24
2015/1 KADOC NIEUWSBRIEF

Nieuwsbrief 2015, nr. 1

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

2015/1

KADOCNIEUWSBRIEF

Page 2: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

2

Cover: detail uit een tekening vanJoseph Raskin.[Archief Scheutis-ten-generalaat: 3651]

Werkten mee aan dit nummer Karolien Claes | Lieve Claes | Jan De Maeyer | Marc Demeyer | Roeland Hermans | Godfried Kwanten | Cécile Vanderpelen-Diagre | Luc VintsVormgevingAlexis VermeylenDrukPeeters, HerentVerschijnt tweemaandelijkswordt op aanvraag kosteloos toegezondenKantoor van afgifte3000 Leuven 1Verantwoordelijke uitgeverEmmanuel Gerard | Kortrijksestraat 351 | 3010 Leuven (Kessel-Lo) KADOCDocumentatie- en onderzoekscentrum voor religie, cultuur en samenlevingVlamingenstraat 39 | 3000 Leuven | +32 (0) 16 32 35 00 [email protected] | kadoc.kuleuven.beGiften voor KADOCkunnen worden overgemaakt op rekeningnummer BE45 7340 1941 7789 van de KU Leuven met vermelding ‘400/0000/53084 gift KADOC’. Vanaf 40 euro wordt een fiscaal attest bezorgd.ISSN 0776-0787

Deze Nieuwsbrief wordt u in het kader van onze taak tot publiekscommunicatie gratis toegezonden. Niet dat KADOC geen financiële noden heeft. Zo is uw steun voor de realisatie van het erfgoeddepot in Heverlee erg welkom. Daarvoor ontvangt het centrum immers geen overheidssubsidie. Inlichtingen over de modaliteiten van het bouwfonds vindt u in een speciale brochure die u op eenvoudige aanvraag wordt toegezonden. U kunt natuurlijk ook rechtstreeks het bouwfonds steunen via een overschrijving op rekeningnummer BE45 7340 1941 7789 van de KU Leuven met vermelding van de gestructureerde mededeling +++400/0000/49448+++. Daarvoor wordt u vanaf 40 euro een fiscaal attest bezorgd.

KADOC

INHOUD

4 Vijandige vergezichten. Tentoonstelling van oorlogstekenin- gen8 De zusters ursulinen van het bisdom Hasselt13 Ethische kwesties in ‘katholieke’ landen. Nieuwe publicatie14 Vrouwenstemrecht in Mons16 Hervorming, geen revolutie! Het Tweede Vaticaans Concilie en de religieuzen20 De stoomdorsmachine van de landelijke gilde Ieper en omliggende. Het archief van een lokale vereniging24 6-2= 4

COLOFON

Page 3: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

3

Tekening uit het schetsboek van Joseph Raskin.[Archief Scheutis-ten - generalaat: 3651]

Page 4: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

4

“Telkens wanneer zich een actie van de artillerie voordoet, komt uit het huis van de molenaar een telescopische peri-scoop tevoorschijn”, noteerde Joseph Raskin vanuit een voor-post op zo’n 700 meter van het door de Duitsers bezette Stuy-vekenskerke. Bij die observatie hoort een tekening van het geteisterde dorp: de ruïne van de kerk, de zwaar gehavende pastorij én natuurlijk het huis van de molenaar. De tekening vormt, samen met gelijksoortige gezichten op Duitse voorpos-ten en schuilplaatsen, de kern van de tentoonstelling Vijan-dige vergezichten. De Groote Oorlog op kleine schaal, die u tot 26 april in KADOC kunt bezoeken.

Tijdens een nacht in het voorjaar van 1915, toen de scheutist Jo-seph Raskin (1892-1943) geen dienst had, bespiedde hij vrijwillig vanuit een Belgische voorpost een Duitse stelling. Met de tekenin-gen van zijn observaties trok hij de aandacht van de militaire over-heid. Hij werd naar het hoofdkwartier van de Derde Legerdivisie geroepen: de brancardier werd verkenner en kreeg de opdracht de vijandelijke voorposten, vaak verlaten boerderijen in het onder water gezette niemandsland, (letterlijk) in kaart te brengen. Gewa-pend met potlood en papier verschool hij zich soms verschillende dagen na elkaar en noteerde en tekende hij wat hij waarnam met zijn periscoop.

Honderd jaar later zijn er zeventien originele detailtekeningen be-waard, naast een schetsboek en enkele overzichtskaarten. Bij ie-dere tekening horen nauwkeurige rapporten over bijvoorbeeld de aanwezigheid van Duitse verkenners en mitrailleurs – informatie die het verschil kon maken tussen leven en dood. Dat was bijvoor-beeld het geval voor de loopgraven die bijzonder dicht bij de IJzer lagen en niet zonder reden de dodengang werden genoemd: “Er wordt dag en nacht heen en weer geschoten tot een hoeveelheid van 13.000 kogels in 24 uur. De vijandelijke kogels zijn vooral op onze schietgaten gericht.”

Kopieën van Raskins werk dienden in het leger, de originelen be-hield hij zelf en liet hij achter bij familie toen hij in 1920 als missio-naris naar China vertrok. Die bracht de nalatenschap onder in het

VIJANDIGE VERGEZICHTENTentoonstelling van oorlogs- tekeningen

Roeland Hermans

Page 5: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

5

Kloosterhoek en Stuyvekenskerke door Joseph Raskin en Patrick Lagrou.

[Archief Scheutis-ten-generalaat: 3651 / © Patrick Lagrou]

Page 6: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

6

Op deze door de benedictinessen van Maredret verluchte pagina van Patriotis-me et endurance, de herderlijke brief van kardinaal Mercier (1914), verdeelt het

Amerikaanse comité ‘Relief for Belgium’ levensmiddelen en kledij aan de Bel-gische bevolking. Deze facsimile- uitgave is van 1921.[KC17776]

Page 7: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

7

archief van Scheut, dat sinds 2003 in KADOC wordt bewaard. De originele tekeningen worden in de tentoonstelling aangevuld met recente foto’s van auteur en fotograaf Patrick Lagrou. De nauw-keurigheid waarmee Raskin zijn observaties documenteerde, bood Lagrou de kans de exacte plaatsen te lokaliseren. Zijn foto’s tonen de ‘vijandige vergezichten’ van toen als vredige landschappen.

De tentoonstelling plaatst Raskins spionageactiviteiten ook in een ruimer kader en toont zijn collega’s – pastoors, paters, zusters en broeders – in loopgraven, hospitalen en opvangcentra. Foto’s, een film, dagboeken, frontblaadjes en sluikpers brengen hun wat ver-doken en soms vergeten werk tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het voetlicht.

Naar aanleiding van de tentoonstelling verscheen een gelijknami-ge publicatie in de reeks KADOC/Expo. Ze kost 5 euro. Het vorige nummer in die reeks, Een verbrokkeld verhaal. Erfgoed en de Eerste Wereldoorlog, is op de tentoonstelling tijdelijk te koop tegen 5 euro (een korting van 3 euro). De eeuw van de ekster, de biografie van Joseph Raskin van de hand van zijn nicht Brigitte Raskin is er ook te koop voor 5 euro. U kunt er zich eveneens het Trajectanummer Religie en de ‘Groote Oorlog’ in de Nederlanden (tegen de vermin-derde prijs van 12,50 euro) en enkele ‘oorlogspublicaties’ (Milans Groote Oorlog; Het IJzerfront) van Patrick Lagrou aanschaffen.

Tekening van een soldaat met peri-scoop uit het schets-boek van Joseph Raskin.[Archief Scheutis-ten - generalaat: 3651]

Page 8: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

8

In 2014 droegen de zusters ursulinen van het bisdom Hasselt hun archief over aan KADOC. De overdracht bestond uit on-geveer 80 meter archief en bibliotheekmateriaal van de con-gregatie en haar bijhuizen in Ans, Diepenbeek, Hamont, Has-selt, Herk-de-Stad, Heusden, Maaseik, Montenaken, Overpelt, Sint-Truiden en Wellen. Hoewel de eigenlijke diocesane over-koepeling van de lokale huizen pas in 1900 werd opgericht, gaan de archieven van de afzonderlijke kloosters terug tot de stichting van de congregatie in het begin van de negentiende eeuw.

De orde van de ursulinen werd oorspronkelijk op 25 november 1535 door Angela Merici en 28 andere jonge vrouwen opgericht in Bres-cia (Italië) als de ‘Compagnie van de Heilige Ursula’. Ze legde zich toe op de opvoeding en het onderwijs van meisjes. Na de dood van Angela Merici werd ze omgevormd tot een religieuze orde, met ei-gen constituties volgens de regel van Augustinus.

Toen Johannes Lambertz in 1812 onderpastoor werd van de paro-chie Tildonk, wilde hij net als veel andere negentiende-eeuwse parochiepriesters via volksonderwijs (voor meisjes) de religieuze onverschilligheid en de moeilijke sociaaleconomische leefomstan-digheden van zijn parochianen aanpakken. Daarom stichtte hij in 1818 de ‘Vereniging der dochters van de heilige Ursula’. Drie vrome vrouwen moesten onderwijs bieden aan de meisjes van zijn paro-chie. Zes jaar later werden de statuten van de gemeenschap door aartsbisschop de Méan goedgekeurd. Gezien hun traditie op het vlak van meisjesonderwijs koos Lambertz voor zijn zustergemeen-schap de regel en de spiritualiteit van de zestiende-eeuwse ursu-linenorde.

De voedingsbodem voor de oprichting van een religieuze con-gregatie was in 1818 in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden verre van ideaal, maar na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 konden de religieuze instituten volop profiteren van de nieuwe grondwettelijke vrijheden. Twee jaar later spraken de eerste acht-tien zusters van de congregatie van Lambertz hun geloften uit. De communauteit van Tildonk kwam tot bloei en lag aan de basis van

DE ZUSTERS URSULINEN VAN HET BISDOM HASSELT

Karolien Claes

Page 9: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

9

talrijke stichtingen, vooral in het toenmalige aartsbisdom en in het bisdom Luik. Wanneer er een vraag kwam vanuit een parochie, zond de congregatie zusters uit en werden er huizen gesticht. Zo trokken in 1837 vijf zusters van Tildonk naar Maaseik. In 1853 zond het ursulinenklooster van Tildonk ook een zuster naar Diepenbeek om samen met zusters uit Maaseik een nieuw klooster te stichten. Bij de dood van pastoor Lambertz in 1869 waren er al 43 kloosters opgericht in België, Nederland en Engeland.

De kloosters bleven tijdens de negentiende eeuw relatief auto-noom, al waren er wel jaarlijks samenkomsten van de oversten in Tildonk. Die behandelden punten uit de regel en dienden als over-legplatform om de gelijkvormigheid van de gemeenschappen te behouden. Lambertz onderhield zijn hele leven nauwe contacten met de verschillende huizen. Na zijn dood viel de centrale figuur weg, maar op het einde van de negentiende eeuw was er - deels op aandringen van de diocesane overheden - een centralisatieten-dens. Diverse Belgische ursulinenkloosters sloten zich aan bij de congregatie van Tildonk. De zusters in Onze-Lieve-Vrouw-Waver stichtten een eigen congregatie. Andere gemeenschappen traden toe tot de internationale Romeinse Unie. Door toedoen van bis-schop Doutreloux en vicaris Rutten verenigden de kloosters in het bisdom Luik zich in 1900 tot de diocesane Congregatie van de Reli-gieuze Ursulinen van het bisdom Luik.

Die congregatie bracht de bestaande ursulinenkloosters van Maas-eik (1837), Hamont (1839), Sint-Truiden (1850), Wellen (1851), Herk-de-Stad (1851), ’s-Gravenvoeren (1852), Diepenbeek (1853), Heus-den (1854) en Ans (1879) samen. Het generalaat en het noviciaat vestigden zich in 1902 in het nieuw gestichte klooster van Overpelt. De oudere kloosters hadden in de meeste gevallen zelf huizen op-gericht, die vanuit het ‘moederklooster’ werden bestuurd. Dat van

Pensionaires in Sint-Truiden, eind 19de eeuw.[Beeldarchief Ursu-linen van het bisdom Hasselt: 152]

Page 10: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

10

Hasselt, gesticht door Sint-Truiden, is het bekendste voorbeeld. Het bleef tot 1944 onder de hoede van Sint-Truiden. Daarna werd het een autonoom klooster, dat zelf huizen kon stichten. Andere voorbeelden zijn onder meer Opglabbeek (gesticht vanuit Maas-eik), Montenaken (Sint-Truiden) en Chaudfontaine (Ans).

Op het generale niveau werden - naar analogie met de vroegere ontmoetingen in Tildonk - jaarlijkse samenkomsten van de over-sten georganiseerd, waar de toestand van de congregatie en de afzonderlijke huizen werd besproken. Om de zes jaar werden er kapittels gehouden, waar de leefregels aan bod kwamen en het bestuur van de congregatie werd verkozen. Daarnaast stuurde de algemene overste omzendbrieven met aanbevelingen naar de ver-schillende kloosters. Die moesten in belangrijke kwesties ook haar goedkeuring krijgen.

Hoewel de congregatie zich hoofdzakelijk op het onderwijs toeleg-de, waren de zusters van 1932 tot 1994 ook actief als missionaris in Congo. Ze werkten in twee missieposten van de kruisheren in het bisdom Bondo.

Het generalaat verhuisde twee keer: in 1952 van Overpelt naar Has-selt en in 1967 van Hasselt naar Heusden. Na de oprichting van het bisdom Hasselt in 1968 werd de naam veranderd in ‘Congregatie van Religieuze Ursulinen van het bisdom Hasselt’.

Onderwijs

De ursulinen waren van bij de aanvang actief in het (meisjes)on-derwijs. Een mijlpaal in de ontwikkeling daarvan was de organieke

Pensionaat in Ha-mont, rond 1910.[Collectie prent-briefkaarten]

Page 11: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

11

Pensionaat in Maas-eik, rond 1910.[Beeldarchief Ursu-linen van het bisdom Hasselt: 178]

wet van 1842. Die vereiste dat elke gemeente minstens één lagere school moest hebben die kosteloos onderwijs verschafte aan be-hoeftige kinderen en bepaalde dat al bestaande - meestal katho-lieke - scholen door de gemeente mochten worden aangenomen.

De ursulinen waren actief in het lager onderwijs, maar legden zich vooral toe op het voortgezet meisjesonderwijs. De lagere scholen waren veelal ingericht als gemeentescholen voor meisjes. Hun pen-sionaten richtten zich vooral op dochters uit de burgerij en de rij-kere middenklasse, maar trokken ook internen uit het buitenland aan. Ze vormden in de beginjaren de enige bron van inkomsten van de zusters. Frans en etiquette stonden er centraal en het onderricht moest de ‘dames’ voorbereiden op de ‘natuurlijke roeping van de vrouw’. Na 1900 richtten de ursulinen ook huishoudscholen op. Hun onderwijsinstituten groeiden uit tot de meest vooraanstaande van België. De huizen van de ursulinen in het bisdom Luik/Hasselt stichtten onder andere het Mater Dei Instituut in Overpelt, het Vrij Technisch Instituut in Hasselt, de Sint-Jozefschool in Heusden en de Vrije Humaniora Sint-Ursula in Maaseik.

Archief

De hierboven beschreven ontwikkelingen vonden hun neerslag in het archief van de zusters. De devotie voor de heilige Angela Merici en stukken met betrekking tot pastoor Lambertz zijn in de dossiers van alle huizen terug te vinden. Verder is er uitgebreide documen-tatie over de verjaardagen van de kloosters. Van hun beginjaren zijn meestal gedetailleerde annalen bewaard en is er in sommige gevallen zelfs briefwisseling met de stichter van de congregatie aanwezig.

Page 12: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

12

Over de relatie met de ursulinen van Tildonk in de negentiende eeuw zijn op verschillende plaatsen bescheiden terug te vinden. Brieven en vooral verslagen van de jaarlijkse samenkomsten van de oversten in Tildonk bleven bewaard. Na 1900 gingen die door in het generalaat in Overpelt. Ook daarvan zijn er documenten in het archief, evenals van de zesjaarlijkse kapittels. De dossiers bevatten ook briefwisseling van de generale oversten vanaf 1945.

De archieven van de kloosters van Sint-Truiden en Maaseik, die sinds de negentiende eeuw gerenommeerde meisjespensionaten hadden, bevatten de oudste stukken, maar het overgrote deel van het archief bestaat uit bescheiden van na de Tweede Wereldoorlog. Documenten van voor 1950 zijn eerder uitzonderlijk. Dat hoeft niet te verbazen, omdat veel ursulinenkloosters en -scholen in de beide wereldoorlogen door zowel Duitse als geallieerde troepen werden opgeëist om soldaten in te kwartieren. In het kloosterarchief van Overpelt zijn daarvan stukken terug te vinden. Uniek zijn de re-gisters met pensionaatskosten van Maaseik. Het bestanddeel van Hasselt bevat dan weer negentiende-eeuwse omzendbrieven van ursulinenkloosters uit de hele wereld, zoals de Verenigde Staten, Canada, Griekenland, Frankrijk en India. Ook de uitgebreide cor-respondentie tussen de zusters in Maaseik en de missiezusters in Congo is bijzonder interessant.

Het audiovisuele materiaal van de diverse kloosters geeft het ar-chief een grote meerwaarde. Van de recente jaren zijn er goed gedocumenteerde albums over de congregationele reizen van de zusters, maar ook van het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw zijn er foto’s, vooral van pensionaires en leerlingen. Bovendien hebben vrijwel alle kloosters foto’s en/of postkaarten van hun pensionaat en gebouw nagelaten.

Van niet van alle stichtingen is evenveel archief overgeleverd. Het klooster in Hamont bijvoorbeeld brandde in 1956 uit. Slechts een handvol oude stukken kon worden gered. Ook van de kleinere hui-zen is er weinig of geen archief. Van sommige kloosters, zoals dat van Herk-de-Stad, wordt ter plaatse nog archief bewaard.

Onderzoek

Het archief van de zusters ursulinen van het bisdom Hasselt biedt heel wat onderzoeksmogelijkheden. Hoewel over de afzonderlijke huizen al diverse boeken zijn geschreven, bleef de rol van de con-gregatie in de literatuur onderbelicht. Het archief biedt de nodige bescheiden om daar dieper op in te gaan, zoals de briefwisseling van de algemene oversten (na 1945) en de verslagen van de kapit-telwerking van 1903 tot 2006. Zeker van de meer recente kapittels zijn er lijvige dossiers.

Ook de genese van de congregatie biedt interessant onderzoeks-materiaal. In de negentiende eeuw functioneerden de ursulinen-

Page 13: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

13

kloosters immers ietwat atypisch. Ze waren relatief autonoom on-der de leiding van Tildonk. Met het centralisatieproces rond 1900 kwam daar een einde aan. De vraag is in welke mate het generale bestuur in de beginjaren zijn stempel kon drukken op de verschil-lende gemeenschappen en in hoeverre die na 1900 hun autonomie verloren.

Uiteraard biedt het archief ook een brede waaier aan onderzoeks-mogelijkheden over het onderwijsapostolaat van de ursulinen. Dat weerspiegelt de evoluerende onderwijswetgeving en -praktijk in België - vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw - tot van-daag. De structurele ontwikkeling van de onderwijsinstellingen, hun bouwpolitiek en financieel beheer zijn goed gedocumenteerd. Ook de leerlingenpopulatie en het lerarenkorps kunnen in detail worden gereconstrueerd. Over de sociale achtergrond van de leer-lingen, in het bijzonder de pensionaires, komen we veel te weten in de registers van inkomsten en uitgaven van het klooster van Maaseik (1843-1963). Ze belichten het ‘typische pensionaatsleven’, met informatie over lessen en verblijfskosten, aangevuld door een rijke fotocollectie.

Het archief biedt ten slotte ook perspectieven voor lokaal onder-zoek, zoals de verankering van de ursulinenkloosters en -scholen in de steden en gemeenten waar ze waren gevestigd.

Inzage van de archiefbundels kan mits de uitdrukkelijke toelating van de verantwoordelijken van de congregatie.

In de pers komen ze geregeld aan bod: standpunten van de katholieke kerk over ethische kwesties en de reacties die daarop telkens worden geformuleerd. De kerk had lange tijd een bepalen-de invloed in het debat dat daarover werd gevoerd. Maar die tijd is voorbij. In heel wat zogenaamd katholieke lan-den zijn wetten gestemd die in deze zaken veel verder gaan dan wat de kerk wil, of worden er zulke wetten voorbe-reid. Daarover gaat deze nieuwe KADOC-publicatie die Universitaire Pers Leuven in de reeks KADOC Studies on Religion, Culture & Society heeft uitgegeven.

In The Intimate: Polity and the Catholic Church. Laws about Life, Death and the Family in So-called Catholic Countries

ETHISCHE KWESTIES IN ‘KATHOLIEKE’ LANDENNIEUWE PUBLICATIE

presenteren de godsdienstsocio-logen Karel Dobbelaere (KU Leuven) en Alfonso Pérez-Agote (Universidad Complutense de Madrid), vijf case- studies uit Europese landen waar de katholieke kerk traditioneel een zeer belangrijke stem had in ethische kwes-ties: euthanasie in België, het holebi-huwelijk in Frankrijk en Portugal, kunst-matige bevruchting in Italië en abortus in Spanje. Telkens schetsen de onder-zoekers de ingevoerde of aangekondig-de wetgeving, de politieke discussies, de vele standpunten in de pers, de reacties van de kerkelijke overheid en de bevol-king en dat tot op de dag van vandaag.

Alle informatie over de publicatie vindt u in bijgevoegde folder.

Page 14: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

14

KCB266

Page 15: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

15

Mons is dit jaar, samen met het Tsjechische Pilsen, culturele hoofdstad van Europa. Het programma oogt indrukwekkend, met een resem tentoonstellingen en optredens en dat gedu-rende heel het jaar. Wie echt mee wil zijn, moet de stad dus zelfs meerdere keren aandoen.

Het hoogtepunt vandaag, tot 17 mei, is de tentoonstelling over de jonge Vincent Van Gogh, die van december 1878 tot oktober 1880 in de Borinage verbleef. Hij gaf er zijn leven als predikant op en koos voluit voor een kunstenaarsbestaan. Met schilderijen, tekeningen en brieven van Van Gogh schetst de tentoonstelling een mooi beeld van wat hem inspireerde.

Ook KADOC is aanwezig in Mons, zij het enkel op een tablet. In de Anciens Abattoirs loopt de tentoonstelling ‘Mons Superstar! Une terre d’inventeurs’, die een twintigtal beroemde (en voor ons vaak minder beroemde) ‘grote geesten’ van de stad presenteert, van haar beschermheilige Sint-Waldetrudis over priester-pomo-loog Nicolas Hardenpont tot de socialistische politica Isabelle Blume. Elke figuur wordt gepresenteerd met een aantal objecten en documenten en de bezoeker krijgt via een iPad meer infor-matie, zelfs filmpjes, aangeboden. Bij Blume, bij wie vooral op haar inzet voor het vrouwenstemrecht wordt gefocust, verschij-nen onder meer cartoons uit de KADOC-collectie op het kleine schermpje. Het zit dus allemaal – toch voor een technische leek als ik – ingenieus in elkaar.

Maar er worden ook foutjes gemaakt. De affiche “Aux femmes le droit de mourir, mais non de voter”, waarvan KADOC ook deze Nederlandse versie bezit, zou zijn gemaakt naar aanleiding van de zestigste verjaardag van het vrouwenstemrecht in België in 2008. Ze dateert echter van de gemeenteraadsverkiezingen van 1946 en werd uitgegeven door de toenmalige CVP/PSC. Die had het vrouwenstemrecht voor de parlementsverkiezingen door het verzet van de andere partijen niet kunnen realiseren. Ze riep de vrouwen op om bij de gemeenteraadsverkiezingen, waaraan ze sinds 1921 wel mochten deelnemen, als protest hun stem aan de CVP/PSC te geven. Pas twee jaar later, in 1948, werd met een bijzondere wet het algemeen vrouwenstemrecht ingevoerd.

[N.a.v. de internationale vrouwendag van 8 maart is de affiche samen met enkele andere documenten over het vrouwenstem-recht in onze pandgang tot eind maart te zien.]

VROUWENSTEMRECHT IN MONSLuc Vints

Page 16: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

16

Vijftig jaar na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) vra-gen kerkhistorici en sociologen zich meer dan ooit af wat de precieze draagwijdte ervan is geweest. Ze stellen zich met name de vraag of de hervormingen door de gelovigen, de re-ligieuzen en de hiërarchie als een breuk werden ervaren of dat ze veranderingen bevestigden die al aan de gang waren, of waarop werd gehoopt. In november 2014 vond daarover in Rome een internationaal colloquium plaats, dat mee door KADOC werd georganiseerd. Het richtte zich specifiek op de religieuze orden, zowel mannelijke als vrouwelijke. Dat wa-ren immers ‘laboratoria’ waar al voor het concilie over de ver-nieuwing van de kerkelijke beleidsstructuren werd gediscus-sieerd. Ze leverden ook veel experten aan het concilie.

De aankondiging van het Tweede Vaticaans Concilie kwam in Rome als een donderslag bij heldere hemel. Er waren al wel pogin-gen geweest om het Eerste Vaticaans Concilie (1870) te heropenen, maar in de jaren 1950, onder Pius XII, leek alles geblokkeerd. Initi-atieven om de kerk open te stellen voor het moderne gedachtegoed liepen onveranderlijk met een sisser af, denk maar aan de veroor-deling van de priesters-arbeiders in 1954. In 1958 werd Johannes XXIII door zijn confraters gekozen als een overgangspaus. Hij was geen tegenstander van veranderingen, maar als behoudsgezinde leek hij een garantie voor de gevestigde orde. Niemand verwachtte dan ook dat hij zijn pontificaat zou beginnen met de afkondiging van een concilie. Bovendien had hij daarbij het revolutionaire idee om het advies te vragen van alle bisschoppen overal ter wereld. Die waren weinig vertrouwd met die manier van werken en ant-woordden heel voorzichtig, met vaak teleurstellende teksten. Maar het initiatief inspireerde religieuze communauteiten in heel de wereld, tot de kleinste gemeenschappen toe, tot bevragingen en enquêtes. Er werden honderdduizenden rapporten opgesteld, die historici nu aan het onderzoeken zijn. Daaruit blijkt heel duidelijk een algemeen gevoel van hoop, verwachting … en vrees.

Een eerste conclusie die de onderzoekers op basis van de verge-lijking van die rapporten op het colloquium naar voren brachten,

HERVORMING, GEEN REVOLUTIE! Het Tweede Vaticaans Concilie en de religieuzen

Cécile Vanderpelen-Diagre

Page 17: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

17

zijn de grote onderlinge verschillen tussen de congregaties … en de religieuzen die de rapporten opstelden.

Een eerste grote breuklijn was die tussen de mannelijke en vrou-welijke religieuze instituten. Het waren immers vooral de zusters die sterk werden getroffen door de grote naoorlogse sociaal-poli-tieke veranderingen. Geïnspireerd door de alfabetisering, scholing en professionalisering van vrouwen en de vorming van leken door de Katholieke Actie en de jeugdbewegingen, kwamen ze op voor een betere opleiding, die hen voorbereidde op een actieve en nut-tige rol in het ‘werkelijke’ leven. Dat was des te meer noodzakelijk omdat ze zich ervan bewust waren dat het oude familiemodel en de traditionele rol van de vrouw meer en meer in vraag werden ge-steld. Alhoewel het nog te vroeg was om van feminisme te spreken, was de mentaliteit aan het veranderen. Veel zusters realiseerden zich dat ze de wereld onmogelijk konden veranderen, maar dat het hun instituten waren die zich moesten aanpassen. Ze beriepen zich op de ‘intellectuele kracht van het geloof’ in theologische en liturgische kwesties en hoopten het mannelijke monopolie daarin te doorbreken. Maar hun stem werd nauwelijks gehoord, temeer omdat in het begin geen enkele vrouwelijke algemene overste op het concilie was uitgenodigd!

De tweede breuk was sociaal van aard. De religieuze instituten hadden een structuur die min of meer, al dan niet impliciet, de

Openingszitting van het Tweede Vati-caans Concilie.[KFZ226/22; © G. Felici]

Page 18: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

18

sociale hiërarchie weerspiegelde. Dat was zeker zo in de missie-congregaties, die zowel in habijt als benaming een erg duidelijk onderscheid maakten tussen de vaderlandse en de ‘inlandse’ re-ligieuzen. In het kader van de dekolonisatie was dat theologisch en politiek niet langer houdbaar. Ook om te overleven moest naar eenheid en gelijkheid worden gestreefd. Door een domino-effect leidde dat tot een kettingreactie. De eenmaking moest ook cultu-reel zijn. Dat veronderstelde het in vraag stellen van de verplichte latiniteit van de universele kerk of de erkenning van de oosterse kerk, maar ook het luisteren naar de missiekerken - een door histo-rici vaak vergeten element van het aggiornamento.

Het sociale aspect speelde ook in het westen. De clausuur van de slotkloosters, zelfs in de versoepelde vorm van na Vaticanum II, werd onverenigbaar met het ideaal van nabijheid op het terrein, bij ‘het volk’, zowel in binnen- als buitenland. In veel landen werden habijten, vroeger symbolen van armoede, emblemen van de onge-hoorde rijkdom van de kerk, zoals trouwens ook de grote abdijen.

De derde breuk was generatiegebonden. De jongeren waren door-drongen van de nieuwe ideeën in de maatschappij, waar de in-vraagstelling van de autoriteit in de tweede helft van de twintigste eeuw uitmondde in een individualistische kijk op de wereld. De traditionele hiërarchische structuur van de religieuze instituten moest geleidelijk de plaats ruimen voor een begrip van collectiviteit waar individuele verantwoordelijkheid aan bod kon komen. In be-paalde gemeenschappen, zoals de Petites Sœurs de l’Assomption, werden oude ideeën als ‘onpersoonlijkheid’ en ‘onthechting’ het voorwerp van discussie, beïnvloed door het personalisme van Em-manuel Mounier en de geschriften van onder anderen Jean Guit-ton en Louis Boyer. Zij kozen voor het ideaal van discrete naas-tenliefde, met de inzet van hun persoonlijkheid en dialoog met de ander. Tegelijkertijd ontwikkelde zich een nieuwe pedagogie in de profane wereld, waardoor ook de vraag naar een vernieuwde catechese zich stelde. De oude strijd tussen aanhangers van een evangelisatie door de catechismus of door de Bijbel dook weer op.

Daartegenover staat dat er geen echte breuk leek te zijn tussen de congregaties. Er was geen samenhang, geen eigen ‘partijlijn’ bij de jezuïeten, dominicanen en benedictijnen. De religieuze families toonden zich eerder verdeeld op het concilie. De groeps- en partij-vorming verliep er volgens geografische (nationaliteit en nabijheid van Rome) en generatiegebonden affiniteiten en het afgelegde parcours (een lang verblijf in Rome bijvoorbeeld). Bovendien on-dergingen bepaalde religieuzen een echte ‘transformatie’ tijdens het concilie, dat voor een fundamentele breuk in hun wereldvisie zorgde.

Er blijft nog veel werk te doen om te achterhalen wat de religieuze instituten werkelijk hebben opgevangen en geweten van wat er zich op het concilie afspeelde en wat er werd gezegd en gedaan in

Page 19: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

19

de generalaten. De instituten die in Rome gevestigd waren, lijken het best op de hoogte te zijn geweest. Er zijn hoe dan ook fasen ge-weest in de receptie van het concilie. Daarin speelden journalisten een fundamentele rol. In Frankrijk bijvoorbeeld, waren veel katho-lieken op de hoogte van de conciliedebatten dankzij een journalist van La Croix, pater Wenger. Het is dus best denkbaar dat bepaalde journalisten meer invloed hebben gehad op het bruisende intel-lectuele klimaat dat ontstond, dan de experten die aan de redactie van de concilieteksten deelnamen.

De receptie van het concilie was natuurlijk ook gelieerd aan de openheid en de hervormingsgezindheid van de religieuze institu-ten voor het concilie. De monniken van de abdij van Maredsous bij-voorbeeld anticipeerden op het aggiornamento en experimenteer-den voordien al met een reeks hervormingen. De assumptionisten daarentegen werden erdoor overvallen. Maar wat de graad van an-ticipatie ook was, in veel communauteiten zorgde het concilie voor een schok, die massaal tot uittredingen leidde. De grote debatten brachten breuklijnen aan het licht die onderhuids al aanwezig wa-ren en versterkten die. Naast de typische polarisatie tussen con-servatieven en hervormers, waren er andere spanningsvelden: individuele autonomie versus gehechtheid aan de gemeenschap; autonomie van de communauteit versus loyauteit aan de Heilige Stoel; elitaire semi-clausuur versus evangelische nabijheid bij het volk (het meerderwaardigheidscomplex tegenover leken); sociaal engagement versus contemplatie; multi-activiteit gericht op alle sectoren van het maatschappelijke leven versus concentratie op de eigen gemeenschap en de spiritualiteit. Vaticanum II was echter niet de enige reden van de explosie van het oude model. Daarnaast speelden ook het al genoemde individualisme, het einde van de golden sixties, de seksuele revolutie en de consumptiemaatschap-pij een beslissende rol.

De gevolgen van het concilie waren niet altijd zo explosief, wel in-tegendeel. De doorwerking ervan nam lange tijd in beslag en is in zekere zin nog altijd niet voltooid. De botsing van concilieteksten met het canonieke recht bijvoorbeeld kostte heel wat hoofdbre-kens. Het herschrijven van de constituties van de instituten werd pas in de jaren 1970 voltooid. Het gedeelde enthousiasme en het gevoel van bevrijding op de samenkomsten van de commissies veranderden in een onprettig gevoel van ‘te ver gegaan te zijn’ en, in een derde fase, een terugslag. Ook de Heilige Stoel was aan die slingerbeweging onderhevig. Maar het is een vergissing het Twee-de Vaticaans Concilie te zien als de begrafenis van het katholi-cisme. Dat werd aangepast en bracht charismatische vernieuwing en nieuwe kerken voort. Ze zijn een direct gevolg van een van de doelstellingen van de concilievaders: een terugkeer naar de bron-nen en het evangelie.

Dit artikel van prof. dr. Cécile Vanderpelen-Diagre (ULB) werd oorspronkelijk in het Frans gepubliceerd op 30 november 2014 op de website Orela – Observatoire des religions et de la laïcité (CIERL / ULB) <http://www.o-re-la.org/>.

Page 20: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

20

Archieven van lokale verenigingen zijn van essentieel belang voor de lokale geschiedschrijving. Onderstaand verhaal over de aankoop van een stoomdorsmachine door de landelijke gilde van Ieper en omliggende toont dat duidelijk aan. Ook tegenover dergelijk lokaal erfgoed neemt KADOC zijn verant-woordelijkheid op: ondersteuning en begeleiding bij behoud en beheer, eventueel herbestemming ter plaatse. Uitzonder-lijk worden lokale archieven in de KADOC-collectie opgeno-men.

De stoomdorsmachine van de gilde van Ieper en omliggende

Op 4 oktober 1908 stelden Jan Hoet, Cyrille Lemahieu, Henri Nuyt-ten en nog vier andere leden van de boerengilde van Ieper en om-liggende zich collectief borg voor een lening van 6000 frank bij de bank Sint-Elooi in Passendale. De som diende voor de aankoop van een dorsmachine. De terugbetaling zou gebeuren op een ter-mijn van 15 jaar, “alle jare eene zoo groote som mogelijk”. Hoeveel de dorsmachine kostte, staat nergens vermeld, maar 6000 frank was in 1908 een serieuze lening. Gelukkig hadden de bestuursle-den hun connecties. Op 3 april 1909 kwam het nieuws dat Franz Schollaert, minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw en on-dervoorzitter van de Belgische Boerenbond, de gilde een subsidie van 1200 frank toekende ter ondersteuning van de aankoop. De terugbetalingen verliepen vlot. Dankzij de subsidie van Schollaert kon in juni 1909 al 1500 frank worden afgelost. Elk jaar in septem-ber of oktober, na de oogst, kon 300 tot 500 frank worden terugbe-taald. In september 1914 was in totaal al 4200 frank terugbetaald.Het lot van ‘Ieper en omliggende’ in de daaropvolgende jaren is bekend… Passendale en Ieper werden tijdens de oorlog van de kaart geveegd, inclusief de stoomdorsmachine van de gilde. Maar het leven ging verder en de schuld was niet uit de boeken van de bank verdwenen. Bij de Middenkredietkas van Brugge, waarbij

DE STOOMDORSMACHINE VAN DE LANDELIJKE GILDE IEPER EN OMLIGGENDEHet archief van een lokale vereniging

Marc Demeyer

Page 21: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

21

de bank van Sint-Elooi-Passendale aangesloten was, moest nog 1800 frank worden afbetaald. Gelukkig kon voorzitter Jan Hoet op 21 november 1919 de dorsmachine aangeven bij de Rechtbank voor Oorlogsschade. Op 1 december 1922 verkocht de gilde van Ieper en omliggende het “recht op schadevergoeding en herbeleg voor een stoomdorsmachine met toebehoren” aan de boerengilde van Zil-lebeke voor de som van 4675 frank. Daarmee kon op 10 december de lening worden afbetaald en sloot de gilde van Ieper de rekening van het jaar 1922 toch nog af met een batig saldo van 2208 frank.

Het lokale verenigingsarchief als bron

Dit en wellicht vele andere verhalen kunnen gereconstrueerd wor-den door lectuur van de documenten in het archief van de landelij-ke gilden van Ieper, Brielen en Sint-Jan. Dat archief bleef bewaard op de zolder van een gewezen bestuurslid. De drie gilden waren in 1972 immers gefusioneerd tot de gilde van Ieper. Het archief bevat leden- en bestuurslijsten, kas- en verslagboeken en andere docu-menten die een licht werpen op de werking van de drie gilden.

Het verhaal illustreert het uitzonderlijke belang van plaatselijke verenigingsarchieven voor de lokale geschiedenis. Het mondelin-ge verhaal overbrugt mogelijk wel enkele generaties, maar vroeg of laat stopt de overlevering. Bovendien is het menselijke geheugen selectief en subjectief. De exacte cijfers, data en namen in de ge-schiedenis van de Ieperse stoomdorsmachine zouden via de mon-delinge overlevering nooit tot bij ons zijn geraakt. Om het reilen en zeilen van een lokale gemeenschap te kunnen reconstrueren, zijn geschreven bronnen onontbeerlijk. Aandacht en zorg voor het eigen verenigingsarchief zijn dan ook geboden.

Stoomdorsmachine, ca. 1910.

Page 22: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

22

Zorg voor verenigingsarchieven

Welke houding neemt KADOC aan ten opzichte van lokale vereni-gingsarchieven? Het centrum bewaart van de landelijke sociale organisaties het centrale archief. Een onderdeel daarvan zijn vaak de dossiers over de lokale afdelingen. Die bevatten de activiteits-verslagen die worden doorgestuurd, de briefwisseling tussen de landelijke zetel en het afdelingsbestuur, de financiële afrekenin-gen enzovoort. Zo is er bijvoorbeeld voor elke lokale boerengilde een archiefdossier in het archief van de Boerenbond en Landelijke Gilden. Voor alle duidelijkheid: het gaat hier niet om het archief van de lokale vereniging zelf, wel om wat de koepelorganisatie centraal over die gilde bewaarde.

KADOC onderkent terdege het grote belang van lokale archieven, ondersteunt ze, maar wil ze niet systematisch centraliseren in zijn Leuvense depots. Vermits die bestanden vooral belangrijk zijn voor de lokale geschiedenis, worden ze ook het best ter plaatse bewaard. KADOC kan de verenigingen daarin bijstaan met ad-vies en vorming, zodat bewaring en beheer gebeuren in optimale omstandigheden. Dat veronderstelt bijvoorbeeld dat iemand van de vereniging de verantwoordelijkheid voor het archief op zich neemt, of nog dat het archief bewaard wordt in een propere afge-sloten ruimte, met een relatief constante temperatuur en vochtig-heid, zonder blootstelling aan direct zonlicht. De begeleiding van KADOC focust eveneens op de selectie, de inventarisatie en de con-tinue archiefopbouw.

Wanneer een vereniging echter zelf geen zorg kan dragen voor haar archief of wanneer ze ophoudt te bestaan, kan KADOC mee op zoek gaan naar een geschikte partner om het archief aan over

Bezoek van de gilde aan de AVV-molens in Merksem, 1937 of 1938.

Page 23: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

23

te dragen. Dat kan het gemeentearchief zijn of een andere lokale archiefinstelling. KADOC zelf neemt exemplarisch ook een aantal van dergelijke archieven op. Die hebben dan vooral tot doel om de lokale werking van de centrale organisatie te illustreren en zijn bij-gevolg bedoeld als regionale of typologische voorbeelden. Archie-ven die daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen, dienen een ruimere tijdsperiode te beslaan en waardevolle reeksen van documenten te bevatten. Het archief van de gilden van Ieper, Brie-len en Sint-Jan is niet omvangrijk, maar bevat zo’n doorlopende reeks verslagen van vergaderingen en rekeningboeken vanaf de jaren 1920. Het is een mooie aanvulling op de archiefdossiers die in Leuven bij de Dienst voor Toezicht van de Boerenbond werden bewaard. Het gildearchief is geïnventariseerd en ontsloten en kan na toestemming ingekeken worden in de leeszaal van KADOC.

Documenten uit het archief van de Landelijke Gilde van Ieper.

Page 24: Nieuwsbrief 2015, nr. 1

24

6 - 2 = 4 ?Deze KADOC-Nieuwsbrief is het eerste nummer van onze nieuwe jaargang. Hij verschijnt pas in maart. “Te laat”, zult u denken, want “tweemaandelijks is tweemaandelijks” en dus had u hem al in februari verwacht. Uw verwachtingspatroon siert u, maar u vergist zich. 2015 – want over die jaargang hebben we het – is een ‘moeilijk’ jaar, een jaar waarin het overal met minder moet, ook in KADOC. Vier nieuwsbrieven in plaats van zes bijvoorbeeld. Zo besparen we toch al een aardige 7000 euro.

Besparen. Indien men voor 2015 een woord van het jaar zoekt, zal dat iets met besparingen te maken hebben (tenzij men uit besparingsoverwegingen die onzin afvoert). Ook in de KADOC-wandelgangen valt dat woord geregeld. We moeten het inderdaad met 2,4 voltijdse eenheden minder doen. Onze medewerkers zullen nog flexibeler worden ingezet voor het realiseren van de basisopdrachten. Het aantal onderzoeksseminaries wordt teruggeschroefd. En de leeszaal is voortaan op vrijdag en zaterdag gesloten, zodat u ook onze tentoonstellingen niet meer kunt bezoeken op zaterdagvoormiddag. 6 - 2 wordt inderdaad minder. En toch …

Wij zullen ons, net als de voorbije jaren, blijven inzetten voor onze ‘corebusiness’: de veilige bewaring, het optimale beheer, de dynamische ontsluiting en de valorisatie van het historisch erfgoed dat het resultaat is van de veelvormige wisselwerking tussen religie, cultuur en samenleving. Via onze consulenten willen we bovendien onze erfgoedgemeenschappen en het lokale erfgoedveld verder ondersteunen. Of, om het wat eenvoudiger te zeggen, we blijven uw erfgoed op alle mogelijke manieren koesteren, zodat 6 - 2 toch (ongeveer) 6 kan blijven.

Het actieplan voor 2015 dat we op 1 december van vorig jaar bij de Vlaamse overheid indienden, blijft immers ambitieus. We lichten er slechts enkele punten uit: een publicatie over de geschiedenis van het katholiek onderwijs in België, de lancering van een onderzoeksnieuwsbrief, de verwerking van het archief van het glazeniersatelier Ladon en van de scriptabibliotheek van de Vlaamse jezuïeten, een tentoonstelling over ‘spion’ Joseph Raskin, waarover u elders in deze nieuwsbrief meer verneemt. U leest het, plannen genoeg ondanks die 6 - 2.

Laten we met een oproep afsluiten: uw steun blijft meer dan welkom, ook financieel! En, om in de besparingslogica te blijven, u doet er fiscaal, indien u meer dan 40 euro geeft, een goede zaak mee. Alle informatie daarover vindt u op de tweede bladzijde van deze – nu ja – driemaandelijkse nieuwsbrief.

Luc Vints