130
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID KU LEUVEN FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Academiejaar 2012-2013 Bemiddelen en onderhandelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Masterproef van Jan Vanbockrijck 2013

Citation preview

Page 1: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID

KU LEUVEN

FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID

Academiejaar 2012-2013

Bemiddelen en onderhandelen bij ondernemingen in

moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Masterscriptie, ingediend door

Jan VANBOCKRIJCK

Promotor: A. VERBEKE bij het eindexamen voor de graad

Co-promotor: P. BRULEZ MASTER IN DE RECHTEN

Page 2: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Samenvatting

De huidige economische crisis heeft de Belgische wetgever genoopt om in 2009 de

Wet Continuïteit Ondernemingen af te kondigen. Daarin krijgen ondernemingen in

moeilijkheden enkele instrumenten aangereikt om hun financiële situatie te saneren.

Naast een uitgebreide gerechtelijke procedure is er ook de mogelijkheid om via de

buitengerechtelijke weg een oplossing te zoeken. In de wet worden onderhandelen

en bemiddelen namelijk aangemoedigd door de bescherming van het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord en de mogelijkheid om een ondernemings-

bemiddelaar aan te stellen. Beide regelingen hebben amper vormvereisten en zijn

dus zeer flexibel. Uit het literatuuronderzoek gevoerd in deze masterscriptie alsook

uit mijn eigen bevindingen blijkt echter dat zowel de procedure van het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord als die van de ondernemingsbemiddelaar meer

nadelen dan voordelen heeft. Onder andere de arbitraire drempel van twee

schuldeisers, de mogelijkheid om derden-schuldeisers te benadelen en de zeer

beperkte bevoegdheden van de rechter dragen bij tot de conclusie dat de regels rond

het buitengerechtelijk minnelijk akkoord niet effectief zijn en misbruik aanmoedigen.

Ook de ondernemingsbemiddelaar kampt met enkele zware problemen, zoals

bijvoorbeeld de afwezigheid van een geheimhoudingsplicht, de eenzijdige aanstelling

door de schuldenaar en het totale gebrek aan kwalificaties.

Page 3: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Dankwoord

Ik zou graag in de eerste plaats mijn promotor professor Alain Verbeke willen

bedanken voor dit interessante onderwerp. Daarnaast zou ik deze masterproef ook

nooit hebben kunnen schrijven zonder de hulp van mijn co-promotor Pieter Brulez.

Verder alle lof aan mijn ouders om mij de kans te geven om mij te ontplooien.

Als laatste wil ik mijn rots in de branding, Sarah Bel, bedanken voor haar eeuwige

steun in moeilijke tijden en het nalezen van deze masterproef.

I

Page 4: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Inhoudsopgave

Dankwoord.................................................................................................................... I

1 Inleiding.................................................................................................................1

2 Onderzoeksaanpak...............................................................................................2

3 ADR bij ondernemingen in moeilijkheden.............................................................3

4 WCO in het licht van andere landen......................................................................6

5 Het buitengerechtelijk minnelijk akkoord...............................................................9

5.1 Inleiding..........................................................................................................9

5.2 Kenmerken...................................................................................................10

5.2.1 Sommige of alle schuldeisers.......................................................................10

5.2.1.1 Arbitraire drempel......................................................................................11

5.2.1.2 Holdoutprobleem.......................................................................................12

5.2.1.3 Eén schuldeiser.........................................................................................12

5.2.1.4 Conclusie...................................................................................................14

5.2.2 Grote vrijheid voor partijen............................................................................14

5.2.2.1 Vormvereisten...........................................................................................16

5.2.2.2 Ondernemingen die niet in moeilijkheden zitten........................................17

5.2.2.3 Conclusie...................................................................................................18

5.2.3 Gedeeltelijke uitschakeling van de verdachte periode bij later faillissement.18

5.2.3.1 Beschermde handelingen..........................................................................19

5.2.3.2 Niet-beschermde handelingen...................................................................19

5.2.3.3 Schuldvorderingen ontstaan na het buitengerechtelijk minnelijk akkoord. 20

5.2.3.4 Conclusie...................................................................................................20

5.2.4 Derden kunnen niet gebonden worden.........................................................21

5.2.4.1 Bevestiging van het relativiteitsprincipe.....................................................21

5.2.4.2 Derden kunnen indirect geraakt worden....................................................22

5.2.4.3 Procedurele mogelijkheden.......................................................................23

5.2.4.4 Conclusie...................................................................................................24

5.2.5 Arbeidsrechtelijke aspecten..........................................................................25

5.2.5.1 CAO nr. 9..................................................................................................25

5.2.5.2 KB van 27 november 1973........................................................................26

II

Page 5: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

5.2.5.3 Conclusie...................................................................................................27

5.2.6 Beperkte inmenging van de rechtbank.........................................................27

5.2.6.1 Geen rechtstreekse controle.....................................................................28

5.2.6.2 Wel indirecte controle................................................................................28

5.2.6.3 Geen homologatie.....................................................................................29

5.2.6.4 Geen opschorting......................................................................................30

5.2.6.5 Remedies bij niet-naleving........................................................................30

5.2.6.6 Conclusie...................................................................................................31

5.2.7 Kosten..........................................................................................................32

5.2.7.1 Vergelijking met de normale rechtsgang...................................................32

5.2.7.2 Invloed van de grootte van de schulden....................................................33

5.2.7.3 Asymmetrische informatie en strategisch handelen..................................33

5.2.7.4 Conclusie...................................................................................................34

5.2.8 Discretie........................................................................................................34

5.2.8.1 Geen bekendmaking.................................................................................35

5.2.8.2 Geen absolute confidentialiteit..................................................................35

5.2.8.3 Conclusie...................................................................................................36

5.2.9 Bescherming tegen een faillissementsaanvraag..........................................36

5.2.9.1 Opschorting door de rechtbank.................................................................37

5.2.9.2 Akkoorden gesloten met het belangrijkste deel van de schuldeisers........37

5.2.9.3 Conclusie...................................................................................................38

5.3 Conclusie......................................................................................................38

6 De ondernemingsbemiddelaar............................................................................39

6.1 Inleiding........................................................................................................40

6.2 Kenmerken...................................................................................................41

6.2.1 Confidentialiteit.............................................................................................41

6.2.1.1 Geen geheimhoudingsplicht......................................................................41

6.2.1.2 Artikel 458 Strafwetboek............................................................................43

6.2.1.3 Conclusie...................................................................................................44

6.2.2 Neutraliteit.....................................................................................................45

6.2.2.1 Aanstelling door de schuldenaar...............................................................45

6.2.2.2 Geen beslissingsbevoegdheid...................................................................46

6.2.2.3 Beperking van de aansprakelijkheid van de ondernemer..........................47

III

Page 6: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

6.2.2.4 Conclusie...................................................................................................47

6.2.3 Flexibiliteit.....................................................................................................48

6.2.3.1 Geen vormvereisten of inhoudelijke vereisten...........................................48

6.2.3.2 Duur van de bemiddelingsopdracht...........................................................48

6.2.3.3 Vergelijking met de normale rechtsgang...................................................49

6.2.3.4 Vergelijking met de Belgische gemeenrechtelijke bemiddeling.................51

6.2.3.5 Conclusie...................................................................................................51

6.2.4 Kwalificaties..................................................................................................51

6.2.4.1 Schuldenaar beslist...................................................................................52

6.2.4.2 Geen gerechtsmandataris.........................................................................53

6.2.4.3 Conclusie...................................................................................................53

6.2.5 Enkel op verzoek van de schuldenaar..........................................................54

6.2.5.1 Quasi-verplichte bemiddeling....................................................................54

6.2.5.2 Niet op verzoek van de schuldeisers.........................................................57

6.2.5.3 Geen ambtshalve aanstelling van de rechter............................................57

6.2.5.4 Conclusie...................................................................................................58

6.2.6 Kosten..........................................................................................................59

6.2.6.1 Schuldenaar betaalt bij succesvolle reorganisatie.....................................59

6.2.6.2 Schuldeisers betalen bij later faillissement................................................60

6.2.6.3 Kosteloze bemiddeling?............................................................................61

6.2.6.4 Conclusie...................................................................................................62

6.2.7 Aanstelling en toezicht door de rechtbank....................................................62

6.2.8 Bescherming van voorafgaandelijke ADR-overeenkomsten.........................63

6.2.8.1 Arbitrage-overeenkomsten........................................................................63

6.2.8.2 Bemiddelingsovereenkomsten..................................................................65

6.2.8.3 Conclusie...................................................................................................66

6.3 Conclusie......................................................................................................66

7 Het buitengerechtelijk akkoord en de ondernemingsbemiddelaar in de praktijk..67

8 Eindconclusie......................................................................................................70

Bibliografie.................................................................................................................72

IV

Page 7: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

1 Inleiding

De economische crisis zorgt ervoor dat meer en meer ondernemingen in

moeilijkheden geraken. Die financiële moeilijkheden zijn niet noodzakelijk te wijten

aan economische inefficiëntie van de onderneming.1 Sommige van die

ondernemingen hebben daarom dus nood aan een snelle en efficiënte reorganisatie

om verdere verliezen te vermijden. In 1997 werd de Wet op het Gerechtelijk Akkoord

afgekondigd om bedrijven die nog te redden zijn te helpen. Het gerechtelijk akkoord

kwam echter al snel in een slecht daglicht te staan. Grote bedrijven zoals Sabena en

Lernout & Hauspie, maar ook talloze andere kleinere ondernemingen, wisten het

faillissement niet af te wenden onder de Wet op het Gerechtelijk Akkoord. De

oorzaken daarvan waren legio: te formeel en te gerechtelijk, te weinig preprocedurele

elementen, de negatieve publiciteit die met de aanvraag gepaard ging, de hoge

kosten, enzovoort.2 Aangezien de financiële kredietcrisis, die begon in 2007, heeft

gezorgd voor een explosie aan faillissementen, was het hoog tijd om te voorzien in

een regeling die ondernemingen in moeilijkheden beter kon bijstaan. Dat gebeurde in

België door de invoering van de Wet Continuïteit Ondernemingen van 31 januari

2009 (B.S. 9 februari 2009, hierna WCO). Die wet was een pak minder formeel en

besteedde meer aandacht aan buitengerechtelijke conflictoplossing zoals

onderhandeling en bemiddeling. De grootste innovatie was de introductie van het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord3, dat de schuldenaar toestaat om een

alternatieve methode van betaling overeen te komen met sommige of alle

schuldeisers. Op die manier krijgt hij wat financiële ademruimte en kan hij hopelijk

zijn onderneming tijdig uit de problemen halen. Om een buitengerechtelijk minnelijk

akkoord af te sluiten kan via de rechter de hulp worden ingeroepen van een

onafhankelijke derde, die de naam ondernemingsbemiddelaar opgeplakt krijgt in de

wet.4

1 M. WHITE, “Corporate bankruptcy as a filtering device: Chapter 11 reorganizations and out-of-court debt restructurings”, Journal of Law, Economics & Organization Vol. 10 No. 2, 1994, p. 268.2 B. DE MOOR, “De gegevensverzameling, de handelsonderzoeken en de ondernemingsbemiddelaar in de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen”, in P. LAMBERT et al., De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, p. 37-43.3 Art. 15 WCO.4 Art. 13 WCO.

1

Page 8: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

2 Onderzoeksaanpak

Mijn onderzoek zal zich toespitsen op het buitengerechtelijk minnelijk akkoord, dat

zowel kan gesloten worden door onderhandeling tussen schuldenaar en

schuldeisers, als door bemiddeling, dat dan gefaciliteerd wordt door de wettelijk

benoemde ondernemingsbemiddelaar. Het onderzoek zal nagaan of het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord en de ondernemingsbemiddeling in staat zijn om

hun voornaamste doel te bereiken, namelijk een gezwinde en effectieve oplossing

bieden aan ondernemingen in moeilijkheden. Dat zal in de eerste plaats gebeuren

door de beschikbare wetgeving, rechtspraak en rechtsleer kritisch te beoordelen om

zo mogelijke problemen bloot te leggen. Hoewel ik ervan overtuigd ben dat de

wetgever een goede beslissing heeft gemaakt om de procedure minder formeel te

maken, moet er immers voor ogen gehouden worden dat de WCO nog in haar

kinderschoenen staat. Daardoor is het vanzelfsprekend dat er over sommige

kwesties verwarring bestaat en dat de rechtsleer en rechtspraak verschillende

oplossingen aanbieden voor bepaalde problemen. Door de jonge leeftijd van de wet

is het ook te verwachten dat er een aantal spitsvondige advocaten zijn die deze

procedures gebruiken op een manier die wel legaal is, maar niet deontologisch

verantwoord. Omdat rechtvaardigheid de rode draad zou moeten zijn in elk

rechtsysteem, wordt er in dat opzicht eveneens onderzocht of de procedures inzake

bemiddeling en onderhandeling bij ondernemingen in moeilijkheden kunnen worden

misbruikt in het voordeel van één enkele partij. Daarnaast zullen de specifieke

kenmerken van beide procedures in het licht gehouden worden van de beschikbare

literatuur omtrent de psychologische effecten van alternatieve conflictoplossing, ook

wel bekend als Alternative Dispute Resolution (hierna ADR), bij ondernemingen in

moeilijkheden. Niet alleen zal de Belgische situatie grondig doorspit worden, maar

ook in het licht gehouden worden van andere landen en dan voornamelijk de

Verenigde Staten aangezien dat land al veel langer een procedure tot reorganisatie

van ondernemingen in moeilijkheden heeft.

2

Page 9: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

3 ADR bij ondernemingen in moeilijkheden

Ondernemingen in moeilijkheden hebben een zware beslissing te maken indien zij

hun bedrijf gered willen zien. Ofwel kiezen zij er op tijd voor om gerechtelijke

maatregelen aan te vragen, wat dan meestal de situatie verergert door de negatieve

publiciteit, ofwel wachten ze, uit vrees voor die negatieve publiciteit, tot het reeds te

laat is. Daarom hebben zij volgens enkele auteurs belang aan een snelle en

vertrouwelijke interventie die de handelsrelaties intact laat.5 Door de trage rechtsgang

en de openbaarheid die gepaard gaat met een gerechtelijke procedure, is een

beroep op de rechter dus niet altijd even geschikt voor ondernemingen in

moeilijkheden. Daarom kunnen ondernemingen in moeilijkheden de voorkeur geven

aan een buitengerechtelijke oplossing, die men kan vinden in ADR.

Er bestaan verscheidene vormen van ADR die in de loop der jaren ontwikkeld en

uitgewerkt werden. Sommige auteurs zijn van oordeel dat het faillissement en alles

wat eraan voorafgaat op zich al een vorm van ADR is.6 In de literatuur wordt

geopperd dat ADR voor nakende faillissementen sowieso te verkiezen is boven

procederen omdat alle partijen een compromis moeten vormen. Anders wordt het

faillissement immers onvermijdelijk en is de kans groot dat de schuldeisers hun

vorderingen niet volledig betaald zullen zien.7 ADR kan zowel facilitatief of evaluatief

zijn. In het eerste geval zal de neutrale derde een minder ingrijpende rol hebben.8

Volgens een auteur zou ADR bij faillissementszaken best elementen van beide

bevatten.9

De eerste geschikte vorm van ADR voor ondernemingen in moeilijkheden is de

onderhandeling. Kenmerkend voor onderhandelen is het bestaan van een

interdependentie, wat betekent dat de betrokken partijen onderling van elkaar

5 B. DE MOOR “Het nut van de ondernemingsbemiddelaar en andere buitengerechtelijke instrumenten voor de reorganisatie van ondernemingen in moeilijkheden”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p.179; P.-Y. MONETTE, La médiation commerciale contemporaine – un nouvel élan pour l’entreprise Européenne, 2003, p. 5.6 J.A. ESHER, “ADR comes to bankruptcy”, Dispute Resolution Magazine Summer, 2003, p. 29; J. WOODWARD, “Evaluating Bankruptcy Mediation”, Journal of Dispute Resolution 1, 1999, p. 5; R. PEEPLES, “The uses of mediation in chapter 11 cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009, p. 400; R.J. NIEMIC et al. Guide to judicial management in ADR, Los Angeles, LexisNexis, 2001, p. 23.7 S.K. SWINSON, “Alternative Dispute Resolution in Bankruptcy”, Tulsa Law Journal Vol. 35:813, 2000, p. 8158 S. DE BAUW & B. GAYSE, Bemiddeling en rechtspraak hand in hand: Wegwijs voor de rechter, Brugge, die Keure, 2009, p. 34.9 E.S. STONG, “Some reflections from the bench on alternative dispute resolution in business bankruptcy cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009, p. 393.

3

Page 10: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

afhankelijk zijn terwijl ieders belang verschilt.10 Soms wordt er in de literatuur een

onderscheid gemaakt tussen overleg en onderhandelen. Het verschil tussen beide

ligt erin dat er bij onderhandeling bij de partijen verschillende doelstellingen

voorhanden zijn11, terwijl er bij overleg een gemeenschappelijk doel wordt

nagestreefd.12 In geval van een (nakend) faillissement zijn er meestal vele

schuldeisers die allemaal een andere in- en doelstelling hebben. Ze allemaal aan

tafel krijgen en ze in overeenstemming brengen zonder de hulp van een derde is een

moeilijke en vooral tijdrovende opgave, waardoor gesteld kan worden dat deze vorm

van geschillenbeslechting niet geschikt is in faillissementsgeschillen waar er veel

schuldeisers zijn. Het informele karakter ervan kan er evenwel voor zorgen dat de

partijen zonder druk kenbaar kunnen maken wat hun doelstellingen zijn, wat dan in

geval van een mislukking van de onderhandeling kan meegenomen worden naar een

andere vorm van ADR, zoals bijvoorbeeld bemiddeling.13

De tweede geschikte vorm van ADR bij ondernemingen in moeilijkheden is de

bemiddeling. Meerdere auteurs zijn van mening dat bemiddeling altijd het meest

aangewezen is voor ondernemingen in moeilijkheden, voornamelijk dan bij grote

bedrijven en bij de zogenaamde class action suits14.15 Daarnaast wordt er

gesignaleerd dat meerdere rechters vinden dat bemiddeling de meest aangewezen

vorm van ADR is in commerciële zaken, waaronder de ondernemingen in

moeilijkheden uiteraard vallen.16

Dan is er nog de hybride vorm van ADR, namelijk de mini-trial. Bij deze procedure is

de onafhankelijke derde veel passiever dan de bemiddelaar. In plaats van actief op

zoek te gaan naar oplossingen, hoort hij beide partijen en geeft hij daarna vrijblijvend

advies, vaak over de mogelijke afloop als ze met hun geschil naar de rechtbank

10 H.G. VAN DER WERF & S.M.A.M VENHUIZEN, Mediation, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2002, p. 34.11 H.G. VAN DER WERF & S.M.A.M VENHUIZEN, Mediation, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2002, p. 34.12 A.F.M. BRENNINKMEIJER, “Onderhandelen”, in H.J. BONENKAMP, A.F.M. BRENNINKMEIJER, J. VAN BRUGGEN; P. WALTERS, Handboek Mediation, Den Haag, Sdu Uitgevers, 2001, p. 39.13 L. DE GEYTER, Alternatieve methoden tot beslechting van bestuursgeschillen, Gent, UGent, 2004, p. 43.14 Een class action suit is een soort van gerechtelijke procedure waarbij een groot aantal eisers samen opkomt tegen dezelfde verweerder op grond van dezelfde of minstens samenhangende schending. Omdat alle vorderingen tegelijk behandeld worden worden de hoge juridische kosten (voornamelijk dan de kosten van de advocaten) buitenspel gezet. Class actions suits komen echter weinig voor in Europa en bestaan zelfs niet in België. J.B. MARTIN, “A user’s guide to bankruptcy mediation and settlement conferences”, Transactions: The Tennessee Journal of Business Law, 1998, p. 190.15 C.G. MORRIS & C.J. LEE, “From behind the bench: toward an efficient mediation model – Evaluative mediation in bankruptcy”, Norton Bankruptcy Law Adviser April, 2007, p. 6.16 E.S. STONG, “A user’s guide to alternative dispute resolution in business cases”, in M. T. CARROL, ALI-ABA’s practice checklist manual on advising business clients, 2000, p. 138.

4

Page 11: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

trekken. Volgens enkele auteurs wordt mini-trial best gebruikt bij ingewikkelde

commerciële en/of omvangrijke juridische conflicten.17 Er wordt ook gemeld dat het

een goede optie is als partijen in de toekomst nog willen samenwerken.18 Het is

derhalve een goede vorm van ADR indien er niet al te veel partijen zijn en die

partijen onderling van elkaar afhankelijk zijn. Van zodra die interdependentie wegvalt

lijkt deze vorm minder kans op slagen te hebben. Deze manier van werken is zo

goed als onbestaande in België, wat waarschijnlijk ook de reden is waarom deze

vorm van ADR niet is opgenomen in de WCO. Dat de mini-trial zo weinig voorkomt in

België komt volgens mij door het verschil in rechtscultuur tussen continentale recht

en de common law. In het laatste rechtsstelsel komen buitengerechtelijke akkoorden

immers veel vaker voor. Daarnaast spelen advocaten daar ook een veel grotere rol

en hebben ze ook vaak meer ervaring in actieve bemiddeling.

De Belgische wetgever heeft er in ieder geval goed aan gedaan om zowel

onderhandelen als bemiddelen voorop te stellen bij ondernemingen in moeilijkheden,

aangezien die manieren van werken duidelijke voordelen hebben ten opzichte van de

gerechtelijke procedure en andere vormen van ADR. Onderhandeling is vaak de

meest aangewezen vorm van ADR voor ondernemingen met een klein aantal

schuldeisers, terwijl bij een groter aantal schuldeisers er best beroep kan worden

gedaan op een bemiddelaar.

In theorie kan het buitengerechtelijk minnelijk akkoord gesloten worden zonder de

hulp van anderen. In dat geval gaat het dus duidelijk om onderhandeling, wat in het

vijfde hoofdstuk zal behandeld worden. In de praktijk wordt echter geregeld gebruik

gemaakt van een onafhankelijke derde. De ondernemingsbemiddelaar is immers een

figuur die erkend wordt door de wet. In het zesde hoofdstuk zal het buitengerechtelijk

akkoord dat tot stand komt na bemiddeling en de gevolgen ervan besproken worden.

4 WCO in het licht van andere landen

17 H.G. VAN DER WERF & S.M.A.M VENHUIZEN, Mediation, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2002, p. 41.18 L. DE GEYTER, Alternatieve methoden tot beslechting van bestuursgeschillen, Gent, UGent, 2004, p. 62.

5

Page 12: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Met de intrede van de WCO is de Belgische wetgever overgestapt van het

gerechtelijk akkoord naar de gerechtelijke reorganisatie. Dat laatste concept is veel

ruimer en is meer gericht om het bedrijf te doen overleven.19 De wet wil een

volwaardig alternatief bieden voor het faillissement.20 Dat betekent onder meer dat

bemiddelen en onderhandelen wordt aangemoedigd, zoals blijkt uit de regelingen

omtrent de ondernemingsbemiddelaar en het buitengerechtelijk minnelijk akkoord.21

Zo kan de schuldenaar in moeilijkheden vragen aan de voorzitter van de rechtbank

van koophandel of aan de kamer voor handelsonderzoeken om een ondernemings-

bemiddelaar aan te stellen om de reorganisatie van de onderneming te

vergemakkelijken.22 Daarnaast wordt er een speciale bescherming gegeven aan het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord in geval van een later faillissement.23

De hernieuwde aandacht voor bemiddeling en onderhandeling is geen alleenstaand

Belgisch fenomeen. In het Franse recht zijn er sinds kort speciale gevolgen

verbonden aan de zogenaamde “procédure de la conciliation”.24 Daarnaast hebben

Engeland, Wales en Frankrijk een mogelijkheid tot bemiddeling in faillessements-

zaken, maar die is evenwel algemeen en rechtbankgebonden.25 Ook Japan heeft

recentelijk een ADR-programma voor ondernemingen in moeilijkheden ingevoerd,

het zogenaamde “Business Revitalizing Alternative Business Resolution”. Toch krijgt

die al veel kritiek.26 In Nederland werd eveneens voorgesteld de focus te verleggen

van bescherming van de schuldeiser naar de verzekering van de continuïteit van de

onderneming, maar daar werd het zeer lauwtjes ontvangen. Het voorontwerp van de

Insolventiewet, waar een heel hoofdstuk werd gewijd aan het buitengerechtelijk

minnelijk akkoord27, kreeg zo veel kritiek te verduren dat die uiteindelijk naar de

prullenbak verwezen werd.

19 S. REMMERY & G. SUPPLY, “Wet Continuïteit Ondernemingen. Wet van 31 januari 2009: van gerechtelijk akkoord naar gerechtelijke reorganisatie”, Nieuw Juridisch Weekblad nr. 16, 2009, p. 612.20 Parl.St. Kamer, Doc. 52 0160/002, p. 39.21 Artt. 13 en 15 WCO.22 Art. 13 WCO.23 Art. 15 WCO.24 Art. L. 611-4 e.v. Code de commerce.25 J. LAENENS, “Schikken of beschikken? Pleidooi tegen de privatisering van de bemiddeling”, Rechtskundig Weekblad, 2000, p. 403.26 N. OKAMOTO, “Japan’s business revitalization ADR: an economic savior or a convenient excuse to avoid bankruptcy?”, Cardozo Journal of Conflict Resolution Vol. 12, 2011, p. 656.27 Art. 7.1 e.v. Voorontwerp Insolventiewet, http://zembla.vara.nl/fileadmin/uploads/VARA/be_users/documents/tv/pip/zembla/2012/Ned_fraudeland/voorontwerpinsolventiewet.pdf .

6

Page 13: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

In de Verenigde Staten wordt er vaker dan in België buiten de rechtbanken om

gehandeld. De Amerikaanse tegenhanger van de WCO is het zogenaamde Chapter

11 van de United States Bankruptcy Code (Title 11 van de United States Code). Net

zoals de WCO is het voornaamste doel van Chapter 11 om de financiën van

ondernemingen in moeilijkheden te reorganiseren zodat die hun werkzaamheden op

duurzame wijze kunnen verderzetten.28 Desondanks bestaat daarin geen regeling

voor buitengerechtelijke minnelijke akkoorden gesloten tussen schuldenaar en

schuldeisers, noch voor bemiddeling tussen die partijen. Evenwel wordt bij de lokale

rechtbanken al geruime tijd geregeld gebruik gemaakt van ADR bij reorganisatie-

plannen (het zogenaamde Chapter 11 van de Bankruptcy Code) sinds de invoering

van de Alternative Dispute Resolution Act van 1998. De Amerikaanse tegenhanger

van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord bij ondernemingen in moeilijkheden is de

financial workout, ook wel bekend onder de naam bankruptcy workout.29 Daarnaast

bestaan er ook de zogenaamde prepackaged bankruptcy plans. Dat is een hybride

vorm van faillissement onder Chapter 11 en een financial workout, die de snelheid

van de financial workout combineert met het elimineren van het holdoutprobleem bij

Chapter 11.30 De onderneming gaat namelijk onder de voorwaarden gestipuleerd in

het akkoord in staat van faillissement waardoor de gerechtelijke afhandeling snel en

dus ook goedkoop is, om daarna als gereorganiseerde onderneming zich terug op de

markt te begeven. Hoewel de formele afhandeling gerechtelijk is, zal er dus op

voorhand moeten onderhandeld of bemiddeld worden. Dat deze manier van werken

zeer effectief kan zijn, blijkt uit de zaak General Motors van 2009, dat nog steeds een

van de grootste faillissementen uit de geschiedenis van de Verenigde Staten is.31

Zoals gezegd is er ook geen nationale regeling omtrent bemiddeling bij onder-

nemingen in moeilijkheden. Om die reden zijn de regels en gebruiken zeer

uiteenlopend in de verschillende staten van de Verenigde Staten. Bemiddeling is

daar wel veruit de meest gebruikte vorm van ADR in faillissementszaken.32 Het blijkt

dat er in de praktijk drie soorten personen worden ingeschakeld om te bemiddelen:

28 J.P. MITCHELL & S.R. WIRTH, “A uniform structural basis for nationwide authorization of bankruptcy court-annexed mediation”, ABI Law Review Vol. 6, 1998, p. 226.29 E. HOTCHKISS et al., “Bankruptcy and the resolution of financial distress”, in B. ESPEN (ed.), Handbook of Corporate Finance: Empirical Corporate Finance Vol. 2, 2008, p. 24.30 Over het holdoutprobleem: zie infra; S. CHATTERJEE, U. DHILLON & G. RAMIREZ, “Resolution of Financial Distress: Debt Restructurings via Chapter 11, Prepackaged bankruptcies, and Workouts”, Financial Management Vol. 25 No.1, 1996, p. 5.31 http://money.cnn.com/galleries/2009/fortune/0905/gallery.largest_bankruptcies.fortune/4.html.32 PEEPLES, “The uses of mediation in chapter 11 cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009, p. 408.

7

Page 14: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

de ervaren bemiddelaar, de schikkingsrechter en de expert.33 Daarnaast zijn er

meerdere figuren die verdergaande bevoegdheden hebben, maar toch in essentie

aan ADR doen. Zo is er de chief restructuring officer, die veel bevoegdheden krijgt

om te onderhandelen over alle aspecten van de financiën van een bedrijf in

moeilijkheden en zelfs bindende akkoorden kan sluiten in plaats van de

ondernemer.34 Sommige rechtbanken stellen ook een responsible officer aan, die

vaak dezelfde bevoegdheden krijgt als een chief restructuring officer, maar

onafhankelijker is.35 Bij grote bedrijven waar er veel schuldeisers zijn kan er een

comité aangesteld worden dat de interesses van de verschillende schuldeisers

verdedigt.36

Grofweg kunnen we de verschillende rechtssystemen die van toepassing zijn op

ondernemingen in moeilijkheden in twee categorieën opdelen.37 Ofwel is het gericht

op de continuïteit van de onderneming in moeilijkheden, ofwel op een zo goed

mogelijke allocatie van de beschikbare faillissementsboedel. Het hoeft uiteraard geen

betoog dat de WCO tot de eerste categorie behoort.

5 Het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

De meest verregaande vorm van ADR bij Belgische ondernemingen in moeilijkheden

is het buitengerechtelijk minnelijk akkoord (Frans: accord amiable hors procédure)

dat nu een volwaardig buitengerechtelijk herstelmechanisme is geworden. In

33 R.R. MABEY et al., “Expanding the Reach of Alternative Dispute Resolution in Bankruptcy: The Legal and Practical Bases for the Use of Mediation and the Other Forms of ADR”, South Carolina Law Review Vol. 46, 1995 , p. 1313.34 S. WAISMAN & J. LUCAS, “The role and retention of the chief restructuring officer”, The Americas Restructuring and Insolvency Guide 2008/2009, p. 200.35 S. DAVIDSON & H. ROSENBLAT, “Responsible officers: a possible alternative to a Chapter 11 trustee”, American Bankruptcy Institute Journal Vol. 29 No. 5, p. 133, 2010.36 E. HOTCHKISS et al., “Bankruptcy and the resolution of financial distress”, in B. ESPEN (ed.), Handbook of Corporate Finance: Empirical Corporate Finance Vol. 2, 2008, p. 12.37 E. HOTCHKISS et al., “Bankruptcy and the resolution of financial distress”, in B. ESPEN (ed.), Handbook of Corporate Finance: Empirical Corporate Finance Vol. 2, 2008, p. 4.

8

Page 15: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

tegenstelling tot voorheen bij het Gerechtelijk Akkoord, verleent de WCO nu

doorgedreven bescherming aan het minnelijk akkoord.

5.1 Inleiding

Uiteraard staat het de partijen te allen tijde vrij om een minnelijk akkoord te sluiten

aangezien dat berust op de wilsautonomie van de partijen. Dat is immers een van de

pilaren van het Belgisch verbintenissenrecht.38 Hoewel de rechter slechts een

marginaal toetsingsrecht heeft over een geldig akkoord39, was het voor de inwerking-

treding van de WCO zeer gevaarlijk om een akkoord te sluiten met een onderneming

in moeilijkheden aangezien dat bij een later faillissement buitenspel gezet kon

worden door de zogenaamde verdachte periode.40 Dat betekende dat een geldig

minnelijk akkoord niet kon worden tegengeworpen aan de boedel als het werd

gesloten na de staking van betaling.41 Dit verhinderde uiteraard heel veel

buitengerechtelijke oplossingen aangezien alle kosten en uren die ermee gepaard

gaan uiteindelijk een maat voor niets konden zijn.

Met de WCO heeft de wetgever echter speciale bescherming verleend aan het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord dat gesloten wordt tussen de ondernemer in

moeilijkheden en sommige of alle schuldeisers.42 De verdachte periode werd voor

deze akkoorden dus gedeeltelijk opgeheven. Bij de voorbereiding van de Wet op het

Gerechtelijk Akkoord had men de wettelijke omkadering van een buitengerechtelijk

minnelijk akkoord al overwogen, maar dat werd afgevoerd uit vrees voor misbruik.43

5.2 Kenmerken

38 A. CLOQUET, “Les concordats et la faillite” in Les Novelles, Droit Commercial IV, Brussel, Larcier, 1985, nr. 566; P. COLLE, Het juridisch kader van de faillissementsvoorkoming: kritische analyse met rechtsvergelijkende aantekeningen, Antwerpen, Maklu, 1989, p. 71-79.39 M. VANMEENEN, “De wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1293.40 Art. 17 Faill. W.41 De rechter beslist soeverein op welk tijdstip dat is gebeurd.42 Art. 15 lid WCO.43 S. REMMERY & G. SUPPLY, “Wet Continuïteit Ondernemingen. Wet van 31 januari 2009: van gerechtelijk akkoord naar gerechtelijke reorganisatie”, Nieuw Juridisch Weekblad nr. 16, 2009, p. 615 ;M. TISON, “Depistage en gerechtelijk akkoord na de wet van 17 juli 1997”, Rechtskundig Weekblad 97-98, p. 378.

9

Page 16: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Het buitengerechtelijk minnelijk akkoord heeft enkele kenmerkende eigenschappen

die het onderscheidt van andere overeenkomsten en procedures. Deze zullen

afzonderlijk overlopen worden om uit te maken of ze effectief zijn.

5.2.1 Sommige of alle schuldeisers

Het buitengerechtelijk minnelijk akkoord kan enkel worden afgesloten met twee of

meer schuldeisers, ofwel met alle schuldeisers.44 Deze drempel staat in schril

contrast met bijvoorbeeld de Verenigde Staten, waar alle schuldeisers moeten

toestemmen met het buitengerechtelijk minnelijk akkoord.45 In de literatuur wordt

gemeld dat bij grote collectieve onderhandelingen bij ondernemingen in

moeilijkheden zowel de schuldenaar als de schuldeisers minder geneigd zijn om deel

te nemen aan de onderhandelingen en dat het dus van cruciaal belang is om ervoor

te zorgen dat de partijen aan de onderhandelingen willen deelnemen.46 Het hoeft in

dat opzicht weinig betoog dat de lage drempel van twee schuldeisers daarvoor kan

zorgen.

5.2.1.1 Arbitraire drempel

Meerdere auteurs vragen zich af waarom de wetgever precies deze drempel heeft

gehanteerd.47 In het voorontwerp van de wet werd immers nog de overweging

gemaakt dat het minnelijk akkoord moet worden gesloten “waarschijnlijk met een

relevant deel [van de schuldeisers], anders zou het geen collectief akkoord kunnen

zijn”, maar dat werd uiteindelijk niet meer overgenomen in een later amendement

van de regering.48 Een auteur merkt op dat men die relevantie best meet aan de

hand van de bijdrage van de schuldeiser tot het herstel aangezien in de praktijk het

44 Art. 15, 1e lid WCO.45 S. GILSON, “Coming Through in a crisis: how Chapter 11 and the debt restructuring industry are helping to revive the U.S. economy”, Journal of Applied Corporate Finance Vol. 24 Nr. 4, 2012, p. 29; K. YOST, The Choice Among Traditional Chapter 11, Prepackaged Bankruptcy and Out-of-Court Restructuring, 2002, p. 6 http://www.turnaround-sa.com/pdf/The%20Choice%20Among%20Processes.pdf . 46 UNCITRAL, Legislative Guide on Insolvency Law, s.l., UNCITRAL, 2005, p. 23.47 P. FRANCOIS, “De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen. Over euforie en relativisme. De ervaringen van de bank als schuldeiser”, Financieel Forum/Bank- en financieel recht, 2011, p. 172; M. VANMEENEN, “De wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1293; R. JANSEN, “Far West-recht : enkele kritische kanttekeningen bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de nieuwe Wet Continuïteit Ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1580.48 Parl. St. Kamer, Doc. 52 0160/001, p. 14.

10

Page 17: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

buitengerechtelijk minnelijk akkoord slechts zal slagen indien die bijdrage

noemenswaardig genoeg is.49 Het klinkt meermaals dat deze vereiste werd ingevoerd

om ervoor te zorgen dat de betrokken schuldeisers elkaar enigszins zullen

controleren.50 Er is een tegengestelde mening die zegt dat de voordelen van die

wederzijdse controle niet mogen worden overdreven.51 Die auteur stelt namelijk dat

uiteindelijk elke schuldeiser voor zichzelf moet uitmaken of een minnelijk akkoord

financieel-economisch en juridisch nuttig is. Verder poneert hij dat het zinvoller is als

er een akkoord wordt gesloten met één belangrijke schuldeiser dan wanneer dat met

meerdere kleine schuldeisers wordt gedaan. Ook geeft hij aan dat eventuele

misbruiken perfect konden opgevangen worden met de bepalingen uit het

faillissementsrecht. Daarom stelt hij een relatieve drempel voor in de plaats van een

absolute drempel, zoals bijvoorbeeld een minimumpercentage van schuldeisers of

van de totale schuldenberg. Een andere auteur sluit zich daarbij aan en zegt dat het

sowieso moeilijk is om de juistheid van de schuldvordering van een andere

schuldeiser te beoordelen.52 Verder stelt die dat het niet ondenkbaar is dat bepaalde

schuldvorderingen bewust verkeerdelijk worden opgenomen in de lijst van

schuldeisers. Volgens mij is het echter goed mogelijk dat de wetgever deze drempel

heeft gehanteerd om het zogenaamde holdoutprobleem te vermijden.

5.2.1.2 Holdoutprobleem

Het holdoutprobleem komt voor bij akkoorden waarvoor de toestemming nodig is van

meerdere schuldeisers. Dit probleem komt geregeld voor in de Verenigde Staten,

waar alle schuldeisers dienen toe te stemmen met het buitengerechtelijke

reorganisatieplan.53 De wetenschap dat hun handtekening essentieel is kan leiden tot

49 A. ZENNER, Wet continuïteit ondernemingen. De eerste commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 65.50 S. BRIJS, “De wet betreffende de continuïteit van ondernemingen”, Tijdschrift voor Rechtspersoon en Vennootschap, 2009, p. 627; P. COUSSEMENT, “De Wet op de Continuïteit van de Ondernemingen van 31 januari 2009”, Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht, 2009, p. 297-298; M. RAPSAET, “De wet continuïteit ondernemingen en de nieuwe herstelmogelijkheden voor ondernemingen in moeilijkheden”, Nieuw Notarieel Kwartaalschrift 4,2009, p. 130; I. VEROUGSTRAETE, Manuel de la continuité des entreprises et de la faillite, Waterloo, Wolters Kluwer Belgium, 2011, p. 98.51 M. VANMEENEN, “De preprocedurele reorganisatie binnen de WCO”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 42; Kh. Brussel 3 julie 2009, Rechtspraak Antwerpen Brussel Gent, 2010, afl. 8, p. 521, noot S. LOOSVELD.52 M. VANMEENEN, “De (veron)gelijk(t)e positie van de schuldeisers bij gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p. 292.53 S. GILSON, “Coming Through in a crisis: how Chapter 11 and the debt restructuring industry are helping to revive the U.S. economy”, Journal of Applied Corporate Finance Vol. 24 Nr. 4, 2012, p. 29; K. YOST, The Choice Among Traditional Chapter 11, Prepackaged Bankruptcy and Out-of-Court Restructuring, 2002, p. 6

11

Page 18: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

strategisch gedrag waarbij de toestemming wordt weerhouden om meer uit de brand

te slepen.54 Hoewel dat ervoor kan zorgen dat de individuele baten van degene die

weigert te tekenen lichtjes verhogen, leidt het bijna altijd tot een significante

verhoging van de algemene kosten.55 Door de lage drempel van twee schuldeisers,

onafhankelijk van de grootte van de schuldvordering, wordt het holdoutprobleem bij

de meeste buitengerechtelijke minnelijke akkoorden zo goed als volledig

uitgeschakeld. Buiten in de gevallen dat er slechts een of twee schuldeisers zijn, zal

de schuldenaar immers steeds naar andere schuldeisers kunnen trekken. Daardoor

wordt strategisch gedrag ontmoedigd en zullen de schuldeisers veel vaker

toegevingen doen om hun positie bij een eventueel faillissement veilig te stellen.

5.2.1.3 Eén schuldeiser

Als er slechts één schuldeiser is, dan zal een buitengerechtelijk minnelijk akkoord

met die schuldeiser geldig zijn aangezien de wet vereist dat het akkoord met alle of

twee of meer schuldeisers moet gesloten worden.56 Over de vraag of het mogelijk is

om een buitengerechtelijk minnelijk akkoord aan te gaan met slechts één schuldeiser

die niet de enige schuldeiser is bestaat er in de rechtsleer echter geen

overeenstemming.57 Uit een letterlijke lezing van de wet zou dat nochtans niet

toegelaten mogen worden.58 Een akkoord tussen de schuldenaar en zijn belangrijkste

schuldeiser is natuurlijk perfect mogelijk, maar een dergelijk akkoord krijgt uiteraard

geen bescherming van artikel 15 WCO. Aangezien die schuldeiser dan toegevingen

zal moeten doen en daarnaast ook nog eens bedrogen kan uitkomen bij een later

faillissement, is het vanzelfsprekend dat in dit geval een buitengerechtelijk minnelijk

akkoord amper zal voorkomen.

Het is echter niet onmogelijk dat er slechts één grote schuldeiser is verwikkeld in de

procedure, terwijl de rest van de schulden verwaarloosbaar zijn. Het is in dat geval

http://www.turnaround-sa.com/pdf/The%20Choice%20Among%20Processes.pdf . 54 E. HOTCHKISS et al., “Bankruptcy and the resolution of financial distress”, in B. ESPEN (ed.), Handbook of Corporate Finance: Empirical Corporate Finance Vol. 2, 2008, p. 24.55 C. FINKELSTEIN, “Financial distress as a noncooperative game: a proposal for overcoming obstacles to private workouts”, The Yale Law Journal Vol. 102, 1993, p. 2221.56 Art. 15, 1e lid WCO.57 Contra Kh. Brussel 3 julie 2009, Rechtspraak Antwerpen Brussel Gent, 2010, afl. 8, p. 521, noot S. LOOSVELD Pro Brussel 17 juli 2009, vermeld door M. VANMEENEN, “De preprocedurele reorganisatie binnen de WCO” in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, voetnoot 10558 Art. 15, 1e lid WCO.

12

Page 19: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

niet ondenkbaar dat de kleine schuldeisers geen toegevingen willen doen59 en een

minnelijk akkoord onmogelijk is, zelfs al wil de grote schuldeiser er mee instemmen.

In bepaalde gevallen zal het in de praktijk evenwel behoorlijk makkelijk zijn om met

de belangrijkste schuldeiser een overeenkomst te sluiten. Als de kleinere

schuldeisers voor de afsluiting van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord geen

bevoorrechte positie hebben, dan zullen die sneller geneigd zijn om kleine

toegevingen te doen als dat hun betaling verzekert ingeval van een later

faillissement.60 Aangezien de belangrijkste schuldeiser de grootste impact zal hebben

op de continuïteit van de onderneming in moeilijkheden zal een kleinere schuldeiser

immers maar in beperkte mate moeten inboeten op zijn originele schuldvordering om

het buitengerechtelijk minnelijk akkoord te doen slagen. Aangezien de doelstelling

van de WCO is om ondernemingen te doen overleven, lijkt het in ieder geval niet in

de lijn van de geest van de wetgever te liggen dat in het geval van een grote

schuldeiser met een significante impact op de continuïteit van de onderneming er

geen minnelijk akkoord zou kunnen gesloten worden.

5.2.1.4 Conclusie

Waar vroeger de gelijkheid van de schuldeisers over bijna alles voorrang kreeg, heeft

de Belgische wetgever volgens een auteur nu duidelijk gekozen om het redden van

de onderneming centraal te stellen. Met andere woorden: ze streeft efficiëntie en

effectiviteit na.61 Het is echter niet omdat de wetgever een bepaald doel nastreeft, dat

dat doel ook bereikt wordt. De schijnbaar willekeurige drempel van twee schuldeisers

zonder rekening te houden met de grootte van de schuldvorderingen zorgt er immers

voor dat heel wat potentieel succesvolle buitengerechtelijke minnelijk akkoorden niet

gesloten kunnen worden. Het economisch herstel van de onderneming wordt

daardoor in gevaar gebracht aangezien akkoorden met de belangrijkste schuldeiser

niet altijd mogelijk zijn door de afhankelijkheid van de andere schuldeisers die niet

per se geneigd zijn om hun noodzakelijke toestemming te geven. Op die manier

wordt strategisch gedrag niet voldoende ontmoedigd en kunnen de kosten aanzienlijk

59 Bijvoorbeeld omdat zij bijzondere schuldeisers met voorrechten zijn en dus als eerste worden uitbetaald bij een faillissement.60 S. BRIJS, “Minnelijke akkoorden in de WCO: zegen of vloek?”, in I. CLAEYS, R. STEENNOT & M. TISON (eds.), Economisch recht: ondernemingen, concurrenten en consumenten 2010-2011, Mechelen, Kluwer, 2011, p. 156.61 I. VEROUGSTRAETE, Manuel de la continuité des entreprises et de la faillite, Waterloo, Wolters Kluwer Belgium, 2011, p. 45.

13

Page 20: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

oplopen voor zowel de schuldenaar als derden-schuldeisers. De drempel van twee of

meer schuldeisers zorgt er dus enkel voor dat er een gedeeltelijke oplossing

geboden kan worden aan het holdoutprobleem. Daarom ben ik van oordeel dat er

een andere drempel voorhanden zou moeten zijn, die een gulden middenweg is

tussen de lage Belgische drempel en de hoge drempel van de Verenigde Staten.

Concreet zou die er in mijn ogen als volgt uitzien: de huidige drempel van twee

schuldeisers wordt behouden, maar ingeval een enkele schuldeiser meer dan 50%62

van de waarde van de schuldvorderingen bezit, dan is het ook mogelijk om met die

belangrijke schuldeiser een buitengerechtelijk minnelijk akkoord aan te gaan dat

bescherming krijgt in de WCO.

5.2.2 Grote vrijheid voor partijen

Een van de voornaamste redenen voor de ondernemer in moeilijkheden om voor een

buitengerechtelijke oplossing te kiezen is de flexibiliteit van de procedure. De partijen

bepalen immers vrij de inhoud van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord.63 De

schuldenaar kan verder kiezen met welke en hoeveel schuldeisers hij het buiten-

gerechtelijk minnelijk akkoord aangaat, met die nuance dat hij wel steeds minstens

twee schuldeisers moet betrekken tenzij er slechts één schuldeiser is.64 De

schuldenaar heeft een sleutelrol binnen de buitengerechtelijke reorganisatie en is

bevoegd om zo goed als alle beslissingen te maken.65 De literatuur geeft aan dat er

echter te veel verantwoordelijkheid wordt toebedeeld aan de schuldenaar.66 Men kan

zich inderdaad terecht afvragen waarom de wetgever zo veel verantwoordelijkheid

geeft aan iemand die zijn eigen bedrijf niet boven water kan houden. De heersende

62 Deze procentuele waarde is enkel gebaseerd op mijn persoonlijk inzicht en heeft geen wetenschappelijke basis.63 Art. 15, 2e lid WCO; M. VANMEENEN, “De wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1292.64 Art. 15, 1e lid WCO.65 M. VANMEENEN, “Communicatie- en informatietekorten binnen de wet continuïteit ondernemingen: de schuldeisers blijven te vaak in de kou staan...”, Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht 2010/6, juni 2010, p. 55166 M. VANMEENEN, “De (ver)ongelijk(t)e positie van de schuldeisers bij gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p. 292.

14

Page 21: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

opvatting is dan ook dat de schuldenaars te vaak tekort schieten in hun

communicatie en informatieverstrekking ten opzichte van de schuldeisers.67

De schuldeisers staat het in principe volledig vrij of ze al dan niet meewerken aan

een buitengerechtelijk minnelijk akkoord. Wat vooral aanlokkelijk is voor schuldeisers

is dat er duidelijke afspraken kunnen worden gemaakt die een gedeeltelijke of

uitgestelde uitbetaling kunnen verzekeren in plaats van geconfronteerd te worden

met een periode van opschorting in het kader van een gerechtelijke reorganisatie.68

Er valt te lezen dat die grote vrijheid voor de schuldeisers nadelig kan zijn voor de

schuldenaar. Er wordt namelijk gesignaleerd dat sterkere schuldeisers de

schuldenaar feitelijk onder druk kunnen zetten om een ongunstig minnelijk akkoord

aan te gaan.69 Zo kunnen schuldeisers de schuldenaar ervan overtuigen dat zij enkel

meewerken als zij bijzondere voordelen toekennen aan hen. In de literatuur wordt

immers gemeld dat het vaak de enige bedoeling is van dwarsliggers om een groter

stuk van de taart te verkrijgen.70

5.2.2.1 Vormvereisten

Hoewel de wetgever de autonomie van de partijen heeft vooropgesteld, worden er

toch enkele vormvereisten gesteld aan het buitengerechtelijk minnelijk akkoord. Zo

valt in de eerste plaats te lezen dat de vrijstelling van de artikelen 17, 2° en 18 van

de Faillissementswet enkel geldt indien “dit akkoord vermeldt dat het met de in het

eerste lid bepaalde doelstelling is gesloten”.71 Die doelstelling is de gezondmaking

van de financiële toestand of de reorganisatie van zijn onderneming.72 Sommigen

zien in deze zinsnede een formele vormvereiste.73 Het ontbreken van bovenstaande

67 M. VANMEENEN, “De (ver)ongelijk(t)e positie van de schuldeisers bij gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p. 291.68 S. REMMERY, G. SUPPLY, “Wet Continuïteit Ondernemingen. Wet van 31 januari 2009: van gerechtelijk akkoord naar gerechtelijke reorganisatie”, Nieuw Juridisch Weekblad nr. 16, 2009, p. 616.69 R. JANSEN, “Far West-recht : enkele kritische kanttekeningen bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de nieuwe Wet Continuïteit Ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1580.70 P. VAN OMMESLAGHE, “Les liquidations volontaires et les concordats“, in L’entreprise en difficulté, Brussel, Editions du Jeune Barreau, 1981, p. 441.71 Art. 15, 3e lid WCO.72 Art. 15, 1e lid WCO (Aangezien dat volgt op “met het oog op”, wat niet anders kan geïnterpreteerd worden dan de doelstelling vermeld in het derde lid).73 P. COUSSEMENT, “De Wet op de Continuïteit van de Ondernemingen van 31 januari 2009”, Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht, 2009, p. 297-298; R. JANSEN, “Minnelijk akkoord (buitengerechtelijk)”, Gerechtelijk akkoord en Faillissement, Antwerpen, Kluwer, 2009, nr. 12.

15

Page 22: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

vermelding zou dus tot gevolg hebben dat de overeenkomst niet kan beschouwd

worden als een buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de zin van art. 15 WCO en

dus ook niet de bescherming ervan kan genieten. Anderen zijn van mening dat de

rechter, om overdreven formalisme te vermijden en om in de lijn te blijven van de

geest van de WCO, zich soepel moet opstellen bij het beoordelen van deze

voorwaarde.74 Mijns inziens mag flexibiliteit zeker gehanteerd worden als de

doelstelling van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord lichtjes anders geformuleerd

is dan vermeld in de wet, maar in de praktijk neerkomt op de hogervermelde

gezondmaking of reorganisatie. Daarnaast ben ik ervan overtuigd dat overdreven

formalisme uit den boze is als de rechter kan afleiden dat de partijen bij het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord wisten waar ze aan toe waren. Schuldeisers die

partij zijn bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord hebben er immers geen baat bij

om artikel 15 WCO buitenspel te zetten na het sluiten van zulks een akkoord, terwijl

de derden-schuldeisers vaak een motivatie hebben om te muggenziften over het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord aangezien dat hun rechten bij een later

faillissement kan schaden.75

Een andere vormvereiste is de neerlegging. Het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

dient immers te worden neergelegd op de griffie van de rechtbank en bewaard in een

register van dezelfde rechtbank vooraleer het geldig kan zijn.76 Als er een

handelsonderzoek hangende is en de ondernemer beslist daarop om te

onderhandelen met zijn schuldeisers om op die manier alsnog een minnelijk akkoord

te bereiken, dan lijkt het dus aangewezen dat het minnelijk akkoord niet wordt

opgenomen in het dossier van het handelsonderzoek, tenzij de ondernemer

uitdrukkelijk aangeeft dat de rechter kennis mag nemen van het akkoord.77 In ieder

geval kan uit deze voorwaarde afgeleid worden dat de bescherming van het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord niet afhangt van de effectieve gezondmaking

van de financiële toestand of de reorganisatie van de onderneming. Als een ex post

onderzoek door de curator of rechter mogelijk was, dan zouden schuldeisers ook

minder zekerheid hebben dat het akkoord zal blijven rechtstaan bij een eventueel

74 S. BRIJS, “Minnelijke akkoorden in de WCO: zegen of vloek?”, in I. CLAEYS, R. STEENNOT & M. TISON (eds.), Economisch recht: ondernemingen, concurrenten en consumenten 2010-2011, Mechelen, Kluwer, 2011, p. 163.75 Zie infra.76 Art. 15, 3e lid WCO.77 M. VANMEENEN, Het handelsonderzoek, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 67.

16

Page 23: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

faillissement en zouden er minder minnelijke akkoorden worden afgesloten.78

Evenwel moet voor ogen gehouden worden dat er op die manier ook heel wat

buitengerechtelijke minnelijke akkoorden kunnen worden gesloten die niet

noodzakelijk gericht zijn op de sanering van de onderneming.

Het buitengerechtelijk minnelijk akkoord is verder enkel geldig indien het schriftelijk

werd afgesloten. Dat wordt impliciet maar zeker afgeleid uit de hogergenoemde

neerlegging ter griffie en de verplichte vermelding van het doel.79

5.2.2.2 Ondernemingen die niet in moeilijkheden zitten

Ondanks dat de wetgever dit waarschijnlijk niet voor ogen had, stellen enkele auteurs

mijns inziens terecht dat buitengerechtelijke minnelijke akkoorden kunnen worden

afgesloten bij ondernemingen die niet in moeilijkheden zitten aangezien artikel 15

WCO geen duidelijke aanwijzingen bevat over de financiële hoedanigheid van de

schuldenaar.80 De wet verwijst immers voor de definitie ervan enkel naar artikel 1 van

het Wetboek van Koophandel en de artikels 2, §3 en 3, §4 van het Wetboek van

Vennootschappen. Verder kan er a contrario uit de artikels die handelen over de

gegevensverzameling en de gerechtelijke reorganisatie afgeleid worden dat de

schuldenaar bedoeld in artikel 15 WCO niet in financiële problemen moet zitten.81 De

enige indicatie dat het tegendeel waar kan zijn, is dat de wet vermeldt dat het

akkoord moet opgesteld worden met het oog op de gezondmaking van zijn financiële

toestand of de reorganisatie van zijn onderneming. Het is niet onwaarschijnlijk dat de

wetgever met deze zinsnede wou duidelijk maken dat buitengerechtelijke minnelijke

akkoorden enkel kunnen worden gesloten door schuldenaars waarvan de financiële

toestand verslechterd is, maar de gebrekkige bewoordingen geven geen uitsluitsel

dat de partijen mogen anticiperen op eventuele financiële moeilijkheden en een

78 S. BRIJS, “Minnelijke akkoorden in de WCO: zegen of vloek?”, in I. CLAEYS, R. STEENNOT & M. TISON (eds.), Economisch recht: ondernemingen, concurrenten en consumenten 2010-2011, Mechelen, Kluwer, 2011, p. 163.79 P. COUSSEMENT, “De Wet op de Continuïteit van de Ondernemingen van 31 januari 2009”, Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht, 2009, p. 297-298; M. VANMEENEN, “De preprocedurele reorganisatie binnen de WCO”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 42.80 R. JANSEN, “Far West-recht : enkele kritische kanttekeningen bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de nieuwe Wet Continuïteit Ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1581; S. REMMERY & G. SUPPLY, “Wet Continuïteit Ondernemingen. Wet van 31 januari 2009: van gerechtelijk akkoord naar gerechtelijke reorganisatie”, Nieuw Juridisch Weekblad nr. 16, 2009, p. 617.81 Daar maakt de wet immers respectievelijk gewag van “schuldenaren die financiële moeilijkheden ondervinden” (art. 8 WCO) en “onderneming in moeilijkheden” (art. 16 WCO), terwijl art. 15 WCO het enkel over “de schuldenaar” heeft.

17

Page 24: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

buitengerechtelijk minnelijk akkoord onder opschortende voorwaarde gesloten met

een schuldenaar die niet in problemen zit dus ook geldig is bij een later faillissement.

5.2.2.3 Conclusie

De wet zou volgens mij in ieder geval aangepast moeten worden zodat duidelijk

wordt of de schuldenaar in financiële moeilijkheden moet zitten vooraleer hij een

geldig buitengerechtelijk akkoord kan sluiten. Daarnaast ben ik er ook van overtuigd

dat de rechter de mogelijkheid moet hebben om buitengerechtelijke minnelijke

akkoorden waar het doel niet wordt vermeld geldig te verklaren aangezien het

mogelijk is dat de partijen bij de onderhandeling geen weet hebben van die

vormvereiste.

5.2.3 Gedeeltelijke uitschakeling van de verdachte periode bij later

faillissement

Het geldig afgesloten buitengerechtelijk minnelijk akkoord en alle handelingen voor

de uitvoering ervan worden beschermd tegen de niet-tegenwerpelijkheid van de

artikelen 17, 2° en 18 van de Faillissementswet.82 Daarmee wordt de zogenaamde

verdachte periode in een faillissement gedeeltelijk buitenspel gezet. Praktisch komt

de verdachte periode erop neer dat de gestelde handelingen (in dit geval het

minnelijk akkoord) vanaf het door de rechter te betalen tijdstip van staking van

betaling83 geen juridisch effect meer hebben of niet-tegenwerpbaar kunnen worden

verklaard.

5.2.3.1 Beschermde handelingen

Volgens artikel 17, 2° van de Faillissementswet zijn alle betalingen, hetzij in geld,

hetzij bij overdracht, verkoop, schuldvergelijking of anderszins wegens niet vervallen

82 Art. 15, 3e lid WCO; S. BRIJS, “De wet betreffende de continuïteit van ondernemingen”, Tijdschrift voor Rechtspersoon en Vennootschap, 2009, p. 687; S. REMMERY & G. SUPPLY, “Wet Continuïteit Ondernemingen. Wet van 31 januari 2009: van gerechtelijk akkoord naar gerechtelijke reorganisatie”, Nieuw Juridisch Weekblad nr. 16, 2009, p. 616.83 Dat wordt vastgesteld op het punt van het ontbreken van liquiditeit, en dus niet de insolvabiliteit. Zie G. BALLON, K. GEENS & J. STUYCK, Handels- en Vennootschapsrecht, Mechelen, Kluwer, 1999, p. 338-339.

18

Page 25: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

schulden, en alle betalingen anders dan in geld of in handelspapier, wegens

vervallen schulden, niet tegenstelbaar aan de boedel. Artikel 18 van de

Faillissementswet zegt daarentegen dat alle betalingen door de schuldenaar wegens

vervallen schulden gedaan, en alle handelingen onder bezwarende titel door hem

aangegaan na de staking van betaling en voor het vonnis van faillietverklaring, niet-

tegenstelbaar kunnen verklaard worden, indien zij die van de schuldenaar iets

hebben ontvangen of met hem hebben gehandeld, kennis hadden van de staking

van betaling. De betalingen bedoeld in artikel 17, 2° zijn dus automatisch niet-

tegenstelbaar, terwijl die van artikel 18 facultatief zijn.

5.2.3.2 Niet-beschermde handelingen

Andere handelingen vermeld in de Faillissementswet kunnen of moeten uiteraard wel

nog niet-tegenwerpelijk aan de faillissementsboedel worden verklaard. Zo worden

niet beschermd door het buitengerechtelijk minnelijk akkoord: handelingen om niet

en handelingen die in het nadeel van de toekomstig gefailleerde84, het vestigen van

nieuwe zekerheden wegen voorheen aangegane schulden door de schuldenaar85 en

alle handelingen als het akkoord werd gesloten met bedrieglijke benadeling van de

rechten van andere schuldeisers.86 Daarnaast kan de rechter het vestigen van een

hypotheek waarvan de inschrijving meer dan vijftien dagen na het afsluiten van het

akkoord zou zijn gebeurd niet-tegenwerpbaar verklaren.87

5.2.3.3 Schuldvorderingen ontstaan na het buitengerechtelijk minnelijk

akkoord

Voor schuldvorderingen ontstaan na het minnelijk akkoord dient er een onderscheid

gemaakt te worden. Als het minnelijk akkoord enkel een regeling betreft over het

passief uit het verleden, dan zullen toekomstige schulden bij dezelfde schuldeiser

niet kunnen genieten van de bescherming van artikel 15 WCO. De schuldeisers doen

er dus goed aan om de (gedeeltelijke) zuivering van het passief te koppelen aan de

wijze van betaling van toekomstige leveringen. Op die manier zullen toekomstige

leveringen beschouwd worden als een uitvoering van het buitengerechtelijk minnelijk

84 Art. 17, 1° Faill. W.85 Art. 17, 3° Faill. W.86 Art. 20 Faill. W.87 Art. 19 Faill. W.

19

Page 26: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

akkoord en dus vallen onder de bescherming van artikel 15 WCO.88 In het geval van

een later faillissement of latere vereffening zullen de schulden die niet werden

opgenomen in het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in ieder geval geen

boedelschulden zijn.89

5.2.3.4 Conclusie

In de rechtsleer wordt gesteld dat de bescherming van de betalingen gedaan in het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord een belangrijke stimulans is voor schuldeisers

om het akkoord aan te gaan.90 Immers, nu hebben zij de zekerheid dat in geval van

mislukking van de procedure zowel het minnelijk akkoord als de handelingen ter

uitvoering ervan worden beschermd tegen aanvallen van derden. Schuldeisers

worden dus door de uitsluiting van de verdachte periode aangemoedigd om deel te

nemen aan een buitengerechtelijk minnelijk akkoord aangezien ze op die manier de

paritas creditorum buitenspel kunnen zetten bij een later faillissement. Omdat de

betalingen die worden gedaan bij een buitengerechtelijk minnelijk akkoord

beschermd zijn bij een later faillissement, is het echter zeer goed mogelijk dat de

schuldenaar misbruik kan maken van deze regeling om bepaalde schuldeisers te

bevoordelen. Verder moet voor ogen gehouden worden dat deze regeling niet per se

de continuïteit van de ondernemingen in moeilijkheden garandeert. Schuldeisers

hebben er namelijk minder baat bij om toegevingen te doen als ze ervan overtuigd

zijn dat de onderneming in moeilijkheden zal overleven. Uiteraard zullen de meeste

schuldeisers er vaak aan winnen om in de toekomst nog verder te kunnen handelen

met de onderneming in moeilijkheden, maar weinig mensen zijn in staat om te

denken aan de lange termijn.

5.2.4 Derden kunnen niet gebonden worden

88 S. BRIJS, “Minnelijke akkoorden in de WCO: zegen of vloek?”, in I. CLAEYS, R. STEENNOT & M. TISON (eds.), Economisch recht: ondernemingen, concurrenten en consumenten 2010-2011, Mechelen, Kluwer, 2011, p. 166.89 E. DIRIX & R. JANSEN, “De positie van schuldeisers en het lot van de lopende overeenkomsten”, Gerechtelijk Akkoord en Faillissement, 2009, p. 27-31.90 Kh. Brussel 3 juli 2009, Rechtspraak Antwerpen Brussel Gent, 2010, afl. 8, p. 521, noot S. LOOSVELD.

20

Page 27: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Zoals in artikel 15 WCO, tweede lid kan gelezen worden, kunnen derden91 niet

gebonden worden door het buitengerechtelijk minnelijk akkoord. De commentaar bij

artikel 11 van het voorontwerp (dat uiteindelijk werd hernummerd naar art. 15 WCO)

overwoog dat het minnelijk akkoord “niet als voorwerp mag hebben het economisch

verzwakken van bepaalde schuldeisers die niet bij het akkoord betrokken zijn”, en de

Raad van State adviseerde om die precisering in de tekst zelf van artikel 11 op te

nemen. Het voorontwerp werd daarop evenwel aangepast met de vermelding dat het

akkoord derden “geen rechten ontneemt”, maar dat werd weggelaten in het

uiteindelijke wetsvoorstel.92 De commentaar in het amendement werd wel aangepast

met de overweging dat het akkoord de facto derden onrechtstreeks kan treffen.

5.2.4.1 Bevestiging van het relativiteitsprincipe

Mede door die woelige wetgevende geschiedenis heerst er heel wat onduidelijkheid

over de betekenis van de zinsnede “dat de derden niet bindt”. De meerderheid van

de literatuur gaat ervan uit dat deze zinsnede gewoon een bevestiging is van de

relativiteit van contracten.93 De rechten van schuldeisers die niet deelnemen aan het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord mogen dus niet miskend worden.94 Volgens een

auteur was de bedoeling van die wetsbepaling om nog eens duidelijk te maken dat

het akkoord er niet op mag gericht zijn om extra zekerheden voor oude schulden te

stellen.95 Die zullen immers wel nog aanvechtbaar zijn bij een faillissement.96 Nog

een andere auteur gelooft dat de zinsnede betekent dat het buitengerechtelijk

minnelijk akkoord niet als voorwerp de verzwakking van andere schuldeisers mag

hebben.97 Er moet evenwel vermeld worden dat een auteur gelooft dat er meer

achter deze bepaling moet zitten, maar uiteindelijk geeft hij niet aan wat de wetgever

bedoelde.98

91 Onder derden wordt gewoon iedereen verstaan die geen partij is bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord, wat betekent dat andere schuldeisers ook als derden kunnen gekwalificeerd worden als zij niet worden betrokken bij de onderhandeling en sluiting van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord. 92 Parl. St. Kamer, Doc. 52 0160/02, p. 13, 14 en 46.93 Art. 1165 BW.94 Parl. St. Kamer, Doc. 52 0160/02, p. 52.95 M. RAPSAET, “De wet continuïteit ondernemingen en de nieuwe herstelmogelijkheden voor ondernemingen in moeilijkheden”, Nieuw Notarieel Kwartaalschrift 4, 2009, p. 130.96 Art. 17, 3° Faill. W.97 A. ZENNER, Wet continuïteit ondernemingen. De eerste commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 66.98Hij besluit dat de wetgever “warm en koud heeft geblazen”; P. FRANCOIS, “De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen. Over euforie en relativisme. De ervaringen van de bank als schuldeiser”, Financieel Forum/Bank- en financieel recht, 2011, p. 174.

21

Page 28: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Anders dan het collectief akkoord kan de minderheid van de schuldeisers dus niet

gedwongen worden door de meerderheid.99 Geen enkele maatregel kan worden

afgedwongen om de weigerende schuldeisers alsnog te doen toestemmen. Zo zullen

zij al hun rechten op betaling bewaren, kunnen zij overgaan tot invordering,

bewarend of uitvoerend beslag en kunnen ze het faillissement aanvragen. Dit alles

wordt echter enigszins getemperd door de figuur van het rechtsmisbruik.100

Schuldeisers die niet bij het minnelijk akkoord worden betrokken, kunnen er uiteraard

ook voordeel bij hebben in de mate dat het akkoord leidt tot het herstel van de

onderneming.101 In dat geval behouden zij immers hun originele vordering zonder

toegevingen te moeten doen aan de schuldenaar.

5.2.4.2 Derden kunnen indirect geraakt worden

Dat betekent echter niet dat derden zich ongenaakbaar mogen voelen. Derden zullen

in de praktijk immers bijna altijd indirect getroffen kunnen en mogen worden door de

uitvoering van het akkoord.102 De ondernemer in moeilijkheden kan immers zo goed

als volledig arbitrair kiezen hoe ver het buitengerechtelijk minnelijk akkoord strekt.

Het is dus niet ondenkbaar dat hij weet dat een faillissement onafwendbaar is en een

akkoord voorstelt dat er enkel erop gericht is om bepaalde schuldeisers te

bevoordelen. Alle betalingen naar aanleiding van het buitengerechtelijk minnelijk

akkoord worden immers in principe beschermd door art. 15 WCO, onafhankelijk van

de verhouding met de originele schuldvordering en uiteraard op voorwaarde dat

minstens één toegeving wordt gedaan door de schuldeisers.103 Misbruik is dus zeker

niet uitgesloten met deze regeling.104 De kans dat sommige schuldeisers in de kou

blijven staan terwijl de anderen nagenoeg volledige voldoening krijgen, is immers

verre van uitgesloten aangezien het buitengerechtelijk minnelijk akkoord zo goed als

99 Art. 54, 2e lid WCO.100 R. JANSEN, “Minnelijk akkoord (buitengerechtelijk)”, Gerechtelijk akkoord en Faillissement, Antwerpen, Kluwer, 2009, nr. 14.101 B. DE MOOR “Het nut van de ondernemingsbemiddelaar en andere buitengerechtelijke instrumenten voor de reorganisatie van ondernemingen in moeilijkheden”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p.181.102 A. ZENNER, Wet continuïteit ondernemingen. De eerste commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 67.103 Omdat er anders niet voldaan is aan de voorwaarde dat het buitengerechtelijk minnelijk akkoord op de gezondmaking van de financiële situatie of de reorganisatie van de onderneming moet gericht zijn, zie art. 15, 1e lid WCO.104 R. JANSEN, “Far West-recht : enkele kritische kanttekeningen bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de nieuwe Wet Continuïteit Ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1580.

22

Page 29: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

volledig afhangt van de wilsautonomie van de partijen.105 In de mate dat er geen

samenloop aanwezig is, is een strikte behandeling van de schuldeisers of de

rangregeling en voorrechten van die schuldeisers namelijk niet verplicht.106

Schuldeisers met voorrechten kunnen hun positie dus afgezwakt zien als zij geen

partij zijn bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord.

5.2.4.3 Procedurele mogelijkheden

Zoals hierboven al te lezen valt, kunnen in geval van een later faillissement de

handelingen bedoeld in de artikelen 17, 2° en 18 van de Faillissementswet die werd

gesteld ter uitvoering van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in principe niet

worden aangevochten door derden, inclusief de curator. Aangezien derden in de

regel geen kennis hebben van het minnelijk akkoord, zullen zij dus in principe pas

kunnen reageren bij een later faillissement. Het is niet voldoende om aan te tonen

dat de betaalde schuldeisers wisten dat zij door het sluiten van het buitengerechtelijk

minnelijk akkoord de gelijkheid van de schuldeisers met de voeten traden.107 Dat

betekent dat de geldige betalingen gedaan in het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

enkel kunnen aangevallen worden aan de hand van de pauliaanse vordering.108 Niet

iedereen is ervan overtuigd dat die pauliaanse vordering in zulke situaties voldoende

bescherming biedt.109 Het is in de eerste plaats sowieso zeer moeilijk om bedrog aan

te tonen.110 Een schuldenaar die beroep doet op de WCO zit daarnaast in een

precaire situatie en zal er dus veel voor over hebben om zijn onderneming te redden,

ook al zou het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in het licht van de normale

105 S. REMMERY & G. SUPPLY, “Wet Continuïteit Ondernemingen. Wet van 31 januari 2009: van gerechtelijk akkoord naar gerechtelijke reorganisatie”, Nieuw Juridisch Weekblad nr. 16, 2009, p. 618.106 M. GRÉGOIRE, “Le sort des créanciers et leurs garanties”, in G. DELVAUX, M. GRÉGOIRE, F. LAGASSE & C. VAN BUGGENHOUT, L’entreprise en difficulté, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2009, p. 43 ; A. ZENNER & I. PEETERS, “Tegenwerpelijkheid van samenloopvermijdende contractuelewaarborgmechanismen”, Rechtskundig Weekblad, 2005, p. 488-490.107 R. JANSEN, “Far West-recht : enkele kritische kanttekeningen bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de nieuwe Wet Continuïteit Ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1581.108 Art. 20 Faill. W., waarmee derden-schuldeisers in eigen naam kunnen opkomen tegen de handelingen die hun schuldenaar heeft verricht met bedrieglijk benadeling van hun rechten (dit artikel is eigenlijk een letterlijke kopie van de gemeenrechtelijke pauliaanse vordering in artikel 1167 BW).109 R. JANSEN, “Far West-recht : enkele kritische kanttekeningen bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de nieuwe Wet Continuïteit Ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1580.110 R. JANSEN, “Far West-recht : enkele kritische kanttekeningen bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de nieuwe Wet Continuïteit Ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1581; S. REMMERY & G. SUPPLY, “Wet Continuïteit Ondernemingen. Wet van 31 januari 2009: van gerechtelijk akkoord naar gerechtelijke reorganisatie”, Nieuw Juridisch Weekblad nr. 16, 2009, p. 617.

23

Page 30: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

marktwaarden nadelig zijn. Dat zal een eventueel bedrieglijk opzet zeker deels

kunnen maskeren.

Belanghebbende derden die aantonen dat de continuïteit van de onderneming

ernstig bedreigd wordt door kennelijk grove tekortkomingen van de schuldenaar

kunnen evenwel de aanstelling van een gerechtsmandataris vragen bij de voorzitter

van de rechtbank van koophandel.111 Wederom zal het niet makkelijk zijn om die

grove tekortkomingen te ontdekken, laat staan die te bewijzen voor de rechtbank.

5.2.4.4 Conclusie

Het wordt dus al snel duidelijk dat derden het grootste slachtoffer zijn in de WCO. Als

bepaalde schuldeisers niet door de schuldenaar betrokken worden bij de

onderhandelingen over het buitengerechtelijk minnelijk akkoord, dan zijn ze zo goed

als machteloos. Met uitzondering van de pauliaanse vordering zullen zij een geldig

buitengerechtelijk minnelijk akkoord niet kunnen aanvechten.

5.2.5 Arbeidsrechtelijke aspecten

Wat de ondernemer zeker niet uit het oog mag verliezen is de positie van zijn

werknemers. Hoewel werknemers kunnen beschouwd worden als derden, hebben ze

toch iets meer te zeggen terwijl er onderhandeld of bemiddeld wordt over het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord dan gewone derden. Dat is te danken aan het

laatste lid van artikel 15 WCO dat de geheimhoudingsplicht ten opzichte van

werknemers en hun vertegenwoordigers tempert. Die bepaling geldt immers

“onverminderd de verplichtingen de werknemers of hun vertegenwoordigers te

raadplegen en in te lichten op grond van de bestaande wettelijke of conventionele

bepalingen”. Het confidentieel karakter van het bestaan en de neerlegging van het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord ontslaat de schuldenaar dus niet van zijn

wettelijke en conventionele plicht om de werknemers van de onderneming te

informeren en te raadplegen. In concreto moet rekening worden gehouden met twee

regels.

111 Art. 14 WCO.

24

Page 31: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

5.2.5.1 CAO nr. 9

Allereerst moeten de ondernemers in moeilijkheden CAO nr. 9 in gedachten houden.

De ondernemingsraad112 moet namelijk geïnformeerd en geraadpleegd113 worden in

geval van “fusie, concentratie, overname, sluiting of andere belangrijke

structuurwijzigingen waaromtrent de onderneming onderhandelingen voert.”114 De

ruime formulering van dit artikel laat geen twijfel dat dit artikel van toepassing is op

de onderhandeling en bemiddeling van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord. Een

heikel punt bij deze regel is dat de structuurwijziging belangrijk moet zijn vooraleer er

sprake is van een informatie- en raadplegingsplicht. Aangezien er geen aanwijzing in

de CAO te vinden valt, zal die mate van belangrijkheid uit de feitelijke

omstandigheden moeten blijken. Een auteur stelt voor om te kijken naar elementen

zoals de aard van de activiteiten van de onderneming, de financiële implicaties van

het besluit voor de onderneming en het aantal werknemers voor wie het besluit

significante gevolgen heeft.115 Het is volgens mij echter onmogelijk om op voorhand

perfect in te schatten wat het eindpunt van de onderhandelingen zullen zijn en of het

dan gaat om een belangrijke structuurwijziging. Er zijn volgens mij twee

mogelijkheden om dit probleem aan te pakken. Ofwel wordt de ondernemingsraad

vanaf het begin betrokken bij de onderhandeling van het buitengerechtelijk minnelijk

akkoord. In dat geval is het goed mogelijk dat de flexibiliteit, wat voor sommigen de

belangrijkste reden is om zich te wagen aan een buitengerechtelijk akkoord, wegvalt.

Een andere mogelijkheid is dat de ondernemingsraad pas net voor de sluiting van

het buitengerechtelijk minnelijk akkoord wordt geraadpleegd. Uit de opstelling van

het artikel lijkt dit perfect mogelijk te zijn. Dit heeft natuurlijk als grote voordeel dat de

discretie altijd verzekerd kan worden. Het voordehandliggende nadeel is natuurlijk

dat het onderhandelde akkoord niet naar de zin kan zijn van de ondernemingsraad

en dat het akkoord alsnog naar de prullenmand verwezen wordt. De opmerkingen

112 Evenwel enkel verplicht voor bedrijven die gewoonlijk een gemiddelde van ten minste 50 werknemers tewerkstellen, zie art. 14 Wet van 20 september 1948 houdende de organisatie van het bedrijfsleven.113 Het verschil tussen beide is dat de raadplegingsplicht een actieve rol van de vertegenwoordigers van de werknemer verwacht in de zin dat ze op basis van de verworven informatie tot een dialoog komen met de werkgever; zie hierover J. PEETERS, Informatie en raadpleging van werknemers bij herstructurering, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 71-77 en M. VANMEENEN, “De arbeidsrechtelijke aspecten van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen: gewikt en gewogen”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 280.114 Art. 11 CAO nr. 9.115 J. PEETERS, “Rechtspositie van de werknemers in de WCO”, Gerechtelijk akkoord en faillissement, 2012, p. 8-9.

25

Page 32: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

van de ondernemingsraad negeren zou mijns inziens erop neerkomen dat niet

voldaan is aan de raadplegingsplicht. Deze informatie- en raadplegingsplicht is niet

alleen van toepassing op de structuurwijzigingen binnen de onderneming zelf, maar

ook binnen de economische groep waartoe de onderneming behoort.116

5.2.5.2 KB van 27 november 1973

Als tweede moet er ook rekening gehouden worden met het KB van 27 november

1973. Dat KB verplicht de ondernemer om de ondernemingsraad economische en

financiële basisinformatie mee te delen, alsook jaarlijkse, periodieke en in

voorkomend geval occasionele informatierondes met de ondernemingsraad

daaromtrent te organiseren.117 De informatie moet van die aard zijn dat het de

ondernemingsraad in staat stelt om de impact van de toestand en de

toekomstperspectieven van de onderneming op de tewerkstelling en de

tewerkstellingsvoorwaarden te beoordelen.118 Verder stipuleert het KB dat de

ondernemingsraad moet geïnformeerd worden telkens er zich gebeurtenissen

voordoen die een belangrijke weerslag kunnen hebben alsook in alle gevallen waarin

interne beslissingen tot stand komen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op

de onderneming.119 Wederom is het onduidelijk wanneer een beslissing een

“belangrijke” weerslag heeft op de onderneming aangezien het noch in artikel 25,

noch in het verslag aan de Koning wordt verduidelijkt. De rechter zal zich dus in elke

afzonderlijke zaak over deze feitenkwestie moeten buigen.

5.2.5.3 Conclusie

Hoewel men zou kunnen stellen dat de werknemers ermee gebaat zijn dat zij worden

ingelicht over de onderhandelingen die bezig zijn, moet dus ook voor ogen gehouden

worden dat de verplichting tot informatie en raadpleging extra kosten met zich

meebrengt die uiteindelijk fataal kunnen zijn voor het bedrijf in moeilijkheden.

Aangezien dat zou betekenen dat de werknemers hun job kwijtraken, ben ik ervan

overtuigd dat een succesvol buitengerechtelijk minnelijk akkoord voorrang moet

krijgen op de informatie- en raadplegingsplicht. Zowel de discretie, de flexibiliteit en

116 Art. 3 CAO nr. 9.117 Art. 1 KB 27 november 1973.118 Art. 3, 2e lid KB 27 november 1973.119 Art. 25 KB 27 november 1973.

26

Page 33: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

verlaagde kosten komen namelijk door deze regelingen in gevaar. Gelukkig zijn het

enkel de ondernemingen die meer dan vijftig werknemers tewerkstellen die

onderworpen zijn aan deze plichten.

5.2.6 Beperkte inmenging van de rechtbank

Voorheen was het verplicht dat de schuldenaar van wiens onderneming de

continuïteit bedreigd was, aantoonde dat de financieel-economische toestand van

zijn onderneming het toeliet om een succesvolle sanering door te voeren.120 Dat had

echter enkele nefaste gevolgen. Zo gebeurde het dat de procedure ontaarde in een

afrekening voor de al dan niet vermeende fouten van de schuldenaar en kwam het

voor dat rechters met te weinig kennis van zaken beloftevolle reorganisatieplannen

geen kans gaven.121 Uiteraard moest de ondernemer ook eerst het moeilijke bewijs

leveren, waardoor kostbare tijd verspild werd. De wetgever heeft zich in de WCO 180

graden gedraaid en is volledig de andere richting opgegaan door de regeling van het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord. Als partijen kiezen voor een buitengerechtelijke

oplossing, dan heeft de rechter immers zo goed als niets te zeggen.

5.2.6.1 Geen rechtstreekse controle

De rechter heeft namelijk geen enkele rechtstreekse bevoegdheid in de WCO om het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord te onderwerpen aan een inhoudelijke toetsing,

noch a priori, noch a posteriori. Het is echter verre van denkbeeldig dat de

schuldenaar bepaalde schuldeisers wil bevoordelen bij later faillissement en dus een

buitengerechtelijk minnelijk akkoord zal afsluiten waarbij die schuldeisers zo goed als

volledig worden betaald zonder al te veel toegevingen te moeten doen.122 Verder is

120 Zie art. 23 WCO.121 C. VAN BUGGENHOUT, “De gerechtelijke actoren in de wet continuïteit ondernemingen”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 197; M. VANMEENEN, “De preprocedurele reorganisatie binnen de WCO”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 41; M. VANMEENEN, Het handelsonderzoek, Kluwer, 2010, p. 69.122 R. JANSEN, “Far West-recht : enkele kritische kanttekeningen bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de nieuwe Wet Continuïteit Ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1581.

27

Page 34: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

het mogelijk dat via gedeeltelijke minnelijke akkoorden constructies worden opgezet

die een georganiseerde ontmanteling van de onderneming inhouden.123

5.2.6.2 Wel indirecte controle

Er zijn echter enkele mogelijkheden om de rechter alsnog a posteriori een indirecte

inhoudelijke controle te laten uitvoeren op het minnelijk akkoord. Allereerst kan

gebruik gemaakt worden van het adagium fraus omnia corrumpit124, waardoor de

overeenkomst niet-tegenwerpbaar is als er bedrog of oneerlijkheid in het spel was

om schade te berokkenen of om een winst te behalen. Daarnaast kan men ook

gebruik maken van de actio pauliana, ook wel de pauliaanse vordering genaamd.125

Als het bedrijf na het sluiten van het minnelijk akkoord failliet gaat, dan blijft het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord namelijk nog steeds vernietigbaar in geval van

bedrog, zelfs buiten de verdachte periode. De actio pauliana kan dus in tegenstelling

tot fraus omnia corrumpit enkel gebruikt worden bij een later faillissement, maar in

beide gevallen zal er slechts een marginale toetsing zijn en zal er geen grondig

onderzoek worden gedaan naar de economische doelstellingen. Als achteraf blijkt

dat het faillissement onvermijdbaar of zelfs gewild was en de enige doelstelling van

het minnelijk akkoord de bevoordeling van een of meerdere schuldeisers was, dan is

het volgens mij wel te verwachten dat de rechter zal besluiten dat er bedrieglijk opzet

in het spel is. Dit moeilijke bewijs moet echter eerst geleverd worden vooraleer de

rechter in actie kan treden.

5.2.6.3 Geen homologatie

Om tot een geldig buitengerechtelijk minnelijk akkoord te komen is er geen

homologatie nodig van de rechter. Uit onderzoek blijkt echter dat de positie van de

schuldeisers in andere rechtssystemen sterker is door de aanwezigheid van een

actieve rechter. Zo moeten de rechters in het Nederlandse en Franse recht het

minnelijk akkoord homologeren vooraleer het uitwerking krijgt.126 Ook in de Verenigde

123 G. DE CROOCK & M. VERSCHELDEN, Preventie bij ondernemingen in moeilijkheden na de nieuwe wet op de continuïteit van de ondernemingen. Hoe komt u sterker uit deze crisis?, Mechelen, Kluwer, 2009, p. 34.124 Dat door het Hof van Cassatie wordt beschouwd als een algemeen rechtsbeginsel. Cass. 6 november 2002, Journal des tribunaux, 2003, p. 573 met noot J. KIRKPATRICK en Revue critique de jurisprudence belge, 2004, p. 267 met noot F. GLANSDORFF.125 Art. 20 Faill. W., zie voetnoot 108.126 R. JANSEN, “Far West-recht : enkele kritische kanttekeningen bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de nieuwe Wet Continuïteit Ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1580.

28

Page 35: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Staten hebben rechtbanken de bevoegdheid om een controle te doen op de inhoud

van minnelijke overeenkomsten die worden afgesloten in een

faillissementsprocedure met meerdere eisers.127 Desondanks gebeurt dat in de

praktijk zelden.128 De Amerikaanse rechters hebben daarnaast de mogelijkheid om

een voorgestelde prepackaged bankruptcy op te leggen aan de weigerende

schuldeisers als het het plan “fair and equitable” is, met andere woorden: als de

schuldeisers minstens evenveel uit het akkoord halen als uit een eventueel

faillissement.129 Aangezien dit een vrij moeilijke beoordeling is, zijn er weinig rechters

die deze regel toepassen.130 De verplichte voorafgaande homologatie is mijns inziens

echter een brug te ver. Een rechter kan dan veel ervaring hebben, maar hij zal nooit

zo goed als de partijen de financiële situatie en de gevolgen van het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord kunnen inschatten en kan daardoor potentieel

goede buitengerechtelijke minnelijke akkoorden tegenhouden.131 Een a-prioricontrole

zorgt er daarnaast ook voor dat de flexibiliteit in het gedrang komt gezien de,

weliswaar beperkte, gerechtsachterstand die in het Belgische recht heerst.

5.2.6.4 Geen opschorting

In tegenstelling tot de gerechtelijke reorganisatie132 kan de rechter geen opschorting

toekennen aan de schuldenaar waardoor hij beschermd wordt van de uitvoering van

de vorderingen van de schuldeisers, zoals bijvoorbeeld via beslag. Ook in de

Verenigde Staten wordt er enkel een opschorting, de zogenaamde automatic stay,

toegekend als gebruik wordt gemaakt van de gerechtelijke procedure.133 Een studie

wijst uit dat de kans op een faillissement lager is als er geen opschorting wordt

toegekend aan de schuldenaar.134 De wettelijke, strafrechtelijk gesanctioneerde

127 S. WEISBURST, “Judicial review of settlements and consent decrees: an economic analysis”, The Journal of Legal Studies Vol. 28 No. 1, 1999, p. 56.128 De zogenaamde class action suits, zie voetnoot 14; C. FINKELSTEIN, “Financial distress as a noncooperative game: a proposal for overcoming obstacles to private workouts”, The Yale Law Journal Vol. 102, 1993, p. 2208129 De zogenaamde cram-down; Sec. 1129 (b), Chapter 11, Title 11, US Code.130E. HOTCHKISS et al., “Bankruptcy and the resolution of financial distress”, in B. ESPEN (ed.), Handbook of Corporate Finance: Empirical Corporate Finance Vol. 2, 2008, p. 14.131 C. VAN BUGGENHOUT, “De gerechtelijke actoren in de wet continuïteit ondernemingen”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 197; M. VANMEENEN, “De preprocedurele reorganisatie binnen de WCO”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 41; M. VANMEENEN, Het handelsonderzoek, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 69.132 Art. 16 WCO.133 Sec. 362(a), Chapter 11, Title 11, US Code.134 S. CLAESSEN & L. KLAPPER, Bankruptcy Around the World: Explanations of its relative use, 2002, p. 8.

29

Page 36: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

aangifteplicht van de Faillissementswet135 geldt dus eveneens voor ondernemers die

een buitengerechtelijke reorganisatie beogen. Dat blijkt niet alleen uit de indeling van

de wet (het minnelijk akkoord en de gerechtelijke reorganisatie zijn afzonderlijke

titels), maar kan ook a contrario afgeleid worden uit de laatste paragraaf van het

betreffende artikel. Die zegt immers dat de aangifteplicht wordt opgeschort voor de

personen die een gerechtelijke reorganisatie aanvragen. Aangezien de staking van

betaling slechts zal ophouden wanneer alle of minstens de belangrijkste schuldeisers

het buitengerechtelijk minnelijk akkoord hebben ondertekend, is het belangrijk dat de

schuldenaar zich indekt bij lange onderhandelingen of bemiddelingen door binnen de

maand na de staking te voldoen aan zijn aangifteplicht.

5.2.6.5 Remedies bij niet-naleving

Het buitengerechtelijk minnelijk akkoord is een overeenkomst als een ander, ook wat

betreft de naleving en de remedies. Als de schuldenaar de overeenkomst ten

opzichte van zijn schuldeiser niet nakomt, zal die schuldeiser in kwestie dus aan de

rechter de ontbinding van het minnelijk akkoord kunnen vragen.136 De andere

schuldeisers die deel uitmaken van het minnelijk akkoord kunnen de ontbinding

eveneens aanvragen, evenwel op voorwaarde dat hun engagement gekoppeld is aan

dat van de schuldeiser tegenover wie niet behoorlijk gepresteerd wordt.137 Dezelfde

voorwaarde moet volgens een auteur worden gehanteerd om de vraag te

beantwoorden of er een hele dan wel gedeeltelijke ontbinding moet plaatsvinden.138

5.2.6.6 Conclusie

De meeste andere landen hebben een vorm van bemiddeling waarbij de rechter

enige vorm van toezicht behoudt. Zo signaleren enkele auteurs dat in de Verenigde

Staten er talloze bemiddelingsprogramma’s zijn georganiseerd door de rechtbanken

(de zogenaamde court-annexed mediation).139 Ook Engeland, Wales en Frankrijk

135 Art. 9 Faill. W.136 Art. 1184 BW.137 S. BRIJS, “Minnelijke akkoorden in de WCO: zegen of vloek?”, in I. CLAEYS, R. STEENNOT & M. TISON (eds.), Economisch recht: ondernemingen, concurrenten en consumenten 2010-2011, Mechelen, Kluwer, 2011, p. 167138 R. JANSEN, “Minnelijk akkoord (buitengerechtelijk)”, Gerechtelijk akkoord en Faillissement, Antwerpen, Kluwer, 2009, nrs. 13 en 24-26.139 R. J. NIEMIC, “Improvements are sought as bankruptcy courts try ADR”, Alternatives Vol. 15, 1997, p. 153; L.A. LOMAX, “Alternative Dispute Resolution in Bankruptcy: Rule 9019 and Bankruptcy Mediation Programs”, American Bankruptcy Institute Law Review 68, 1994, p. 55; J.P. MITCHELL & S.R. WIRTH, “A uniform structural basis for nationwide authorization of bankruptcy court-annexed mediation”, ABI Law Review Vol. 6, 1998, p.

30

Page 37: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

kennen de rechtbankgebonden bemiddeling.140 In die landen is de controle van de

rechter dus iets groter. Gezien de problemen rond de drempel van twee

schuldeisers, zou het mijns inziens geen slecht idee zijn om de Belgische rechter

meer bevoegdheden toe te kennen op dat vlak. Zo zou de rechter een kans moeten

kunnen krijgen om de weigering om het minnelijk akkoord te tekenen te onderwerpen

aan een onderzoek en eventueel de weigerende schuldeiser(s) te dwingen om te

tekenen. Ook zou volgens mij een inhoudelijke a-posterioricontrole op verzoek van

de andere schuldeisers aan te raden te zijn in het geval van een later faillissement.

5.2.7 Kosten

Met een enkele schuldeiser, complete contracteringsvrijheid en symmetrische

informatie, is een buitengerechtelijke oplossing steeds de meest efficiënte manier om

een onderneming uit zijn financiële moeilijkheden te halen.141 In de praktijk komt dit

echter nooit voor en zullen er dus altijd ongewilde kosten zijn. De schuldenaar zal,

eventueel in samenspraak met een onafhankelijke derde zoals de ondernemings-

bemiddelaar of zijn schuldeisers, zelf de mogelijke gevolgen van de keuze voor een

buitengerechtelijke afhandeling moeten afwegen.

Het spreekt voor zich dat een geslaagd buitengerechtelijk minnelijk akkoord

profijtelijk kan zijn voor zowel de schuldenaar als de schuldeisers, niet alleen omdat

de uitbetaling conventioneel kan geregeld worden, maar ook omdat op die manier de

onderneming niet moet geliquideerd worden waardoor een toekomstige relatie

mogelijk is die voor beide partijen lucratief kan zijn. In het geval van een later

faillissement zullen de schuldeisers die een buitengerechtelijk minnelijk akkoord

hebben afgesloten daarnaast vaak meer uit de faillissementsboedel mogen nemen

213.140 J. LAENENS, “Schikken of beschikken? Pleidooi tegen de privatisering van de bemiddeling”, Rechtskundig Weekblad, 2000, p. 403.141 E. HOTCHKISS et al., “Bankruptcy and the resolution of financial distress”, in B. ESPEN (ed.), Handbook of Corporate Finance: Empirical Corporate Finance Vol. 2, 2008, p. 15; T. BROWN, “Claimholder Incentive Conflicts in Reorganization: The Role of Bankruptcy Law”, The Review of Financial Studies 2, 1989, p. 113.

31

Page 38: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

naar aanleiding van dat akkoord dat, zoals eerder vermeld, beschermd wordt tegen

de niet-tegenwerpelijkheid van betalingen gesteld in de verdachte periode.

5.2.7.1 Vergelijking met de normale rechtsgang

Verder worden ook heel wat procedurekosten vermeden die moeten worden betaald

bij de normale rechtsgang.142 Uiteraard zullen de onafhankelijke derden, zoals

experts en bemiddelaars, betaald moeten worden als die ingeschakeld worden. De

keuze voor een buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de Verenigde Staten is ook

goedkoper dan een gerechtelijke procedure. De kosten van een procedure onder

Chapter 11, de wettelijke reorganisatieprocedure van de Verenigde Staten, zijn

namelijk eveneens hoger dan de kosten van een financial workout.143 Toch wordt er

gemeld dat dit verschil langzaam aan het wegebben is.144

5.2.7.2 Invloed van de grootte van de schulden

De grootte van de schulden heeft ook een invloed op de keuze tussen een

gerechtelijke en een buitengerechtelijke reorganisatie. Hoe groter de schulden, hoe

meer geneigd de ondernemingen in moeilijkheden zijn om te kiezen voor een

buitengerechtelijke oplossing.145 Dat is ook logisch gezien de publiciteit en rigiditeit

van een gerechtelijke reorganisatie. Evenwel wordt er in de literatuur gemeld dat een

gerechtelijke reorganisatie qua kosten te verkiezen is boven een buitengerechtelijk

minnelijk akkoord als er een zeer groot aantal schuldeisers is gezien de quasi-

onmogelijkheid om die in overeenstemming te brengen.146 Uiteraard moet sowieso

voor ogen gehouden worden dat de schulden niet van die aard zijn dat ze de

142 M. VANMEENEN, “De wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1292; S. REMMERY & G. SUPPLY, “Wet Continuïteit Ondernemingen. Wet van 31 januari 2009: van gerechtelijk akkoord naar gerechtelijke reorganisatie”, Nieuw Juridisch Weekblad nr. 16, 2009, p. 616.143 S. CHATTERJEE, U. DHILLON & G. RAMIREZ, “Resolution of Financial Distress: Debt Restructurings via Chapter 11, Prepackaged bankruptcies, and Workouts”, Financial Management Vol. 25 No.1, 1996, p. 5; M. WHITE, “Corporate bankruptcy as a filtering device: Chapter 11 reorganizations and out-of-court debt restructurings”, Journal of Law, Economics & Organization Vol. 10 No. 2, 1994, p. 268.144 S. GILSON, “Coming Through in a crisis: how Chapter 11 and the debt restructuring industry are helping to revive the U.S. economy”, Journal of Applied Corporate Finance Vol. 24 Nr. 4, 2012, p. 35.145 S. CHATTERJEE, U. DHILLON & G. RAMIREZ, “Resolution of Financial Distress: Debt Restructurings via Chapter 11, Prepackaged bankruptcies, and Workouts”, Financial Management Vol. 25 No.1, 1996, p. 17.146 S. GILSON, K. JOHN & L. LANG, "Troubled Debt Restructuring: An Empirical Study of Private Reorganization of Firms in Default," Journal of Financial Economics oktober, 1990, p. 335.

32

Page 39: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

continuïteit van de onderneming in het gedrang brengen, want in dat geval zou een

onmiddelijk faillissement vanzelfsprekend beter zijn voor de schuldeisers.

5.2.7.3 Asymmetrische informatie en strategisch handelen

Partijen moeten zich behoeden voor de kosten die gepaard gaan met asymmetrische

informatie. Dat kan immers leiden tot een verkeerd beeld van de financiële situatie

van de onderneming, wat op zijn beurt ertoe kan leiden dat er geen overeenkomst

mogelijk is.147 Als er wel een overeenkomst mogelijk is, dan zal er meestal langer

moeten worden onderhandeld dan wanneer er symmetrische informatie is.148 Het is

daarom van belang dat alle partijen worden aangemoedigd om alle beschikbare

informatie te delen. 149

Schuldeisers moeten eveneens voor ogen houden dat een schuldenaar soms ook

gewoon tijd wil winnen en een buitengerechtelijk minnelijk akkoord kan voorstellen

als zijn onderneming economisch inefficiënt is, bijvoorbeeld om zichzelf of zijn

managers verder uit te kunnen betalen.150 Het spreekt voor zich dat er in dat geval

zelden een buitengerechtelijk minnelijk akkoord zal voortvloeien uit de

onderhandeling, laat staan dat het voordelig is voor de schuldeisers.

5.2.7.4 Conclusie

In principe is het buitengerechtelijk minnelijk akkoord dus de perfecte oplossing voor

ondernemingen in moeilijkheden aangezien heel wat kosten van de gerechtelijke

procedure vermeden worden, zelfs als er beroep wordt gedaan op een

onafhankelijke derde. Het ontbreken van toezicht door die derde of een rechter zorgt

er evenwel voor dat er andere onzichtbare kosten kunnen optreden door

asymmetrische informatie en strategisch handelen.

147 Door de afwezigheid van de zogenaamde zone of possible agreement, oftewel de fictieve ruimte waarin een mogelijke overeenkomst kan bestaan en waarover dus onderhandeld kan worden. Zie voor meer informatie over de zone of possible agreement R. MNOOKIN, Beyond Winning: negotiating to create value in deals and disputes, Cambridge (VS), The Belknap Press of Harvard Press, 2000, p. 19.148 M. CARAPETO, “Bankruptcy bargaining with outside options and strategic delay”, Journal of Corporate Finance, 2005, p. 746.149 J. GARRIDO, Out-of-Court Debt Restructuring, s.l., The World Bank, 2012, p. 17 en 39; UNCITRAL, Legislative Guide on Insolvency Law, s.l., UNCITRAL, 2005, p. 23.150 E. HOTCHKISS et al., “Bankruptcy and the resolution of financial distress”, in B. ESPEN (ed.), Handbook of Corporate Finance: Empirical Corporate Finance Vol. 2, 2008, p. 18.

33

Page 40: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

5.2.8 Discretie

Een gerechtelijke herstelmaatregel zorgt voor negatieve publiciteit aangezien dat

steeds gepaard gaat met een bekendmakingsverplichting. Dat zal er op zijn beurt

vaak voor zorgen dat de ondernemer in moeilijkheden wacht tot het laatste moment,

wanneer het dus al te laat is, om die herstelmaatregel aan te vragen.151 Daarom is

het belangrijk dat de buitengerechtelijke herstelmaatregelen discretie kunnen bieden

zodat de continuïteit van de onderneming verzekerd kan worden.

5.2.8.1 Geen bekendmaking

Noch het voorstel, noch de eigenlijke sluiting en uitvoering van het buitengerechtelijk

minnelijk akkoord zal in de regel bekend zijn bij derden.152 Derden kunnen immers

slechts met uitdrukkelijke toestemming van de schuldenaar kennis nemen van het

akkoord en de neerlegging ervan.153 Dat is een groot voordeel op het gerechtelijk

minnelijk akkoord, waarvan het bestaan en de inhoud steeds bekend kunnen zijn aan

derden.154

De discretie van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord is aanlokkelijk voor de

schuldenaar aangezien op die manier negatieve media-aandacht vermeden kan

worden155, wat op zijn beurt ervoor kan zorgen dat er niet nog meer verliezen geleden

worden en een faillissement makkelijker vermeden kan worden.

151 B. DE MOOR, “Het nut van de ondernemingsbemiddelaar en andere buitengerechtelijke instrumenten voor de reorganisatie van ondernemingen in moeilijkheden”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p. 179.152 Art. 15, 4e lid WCO; Kh. Brussel 3 julie 2009, Rechtspraak Antwerpen Brussel Gent, 2010, afl. 8, p. 520, noot S. LOOSVELD.153 Art. 15, 4e lid WCO; G. DE CROOCK & M. VERSCHELDEN, Preventie bij ondernemingen in moeilijkheden na de nieuwe wet op de continuïteit van de ondernemingen. Hoe komt u sterker uit deze crisis?, Mechelen, Kluwer, 2009, p. 34.154 Art. 43 WCO; S. BRIJS, “De wet betreffende de continuïteit van ondernemingen”, Tijdschrift voor Rechtspersoon en Vennootschap, 2009, p. 701.155 G. DE CROOCK & M. VERSCHELDEN, Preventie bij ondernemingen in moeilijkheden na de nieuwe wet op de continuïteit van ondernemingen. Hoe komt u sterker uit deze crisis?, Mechelen, Kluwer, 2009, p. 33; M. VANMEENEN, “De wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1292; A. ZENNER, Wet continuïteit ondernemingen. De eerste commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 63.

34

Page 41: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

5.2.8.2 Geen absolute confidentialiteit

Aan de andere kant zijn volgens de wet enkel het akkoord zelf en de neerlegging

ervan beschermd door de wet. Een letterlijke lezing impliceert dus dat in principe alle

andere gevoelige informatie niet confidentieel is, met inbegrip van het feit dat de

onderneming in moeilijkheden zit. Echter zullen de schuldeisers met de bekend-

making van de financiële problemen van de schuldenaar hun eigen ruiten ingooien

aangezien dat kan betekenen dat de onderneming nog meer schade lijdt. Verder zal

de schuldenaar een schadevergoeding kunnen vorderen voor deze bekendmaking

als dat schade heeft toegebracht aan de onderneming, al is dat uiteraard niet altijd

even makkelijk te bewijzen.156 Verder moet ook rekening gehouden worden met de

arbeidsrechtelijke aspecten, waar de werknemers recht hebben op informatie en

raadpleging.157 Aangezien het sowieso al moeilijk is om de financiële situatie van de

schuldenaar in te schatten, zijn de schuldeisers er niet bij gebaat als de schuldenaar

door een gebrek aan absolute confidentialiteit bepaalde informatie achterhoudt.158

5.2.8.3 Conclusie

De discretie van de onderhandeling van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

wordt door de wet verzekerd aangezien derden pas met uitdrukkelijke toestemming

van de schuldenaar kennis kunnen krijgen van het buitengerechtelijk akkoord en de

neerlegging ervan. De informatie- en raadplegingsplicht ten opzichte van de

werknemers en het gebrek aan confidentialiteit van de onderhandeling zelf kan er

echter voor zorgen dat niet alle vitale informatie wordt gedeeld. Desondanks wordt

de discretie van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord mijns inziens voldoende

beschermd. Uiteraard kan de schuldenaar de confidentialiteit van alle gedeelde

informatie ook altijd conventioneel vastleggen vooraleer hij aan de onderhandelingen

begint.

5.2.9 Bescherming tegen een faillissementsaanvraag

156 Art. 1382 BW.157 Zie infra onder 5.2.5.158 J. GARRIDO, Out-of-Court Debt Restructuring, s.l., The World Bank, 2012, p. 17 en 39; UNCITRAL, Legislative Guide on Insolvency Law, s.l., UNCITRAL, 2005, p. 23.

35

Page 42: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Er is geen wettelijk verbod voor schuldeisers, zelfs zij die deelnemen aan de

onderhandeling van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord, om het faillissement

van de schuldenaar aan te vragen via dagvaarding.159 Evenwel zijn er ook enkele

zaken die ervoor kunnen zorgen dat de dagvaarding door de schuldeiser niet

automatisch tot een faillissement leidt.

5.2.9.1 Opschorting door de rechtbank

Ten eerste kan de rechtbank van koophandel haar beslissingen opschorten voor een

termijn van vijftien dagen waarin de koopman een gerechtelijke reorganisatie kan

aanvragen.160 Een persoon die geïnteresseerd is in het verwerven van het geheel of

een deel van de onderneming in moeilijkheden kan op zijn beurt tijdens die termijn

ook een gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag

aanvragen.161 Aangezien dit een gerechtelijke reorganisatie is, worden de voordelen

die gepaard gaan met het buitengerechtelijk minnelijk akkoord en de

ondernemingsbemiddelaar echter teniet gedaan. In die vijftien dagen kan er evenwel

in principe ook een buitengerechtelijk minnelijk akkoord gesloten worden. Die korte

duur is echter een enorme hinderpaal waardoor het succes van het buiten-

gerechtelijk minnelijk akkoord in gevaar komt.

5.2.9.2 Akkoorden gesloten met het belangrijkste deel van de

schuldeisers

Daarnaast wordt de schuldenaar bij een buitengerechtelijk minnelijk akkoord dat

onderhandeld wordt met alle of het belangrijkste deel van de schuldeisers mijns

inziens beschermd tegen een faillissementsaanvraag. Bij zo een onderhandeling kan

immers enkel besloten worden dat de twee voorwaarden van de staat van

faillissement, namelijk een geschokt krediet en een duurzame staking van betaling162,

niet vervuld zijn. Het krediet is in de eerste plaats niet geschokt aangezien het

belangrijkste deel van de schuldeisers door de onderhandeling van het akkoord

159 Art. 6 Faill. W.160 Art. 7 Faill. W.161 Art. 7 Faill. W.162 Art. 2 Faill. W.

36

Page 43: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

aangeeft dat zij nog toekomst zien in de onderneming van de schuldenaar.163 Ten

tweede kan er ook geen sprake zijn van een duurzame staking van betaling

aangezien het minnelijk akkoord er net op gericht is om, weliswaar op een andere

manier, de betaling te verzekeren.164 Enkele auteurs gaan zelfs verder en zeggen dat

dit ook het geval is als er een buitengerechtelijk minnelijk akkoord wordt gesloten

tussen slechts twee (of alle in het geval dat er maar één schuldeiser is) schuldeisers,

zolang het op een geloofwaardige en oprechte wijze is afgesloten.165

5.2.9.3 Conclusie

Hoewel hogergenoemde regels er enigszins voor kunnen zorgen dat de ondernemer

beschermd wordt tegen een roekeloze dagvaarding bij de rechtbank van koophandel,

is het mijns inziens niet adequaat om de continuïteit van de onderneming te

beschermen. Enkel in het geval er reeds een buitengerechtelijk minnelijk akkoord is

gesloten met alle of een belangrijk deel van de schuldeisers bestaat de kans dat een

faillissementsaanvraag geweerd kan worden. Een (relatieve) onmogelijkheid voor de

schuldeisers om tijdens de onderhandelingen het faillissement aan te vragen zou

trouwens volledig in de lijn liggen van de geest van de wet aangezien de bedoeling

van de WCO net is om onnodige faillissementen te vermijden.166 Uiteraard weerhoudt

niets de schuldenaar om een verbod tot faillissementsaanvraag op te nemen in een

overeenkomst op het begin van de onderhandeling of op het moment van de

aanstelling van de ondernemingsbemiddelaar, maar aangezien de onderhandeling

en de bemiddeling zonder vormvereisten en zelfs mondeling kunnen geïnitieerd

worden, komt het zelden voor dat zo een verbod wordt opgenomen in een

overeenkomst vooraleer de onderhandeling of bemiddeling aanvangt.167

163 S. BRIJS, “Minnelijke akkoorden in de WCO: zegen of vloek?”, in I. CLAEYS, R. STEENNOT & M. TISON (eds.), Economisch recht: ondernemingen, concurrenten en consumenten 2010-2011, Mechelen, Kluwer, 2011, p. 168.164 P. VAN OMMESLAGHE, “Les liquidations volontaires et les concordats“, in L’entreprise en difficulté, Brussel, Editions du Jeune Barreau, 1981, p. 440.165 M. GRÉGOIRE, “Le sort des créanciers et leurs garanties”, in G. DELVAUX, M. GRÉGOIRE, F. LAGASSE & C. VAN BUGGENHOUT, L’entreprise en difficulté, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2009, p. 43 ; A. ZENNER, Wet continuïteit ondernemingen. De eerste commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 64.166 Zie supra.167 J. GARRIDO, Out-of-Court Debt Restructuring, s.l., The World Bank, 2012, p. 39; Uiteraard is het best om de schuldeisers een mogelijkheid te bieden om in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij hoogdringendheid of bedrog, alsnog het faillissement aan te vragen.

37

Page 44: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

5.3 Conclusie

De procedure rond het buitengerechtelijk minnelijk akkoord is zeer flexibel aangezien

er amper vormvereisten zijn, maar jammer genoeg stoppen de voordelen daar. Het

grootste probleem is de arbitraire drempel van twee schuldeisers. Hoewel het erin

slaagt om het holdoutprobleem uit te schakelen, staat het heel wat potentieel

succesvolle buitengerechtelijke minnelijke akkoorden in de weg omdat het

onmogelijk is om met de belangrijkste schuldeiser een akkoord te sluiten. Verder is

het zeer makkelijk om misbruik te maken van de gedeeltelijke uitschakeling van de

verdachte periode. Betalingen gedaan in het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

zullen immers zo goed als altijd beschermd worden bij een later faillissement, terwijl

het zeer moeilijk is om het akkoord aan te vechten. Derden kunnen dan wel niet

gebonden worden door het buitengerechtelijk akkoord, maar het is zeer makkelijk om

ze indirect te benadelen. Ook de informatie- en raadplegingsplicht ten opzichte van

de werknemers kan de flexibiliteit in de weg staan. Daarnaast is de beperkte

inmenging van de rechter problematisch. Die kan immers slechts op een indirecte

manier toezicht houden. De kosten worden dan wel verminderd als uit de

onderhandeling een akkoord komt, maar als dat niet het geval is dan verhogen de

kosten. Het is goed dat het buitengerechtelijk minnelijk akkoord enkel met

toestemming van de schuldenaar kan worden bekendgemaakt, maar een absolute

geheimhoudingsplicht tijdens de onderhandeling zou ervoor zorgen dat er minder

strategisch omgesprongen wordt met confidentiële informatie. Als laatste zou er ook

een grotere rem moeten worden gezet op de faillissementsaanvraag door een

schuldeiser. Uit al deze elementen kan maar één conclusie getrokken worden en dat

is dat de Belgische regeling omtrent het buitengerechtelijk minnelijk akkoord niet

adequaat is om de financiële situatie van de ondernemingen in moeilijkheden te

saneren.

6 De ondernemingsbemiddelaar

De belangrijkste figuur in de buitengerechtelijke procedure van de WCO is

waarschijnlijk de ondernemingsbemiddelaar (Frans: médiateur d’entreprise), die

38

Page 45: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

geïnspireerd is op de gemeenrechtelijke bemiddelaar in de zin dat de bemiddelaar

geacht wordt te handelen als een persoon die de standpunten nader tot elkaar brengt

en de betrokken personen in ruime mate zelf de eerste oplossing voor het probleem

laat formuleren.168

6.1 Inleiding

Hoewel de naam anders doet vermoeden, is de ondernemingsbemiddelaar echter

geen bemiddelaar in de zin van het Gerechtelijk Wetboek. De regels van het

Gerechtelijk Wetboek inzake bemiddeling zijn immers niet van toepassing op de

ondernemingsbemiddelaar.169 De ondernemingsbemiddelaar heeft verder in

tegenstelling tot de gemeenrechtelijke bemiddelaar een veel actievere rol.170 Zeker in

complexe gevallen is het aangeraden om een ondernemingsbemiddelaar aan te

stellen aangezien die perfect het buitengerechtelijk minnelijk akkoord kan

faciliteren.171

De Amerikaanse Federal Rules of Bankruptcy Procedure voorzien niet in een

regeling omtrent het gebruik van bemiddeling in zaken aangaande Chapter 11, maar

een expliciet verbod is er evenmin.172 Daarom wordt bemiddeling bij ondernemingen

in moeilijkheden overgelaten aan de lokale faillissementsrechtsbanken.173 Meer dan

de helft van alle faillissementsrechtbanken in de Verenigde Staten voorzien ergens

een lokale regeling voor bemiddeling, terwijl bij rechtbanken waar dat niet het geval

is ook soms sprake is van bemiddeling op een ad-hocbasis.174 Ondanks de

overwegend positieve artikels in de literatuur omtrent het succes van lokale

168 Parl.St. Kamer, Doc. 52 0160/002, p. 12.169 M. VANMEENEN, “De preprocedurele reorganisatie binnen de WCO”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 42.170 Parl.St. Kamer, Doc. 52 0160/002, p. 12.171 B. DE MOOR, “De gegevensverzameling, de handelsonderzoeken en de ondernemingsbemiddelaar in de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen”, in P. LAMBERT et al., De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, p. 53.172 A. RESNICK & J. SOMMER, “Mediation in Bankruptcy”, Collier Bankruptcy Manual 4th edition, 2009, p. 130.173 A. BURR, “Building Reform From the Bottom Up: Formulating Local Rules For Bankruptcy Court-Annexed Mediation”, Ohio State Journal on Dispute Resolution Vol. 12, 1997.174 PEEPLES, “The uses of mediation in chapter 11 cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009, p. 407.

39

Page 46: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

initiatieven om bemiddeling bij ondernemingen in moeilijkheden te gebruiken175, blijft

een uniforme nationale regeling voorlopig uit in de Verenigde Staten, wat op zijn

beurt zorgt voor een wirwar aan regels en gebruiken.176

6.2 Kenmerken

De ondernemingsbemiddelaar heeft enkele specifieke kenmerken die hem

onderscheiden van andere bemiddelaars. Zo worden er minder eisen gesteld aan

zijn kwalificaties, kan hij worden aangesteld op eenzijdig verzoek van de schuldenaar

en is ook de aansprakelijkheid bij de uitoefening van zijn taak beperkter.

6.2.1 Confidentialiteit

De confidentialiteit is voor de meesten een van de belangrijkste redenen om zich aan

een buitengerechtelijke procedure zoals bemiddeling te wagen, iets wat zelfs nog

sterker aanwezig is bij ondernemingen in moeilijkheden.177 De gerechtelijke

procedure houdt immers een bekendmaking in, wat altijd een negatieve impact heeft

op de reputatie van de onderneming.178

6.2.1.1 Geen geheimhoudingsplicht

Zoals eerder aangegeven had de wetgever expliciet voor ogen dat de strenge regels

van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing zijn op de ondernemings-

bemiddelaar. Dat betekent dus dat ook de verregaande confidentialiteit van de

gemeenrechtelijke regeling179 niet geldt bij de ondernemingsbemiddeling. De enige

175 R.R. MABEY et al., “Expanding the Reach of Alternative Dispute Resolution in Bankruptcy: The Legal and Practical Bases for the Use of Mediation and the Other Forms of ADR”, South Carolina Law Review Vol. 46, 1995 , p. 1314; C.G. MOTT, “Macy’s miracle on 34th Street: Employing mediation to develop the reorganization plan in a mega-chapter 11 case”, Ohio State Journal on Dispute Resolution Vol. 14, 1998, p. 193.176 R. PEEPLES, “The uses of mediation in chapter 11 cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009, p. 405.177 M. BOUCHE & J.-P. FIERENS, “Alternatieve geschillenbeslechting: bemiddeling in burgerlijke en handelszaken”, Cahier van de Jurist nr. 4, 2004, p. 169; J. WALL, J. STARK & R. STANDIFER, “Mediation: a current review and theory development”, The Journal of Conflict Resolution Vol. 45 No. 3, 2001, p. 373.178 B. DE MOOR, “Het nut van de ondernemingsbemiddelaar en andere buitengerechtelijke instrumenten voor de reorganisatie van ondernemingen in moeilijkheden”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p.179179 Art. 1728 BW.

40

Page 47: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

vormen van geheimhouding zijn dat de inhoud en neerlegging van het

buitengerechtelijk akkoord niet mogen worden meegedeeld aan derden, tenzij de

schuldenaar daar toestemming voor geeft180, en de aanstelling van de

ondernemingsbemiddelaar aangezien dat in de raadkamer gebeurt.181 Indien die

vertrouwelijkheid met de voeten wordt getreden, dan kan dat leiden tot

foutaansprakelijkheid voor alle aan de onderneming in moeilijkheden toegebrachte

schade.182 Zoals we kunnen lezen in het laatste lid van artikel 15 WCO, mogen

derden slechts kennis krijgen van de inhoud van het akkoord en de neerlegging

ervan met uitdrukkelijke toestemming van de schuldenaar. De partijen kunnen met

andere woorden de confidentialiteit van het akkoord zelf niet straffeloos schenden als

zij daarmee schade aan het bedrijf toebrengen.

De rechter kan evenwel een absolute geheimhoudingsplicht opleggen aan de

ondernemingsbemiddelaar aangezien hij de inhoud en de duur van de bemiddelings-

opdracht kan bepalen.183 De schuldeisers kan hij mijns inziens niet tot confidentialiteit

verplichten.

De schuldeisers zullen zich dus weinig zorgen maken over de geheimhouding, zeker

als de ondernemer in moeilijkheden daarna het faillissement moet aanvragen. De

informatie die tijdens de voorafgaande bemiddelingspoging werd vergaard zal dus

perfect kunnen worden gebruikt tijdens de rechtspleging en zelfs daarbuiten, met die

nuance dat die informatie niet te lezen valt in het buitengerechtelijk minnelijk

akkoord.

In de Verenigde Staten hebben de meeste faillissementsrechtbanken een specifieke

regeling omtrent confidentialiteit bij bemiddeling bij ondernemingen in

moeilijkheden184, maar zelfs bij gebreke daaraan zijn er altijd andere gemeen-

rechtelijke mogelijkheden om de verbreking van de confidentialiteit te bestraffen.185

Evenwel staat de Amerikaanse nationale regelgeving omtrent bewijs toe dat

180 Art. 15, 4e lid WCO; M. VANMEENEN, “De preprocedurele reorganisatie binnen de WCO”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 44.181 Art. 13, 3e lid WCO; M. VANMEENEN, “De preprocedurele reorganisatie binnen de WCO”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 42.182 B. DE MOOR, “Het nut van de ondernemingsbemiddelaar en andere buitengerechtelijke instrumenten voor de reorganisatie van ondernemingen in moeilijkheden”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p.185; M. VANMEENEN, Het handelsonderzoek, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 67.183 Art. 13, 4e lid WCO.184 Zie bijvoorbeeld Rule 9019-5(d) van de Local Rules of the United States Bankruptcy Court for the District of Delaware, http://www.deb.uscourts.gov/sites/default/files/local_rules/LocalRules_2006.htm#90195 . 185 PEEPLES, “The uses of mediation in chapter 11 cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009, p. 411.

41

Page 48: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

informatie die aan het licht komt tijdens de bemiddeling en die ook nog op een

andere manier ontdekt kon worden, mag worden gebruikt in een latere rechtszaak.186

Ook als die informatie gebruikt wordt om andere zaken aan te tonen, zoals de relatie

tussen partijen of de geloofwaardigheid van de partijen, dan is het toegestaan in een

rechtszaak.187 Deze regels zorgen er mijns inziens voor dat er bepaalde belangrijke

informatie zal worden achtergehouden, wat uiteraard nefast is voor de succeskansen

van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord. Daarnaast gelden bovenstaande regels

enkel inzake bewijs bij een rechtbank en is het dus in principe toegestaan om met die

informatie naar de pers te stappen, wat uiteraard ook zeer beschadigend kan zijn.188

De regels van de Verenigde Staten zijn dus al een pak strenger ten opzichte van de

geheimhouding dan de Belgische, maar ze zijn naar mijn oordeel nog steeds niet

strikt genoeg. Zeker het feit dat partijen steeds naar de pers kunnen stappen zal een

zeer negatieve invloed hebben op de informatie die gedeeld wordt tijdens de

bemiddeling.

6.2.1.2 Artikel 458 Strafwetboek

Op de vraag of de geheimhoudingsplicht van het Strafwetboek van toepassing is op

de ondernemingsbemiddelaar is er een genuanceerd antwoord nodig volgens mij.

Daar valt immers te lezen dat geneesheren, heelkundigen, officieren van

gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle personen die uit hoofde van hun staat

of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd en deze

bekendmaken, het risico lopen bestraft te worden met een gevangenisstraf van

maximum zes maanden en een geldboete van maximum vijfhonderd euro.189 Bij een

oppervlakkige analyse kan je niet anders besluiten dan dat dit artikel van toepassing

is op de ondernemingsbemiddelaar aangezien hij uit hoofde van zijn beroep kennis

draagt van geheimen. Er zijn echter indicaties die het tegendeel doen vermoeden.

In de gemeenrechtelijke bemiddelingsregels valt ten eerste expliciet te lezen dat die

strafrechtelijke aansprakelijkheid van toepassing is op de bemiddelaar190, maar voor

186 Rule 408 Federal Rules of Evidence; L.A. LOMAX, “Alternative Dispute Resolution in Bankruptcy: Rule 9019 and Bankruptcy Mediation Programs”, American Bankruptcy Institute Law Review 68, 1994, p. 76.187 L. GLADSTONE, “Rule 409: maintaining the shield for negotiation in federal and bankruptcy courts”, Pepperdine Law Review S237, 1989, p. 27.188 L.A. LOMAX, “Alternative Dispute Resolution in Bankruptcy: Rule 9019 and Bankruptcy Mediation Programs”, American Bankruptcy Institute Law Review 68, 1994, p. 76.189 Art. 458 Sw.190 Art. 1728 Ger. W.

42

Page 49: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

de ondernemingsbemiddelaar is er geen gelijkaardige bepaling. Daarnaast werd er in

een amendement aangegeven dat de wet opzettelijk wil vermijden dat de

ondernemingsbemiddeling wordt georganiseerd aan de hand van de strakke regels

van het Gerechtelijk Wetboek.191 Verder is het sowieso al twijfelachtig of de

ondernemingsbemiddelaar altijd kan beschouwd worden als een bemiddelaar in de

zin van het Gerechtelijk Wetboek. Daar schrijft de wet voor dat er enkel kan

bemiddeld worden over geschillen die vatbaar zijn voor een dading.192 Zowel de

rechtsleer als de rechtspraak beschouwen echter al geruime tijd wederzijdse

toegevingen als het meest fundamentele element van een dading.193 Bij de

onderhandeling van een buitengerechtelijk minnelijk akkoord zal de schuldenaar

gezien zijn positie zelden toegevingen doen, laat staan dat die in verhouding zijn met

die van de schuldeisers. Een laatste indicatie is de opstelling van het artikel zelf. Dat

spreekt namelijk van “geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid,

apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die kennis dragen van

geheimen”, een opsomming die het vermoeden doet rijzen dat het in principe enkel

op medische beroepen van toepassing is. Een vermoeden dat alleen maar versterkt

wordt door het feit dat de wetgever het nodig achtte om in het gedeelte over

bemiddeling in het Gerechtelijk Wetboek expliciet te verwijzen naar het Strafwetboek.

Het is dus niet onvoorstelbaar dat een rechter kan besluiten dat de wetgever hier

opzettelijk heeft gehandeld, zeker aangezien de ondernemingsbemiddelaar niet per

se een professionele bemiddelaar moet zijn. De professionele code en reputatie

zullen die laatste altijd weerhouden om de confidentialiteit te schenden, maar een

occasionele bemiddelaar zal zich daar niet druk over maken. Transparantie is hier

daarom zeker gewenst.

6.2.1.3 Conclusie

De Belgische regelgeving voorziet dus zo goed als niet in de geheimhouding van de

bemiddeling, wat tot perverse situaties kan leiden. Allereerst wordt de schuldenaar,

de enige die een bemiddelingspoging kan initiëren, niet aangemoedigd om een

ondernemingsbemiddelaar aan te stellen terwijl die heel wat voordelen kan bieden

191 Art. 1724 t.e.m. 1737 Ger. W.192 Art. 1724 Ger. W.193 J. DE GAVRE,Le contrat de transaction, Brussel, Bruylant, 1967, p. 21 ; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge V, Brussel, Bruylant, 1975, nr. 482 ; Cass. 16 april 1953, Pasicrisie Belge, 1953, p. 614 ; Brussel, 24 mei 1960, Annales du notariat et de l’enregistrement 1960, p. 209.

43

Page 50: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

ten opzichte van de gemeenrechtelijke bemiddelaar. Zelfs als hij dan toch besluit om

zich aan bemiddeling te wagen, dan zal hij achterdochtig zijn en bepaalde vitale

informatie achterhouden. Hij kan dan wel proberen om de geheimhoudingsplicht

conventioneel vast te leggen, maar dat zal volgens mij ook niet altijd lukken. Het is

immers te verwachten dat schuldeisers hun positie willen versterken door de

mogelijkheid te krijgen om de informatie die wordt verzameld tijdens de

bemiddelingspoging te gebruiken in een latere gerechtelijke procedure of zelfs om te

schuldenaar te chanteren. Omdat er geen geheimhoudingsplicht is voor de

ondernemingsbemiddelaar weten de schuldeisers evenwel dat hun medewerking of

het gebrek daaraan naar boven kan komen in een latere rechtszaak, wat ervoor kan

zorgen dat ze minder geneigd zullen zijn om strategisch te handelen.

Ik kan dus besluiten dat er ook een geheimhoudingsplicht zou moeten bestaan voor

de ondernemingsbemiddeling. Aan de andere kant ben ik ervan overtuigd dat in dat

geval de regel die de partijen toestaat om de informatie te gebruiken om andere

dingen te bewijzen ook zou moeten geïmplementeerd worden in het Belgische recht,

zeker als het gaat om persoonlijke fouten van de schuldenaar of de schuldeisers.

6.2.2 Neutraliteit

De neutraliteit, of beter gezegd de meerzijdige partijdigheid, is een van de

belangrijkste kenmerken van een bemiddelaar.194 Als een partij het gevoel krijgt dat

de bemiddelaar in het voordeel van de tegenpartij werkt, dan zal die de bemiddeling

verlaten aangezien dat anders tegen zijn belangen zou indruisen.

6.2.2.1 Aanstelling door de schuldenaar

De ondernemingsbemiddelaar wordt aangesteld op eenzijdig verzoek van de

schuldenaar.195 Desondanks stellen meerdere auteurs dat hij een bemiddelaar pur

sang zal blijven, in die zin dat hij geen adviseur kan zijn van de schuldenaar maar

moet pogen om alle partijen gelijkwaardig te vertegenwoordigen.196 In de literatuur

kunnen we lezen dat de neutraliteit van de ondernemingsbemiddelaar wordt 194 S. DE BAUW & B. GAYSE, Bemiddeling en rechtspraak hand in hand: Wegwijs voor de rechter, Brugge, die Keure, 2009, p. 33.195 Art. 13, 1e lid WCO.

44

Page 51: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

gewaarborgd door het feit dat hij wordt aangesteld door de rechtbank, die ook

enigszins toezicht blijft uitoefenen op diens taak.197 Aan de andere kant moet ook

voor ogen gehouden worden dat meerdere studies hebben geobserveerd dat

bemiddelaars zeer verschillende resultaten bereiken.198 Dat kan misbruik

aanmoedigen aangezien schuldenaars steeds de bemiddelaar zullen uitkiezen die

een bepaalde werkwijze hanteert die in hun voordeel speelt of zelfs gewoon onder

één hoedje speelt met de schuldenaar. Het valt evenmin uit te sluiten dat de rechter

op aangeven van de schuldenaar een ondernemingsbemiddelaar aanstelt die zich

niet noodzakelijk neutraal opstelt. De rechter zal immers zelden een diepgaand

onderzoek doen naar degene die de schuldenaar heeft voorgedragen als

ondernemingsbemiddelaar aangezien zo een onderzoek de noodzakelijke flexibiliteit

in gevaar brengt, wat op zijn beurt een succesvolle sanering kan verhinderen.

6.2.2.2 Geen beslissingsbevoegdheid

In tegenstelling tot een voorlopig bewindvoerder heeft de ondernemingsbemiddelaar

geen beslissingsbevoegdheid en neemt hij het bestuur of de controle van de

onderneming niet over.199 Dat wordt door sommige auteurs beschouwd als een

nadeel in die zin dat hij afhankelijk blijft van de grillen van de partijen, maar er wordt

in de literatuur een goed punt gemaakt door aan te voeren dat het feit dat de

ondernemingsbemiddelaar niets aan de vennootschapsstructuur verandert en dus

geen bedreiging vormt voor het zetelend bestuur waarschijnlijk een belangrijkere

impact zal hebben.200 Hoewel de ondernemingsbemiddelaar geen beslissings-

bevoegdheid heeft, wordt hem wel vaak een moreel gezag toegekend door zijn

196 G. DE CROOCK & M. VERSCHELDEN, Preventie bij ondernemingen in moeilijkheden na de nieuwe wet op de continuïteit van de ondernemingen. Hoe komt u sterker uit deze crisis?, Mechelen, Kluwer, 2009, p. 29; S. REMMERY & G. SUPPLY, “Wet Continuïteit Ondernemingen. Wet van 31 januari 2009: van gerechtelijk akkoord naar gerechtelijke reorganisatie”, Nieuw Juridisch Weekblad nr. 16, 2009, p. 615.197 C. VAN BUGGENHOUT, “De gerechtelijke actoren in de wet continuïteit ondernemingen”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 197; B. DE MOOR, “Het nut van de ondernemingsbemiddelaar en andere buitengerechtelijke instrumenten voor de reorganisatie van ondernemingen in moeilijkheden”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p.185.198 W.D. BRAZIL, “Court ADR 25 years after Pound: Have we found a better way?”, Ohio State Journal on Dispute Resolution Vol. 18, 2002, p. 115; J. ROSENBERG & H. FOLBERG, “Alternative Dispute Resolution: An Empirical Analysis, Stanford Law Review Vol. 46, p. 1487.199 B. DE MOOR, “De gegevensverzameling, de handelsonderzoeken en de ondernemingsbemiddelaar in de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen”, in P. LAMBERT et al., De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, p. 51; M. VANMEENEN, Het handelsonderzoek, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 70; Parl.St. Kamer, Doc. 52 0160/002, p. 39.200 B. DE MOOR, “Het nut van de ondernemingsbemiddelaar en andere buitengerechtelijke instrumenten voor de reorganisatie van ondernemingen in moeilijkheden”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p.186.

45

Page 52: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

vakkennis en neutrale positie, wat ervoor kan zorgen dat schuldeisers soms grotere

toegevingen doen dan wanneer hij niet was tussengekomen.201 De specificiteit van

zijn opdracht en zijn neutraliteit verhinderen de ondernemingsbemiddelaar eveneens

om de taak van een voorlopig bewindvoerder op zich te nemen.202

6.2.2.3 Beperking van de aansprakelijkheid van de ondernemer

De neutraliteit en het gezag van de bemiddelaar kan verder de ondernemer op zijn

gemak stellen als hij ingrijpende beslissingen dient te nemen.203 Voor de bestuurders

van een onderneming in moeilijkheden kan de ondernemingsbemiddelaar immers de

aansprakelijkheid temperen. Omdat de doorgevoerde herstructureringsmaatregelen

en –initiatieven hebben plaatsgevonden met de medewerking van een of meer

neutrale deskundingen en onder toezicht van de rechtbank, zal de ondernemer

voldaan hebben aan het criterium van bonus pater familias.204 Evenwel is het mijns

inziens aan te raden dat er in dat geval steeds gebruik gemaakt wordt van een

professionele bemiddelaar aangezien diens neutraliteit minder snel in vraag zal

gesteld worden dan die van een niet-professionele.

6.2.2.4 Conclusie

Hoewel de neutraliteit enigszins kan verzekerd worden door het toezicht van de

rechter, lijkt de deur naar misbruik open te staan aangezien zo goed als iedereen

aangesteld kan worden als ondernemingsbemiddelaar. Daardoor zal er op zijn minst

een gepercipieerd gevoel van partijdigheid ontstaan bij de schuldeisers. De

schuldenaar wordt door de beperking van zijn aansprakelijkheid evenwel

aangemoedigd om een professionele bemiddelaar aan te stellen die op zijn beurt de

schuldeisers meer vertrouwen kan doen inboezemen.

201 B. DE MOOR, “De gegevensverzameling, de handelsonderzoeken en de ondernemingsbemiddelaar in de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen”, in P. LAMBERT et al., De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, p. 51.202 Wetsvoorstel betreffende de continuïteit van ondernemingen, Parl.St. Kamer, buitengewone zitting 2007, nr. 0160/001, 12 en wetsvoorstel betreffende de continuïteit van ondernemingen, Amendement regering, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 0160/00, 51.203 B. DE MOOR, “Het nut van de ondernemingsbemiddelaar en andere buitengerechtelijke instrumenten voor de reorganisatie van ondernemingen in moeilijkheden”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p.183.204 B. DE MOOR, “De gegevensverzameling, de handelsonderzoeken en de ondernemingsbemiddelaar in de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen”, in P. LAMBERT et al., De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, p. 51.

46

Page 53: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

6.2.3 Flexibiliteit

De flexibiliteit van de bemiddeling is een van de belangrijkste redenen waarom

mensen ervoor kiezen. Hoe flexibeler de buitengerechtelijke procedure is, hoe sneller

die immers succesvol kan afgerond worden.205

6.2.3.1 Geen vormvereisten of inhoudelijke vereisten

Om die reden wordt er ook uitdrukkelijk vermeld in de WCO dat het verzoek tot

aanwijzing niet aan vormvereisten onderworpen is.206 Een andere reden voor het

gebrek aan vormvereisten is dat het verzoek tot aanwijzing in wezen een zuiver

economisch gericht initiatief is.207 De opdracht van de ondernemingsbemiddelaar kan

verder vrij bepaald worden door de rechter, evenwel binnen de grenzen van het

verzoek van de schuldenaar.208 Daarnaast kan de aanstelling van de ondernemings-

bemiddelaar mondeling gebeuren, in tegenstelling tot het sluiten van het minnelijk

akkoord zelf.209 De rechter dient er evenwel voor te zorgen dat de beschrijving van de

bemiddelingsopdracht voldoende ruim geformuleerd is. Als de situatie van de

onderneming in moeilijkheden verandert (bv. bijkomende financiële of industriële

problemen, geschillen tussen aandeelhouders, ...), dan zal de ondernemings-

bemiddelaar zich daar immers makkelijker aan kunnen aanpassen.210

205 M. BOUCHE & J.-P. FIERENS, “Alternatieve geschillenbeslechting: bemiddeling in burgerlijke en handelszaken”, Cahier van de Jurist nr. 4, 2004, p. 169.206 Art. 13, 3e lid WCO.207 C. VAN BUGGENHOUT, “De gerechtelijke actoren in de wet continuïteit ondernemingen”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 197.208 Art. 13, 4e lid WCO.209 Art. 13, 3e lid WCO.210 M. BOUCHE & J.-P. FIERENS, “Alternatieve geschillenbeslechting: bemiddeling in burgerlijke en handelszaken”, Cahier van de Jurist nr. 4, 2004, p. 169; A. ZENNER, J.-P. LEBEAU & C. ALTER, La loi relative à la continuité des entreprises, a l’épreuve de sa première pratique, Brussel, Larcier, p. 94; B. DE MOOR, “De gegevensverzameling, de handelsonderzoeken en de ondernemingsbemiddelaar in de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen”, in P. LAMBERT et al., De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, p. 52.

47

Page 54: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

6.2.3.2 Duur van de bemiddelingsopdracht

De schuldenaar heeft verder ook de controle over de duur van de opdracht van de

ondernemingsbemiddelaar211, al kan de ondernemingsbemiddelaar daar wel steeds

zelf een einde maken.212 Het ontbreken van een vooropgestelde einddatum zorgt

ervoor dat er zonder druk kan onderhandeld worden.213 Wel moet voor ogen

gehouden worden dat in de gemeenrechtelijke bemiddeling de andere partijen

inspraak hebben in de aanstelling van de bemiddelaar en diens opdracht, waardoor

er kan gesteld worden dat de flexibiliteit iets minder groot is voor schuldeisers bij

bemiddeling bij ondernemingen in moeilijkheden.

6.2.3.3 Vergelijking met de normale rechtsgang

Bemiddeling is op zich al een pak flexibeler dan de normale rechtsgang aangezien er

bij de rechtbanken vaak een enorme achterstand is.214 Zeker bij grote bedrijven, waar

er vaak een enorm complex spinnenweb aan schuldeisers en vorderingen is, zal het

lang duren vooraleer er een oplossing is als men naar de rechtbank gaat.215

Aangezien ondernemingen in moeilijkheden verlieslatend zijn, is het echter van

kritiek belang dat zij snel gesaneerd kunnen worden om een faillissement te

vermijden. Toch moet men ook oppassen voor strategisch handelen van de partijen.

Als het enige doel van de bemiddeling is om tijd te rekken en om uiteindelijk toch de

normale rechtsgang te volgen, dan is het niet meer dan normaal dat in deze gevallen

bemiddeling zorgt voor een vertraging en extra kosten.216

In de Verenigde Staten wordt good faith verwacht bij de bemiddeling. Als er een

bemiddeling bevolen wordt, dan zijn de partijen verplicht om naar de bijeenkomsten

te gaan.217 Sommige lagere rechters vinden dat problematisch: zij zijn niet zeker of 211 C. VAN BUGGENHOUT, “De gerechtelijke actoren in de wet continuïteit ondernemingen”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 197.212 Art. 13, 4e lid WCO.213 I.t.t. de gerechtelijke procedure waarbij er een deadline wordt vastgelegd door de rechtbank van koophandel; S.K. SWINSON, “Alternative Dispute Resolution in Bankruptcy”, Tulsa Law Journal Vol. 35:813, 2000, p. 815.214 M. BOUCHE & J.-P. FIERENS, “Alternatieve geschillenbeslechting: bemiddeling in burgerlijke en handelszaken”, Cahier van de Jurist nr. 4, 2004, p. 169.215 R. NEWSOME, “Mediating disputes arising out of troubled companies – do it sooner rather than later”, Golden Gate University Law Review Vol. 42, 2012, p. 664 (waarin hij aangeeft dat er meerdere zaken waren die enkele jaren zouden duren volgens de normale rechtsgang, maar die datzelfde jaar door bemiddeling werden opgelost).216 M. BOUCHE & J.-P. FIERENS, “Alternatieve geschillenbeslechting: bemiddeling in burgerlijke en handelszaken”, Cahier van de Jurist nr. 4, 2004, p. 169.217 J. WALL, J. STARK & R. STANDIFER, “Mediation: a current review and theory development”, The Journal of Conflict Resolution Vol. 45 No. 3, 2001, p. 372.

48

Page 55: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

en hoe ze gedrag dat tegen de good faith ingaat moeten sanctioneren.218 Om

onnodig en strategisch oponthoud te vermijden, is het in de Verenigde Staten

mogelijk een reorganisatieplan die de vorm van een prepackaged bankruptcy heeft

goed te keuren ook al gaan niet alle partijen akkoord.219 Sommigen zijn van mening

dat van zodra een onderneming in moeilijkheden komt, dat kan leiden tot strategisch

gedrag dat de rechten van de schuldeisers tornt ten voordele van de

aandeelhouders, aangezien managers vaak aandelen hebben.220 Daarom zijn

schuldeisers vaak wantrouwig tegenover Amerikaanse bedrijven in moeilijkheden,

waardoor het zeer moeilijk kan zijn om nieuw kapitaal en grondstoffen te vinden.221

Verder signaleren enkele auteurs dat managers hun goedbetaalde job niet willen

verliezen en dus voor een reorganisatie kunnen kiezen in plaats van een liquidatie,

ook al zou dat laatste efficiënter zijn.222 Dat geldt uiteraard voornamelijk voor

bedrijven met grote omzetten. Door de beoordeling van het gedrag van de partijen

volledig bij de rechter te leggen zal er in ieder geval rechtsonzekerheid zijn. Aan de

andere kant worden de partijen zo wel gedwongen om hun gezond verstand te

gebruiken en te handelen zoals elk normaal voorzichtig en vooruitziend persoon.

De procedures van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord en de ondernemings-

bemiddelaar kunnen verder gebruikt worden als een manier om tijd te winnen om zo

bijvoorbeeld bepaalde misdrijven te laten verjaren.223 Door een gerechtelijke en dus

openbare procedure uit te stellen is de kans immers een pak minder groot dat die

misdrijven boven water komen tijdens de confidentiële onderhandelings- of

bemiddelingspoging. Maar er zijn ook andere dingen die een gezwind en succesvol

buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de weg staan, zoals onnodig dwarsliggen.

218 G. BROWN, “A community of court ADR programs: how court-based programs help each other survive and thrive”, The Justice System Journal Vol. 26 No. 3, 2005, p. 335.219 P. AGHION, O. HART & J. MOORE, “The Economics of bankruptcy reform”, Journal of Law, Economics & Organization, Vol. 8, p. 532, 1992.220 B. ADLER, “A theory of corporate insolvency”, New York University Law Review Vol. 72, p. 358-359, 1997; D. BAIRD & E. MORRISON, “Serial entrepreneurs and small business bankruptcies”, Columbia Law Review Vol. 105 No. 8, 2005, p. 2313.221 D. BAIRD & E. MORRISON, “Serial entrepreneurs and small business bankruptcies”, Columbia Law Review Vol. 105 No. 8, 2005, p. 2313.222 D. BAIRD, “The uneasy case for corporate reorganizations”, The Journal of Legal Studies Vol. 15, p. 139-141, 1986; M. BRADLEY & M. ROSENZWEIG, “The untenable case for Chapter 11”, Yale Law Review Vol. 101, p. 1050-1051, 1992; L. WEISS & K. WRUCK, “Information problems, conflicts of interests and asset stripping: chapter 11’s failure in the case of Eastern airlines”, The Journal of Financial Economics Vol. 48, 1998, p. 58. 223 L.A. LOMAX, “Alternative Dispute Resolution in Bankruptcy: Rule 9019 and Bankruptcy Mediation Programs”, American Bankruptcy Institute Law Review 68, 1994, p. 75.

49

Page 56: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Ondanks het feit dat de bemiddeling bevolen wordt door de rechter op verzoek van

de schuldenaar, is er geen sanctie voor personen die niet meewerken.

6.2.3.4 Vergelijking met de Belgische gemeenrechtelijke bemiddeling

Ook in vergelijking met de gemeenrechtelijke bemiddeling is de procedure rond de

ondernemingsbemiddelaar een pak flexibeler. In een amendement liet de Raad van

State namelijk weten dat ze bij de ondernemingsbemiddeling opzettelijk willen

vermijden dat het georganiseerd wordt aan de hand van de strakke regels van het

Gerechtelijk Wetboek.224 Zoals hoger aangevoerd valt het ook te betwijfelen dat de

ondernemingsbemiddelaar beschouwd kan worden als een gerechtsmandataris.

6.2.3.5 Conclusie

Het staat buiten kijf dat de ondernemingsbemiddeling enorm flexibel is, zowel in

vergelijking met de normale rechtsgang als met de gemeenrechtelijke bemiddeling.

Het ontbreken van vormvereisten en de vrije invulling van de inhoud en de duur van

de bemiddelingsopdracht zorgen ervoor dat er niet alleen meer mensen zullen

onderhandelen over een buitengerechtelijk minnelijk akkoord, maar ook dat de

onderhandeling sneller kan afgehandeld worden.

6.2.4 Kwalificaties

De ondernemingsbemiddelaar treedt op als tussenpersoon tussen de schuldenaar en

zijn schuldeiser. Volgens een groot aantal auteurs kan de ondernemingsbemiddelaar

als onafhankelijke derde onder meer de vastgelopen relatie tussen beiden proberen

te herstellen, wat vooral belangrijk is bij essentiële partners zoals leveranciers en

224 Amendement nr. 1 van de regering, Parl. St. Kamer, Doc. 52 0160/002, p. 50-51.

50

Page 57: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

kredietverschaffers.225 Daarvoor is het uiteraard wel van belang dat de

ondernemingsbemiddelaar gekwalificeerd is voor zijn taak.

6.2.4.1 Schuldenaar beslist

In tegenstelling tot de gemeenrechtelijke procedure226 hoeft de ondernemings-

bemiddelaar niet erkend te zijn.227 Meer nog, de keuze van bemiddelaar ligt in theorie

volledig bij de schuldenaar. In de praktijk zal de rechter echter vaak voorstellen doen

inzake de duur en inhoud van de opdracht, aangezien de schuldenaar zelden over

expertise op dat vlak beschikt.228 Hoewel er stemmen opgaan dat de Belgische

situatie ervoor zorgt dat de broodnodige expertise van de ondernemingsbemiddelaar

niet gewaarborgd kan worden229, wordt er door anderen geopperd dat de expertise

van de rechter en de wil van de schuldenaar om de onderneming te redden genoeg

zijn om de geschiktheid van de ondernemingsbemiddelaar te waarborgen.230

Sommige auteurs geven evenwel aan dat in de meeste gevallen een erkende

bemiddelaar met zijn ervaring een toegevoegde waarde kan bieden tegenover een

niet-erkende.231 Hoewel de keuze dus volledig vrij staat, geloven meerdere schrijvers

dat een professionele bemiddelaar met ervaring naar alle waarschijnlijkheid meer

vertrouwen zal inboezemen bij de schuldeisers dan de schuldenaar die zichzelf in

een slechte financiële situatie heeft geplaatst.232 De schuldenaar doet er dus goed

225 M. BOUCHE & J.-P. FIERENS, “Alternatieve geschillenbeslechting: bemiddeling in burgerlijke en handelszaken”, Cahier van de Jurist nr. 4, 2004, p. 169; G. DE CROOCK & M. VERSCHELDEN, Preventie bij ondernemingen in moeilijkheden na de nieuwe wet op de continuïteit van ondernemingen. Hoe komt u sterker uit deze crisis?, Mechelen, Kluwer, 2009, p. 29; K. GROSS, Failure and forgiveness: rebalancing the bankruptcy system, New Haven, Yale University Press, 1997, p. 133-134; R.R. MABEY et al., “Expanding the Reach of Alternative Dispute Resolution in Bankruptcy: The Legal and Practical Bases for the Use of Mediation and the Other Forms of ADR”, South Carolina Law Review Vol. 46, 1995 , p. 1313; C.G. MOTT, “Macy’s miracle on 34th Street: Employing mediation to develop the reorganization plan in a mega-chapter 11 case”, Ohio State Journal on Dispute Resolution Vol. 14, 1998, p. 203; J. WALL, J. STARK & R. STANDIFER, “Mediation: a current review and theory development”, The Journal of Conflict Resolution Vol. 45 No. 3, 2001, p. 372.226 Artt. 1724 en 1737 Ger. W.227 M. VANMEENEN, Het handelsonderzoek, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 70.228 M. VANMEENEN, “De preprocedurele reorganisatie binnen de WCO”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 43.229 “Opinie” in De Tijd van 20 augustus.230 C. VAN BUGGENHOUT, “De gerechtelijke actoren in de wet continuïteit ondernemingen”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 197.231 B. DE MOOR, “Het nut van de ondernemingsbemiddelaar en andere buitengerechtelijke instrumenten voor de reorganisatie van ondernemingen in moeilijkheden”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p.184; J.B. MARTIN, “A user’s guide to bankruptcy mediation and settlement conferences”, Transactions: The Tennessee Journal of Business Law, 1998, p. 191; E.S. STONG, “Some reflections from the bench on alternative dispute resolution in business bankruptcy cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009, p. 393.232 F. DE MEY, “Wet Continuïteit Ondernemingen: het reorganisatieplan”, Gerechtelijk akkoord en Faillissement, Antwerpen, Kluwer, 2009, p. 21; J.B. MARTIN, “A user’s guide to bankruptcy mediation and settlement

51

Page 58: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

aan om iemand uit te kiezen die ofwel een goede reputatie heeft bij bemiddelen bij

ondernemingen in moeilijkheden, ofwel op goede voet staat met alle schuldeisers en

kennis heeft van de handelsrelaties. Sommige personen zijn van mening dat de

beste ondernemingsbemiddelaars ex-rechters zijn.233 Eén ervan gaat zelfs verder en

poneert dat de huidige faillissementsrechters het best geschikt zijn om te bemiddelen

tussen de partijen die hem hebben aangesproken. Hij geeft daarvoor een heel

pleidooi en zegt onder andere dat de rechter gezag uitstraalt, objectief is, onpartijdig

is, behendig is in het omzeilen van bijkomstigheden en door de overheid legitimiteit

verkrijgt.234 Uit een andere hoek klinkt het daarentegen dat het gevaarlijk is dat de

rechter ook bemiddelaar is in faillissementszaken.235 De kracht van een bemiddelaar

ligt er volgens hem namelijk in dat hij tijdens de caucus informatie kan vergaren die

de rechter in zijn hoedanigheid nooit zou krijgen. Als de bemiddeling faalt, dan zal de

rechter-bemiddelaar die informatie niet zo gemakkelijk naast zich neer kunnen

leggen.

6.2.4.2 Geen gerechtsmandataris

In het artikel 71 van de WCO kan men lezen aan welke vereisten

gerechtsmanadatarissen moeten voldoen. Volgens een auteur zou die bepaling ook

van toepassing kunnen zijn op de ondernemingsbemiddelaar aangezien de term

gerechtsmandataris generiek gebruikt kan worden, wat zou betekenen dat de

algemene vereisten inzake bekwaamheid, ervaring, onafhankelijkheid en

onpartijdighed ook van toepassing zouden zijn op de ondernemingsbemiddelaar.236

Mijns inziens geven de bewoordingen van de wet echter aan dat beide begrippen

van elkaar onderscheiden moeten worden. Er wordt immers nergens expliciet

geponeerd dat de ondernemingsbemiddelaar kan beschouwd worden als een

gerechtsmandataris in de zin van de WCO. Daarnaast kan het ook impliciet worden

afgeleid uit het feit dat er een apart artikel aan de gerechtsmandatarissen wordt

conferences”, Transactions: The Tennessee Journal of Business Law, 1998, p. 191; E.S. STONG, “Some reflections from the bench on alternative dispute resolution in business bankruptcy cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009, p. 393; J. WALL, J. STARK & R. STANDIFER, “Mediation: a current review and theory development”, The Journal of Conflict Resolution Vol. 45 No. 3, 2001, p. 373.233 J.B. MARTIN, “A user’s guide to bankruptcy mediation and settlement conferences”, Transactions: The Tennessee Journal of Business Law, 1998, p. 190.234 J. LAENENS, “Schikken of beschikken? Pleidooi tegen de privatisering van de bemiddeling”, Rechtskundig Weekblad, 2000, p. 405.235 T. JANGER, “Crystals and Mud in Bankruptcy Law: Judicial Competence and Statutory Design”, Arizona Law Review, Vol. 43, No. 1, 2001, p. 589.236 M. VANMEENEN, Het handelsonderzoek, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 70.

52

Page 59: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

gewijd dat in hetzelfde hoofdstuk van de wet staat als het artikel over de

ondernemingsbemiddelaar.237

6.2.4.3 Conclusie

De meeste andere landen hanteren daarentegen vrij strenge criteria bij het

aanstellen van een ondernemingsbemiddelaar. Zo mogen in Californië en Virginia

enkel advocaten met een grote praktijkervaring in faillissementszaken worden

aangesteld. Sommige staten leggen iets minder de nadruk op juridische ervaring en

Oregon laat bijvoorbeeld alle personen toe die een bemiddelaarsopleiding hebben

ondergaan.238 In ieder geval zal een occasionele ondernemingsbemiddelaar vaak de

belangrijke vaardigheden en ervaring missen die een professionele bemiddelaar wel

heeft. Dat heeft vanzelfsprekend een negatieve impact op het succes van de

ondernemingsbemiddeling. Hoewel men kan stellen dat de flexibiliteit enorm

verhoogt door geen vereisten te stellen aan de kwalificaties van de

ondernemingsbemiddelaar, zal de volledig vrije keuze van de schuldenaar daarnaast

altijd een zeker wantrouwen doen ontstaan bij de schuldeisers. Gelukkig zorgt de

aanstelling door de rechter meestal voor het nodige vertrouwen.

6.2.5 Enkel op verzoek van de schuldenaar

Een van de grootste verschillen met de gemeenrechtelijke bemiddeling in België is

dat de ondernemingsbemiddelaar kan worden aangesteld op eenzijdig verzoek van

de schuldenaar, terwijl dat bij normale bemiddeling in principe met toestemming van

alle partijen moet gebeuren.239 De aanstelling door de rechter is evenwel facultatief

en kan dus geweigerd worden als die bijvoorbeeld van oordeel is dat de

onderneming niet meer gered kan worden of dat de voorgestelde ondernemings-

bemiddelaar volgens hem niet gekwalificeerd genoeg is, en de bemiddeling dus een

maat voor niets zal zijn.240

237 Art. 14 WCO.238 L.A. LOMAX, “Alternative Dispute Resolution in Bankruptcy: Rule 9019 and Bankruptcy Mediation Programs”, American Bankruptcy Institute Law Review 68, 1994, p. 72.239 Art. 13, 1e lid WCO.240 Art. 13, 1e lid WCO zegt namelijk dat de rechter een ondernemingsbemiddelaar kan aanstellen.

53

Page 60: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

6.2.5.1 Quasi-verplichte bemiddeling

Het feit dat de schuldenaar de enige is die de ondernemingsbemiddelaar kan

aanvragen brengt de schuldeisers vaak in een onaangename situatie. Uiteraard is

geen enkele schuldeiser verplicht om deel te nemen aan de bemiddeling, maar ze

zullen waarschijnlijk wel goed genoeg beseffen dat hun afwezigheid kan leiden tot

buitengerechtelijke minnelijke akkoorden met andere schuldeisers. Zelfs al heeft hij

een zeer sterke positie, dan nog kan hij bedrogen uitkomen als blijkt dat bij een later

faillissement de boedel volledig leeg is wegens de geldige betalingen gedaan in het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord. De schuldeisers hebben verder ook geen

enkele inspraak in de keuze van de bemiddelaar noch in de omschrijving van diens

opdracht.241 De schuldeisers hebben dus zo goed als niets te zeggen en ze worden

als het ware gedwongen om deel te nemen aan de ondernemingsbemiddeling.

Over de psychologische effecten van deze verplichting bestaan er verschillende

meningen. Aan de ene kant is een auteur ervan overtuigd dat er voornamelijk risico’s

verbonden zijn aan verplichte bemiddeling. Hij gelooft dat verplichte bemiddeling niet

altijd beantwoord aan de diepgewortelde psychologische noden van de partijen om

gerechtigheid geschied te zien.242 Als bemiddeling verplicht is dan kan dat verder

leiden tot een wantrouwen tegenover de bemiddeling, onder meer door het

gepercipieerde gevoel van een gebrek aan onafhankelijkheid, inspraak en

rechtvaardigheid.243 Andere auteurs geloven verder dat verplichte bemiddeling haaks

staat op de inherente aard van de bemiddeling.244 Vanuit een andere hoek klinkt het

echter dat partijen mogen gedwongen worden om aan bemiddeling te doen als zij of

hun advocaten onwetend, bevreesd of egoïstisch zijn.245 Bij een recente regeling als

de WCO is het niet overdreven om ervan uit te gaan dat weinig schuldeisers weten

hoe groot de kracht van onderhandeling en bemiddeling bij ondernemingen in

moeilijkheden kan zijn of uit vrees liever via hun advocaten en de rechtbank werken,

ook al is dat minder voordelig voor hen.

De lokale faillissementsrechtbanken van de Verenigde Staten hebben al in 1994

impliciet de mogelijkheid gekregen om bemiddeling te verplichten bij ondernemingen

241 Art. 13 WCO in fine.242 S. LANDSMAN, “ADR and the cost of compulsion”, Stanford Law Review, Vol. 57, p. 1594.243 S. LANDSMAN, “ADR and the cost of compulsion”, Stanford Law Review, Vol. 57, p. 1623.244 B. DE MOOR, “Het nut van de ondernemingsbemiddelaar en andere buitengerechtelijke instrumenten voor de reorganisatie van ondernemingen in moeilijkheden”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p.179.245 W.D. BRAZIL, “Court ADR 25 years after Pound: Have we found a better way?”, Ohio State Journal on Dispute Resolution Vol. 18, 2002, p. 534.

54

Page 61: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

in moeilijkheden246, iets wat sommige rechtbanken, voornamelijk dan degene die

overspoeld werden door aanvragen tot gerechtelijke reorganisatie, met beide handen

hebben aangenomen.247 In 2009 hadden veertig verschillende faillissements-

rechtbanken zo een regel in voege.248 Sinds de Alternative Dispute Resolution Act

van 1998 hebben de lokale rechtbanken in de Verenigde Staten zelfs de plicht om

bemiddeling voor te stellen aan de partijen naast hun mogelijkheid om bemiddeling te

verplichten.249 Sommige rechtbanken gaan nog een stapje verder en in Californië

bijvoorbeeld zijn alle publieke ondernemingen verplicht om eerst aan bemiddeling te

doen vooraleer ze het faillissement mogen aanvragen.250 Dat staat uiteraard in schril

contrast met België, waar enkel de schuldenaar de mogelijkheid heeft om

bemiddeling aan te vragen en de rechter slechts kan toestemmen of weigeren. De

rechtbank kan enerzijds met zijn expertise een groot verschil betekenen in de

aanstelling van de juiste bemiddelaar, maar aan de andere kant zorgt de Belgische

regeling er volgens mij voor dat meer ondernemers in moeilijkheden de aanstelling

van een bemiddelaar zullen vragen, wat uiteraard in de meeste gevallen de kansen

op een succesvol buitengerechtelijk minnelijk akkoord verhoogt en daarom lucratief

is voor alle partijen. Daarnaast heeft de Belgische rechter sowieso een zekere

invloed op de aanstelling van de ondernemingsbemiddelaar.

Ondanks het totale gebrek aan inspraak van schuldeisers met betrekking tot de

aanstelling van de ondernemingsbemiddelaar zullen er volgens mij toch veel

schuldeisers overtuigd kunnen worden om de bemiddelingspoging een kans te geven

bij de Belgische regeling. Ten eerste geeft de vermelding van de ondernemings-

bemiddelaar in de wet en de meewerking van de rechter bij de aanstelling ervan

extra legitimiteit, waardoor de hogergenoemde gepercipieerde partijdigheid

afgezwakt wordt. Verder staat het de schuldeisers volledig vrij om aan de

schuldenaar suggesties te doen met betrekking tot de ondernemingsbemiddelaar en

diens taak. Uiteraard is het ook gewoon vaak voordeliger om toegevingen te doen bij

de bemiddeling dan om later geconfronteerd te worden met een te kleine

246 Sec. 105(a) , Chapter 11, Title 11 U.S. Code.247 Zie bijvoorbeeld Rule 9019-5(a) van de Local Rules of the United States Bankruptcy Court for the District of Delaware, http://www.deb.uscourts.gov/sites/default/files/local_rules/LocalRules_2006.htm#90195.248 PEEPLES, “The uses of mediation in chapter 11 cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009, p. 408.249 Sec. 651 (b), Chapter 44, Title 28 U.S. Code; J.A. ESHER, “Alternative Dispute Resolution in U.S. Bankruptcy Practice”, New England Round Table Symposium Law Journal 76, 2009, p. 87; W.D. BRAZIL, “Court ADR 25 years after Pound: Have we found a better way?”, Ohio State Journal on Dispute Resolution Vol. 18, 2002, p. 112; S. LANDSMAN, “ADR and the cost of compulsion”, Stanford Law Review, Vol. 57, p. 1605.250 http://www.publiclawgroup.com/wp-content/uploads/2012/06/Fiscal-Insolvency-Under-AB-506.pdf.

55

Page 62: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

faillissementsboedel. Als laatste zullen zij vaak gemotiveerd zijn om de bemiddeling

tot een goed einde te brengen aangezien zij de kosten ervan uiteindelijk zullen

dragen als de onderneming later failliet gaat.251 Toch moet voor ogen gehouden

worden dat het sowieso al niet onmogelijk is dat schuldeisers gedwongen kunnen

worden door een normaal bemiddelingsproces om toe te geven aan de eisen van de

schuldenaar.252 In de Belgische regeling zal dat alleen maar versterkt worden

aangezien schuldeisers door toegevingen te doen bij het buitengerechtelijk minnelijk

akkoord vaak beter af zijn dan bij een later faillissement.

6.2.5.2 Niet op verzoek van de schuldeisers

Het is spijtig dat de rechters in België geen mogelijkheid hebben gekregen om de

bemiddeling voor te stellen op verzoek van de schuldeisers naar het voorbeeld van

enkele Amerikaanse rechtbanken.253 Het is immers niet ondenkbaar dat de

ondernemer in moeilijkheden onwetend of moegestreden is en daarom niet uit eigen

beweging om bemiddeling zal vragen, ook al zou dat wel kunnen leiden tot de

afwending van het faillissement. Als de schuldeisers formeel kunnen aangeven dat

ze nog toekomst zien in de onderneming in moeilijkheden, dan zal dat zeker een

broodnodig duwtje in de rug geven aan de wanhopige schuldenaar. Ik ben van

mening dat de schuldenaar in dat geval wel nog de mogelijkheid moet worden

geboden om te weigeren, dat hij zelf de kosten moet dragen en dezelfde inspraak

moet krijgen in de keuze van de ondernemingsbemiddelaar. Op die manier zal hij

niet het gevoel krijgen dat hij slechts een marionet is en actief willen meewerken aan

de sanering van zijn onderneming. Ik durf zelfs nog verder te gaan door te stellen dat

een verplichte bemiddeling op verzoek van de schuldeisers ook mogelijk moet zijn,

evenwel op voorwaarde dat alle schuldeisers daarmee akkoord gaan en de kosten

van de bemiddeling gelijkwaardig willen verdelen in relatie tot de grootte van hun

schuldvorderingen. De schuldenaar zal in dat geval extra aangemoedigd worden om

zijn volle medewerking te verlenen aangezien de bemiddeling geen financiële impact

zal hebben op zijn onderneming en hij de wetenschap heeft dat alle schuldeisers

bereid zijn om toegevingen te doen om de onderneming te redden.

251 Zie infra onder 6.2.6.252 N. OKAMOTO, “Japan’s business revitalization ADR: an economic savior or a convenient excuse to avoid bankruptcy?”, Cardozo Journal of Conflict Resolution Vol. 12, 2011, p. 655.253 PEEPLES, “The uses of mediation in chapter 11 cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009, p. 410.

56

Page 63: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

6.2.5.3 Geen ambtshalve aanstelling van de rechter

De vraag of de rechtbank de mogelijkheid moet krijgen om op eigen houtje

bemiddeling te verplichten is minder makkelijk te beantwoorden. Hoewel die in de

meeste gevallen heel wat ervaring zal hebben is elke zaak compleet anders,

waardoor hij niet altijd even goed zal kunnen inschatten of de bemiddeling heilzaam

zal zijn of niet, terwijl de partijen dat zelf beter kunnen beoordelen. Door de

afwezigheid van toestemming van een van de partijen valt het ook te verwachten dat

die partijen minder enthousiast beginnen aan de bemiddeling, wat uiteraard een

negatief effect zal hebben op de afloop. In tegenstelling tot de Verenigde Staten is de

gerechtsachterstand bij faillissementsrechtbanken in België ook niet van die aard dat

het ervoor kan zorgen dat partijen lijden onder de trage afhandeling van

faillissementen. Er is mijns inziens dus voorlopig geen nood aan een overactieve

rechter die bemiddeling kan bevelen bij ondernemingen in moeilijkheden.

In de Verenigde Staten zijn het vaak de partijen (en dus niet enkel de schuldenaar)

die in onderling overleg een bemiddelaar aanduiden en treedt de rechter enkel op bij

een gebrek aan overeenstemming, al zijn er ook rechtbanken waar de rechters een

actievere rol spelen en zelfs enkele waar de rechtbanken uit eigen beweging en naar

eigen inzicht een bemiddelaar kunnen aanstellen.254 Mijns inziens is het, zeker bij

ondernemingen in moeilijkheden, een goed idee om de rechter te laten beslissen als

partijen het niet eens geraken over de bemiddelaar. Ik ben er namelijk niet van

overtuigd dat een betwisting rond de keuze van bemiddelaar automatisch alle hoop

op een akkoord wegneemt. Meer nog, ik ben van mening dat een bemiddelaar die

wordt aangesteld door de rechter vanaf het begin meer onafhankelijkheid en gezag

geniet bij alle partijen, waardoor alle notie van partijdigheid weggenomen wordt en de

kans op een succesvolle bemiddeling verhoogd wordt. Als de wetgever zou beslissen

dat de schuldeisers een ondernemingsbemiddelaar kunnen aanvragen, dan ben ik

ervan overtuigd dat de rechter in dat geval een grotere rol moet spelen.

6.2.5.4 Conclusie

Hoewel de schuldenaar meer geneigd zal zijn om te kiezen voor een

ondernemingsbemiddelaar aangezien alleen hij die kan aanstellen, worden de

schuldeisers in een penibele situatie geplaatst. De quasi-verplichte bemiddeling en

254 PEEPLES, “The uses of mediation in chapter 11 cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009, p. 410.

57

Page 64: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

het gebrek aan inspraak zorgen ervoor dat het succes van de bemiddeling al vanaf

het begin in gevaar komt. De schuldeisers de mogelijkheid geven om een

ondernemingsbemiddelaar aan te vragen zou daarom in sommige situaties voordelig

kunnen zijn.

6.2.6 Kosten

Het was de bedoeling van de wetgever om de kosten voor alle partijen naar beneden

te halen. Toch klinkt het in de literatuur dat de overgrote meerderheid er nog

(onterecht) van uitgaat dat een beroep op de buitengerechtelijke regeling van de

WCO een te zware kost met zich meebrengt.255 ADR bij faillissementszaken is niet

alleen voordelig voor de partijen, maar ook voor de rechtbanken, aangezien er

minder mensen naar de rechtbank moeten en die dus meer tijd hebben om andere

zaken behoorlijk te behandelen. Verder moet voor ogen gehouden worden dat

bemiddeling, in tegenstelling tot een procedure waar een bindende beslissing kan

worden gemaakt, een geschil niet altijd beëindigt. Dat betekent dus dat in geval van

mislukking de kosten de hoogte ingejaagd worden.256 Ook in de Verenigde Staten

melden enkele auteurs dat het kostenplaatje naar beneden gehaald kan worden door

een beroep te doen op bemiddeling en onderhandeling in de plaats van de normale

rechtsgang257. Toch waarschuwen andere auteurs voor de verborgen kosten die

verbonden kunnen zijn aan bemiddeling, zoals tijdverlies en de kosten van

advocaten en experts.258

6.2.6.1 Schuldenaar betaalt bij succesvolle reorganisatie

De erelonen van de ondernemingsbemiddelaar moeten in België betaald worden

door de schuldenaar.259 Omdat de ondernemingsbemiddelaar niet valt onder het KB

van 30 september 2009, moeten de gebruikelijke markttarieven worden gehanteerd

255 F. TAILDEMAN JANSSENS CASTEELS, Handleiding van de gedelegeerd rechter, Mijnwetboek.be, 2011, p. 31.256 M. BOUCHE & J.-P. FIERENS, “Alternatieve geschillenbeslechting: bemiddeling in burgerlijke en handelszaken”, Cahier van de Jurist nr. 4, 2004, p. 170.257 W. WALLER, “Kickin’em while they’re down: consumer bankruptcy reform”, Journal of Economic Issues Vol. 35 No. 4, p. 884, 2001.258 R. PEEPLES, “The uses of mediation in chapter 11 cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009, p. 403; J. WOODWARD, “Evaluating Bankruptcy Mediation”, Journal of Dispute Resolution 1, 1999, p. 5.259 M. VANMEENEN, Het handelsonderzoek, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 71.

58

Page 65: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

om de erelonen te bepalen.260 De grootte van de kosten hangen meestal af van de

kwalificaties en expertise van de ondernemingsbemiddelaar alsook van de omvang

van zijn opdracht.261 De voorzitter van de rechtbank van koophandel staat in voor de

bepaling van de erelonen aangezien hij de inhoud van de bemiddelingsopdracht

invult.262 Die arbitraire bepaling van het loon kan evenwel voor problemen zorgen. Als

de vergoeding van de bemiddelaar te laag is dan is het immers mogelijk dat de

vaardigheden en toewijding van de bemiddelaar onvoldoende zijn, waardoor

belangrijke tijd en dus ook inkomsten verloren gaan.263 Is de vergoeding te hoog dan

komt het daarnaast voor dat de bemiddeling vroegtijdig verlaten wordt.264

6.2.6.2 Schuldeisers betalen bij later faillissement

Hoewel de schuldenaar in de eerste plaats de kosten draagt, moet voor ogen

gehouden worden dat de schuldeisers uiteindelijk opdraaien voor de kosten van een

mislukte bemiddeling die leidt tot een faillissement. Welke schuldeisers de kosten

dragen is evenwel afhankelijk van de bepaling van de staking van betaling door de

rechter en de voorrechten die ze kunnen laten gelden.

Als de rechter beslist dat die datum voor de betaling van de ondernemings-

bemiddelaar ligt dan zal de ondernemingsbemiddelaar beschouwd worden als een

gewone schuldeiser265, wat ervoor kan zorgen dat de ondernemingsbemiddelaar

slechts ten dele of zelfs helemaal niet betaald wordt. In dat geval draait de

ondernemingsbemiddelaar op voor zijn eigen kosten samen met andere

schuldeisers. Hoewel de ondernemingsbemiddelaar op die manier in zekere zin

gemotiveerd wordt om een succesvolle sanering te bereiken, is het succes echter

niet alleen afhankelijk van de ondernemingsbemiddelaar. Dat zorgt er mijns inziens

voor dat er veel minder personen zich geroepen zullen voelen om als

ondernemingsbemiddelaar op te treden, wat uiteraard nefast kan zijn voor de

slaagkansen van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord.

260 KB van 30 september 2009 houdende vaststelling van de regels en barema’s betreffende de erelonen en de kosten van de gerechtsmandatarissen en van de voorlopige bestuurders, BS 16 oktober 2009.261 M. VANMEENEN, Het handelsonderzoek, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 71.262 Art. 13, 3e lid WCO.263 R. WACK, “Thoughts of a Chief Circuit Mediator on Federal Court-Annexed Mediation”, Ohio State Journal on Dispute Resolution Vol. 17, 2002, p. 267.264 W.D. BRAZIL, “Court ADR 25 years after Pound: Have we found a better way?”, Ohio State Journal on Dispute Resolution Vol. 18, 2002, p. 27; G. BROWN, “A community of court ADR programs: how court-based programs help each other survive and thrive”, The Justice System Journal Vol. 26 No. 3, 2005, p. 329.265 Art. 17, 2° Faill. W.

59

Page 66: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Als daarentegen de staking van betaling wordt gesitueerd na de betaling van de

ondernemingsbemiddelaar, dan draaien alle andere schuldeisers samen op voor de

kosten van de bemiddeling aangezien de faillissementsboedel zal verkleinen door de

erelonen van de ondernemingsbemiddelaar. Aangezien praktisch iedereen kan

worden aangesteld worden als ondernemingsbemiddelaar, kan dat een reden zijn

voor de schuldenaar om een bemiddelaar aan te stellen ook als hij weet dat het

faillissement onafwendbaar is. Op die manier kan hij immers die persoon

bevoordelen en eventueel zelfs een deel van die lonen recuperen.

6.2.6.3 Kosteloze bemiddeling?

Aangezien de rechter de inhoud van de bemiddelingsopdracht bepaalt, staat niets

hem in de weg om gewoonweg geen erelonen toe te kennen aan de

ondernemingsbemiddelaar.266 Het mag misschien wel vreemd klinken voor een

uitermate kapitalistisch ingesteld land als de Verenigde Staten, maar daar zijn er toch

heel wat bemiddelaars bij ondernemingen in moeilijkheden die werken zonder enige

vorm van financiële compensatie, zoals in Virginia267 en Californië268. Een reden voor

die werkwijze was dat betaling ervoor zou kunnen zorgen dat de bemiddeling

onnodig werd uitgerokken, wat een extra financiële last legt op de onderneming die

reeds in moeilijkheden is.269 Niet iedereen, mijzelf incluis, is er echter van overtuigd

dat onbetaalde bemiddeling de beste resultaten geeft onder andere omdat op die

manier veel goede potentiële bemiddelaars afhaken.270

Mijns inziens is het perfect mogelijk om de problemen rond tijd rekken uit te

schakelen zonder over te stappen op onbetaalde bemiddeling, namelijk door middel

van een zogenaamd incentive contract.271 Dat zou er dan concreet uit bestaan dat de

ondernemingsbemiddelaar een vooraf bepaald bedrag krijgt afhankelijk van het

266 Art. 13, 3e lid WCO.267 https://www.vaeb.uscourts.gov/wordpress/?wpfb_dl=31.268 S. HARTWELL & G. BERMANT, Alternative Dispute Resolution in a Bankruptcy Court, Washington, Federal Judical Center, 1988, p. 67.269 S. HARTWELL & G. BERMANT, Alternative Dispute Resolution in a Bankruptcy Court, Washington, Federal Judical Center, 1988, p. 67.270 L.A. LOMAX, “Alternative Dispute Resolution in Bankruptcy: Rule 9019 and Bankruptcy Mediation Programs”, American Bankruptcy Institute Law Review 68, 1994, p. 73.271 Dat creëert een alternatief verloningssysteem dat afgestemd is op het specifieke contract waardoor de spanning tussen principaal (de schuldenaar en schuldeisers) en de agent (de bemiddelaar) kan worden verminderd. Verschillende incentive contracts bestaan, zoals bonussen, sancties, uurverloning, vaste verloning of een procentuele verloning. Zie R. MNOOKIN, Beyond Winning: negotiating to create value in deals and disputes, Cambridge (VS), The Belknap Press of Harvard Press, 2000, p. 82-86.

60

Page 67: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

aantal schuldeisers, de grootte van de onderneming in moeilijkheden en van haar

schuldvorderingen. Dat zorgt er niet alleen voor dat de ondernemingsbemiddelaar

een aanmoediging heeft om zo snel mogelijk een buitengerechtelijk minnelijk

akkoord te kunnen faciliteren, maar geeft de partijen ook een duidelijk zicht over de

kosten.

6.2.6.4 Conclusie

Het is goed dat de schuldenaar de kosten draagt aangezien de schuldenaar op die

manier de kosten draagt bij een succesvolle sanering, terwijl de schuldeisers samen

de kosten dragen bij een later faillissement. Dat zal de schuldeisers zeker aansporen

om deel te nemen aan de ondernemingsbemiddeling. Aan de andere kant is er

weinig transparantie over de kosten. De erelonen moeten voor elke zaak afzonderlijk

worden bepaald en het is goed mogelijk dat de rechter de bemiddeling in gevaar

brengt door een te hoge of een te lage vergoeding op te leggen. De onzekerheid

over de status van de lonen van de ondernemingsbemiddelaar heeft ook een

negatieve impact op het slagen van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord. Hoewel

een mislukte bemiddeling altijd extra kosten met zich meebrengt, ben ik er toch van

overtuigd dat het uit een financieel oogpunt steeds interessant is om een

onafhankelijke derde zoals de ondernemingsbemiddelaar aan te stellen. Dat neemt

echter niet weg dat deze regeling verre van optimaal is.

6.2.7 Aanstelling en toezicht door de rechtbank

De schuldenaar moet steeds via de rechtbank gaan voor de aanstelling van een

ondernemingsbemiddelaar, tenminste als hij ervoor wil zorgen dat de strenge regels

van het Gerechtelijk Wetboek buitenspel gezet worden. Als de schuldenaar het

voorwerp uitmaakt van een handelsonderzoek, dan dient hij zijn verzoek om de

aanstelling van een bemiddelaar te richten tot de kamers voor handelsonderzoek. Is

dat niet het geval, dan moet hij zich wenden tot de voorzitter van de rechtbank van

koophandel.272

272 Art. 13 WCO; C. VAN BUGGENHOUT, “De gerechtelijke actoren in de wet continuïteit ondernemingen”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 197.

61

Page 68: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Hoewel de wet dat niet uitdrukkelijk vermeldt, zal de ondernemingsbemiddelaar in

sommige gevallen rapport moeten uitbrengen voor de rechtbank. Zo is het mogelijk

dat de rechter-verslaggever in het raam van een lopend handelsonderzoek

informeert naar de stand van zaken.273 Verder kan de rechter-verslaggever iedere

persoon horen van wie hij het nodig acht voor het onderzoek.274

Zoals eerder vermeld zorgt de aanstelling en het toezicht van de rechtbank ervoor

dat de ondernemingsbemiddelaar meer vertrouwen zal genieten van de schuldeisers.

Als er echter geen handelsonderzoek lopende is, dan valt het toezicht van de rechter

echter weg en kan het vertrouwen verminderen.

6.2.8 Bescherming van voorafgaandelijke ADR-overeenkomsten

Veel standaardcontracten in de zakenwereld bevatten reeds een arbitrage-

overeenkomst.275 Franchisegevers gebruiken daarnaast vaak arbitragebedingen

omdat de procedures informeel en geheim zijn, alsook omdat er een gelimiteerd

toezicht is van de rechtbanken.276 In dit geval wordt duidelijk misbuik gemaakt van de

sterke positie die een franchisegever heeft. Ook bemiddelingsclausules kunnen

voorkomen, al zullen die waarschijnlijk zelden gebruikt worden tussen

ondernemingen onderling aangezien er niet noodzakelijk een beslechting van het

conflict zal plaatsvinden.

6.2.8.1 Arbitrage-overeenkomsten

In principe onttrekt een geldig arbitragebeding de bevoegdheid van de rechter ten

voordele van de arbiter(s).277 De arbitrageovereenkomsten die bestaan voor het

instellen van de faillissementsprocedure moeten te allen tijde gerespecteerd worden,

ook al zouden de kosten van de arbitrage hoger zijn dan die van de normale

273 M. VANMEENEN, “De preprocedurele reorganisatie binnen de WCO”, in Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 44.274 Art. 12, §1, 5e lid WCO.275 E.S. STONG, “Some reflections from the bench on alternative dispute resolution in business bankruptcy cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009, p. 396.276 M. SALZBERG & M. ZINKGRAF, “When worlds collide: the enforceability of arbitration agreements in bankruptcy”, Franchise Law Journal Vol. 27 No. 1, 2007, p. 37.277 T. KRUGER en H. VAN HOUTTE, “Geschillenbeslechting: rechtbank of arbitrage”, in H. VAN HOUTTE (ed.), Themis: Internationaal Handelsrecht en Arbitrage, Brugge, die Keure, 2002, p. 85.

62

Page 69: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

rechtsgang.278 Eventuele samenhang verandert hier niets aan.279 Enkel bij

onsplitsbaarheid kan men volgens een vrederechter de arbitrageovereenkomst opzij

schuiven en alsnog naar de normale rechter stappen.280

De vraag is natuurlijk of via arbitrage een buitengerechtelijk minnelijk akkoord kan

worden afgedwongen. Omdat het geschillen onttrekt aan de bevoegdheid van de

natuurlijke rechter moet de overeenkomst tot arbitrage in ieder geval strikt worden

geïnterpreteerd.281 Het komt echter geregeld voor dat arbitrage wordt gestipuleerd

voor alle toekomstige conflicten. De vraag is natuurlijk of er een conflict voorafgaat

aan de sluiting van het minnelijk akkoord aangezien het slechts een probleem van

betaling is en niet van een verschillende interpretatie van de gevolgen van een

overeenkomst. In ieder geval zullen die overeenkomsten zorgvuldig moeten worden

bekeken door zowel de partijen als de rechter om de geldigheid ervan te bepalen.

Toch kan de curator aanvoeren dat de bewoordingen van het beding niet

gedetailleerd genoeg of onvolledig zijn met betrekking tot de benoeming van de

arbiters en zo de exclusieve bevoegdheid van de arbiter(s) opheffen.282 Indien het

faillissement is uitgesproken en het zou blijken dat er een arbitrageovereenkomst

bestond waar geen beroep op werd gedaan, dan kan die overeenkomst niet meer

ingeroepen worden, zelfs al is er een internationaal aspect.283 Het is niet meer dan

logisch dat een zelfde redenering kan en moet gehanteerd worden voor geldig

afgesloten buitengerechtelijke minnelijke akkoorden.

In geval van hoogdringendheid is het evenwel mogelijk om voorlopige maatregelen te

vragen aan de rechter in kort geding284, zelfs al is het arbitragetribunaal al

samengesteld.285 Aangezien het de voorzitter van de rechtbank van koophandel is

die de ondernemingsbemiddelaar aanstelt, zal de arbitrage-overeenkomst aan de

kant kunnen geschoven worden om eerst de bemiddeling een kans te geven.

Uiteraard zal bij het einde van de opdracht van de ondernemingsbemiddelaar naar

de arbiter moeten gestapt worden.

278 Cass. 29 mei 2009, Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht, januari 2010 met noot K. COX, p. 99.279 Cass., 9 november 1995, Rechtskundig Weekblad, 1995-1996, p. 1247.280 Vredegerecht Wervik, 10 november 1998, Tijdschrift Vrederechter, 1999, p. 349.281 M. HUYS en G. KEUTGEN, L’Arbitrage en droit belge et international, Brussel, Bruylant, 1981, p. 138.282 Cass. 8 mei 1998, Revue du notariat belge, 1999, p. 397.283 H. VAN HOUTTE, The Law of International Trade, Londen, Sweet & Maxwell, 2001, p. 378.284 Luik, 8 februari 2000, AR 1999/RF/208; Bergen 10 april 1996, Revue générale des Assurances et des Responsabilités, 1998, p. 1295.285 Kortgeding Hasselt, 15 februari 1999, Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht, 1999, p. 872.

63

Page 70: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

6.2.8.2 Bemiddelingsovereenkomsten

Bij bemiddelingsovereenkomsten gelden dezelfde regels als bij arbitrage-

overeenkomsten, met de nuance dat de partijen niet verplicht zijn tot een schikking te

komen aangezien het slechts een middelenverbintenis betreft.286 Partijen kunnen

afzonderlijk reeds een bemiddelingsbeding hebben opgenomen in hun contract.

Indien de tegenpartij niet te goeder trouw meewerkt of de bemiddelingspoging

meteen doet stranden, dan kan dat gedrag als rechtsmisbruik beschouwd worden en

leiden tot een schadevergoeding.287 Als de voorafgaande bemiddelingsclausule reeds

een bemiddelaar aanduidt, dan zal de schuldenaar zich daaraan moeten houden.

Dat kan echter niet altijd even opportuun zijn, zoals bijvoorbeeld bij een bemiddelaar

die is gekozen omwille van zijn persoonlijke kennis van beide partijen en zijn

expertise om een toekomstig geschil op te lossen. Die zal immers veel minder weten

over de financiën van de onderneming in moeilijkheden en dus minder geschikt zijn

om een minnelijk akkoord uit te werken dat niet alleen alle schuldeisers weet te

verzoenen, maar ook het bedrijf uit de financiële impasse weet te halen. Om aan een

potentiële schadevergoeding te ontsnappen is het mijns inziens dan ook best om in

zulks een geval naast de ondernemingsbemiddelaar ook de bemiddelaar benoemd in

de individuele overeenkomst aan te stellen. De partijen die een

bemiddelingsovereenkomst hebben afgesloten moeten aldus ten minste één keer

met een mediator samenzitten, daarna zijn ze vrij om andere vormen van

geschillenbeslechting te gebruiken.288 Zoals we eerder hebben gezien wordt de

ondernemingsbemiddelaar niet onderworpen aan de strenge regels van het

Gerechtelijk Wetboek, wat een reden kan zijn om de gemeenrechtelijke bemiddeling

vroegtijdig af te breken. Dat kan aanleiding geven tot een schadevergoeding als

kwaad opzet wordt aangetoond. Als de bemiddelaar in de overeenkomst al wordt

aangeduid of als die aanduiding wordt overgelaten aan iemand anders dan de

schuldenaar, dan lijkt het mij onmogelijk dat een ondernemingsbemiddelaar, wiens

aanstelling en opdracht bepaald wordt door de schuldenaar, voldoende is om aan de

voorafgaande bemiddelingsclausule te voldoen. In ieder geval zal elke clausule

286 T. KRUGER en H. VAN HOUTTE, “Geschillenbeslechting: rechtbank of arbitrage”, in H. VAN HOUTTE (ed.), Themis: Internationaal Handelsrecht en Arbitrage, Brugge, die Keure, 2002, p. 87.287 F. GLANSDORFF, “Contractuele aspecten van de burgerlijke en handelsmediatie”, in H. VAN HOUTTE & P. WAUTELET, Mediatie in handelsgeschillen, Leuven, Acco, 2000, nr. 4.288 Gent 17 maart 1999, Tijdschrift voor Rechtspersonen en Vennootschappen, 1999, p. 530.

64

Page 71: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

afzonderlijk moeten worden geïnterpreteerd om uit te maken welke regels van

toepassing zijn.

6.2.8.3 Conclusie

In België zullen de andere ADR-overeenkomsten dus vaak uitwerking hebben, in

tegenstelling tot de Verenigde Staten waar het niet mogelijk is om te contracteren

over de faillissementsprocedure. Amerikanen zijn immers gebonden aan de

rechtsgang voorgeschreven door Chapter 7 en 11.289 Aangezien arbitrage-

overeenkomsten vaak unilateraal worden opgelegd door de sterkere partij, ben ik in

ieder geval van mening dat er voorrang moet gegeven worden aan een

bemiddelingspoging als er een arbitrageclausule in de hoofdovereenkomst is

opgenomen, iets waar de Belgische wetgever in voorzien heeft. Ook bij

voorafgaande bemiddelingsclausules treden er problemen op omdat de

ondernemingsbemiddelaar niet beschouwd kan worden als een bemiddelaar in de

zin van het Gerechtelijk Wetboek.

6.3 Conclusie

Het wordt al snel duidelijk dat de wetgever de procedure rond de

ondernemingsbemiddelaar zo flexibel mogelijk wou maken met zo weinig mogelijk

vormvereisten. Dat zorgt er op zich voor dat de procedure snel afgerond kan worden

en zal ook vaak een gunstige impact hebben op de kosten. Toch brengt de

procedure een hele resem problemen met zich mee. Allereerst kan zo goed als

iedereen ondernemingsbemiddelaar worden en dus gaan de kenmerkende vereisten

van de professionele bemiddelaar soms verloren, zoals de confidentialiteit,

neutraliteit en ervaring. Daarnaast valt het te betreuren dat enkel de schuldenaar de

ondernemingsbemiddelaar kan aanvragen. Schuldeisers hebben namelijk ook vaak

baat bij een succesvolle buitengerechtelijke reorganisatie. Door die twee

hogergenoemde elementen zullen de schuldeisers ook vaak minder vertrouwen

hebben in de ondernemingsbemiddelaar, wat uiteraard een negatieve impact kan

hebben op de succeskansen van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord. Ook het

289 A. SCHWARTZ, “Contracting about bankruptcy”, Journal of Law, Economics & Organization, Vol. 13, 1997, p. 129.

65

Page 72: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

gebrek aan transparantie bij de kosten van de ondernemingsbemiddeling valt te

betreuren. Ik kan daarom besluiten dat de Belgische ondernemingsbemiddeling niet

effectief genoeg is om een snelle en efficiënte oplossing te bieden aan

ondernemingen in moeilijkheden.

7 Het buitengerechtelijk akkoord en de ondernemingsbemiddelaar in de praktijk

Doordat het buitengerechtelijk minnelijk akkoord en de aanstelling van de

ondernemingsbemiddelaar niet bekendgemaakt worden tenzij met toestemming van

de schuldenaar, is het zeer moeilijk om accurate gegevens te verzamelen omtrent

het gebruik ervan. De enige manier om erachter te komen of er een

buitengerechtelijk minnelijk akkoord werd gesloten is als de onderneming nadien nog

failliet gaat. Cijfers daarrond zijn er echter niet. Desondanks zijn er enkele auteurs

die de effecten van de buitengerechtelijke procedure bespreken en ook kunnen er

indicaties gevonden worden in de algemene studies in verband met de WCO.

Uit een studie van Graydon bleek dat in de eerste twee en een halve levensjaren van

de WCO er 3221 ondernemingen in moeilijkheden werden toegelaten tot de

gerechtelijke reorganisatie, wat maar liefst het drievoud is van het aantal bedrijven

dat zich beriep op de Wet op het Gerechtelijk Akkoord.290 Indrukwekkende cijfers als

je weet dat die meer dan elf jaar in voege was.291 Hoewel we geen sluitende

conclusies uit die studie kunnen trekken met betrekking tot de buitengerechtelijke

procedure, geeft het toch enkele indicaties. Hoewel de financiële crisis en het feit dat

een ondernemer nu niet meer moet aantonen dat zijn bedrijf gered kan worden

ongetwijfeld meegespeeld hebben met het grote aantal aanmeldingen, kunnen we

toch met relatieve zekerheid stellen dat de buitengerechtelijke procedure een pak

minder gebruikt wordt dan de gerechtelijke. Aangezien maar liefst 70% van alle

geopende gerechtelijke reorganisatieprocedures in België uiteindelijk resulteert in

een faillissement292, ben ik ervan overtuigd dat ondernemers in moeilijkheden meer 290 Graydon, “Jaaroverzicht 2011. Studie 30/12/2011’”, p. 47, http://www.graydon.be/publicnew/Default.aspx?i=63&artikels_id=823 . 291 Van 1 januari 1998 tot 1 april 2009.292 Graydon, “Jaaroverzicht 2011. Studie 30/12/2011’”, p. 48, http://www.graydon.be/publicnew/Default.aspx?i=63&artikels_id=823 .

66

Page 73: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

aangemoedigd moeten worden om gebruik te maken van de buitengerechtelijke

procedure. In België heerst er immers een heel negatief gevoel tegenover bedrijven

die een gerechtelijke reorganisatie beogen, iets wat in de Verenigde Staten absoluut

niet het geval is.293 Ter vergelijking: in dat land ligt het aantal geslaagde procedures

dubbel zo hoog.294 Verder wordt ook gemeld dat een hoog aantal bedrijven dat

gebruik maakt van de gerechtelijke procedure in de WCO na een aantal maanden

toch failliet gaat. Door de opschorting van betaling en de soms extreme

schuldherschikkingen brengen deze bedrijven geregeld hun leveranciers in de

problemen, wat een kettingreactie kan veroorzaken.295 Het is duidelijk dat de

buitengerechtelijke procedure dit probleem niet heeft aangezien er geen opschorting

wordt geboden.296 Verder kunnen de schuldeisers nooit gedwongen worden door de

andere schuldeisers om een ongunstig akkoord te tekenen, zoals bij het collectief

akkoord wel het geval is.297 In de Verenigde Staten hebben buitengerechtelijke

reorganisaties ook een veel hoger slaagpercentage dan de gerechtelijke.298 Volgens

enkele auteurs wordt er in de praktijk evenwel veel meer misbruik gemaakt van de

gerechtelijke procedure, waardoor de statistieken minder representatief zijn.299

Desondanks kunnen we daaruit toch opmaken dat er in België waarschijnlijk ook

meer succesvolle buitengerechtelijke procedures zijn dan gerechtelijke.

De meeste auteurs geloven dat, wanneer de partijen elkaar nodig hebben, de kansen

op een succesvolle bemiddeling stijgen, wat uiteraard meermaals het geval zal zijn

bij ondernemingen in moeilijkheden.300 Verder wordt gemeld dat de rechters zich te

soepel opstellen als ze worden gevat in het kader van de WCO301, waardoor nog

maar weinig schuldeisers vertrouwen hebben in de regeling. Die lakse houding zou 293 B. DE MOOR “Het nut van de ondernemingsbemiddelaar en andere buitengerechtelijke instrumenten voor de reorganisatie van ondernemingen in moeilijkheden”, Revue internationale du droit des affaires, 2011, p.179294 http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=153O3FUC . 295 Graydon, “Jaaroverzicht 2011. Studie 30/12/2011’”, p. 54, http://www.graydon.be/publicnew/Default.aspx?i=63&artikels_id=823 . 296 Art. 2 (o) WCO.297 Art. 54 WCO.298 M. WHITE, “Corporate bankruptcy as a filtering device: Chapter 11 reorganizations and out-of-court debt restructurings”, Journal of Law, Economics & Organization Vol. 10 No. 2, 1994, p. 268.299 R. JANSEN, “Far West-recht : enkele kritische kanttekeningen bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de nieuwe Wet Continuïteit Ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009, p. 1580; P. FRANCOIS, “De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen. Over euforie en relativisme. De ervaringen van de bank als schuldeiser”, Financieel Forum/Bank- en financieel recht, 2011, p. 187.300 M. BIDWELL & I. FERNANDEZ-MATEO, “Relationship duration and returns to brokerage in the staffing sector”, Organization Science Vol. 21 No. 6, p. 1141; R. PEEPLES, “The uses of mediation in chapter 11 cases”, ABI Law Review Vol. 17, 2009, p. 405.301 P. FRANCOIS, “De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen. Over euforie en relativisme. De ervaringen van de bank als schuldeiser”, Financieel Forum/Bank- en financieel recht, 2011, p 177.

67

Page 74: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

kunnen ingegeven worden door de basisidee om zoveel mogelijk “te redden wat er te

redden valt”. Echter is dit niet altijd een reden om schuldeisers op compleet andere

manieren te behandelen.302

Praktisch gezien zal een buitengerechtelijk minnelijk akkoord enkel gesloten worden

als enkele of alle schuldeisers toegevingen doen aan de ondernemer. Dat kan

bestaan uit een uitstel van betaling, vrijstelling van rente of een omzetting van (een

deel van) de schuldvorderingen. Ook een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding is

mogelijk, eventueel onder ontbindende voorwaarde van economisch herstel.303 Een

andere mogelijkheid is dat de schuldvordering wordt omgezet in een soort van

aandeel, zodat de schuldeiser enkel aanspraak kan maken op een residueel deel

van de winst.304 Daarnaast kunnen de schuldeisers ook rechten om de activa van de

onderneming te liquideren toegekend worden.305 Dat heeft als voordeel dat de

schuldenaar gedwongen wordt om de juiste beslissingen te maken, maar het nadeel

is dat er op die manier soms onnodige en schadelijke liquidaties kunnen voorkomen

die de continuïteit van de onderneming wederom in gevaar kunnen brengen.306

Kredietinstellingen zullen in het minnelijk akkoord waarschijnlijk hun kredietposities

willen onderhandelen zodat de curator de consolidatie van de kredieten bij een

eventueel faillissement niet meer kan aanvechten.307 Een minder praktische optie is

de uitbetaling afhankelijk te maken van de cash flow, met andere woorden als de

onderneming terug liquide middelen heeft. Het probleem daarbij is dat de liquiditeit in

principe enkel door de schuldenaar kan nagegaan worden en de uitbetaling dus zo

goed als volledig afhankelijk van zijn wil wordt.308

Enkele Amerikaanse studies hebben aangetoond dat banken als schuldeiser over

het algemeen minder snel toegeven om een minnelijk akkoord te ondertekenen

302 P. FRANCOIS, “De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen. Over euforie en relativisme. De ervaringen van de bank als schuldeiser”, Financieel Forum/Bank- en financieel recht, 2011, p. 187.303 Advies 2011/9 van 6 april 2011 Invloed van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord en de gerechtelijke reorganisatie op de schulden en vorderingen.304 E. HOTCHKISS et al., “Bankruptcy and the resolution of financial distress”, in B. ESPEN (ed.), Handbook of Corporate Finance: Empirical Corporate Finance Vol. 2, 2008, p. 8.305 O. HART & J. MOORE, “Default and renegotiation: a dynamic model of debt”, Quarterly Journal of Economics, 1998, p. 127.306 Daarnaast kan het ook voorkomen dat de schuldeiser de waarde van het goed waar hij een recht op liquidatie op heeft verkeerd inschat; E. HOTCHKISS et al., “Bankruptcy and the resolution of financial distress”, in B. ESPEN (ed.), Handbook of Corporate Finance: Empirical Corporate Finance Vol. 2, 2008, p. 10.307 M. RAPSAET, “De wet continuïteit ondernemingen en de nieuwe herstelmogelijkheden voor ondernemingen in moeilijkheden”, Nieuw Notarieel Kwartaalschrift 4, 2009, p. 131.308 E. HOTCHKISS et al., “Bankruptcy and the resolution of financial distress”, in B. ESPEN (ed.), Handbook of Corporate Finance: Empirical Corporate Finance Vol. 2, 2008, p. 9.

68

Page 75: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

omdat ze een verzekerde schuldvordering hebben.309 Evenwel is er een ander

onderzoek dat aangaf dat de aanwezigheid van een bank als schuldeiser het succes

van een minnelijk akkoord positief beïnvloedt.310 Een visie die beide studies overstijgt

zegt dat bedrijven die schulden hebben bij de banken die proportioneel groter zijn

dan de schulden bij andere personen sneller voor een gerechtelijke reorganisatie

kiezen.311

8 Eindconclusie

Het staat buiten kijf dat de WCO de grote problemen die gepaard gingen met de

procedures in de Wet op het Gerechtelijk Akkoord gedeeltelijk heeft opgelost door de

formele benadering te verlaten en de ondernemingen in moeilijkheden enkele

buitengerechtelijke oplossingen te bieden. Door zowel het buitengerechtelijk

minnelijk akkoord als de aanstelling van ondernemingsbemiddelaar aan zeer weinig

vormvereisten te onderwerpen werd de noodzakelijke flexibiliteit verzekerd.

Desondanks zijn er toch nog enkele fundamentele problemen in de beide procedures

van de WCO die een optimale reorganisatie in de weg staan.

De procedure rond het buitengerechtelijk minnelijk akkoord wordt het meest

geplaagd door de arbitraire drempel van twee schuldeisers, waardoor het onmogelijk

is om met de belangrijkste schuldeiser een akkoord te sluiten. Verder is het duidelijk

geworden dat de verregaande bescherming van betalingen gedaan in het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord misbruik aanmoedigt. Derden kunnen op die

manier indirect benadeeld worden bij een later faillissement. Daarnaast heeft de

rechter te weinig bevoegdheden bij het buitengerechtelijk minnelijk akkoord. Een

verdergaande geheimhoudingsplicht tijdens de onderhandeling kan voor betere

communicatie zorgen dan nu het geval is. De onzekerheid over een

faillissementsaanvraag door een schuldeiser en onduidelijkheden omtrent de

309 P. ASQUITH, R. GERTNER & D. SCHARFSTEIN, "Anatomy of Financial Distress: An Examination of Junk-Bond Issuers," Quarterly Journal of Economics August, 1994, p. 641; C. JAMES, "When Do Banks Take Equity in Debt Restructurings?", Review of Financial Studies Vol. 4, 1995, p. 1227.310 S. GILSON, K. JOHN & L. LANG, "Troubled Debt Restructuring: An Empirical Study of Private Reorganization of Firms in Default," Journal of Financial Economics oktober, 1990, p. 327.311 S. CHATTERJEE, U. DHILLON & G. RAMIREZ, “Resolution of Financial Distress: Debt Restructurings via Chapter 11, Prepackaged bankruptcies, and Workouts”, Financial Management Vol. 25 No.1, 1996, p. 17.

69

Page 76: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

arbeidsrechtelijke aspecten hebben eveneens een negatieve impact op het succes

van de buitengerechtelijke minnelijke akkoorden.

Ook de figuur van de ondernemingsbemiddelaar kampt met heel wat problemen.

Doordat enkel de schuldenaar beslist over de aanstelling, hoedanigheid en opdracht

van de ondernemingsbemiddelaar, kunnen we hier spreken over een quasi-verplichte

bemiddeling, met alle gevolgen vandien. Het feit dat de schuldeisers geen

ondernemingsbemiddelaar kunnen aanvragen is eveneens niet gewenst. De

ondernemingsbemiddelaar moet verder geen enkele kwalificaties hebben. Dat kan in

de eerste plaats een negatieve impact hebben op zijn (gepercipieerde) neutraliteit.

Daarnaast hoeft hij zich niet te houden aan een geheimhoudingsplicht, wat uiteraard

ook voor vervelende situaties kan zorgen. Verder zorgt de verdeling van de kosten

en de arbitraire hoogte ervan voor verwarring.

Zo lang deze problemen niet uit de weg geruimd worden, lijkt het onmogelijk dat de

buitengerechtelijke procedure van de WCO aan populariteit zal winnen en de

Belgische publieke opinie ten opzichte van ADR zal veranderen. Bemiddelen en

onderhandelen kunnen nochtans in principe veel voordelen bieden in vergelijking met

de gerechtelijke procedure, zeker bij ondernemingen in moeilijkheden. De wetgever

zou er dus goed aan doen om de WCO weer onder de loep te nemen, zeker gezien

de nog steeds voortdurende financiële crisis.

Bibliografie

ADLER, B., “A theory of corporate insolvency”, New York University Law Review Vol.

72, 1997

70

Page 77: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

AGHION, P., HART, O. & MOORE, J., “The Economics of bankruptcy reform”,

Journal of Law, Economics & Organization, Vol. 8, 1992

ASQUITH, P., GERTNER, R. & SCHARFSTEIN, D., "Anatomy of Financial Distress:

An Examination of Junk-Bond Issuers," Quarterly Journal of Economics August, 1994

BAIRD, D., “The uneasy case for corporate reorganizations”, The Journal of Legal

Studies Vol. 15, 1986

BAIRD, D. & MORRISON, E., “Serial entrepreneurs and small business

bankruptcies”, Columbia Law Review Vol. 105 No. 8, p. 2313, 2005

BALLON, G., GEENS, K. & STUYCK, J., Handels- en Vennootschapsrecht,

Mechelen, Kluwer, 1999

BEEKHUIS, L.H., “NAI Minitrage: een welcome aanvulling”, Tijdschrift voor Arbitrage,

1995

BOUCHE, M. & FIERENS, J.P., “Alternatieve geschillenbeslechting: bemiddeling in

burgerlijke en handelszaken”, Cahier van de Jurist nr. 4, 2004

BRADLEY, M. & ROSENZWEIG, M., “The untenable case for Chapter 11”, Yale Law

Review Vol. 101, 1992

BRAZIL, W.D., “Court ADR 25 years after Pound: Have we found a better way?”,

Ohio State Journal on Dispute Resolution Vol. 18, 2002

71

Page 78: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

BRENNINKMEIJER, A.F.M., “Onderhandelen”, in H.J. BONENKAMP, A.F.M.

BRENNINKMEIJER, J. VAN BRUGGEN; P. WALTERS, Handboek Mediation, Den

Haag, Sdu Uitgevers, 2001

BRIJS, S., “De wet betreffende de continuïteit van ondernemingen”, Tijdschrift voor

Rechtspersoon en Vennootschap, 2009

BRIJS, S., “Minnelijke akkoorden in de WCO: zegen of vloek?”, in CLAEYS, I.,

STEENNOT, R. & TISON, M. (eds.), Economisch recht: ondernemingen,

concurrenten en consumenten 2010-2011, Mechelen, Kluwer, 2011

BROWN, T., “Claimholder Incentive Conflicts in Reorganization: The Role of

Bankruptcy Law”, The Review of Financial Studies 2, 1989

BROWN, G., “A community of court ADR programs: how court-based programs help

each other survive and thrive”, The Justice System Journal Vol. 26 No. 3, 2005

BROWN, H. en MARRIOT, A., ADR Principles and Practice, Londen, Sweet &

Maxwell, 1993

BURR, A., “Building Reform From the Bottom Up: Formulating Local Rules For

Bankruptcy Court-Annexed Mediation”, Ohio State Journal on Dispute Resolution

Vol. 12, 1997

CHATTERJEE, S., DHILLON, U. & RAMIREZ, G., “Resolution of Financial Distress:

Debt Restructurings via Chapter 11, Prepackaged bankruptcies, and Workouts”,

Financial Management Vol. 25 No.1, 1996

CLOQUET, A., “Les concordats et la faillite” in Les Novelles, Droit Commercial IV,

Brussel, Larcier 1985

72

Page 79: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

COLLE, P., Het juridisch kader van de faillissementsvoorkoming: kritische analyse

met rechtsvergelijkende aantekeningen, Antwerpen, Maklu, 1989

COUSSEMENT, P., “De Wet op de Continuïteit van de Ondernemingen van 31

januari 2009”, Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht, 2009

DAVIDSON, S. & ROSENBLAT, H., “Responsible officers: a possible alternative to a

Chapter 11 trustee”, American Bankruptcy Institute Journal Vol. 29 No. 5, p. 133,

2010

DE BAUW, S. & GAYSE, B., Bemiddeling en rechtspraak hand in hand: Wegwijs

voor de rechter, Brugge, die Keure, 2009

DE CROOCK, G. & VERSCHELDEN, M., Preventie bij ondernemingen in

moeilijkheden na de nieuwe wet op de continuïteit van de ondernemingen. Hoe komt

u sterker uit deze crisis?, Mechelen, Kluwer, 2009

DE GAVRE, J., Le contrat de transaction, Brussel, Bruylant, 1967

DE GEYTER, L., Alternatieve methoden tot beslechting van bestuursgeschillen,

Gent, UGent, 2004

DELVAUX, G., GRÉGOIRE, M., LAGASSE, F. & VAN BUGGENHOUT, C.,

L’entreprise en difficulté, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2009

DE MEY, F., “Wet Continuïteit Ondernemingen: het reorganisatieplan”, Gerechtelijk

akkoord en Faillissement, Antwerpen, Kluwer, 2009

73

Page 80: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

DE MOOR, B., “Het nut van de ondernemingsbemiddelaar en andere

buitengerechtelijke instrumenten voor de reorganisatie van ondernemingen in

moeilijkheden”, Revue internationale du droit des affaires, 2011

DE MOOR, B., “De gegevensverzameling, de handelsonderzoeken en de

ondernemingsbemiddelaar in de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit

van ondernemingen”, in LAMBERT, P. et al., De wet betreffende de continuïteit van

de ondernemingen, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010

DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge V, Brussel, Bruylant, 1975

DIRIX, E. & JANSEN, R., “De positie van schuldeisers en het lot van de lopende

overeenkomsten”, Gerechtelijk Akkoord en Faillissement, 2009

ESHER, J.A., “ADR comes to bankruptcy”, Dispute Resolution Magazine Summer,

2003

FINKELSTEIN, C., “Financial distress as a noncooperative game: a proposal for

overcoming obstacles to private workouts”, The Yale Law Journal Vol. 102, 1993

FRANCOIS, P., “De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen. Over

euforie en relativisme. De ervaringen van de bank als schuldeiser”, Financieel

Forum/Bank- en financieel recht, 2011

GARRIDO, J., Out-of-Court Debt Restructuring, s.l., The World Bank, 2012

GILSON, S., JOHN, K. & LANG, L., "Troubled Debt Restructuring: An Empirical

Study of Private Reorganization of Firms in Default," Journal of Financial Economics

October, 1990

74

Page 81: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

GILSON, S., “Coming Through in a crisis: how Chapter 11 and the debt restructuring

industry are helping to revive the U.S. economy”, Journal of Applied Corporate

Finance Vol. 24 Nr. 4, 2012

GLADSTONE, L., “Rule 409: maintaining the shield for negotiation in federal and

bankruptcy courts”, Pepperdine Law Review S237, 1989

GLANSDORFF, F., “Contractuele aspecten van de burgerlijke en handelsmediatie”,

in VAN HOUTTE, H. & WAUTELET, P., Mediatie in handelsgeschillen, Leuven, Acco,

2000

GRÉGOIRE, M., “Le sort des créanciers et leurs garanties”, in DELVAUX, G.,

GRÉGOIRE, M., LAGASSE, F. & VAN BUGGENHOUT, C., L’entreprise en difficulté,

Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2009

GROSS, K., Failure and forgiveness: rebalancing the bankruptcy system, New

Haven, Yale University Press, 1997

HARTWELL, S. & BERMANT, G., Alternative Dispute Resolution in a Bankruptcy

Court, Washington, Federal Judical Center, 1988

HUYS, M. en KEUTGEN, G., L’Arbitrage en droit belge et international, Brussel,

Bruylant, 1981

JAMES, C., "When Do Banks Take Equity in Debt Restructurings?", Review of

Financial Studies Vol. 4, 1995, p. 1227

JANGER, T., “Crystals and Mud in Bankruptcy Law: Judicial Competence and

Statutory Design”, Arizona Law Review, Vol. 43, No. 1, 2001

75

Page 82: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

JANSEN, R., “Far West-recht : enkele kritische kanttekeningen bij het

buitengerechtelijk minnelijk akkoord in de nieuwe Wet Continuïteit Ondernemingen”,

Rechtskundig Weekblad, 2009

KRUGER, T. en VAN HOUTTE, H., “Geschillenbeslechting: rechtbank of arbitrage”,

in VAN HOUTTE, H. (ed.), Themis: Internationaal Handelsrecht en Arbitrage, Brugge,

die Keure, 2002

LAENENS, J., “Schikken of beschikken? Pleidooi tegen de privatisering van de

bemiddeling”, Rechtskundig Weekblad, 2000

LANDSMAN, S., “ADR and the cost of compulsion”, Stanford Law Review, Vol. 57, p.

1605

LOMAX, L.A., “Alternative Dispute Resolution in Bankruptcy: Rule 9019 and

Bankruptcy Mediation Programs”, American Bankruptcy Institute Law Review 68,

1994

MABEY, R.R. et al., “Expanding the Reach of Alternative Dispute Resolution in

Bankruptcy: The Legal and Practical Bases for the Use of Mediation and the Other

Forms of ADR”, South Carolina Law Review Vol. 46, 1995

MARTIN, J.B., “A user’s guide to bankruptcy mediation and settlement conferences”,

Transactions: The Tennessee Journal of Business Law, 1998

MITCHELL, J.P. & WIRTH, S.R., “A uniform structural basis for nationwide

authorization of bankruptcy court-annexed mediation”, ABI Law Review Vol. 6, 1998

MNOOKIN, R., Beyond Winning: negotiating to create value in deals and disputes,

Cambridge (VS), The Belknap Press of Harvard Press, 2000

76

Page 83: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

MORRIS, C.G. & LEE, C.J., “From behind the bench: toward an efficient mediation

model – Evaluative mediation in bankruptcy”, Norton Bankruptcy Law Adviser April,

2007

MOTT, C.G., “Macy’s miracle on 34th Street: Employing mediation to develop the

reorganization plan in a mega-chapter 11 case”, Ohio State Journal on Dispute

Resolution Vol. 14, 1998

NEWSOME, R., “Mediating disputes arising out of troubled companies – do it sooner

rather than later”, Golden Gate University Law Review Vol. 42, 2012

NIEMIC, R.J., “Improvements are sought as bankruptcy courts try ADR”, Alternatives

Vol. 15, 1997

NIEMIC R.J. et al. Guide to judicial management in ADR, Los Angeles, LexisNexis

2001

OKAMOTO, A., “Japan’s business revitalization ADR: an economic savior or a

convenient excuse to avoid bankruptcy?”, Cardozo Journal of Conflict Resolution Vol.

12, 2011

PEEPLES, R., “The uses of mediation in chapter 11 cases”, ABI Law Review, Vol.

17, 2009

PEETERS, J., Informatie en raadpleging van werknemers bij herstructurering,

Antwerpen, Intersentia, 2009

PEETERS, J., “Rechtspositie van de werknemers in de WCO”, Gerechtelijk akkoord

en faillissement, 2012

77

Page 84: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

RAPSAET, M., “De wet continuïteit ondernemingen en de nieuwe

herstelmogelijkheden voor ondernemingen in moeilijkheden”, Nieuw Notarieel

Kwartaalschrift 4, 2009

REMMERY, S. & SUPPLY, G., “Wet Continuïteit Ondernemingen. Wet van 31 januari

2009: van gerechtelijk akkoord naar gerechtelijke reorganisatie”, Nieuw Juridisch

Weekblad nr. 16, 2009

RESNICK, A & SOMMER, J., “Mediation in Bankruptcy”, Collier Bankruptcy Manual

4th edition, 2009

REUBEN, R., “Constitutional Gravity: a unitary theory of alternative dispute resolution

and public civil justice”, UCLA Law Review Vol. 47

SALZBERG, M. & ZINKGRAF, M., “When worlds collide: the enforceability of

arbitration agreements in bankruptcy”, Franchise Law Journal Vol. 27 No. 1, 2007

SCHWARTZ, A., “Contracting about bankruptcy”, Journal of Law, Economics &

Organization, Vol. 13, 1997

STONG, E.S., “A user’s guide to alternative dispute resolution in business cases”, in

CARROL, M.T., ALI-ABA’s practice checklist manual on advising business clients,

s.l., ALI-ABA, 2000

STONG, E.S., “Some reflections from the bench on alternative dispute resolution in

business bankruptcy cases”, ABI Law Review, Vol. 17, 2009

SWINSON, S.K., “Alternative Dispute Resolution in Bankruptcy”, Tulsa Law Journal

Vol. 35:813, 2000

78

Page 85: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

TAILDEMAN JANSSENS CASTEELS, F., Handleiding van de gedelegeerd rechter,

Mijnwetboek.be, 2011

TISON, M., “Depistage en gerechtelijk akkoord na de wet van 17 juli 1997”,

Rechtskundig Weekblad 97-98

VAN BUGGENHOUT, C., “Quelles solutions (juridiques) pour les entreprises en

difficulté ?“, in DELVAUX, G., GRÉGOIRE, M., LAGASSE, F. & VAN

BUGGENHOUT, C., L’entreprise en difficulté, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2009

VAN DER WERF, H.G. & VENHUIZEN, S.M.A.M., Mediation, Den Haag, Boom

Juridische Uitgevers, 2002

VAN HOUTTE, H., The Law of International Trade, Londen, Sweet & Maxwell, 2001

VANMEENEN, M., “De wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van

ondernemingen”, Rechtskundig Weekblad, 2009

VANMEENEN, M., “De preprocedurele reorganisatie binnen de WCO”, in

Gerechtelijke reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010

VANMEENEN, M., “De arbeidsrechtelijke aspecten van de wet betreffende de

continuïteit van de ondernemingen: gewikt en gewogen”, in Gerechtelijke

reorganisatie – Getest, gewikt, gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010

VANMEENEN, M., Het handelsonderzoek, Mechelen, Kluwer, 2010

79

Page 86: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

VANMEENEN, M., “De (veron)gelijk(t)e positie van de schuldeisers bij gerechtelijke

reorganisatie door collectief akkoord”, Revue internationale du droit des affaires,

2011

VAN OMMESLAGHE, P., “Les liquidations volontaires et les concordats“, in

L’entreprise en difficulté, Brussel, Editions du Jeune Barreau, 1981

VEROUGSTRAETE, I., Manuel de la continuité des entreprises et de la faillite,

Waterloo, Wolters Kluwer Belgium, 2011

WACK, R., “Thoughts of a Chief Circuit Mediator on Federal Court-Annexed

Mediation”, Ohio State Journal on Dispute Resolution Vol. 17, 2002

WAISMAN, S. & LUCAS, J., “The role and retention of the chief restructuring officer”,

The Americas Restructuring and Insolvency Guide 2008/2009, 2009

WALL, J., STARK, J. & STANDIFER, R., “Mediation: a current review and theory

development”, The Journal of Conflict Resolution Vol. 45 No. 3, 2001

WEISBURST, S., “Judicial review of settlements and consent decrees: an economic

analysis”, The Journal of Legal Studies Vol. 28 No. 1, 1999

WEISS, L. & WRUCK, K., “Information problems, conflicts of interests and asset

stripping: chapter 11’s failure in the case of Eastern airlines”, The Journal of Financial

Economics Vol. 48, 1998

WHITE, M., “Corporate bankruptcy as a filtering device: Chapter 11 reorganizations

and out-of-court debt restructurings”, Journal of Law, Economics & Organization Vol.

10 No. 2, 1994

80

Page 87: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

WINDEY, B. & QUINTIENS, L., “Rechtspraakoverzicht WCO: voornaamste

tendensen na 2 jaar rechtspraak”, Limburgse Rechtsleer, 2011

WOODWARD, J., “Evaluating Bankruptcy Mediation”, Journal of Dispute Resolution

1, 1999

ZENNER, A., Wet continuïteit ondernemingen. De eerste commentaar, Antwerpen,

Intersentia, 2009

ZENNER, A., LEBEAU, J.-P. & ALTER, C., La loi relative à la continuité des

entreprises, a l’épreuve de sa première pratique, Brussel, Larcier, 2010

ZENNER, A. & PEETERS, I., “Tegenwerpelijkheid van samenloopvermijdende

contractuelewaarborgmechanismen”, Rechtskundig Weekblad, 2005

Wetgeving

Wet Continuïteit Ondernemingen van 31 januari 2009 (B.S. 9 februari 2009)

Wet van 20 september 1948 houdende de organisatie van het bedrijfsleven (B.S. 27

september 1948)

KB 27 november 1973 (B.S. 28 november 1948)

Parl. St. Kamer, Doc. 52 0160/001

81

Page 88: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Advies 2011/9 van 6 april 2011: Invloed van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

en de gerechtelijke reorganisatie op de schulden en vorderingen

CAO nr. 9

Rechtspraak

Cass. 16 april 1953, Pasicrisie Belge, 1953

Brussel, 24 mei 1960, Annales du notariat et de l’enregistrement 1960, 209

Bergen, 15 juni 1995, Journal des Tribunaux, 1996

Cass., 9 november 1995, Rechtskundig Weekblad, 1995-1996

Bergen 10 april 1996, Revue générale des Assurances et des Responsabilités, 1998

Cass. 8 mei 1998, Revue du notariat belge, 1999

Vredegerecht Wervik, 10 november 1998, Tijdschrift Vrederechter, 1999

Kortgeding Brussel, 5 februari 1999, Revue de jurisprudence de Liège, Mons et

Bruxelles

Kortgeding Hasselt, 15 februari 1999, Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht, 1999

82

Page 89: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

Gent 17 maart 1999, Tijdschrift voor Rechtspersonen en Vennootschappen, 1999

Luik, 8 februari 2000, AR 1999/RF/208

Cass. 6 november 2002, Journal des tribunaux, 2003 met noot J. KIRKPATRICK en

Revue critique de jurisprudence belge, 2004 met noot F. GLANSDORFF

Cass. 29 mei 2009, Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht, januari 2010 met noot K.

COX

Kh. Brussel 3 juli 2009, Rechtspraak Antwerpen Brussel Gent, 2010, afl. 8, p. 521,

noot S. LOOSVELD

Kh. Tongeren 27 september 2010, B/10/00166, onuitg.

Kh. Hasselt (7de k.) 14 maart 2011, B/09/102, onuitg.

Online

Graydon, “Jaaroverzicht 2011. Studie 30/12/2011’”,

http://www.graydon.be/publicnew/Default.aspx?i=63&artikels_id=823 (geraadpleegd

op 30/04/2013)

83

Page 90: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=153O3FUC (geraadpleegd op

30/04/2012)

https://www.vaeb.uscourts.gov/wordpress/?wpfb_dl=31 (geraadpleegd op

30/04/2012)

http://zembla.vara.nl/fileadmin/uploads/VARA/be_users/documents/tv/pip/zembla/

2012/Ned_fraudeland/voorontwerpinsolventiewet.pdf (geraadpleegd op 30/04/2012)

K. YOST, The Choice Among Traditional Chapter 11, Prepackaged Bankruptcy and

Out-of-Court Restructuring, 2002, http://www.turnaround-sa.com/pdf/The%20Choice

%20Among%20Processes.pdf (geraadpleegd op 30/04/2012)

http://www.publiclawgroup.com/wp-content/uploads/2012/06/Fiscal-Insolvency-

Under-AB-506.pdf (geraadpleegd op 30/04/2012)

MONETTE, P.-Y., La médiation commerciale contemporaine – un nouvel élan pour

l’entreprise Européenne, 2003,

http://www.eu-bg.com/files/downloads/files/85e80c5c91563335067f5d446b479bd5/

Mediation%20commerciale%20contemporaine.pdf (geraadpleegd op 30/04/2012)

UNCITRAL, Legislative Guide on Insolvency Law, s.l., UNCITRAL, 2005,

http://www.uncitral.org/pdf/english/texts/insolven/05-80722_Ebook.pdf (geraadpleegd

op 30/04/2012)

84

Page 91: Onderhandelen en bemiddelen bij ondernemingen in moeilijkheden: het buitengerechtelijk minnelijk akkoord

85