Upload
rik-schacht
View
427
Download
6
Embed Size (px)
Citation preview
ARTIKELEN
Diagnostiek van het interpersoonlijke functioneren.
De Nederlandse interpersoonlijke-adjectievenschalen (NIAS)
Rik Schacht � Danny Rouckhout
Abstract Om interpersoonlijke aspecten van het disfunc-
tioneren van patienten te verduidelijken wordt vaak
gebruik gemaakt van het interpersoonlijke-circumplexmo-
del. Ditmodel is vooral bekend als ‘de roos vanLeary’: een
cirkelvormige ordening van acht of zestien categorieen van
interpersoonlijk gedrag, gelegen rondom twee orthogonale
assen. In deze tekst wordt een recent ontwikkeld en gevali-
deerd instrument voorgesteld: de Nederlandse interper-
soonlijke-adjectievenschalen (NIAS). De vragenlijst laat
toe om het interpersoonlijke functioneren vanuit meerdere
perspectieven in kaart te brengen. Toepassingsmogelijk-
heden op het vlak van diagnostiek, therapie en supervisie/
intervisie worden toegelicht en handvatten worden aange-
reikt om het gebruik van ‘de roos’ te verbreden en te
verdiepen.
Inleiding
Voor het in kaart brengen van interpersoonlijk gedrag
wordt vaak gebruik gemaakt van ‘de roos van Leary’. In
dit model verdelen twee orthogonale assen een cirkelvor-
mige figuur in vier kwadranten. De horizontale as wordt
de Affiliatiedimensie genoemd, met Liefde aan de ene
pool en Haat aan de andere. De verticale as is de Domi-
nantiedimensie, die loopt van Overheersend naar
Onderdanig. In de praktijk wordt ‘de roos’ meestal ver-
der onderverdeeld in 8 of 16 segmenten. De betekenis van
een segment wordt bepaald door de combinatie van de
positie op de Affiliatie- en op de Dominantie-as.
De voorstelling van interpersoonlijk gedrag in een
cirkelvormige figuur was aanvankelijk gebaseerd op de
intuıtie en klinische ervaring van de groep medewerkers
van Timothy Leary (Leary, 1957). Empirisch onderzoek
dat sindsdien, over een periode van vijftig jaar, verricht
is, bevestigt dat het totale spectrum van interpersoonlijk
gedrag op een cirkelvormige wijze georganiseerd is rond
twee onafhankelijke dimensies. Het ‘circumplexmodel’
(de wetenschappelijke term voor de cirkelvormige posi-
tionering van variabelen rondom een orthogonaal assen-
stelsel) is ondertussen gepromoveerd tot een belangrijk
paradigma in de persoonlijkheidspsychologie (Brokaw&
McLemore, 1991).
In dit artikel wordt een door de auteurs ontwikkelde
vragenlijst voorgesteld om interpersoonlijk gedrag in
kaart te brengen: de NIAS (Nederlandse interpersoon-
lijke-adjectievenschalen). Er wordt kort ingegaan op de
ontwikkeling van het instrument. De meeste aandacht
gaat vervolgens naar het illustreren van de relevantie
ervan voor de diagnostiek van interpersoonlijk (dis)func-
tioneren en naar de bruikbaarheid in het kader van the-
rapie en supervisie. De NIAS kan zowel gebruikt worden
als zelfbeoordelingsinstrument, als voor de beoordeling
van hoe men zou willen zijn (ideaal-ik). Men kan met dit
instrument ook anderen beoordelen en door anderen
beoordeeld worden. Precies aan deze flexibiliteit en de
mogelijkheid om profielen te vergelijken die vanuit ver-
schillende perspectieven tot stand zijn gekomen, ontleent
het instrument zijn kracht. Allereerst worden de termen
die momenteel gebruikt worden om het interpersoonlijke
circumplex te beschrijven kort besproken.
Rik Schacht, en, (*)RIK SCHACHT, klinisch psycholoog, werkzaam bij Emergiscentrum voor geestelijke gezondheidszorg, R.G.C. Zeeuws-Vlaanderen te Terneuzen.DANNY ROUCKHOUT, klinischpsycholoog en lector aan het departement psychologie van deLessius-hogeschool te Antwerpen.Correspondentieadres: RikSchacht, p/a Emergis/RGC Zeeuws-Vlaanderen,Wielingenlaan 2, 4535 PA Terneuzen.E-mail:[email protected]
Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239
DOI 10.1007/BF03062163
13
Het interpersoonlijke circumplex
Wiggins (1991) suggereert dat de twee dimensies van het
circumplex verwijzen naar twee basisbehoeften van de
mens: de nood om zich verbonden te voelen enerzijds en
de behoefte om zich als individu te ontwikkelen en te
differentieren anderzijds. Hij stelt voor om de dimensies
te benoemen met twee termen, ontleend aan David Bakan
(1966): Communion en Agency. De horizontale as wordt
aangeduid met de term ‘Communion’, hier vertaald als
‘Verbondenheid’ (figuur 1). Deze gaat van een sterke
gerichtheid op ‘Samen’ over in een sterke gerichtheid op
‘Niet-samen’. Niet-samen verwijst naar afstandhouden en
niet naar gerichtheid tegen de ander of naar vijandigheid,
zoals het geval was in de oorspronkelijke beschrijving van
Leary. Meerdere auteurs (Segrin, 2001; Birtchnell, 1993,
1999) zijn het erover eens dat de Niet-samenpool ontdaan
moet worden van deze vijandige connotatie. Naar de ver-
ticale aswordt verwezenmet de term ‘Agency’.Deze term is
moeilijk in het Nederlands te vertalen, maar wordt het best
benaderd door ‘Autonomie’. Waar in de klassieke
omschrijving bij Leary dominantie versus volgzaamheid
vooropstond, wordt door gebruik van de term ‘Autono-
mie’ de betekenis ontdaan van de negatieve connotatie. Bij
de dimensie ‘Autonomie’ draait het om demate waarin het
zelf, het ik, zich als een onderscheiden eenheid profileert.
Het continuum loopt van sterke zelfbepaling, aangeduid
met ‘Boven’, naar de andere pool, aangeduid met ‘Onder’:
het ondergaan, het gevoel geen vat op het leven te hebben.
Verder in deze tekst worden de termen ‘Autonomie’
(Boven–Onder) en ‘Verbondenheid’ (Samen–Niet-samen)
gebruikt omde dimensies aan te duiden.De onafhankelijk-
heid van de twee dimensies is in deze naamgeving
duidelijker dan in de oorspronkelijke. Tevens komt meer
naar voren dat specifieke interpersoonlijke posities ont-
staan uit het samenspel van de beide behoeften of krachten.
In de literatuur worden de 16 segmenten meestal met de
letters A tot P aangeduid. Wanneer er met octanten
gewerkt wordt, gebruikt men volgende lettercombinaties:
PA, BC, DE, FG, HI, JK, LM, NO. Vaak wordt elk
segment ook met een samenvattende term benoemd, bij-
voorbeeld: leidend (PA), competitief (BC), aanvallend
(DE), wantrouwend (FG), teruggetrokken (HI), volgzaam
(JK), aanleunend (LM), extravert (NO), maar het verdient
de voorkeur om geen inhoudelijke omschrijvingen te
gebruiken. De kans is immers groot dat de segmenten te
veel geıdentificeerd worden met de samenvattende term.
Het is belangrijk voor ogen te houden dat segmenten geen
afzonderlijke entiteiten zijn die een specifiek inhoudsgebied
overspannen. In werkelijkheid is de opdeling in segmenten
kunstmatig. Dicht bij elkaar gesitueerde posities, binnen of
over de grenzen van een segment heen, komen sterk over-
een in betekenis. Het verdient de voorkeur om gebruik te
maken van een structurelere beschrijving van de segmen-
ten. Het octant dat zich op de bovenkant van de Auto-
nomie-as bevindt, wordt dan ‘Boven’ genoemd (PA), het
segment aan de onderkant ‘Onder’ (HI). Het segment
rechts op de Verbondenheid-as ‘Samen’ (LM), links ‘Niet-
samen’ (DE). Voor de vier overige segmenten (BC, FG, JK,
NO)worden de termen gecombineerd,met steeds de positie
op de Autonomie-as voorop.
Figuur 1. Het interpersoonlijke circumplex
Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239 229
13
Interpersoonlijk gedrag in kaart gebracht: de NIAS
Bij de ontwikkeling van meetinstrumenten voor interper-
soonlijk gedrag binnen het circumplexmodel werden tot
vandaag twee sporen gevolgd. Bij een eerste benadering
wordt a priori uitgegaan van het circumplexmodel en
worden per segment een aantal gedragsbeschrijvingen
geformuleerd. Vervolgens wordt door middel van statis-
tische analyses nagegaan of deze segmenten onderling
een circumplexstructuur vertonen. In het Nederlandsta-
lige gebied is de Interpersonal checklist–revised (ICL-R-)
interpersoonsvragenlijst hier een voorbeeld van (De Jong
& Van den Brink, 1998; De Jong, Van den Brink &
Jansma, 2000). Voor het Engelstalige gebied is de Inter-
personal adjective scale–revised (IAS-R) van Wiggins,
Trapnell en Phillips (1988) een goed voorbeeld. Bij de
tweede benadering, die gevolgd werd bij de ontwikkeling
van de NIAS, wordt geen gebruik gemaakt van een a
priori-indeling. We legden een grote verzameling (450)
adjectieven met een interpersoonlijke connotatie ter
beoordeling voor aan een groep respondenten. Viamulti-
dimensionale schaalanalyse gingen we vervolgens na hoe
deze items zich onderling verhouden. De veronderstelde
circumplexe positionering van adjectieven rondom twee
orthogonale assen werd inderdaad teruggevonden. Op
basis van strenge mathematische criteria selecteerden
we vervolgens de geschiktste adjectieven per segment.
De NIAS beantwoordt aan de strengste structurele
eisen die in de internationale literatuur aan circumplexi-
nstrumenten worden gesteld. Voor meer informatie over
de ontwikkeling en validering van de NIAS verwijzen we
naar Rouckhout en Schacht (2000) en naar Rouckhout
en Schacht (in voorbereiding).
De NIAS bestaat uit 163 adjectieven die moeten beoor-
deeld worden op een vijfpunts-Likertschaal. Voor de ver-
werking van de vragenlijst is een computerprogramma
ontwikkeld dat de resultaten visueel weergeeft. Op het
scherm en op papier wordt een interpersoonlijke cirkel
afgedrukt waarbij de vulling van acht octanten wordt
weergegeven. Ook wordt een vector afgedrukt die een
samenvatting geeft van het hele profiel. Normgegevens,
uitgedrukt inT-scores, voor beide seksen, voor een gewone
en voor een psychiatrische populatie zijn beschikbaar.
figuur 2 geeft de visuele voorstelling van het gemid-
delde profiel voor mannen en vrouwen (gewone bevol-
king). Het is belangrijk dit gemiddelde profiel voor ogen
te blijven houden bij de interpretatie van casussen. ‘Nor-
maal’ of gemiddeld interpersoonlijk functioneren wordt
niet gereflecteerd in een gelijkmatige opvulling van alle
segmenten. Gemiddelde profielen vertonen duidelijk een
sterkere vulling in de Samensegmenten dan in de Niet-
samensegmenten. Opvallend is verder dat de gemiddelde
profielen van mannen en vrouwen een grote gelijkenis
vertonen.Mannen scoren gemiddeld iets hoger dan vrou-
wen op Boven- en op Niet-samensegmenten, maar het
verschil is gering. De gemiddelde profielen voor de norm-
groep psychiatrische patienten wijken ook weinig af van
de voorstelling in figuur 2.
Bij de beoordeling van een profiel is het belangrijk de
vermelde T-scores per segment als referentie te nemen en
zich niet te laten (mis)leiden door de visuele opvulling
van het segment. T-scores tussen 40 en 60 worden als
gemiddeld beoordeeld, scores tussen 60 en 70 als hoog,
boven de 70 als zeer hoog, scores tussen 30 en 40 als laag,
lager dan 30 als zeer laag. Gezien de gemiddeld geringe
vulling van de Niet-samensegmenten zal een tot halfweg
gevuld segment gepaard gaan met een hoge T-score.
Omgekeerd zal aan de Samenzijde een bijna volledige
opvulling niet noodzakelijk gepaard gaan met een hoge
T-score. Dit wordt geıllustreerd in figuur 3 van mevrouw
M, die in de volgende paragraaf nader beschreven wordt.
In vergelijking met de normgroep wijken enkel de seg-
menten BC, DE en FG af van het gemiddelde. Bij de
interpretatie van een NIAS-profiel wordt ook de vector-
hoek en -lengte beoordeeld. De vector, berekend met een
formule die de invloed van de verschillende segmenten
weegt, geeft een samenvatting van het profiel en is de
resultante van het spanningsveld tussen de segmenten.
Wanneer alle segmenten in gelijke mate gevuld zijn, is er
geen vector. De hoek wordt het sterkst bepaald door de
segmenten die het meest gevuld zijn; de lengte door het
verschil in vulling van de tegenover elkaar liggende seg-
menten. De vector, als samenvatting, bevindt zich dus
niet noodzakelijk in het segment dat het sterkst gevuld of
Figuur 2. Gemiddeldinterpersoonlijk profiel(gewone bevolking) voorvrouwen (boven) en mannen(onder)
230 Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239
13
het relevantst is voor het interpersoonlijke functioneren.
Er is nog onvoldoende evidentie voor de klinische bete-
kenis van de lengte van de vector. Wel mag worden
aangenomen dat een vector die tot ver buiten de omtrek
van de cirkel reikt indicaties bevat voor eenzijdig inter-
persoonlijk functioneren.
Zelfbeschrijving
In de nu volgende paragrafen worden de klinische toepas-
singsmogelijkheden van de NIAS toegelicht. Figuur 3 is de
zelfbeschrijving van Mevrouw M, een patiente die zich bij
een eerstelijnspraktijk aanmeldde vanwege voortdurende
en wisselende, lichamelijk onverklaarde klachten. Ze scoort
op de drie Niet-samensegmenten (BC,DE, FG) laag (zie T-
scores) en gemiddeld voor de andere segmenten. Het
Figuur 3. Mevrouw M: zelfbeschrijving
Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239 231
13
contrast met de scores op de Samensegmenten is vrij groot
en dat reflecteert zich in een vector die langer is dande straal
van de cirkel (lengte>1).
De ervaring leert dat de resultaten van de NIAS
gemakkelijk te communiceren zijn met patienten. Het is
opvallend hoe vlot mensen het circumplexmodel opne-
men en vervolgens ook overnemen in hun spreken over
interpersoonlijke thema’s. Een korte uitleg over het
model volstaat vaak al. Eerst worden de componenten
van interpersoonlijk functioneren toegelicht (en gete-
kend) en vervolgens wordt het plaatje erbij genomen:
‘Uit onderzoek is gebleken dat in alle contacten tussen
mensen voortdurend twee componenten spelen. Ener-
zijds een gevoelsmatige component: wenst men eerder
samen te zijn met de ander of wil men liever afstand
houden? De andere component heeft iets met macht of
kracht te maken: treedt men eerder krachtig of dominant
op of neigt men er meer toe zich hulpeloos en onderge-
schikt op te stellen. Als we deze twee componenten op
elkaar betrekken, krijgen we volgende cirkelfiguur. Als
we de positie die men inneemt op beide componenten/
dimensies met elkaar verbinden, dan krijgen we een beeld
waar iemand zich op dit ogenblik op interpersoonlijk
vlak bevindt.’ Als illustratie wordt dan de lopende inter-
actie tussen de diagnosticus en de patient gebruikt: ‘Nu
ben ik u uitleg aan het geven. Ik spreek tot u en leid in dit
contact en u volgt mijn uitleg, u knikt bevestigend. Ik zit
Boven en u Onder. Zoals het nu loopt, neem ik een vrij
sterke Bovenpositie in en u bevindt zich vrij sterk
‘Onder’. Het gaat er op dit moment tussen ons vriendelijk
aan toe. U bent betrokken op wat ik zeg en u toont
interesse. Waar zouden we u en mij kunnen plaatsen op
deze Samen–Niet-samendimensie? Als we deze punten op
de assen met elkaar verbinden, dan krijgen we een idee
welke positie u en welke positie ik inneem in deze inter-
persoonlijke cirkel. Het plaatje dat uit de door u inge-
vulde vragenlijst komt, bekijken we ook zo. De woorden
uit de vragenlijst horen bij bepaalde posities in de cirkel.
Het plaatje geeft een beeld over welke posities u vaak
inneemt en welke niet.’
Mevrouw M herkent zich na deze uitleg moeiteloos in
het plaatje. Het beschrijft haar onvermogen om Niet-
samenposities in te nemen. Voor haar staat dat voor
egoısme, je eigen zin doen, geen rekening houden met
de wensen en behoeften van anderen. Ze herkent de
gerichtheid op Samen, niemand willen teleurstellen,
niets voor jezelf vragen of opeisen, en ze onderkent dat
dit vaak ten koste is gegaan van haar eigen ontplooiing.
Teneinde een interpersoonlijk profiel te interpreteren
kunnen specifieke vragen gesteld worden. Bij opvallend
weinig gevulde segmenten kunnen we vragen of het hier
om een bewuste keuze gaat (niet willen handelen vanuit
een bepaalde positie), om een gebrek aan bepaalde sociale
vaardigheden (niet kunnen) of om angst om deze positie in
te nemen (niet durven). Bij opvallend gevulde segmenten
kunnen we soortgelijke vragen stellen: betreft het een
bewuste keuze om vooral vanuit dit segment te handelen
(willen) of gaat het eerder om een gebrek aan vaardigheden
om vanuit andere posities te opereren (niet anders kun-
nen)?De overmaat aan gedrag uit bepaalde segmenten kan
ook het gevolg zijn van angst om zich in andere posities te
begeven (niet anders durven). Deze vragen kunnen gesteld
worden over het functioneren in het heden; evenzeer is het
mogelijk om bij de interpretatie de vroege leergeschiedenis
te betrekken. Wat heeft men op interpersoonlijk vlak
geleerd als kind? In welke segmenten was het veilig en
comfortabel vertoeven? Welk interpersoonlijk gedrag
werd aangemoedigd en welk werd afgestraft? Bij patienten
met persoonlijkheidsproblematiek zijn deze vragen uiter-
mate relevant. In sociale contacten komen deze patienten
door hun rigide interpersoonlijke stijl vaak in problemen.
Hoe kunnen we begrijpen dat men niet-succesvolle stijlen
toch blijft doorzetten? Wellicht is de invloed van vroeg-
kinderlijke conditioneringen op interpersoonlijk vlak
hierin belangrijk. Wellicht blijven de patronen die toen
geleerd zijn in het contact met de hechtingsfiguren, de
segmenten die toen succesvol waren en de segmenten die
toen afgestraft werden, een sterkere invloed uitoefenen op
het functioneren dan de huidige interpersoonlijke succes-
en faalervaringen. In een vervolgartikel in een van de
volgende nummers van dit tijdschrift zullen we in dit ver-
band een interpretatiekader uitwerken waarin we recente
visies uit de hechtingstheorieen (Bartolomew &Horowitz,
1991; Bartolomew & Perlman, 1994; Horowitz, Dryer &
Krasnoperova, 1997; Gallo, Smith & Ruiz, 2003; Horo-
witz, 2004) combineren met leertheoretische inzichten.
In het kader van persoonlijkheidsonderzoek met de
NEO-PI-R (Hoekstra, Ormel & De Fruyt, 1996) kan de
NIAS een waardevolle aanvulling zijn. Twee domeinen van
deNEO-PI-R zijn interpersoonlijk van aard: Extraversie en
Altruısme (in de Engelse versie nauwkeuriger weergegeven
door de term ‘Agreeableness’) en uit Angelsaksisch onder-
zoek blijkt dat beide domeinen een sterke overeenkomst
vertonen met de diagonalen van het circumplexmodel
(McCrae & Costa, 1989). Extraversie gaat van Onder–
Niet-samen tot Boven–Samen, Altruısme van Boven–
Niet-samen tot Onder–Samen. In de NIAS-voorstelling
worden beide domeinen op elkaar betrokken, waardoor
een rijkere voorstelling van de interpersoonlijke componen-
ten van het persoonlijkheidsbeeld ontstaat. Omgekeerd
biedt de NEO-PI-R waardevolle aanvullende informatie
bij de NIAS. Hoe het functioneren uiteindelijk vormkrijgt,
wordt in sterke mate medebepaald door de niet-interper-
soonlijke componenten van de persoonlijkheid (de mate
vanNeuroticisme,Openheid, Conscientieusheid).Deze bie-
den een context om het interpersoonlijke profiel te situeren.
232 Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239
13
Het merendeel van de as-II-stoornissen vertoont ern-
stige interpersoonlijke problemen. Pincus en Wiggins
(1990) hebben de interpersoonlijkste van de DSM-IV-per-
soonlijkheidsstoornissen gesitueerd in het circumplex. De
antisociale persoonlijkheidsstoornis bevindt zich in het
Boven–Niet-samensegment, de narcistische in het Boven-
segment en de theatrale in het Boven–Samensegment. De
afhankelijke persoonlijkheidsstoornis situeert zich in
Onder–Samen, de vermijdende in Onder/Onder–Niet-
samen en de schizoıde in het Onder–Niet-samensegment.
Het spreekt voor zichzelf dat een dergelijke toewijzing van
as-II-stoornissen aan een specifieke positie in het circum-
plex met de nodige reserve moet benaderd worden. Ook
het interpersoonlijke gedrag van mensen met een ernstige
persoonlijkheidsstoornis vertoont diversiteit en hun func-
tioneren kan daarom niet gereduceerd worden tot een
welbepaalde positie. Interessanter is de denkpiste die
Horowitz (2004) uitwerkt. Hij heeft de criteria voor de
DSM-IV-persoonlijkheidsstoornissen geordend naar de
twee interpersoonlijke motieven Verbondenheid en Auto-
nomie. Hij onderscheidt gedrag om deze motieven te
bevredigen, emotie bij frustratie van de motieven en de
hantering van deze emotie. Typisch voor mensen met
persoonlijkheidsstoornissen is dat ze op meerdere of op
alle componenten problemen vertonen. Er zijn (1) grote/
excessieve noden met betrekking tot een of beide interper-
soonlijke motieven. Men heeft (2) niet-aangepaste
gedragsstijlen ontwikkeld om deze noden te stillen. Als
men er niet in slaagt om via het gedrag tot bevrediging
van het motief te komen ontlokt dit (3) felle emoties. Een
laatste facet van de persoonlijkheidsstoornis bestaat erin
dat men (4) niet op adequate wijze kan omgaan met deze
uitgelokte emoties. Door de criteria per stoornis te
ordenen volgens deze opdeling wordt het puur descriptieve
van de DSM IV overstegen. De verschillende persoonlijk-
heidsstoornissen komen als het ware tot leven door ze te
interpreteren vanuit (verstoorde) interpersoonlijke noden
en de (disfunctionele) hantering ervan. Er is geen weten-
schappelijke evidentie om op basis van een interpersoon-
lijk profiel te besluiten tot het al dan niet bestaan van een
specifieke persoonlijkheidsstoornis. Wel is het zo dat de
interpersoonlijke componenten van persoonlijkheidsdis-
functioneren goed beschreven kunnen worden aan de
hand van het profiel. Zoals hieronder zal verduidelijkt
worden, kan de beschrijving van het interpersoonlijke
functioneren vanuitmeerdere perspectieven hierbij helpen.
Zelfbeschrijving: herhaalde metingen
De NIAS kan op meerdere tijdstippen worden afgeno-
men en de resultaten kunnen met elkaar vergeleken wor-
den. Uit test-hertestbetrouwbaarheidsonderzoek is
gebleken dat als de T-scores twaalf punten verschillen,
dit verschil als betekenisvol beschouwd kan worden.
Herhaalde metingen kunnen zinvol zijn om het effect
van psychotherapie of van sociale-vaardigheidstraining
in het bijzonder te evalueren. Pre-, post- en eventuele
tussentijdse metingen kunnen helpen om interpersoon-
lijke doelen te formuleren en de vorderingen te evalueren.
In het kader van wetenschappelijk onderzoek is het
mogelijk om de relatie tussen de huidige stoornis en het
interpersoonlijke zelfconcept na te gaan. Mevrouw M
vulde de vragenlijst ook in toen ze zich in een depressieve
episode bevond. Ter illustratie wordt het resultaat weer-
gegeven in figuur 4.
Figuur 4 . Mevrouw M: zelfbeschrijving tijdens depressieve episode
Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239 233
13
Voor drie segmenten zijn de T-scores nu beduidend
(>12) lager: LM,NO, PA en voor 2 segmenten beduidend
hoger:DE enFG.Er is dus tijdens de depressie een afname
van de Boven-, Boven–Samen- en Samenposities en een
toename van de Onder–Niet-samen- en Niet-samenposi-
ties. De vector daalt met 47 graden. Zowel de interper-
soonlijke verbondenheid als het gevoel invloed te hebben
lijden onder de depressie. Een derde afname, toen patien-
tes depressie in remissie was, leverde een plaatje op dat
overeenkwam met de eerste afname. In wetenschappelijk
onderzoek kan bijvoorbeeld nagegaan worden of dit een
algemeen fenomeen is bij depressie en of de effecten op het
interpersoonlijke profiel verschillend zijn bij mannen en
vrouwen. Sommige auteurs gaan ervan uit dat depressie
bij mannen eerdermet deAutonomie-as temaken heeft en
dat er bij vrouwen vooral een verband is tussen depressie
en de Verbondenheid-as (Beck, 1964; Beck, 1995).
Zelfbeschrijving versus beoordeling ideaal-ik
Vaak willen mensen meer in Samen- en meer in Boven-
segmenten vertoeven. Veelal verschuift de vector bij het
ideaalbeeld in de Boven- en in de Samenrichting. De
discrepantie tussen ik en ideaal-ik kan een aanwijzing
zijn voor een veranderwens en/of lijdensdruk. Als er
weinig verschil tussen beide profielen vastgesteld wordt,
kan dit erop wijzen dat de persoon relatief tevreden is met
zijn interpersoonlijke functioneren. Maar evenzeer kan
een grote gelijkenis erop wijzen dat de persoon geen besef
heeft van problematische aspecten in zijn functioneren.
In de klinische praktijk komen twee problematische
profielen vaak voor: het alles-moet-anders-profiel en
het meer-van-hetzelfde-profiel.
Bij het alles-moet-anders-profiel is de hoek van de
vector sterk verschillend. De onvrede met de huidige
manier van zijn is groot en men wil een drastische ver-
andering. Vaak gaat het hier ommensen die zichzelf hoge
normen opleggen. Soms stellen ze zich erg onrealistische
doelen (voorbeeld: een teruggetrokken iemand die uitge-
sproken extravert zou willen zijn). In figuur 5 beschrijft
mijnheer Y, een extreem introverte man (links) zichzelf
en geeft hij (rechts) zijn interpersoonlijke ideaal-ik weer.
Mijnheer Y vertoont een chronisch dysthym beeld. Uit
de gesprekken blijkt dat dit zeker mede in stand gehou-
den wordt door de onhaalbare norm die hij zichzelf
oplegt. Bijna elk sociaal contact is een pijnlijke ervaring
omdat hij nooit zijn norm, ‘vlot zijn’, kan halen. Bij het
meer-van-hetzelfde-profiel (figuur 6) heeft de zelfbe-
schrijving een lange vector. Bij het ideaal-ik heeft de
vector ongeveer dezelfde hoek en is hij even lang of nog
langer. Vaak betreft het mensen die het problematisch
interpersoonlijke functioneren niet als zodanig beleven.
Mevrouw X heeft een uitgesproken interpersoonlijke
afhankelijkheidsproblematiek. De visuele voorstelling is
hieromtrent duidelijk: een extreem lange vector in de
Onder–Samenoctant. Ze heeft geen besef dat het vermo-
gen omNiet-samenposities in te nemen een vereiste is om
uit haar afhankelijkheid te geraken. Bij het ideaal-ik zijn
de vectorhoek en -lengte nauwelijks veranderd. De ver-
gelijking van de zelfbeschrijving met het ideaal-ik kan
zinvol zijn in het kader van het onderzoek naar persoon-
lijkheidsproblematiek. Door de resultaten met de patient
te bespreken kan hij een duidelijker inzicht krijgen in
wenselijke en haalbare doelen.
Figuur 5. Mijnheer Y: het ‘alles moet anders’-profiel. Links het zelfbeeld, rechts het gewenste zelfbeeld
234 Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239
13
Beoordeling door significante ander
De vergelijking van een zelfbeschrijving met de beoorde-
ling door een significante ander kan relevante informatie
genereren. De klinische praktijk waarin aan een familie-
lid (kind, ouder of partner) gevraagdwordt omde patient
te beoordelen, leert dat beide beschrijvingen veelal grote
overeenkomst vertonen. Deze overeenkomst verhoogt de
betrouwbaarheid van de interpersoonlijke diagnostiek.
Profielen die van elkaar verschillen, kunnen dan weer
aanzetten tot explicitering van hypothesen over het
functioneren van de patient. Als illustratie wordt een
casus getoond waarin duidelijke verschillen voorkomen.
Mevrouw Z (figuur 7) is een dwangmatige vrouw die
consulteerde wegens een depressieve decompensatie. De
zelfbeoordeling toont lage scores op het Boven–Samen-
en het Samensegment en verhoogde scores op het Onder-
en Onder–Niet-samensegment. Haar echtgenoot scoort
haar opvallend lager op Onder–Samen en geeft ook aan
meer de Niet-samenposities te ervaren. Dit kwam ook in
de gesprekken naar voren. De man gaf aan dat zijn
vrouw erg gepreoccupeerd was met haar
Figuur 6. Mevrouw X: het ‘meer van hetzelfde’-profiel. Links het zelfbeeld, rechts het gewenste zelfbeeld
Figuur 7. Mevrouw Z, een dwangmatige vrouw. Links het zelfbeeld, rechts het beeld van de vrouw door haar echtgenoot gegeven
Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239 235
13
dwangmatigheid. Zij eist dat iedereen zich in de dwang
invoegt, houdt vaak afstand en kan zelden of nooit op
een aangenaam betrokken manier aanwezig zijn.
Ook stellen we soms extreme verschillen vast. In een
forensische populatie vonden we herhaaldelijk zelfbe-
schrijvingen van daders die sterk overeenkwamen met
het gemiddelde profiel van de bevolking. De beoordeling
door de partner gaf soms een totaal ander beeld.
Beoordeling door begeleider/behandelaar
Ook in het kader van patientenbespreking, intervisie of
supervisie kan de NIAS zinvol ingezet worden. Naast de
zelfbeoordeling door de patient kan de hulpverlener of
kunnen verschillende hulpverleners die frequent contact
met hem hebben de vragenlijst invullen.
In figuur 8a wordt de zelfbeoordeling van een patient,
mijnheer J, die al enkele weken is opgenomen voor
behandeling, naast de beoordeling door zijn persoonlijke
begeleider (figuur 8b) gezet. Het betreft een 19-jarige
chronisch dysthyme patient die sociale situaties en per-
soonlijk contact vermijdt. De beoordeling door de bege-
leider is zeer overeenkomstig voor wat de vorm betreft.
Wel schat de begeleider de intensiteit van het interper-
soonlijke gedrag lager in.Mogelijk is dat te wijten aan het
gegeven dat patient zich in de opnamesituatie minder
interpersoonlijk profileert. In dit geval werd ook aan
moeder gevraagd om haar zoon te beoordelen (figuur
8c). Het plaatje toont enkele opvallende verschillen: zij
Figuur 8. A. Mijnheer J, jonge dysthyme man: zelfbeeld. B. Mijnheer J: beoordeling door begeleider. C. Mijnheer J: beoordeling doormoeder
236 Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239
13
scoorde de sectoren Niet-samen en Boven–Niet-samen
bijzonder hoog. Navraag leerde dat patient in de thuis-
situatie zeer agressief uit de hoek kon komen en perma-
nent een bedreigende sfeer in het gezin veroorzaakte.
In figuur 9a en b kunnen we een groot contrast vast-
stellen tussen de zelfbeoordeling van patient, mijnheer R
(9a), en de beoordeling door zijn therapeut (9b). Het
spreekt voor zichzelf dat een dergelijk contrast gespreks-
stof op kan leveren voor intervisie of supervisie. Waar
komt dit verschil vandaan? Wekt deze patient specifiek
bij deze begeleider dit interpersoonlijke profiel op? Staat
hij of zij alleen met dit beeld of wordt het door andere
medewerkers gedeeld? Is de zelfbeoordeling van patient
een bewuste manipulatie of heeft hij geen zicht op de
effecten die hij bewerkstelligt?
Soms is het zinvol om de begeleider te vragen de
patient vanuit twee perspectieven te beoordelen: de eerste
keer vanuit het perspectief ‘Hoe ervaar ik patient?’
(figuur 9b) en de tweede keer vanuit de invalshoek ‘Hoe
probeert patient op mij over te komen?’ (figuur 9c). Bij
dit laatste gaat het om de zelfpresentatie van patient, hoe
hij over zichzelf spreekt en over zijn impliciete en expli-
ciete vraag om op een bepaalde manier erkend te worden.
In het geval vanmijnheer R komt de beschrijving van hoe
patient probeert over te komen sterk overeen met zijn
zelfbeschrijving. Het effect op de begeleider is echter
totaal anders. Wanneer meerdere behandelaars deze
ervaring delen, is dit een
aanwijzing voor interpersoonlijke problematiek. Het
kan omslachtig lijken de NIAS door meerdere personen
Figuur 9. A.Mijnheer R, een controversiele patient: het zelfbeeld. B.Mijnheer R: hoe komt hij over bij de behandelaar. C.Mijnheer R: hoepresenteert hij zich volgens de behandelaar
Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239 237
13
en/of vanuit meerdere invalshoeken in te laten vullen,
maar de tijdinvestering is gering en de plaatjes bieden
materiaal en taal om zaken heel concreet te benoemen die
anders on(be)grijpbaar en vaag blijven.
Beschrijving van anderen
Patient kan ook zelf andere mensen beoordelen. Als de
verhouding tot de ouderfiguren een belangrijke rol blijft
spelen in het functioneren van de patient kan hij vader
en/of moeder schetsen aan de hand van de NIAS. Hier-
door kan duidelijk worden welke houding deze figuren in
zijn beleving hebben aangenomen. Vanuit deze plaatjes
kan ook nagegaan worden of de interpersoonlijke stijl
van de ouder-/hechtingsfiguren nog steeds invloed heeft
op de posities die de patient nu inneemt of net niet
inneemt. Daarbij maakt het niet uit of deze ouder- of
hechtingsfiguren nog wel of niet meer in leven zijn.
Een andere toepassing betrof een patiente die er lange
tijd na het overlijden van haar partner niet in slaagde om
een nieuw leven op te bouwen. Patiente, mevrouw O,
bleef jarenlang depressief en hulpeloos en nam geen ini-
tiatieven. Met de NIAS over zichzelf (figuur 10a) en over
haar echtgenoot (figuur 10b) ontstond een duidelijker
beeld van het waarom van deze invalidering. Patiente
vertoont in haar interpersoonlijke profiel een overmaat
aan vulling van de Ondersegmenten en extreem weinig
vulling van de Bovensegmenten. Haar partner was heel
complementair aan haar: in haar beschrijving zijn bij
hem de Samensegmenten in zeer hoge mate gevuld en
de Niet-samensegmenten nauwelijks. Hij was een liefde-
volle, populaire, joviale man die sociaal zeer actief was.
Door zijn aanwezigheid en doordat hij haar in sociale
activiteiten betrok, bleven haar gebrek aan zelfvertrou-
wen en haar overmaat aan sociale angst op de achter-
grond. Toen hij overleden was, werd ze weer ten volle
geconfronteerd met de angsten en twijfels over zichzelf
die ze had in haar jeugd, voordat ze hem leerde kennen.
Ook hier waren de profielen inspirerend voor de thera-
peut en zorgde de communicatie aan de hand van de
plaatjes niet alleen voor herkenning maar ook voor
meer erkenning van patientes probleem om weer op
gang te komen.
Uitgeleide
Over een periode van vijftig jaar is het interpersoonlijke
circumplexmodel geevolueerd van een intuıtieve con-
structie naar een wetenschappelijk gevalideerd model
met een paradigmatische status: de NIAS is een recente-
lijk ontwikkeld en gevalideerd Nederlandstalig instru-
ment dat voldoet aan de strengste psychometrische
eisen. Diverse mogelijkheden om het instrument te
gebruiken in de klinische praktijk, zowel diagnostisch,
Figuur 10. Boven: Mevrouw O, onverwerkbare rouw, het zelfbeeld. Onder: Mevrouw O: beeld van haar echtgenoot
238 Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239
13
therapeutisch als in supervisie en intervisie werden toe-
gelicht. We zullen in een volgende bijdrage in dit tijd-
schrift een kader schetsen om interpersoonlijke profielen
te interpreteren. Hierbij maken we gebruik van recente
visies uit de hechtingstheorieen en van leertheoretische
inzichten.Diagnosis of interpersonal functioning. The Dutch interpersonal
adjective scales (NIAS)
A recently developed Dutch interpersonal inventory is introdu-ced: the NIAS. We explain its relevance for the diagnosis of inter-personal (dis)functioning and its usefulness for therapy, coachingand supervision. The NIAS is an adaptable instrument, capable ofdescribing the interpersonal aspects of personality from differentperspectives (self, ideal, peer rating).
Literatuur
Bakan, D. (1966). The duality of human existence: Isolation andcommunion in Western man. Boston: Bea-con.
Bartolomew, K., & Horowitz, L.M (1991). Attachment stylesamong young adults: a test of a four category model. Journalof Personality and Social Psychology. 61, 226-244.
Bartolomew, K., & Perlman, D. (Eds.) (1994).Advances in personalrelationships. Vol 5: Attachment processes in adulthood. Lon-den: Jessica Kingsley publishers.
Beck, A.T. (1964). Thinking and depression - II: Theory and the-rapy. Archives of General Psychiatry, 10, 561-571.
Beck, T.S.(1999). Basisboek cognitieve therapie. Baarn: UitgeverijIntro.
Birtchnell, J. (1993). How humans relate. A new interpersonal the-ory. Westport, CT: Praeger/Greenwood Inc.
Birtchnell, J. (1999).Relating in psychotherapy: The application of anew theory. Westport, CT: Praeger/Greenwood Inc.
Brokaw, D.W., & McLemore, C.W. (1991). Interpersonal modelsof personality and psychopathology. In D.G. Gilbert & J. J.Connolly (Eds.), Personality, social skills, and psychopatho-logy: An individual differences approach. Perspectives on indivi-dual differences (pp. 49-83). New York: Plenum Press.
Gallo, L.C., Smith, T.W., & Ruiz, J.M. (2003). An interpersonalanalysis of adult attachment style: circumplex descriptions,recalled developmental experiences, self-representations, and
interpersonal functioning in adulthood. Journal of Persona-lity, 71,141-181.
Hoekstra, H.A., Ormel, J., Fruyt, F. de (1996). NEO persoonlijk-heidsvragenlijsten. NEO-PI-R, NEO-FFI. Handleiding. Lisse:Swets & Zeitlinger B.V.
Horowitz, L.M., Dryer, D.C., & Krasnoperova, E.N. (1997). Thecircumplex structure of interpersonal problems. In R. Plutchik& H.R. Conte (Eds.), Circumplex models of personality andemotions (pp. 347-384). Washington DC: American Psycho-logical Association.
Horowitz, L.M. (2004). Interpersonal foundations of psychopatho-logy. Washington DC: American Psychological Association.
Jong, C.A.J. de, & Brink, W. van den (1998). ICL-R Interpersoons-vragenlijst. Sint-Oedenrode: Novadic.
Jong, C.A.J. de, Brink,W. van den, & Jansma, A.. (2000). ICL-R:Handleiding bij de vernieuwde Nederlandse versie van de Inter-personal Checklist (ICL). Sint-Oedenrode: Novadic.
Leary, T. (1957). Interpersonal diagnosis of personality: A functionaltheory and methodology for personality evaluation. New York:Ronald Press.
McCrae, R.R., & Costa, P.T. (1989). The structure of interpersonaltraits: Wiggins’s circumplex and the five-factor model. Journalof Personality and Social Psychology, 56, 586-595.
Pincus, A.L., & Wiggins, J.S. (1990). Interpersonal problems andconceptions of personality disorders. Journal of PersonalityDisorders, 4, 342-352.
Rouckhout, D. & Schacht, R. (2000). Ontwikkeling van een Neder-landstalig Interpersoonlijk Circumplex. Diagnostiek-wijzer.Tijdschrift voor gezondheidszorg, 4, 96-118.
Rouckhout, D. & Schacht, R. (in voorbereiding). NIAS & NIHS.Handleiding bij de Nederlandse Interpersoonlijke Adjectieven-en Handelings-Schalen.
Segrin, C. (2001). Interpersonal processes in psychological problems.New York: The Guilford Press.
Wiggins, J.S., Trapnell, P., & Phillips, N. (1988). Psychometric andgeometric characteristics of the Revised Interpersonal Adjec-tive Scales (IAS-R). Multivariate Behavioral Research, 23,517-530.
Wiggins, J.S. (1991). Agency and communion as conceptual coor-dinates for the understanding and measurement of interperso-nal behavior. In W.M. Grove & D. Ciccetti (Eds.), Thinkingclearly about psychology: Vol. 2. Personality and psychopatho-logy (pp. 89-113). Minneapolis, MN: University of MinnesotaPress.
Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:228–239 239
13