12
ARTIKELEN Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren. De Nederlandse interpersoonlijke-adjectievenschalen (NIAS) Rik Schacht Danny Rouckhout Abstract Om interpersoonlijke aspecten van het disfunc- tioneren van patie¨ nten te verduidelijken wordt vaak gebruik gemaakt van het interpersoonlijke-circumplexmo- del. Dit model is vooral bekend als ‘de roos van Leary’: een cirkelvormige ordening van acht of zestien categoriee¨ n van interpersoonlijk gedrag, gelegen rondom twee orthogonale assen. In deze tekst wordt een recent ontwikkeld en gevali- deerd instrument voorgesteld: de Nederlandse interper- soonlijke-adjectievenschalen (NIAS). De vragenlijst laat toe om het interpersoonlijke functioneren vanuit meerdere perspectieven in kaart te brengen. Toepassingsmogelijk- heden op het vlak van diagnostiek, therapie en supervisie/ intervisie worden toegelicht en handvatten worden aange- reikt om het gebruik van ‘de roos’ te verbreden en te verdiepen. Inleiding Voor het in kaart brengen van interpersoonlijk gedrag wordt vaak gebruik gemaakt van ‘de roos van Leary’. In dit model verdelen twee orthogonale assen een cirkelvor- mige figuur in vier kwadranten. De horizontale as wordt de Affiliatiedimensie genoemd, met Liefde aan de ene pool en Haat aan de andere. De verticale as is de Domi- nantiedimensie, die loopt van Overheersend naar Onderdanig. In de praktijk wordt ‘de roos’ meestal ver- der onderverdeeld in 8 of 16 segmenten. De betekenis van een segment wordt bepaald door de combinatie van de positie op de Affiliatie- en op de Dominantie-as. De voorstelling van interpersoonlijk gedrag in een cirkelvormige figuur was aanvankelijk gebaseerd op de intuı¨tie en klinische ervaring van de groep medewerkers van Timothy Leary (Leary, 1957). Empirisch onderzoek dat sindsdien, over een periode van vijftig jaar, verricht is, bevestigt dat het totale spectrum van interpersoonlijk gedrag op een cirkelvormige wijze georganiseerd is rond twee onafhankelijke dimensies. Het ‘circumplexmodel’ (de wetenschappelijke term voor de cirkelvormige posi- tionering van variabelen rondom een orthogonaal assen- stelsel) is ondertussen gepromoveerd tot een belangrijk paradigma in de persoonlijkheidspsychologie (Brokaw & McLemore, 1991). In dit artikel wordt een door de auteurs ontwikkelde vragenlijst voorgesteld om interpersoonlijk gedrag in kaart te brengen: de NIAS (Nederlandse interpersoon- lijke-adjectievenschalen). Er wordt kort ingegaan op de ontwikkeling van het instrument. De meeste aandacht gaat vervolgens naar het illustreren van de relevantie ervan voor de diagnostiek van interpersoonlijk (dis)func- tioneren en naar de bruikbaarheid in het kader van the- rapie en supervisie. De NIAS kan zowel gebruikt worden als zelfbeoordelingsinstrument, als voor de beoordeling van hoe men zou willen zijn (ideaal-ik). Men kan met dit instrument ook anderen beoordelen en door anderen beoordeeld worden. Precies aan deze flexibiliteit en de mogelijkheid om profielen te vergelijken die vanuit ver- schillende perspectieven tot stand zijn gekomen, ontleent het instrument zijn kracht. Allereerst worden de termen die momenteel gebruikt worden om het interpersoonlijke circumplex te beschrijven kort besproken. Rik Schacht, en, (*) RIK SCHACHT, klinisch psycholoog, werkzaam bij Emergis centrum voor geestelijke gezondheidszorg, R.G.C. Zeeuws- Vlaanderen te Terneuzen.DANNY ROUCKHOUT, klinisch psycholoog en lector aan het departement psychologie van de Lessius-hogeschool te Antwerpen.Correspondentieadres: Rik Schacht, p/a Emergis/RGC Zeeuws-Vlaanderen, Wielingenlaan 2, 4535 PA Terneuzen. E-mail:[email protected] Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239 DOI 10.1007/BF03062163 13

Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren

ARTIKELEN

Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren.

De Nederlandse interpersoonlijke-adjectievenschalen (NIAS)

Rik Schacht � Danny Rouckhout

Abstract Om interpersoonlijke aspecten van het disfunc-

tioneren van patienten te verduidelijken wordt vaak

gebruik gemaakt van het interpersoonlijke-circumplexmo-

del. Ditmodel is vooral bekend als ‘de roos vanLeary’: een

cirkelvormige ordening van acht of zestien categorieen van

interpersoonlijk gedrag, gelegen rondom twee orthogonale

assen. In deze tekst wordt een recent ontwikkeld en gevali-

deerd instrument voorgesteld: de Nederlandse interper-

soonlijke-adjectievenschalen (NIAS). De vragenlijst laat

toe om het interpersoonlijke functioneren vanuit meerdere

perspectieven in kaart te brengen. Toepassingsmogelijk-

heden op het vlak van diagnostiek, therapie en supervisie/

intervisie worden toegelicht en handvatten worden aange-

reikt om het gebruik van ‘de roos’ te verbreden en te

verdiepen.

Inleiding

Voor het in kaart brengen van interpersoonlijk gedrag

wordt vaak gebruik gemaakt van ‘de roos van Leary’. In

dit model verdelen twee orthogonale assen een cirkelvor-

mige figuur in vier kwadranten. De horizontale as wordt

de Affiliatiedimensie genoemd, met Liefde aan de ene

pool en Haat aan de andere. De verticale as is de Domi-

nantiedimensie, die loopt van Overheersend naar

Onderdanig. In de praktijk wordt ‘de roos’ meestal ver-

der onderverdeeld in 8 of 16 segmenten. De betekenis van

een segment wordt bepaald door de combinatie van de

positie op de Affiliatie- en op de Dominantie-as.

De voorstelling van interpersoonlijk gedrag in een

cirkelvormige figuur was aanvankelijk gebaseerd op de

intuıtie en klinische ervaring van de groep medewerkers

van Timothy Leary (Leary, 1957). Empirisch onderzoek

dat sindsdien, over een periode van vijftig jaar, verricht

is, bevestigt dat het totale spectrum van interpersoonlijk

gedrag op een cirkelvormige wijze georganiseerd is rond

twee onafhankelijke dimensies. Het ‘circumplexmodel’

(de wetenschappelijke term voor de cirkelvormige posi-

tionering van variabelen rondom een orthogonaal assen-

stelsel) is ondertussen gepromoveerd tot een belangrijk

paradigma in de persoonlijkheidspsychologie (Brokaw&

McLemore, 1991).

In dit artikel wordt een door de auteurs ontwikkelde

vragenlijst voorgesteld om interpersoonlijk gedrag in

kaart te brengen: de NIAS (Nederlandse interpersoon-

lijke-adjectievenschalen). Er wordt kort ingegaan op de

ontwikkeling van het instrument. De meeste aandacht

gaat vervolgens naar het illustreren van de relevantie

ervan voor de diagnostiek van interpersoonlijk (dis)func-

tioneren en naar de bruikbaarheid in het kader van the-

rapie en supervisie. De NIAS kan zowel gebruikt worden

als zelfbeoordelingsinstrument, als voor de beoordeling

van hoe men zou willen zijn (ideaal-ik). Men kan met dit

instrument ook anderen beoordelen en door anderen

beoordeeld worden. Precies aan deze flexibiliteit en de

mogelijkheid om profielen te vergelijken die vanuit ver-

schillende perspectieven tot stand zijn gekomen, ontleent

het instrument zijn kracht. Allereerst worden de termen

die momenteel gebruikt worden om het interpersoonlijke

circumplex te beschrijven kort besproken.

Rik Schacht, en, (*)RIK SCHACHT, klinisch psycholoog, werkzaam bij Emergiscentrum voor geestelijke gezondheidszorg, R.G.C. Zeeuws-Vlaanderen te Terneuzen.DANNY ROUCKHOUT, klinischpsycholoog en lector aan het departement psychologie van deLessius-hogeschool te Antwerpen.Correspondentieadres: RikSchacht, p/a Emergis/RGC Zeeuws-Vlaanderen,Wielingenlaan 2, 4535 PA Terneuzen.E-mail:[email protected]

Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239

DOI 10.1007/BF03062163

13

Page 2: Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren

Het interpersoonlijke circumplex

Wiggins (1991) suggereert dat de twee dimensies van het

circumplex verwijzen naar twee basisbehoeften van de

mens: de nood om zich verbonden te voelen enerzijds en

de behoefte om zich als individu te ontwikkelen en te

differentieren anderzijds. Hij stelt voor om de dimensies

te benoemen met twee termen, ontleend aan David Bakan

(1966): Communion en Agency. De horizontale as wordt

aangeduid met de term ‘Communion’, hier vertaald als

‘Verbondenheid’ (figuur 1). Deze gaat van een sterke

gerichtheid op ‘Samen’ over in een sterke gerichtheid op

‘Niet-samen’. Niet-samen verwijst naar afstandhouden en

niet naar gerichtheid tegen de ander of naar vijandigheid,

zoals het geval was in de oorspronkelijke beschrijving van

Leary. Meerdere auteurs (Segrin, 2001; Birtchnell, 1993,

1999) zijn het erover eens dat de Niet-samenpool ontdaan

moet worden van deze vijandige connotatie. Naar de ver-

ticale aswordt verwezenmet de term ‘Agency’.Deze term is

moeilijk in het Nederlands te vertalen, maar wordt het best

benaderd door ‘Autonomie’. Waar in de klassieke

omschrijving bij Leary dominantie versus volgzaamheid

vooropstond, wordt door gebruik van de term ‘Autono-

mie’ de betekenis ontdaan van de negatieve connotatie. Bij

de dimensie ‘Autonomie’ draait het om demate waarin het

zelf, het ik, zich als een onderscheiden eenheid profileert.

Het continuum loopt van sterke zelfbepaling, aangeduid

met ‘Boven’, naar de andere pool, aangeduid met ‘Onder’:

het ondergaan, het gevoel geen vat op het leven te hebben.

Verder in deze tekst worden de termen ‘Autonomie’

(Boven–Onder) en ‘Verbondenheid’ (Samen–Niet-samen)

gebruikt omde dimensies aan te duiden.De onafhankelijk-

heid van de twee dimensies is in deze naamgeving

duidelijker dan in de oorspronkelijke. Tevens komt meer

naar voren dat specifieke interpersoonlijke posities ont-

staan uit het samenspel van de beide behoeften of krachten.

In de literatuur worden de 16 segmenten meestal met de

letters A tot P aangeduid. Wanneer er met octanten

gewerkt wordt, gebruikt men volgende lettercombinaties:

PA, BC, DE, FG, HI, JK, LM, NO. Vaak wordt elk

segment ook met een samenvattende term benoemd, bij-

voorbeeld: leidend (PA), competitief (BC), aanvallend

(DE), wantrouwend (FG), teruggetrokken (HI), volgzaam

(JK), aanleunend (LM), extravert (NO), maar het verdient

de voorkeur om geen inhoudelijke omschrijvingen te

gebruiken. De kans is immers groot dat de segmenten te

veel geıdentificeerd worden met de samenvattende term.

Het is belangrijk voor ogen te houden dat segmenten geen

afzonderlijke entiteiten zijn die een specifiek inhoudsgebied

overspannen. In werkelijkheid is de opdeling in segmenten

kunstmatig. Dicht bij elkaar gesitueerde posities, binnen of

over de grenzen van een segment heen, komen sterk over-

een in betekenis. Het verdient de voorkeur om gebruik te

maken van een structurelere beschrijving van de segmen-

ten. Het octant dat zich op de bovenkant van de Auto-

nomie-as bevindt, wordt dan ‘Boven’ genoemd (PA), het

segment aan de onderkant ‘Onder’ (HI). Het segment

rechts op de Verbondenheid-as ‘Samen’ (LM), links ‘Niet-

samen’ (DE). Voor de vier overige segmenten (BC, FG, JK,

NO)worden de termen gecombineerd,met steeds de positie

op de Autonomie-as voorop.

Figuur 1. Het interpersoonlijke circumplex

Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239 229

13

Page 3: Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren

Interpersoonlijk gedrag in kaart gebracht: de NIAS

Bij de ontwikkeling van meetinstrumenten voor interper-

soonlijk gedrag binnen het circumplexmodel werden tot

vandaag twee sporen gevolgd. Bij een eerste benadering

wordt a priori uitgegaan van het circumplexmodel en

worden per segment een aantal gedragsbeschrijvingen

geformuleerd. Vervolgens wordt door middel van statis-

tische analyses nagegaan of deze segmenten onderling

een circumplexstructuur vertonen. In het Nederlandsta-

lige gebied is de Interpersonal checklist–revised (ICL-R-)

interpersoonsvragenlijst hier een voorbeeld van (De Jong

& Van den Brink, 1998; De Jong, Van den Brink &

Jansma, 2000). Voor het Engelstalige gebied is de Inter-

personal adjective scale–revised (IAS-R) van Wiggins,

Trapnell en Phillips (1988) een goed voorbeeld. Bij de

tweede benadering, die gevolgd werd bij de ontwikkeling

van de NIAS, wordt geen gebruik gemaakt van een a

priori-indeling. We legden een grote verzameling (450)

adjectieven met een interpersoonlijke connotatie ter

beoordeling voor aan een groep respondenten. Viamulti-

dimensionale schaalanalyse gingen we vervolgens na hoe

deze items zich onderling verhouden. De veronderstelde

circumplexe positionering van adjectieven rondom twee

orthogonale assen werd inderdaad teruggevonden. Op

basis van strenge mathematische criteria selecteerden

we vervolgens de geschiktste adjectieven per segment.

De NIAS beantwoordt aan de strengste structurele

eisen die in de internationale literatuur aan circumplexi-

nstrumenten worden gesteld. Voor meer informatie over

de ontwikkeling en validering van de NIAS verwijzen we

naar Rouckhout en Schacht (2000) en naar Rouckhout

en Schacht (in voorbereiding).

De NIAS bestaat uit 163 adjectieven die moeten beoor-

deeld worden op een vijfpunts-Likertschaal. Voor de ver-

werking van de vragenlijst is een computerprogramma

ontwikkeld dat de resultaten visueel weergeeft. Op het

scherm en op papier wordt een interpersoonlijke cirkel

afgedrukt waarbij de vulling van acht octanten wordt

weergegeven. Ook wordt een vector afgedrukt die een

samenvatting geeft van het hele profiel. Normgegevens,

uitgedrukt inT-scores, voor beide seksen, voor een gewone

en voor een psychiatrische populatie zijn beschikbaar.

figuur 2 geeft de visuele voorstelling van het gemid-

delde profiel voor mannen en vrouwen (gewone bevol-

king). Het is belangrijk dit gemiddelde profiel voor ogen

te blijven houden bij de interpretatie van casussen. ‘Nor-

maal’ of gemiddeld interpersoonlijk functioneren wordt

niet gereflecteerd in een gelijkmatige opvulling van alle

segmenten. Gemiddelde profielen vertonen duidelijk een

sterkere vulling in de Samensegmenten dan in de Niet-

samensegmenten. Opvallend is verder dat de gemiddelde

profielen van mannen en vrouwen een grote gelijkenis

vertonen.Mannen scoren gemiddeld iets hoger dan vrou-

wen op Boven- en op Niet-samensegmenten, maar het

verschil is gering. De gemiddelde profielen voor de norm-

groep psychiatrische patienten wijken ook weinig af van

de voorstelling in figuur 2.

Bij de beoordeling van een profiel is het belangrijk de

vermelde T-scores per segment als referentie te nemen en

zich niet te laten (mis)leiden door de visuele opvulling

van het segment. T-scores tussen 40 en 60 worden als

gemiddeld beoordeeld, scores tussen 60 en 70 als hoog,

boven de 70 als zeer hoog, scores tussen 30 en 40 als laag,

lager dan 30 als zeer laag. Gezien de gemiddeld geringe

vulling van de Niet-samensegmenten zal een tot halfweg

gevuld segment gepaard gaan met een hoge T-score.

Omgekeerd zal aan de Samenzijde een bijna volledige

opvulling niet noodzakelijk gepaard gaan met een hoge

T-score. Dit wordt geıllustreerd in figuur 3 van mevrouw

M, die in de volgende paragraaf nader beschreven wordt.

In vergelijking met de normgroep wijken enkel de seg-

menten BC, DE en FG af van het gemiddelde. Bij de

interpretatie van een NIAS-profiel wordt ook de vector-

hoek en -lengte beoordeeld. De vector, berekend met een

formule die de invloed van de verschillende segmenten

weegt, geeft een samenvatting van het profiel en is de

resultante van het spanningsveld tussen de segmenten.

Wanneer alle segmenten in gelijke mate gevuld zijn, is er

geen vector. De hoek wordt het sterkst bepaald door de

segmenten die het meest gevuld zijn; de lengte door het

verschil in vulling van de tegenover elkaar liggende seg-

menten. De vector, als samenvatting, bevindt zich dus

niet noodzakelijk in het segment dat het sterkst gevuld of

Figuur 2. Gemiddeldinterpersoonlijk profiel(gewone bevolking) voorvrouwen (boven) en mannen(onder)

230 Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239

13

Page 4: Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren

het relevantst is voor het interpersoonlijke functioneren.

Er is nog onvoldoende evidentie voor de klinische bete-

kenis van de lengte van de vector. Wel mag worden

aangenomen dat een vector die tot ver buiten de omtrek

van de cirkel reikt indicaties bevat voor eenzijdig inter-

persoonlijk functioneren.

Zelfbeschrijving

In de nu volgende paragrafen worden de klinische toepas-

singsmogelijkheden van de NIAS toegelicht. Figuur 3 is de

zelfbeschrijving van Mevrouw M, een patiente die zich bij

een eerstelijnspraktijk aanmeldde vanwege voortdurende

en wisselende, lichamelijk onverklaarde klachten. Ze scoort

op de drie Niet-samensegmenten (BC,DE, FG) laag (zie T-

scores) en gemiddeld voor de andere segmenten. Het

Figuur 3. Mevrouw M: zelfbeschrijving

Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239 231

13

Page 5: Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren

contrast met de scores op de Samensegmenten is vrij groot

en dat reflecteert zich in een vector die langer is dande straal

van de cirkel (lengte>1).

De ervaring leert dat de resultaten van de NIAS

gemakkelijk te communiceren zijn met patienten. Het is

opvallend hoe vlot mensen het circumplexmodel opne-

men en vervolgens ook overnemen in hun spreken over

interpersoonlijke thema’s. Een korte uitleg over het

model volstaat vaak al. Eerst worden de componenten

van interpersoonlijk functioneren toegelicht (en gete-

kend) en vervolgens wordt het plaatje erbij genomen:

‘Uit onderzoek is gebleken dat in alle contacten tussen

mensen voortdurend twee componenten spelen. Ener-

zijds een gevoelsmatige component: wenst men eerder

samen te zijn met de ander of wil men liever afstand

houden? De andere component heeft iets met macht of

kracht te maken: treedt men eerder krachtig of dominant

op of neigt men er meer toe zich hulpeloos en onderge-

schikt op te stellen. Als we deze twee componenten op

elkaar betrekken, krijgen we volgende cirkelfiguur. Als

we de positie die men inneemt op beide componenten/

dimensies met elkaar verbinden, dan krijgen we een beeld

waar iemand zich op dit ogenblik op interpersoonlijk

vlak bevindt.’ Als illustratie wordt dan de lopende inter-

actie tussen de diagnosticus en de patient gebruikt: ‘Nu

ben ik u uitleg aan het geven. Ik spreek tot u en leid in dit

contact en u volgt mijn uitleg, u knikt bevestigend. Ik zit

Boven en u Onder. Zoals het nu loopt, neem ik een vrij

sterke Bovenpositie in en u bevindt zich vrij sterk

‘Onder’. Het gaat er op dit moment tussen ons vriendelijk

aan toe. U bent betrokken op wat ik zeg en u toont

interesse. Waar zouden we u en mij kunnen plaatsen op

deze Samen–Niet-samendimensie? Als we deze punten op

de assen met elkaar verbinden, dan krijgen we een idee

welke positie u en welke positie ik inneem in deze inter-

persoonlijke cirkel. Het plaatje dat uit de door u inge-

vulde vragenlijst komt, bekijken we ook zo. De woorden

uit de vragenlijst horen bij bepaalde posities in de cirkel.

Het plaatje geeft een beeld over welke posities u vaak

inneemt en welke niet.’

Mevrouw M herkent zich na deze uitleg moeiteloos in

het plaatje. Het beschrijft haar onvermogen om Niet-

samenposities in te nemen. Voor haar staat dat voor

egoısme, je eigen zin doen, geen rekening houden met

de wensen en behoeften van anderen. Ze herkent de

gerichtheid op Samen, niemand willen teleurstellen,

niets voor jezelf vragen of opeisen, en ze onderkent dat

dit vaak ten koste is gegaan van haar eigen ontplooiing.

Teneinde een interpersoonlijk profiel te interpreteren

kunnen specifieke vragen gesteld worden. Bij opvallend

weinig gevulde segmenten kunnen we vragen of het hier

om een bewuste keuze gaat (niet willen handelen vanuit

een bepaalde positie), om een gebrek aan bepaalde sociale

vaardigheden (niet kunnen) of om angst om deze positie in

te nemen (niet durven). Bij opvallend gevulde segmenten

kunnen we soortgelijke vragen stellen: betreft het een

bewuste keuze om vooral vanuit dit segment te handelen

(willen) of gaat het eerder om een gebrek aan vaardigheden

om vanuit andere posities te opereren (niet anders kun-

nen)?De overmaat aan gedrag uit bepaalde segmenten kan

ook het gevolg zijn van angst om zich in andere posities te

begeven (niet anders durven). Deze vragen kunnen gesteld

worden over het functioneren in het heden; evenzeer is het

mogelijk om bij de interpretatie de vroege leergeschiedenis

te betrekken. Wat heeft men op interpersoonlijk vlak

geleerd als kind? In welke segmenten was het veilig en

comfortabel vertoeven? Welk interpersoonlijk gedrag

werd aangemoedigd en welk werd afgestraft? Bij patienten

met persoonlijkheidsproblematiek zijn deze vragen uiter-

mate relevant. In sociale contacten komen deze patienten

door hun rigide interpersoonlijke stijl vaak in problemen.

Hoe kunnen we begrijpen dat men niet-succesvolle stijlen

toch blijft doorzetten? Wellicht is de invloed van vroeg-

kinderlijke conditioneringen op interpersoonlijk vlak

hierin belangrijk. Wellicht blijven de patronen die toen

geleerd zijn in het contact met de hechtingsfiguren, de

segmenten die toen succesvol waren en de segmenten die

toen afgestraft werden, een sterkere invloed uitoefenen op

het functioneren dan de huidige interpersoonlijke succes-

en faalervaringen. In een vervolgartikel in een van de

volgende nummers van dit tijdschrift zullen we in dit ver-

band een interpretatiekader uitwerken waarin we recente

visies uit de hechtingstheorieen (Bartolomew &Horowitz,

1991; Bartolomew & Perlman, 1994; Horowitz, Dryer &

Krasnoperova, 1997; Gallo, Smith & Ruiz, 2003; Horo-

witz, 2004) combineren met leertheoretische inzichten.

In het kader van persoonlijkheidsonderzoek met de

NEO-PI-R (Hoekstra, Ormel & De Fruyt, 1996) kan de

NIAS een waardevolle aanvulling zijn. Twee domeinen van

deNEO-PI-R zijn interpersoonlijk van aard: Extraversie en

Altruısme (in de Engelse versie nauwkeuriger weergegeven

door de term ‘Agreeableness’) en uit Angelsaksisch onder-

zoek blijkt dat beide domeinen een sterke overeenkomst

vertonen met de diagonalen van het circumplexmodel

(McCrae & Costa, 1989). Extraversie gaat van Onder–

Niet-samen tot Boven–Samen, Altruısme van Boven–

Niet-samen tot Onder–Samen. In de NIAS-voorstelling

worden beide domeinen op elkaar betrokken, waardoor

een rijkere voorstelling van de interpersoonlijke componen-

ten van het persoonlijkheidsbeeld ontstaat. Omgekeerd

biedt de NEO-PI-R waardevolle aanvullende informatie

bij de NIAS. Hoe het functioneren uiteindelijk vormkrijgt,

wordt in sterke mate medebepaald door de niet-interper-

soonlijke componenten van de persoonlijkheid (de mate

vanNeuroticisme,Openheid, Conscientieusheid).Deze bie-

den een context om het interpersoonlijke profiel te situeren.

232 Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239

13

Page 6: Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren

Het merendeel van de as-II-stoornissen vertoont ern-

stige interpersoonlijke problemen. Pincus en Wiggins

(1990) hebben de interpersoonlijkste van de DSM-IV-per-

soonlijkheidsstoornissen gesitueerd in het circumplex. De

antisociale persoonlijkheidsstoornis bevindt zich in het

Boven–Niet-samensegment, de narcistische in het Boven-

segment en de theatrale in het Boven–Samensegment. De

afhankelijke persoonlijkheidsstoornis situeert zich in

Onder–Samen, de vermijdende in Onder/Onder–Niet-

samen en de schizoıde in het Onder–Niet-samensegment.

Het spreekt voor zichzelf dat een dergelijke toewijzing van

as-II-stoornissen aan een specifieke positie in het circum-

plex met de nodige reserve moet benaderd worden. Ook

het interpersoonlijke gedrag van mensen met een ernstige

persoonlijkheidsstoornis vertoont diversiteit en hun func-

tioneren kan daarom niet gereduceerd worden tot een

welbepaalde positie. Interessanter is de denkpiste die

Horowitz (2004) uitwerkt. Hij heeft de criteria voor de

DSM-IV-persoonlijkheidsstoornissen geordend naar de

twee interpersoonlijke motieven Verbondenheid en Auto-

nomie. Hij onderscheidt gedrag om deze motieven te

bevredigen, emotie bij frustratie van de motieven en de

hantering van deze emotie. Typisch voor mensen met

persoonlijkheidsstoornissen is dat ze op meerdere of op

alle componenten problemen vertonen. Er zijn (1) grote/

excessieve noden met betrekking tot een of beide interper-

soonlijke motieven. Men heeft (2) niet-aangepaste

gedragsstijlen ontwikkeld om deze noden te stillen. Als

men er niet in slaagt om via het gedrag tot bevrediging

van het motief te komen ontlokt dit (3) felle emoties. Een

laatste facet van de persoonlijkheidsstoornis bestaat erin

dat men (4) niet op adequate wijze kan omgaan met deze

uitgelokte emoties. Door de criteria per stoornis te

ordenen volgens deze opdeling wordt het puur descriptieve

van de DSM IV overstegen. De verschillende persoonlijk-

heidsstoornissen komen als het ware tot leven door ze te

interpreteren vanuit (verstoorde) interpersoonlijke noden

en de (disfunctionele) hantering ervan. Er is geen weten-

schappelijke evidentie om op basis van een interpersoon-

lijk profiel te besluiten tot het al dan niet bestaan van een

specifieke persoonlijkheidsstoornis. Wel is het zo dat de

interpersoonlijke componenten van persoonlijkheidsdis-

functioneren goed beschreven kunnen worden aan de

hand van het profiel. Zoals hieronder zal verduidelijkt

worden, kan de beschrijving van het interpersoonlijke

functioneren vanuitmeerdere perspectieven hierbij helpen.

Zelfbeschrijving: herhaalde metingen

De NIAS kan op meerdere tijdstippen worden afgeno-

men en de resultaten kunnen met elkaar vergeleken wor-

den. Uit test-hertestbetrouwbaarheidsonderzoek is

gebleken dat als de T-scores twaalf punten verschillen,

dit verschil als betekenisvol beschouwd kan worden.

Herhaalde metingen kunnen zinvol zijn om het effect

van psychotherapie of van sociale-vaardigheidstraining

in het bijzonder te evalueren. Pre-, post- en eventuele

tussentijdse metingen kunnen helpen om interpersoon-

lijke doelen te formuleren en de vorderingen te evalueren.

In het kader van wetenschappelijk onderzoek is het

mogelijk om de relatie tussen de huidige stoornis en het

interpersoonlijke zelfconcept na te gaan. Mevrouw M

vulde de vragenlijst ook in toen ze zich in een depressieve

episode bevond. Ter illustratie wordt het resultaat weer-

gegeven in figuur 4.

Figuur 4 . Mevrouw M: zelfbeschrijving tijdens depressieve episode

Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239 233

13

Page 7: Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren

Voor drie segmenten zijn de T-scores nu beduidend

(>12) lager: LM,NO, PA en voor 2 segmenten beduidend

hoger:DE enFG.Er is dus tijdens de depressie een afname

van de Boven-, Boven–Samen- en Samenposities en een

toename van de Onder–Niet-samen- en Niet-samenposi-

ties. De vector daalt met 47 graden. Zowel de interper-

soonlijke verbondenheid als het gevoel invloed te hebben

lijden onder de depressie. Een derde afname, toen patien-

tes depressie in remissie was, leverde een plaatje op dat

overeenkwam met de eerste afname. In wetenschappelijk

onderzoek kan bijvoorbeeld nagegaan worden of dit een

algemeen fenomeen is bij depressie en of de effecten op het

interpersoonlijke profiel verschillend zijn bij mannen en

vrouwen. Sommige auteurs gaan ervan uit dat depressie

bij mannen eerdermet deAutonomie-as temaken heeft en

dat er bij vrouwen vooral een verband is tussen depressie

en de Verbondenheid-as (Beck, 1964; Beck, 1995).

Zelfbeschrijving versus beoordeling ideaal-ik

Vaak willen mensen meer in Samen- en meer in Boven-

segmenten vertoeven. Veelal verschuift de vector bij het

ideaalbeeld in de Boven- en in de Samenrichting. De

discrepantie tussen ik en ideaal-ik kan een aanwijzing

zijn voor een veranderwens en/of lijdensdruk. Als er

weinig verschil tussen beide profielen vastgesteld wordt,

kan dit erop wijzen dat de persoon relatief tevreden is met

zijn interpersoonlijke functioneren. Maar evenzeer kan

een grote gelijkenis erop wijzen dat de persoon geen besef

heeft van problematische aspecten in zijn functioneren.

In de klinische praktijk komen twee problematische

profielen vaak voor: het alles-moet-anders-profiel en

het meer-van-hetzelfde-profiel.

Bij het alles-moet-anders-profiel is de hoek van de

vector sterk verschillend. De onvrede met de huidige

manier van zijn is groot en men wil een drastische ver-

andering. Vaak gaat het hier ommensen die zichzelf hoge

normen opleggen. Soms stellen ze zich erg onrealistische

doelen (voorbeeld: een teruggetrokken iemand die uitge-

sproken extravert zou willen zijn). In figuur 5 beschrijft

mijnheer Y, een extreem introverte man (links) zichzelf

en geeft hij (rechts) zijn interpersoonlijke ideaal-ik weer.

Mijnheer Y vertoont een chronisch dysthym beeld. Uit

de gesprekken blijkt dat dit zeker mede in stand gehou-

den wordt door de onhaalbare norm die hij zichzelf

oplegt. Bijna elk sociaal contact is een pijnlijke ervaring

omdat hij nooit zijn norm, ‘vlot zijn’, kan halen. Bij het

meer-van-hetzelfde-profiel (figuur 6) heeft de zelfbe-

schrijving een lange vector. Bij het ideaal-ik heeft de

vector ongeveer dezelfde hoek en is hij even lang of nog

langer. Vaak betreft het mensen die het problematisch

interpersoonlijke functioneren niet als zodanig beleven.

Mevrouw X heeft een uitgesproken interpersoonlijke

afhankelijkheidsproblematiek. De visuele voorstelling is

hieromtrent duidelijk: een extreem lange vector in de

Onder–Samenoctant. Ze heeft geen besef dat het vermo-

gen omNiet-samenposities in te nemen een vereiste is om

uit haar afhankelijkheid te geraken. Bij het ideaal-ik zijn

de vectorhoek en -lengte nauwelijks veranderd. De ver-

gelijking van de zelfbeschrijving met het ideaal-ik kan

zinvol zijn in het kader van het onderzoek naar persoon-

lijkheidsproblematiek. Door de resultaten met de patient

te bespreken kan hij een duidelijker inzicht krijgen in

wenselijke en haalbare doelen.

Figuur 5. Mijnheer Y: het ‘alles moet anders’-profiel. Links het zelfbeeld, rechts het gewenste zelfbeeld

234 Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239

13

Page 8: Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren

Beoordeling door significante ander

De vergelijking van een zelfbeschrijving met de beoorde-

ling door een significante ander kan relevante informatie

genereren. De klinische praktijk waarin aan een familie-

lid (kind, ouder of partner) gevraagdwordt omde patient

te beoordelen, leert dat beide beschrijvingen veelal grote

overeenkomst vertonen. Deze overeenkomst verhoogt de

betrouwbaarheid van de interpersoonlijke diagnostiek.

Profielen die van elkaar verschillen, kunnen dan weer

aanzetten tot explicitering van hypothesen over het

functioneren van de patient. Als illustratie wordt een

casus getoond waarin duidelijke verschillen voorkomen.

Mevrouw Z (figuur 7) is een dwangmatige vrouw die

consulteerde wegens een depressieve decompensatie. De

zelfbeoordeling toont lage scores op het Boven–Samen-

en het Samensegment en verhoogde scores op het Onder-

en Onder–Niet-samensegment. Haar echtgenoot scoort

haar opvallend lager op Onder–Samen en geeft ook aan

meer de Niet-samenposities te ervaren. Dit kwam ook in

de gesprekken naar voren. De man gaf aan dat zijn

vrouw erg gepreoccupeerd was met haar

Figuur 6. Mevrouw X: het ‘meer van hetzelfde’-profiel. Links het zelfbeeld, rechts het gewenste zelfbeeld

Figuur 7. Mevrouw Z, een dwangmatige vrouw. Links het zelfbeeld, rechts het beeld van de vrouw door haar echtgenoot gegeven

Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239 235

13

Page 9: Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren

dwangmatigheid. Zij eist dat iedereen zich in de dwang

invoegt, houdt vaak afstand en kan zelden of nooit op

een aangenaam betrokken manier aanwezig zijn.

Ook stellen we soms extreme verschillen vast. In een

forensische populatie vonden we herhaaldelijk zelfbe-

schrijvingen van daders die sterk overeenkwamen met

het gemiddelde profiel van de bevolking. De beoordeling

door de partner gaf soms een totaal ander beeld.

Beoordeling door begeleider/behandelaar

Ook in het kader van patientenbespreking, intervisie of

supervisie kan de NIAS zinvol ingezet worden. Naast de

zelfbeoordeling door de patient kan de hulpverlener of

kunnen verschillende hulpverleners die frequent contact

met hem hebben de vragenlijst invullen.

In figuur 8a wordt de zelfbeoordeling van een patient,

mijnheer J, die al enkele weken is opgenomen voor

behandeling, naast de beoordeling door zijn persoonlijke

begeleider (figuur 8b) gezet. Het betreft een 19-jarige

chronisch dysthyme patient die sociale situaties en per-

soonlijk contact vermijdt. De beoordeling door de bege-

leider is zeer overeenkomstig voor wat de vorm betreft.

Wel schat de begeleider de intensiteit van het interper-

soonlijke gedrag lager in.Mogelijk is dat te wijten aan het

gegeven dat patient zich in de opnamesituatie minder

interpersoonlijk profileert. In dit geval werd ook aan

moeder gevraagd om haar zoon te beoordelen (figuur

8c). Het plaatje toont enkele opvallende verschillen: zij

Figuur 8. A. Mijnheer J, jonge dysthyme man: zelfbeeld. B. Mijnheer J: beoordeling door begeleider. C. Mijnheer J: beoordeling doormoeder

236 Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239

13

Page 10: Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren

scoorde de sectoren Niet-samen en Boven–Niet-samen

bijzonder hoog. Navraag leerde dat patient in de thuis-

situatie zeer agressief uit de hoek kon komen en perma-

nent een bedreigende sfeer in het gezin veroorzaakte.

In figuur 9a en b kunnen we een groot contrast vast-

stellen tussen de zelfbeoordeling van patient, mijnheer R

(9a), en de beoordeling door zijn therapeut (9b). Het

spreekt voor zichzelf dat een dergelijk contrast gespreks-

stof op kan leveren voor intervisie of supervisie. Waar

komt dit verschil vandaan? Wekt deze patient specifiek

bij deze begeleider dit interpersoonlijke profiel op? Staat

hij of zij alleen met dit beeld of wordt het door andere

medewerkers gedeeld? Is de zelfbeoordeling van patient

een bewuste manipulatie of heeft hij geen zicht op de

effecten die hij bewerkstelligt?

Soms is het zinvol om de begeleider te vragen de

patient vanuit twee perspectieven te beoordelen: de eerste

keer vanuit het perspectief ‘Hoe ervaar ik patient?’

(figuur 9b) en de tweede keer vanuit de invalshoek ‘Hoe

probeert patient op mij over te komen?’ (figuur 9c). Bij

dit laatste gaat het om de zelfpresentatie van patient, hoe

hij over zichzelf spreekt en over zijn impliciete en expli-

ciete vraag om op een bepaalde manier erkend te worden.

In het geval vanmijnheer R komt de beschrijving van hoe

patient probeert over te komen sterk overeen met zijn

zelfbeschrijving. Het effect op de begeleider is echter

totaal anders. Wanneer meerdere behandelaars deze

ervaring delen, is dit een

aanwijzing voor interpersoonlijke problematiek. Het

kan omslachtig lijken de NIAS door meerdere personen

Figuur 9. A.Mijnheer R, een controversiele patient: het zelfbeeld. B.Mijnheer R: hoe komt hij over bij de behandelaar. C.Mijnheer R: hoepresenteert hij zich volgens de behandelaar

Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239 237

13

Page 11: Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren

en/of vanuit meerdere invalshoeken in te laten vullen,

maar de tijdinvestering is gering en de plaatjes bieden

materiaal en taal om zaken heel concreet te benoemen die

anders on(be)grijpbaar en vaag blijven.

Beschrijving van anderen

Patient kan ook zelf andere mensen beoordelen. Als de

verhouding tot de ouderfiguren een belangrijke rol blijft

spelen in het functioneren van de patient kan hij vader

en/of moeder schetsen aan de hand van de NIAS. Hier-

door kan duidelijk worden welke houding deze figuren in

zijn beleving hebben aangenomen. Vanuit deze plaatjes

kan ook nagegaan worden of de interpersoonlijke stijl

van de ouder-/hechtingsfiguren nog steeds invloed heeft

op de posities die de patient nu inneemt of net niet

inneemt. Daarbij maakt het niet uit of deze ouder- of

hechtingsfiguren nog wel of niet meer in leven zijn.

Een andere toepassing betrof een patiente die er lange

tijd na het overlijden van haar partner niet in slaagde om

een nieuw leven op te bouwen. Patiente, mevrouw O,

bleef jarenlang depressief en hulpeloos en nam geen ini-

tiatieven. Met de NIAS over zichzelf (figuur 10a) en over

haar echtgenoot (figuur 10b) ontstond een duidelijker

beeld van het waarom van deze invalidering. Patiente

vertoont in haar interpersoonlijke profiel een overmaat

aan vulling van de Ondersegmenten en extreem weinig

vulling van de Bovensegmenten. Haar partner was heel

complementair aan haar: in haar beschrijving zijn bij

hem de Samensegmenten in zeer hoge mate gevuld en

de Niet-samensegmenten nauwelijks. Hij was een liefde-

volle, populaire, joviale man die sociaal zeer actief was.

Door zijn aanwezigheid en doordat hij haar in sociale

activiteiten betrok, bleven haar gebrek aan zelfvertrou-

wen en haar overmaat aan sociale angst op de achter-

grond. Toen hij overleden was, werd ze weer ten volle

geconfronteerd met de angsten en twijfels over zichzelf

die ze had in haar jeugd, voordat ze hem leerde kennen.

Ook hier waren de profielen inspirerend voor de thera-

peut en zorgde de communicatie aan de hand van de

plaatjes niet alleen voor herkenning maar ook voor

meer erkenning van patientes probleem om weer op

gang te komen.

Uitgeleide

Over een periode van vijftig jaar is het interpersoonlijke

circumplexmodel geevolueerd van een intuıtieve con-

structie naar een wetenschappelijk gevalideerd model

met een paradigmatische status: de NIAS is een recente-

lijk ontwikkeld en gevalideerd Nederlandstalig instru-

ment dat voldoet aan de strengste psychometrische

eisen. Diverse mogelijkheden om het instrument te

gebruiken in de klinische praktijk, zowel diagnostisch,

Figuur 10. Boven: Mevrouw O, onverwerkbare rouw, het zelfbeeld. Onder: Mevrouw O: beeld van haar echtgenoot

238 Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239

13

Page 12: Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren

therapeutisch als in supervisie en intervisie werden toe-

gelicht. We zullen in een volgende bijdrage in dit tijd-

schrift een kader schetsen om interpersoonlijke profielen

te interpreteren. Hierbij maken we gebruik van recente

visies uit de hechtingstheorieen en van leertheoretische

inzichten.Diagnosis of interpersonal functioning. The Dutch interpersonal

adjective scales (NIAS)

A recently developed Dutch interpersonal inventory is introdu-ced: the NIAS. We explain its relevance for the diagnosis of inter-personal (dis)functioning and its usefulness for therapy, coachingand supervision. The NIAS is an adaptable instrument, capable ofdescribing the interpersonal aspects of personality from differentperspectives (self, ideal, peer rating).

Literatuur

Bakan, D. (1966). The duality of human existence: Isolation andcommunion in Western man. Boston: Bea-con.

Bartolomew, K., & Horowitz, L.M (1991). Attachment stylesamong young adults: a test of a four category model. Journalof Personality and Social Psychology. 61, 226-244.

Bartolomew, K., & Perlman, D. (Eds.) (1994).Advances in personalrelationships. Vol 5: Attachment processes in adulthood. Lon-den: Jessica Kingsley publishers.

Beck, A.T. (1964). Thinking and depression - II: Theory and the-rapy. Archives of General Psychiatry, 10, 561-571.

Beck, T.S.(1999). Basisboek cognitieve therapie. Baarn: UitgeverijIntro.

Birtchnell, J. (1993). How humans relate. A new interpersonal the-ory. Westport, CT: Praeger/Greenwood Inc.

Birtchnell, J. (1999).Relating in psychotherapy: The application of anew theory. Westport, CT: Praeger/Greenwood Inc.

Brokaw, D.W., & McLemore, C.W. (1991). Interpersonal modelsof personality and psychopathology. In D.G. Gilbert & J. J.Connolly (Eds.), Personality, social skills, and psychopatho-logy: An individual differences approach. Perspectives on indivi-dual differences (pp. 49-83). New York: Plenum Press.

Gallo, L.C., Smith, T.W., & Ruiz, J.M. (2003). An interpersonalanalysis of adult attachment style: circumplex descriptions,recalled developmental experiences, self-representations, and

interpersonal functioning in adulthood. Journal of Persona-lity, 71,141-181.

Hoekstra, H.A., Ormel, J., Fruyt, F. de (1996). NEO persoonlijk-heidsvragenlijsten. NEO-PI-R, NEO-FFI. Handleiding. Lisse:Swets & Zeitlinger B.V.

Horowitz, L.M., Dryer, D.C., & Krasnoperova, E.N. (1997). Thecircumplex structure of interpersonal problems. In R. Plutchik& H.R. Conte (Eds.), Circumplex models of personality andemotions (pp. 347-384). Washington DC: American Psycho-logical Association.

Horowitz, L.M. (2004). Interpersonal foundations of psychopatho-logy. Washington DC: American Psychological Association.

Jong, C.A.J. de, & Brink, W. van den (1998). ICL-R Interpersoons-vragenlijst. Sint-Oedenrode: Novadic.

Jong, C.A.J. de, Brink,W. van den, & Jansma, A.. (2000). ICL-R:Handleiding bij de vernieuwde Nederlandse versie van de Inter-personal Checklist (ICL). Sint-Oedenrode: Novadic.

Leary, T. (1957). Interpersonal diagnosis of personality: A functionaltheory and methodology for personality evaluation. New York:Ronald Press.

McCrae, R.R., & Costa, P.T. (1989). The structure of interpersonaltraits: Wiggins’s circumplex and the five-factor model. Journalof Personality and Social Psychology, 56, 586-595.

Pincus, A.L., & Wiggins, J.S. (1990). Interpersonal problems andconceptions of personality disorders. Journal of PersonalityDisorders, 4, 342-352.

Rouckhout, D. & Schacht, R. (2000). Ontwikkeling van een Neder-landstalig Interpersoonlijk Circumplex. Diagnostiek-wijzer.Tijdschrift voor gezondheidszorg, 4, 96-118.

Rouckhout, D. & Schacht, R. (in voorbereiding). NIAS & NIHS.Handleiding bij de Nederlandse Interpersoonlijke Adjectieven-en Handelings-Schalen.

Segrin, C. (2001). Interpersonal processes in psychological problems.New York: The Guilford Press.

Wiggins, J.S., Trapnell, P., & Phillips, N. (1988). Psychometric andgeometric characteristics of the Revised Interpersonal Adjec-tive Scales (IAS-R). Multivariate Behavioral Research, 23,517-530.

Wiggins, J.S. (1991). Agency and communion as conceptual coor-dinates for the understanding and measurement of interperso-nal behavior. In W.M. Grove & D. Ciccetti (Eds.), Thinkingclearly about psychology: Vol. 2. Personality and psychopatho-logy (pp. 89-113). Minneapolis, MN: University of MinnesotaPress.

Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239 239

13