112
150 jaar zorg en onderwijs voor blinden en slechtzienden in Grave De stamboom van Sensis

De stamboom van Sensis

Embed Size (px)

DESCRIPTION

150 jaar zorg en onderwijs voor slechtzienden en blinden in Grave. Uitgave ter ere van het 150-jarig bestaan van Sensis.

Citation preview

150 jaar zorg en onderwijs voor blinden en slechtzienden in Grave

De stamboom van Sensis

De stam

boom van Sensis

|150 jaarzorg en onderw

ijs voor blinden en slechtzienden in Grave

zorg, onderwijs en diensten

voor slechtziende en blinde mensen

In dit boek wordt de soms bewogen maar altijd inspirerendegeschiedenis van Sint Henricus, De Wijnberg en hun nazatenbeschreven. In 2009 is het honderdvijftig jaar geleden dat de Fraters van Tilburg in Grave arriveerden om zich te wijden aan deopvoeding van blinde jongens op Sint Henricus. Enkele jaren later, in 1882, volgden ook de Zusters van Liefde met zorg en onderwijsvoor blinde meisjes in De Wijnberg. Beide instituten gingen in 1982 op in Theofaan. Sindsdien is de dienstverlening aan blinde en slechtziende mensen samen met andere organisaties en later in de fusie-organisatie Sensis uitgewaaierd over Zuid-Nederland. Na de fusie tot Koninklijke Visio in de loop van 2009 wordt dat zelfs heel Nederland. Zo werd en wordt vanuit Grave onder diversenamen, maar met dezelfde inzet en toewijding steeds opnieuwvormgegeven aan de oude idealen.

Vele blinde en slechtziende mensen hebben sinds 1859 in de Graafse instellingen gewoond, geleerd, gespeeld en gewerkt.Aanvankelijk vooral binnen de muren van de instituten, later meer en meer ook daarbuiten en tegenwoordig zoveel mogelijkgeïntegreerd in de samenleving. ‘De Stamboom van Sensis’ laat zien hoe elke tijd zijn eigen aanpak kent, maar ook hoe er continuïteit is in gedrevenheid en enthousiasme.

De Stamboom van Sensis is een uitgave van Sensis in samen -werking met de Stichting Graeft Voort.

Sensis_jubboek_omslag_plano 8-6-2009 15:21 Pagina 1

Sensis_jubboek_schutvellen 7-5-2009 18:38 Pagina 1

Sensis_jubboek_schutvellen 7-5-2009 18:38 Pagina 7

Sensis_jubboek_schutvellen 7-5-2009 18:38 Pagina 3

De stamboom van Sensis150 jaar zorg en onderwijs voor blinden en slechtzienden in Grave

Grave 2009

Voor de totstandkoming van deze historische uitgave is Sensis veeldank verschuldigd aan de bestuursleden van de Stichting GraeftVoort die hiervoor het initiatief hebben genomen. Zonder hen zoudeze publicatie niet mogelijk zijn geweest. Dat geldt zeker ookvoor de auteurs Henny Brans, Herman Gresnigt en Hans Klein. Zij waren spontaan bereid hun eerder geschreven scripties enpublicatie te bewerken en aan te vullen met nieuwe informatie.Een intensieve klus die binnen de korte tijdsspanne van drie maanden geklaard werd. Eindredacteur Leny van Lieshout zorgdemet zachte maar besliste hand voor de samenhang tussen de bijdragen. Vakkundig en voortvarend bewaakte zij de historischeverantwoording, vulde ontbrekende onderdelen aan en selecteerdebeeldmateriaal. Weijsters & Kooij vormgevers nam belangeloos devorm geving van deze jubileumuitgave voor haar rekening. Zo is ditboek gegroeid tot wat het is geworden: een historisch tijdsbeeld ineen eigentijdse vorm.

Sensis is hen en alle anderen die aan dit jubileumboek hebbenmeegewerkt zeer erkentelijk.

Dankwoord

Inhoud

9 VoorwoordContinuïteit in verandering

11 Proloog

13 Deel 1Sint Henricus, instituut voor visueel gehandicapte jongens en mannen,1859 – 1982

39 IntermezzoVan Sint Henricus naar Henricus: een persoonlijke terugblik

41 Deel 2De Wijnberg, instituut voor visueel gehandicapte meisjes en vrouwen,1882 – 1982

65 Deel 3Van Theofaan via Sensis naar Visio, 1982 – 2009

89 Tijdslijn 1784 – 2009

93 Colofon

Tussen de pagina’s 36 en 37wordt een keuze uit vijfboekjes uit de eerste decennia van de twintigsteeeuw gereproduceerd diezijn uitgegeven ten voor -dele van Sint Henricus enDe Wijnberg. Alleen hetgekleurde boekje is van na 1930, de andere zijn van voor 1920.

9

Voorwoord

Op 24 september 1859 arriveerden de eerste vijf blinden uit eenzusterinstelling in het Belgische Maaseik in het vestingstadjeGrave op Sint Henricus, ‘Roomsch Catholijke Liefdadige Instellingtot het opvoeden van blinden, weezen en verlatene jongens’. In 2009 is het daarmee precies 150 jaar geleden dat de eerste aanzet werd gegeven tot wat in de volksmond is gaan heten ‘hetblindeninstituut in Grave’. En daarmee één van de voorlopers vanhet huidige Sensis, instelling voor zorg en onderwijs aan blindenen slechtzienden in Zuid-Nederland. In de afgelopen drie jaren isSensis steeds intensiever gaan samenwerken met Visio en De Brinkin de VisioSensisDeBrink Groep. Na een bestuurlijke fusie op devalreep van 2007 zal in de loop van 2009 de volledige juridischefusie plaatsvinden en gaat de nieuwe organisatie verder onder de naam Koninklijke Visio, expertisecentrum voor slechtziende en blinde mensen.

Een ‘instituut’ in de goede zin van het woord, voortbouwend opeen rijke traditie en historie met zijn wortels in Zuid-Nederlandgaat op in een landelijke organisatie. Bij eerste beschouwing lijktdit een breuk met het verleden. Niets is echter minder waar. Wiekennisneemt van deze inspirerende geschiedschrijving van hetinstituut in vele van zijn gedaanten ziet dat de ontwikkeling vanonderwijs en dienstverlening aan blinden en slechtzienden in Zuid-Nederland in de afgelopen 150 jaar vorm gekregen heeft ineen traditie van vernieuwing en verandering. Verandering in organisatorische en inhoudelijke zin. Door opeenvolgende samen-werkingsverbanden en fusies is Sensis ontstaan uit een groot aantal voorlopers. Met roemruchte voorgangers als Sint Henricusen De Wijnberg, begrippen in Grave en verre omstreken. Fusies, zoleert deze boeiende verkenning, welke soms spontaan, maar danweer door bemoeienis van buitenaf – lees de financier – tot standzijn gekomen. En een ontwikkeling waarbinnen de verhouding tussen zorg en onderwijs aan de nodige verandering onderhevig is geweest.

Vernieuwing heeft echter vooral op inhoudelijk vlak gestaltegekregen. Ligt de bakermat in het onderwijs aan blinde jongens, in de loop der jaren is daar het onderwijs aan blinde meisjes bij -

gekomen. Uiteraard in het perspectief van de tijdgeest in afzonderlijke instituten en fysiek gescheiden. Onderwijs aanslechtzienden krijgt pas na een aantal decennia gestalte. Hetonderwijs stond centraal en het verblijf in het schoolinternaat was daaraan nevengeschikt. Pas in de loop van de twintigste eeuw krijgt zorg en veel later revalidatie een op zichzelf staandebetekenis. De doelgroep van slechtziende en blinde kinderen breidtdan langzamerhand uit naar mensen met een visuele beperking inalle leeftijdsfasen. Intramurale zorg wordt vanaf de jaren tachtigin de vorige eeuw stap voor stap uitgebouwd tot een netwerk van regionale centra in Zuid-Nederland. Naast kinderen vormenvolwassenen en zeker oudere slechtzienden een sterk groeiendedoelgroep. Begin deze eeuw wordt de dienstverlening verbreednaar de groep mensen met een visuele en verstandelijke beperkingdoor fusie met De Blauwe Kamer in Breda.

Rode draad in al deze veranderingen is echter de ambitie om kennis en expertise over ondersteuning van slechtziende en blinde mensen en de daarvoor noodzakelijke onderwijskundige en zorg inhoudelijke behandelmethoden te verbeteren. In die zin zit de continuïteit in de ambitie om te vernieuwen en aan te blijven sluiten bij de modernste vakinhoudelijke inzichten enopvattingen. Van schoolinternaat naar expertisecentrum.

Een andere constante door de jaren heen is de strijd om voor al deze vernieuwingen de benodigde financiële middelen te ver -krijgen. Zowel in de periode van financiering vanuit het katholiekparticulier initiatief, als vanaf het moment dat de overheid stapvoor stap zorgt voor de financiering lijkt er sprake van grotereambities dan de financiële polsstok reikt. Ook de vraag of wordttoegegeven aan het adagium ‘wie betaalt, bepaalt’ lijkt van alletijden. Met niet aflatende ijver, soms met wisselend succes, maaraltijd gedreven door de gedachte dat onderwijs en zorg voor blinden en slechtzienden op een hoger plan moeten worden getild,wordt het debat om extra middelen gevoerd. En tot op de dag vanvandaag weet Sensis en haar voorlopers zich daarbij gesteund doorde vriendenstichtingen, in het bijzonder de Katholieke Stichtingvoor Blinden en Slechtzienden (KSBS). Als nazaat van de

Continuïteit in verandering

10

Bisschoppelijke Blinden Commissie – gedurende vele jaren verantwoordelijk voor de financiering van het grootste deel van de activiteiten – draagt de KSBS bij aan vernieuwingen in zorg en onderwijs welke (nog) niet AWBZ gefinancierd zijn. En sinds het eind van de jaren tachtig van de vorige eeuw aan de inter -nationale activiteiten.

Vernieuwing is uiteraard ook aan de orde in de wijze waarop decliënten en leerlingen, dan wel hun vertegenwoordigers, bij deinstelling betrokken zijn. Zowel in onderwijs en behandeling – als partner van de professional met inbreng van eigen (levens)ervaring – als in het overleg met bestuur en directies bij de ontwikkeling van het beleid. Meedenkend waar mogelijk en kritisch volgend waar nodig.

Sensis en daarmee zorg en onderwijs aan blinden en slechtziendenin Zuid-Nederland, gaat na 150 jaar wederom een nieuw fase in. Geheel in traditie met de ontwikkelingen in de afgelopendecennia. Het is goed om dan even stil te staan bij hetgeen isbereikt. Dit fraaie boek biedt daartoe inzicht in een caleidoscoopaan ontwikkelingen en ervaringen. In het bijzonder belicht het defundamentele bijdrage van de Zusters en Fraters van Tilburg aande wordingsgeschiedenis van de zorg voor blinden en slecht -zienden in Nederland. Het leert tevens dat hetgeen ooit begon met onderwijs aan vijf blinden uit Maaseik een stevig fundamentbiedt om de toekomst met vertrouwen en vol veerkracht tegemoette zien.

Peter Beijersvoorzitter Raad van Bestuur Sensis

Voorwoord

11

Proloog

Om het bestaan van katholieke instellingen voor opvoeding van en onderwijs aan blinde kinderen te verklaren, is het nodig een blik in het verleden te werpen en de historische ontwikkeling vande blindenzorg zowel als de maatschappelijke situatie in de eerstehelft van de negentiende eeuw te schetsen.

Nieuwe wegen van blindenzorg in de VerlichtingVóór de achttiende eeuw achtte men blinden voor ontwikkelingontoegankelijk en voor geen enkel werk geschikt. Er waren ooknog geen middelen bekend om hun geestelijke en lichamelijkekrachten doelmatig te benutten. Ondanks de steun van kerk enparticulieren waren de meeste blinden aangewezen op liefdadig-heid of de bedelstaf. Bovendien waren ze dikwijls het slachtoffervan uitbuiters en speculanten die hen gebruikten als kermis -attracties en werden ze beschouwd en behandeld als onbeholpenwezens. Dit veranderde in de Verlichting, de achttiende-eeuwse Europesegeestesbeweging die zich afwendde van de filosofische ver -klaringsmodellen die tot dan toe opgeld deden en van dogmatischautoriteitsgeloof. Men zag in deze periode het verwerven van kennis als bestemming van de mens. De nieuwe denkwijze ver-wierp de opvatting dat de met de geboorte gegeven aanleg nochvermeerderd noch verminderd kon worden. Zij kenmerkte zich dooreen optimistisch vertrouwen in de mogelijkheid tot aardse vervol-making van de mens door middel van kennisverbreding en opvoe-ding. Dit leidde tot grote veranderingen ook in de blindenzorg.

Het eerste blindeninstituut voor onderwijs, werk en zorg inParijs opgerichtIn 1784 kwam in Parijs de eerste openbare blindeninrichting vooronderwijs, werkverschaffing en verzorging, het ‘Institut desEnfants Aveugles’, tot stand, door toedoen van de leraar en rege-ringsambtenaar Valentin Haüy (1745-1822) en met steun van dedoor vrijmetselaars opgerichte ‘Société philantropique’. De hon-derd jaar voorafgaand aan de oprichting van dit instituut vertonenal een zekere voorbereiding ertoe: de eerste pogingen aan blindenonderwijs te geven en hulpmiddelen voor schrijf- en leesmethodente ontwikkelen, stammen uit deze tijd. Haüy was echter de eerste

die begon met het onderrichten van grote groepen blinden. Hijwerd geïnspireerd door de ‘Lettre sur les Aveugles’ van de encyclopedist Denis Diderot.Haüy vond het een plicht blinden aan ellende, minachting en geestelijke verdoving te onttrekken. Door middel van zijn instituutmaar ook door lezingen en praktische onderwijsproeven voorwetenschappers wilde hij bewijzen dat blinden voor onderwijs vatbaar waren. Zo wilde hij officiële steun verwerven en het instituut giften en subsidies bezorgen. Velen gingen hierop in.Nadat enkele ministers op bezoek waren geweest, kreeg Haüy ookhulp en steun van het hof te Versailles. Het aantal leerlingen steegvoortdurend en Haüy stelde een leerplan op en ontwikkelde onder-wijsmethoden in zijn instituut waarmee hij de grondlegger werdvan de pedagogiek voor blinde kinderen, waarin het tastbareschrift centraal staat. Na de Revolutie kwam de nadruk in het instituut echter meer en meer op de werkinrichting te liggen enwerd Haüy zelfs ontslagen. Door zijn reizen, demonstraties, zijnpublicaties en relaties had hij echter veel invloed, tijdens en na zijnleven, op de oprichting van vele instituten in Europa en op hetalgemeen worden van het blindenonderwijs.

Eind achttiende eeuw zijn er eveneens instituten voor blindengebouwd in Groot-Brittannië, namelijk in Liverpool (1791) en inLonden (1799). Ook in Oostenrijk kwam er aandacht voor de‘Bildung’ van blinden. J.W. Klein was in Wenen in 1804 de initiatief-nemer van blindenzorg, zonder dat hij overigens weet had van deontwikkelingen elders.

1] Rembrandt: Tobias en Anna (schilderij).

2] Rembrandt: De blindeTobias (ets).

1 2

Proloog

12

Het brailleschriftDit schrift, ontworpen door Louis Braille (1809-1852), een blindeleraar aan het blindeninstituut in Parijs, is van zeer grote betekenisgeweest voor het uitbouwen en de verbetering van het blinden -onderwijs. Het bevrijdde blinden uit de geïsoleerde positie waarinzij eeuwenlang hadden moeten leven.Er was op zeer beperkte schaal al veel langer aan een voelbaarschrift voor blinden gewerkt, alvorens Valentin Haüy als eerste eenreliëfdruk introduceerde: een tamelijk groot lettertype dat er opgericht was diep in het papier te dringen om aan de keerzijde eenplastisch, voelbaar schrift te vormen. Deze vinding van Haüy werdde grondslag en het uitgangspunt voor het onderwijs aan blinden,omdat de hulpmiddelen vóór die tijd, zoals voelbare letters vanhout en metaal, niet geschikt daarvoor waren. Wel was zijn vinding nog sterk voor verbetering vatbaar, omdat de Latijnse lettertekens nogal moeilijk van vorm waren en de blinden dezereliëfdruk niet zelf konden schrijven. De Franse officier CharlesBarbier de Laserre (1767-1841), die eveneens leraar was aan het

instituut te Parijs, zette de volgende stap in de ontwikkeling vanhet blindenschrift. Hij ontwierp een schriftsysteem van twaalf punten dat zowel voor lezen als schrijven geschikt was. LouisBraille werkte verder aan dit puntenschrift en vereenvoudigde het door het aantal punten tot zes terug te brengen. Zijn schrift,dat in 1837 na allerlei aanvullingen en verbeteringen compleet was,werd door de blinden die er kennis mee maakten geestdriftig ontvangen. Geen enkel ander blindenschrift kan de vergelijkingmet het brailleschrift doorstaan. Het is goed tastbaar, eenvoudigen rationeel samengesteld en ook goed bruikbaar voor vakken als

wiskunde en muziek. Toch ondervond het systeem van Braille weinig weerklank bij de meeste instituten. Pas in 1852, na de doodvan de uitvinder, werd het officieel aangenomen en definitief ingevoerd op het Nationaal Instituut voor blinden te Parijs.Sindsdien kreeg het systeem meer bekendheid en waardering enop het zesde Internationale Congres van Blindenleraren te Keulenin 1886 werd, na felle strijd op voorafgaande congressen, een resolutie aangenomen dat op alle instituten het reliëfschrift geleidelijk plaats zou moeten maken voor het brailleschrift.

Het eerste blindeninstituut in NederlandIn Nederland kwamen in het begin van de negentiende eeuw enkele filantropen uit Amsterdam, onder wie de voorzitter van de vrijmetselaarsloge ‘La Charité’, Willem Holtrop, met het planeen blindeninstituut te stichten. Na contacten met buitenlandse instituten werd na twee jaar voorbereidend werk vanuit de vrijmetselarij in 1808 het ‘Instituut tot Onderwijs van Blinden’ geopend ‘...met het doel blinde kinderen onderwijs en verzorging te verschaffen, ten einde hen zoveel mogelijk gelukkig voor zichzelven en nuttig voor de maatschappij te maken’. Het instituuthing geen godsdienstige richting aan. Van de doelstelling de leerlingen maatschappelijk zelfstandig te maken kwam voorals-nog echter niet veel terecht en het werd bovendien niet erg na gestreefd. De blinden bleven in het tehuis, omdat ze in de vrije samenleving, zo dacht men, zouden mislukken. Het instituutgroeide gestaag en moest enkele malen uitbreiden en een grotergebouw betrekken, totdat het in 1932 overgeplaatst werd naarHuizen (Bussum). Koninklijke Visio, sinds kort verenigd met Sensis en De Brink, is de rechtstreekse voortzetting van dit eerste Nederlandse instituut .

Armen- en gebrekkigenzorg in Nederland in de eerste helft van de 19de eeuwIn het Nederland van na 1813 hadden degenen die blind geborenwaren of later blind werden en die geen inkomsten uit eigen bezittingen hadden geen andere mogelijkheid om zich het nood -zakelijke levensonderhoud te verschaffen dan zich te richten totparticuliere en kerkelijke liefdadige instellingen om financiële of

1] Rembrandt: De engel ver-trekt bij Tobias (ets, detail).

2] Pieter Bruegel de oudere:Parabel der blinden (schilderij).

3] De Griekse dichterHomerus, een van deberoemdste blinden uit de geschiedenis.

4] Valentin Haüy.5] Louis Braille.

1 2

13

materiële hulp. De op het liberalisme gegrondveste samenlevingliet ten aanzien van de armenzorg weinig ruimte voor enige activiteit van de overheid. De kerken stonden overigens veelalafwijzend tegenover overheidsinmenging, ook tegen het gevenvan subsidies, omdat de overheid daaraan een zeker recht van controle zou kunnen ontlenen, de subsidies de liefdadige vrij -gevigheid zouden verminderen en men meende dat de armenondersteuning als een recht zouden gaan eisen. Het ging meer om het kunnen vervullen van een christelijke deugd dan om hetopwerken van armen en gebrekkigen tot gelijk bedeelde mensen.Sociale en preventieve hulp ontbraken. Pas met de grondwet van1848 werd armenzorg ook overheidszorg. De kerkelijke besturenbleven echter vasthouden aan hun autonomie. Nadat in 1853 dekerkelijke hiërarchie in Nederland hersteld was, vaardigden de bisschoppen in 1854 bij de inwerkingtreding van de Armenwetieder voor hun eigen diocees een gelijkluidend reglement voor de besturen der parochiale en andere r.k. instellingen van lief dadigheid uit, waarbij het r.k. armenwezen onder het kerkelijkgezag en oppertoezicht van de bisschop viel. De liberale denk -beelden kregen hun erkenning door de bepaling in de Armenwetvan 1854 dat de burgerlijke armenzorg slechts helpen mocht bij volstrekte onvermijdelijkheid, terwijl de gemeentelijke subsidie aan de liefdadige instellingen tot een minimum beperkt moest blijven.

Onderwijs in Nederland in de 19de eeuwIn het onderwijs, dat wel de spiegel van een samenleving wordtgenoemd, was het onderscheid in standen in de negentiende eeuwduidelijk merkbaar. Onderwijsdoelstellingen werden toegesnedenop specifieke sociale groepen. Rond 1850 nam de zedelijke vormingeen centrale plaats in, daarna volgde pas de intellectuele vorming.De zedelijke vorming was gericht op het vormen van nuttige ledenvan de samenleving. Sociale mobiliteit was in die tijd geen doel-stelling van het onderwijs. Het moest in overeenstemming zijnmet de stand van de leerling, zodat men leerde te functionerenbinnen de stand waartoe men behoorde. Er waren in die tijd dan ook armenscholen en burgerscholen. Voor de laatste werd schoolgeld betaald; op de armenscholen was het onderwijs voor

de deelnemers kosteloos. De belangrijkste doelstelling was hetaanzetten tot zelfwerkzaamheid, daarnaast leerde men hen demaatschappelijke ongelijkheid te aanvaarden.Sinds de derde onderwijswet van 1806, die tot 1857 van krachtbleef, was het door de overheid gegeven openbaar onderwijs neutraal-christelijk van aard. Godsdienstonderwijs in strikte zinmoest buiten de schoolmuren gegeven worden, maar tot de nieuwe grondwet van 1848 was er in de praktijk maar weinig ruimte voor katholieken en protestanten om eigen scholen op te richten en gaande te houden. Toen in die wijziging werd verankerd dat het onderwijs vrij door iedereen gegeven kon worden, mits men voldeed aan door de overheid te stellen eisenvan bekwaamheid en zedelijkheid, was het volgende doel om definanciering van het zich nu volop ontplooiende bijzonder onder-wijs gelijk te trekken met die van het openbaar onderwijs, teweten, (aanvullende) financiering door de overheid. Pas in de twintigste eeuw zou er een volledige financiering komen. Ook het buitengewoon onderwijs, onderwijs aan kinderen met verstandelijke of fysieke beperkingen, zou pas in de twintigsteeeuw door het rijk gefinancierd gaan worden.Het bijzonder en buitengewoon onderwijs is zeer speciaal devrucht geweest van de inspanningen van religieuzen, mannen envrouwen die zich verbonden aan de vele congregaties die in denegentiende eeuw in Nederland werden gesticht om armen, zieken en gebrekkigen op een structurele manier, in scholen, ziekenhuizen en andere instellingen, in katholieke geest van dienst te zijn. Het waren twee van deze congregaties die in Grave katholieke blindenzorg mogelijk hebben gemaakt.

3 4 5

15

De start

VoorgeschiedenisIn de Noord-Hollandse plaats Laren was in 1842 een r.k. instituutopgericht dat plaats bood aan een twintigtal blinde jongens enmeisjes. Van deze instelling zijn heel weinig gegevens bekend en de historie ervan is omhuld door een donkere wolkensluier.Tegen de wil van de katholieke geestelijkheid in woonden beidegeslachten samen in het tehuis en er werd ernstig getwijfeld aande katholieke moraal van het personeel. Vanwege een gebrek aanfondsen werd dit blindeninstituut te Laren in 1853 opgehevenzodat er geen inrichting meer was voor katholieke blinden inNederland. De ouders moesten hun blinde kinderen, wilden ze nietvan onderwijs en opvang verstoken blijven, naar het buitenland of naar het neutrale gesticht te Amsterdam sturen. In Amsterdamwerden ‘de kinderen ook nog van het licht des geloofs beroofd’. Er waren in 1858 zelfs acht blinde kinderen tot het protestantsegeloof overgegaan. Dit zinde de katholieke geestelijkheid niet. Er werd naarstig gezocht naar huisvesting voor katholieke blindenin Nederland.

Oprichting: familie De la GenesteIn het oude stadje Grave werd in 1857 begonnen met de bouw vaneen instituut, bestemd voor de opvoeding van arme wezen en ver-laten jongens en het geven van onderwijs aan de minvermogendejongens van Grave. De welgestelde Henriëtte de la Geneste enhaar priesterneef mgr. Henri de la Geneste zorgden voor grond en financiën om de bouw en het eerste functioneren van dezeinstelling mogelijk te maken. Eerder hadden zij de Zusters vanLiefde van Onze Lieve Vrouw Moeder van Barmhartigheid uitTilburg bereid gevonden in Grave onderwijs te gaan geven aanmeisjes. De beweegredenen van deze rijke patriciërs om arme engebrekkige kinderen te helpen waren religieus gefundeerd, mis-schien in combinatie met een schuldgevoel met betrekking tot deeigen weelde. Ongetwijfeld zal het verhogen van de status van hetgeslacht De la Geneste mee gespeeld hebben. Om de weldoeners te eren, werd het gesticht onder de bescherming van Sint Henricusgesteld, de patroonheilige van de genoemde leden van het

geslacht De la Geneste. Het werd gebouwd op gronden van tanteen neef De la Geneste en van P. Hermans, president van deVincentiusvereniging, gelegen achter de huizen aan de westzijdevan de Hoofschestraat tot aan de huidige Sint-Henricusweg.

Fraters van TilburgDe fraters van de congregatie van Onze Lieve Vrouw Moeder vanBarm hartigheid te Tilburg hadden op verzoek van de De laGenestes de taak op zich genomen in Grave wezen op te voeden enarme jongens te onderrichten in het katholieke geloof. De fraters wilden katholieke ouders bovendien in de gelegenheid stellen om hun blinde kinderen een godsdienstige opvoeding in eigenland te geven. Tot dan toe hadden zij blinden opvang geboden in hun tweede huis in het Belgische Maaseik, maar daar hadden zij met sterke politieke tegenwerking te kampen. Het moederhuisin Tilburg was niet geschikt om ook nog eens blinden te huis-vesten, maar het in aanbouw zijnde Sint Henricus-gesticht in Grave (op 24 oktober 1857 was de eerste steen gelegd) zou gedeeltelijk ook als blindeninstituut ingericht kunnen worden.Mgr. Zwijsen, bisschop van 's-Hertogenbosch en grondlegger van de fratercongregatie (evenals van die van de zusters), en deweldoeners Henriëtte en mgr. de la Geneste stemden in met ditvoorstel van de fraters. Op 24 september 1859 arriveerden de eerste vijf blinden uitMaaseik op Sint Henricus, ‘Roomsch Catholijke LiefdadigeInstelling tot het opvoeden van blinden, weezen en verlatene jongens’. Frater Baptista Jansen werd in 1859 de eerste directeur.Op 21 juli 1860 werd hij officieel als zodanig benoemd.

De eerste jaren

Onderwijs: een moeizaam maar daadkrachtig beginVanaf de oprichting van het instituut was er een eigen school aan verbonden waar de fraters de blinde leerlingen, die in huninternaat woonden, met behulp van aangepaste leermiddelen de lagere schoolstof bijbrachten. Naast het onderricht in gods-dienst, dat in de ogen van de fraters het lot van de blinden zou

Deel 1Sint Henricus, instituut voor visueel gehandicaptejongens en mannen, 1859 – 1982

Het originele bijschrift bijdeze foto luidt: ‘Speelzaalder grooten’.

16

verzachten, werd er les gegeven in lezen, schrijven, rekenen, aard-rijkskunde en geschiedenis. Het blindenonderwijs stond nog in dekinder schoenen; geschikte leermiddelen en methodes waren er nagenoeg niet. Om de blinde leerlingen de lagere schoolstof bij te brengen, moesten daarom leermiddelen worden bedacht engemaakt en onderwijsmethodes worden ontwikkeld. Drie fratersdie al enige ervaring hadden inzake het opvoeden en onderwijzenvan blinden in het Belgische Maaseik, verrichtten daartoe veelgoed werk. Het brailleschrift werd onmiddellijk ingevoerd, fraterChrysostomus van de Ven vond een braillepers uit, een koperenschrijfplaatje waarmee blinden in het gewone ziendenschrift kon-den schrijven en naar alle waarschijnlijkheid ook het beroemdeGraafse Rekenbord. Ook ontwierpen hij en de overige fraters

leermiddelen voor schrijven en rekenen. Door het onderhouden van contacten met andere instituten en het bezoeken van congressen van blindenleraren, konden onderwijsmethodieken en hulp middelen almaar verbeterd worden.Het door de stichters beoogde onderwijs aan minvermogende zien-den was met uitzondering van het godsdienstonderwijs voorlopigopgeofferd aan de eerste zorg, het onderwijs aan de blinden en deopvoeding van de wezen. De fraters begonnen pas in 1873 metonderwijs aan arme jongens, in 1876 volgden de burger jongens.

Gebrek aan middelenHelaas bleef voor 1923 iedere vorm van overheidssubsidie voor hetblindenonderwijs achterwege. De blindenschool van Sint Henricuswas dus lang aangewezen op uitsluitend particuliere steun. Demiddelen van de instelling waren onvoldoende en daarom was dedirectie verplicht om voor de blinden die ze opnam een tegemoet-koming te vragen voor hun onderhoud. Een probleem hierbij wasdat de blinden over het algemeen tot arme families behoorden dieniet voldoende konden betalen. Een aantal blinden kon zo nietworden opgenomen en de in de loop der jaren noodzakelijk geworden uitbreiding en modernisering van het instituut moestachterwege blijven.

Arbeid een vorm van tijdverdrijfEvenals op andere instituten richtte de blindenzorg van SintHenricus zich in de eerste periode voornamelijk op de intellectueleen zedelijke ontwikkeling van het blinde kind. Nadat de jongenstot circa vijftien jaar de gewone vakken van het lager onderwijsgevolgd hadden, werd een handwerk gekozen waarin ze zich gin-gen bekwamen. Mogelijkheden om voortgezet onderwijs te volgenwaren er nog niet. Met de kinderen die de lagere school doorlopenhadden en met de volwassen blinden wist men niet goed raad. Demeesten bleven in de instelling en slechts een zeer klein aantalvond arbeid in een werkinrichting elders. De werkinrichtingen voor gehandicapten die in de tweede helftvan de negentiende eeuw werden opgericht, kunnen we beschou-wen als een poging om armoede en bedelen op te heffen en tevoorkomen dat de ‘gebrekkigen’ moreel zouden afglijden. Het

1] Gezicht op de gebouwenvan de fraters vanuit deachtertuin.

2] Het oorspronkelijkegebouw van Sint Henricusuit 1859.

3] Plattegrond van de locatievan het terrein van SintHenricus.

4] Spelende kinderen op debinnenplaats.

Fraters van Tilburg

Mgr. J. Zwijsen stichtte als pastoor van het Heike inTilburg op 25 augustus 1844 een congregatie van fraters met als officiële kerkelijke naam Fraters vanOnze Lieve Vrouw Moeder van Barmhartigheid, beterbekend geworden als de Fraters van Tilburg. Deonderwijsgevende broedercongregatie was oor -spronkelijk bestemd voor zijn eigen parochie in zijneigen stad ‘tot bevordering van het onderwijs vankinderen der behoeftige parochianen en ter ver -betering van hun zedelijke toestand’. Al snel zoudende fraters de katholieke opvoeding en het katholiekonderwijs gaan uitdragen over andere plaatsen enlanden. Ook opvoeding en onderwijs voor doof -stomme en blinde jongens, kweekschoolonderwijs en verpleging en missiewerk waren activiteiten waarze zich op gingen richten. In Grave vestigden ze zichin 1859.Tot in de jaren zestig hebben de fraters een belangrijk stempel gedrukt op het onderwijs daar,zowel op het regulier onderwijs (lager en uitgebreidlager onderwijs voor jongens) als op het onderrichtaan blinde, en later ook slechtziende, jongens enmannen. Momenteel zijn de circa driehonderd fraters van de congregatie vooral actief buitenNederland, in Indonesië, Kenia en Brazilië.

17

positieve van de werkinrichtingen is dat ze de grondslag hebbengelegd voor de blindenarbeid die in de loop van de jaren meer economisch georganiseerd zou worden. Vanuit Sint Henricus zijn maar zeer weinig blinden op de werkinrichtingen tewerk -gesteld. De meeste jeugdige blinden die in de Graafse instellingopgenomen werden, kwamen uit de zuidelijke provincies. De werk-inrichtingen waren allemaal gevestigd in de grote steden in hetwesten van ons land, omdat daar de concentratie van visueelgehandicapten groot genoeg was om op doelmatige wijze eenwerkplaats op te zetten. Geloofsoverwegingen zullen ook zekereen rol gespeeld hebben. De werkinrichtingen waren hoofdzakelijkprotestants-christelijk of neutraal van karakter en dat strookte nietmet de streng katholieke opvoeding die de blinden op SintHenricus kregen.

Het TehuisBlinden die bij ouders of andere familieleden konden inwonen, verlieten het instituut na de schooltijd en een korte opleidings -periode voor een handwerk. Zelfstandig wonen was nog geheel enal onmogelijk. Op de vrije arbeidsmarkt was geen werk te vindenvoor de blinden en thuiswerkers hadden de grootste problemen om geregelde afzet voor hun waren te vinden. De meeste blindenbleven daarom op Sint Henricus waar zij een afzonderlijke afdeling

op het instituut vormden: het ‘Tehuis’ ofwel de afdeling der volwassen blinden. Het gehele leven van de blinde speelde zich zoaf in de instelling, in een gemeenschapspatroon van geslotenheid:‘Het Instituut moet over hem waken met eene wijze en vaderlijkezorg, die hem opwekt, tot, zij het ook harden, toch blijden arbeid,die hem gelegenheid geeft tot werken, en daarmede tot het vreugdevolle bewustzijn, dat hij zichzelven voedt’.

Traditionele blindenberoepenOp Sint Henricus kregen blinden een opleiding in een van de nu als zodanig bekend staande traditionele ‘blindenberoepen’: mandenmaken, stoelenmatten met biezen of riet en vlechten vanvloermatten waren de handwerken waarmee men in Grave alswerkverschaffing begon. Vanaf 1893 werd borstelmaken hetbelangrijkste handwerk in Grave. Evenals op andere werkplaatsenging het niet om economische productie. Het doel was de blindenbezig te houden, ze lust en vreugde in hun werk te laten belevenen ze moreel te verheffen door een arbeidzaam leven. Het vervaar-digen van artikelen voor de verkoop werd echter niet geschuwd.Het gaf de blinden voldoening mee te werken voor hun instituuten het was een financiële steun voor het toch al noodlijdende SintHenricus-gesticht.

Gebrek aan geld en ruimte

Een jubileum zonder glansBij het zilveren jubileum van Sint Henricus in 1884 telde het instituut niet meer dan vijfentwintig blinde jongens en mannen.Daar waren verschillende oorzaken voor aan te wijzen: de on bekendheid van de instelling, de opvatting dat de blinden toch niets zouden kunnen leren, maar vooral de slechte financiëleomstandigheden en het plaatsgebrek. Ondanks de steun van defamilie De la Geneste had het Graafse instituut onvoldoende structurele middelen. De directie was genoodzaakt om voor deblinden die ze opnam een jaarlijkse vergoeding te vragen. In 1872stelde de raadsvergadering van de fraters in Grave het kostgeldvast op ƒ80 en de lasten voor de was en reparatie op ƒ 20. Zo’n

1 2 3

4

bedrag was onbetaalbaar voor de arbeider die vaak maar netgenoeg verdiende om zijn gezin te onderhouden. Gemeente- enarmbesturen konden of wilden niet altijd bijdragen in de kosten of zorgden ervoor zo spoedig mogelijk van de last ontslagen teworden. Toch namen de fraters, ondanks het vastgestelde kostgeld,arme blinden die weinig of niets voor hun onderhoud konden betalen in hun instelling op. Daarnaast woonden er ook nog wezenen verlaten jongens. Dit betekende wel dat er weinig geld binnen-

kwam en dat het gebouw overvol raakte. Om meer ruimte te creëren werd een in 1876 te Grave geopende afdeling van dekweekschool van de fraters in 1883 overgeplaatst naar het succursaalhuis van de congregatie te Oss. Hier volgen enkele cijfers: in 1859 begon men met vijf blinden; in 1875 was het aantal gestegen tot zeven; in 1881 waren er vijfentwintig en in1886 dertig blinden gehuisvest.

Meer bekendheidTer gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van het SintHenricus-gesticht werd, onder goedkeuring en aanbeveling van de bisschoppen, een brochure uitgegeven over de werkzaamhedenvan het instituut om het meer bekendheid te geven. Hierdoorhoopte men meer giften en legaten te krijgen. Onder pastoors en voorzitters van liefdadige verenigingen werd een circulaire verspreid. De directie wilde graag dat zij de mensen aan zoudensporen het gesticht in Grave geldelijk te steunen, zodat met denoodzakelijke uitbreiding begonnen zou kunnen worden.

De WijnbergDe zusters van De Wijnberg hadden na de dood van hun rectormgr. De la Geneste in 1880 een grote erfenis gekregen. Aan hetbesteden van de gelden had mgr. De la Geneste als voorwaardeverbonden dat het liefdewerk van de zusters uitgebreid moest worden met de zorg voor de blinde vrouwelijke jeugd. Op 10 oktober 1882 werd het blindengesticht voor r.k. meisjes geopend.Het kreeg de naam De Wijnberg. Evenals Sint Henricus had ook De Wijnberg al spoedig te kampen met gebrek aan financiën enruimte en was ook voor die instelling steun onontbeerlijk.

De Bisschoppelijke Blinden CommissieA. Lindner en zijn oom J.A. Lindner uit Amsterdam namen dezehandschoen op. Zij vonden dat meer katholieke blinden in Graveonderdak moesten kunnen vinden, omdat ze volgens hen bij opname in het neutrale hoofdstedelijk instituut gevaar liepen hun geloof te verliezen. Zij stelden in 1886 voor een commissie tevormen die geld in zou zamelen om uitbreiding van Sint Henricusen De Wijnberg mogelijk te maken, ‘met een heilig doel, namelijk

18

1] Het terrein van SintHenricus kort na 1920.

2] Ingang vanaf de Trom -petter straat met rechts deeerste uitbreiding (1988).

3] De eerste bouw gezienvanaf de Trompetterstraat.

4] De eerste bouw vanaf deTrompetterstraat.

Henriëtte de la Geneste (1800-1859)

In 1800 werd Henriëtte geboren als telg van hetpatricisch geslacht De la Geneste, dat al vanaf ongeveer 1700 in het vestingstadje Grave woonde.Henriëtte leefde heel eenvoudig en besteedde haartijd en een groot deel van haar vermogen aan werken van naastenliefde. Deze rijke, ongehuwdedame stond bij de inwoners van Grave bekend alsMejuffrouw Henriëtte. In 1848 haalde ze de congregatie van de Zusters van Liefde naar Gravevoor de zorg aan armen en onderwijs aan meisjesvan alle rangen en standen. Toen zij de leeftijd van 58 jaar had bereikt, voelde ze haar krachten afnemen en wilde ze nog graag een tehuis voor arme en verwaarloosde jongens tot stand brengen.Mgr. Zwijsen, bisschop van ’s-Hertogenbosch, vroeghaar om ook de blindenzorg voor jongens en mannen aan het tehuis te verbinden. AangezienHenriëtte zelf haar gezichtsvermogen nagenoeg hadverloren, stemde ze er direct mee in. Helaas heeft zede openstelling van het gesticht Sint Henricus nietmeer mee mogen maken. Een eigentijdse bronnoteert: ‘Het scheen, dat God slechts zoolanggewacht had, om haar bij zich in den Hemel tenemen, en haar het loon voor hare menigvuldigegoede werken te geven; zij overleed, nog vóór de voltooiing van het Gesticht, den 15 april 1859’.

19

het verplegen en in den R.C. Godsdienst opvoeden van ongelukkigeblinden kinderen, die in gemengde gestichten of bij particulierenopgevoed, allicht voor de Maatschappij minder nuttig, voor denGodsdienst minder gewenscht onderwijs zullen ontvangen’. Dezecommissie tot inzameling van gelden voor behoeftige blindenstond onder het gezag van de Nederlandse bisschoppen en gingdan ook de Bisschoppelijke Blinden Commissie heten.

Onenigheid met de commissieDe samenwerking tussen de Bisschoppelijke Blinden Commissie en het bestuur van Sint Henricus verliep erg stroef en leidde al snel tot problemen. Het commissielid Beijer was tevens rector vanDe Wijnberg. Hij had in 1887 eigenhandig een reglement opgesteldvoor de beide blindeninstituten waarin de bevoegdheden van de Bisschoppelijke Blinden Commissie waren vastgelegd. De commissie kreeg een verdergaande financiële en bestuurlijke verantwoordelijkheid over Sint Henricus dan het hoofdbestuur vande fraters wenselijk achtte. Pas later werden door reglements -wijzigingen de bevoegdheden van de commissie beperkt en werdzij enkel een financiële steun voor de instituten.

Uitbreiding en vernieuwing van het gebouwencomplex: 1888 en 1893Onderhandelingen met de gemeente GraveDoor de inzameling van gelden voor behoeftige blinden door deBisschoppelijke Blinden Commissie werden het Sint Henricus-gesticht en het doel van de blindenzorg op het instituut beterbekend en verbeterde de financiële situatie. Meer blinden melddenzich aan en blinden die men voorheen uit geldgebrek had moetenweigeren, konden opgenomen worden. Uitbreiding van het instituut werd hierdoor noodzakelijk.Frater-directeur Willibrordus van Kessel (frater Baptista was in 1885gestorven) ging in maart 1886 onderhandelen met het Graafsegemeentebestuur over de koop van een stuk vestinggrond. Hijwilde de stadswal en het Bastion Oranje, waartegen het hoofd -gebouw lag, doorbreken. Het gemeentebestuur vond de prijs die

de fraters wilden betalen echter te laag en was van mening dat de gemeente groot nadeel zou lijden bij verkoop van de grond.Klaarblijkelijk was het de bedoeling van het gemeentebestuur een hogere prijs per hectare te krijgen. In januari 1887 stemde de

Generale Raad der congregatie erin toe meer per hectare te betalen, maar ook nu was het gemeentebestuur niet tevreden enverlangde het een nog veel hogere prijs. Ondanks het feit dat wasbesloten dat frater-directeur Willibrordus geen verdere pogingenhoefde te ondernemen de grond te kopen, schreef hij in augustus1887 weer aan het gemeentebestuur. Hij zette uiteen welke voor-delen de instelling aan de stad verschafte. Door de opname vanvreemdelingen en de vele bezoekers die Sint Henricus ieder jaaraandeden, kwamen veel mensen in Grave. Verder, schreef hij, verzorgden de fraters het lager onderwijs in de stad en dat kosttede gemeente niets aan personeel, aangezien de religieuze leer -krachten niet uitbetaald werden. Willibrordus waarschuwde datpater-superior door het herhaald verhogen van de grondprijs wel eens zou kunnen beslissen om het bestaand onderwijzend personeel naar elders te verplaatsen en het schoollokaal voor deGraafse kinderen te gebruiken voor de noodzakelijk geachte uit-breiding van het blindeninstituut.

1 2 3

4

20

Uitbreiding in 1888Het gemeentebestuur bleef ondanks deze dreiging bij zijn weigering. Sint Henricus beschouwde de zaak nu als afgedaan en ging op zoek naar een andere plaats in Grave voor de nieuwe lokalen. De enige geschikte plaats was de tuin vóór het hoofd -gebouw. Eind februari 1888 begon men met het uitgraven en acht maanden later waren de gebouwen al kant en klaar. Om deze uitbreiding te verwezenlijken ging het gesticht nogal watschulden aan, maar de fraters wilden er niets van weten deBisschoppelijke Blinden Commissie om bijdragen te vragen. Zij waren bang dat de commissie zich te veel in de huiselijke aangelegenheden zou mengen.

Wederom gebrek aan ruimteDe bouw in 1888 was veel te overhaast geweest en binnen kortetijd had men weer met ruimtegebrek te kampen. Het aantal blinden nam na de uitbreiding gestaag toe:Jaar blinden Jaar blinden1886 30 1890 511887 31 1891 621888 40 1892 641889 45 1893 66

Op de raadsvergadering van de fraters in Grave van 31 januari 1891werd zelfs voorgesteld minder kinderen in de instelling op te ne men wegens het gebrek aan ruimte. Er was geen ziekenkamer,geen afscheiding tussen grote en kleine blinden, geen recreatiezaal,de werkplaatsen waren te klein en de slaapzaal was overvol. Weerwilde men het gebouw vergroten. Het probleem van de vorige keer,grondgebrek, kende men ditmaal niet. In maart 1891 had frater-directeur toestemming van het gemeentebestuur gekregen deLeidijk aan de achterzijde van de instelling te verleggen, zodat hetmogelijk werd het gebouw daar uit te breiden. De stadswal achterhet instituut werd gesloopt, de gracht gedempt en het polderlanderachter (het instituut verwierf vijf hectare) opgehoogd. Op eigenkosten zou dit keer niet gebouwd kunnen worden en daarom werd,met goed vinden van de Generale Raad van de fraters te Tilburg, aan de Bisschoppelijke Blinden Commissie subsidie gevraagd.

De uitbreiding van 1893Het ontbrak de nieuwe lokaliteiten aan iedere luxe. Dit laatsteblijkt wel uit een verslag van een bezoeker: ‘Niets was er te zienwat er kon gemist worden of naar weelde zweemde. Het noodzake-lijkste ameublement, niets meer, hoogst eenvoudig, doch uiterstzindelijk en net’. Eind 1893 werden de nieuwe gebouwen in gebruikgenomen en was het eindelijk mogelijk de grote en de kleine blin-den te scheiden. De groten zouden de nieuwe lokalen gaan bewo-nen en de kleinen de oude refter. Pedagogisch was deze splitsingeen grote vooruitgang. De jeugdige en opgroeiende blinden samente laten wonen en op te voeden met volwassen en zelfs bejaardeblinden leidde steevast tot problemen.

Frater Adrianus

Frater Adrianus Kemps werd geboren op 9 juli 1855 te ’s-Hertogenbosch. In 1874 werd hij door zijn congregatie naar Sint Henricus gezonden, in de verwachting dat hij het er vanwege zijn zwakkegezondheid niet lang zou maken. Hij zou echtermaar liefst 56 jaar in Grave werkzaam blijven.Samen met frater Chrysostomus van de Ven was hij verantwoordelijk voor twee zeer belangrijke uit-vindingen: het koperen schrijfplaatje en het GraafsRekenbord. Frater Adrianus heeft zijn stempelgedrukt op de borstelmakerij (door hem gesticht in 1893), de drukkerij, die hij sterk verbeterde doorallerlei eigen vindingen (directeur 1888-1915), de braillebibliotheek Le Sage ten Broek en de bij -behorende vereniging (door hem gesticht in 1918). In 1912 werd hij ridder in de orde van Oranje-Nassau,in 1926 werd hij bevorderd tot officier. Hij stierf op 19 juli 1930. In 1933 werd te zijner nagedachtenisin Sint Henricus een grote marmeren gedenkplaatmet een bronzen plaquette met daarop zijn beeltenis onthuld.

21

1] Voorgevel van de nieuw-bouw van 1930 met debeelden van Sint Henricusen Sint Oda.

2] Twee bussen met een vande orkesten van SintHenricus op het punt vanvertrek naar een optreden.Op de achtergrond denieuwbouw van 1930.

3] Een van de orkesten van Sint Henricus.

4] Gedenksteen voor denieuwbouw van 1930.

5] Bouwvakkers, fraters en architect voor de nieuwbouw van 1930 in aanbouw.

6] Gang in de nieuwbouw van 1930.

1

6

5

4

3

2

22

Afscheid van de ziendenDe fraters hadden in 1888 hun godsdienstig-pedagogische werkkring uitgebreid door een pensionaat voor jongens uit de middenstand op Sint Henricus te openen. Een gedeelte van deopbrengsten kon men besteden voor de blinden, die over het algemeen immers hun kostgelden niet op konden brengen. Eengroot nadeel was dat het plaatsgebrek op het instituut daardoortoenam. De Generale Raad van de congregatie moest in 1901besluiten de kostschool per augustus 1902 te sluiten, om ruimte te scheppen voor de blinden. De opvang van wezen en verlatenjongens was al eerder beëindigd. Deze uitbreiding voor de blindendoor de zienden naar huis te sturen, had tot gevolg dat SintHenricus vanaf 1902 een ‘echt’ blindeninstituut werd.

Nieuwbouw: 1927-1930

Nieuwe krapteDe ruimte die in 1902 vrijgekomen was, bood niet al te lang soulaas. Twintig jaar later was het instituut, waar toen meer danhonderd blinde jongens en mannen door de fraters opgevoed,onderwezen, tewerkgesteld en onderhouden werden, toch weer teklein geworden. Aanvragen van blinden moest men afwijzen metals reden dat er geen plaats meer was. Evenals in de eeuw ervoor

waren katholieke blinden genoodzaakt onderdak te vragen in niet -katholieke instituten. Bovendien waren de bestaande gebouwenvan Sint Henricus verouderd en voor een groot deel uitgeleefd.Tussen 1927 en 1930 werd in etappes aan de nieuwbouw gewerkt.Deze kwam te staan vóór de tot dan toe bestaande gebouwen,direct aan de Hoofschestraat, waar het terrein was aangekocht vande paters van de H.H. Harten die daar tot 1921 een klooster haddengehad, met nog enkele particuliere huizen.

Bouwdirecteur frater AureliusIn 1922 werd frater Aurelius van Dinter aangesteld als frater-direc-teur van Sint Henricus. Deze man, de bouwdirecteur genoemd,werd de grote stimulator van de nieuwbouw. De rijksoverheid ver-leende echter nog altijd geen subsidie aan de blindenzorg en defraters en de Bisschoppelijke Blinden Commissie konden het geldvoor een nieuw complex niet opbrengen; om aan de benodigdefinanciën te komen zette frater-directeur Aurelius daarom eengrootscheepse propaganda-actie op touw. Alle krachten werden indienst gesteld ter bereiking van het ene doel: uitbreiding van SintHenricus en aanpassing aan de moderne eisen. Het werk en dedoelstelling van Sint Henricus en De Wijnberg waren in overigensin 1914 al eens door pater Hyacinth Hermans o.p. van het dagbladDe Maasbode belicht in drie artikelen, gebundeld in de brochure‘Wat ze in de Kamer niet wisten…’. Aanleiding was het feit dat deovergrote meerderheid van de Tweede Kamer bij de behandelingvan de onderwijsbegroting van 1914 niet op de hoogte bleek vanhet bestaan van de Graafse instituten.

Propaganda en inzamelingsactiesOp 6 april 1925 werd op Sint Henricus een persconferentie gehouden, waaraan de meeste katholieke bladen deelnamen.Besloten werd een gemeenschappelijke campagne te beginnen om het Nederlandse volk bekend te maken met de toestand op het Graafse blindeninstituut. De daaropvolgende weken werden de lezers van de katholieke periodieken opgeroepen bij te dragenaan het bouwfonds van Sint Henricus. In de artikelen werd hetwerk dat de fraters op het instituut verrichtten geroemd en werden de problemen van een overvol, verouderd en versleten

1

4

2 3

23

huis zeer sentimenteel en overdreven – althans in onze ogen –afgeschilderd. Zo hoopte men de katholieke charitas aan te sporenveel te schenken aan de ‘arme blindjes’.De blinden zelf werden ingeschakeld. Ze trokken van stad tot staden van dorp tot dorp om concerten, onderwijsdemonstraties entoneeluitvoeringen te geven. Jarenlang, ook nadat het nieuweinstituut in gebruik genomen was, reisden de blinde musici heelNederland door om op te treden en geld in te zamelen teneindehun verzorging en de nieuwe lokalen te kunnen bekostigen. Zemoesten de mensen tonen wat ze wel niet allemaal leerden op Sint Henricus en de aandacht vestigen op de noden en lasten vanhet instituut. Bovendien zag het publiek de blinden zo ook eens en konden de gevers zich ervan overtuigen dat hun geld goedgebruikt werd. Het is de vraag of in dit geval het doel de middelenheiligde. De blinden werden gepresenteerd als mensen die anderswaren, maar toch wel iets konden presteren en die overgeleverdwaren aan de welwillendheid van hun omgeving.

De nieuwbouwIn 1927 werd met de nieuwbouw begonnen die in etappes uit -gevoerd werd, in 1930 was hij voltooid. Het volledige plan vanarchitect Constant Panis uit Tilburg werd echter nooit uitgevoerd,

aangezien de financiën het niet toelieten. De grote blinden waren hier de dupe van: zij bleven na 1930 in de oude gedeeltengehuisvest.

De jaren tot 1945

Moeizame emancipatieDe onderwijsmethodes en leermiddelen die men op Sint Henricusgebruikte, werden eind negentiende en begin twintigste eeuwaangepast en verbeterd. Vooral toen na 1902 het instituut zich uitsluitend met de blindenzorg ging bezighouden en er meer tijd en personeel beschikbaar kwam voor de blinden, volgden verscheidene verbeteringen. Er werd gewerkt aan beter onderwijsen aan de emancipatie van blinde mensen.

Kleuterjongens op De WijnbergDe zusters van De Wijnberg gaven al langer bewaarschool -onderwijs aan blinde meisjes. Vanaf 1900 bekommerden zij zich ook om de jongste jongens. Hadden zij de leeftijd van zeven jaar bereikt dan werden zij overgeplaatst naar Sint Henricus om daar de lagere school te doorlopen. Uit het verledenwas gebleken dat de zusters geen raad wisten met opgroeiendejongens, en een gemengd internaat strookte bovendien niet met de pedagogische ideeën van katholiek Nederland. Jongensbehoorden door mannen en meisjes door vrouwen opgevoed teworden. Het samenwonen van beide seksen tijdens de eerstelevensjaren was volgens het versje ‘Van onze Jongens’ echter niet bezwaarlijk:

Al staat onze Wijnberg, (wat weeldrige naam)Slechts open voor Vrou’lijke Blinden,Toch zijn er, tot vreugd van elk vriendenbezoek,Een vijftal kabouters te vinden.Zoolang niet’t gewicht van het zevende jaar,’t Gebruik des verstands hun komt geven,Schijnt’t mog’lijk aan ‘Jan’, met zijn manlijk gemoedIn ‘vrede’ naast ‘Fientje’ te leven.

1] Omslag van een mapjeansichten, uitgegeven tenvoordele van Sint Henricus.

2] De wielerclub.3] ‘Reclamemateriaal’ van

Sint Henricus, bedoeld omgiften te krijgen.

4] De nieuwbouw van 1930,gezien vanaf de Hoofsche -straat.

5] De weverij.6] De mandenmakerij.

3

6

24

Onderwijs op de tastHet geven van lager onderwijs met behulp van voorwerpen die de blinden konden betasten, werd vooral na 1909 op grote schaal aangepakt. Er werd een ‘museum’ ingericht, waarin allerlei objecten opgeslagen en tentoongesteld werden waarmee aan de blinden begrippen bijgebracht konden worden. Voor het vak aardrijkskunde maakten de fraters een collectie houten en kartonnen landkaarten waarop grenzen, spoorlijnen, kanalen ensteden in reliëf werden aangebracht en zelfs een houten globe.

Opgezette dieren en verkleinde modellen in hout, steen of andermateriaal werden gebruikt voor de lessen kennis der natuur. Hetvaststellen van de objecten voor het onderwijs en de resultatenvan het werk werden besproken op internationale congressen voor blindenleraren. Het Graafse instituut stuurde telkens af -gevaardigden naar deze bijeenkomsten om op de hoogte te blijven van de nieuwste ontwikkelingen op onderwijsgebied.

De braillemachine en de braillebibliotheekDe invoering van de eerste schrijf- en braillemachine in 1909 betekende een belangrijke verandering in het schrijven van de

blinden. De correspondentie met zienden, voorheen gevoerd met behulp van het koperen schrijfplaatje, werd veel eenvoudiger.Ook voor het maken van lesmateriaal kon voortaan de snelleschrijf machine gebruikt worden. Heel belangrijk voor het onder-wijs van de kinderen en voor de ontwikkeling en ontspanning van de volwassen blinden was de uitbreiding en omvorming van de huisbibliotheek tot nationale uitleenbibliotheek Le Sage ten Broek.

Haperende maatschappelijke integratieAanvankelijk was men er tevreden mee geweest de blinden enigegeestelijke ontwikkeling bij te brengen, ze een eenvoudig vak teleren en ze in een beschermde omgeving hun leven te laten slijten.Na 1918 ging men zeer geleidelijk werken aan de maatschappelijkeintegratie van de blinden. In Nederland streefden vooral het neutrale en het protestantse instituut ernaar een eervolle plaats in de maatschappij te verkrijgen voor hun pupillen. Op SintHenricus stelde men zich behoudender op: de fraters bleven deinrichting als de plaats beschouwen waar het merendeel van deblinden zijn leven gelukkig en zorgeloos zou slijten.

Emancipatie door overheid en bondenIn het interbellum begonnen onderwijs en arbeid van karakter teveranderen en kreeg de overheid meer belangstelling voor hetblindenvraagstuk. Zo werd bij Koninklijk Besluit van 22 oktober1923 het onderwijs aan blinde kinderen per 1 januari 1924 gerang-schikt onder het buitengewoon lager onderwijs en vergoedde hetrijk voortaan de salarissen van de onderwijzers. Hierdoor ontvingSint Henricus een tegemoetkoming in de onderwijskosten. Helaas was er geen enkele subsidie om het dure internaatsleven te bekostigen. Ook de blindenbonden (de katholieke bond SintOdilia was opgericht in 1919) drongen aan op een beter leven voor hun leden en toekomstige leden.

Blindenzorgvereniging Sint Antonius van PaduaDe oude blindenambachten bleven in het interbellum de meestgekozen beroepen. Over het algemeen had men op Sint Henricusniet te klagen over de afzet van de producten. Tijdens en net na

Deel 1 Sint Henricus 2 31

4

25

de Eerste Wereldoorlog was de productie noodgedwongen vermin-derd geweest, omdat grondstoffen moeilijk of in het geheel niet te verkrijgen waren. De in 1930 opgerichte blindenzorgverenigingSint Antonius van Padua zorgde ervoor dat de blinde thuiswerkersop het platteland in Zuid-Nederland voorzien werden van materialen en dat de vervaardigde producten werden verkocht.

Nuttige werkverschaffingIn Duitsland, Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten werdenna 1918 mensen die door de oorlog blind waren geworden, tewerk-gesteld in fabrieken. Deze tendens oorlogsblinden weer in een ofander beroep onder te brengen, opende tevens perspectieven voorandere blinden. Belangenorganisaties van visueel gehandicaptenzetten zich in hun mensen weer in de maatschappij te plaatsen.Omdat Nederland niet het urgente probleem van de oorlogs -slachtoffers kende, de blindenbonden nagenoeg niet samen -werkten en er weinig geschikte banen voor de blinden in de industrie waren, lukte dit streven nog niet erg. De beste mogelijk-heden een baan in het vrije bedrijf te vinden, hadden de blindenals ze een kantooropleiding hadden voltooid. In de jaren dertig entijdens de Tweede Wereldoorlog werden enkele blinden van SintHenricus op kantoren van grote bedrijven geplaatst. De fraters bleven arbeid voor de blinden echter zien als bezigheidstherapie.Dit blijkt ondermeer uit de volgende tekst in het gedenkboek vanSint Henricus bij het vijfenzeventigjarig bestaan in 1934: ‘werk -loosheid zou voor hen, daar zij bijna geen afleiding hebben, degrootste ramp zijn. Daarom is de drijfveer van al die actie niet:geld verdienen, maar nuttige werkverschaffing’. Het diamantenfeest van Sint Henricus werd overigens aangegrepen om meerbekendheid aan het gesticht te geven en inzamelingsacties tenbehoeve van de ‘blindjes’ te organiseren. Brochures en prentbrief-kaarten werden verkocht en pers en radio werden ingeschakeld om het feest in 1934 nationale ruchtbaarheid te geven.

De oorlogsjarenIn het najaar van 1944 werd vanwege de inkwartiering van soldaten als gevolg van de dreigende oorlog eerst de vakantie van de blinden verlengd tot in oktober, vervolgens werden ze de

Jules de Corte

De zanger en liedjesschrijver Jules de Corte werd op 29 maart 1924 in Deurne geboren als vijfde kind in het gezin van Anna van Eijk en Peer de Corte, eenPeelwerker met socialistische idealen. Nadat Jules opeenjarige leeftijd door een medische fout blind wasgeworden, ging hij naar de zusters van De Wijnberg. Na zijn kleutertijd verhuisde Jules naar Sint Henricus,het blindeninstituut voor jongens. Hij volgde er onderwijs dat werd verzorgd door de fraters. Net als de andere blinde jonge mannen leerde Jules de traditionele blindenberoepen van stoelenmatten enmandenvlechten.Jules had veel interesse in muziek en op eigen verzoekmocht hij deelnemen aan de muzieklessen. Zo leerde hij orgel- en pianospelen en al op jonge leeftijd was hij organist in de Sint-Elisabethskerk in Grave. Op SintHenricus waren er al meer blinden tot organist opgeleid,maar een baan vinden in de maatschappij bleek ergmoeilijk. In 1915 was de blinde musicus Antoon Arts deeerste organist die het instituut verliet om een betrek-king te aanvaarden in de parochiekerk te Leeuwen. Ook Jules de Corte gebruikte zijn muzikale talent omhet blindeninstituut te verlaten. Uit het lied dat Julescomponeerde ter gelegenheid van het eeuwfeest vanSint Henricus bleek dat het vooruitzicht zijn hele levenbij de fraters te moeten blijven hem had benauwd:’k Heb echt wel eens ontvluchtingsplannenlopen smeden,Omdat ik niet meer verder leven wou als ‘dog’.Hij verliet Grave in 1945 en maakte van muziek makenzijn beroep. In vijftig jaar componeerde en dichtte hijveel en trad hij zeer regelmatig op voor radio, televisieen theater. Op 16 februari 1996 overleed Jules de Corteop 71-jarige leeftijd in Eindhoven.

1] De kantooropleiding.2] Producten van de manden-

makerij, met prijzen.3] De verzamelde fraters van

Sint Henricus rond 1900.

4] Jongens spelend met opgezette dieren in het‘museum’.

26

1] Een schoolklas op SintHenricus. Op de achter-grond reliëfkaarten.

2] Koningin Juliana krijgtbloemen aangeboden bij deviering van het eeuwfeestin 1959.

3] Bidden voor het eten ondertoezicht van de frater.

4] De verzamelde fraters bijgelegenheid van het eeuw-feest, september 1959.

5] Aan het werk in de keuken.

6] Op bezoek in Madurodam. 7] Schaatsen op de gracht in

Grave.

1

5

4

3

2

27

laatste twee weken van november opnieuw op vakantie gestuurd.Bij het begin van de oorlog evacueerde Sint Henricus kortstondignaar Eikenburg, het juvenaat van de Broeders van Liefde onderEindhoven. Schade was er niet, noch van de Nederlandse militairendie - tevergeefs- de Graafse brug hadden verdedigd, noch van de doortrekkende Duitsers. In juni 1944 werd een deel van hetinstituut door de Duitsers bezet. De fraters berichtten daarop aande ouders dat ze hun kinderen, indien gewenst, konden komenophalen, waarop tweederde van de grote blinden en nagenoeg alle kleine blinden vertrokken om na de grote vakantie niet meerterug te keren. Op 2 september trokken de Duitsers zich terug. Op 10 september kregen de kapel en de bibliotheek enige ver-dwaalde kogels van beschietingen op Duits verkeer op weg naar de Maasbrug. Op 17 september voerden de Engelsen zware beschietingen uit op de brug, gevolgd door de landing van lucht-troepen; in de avond verdwenen de nog resterende Duitsers naarCuijk. In de dagen daarna kreeg Sint Henricus naast evacués uitNijmegen en fraters uit Cuijk ook Engelse militairen te logeren. In oktober volgden Canadezen, in maart 1945 de RAF. Ook na debevrijding waren er nog Canadezen ingekwartierd. Vanaf 8 oktober1945 mochten de blinden terugkomen en kreeg het instituutslevenlangzamerhand weer zijn normale verloop. Een zeer belangrijke rolin het Graafs verzet speelde frater Aloysius van Riel. Hij was hoofdvan de ziendenschool vanaf 1936 tot augustus 1944, toen hij veiligheidshalve naar Tilburg werd overgeplaatst.

Ontwikkelingen na 1945

Achterblijven bij de vooruitgang in de blindenzorg na 1945Na de Tweede Wereldoorlog pretendeerde Sint Henricus de opvoeding, het onderwijs en de opleiding af te stemmen op watinmiddels de doelstelling van de blindenzorg in het algemeen was geworden: de visueel gehandicapte uitzicht te geven op eenplaats in de maatschappij en te integreren tussen de zienden. De mentaliteit op Sint Henricus en de te nauwe verwevenheid van het klooster met het instituut maakten dat dit doel niet goed nagestreefd kon worden. Het streng religieuze leven in een

gestichtsfeer werd voor de Tweede Wereldoorlog door enkele blinden al bekritiseerd, maar werd toen over het algemeen niet als hinderlijk beschouwd voor de opvoeding en vorming.

Gesloten internaatssysteemHet gehele instituut Sint Henricus ademde lang, te lang, een kloostersfeer uit. Door het vele werk dat de fraters hadden, kondenze het kloosterlijk leven alleen blijven beoefenen door zoveelmogelijk de visueel gehandicapten hierbij te betrekken. Blinden enslechtzienden moesten deelnemen aan retraites, overdreven veelmissen bezoeken en bidden. De pedagogische doelstelling van hetinstituut was er een van een voorbije fase. Het hoofdbestuur vande fraters vond het een plicht om van de blinden te eisen dat zezich als tevreden, volgzame leden van het grote gezin zoudengedragen en dat ze dankbaar waren. Op een vergadering van hetonderwijzend en internaatspersoneel in augustus 1952 noemdende fraters het een groots werk ‘hemelburgers’ van hun jongens te maken. Tot in de jaren zestig was er nog sprake van eengestichtsfeer en ging de individualiteit van het kind op in demassa. De gemiddelde leeftijd van de fraters was erg hoog (55 jaar in 1963) en het langdurig verblijf van de meeste fraters in Grave werkte verstarring in de hand.

Eeuwfeest en bouwperikelenTer voorbereiding op het honderdjarig bestaan van Sint Henricuswerd op 6 juli 1952, dus ruim zeven jaar vóór het eeuwfeest, eenwerkcomité gevormd. ‘Deze dag is een historische dag voor SintHenricus’, zei frater-directeur Theophaan bij die gelegenheid,‘want met deze eerste vergadering van ons Comité wordt een eerste stap gezet op een lange weg, die voeren moet tot ver -wezenlijking van lang gekoesterde plannen’. Theophaan doeldehiermee op plannen tot uitbreiding van het instituut en modernisering van de oude gedeelten. Niet alle blinden en slechtzienden konden vanwege het tekort aan ruimte aangenomenworden. Er was een wachtlijst van visueel gehandicapten die inGrave onderwezen en opgeleid wilden worden. Anno 1952 waren er bovendien maar twee leeftijds groepen: van 6 tot 17 jaar en van17 tot 78 jaar. Deze groepen waren veel te groot en de overgang

6 7

Deel 1 Sint Henricus

28

van de eerste naar de tweede afdeling leverde vaak problemen op. De jeugdige blinden die geplaatst waren te midden van veelouderen hadden een andere mentaliteit en wilden niet in zo’ngestichtsfeer leven als de blinden die al tientallen jaren in hetTehuis woonden.Het gebouwencomplex in Grave was inmiddels volstrekt niet meer up to date. Het was een chaotische wirwar van zalen, gangenen hokken. De slaapzalen, woongedeelten, recreatieruimten enleslokalen hadden een onpersoonlijk karakter. Te veel werd echtergedacht dat als er een nieuw gebouw zou zijn ook de problemenopgelost zouden worden, de sfeer zou verbeteren en de pedago-giek zou veranderen. Belangrijker was een andere instelling van de fraters. Ze schermden het eigen milieu te sterk af tegen devreemde buitenwereld en hebben te lang alles zelf willen doenvoor de visueel gehandicapten.

Het ingestelde comité had tot doel nationale actie te voeren omnog vóór het eeuwfeest in 1959 te komen tot nieuwbouw en uit-bouw van het instituut. Het comité dat werd omgevormd tot destichting ‘100 Jaar Ereschuld’ faalde echter hopeloos in het binnen-halen van financiële middelen en van de broodnodige nieuwbouwkwam dan ook niets terecht. Desalniettemin werd het eeuwfeestluisterrijk gevierd, met koningin Juliana als eregaste.

Onderwijs en arbeid voor en in demaatschappij

Meer kansen voor blindenNa 1945 kregen blinden en slechtzienden meer kansen om in hetvrije bedrijf terecht te komen. Voorwaarden hiervoor waren eenbehoorlijke opleiding tot een beroep en een degelijke mentalevoorbereiding. De opvoeders en leerkrachten op Sint Henricuswaren echter te weinig bekend met de pedagogiek en psychologievan het visueel gehandicapte kind. Op de school- en personeels -vergaderingen werd vooral gesproken over tucht en orde en overreligieuze zaken. Toch waren er belangrijke veranderingen en zekerook verbeteringen in het Graafse instituut in de eerste decennia nade Tweede Wereldoorlog.

Betere kantooropleidingIn 1946 en 1947 werd de kantooropleiding, die voor de oorlog alwas gestart, verbeterd. Blinden kregen les in typen, steno, Neder -landse, Franse, Duitse en Engelse handelscorrespondentie. Hier -naast kregen ze ook vakken als godsdienst, geschiedenis, aardrijks-kunde en letterkunde om de algemene ontwikkeling en karakter-vorming te stimuleren. Met 21 jaar moest de kantooropleiding voltooid zijn, waarna de leerlingen in de maatschappij terug kon-den keren. Op 28 juli 1947 namen voor de eerste maal zes blindendeel aan het middenstandsexamen. Een grote aanwinst was detelefooninstallatie die de P.T.T. in 1950 op Sint Henricus installeer-de. De telefonisten in opleiding leerden naast het gebruik van detelefoon ook het braillesteno om aantekeningen van gesprekken tekunnen maken. Men moet echter niet denken dat nu alle jongensde kantoor- of telefonistenopleiding gingen volgen. Velen warenniet geschikt om de studie te kunnen volgen en bleven aan -gewezen op de traditionele blindenvakken. Deze ambachten kon -den gemakkelijk worden aangeleerd, maar ze boden onvol doendemogelijkheden om er zelfstandig de kost mee te verdienen.

Ulo en ltsIn 1957 en 1958 werden de opleidingsmogelijkheden verruimd door het starten van respectievelijk een afdeling uitgebreid lager

1

4

2 3

29

onderwijs (ulo) en een lagere technische school (lts). De ulo kendedrie klassen waarin de blinden en slechtzienden gezamenlijk leskregen. Het vierde en tevens laatste jaar van deze opleiding werdgevolgd op de stads-ulo van Grave die tot 1962 ook door de fraterswerd geleid. Voor jongens met een technische aanleg startte delts, in een semi-permanent gebouw, geplaatst op een binnenplaatsvan Sint Henricus. Deze school stond niet op zichzelf, maar waseen dochteronderneming van de Wijchense lts. In het eerste stu-diejaar werd de meeste tijd besteed aan algemeen vormend onder-wijs. De twee vervolgklassen legden zich meer toe op de techni-sche kant. Allereerst moesten de leerlingen algemeen technischinzicht krijgen, om daarna het revolverdraaien, een montagear-beid, te leren. Het programma was zoals bij zienden, enkel demanier van aanleren verschilde.

Moeizame arbeidsintegratieDe blindententoonstelling die in januari 1958 in het ProvinciaalMuseum te ’s-Hertogenbosch gehouden werd, had als opzetbelangstelling te wekken bij fabrikanten om blinden in hun bedrij-ven op te nemen. Men demonstreerde er machines die door blin-den werden bediend. In de praktijk waren er echter maar weinigondernemers die blinden in hun fabriek wilden of durfden te plaat-sen. De meest directe weg voor de visueel gehandicapte om in hetvrije bedrijf te kunnen werken, was het volgen van een kantoor -opleiding. Dat de blinde fabrieksarbeider over het algemeen ten aanzien vanzijn productie achterbleef bij de ziende collega, was de belangrijk-ste oorzaak dat er weinig blinden naar industriële bedrijven gin-gen. Maar er waren ook nog andere factoren die de weerstand vande werkgevers om blinden in dienst te nemen kunnen verklaren.Had de blinde geen bijzondere hulp nodig? Was er geen grote kansop ongelukken? Hoe zou het ziende personeel reageren?De meeste tot arbeid in staat zijnde visueel gehandicapten blevendaarom aangewezen op het verrichten van loonarbeid in beschut-tende werkplaatsen: op specifieke blindenwerkplaatsen, of op‘gemengde’ werkplaatsen voor gehandicapten met verschillendevormen van beperkingen. Na de oorlog waren de werkinrichtingener overigens veel meer op uit om de arbeider productieve en zin-

1] De bakkerij.2] Een leerling van de lts.3] Nieuwe tijden, een nieuw

orkest. 4] Schoolklas.

Frater Theophaan

Frater Theophaan Verhoeven was van 1945 tot 1963directeur van Sint Henricus. Hij kreeg zijn opleiding totonderwijzer op de kweekschool van de fraters. In 1927begon hij zijn noviciaat en kreeg hij de naam MariaTheophaan (uit het Grieks: ‘uitstraling van God’). In 1932 deed hij zijn eeuwige professie. Als directeur in Grave voerde hij allerlei vernieuwingendoor om met name het pedagogisch klimaat te verbeteren. Zo verdeelde hij de blinden in kleinere groepen op basis van leeftijd. Hij was een groot voor-stander van betere en meer op de maatschappij van de zienden toegespitste opleidingsprogramma’s, waaronder lts en ulo. Onder zijn bewind gingen ookslechtzienden onder de zorg van het instituut vallen.Frater Theophaan trad graag naar buiten om zijn instituut meer bekendheid te geven en zo de belangenvan ‘zijn’ jongens te bevorderen. Hij was niet zozeer detijd voor maar liet die wel binnen: hij speelde goed in op ontwikkelingen in de maatschappij, meer dan dat hij een echte voortrekker was. Hij was gemakkelijk toegankelijk en gemoedelijk in de omgang.Eind 1962 werd frater Theophaan door zijn kerkelijkeoverheid als missionaris naar Kenia gezonden. Ook daarbleef hij steeds volop ijveren voor het blindenonderwijs,en in 1970 kon hij in Sikri een lagere beroepsopleidingvoor blinde jongens openen. Ziek naar Nederlandgehaald, stierf hij op 3 januari te Vught.Werk en persoonlijkheid van frater Theophaan blevendermate in de herinnering leven dat toen er een nieuwenaam moest komen voor het gefuseerde instituut vanHenricus en De Wijnberg, gekozen werd voor Theofaan.

Een volwassen bewonervan Sint Henricus metzijn vaste begeleider inde werkplaats .

31

32

volle arbeid te verschaffen. De Gemeentelijke Sociale Werk -voorziening (GSW) wilde de arbeidsgeschiktheid op peil houden en zelfs vergroten voor degenen die moeilijk op eigen kracht eenplaats in het vrije bedrijf kregen. De meeste gehandicapten die op de sociale werkplaatsen werkten, stroomden echter niet doornaar het vrije bedrijf en waren ‘blijvers’.

Karakter van de werkplaatsen en het TehuisHet Tehuis met de daaraan verbonden werkplaatsen veranderde in de jaren vijftig sterk van karakter. De geestelijk normale, jongevisueel gehandicapten hadden geen belangstelling meer voor de klassieke beroepen en verlangden een kantooropleiding of technische vorming. Ze wilden bovendien niet meer als een af -zonderlijke en afhankelijke groep beschouwd worden, levend ineen gesloten tehuis. Steeds meer volwassenen zorgden voor eigenonderdak in een kostgezin of bij familie. Degenen die in het Tehuisbleven, waren de oude blinden en de blinden die lichamelijk en/ofgeestelijk gehandicapt waren. Volgens frater-directeur Theophaanzouden de ‘normale’ blinden in het Tehuis uitsterven en zou het op den duur een ‘verzameling worden van geestelijk en lichamelijkonvolwaardige blinden’. Het hoofdbestuur van de fraters nam injuli 1955 het definitieve besluit om geen nieuwe volwassenen meer op te nemen.

De werkplaatsen op Sint Henricus werden nog zo lang mogelijkopen gehouden. Per 1 augustus 1955 trad het instituut toe tot destichting Samenwerkende Blindenzorgverenigingen. Het gevolghiervan was dat de eigen verkoopactiviteiten van de manden -makerij, de weverij en de borstelmakerij stilgelegd werden en er uitsluitend geleverd werd via het verkoopbureau van de samen-werkende verenigingen te Engelen. Ondanks deze samenwerkingwerden de werkplaatsen steeds onrendabeler. Tussen het eind van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig werden zenoodgedwongen een voor een gesloten.

Slechtzienden

Het totaal aantal blinden ten opzichte van de gehele bevolkingnam intussen langzaam maar zeker af. Oorzaken hiervan warenbetere hygiënische omstandigheden, veiligheidswetten en eenenorme vooruitgang van de oogheelkundige wetenschap. De aandacht van de blindeninstellingen ging zich nu meer richten op een andere groep visueel gehandicapten, de slechtzienden.Slechtzienden hadden nog een gezichtsrest, maar die was tegering voor het volgen van regulier onderwijs. Veel slecht-ziende kinderen bleven echter tot in de jaren veertig en vijftigafhankelijk van de ‘gewone’ school. Een klein aantal, aangeduidmet de naam ‘halfblinden’, werd opgenomen tussen de blinden in de instituten.

Een aparte afdelingIn 1953 kregen de fraters de mogelijkheid om een afzonderlijkeslechtziendenschool te beginnen. Het r.k. kerkbestuur en de rijks -inspectie voor het lager onderwijs wilden de lagere school vanGrave herbestemmen voor de ulo van Grave (beide overigens doorde fraters geleid). Bestuur en inspectie wilden een nieuwe lagereschool bouwen in de tuin van het fraterhuis. De fraters speeldenhet tactisch. Ze lieten weten geen grond af te willen staan in verband met het behoud van uitbreidingsmogelijkheden voor het instituut. Wel wilden ze ruilen: grond van de tuin voor de bouw van de school, op voorwaarde dat het blindeninstituut de

Directeuren van Sint Henricus 1859-1968

Fr. Baptista Jansen 1859Fr. Willibrordus van Kessel 1885P. Victor Zwijsen 1892P. Paulus van de Ven 1894P. Cyprianus van der Wielen 1903 Fr. Justinianus Merks 1916Fr. Aurelius van Dinter 1922Fr. Willibrord Pijnenburg 1932 Fr. Odulf Weijters 1938Fr. Theophaan Verhoeven 1945Fr. Respicius van Lieshout 1962Fr. Bavo Westerburger 1963Fr. Januarius van Ginneke 1966Fr. Gervasius Dominicus 1968

Per 1 januari 1977 werd dr. H.A.A. Gresnigt de eerste lekendirecteur van (Sint) Henricus. Hij werd per 1-1-1982 algemeen directeur van Theofaan (tot 1984 samen met H.A.J. de Kok) en nam in 1994 afscheid.

1] Een mandenmaker.2] De sloop van de bouw

uit 1930.3] Het terrein van Sint

Henricus na de sloop. Een deel van de voorgevelstaat nog overeind. Op de achtergrond het terrein waar in 1971 hetgemeentehuis is gebouwd.

4] Gezicht op het terrein van Sint Henricus vanaf de toren van de Sint-Elisabethkerk.

33

oude lagere school zou krijgen om er een school voor slecht -zienden in onder te brengen. Na onderhandelingen kreeg de congregatie op 10 november 1953 de beschikking over de oudelagere school met speelplaats en stond zij daarvoor grond af waarop de gemeente een gebouw kon optrekken voor de Graafseulo en lagere school.De fraters begonnen al direct met plannen voor de inrichting vanhun school voor slechtzienden. De firma Philips gaf adviezen voorwat betreft de speciale verlichting, er werden functionele kleurenvoor de lokalen uitgezocht en er werden lessenaars ontworpen. De uitvoering van de ideeën stagneerde echter vanwege financiëleproblemen. Helaas was de school nog niet geheel ingericht toendeze in gebruik werd genomen. De kinderen moesten echter toch het gebouw betrekken, omdat er onvoldoende ruimte was inhet hoofdgebouw. Op het internaat was de groep slechtziende kinderen in september 1954 afgesplitst van de groep blinde kinderen. Ieder had een eigen eet- en speelzaal en speelplaats.

Groeiend aantal slechtziendenUit het volgende staatje dat de getalsmatige verdeling geeft van de interne leerlingen in blinden en slechtzienden, kan menafleiden dat na 1955 steeds meer slechtzienden op Sint Henricuskwamen wonen. Het aantal blinden bleef na 1955 nagenoeg constant:

Jaar blinden slechtzienden totaal1955 48 46 941956 49 48 971957 46 61 1071958 47 70 1171959 49 75 1241960 54 80 1341961 52 86 1381962 49 97 1461963 48 103 151

Er waren ook nog slechtziende leerlingen die extern waren. Als zedicht bij huis woonden, werden ze niet altijd opgenomen. Blinde

kinderen bleven minder snel thuis, omdat hun opvang in het gezinveel moeilijker was. Het voordeel van het verblijf onder ziendenwas dat de gelegenheid om tot grotere zelfstandigheid uit tegroeien beter was. Het betekende ook een ontlasting voor hetinstituut, dat door het sterk toenemend aantal slechtzienden weer met ruimtegebrek te kampen had.

Nieuwbouw elders

Groen licht voor nieuwbouwZoals al eerder vermeld, wilde de stichting ‘100 Jaar Ereschuld’,gevormd ter voorbereiding van het eeuwfeest van Sint Henricus,de fraters de financiën bezorgen om te komen tot nieuwbouw enuitbouw van het instituut vóór 1959. De acties van de stichtingmislukten echter jammerlijk. Toch werd in 1957 een architect aangezocht om te bestuderen hoe het beste gebouwd en ver-bouwd zou kunnen worden. Primair stond dat gebroken diende te worden met het systeem van massa-opvoeding. Het instituutmoest een open karakter krijgen en niet meer in aaneengeslotenbouw uitgevoerd worden. In Grave werd tot dan toe gewoond,

1 2 3

4

34

geleefd, gewerkt en gekerkt onder één dak. Het nieuwe instituutzou volgens het paviljoensysteem gebouwd moeten worden.Frater-directeur Theophaan ging onverdroten aan de slag met het uitstippelen van het bouwplan. Hij verzocht alle fraters die tips konden geven voor de bouwerij, hetzij voor wat betreft hun

eigen afdeling, hetzij in het algemeen, deze schriftelijk in te dienen voor 15 september 1957. Hierna zond Theophaan de opgavenaan architect Jan Strik. In overleg met de fraters van Sint Henricuszelf en het hoofdbestuur te Tilburg maakte Strik een concept-bouwprogramma voor de verbouwing en gedeeltelijke vernieuwingvan het instituut. Het hoofdbestuur van de congregatie keurde zijnplannen in november 1958 in principe goed. Maar alvorens tot uit-voering over te gaan, besloot het hoofdbestuur tot overleg tussenallen die bemoeienis met het plan zouden hebben. Waarschijnlijkhad het lering getrokken uit de verbouwingen en nieuwbouw inhet verleden, die te overhaast en ondoordacht waren uitgevoerd.

Sint Henricus verlaat het oude terreinOp 12 januari 1959 was er een bespreking waarbij de hoofdinspec-teur van het blo, de bouwkundig hoofdinspecteur, het gemeente-bestuur van Grave, architect Strik, de directie en het bestuur van

Sint Henricus aanwezig waren. Doel van de bijeenkomst was degenodigden inzicht te geven in het ontworpen bouwplan en dedaaruit voortvloeiende noodzakelijkheid om te komen tot volledigenieuwbouw van het gehele scholencomplex. Er volgden datzelfdejaar nog meer besprekingen waar zeer gedetailleerd werd ingegaan op de vraag hoe de bouw van alle onderdelen eruitmoest zien en aan welke voorwaarden die zou moeten voldoen. De hierboven genoemde aspecten stonden daarbij centraal: 1. men wilde geen aaneengesloten bebouwing meer, maar eenpaviljoensysteem met wooneenheden waarin kleine groepen konden samenleven; 2. de ligging van het instituut moest eenmeer open karakter krijgen. Er werd dus gebroken met het systeemvan massa-opvoeding. Het streven werd een heel open instituut,met groepjes inwonenden. Het kind zou zich zo beter leren aan -passen aan de gemeenschap, waarbinnen het later een eigenplaats moest vinden.Tijdens de besprekingen werd steeds duidelijker dat het bouw -terrein van Sint Henricus met vier hectare veel te klein was en dater geen ideaal instituut te bouwen was als men de oude gebouwennog gedeeltelijk wilde blijven gebruiken. Een harmonische aan -sluiting van de nieuwbouw op de bestaande meest recente vleugelwas onmogelijk. Op de bouwbespreking van 28 augustus 1959,juist voor de viering van het eeuwfeest, spraken architect Strik en de fraters uit dat het verstandiger was elders een locatie voorhet instituut te zoeken. ‘De Idee om buiten het huidige instituut tot een betere en goedkopere oplossing te komen nam alle deel -nemers a.d. besprekingen voor 100% in beslag’. Het hoofdbestuurvan de congregatie gelastte daarop een voorlopige stopzetting van de plannen en een nieuwe bestudering van de situatie: ‘Wijmoeten uitzien naar een ruimer bouwterrein, ondanks de grotefinanciële offers voor het aankopen van nieuw terrein en het terzijde schuiven van bijna bestedingsrijpe bouwplannen’.

Nog geen samenwerking met de WijnbergMgr. Mutsaers, bisschop van 's-Hertogenbosch, gaf van zijn kanttoestemming om Grave te verlaten. Wel had hij aangedrongen opnauwere samenwerking tussen beide katholieke blindeninstituten,Sint Henricus en De Wijnberg. Het hoofdbestuur van de fraters

Deel 1 Sint Henricus 21

3

35

wilde echter niets weten van inmenging van derden in debestuursaangelegenheden van hun succursaal Sint Henricus. Pas enkele jaren later werd, vanwege het teruglopend aantal visueel gehandicapten dat een internaatsopvoeding wilde, denoodzaak gezien tot nauwere samenwerking. Beide instituten hadden toen al ieder afzonderlijk nieuwe, goed geoutilleerde complexen gebouwd, die voor een toekomst onafhankelijk vanelkaar nu evenwel te groot werden geacht.

Naar NijmegenNadat besloten was een andere locatie voor Sint Henricus te zoeken, probeerde men allereerst in Grave een bouwplaats te vinden. Vanwege bouwtechnische en verkeerstechnische problemen waren de daar aanwezige terreinen niet geschikt. De congregatie zocht hierna grond in of zeer nabij Nijmegen.Omdat nauw contact van het instituut met het wetenschappelijkcentrum van de Katholieke Universiteit belangrijk werd geacht enhet instituut gemakkelijk bereikbaar moest zijn vanuit alle delenvan het land, beperkte het plaatsingsgebied zich tot een cirkel vanongeveer tien kilometer rond Nijmegen. Na het bezoeken van enonderhandelen over tientallen verschillende bouwplaatsen, werdop 9 januari 1961 een terrein van circa twintig hectare aangekocht,gelegen aan de Groesbeekseweg te Nijmegen. Het nieuwe instituut zou plaats moeten bieden aan tweehonderd visueelgehandicapte jongens.

Afspiegeling van de toekomstige wereldOmdat er op het terrein in Nijmegen veel ruimte was, werd hetbouwprogramma aangepast aan de nieuwe mogelijkheden. Hierbijwerd uitgegaan van twee grondgedachten over de opvoeding envorming van visueel gehandicapte kinderen. Ten eerste mocht hetindividuele kind niet opgaan in de massa. Er was veel individueleaandacht nodig om de visueel beperkte zover te brengen dat hijeenmaal als volwaardig burger aan het maatschappelijk leven kondeelnemen. Hieruit vloeide voort dat er kleine groepen gevormdmoesten worden die het gezin enigszins benaderden. De tweedegrondgedachte was dat de kinderen moesten worden opgeleidvoor de maatschappij. De visueel beperkte zou eenmaal terugkeren

Gedenkboeken Sint Henricus

Bij het 25-jarig bestaan:Roomsch-Katholiek Blinden-Instituut voor jongens te Grave 1859-1884, Tilburg 1884

Bij het 75-jarig bestaan:Geschiedenis en cultuur van een blindenwereld1859-1934. Gedenkboek bij gelegenheid van het75-jarig bestaan van het R.K. Blinden-Instituut ‘Sint Henricus’ te Grave, z.p. 1934Jubileerende blinden. Gelegenheidsgeschriftuitgegeven door het Landelijk Comité voor hulde en steun aan de blinden van het Instituut ‘St. Henricus’ te Grave bij de viering van den75-jarigen gedenkdag der Stichting (1859-1934),’s-Gravenhage 1934

Bij het 100-jarig bestaan:Visueel gehandicapten. Uitgegeven door de directie van het instituut ‘St. Henricus’ voor blinden en slechtzienden te Grave bijgelegenheid van het honderdjarig bestaan vanhet instituut, 1959, Grave 1959H. Kerkhoffs, R.K. Blindeninstituut St. Henricus,Grave 1959

Bij het 125-jarig bestaan:J. Klein, 125 jaar katholieke zorg voor blinden enslechtzienden: 1859-1984, z.p. 1984

Bij de verschillende jubilea van De Wijnberg zijn geen gedenkboeken uitgegeven.

1] Sloop van de gebouwen inGrave in 1966. Links denieuwbouw van 1930,rechts het gebouw uit1888/1893.

2] Het terrein van SintHenricus in Grave in zijngrootste omvang.

3] Slaapzaal in het oude Sint Henricus. Het originele bijschriftluidt: ‘wan toestanden’.

36

in de ‘gewone’ wereld en tijdens zijn vormingsjaren behoorde hij daarop dan ook zoveel mogelijk voorbereid te worden. Het instituut moest een afspiegeling van deze toekomstige wereld zijn.

Het ouderwetse internaatssysteem in Grave, waar scholen, kapel,eetzaal en andere lokalen allemaal binnendoor te bereiken waren,hield de blinden en slechtzienden gevangen in een gesticht. Hetnieuwe instituut zou het karakter moeten krijgen van een dorps -gemeenschap, met verspreide woonhuisjes, scholen en recreatie-ruimten. De verspreiding van de onderdelen zou het instituut eenopen karakter geven.

Bouw en verhuizingDe overheid verleende weliswaar subsidie voor de bouw van descholen, maar driekwart van de totale kosten moest toch door de congregatie van de fraters worden opgebracht. De afwerkingvan de bouw bracht zoveel extra onkosten met zich mee dat hetoorspronkelijk opgezette complex niet geheel voltooid kon worden. De bouw van de kapel, een paviljoen en het buitenbadwerd op de lange baan geschoven. In maart en april 1966 ver -huisden de bibliotheek, de drukkerij, de scholen, het fraterhuis

en de andere afdelingen naar Nijmegen. Ook de fraters uit Gravevertrokken naar Nijmegen, behalve frater Gualbertus Doomen en frater Antoon van Heeswijk. Zij bleven zorgen voor de over -gebleven oude blinden (al vanaf 1955 waren er geen nieuwe volwassenen meer opgenomen) die sinds 1959 in het voormaligKatholiek Militair Tehuis in Grave werden verpleegd; voor hen werd een nieuw onderkomen in Engelen gereedgemaakt. Op 25mei 1967 werd het instituut Henricus voor visueel gehandicaptejongens officieel geopend door mr. Grosheide, staats secretaris van Onderwijs en Wetenschappen. Het ‘Sint’ was uit de naamgeschrapt.

Een ander pedagogisch-didactisch klimaatIn de eerste helft van de jaren zestig was de pedagogisch- didactische werkwijze op Sint Henricus veranderd. De fraters gingen discussiëren over hun werkelijke taak en niet over hethandhaven van tucht en orde. In een op verzoek van hun hoofd -bestuur in 1964 uitgebracht rapport braken de fraters Reginald van Orsouw, Bavo Westerburger en Bonifatius Verhallen de staf over tal van zaken die zij als verouderd en achterhaaldbeschouwden. Er kwam beter geschoold personeel, er kwamenjonge fraters die openstonden voor nieuwe ideeën en er werdlekenpersoneel aangesteld. Gespecialiseerde krachten als een psycholoog en een maatschappelijk werkster gingen groepsleiding,onderwijzend personeel, pupillen en ouders begeleiden. De internaatsgroepen werden, voor zover als mogelijk was in het oude gebouw, op gesplitst in kleinere leefgroepen. Meer leerlingenkregen na de lagere school de kans andere vervolgopleidingen dan ulo en lts te volgen. Middelbaar en hoger onderwijs waren in de jaren zestig nauwelijks uitzonderingen meer. De verhuizingvan Grave naar Nijmegen was daarom meer dan een verhuizing en het betrekken van een nieuw gebouw alleen. Het was de uiterlijke aanpassing aan een nieuwe werkwijze die enkele jarendaarvoor in Grave begonnen was en nu verder gerealiseerd konworden. Als gevolg van de scherpe terugval in kloosterroepingenspeelden de fraters daarbij steeds minder een rol. In 1978 trokkenzij zich uit Henricus terug.

Deel 1 Sint Henricus 1] Twee leerlingen testengeluiden op elkaar.

1

37

Intermezzo

Woelige jarenIemand die de verhuizing van Grave naar Nijmegen, de voor -bereidingen daarop en de eerste jaren in het nieuwe instituut van nabij heeft meegemaakt, noemt deze periode onvoorstelbaar turbulent. Turbulent omdat de periode samenviel met grote enindringende maatschappelijke veranderingen op het gebied vangezagsverhoudingen, religie en seksualiteit. Het zijn de jarenzestig! Deze ontwikkelingen drongen ook door in de geslotengemeenschap die het instituut tot dan toe was geweest. Van duidelijkheid in het oude Grave naar onzekerheid over de toekomstin Nijmegen. Van alles onder één dak en leven in grote groepen(tot 50 kinderen) onder leiding van één surveillant, naar een soortdorp met losse paviljoens, aparte scholen en sportaccommodatiesen leven in kleine (12-14 kinderen) groepen onder leiding van eenteam van groepsleiders, waar nog in Grave de eerste vrouwen hunintrede hadden gedaan. Alle leidinggevende posities waren nog inhanden van de fraters. Degene die boven is aangehaald, schreef verder: het oude instituut, waar meer dan honderd jaar goedmoedig maar ookbekrompen en armoedig en vroom was geleefd, groeide stukje bij beetje uit tot een open samenleving, waar langzaamaan deouders en de kinderen als eersten gehoord werden, een ontwikkeling die paste in de tijdgeest.Een belangrijk jaar is 1968: de AWBZ treedt in werking, wat betekent, dat krachtens deze wet het verblijf in het instituutbetaald gaat worden. Dit impliceerde wel, dat er voorwaarden ennormen gesteld werden waaraan de zorg moest voldoen, metname op het gebied van de professionaliteit van de medewerkers.Na de AWBZ-erkenning in 1968 kregen alle medewerkers, zowelreligieuzen als leken, eenzelfde arbeidsovereenkomst. De fraterswerden ook werknemer met alle daaraan verbonden rechten enplichten, hetgeen een ingrijpende verandering voor hen was enwel eens tot problemen leidde.Nog tot begin jaren zeventig trad het bestuur van de fraters op als bestuur van het instituut. Mede met het oog op te verwachten ontwikkelingen vond het generaal bestuur van de fraters het beterhet instituut over te dragen aan een stichting, waarin naast enkelefraters ook deskundigen van buiten zitting hadden. Ook in de

leiding van het instituut werden steeds meer leken benoemd,onder wie het hoofd van de brailleschool, de heer C.J.M. Dominicusen de directeur van het internaat, drs. J.S.L. Mateijsen. Het zou nogtot 1977 duren alvorens de eerste leek als algemeen directeur werdbenoemd. Op dat moment waren er nog een tiental fraters op het

instituut werkzaam. Op 1 juli 1978 namen de fraters officieelafscheid van Henricus. Zij boden het instituut een reliëf aan van de kunstenaar H. Potters uit Oisterwijk als aandenken voor hunaandeel in de zorg voor visueel gehandicapten gedurende bijna 120 jaar. Bij die gelegenheid sprak de voorzitter van het bestuur,prof. dr. A.G. Weiler, onder meer de volgende woorden: ‘Laten weeenvoudigweg doorgaan met het werk dat gedaan is door de fraters, en als het een beetje kan vanuit dezelfde inspiratie … Ik ben er vast van overtuigd, en wil dit ook graag aan de fraterszeggen, dat er bij ons allen voldoende besef leeft dat we verplichtzijn om te blijven werken in de geest zoals U dat heeft gedaan,

Van Sint Henricus naar Henricus: een persoonlijke terugblik

Hoofdgebouw van het nieuwe Henricus in Nijmegen.

38

misschien op een andere manier aan de dingen vormgevend, maar steeds vanuit dezelfde verantwoordelijkheid voor de kwetsbare medemens’.

ProfessionaliseringTot begin jaren zestig bestond het personeel voornamelijk uit fraters die een schoolklas of een internaatsgroep onder hun hoedehadden. De onderwijzers waren officieel gediplomeerd, bij de surveillanten was dat minder het geval. Er was een oogarts en eenparttime psycholoog. De eerste vrouwelijke groepsleidsters haddenveelal wel een beroepsopleiding gevolgd, waardoor de situatie ontstond dat de frater, als hoofd van een paviljoen, minder op leiding had dan de groepsleidster. Na de verhuizing begon

men met multidisciplinaire kindbesprekingen. Dit lag soms gevoelig in verband met het medisch geheim.Vanaf het begin van de jaren zeventig werd er veel aandachtbesteed aan bijscholing van de groepsleiding, die meestal een algemene beroepsopleiding had gevolgd. Deze bijscholing, inservicetraining, betrof specifieke kennis en vaardigheden die van belang zijn bij de opvoeding van kinderen die blind ofslechtziend zijn, zoals: zelfredzaamheid in algemene dagelijksevaardigheden, oriëntatie en mobiliteit, zelfstandig reizen, maarook de emotionele, sociale en seksuele opvoeding. Op deze wijzeontwikkelde het instituut zich van een verblijfsinstituut tot eenorthopedagogisch instituut, waar meer oog was voor het kind meteen visuele handicap, dan voor de visuele handicap van het kind. In 1972 bezochten de directeur van het internaat en de psycholooghet vijfde Wereld Congres van ICEVI (International Council for the Education of people with Visual Impairment) in Madrid. Eenbelangrijk thema was de voor- en nadelen van institutioneleopvoeding van blinden en slechtzienden. Zou het niet beter zijnonderwijs dichterbij de woonplaats van het kind en zijn ouders te organiseren? Ervaringen daarmee waren al opgedaan in deScandinavische landen en in Engeland. Deze ideeën vielen inHenricus op een voedzame bodem en kregen vorm in de begrippen interne en externe integratie, die op directie- en stafniveau werden uitgediept en richtinggevend werden voor de verdere ontwikkelingen.

Het onderwijsDoor het teruglopen van het aantal jonge blinde kinderen werdende klassen voor deze kinderen wel heel erg klein. Gekozen is toenvoor interne integratie, integratie van blinde en slechtziende kinderen in het basisonderwijs (in het voortgezet onderwijs was dit al langer het geval). Sommige vakken kregen de blinde enslechtziende kinderen samen, andere apart. Op de andere scholenvoor blinde en slechtziende kinderen in het land was toen veel kritiek op deze manier van werkenVoor een aantal leerlingen uit het voortgezet onderwijs werd gekozen voor externe integratie, dat betekent dat deze leer lingenvanuit het instituut naar een school in Nijmegen gingen. Eerst

Van De Band tot Dedicon

In 1958 kwam de eerste aflevering uit van eengesproken weekblad op band, dat toepasselijk DeBand werd genoemd. Grote promotor was rectorVerhagen van De Wijnberg. De opnamen en devermenigvuldiging van het weekblad vonden deeerste jaren plaats in zijn rectoraatswoning in deOliestraat te Grave. Door het toenemend aantalabonnees, een steeds groter aantal titels entoenemend werk voor derden (onder andere de Le Sage ten Broek-bibliotheek) moest in 1966worden omgezien naar een nieuwe behuizing inde Rogstraat. In 1973 werd aan de achterzijdedaarvan in de Oliestraat een nieuw gebouwgerealiseerd voor de kopieerafdeling en hetmagazijn. In 1986 kwam een volledig nieuwgebouw gereed aan de rand van een nieuwewoonwijk in Grave. De naam van dit Centrumvoor Gesproken Lektuur werd later veranderd inDedicon. De instelling geeft inmiddelsdriehonderd verschillende titels uit.

39

naar de buren van Henricus, de Nebo, een havo/vwo school, laterook naar de lts, leao en mts. Voor deze groep leerlingen was op het internaat een aparte leefgroep gecreëerd, de Sluis genaamd,waar de jongeren redelijk zelfstandig konden wonen en leven enwaar een hostess ‘op afstand’ aanwezig was. Deze ontwikkelingenwaren de voorlopers van de integratie in het regulier onderwijs in de thuissituatie, die na 1979 een grote vlucht zou nemen.Ondanks de terugloop van het aantal leerlingen (onder andere ten gevolge van bovengenoemde externe integratie) bleef de vso-school van Henricus een gedifferentieerd onderwijspakket bieden: een 4- en 5-jarige Mavo, een ivio-opleiding en een opleiding voor handboekbinden; een technische school werd al snel opgeheven.

Samenwerking met oudersIn het oude Sint Henricus was het veelal zo, dat de ouders deopvoeding van hun kind als vanzelfsprekend aan het instituutoverdroegen. In lijn met de tijdgeest kregen de ouders eind jarenzestig, begin jaren zeventig een steeds belangrijker rol. Er werdgezocht naar vormen om de ouders meer bij de opvoeding en ontwikkeling van hun kind te betrekken. Een belangrijke rol was daarbij weggelegd voor de maatschappelijk werkers. Omdat de ouders verspreid over het hele land woonden, werden

er bijeenkomsten van ouders op regionaal niveau georganiseerd.Later vonden die groepsgesprekken op het instituut plaats.Omdat veel ouders hun kind wekelijks kwamen brengen en ophalen, was er volop gelegenheid tot informeel overleg tussenouders en groepsleiding over de dagelijkse gang van zaken op het instituut en thuis.Werden de individuele kindbesprekingen aanvankelijk gehoudenzonder de ouders, later werden de ouders uitgenodigd om aandeze besprekingen deel te nemen. Jongelui, die op het punt stonden het instituut te verlaten, namen ook vaak zelf aan diebesprekingen deel. Het betrof immers hun toekomst die werdbesproken. Midden jaren zeventig ontstond de oudervereniging. Het bestuurvan deze vereniging had maandelijks overleg met de directies van instituut, internaat en school. Later kreeg de oudervereniging het recht een bestuurslid voor het bestuur van Henricus voor te dragen. Uiteraard waren de ouders intensief betrokken bij de fusie besprekingen van eind jaren zeventig.

Herman Gresnigt

Deze bijdrage is gebaseerd op mondelinge en schriftelijke bij dragen van oud-medewerkers van (Sint-)Henricus, die een belangrijke rol gespeeld hebben in de laatste jaren vóór, tijdens en de eerste jaren na de verhuizing van Grave naar Nijmegen: Cees Dominicus, hoofd van de Brailleschool en van het VoortgezetOnderwijs, Sjef Mateijsen, directeur internaat, Jan van de Pas, psycholoog, Jan Verhallen, orthopedagoog en Wim Verschuren,bestuurslid.

1] Enkele gebouwen van het nieuwe Henricus inNijmegen.

2] Deel van een door de fraters bij hun afscheid van Henricus in 1978geschonken reliëf.

3] Aandachtig luisteren naar de geluiden van deflipperkast.

21

3

41

Voorgeschiedenis

De Zusters van LiefdeIn 1832 richtte Joannes Zwijsen, op dat moment pastoor in deparochie Het Heike in Tilburg, de congregatie van Zusters vanLiefde van Onze Lieve Vrouw Moeder van Barmhartigheid op. Hijzag er later als volgt op terug: ‘In 1832 pastoor dezer parochiegeworden zijnde besloot ik een gesticht van liefdadigheid, uit -sluitend in het belang der arme kinderen mijner parochie, die geengelegenheid hadden eenig onderrigt te ontvangen, op te rigten. Ik had niets anders op het oog dan het oprigten eener school,waarin die arme kinderen zouden onderwezen worden in lezen,schrijven, naaijen en breijen. Met dit doel werd een huis ingerigtvoor dertien zusters en door het kerkelijk gezag was bepaald, dater nooit meer dan dertien zusters zouden worden aangenomen’.Het was aanvankelijk dus niet de bedoeling dat de congregatiezich zou uitbreiden, en zeker niet buiten Tilburg, maar al spoedigkreeg Zwijsen dringende vragen om zijn zusters ook elders in hetland en ook voor andere taken in te zetten. Nog voor hun regelpauselijk goedgekeurd was (1844) openden de zusters succursaal-huizen, aan het moederhuis ondergeschikte huizen, in Delft (1837),Helmond (1839), Oss (1839), Amsterdam (1839) en Maaseik in België(1840), twee huizen in Tilburg (1838), Moergestel (1840), Asten(1841), Den Haag (1842), Eindhoven, Geertruidenberg en Nijmegen(1843) en Zwolle (1844).

De familie De la GenesteIn Grave aan de Maas woonde in die tijd de vroom katholieke enwelgestelde artsenfamilie De la Geneste. Haar belangrijkste vertegenwoordiger was Henricus de la Geneste (1767-1847). Naastzijn dokterspraktijk vervulde hij vele maatschappelijke functies. Uit zijn huwelijk met Joanna Melchior (1766-1835) werden tien kinderen geboren, onder wie Antonius (1795-1825) en Henrica(1800-1859). Antonius trouwde met Joanna Michielse(n) (1799-1821)die stierf in het kraambed van haar eerste kind, Henricus AdrianusAntonius (1821-1880). Henricus senior had een nicht, Clara deBruijn, die eigenares was van het huis De Wijnberg aan deOliestraat in Grave. Toen deze het huis te koop aanbood, kocht

hij het zelf, met de bedoeling er een gesticht voor liefdadige werken van te maken. Voor hetzelfde doel kocht hij ook nog enkelehuizen in de directe omgeving van De Wijnberg. Het geheel schonkhij aan het r.k. kerkbestuur. Hij stierf echter voor de openstelling,en het gesticht kwam daardoor onder de zorg van zijn dochterHenrica, in de wandeling Henriëtte genoemd, en zijn kleinzoonHenricus, bekend als Henri. Beiden zetten zijn plannen met groteijver voort. Henri was inmiddels tot priester gewijd en woonde min of meer als rentenier in Velp. Zowel hij als zijn grootvader enzijn tante waren goed bevriend met Zwijsen, die inmiddels bij zijnandere functies ook administrator van de districten Grave, Megenen Ravenstein was geworden en zich titulair bisschop van Gerramocht noemen. Zwijsen had Henri de hogere wijdingen toe -gediend. Zijn priesterwijding, op 24 december 1844, eveneens door Zwijsen, had plaatsgevonden in de kapel van het moederhuisvan de Zusters van Liefde. Het is daarom niet verwonderlijk datdeze zusters de bewoonsters en leidsters werden van het nieuwegesticht.

Start van De Wijnberg alsonderwijs instituutOp 4 augustus 1848 werden de eerste vier zusters per rijtuig uitTilburg afgehaald. Zuster Hiëronymo van der Heijden stond aanhet hoofd van het nieuwe huis. Dat ging heten naar de H. JoannesNepomucenus, een heilige die in de familie De la Geneste bijzonder vereerd werd en naar wie een jong gestorven broer van Henriëtte was genoemd. In de praktijk bleef echter de naamDe Wijnberg in gebruik, die sinds mensenheugenis de naam wasvan het hoofdgebouw.De zusters begonnen hun werk met wat tot dan toe een activiteit van Henriëtte was geweest: het uitdelen van soep aan de armen van Grave. Maar hun voornaamste functie zou het geven van onderwijs worden. Zij begonnen in 1848 meteen meteen burger bewaarschool met zeven jongens en zeven meisjes als de eerste leerlingen. Nog hetzelfde jaar openden zij ook eenburgerhandwerkschool. In 1849 volgde de armenschool met een

Deel 2De Wijnberg, instituut voor visueel gehandicaptemeisjes en vrouwen, 1882-1982

Op de achtergrond van detypende meisjes, tegen dewand, is een kinderportrette zien van mgr. Henri de la Geneste omringd metportretjes van familieleden.

42

armenbewaarschool, in een nieuw door Henri de la Geneste bekostigd gebouw op de hoek van de Oliestraat en de Prinsenstal;in 1851 een burgertaalschool en een armentaal- en handwerk-school. Henri werd rector van de nieuwe stichting en nam daarom zijn intrek in De Wijnberg.Zuster Hiëronymo, de eerste overste, voerde een regelmatige correspondentie met mgr. Zwijsen en zij komt daarin naar vorenals een vrome, resolute en moederlijke vrouw. De relatie tussenhaar en rector Henri de la Geneste verliep moeizaam. De rectorvroeg bij zijn vele goede zorgen voor het gesticht veel persoonlijkeaandacht van de overste zelf en hij bemoeide zich met zaken, dieniet tot zijn bevoegdheid behoorden. Ook wilde hij niet dat er protestantse kinderen op school werden toegelaten en de zustersnamen hier aanstoot aan.

Stichting van Sint HenricusMet de stichting van De Wijnberg beschouwde de familie De laGeneste haar vrome plichten nog niet voltooid. De meisjes en dejongste jongens van de armen waren nu onder dak, maar voor dearme en verweesde jongens werd nog niets gedaan. Henriëttebesloot nu, in overleg met haar neef en mgr. Zwijsen, een gestichtvoor deze jongens te beginnen. De fraters van Tilburg, een andere

congregatie van Zwijsen, waren bereid er te komen leven en werken. Tijdens de bouw van dit nieuwe Sint Henricus-gestichtwerd het gedeeltelijk herbestemd voor de opvoeding van en hetonderwijs aan blinden.

De eerste jaren van De Wijnberg alsinstituut voor blinden, 1882-1923De Wijnberg mede bestemd tot instituut voor blindenHenriëtte de la Geneste, zelf intussen zo goed als blind geworden,stierf op 15 april 1859. In haar testament had zij regelingen getroffen voor de blijvende financiering van de soepkokerij. Ookeen in eerste instantie aan de pastoor van Grave nagelaten land-goed kwam later via Henri ten goede aan De Wijnberg. Henri de laGeneste op zijn beurt zag zich in 1858 en 1861 met hoge pauselijkeerefuncties beloond die hem het recht gaven zich ‘monseigneur’ tenoemen. Hij stierf op 29 juli 1880, en ook hij bedacht de familie-stichtingen in zijn testament. Hij had er ook ruim het geld voor,want zijn vermogen bestond bij zijn overlijden uit maar liefst145.000 gulden. De zusters kregen 2.000 gulden specifiek voor dearmentaalschool en 48.000 gulden (waarvan er overigens 43.000feitelijk naar het moederhuis in Tilburg gingen) voor onder meerde instandhouding en uitbreiding van hun liefdewerk, in het bijzonder de zorg voor blinde meisjes en vrouwen. Ze waren graagbereid aan deze eis te voldoen. Op 10 oktober 1882 begonnen zij hun nieuwe taak. De eerste leerlinge was de twaalfjarigePetronella Vriens uit Rotterdam. Aan het eind van het jaar 1882woonden er drie vrouwelijke blinden op De Wijnberg.De fraters van Sint Henricus hebben van hun kant zeker bevorderddat hun zorg voor blinde jongens een pendant kreeg in de zorgvoor blinde meisjes bij de zusters. Die maakten vanzelfsprekendgretig gebruik van de ervaring die de fraters inmiddels in hetonderwijs en de opvoeding hadden opgedaan, in het bijzonder het schrijfonderwijs. Voor het overige waren er weinig contacten.In de loop van 1888, het eerste jaar trouwens waarin een jaar -verslag verscheen van de gezamenlijke blindeninstituten, steeghet aantal meisjes en vrouwen op De Wijnberg van dertien

Deel 2 De Wijnberg

1

2 3

4

43

naar twintig. Daarna zette de stijging door en in 1923 woonden er zeventig meisjes en vrouwen.

Pedagogische aspectenIn verschillende geschriften werd er in deze tijd aandacht besteedaan de specifieke pedagogische aspecten bij de opvoeding van een blind kind. De ouders kregen het advies het kind zo normaal mogelijk te benaderen, ‘juist zo alsof het ziende was’.Ontwikkelingen als lopen, zelfverzorging en spelen moesten ophetzelfde moment aangeleerd worden als bij ziende kinderen. Een blind kind vroeg wel een bijzondere benadering gericht op de ontwikkeling van de tast en de lichaamshouding. Daarnaastwerd het belangrijk gevonden om veel te praten. Maar men moesthet kind ook vertellen wat het hoorde en het gelegenheid gevenom vragen te stellen. Bij de opvoeding van blinde kinderen moester bijzonder gelet worden op ‘verkeerde aanwensels’ of tics zoals oogboren, wiegelen met het bovenlichaam, ruiken aan of besnuffelen van voorwerpen. Deze konden voorkomen worden door kinderen geschikte bezigheden te geven.

Blindenonderwijs 1890-1923In pedagogische kringen was men er in deze periode van overtuigddat ook blinde kinderen moesten leren lezen, schrijven en rekenen.Vakken als aardrijkskunde en geschiedenis, muziek en gymnastiekhoorden ook tot hun lespakket. Het taalonderwijs vroeg niet direct om een speciale aanpassing,omdat gehoor en spraak van blinde kinderen normaal ontwikkeldzijn. Van de onderwijzer werd wel gevraagd om aandacht te besteden aan een goede voordracht. Een krachtige, welluidendestem was daarbij een goed middel om werkkracht en tucht op tewekken. In het blindenonderwijs waren schoolboeken in braille-schrift noodzakelijk. In de eerste decennia van de twintigste eeuwwas het aantal schoolboeken in brailleschrift echter heel beperkt.De fraters waren hier voortrekkers en de zusters hebben zeker inhun productie gedeeld.Het schrijfonderwijs vroeg veel specifieke aandacht. De eersteonderwijzer van Sint Henricus, frater Theodorus Meekels, heeft hetbrailleschrift vanaf het begin van het blindenonderwijs

gepropageerd. Het onderwijs in rekenen leverde voor blinde kinderen in principe geen problemen op. Wel waren er aangepastereken middelen nodig, zoals de zogenaamde cubarithme, hetGraafs Rekenbord. Aan lichaamsbeweging en gymnastiek werdveel belang gehecht. Een blind kind beweegt vaak weinig, omdathet door de omgeving niet uitgedaagd wordt tot actie. Er werden speciale oefeningen gedaan om de spieren sterker te maken en omeen zwakke en waggelende gang te voorkomen. Het spelen moestniet verwaarloosd worden. Omdat blinde kinderen niet via afkijkenen imitatie kunnen leren spelen, moesten ze daarbij geholpen worden. Geschikte spelmaterialen waren een bouwdoos, klei, eenpop, zand, trommels en metalen fluiten. Het onderwijs in hand -werken was bij uitstek gericht op meisjes. De nadruk lag daarbij op werk dat nuttig en praktisch van aard was, omdat ze daar

Henri de la Geneste (1821–1880)

Henri de la Geneste was een neef van Henriëtte de laGeneste. Hij verloor zijn ouders op jonge leeftijd en werddaarna opgevoed in het gezin van zijn grootouders. Hijstudeerde aan het seminarie in Haaren en werd doormgr. Joannes Zwijsen in het moederhuis van de Zustersvan Liefde in Tilburg tot priester gewijd. Hij werd rectorvan de Zusters van Liefde, toen die met financiële steunvan zijn tante Henriëtte in De Wijnberg in Grave liefdewerk gingen verrichten voor arme en gebrekkigevrouwen en onderwijs gingen verzorgen voor Graafsemeisjes van alle rangen en standen. Samen met zijntante stond hij aan de wieg van Sint Henricus als instituut voor arme, verweesde en blinde jongens teGrave. Bij zijn overlijden in 1880 liet hij de congregatievan de Zusters van Liefde een flinke som geld na met als voorwaarde dat het liefdewerk in stand zou wordengehouden en verder zou worden uitgebreid met de zorg voor blinde meisjes. Henri de la Geneste behoordein zijn tijd tot een van de meest vermogende personenvan Brabant.

1] Fragment van de aanteke-ning over de oprichting vanDe Wijnberg in de Kroniekvan de Zusters van Liefde.

2] Gedenksteen voor Henricusde la Geneste en zijn kleinzoon Henri de laGeneste in het portiek van de hoofdingang van De Wijnberg.

3] De jongste en de oudste bewoonsters bijeen, ca. 1920.

4] Speelplaats voor de kleinsten.

44

later werk in konden vinden. Zij leerden breien en naaien, smyrnaknopen en eenvoudig weefwerk maken. De jongens leerden manden en matten maken en stoelzittingen vlechten.

Specifieke aspecten van zorg voor blinde meisjes en vrouwenHet aantal meisjes en vrouwen in De Wijnberg is altijd kleinergeweest dan dat van jongens en mannen in Sint Henricus. Alsreden daarvoor noemde het jaarverslag van 1900 dat er inNederland procentueel minder blinde meisjes waren dan jongensen dat meisjes ook vaker in de huiselijke omgeving werden op -gevoed. Vooral het misplaatste medelijden van de moeder met hetblinde meisje werd benadrukt: ‘Ik zou zulk een arm schaapje nietaan vreemden durven toevertrouwen’. In het jaarverslag werd deruwere aard van jongens als verklaring gegeven voor het grotereaantal blinde jongens. Jongens speelden wilder, bijvoorbeeld met

pijl en boog en katapult, en liepen daarbij een groter risico blind te worden. Ook hadden mannen gevaarlijker werk dan vrouwen en konden zij eerder via een ongeluk blind worden. Als derde verklaring werd gegeven dat volwassen blinde vrouwen zich beter buiten het gesticht in het huishouden konden redden.Overigens is het opmerkelijk dat het sterftecijfer onder de meisjes in De Wijnberg relatief hoger was dan onder de jongens in Sint Henricus. A.M. Lauret, die een proefschrift wijdde aan decongregatie van de Zusters van Liefde, verklaart deze hogere mortaliteit uit de ‘zwakke en tedere gestellen’ van de blinde meisjes. Zij spreekt van ‘zenuwachtige en klierachtige kinderen’.De goede zorg van de zusters voor de meisjes staat voor haar buiten kijf. Zij brengt de hogere mortaliteit onder de meisjes echter ook in verband met een aspect van opvoeding, de ‘schuwheid van de zusters voor de straat’. De meisjes werden als kasplantjes opgevoed. Ze kregen nauwelijks de kans om buiten te komen. Alleen de speelplaats en de tuin waren toegankelijk.Kennelijk was er dus naast een lichamelijke oorzaak, een zwakkerfysiek gestel, ook een morele component in het geding, de doorreligie ingegeven angst voor het wereldse. Illustratief in dit verband is het volgende. De meisjes van De Wijnberg boven de zestien mochten aanvankelijk zes weken met zomervakantie. Ditduurde echter slechts een jaar. Al in 1883 maakte mgr. Godschalk,bisschop van ’s-Hertogenbosch, een einde aan deze regeling. Hij en de zusters waren bezorgd om het zielenheil van de meisjes. Zij vreesden namelijk dat ze door ‘onwetendheid en door on bedrevenheid in de omgang met wereldlingen haar deug-den - waarmee volgens de morele maatstaven van die tijd in eersteinstantie de deugd van kuisheid bedoeld was - [zouden] verliezen’.Ondanks dit teveel aan zorg in de beginjaren, bleef het onderwijsniet bij dat van de jongens achter. In 1888 en 1909 maakten telkenstwee zusters buitenlandse studiereizen om zich zo vertrouwd temaken met de nieuwste inzichten. In 1920 legden de eerste negenblinde meisjes met succes het type-examen af.

Financiële aspecten De financiële situatie in de eerste jaren van het bestaan van DeWijnberg als blindeninstituut was even ongunstig als die van Sint

Zusters van Liefde

In de periode tussen 1800 en 1850 ontstonden inNederland negentien congregaties van actieve vrou-welijke religieuzen. Zij zetten zich in voor armen- enziekenzorg en onderwijs. Deze religieuzen haddenmeer bewegingsvrijheid in de wereld dan de religieu-zen van de contemplatieve orden en congregaties. De congregatie van de Zusters van Liefde van OnzeLieve Vrouw Moeder van Barmhartigheid werd in1832 in Tilburg opgericht door Joannes Zwijsen.Eerste taak was het armenonderwijs. De zedelijke engodsdienstige opvoeding van kinderen was aanvan-kelijk het belangrijkste onderwijsdoel. In 1848 kwa-men enkele zusters naar Grave, waar zij in DeWijnberg hun intrek nemen. Zij zetten zich er in voorhet onderwijs en vanaf 1882 ook voor de blindenzorgaan meisjes en vrouwen. Voor onderwijsdeelnamevan meisjes zijn, met name in Brabant, de katholiekezusterscholen heel belangrijk geweest. In Grave ver-zorgden de zusters meer dan honderd jaar kleuter-,lager en uitgebreid lager onderwijs. Vandaag de dagzijn er circa 730 zusters vooral buiten Nederlandactief, in Europa, de VS, Brazilië en Suriname,Indonesië, Oost-Timor en de Filippijnen.

45

Henricus. De bijdrage van leer- en kostgeld, voor De Wijnberg vastgesteld op 150 gulden per jaar, was de voornaamste bron van inkomsten van het gesticht. Slechts een enkele ouder kon ditbedrag betalen. De meeste verpleegden behoorden tot de armen.Sommige gemeente- en armbesturen namen deze kosten voor hunrekening, maar vaak was dat niet voor lange tijd. Als het kostgeldniet betaald kon worden, was dat een reden om toelating te weigeren. De zusters en fraters stuitte dat zeer tegen de borst. In september 1886 werd de ‘Commissie tot inzameling van geldenvoor behoeftige blinden’ opgericht onder auspiciën van mgr.Godschalk. In 1887 werd deze commissie een kerkelijke, niet-parochiële instelling van weldadigheid onder de naam ‘Instituut of Gesticht voor blinden te Grave’, kortweg Bisschoppelijke BlindenCommissie genoemd. De taak van deze commissie bestond uit hetbeheer van een fonds waaruit leer- en kostgeld voor leerlingenwerd betaald of aangevuld. Daardoor kwam er enige financiëleverlichting, zij het, dat door de wijze van financiering, via vrij -willige bijdragen van particulieren, de basis een wankele bleef. Het college zocht in het hele land correspondenten in de parochies.Hun taak behelsde het inzamelen van geld ten behoeve van hetblindenwerk. De leden betaalden een bedrag van een rijksdaalderper jaar. In het jaar 1888 waren er al 159 correspondenten actief. In de jaarverslagen worden trouw de namen van alle correspon-denten vermeld en worden ze bedankt voor hun inzet.

Nieuw- en verbouwUit een verslag van de superior-generaal van de fraters van Tilburgin zijn functie van erepresident van de Bisschoppelijke BlindenCommissie blijkt dat het instituut voor blinde meisjes in het beginvele gebreken vertoonde. Zij hadden samen de beschikking overniet meer dan één kamer en een heel klein slaapvertrek. Er wasgeen aparte ruimte voor de zieken en geen speelplaats. Bovendienhad een buurman een varkensstal naast de keuken van het instituut gebouwd, kennelijk met de bedoeling om de zusters enkinderen te treiteren. Aan dit euvel kwam een eind door de aan-koop van dit huis door het hoofdbestuur van de congregatie. Hetwerd toegevoegd aan het instituut. In 1893 werd besloten om inhet vroegere woonhuis van Linsen aan de Oliestraat, op de plaats

van zijn vroegere fabriek daarachter, in een deel van de tuin en aan de Prinsenstal een blindengesticht met rectoraat en scholen te bouwen en de bestaande kapel op de hoek van de Oliestraat ende Brugstraat te verbouwen. Architect was A.G. de Beer uit Tilburg. In 1894 kwam deze bouw gereed. Vanaf 1905 werd verder gebouwdaan een nieuwe gecombineerde burger- en armenschool en aannieuwbouw voor de zusters, aan de Brugstraat en achter en dwarsop de bouw van 1894. Nu was H. van den Abeelen uit Tilburg dearchitect. Deze bouw zou in 1907 worden opgeleverd.

Aannamebeleid Het onderwijs van de zusters richtte zich exclusief op blinden. De zogenaamde zwakzichtigen of half-blinden - wij spreken nu van slechtzienden - werden niet toegelaten op het instituut. Dezusters ontbrak het hiervoor aan financiële middelen. De half- blinden bezochten het reguliere lager onderwijs, maar stranddendaar niet zelden op onvermogen of onwil van de leerkrachten. De fraters en zusters waren ervan overtuigd dat de half-blinden‘liefderijke verpleging en verzorging’ nodig hadden, maar dezemoest in hun ogen geheel van de blinden gescheiden kunnen worden aangeboden, zowel in de klas, de werkzaal, de slaapzaal als op de speelplaats.

1] Gezicht op De Wijnbergrichting Brugstraat, ca.1910. Het huis vooraan is de marechaussee kazerne.

2] Locatie van het oor spron kelijke gebouwvan De Wijnberg. Hetgedeelte links is tuin.

3] Gezicht op De Wijnbergvanaf de Brugstraat, ca. 1910.

2

3

1

46

1] Zicht op de kapel en descholen van De Wijnbergvanaf de Brugstraat.

2] Borstelmakerij.3] Speelplaats.4] Feestelijke cantates bij

gelegenheid van het 50-jarig bestaan van De Wijnberg (1888).

5] Zicht op de gebouwen vanDe Wijnberg voor 1930.Links de Oliestraat, rechtsde Prinsenstal, vooraan deBrugstraat.

6] Een bezoek aan de tweekanonnen aan hetMaasfront van Grave.

7] Binnenspeelplaats.

12

3

4

5

6

47

In 1900 werd voor het eerst een tweejarig jongetje opgenomen in De Wijnberg. De verklaring daarvoor was, dat blinde kinderen zo vroeg mogelijk een opvoeding moesten krijgen aangepast aanhun behoeften. Men was van mening dat aan iedere blindenschool,in dien mogelijk, een bewaarschool moest worden verbonden voor blinde jongetjes en meisjes in de leeftijdsgroep van twee tot zeven jaar. In 1901 volgde de opname van twee driejarige jongetjes. In de loop van 1903 werd voor de jonge blinde kinderende Fröbel metho de ingevoerd. Deze methode sloot goed aan op het blindenonderwijs, dat op tactiele ontwikkeling gericht is. Het bevorderde de zelfredzaamheid van de kinderen en de tastzinwerd gestimuleerd.

In 1904 stapten de eerste drie jongens vanuit De Wijnberg opzevenjarige leeftijd over naar Sint Henricus. Al dadelijk merkte men daar het verschil tussen de geestelijke en lichamelijke ont -wikkeling van deze blinde jongens en de pupillen, die rechtstreeksuit hun thuissituatie werden opgenomen.Blinde volwassenen werden in De Wijnberg slechts opgenomen als er voldoende plaats was en als de financiën het toelieten. Maar aan de andere kant bleven vele jeugdige blinden, eenmaalvolwassen geworden, op het instituut wonen, omdat er elders voor hen geen plaats was.

Het internaatsleven ontwikkelt zichRond 1904 kwam er langzaamaan enige verandering in het isolement en de eentonigheid van het leven in de instelling. Er werden een koor en een orkest geformeerd, er werden bezoeken gebracht aan het moederhuis van de zusters in Tilburgen hun andere huizen en er werden omgekeerd ook door anderenbezoeken gebracht aan het instituut. Er werd zelfs een bedevaartnaar Kevelaer georganiseerd. In 1910 maakten de blinde kinderenmet de stoomboot een reis over de Maas van Grave naar Mook. De Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen en deHollandse IJzeren Spoorwegmaatschappij verstrekten vanaf 1890 een gratis retourbiljet per jaar door het hele land, voor een onvermogende blinde, een begeleider en 25 kilo bagage.Hierdoor konden alle blinden jaarlijks van een vakantie profiteren.

In 1923 werd deze tegemoetkoming om economische redenen gereduceerd en in 1936 werd zij afgeschaft.

HandvaardigheidHandwerken vormde de belangrijkste activiteit van de ouderemeisjes. De vervaardigde producten werden verkocht ten behoevevan de kas van het instituut. Zij maakten onder andere warme das-sen, kinder- en vrouwenslaapmutsen en allerlei koorden en stola’svoor de geestelijkheid. Zij maakten ook borstels, maar in de regelwerden die door de mannen vervaardigd. Daarnaast legden zij zichtoe op het fijnere mandwerk in vele vormen en kleuren. Het hand-werk en de borstels werden op diverse plaatsen in Nederland tentoongesteld. Dit leverde geld op en ‘animo in het hart van deblinden’. Zo werd er bekendheid gegeven aan hun bestaan.Naast handwerken en manden maken, gingen de blinde vrouwenvanaf 1913 ook sigaren maken. Een sigarenfabrikant uit Valkens -waard zorgde voor de instructeurs.

Politieke aandachtIn 1914 vroeg het Tweede Kamerlid baron Van Wijnbergen, lid vande R.K. Staatspartij, aandacht voor het ‘zeer vruchtbare’ onderwijsaan blinden. Hij sprak zijn onbehagen uit over het ontbreken van‘financieele bescherming van den Staat’ voor deze onderwijsvorm.Een onderwijsdeskundige van de SDAP merkte op dat hij nog nooitvan de instituten in Grave had gehoord en dat er nog nooit ietsover in de landelijke statistieken had gestaan. Dit was voor paterHermans o.p., redacteur van De Maasbode, aanleiding om hetboekje ‘Wat ze in de kamer niet wisten…’ te schrijven. Hierin bracht hij verslag uit van zijn journalistieke reis vanuit Rotterdamnaar Grave en van zijn bezoeken aan Sint Henricus en De Wijnberg.Na een beschrijving van de scholen en het onderwijs hield hij eenkrachtig pleidooi voor meer politieke aandacht: ‘De R.K. Blinden -verzorging zal wel niet meetellen onder de ‘sociale instellingen’van ons land, maar wat ik daarginds in Grave gezien heb bij de fraters en zusters, die over de blinden waken, is een epos van naastenliefde, dat met geen Nobelprijs is te loven. En waarvan zein de Kamer niet wisten…’ Tot concrete maatregelen leidde ditvoorshands echter niet.

7

48

ArbeidsvraagstukAl tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam er meer aandacht voor hetarbeidsvraagstuk van blinde mensen. Door oorlogsverwondingenwaren veel soldaten blind geworden. Dit lot trof mannen, die eerder midden in de samenleving hebben gestaan en hier ook weerin terug wilden keren. In de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijken Duitsland kwamen er nieuwe ontwikkelingen op het gebied vanarbeidsparticipatie van zogenaamde oorlogsblinden.

In Nederland was de aandacht voor dit vraagstuk minder actueel,maar toch werd er in 1916 een staatscommissie ingesteld, dieonderzocht welke maatregelen de staat moest nemen om het lotvan blinden te verbeteren. De leden van de commissie bezochten in dat kader ook de instituten in Grave en concludeerden dat de blindenzorg onder het particulier initiatief moest blijven ressorteren. De invoering van de leerplicht voor blinden werd echter noodzakelijk geacht. Het lager onderwijs voor blinde kinderen moest zeven jaar in beslag nemen en alle vakken van hetgewoon lager onderwijs omvatten, met uitzondering van tekenen.Daarna volgde vijf jaar verplicht vakonderwijs in stoelenmatten,rietvlechten, borstels maken, pantoffelvlechten, mandenmaken,handwerken en huishoudelijke bezigheden. De eisen die aan het

onderwijzend personeel werden gesteld, waren hoog. De leerkracht moest in het bezit zijn van de hoofdakte en een te creëren akte voor blindenonderwijs. Bovendien moest de aspirant-leerkracht eerst twee jaren op proef werken alvorens een vastdienstverband te krijgen. De beroepsopleidingen voor blindenmoesten worden uitgebreid. Men noemde specifiek de opleidingentot muziekleraar, pianostemmer, boekbinder, zetter van brailledruken typist. De speciale opleiding daarvoor moest echter nog van de grond komen. Hoe de instelling aan de financiële middelenmoest komen om dit alles te realiseren, bleef een open vraag, enzodoende veranderde er voorlopig weinig in de blindenzorg.

Periode 1924-1945

Leerplicht van blinde kinderenVanaf 22 oktober 1923 kreeg het onderwijs aan blinde kinderen eenwettelijke regeling met de Wet op het Buitengewoon Onderwijs.De onderwijzers werden vanaf nu door de Rijksoverheid betaald.Maar er was nog vrijstelling van de leerplicht; die zou pas in 1947worden ingevoerd. De eerste inspecteur van het buitengewoononderwijs, dr. Van Voorthuysen, hield in 1926 een landelijk onder-zoek naar het aantal blinde kinderen in de leerplichtige leeftijd vanzeven tot dertien jaar die niet naar een blindeninrichting gingen.Het waren er veertig. De voornaamste reden waarom ouders hunblinde kind niet naar een blindeninrichting lieten gaan, was dathet kind de huiselijke kring niet kon missen. Ook gaven ouders aandat ze zelf ziek zouden worden als hun kind het huis zou verlaten.Financiële redenen speelden slechts een beperkte rol.

Professionalisering van de leerkrachten in het buitengewoonlager onderwijsIn de jaren dertig van de twintigste eeuw professionaliseerde hetbuitengewoon onderwijs. Zo organiseerde de beroepsgroep vanonderwijzers binnen deze vorm van lager onderwijs zich in deKatholieke Vereeniging van Leeraren bij het Buitengewoon LagerOnderwijs. Binnen deze vereniging was een studieclub actief, diezich grondig wilde verdiepen in diverse actuele onderwerpen. In

Deel 2 De Wijnberg 1] Mandenmakerij.2] Figuurdansen met

linten. Gevormd is het cijfer XXV (25).

1

2

49

1937 werd er, op verzoek van deze vereniging, op de instituten inGrave een korte cursus aangeboden. De cursus bestond uit een les verzorgd door de oogarts van het instituut over de medischeaspecten van het blind zijn. Verder gaf een frater inzicht in demethodische kant van de verschillende vakken van het blinden -onderwijs. Vervolgens was er een peripatetische (wandelende) les over de werkzaamheden en het ambachtsonderwijs op SintHenricus. De laatste cursusdag werd gevuld met een les over het vraagstuk blind en achterlijk.De leerkrachten van De Wijnberg organiseerden samen met deOnderwijzeressenbond van Grave en omstreken bijeenkomsten ter bevordering van hun deskundigheid.In deze tijd kwam er een Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs(1920) en een speciale opleiding voor leerkrachten in deze vormvan onderwijs aan de Katholieke Leergangen in Tilburg (1928).

GestichtsopvoedingBehalve het onderwijs vroeg ook de zorg voor en opvoeding vanblinde en slechtziende kinderen in deze periode de aandacht. Inhet jaarverslag van 1931 staat een artikel van dr L. Berger met alstitel ‘Nieuwe wegen voor gestichtsopvoeding’. Het is opmerkelijkdat dit artikel zonder verder commentaar in het jaarverslag isopgenomen. Berger gaf adviezen ten aanzien van de opvoeding opinternaten en stelde voorwaarden aan de deskundigheid van hetpersoneel. Tevens zette hij vraagtekens bij de geschiktheid van religieuzen voor deze taak. Uit zijn artikel blijkt dat de opvoedingin die instituten, die onder het beheer van congregaties van religi-euzen vielen, vaak ondergeschikt was aan het onderwijs. De bestekrachten werden in het onderwijs ingezet en de instellingen warenaangewezen op degenen die overbleven. De congregaties zoudengeschikte krachten voor dit werk moeten reserveren. Hij adviseerdeom met kleinere groepen van kinderen te gaan werken en het aan-tal kinderen per instituut te verkleinen, zodat individuele verzor-ging en behandeling mogelijk waren. Hij stelde dat een opvoedingvoor het leven vroeg om opvoeding tot huiselijkheid, vooral voormeisjes. Verder moest er aandacht zijn voor de vrijetijdsbesteding,die naast ontspanning ook gericht moest zijn op ontwikkeling. Hijconstateerde dat de werkbelasting van het personeel hoog was. Zij

hadden weinig afwisseling in het dagelijks werk en nauwelijksvrije tijd. De opvoeders leefden te veel in hetzelfde kringetje vanmensen, terwijl van hen verwacht mocht worden dat ze op dehoogte waren van wat er in de maatschappij te koop was. ‘In ditverband moge ook de vraag gesteld worden of personen, wier leefregel hen verbiedt, buiten hun huis te komen, wel de noodigegeschiktheid bezitten en in staat zijn om kinderen op te voeden,die al veel hebben doorgemaakt, en veelal veel meer levenskennisen levenservaring dan hun opvoeders bezitten’. Daarom pleitteBerger voor een goede opleiding voor de opvoeders van theoretisch-praktische aard met theoretische vakken als zielkunde,opvoedkunde en maatschappijleer. Onderwijs in handenarbeid,lichamelijke opvoeding, tekenen en muziek zorgden voor de praktische kant van de opleiding. Als laatste brak hij een lans voor samenwerking tussen de ouders en de opvoeders in de

Blindenschool te Madras

In het jaarverslag van De Wijnberg over 1926 wordtgemeld: ‘Twee Belgische Missie-Zusters uit Leuven heb-ben enkele maanden in den Wijnberg vertoefd. Haardoel was: zich te bekwamen in ’t blindenonderwijs. Detoekomstige Zusters-Missionarissen waren bestemd voorde Belgische Missie in Madras in Vóór-Indië (het huidigeIndia), waar zij op verlangen van den aartsbisschop ’nblindeninstituut willen oprichten…Wat vermaakten zijons dikwijls met haar Vlaams geklap…’. Die school isinderdaad in 1927 gesticht.Tijdens het Wereldcongres in Würzburg in 1987 ontmoetde toenmalige directeur van Theofaan sister Stella, dedirectrice van die blindenschool in Madras. Dit is eengrote school met meer dan tweehonderd leerlingen. Na afloop van dat congres brengt zij een bezoek aanTheofaan, een ‘hernieuwd’ begin van samenwerking, dieonder andere leidt tot een groot project, de bouw vaneen multi-purpose hall voor deze school. De naam vandeze hal is ‘Darshan’, de Indiase vertaling van Theofaan.Dit gebouw is in augustus 1992 officieel geopend.

Slaapzaal in De Wijnberg.Naar moderne maatstavenwas er in het instituut wel erg weinig privacy.

51

52

instellingen. Samenwerking tussen de congregaties was nodig, omte bepalen tot welke leeftijd jongens door vrouwelijke opvoederskonden worden begeleid en vanaf welke leeftijd mannelijke op -voeders deze taak over moesten nemen. Een jongen had, zeker alshij wat ouder was, mannelijke leiding nodig, zo meende Berger.Dat er aandacht besteed werd aan een onderwerp als ‘gestichts -opvoeding’ heeft zeker te maken met het nadelig aspect van deopvang binnen de blindeninstituten. De blinde kinderen moestenal op jonge leeftijd hun ouderlijk huis verlaten en in een instituutgaan wonen. Het was dan ook belangrijk dat aan de ouders werdgetoond dat de pedagogische opvang een belangrijk onderwerpwas, dat voor verbetering vatbaar was.

‘Blind en achterlijk’In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw kwam het regelmatig voor, dat ‘de kleintjes’ naast hun blindheid ook afwijkingen op geestelijk gebied hadden en daarom niet in staat

waren het onderwijs aan normale blinde kinderen te volgen.Omdat de opvoeding van en het onderwijs aan jeugdige, normaleblinde kinderen de hoofdtaak van het instituut was, moest er voorde zogenaamde achterlijke blinde kinderen een andere opvanggezocht worden. Dit had in het verleden al voor veel moeilijkhedenen teleurstellingen gezorgd. De meeste inrichtingen voor achter -lijke kinderen weigerden blinde kinderen, omdat ze niet onder dezienden zouden thuishoren. In november 1936 opende De Wijnbergeen klas voor ‘achterlijke, blinde meisjes’, zodat er voor een aantalkinderen aangepaste opvang kwam. In het jaarverslag van 1937staat een artikel van frater Joseph met als titel ‘Blind en achterlijk’,waarin een tegengestelde aanpak op Sint Henricus wordt benoemden verdedigd. In zijn instituut in Grave was ervoor gekozen omblinde, achterlijke kinderen niet af te zonderen van de normaalbegaafde blinde kinderen, omdat hun aantal te klein was en er ophet instituut geen sprake was van plagen of achterstelling. Hetblindenonderwijs was individueel en kinderen van verschillendeleeftijden konden goed samen in een klas zitten. De onderwijzerkon extra zorg besteden aan een kind, als dat nodig was.Bovendien was het de vraag of de hoge kosten, die een aparteafdeling voor achterlijke kinderen met zich meebracht, wel demoeite waard zouden zijn.Het typerende van achterlijke kinderen, aldus frater Joseph, was degeringe opmerkzaamheid. Indrukken drongen maar langzaam door

Oversten van De Wijnberg 1848-1980

Zr. Hiëronymo van der Heyden 1848Zr. Honorée Wimmer 1881Zr. Marcelline Hoff 1885Zr. Renildis Hons 1887Zr. Bonaventuro van der Voorden 1890Zr. Thérésine van de Langerijt 1891Zr. Wilhelmis Bergmans 1910Zr. Petronelli van Heugten 1918Zr. Me. Gérarde van Hooff 1924Zr. Imeldia Schneider 1930Zr. Julitta Schütz 1935Zr. Theresita Hoogervorst 1941Zr. Padua Berends 1947Zr. Magdalena Linssen 1953Zr. Antoinetta Verschuuren 1959Zr. Annetta Timmermans 1965Zr. Liesbeth de Rijk 1968Zr. Tarcicia Vieanen 1974 – 1980

Alle zusters tot en met zuster Annetta waren overstevan het klooster en directrice van het blinden -instituut. Per 1-2-1966 werd H.A.J. de Kok de eerstelekendirecteur van De Wijnberg. Hij werd in 1982samen met dr. H.A.A. Gresnigt de eerste directeurvan Theofaan en nam per 31-12-1983 als zodanigafscheid.

1] Slaapzaal.2] Leslokaal. Op de achter-

grond een van de fratersgekochte grote reliëfglobe.

3] Handwerkzaal voor deoudere blinden.

4] Schoolkinderen hoekOliestraat/Brugstraat.Linksvoor de kapel.

2

1

53

en de kinderen hadden veel herhaling nodig om deze te ont -houden. Ook hun wilskracht en combinatie-vermogen warenbeperkt. Ze waren daarentegen egocentrisch en voelden zich het middelpunt van de wereld.Vanaf 1923, vervolgde Joseph, bestond er buitengewoon lageronderwijs voor achterlijke kinderen. De nadruk binnen dit onder-wijs lag op zien en doen en er moest geen al te groot beroep worden gedaan op het denkvermogen of op het geheugen van dekinderen. Hiermee was al meteen duidelijk, waarom het voor eenkind dat behalve achterlijk ook blind was, extra moeilijk was omdit onderwijs te volgen. Daarom vroeg het onderwijs aan blinde,achterlijke kinderen om aanpassingen. In het blindenonderwijswas de tast in de plaats gekomen van het zien. Van geestes -zwakken was echter bekend, dat de gevoelszenuwen minder goed ontwikkeld waren. Het onderricht in lezen en rekenen zou aan achterlijke, blinde kinderen in een langzaam tempo en volgens een bewust op -gebouwde methode moeten worden aangeboden. Het schrijven, in dit geval brailleren, moest tot het laatst worden uitgesteld. De meeste aandacht zou uit moeten gaan naar het aanleren vanlichamelijke en praktische bezigheden die een direct verband hadden met het dagelijks leven, zoals staan, lopen, trappen klimmen, een knoop of das vastmaken, schoenen vastmaken enaankleden. Opvallend was, dat in de vakantie veel van het geleerdeweer teniet werd gedaan. Dat kwam omdat het kind thuis in devakantie vaak niets deed en soms zelfs in een kamertje achterwerd gehouden, omdat de familie zich voor hem schaamde.Terwijl de kinderen een gezamenlijke opvoeding kregen in SintHenricus bleek er op wat oudere leeftijd een spontane scheiding tekomen in het contact tussen de normaal begaafde en de achterlijkeblinden. Ze vormden ieder een aparte groep, maar verbleven welbinnen hetzelfde instituut.

InstituutslevenIn de periode 1924-1945 steeg het aantal pupillen van De Wijnbergvan 72 tot 91. Een bijzondere gebeurtenis in 1924 was het bezoekvan een aantal meisjes aan een inwoner van Grave die in het bezitwas van een radiotoestel. Een jaar later had het instituut er zelf

een. De ontwikkelingen op dit gebied gingen snel, want op 2 december 1928 verzorgden de meisjes zelf een radioprogrammavoor de KRO met muziek en zang. Ook in 1931 bleef ontspanningeen punt van aandacht. ‘In een Instituut of Gesticht’, aldus hetjaarverslag van dat jaar, ‘waar noodzakelijkerwijs alles door een

vaste orde zijn geregelden gang moet gaan, is het gevaar vooreentonigheid nog grooter dan in het vrije maatschappelijke leven.Dat spook buiten te houden behoort tot een der eerste zorgen vanhet Bestuur. Een der beste middelen daartoe ligt in het benuttender grootere en kleinere feestjes, die zich ofwel vanzelf voordoenof waartoe men zelf de gelegenheid schept’. De meisjes traden bij

2 3

4

54

feestelijke gelegenheden op met hun orkest. ‘In letterlijken zin iszulks in ’t afgeloopen jaar voor den eerste keer buitenshuisgeschied, doch wel te verstaan; alleen in gesloten kring, in huizenonzer Congregatie.’Er verbleven in 1940 tachtig blinde meisjes en jongens op het instituut. De kinderen werden op vierjarige leeftijd opgenomen. De kleintjes bleven tot ongeveer hun tiende jaar bij elkaar. Zebezochten de kleuterschool en de eerste klas. Het jaarverslagbericht: ‘Het is als een groot gezin, waar het echt huiselijk toegaaten waar ze zich als zusjes en broertjes met kinderspelen vermaken’.Er was een groot assortiment aan speelgoed, zoals poppen, eenwinkeltje, kookkacheltje (fornuis), bouwdoos en legkaart. Voor de bezoekers had deze afdeling de meeste attractie. De jongens verbleven tot hun zevende jaar op de Wijnberg en gingen vervolgens naar Sint Henricus.

De meisjes van 10 tot 18 jaar beschikten eveneens over aparte lokalen. ‘Hier viert de dartele jeugd hoogtij, zodat de vrolijkheidwel eens tot uitgelatenheid overslaat.’ De meisjes volgden onder-wijs en stapten vervolgens over naar de handwerkafdeling, waarvrouwen van 20 tot 40 jaar werkzaam waren. ‘Zij zitten gezellig ineen grote zaal, atelier, genoemd, en houden zich bezig met hetvervaardigen van nuttige en fraaie handwerken, vooral babygoed,

dat aan de bezoekers wordt verkocht.’ De radio en zo nu en daneen boeiende lezing zorgden voor enig vertier. Dan waren er nogde oudere vrouwen, die zich in een conversatiezaal verdienstelijkmaakten met het breien van sokken, borstrokken, spreien en dergelijke. ‘Allen volgen de algemeene huiselijke dagorde, die voor variatie zorgt en het nuttige met het aangename verenigt.’

Nieuwbouw aan de OliestraatInmiddels hadden de zusters in 1917 een huis van Walter in deOliestraat aangekocht. Na de sloop ervan ging de ondergronddienst doen als groentetuin en speelplaats. In 1922 kochten zijbovendien de naar het zuiden aan het perceel van Walter grenzen-de marechausseekazerne. Toen de marechaussee in 1930 naar eennieuwe kazerne vertrok, kregen de zusters zo de beschikking overéén groot aaneengesloten terrein aan de oostzijde van deOliestraat van ruwweg het midden van de straat tot de hoekOliestraat/Brugstraat. Zij bestemden het voor de bouw van eenvolledig nieuw rectorshuis en een volledig nieuw klooster annexleefruimten voor volwassen blinden. De bestaande bebouwing aande Brugstraat en de Prinsenstal bleef daarbij gehandhaafd.Architect van de nieuwe bouw was J.G. Deur uit Nijmegen. In 1931werd begonnen met de bouw van het rectoraat met de kapel enhet eerste deel van het klooster, in 1932 werd de resterende oud-bouw aan de Oliestraat gesloopt en kreeg het tweede deel van hetklooster vorm. Op 18 juni 1934 werden de nieuwe gebouwen inge-wijd door mgr. Diepen, bisschop van ’s-Hertogenbosch. Op dezelf-de datum werd de nieuwe kapel geconsacreerd. Met uitzonderingvan het rectorsgebouw, dat in de jaren zestig werd afgebroken envervolgens onderdeel werd van nieuwbouw voor de bejaarden vanGrave, bleef de schepping van Deur tot op de dag van vandaag uit-wendig en deels ook inwendig intact.

Invloed van de oorlog op het leven in De WijnbergIn 1939 mobiliseerde Nederland in de schaduw van het oorlogsge-weld onmiddellijk buiten de grenzen. Voor de kinderen in de insti-tuten werd in september 1939 de vakantie voor onbepaalde tijdverlengd wegens inkwartiering van militairen. Toen in oktoberbleek dat het directe oorlogsgevaar geweken was, vertrokken de

Deel 2 De Wijnberg 1] Nieuwbouw van DeWijnberg uit 1934 met linkshet rectoraatsgebouw. Op de voorgrond een vande stadspompen.

2] Affiche voor een film,gemaakt in opdracht van de r.k. blindenbondSint Odilia.

3] Boekje ter begeleiding vande film Leven in Duisternis.

1

55

soldaten en hernam het leven zijn normale loop. Op 10 novemberechter kregen de instituten in Grave een telegram van de regeringin Den Haag om zich voor te bereiden op een evacuatie naar Sluisin Zeeuws-Vlaanderen. In overleg met de burgemeester van Gravewerd besloten om de schoolkinderen naar huis te sturen. De volwassen blinden kregen de keus om naar huis te gaan of geëvacueerd te worden. De fraters en zusters vertrokken met dekinderen in bussen om hen naar huis te brengen. Op het laatstemoment werd de evacuatie evenwel uitgesteld.Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen. Omdat Gravevan oudsher een vestingstad was en een belangrijke strategischepositie had, moesten de inwoners hun woonplaats verlaten, evenals de blinden van Sint Henricus en De Wijnberg. Zij gingenmet de bejaarden van het Sint Elisabeths-Rustoord en de bewonersvan het Sint Catharina-gasthuis naar het juvenaat Eikenburg inEindhoven. Na de capitulatie keerden de blinden en de religieuzenmet hun lotgenoten op 18 en 19 mei naar Grave terug. De oorlogsjaren werden gekenmerkt door schaarste aan grond -stoffen voor het vervaardigen van de gebruikelijke blinden -producten. De Wijnberg bood in 1943-1944 onderdak aan het noviciaat van de uit hun huis verdreven Vrouwen van Nazareth enaan jonge verstandelijk gehandicapte kinderen met hun verzorgersvan het zwakzinnigeninstituut Jonkerbosch uit Nijmegen. Pal voorde bevrijding van Grave op 17 september 1944 kwamen een aantaldames en een echtpaar van het Rustoord en de familie van de doorde Duitsers weggevoerde burgemeester Ficq onderdak zoeken; in oktober stroomde de rest van De Wijnberg vol met Engelse soldaten en met zusters uit Groesbeek met de bejaarden die onderhun zorg stonden. Deze zusters en hun verpleegden konden pasweer in augustus 1945 naar hun instituut terug.

Periode 1946-1982

Koninklijk bezoekVlak na de oorlog, op 6 juli 1946, bracht prinses Juliana een informeel bezoek aan De Wijnberg. Nadat zij de voor hun instituutopgestelde jongens en mannen van Sint Henricus had begroet,

Audiovisueel materiaal over De Wijnberg en Sint Henricus

In 1928 maakte de NV Orion Filmfabriek te Den Haageen documentaire in zwart-wit zonder geluid over SintHenricus en De Wijnberg onder de titel ‘Uit de wereldder eeuwige duisternis’. Deze film is in het bezit vanSensis. In 1950 maakten frater Andreas Avellinus vanZoest en frater Silvino Sprangers eveneens in zwart-witzonder geluid de anderhalf uur durende documentaire‘Leven in duisternis. Snapshots uit het levensjournaalvan onze blinden’, over Henricus. Deze film is te zien opwww.filmenfotobank-nb.nl. In 1957 verscheen de docu-mentaire in zwart-wit met geluid ‘Nacht zonder sterren’van Arie Onderdenwijngaard, over De Wijnberg. Dezefilm is in het bezit van Sensis. Een televisiebewerkingvan deze film werd op 4 november 1958 uitgezondendoor de KRO. Zie www.portal.beeldengeluid.nl van hetNederlands Instituut voor Beeld en Geluid, waar defunctie zoeken in de archieven van de omroepen meerdan 1000 treffers oplevert, onder meer de tweedeligeradiodocumentaire ‘Het land der blinden’ in de serie‘Het spoor terug’, uitgezonden door de VPRO in januari1991, met getuigenissen over onder andere Sint Henricusen De Wijnberg. De documentaire ‘Het licht inwendig’van Jan Hin uit 1993, een propagandafilm van de r.k.blindenbond Sint Odilia, bevat misschien ook materiaalover de Graafse instituten. Van deze film is ons geenverblijfplaats bekend. Er verscheen een klein boekje over van J. van Gessel en H. Brandehof dat aanwezig isin de universiteitsbibliotheek te Nijmegen. Foto’s van de gebouwen van en het leven in de instituten zijn tevinden op www.geheugenvannederland.nl.

2 3

56

reed zij door naar De Wijnberg waar zij alle klassen bezocht, hetatelier en het speel- en slaaplokaal van de kleuters. Daarna tradhet orkest op en werd er een reidans uitgevoerd.

OnderwijsPer 1 januari 1950 werd in een Koninklijk Besluit voor het buiten -gewoon lager onderwijs geregeld dat gemeenten voortaan de volledige exploitatiekosten van de bijzondere blo-scholen moestenvergoeden. Zij konden in het geval van centrale scholen en streek-scholen de exploitatiekosten gedeeltelijk verhalen op de woon -gemeenten van de ingeschreven leerlingen. De salarissen van deleerkrachten werden gesubsidieerd en er kwam een verbeterdmedisch-pedagogisch onderzoek voor toelating tot de blo-scholen.Deze nieuwe regeling was een stap in de richting van volledigefinanciële gelijkstelling van regulier lager onderwijs en buiten -gewoon lager onderwijs.

Onderwijs aan slechtziendenTot de jaren veertig van de twintigste eeuw volgden leerlingen,ook als ze niet volledig blind waren, het blindenonderwijs. Binnen het blindenonderwijs was men ervan overtuigd dat dezwak zichtige of halfblinde leerlingen, zoals ze genoemd werden,een aparte groep moesten vormen. In 1952 kwamen er op DeWijnberg speciale klassen voor deze leerlingen. Vaak hadden dezezwak zichtige leerlingen in het reguliere lager onderwijs het tempo niet kunnen volgen en negatieve ervaringen opgedaan. In eersteinstantie wilde men deze kinderen brailleonderwijs aanbieden endaarna geleidelijk over laten schakelen op schrift in zwartdruk.Maar uiteindelijk zou het onderwijs aan zwakzichtige leerlingeneen speciale vorm van onderwijs worden met aangepaste hulp -middelen, zoals vergrote letters, een speciale pen, zwart school-bord en een speciale atlas.Begin jaren vijftig was er een gestage groei van het aantal slechtzienden waarneembaar. Slechtziendheid werd bij kindereneerder onderkend. De verbetering van de oogheelkunde, intensivering en preventie van de zorg op dit gebied en het verbeterde inzicht en verhoogde aandacht van de schoolartsen-diensten spelen hierbij een rol.

Drukkerij en bibliotheek

De brailledrukkerij van Sint Henricus dateert van1868, toen frater Chrysostomus van de Ven een braillehanddrukpers uitvond. Zij werd tot grote bloei gebracht door frater Adrianus Kemps en zijntrouwe assistent Dorus Nass. De laatste ontwierpmet groot succes de braillezetkast met bijbehorendzetmateriaal.In 1915 kreeg frater Adrianus het beheer over debraillebibliotheek van het instituut. Hij ontwierpeerst een handleiding voor het brailleren van boekenen richtte vervolgens in 1918 een vereniging op waarvan de leden de middelen voor nieuwe boekenzouden moeten leveren: figuurlijk, door geld in tezamelen; en letterlijk, door zelf te brailleren enanderen daartoe aan te zetten. Bibliotheek en vereniging werden genoemd naar Joachim George Le Sage ten Broek (1775-1847). Er kwam ook een brailletijdschrift, dat ter herinnering aan het vroegere door Le Sage ten Broek uitgegeven tijd-schrift ‘De Godsdienstvriend’ dezelfde naam kreeg(in 1932 omgezet in ‘De Leidsman’). In 1926 telde devereniging 1.100 prikkende leden en bestond hetbezit van de bibliotheek al uit 1.000 boeken in 4.000 banden. In 1940 waren het ruim 26.000 bandengeworden; in 1952 werd het 10.000ste boek gebrailleerd. Vanaf 1955 werden er ook gesprokenboeken gemaakt en uitgeleend.Toen in 1966 Henricus naar Nijmegen verhuisde, verhuisden ook de drukkerij en de bibliotheek mee.De bibliotheek telde bij de verhuizing 75.000 braille-banden en 35.000 geluidsbanden. Na de fusie tussenHenricus en De Wijnberg in 1983 verhuisden bibliotheek en drukkerij naar het industrieterreinWest-Kanaaldijk in Nijmegen. Inmiddels zijn de braillebibliotheken en -drukkerijen in Nederlandgecentraliseerd in Dedicon, met vestigingen in Graveen Rijswijk, en is de Nijmeegse vestiging opgeheven.

1] Kleuterklasje.2] Onderwijs op de tast.3] Zelfstandigheidstraining:

appels schillen.4] Schoolklas.

57

Onderwijs aan blindenBinnen het blindenonderwijs werd in de loop van de jaren vijftigvooral aandacht besteed aan de ‘typische geaardheid’ van blindekinderen. Het doel van dit onderwijs: vorming van alle lichamelijkeen geestelijke vermogens van het kind om het in staat te stelleneenmaal zelfstandig zijn levensdoel te bereiken. Onder de specifieke geaardheid van het kind verstond men de ernstigebelemmering van de kennisopname en de motorische ontwikkelingvan het kind. De leerstof op de blindenschool was dezelfde als opeen reguliere lagere school, met als belangrijke vakken handen -arbeid, gymnastiek, muziek, zang en Nederlandse taal. De laatstedrie vakken vanwege de schoonheid van de klank! Zintuiglijke aanschouwelijkheid speelde bij de didactische invulling van hetonderwijs van blinde kinderen een grote rol.

Voorzorg voor slechtziende en blinde kinderenDoor veranderende inzichten in pedagogie en psychologie na deTweede Wereldoorlog werd het steeds minder vanzelfsprekend datblinde kinderen op zeer jeugdige leeftijd in een instituut werdengeplaatst. Het belang van het kind en de ouders was er niet meegediend, als het kind vóór het vierde levensjaar uit huis werdgeplaatst. De noodzaak van kleuteronderwijs voor blinde kinderenstond echter buiten kijf en deskundigen waren van mening dat ditbinnen het reguliere kleuteronderwijs geboden kon worden. Een school, die een slechtziend of blind kind toeliet, moest goed voorbereid worden op deze extra taak.Ook de ideeën over internaatsopvoeding waren inmiddels veranderd. De ouders werden voortaan gezien als de belangrijksteopvoeders, die hun taak slechts gedeeltelijk overdroegen aan hetinstituut. Om ouders meer te betrekken bij het instituut werden er in de loop van de jaren vijftig maatschappelijk werkers op deinstituten aangesteld. Vanaf 1955 kregen de blindeninstituten hiervoor overheidssubsidie. De maatschappelijk werkers warenmeestal de eersten die vanuit het instituut het contact legden met de ouders. Zij voorzagen hen van informatie en probeerdeneen steun te zijn in de periode dat het kind nog thuis woonde. Ook begeleidden ze de ouders bij de plaatsing van het kind op het instituut.

Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw werd er vanuit De Wijnberg een begin gemaakt met thuisbegeleiding van jonge,ernstig slechtziende en blinde kinderen in de leeftijd van nul tot zeven jaar, voorzorg of home-teaching genoemd. Deze peda gogische begeleiding was in de eerste plaats gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van het kind en op de opvoedkundige benadering van de ouders. Een orthopedagoog gaf begeleiding aan de home-teachers.Ouders organiseerden zich in ouderverenigingen om hun stem zogoed mogelijk te laten horen. Via de Nederlandse Blindenraad enhet zogenaamde Landelijke Overleg ontstond in 1983 de Federatievan Ouderverenigingen van Visueel Gehandicapten. Daarnaastwerden er instituutgebonden ouderverenigingen actief. Voor De Wijnberg werd er een opgericht in januari 1973.

Visiting teachersDe integratie van slechtziende en blinde kinderen is begonnen binnen het reguliere kleuteronderwijs. In de loop van de jarenzestig heeft men op nadrukkelijk verzoek van de ouders dezemogelijkheid uitgebreid tot de lagere schoolleeftijd. Het pedago-gisch inzicht dat een kind het beste in het eigen gezin kan wordenopgevoed, was daarbij doorslaggevend. Voor blinde kinderen was

321

4

58

dit doel moeilijker te realiseren dan voor slechtziende kinderen. Deleerling en de school zouden begeleiding moeten krijgen vanuit deslechtzienden- en blindenscholen. In 1977 begon men met visitingteachers, die een dag in de week op de school aanwezig waren.Er was al eerder ervaring opgedaan met blinde en slechtziendeleerlingen die op het instituut woonden en van daaruit reguliervoortgezet onderwijs volgden. Zo bezochten in 1976 enkele slechtziende leerlingen het Lager Huishoud en NijverheidsOnderwijs (LHNO) in Grave. De landelijke ouderverenigingen en de blinden- en slechtzienden-scholen richtten zich tot het Ministerie van Onderwijs enWetenschappen met een klemmend verzoek om de faciliteiten voor slechtziende en blinde leerlingen op de reguliere scholen tever beteren. In oktober 1979 werd dit verzoek gehonoreerd en gingde ambulante onderwijskundige begeleiding officieel van start.

ArbeidIn 1955 verscheen een rapport van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid over het arbeidsvraagstuk voor blinden.Een opvallende constatering was dat slechts weinig blinden eenberoepsopleiding hadden gevolgd. Van deze beperkte groep wasbijna de helft werkzaam als mandenmaker en borstelmaker en had19 procent een kantooropleiding genoten. Het grootste deel van de in loondienst werkende blinden deed dit binnen een beschutteblindenwerkplaats. Er was een Gemeentelijke Sociale Werk voor -zieningsregeling voor Handarbeiders (GSW-regeling). Deze was vrijgunstig, maar gold niet voor de blindenwerkplaatsen, zodat debeloning hier laag was. In het rapport werd geopperd om de sociale werkplaatsen open te stellen voor blinden, maar de overheidsmaatregelen waren en zijn vooral gericht op plaatsingvan blinden in het normale bedrijfsleven. De eigen werkinrichtingvan De Wijnberg kreeg vanaf november 1956 rijkssubsidie, in april1957 begon de gemeentelijke werkvoorziening met acht blinden.Van de 47 blinde vrouwen die in 1964 in het instituut verbleven,werkten er in dat jaar 34 op de gemeentelijke sociale werkplaats.In 1976 startte in de blindenwerkplaats Blizo in Vught een gerichtebedrijfstraining voor jeugdige blinden. Deze nieuwe opleidingomvatte verschillende richtingen, zoals houtbewerken, rietwerken,

boekbinden, spinnen en montagewerk. Aan het eind van de opleiding werd bemiddeld bij het vinden van een baan. De deel -nemers aan deze training waren bijna alle afkomstig van Henricusen De Wijnberg.

Maatschappelijke zelfstandigheid en sociale positieArbeid en economische zelfstandigheid zijn belangrijke voorwaar-den voor maatschappelijke zelfstandigheid. De ontwikkeling toteen zelfstandig en geïntegreerd lid van de samenleving vroeg inde opvoeding op het internaat om een gerichte benadering. Degedachte dat blinden per se in een instituut moesten wonen, werdeind jaren veertig ter discussie gesteld. Het leven op het instituutwas kazerneachtig, er heerste geen intieme sfeer. De bewonerkreeg niet de gelegenheid om het geluk te ervaren om met inspan-ning iets tot stand te brengen, omdat er te veel nadruk lag op ver-zorging. Maar bij de zuster van De Wijnberg werd deze mening ineerste instantie niet gedeeld. Zij benoemden met name de voorde-len van het leven binnen het instituut, zoals het ontbreken van eengevoel van minderwaardigheid, het gezellige tehuis, waar tege-moet werd gekomen aan de persoonlijke wensen en verlangensvan de vrouwen. Toch kwam er oog voor de haast onvermijdelijkemaatschappelijke veranderingen.In 1949 begon de school van De Wijnberg met de opleidingNederlandse Handelscorrespondentie. Het bleef de vraag of eenblind meisje op dit gebied kon concurreren met haar ziende vakge-noten. Maar mocht onverhoopt blijken dat er geen toekomst in hetkantoorwerk lag, dan kon het meisje altijd nog overstappen ophandwerken. Dat had ze namelijk goed geleerd en daarin was zeeven goed als een ziende!In het begin van de jaren vijftig stond de sociaal-economischepositie van kwetsbare groepen, waaronder blinden, in de (politie-ke) belangstelling. In 1953 werd het departement voorMaatschappelijk Werk opgericht. Dit resulteerde in een verbeteringvan de economische basisvoorzieningen voor blinden. Vanaf 1956ontvingen zij de zogenaamde blindenrente ter aanvulling op huninkomen, als dit onder een bepaald minimum bleef. Deze bijzonde-re voorziening bleef tot 1965 bestaan en verviel met de komst vande Algemene Bijstandswet.

Deel 2 De Wijnberg 1] Werken met machines in het atelier van De Wijnberg.

2] Idem.

1 2

59

1] Het hoogste punt is bereiktvan de nieuwbouw van descholen van De Wijnberg.

2] Kapel van De Wijnberg van prof. Granpré Molièreop het nieuwe terrein aande Sint-Elisabethstraat.

3] Overzicht van het huidigeSensisterrein. In het midden nog het later gesloopte gebouw van het voormalige Rustoord.

4] Flat ‘De Wingerd’ op hethuidige Sensisterrein.

5] Maquette van een nietgerealiseerd ontwerp voorde nieuwbouw.

6] Heien voor de nieuwe scholen. Op de achtergrondhet voormalige Rustoord.

1

6

5

4

3

2

60

FinancieringsproblemenIn 1949 waren de twee blindeninstituten in Grave nog voor ruim de helft van hun financiering afhankelijk van de liefdadigheid vanNederlandse katholieken. De correspondenten van de Bisschop-pe lijke Blinden Commissie stimuleerden de gelovigen in hunparochies tot het financieel ondersteunen van het blindenwerk. Via de jaarverslagen werd het contact tussen de instituten en decorrespondenten onderhouden. Zij werden zo op de hoogte gehouden van de recente ontwikkelingen binnen de instituten en de blindenzorg. In 1950 verscheen het laatste jaarverslag enkwam er een nieuw contactblad, ‘De Stem van Grave’.

De katholieke instituten in Grave verkeerden in een nog betrekkelijk gunstige positie ten opzichte van de instituten op neutrale en protestants-christelijke grondslag, omdat de religieuzen geen salaris kregen voor hun werk. Alleen hun levens-onderhoud kwam voor rekening van de instituten. De gezamenlijkebesturen van de blindeninstituten zagen zich in 1950 gedwongentot het nemen van een noodmaatregel. Zij bepaalden het kostgeldper 1 januari 1951 op ƒ1200,- per jaar. De gemeenten werden

hiervan op de hoogte gesteld, want het was bij de institutenbekend dat slechts enkele ouders dit bedrag konden betalen. De sociale diensten van de gemeenten moesten aangesprokenworden en hun reacties bleken overwegend positief te zijn. Eendefinitieve regeling voor de betaling van de internaatskostenkwam er in 1968 met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten(AWBZ).

Nieuwbouw aan de rand van GraveDe uit 1933 en eerder daterende gebouwen van De Wijnberg wareneind jaren vijftig niet meer berekend op de nieuwe ontwikkelingenin het blindenonderwijs en de blindenzorg. Ze waren te klein enverouderd; er ontstonden wachtlijsten. Ook de scholen voor dezienden kampten met ruimtegebrek. Daarom werd besloten totnieuwbouw over te gaan. In 1953 verhuisden de ulo en de meisjes-school voor zienden naar Grave-West, in 1956 werd er een nieuwekleuterschool voor zienden geopend. In 1957 (de eerste onderhan-delingen dateren al van 1950) kwam er een ruil tot stand tussen De Wijnberg en het Burgerlijk Armbestuur als eigenaar van hetSint Elisabeths-Rustoord aan de oostzijde van de Sint-Elisabeth -straat op de gronden van het voormalige bastion Oranje. Heel debouw aan de Oliestraat werd overgedaan aan het bestuur van watlater het bejaardentehuis Maaszicht zou komen te heten. Op deterreinen van het Rustoord werden eerst in 1960-1962 nieuweschoolgebouwen en een zwembad gebouwd, en vervolgens in1964-1966 een nieuw internaat in de vorm van paviljoens, eenklooster, een keuken en een kapel. Een hoge flat, aanvankelijkbestemd voor de verzorgsters, een ontvangstgebouw, directie -ruimten en een rectoraat volgden in 1967-1968. Architect was J. de Reus uit Oss, gesuperviseerd door prof. M. Granpré Molière die zelf het ontwerp van de kapel voor zijn rekening nam. Hetgebouw van het Rustoord zelf werd gesloopt.

Aanname- en vertrekbeleidIn augustus 1953, na de verhuizing van de ulo-school, begonnen dezusters met het onderwijs aan en de opvoeding van zwakbegaafdeen lichtdebiele kinderen, de jongens tot aan hun beroepsvorming.De woonsituatie van de vrouwen bleek verre van ideaal. Na de

1

4

2 3Deel 2 De Wijnberg

61

verhuizing naar de nieuwbouw eind 1966 waren de ouderen in eerste instantie achtergebleven in de oude Wijnberg, in 1967 werd besloten dat zij naar de torenflat in aanbouw zouden ver -huizen. Dit tehuis werd De Wingerd gedoopt. Maar ook die oplossing bleek onvoldoende. Vervolgens werd voor hen op diverse plaatsen in het land een geëigende opvang gezocht. Aan het eind van de jaren zestig verlieten de laatsten het instituuten daarmee richtte de zorg zich uitsluitend nog op opvoeding van en onderwijs aan kinderen en jeugdigen. Het personeel opschool en internaat bestond inmiddels voor het merendeel uitleken. De opleidingseisen van het personeel werden in de jarenzestig strenger. Zij moesten beschikken over de opleidingKinderbescherming A, A en B of hiervoor in opleiding zijn.

Vertrek van de Zusters van LiefdeDe veranderende maatschappelijke ontwikkelingen waren ook aande congregatie van de Zusters van Liefde niet voorbij gegaan. Het aantal intredes in het klooster nam in de jaren zestig sterk af,zodat er meer en meer leken nodig waren om de zorg te kunnenvolhouden. De functie van leerkracht binnen het bijzonder buiten-gewoon onderwijs was bovendien door de subsidiëring van deoverheid voor leken aantrekkelijker geworden. Er ontstonden spanningen tussen de religieuzen en hun lekencollega’s. Na 1950,toen onder andere maatregelen om de positie van de zusters tebeschermen werden afgeschaft, verbeterde de samenwerking.Medio 1959 waren er nog zestig zusters, mede voor de zienden-scholen. In januari 1961, pal na het besluit van de fraters om uitGrave te vertrekken, besloot het hoofdbestuur van de congregatiede zusters uit de ziendenscholen terug te trekken.In 1965 besloot het hoofdbestuur van De Wijnberg een zelf -standige stichting te maken onder een eigen bestuur met mr. Van Agt, de latere minister-president, als eerste voorzitter.Twee religieuzen vertegenwoordigden de zusters in het bestuur;de directie kwam in handen van een leek. Per 1 februari 1966 tradH. de Kok als directeur in dienst. Eind 1980 namen de religieuzenofficieel afscheid van De Wijnberg.

Onderwijsmiddelen uit eigen keuken

Blinde kinderen van tegenwoordig hebben hun eigenlaptop met een braille leesregel. Het resultaat is voor de ziende leraar op het scherm te zien en kan in zwartdruk, dus voor zienden leesbaar, worden uit geprint. Dank zij de optacon, een apparaat datzwartdruk omzet in een voelbare letter, is bovendiennagenoeg elke ‘gewone’ tekst ook voor blinde kinderen te lezen. In het blinden- en slechtzienden-onderwijs kan tegenwoordig dus dankbaar gebruikworden gemaakt van allerlei algemeen toeganke -lijke, industrieel vervaardigde hulpmiddelen. Dat isal zo sinds de eerste decennia van de twintigsteeeuw, toen met de eerste schrijfmachines ook de eerste braillemachines hun intree deden. Toen defraters van Tilburg in Grave begonnen, hadden zijdaarentegen hun leerlingen nog nagenoeg niets tebieden, met uitzondering van het brailleschrift zelf.Alles wat er aan hulpmiddelen beschikbaar kwam,ontwierpen en maakten zij eigenhandig. Eenberoemde uitvinding is het Graafs Rekenbord: eenhouten bak met een koperen plaat met vijfkantigeuitsparingen waarin een vijfkantig staafje pastwaarvan de uiteinden van elkaar verschillen enwaarvan de positie het getal bepaalt. Een anderhulpmiddel is het schrijfplaatje, waarmee de leerlingvoor zienden leesbare brieven kon schrijven inlopend schrift. De fraters maakten voor hun leer -lingen landkaarten en zelfs een globe in reliëf en zijfabriceerden een groot aantal zaken op schaal, totbruggen en baggermolens aan toe. In een eigen‘museum’ verzamelden zij opgezette dieren vanallerlei slag, waaronder een levensgrote tijger diedoor de vader van een van de jongens geschoten wasen die in de loop der jaren steeds kaler werd van hetvoelen en strelen. Veel van dit alles is tot ver in detwintigste eeuw in gebruik gebleven. De zusters ophun beurt namen gretig over wat er bij de fraterswerd ontwikkeld.

1] Huishoudonderwijs.2] Oefenen met het posten

van een brief.

3] Oefeningen in het zwem-bad van De Wijnberg.

4] Spelen in de gang van deoude Wijnberg aan deOliestraat.

63

Deel 3

Bestuurlijke ontwikkeling

De fusie van Henricus en De WijnbergOp 1 augustus 1982 werd de fusie tussen Henricus te Nijmegen enDe Wijnberg te Grave een feit. Een lange, intensieve en vaak ookemotioneel beladen periode werd daarmee afgesloten. Deze fusie was de succesvolle bekroning van de derde fusiepogingtussen beide instituten.

Eerste aanzet in het teken van huisvestingEind jaren vijftig, toen beide instituten dringend behoefte haddenaan nieuwe huisvesting, drong de toenmalige bisschop van ’s-Hertogenbosch aan op nauwe samenwerking. Hij vroeg hethoofdbestuur van de fraters zelfs om één bestuurlijk orgaan voorde beide instituten te creëren. De fraters meenden echter datsamenwerking met de zusters zeer moeilijk tot onmogelijk was enzagen geen concrete punten om tot de gevraagde samenwerkingte komen. Henricus realiseerde vervolgens nieuwbouw aan deGroesbeekseweg te Nijmegen, en De Wijnberg bouwde een nieuwinstituut op de locatie van het voormalige Rustoord, het huidigegebouwencomplex van Sensis.

Tweede aanzet in het teken van differentiatieDe tweede poging tot fusie vond plaats in de eerste helft van dejaren zeventig. De bedoeling van deze fusiepoging was te komentot een betere afstemming van de activiteiten op elkaar, ondermeer door een verder doorgevoerde differentiatie: een instituutvoor normaal lerende en een voor moeilijk lerende kinderen. Beidelocaties in Nijmegen en Grave zouden intact blijven. In het vroegevoorjaar van 1976 strandde ook deze tweede fusiepoging deelsdoor gebrek aan een gemeenschappelijke visie, deels door gebrekaan onderling vertrouwen.Dit mislukken liet in beide instituten diepe sporen na, sporen, die nog verre van uitgewist waren, toen het VerbindingskantoorBAZ, het ziekenfonds, dat belast was met de financiering van de beide instituten, het initiatief nam tot een derde fusiepoging.

Derde aanzet in het teken van veranderingen in opvoeding enonderwijsWaarom zo kort na het mislukken van het fusieproces in 1976 eennieuwe poging in 1979? Midden jaren zeventig deden zich op hetgebied van opvoeding van en onderwijs aan blinde en slechtziende kinderen grote maatschappelijke veranderingen voor. Was hetgedurende meer dan honderd jaar niet alleen in Nederland maar in heel Europa min of meer vanzelfsprekend geweest, dat blinde en slechtziende kinderen voor opvoeding en onderwijs naar eenschoolinternaat gingen, en dan bij voorkeur een internaat van hun eigen geloofsovertuiging, medio jaren zeventig begonnenouders zich de vraag te stellen waarom hun kinderen niet thuiskonden blijven en een reguliere school in de omgeving bezoeken.Het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, in het bijzonderde toenmalige hoofdinspecteur van het buitengewoon onderwijs,dr. Holl, komt de eer toe deze vraag als eerste te hebben opgepakt.In overleg met de instituten en scholen creëerde hij de mogelijk-heid voor begeleiding van blinde en slechtziende leerlingen op reguliere scholen. De scholen voor blinde en slechtziende leerlingen kregen de mogelijkheid hiervoor extra leerkrachten aan te stellen. Dit was de start van de zogenaamde ambulanteonderwijskundige begeleiding (AOB), een voorziening die per 1 augustus 1979 een wettelijke basis kreeg. Soortgelijke ontwikkelingen waren er eerder ook in onder meer deScandinavische landen, Engeland en de Verenigde Staten.Henricus en De Wijnberg hebben een actieve rol gespeeld in de totstandkoming van deze ambulante onderwijskundige begeleiding die, dat was men zich terdege bewust, tot een sterkedaling van het aantal leerlingen op instituut en school zou leiden.Een paar cijfers om dit te illustreren: de instituten hadden eencapaciteit van elk ruim 190 plaatsen, een capaciteit die tot 1977nog praktisch geheel werd gebruikt. In 1979 waren er ten gevolgevan de AOB op beide locaties samen nog 285 leerlingen. Het was te voorzien dat deze daling zich zou voortzetten, hetgeengeschiedde: toen de fusie op 1 januari 1983 feitelijk werd gerealiseerd, waren er nog 177 leerlingen, minder dan de helft in vergelijking met 1977.

Van Theofaan via Sensis naar Visio, 1982-2009

Leerlingen vso volgen cursus weerbaarheid.

64

Eén instituut, één locatieTegen deze achtergronden begon in 1979 het laatste en nu succes -volle fusieproces tussen de instituten Henricus en de Wijnberg. Opdeze fusie rustte echter van meet af aan een hypotheek: het gingnu, in tegenstelling tot het vorige fusieproces, om een fusie op één locatie. De besluitvorming werd begeleid door het organisatie -adviesbureau Twijnstra en Gudde. Dit bureau bracht eind 1980 zijn eindadvies uit: een fusie van beide instituten op de toenmalige locatie van De Wijnberg te Grave.

Na uitvoerige besprekingen met de staven van beide instituten enna consultatie van de ondernemingsraden, de medezeggenschaps-raden en de besturen van de ouderverenigingen werd in een gezamenlijke vergadering van de beide besturen op 3 juli 1981 het besluit genomen tot een fusie per 1 augustus 1982. Voor deeffectuering van dit besluit werd voor het schooljaar 1981-1982 een overgangsbestuur in het leven geroepen, bestaande uit eenparitaire vertegenwoordiging uit de beide besturen onder leidingvan een daartoe van buiten aangetrokken voorzitter in de persoonvan prof.dr. Van Iersel. Op 1 augustus 1982 vond de juridische fusieplaats en werd Theofaan, zoals het nieuwe instituut zou gaan

heten, de rechtsopvolger van Henricus en De Wijnberg. De naamherinnerde aan frater Theophaan Verhoeven, die van 1945 tot 1962 op inspirerende wijze leiding had gegeven aan (toen nog) Sint Henricus.De feitelijke fusie, dat wil zeggen de verhuizing van Nijmegen naar Grave vond aan het einde van 1982 plaats. En wel vanwegehet feit dat de nieuwe eigenaar van het gebouwencomplex vanHenricus, het Psychiatrisch Centrum Nijmegen, pas op 1 januari1983 toestemming kreeg voor de overname van de gebouwen.Leegstand zou in de tweede helft van 1982 onherroepelijk totkraakacties hebben geleid.

Twee fusies van de scholen van TheofaanIntegratie in eigen huisBij de fusie van Henricus en De Wijnberg kreeg Theofaan drie scholen onder één bestuur:• een school voor speciaal onderwijs aan kinderen die blind zijn en• een school voor speciaal onderwijs aan kinderen die slechtziend

zijn, beide met een afdeling voor moeilijk lerende kinderen• een school voor voortgezet speciaal onderwijs aan kinderen die

of blind of slechtziend zijn.Het dalend aantal leerlingen stelde de scholen voor grote problemen van zowel onderwijskundige en pedagogische alsrechtspositionele aard. Om de implicaties daarvan in kaart te brengen en oplossingsmogelijkheden daarvoor aan te dragen, stelde het bestuur van de Stichting Scholen Theofaan in augustus1986 de commissie Quo Vadis in. De commissie werd in haar werkzaamheden bijgestaan door het Katholiek PedagogischCentrum (KPC). Het eindrapport van de commissie, getiteldSamengaan, werd in oktober 1987 aan het bestuur aangeboden.Het advies hield in: één school voor visueel gehandicapten van 3-20 jaar.Omdat een dergelijke school buiten de toen vigerende wettelijkekaders viel, diende de commissie eind 1987 een verzoek bij hetministerie in om gebruik te mogen maken van de Experimenten -wet Onderwijs. De staatssecretaris van onderwijs reageerde in maart 1988 positief op dit verzoek. In juni 1988 is hetExperimenteer plan Samengaan bij het ministerie ingediend,

Deel 3 Van Theofaan via Sensis naar Visio 1] Het internaat vanTheofaan heeft een langebrede gang waar kinderenkunnen rennen en fietsen.

2] Ondertekening fusie-over-eenkomst, v.l.n.r. MaartenCreemers, notulist, Harriede Kok, directeur DeWijnberg, ir. HermanSlangen, voorzitter bestuur

De Wijnberg, drs. WimVerschuren, plaats ver -vangend voor zitter bestuurHenricus, dr. Herman Gres nigt, directeurHenricus.

3] Schrijven in braille.4] De gebouwen van

Theofaan rond 1982.

1

2

65

met een voorbereidingsfase gedurende het schooljaar 1988-1989,een uitvoeringsfase gedurende de drie daarop volgende school -jaren, en ten slotte een evaluatiefase in het schooljaar 1992-1993.Gedurende de voorbereidingsfase heeft een aantal werkgroependiverse deelgebieden nader bestudeerd: groepsindeling, school-werkplan, ambulante onderwijskundige begeleiding, bouw-kundige implicaties, rol van een cursuscentrum. Dit resulteerde in een Reiswijzer Samengaan.Per 1 augustus 1989 werden de drie afzonderlijke scholen vanTheofaan samengevoegd tot een experimentele SOVSO-school(school voor Speciaal Onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs).De nieuwe school kreeg de naam Theofaanschool Louis Braille. De opening werd gevierd met het symposium Samengaan issamenwerken, in het bijzijn van de staatssecretaris van onderwijs,op dat moment mevrouw drs. Ginjaar-Maas.

Integratie met scholen eldersIn 1990 werd op initiatief van de Theofaanschool door de gezamenlijke directeuren van alle scholen voor blinde en slecht-ziende leerlingen in Nederland besloten een visie op het onderwijs-beleid voor visueel gehandicapte leerlingen voor de jaren negentigen daarna te ontwikkelen. Dit leidde in 1991 tot de nota Onderwijs -

beleid voor visueel gehandicapten in de jaren negentig, die nagoedkeuring door de betrokken besturen op 4 september 1991 aande staatssecretaris van onderwijs werd aangeboden. Later dat jaarbesloot de staatssecretaris de werkgroep Integratie scholen voorblinden en slechtzienden, onder leiding van mr. Brenninkmeijer-Rutten, in te stellen. Deze werkgroep bracht haar advies uit indecember 1992. Kort samengevat luidde het advies dat de bestaande tien scholen voor respectievelijk blinde, slechtziende enmeervoudig gehandicapte leerlingen door samenwerking of fusiedienden te worden samengevoegd tot maximaal vier ortho -pedagogische onderwijsinstellingen voor visueel gehandicapten.De staatssecretaris zegde bij de presentatie toe eind februari 1993tot besluitvorming te komen en te streven naar realisering metingang van het schooljaar 1993-1994. De minister nam later datjaar het besluit dat de integratie van de betrokken scholen onderstrikte budgettaire neutraliteit zou moeten plaatsvinden. Dat zoueen aanmerkelijke daling van het voorzieningenniveau tot gevolghebben. Onderwijsspecialisten in de Tweede Kamer werden benaderd met het verzoek met de minister in overleg te treden.Aanvankelijk leidde dit niet tot resultaat. Een motie van CDA, VVDen PvdA om extra gelden ter beschikking te stellen werd door deminister sterk ontraden, maar werd wel aangenomen. Dit leiddetot een nieuw standpunt van de minister, inhoudende dat per 1augustus 1994 extra budget ter beschikking zou komen. Dit betekende dat er met de voorbereiding van de uitvoering eenbegin gemaakt kon worden.Een van de adviezen van de commissie Brenninkmeijer wasgeweest om te komen tot vier grote onderwijsinstellingen voor visueel gehandicapten. Vooruitlopend op de definitievebesluitvorming hadden de besturen van de Prinses MargrietFranciscaschool te Rotterdam, de school Markendalen te Breda en de Theofaanschool Louis Braille te Grave het initiatief genomen in overleg te treden over mogelijke samenwerking.Aanvankelijk werd gedacht aan een vereniging van scholen, maar dit was voor het ministerie niet acceptabel. Toen werd erbesloten tot een volledige fusie op basis van een hoofdlijnen -akkoord. Dit werd een feit op 1 augustus 1995. Deze nieuwe school ging Convergo heten.

5] Praktijkonderwijs.6] v.l.n.r.: Peter Versantvoort,

algemeen directeurTheofaan school, prof.dr.Bas van Iersel, bestuurs-voorzitter Theofaan, drs. Nel Ginjaar-Maas,staatssecretaris O&W.

3 4 5

6

66

VerdiepingIn de eerste jaren na de fusie werd veel tijd besteed aan beleidsontwikkeling. Onder de naam Le Tour de Convergo werd in de periode 1997-2000 beleid ontwikkeld rond thema’s als: de zeggenschap van de ouders, het regionaliseren van de ambulanteonderwijskundige begeleiding, de ontwikkeling van objectieve

toelatingscriteria, bundeling en ontwikkeling van expertise, metname de expertise over visueel-verstandelijk gehandicapten, die in ruime mate in de school Markendalen in Breda voorhanden was,en de samenwerking met de zorginstellingen. Er is veel aandachtbesteed aan deskundigheidsbevordering van de medewerkersomdat dat de basis is van kwalitatief beter onderwijs.Belangrijk aandachtspunt was verder om door gericht PR-beleid de naamsbekendheid van Convergo bij verwijzers te bevorderen.

Samenwerking met collega-instellingenConvergo speelde een belangrijke rol bij het ontwikkelen van het landelijk beleid van de onderwijsinstellingen voor visueelgehandicapten, verenigd in het LPOVG (Landelijk Platform Onder wijs Visueel Gehandicapten). Overleg met het ministerie van OC&W en de onderwijsspecialisten van de Tweede Kamer hadtot resultaat dat deze onderwijsinstellingen hun aparte positiebinnen de Wet op de Expertisecentra (WEC) konden behouden. Dit betrof met name de regels voor de toelating van leerlingen en de bekostigingswijze van de ambulante onderwijskundige begeleiding.

De fusie van Theofaan en De Blauwe Kamer, 2001Samenwerking met De Blauwe KamerIn het jaarverslag over 1996/1997 staat te lezen, dat de samen -werking van Theofaan met De Blauwe Kamer, een instelling voorvisueel-verstandelijk gehandicapten, in 1996-1997 steeds vasterevormen aannam. Hieruit zou men mogen afleiden, dat dezesamenwerking al eerder begonnen is, ofschoon daarover in eerderejaarverslagen niets te vinden is. Samenwerking lag echter voor dehand, omdat de doelgroepen van beide instellingen in elkaars verlengde lagen en elkaar deels overlapten. Al vele jaren bestondhet aantal kinderen in de vroegbegeleiding van Theofaan voormeer dan zestig procent uit meervoudig, zelfs ernstig meervoudiggehandicapte kinderen. Ook op de Theofaanschool Louis Braillezaten veel meervoudig gehandicapte leerlingen.Landelijk, maar ook wereldwijd, neemt het aantal meervoudiggehandicapte kinderen sterk toe, terwijl het aantal kinderen meteen enkelvoudige handicap daalt. De twee belangrijkste oorzaken

Dialoog in het Donker

In 1996 en 1997 was de manifestatie ‘Dialoog in hetDonker’ in Nederland te beleven. In de volledig duis-tere ruimten van een rijnaak was een parcours uitge-zet dat bezoekers moesten volgen. Bij de ingangkreeg iedereen de bekende witte taststok uitgereikt.Een blinde gids wees de bezoekers feilloos de weg.Langs een park met echte struiken en bijbehorendegeluiden en door een straat waar obstakels zoalslantaarnpalen, winkeluitstallingen en op de stoepgeparkeerde auto’s voor lastige situaties zorgden. Inde eveneens donkere bar konden de bezoekers totslot een drankje drinken en afrekenen! Het doel vandeze indringende ontdekkingstocht was meer begripte kweken voor de wereld van blinden en slechtzien-den en de problemen die zij in het dagelijks leventegenkomen.Het schip van Dialoog in het Donker legde aan in 21plaatsen in Nederland. Het totale aantal bezoekerswas 59.076. Tussen januari en oktober 1997 legde hetschip in het gebied van Theofaan aan in: Arnhem,Nijmegen, Grave, Maastricht, ’s-Hertogenbosch,Breda, Tiel en Roermond. In deze steden kwamen intotaal 22.551 bezoekers. Dit succes was te dankenaan de goede organisatie, de positieve publiciteit ende hulp van 162 vrijwilligers. Dialoog in het Donker was een samenwerking van:Nederlandse Vereniging van Blinden en Slechtzien -den, Vereniging Nederlandse Blinden en Slecht -zienden Wezen, Oogziekenhuis Rotterdam, Visio,Bartiméus en Theofaan.

1

67

daarvan zijn: verbetering van het medisch handelen rond en kortna de geboorte, waardoor er meer kinderen blijven leven, onderwie echter een aantal met min of meer ernstige beperkingen; enverbetering van de diagnostiek, waardoor kinderen die vroeger‘alleen’ als verstandelijk gehandicapt werden gediagnosticeerd, nu worden gediagnosticeerd als meervoudig gehandicapt, bijvoorbeeld verstandelijk gehandicapt met een visuele (of bijvoorbeeld auditieve) beperking.In beide instellingen was veel specifieke kennis en ervaring opgebouwd. Samenvoeging daarvan kon voor beide partijen eenmeerwaarde opleveren. Alleen al het ter beschikking zijn van dezekennis en expertise op alle locaties was van eminent belang voorhuidige en toekomstige cliënten. In december 1996 verklaarden de besturen van Theofaan en De Blauwe Kamer dat zij volledigeintegratie van beide stichtingen nastreefden, en wel uiterlijk per 1 januari 2000. Als tussenstap werd begin 1998 een management-stichting opgericht, De Blauwe Kamer Theofaan Groep. Als doel-stelling werd geformuleerd, dat mensen met een visuele handicapen mensen met een visueel-verstandelijke handicap die dienstenmoesten krijgen, waar zij om vroegen, en wel op een cliënt -gerichte, professionele en doelmatige wijze.

De totstandkoming van SensisSamen met Convergo is vervolgens veel aandacht besteed aan hetontwikkelen van een gemeenschappelijke visie op de samenhang

van zorg en onderwijs. Dit resulteerde in de notitie Eén kind, één in handelen, één in dienstverlening, waarin de visie op een geïntegreerde dienstverlening ten behoeve van de opvoeding enontwikkeling van kinderen en jongeren met een visuele beperkingwordt beschreven. Deze gezamenlijke visie leidde tot een intentie-verklaring van het bestuur van Convergo en de Raad van Toezichtvan De Blauwe Kamer Theofaan Groep waarin het voornemen werdbeschreven de activiteiten van beide organisaties te integreren.

Per 1 januari 2001 werd de Stichting Sensis opgericht, waarin de volgende stichtingen werden ondergebracht: de Stichting De Blauwe Kamer Theofaangroep, de Stichting Convergo, deStichting De Blauwe Kamer en de Stichting Theofaan. Bij een nieuwe organisatie behoort ook een nieuwe naam alsbelangrijk onderscheidend kenmerk van de identiteit. Er werd eenextern bureau ingeschakeld om de werkgroep Naamgeving, waarinvertegenwoordigers van De Blauwe Kamer, Theofaan en Convergozitting hadden, te begeleiden. Uit de bijna 300 alternatieven werduiteindelijk gekozen voor de naam Sensis. Vervolgens werden een nieuw logo, een vlinder als symbool voor transformatie en ontwikkeling, en een nieuwe huisstijl ontworpen.De uitgangspunten van de nieuwe gefuseerde instelling waren:• vergroting van de zelfstandigheid van cliënten• integratie van onderwijs en zorg op maat• decentralisatie en regionalisatie• één regie voor indicatiestelling en behandeling• interdisciplinair werken.

1] Leren door doen: algemene voorbereiding opmaatschappij en beroep.

2] Raad van Toezicht DeBlauwe Kamer TheofaanGroep.

3] Ondertekening convenantRaad van Bestuur Sensismet medezeggenschaps -organen.

2

3

68

1] Leerlingen maken sameneen opdracht.

2] Slechtziende leerling ingroep 8 van het regulierbasisonderwijs.

3] Leerlingen vso krijgeninstructie hoe uit een autote komen die te water isgeraakt.

4] Diagnostisch onderzoek: de gedragskundigegebruikt bekende figurenbij haar observaties

5] Leerlingen gebruiken verschillende hulpmiddelenbij leren lezen en schrijven.

6] Belevingstuinen makenboeiende tactiele ervaringen mogelijk.

7] Door visueel prikkelendmateriaal probeert menhet kijkgedrag te stimuleren.

1

5

4

6

2

3

69

Bij de inrichting van de nieuwe organisatie werd uitgegaan van de doelgroepen kinderen, jongeren en volwassenen met een visuele beperking. Dit sloot aan bij de behoeften van de cliënt.Daarop werd ook de organisatiestructuur afgestemd.Het jaarverslag over 2002 meldt: ‘In 2002, het jaar na de fusie, lag het hoofdaccent op het stabiliseren van de organisatie. Denaweeën van de fusie waren nog zeker tot halverwege het jaarmerkbaar. Dit zorgde in de eerste zes maanden voor een gevoelvan onrust. Wisselingen in personele bezetting boden weinig continuïteit. Mede dankzij de inzet van alle medewerkers sluitenwe dit jaar toch met een positief gevoel af. De aanstelling vanmanagers en teamleiders en de ordening van systemen brachten in de loop van het jaar de nodige rust in de organisatie’.

Precisering van het beleidIn 2002 en 2003 werd de strategische koers voor de nieuwe organisatie ontwikkeld. Daartoe voerde de Raad van Bestuur,samen met een extern adviseur, gesprekken met verscheidene relevante partijen in zorg en onderwijs. Ook brainstormbijeen -komsten met medewerkers en overleg met de medezeggenschaps-organen waren onderdeel van het denkproces dat leidde tot de verschijning van Sensis op koers, strategisch beleidsplan voor deperiode 2004-2007. Hierin staat de missie van Sensis voor de periode 2004-2007 geformuleerd: ‘Sensis ontwikkelt zich tot een fijnmazige netwerk-organisatie voor mensen met een visuele beperking met expertiseals belangrijkste onderscheidende en toegevoegde waarde’. Demissie werd uitgewerkt in tien toekomstgerichte beleidsdoelen,die in het jaarverslag over 2003 als volgt worden samengevat:‘Sensis kiest ervoor een specialistische dienstverlener te zijn meteen vraaggericht aanbod voor mensen met een visuele beperking.Sensis biedt haar diensten bij voorkeur aan in de eigen socialeomgeving van de cliënt, waarvoor een fijnmazige spreiding van(sub)regionale centra en regionale samenwerking nodig zijn. Dit laatste is ook van belang voor het bieden van ondersteuningaan de cliënt bij het uitoefenen van de regie in de keten van zorg,onderwijs en andere dienstverlening. Onmisbaar voor een goededienstverlening is een goed onderbouwde indicatiestelling. Sensis

kan daartoe specialisten inzetten met diagnostische kennis envaardigheden op een hoog niveau; gezocht moet worden naar eenwerkwijze, waarbij tevens de transparantie, objectiviteit en validi-teit van de indicatiestelling gewaarborgd zijn. Om kennis te blijvenbehouden en verder te ontwikkelen zijn kennismanagement en een‘lerende houding’ van de medewerkers belangrijke instrumenten.Investeren in de ontwikkeling van medewerkers is een must, even-als investeren in innovatie, onderzoek en ontwikkeling. Continueverbetering van de bedrijfsvoering en van de kwaliteit en effectivi-teit van de werkprocessen zijn immers belangrijke voorwaarden’.

De fusie van Sensis, Visio en De Brink en de fusie met deVlasborchIn de nota Sensis op koers was de vraag gesteld of Sensis als zelf -standige organisatie voldoende schaalgrootte had om het voor -genomen beleid in alle facetten te realiseren. De strategischekeuze voor verdieping en specialisatie: blijven doen waar Sensisgoed in is met de ambitie daar nog beter in te worden leidde totde keuze ‘zelfstandig maar niet alleen’ de ontwikkelingen in hetexterne veld tegemoet te treden. Vanuit dit kader werden in deloop van 2004 verkennende gesprekken gestart met Visio, de collega-instelling in Noord- en West-Nederland, met de inzet desamenwerking te intensiveren. Deze gesprekken leidden in oktober2005 tot de oprichting van een samenwerkingsstichting, de Visio -SensisGroep, met het doel gezamenlijke projecten op te zetten. Desamenwerking concentreerde zich op vier terreinen: expertise -ontwikkeling, opleiding, ict voor cliënten en de ontwikkeling vannieuwe vormen van dienstverlening.In de eerste helft van 2006 gaf De Brink, een instelling gespecialiseerd in zorgverlening aan visueel-verstandelijk gehandicapten in Noord-Nederland, te kennen de samenwerkingmet Sensis en Visio te willen intensiveren. Ook hierbij was het borgen van specialistische expertise een belangrijke drijfveer. De drie samenwerkende organisaties presenteerden in oktober2006 een Perspectiefnota, met daarin de afspraak uiterlijk in 2010 te fuseren. Uitgangspunten voor de samenwerking: de ambitie samen de beste te willen zijn, expertise staat centraal en de fusiepartners zijn gelijkwaardig. Dit betekende een

7

70

belangrijke stap voor de drie organisaties. In dezelfde periode, rond de jaarwisseling 2006-2007, begonnen er gesprekken tussen Sensis en de Vlasborch, een instelling voorverblijf, verzorging en verpleging van senioren en begeleidzelfstandig wonen voor volwassenen met een visuele beperking in Vught. Deze fusie had vooral meerwaarde in de keten vandienst verlening en in de expertise voor ouderen. Keuze was een‘traditionele’ fusie, waarbij de Vlasborch een onderdeel werd vanSensis. Per 1 juli 2007 werd de fusie een feit. Deze ontwikkelingpaste goed in het fusieproces met Visio en De Brink.

In de tweede helft van 2007 kwam de samenwerking met Visio en De Brink in een stroomversnelling. Op de valreep van 2007 vond een bestuurlijke fusie plaats van Sensis met De Brink en Visio.De reeds in gang gezette inhoudelijke samenwerking kreeg zo een juridische basis door de oprichting van de VisioSensisDeBrinkGroep. In 2007 en 2008 werd verder gebouwd aan een nieuweorganisatie. Zogenaamde dreamteams gingen aan de slag om de inrichting van de dienstverlening (Wonen en Dagbesteding,Revalidatie, Onderwijs en Kennis, Expertise en Innovatie) voor te bereiden.Op 18 maart 2009 werden de naam en het logo van de nieuweorganisatie onthuld: Koninklijke Visio, met als logo een vlinder,ditmaal vliegend met geopende vleugels als symbool vooropenheid en dynamiek.

Regionalisatie

Nieuwe wegenBegin 1980, toen Henricus en De Wijnberg net begonnen warenmet hun fusieproces, werd door het Koninklijk Blindeninstituut teHuizen het symposium Nieuwe wegen in de hulpverlening aanblinden en slechtzienden georganiseerd. Dit symposium zou hetbegin zijn van een diepgaand veranderingsproces in de zorg voorvisueel gehandicapten. Gelijktijdig publiceerden de gezamenlijkeouderverenigingen de nota Blinde en slechtziende kinderen in de80er jaren. Zowel het symposium als de nota hielden een sterkpleidooi voor integratie van visueel gehandicapte kinderen enjongeren in de maatschappij en, bijgevolg, voor regionalisatie vande hulpverlening.In het verlengde van dit symposium werd eind 1980 door deInterdepartementale Stuurgroep Gehandicaptenbeleid (ISG) dewerkgroep Regionalisatie van de hulpverlening voor blinden enslechtzienden (RHBS) geïnstalleerd, onder voorzitterschap van drs. Van London, directeur generaal volksgezondheid van hetministerie van WVC. Medio 1984 verscheen het eindrapport. Eenvan de participanten, het protestants-christelijke Bartiméus, namhierin een minderheidsstandpunt in. Dit heeft het verder verloopvan het proces van regionalisatie aanzienlijk vertraagd.

Regionalisatie bij Theofaan: vooruitlopen op regelgevingMet de realisatie van de regionalisatie is niet gewacht op dedefinitieve nota, laat staan op officiële regelgeving. Verspreid over het land werden RHBS-stichtingen opgericht. Theofaanparticipeerde actief in de RHBS-stichtingen in Zuid- en in Oost- Nederland. In 1983 werd het eerste regionaal centrum opgericht en wel door RHBS-Noord in Haren.In de loop van 1984 besloot Theofaan in overleg met RHBS-Zuid tot de oprichting van het eerste Regionaal Centrum in het eigenwerkgebied, in Sittard. In januari 1985 ging dit centrum van start.Naast medewerkers van Theofaan werden daar ook twee mede -werkers van de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening aanblinde en slechtziende volwassenen, de SMD, gedetacheerd. Ditwas een landelijke stichting die verspreid over het land ongeveer

Deel 3 Van Theofaan via Sensis naar Visio 1] Raad van BestuurVisioSensisDeBrink Groep:v.l.n.r. drs. Peter Beijers, Lucter Heide, drs. Marten deBruine MBA, Jo TriepelsMHA.

2] Officiële opening van hetregionaal centrum in Eind -hoven 1988, v.l.n.r. dr. Josvan Kemenade, van 1988tot 1992 burgemeester vanEind ho ven, dr. HermanGres nigt, algemeen direc-teur Theofaan.

1

71

twintig medewerkers in dienst had, maatschappelijk werkers enzogenaamde home-trainers, primair voor begeleiding van mensendie op latere leeftijd blind of slechtziend werden. Hiermee koos Theofaan definitief voor decentralisatie van de hulp-verlening. In 1986 volgde het Regionaal Centrum Breda, in 1987 hetRegionaal Centrum Eindhoven en in 1988 het Regionaal CentrumGrave. Dit centrum werd eind 1992 overgeplaatst naar Nijmegen.Per 1 januari 1988 werden de medewerkers van de SMD in de verschillende regionale centra geïncorporeerd en werd de SMDopgeheven. Hiermee was de hulpverlening aan blinde en slecht-ziende volwassenen de facto onderdeel van het hulpverlenings -aanbod van de regionale centra, ruim voordat daarvoor een wettelijke en financiële basis was.

Officiële regelgevingDe officiële besluitvorming over de herstructurering van dehulpverlening verliep intussen traag. De in 1984 verschenenRHBS-nota werd, voorzien van een regeringsstandpunt, eind 1985voor advies naar de Ziekenfondsraad gestuurd. Opmerkelijk in hetregeringsstandpunt was, dat de nieuwe semi- en extramuralehulpverleningsvormen in aparte regionale stichtingen en niet bijde bestaande intramurale voorzieningen zouden moeten wordenondergebracht. De Ziekenfondsraad echter was het, na consultatie

van de bestaande instellingen en organisaties, niet eens met ditpunt in het regeringsstandpunt en adviseerde de nieuwehulpverleningsvormen onder te brengen bij de bestaandeintramurale voorzieningen. Dit was tegen de zin van decliëntenorganisaties FOVIG (Federatie van OuderverenigingenVisueel Gehandicapten) en NVBS (Nederlandse Vereniging vanBlinden en Slechtzienden). Voor deze organisaties was dit redenom hun participatie aan het Landelijk Platform, een overleg tussenaanbieders en gebruikers van de zorg, te beëindigen.Uiteindelijk werd door het ministerie besloten conform het adviesvan de Ziekenfondsraad. In december 1987 werd het nieuweverstrekkingenbesluit Regeling Verzorging Visueel Gehandicaptenin de Staatscourant gepubliceerd. In dit besluit kregen debetrokken instellingen een duidelijk omschreven werkgebied

Postzegels

In 2009 is het tweehonderd jaar geleden dat LouisBraille werd geboren. Dat feit heeft aanleiding gegeventot een groot aantal herdenkingspostzegels, waarondereen speciaal postzegelvelletje van TNT Post. Tot dusververschenen er in Nederland vier andere postzegels dierechtstreeks te maken hebben met mensen met eenvisuele beperking: een postzegel met een blind meisje ineen serie ‘voor het misdeelde kind’ uit 1931; twee postze-gels met een blindengeleidehond uit 1964 en 1985; eneen postzegel ter herdenking van 150 jaar brailleschriftuit 1975. Daarnaast verschenen er een postzegel met hetportret van oogheelkundige F. Donders (1935) en eenpostzegel met Rembrandts ets van de blinde Tobias(1956). Een mooi overzicht van internationale postzegelsover mensen met een visuele beperking door de jarenheen biedt de website: www.blindianastamps.com vanhet echtpaar Stuckey uit Zweden. In 2005 publiceerdenzij een catalogus van de uitgaven op dit gebied.

2

Koekjes bakken op de Sensis Academie tijdens een bijeenkomst voor oudersen kinderen met een visuelebeperking in de oudste kleuterleeftijd.

73

74

toegewezen. Het besluit trad in werking op 1 januari 1988. Hetweek op twee punten af van het vigerende verstrekkingenbesluit:allereerst had het niet alleen betrekking op kinderen maar ook opvolwassenen en vervolgens voorzag het niet alleen in intramuralezorg, maar ook in semi- en extramurale hulpverlening.

Moeizame invoeringTegen dit besluit werd door Bartiméus in 1988 beroep aangetekendbij de Raad van State, met name ten aanzien van het punt regio-indeling. In oktober 1991, drie jaar nadat het beroep was ingediend,deed de Raad van State uitspraak. Deze hield in dat de in de regelgeving vastgelegde regio-indeling onwettig was, omdat erprocedurele fouten waren gemaakt. Een inhoudelijke toetsing had niet plaatsgevonden.

Gesprekken hierover tussen het ministerie en de betrokkeninstellingen eind 1991, begin 1992 leidden niet tot resultaat. Ditwas aanleiding voor de staatssecretaris van volksgezondheid omde voorzitters en directeuren voor nader overleg uit te nodigen. Ditoverleg vond plaats in het voorjaar van 1992. Ook dit leidde niet totresultaat. Middels een brief riep de staatssecretaris medio 1992een commissie in het leven, bestaande uit de voorzitters van debetrokken instellingen met als onafhankelijk voorzitter de

directeur van de Sociale Dienst van Rotterdam, drs. Laman. De opdracht van de commissie was: voor alle partijen bindendeafspraken te bewerkstelligen.Pas in 1993 lukte het tot afspraken te komen: op 26 mei werd doorde voorzitters en directeuren van de vier instellingen voor visueelgehandicapten, in aanwezigheid van staatssecretaris Simons, eenovereenkomst getekend die was opgesteld door de heer Laman.Voor de problematiek van de regio-indeling was de volgendeoplossing gevonden: overeengekomen was, dat het aantal regio -nale instellingen werd teruggebracht van vier naar drie: Bartiméus,Theofaan en Visio; de vierde regionale instelling, Het Loo Erf, zouzijn regionale taken overdragen aan Bartiméus en Theofaan enzich in de toekomst nog uitsluitend richten op de intramurale reva-lidatie van volwassen blinden en slechtzienden. Hiermee kwam in1993 het einde aan een proces, dat in 1980 was begonnen. Op datmoment had Theofaan al vier goed functio nerende regionale centra, werden er voorbereidingen getroffen voor een centrum in Rotterdam en werd onderzocht of een verdere spreiding van de hulpverlening middels subregionale centra mogelijk was. Sinds2008 is er ook een regionaal centrum in ’s-Hertogenbosch en heeftSensis steunpunten geopend in Arn hem, Bergen op Zoom, Heerlen,Maastricht, Tilburg, Veghel, Venlo, Venray en Wolfheze. Tevenswerkt Sensis samen met Visio in het Adviescentrum in Apeldoorn.

Ontwikkelingen in de hulpverlening

Woon- en dagvoorzieningenOp het moment van de fusie van Henricus en De Wijnberg wasTheofaan praktisch uitsluitend een schoolinternaat voor opvoedingvan en onderwijs aan blinde en slechtziende leerlingen van 6 tot20 jaar. Daarnaast was er sinds het begin van de jaren zestig eenkleine, uit twee medewerkers bestaande afdeling Voorzorg, voor -loper van wat later vroegbegeleiding zou worden genoemd.Sindsdien is er veel veranderd. Het voorzieningenpatroon werd aanzienlijk uitgebreid en toegespitst op een veel gediffe ren -tieer der zorgvraag, niet alleen voor kinderen en jongeren, maarook voor volwassenen en ouderen.

1] Senioren met een visuelebeperking wonen zelfstandig in de Vlasborch.

2] Woongroep internaatTheofaan rond 1982.

3] Jongeren leren zelfstandigwonen in een ‘gewoon’huis in Nijmegen.

4] Logeren in een logeergezinis een van de vormen vanflexibele zorg voor kinderen en volwassenenmet een visuele en verstandelijke beperking.

Deel 3 Van Theofaan via Sensis naar Visio

1

75

Een gespecialiseerder internaatTot in het midden van de jaren zeventig waren de meeste blinde en slechtziende kinderen voor onderwijs aangewezen op een inter naat. Een relatief klein percentage kinderen kon de specialeschool vanuit thuis bezoeken als externe leerling. De internaatspopulatie werd vanaf eind jaren zeventig in een snel tempo kleiner, vooral als gevolg van de ontwikkeling van de ambulante onderwijskundige begeleiding en de toegenomenmogelijkheden van taxivervoer. Waren er in 1977 in beide institutensamen nog ongeveer 360 kinderen en jongeren, op het momentvan de feitelijk fusie in 1983 was dit aantal gehalveerd. Bij het tienjarig bestaan van Theofaan in 1992 was het aantal gedaald tot zeventig, anno 2009 zijn er nog ongeveer veertig kinderen.Veelal zijn dit kinderen die naast hun visuele beperking een bij -komende problematiek hebben op medisch, pedagogisch of sociaalgebied. De implicatie daarvan voor het internaat is een verdichtingvan de opvoedingsproblematiek, meer orthopedagogisch werkenen een individueel handelingsplan, dat regelmatig via groeps- enteambesprekingen wordt geëvalueerd en zo nodig bijgesteld. Degroepsleiding speelt hierbij de centrale rol, daarin ondersteunddoor de orthopedagoog en andere deskundigen.

DagbehandelingVanaf 1984 kreeg het internaat in Grave er een functie bij: debegeleiding van de externe leerlingen van de school zowel tussen de middag als buiten de schooltijden. Ten gevolge van de uitbreiding van de mogelijkheid van taxivervoer was het aantal externe leerlingen sterk toegenomen, begin jaren tachtigtot ruim zestig. Deze kinderen maakten lange dagen, omdat zevaak ’s morgens en ’s middags meer dan een uur in de taxi zaten.Er was duidelijk behoefte aan een meer gestructureerde en op de individuele kinderen toegesneden opvang tussen de middag,waarin zowel plaats was voor zelfstandigheidstraining alsontspanning. Begin 1984 stelde het Verbindingskantoor hiervoor financiële middelen ter beschikking, waardoor de‘tussen-de-middag-opvang’ zich kon ontwikkelen totdagbehandeling tussen de middag en voor veel kinderen ook op woensdagmiddag. Veel aandacht werd besteed aan

zelfstandigheidstraining, het aanleren van sociale vaardig-heden in het omgaan met leeftijdsgenoten en vrijetijds-activiteiten.

De Blauwe KamerDe Blauwe Kamer is gestart in 1964 door de stichting Samivoz. In die tijd werd voor het eerst erkend, dat de hulpverlening aanmensen met een visuele en verstandelijke beperking specifieke expertise vraagt. Daarom mochten enkele instellingen, De BlauweKamer in Breda, Bartiméushage in Doorn en De Brink in Vries(Drenthe) zich op de zorg voor deze mensen gaan richten.

De eerste tien bewoners waren afkomstig van De Wijnberg. Al snel groeide het aantal bewoners tot rond de tachtig, voor hetmeren deel kinderen. In 1966 werd de aan het instituut verbondenschool Markendalen opgericht. Voor de volwassen bewoners was erhet dagactiviteitencentrum. Door de bouw van nieuwe paviljoenskon het aantal plaatsen in 1984 worden uitgebreid tot 120. In dejaren negentig werd begonnen met ‘flexzorg’, zoals naschoolse,weekend- en vakantieopvang. In de tweede helft van de jarennegentig kwam de ambulante, regionale hulpverlening op gang,die later werd ingebouwd in de regionale centra van Sensis.

5] De Blauwe Kamer biedtondersteuning aan mensenmet een visuele en verstandelijke beperking.

4

5

32

76

De VlasborchTenslotte kwam er in 2007 een derde woon- en dagvoorziening bij na de fusie met de Vlasborch, een centrum op het gebied vanver blijf, verpleging en verzorging van senioren en (begeleid) zelf standig wonen voor volwassenen met een visuele beperking in Vught.De Vlasborch bestaat onder de huidige naam sinds 1997 en ligt in het centrum van Vught, dit in tegenstelling tot de oude behuizing, De Steffenberg, die in het bosrijke buitengebied vanVught lag. Het centrum omvat een verzorgingshuis voor 62 cliënten en twee andere woonvormen, waar ongeveer 40 volwassenen zelfstandig wonen. Naast deze bewoners is er eengrote groep cliënten die voor dagactiviteiten naar het centrumkomt. Hoog in het vaandel staat: samenwerking van cliënten en medewerkers met familieleden en mantelzorgers.

Het CursuscentrumOp de Europese conferentie over integratie van visueel gehandicapte leerlingen in het regulier onderwijs in 1986 inBarcelona werd door enkele deelnemers uit Denemarken enZweden gerapporteerd over de taak en de functie van een cursus-centrum binnen het systeem van geïntegreerde opvoeding enonderwijs. In die landen was het een onmisbaar onderdeel vooralle betrokkenen: kinderen, ouders, leerkrachten en anderen.In 1987 maakten leden van de directies van instelling en school een studiereis naar Denemarken en Zweden om nader kennis temaken met de werkwijze van dergelijke cursuscentra. Het was alsnel duidelijk dat dit ook voor Theofaan een zinvolle aanvulling op het hulpverleningspakket zou kunnen zijn. Een van de mede -werkers van de Theofaanschool Louis Braille kreeg als opdrachtvoorbereidingen te treffen voor zo’n eigen cursus centrum. Het zou een project worden van instelling en school samen, toen nogtwee onafhankelijke stichtingen.Het cursuscentrum ging van start met ingang van het schooljaar1989-1990. Degene die de voorbereidende werkzaamheden hadverricht, werd aangesteld als hoofd. Zij maakte het programma ennodigde medewerkers van instelling en school uit voor het gevenvan de diverse cursussen. In mei 1990 verscheen de eerste cursus-

brochure met het programma voor het schooljaar 1990-1991: ruimzestig cursussen, zowel gericht op kinderen, ouders en begeleidersin de vroegbegeleiding, als op kinderen, ouders en onderwijs -krachten uit het regulier onderwijs. Vaak was er op dezelfde dageen aparte cursus voor de kinderen en een aparte voor de ouders.Op basis van evaluaties van de deelnemers werden de opzet eninhoud van de diverse cursussen regelmatig bijgesteld en werdener nieuwe cursussen aan het programma toegevoegd.

Van Cursuscentrum naar Sensis AcademieIn 2006 werd het cursuscentrum onderdeel van de sector Innovatie& Expertise. Naast cursussen voor cliënten werd er, zij het nog opbescheiden schaal, op het cursuscentrum een beroep gedaan ombijscholing van medewerkers te organiseren. In 2007 werd de opdracht opnieuw geformuleerd en uitgebreid. De naam cursuscentrum veranderde in Sensis Academie, een naam die meer recht deed aan de nieuwe taakstelling: naast hetorganiseren van cursussen voor cliënten werd het organiseren van cursussen voor medewerkers nu expliciet een taak van dezeafdeling. Er werd een innovatieve visie op leren ontwikkeld, lerenin de meest brede zin van het woord: van ervaringsleren tot hetverwerven van theoretische kennis, afgestemd op de behoeftenvan de ver schillende doelgroepen.Een begin werd gemaakt met het ter beschikking stellen van deexpertise van Sensis voor zorgverleners buiten de instelling. Ooktreedt de Sensis Academie op als organisator van symposia en congressen.

Ambulante hulpverlening

VroegbegeleidingDe eerste ambulante activiteiten dateren uit het begin van dejaren zestig. Toen werd in De Wijnberg gestart met de Voorzorg, de zorg voor jonge visueel gehandicapte kinderen in de thuis -situatie, voorafgaand aan en ter voorbereiding op plaatsing op hetinstituut, dit vaak al op vierjarige leeftijd. Hiervoor waren tweemedewerkers beschikbaar: een zogenaamde home-trainster en een

Leren toeren op de tandem.

1] Workshop vrijetijds -besteding Eindhoven.

2] Cliënte probeert de VictorTrekker uit, een nieuw elektronisch hulpmiddel.

3] Zelfstandigheidstraining.4] Cliënten De Vlasborch

maken een uitstapje methet openbaar vervoer.

5] Cliënten nemen deel aande cursus opbouwen enonderhouden van een persoonlijk netwerk.

6] Computergroep Sittardkomt elke donderdag bijelkaar.

77

1

6

5

4

3

2

78

parttime orthopedagoog. Henricus startte met deze activiteit in1976. Op het moment van de fusie tussen Henricus en De Wijnbergwaren er ongeveer zeventig kinderen in begeleiding.Vanaf begin jaren tachtig ontwikkelde zich deze voorzorg naar eeneigenstandige vorm van hulpverlening: de vroegbegeleiding,deskundige begeleiding van ouders en kind ter bevordering vaneen optimale ontwikkeling van het kind nu met als doel het zozelfstandig mogelijk functioneren in reguliere voorzieningen alskinderopvang, crèche en reguliere basisschool.

Deze vorm van begeleiden heeft een enorme vlucht genomen: van ongeveer zeventig kinderen begin jaren tachtig tot ongeveer driehonderd kinderen tien jaar later. Twee belangrijkeontwikkelingen: kinderen werden op steeds jongere leeftijdaangemeld en het percentage meervoudig gehandicapte kinderensteeg tot boven de zestig.In 1984 stelde het Verbindingskantoor extra middelen terbeschikking om deze vorm van hulpverlening uit te breiden. Vanaf1985 kreeg ieder regionaal centrum een multidisciplinair team voor vroegbegeleiding. Later werden deskundigen op het gebiedvan begeleiding van meervoudig gehandicapte kinderen van De Blauwe Kamer aan deze regionale teams toegevoegd.

In de jaren negentig zien we een uitbreiding van het takenpakketvan het team kinderzorg, zoals het team vroegbegeleiding wasgaan heten. Het betrof met name de samenwerking met instellingen voor kinderen met meervoudige beperkingen (kinderdagverblijven, orthopedagogische dagcentra, revalidatie-centra, audiologische centra enzovoorts). De belangrijkste activiteit die Sensis aan deze instellingen levert, is het screenenvan het visueel functioneren van kinderen als basis voor een adequate begeleiding van deze kinderen.

JeugdzorgDe ontwikkeling van de extramurale dienstverlening aan kinderenen jongeren in de schoolleeftijd kreeg aanvankelijk geen prioriteit,omdat voor deze kinderen een beroep gedaan kon worden op deambulante onderwijskundige begeleiding. Het was echter al langduidelijk, dat veel van deze kinderen naast onderwijskundige begeleiding ook hulp nodig hadden op het gebied van oriëntatieen mobiliteit, algemene dagelijkse vaardigheden, sociale vaardig -heden enzovoorts en wel in nauwe samenwerking met de ambulante onderwijskundige begeleiding. In 1991 werd op basisvan een daarop betrekking hebbende notitie het besluit genomenom in 1992 op twee regionale centra een team jeugdzorg te formeren. Toen na een jaar bleek dat dit duidelijk in een behoeftevoorzag, zijn ook op de andere centra dergelijke teams gestart. In 1999 werd deze samenwerking tussen onderwijs en dienst -verlening tot een van de doelstellingen van Sensis geponeerd in de nota Eén cliënt, één regie.In de daaropvolgende jaren kwam er een steeds beter lopendesamenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs. Zowel ten aanzienvan de diagnostiek als ten aanzien van de begeleiding vulden zorgen onderwijs elkaar aan. Vanaf 2005 werden vier- tot zesjarige kinderen op school begeleid door de ambulante onderwijskundigebegeleiding en in de thuissituatie door het team jeugdzorg.

VolwassenenzorgTot 1988 werd de zorg voor visueel gehandicapte volwassenen verricht door de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening aan blinde en slechtziende volwassenen, de SMD, een stichting

Deel 3 Van Theofaan via Sensis naar Visio

4

1 2 3

79

gevestigd in Amsterdam met als medewerkers maatschappelijkwerkers en home-teachers, die verspreid over het land vanuit hun thuissituatie werkten. Enkelen van hen waren al vóór 1988 bij een van de regionale centra van Theofaan gedetacheerd. In de nieuwe Regeling verzorging visueel gehandicapten, die op 1 januari 1988 van kracht werd, ging de dienstverlening aan blindeen slechtziende volwassenen deel uitmaken van het takenpakketvan Theofaan. De medewerkers van de SMD traden in dienst vanTheofaan. In ieder regionaal centrum werd een team voor de vol-wassenenzorg geformeerd, bestaande uit maatschappelijk werkers,zelfstandigheidstherapeuten en een psycholoog, die tevens functioneerde als behandelingscoördinator. Indien nodig kon een beroep gedaan worden op andere deskundigen van de instelling, zoals low-visionspecialisten en ict-deskundigen. Hiervoor werden in 1988 meer dan tien nieuwe medewerkers aangesteld. Allen volgden zij een opleiding van drie maanden inhet revalidatiecentrum voor blinde en slechtziende volwassenenHet Loo Erf in Apeldoorn.Naast de ambulante dienstverlening werd een nieuwe vorm vanbegeleiding geïntroduceerd: de dagbehandeling. Daartoe werdenop de regionale centra adequate ruimtes ingericht, onder andereinstructiekeukens. Later startten maatschappelijk werkers metgroepswerk, onder meer gericht op de verwerkingsproblematiek.Ook de intakes hadden sinds 1991 meer en meer op het centrumplaats.Om bekendheid te geven aan deze vorm van dienstverlening werd er veel tijd geïnvesteerd in de voorlichting aan oogartsen endienstverlenende instellingen voor senioren. In 1993 en volgendejaren werd er een gerichte voorlichtingscampagne gevoerd onderde titel Oog voor ouderen, met goed voorbereide voorlichtings-markten in ruim honderd gemeenten in het werkgebied vanTheofaan. Voor deze campagne is een speciale videoproductiegemaakt eveneens onder de titel Oog voor ouderen. Van De Stemvan Grave verscheen bij gelegenheid van deze campagne een extra twintig pagina’s tellend nummer met veel informatie over de dienstverlening aan ouderen met een visuele handicap. Ditnummer werd tijdens de campagne op grote schaal verspreid.Al heel snel na de start van de afdelingen voor volwassenenzorg

waren dit de afdelingen met verreweg de meeste aanmeldingen en cliënten. Met name het aantal volwassenen van 70+ en 80+nam explosief toe. Werden er in 1988 ruim 450 nieuwe cliëntenaangemeld, vijf jaar later was dit aantal al verdubbeld en in 1998waren het er bijna 1200. Inmiddels (2008) is dit aantal aan -meldingen gestegen tot boven de 3500. Er is een duidelijke toe -name van het aantal cliënten met niet-aangeboren hersen letsel.Veel aandacht wordt besteed aan het vergroten van de deskundig -heid van de medewerkers om deze mensen te begeleiden.De laatste jaren zijn vragen op het gebied van arbeid een belang -rijk speerpunt. Behalve advies over aanpassingen op de werkplekkomen er steeds meer vragen om begeleiding bij reïntegratie.

Nieuw (2007) zijn de lichtbelevingsruimten in de regionale centrate Breda en Eindhoven. Hier worden verschillende thuis situatiesnagebootst, waardoor de cliënt de vele mogelijkheden dieverlichting biedt aan den lijve kan ervaren.

Afdelingen Informatie & VoorlichtingSinds 1981 functioneerde er in Vught een informatiecentrum voorblinden en slechtzienden, het zogenaamde Info-Vught. Dit was eeninitiatief van de gezamenlijke Vughtse instellingen voor blinden en

1] Zelfstandig leren reizenmet het openbaar vervoer.

2] Leerlingen maken de lunch tijdens projectweek‘fit en gezond’.

3] Training met DogSim alsvoorbereiding op de komstvan een geleidehond.

4] Bij een visueel- functieonderzoek wordenonder andere gezichts-scherpte, gezichtsveld encontrast zien met specialetests onderzocht.

5] Uitproberen van de besteverlichting bij persoonlijkeverzorging.

6] In de lichtbelevingsruimtenvan de regionale centra in Breda en Eindhoven krijgen cliënten en professionals antwoord op verlichtingsvragen.

5

6

80

slechtzienden. Mensen konden er terecht voor allerhande informa-tie en er was een permanente tentoonstelling van hulpmiddelenvoor blinden en slechtzienden. Dit centrum bleek in een grotebehoefte te voorzien. Toen Theofaan in 1984 besloot tot de oprich-ting van het eerste regionaal centrum (RC) in Sittard, was het danook vanzelfsprekend dat ook daar zo’n afdeling moest komen. Inhet voorjaar van 1985 traden de twee eerste infomedewerkers indienst, in juni daaropvolgend werd de info-afdeling geopend. Detoenmalige landelijke stichting HBS (Hulpmiddelen voor blinden en slechtzienden) stelde een uitgebreid pakket hulpmiddelen terbeschikking. In 1987 werd een soortgelijke afdeling in het RC Breda en in 1988 in het RC Grave ingericht. Info-Vught verhuisdenaar Eindhoven en werd daar onderdeel van het RC Eindhoven.De info-afdelingen worden druk bezocht zowel door cliënten, vaakbegeleid door een familielid, als door andere hulpverleners, vooraluit de thuiszorg en verzorgingshuizen. Verder worden er door demedewerkers regelmatig voorlichtingsbijeenkomsten verzorgd en wordt door middel van een stand acte de présence gegeven op tal van beurzen en tentoonstellingen.Meer dan zeventig procent van de cliënten, die een info-afdelingbezoeken is ouder dan 65 jaar, ongeveer dertig procent is ouderdan 80 jaar en ongeveer tweederde van de cliënten is vrouw.

Afdeling low visionIn 1990 startte Theofaan met het verrichten van low-vision -onderzoek. Eerst alleen in Grave en Sittard en, bij wijze van experi-ment, in de ziekenhuizen van Venlo en Venray. De onderzoekenzouden gedaan worden door de orthoptiste van Theofaan en eendaarvoor in Sittard nieuw aangestelde optometrist.In Eindhoven functioneerde op dat moment het VisuologischAdvies Centrum (VAC), als onderdeel van het Audiologisch Centrumaldaar. De financiering van dit centrum stond onder druk en erwerd op aangedrongen dat Theofaan de financiering op zich zounemen. Na intensief overleg werd medio 1994 besloten dat demedewerkers van het VAC in dienst zouden treden van Theofaanen dat zij een rol zouden gaan spelen bij de verdere ontwikkelingvan het low-visiononderzoek voor Theofaan als geheel, niet alleenin Eindhoven.

Periodieken

De Bisschoppelijke Blinden Commissie gaf vanaf 1888-1950 het Jaarverslag van het Instituut ofGesticht voor R.K. Blinden te Grave uit, bedoeld om de lezers op de hoogte te houden van het wel en wee van Sint Henricus en De Wijnberg en ze mede daardoor tot financiële hulp en geestelijkesteun te (blijven) bewegen. Vanaf 1951 werd dit jaarlijks bericht vervangen door een driemaandelijkstijdschrift met dezelfde opzet, De Stem van Grave(met in de loop der jaren als alternatieve titels DeStem uit de blindeninstituten van Grave, De Stemuit de blindeninstituten van Nijmegen en van Grave en De Stem uit de instituten voor visueelgehandicapten van Grave & Nijmegen). Dit tijd-schrift verschijnt tot op de dag van vandaag; hetwordt uit gegeven door de Katholieke Stichting voor Blinden en Slechtzienden als opvolgster van de Bisschoppelijke Blinden Commissie. In 1960 hadhet blad meer dan 50.000 abonnees, in 1970 had het er 125.000; anno 2009 zijn het er 19.000.Daarnaast verschenen als informatieblad:1990-1995: Kijk op Theofaan. Tijdschrift over zorg en onderwijs aan blinde en slechtziende kinderen en jongeren voor ouders, leerkrachten en externerelaties, zes keer per jaar 1996-2003: De Kijk.Regionale Instelling Theofaan enOnderwijsinstelling Convergo (vanaf 2001: ‘Sensis’), vier keer per jaar1997-1999: ZiensWijs. Tijdschrift voor oudere blinden en slechtzienden in gedrukte én gesproken vorm, uitgegeven in samenwerking met het Centrum voorGesproken Lektuur, nu Dedicon, zes keer per jaar.2004-2009: Sensis Magazine. Informatieblad voor relaties van Sensis, vier keer per jaar.Van 1954-1965 verscheen bovendien: Van Hart tot hart: contactorgaan van St. Henricus en De Wijnberg.

81

Het doel van het low-visiononderzoek is de nog aanwezige visusmet behulp van adequate hulpmiddelen te optimaliseren. Metname het punt verlichting blijkt in dit kader zeer belangrijk.Gedurende het eerste volledige jaar dat deze afdeling functio-neerde, werden er ruim 300 onderzoeken verricht, in 1998 warendat er al tien maal zoveel: ruim 3100.De laatste tien jaar is de inhoud van het low-visiononderzoek verder ontwikkeld. Op alle regionale centra zijn onderzoeksruimtesingericht en is de samenwerking met verwijzende oogartsen enoptometristen aanzienlijk verbeterd. Ook de inhoud van het onder-zoek is in beweging. Zo wordt onder meer specifiek onderzoek verricht naar visuele functies bij mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Er wordt tijdens het low-visiononderzoek intensiefsamengewerkt met andere disciplines, zoals psycholoog en ergotherapeut. In samenwerking met collega-instellingen is eencurriculum verlichting ontwikkeld voor nieuwe medewerkers. In samenwerking met de Hogeschool Utrecht zijn stagemogelijk-heden gecreëerd voor studenten om ervaring op te doen met hetlow-visiononderzoek.Voor leveranciers van hulpmiddelen is de afdeling low vision uit -gegroeid tot een belangrijke gesprekspartner bij de ontwikkelingvan nieuwe hulpmiddelen.

Kwaliteitsbeleid

Regelgeving en deskundigheidsbevorderingOp Theofaan was en op Sensis is alles gericht op kwaliteit indienstverlening en onderwijs. Interdisciplinair, professioneel en cliëntgericht werken zijn de toetsstenen voor het dienst -verleningsproces en de omgang met cliënten. In de loop van deafgelopen jaren zijn daarover verschillende nota’s geschreven diein dezen richtinggevend zijn. De nota Cliënttraject werd in 1998feestelijk opgeleverd tijdens een werkconferentie voor alle medewerkers in Veldhoven. In de nota Eén cliënt, één regie (1999) worden zorg- en onderwijsplannen samengevoegd tot één handelingsplan als basis voor de integratie van zorg en onderwijs. In 2003 verscheen de nota Sensis op koers, strategischbeleidsplan 2004-2007, waarin op basis van relevante externe ontwikkelingen en een schets van waar Sensis op dat momentstond een tiental toekomstgerichte beleidsdoelen werden geformuleerd, die in de daarop volgende jaren richting moestengeven aan de verdere ontwikkelingen.Bij dat alles neemt deskundigheidsbevordering van de mede -werkers een zeer belangrijke plaats in.

1] Jaarlijks bezoeken velecliënten de afdelingeninformatie & voorlichtingvan de regionale centravoor meer informatie overvoorzieningen of het uitproberen van hulp -middelen.

2] Door low-visiononderzoekwordt gekeken hoe het resterend gezichts -vermogen met hulp middelen optimaalgebruikt kan worden.

1

2

82

Innovatie & ExpertiseRond 2005 groeide binnen Sensis de overtuiging dat de ontwikkeling van de specialistische vakkennis en het vermogen om goed en tijdig te innoveren van eminent belang zijn voor hetvoortbestaan van de organisatie. In dit kader werd besloten eenaparte sector Innovatie en Expertise op te zetten. Deze sector zoueen nevenschikkende positie krijgen naast het primaire proces,bestaande uit Extramurale Dienstverlening, Onderwijs en Woon-en Dag voor zieningen. In 2006 werd voor deze sector een directeuraangetrokken, die onder meer tot taak kreeg het organiseren vanactiviteiten en processen die nodig zijn om innovatie structureel in de organisatie in te bedden. Vanaf 2007 is het de kleine sector I & E die, in samenwerking met deskundigen die werkzaam zijn in de diverse sectoren van het primair proces, de infrastructuurvorm geeft.

Medezeggenschap

CliëntenraadAl sinds de jaren zeventig kenden Henricus en De Wijnberg eenoudervereniging. Zij waren nauw betrokken bij de fusie van debeide instituten. Vanaf 1990 is er bij ieder regionaal centrum eenoudercontactgroep, waarvan een afgevaardigde lid is van hetbestuur van de oudervereniging.

Sinds eind 1992 was er ook een cliëntenraad ten behoeve van devolwassenenzorg. Deze bestond uit twee afgevaardigden van devier regionale cliëntencontactgroepen van de regionale centra.Beide groeperingen hadden het recht twee personen voor te dragen voor het bestuur van Theofaan, en één lid voor de klachtencommissie.In 2002 is deze structuur gewijzigd: er kwam één centrale cliënten -raad met daaronder vier regionale cliëntenraden. De centrale cliëntenraad wordt sindsdien gevormd door vertegenwoordigersvan de lokale cliëntenraden. Mede op basis van de Wet Mede -zeggenschap Cliënten Zorginstellingen is op 30 september 2002 denieuwe samenwerkingsstructuur met Sensis officieel vastgesteld.

Ondernemingsraad en medezeggenschapsraadBeide raden functioneren al sinds eind jaren zeventig. Bij fusiesspeelden en spelen deze raden een belangrijke rol en hebben demedewerkers er ook veel belangstelling voor. Dat gold bij hetontstaan van Theofaan en later van Sensis, en ook nu bij de fusievan Sensis met Visio en De Brink. Door uiteenlopende wettelijkekaders ligt samenwerking tussen beide raden niet voor de hand,met name door verschillen in bevoegdheden, ofschoon er veelinformeel overleg tussen beide raden is.

Internationale activiteiten

Theofaan InternationalToen dr. Gresnigt, de toenmalige directeur van Theofaan, in 1991gevraagd werd om voor de periode 1992-1997 voorzitter te wordenvan ICEVI-Europe (International Council for the Education of peoplewith Visual Impairment), stemde het bestuur daarmee in, ook alshij binnen die periode zijn directeurschap zou beëindigen. Toen hijper 1 juli 1994 ontslag nam, was dat aanleiding voor het bestuur deinternationale activiteiten van Theofaan, inclusief de activiteitendie voortvloeiden uit het Europees voorzitterschap van ICEVI, onderte brengen in een aparte stichting, Theofaan International (TI).Theofaan was internationaal actief vanaf medio jaren tachtig metprojecten in Tanzania en India. In 1990, kort na de val van de

Deel 3 Van Theofaan via Sensis naar Visio 1] De Centrale Cliëntenraad:v.l.n.r. Peter Michels (voor zitter), Bert Slegten -horst, Paul Welsing, Peter de Waard, Peter Beijers (voor -zitter Raad van Bestuur),Herman Evers, Anette Mc Gillavry (notuliste).

2] Sensis International heeftprojecten in onder andere:Tibet,

3] Tanzania,4] Polen.5] Ambulant onderwijskundig

begeleider in Tanzania.

1

83

Berlijnse muur, kwamen daar ook projecten in Centraal- en Oost-Europa, met name in Polen en Roemenië bij. In die landenwas na 1990 een grote honger naar kennis en expertise op hetgebied van opvoeding van en onderwijs aan blinde en slechtziendeleerlingen. TI, al dan niet in directe samenwerking met ICEVI, organiseerde allerlei vormen van kennisoverdracht zoals uit -wisselingsprogramma’s, seminars, cursussen en conferenties.Hoogtepunten waren de Europese conferenties van ICEVI in 1995 in Boedapest en in 2000 in Krakau, respectievelijk met 400 en 600 deelnemers, waarvan beide keren ongeveer 40 procent uitCentraal- en Oost-Europa; dit was mogelijk omdat hun kosten werden betaald door diverse Nederlandse fondsen.De contacten in Zuid-India, gestart in 1987, lopen door tot op de dag van vandaag, met name een project op het gebied vancataractoperaties, waardoor per jaar 1500 tot 2000 mensen worden geopereerd, hetgeen impliceert dat ze weer in hun levensonderhoud kunnen voorzienOp de wereldconferentie in 1997 werd dr. Gresnigt voor een nieuwe periode van vijf jaar herkozen. In overleg met de toen -malige directie legde hij zijn functie van hoofd TI neer en beperkte

hij zijn activiteiten tot ICEVI. Er werd een nieuw hoofd voor TI aangesteld. Toen ook werd besloten, dat de stichting TheofaanInternational zou fuseren met Theofaan zelf waardoor het eenafdeling van Theofaan werd onder directionele verantwoordelijk-heid. Na de fusie van Theofaan, De Blauwe Kamer en Convergokreeg TI een nieuwe naam: International Projects.

Sensis InternationalDe naam International Projects werd later veranderd in SensisInternational (SI). Het team van Sensis International bestaat uiteen kleine vaste staf en een pool van vijftien gespecialiseerdemedewerkers vanuit de Sensisorganisatie. Per project word eenteam van deskundigen samengesteld. Elke drie jaar wordt dezeexpertpool vernieuwd.Waren de activiteiten van TI aanvankelijk hoofdzakelijk gericht opkinderen, bijvoorbeeld vroegbegeleiding, SI richt zich uitdrukkelijkook op volwassenen.De samenwerkingspartners zijn organisaties voor blinden enslechtzienden, die samen met SI nieuwe revalidatie- en onderwijs-vormen willen ontwikkelen en invoeren in hun land. SI biedt scholing, adviseert in beleidskwesties en wisselt kennis en ervaringuit over nieuwe ontwikkelingen.De financiering van de projecten en activiteiten van SI gebeurtdoor twee aan Sensis gelieerde fondsen: De Katholieke Stichtingvoor Blinden en Slechtzienden en de stichting Vrienden van Sensis.Daarnaast worden enkele grote projecten gefinancierd door deNederlandse overheid en door de Europese Unie.De laatste jaren is de nadruk minder komen te liggen op klein -schalige losse projecten en meer op langdurige ondersteuning vande partners. Verder heeft het ontwikkelen van netwerken in deregio’s waar SI actief is meer aandacht gekregen. Sensis Inter -national is de laatste jaren actief in meer dan twintig landen.

5

2 3 4

84

Directie en Raad van Bestuur Theofaan | De Blauwe KamerTheofaan Groep | Sensis | VisioSensisDeBrink Groep |Koninklijke VisioDe heer dr. H.A.A. Gresnigtdirecteur Henricus 1977 – 1982algemeen directeur Theofaan 1982 – 1994De heer H.A.J. de Kok directeur De Wijnberg 1966 – 1982directeur Theofaan 1982 – 1983Mevrouw J.H.M. Deleersnijder algemeen directeur Theofaan 1994 – 1999Raad van Bestuur De Blauwe Kamer Theofaan Groep 1998 – 1999De heer J. van den BoschRaad van Bestuur De Blauwe Kamer Theofaan Groep 1998 – 2000De heer drs. P.H. Beijersvoorzitter Raad van Bestuur De Blauwe Kamer Theofaan Groep 1999 – 2000voorzitter Raad van Bestuur Sensis 2000 – 2007vice-voorzitter Raad van Bestuur VisioSensisDeBrink Groep 2007Mevrouw drs. A.M.M de Goeij Raad van Bestuur Sensis lid ad interim 2000 – 2001Mevrouw W.G. Briedé Raad van Bestuur Sensis 2001 – 2006De heer drs. M de Bruine MBAvoorzitter Raad van Bestuur VisioSensisDeBrink Groep 2007 –De heer L. ter HeideRaad van Bestuur VisioSensisDeBrink Groep 2007 – 2008De heer A.J.G. Triepels MHARaad van Bestuur VisioSensisDeBrink Groep 2007 –

Directie Theofaanschool Louis Braille | Convergode heer C. Dominicusdirecteur voortgezet speciaal onderwijs 1982 – 1989mevrouw M.A. van Wielinkdirecteur school slechtziende leerlingen 1982 – 1989de heer P.A. Versantvoortdirecteur school blinde leerlingen 1982 – 1989algemeen directeur Theofaanschool Louis Braille 1989 – 1995algemeen directeur Convergo 1995 – 2000

Bestuur Stichting Theofaan 1982 – 1998De heer prof.dr. B.M.F. van Iersel, voorzitter 1982 – 1992De heer prof.dr. A.J.M. Plasschaert, voorzitter 1992 – 1998De heer drs. A. van Kerkoerle 1982 – 1983De heer drs. R.P.M. Peters 1982 – 1984De heer A.F. Retz 1982 – 1984Mevrouw drs. T.M.P. Saris 1982 – 1985De heer W.A.M. Thijssen 1982 – 1987De heer drs. Th. Walraven 1982 – 1988Frater P.J.A. van der Westen 1982 – 1984De heer drs. F.W.G. van Workum 1982 – 1984De heer prof.dr. C.F.M. van Lieshout 1983 – 1997De heer drs. J.J.C.M. van Waes 1985De heer Mr. M.M.A. Prop 1985 – 1988Mevrouw A.P.J. Bosch 1985 – 1991De heer G.C.M. Hansen 1987De heer ir. H.F.H. Slangen 1987 – 1991De heer drs. H. Wieringa 1988 – 1998De heer drs. H.W. Bakker 1989 – 1998De heer drs. E.J.H. van Kordelaar 1989 – 1998De heer A.J.C.A. Nooijens 1989 – 1997De heer B.A. Oosterlaar 1989 – 1996De heer drs. J.A. Raymakers 1989 – 1993De heer M.P. Rijk 1989 – 1997De heer F.M.J. Schröder 1991 – 1997De heer. H.W.A.M. Coonen 1992 – 1998De heer H.P.M. van Hulsbeek 1993 – 1998

Directie, bestuur en toezicht 1982 – 2009

Deel 3 Van Theofaan via Sensis naar Visio

85

Raad van Toezicht De Blauwe Kamer Theofaan Groep 1998 – 2000Mevrouw S.E.A. Noorman-den Uyl, voorzitter 1998 – 2000De heer drs. H.W. Bakker 1989 – 2000De heer. H.W.A.M. Coonen 1992 – 2000De heer mr. W.H.L. Jurgens 1998 – 2000De heer drs. K.M. van Kampenhout 1998 – 2000De heer drs. E.J.H. van Kordelaar 1989 – 2000De heer drs. L.W.J. Mertens 1998 – 2000De heer prof.dr. A.J.M. Plasschaert 1998 – 2000De heer dr. K.A. Soudijn 1998 – 2000De heer mr. Th.A.G.M. van de Weijsen 1998 – 2000

Raad van Toezicht Sensis 2000 – 2007Mevrouw S.E.A. Noorman-den Uyl, voorzitter 2000 – 2007De heer drs. H.W. Bakker 2000 – 2001De heer ir. C. van Beusekom 2000 – 2001De heer dr. H.W.A.M. Coonen 2000 – 2003De heer mr. W.H.L. Jurgens 2000 – 2003De heer drs. E.J.H. van Kordelaar 2000 – 2004De heer prof.dr. A.J.M. Plasschaert 2000 – 2003Mevrouw P.L.M. Houtman-van Veghel MBA MA 2002 – 2007Mevrouw drs. I.J. Scharree 2002 – 2007De heer drs. A.M. Bartray 2003 – 2007De heer mr. O.G. Brouwer 2004 – 2005De heer prof.dr. G.H.M.B. van Rens 2004 – 2007De heer A.C. Booij 2007De heer drs. J.G.M. Godschalx 2007

Raad van Toezicht VisioSensisDeBrink Groep 2007 –In de loop van 2009 wordt de naam Koninklijke Visio Mevrouw S.E.A. Noorman-den Uyl, voorzitter 2007 –De heer A.C. Booij 2007 –De heer drs. A.M. Bartray 2007 –Mevrouw drs. Y. Koster-Dreese 2007 –De heer prof.dr. R.M. Lapré 2007 – 2009De heer mr. J.B.W.M. Kemperink 2007 –De heer drs. P.A. Gille 2007 – 2009De heer drs. H.J. van der Hoek 2007 –

86

1784Valentin Haüy richt in Parijshet ‘Institution des EnfantsAveugles’ op, het eerste blindeninstituut.

1808In Amsterdam begint W.Holtrop een ‘Inrigting’ voorblinden. Op neutrale grond-slag krijgen twee blinde jongens en een blind meisjeals eersten een paar uur lesper dag, thuis bij de leraar, J. van Wijk.

1809Louis Braille wordt geboren,drie jaar later raakt hij blinddoor een ongeluk met eenpriem.

1837 De definitieve versie van hetbrailleschrift, een schrift -systeem van zes punten, driein de hoogte en twee in debreedte, is klaar.

1842Oprichting van het eersterooms-katholieke blinden -instituut van Nederland, inLaren.

1848Oprichting in Grave van De Wijnberg als instelling voor onderwijs aan meisjes uit alle standen, onder leidingvan de Zusters van Liefde uitTilburg.

1853Sluiting van het instituut inLaren.

1859Oprichting in Grave van SintHenricus, ‘Rooms CatholijkeLiefdadige Instelling tot hetopvoeden van blinden, wezenen verlatene jongens’, onderleiding van de Fraters vanTilburg. Vernoemd naar de patroonheilige van drieleden van het geslacht De la Geneste: Henricus, dochter Henriëtte en klein zoonHenri. Het instituut gaat vanstart met vijf blinden. Kortdaarvoor overlijdt Henriëtte de la Geneste.

1868Frater Chrysostomus van de Ven vindt een hand -drukpers voor brailleschrift uit en begint op Sint Henricuseen brailledrukkerij die werkgaat bieden aan twee tot vijfblinden.

1873De fraters beginnen met lager onderwijs voor ziendenin Grave, eerst aan arme jongens, in 1876 ook aan burgerjongens.

1880Henri de la Geneste overlijdt.Voor een deel van zijn erfenisheeft hij vastgelegd dat hetten goede moet komen aanzorg voor blinde meisjes in De Wijnberg.

1882De Wijnberg wordt naastonderwijsinstituut voor ziendemeisjes ook instituut vooronderwijs aan en zorg voorblinde meisjes en vrouwen.Aan het eind van het jaar verblijven er drie blinden.

1883De afdeling van de kweek-school van de fraters, opgericht in 1876, vertrektnaar Oss, zodat het blinden -instituut meer ruimte krijgt.

1884Bij het zilveren jubileum teltSint Henricus vijfentwintigblinden.

1886Op het Internationale Congresvan Blindenleraren in Keulenwordt bepaald dat het brailleschrift geleidelijk het reliëfschrift zal gaan vervangen. In Grave is hetbrailleschrift meteen al favoriet geweest.

Oprichting van deBisschoppelijke BlindenCommissie, die geld gaat werven voor de bekostigingvan de instituten in Grave.Vanaf 1888 in heel Nederlandactief.

1888Een eerste uitbreiding van de gebouwen van SintHenricus - in de voortuin - isveel te beperkt. Het instituutopent tevens een kostschoolvoor jongens uit de midden-stand. Dit levert zowel extrain komsten als een groterplaatsgebrek op.

De Bisschoppelijke Blinden -commissie publiceert haar eerste jaarverslag over deinstituten in Grave.

1889Oprichting van de neutraleblindenbibliotheek in ’s-Gravenhage.

1893Sint Henricus breidt zijngebouwen weer uit.

Begin van de borstel-fabricage op Sint Henricus.

1894De Wijnberg betrekt eennieuw gebouw.

1895Oprichting van de eersteNederlandse Blindenbond in’s-Gravenhage.

1900De eerste instituuts- en uitleenbibliotheken van brailleboeken worden opge-richt.

De zusters van De Wijnbergbeginnen een bewaarschoolvoor blinde jongens en meisjesin de kleuterleeftijd. Zijn dejongens zeven, dan stappen ze over naar Sint Henricus.

1901De leerplicht wordt ingevoerd.Kinderen zijn verplicht om zesjaar onderwijs te volgen, vanhun zevende tot hun dertiendejaar. Deze plicht geldt nietvoor blinde en doofstommekinderen.

1902Uit plaatsgebrek wordt dekostschool gesloten, alle zien-de bewoners van Sint Henricusverlaten de instelling.

Vijf blinden op Sint Henricuskrijgen les in sigaren maken,maar het blijkt geen succes.

1903De Fröbelmethode wordt in gevoerd voor de kleine blinden van De Wijnberg.

1906De fraters schaffen een nieuwe Victoria-degeldrukpersaan.

1909Sint Henricus bestaat vijftigjaar. De opbrengst van eengeldinzamelingsactie valtenorm tegen.

Invoering van de eerste schrijf- en braillemachines.

1910De blinde kinderen van De Wijnberg maken een reisjemet de stoomboot over deMaas: van Grave naar Mook.

1913Meisjes van De Wijnberg doen eveneens een poging hetsigaren maken onder de kniete krijgen. Ook dit mislukt.

1914Het merendeel van de Tweede Kamer blijkt de blinden instituten in Grave - de grootste van het land - niet te kennen.

1915De huisbibliotheek van SintHenricus wordt omgedoopt tot de r.k. Leen-bibliotheek van braillewerken.

1918Frater Adrianus Kemps richt de Vereeniging Le Sage tenBroek-bibliotheek op en begintmet het brailletijdschrift De Godsdienstvriend.

1919Oprichting van de r.k.Blindenbond Sint Odilia.

Tijdslijn 1784 – 2009

87

1924Onderwijs aan blinde kinderenvalt onder het buitengewoonlager onderwijs; het Rijk vergoedt de salarissen van de onderwijzers en centralescholen ontvangen per leerling jaarlijks 25 gulden als tegemoetkoming.

Meisjes van De Wijnbergbezoeken een inwoner van Grave om een radio-uitzending te beluisteren. Een jaar later heeft het instituut zelf een radio.

1925Sint Henricus houdt een persconferentie om de erbarmelijke behuizing vanhet instituut onder de aan-dacht te brengen.

1927Vier leerlingen van DeWijnberg behalen het diplomatypiste.

1928Een aantal meisjes van De Wijnberg verzorgt eenradio-uitzending, met muzieken zang.

1930Oprichting van de Noord-Brabantse Blindenzorg -vereniging Sint Antonius van Padua. Deze verenigingzet zich speciaal in voor loonarbeid voor thuis -werkende blinden.

Gereedkoming van de nieuw-bouw van Sint Henricus aan de Hoofschestraat in Grave,gelegen voor de bestaandegebouwen.

1932Het Amsterdamse blinden -instituut verhuist naar Huizen.

1933De nieuwbouw van De Wijn -berg is gereed, met aparteafdelingen voor de ‘meerlevenlustige jongeren’ (20 tot en met 40 jaar) en de‘stemmige, kalmere oudjes’(40 tot en met 60 jaar).

Oprichting van de R.K.Blinden raad, Centraal Orgaanvoor het R.K. Blindenwezen inNederland.

1934Sint Henricus bestaat 75 jaar.Het feest is sterk naar buitengericht, met de verkoop vanansichtkaarten, een brochureJubileerende Blinden, en eengedenkboek Geschiedenis enCultuur van een Blinden -wereld. De KRO verzorgt radio-uitzendingen, onder andereover een feestavond op 23 september.

W. Janssen en G. de Laat van Sint Henricus krijgen alseerste blinden een aanstellingbij Philips.

1935Sint Henricus begint met eenweverij.

1936De Wijnberg begint met eenklas voor blinde meisjes meteen verstandelijke beperking.

1937Sint Henricus begint een middenstandsopleiding.

1939De schoolvakantie wordt verlengd vanwege de inkwartiering van militairen in de instituten.

1940De Duitsers vallen Nederlandbinnen, de religieuzen en blinden vertrekken op 12 meinaar Eikenburg in Eindhoven,een week later keren ze terug.

1943De Wijnberg biedt onderdakaan jonge kinderen met eenverstandelijke beperking vanJonkerbosch in Nijmegen.

1945In augustus herneemt hetleven op de blindeninstitutenzijn gewone gang.

Frater Theophaan Verhoeventreedt aan als frater-directeurvan Sint Henricus.

De Nederlandse Blindenraadwordt opgericht, het beginvan landelijk overleg en krachtenbundeling tussen alleverschillende organisaties eninstellingen voor blinden enslechtzienden.

1946Prinses Juliana bezoekt DeWijnberg.

1947De wet ‘Plaatsing minder- valide arbeidskrachten’ treedtin werking en geeft mensenmet een beperking recht oppassend werk.

De leerplicht voor blinde kinderen wordt ingevoerd.

Voor het eerst nemen zes blinden deel aan het midden-standsexamen.

De Nederlandse blinden -instituten en blinden -organisaties richten deStichting Het NederlandsBlinden wezen op, die eenintermediair wordt met deregering.

1948Het eeuwfeest van DeWijnberg als instituut wordtgroots gevierd.

1949De Wijnberg begint met deopleiding NederlandseHandelscorrespondentie.

1950Gemeenten worden wettelijkverplicht de volledige exploitatiekosten voor het buitengewoon onderwijs tevergoeden. Grave kan een deel van de kosten voor SintHenricus en De Wijnberg ver-halen op de woongemeentenvan de leerlingen.

De psychologe dr. Sis Heysterbegint met consulten in deinstituten.

De eerste GemeentelijkeSociale Werkvoorziening wordtgeopend. Veel blinden enslechtzienden vinden werk indeze werkplaatsen.

1951De Stem van Grave begint teverschijnen.

1952De zusters richten een specialeslechtziendenschool in. Ook de fraters beginnen metonderwijs aan slechtzienden.

1953De fraters richten een specialeslechtziendenschool in in degebouwen van de vroegerelagere school voor ziende jongens (die nieuwbouwkrijgt).

De GSW-subsidieregeling gaatook gelden voor de werkplaatsvan Sint Henricus.

1955Rinus Rijk neemt in Grave voorBlindenbibliotheek Le Sage ten Broek het allereersteNederlands gesproken boekop: De oude man en de zee,van Ernest Hemingway.

Het hoofdbestuur van deFraters van Tilburg besluit opSint Henricus geen volwassenblinden meer op te nemen. Dejongeren worden ingedeeld invier groepen: 6- tot 10-jarigen,11- tot 14-jarigen, 15- tot 17-jarigen en 18- tot 21-jarigen.

1956Blinden beneden een bepaaldeinkomensgrens ontvangen dezogenaamde Blindenrente, alsbasis van bestaanszekerheid.Sinds 1965 vervangen door deAlgemene Bijstandswet.

Op Sint Henricus komt de eerste maatschappelijk werkster in dienst.

De werkplaats van De Wijn -berg krijgt rijkssubsidie.

88

1957Sint Henricus begint met eeneigen ulo. De eerste drie jaarvolgen de leerlingen hunoplei ding op het instituut, hetvierde en laatste jaar op destads-ulo in Grave. Ook dezeschool stond onder leiding vande fraters.

Op De Wijnberg treedt de eerste parttime maat -schappelijk werkster in dienst.

In elke provincie worden blindenbemiddelaars aan -gesteld bij de gewestelijkearbeidsbureaus.

De gemeentelijke werk -voorziening gaat van start.

1958Sint Henricus begint met eenlts als dochter onder nemingvan de zienden-lts in Wijchen.

De mandenmakerij wordtopgeheven.

1959Sint Henricus viert zijn eeuwfeest. Koningin Julianabezoekt het instituut. Hetfeestcomité ‘100 jaar Ere -schuld’ slaagt er niet in de verwachte opbrengsten aanfinanciële middelen voor eenverbouwing bijeen te krijgen.

De bisschop van ’s-Hertogen -bosch dringt aan op nauweresamenwerking, eventueel zelfseen bestuurlijke fusie, tussenDe Wijnberg en Sint Henricus.Onderling wantrouwen staatdit in de weg.

Er verschijnt een gedenkboekmet wetenschappelijke artikelen over allerlei facettenvan de zorg voor blinden enslechtzienden.

1960Vergevorderde plannen voornieuwbouw in Grave van SintHenricus worden verworpenomdat de beschikbare ruimtete klein is. Het hoofdbestuurvan de fraters besluit op zoekte gaan naar een bouwterreinin Nijmegen.

1962Frater-directeur Theophaanvertrekt bij Sint Henricus, hijgaat naar de missie in Kenia.

De Wijnberg betrekt eennieuw schoolgebouw op hetterrein van het voormaligeRustoord.

De Prinses Margriet Francisca -school start in Rotterdam. Deschool is een dochter van dePrins Alexander Stichting, eenintramurale voorziening meteen school voor slechtziendekinderen in Huis ter Heide.

1963Het aantal blinden op SintHenricus is 48, acht meer danin 1948. Er zijn 103 slecht -zienden, 71 meer dan in 1948.

1964Oprichting van De BlauweKamer in Breda. De eerstebewoners van deze instellingvoor mensen met een visueleen verstandelijke beperkingzijn afkomstig van Grave.

1966Sint Henricus verhuist naar een nieuwe locatie inNijmegen. De naam is vanafnu Henricus. Ook de braille-drukkerij en de bibliotheekverhuizen mee.

De Wijnberg bouwt een nieuwinternaat en klooster.

In Breda wordt Markendalenopgericht, als instellingsschoolvan De Blauwe Kamer.

1967De laatste volwassen bewoners van het tehuis inGrave verlaten Henricus.

1968De Algemene Wet BijzondereZiektekosten wordt ingevoerd.Door deze wet worden voortaan ook verpleeg- eninternaatskosten volledig doorhet Rijk gefinancierd. Henricusen De Wijnberg zijn daardoorniet langer mede afhankelijkvan particuliere steun.

De eigen lts van Henricuswordt opgeheven, het aantalleerlingen liep enorm terug.

De nieuwbouw van De Wijn -berg is geheel voltooid.

1969 De Le Sage ten Broek- bibliotheek wordt een af zonderlijke stichting.

1973Als eerste blinde leerling vanDe Wijnberg gaat Anja de Vosrechtstreeks van de Odaschoolnaar het reguliere vwo inUden.

De oudervereniging van DeWijnberg wordt opgericht.

1976Ook de tweede fusiepogingtussen Henricus en DeWijnberg loopt op niets uit.

1977Oprichting van de NederlandseVereniging van Blinden enSlechtzienden (NVBS), eenfusie tussen de NederlandseBlindenbond, Sint Odilia en Petronella Moens, een ver eniging van blinde academici. De ChristelijkeBlinden bond doet op het laatste moment niet mee.

1978 De Fraters van Tilburg vertrekken uit Henricus.

1979Ziekenfonds BAZ, financier van zowel De Wijnberg alsHenricus, onderneemt eenderde fusiepoging.

Op 1 augustus krijgt de ambulante onderwijs-begeleiding (AOB) een wettelijke basis.

1980De Zusters van Liefde ver -trekken uit De Wijnberg.

1982De Wijnberg en Henricus fuseren onder de nieuwe naam Theofaan, vernoemdnaar de oud-directeur van Sint Henricus, fraterTheophaan Verhoeven.

Het honderdjarig bestaan vanDe Wijnberg als blinden insti -tuut wordt in stilte gevierd.

1985Het eerste regionaal centrum van Theofaan inSittard is een feit.

1986Oprichting van een tweederegionaal centrum, in Breda.

1987Ook in Eindhoven en Graveworden regionale centra geopend.

1988De scholen van Theofaan voor speciaal onderwijs (eenvoor blinde kinderen, een voorslechtziende) en voortgezetspeciaal onderwijs gaan op in de Theofaanschool Louis Braille.

1989Het cursuscentrum in Gravegaat van start.

1990Theofaan begint in Grave en Sittard met low-vision -onderzoek.

Elk regionaal centrum krijgteen oudercontactgroep.

1992De Cliëntenraad voor volwassenenzorg wordt geïnstalleerd.

1993Visio, Bartiméus en Theofaankrijgen elk een deel vanNederland toegewezen. Het Loo Erf draagt zijn extra -murale taken in Gelderlandover aan Theofaan.

1994Theofaan International wordt opgericht.

De medewerkers van hetVisuologisch Advies Centrumin Eindhoven treden in dienstvan Theofaan en gaan de spil vormen van het low-visiononderzoek voor geheel Theofaan.

89

1995Convergo wordt opgericht, een volledige fusie tussen dePrinses Margriet Francisca -school in Rotterdam, de schoolMarkendalen in Breda en deTheofaanschool Louis Braille in Grave.

1998De afdelingen volwassenen-zorg begroeten bijna 1200nieuwe cliënten, in 1988 warendat er met 450 veel minder.Het aantal low-visiononder-zoeken in Eindhoven stijgt nogexplosiever: 300 in 1994, 3100in 1998.

2001Sensis wordt opgericht, eensamengaan van De BlauweKamer, Convergo en Theofaan.

2007Door bestuurlijke fusie ontstaat de VisioSensisDeBrink Groep.

Fusie tussen Sensis en deVlasborch, verzorgingshuisvoor 60 senioren en woon -vormen voor 40 volwassenbewoners met een visuelebeperking in Vught.

2008 In ’s-Hertogenbosch wordt een vijfde regionaal centrumgeopend.

2009Fusie tussen Sensis, De Brinken Visio. De nieuwe organisa-tie gaat verder onder de naamKoninklijke Visio.

90

De hoofdstukken over Sint Henricus en De Wijnberg in dit boek zijn geschreven door drs. J.C. Klein MME respectievelijk mw. drs. H.H.J.M. Brans op basis van hun beider ongepubliceerdedoctoraalscripties:J.C. Klein, St. Henricus, instituut voor visueel gehandicapten. De Graafse periode. 1859-1966, 1983.H.H.J.M. Brans, Van noodlijdende medemens tot zelfstandige medeburger. Zorg voor en onderwijs aan blinde meisjes en vrouwen op het instituut De Wijnberg in Grave in de periode van1882 tot 1982, 2007.Beide auteurs samen tekenen voor de Proloog.Hun scripties kunnen worden geraadpleegd in de vestiging Gravevan het Brabants Historisch Informatie Centrum.Het Intermezzo Van Sint Henricus naar Henricus is geschreven door dr. H.A.A. Gresnigt op basis van informatie van oudgedienden.Het hoofdstuk Van Theofaan via Sensis naar Visio is eveneens ge schreven door dr. H.A.A. Gresnigt, met als uitgangspunt zijnboek:Tien jaar Theofaan. 1982-1992. Van schoolinternaat voor blinde enslechtziende kinderen naar centrum voor hulpverlening aan blindeen slechtziende kinderen en volwassenen, Grave 1993.De tijdslijn is samengesteld door drs. J.H.M. van Enckevort.

Verantwoording

92

Dit is een publicatie van Sensis in samenwerking met de StichtingGraeft Voort. De uitgave van dit boek werd mogelijk gemaaktdankzij financiering door de Stichting Vrienden van Sensis.

Sensis Organisatie voor zorg, onderwijs en diensten aan slechtziende en blinde mensenSt. Elisabethstraat 4Postbus 54, 5360 AB GraveT 088 – 5858585www.sensis.nl

In de loop van 2009 gaat Sensis samen met Visio en De Brink verder onder de naam Koninklijke Visio, expertisecentrum voorblinde en slechtziende mensen.

Graeft VoortDe Stichting Graeft Voort, opgericht in 1977, stelt zich als doel de belangstelling voor de Graafse geschiedenis in brede kring te bevorderen door het doen van historisch onderzoek, het uit -geven van publicaties en het exploiteren van het Graafs Museumin een fraaie 17de eeuwse stadspoort.

AuteursHenny Brans, Herman Gresnigt, Hans Klein.

Eindredactie Leny van Lieshout.

RedactieLeny van Lieshout, Marianne van Duijnhoven.

Met dank aanAnnemarie Bardoel, Cecile Beckers, Wim van Damme, Betty Essers, Fred van Gennip, Marcel Janssen, Jeanette Lozen,Anette Mc Gillavry, Henk van Kuppevelt, Anke Mennen, Peter Michels, Jan Ottevanger, Wim Pierik, Carina Poels, Teja Ras,Fridy van Reen, Irma van Rijen, Rinus Rijk, Hans Ritmeester, Jan Willem Schuurman, Henk Smits, Jan Timmermans, Rob Willers |Fraters van Onze Lieve Vrouw Moeder van Barmhartigheid, Tilburg | Zusters van Liefde van Onze Lieve Vrouw Moeder vanBarmhartigheid, Tilburg | Katholiek Documentatie Centrum,Nijmegen | Stichting Graeft Voort, Grave.

ProductiebegeleidingMarianne van Duijnhoven, Sensis.

FotografiePeter Beijers (68-4, 68-5) | Inge Hondebrink (76) | Frank Muller (62, 68-2, 68-6, 72-3, 74-1, 75-3, 77-1, 77-5, 78-3) | Rob Oostwegel (77-2) | Boyd Smith (75-4, 75-5, 77-4, 79-5, 79-6) |Annelies Zonneveld (68-1, 78-2).Het fotomateriaal in dit boek is afkomstig uit de collecties van Sensis en van de Stichting Graeft Voort, de archieven van Henricus in Nijmegen (Katholiek Documentatiecentrum) en Tilburg (generaal archief van de Fraters van Tilburg) en uit het generaalarchief van de Zusters van Liefde te Tilburg. De genoemde collecties en archieven zijn niet openbaar toegankelijk.

Vormgeving Weijsters & Kooij vormgevers, Grave.

Druk Deckers Snoeck NV, Antwerpen.

ISBN 978-90-76898-08-7

© Sensis 2009

Colofon

Sensis_jubboek_schutvellen 7-5-2009 18:38 Pagina 5

Sensis_jubboek_schutvellen 7-5-2009 18:38 Pagina 1

Sensis_jubboek_schutvellen 7-5-2009 18:38 Pagina 7

150 jaar zorg en onderwijs voor blinden en slechtzienden in Grave

De stamboom van Sensis

De stam

boom van Sensis

|150 jaarzorg en onderw

ijs voor blinden en slechtzienden in Grave

zorg, onderwijs en diensten

voor slechtziende en blinde mensen

In dit boek wordt de soms bewogen maar altijd inspirerendegeschiedenis van Sint Henricus, De Wijnberg en hun nazatenbeschreven. In 2009 is het honderdvijftig jaar geleden dat de Fraters van Tilburg in Grave arriveerden om zich te wijden aan deopvoeding van blinde jongens op Sint Henricus. Enkele jaren later, in 1882, volgden ook de Zusters van Liefde met zorg en onderwijsvoor blinde meisjes in De Wijnberg. Beide instituten gingen in 1982 op in Theofaan. Sindsdien is de dienstverlening aan blinde en slechtziende mensen samen met andere organisaties en later in de fusie-organisatie Sensis uitgewaaierd over Zuid-Nederland. Na de fusie tot Koninklijke Visio in de loop van 2009 wordt dat zelfs heel Nederland. Zo werd en wordt vanuit Grave onder diversenamen, maar met dezelfde inzet en toewijding steeds opnieuwvormgegeven aan de oude idealen.

Vele blinde en slechtziende mensen hebben sinds 1859 in de Graafse instellingen gewoond, geleerd, gespeeld en gewerkt.Aanvankelijk vooral binnen de muren van de instituten, later meer en meer ook daarbuiten en tegenwoordig zoveel mogelijkgeïntegreerd in de samenleving. ‘De Stamboom van Sensis’ laat zien hoe elke tijd zijn eigen aanpak kent, maar ook hoe er continuïteit is in gedrevenheid en enthousiasme.

De Stamboom van Sensis is een uitgave van Sensis in samen -werking met de Stichting Graeft Voort.

Sensis_jubboek_omslag_plano 8-6-2009 15:21 Pagina 1