Upload
e-van-den-heuvel
View
225
Download
10
Embed Size (px)
Citation preview
ARTIKELEN
Kortdurende behandeling van burn-out
E. van den Heuvel
Abstract Vergeleken met andere Europese landen heeft
Nederland de hoogste arbeidsproductiviteit. Dit gaat
gepaard met een groeiende werkdruk. Als gevolg hiervan
stijgen het ziekteverzuim en de instroom in de WAO. In
1998 had bijna een kwart van de werknemers last van
klachten als gevolg van psychische belasting, en rond de
19% werd hier ziek van. Vorig jaar ontving ruim 30%
van de WAO’ers een uitkering op grond van psychische
klachten1. De werkdruk en werkstress in de arbeidssitua-
tie houden ook verband met het groeiende aantal geval-
len van burn-out. Dit artikel schetst de kenmerken, de
diagnostiek en de behandeling van burn-out.
Ontstaan
De term burn-out werd aanvankelijk gehanteerd om een
toestand van emotionele uitputting, depersonalisatie en
verminderde persoonlijke bekwaamheid aan te duiden
bij mensen in contactuele beroepen, zoals het onderwijs
of de gezondheidszorg2. Met de term depersonalisatie
wordt hier niet zozeer de vervreemding van de eigen
persoonlijkheid bedoeld, maar juist een cynische en
afstandelijke houding ten opzichte van leerlingen of
patienten. Inmiddels wordt de term burn-out ook
gebruikt voor mensen met niet-contactuele beroepen,
die hun werk zo goed mogelijk proberen te doen en
daarin vastlopen. Uit onderzoek blijkt dat vooral de
goed opgeleide professional boven de 35 jaar met zelf-
standig werk en veel verantwoordelijkheid te kampen
krijgt met stress.3
Risicopersonen voor burn-out hebben een hoog
plichtsbesef, een groot verantwoordelijkheidsgevoel en
een perfectionistische instelling. Gaan deze eigenschap-
pen bovendien gepaard met moeite om grenzen te stellen
en een subassertieve instelling, dan is er een grote kans op
uitval. Het gaat in principe om gezonde mensen die lange
tijd goed gefunctioneerd hebben, maar geleidelijk in de
problemen komen. Een jarenlange voorgeschiedenis van
overbelasting is kenmerkend. Als gevolg hiervan raken
mensen lichamelijk en geestelijk uitgeput. Ze hebben het
gevoel niet goed meer te functioneren en raken gedesillu-
sioneerd in het werk. Dit uit zich in cynisme en negati-
visme. De kruik gaat zo lang te water tot hij barst. Een
conflict met een collega, of de zoveelste reorganisatie of
fusie vormt vaak de trigger tot daadwerkelijke uitval. Is
dat eenmaal het geval, dan is de weg terug tot herstel
meestal langdurig (zie ook kader 1).
Kader 1 Stressreacties In eerste instantie is stress
een gezonde reactie op een voor het individu bedrei-
gende situatie (stressor). Pas als de bedreigende
situatie te lang aanhoudt, wordt stress ongezond
en kan het leiden tot een verstoorde verhouding
tussen de draaglast en de draagkracht van een indi-
vidu (stressproces). Door lichamelijke, psychische
en gedragsmatige reacties stelt het individu zich
teweer tegen de stress:
1. Lichamelijke stressreacties zijn bijvoorbeeld tril-
len, zweten, duizeligheid, misselijkheid, maag-
darmstoornissen, hartkloppingen, hoofdpijn, rug-
pijn of spierpijn, maar bovenal vermoeidheid.
E. van den Heuvel (*)Werkte tot voor kort bij de Arbo Unie en is sinds 1 novemberwerkzaam bij Kruiswerk Voorlichting & Preventie bv in Breda.Naast haar werk als eerstelijnspsycholoog houdt zij zich bezigmet onderzoek, training en speciale projecten([email protected]).
Psychopraxis (2000) 02:206–211
DOI 10.1007/BF03071884
13
2. Psychisch kan sprake zijn van gespannenheid,
piekeren, onzekerheid, concentratieproblemen,
angst, somberheid, irritatie, onrust, twijfelzucht
en geheugenstoornissen.
3. Wanneer iemand last heeft van stress zal hij pro-
beren de situatie beheersbaar en hanteerbaar te
maken. Dit uit zich in allerlei gedragsmatige
reacties op stress, zoals vermijden, afwachten,
toedekken, harder gaan werken en dan weer
minder hard werken, slaapproblemen, eetpro-
blemen, meer roken of drinken, overmatig medi-
cijngebruik en ziekmelden.4
Uiteindelijk kunnen deze klachten leiden tot
overspannenheid of surmenage: iemand is opge-
brand, kan letterlijk niet meer verder.
Diagnostiek
Overspannenheid en burn-out zijn geen diagnoses in de
zin van de DSM-IV. De diagnose ‘aanpassingsstoornis’
komt nog het meest in de richting, maar hierbij wordt
aangenomen dat de symptomen verdwenen zijn binnen
zes maanden nadat de stressor opgeheven is. Getuige het
grote aantal mensen dat vanwege overspannenheid of
burn-out in de WAOterechtkomt, is dat bij burn-out of
overspannenheid niet altijd het geval. Bovendien ontwik-
kelt burn-out zich in de loop der jaren, terwijl de aanpas-
singsstoornis binnen drie maanden ontstaat als reactie op
herkenbare stressoren.
Als vermoeidheid het centrale symptoom is, kunnen
de klachten binnen de DSM ook geclassificeerd worden
als ‘ongedifferentieerde somatoforme stoornis’. De ICD-
10-classificatie biedt dan meer mogelijkheden. Binnen
de ICD-10 kunnen de klachten geclassificeerd worden als
een vorm van ‘neurasthenie’, gerelateerd aan het werk.
Deze indeling beperkt zich echter vooral tot de lichame-
lijke klachten bij burn-out. De lichamelijke en geeste-
lijke vermoeidheid moet dan gepaard gaan met ten
minste twee van de volgende klachten: pijn in de spieren,
duizeligheid, spanningshoofdpijn, slaapstoornis, niet in
staat te ontspannen, prikkelbaarheid, maag- en darm-
problemen. Bovendien dient er geen sprake te zijn van
een angst- of depressieve stoornis. Voor het stellen van
de diagnose burn-out worden de volgende richtlijnen
gegeven:
1. voldoen aan de diagnostische kenmerken van de dia-
gnose neurasthenie (ICD-10);
2. de klachten dienen werkgerelateerd te zijn;
3. er is sprake van een afgenomen professionaliteit;
4. het beeld is het gevolg van een jarenlange, relatieve
overbelasting.5
Voor wat betreft de differentiele diagnostiek is burn-
out op het eerste gezicht gemakkelijk te verwarren met
depressie. Er is sprake van vermoeidheid, verminderd
plezier, slaapstoornissen, schuldgevoelens en concen-
tratiestoornissen. In tegenstelling tot depressieve
patienten zullen burn-outpatienten klagen over hun
concentratieproblemen. Bij depressieve patienten kan
er sprake zijn van gedachten aan zelfdoding, bij burn-
outpatienten meestal niet. burn-out en angststoornissen
hebben ook klachten gemeen: rusteloosheid, tobben,
snel vermoeid, concentratieproblemen, verhoogde
spierspanning en prikkelbaarheid. Maar patienten met
angststoornissen tobben vaak over de kleinste dingen,
terwijl burn-outpatienten piekeren over de werksitua-
tie5. burn-out heeft ook raakvlakken met persoonlijk-
heidskenmerken als perfectionisme en afhankelijkheid.
Soms hebben mensen met burn-out narcistische of
afhankelijke persoonlijkheidstrekken, soms ook is er
sprake van persoonlijkheidsstoornissen.
Patienten met angststoornissen tobben vaak over dekleinste dingen, terwijl burn-outpatienten piekerenover de werksituatie.
Vanwege sterk ontwikkelde persoonlijkheidstrekken
lukt het een aantal patienten niet hun houding, attitude
en gedrag ten opzichte van het werk te veranderen. Deze
belemmeren dan het inzicht in wat er moet worden ver-
anderd om weer beter te kunnen functioneren. In die
gevallen moet de behandeling zich richten op deze per-
soonlijkheidstrekken of, bij nadere diagnosticering, op
de persoonlijkheidsstoornis. Afhankelijk van de setting
waarin de burn-out behandeld wordt, zal doorverwijzing
daarbij soms noodzakelijk zijn.
Behandeling
De behandeling van burn-outpatienten is meestal kort-
durend van aard. De focus ligt op de problemen in de
werksituatie, want burn-out is immers werkgerelateerd.
De meeste stressmanagementmethoden kennen dezelfde
opbouw. Ze zijn in eerste instantie gericht op klachten-
reductie, op het analyseren van de achtergronden van het
probleem door middel van stress-logboeken of gedach-
tendagboeken en op de analyse van ongezonde leef-
werkgewoonten. In tweede instantie wordt er gewerkt
aan een verandering van het gedrag, van denkpatronen
en waar nodig van de omgeving. De therapeut maakt
veelal gebruik van rationele zelfanalyse, directieve thera-
pie of cognitief-gedragstherapeutische interventies6. Ook
stressmanagementtrainingen kennen een soortgelijke
Psychopraxis (2000) 02:206–211 207
13
opbouw. Meerwaarde van deze trainingen is dat de deel-
nemers veel in elkaars ervaringen herkennen.
Soms komt bij een patient met burn-out ook een As-I
stoornis voor, zoals een angststoornis of een fobie. In dat
geval zal de behandelaar aan beide aspecten aandacht
moeten schenken. Meestal betekent dit dat de opbouw
van een burn-outprotocol wordt gevolgd: eerst richten
op klachtenreductie door rust en ontspanning (bijvoor-
beeld door ontspanningsoefeningen) en een registratie
laten bijhouden van de frequentie van de problemen en
de situaties waarin ze zich voordoen. Dan in overleg met
de client bepalen aan welk probleem het eerst wordt
gewerkt en dit vervolgens aanpakken. Bij een agorafobie
gecombineerd met een burn-out moet bijvoorbeeld aan
de agorafobie worden gewerkt voordat met de reıntegra-
tie in het werk kan worden begonnen. Als de agorafobie
behandeld is, kan het burn-outprotocol weer verder afge-
werkt worden. Meestal heeft dit wel consequenties voor
de behandelduur. De behandeling van burn-out is con-
creet uitgewerkt in kader 2.
Kader 2 Een voorbeeld Dit kader geeft een weer-
gave van een kortdurende behandeling bij een lera-
res met een burn-out, die behandeld wordt door een
psychologe van een Arbodienst. De belangrijkste
aspecten van de behandeling zijn er uitgelicht.7
Deze protocollaire behandeling van burn-out
werkt vaak effectief. Voordeel ervan is dat de
behandeling gestructureerd wordt. Vooral bij kort-
durende behandelingen vergroot dit de efficientie.
Voor de therapeut bieden behandelprotocollen
het voordeel dat het therapiemateriaal kant-en-
klaar ligt. Dit betekent niet dat elke begeleiding
precies volgens de vastgestelde stappen dient te ver-
lopen. Soms hebben clienten iets meer sessies nodig,
maar inclusief de intake ligt het gemiddeld aantal
sessies op tien. De aandachtspunten verschillen ook
per client. De ene client schenkt meer aandacht aan
leef/werkgewoonten, bij andere ligt het zwaarte-
punt rond assertiviteit of het vergroten van de soci-
ale vaardigheden, terwijl soms ook aandacht voor
conflicthantering noodzakelijk is. Voor behande-
laars is het de kunst om ten behoeve van de client
flexibel met het protocol om te gaan.
Gevalsbeschrijving
Lieneke ter Veld is 42 jaar, heeft twee kinderen
van 9 en 11 jaar, is sinds vijf jaar gescheiden en is
lerares Nederlands aan een middelbare school. Ze
houdt van haar werk, maar heeft er ook haar han-
den vol aan. Hoewel ze al twintig jaar in het onder-
wijs zit, waarvan 10 jaar op deze school, kost het
haar toch steeds weer moeite haar werk binnen de
gestelde tijd af te krijgen. Nu is de werkdruk pittig,
maar daarnaast is Lieneke perfectionistisch
ingesteld en durft ze nauwelijks op haar ervaring
te vertrouwen. Elke les wordt minutieus voorbe-
reid, elke schriftelijke overhoring bestaat groten-
deels uit nieuwe vragen, elk werkstuk wordt tot op
de letter nagekeken.
Eigenlijk loopt Lieneke al jaren op haar tenen,
maar dit schooljaar komt ze door de invoering van
het studiehuis extra in de problemen. Hierdoor
moet ze haar vertrouwde manier van werken losla-
ten en ten aanzien van de leerlingen een meer coa-
chende rol op zich nemen. Dit valt haar niet
gemakkelijk. Ze maakt zich zorgen of haar leerlin-
gen de verantwoordelijkheid van het zelfstandig
werken wel aankunnen. Ze piekert hierover, waar-
door ze zich moeilijk op het werk kan concentreren.
Volgens haar zal het nooit lukken de nieuwe manier
van lesgeven onder de knie te krijgen. Ze heeft veel
tijd nodig voor lesvoorbereidingen en maakt het
daardoor ’savonds laat. Het valt haar tegenwoordig
ook steeds zwaarder dat ze in haar eentje de zorg
voor de kinderen draagt. Lieneke heeft de neiging
het naar bed gaan uit te stellen en meer borrels te
nemen dan goed voor haar is. Ze slaapt niet goed en
lijkt tegenwoordig extra vatbaar voor infecties.
Bovendien heeft ze de laatste tijd last van spier-
krampen in nek en schouders. Ze verzuimt dan ook
regelmatig. Ze is de laatste maanden snel geırriteerd
naar haar eigen kinderen, maar ook naar leerlingen.
Ze voelt zich moe en lusteloos en heeft geen energie
meer voor haar hobby’s. Daarom is ze ook maar
met tennissen gestopt. Ze kan er bovendien niet
tegen familie of vrienden te ontmoeten, omdat ze
bang is dat zij vragen hoe het met haar gaat, en met
hen wil ze er niet over praten.
Als Lieneke op een ochtend in november tijdens
het lesgeven aan een rumoerige groep in huilen
uitbarst en de les uitloopt, weet ze dat ze zo niet
verder kan. Ze meldt zich ziek en gaat naar huis. De
bedrijfsarts besluit Lieneke te verwijzen naar een
psycholoog van de Arbodienst.
Intake
Tijdens het eerste intakegesprek neemt de psy-
chologe bij Lieneke deMaslach burn-out Inventory
(MBI) af.
Ze heeft een hoge score op emotionele uitputting
en depersonalisatie en een lage score op persoon-
lijke bekwaamheid. Een dergelijke combinatie van
scores is indicatief voor het burn-outsyndroom. De
psychologe laat haar ook de Symptom Checklist
(SCL-908) invullen. Op deze multidimensionele
klachtenlijst scoort Lieneke hoog op somatische
klachten, insufficientie van denken en handelen en
208 Psychopraxis (2000) 02:206–211
13
slaapproblemen. Ze scoort bovengemiddeld op
wantrouwen en interpersoonlijke sensitiviteit.
Vanwege de uitslag van de testen in combinatie
met de klinische indruk van de psychologe, de door
Lieneke verstrekte achtergrondinformatie en haar
klachtenpatroon bespreekt de psychologe in het
tweede gesprekmet haar, dat er naar alle waarschijn-
lijkheid sprake is van burn-out. De psychologe stelt
haar een stressmanagementinterventie voor (en niet
bijvoorbeeld een assertiviteitstraining), omdat Lie-
neke aan alle diagnostische criteria voor burn-out
beantwoordt. Ze is lichamelijk en geestelijk ver-
moeid, ze heeft last van spierpijn, slaapt niet goed,
kan zich niet ontspannen en is snel geprikkeld. Haar
klachten zijn werk-gerelateerd, want ze piekert over
de situatie op het werk. Vooral in de werksituatie
heeft zemoeite om voor zichzelf op te komen.Verder
is zij niet angstig of depressief. Ze functioneert steeds
minder goed in de werksituatie en is in feite al jaren-
lang overbelast. Lieneke gaat akkoord met de voor-
gestelde behandeling.
Begeleiding bij stressmanagement
Sessie 1: Psycho-educatie en
ontspanningsoefeningen
Deze eerste sessie bestaat uit psycho-educatie en
het introduceren van ontspanningsoefeningen. De
psychologe verschaft Lieneke informatie over
stress, het stressproces en de lichamelijke, psychi-
sche en gedragsmatige reacties hierop. Dit leidt bij
Lieneke tot herkenning en ook tot opluchting,
omdat ze vreesde dat ze misschien een lichamelijke
ziekte had. Nu begrijpt ze dat haar lichamelijke
kwalen een gevolg kunnen zijn van het lange tijd
blootstaan aan stress. In deze eerste sessie instrueert
de psychologe tevens ontspanningsoefeningen9.
Daarnaast krijgt Lieneke de opdracht om tot aan
de volgende sessie in een stresslogboek te noteren
op welk moment en in welke situaties zij stresssig-
nalen bij zichzelf constateert.
Sessie 2: Thema: leef/werkgewoonten
Op de agenda van deze bijeenkomst staat allereerst
de bespreking van de huiswerkopdrachten. Uit het
logboek blijkt dat ze het moeilijk vindt om tot rust te
komen, omdat ze eigenlijk niet echt durft te genieten
van het thuis zijn. Ze voelt zich schuldig:Hoemoet het
numet de leerlingen? En nuworden haar collega’s nog
eens extra belast. Als tweede agendapunt worden Lie-
neke’s leef/werkgewoonten gesproken. Samen met de
psychologe gaat Lieneke na, of zich in de loop der tijd
ongezonde leef/ werkgewoonten ontwikkeld hebben.
Bij meerdere slechte gewoonten wordt een volgorde
gemaakt van gemakkelijk naar moeilijk te veranderen
gewoonten. Ze krijgt de opdrachten een lijst te maken
van activiteiten die ze vroeger ontspannend vond en
elke dag te kiezen uit een van deze activiteiten. Daar-
naast krijgt ze de opdracht door te gaan met de
ontspanningsoefeningen.
Sessie 3: Cognitieve therapie
Ook deze sessie begint met het bespreken van de
huiswerkopdrachten. De psychologe gaat in deze ses-
sie tevens nader in op de principes van de cognitieve
therapie.10 Ze krijgt als huiswerk mee het doorgaan
met de ontspanningsoefeningen, het invullen van het
stresslogboek en, als daaruit situaties naar voren
komen waarin ze zich ongelukkig voelt, het invullen
van de eerste helft van het gedachtendagboek.
Sessie 4: Vervolg cognitieve therapie
Weer worden eerst de huiswerkopdrachten
besproken. Het blijkt dat Lieneke geleidelijk voor-
uitgang merkt. Ze is meer uitgerust en voelt zich
meer ontspannen. Om de drempel naar de werk-
situatie niet te groot te maken, is ze is al eens naar de
school gegaan om koffie te drinken in de leraren-
kamer. De reacties van haar collega’s hebben haar
opgelucht. Ze krijgt als huiswerk mee het doorgaan
met de ontspanningsoefeningen, het volledig invul-
len van het gedachtendagboek en het experimente-
ren met nee zeggen.
Sessie 5: Vervolg cognitieve therapie
Ook in deze sessie wordt eerst ingegaan op de
huiswerkopdrachten. Het experimenteren met nee
zeggen is succesvol verlopen. Lieneke heeft ontdekt
dat demensen in haar omgeving daarop heel redelijk
reageren. Dit keer komt uit het logboek naar voren
dat Lieneke problemen ervaart rond haar moeder-
schap. Ze heeft de neiging steeds te veel hooi op de
vork te nemen, waardoor ze het gevoel heeft voort-
durend overal achteraan te hollen. Lieneke krijgt als
opdracht mee realistisch te gaan plannen. Samen
met de therapeute werkt ze in deze sessie nog een
aantal voorwaarden uit waaraan realistisch plannen
moet voldoen. Ze krijgt als huiswerk mee het door-
gaan met de ontspanningsoefeningen, het volledig
invullen van het gedachtendagboek en het oefenen
met realistisch plannen.
Sessie 6: Reıntegratie
In overleg met de bedrijfsarts en de conrector is
Lieneke inmiddels op arbeidstherapeutische basis
weer begonnen. Het initiatief tot dit gesprek is van
Lieneke uitgegaan. Ze voelt zich inmiddels fit
genoeg en wil langzamerhand weer wennen aan de
werkroutine. Het gesprek heeft haar goed gedaan,
vooral omdat de conrector zijn bezorgdheid heeft
uitgesproken en eerder wilde dat ze niet te hard van
stapel zou lopen dan dat ze zo vlug mogelijk weer
allerlei taken op zich ging nemen. Samen zijn ze
Psychopraxis (2000) 02:206–211 209
13
overeengekomen dat ze in eerste instantie zal assis-
teren bij het ontwikkelen van lesmateriaal voor het
studiehuis. Zo bouwt ze haar rooster weer op tot ze
voor de grote vakantie weer 80% werkt. Het is de
bedoeling dat ze zich na de grote vakantie weer
hersteld zal melden.
Met de ontspanningsoefeningen is ze inmiddels
zover gevorderd dat ze zichzelf snel tot ontspanning
kan brengen in de klassensituatie. Het lukt haar
steeds beter om realistisch en rationeel te denken.
Ook het nee zeggen gaat haar steeds beter af; ze
heeft dit zelfs al een keer in de werksituatie gedaan.
Lieneke heeft in de thuissituatie geoefend met rea-
listisch plannen en dit is haar goed afgegaan. Wel
maakt ze zich zorgen of het haar nog zal lukken, nu
ze weer gedeeltelijk werkt. Samenmet de therapeute
bekijkt ze hoe ze ook in de schoolsituatie het beste
haar werk zo goed mogelijk kan plannen. Ze krijgt
als huiswerk mee het doorgaan met de ontspan-
ningsoefeningen, het volledig invullen van het
gedachtendagboek en het nu ook in de werksituatie
oefenen met realistisch plannen.
Sessie 7: Afronding
Het opbouwen van de arbeidsuren is met ups en
downs gegaan. Vlak voor de derde lesgroep erbij
zou komen heeft Lieneke even een terugslag gehad.
In overleg met de psychologe en de bedrijfsarts
wordt besloten om de derde lesgroep er pas in mei
bij te laten komen.
Sessie 8: Follow-up
In de follow-upsessie blijkt het met Lieneke nog
steeds goed te gaan. Het lukt haar om haar werk zo
in te plannen dat er tijd voor haarzelf en haar gezin
overblijft. Ze voelt zich uitgerust en kan weer genie-
ten. Ze vult van tijd tot tijd nog een gedachtendag-
boek in als ze situaties meemaakt waar ze een
onplezierig gevoel bij heeft, want dit houdt haar
bij de les, zegt ze. Samen met de therapeut evalueert
ze wat ze geleerd heeft in de afgelopen maanden en
waar nog aandachtspunten liggen. Ze vult nog een-
maal de Maslach burn-out Inventory en de SCL-90
in. Vergeleken met de intake is Lieneke beduidend
vooruitgegaan. Ze heeft nauwelijks nog klachten en
voldoet volgens de MBI niet meer aan de criteria
voor burn-out. De begeleiding wordt afgesloten.
Welke behandelaar?
Patienten met burn-out kunnen voor behandeling terecht
bij de reguliere GGZ, zoals de RIAGG of de eerstelijnspsy-
choloog, maar ook bij vrijgevestigde psychologen/psy-
chotherapeuten of commerciele bureaus.
Tegenwoordig bieden ook steeds meer Arbo-diensten,
te vergelijken met de Belgische interbedrijfsgeneeskun-
dige dienst, de mogelijkheid tot behandeling door een
psycholoog. De patienten worden dan door de bedrijfs-
arts doorverwezen. De bedrijfsarts heeft dan al een eerste
inschatting gemaakt van de problematiek en de geschikt-
heid tot behandeling binnen de context van de Arbo-
dienst. Voordeel van behandeling binnen de setting van
een Arbo-dienst is de meer systeemgerichte aanpak. Er
zijn korte lijnen tussen werknemer, patient, werkgever,
bedrijfsarts en bedrijfspsycholoog, en regelmatig worden
alle partijen bij de behandeling betrokken. Er kan overleg
plaatsvinden over de acties van de betrokken organisatie
om een goede reıntegratie van de medewerker te bevor-
deren. Een ander voordeel is dat de begeleiding bij
arbeidsreıntegratie in nauw overleg met de bedrijfsarts
verloopt. Bij behandeling binnen een GGZ-context komt
het nog te vaak voor dat behandelaars het contact met de
bedrijfsarts achterwege laten. Meestal wordt uitsluitend
teruggerapporteerd aan de verwijzer (de huisarts).
Vaak is het verstandig de begeleiding niet te beperken
tot de spreekkamer van de psycholoog, maar de werk-
plek actief in de begeleiding te betrekken. Bijvoorbeeld
door gesprekkenmet de leidinggevende, de patient en de
psycholoog over doelstellingen en verwachtingen, en
om afspraken te maken over de gewenste veranderingen
bij het individu en in de werksituatie. Deze afspraken
worden na afloop van de behandeling geevalueerd. In
overleg met de werkgever en de bedrijfsarts kan iemand
in het kader van arbeidstherapie een aantal taken bin-
nen het werk op zich nemen en deze taken in duur en
complexiteit in de loop van een afgebakende periode
verder uitbouwen.
Bij behandeling van burn-out in het kader van de
Arbo-dienst houdt de bedrijfsarts de eindregie: Hij is
degene die bepaalt in hoeverre er nog sprake is van ziekte
of gebrek en op welk moment iemand gezond verklaard
wordt. Dit geldt overigens ook voor patienten die behan-
deld worden binnen de GGZ. Juist daarom zou met name
de patient gebaat zijn bij een goede afstemming tussen
alle betrokken partijen. Een snelle en adequate begelei-
ding van mensen met burn-outklachten kan immers uit-
val in veel gevallen voorkomen.
Noten
Robroek F (1999) Gestresst naar de nieuwe eeuw. Onderzoekenalarmerend over werkdruk. Arbo & milieu (december): 17;Schaufeli WB ea (2000) Een verloren paradijs? Inleiding the-manummer psychische vermoeidheid in de arbeidssituatie.Gedrag & gezondheid 28, nr 3: 83-89
Zie bijvoorbeeld: Maslach C & Jackson SE (1982) burn-out inhealth professionals: a social psychological analysis. In GSanders & J Suls (ed) Social psychology of health and illness.
210 Psychopraxis (2000) 02:206–211
13
Hilsdale: Lawrence Erlbaum; Kompier M (1995) Geestelijkewerkbelasting. In: Smulders PGW & Op de Weegh JMJ (red)Arbeid en gezondheid: risicofactoren. Utrecht: Lemma
Van Veldhoven M ea (1999) Werkstress in beeld. Psychosocialearbeidsbelasting en werkstress in Nederland. Amsterdam: skb
Joppen R & G van Leeuwen (1990) Stress herkennen, hanteren enverwerken. Utrecht: Uitgeverij Kosmos
Hoogduin CAL ea (1996) Behandelingsstrategieen bij burn-out.Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum
Zie bijvoorbeeld: Beck JS (1995) Cognitive therapy: basics andbeyond.Guilford Press. Nederlandse vertaling: Basisboek cog-nitieve therapie. Baarn: Uitgeverij Intro, 1999; Bogels SM &Van Oppen P (red) (1999) Cognitieve therapie: theorie en prak-tijk. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum; Joppen &Van Leeuwen, zie noot 4; Keijsers GPJ ea (1997) Protocollaire
behandelingen in de ambulante geestelijke gezondheidszorg.Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum; Van KrimpenH (1993) Stress. Een kwestie van inzet. Assen: Van Gorcum
Voor een volledig overzicht van de behandeling van burn-out ver-wijs ik geınteresseerden naar publicaties van bijvoorbeeldHoogduin ea, zie noot 5; Joppen & Van Leeuwen, zie noot 4;Keijsers ea, zie noot 6
Arindell WA & Ettema JHM (1986) SCL-90. Handleiding bij eenmultidimensionele psychopathologie-indicator. Lisse: Swets &Zeitlinger
Zie voor een uitgebreide beschrijving en handleiding van dezemethode: Heyvaert V en Schacht R (2000) Toegepaste relaxa-tie: de methode van st. PsychoPraxis 2: 133-145
Zie bijvoorbeeld Beck JS, zie noot 6; Bogels SM&VanOppen P, zienoot 6
Psychopraxis (2000) 02:206–211 211
13