Upload
j-p-van-hoeve
View
214
Download
1
Embed Size (px)
Citation preview
PARODONTOLOGIE
Een verkeerde inschatting? A.a-positief!
Parodontologie in de praktijk (35)
J.P. van Hoeve
Abstract Voordat er met behandeling begonnen kan
worden moet er een diagnose gesteld zijn en op grond
van de diagnose en de prognose een behandelingsplan
gemaakt zijn. Nuanceverschillen in zowel diagnose,
prognose als behandelingsplan kunnen het verloop en
het resultaat van de behandeling beınvloeden.
Op grond van kennis en ervaring stellen we na ana-
mnese en onderzoek de diagnose en stellen een behande-
lingsplan op. Persoonlijke inschattingen en de praktische
beschikbaarheid van wetenschappelijke kennis spelen
hierbij een rol. De volgende casussen illustreren dit.
Casus 1 In maart 1997 presenteert zich een 24-
jarige patiente vanMarokkaanse afkomst met ern-
stige parodontale afbraak in de regio 11-17. Ze is
op instigatie van een orthodontist bij ons inge-
stuurd nadat ze wegens een storende standsveran-
dering van de 11 door haar tandarts naar hem
verwezen was en hij de parodontale problemen
onderkend had.
De parodontale problemen zijn hier in eerste
instantie niet voldoende ingeschat.
Onze diagnose is: zeer ernstige, gelokaliseerde
parodontitis in de regio 11-17 met infrabony botde-
fecten, standsverandering van de 11 en een goede
plaquebestrijding. De restauratieve toestand in de
aangedane regio is zeer matig, met caries in de 15 en
de 16. (afb. 1,2)
Gezien de ernst van de afbraak en de goede
plaquebestrijding wordt besloten tot flapchirurgie
met geleide weefselregeneratie in de regio 11-17.
Achteraf gezien moeten we constateren dat
mogelijk de leeftijd van de patiente bij het stellen
van de diagnose en het opstellen van het behande-
lingsplan onvoldoende in aanmerking genomen is.
De patiente maakte een oudere indruk waardoor er
niet aan lokale, postjuveniele A.a-gerelateerde
parodontitis gedacht werd, maar aan lokale adulte
parodontitis.
In de praktijk is gebleken dat in veel gevallen van
juveniele parodontitis de aantallen Actinobacillus
actinomycetemcomitans in de pocketflora zeer
sterk verhoogd zijn. Het is dan geındiceerd de sca-
ling en rootplaning te ondersteunen met een anti-
bioticum combikuur, die bestaat uit metronidazol
en amoxicilline.
De behandeling bestond uit flapchirurgie waar-
bij in het botdefecten bij de 11 BioOss overdekt met
BioGuide aangebracht werd en de defecten bij de
15, 16 en 17 met BioGuide overdekt werden. De
behandeling werd ondersteund met een kuur doxy-
cycline om infectie van de aangebrachte materialen
tegen te gaan.
Hierna wordt de patiente in een viermaandelijks
nazorgsysteem opgenomen, wat ze trouw volgt. De
mondhygiene is steeds zeer goed.
Een jaar na behandeling (1998) blijkt er klinisch
een duidelijke verbetering opgetreden te zijn: de
sondeerdieptes zijn sterk gereduceerd. Rontgenolo-
gisch is er bij de 11 een verbetering van de botsitua-
tie te zien, bij de 15 en 16 is er geen verandering.
(afb. 3-5)
Tweeenhalf jaar na de behandeling (2000) is er
bij de 15 en 16 een duidelijke achteruitgang te con-
stateren: de pockets zijn dieper geworden. Er wordt
weer een flapoperatie uitgevoerd rond de 15 en deJ.P. van Hoeve (*)tandarts
TandartsPraktijk (2005) 26:415–425
DOI 10.1007/BF03072546
13
16, waarbij in de botdefecten Emdogain en BioOss
aangebracht wordt. De patiente krijgt weer
doxycycline.
Uiteindelijk leidt dit ook niet tot een blijvende
verbetering, want drie jaar later (2003) zijn de poc-
ketdieptes bij de 15, 16 en 17 niet afgenomen; er is
nu ook palatinaal bij de 13 een pocket van 7 mm te
sonderen. De rontgenfoto toont een onveranderd
beeld. (afb. 6,7)
Wegens de teleurstellende resultaten en de her-
nieuwde ontstekingsactiviteit bij de 13 wordt beslo-
ten tot een bacterietest. De uitslag van de test toont
1. De pocketstatus van het eerste kwadrant bij de intake.
2. De rontgenfoto bij de intake: uitgebreid botverlies bij de 15 en 16. Caries distaal in de 16 en onder de kroon bij de 15.
416 TandartsPraktijk (2005) 26:415–425
13
3. De pocketdieptes 1 jaar na behandeling: klinisch is er verbetering.
4. Rontgenfoto’s van de 11 en 12 bij intake en een jaar later. Er is een duidelijke verbetering bereikt.
TandartsPraktijk (2005) 26:415–425 417
13
5. De klinische verbetering weerspiegelt zich niet in het rontgenbeeld van de 15 en 16.
6. In 2003 zijn de sondeerdieptes duidelijk toegenomen.
418 TandartsPraktijk (2005) 26:415–425
13
7. Het rontgenbeeld in 2003 toont geen verdere afbraak.
8. De uitslag van de bacterieanalyse: veel A.a.
TandartsPraktijk (2005) 26:415–425 419
13
9. De pocketstatus in 2004 met nog slechts twee ondiepe restpockets.
10. Een jaar na de combikuur is op de rontgenfoto een verbetering van het marginale bot te zien.
420 TandartsPraktijk (2005) 26:415–425
13
11. Het klinische beeld is in 2004 ’stralend’: een mooie, strak aanliggende, gezonde gingiva.
12. Begin 2005 nog slechts een pocket van 4 mm.
TandartsPraktijk (2005) 26:415–425 421
13
13. De botsituatie is nu stabiel en lijkt verder verbeterd.
14. Ook het klinische beeld blijft goed.
422 TandartsPraktijk (2005) 26:415–425
13
15. De botafbraak rond de wortel van de 23 is goed te zien.
16. Een duidelijk beeld van het angulaire botdefect distaal van de 43.
TandartsPraktijk (2005) 26:415–425 423
13
dat vooral de hoeveelheid A.a. erg groot is en een
combikuur geındiceerd is. (afb.8)
Het gebied 11-27 wordt grondig subgingivaal
gereinigd en de combikuur wordt voorgeschreven.
Het resultaat van de laatste behandeling is zeer
goed: na een jaar (2004) zijn de pockets, op twee van
4mmna, verdwenen; het botniveau is gestabiliseerd
en lijkt zelfs iets verbeterd.
De patiente heeft inmiddels ook een nieuwe
tandarts, die de 15 en 16 behandeld heeft. (afb.9-11)
Weer een jaar later (2005) is alles stabiel: klinisch
een prachtig beeld, met nog slechts een pocket van 4
mm distaal bij de 16 en een botsituatie die zelfs iets
verbeterd lijkt. (afb. 12-14)
Achteraf gezien heeft het lang geduurd voor we
een bacterietest uitgevoerd hebben. Door de con-
sequente nazorg leek de situatie na de behandeling
in 2000 ondanks de verdiepte pockets beheersbaar.
Pas bij de hernieuwde ontstekingsactiviteit in 2003
is de test uitgevoerd.
Opmerkingen
We kunnen concluderen dat door het niet direct vermoe-
den dat de afwijking A.a-gerelateerd zou kunnen zijn, we
niet de meest doeltreffende aanpak gekozen hebben.
Hierbij is het interessant dat we ons realiseren dat voor
het gebruik van de combikuur en het bekendworden van
de A.a., patienten met gelokaliseerde juveniele parodon-
titis succesvol behandeld werden door middel van pocke-
teliminatie al dan niet in combinatie met een kuur
doxycycline of tetracycline.
Casus 2 Een 50-jarige patiente wordt ingestuurd
met een pijnlijke, licht mobiele 23 met drukpijn
apicaal en een diepe, pussende pocket palatinaal.
Enige weken tevoren was de patiente bij haar
tandarts gekomen met een submuceus abces buc-
caal bij de 23. De therapie bestond uit incisie, drai-
nage van het abces en later endodontische
behandeling van het bij het openen nog vitaal rea-
gerende element. Ondanks de behandeling is het
element pijnlijk gebleven.
Bij onderzoek vinden we een endodontisch
behandelde, pijnlijke 23 met distaal en palatinaal
actieve pockets van 10 mm. Behalve een rustige
pocket van 10 mm distaal van de 36 zijn er geen
verdere parodontale afwijkingen te diagnosticeren.
De mondhygiene is goed, er is nauwelijks plaque
aanwezig. De diagnose: lokale, actieve parodontitis
bij de 23 en lokale parodontitis distaal bij de 36. De
rontgenfoto toont de botafbraak rond de 23 duide-
lijk. (afb.15) De behandeling bestaat uit een flap
17. Pockets met ’alleen grote hoeveelheden A.a.’
424 TandartsPraktijk (2005) 26:415–425
13
palatinaal bij de 23, waarbij blijkt dat er een bot-
defect aanwezig is dat van distaal palatinaal als een
slakkenhuis rond de radix naar mesiaal loopt en
daar een tunneltje naar buccaal heeft. Ook wordt
de pocket distaal van de 36 met een flapoperatie
behandeld.
De genezing verloopt voorspoedig en de klach-
ten verdwijnen. In de periode van de directe postop-
eratieve nazorg zijn er geen bijzonderheden.
Bij evaluatie van de behandeling na drie maan-
den constateren we bij de 23 palatinaal weer ver-
dieping van de pocket en ontstekingsactiviteit; de
pocket distaal van de 36 is gereduceerd tot 4 mm en
bloedt niet bij sonderen. Verder vinden we bij de 43
distaal een actieve pocket van 12 mm en de ront-
genfoto laat een angulair botdefect zien. (afb.16)
Op grond van deze bevindingen nemen we bac-
teriemonsters. De uitslag van de test is zeer duide-
lijk: A.a. in overvloed. (afb.17)
De 23 wordt grondig subgingivaal gereinigd en
tussen de 43 en 44 wordt een driehoeksflap
uitgevoerd. De behandeling wordt ondersteund
met een combikuur bestaande uit amoxicilline en
metronidazol.
Vier maanden later zijn de pockets gereduceerd
tot 4 mm en is er geen enkele ontstekingsactiviteit
waar te nemen. Het is nog te vroeg om op een
rontgenfoto botherstel te kunnen zien.
Opmerkingen
Ook hier enkele opmerkingen. Het submuceuze abces bij
de 23 deed een endodontische oorzaak vermoeden. Bij
een gaaf element is dit niet voor de hand liggend, maar
het kan. Ook kan door een zeer diepe pocket de periapex
en vandaaruit de pulpa geınfecteerd raken.
De parodontale diagnose bij onze intake had voor de
23 ook snelle, progressieve parodontitis met een vermoe-
den van hoge aantallen A.a. kunnen zijn.
TandartsPraktijk (2005) 26:415–425 425
13