Upload
j-j-m-linders
View
213
Download
1
Embed Size (px)
Citation preview
ARTIKEL
Juridische aspecten van DBC’s
J.J.M. Linders � G. van Hekesen-van Bruggen
1 Inleiding
Het kabinetsbeleid is erop gericht om voor de ziekenhuis-
zorg te komen tot een systeem van meer vraagsturing en
gereguleerde marktwerking. Dit dient enerzijds te worden
bereikt door een goede kostentoedeling, en anderzijds
door (vooralsnog op beperkte schaal) de mogelijkheid te
bieden te onderhandelen over onder andere de prijs van de
door de verzekeraar in te kopen zorg.
Daartoe is met ingang van 1 februari 2005 voor
ziekenhuizen een nieuw bekostigings- en financiering-
ssysteem op basis van diagnose-behandel-combinaties
(DBC’s) ingevoerd.
EenDBCwordt in de beleidsregel ‘Declaratiebepalingen
DBC-tarieven en overige tarieven medisch specialistische
zorg door of vanwege de zorginstelling van het CTG’,
gedefinieerd als: ‘het geheel van prestaties van zorginstel-
ling en medisch specialist, voortvloeiende uit de zorgvraag
waarvoor de patient de medisch specialist in de zorginstel-
ling consulteert’. Een DBC typeert de medisch specialisti-
sche zorg volgens een methodiek waarbij de zorgvraag
(diagnose) wordt gekoppeld aan de daartoe geleverde zorg-
prestaties (begeleiding, diagnostiek en behandeling). De
bijbehorende kosten van het ziekenhuis en de werklast
van de medisch specialist worden aan deze producten
toegerekend.1
Daarmee is een systeem tot stand gebracht dat op ter-
mijn dient te zijn gebaseerd op daadwerkelijk geleverde
prestaties en de daarmee samenhangende kosten. De
NederlandseDBC-systematiek heeft als doelstelling presta-
tiebekostiging als basis voor transparantie van de
bedrijfsvoering van ziekenhuizen, hetgeen nodig is als
opmaat voor de introductie van marktwerking.2 Uiteinde-
lijk dient de prijs van een DBC niet alleen de met de te
leveren prestatie samenhangende kosten te omvatten, maar
ook alle bijbehorende kosten van het ziekenhuis, zoals de
kapitaallasten en het honorarium van de vrijgevestigd
medisch specialist. Dit dient uiteindelijk te leiden tot een
systeem van gereguleerdemarktwerking, waarbij de regule-
ring nog slechts zoumoeten bestaan uit het aanbrengen van
een begrenzing op macroniveau, in combinatie met een
vergaande sturende rol van de zorgverzekeraars.
De invoering van deDBC’s is mogelijk gemaakt door de
aanpassing van wetgeving en uitvoeringsregelingen. DBC’s
vinden hun grondslag in de Wet tarieven gezondheidszorg
(WTG), met ‘nevenmaatregelen’ in de Ziekenfondswet
(Zfw). In de toekomst zal, teneindemarktwerkingmogelijk
te maken, deze wetgeving verder aangepast worden. De
WTG wordt vervangen door de Wet marktordening
gezondheidszorg en de Zfw door de Zorgverzekeringswet.
Ook de in te voeren Wet toelating zorginstellingen zal
daaraan bijmoeten dragen doormiddel van een geleidelijke
afschaffing van het vergunningenregime voor bouw.
In dit artikel beogen wij inzichtelijk te maken op welke
wijze de structuurwetgeving in de gezondheidszorg is aan-
gepast om de invoering van DBC’s mogelijk te maken
(hoofdstuk 2). Daarnaast besteden we aandacht aan juri-
dische vraagstukken die bij de invoering van deDBC’s een
rol spelen: het privacyvraagstuk (hoofdstuk 3) en de rela-
tie tussen het verstrekkingenpakket zorgverzekering en
DBC’s (hoofdstuk 4). Een hoofdstuk wordt afgesloten
met enkele observaties.
J.J.M. Lindersen, Hans Linders is advocaat bij het Collegebouw ziekenhuisvoorzieningen. Gerda van Hekesen-VanBruggen is als advocaat werkzaam in deGezondheidsgroep vanVan Doorne in Amsterdam.
1 Kamerstukken II 2003/04, 29 248, nr. 1, p. 3.2 Kamerstukken II 2003/04, 29 248, nr. 1, p. 3.
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (2005) 29:537–548
DOI 10.1007/BF03056195
13
2 DBC-systematiek in wet- en regelgeving
Voor een goed begrip van de DBC-systematiek en de
redenen waarom tot invoering van dit nieuwe systeem is
overgegaan, wordt in het onderstaande allereerst de reeds
bestaande financierings- en bekostigingssystematiek uit-
gelegd, waarna vervolgens wordt ingegaan op het nieuwe
systeem zoals dat met ingang van 1 februari 2005 geldt.
2.1 Systeem tot 1 februari 2005
Tot 1 februari 2005 werden ziekenhuizen volledig, en na 1
februari 2005 nog steeds grotendeels, bekostigd op basis
van functiegerichte budgettering (hierna: ‘FB-systema-
tiek’). Dit systeem ziet er als volgt uit.
Op ziekenhuisniveau worden tussen ziekenhuizen en
zorgverzekeraars afspraken gemaakt over de hoeveelheid
en de soort zorg die in een bepaald jaar wordt geleverd.
Het ziekenfonds dat in de betreffende regio marktleider
is, sluit daartoe met het ziekenhuis een overeenkomst en
voert in dat licht ook overleg over het WTG-budget.
De ZN/KPZ-regiovertegenwoordiger3 sluit namens de
andere ziekenfondsen een overeenkomst. Daarnaast
sluit de ZN/KPZ-regiovertegenwoordiger een WTG-
overeenkomst op basis waarvan deze namens de particu-
liere zorgverzekeraars onderhandelt over het budget. De
afspraken worden gemaakt op basis van diverse parame-
ters, zoals aantallen opnames, polikliniekbezoeken, ver-
richtingen e.d. In dit kader is van belang dat
ziekenfondsen op grond van artikel 8 lid 5 Zfw een zorg-
plicht hebben jegens de verzekerden. De bovengenoemde
overeenkomsten worden gesloten om aan deze zorgplicht
te kunnen voldoen. Daarbij geldt op grond van artikel 47
lid 1 Zfw voor ziekenfondsen een contracteerplicht. Dit
houdt in dat ziekenfondsen verplicht zijn om de zorg die
zij moeten leveren aan hun verzekerden, in te kopen bij
alle ingevolge artikel 8a Zfw toegelaten ziekenhuizen.
Daarnaast geldt op grond van artikel 48 lid 1 Zfw een
omgekeerde contracteerplicht, hetgeen inhoudt dat zie-
kenhuizen die met een ziekenfonds een overeenkomst
hebben gesloten, gehouden zijn om, indien een ander
ziekenfonds dit verzoekt, met dit ziekenfonds een gelijke
overeenkomst te sluiten. De wet schreef tot 1 februari
2005 voor dat de overeenkomsten – ook wel zorg- of
medewerkersovereenkomsten genoemd – moesten wor-
den gesloten met inachtneming van de op landelijk
niveau overeengekomen uitkomsten van overleg (uvo’s)
dan wel door het College voor zorgverzekeringen (CVZ)
vastgestelde modelovereenkomsten.
Nadat ziekenhuis, ziekenfonds en ZN/KPZ-regiover-
tegenwoordiger overeenstemming hebben bereikt, wordt
het onderhandelingsresultaat ter goedkeuring voorge-
legd aan het College tarieven gezondheidszorg (CTG),
dat dit resultaat toetst aan de CTG-beleidsregels. De
gemaakte afspraken vinden hun vertaling in een door
het CTG bepaald budget. Ter dekking van het budget
declareerde het ziekenhuis (en in sommige gevallen de
medisch specialist) tot 1 februari 2005 twee soorten tarie-
ven: het door het CTG vastgestelde uniforme neventarief
voor verrichtingen en het ter dekking van de overige
kosten vastgestelde individuele (dus per ziekenhuis afwij-
kende) verpleegtarief. Dit verpleegtarief werd gebruikt
om het budget sluitend te krijgen.
Daarnaast stelde het CTG tot 1 februari 2005 op basis
van artikel 17b WTG (oud) maximumtarieven voor
de verrichtingen door de medisch specialisten vast.
Medisch specialisten, werkzaam in ziekenhuizen, decla-
reerden deze tarieven aan of via het ziekenhuis. Sinds
1995 zijn in vrijwel alle ziekenhuizen lokale initiatieven
van toepassing: een overeenkomst tussen betrokken zie-
kenhuis, de aldaar werkzame medisch specialisten en de
verzekeraars. Medisch specialisten die deelnemen aan
een lokaal initiatief worden niet per gedeclareerde
verrichting betaald, maar ontvangen een vast honorari-
umbudget, ofwel lumpsum, onafhankelijk van de hoe-
veelheid zorg die zij leveren. Een onder- of overschrijding
van de lumpsum in enig jaar wordt via het verpleegta-
rief van het ziekenhuis verrekend. Hiermee wordt in
geval van meer- of minderproductie de lumpsum sluitend
gemaakt.
De bovenbeschreven systematiek had weinig relatie
meer met de werkelijke prestaties en de daarmee samen-
hangende werkelijke kosten en gaf daarmee niet altijd de
juiste kostensignalen af.4 Bovendien laat de huidige wet-
en regelgeving invoering van het gewenste systeem van
gereguleerde marktwerking niet toe.
2.2 Nieuw systeem per 1 februari 2005
De overheid heeft gekozen voor een geleidelijke invoe-
ring van een systeem van gereguleerde marktwerking.
Daartoe is de ziekenhuismarkt sinds 1 februari 2005
ingedeeld in twee segmenten: het A-segment waarvoor
nog geen sprake is van gereguleerde marktwerking en het
B-segment,5 waarin dat wel het geval is. Om invoering
van de DBC-systematiek mogelijk te maken, zijn zowel
de WTG als de Zfw aangepast. De WTG is aangepast
3 ZN/KPZ staat voor Kontactcommissie Publiekrechtelijke Ziek-tekostenregelingen van Zorgverzekeraars Nederland.
4 Kamerstukken II 2002/03, 28 994, nr. 3, p. 16.5 Opgemerkt wordt dat voor een goed begrip de beschrijvingen zo‘simpel’ mogelijk worden gehouden. Achter deze beschrijvingenzitten ingewikkelde rekenmodellen.
538 Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (2005) 29:537–548
13
middels de WTG ExPres (ExPres staat voor: EXperimen-
ten en PREStatiegerichte bekostiging), de Zfw door mid-
del van de Wet herziening overeenkomstenstelsel zorg
(Wet HOZ).67 De Zfw zal opgaan in de Zorgverzekerings-
wet (Zvw),8 die naar verwachting op 1 januari 2006 in
werking treedt. Met het oog daarop zullen wij in het
onderstaande ingaan op de systematiek zoals die zal gel-
den op basis van de Zvw. De WTG zal worden opgeno-
men in de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG).
Het is de bedoeling dat ook deze wet, die momenteel als
voorstel voorligt in de Tweede Kamer, op 1 januari 2006
in werking zal treden. Aangezien het wetsvoorstel ten tijde
van het schrijven van dit artikel nog niet door de Tweede
Kamer was behandeld, wordt in het onderstaande nog
uitgegaan van de WTG.
Bij de bespreking van de nieuwe systematiek zijn de
volgende uitgangspunten van belang. Op grond van de
nieuwe WTG mogen in beginsel nog steeds slechts tarie-
ven in rekening worden gebracht voor prestaties waarvoor
door het CTG een tarief is vastgesteld of goedgekeurd.
Nieuw is dat daarnaast ook een prestatiebeschrijving door
het CTG dient te zijn vastgesteld. Vaststelling van de
prestatiebeschrijving is noodzakelijk om in het B-segment
de tarieven te kunnen loslaten. Dit zal in het onderstaande
worden besproken. Daarnaast blijft ook na de invoering
van de DBC-systematiek de zorgplicht van verzekeraars
onverkort gelden. De zorgplicht zoals die gold op grond
van de Zfw, is ook in artikel 12 Zvw opgenomen.
A-segment
Het A-segment omvat 90% van de ziekenhuisproductie,
waaronder in ieder geval de acute zorg en de beschik-
baarheidfunctie van het ziekenhuis. Voor het A-segment
zal voorlopig nog geen sprake zijn van gereguleerde
marktwerking. In het A-segment verandert dan ook
niet veel ten opzichte van de beschrijving onder 2.1.9 Er
gelden, voorlopig, nog steeds een FB-budget en een con-
tracteerplicht. De drie partijen, zoals in het bovenstaande
beschreven, maken afspraken over de te leveren produc-
tie en het CTG bepaalt het budget. Het verschil is
dat voor de financiering van het budget niet langer
nevenverrichtingen en verpleegdagen, maar DBC’s wor-
den gedeclareerd. Het ‘gat’ tussen FB-budget (de bekosti-
ging) en hetgeen via declaratie van DBC’s is ontvangen
(de financiering), wordt via een door het CTG te bepalen
percentage op de DBC’s verrekend: het verrekentarief.
Dit verrekentarief vervangt het sluittarief zoals dat voor-
heen gold. Het FB-budget en de lumpsum voor de
medisch specialisten zijn middels een door het CTG vast-
gesteld opschoontarief geschoond voor de DBC’s in het
B-segment.10 Het tarief voor de DBC’s in het A-segment
bestaat uit een kostendeel voor de kosten van het zieken-
huis en een honorariumdeel voor de bij de DBC betrok-
ken medisch specialisten. Het kostendeel betreft een door
het CTG vastgesteld bedrag per DBC dat voor ieder
ziekenhuis gelijk is. Het tarief voor de medisch specialist
is een uniform, ook voor ieder ziekenhuis gelijk honora-
riumbedrag per DBC(-productgroep). Dit betreft een
maximumtarief.11
B-segment
Het B-segment omvat 10% van de ziekenhuisproductie.12
In CTG beleidsregel I-751 ‘Lijst van DBC’s in segment-
B’13 is vastgelegd welke DBC’s tot het B-segment behoren.
Voor deze 10% wordt zoals in het bovenstaande reeds
werd aangegeven, gereguleerde marktwerking toege-
staan.14 Daartoe gaan ziekenhuizen met verzekeraars
onderhandelen over prijs, kwaliteit en volume van de te
leveren DBC(-groepen). Om het in rekening brengen van
vrije tarieven mogelijk te maken, kan het CTG op grond
van artikel 11 lid 4 onder c WTG bepalen dat voor
bepaalde DBC’s de artikelen 2 lid 1 onderdelen c en d, en
3 tot en met 10 WTG niet van toepassing zijn. Concreet
betekent dit dat vrijstelling wordt verleend van tariefgoed-
keuring en dus alleen sprake is van een prestatiebeschrij-
ving. Vervolgens maakt het CTG voor de categorie van
zorgaanbieders die deze prestatie kunnen leveren, een
beschikking waarin voor die categorie wordt bepaald dat
6 WTG ExPres, wet van 9 december 2004, Stb. 2005, 24; WetHOZ, wet van 9 december 2004, Stb. 2005, 27. Beide wetten zijnin werking getreden op 1 februari 2005, Stb. 2005, 42.7 Zie voor een uitgebreide beschouwing van de Wet HOZ: G.R.J.de Groot, ‘Het overeenkomstenstelsel in revisie’, TvGR 2004, p. 3-19. Zie ook H.E.G.M. Hermans en R.N. van Donk, Herzieningovereenkomstenstelsel zorg, Houten/Diegem: Bohn Stafleu VanLoghum 2005.8 Wet van 16 juni 2005, Stb. 2005, 358.9 Wel heeft de minister het CTG inmiddels gevraagd om een uit-voeringstoets uit te brengen over een nieuw bekostigingsmodelvoor het A-segment. Zie Kamerstukken II 2004/05, 29 248, nr. 16.
10 CTG Beleidsregel I-752 ‘Opschoning FB-budget in verband metde introductie van het DBC-segment met vrije prijzen’.11 Opgemerkt wordt dat de in de oude WTG bestaande titel 4ainzake maximumtarieven (art. 17a t/m 17e) met invoering van deWTG ExPres is komen te vervallen. Ingevolge art. 11 lid 4 onder bvan de huidige WTG kan het CTG in een beleidsregel nog steedsbepalen dat sprake is van een maximumtarief.12 Deze 10% is een landelijk gemiddelde. Voor bepaalde specialis-men kan de zorg in het B-segment echter meer of minder dan 10%beslaan. Met name voor ondersteunende specialismen, zoals radio-logen en anesthesiologen, kan het om meer dan 10% gaan.13 De beleidsregel bevat een bijlage met daarin alle DBC’s diebehoren tot het B-segment.14 De DBC-systematiek zal eerst worden geevalueerd, alvorenswordt besloten tot uitbreiding van het B-segment. Zie voor delaatste informatie Kamerstukken II 2004/05, 29 248, nr. 16.
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (2005) 29:537–548 539
13
zij bij het in rekening brengen van de prestatie alleen
rechtsgeldig die prestatiebeschrijving kunnen hanteren.
Hanteren zij een andere prestatiebeschrijving dan valt de
prestatie niet onder de vrijstelling van tariefsgoedkeuring
door het CTG. Een en ander is strafbaar gesteld in artikel
2 WTG.
Ook in het B-segment bestaat de prijs van een DBC uit
een kostendeel en een honorariumdeel. In beleidsregel I-
751 is bepaald dat voor de DBC’s in het B-segment door
het CTG alleen de prestatieomschrijvingen en de hono-
rariumbedragen voor elk bij het DBC-traject van de
patient betrokken specialisme worden vastgesteld. Daar-
mee is alleen het kostendeel van het ziekenhuis werkelijk
vrij onderhandelbaar, nu immers het van het DBC-tarief
onderdeel uitmakende honorariumbedrag voor de bij de
DBC betrokken medisch specialisten wel door het CTG
wordt vastgesteld. Ook voor het B-segment betreft het
honorariumdeel een maximumtarief. De honorarium-
component wordt voor DBC’s in het B-segment vastge-
steld door de gevalideerde normtijd te vermenigvuldigen
met een door het CTG vastgesteld uurtarief. Dit betreft
een vast uurtarief dat voor alle medisch specialisten gelijk
is. Het uurtarief is door het CTG vastgesteld op 140.15
Overigens zullen zowel de normtijden als het uurtarief
voor het B-segment in de loop van 2006 opnieuw worden
vastgesteld.
De kapitaallasten van het ziekenhuis in het B-segment
zijn voorlopig ook nog niet vrij onderhandelbaar. Voor
ziekenhuizen geldt een verplichte normopslag voor kapi-
taallasten van 12,5% op de vrij onderhandelde prijs per
DBC(-groep).16 Datzelfde geldt voor een deel van de
opleidingskosten, de academische component en topre-
ferente zorg en de poliklinische geneesmiddelen. Daarbij
moet worden opgemerkt dat deMinister van VWS in zijn
‘februaribrief’ inmiddels aangekondigd heeft dat zijn
beleid erop gericht is om ook de kapitaallasten van de
ziekenhuizen in de toekomst onderdeel uit te laten maken
van de vrij onderhandelbare DBC-prijs.17
De contracteerplicht en de omgekeerde contract-
eerplicht zoals die golden op grond van de artikelen 47
en 48 Zfw zijn niet verenigbaar met het vrij onderhan-
delen en contracteren van DBC’s in het B-segment. Der-
halve is de (omgekeerde) contracteerplicht middels de
Wet HOZ reeds gedeeltelijk, en met de invoering van de
Zvw in beginsel zelfs geheel opgeheven.18 Wel geeft arti-
kel 12 Zvw de mogelijkheid om, ter bescherming van het
algemeen belang, voor bij AMvB aan te wijzen vormen van
zorg of overige diensten een (omgekeerde) contracteer-
plicht in te voeren. Tijdens de parlementaire behandeling
van de Zvw heeft de minister echter al aangegeven niet het
voornemen te hebben gebruik te maken van de mogelijk-
heid tot invoering van de (omgekeerde) contracteerplicht.19
Met de invoering van de DBC-systematiek vormen de
DBC’s in het B-segment het onderwerp van de onder-
handelingen tussen de zorgverzekeraar en de zorgaanbie-
der. De afschaffing van de contracteerplicht en van het
systeem van uvo’s en modelovereenkomsten, leidt ertoe
dat zorgverzekeraars en ziekenhuizen veel meer op indi-
vidueel niveau met elkaar onderhandelen.
Met de afschaffing van de contracteerplicht, kan zowel
sprake zijn van gecontracteerde, als van niet-gecontrac-
teerde zorg. Zorgaanbieders die een of meer DBC’s willen
leveren uit het B-segment dienen een openbare prijslijst te
publiceren voor het aanbod aan patienten van wie de zorg-
verzekeraar geen contract met de desbetreffende zorgaan-
bieder heeft gesloten.20 In geval van niet-gecontracteerde
zorg kan het ziekenhuis alleen de prijs volgens deze prijslijst
in rekening brengen. De verzekerdemaakt, in geval van het
ontbreken van een contract, op grond van artikel 13 lid 1
Zvw aanspraak op restitutie wegens gemaakte kosten,
waarbij de zorgverzekeraar de hoogte van de vergoeding
vaststelt.
Voorstelbaar is dat de vrije prijzen voor bepaalde
prestaties uit de hand lopen. Daarbij moet zowel worden
gedacht aan te lage als aan te hoge prijzen. In dat geval
kunnen de tarieven voor die prestaties door middel van
een wijziging in de beleidsregels aan voorwaarden, voor-
schriften of beperkingen worden gebonden. Dat kan
onder meer door in de beleidsregel te bepalen dat voor
een prestatie ten hoogste een bepaald bedrag als tarief
voor die prestatie in rekening mag worden gebracht (art.
11 lid 4 onder b WTG), dan wel door te bepalen dat een
tarief alsnog vooraf door het CTG dient te worden goed-
gekeurd. Inmiddels heeft het CTG het ‘Toezichtskader te
lage en te hoge tarieven in het B-segment van de zieken-
huiszorg’ vastgesteld. In dit document wordt onder
andere uitgewerkt wanneer tarieven te hoog of te laag
zijn en op welke wijze het CTG hiermee zal om gaan.
15 CTG Beleidsregel I-721 ‘Uurtarief B DBC’s’.16 CTG-Beleidsregel CI-858 ‘Dekking kapitaallasten segment vrijeprijzen’.17 Kamerstukken II 2004/05, 27 659, nr. 52.18 Zie voor een meer uitgebreide beschrijving: E.W.M. Meulemansen J.G. Sijmons, ‘Het overeenkomstenstelsel onder de nieuwe Zorg-verzekeringswet’, TvGR 2005, p. 61-79.
19 Kamerstukken I 2004/05, 29 763, E, p. 38. De reden hiervoor isonder andere gelegen in het feit dat, zoals ook uit de tekst vanartikel 12 Zvw blijkt, vanuit het Europees recht beredeneerd, een(omgekeerde) contracteerplicht op grond van het algemeen belanggerechtvaardigd moet zijn.20 CTG-Beleidsregel I-785 ‘Standaardprijslijst in verband met deintroductie van het DBC-segment met vrije prijzen’.
540 Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (2005) 29:537–548
13
Enkele overige algemene bepalingen voor A- en B-segment
Wanneer een patient zich tot een ziekenhuis wendt met
een bepaalde zorgvraag, dient de poortspecialist waar de
patient binnenkomt, de zorgvraag van de patient te bepa-
len. Dit gebeurt aan de hand van een daartoe ontwik-
kelde typeringslijst. De typeringslijst bevat de kenmerken
van de patient, aan de hand waarvan wordt bepaald
welke DBC dient te worden geopend voor de betreffende
patient. Dit wordt bepaald aan de hand van de combi-
natie van de elementen zorgtype, zorgvraag, diagnose en
behandeling. Vervolgens wordt voor de betreffende pati-
ent het zorgprofiel bepaald. Het zorgprofiel betreft het
totaal aan activiteiten en verrichtingen dat wordt ingezet
om aan de zorgvraag tegemoet te komen. Daarbij wor-
den alle activiteiten van de bij de DBC betrokken
medisch specialisten gekoppeld aan de DBC. Per DBC
kunnen verschillende zorgprofielen bestaan.
DBC’s dienen uiteindelijk te worden gedeclareerd. Het
moment waarop kan worden gedeclareerd en de manier
waarop dit dient te geschieden, is vastgelegd in een beleids-
regel van het CTG21 (hierna: ‘Beleidsregel declaratiebepa-
lingen’). In beginsel kunnen DBC’s pas nadat zij zijn
afgesloten, worden gedeclareerd. Voor DBC’s die langer
dan 365 dagen duren en voor chronische DBC’s gelden
afwijkende bepalingen. Nu DBC’s pas kunnen worden
gedeclareerd na afsluiting, kunnen ziekenhuizen in liquidi-
teitsproblemen komen te verkeren. Ziekenhuizen kunnen
verzekeraars echter vragen om voorschotten te verlenen.22
Wanneer zorgverzekeraars weigeren om tot bevoorschot-
ting over te gaan, kunnen ziekenhuizen een renteheffing
opleggen aan de verzekeraars. Met de opbrengst uit deze
renteheffing kunnen ziekenhuizen leningen afsluiten bij de
bank. De medisch specialisten, werkzaam binnen het zie-
kenhuis, kunnen op basis van de ‘Beleidsregel declaratie-
bepalingen’ en de daarop gebaseerde tariefbeschikking,
niet rechtstreeks declareren aan de patient.
Ter waarborging van de betrouwbaarheid van het
DBC-systeem worden op basis van de door het CTG
vastgestelde ‘Kaderregeling Administratieve Organisatie
(AO) en Interne Controle (IC) inzake DBC registratie en
facturering’, eisen gesteld aan de administratieve organi-
satie en interne controle van de ziekenhuizen (art. 2a lid 3
WTG). Op grond van de ‘Nadere regel Kaderregeling
Administratieve Organisatie en Interne Controle inzake
DBC-registratie en facturering van het CTG’ dient de
interne controleafdeling zorg te dragen voor een rappor-
tage aan het management over de opzet, het bestaan en
de werking van de AO/IC. Op basis van deze rapportage
dient de raad van bestuur een bestuursverklaring af te
geven over de werking van het systeem. Daarbij dient de
raad van bestuur te verklaren dat de registratie van de
DBC’s en de facturering al dan niet voldoet aan alle
daaraan redelijkerwijs te stellen eisen.
2.3 Beschouwingen
Vanuit de praktijk bestaat de nodige kritiek op de DBC-
systematiek.23 Zo blijkt uit een enquete van de Orde van
Medisch Specialisten dat een meerderheid van de
medisch specialisten problemen ondervindt bij de regi-
stratie van DBC’s. Bovendien menen de medisch specia-
listen dat de registratie veel tijd kost. Dit hangt onder
andere samen met fouten in de software en slechte regi-
stratie. Ook zou vanwege de grote tijdsdruk waaronder
deDBC-systematiek is ingevoerd, vanmarktwerking nog
nauwelijks sprake zijn. Ziekenhuizen hebben er bijvoor-
beeld nog moeite mee om een reele kostprijs aan de
DBC’s in het B-segment te koppelen. Daarom hebben
veel ziekenhuizen aansluiting gezocht bij de landelijk
uniforme prijzen die zijn gebruikt om het A-segment op
te schonen met de DBC’s die zijn overgeheveld naar het
B-segment. Daarnaast levert de koppeling van bepaalde
producten van bijvoorbeeld radiologen en anesthesiolo-
gen aan de DBC’s problemen op. Ten aanzien van de
openbare prijslijsten die ziekenhuizen moeten opstellen
voor niet-gecontracteerde DBC’s in het B-segment, blijkt
dat sprake is van zeer grote prijsverschillen tussen zieken-
huizen onderling. Zo zouden prijsverschillen van 50 tot
75% voor veel voorkomende ingrepen geen uitzondering
zijn. De tijd zal moeten uitwijzen of deze en andere hier
niet genoemde punten van kritiek, kinderziektes betref-
fen of dat sprake is van meer structurele
aandachtspunten.
De afgelopen tijd is veel ophef ontstaan over de zie-
kenhuisnota’s voor DBC’s in het A-segment. Zo zouden
de prijzen voor dezelfde behandelingen veel hoger zijn
dan voorheen. Als voorbeeld kan worden genoemd een
brief van een patient aan een lid van de Tweede Kamer
waarin staat dat voor eenzelfde behandeling nu 132 in
rekening is gebracht ten opzichte van 24 voor dezelfde
behandeling in 2002. Deze prijsverhoging voelt de patient
direct omdat het ten laste komt van het eigen risico.
21 CTG-Beleidsregel I-658 ‘Declaratiebepalingen DBC-tarieven enoverige tarieven medisch specialistische zorg door of vanwege dezorginstelling’.22 CTG-beleidsregel I-733 ‘Heffingsrente’.
23 Zie bijvoorbeeld K. Binkman en S. Zwakkenberg, ‘Een valsestart’, Medisch Contact 2005, p. 536-538; R. Diepersloot en H.Korsten, ‘Diagnose-behandeling-combinatie, twee stappen voorts,een stap terug’, Medisch Contact 2005, p. 1044-1047; P.J. Bosch,‘Transparante DBC-rekening’, Medisch Contact 2005, p. 905;‘DBC-systeem nekt IVF-klinieken’, Medisch Contact 2005, p. 516;‘DBC-registratie levert problemen op’, Medisch Contact 2005, p.602; R. Crommentuyn, ‘Kiloknallers en bonusvoordeel, grote prijs-verschillen tussen ziekenhuizen’, Medisch Contact 2005, p. 52-54.
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (2005) 29:537–548 541
13
Hiermee is bij deze patient het beeld ontstaan dat de zorg
door DBC’s duurder wordt, wat zijn weerslag zal hebben
in de premies. Voorstelbaar is dat dit een breder gedragen
gevoel is. De hoogte van de nota’s is verklaarbaar door
de overgang van het gebruik van het verpleegtarief als
sluittarief, naar het verrekentarief als sluittarief, waarbij
op iedere DBC een toeslag wordt berekend om het zie-
kenhuisbudget voor zover het de DBC’s in het A-seg-
ment betreft, sluitend te krijgen.24 Er is dus slechts sprake
van een herverdeling van de zorgkosten, zonder dat de
kosten van de zorg op macroniveau omhoog gaan. De
vraag is of deze nieuwe wijze van toedeling van kosten
ook niet zou moeten leiden tot een wijziging van de
regeling met betrekking tot het eigen risico.
Een hiermee samenhangend punt van kritiek is dat op
de ziekenhuisnota’s bedragen van specialismen voorko-
men die bij de behandeling van de betreffende patient in
het geheel niet betrokken zijn geweest. Dit is het gevolg
van het feit dat bij de typering van een DBC is uitgegaan
van een gemiddeld zorgprofiel.25 Dit houdt in dat uit-
gaande van een bepaalde diagnose/zorgvraag de verrich-
tingen die gemiddeld hiervoor plaats vinden onderdeel
uitmaken van dit zorgprofiel. Relatief eenvoudige en
meer complexe behandelingen met dezelfde diagnose
worden daarmee binnen een DBC onder een noemer
gebracht.Dit betekent dat patienten met eenzelfde zorg-
vraag ook eenzelfde tarief betalen, ook als zij een ver-
schillende behandeling hebben ondergaan. Het
gemiddelde zorgprofiel is ook de oorzaak van de
honorariumbedragen voor andere specialismen op de
factuur. Ook wanneer deze specialismen slecht spora-
disch bij de behandeling van deze DBC zijn betrokken,
maken ze deel uit van het gemiddelde zorgprofiel en
komen daardoor tot uitdrukking op de factuur. De
vraag is hoe beide punten zich verhouden met een van
de doelstellingen van de DBC-systematiek, te weten het
tot stand brengen van een systeem dat dient te zijn geba-
seerd op daadwerkelijk geleverde prestaties en de daar-
mee samenhangende kosten. Het probleem doet zich met
name voor ten aanzien vanDBC’s in het A-segment, en is
een gevolg van het feit dat ziekenhuizen weliswaar moe-
ten declareren op basis van DBC’s, maar niet worden
bekostigd op basis van DBC’s. De twee systemen zijn in
feite niet verenigbaar met elkaar. Het is de bedoeling dat
het A-segment geleidelijk zal worden overgeheveld naar
het B-segment, waarmee deze incongruentie in het sys-
teem uiteindelijk zal verdwijnen. Om verdere verwarring
te voorkomen, zal het ziekenhuis een bijsluiter bij de
declaraties gaan voegen, waarin het nieuwe declaratie-
systeem zal worden uitgelegd. Het had echter op zijn
minst op de weg van deminister gelegen om op een eerder
tijdstip voorlichting te geven over de nieuwe systematiek.
Daarmee had een hoop verwarring kunnen worden
voorkomen.
Zoals in het bovenstaande reeds werd beschreven,
dient de raad van bestuur van een ziekenhuis een
bestuursverklaring af te geven over de betrouwbaarheid
van het DBC-systeem. Deze verklaring kan zowel inhou-
den dat wel wordt voldaan aan de eisen die in de Kader-
regeling AO/IC worden gesteld, als dat niet aan deze
eisen wordt voldaan. Dit werpt een aantal vragen op.
Allereerst is onduidelijk wat de consequenties zijn van
het afgeven van een verklaring dat niet wordt voldaan
aan de eisen uit de Kaderregeling AO/IC. Ook is niet
duidelijk wat de gevolgen zijn van het afgeven van een
onjuiste verklaring.Weliswaar is in geval van overtreding
van de WTG op dit punt sprake van een economisch
delict en kan het CTG handhavend optreden door het
geven van een aanwijzing of door het toepassen van
bestuursdwang (en daaraan gekoppeld de mogelijkheid
om een dwangsom op te leggen). De vraag is echter wat in
dit kader wordt bewerkstelligd met het toepassen van
bestuursdwang: betekent dit dat het CTG de verklaring
zelf invult? Bovendien is de vraag wat een aanwijzing
inhoudt. Kan het CTG bijvoorbeeld bepalen dat een
ziekenhuis niet mag declareren, zolang de administratie
niet op orde is? In de wetsgeschiedenis wordt op deze
punten in het geheel niet ingegaan. Ook is niet geheel
duidelijk wat het verschil is tussen een aanwijzing en een
aanzegging onder bestuursdwang/dwangsom.
Ten slotte merken wij op dat, hoewel dit typerend lijkt
te zijn voor de systematiek van de wet- en regelgeving in de
gezondheidszorg, de vraag kan worden gesteld hoe legi-
tiem het is dat een groot deel van de regelgeving tot stand
komt op beleidsregelniveau. Dit brengt bijvoorbeeld met
zich dat ingrijpende beslissingen over bijvoorbeeld de
vraag welke zorg in het vrij onderhandelbare B-segment
wordt opgenomen, door het CTG kunnen worden geno-
men en vervolgens op beleidsregelniveau worden vastge-
legd, zonder dat de Eerste en de Tweede Kamer daarover
iets te zeggen hebben. Een hieruit voortvloeiend aan-
dachtspunt is dat de DBC-systematiek, door de soms
slechte toegankelijkheid van de beleidsregels van het
CTG, niet altijd even overzichtelijk is.
3 DBC’s en privacy
Ten behoeve van de vaststelling van de DBC’s is veel
gegevensuitwisseling over de wijze van behandeling beno-
digd geweest. Bij de uitvoering van de DBC’s is evenwel
24 Zie ook Kamerstukken II 2004/05, 29 248, nr. 18.25 Dit geldt voor deDBC’s in het A-segment. Over de samenstellingvan zorgprofielen in het B-segment kan het ziekenhuis lokaal metde zorgverzekeraar onderhandelen.
542 Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (2005) 29:537–548
13
ook sprake van de noodzaak tot gegevensverstrekking
door direct betrokken partijen aan elkaar en aan derden.
Centrale vragen daarbij zijn: door wie en aan wie worden
gegevens verstrekt, welke gegevens zijn noodzakelijk en
met welk doel worden deze gegevens verstrekt en vervol-
gens bewerkt. Op het moment dat sprake is van persoons-
gegevens, dan komt de privacywetgeving in beeld en meer
in het bijzonder de Wet bescherming persoonsgegevens
(WBP).26 Bij bestudering van dit onderwerp blijkt dat
het privacyvraagstuk tot veel discussie heeft geleid.
In een DBC komt tot uitdrukking welke diagnose een
patient heeft en welke medische behandeling daarbij
hoort. Een DBC dient gedeclareerd te worden door de
behandelaar. Aan wie dat gebeurt is afhankelijk van de
verhouding tussen behandelaar en patient, welke per 1
januari 2006 bepaald zal worden door de Zvw. In ieder
geval dient de rechtmatigheid van de declaratie door de
zorgverzekeraar gecontroleerd te kunnen worden, het-
geen noodzaakt tot het vermelden van bepaalde (behan-
del)gegevens op de nota.27 Daarnaast dient het DBC-
systeem onderhouden te worden. Dat betekent dat op
gezette tijden beoordeeld moet worden of de vastgestelde
beschrijvingen nog steeds kloppen en of nieuwe DBC’s
vastgesteld moeten worden.
Het privacyvraagstuk bij DBC’s speelt derhalve op
twee punten:
1. declaratie van de DBC;
2. onderhoud van de DBC’s.
We gaan er bij de behandeling van dit vraagstuk van
uit dat sprake is van medische persoonsgegevens (per-
soonsgegevens betreffende de gezondheid). De discussie
over de privacy begint dan bij het beroepsgeheim van de
behandelaar, welk geheim slechts wordt opgeheven door
toestemming van de patient of door een wettelijke ver-
plichting. De behandelaar kan zijn de individuele
beroepsbeoefenaar en/of het ziekenhuis waar de patient
is opgenomen. Voor de DBC’s gaan we er gemakshalve
van uit dat de medisch specialist of het ziekenhuis als
behandelaar kunnen gelden. In beide gevallen geldt het
beroepsgeheim.
3.1 Declaratie van DBC’s
In de kern komt de privacy voor wat betreft de declaratie
van DBC’s op het volgende neer.
Een DBC bevat tot een persoon herleidbare
(medische) gegevens, zoals bedoeld in artikel 1 onder a
WBP. Deze persoonsgegevens vloeien voort uit de
behandelrelatie tussen de medisch specialist/ziekenhuis
en de patient en zien op de diagnose en behandeling.
Op deze relatie is het beroepsgeheim van artikel 7:457
Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. De persoons-
gegevens mogen derhalve niet aan derden verstrekt wor-
den. Artikel 9 lid 4 WBP sluit hierop aan door te bepalen
dat verwerking van persoonsgegevens in geval van een
geheimhoudingsplicht achterwege blijft. Artikel 7:457
BW kent een uitzondering op de geheimhoudingsplicht
in geval van toestemming van de patient of een wettelijke
verplichting. Indien aan een van deze twee vereisten is
voldaan, wordt de verbodsbepaling van artikel 9 lid 4
WBP opgeheven. Vervolgens dient de noodzakelijkheid
van de verwerking van persoonsgegevens vast te staan,
zoals bepaald in artikel 21 WBP.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de privacy
bij declareren alleen speelt indien niet rechtstreeks aan de
patient wordt gedeclareerd.
Overigens is de kwestie van de privacy voor wat betreft
declareren niet nieuw. In de periode voor 1 februari 2005
werden op de declaraties persoonsgegevens vermeld en
was er geen expliciete wettelijke basis voorhanden die dat
regelde. Aan de hernieuwde aandacht voor de privacy
ligt ten grondslag de wettelijke verplichte advisering door
het College bescherming persoonsgegevens (CBP) op
basis van artikel 51 lid 2 WPB. Het CBP, en daarmee
de privacykwestie, is in dat kader in beeld gekomen door
advisering over de WTG ExPres en de Wet HOZ.
Een wettelijke verplichting ter doorbreking van het
beroepsgeheim
In geval van een wettelijke verplichting ter doorbreking
van het beroepsgeheim, dient voldaan te worden aan het
noodzakelijkheidscriterium (proportionaliteit en subsidi-
ariteit) van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescher-
ming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM).28 Dit noodzakelijkheidscriterium is
ook neergelegd in artikel 21 lid 1 onder a en b WBP.
Voor ziekenfondsen en particuliere zorgverzekeraars
is het noodzakelijk dat zij bij de declaratie van het zieken-
huis inzicht hebben in de verstrekte behandeling. Zieken-
fondsen dienen op basis van artikel 21 lid 1 Zfw de
declaratie te kunnen controleren op rechtmatigheid en
doelmatigheid. Voor particuliere zorgverzekeraars geldt
dat zij moeten kunnen beoordelen of de behandeling
onder de dekking van de polis valt. Met een DBC
26 Wet van 6 juli 2000, Stb. 2000, 302.27 Opgemerkt wordt dat declaratie van DBC’s en het vermeldenvan persoonsgegevens niet alleen van belang is voor de rechtmatig-heidsbeoordeling, maar bijvoorbeeld ook voor de beoordeling vanhet eigen risico en de berekening van de no-claim in het kader vande Zvw.
28 Gezamenlijke brief van CBP en ministerie van VWS van januari2004.
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (2005) 29:537–548 543
13
verkrijgen zij dat inzicht, omdat een DBC staat voor een
bepaalde concrete prestatie. En daar zit hem dan ook
gelijk het probleem. De Zfw kent geen expliciete wettelijke
bepaling die ervoor zorgt dat het medisch beroepsgeheim
wordt doorbroken.29 Evenmin bestaat er wetgeving die
voor de particuliere zorgverzekering een doorbreking
van het medisch beroepsgeheim regelt, althans voor
zover dat nodig zou zijn. Immers, slechts in geval van
directe declaratie van ziekenhuis aan de particuliere zorg-
verzekeraar zou doorbreking van het beroepsgeheim aan
de orde kunnen zijn.
De Zvw, die per 1 januari 2006 in werking zal moeten
treden, kent wel een artikel over de verplichting tot het
verstrekken van persoonsgegevens door de zorgaanbie-
der aan de zorgverzekeraar.30 Het betreft artikel 87 van
de wet, dat de mogelijkheid kent bij ministeriele regeling
nadere uitwerking te geven aan de in dat kader te ver-
strekken gegevens. Het betreft hier zowel gegevensver-
strekking in geval van een naturaverstrekking (lid 1) als
in geval van een verstrekking met restitutie (lid 2). De
verplichting tot gegevensverstrekking geldt voor zor-
gaanbieders. Het artikel is met name ingevoerd met het
oog op de invoering van deDBC’s en het feit dat daarmee
een gezondheidspersoonsgegeven op de declaratie wordt
gezet, aldus de memorie van toelichting (MvT) bij het
wetsvoorstel.31 Met artikel 87 Zvw wordt beoogd de
medische geheimhoudingsplicht te doorbreken en te vol-
doen aan de eisen die de WBP ter zake stelt.32 Of het
artikel voldoet aan de vereisten van de WBP zal met
name moeten blijken in zijn uitwerking bij ministeriele
regeling (art. 87 lid 6 Zvw). Het artikel zelf bepaalt
namelijk niet welke gegevens verstrekt dienen te worden,
zodat een toets aan bijvoorbeeld het WBP-criterium van
noodzakelijkheid (nog) niet mogelijk is. Overigens is het
de bedoeling dat in aanvulling op deze wettelijke maat-
regelen een door Zorgverzekeraars Nederland ontwik-
kelde gedragscode voor zorgverzekeraars wordt
gehanteerd. Deze gedragscode ziet op specifieke gedrags-
regels met betrekking tot de behandeling van persoons-
gegevens. In de ministeriele regeling wordt naar de
gedragscode verwezen, waardoor deze als verplichtend
geldt.33
DeWTG kent sinds 1 februari 2005 een wettelijke basis
voor de inrichting van de declaratie van de zorgaanbieder.
Deze is neergelegd in een regeling van het CTG betref-
fende ‘nadere regel declaratiebepalingen DBC-bedragen
en overige bedragen medisch specialistische zorg door of
vanwege de zorginstelling’.34 Deze laatste regeling, die
gebaseerd is op artikel 2b lid 3 sub b WTG, is direct van
toepassing op de betreffende instellingen omdat de rege-
ling naar onze mening als algemeen verbindend voor-
schrift moet worden beschouwd. In deze regeling wordt
onder meer bepaald dat elke declaratie een DBC-declara-
tiecode dient te bevatten. Voor het A-segment van de
DBC’s wordt deze code op het niveau van een product-
groep vastgesteld, voor het B-segment op het individuele
niveau van de DBC. Dit verschil in benadering hangt
samen met de FB-systematiek in het A-segment en de
individuele afspraken, ook over de prijs, tussen verzeke-
raar en ziekenhuis in het B-segment.Dit betekent dat waar
mogelijk slechts een significant gereduceerde hoeveelheid
van volledig gespecificeerde persoonsgebonden DBC-
gegevens op de declaratie vermeld dient te worden. Overi-
gens rept de regeling niet expliciet van het vermelden van
naam en adres van de patient op de declaratie, wat maakt
dat sprake is van een tot een persoon herleidbaar
(medisch) gegeven. Kennelijk is dit een veronderstelling
die zo logisch is, dat dit niet als zodanig vermeld is in de
regeling.
Toestemming van de patient ter doorbreking van het
medisch beroepsgeheim
Een uitzondering op de medische geheimhoudingsp-
licht van artikel 7:457 BW kan ook bereikt worden in
geval van toestemming van de patient tot het verstrekken
van zijn medische gegevens aan derden. Indien daarvan
sprake is, dan zou met de declaratie van DBC’s sprake
kun-nen zijn van de verstrekking van (medische) persoons-
gegevens, voor zover dan ook wordt voldaan aan de eis
van noodzakelijkheid.
29 Ter oplossing van dit punt werd een wetsontwerp bij de Raadvan State voor advies aanhangig gemaakt, dat zou voorzien in eenwettelijke verplichting tot het aanleveren van persoonsgegevensdoor behandelaars aan ziekenfondsen. Daartoe zou een artikel73a in de Zfw ingevoegd moeten worden. Het feit dat in de Zvwwordt voorzien in een dergelijk artikel (zie verderop), maakt invoe-ring van een artikel 73a in de Zfw overbodig.30 Zie ook de brief van de Minister van VWS van 3 juni 2005,Kamerstukken II 2004/05, 29 689, nr. 8.31 Kamerstukken II 2003/04, 29 763, nr. 3, p. 177.32 Opgemerkt wordt dat het artikel evenwel niet alleen de verstrek-king van persoonsgegevens in verbandmet de declaratie behelst. Dezorgaanbieder dient ingevolge het derde lid van artikel 87 Zvw ookaan een door deMinister van VWS aangewezen persoon de voor deuitvoering van de wet noodzakelijke persoonsgegevens te verstrek-ken, waaronder gegevens betreffende de gezondheid. In de memo-rie van toelichting wordt hieromtrent aangegeven dat het doelhiervan is persoonsgegevens te verstrekken ten behoeve van het‘DBC-informatie- en onderhoudsorgaan’ (verder: DIS). Dit orgaandient onder andere zorg te dragen voor de uitvoering van hetsysteem van risicoverevening tussen de zorgverzekeraars. Op hetaspect van de risicoverevening wordt hier niet nader ingegaan.
33 Zie de brief van de Minister van VWS van 23 september 2005,Kamerstukken II 2005/06, 29 689, nr. 17, p. 5.34 Regeling CU/NR-100.005, in werking getreden op 1 februari2005.
544 Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (2005) 29:537–548
13
In een gezamenlijke brief van januari 2004 van de
Minister van VWS en het CBP werd, bij gebreke van een
wettelijke regeling op dat moment, voor declaratie van
DBC’s door de zorgaanbieder (ziekenhuis of medisch spe-
cialist) aan de verzekeraar de veronderstelde toestemming
van de patient aangenomen. Deze constructie werd in het
leven geroepen zolang als er nog geen wettelijke basis zou
zijn op grond waarvan het medisch beroepsgeheim door-
broken zou kunnen worden. Betoogd kan worden dat op
ditmoment, terwijl de Zvwnog niet inwerking is getreden,
de wettelijke basis in de WTG ligt. De constructie van
veronderstelde toestemming is derhalve volgens ons dan
niet nodig.
3.2 Onderhoud van DBC’s
Het systeem van DBC’s is geen statisch gegeven, maar
een zich continue (door)ontwikkelend systeem. Dat ver-
eist onderhoud van deDBC’s. En ten behoeve van onder-
houd zijn gegevens noodzakelijk. Van onder andere
zorgaanbieders, maar ook van verzekeraars. Bij de gege-
vensverstrekking in dit kader speelt een gelijk pakket aan
eisen ter doorbreking van het medisch beroepsgeheim als
bij de declaratie, zoals behandeld in 3.1. De privacyas-
pecten bij het onderhoud van DBC’s zijn in de Eerste
Kamer bij de behandeling van de WTG ExPres aan de
orde gekomen.35
Het onderhoud van deDBC’s kent een publieke en een
private component. De publieke component bestaat uit
de prestatiebeschrijving door het CTG op basis van arti-
kel 11 lid 3 WTG.
De beoogde basis voor de verplichte gegevensverstrek-
king zijn de artikelen 30a en 30b, ingevoerd bij de inwer-
kingtreding van de WTG ExPres. Artikel 30a bepaalt,
voor zover van belang:
1. Het College kan regels stellen, inhoudende welke gege-
vens en inlichtingen regelmatigmoeten worden verstrekt
door de organen voor gezondheidszorg, ziektekosten-
verzekeraars, …..
2. ……
3. De regels, bedoeld in het eerste lid, bepalen aan wie de
gegevens en inlichtingen moeten worden verstrekt en
kunnen bepalen het tijdstip en de wijze waarop en de
vorm waarin de gegevens en inlichtingen moeten wor-
den verstrekt of door wie en de wijze waarop de gege-
vens moeten worden bewerkt of door wie en de wijze
waarop de gegevens dan wel de bewerkingen van die
gegevens moeten worden bekendgemaakt, …..
Artikel 30b beoogt vervolgens de noodzakelijkheidseis
van de WBP te verwoorden en te regelen dat de te ver-
strekken informatie ook op persoonsgegevens betrek-
king kan hebben:
De gegevens en inlichtingen bedoeld in de artikelen 30
en 30a omvatten mede voor de uitvoering van deze wet
noodzakelijke persoonsgegevens, waaronder persoons-
gegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de
Wet bescherming persoonsgegevens.
Dergelijke bepalingen kent het wetsvoorstel WMG
eveneens, met name neergelegd in de artikelen 55 en 62
van het wetsvoorstel.36
In de MvT bij de WTG ExPres wordt aangegeven dat
het verstrekken van gegevens en inlichtingen onder meer
geschiedt ten behoeve van het vaststellen of wijzigen van
een prestatiebeschrijving door het CTG.37 Voor het
onderhoud van prestatiebeschrijvingen van DBC’s is het
noodzakelijk dat over de persoonsgegevens betreffende de
gezondheid wordt beschikt, aldus de MvT. Inmiddels zijn
door het CTG op basis van artikel 30a WTG regelingen
vastgesteld. Deze regelingen hebben de kracht van alge-
meen verbindende voorschriften en kunnen op grond van
artikel 32 WTG bestuurlijk worden gehandhaafd door
middel van bestuursdwang en een aanwijzing. De voor
de DBC’s van belang zijnde regeling is de ‘Regeling ver-
plichte aanlevering en verspreiding Minimale Dataset
(MDS)’.38 Het doel van deze regeling is gegevens beschik-
baar te krijgen ten behoeve van ondermeer het onderhoud
van DBC-prestatiebeschrijvingen en DBC-tarieven. Deze
gegevens, persoonsgegevens, dienen door de zorgaanbie-
ders aan het DBC-informatie- en onderhoudsorgaan (ver-
der: DIS, LogicaCMG aldus de regeling) aangeleverd te
worden. Het DIS is vervolgens gehouden de aangeleverde
gegevens aan het CTG te verstrekken, onder meer ten
behoeve van het ‘publiek onderhoud’.
De MvT bij de WTG ExPres geeft aan dat het de
bedoeling is dat een onafhankelijke derde de gegevens
die noodzakelijk zijn voor het onderhoud van DBC’s
eerst van hun identificerende kenmerken ontdoet (een
Trusted Third Party: TTP). Daarna geleidt het de geano-
nimiseerde gegevens door naar een onderhoudsorgaan,
dat voorstellen doet voor de door het CTG vast te stellen
prestatiebeschrijving van DBC’s, aldus de MvT bij de
WTG ExPres.39 Het DIS is de betreffende TTP. Het
onderhoudsorgaan is de Stichting DBC-Onderhoud, een
door het veld opgerichte stichting die ten doel heeft het
‘kwalitatief doorontwikkelen, instandhouden en beheren
35 Handelingen I 2004/05, p. 6-236 betreffende een vraag vanKamerlid Hamel en in gelijke zin op p. 6-242 Kamerlid VanLeeuwen.
36 Zie ook de MvT bij het wetsvoorstel, Kamerstukken II 2004/05,30 186, nr. 3, p. 75 en 77.37 Kamerstukken II 2003/04, 29 379, nr. 3, p. 41.38 Regeling CI/NR-100.011, in werking getreden op 1 februari 2005.39 Kamerstukken II 2003/04, 29 379, nr. 3, p. 42.
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (2005) 29:537–548 545
13
van de DBC-systematiek en de individuele DBC’s’.40 Op
basis van een convenant tussen CTG, CVZ, VWS en deze
stichting vindt gegevensuitwisseling plaats ten behoeve
van door het CTGvast te stellen prestatiebeschrijvingen.41
De Stichting DBC-Onderhoud fungeert daarmee als een
adviesorgaan, zij het niet krachtens wettelijk voorschrift,
voor het CTG.
De hierboven beschreven gang van zaken, zoals voor-
zien ten tijde van het schrijven van de MvT, zal naar het
zich laat aanzien in de praktijk anders gaan uitwerken.
Daar waar in de MvT nog uitgegaan wordt van de nood-
zaak van aanlevering van persoonsgegevens, is nu geble-
ken dat ten behoeve van het DBC-onderhoud geen
persoonsgegevens nodig zijn.42 Dit is het resultaat van
advisering van het CBP en daaropvolgend onderzoek.
Aan het DIS zullen alleen versleutelde gegevens verstrekt
worden, zodat hier geen sprake is van persoonsgegevens.
3.3 Observaties
De beschrijvingen leiden voor ons tot de volgende
observaties.
Op dit moment bestaat ons inziens een wettelijke basis
voor de vermelding van DBC’s op de factuur van zieken-
huis aan verzekeraar/patient: de op basis van de WTG
door het CTG vastgestelde nadere regeling declaratiebe-
palingen, een regeling die ziet op de wettelijke verplichting
tot het voeren van een transparante administratie. Deze
regel geldt voor onder andere ziekenhuizen en medisch
specialisten. De constructie van veronderstelde toestem-
ming van de patient voor vermelding van persoonsgege-
vens hoeft daarmee niet gevolgd te worden. In de Zvw
komt een tweede wettelijke basis voor vermelding van
persoonsgegevens op de factuur.
Vervolgens komt de eis van noodzakelijkheid, zoals
verwoord in de WBP (artikel 21), aan de orde. Wij con-
stateren dat de aangehaalde regeling declaratiebepalingen
van het CTG een onderscheid maakt tussen DBC’s in het
A-segment en het B-segment, voortkomend uit een verschil
in financieringssystematiek. Vermelding op clusterniveau
bij het A-segment, vermelding op individueel niveau bij het
B-segment. Hier lijkt toch een verantwoorde afweging aan
ten grondslag te liggen over de noodzakelijkheid van ver-
melding van persoonsgegevens op welk niveau. De nood-
zakelijkheid van de gegevensverstrekking in het kader van
de Zvw dient nog nader uitgewerkt te worden in de minis-
teriele regeling.
Over de aanlevering van persoonsgegevens voor
onderhoud van de DBC’s het volgende. Ook hier bestaat
een wettelijke grondslag: de artikelen 30a en 30b WTG,
welke grondslag ook in het wetsvoorstel WMG is opge-
nomen. Het CBP heeft in correspondentie met de Minis-
ter van VWS de wettelijke grondslag in de WTG ter
discussie gesteld, in het bijzonder voor wat betreft aan-
levering van gegevens aan het DIS.43 Het CBP is van
oordeel dat deze artikelen hooguit een grondslag vormen
voor (incidentele) verstrekking van persoonsgegevens
aan het CTG voor zover blijkt dat dit nodig is voor de
taak van het CTG en dat niet is voldaan aan het nood-
zakelijkheidsvereiste van de WBP en het vereiste van
proportionaliteit en subsidiariteit van artikel 8 van het
EVRM. Wij zien niet in dat de betreffende artikelen van
de WTG niet in een structurele verstrekking van per-
soonsgegevens zouden kunnen voorzien, ook aan het
DIS. Dit uiteraard alleen voor wat betreft het gebruik
van de gegevens ten behoeve van WTG-taken, waarop
ook het CBP doelt. De tekst van artikel 30aWTG spreekt
in dat verband over ‘…. welke gegevens en inlichtingen
regelmatig moeten worden verstrekt,…’ (lid 1) en ‘… aan
wie de gegevens en inlichtingen moeten worden verstrekt
…’ (lid 3). Ten aanzien van de noodzakelijkheid kan
opgemerkt worden dat in de regeling van het CTG niet
uitdrukkelijk wordt aangegeven waarom de betreffende
gegevens noodzakelijk zijn. Dat is zeker aan te bevelen,
mede met het oog op de toets aan noodzakelijkheid,
proportionaliteit en subsidiariteit. Wij kunnen het CBP
daarin volgen. De kritische rol van het CBP heeft er
uiteindelijk in geresulteerd dat bij nader inzien naar ver-
wachting geen persoonsgegevens aangeleverd hoeven te
worden in het kader van het DBC-onderhoud.
Een meer gevoelig punt in de gegevensverstrekking en
verwerking daarvan ligt ons inziens in de rol van hetDIS en
de Stichting DBC-Onderhoud. De rol van het DIS is thans
neergelegd bij LogicaCMG, zoals in de regeling van het
CTG is bepaald. Het DIS verkrijgt gegevens ten behoeve
van het onderhoud DBC’s in de WTG en ten behoeve van
de risicoverevening in de Zvw. Dat is fors.44 Gegevens
dienen louter en alleen gebruikt te worden voor de doel-
einden waarvoor ze verstrekt worden en de daaraan ten
grondslag liggende wettelijke bepalingen. Hier dreigt het
gevaar van vermenging bij het DIS en dit vereist goede
afstemming van de diverse informatieregelingen. Daar-
naast lijkt het DIS mager ingebed te zijn in de publieke
context van de gegevensstromen. Het betreft hier een
40 In de MvT werd nog in het midden gelaten of het onderhouds-orgaan privaat- of publiekrechtelijk zou worden ingebed, Kamer-stukken II 2003/04, 29 379, nr. 3, p. 42. De geciteerde doelstelling isafkomstig uit de statuten van de stichting.41 Convenant van 12 april 2005.42 Zie de brief van de Minister van VWS van 23 september 2005,Kamerstukken II 2005/06, 29 689, nr. 17.
43 Zie de brief van het CBP van 11 november 2004.44 In zijn brief van 11 november 2004 wijst het CBP ook op dezeverschillende rollen van het DIS.
546 Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (2005) 29:537–548
13
commerciele derde partij die waarschijnlijk via contracten
de functie van DIS op zich heeft genomen. De vraag is of
een publiekrechtelijke inbedding, met de bijbehorende stu-
ringsmogelijkheden van de overheid, niet meer voor de
hand had gelegen. Ook de rol van de Stichting DBC-
Onderhoud is niet wettelijk verankerd. Hier is sprake van
een stichting zonder een statutaire binding met de overheid
of andere overheidsinvloed, die op basis van een convenant
met het CTG voorstellen doet voor onderhoud van de
DBC’s.45 De stichting vervult daarmee een rol als ware hij
onderaannemer van het CTG bij de wettelijke taak tot
vaststelling en, daaruit logischerwijs voortvloeiend, onder-
houd van deDBC’s.De vraag rijst waaromgekozen is voor
een aparte privaatrechtelijke constructie. Het CTG had er
ook voor kunnen kiezen binnen zijn eigen structuur een
onderhoudsfunctie te creeren, bijvoorbeeld door het instel-
len van een aparte commissie ter zake (art. 20 lid 2 WTG),
met daarin vertegenwoordigers/deskundigen van de
betrokken partijen. Daarmee was het onderhoud meer
ingebed geweest in de publiekrechtelijke structuur van het
CTG. Dat had logischer geleken.
4 DBC’s en het verstrekkingenpakket
Ingevolge artikel 38c Zfw is een ziekenfonds verplicht
maatregelen te treffen ter voorkoming van onnodige ver-
strekking en van uitgaven die hoger zijn dan noodzakelijk:
de doelmatigheidstoets. Deze toets wordt in de nieuwe
Zvw niet meer genoemd. Daar beperkt de toets zich tot
de vraag of de zorgverzekeraar zijn plicht nakomt om de
verzekerde te leveren waar hij volgens de Zvw recht op
heeft: een rechtmatigheidstoets.46
Spelen DBC’s een rol bij de vraag of sprake is van een
aanspraak op zorg: heeft de medisch beroepsbeoefenaar
gehandeld conform de professionele standaard en is
sprake van het verlenen van zorg die gebruikelijk is in
de kring van beroepsgenoten? Deze vraag, die voor het
verstrekkingenpakket in zowel de Zfw als de Zvw opgaat,
wordt in dit onderdeel behandeld.
Ingevolge artikel 8 lid 1 onder a Zfw hebben verzeker-
den aanspraak op ‘medisch-specialistische zorg verleend
door of vanwege een ziekenhuis ,….’ In het Verstrekking-
enbesluit ziekenfondsverzekering wordt in artikel 12 lid 1
onder a nader bepaald dat het gaat om genees-, heel- en
verloskundige zorg naar de omvang bepaald door het-
geen in de kring der beroepsgenoten gebruikelijk is.
Twee vragen dienen zich aan:
1. valt iedere DBC per definitie onder het
verstrekkingenpakket?;
2. kan een afwijking van een DBCworden aangemerkt als
zijnde niet gebruikelijk in de kring der beroepsgenoten?
Het antwoord op de eerste vraag is eenvoudig. In zijn
rapport ‘DBC-privacytoets’ heeft het College voor zorgver-
zekeringen drie categorieen van DBC’s onderscheiden:47
1. DBC’s die waarschijnlijk geen aanspraak zijn;
2. DBC’s die onder voorwaarden een aanspraak kunnen
zijn;
3. DBC’s die als gebruikelijke zorg kunnenworden gekwa-
lificeerd en daarmee volledig tot de aanspraak behoren.
Bovenstaand onderscheid van het CVZ maakt reeds
duidelijk dat niet iedere gedefinieerde DBC onder het
verstrekkingenpakket valt. Alleen de DBC’s die als
gebruikelijke zorg kunnen worden gekwalificeerd beho-
ren tot het verstrekkingenpakket waarop aanspraak
bestaat. Per DBC zal derhalve bezien moeten worden of
sprake is van gebruikelijke zorg. Hier ligt een wettelijke
taak voor het CVZ. Het CVZ adviseert de minister met
betrekking tot de bepaling welke DBC tot het verstrek-
kingenpakket hoort. Het CVZ verkrijgt daartoe van de
Stichting DBC-Onderhoud gegevens met betrekking tot
de DBC’s.
Na de vaststelling dat eenDBC tot het verstrekkingen-
pakket behoort, komt de volgende vraag. Indien wordt
afgeweken van de in de DBC voorgeschreven (be)hande-
lingen, die in beginsel tot het verstrekkingenpakket
behoort, komt de gehele DBC daarmee buiten het ver-
strekkingenpakket te liggen? Is daarmee dan sprake van
niet-gebruikelijke zorg?
Ons inziens is voorstelbaar dat een niet gemotiveerde
afwijking leidt tot het oordeel van een verzekeraar dat het
niet-gebruikelijke zorg betreft. Of dat in alle gevallen zo
zal zijn, is lastig te beoordelen. DBC’s kunnen voor de
beoordeling van gebruikelijke zorg naar onze mening als
hulpmiddel fungeren.
In de Zvw worden de aanspraken functioneel omschre-
ven (art. 10).48 In het Besluit zorgverzekering49 worden
vormen van functioneel omschreven aanspraken wel weer
nader ingevuld. Zowordt geneeskundige zorg omschreven
als zorg zoals huisartsen, medisch specialisten, klinische
psychologen, gezondheidspsychologen en verloskundigen
die plegen te bieden (art. 2.4 van het Besluit). De zorg die
medisch specialisten plegen te bieden kan aangemerkt45 Opgemerkt wordt dat de betrokkenheid van het ministerie vanVWS zich statutair beperkt tot artikel 19 lid 2 van de statuten: overhet besluit tot statutenwijziging van een aantal benoemde artikelenen tot ontbinding dient vooraf overleg plaats te vinden met onderandere het ministerie van VWS.46 Kamerstukken II 2003/04, 29 763, nr. 3, p. 53 en 54.
47 Rapport van 6 december 2004, volgnummer 24081716.48 Zie over dit onderwerp nader: J.M. van der Most, ‘De zorgver-zekeringswet en de zelfverzekerde burger’, TvGR 2005, p. 34 e.v.49 Besluit van 28 juni 2005, Stb. 2005 389.
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (2005) 29:537–548 547
13
worden als de zorg die thans onder de term ‘gebruikelijk’
wordt geboden.50 De DBC’s kunnen hierdoor in de Zvw
een zelfde functie vervullen als in de Zfw: hulpmiddel voor
de vraag of sprake is van de zorg zoals een medisch-
specialist die pleegt te bieden.
Er zit mogelijk nog wel een complicerende factor in de
functioneel omschreven aanspraken in de Zvw. In deze
aanspraken wordt niet meer gesproken over medisch-
specialistische zorg door of vanwege het ziekenhuis. Het
lijkt daarmee mogelijk dat medisch-specialistische zorg,
geleverd onder de nieuwe aanspraak in het ziekenhuis,
door de medisch specialist zelf in rekening wordt
gebracht aan de zorgverzekeraar op basis van een con-
tract. Dat zou dan het door het CTG vastgestelde uurta-
rief moeten zijn. Hiermee lijkt een ‘knip’ mogelijk in de
DBC’s, die uitgaan van een integrale behandeling waarin
dus ook verrichtingen door het ziekenhuis zelf kunnen
zijn opgenomen. Deze integrale benadering is logisch
zolang er sprake is van declaratie door het ziekenhuis,
al dan niet namens de medisch specialist, welke wordt
afgedwongen door de formulering van de aanspraak
medisch-specialistische zorg in de Zfw. Daarvan lijkt
evenwel niet noodzakelijkerwijs sprake in de Zvw.
Het lijkt erop dat deze mogelijke ‘knip’ tegengegaan
zal worden door aanvullende maatregelen in deWTG. In
het wetsvoorstel Invoerings- en Aanpassingswet Zvw
wordt een nieuw artikel 6b en 10a lid 3 in de WTG inge-
voerd.51 Daarmee kan het CTG afwijzend beslissen op
een verzoek om goedkeuring van een tarief en een daarbij
behorende prestatiebeschrijving respectievelijk van een
prestatiebeschrijving zonder tarief, indien de goedkeu-
ring leidt tot een prestatiebeschrijving die in strijd is met
het recht of het belang van de volksgezondheid. Een
soortgelijke bepaling kent het wetsvoorstel WMG in
artikel 46 lid 1 en artikel 49 lid 4. De MvT op het wets-
voorstel WMG noemt als voorbeeld voor weigering van
goedkeuring vanwege strijd met het belang van de volks-
gezondheid de mogelijke inbreuk op het systeem van
DBC’s.52 Het gaat dan, aldus de MvT, om het behoud
van een transparant aanbod van prestaties waarover
ziektekostenverzekeraars en patienten met aanbieders
van die prestatie kunnen onderhandelen.
Wij sluiten niet uit dat het CTG, zonder bovenstaande
invlechting van een nieuwe wettelijke bepaling, ook de
bevoegdheid zou hebben om via een tarief- of prestatiebe-
schikking voor medisch specialisten, de medisch specialist
te verplichten ‘geıntegreerd’ te declareren aan of via het
ziekenhuis. Wij kunnen ons voorstellen dat, indien in de
WTG gekozen wordt voor de DBC-systematiek uit het
oogpunt van doelstellingen van de WTG zoals een even-
wichtig stelsel van tarieven, doelmatigheid en kostenbe-
heersing, een dergelijke beperking juridisch stand zou
kunnen houden. Dergelijke doelstellingen liggen in ieder
geval, wat daar in de praktijk ook van terecht komt, aan
de introductie van DBC’s ten grondslag. Artikel 8 lid 6
juncto artikel 6 lid 1 bepaalt bijvoorbeeld dat een (tarief)
beschikking in ieder geval (onder meer) regelt aan wie het
tarief in rekening wordt gebracht. Een beleidsregel op
basis van artikel 11 (met name het vijfde lid) WTG kan
hiertoe als grondslag dienen. Het CTG zou op grond
hiervan de bevoegdheid hebben om de medisch specialist
te dwingen aan of via het ziekenhuis te (blijven) declare-
ren. Daarmee wordt niet de mogelijkheid van zelfstandig
contracteren door de medisch specialist met de zorgver-
zekeraar ontnomen, alleen de weg van declareren wordt
dwingend opgelegd. Een soortgelijke redenering zou op
kunnen gaan voor het wetsvoorstel WMG.
5 Slot
Wij beseffen dat we, gelet op de veelomvattendheid en de
complexiteit van de DBC-systematiek, zeker niet uitput-
tend de juridische status van DBC’s hebben behandeld.
Zo kan de vraag gesteld worden of DBC’s als richtlijnen
voor verantwoord medisch handelen beschouwd kunnen
worden. Als dat zo zou zijn, hetgeen ons overigens niet
waarschijnlijk voorkomt, dan zou dat verstrekkend kun-
nen zijn omdat DBC’s dan ook een rol spelen bij de toets
door de rechter en het medisch tuchtcollege. DBC’s heb-
ben ook gevolgen voor de relatie medisch specialist en
ziekenhuis, al was het maar omdat DBC’s consequenties
hebben voor de afgesproken lumpsum tussen medisch
specialist, ziekenhuis en zorgverzekeraar.
Het moge duidelijk zijn dat we, alleen al gelet op de
omvang van het huidige artikel, keuzes hebben gemaakt.
Beschrijving van de hoofdlijnen van de juridische struc-
tuur waarin DBC’s zijn ingebed maakt duidelijk dat
invoering van de DBC’s enorm veel werk met zich heeft
gebracht. Dat geldt voor de wet- en regelgeving, maar
nog veel meer voor de werkvloer. Dat de systematiek
thans (nog) niet optimaal werkt en voor de minister ook
zeker nog geen rustig bezit is, lijkt niet zozeer aan het
wettelijk kader te liggen. Er is zo her en der daarop nog
best wel wat aan te merken, maar de juridische structuur
staat wel. Complicerende factor is, dat op het terrein van
wetgeving in de gezondheidszorg momenteel enorm veel
gaande is. Het is een hele kunst om in deze vernieuwings-
slag het overzicht te houden en afstemming te blijven
realiseren. DeDBC’s lijken daar als een rode draad door-
heen te lopen.
50 Zie de nota van toelichting bij het Besluit zorgverzekering, Stb.2005, 389 p. 35.51 Kamerstukken I 2004/05, 30 124, nr. A, p. 37.52 Kamerstukken II 2004/05, 30 186, nr. 3, p. 69.
548 Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (2005) 29:537–548
13