2
60 4-2011 > zorg & financiering zorg > tandartsen 523 tandarts en mondhygiënist steeds vaker in één praktijk Tandartsen en mondhygiënisten die in één prak- tijk werken, verwijzen vaker patiënten naar el- kaar door. De mondhygiënist neemt de tandarts werk uit handen en kan vroeg problemen signa- leren, waardoor de tandarts er sneller bij kan zijn. Tandartsen en mondhygiënisten vormen samen het merendeel van de zogenoemde eerstelijns- mondzorg in Nederland. Dat doen ze samen onder één dak of ieder in hun eigen praktijk. Het merendeel (74%) van de ruim 8.800 tandartsen heeft een eigen tandartsenpraktijk, maar er lijkt een lichte verschuiving op treden. Jongere tand- artsen werken wat vaker op omzetbasis bij een praktijkhouder of tandheelkundig centrum en daarbinnen werken zij gemiddeld meer samen met mondhygiënisten. Onder de ruim vierentwintighonderd mondhy- giënisten in Nederland is sprake van eenzelfde ontwikkeling. De oudere mondhygiënisten – die voor het merendeel de tweejarige opleiding volg- den – werken voor het grootste gedeelte in een eigen praktijk, terwijl de jongeren – die voor het merendeel de drie- of vierjarige opleiding heb- ben gevolgd – vaker in loondienst werken bij een tandartsenpraktijk. Dit blijkt uit onderzoek van het Nivel (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) dat in 2010 is uitge- voerd met subsidie van het Capaciteitsorgaan. ‘Een volgend onderzoek moet uitwijzen of de trend tot meer vestiging onder één dak binnen de eerstelijnsmondzorg doorzet’, stelt Nivel- programmaleider Ronald Batenburg. ‘Uit de enquêtes blijkt dat mondhygiënisten die in loon- dienst zijn bij een tandarts, gemiddeld twee keer zoveel cliënten krijgen doorverwezen als mond- hygiënisten met een eigen praktijk. Omgekeerd verwijzen mondhygiënisten in loondienst twee keer zoveel cliënten naar de tandartsen als hun collega’s met een eigen praktijk. Mondhygiënis- ten kunnen de tandarts een deel van het werk uit handen nemen en zij kunnen voor problemen makkelijker de tandarts inschakelen.’ De toenemende gezamenlijke vestiging bevestigt wat al eerder bleek uit een Nivel-onderzoek onder consumenten, verklaart Batenburg. ‘Nederlanders zien vaker de mondhygiënist als die bij een tandarts werkt en ze blijven dan ook bij hem of haar onder controle en behandeling. Beginnende mondhygiënisten kunnen hier reke- ning mee houden bij de keuze voor zelfstandige vestiging of voor werken in een tandartsenprak- tijk.’ Het Nivel zette in samenwerking met het Capaciteitsorgaan – voor het eerst – landelijke enquêtes uit onder tandartsen en mondhygiënis- ten. Behalve basiscijfers over de omvang, werk- zaamheid en in- en uitstroom bij beide beroeps- groepen leverden de enquêtes ook nieuwe inzichten op over hun praktijk en werkkring. Bron: Nivel, 24 februari 2011< > verloskundigen 524 onderzoekers: schrap eigen bijdrage voor polibevalling De eigen bijdrage voor een poliklinische beval- ling voor vrouwen met een klein risico op com- plicaties, zou moeten worden geschrapt. Op die manier wordt het voor aanstaande moeders in dunbevolkte gebieden aantrekkelijker om in het ziekenhuis te bevallen, zo stellen onderzoekers van het Academisch Medisch Centrum Amster- dam (AMC) en het Universitair Medisch Cen-

Onderzoekers: Schrap eigen bijdrage voor polibevalling

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Onderzoekers: Schrap eigen bijdrage voor polibevalling

60 4-2011 > zorg & financiering

zorg

> tandartsen

523 tandarts en mondhygiënist steeds vaker in één praktijk

Tandartsen en mondhygiënisten die in één prak-tijk werken, verwijzen vaker patiënten naar el-kaar door. De mondhygiënist neemt de tandarts werk uit handen en kan vroeg problemen signa-leren, waardoor de tandarts er sneller bij kan zijn.

Tandartsen en mondhygiënisten vormen samen het merendeel van de zogenoemde eerstelijns-mondzorg in Nederland. Dat doen ze samen onder één dak of ieder in hun eigen praktijk. Het merendeel (74%) van de ruim 8.800 tandartsen heeft een eigen tandartsenpraktijk, maar er lijkt een lichte verschuiving op treden. Jongere tand-artsen werken wat vaker op omzetbasis bij een praktijkhouder of tandheelkundig centrum en daarbinnen werken zij gemiddeld meer samen met mondhygiënisten. Onder de ruim vierentwintighonderd mondhy-giënisten in Nederland is sprake van eenzelfde ontwikkeling. De oudere mondhygiënisten – die voor het merendeel de tweejarige opleiding volg-den – werken voor het grootste gedeelte in een eigen praktijk, terwijl de jongeren – die voor het merendeel de drie- of vierjarige opleiding heb-ben gevolgd – vaker in loondienst werken bij een tandartsenpraktijk. Dit blijkt uit onderzoek van het Nivel (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) dat in 2010 is uitge-voerd met subsidie van het Capaciteitsorgaan.

‘Een volgend onderzoek moet uitwijzen of de trend tot meer vestiging onder één dak binnen de eerstelijnsmondzorg doorzet’, stelt Nivel-programmaleider Ronald Batenburg. ‘Uit de enquêtes blijkt dat mondhygiënisten die in loon-dienst zijn bij een tandarts, gemiddeld twee keer zoveel cliënten krijgen doorverwezen als mond-hygiënisten met een eigen praktijk. Omgekeerd verwijzen mondhygiënisten in loondienst twee keer zoveel cliënten naar de tandartsen als hun collega’s met een eigen praktijk. Mondhygiënis-ten kunnen de tandarts een deel van het werk uit handen nemen en zij kunnen voor problemen makkelijker de tandarts inschakelen.’De toenemende gezamenlijke vestiging bevestigt wat al eerder bleek uit een Nivel-onderzoek onder consumenten, verklaart Batenburg. ‘Nederlanders zien vaker de mondhygiënist als die bij een tandarts werkt en ze blijven dan ook bij hem of haar onder controle en behandeling. Beginnende mondhygiënisten kunnen hier reke-ning mee houden bij de keuze voor zelfstandige vestiging of voor werken in een tandartsenprak-tijk.’ Het Nivel zette in samenwerking met het Capaciteitsorgaan – voor het eerst – landelijke enquêtes uit onder tandartsen en mondhygiënis-ten. Behalve basiscijfers over de omvang, werk-zaamheid en in- en uitstroom bij beide beroeps-groepen leverden de enquêtes ook nieuwe inzichten op over hun praktijk en werkkring.Bron: Nivel, 24 februari 2011<

> verloskundigen

524 onderzoekers: schrap eigen bijdrage voor polibevalling

De eigen bijdrage voor een poliklinische beval-ling voor vrouwen met een klein risico op com-plicaties, zou moeten worden geschrapt. Op die manier wordt het voor aanstaande moeders in

dunbevolkte gebieden aantrekkelijker om in het ziekenhuis te bevallen, zo stellen onderzoekers van het Academisch Medisch Centrum Amster-dam (AMC) en het Universitair Medisch Cen-

Page 2: Onderzoekers: Schrap eigen bijdrage voor polibevalling

61zorg & financiering > 4-2011

verloskundigen/medisch specialisten

trum Groningen (UMCG) in het Nederlands Tijd-schrift voor Geneeskunde (NTvG).

Uit de publicatie blijkt dat de babysterfte in de noordelijke provincies Friesland en Groningen hoger is dan in de rest van het land. In 2009 noteerde een promovendus van het AMC in BMC Public Health eveneens hogere perinatale sterfte-cijfers in het noorden. Toen lagen de cijfers op 11,9 in Friesland en 11,5 in Groningen op elke duizend geboorten. Inmiddels zijn deze cijfers iets gedaald, naar respectievelijk gemiddeld 11,3 en 11,1. Ook Zeeland en Flevoland komen nega-tief uit de bus. Daar overlijden respectievelijk gemiddeld 10,6 en 10,4 baby’s per duizend geboorten.De onderzoekers zien een duidelijke relatie met de afstand die de moeder moet afleggen als ze tijdens de bevalling naar het ziekenhuis moet. Vaak is die reistijd twintig minuten of meer. Ook spelen de sociaaleconomische status een rol en de mate waarin verloskundigen of gynaecologen de zwangerschap hebben begeleid. Volgens de onderzoekers blijkt dat moeders in de provincies met de hoogste babysterfte pas relatief laat in de

zwangerschap een verloskundige of andere des-kundige inschakelen voor advies en begeleiding. In Groningen speelt de lage sociaaleconomische positie van veel vrouwen een rol. In Limburg en Noord-Brabant is minder reistijd nodig om bij een ziekenhuis te komen. Daarbij is de sociaal-economische status van moeders daar hoger. De cijfers liggen daar dan ook onder het landelijke gemiddelde sterftecijfer van 9,9 per duizend geboorten, namelijk op 9,2.De onderzoekers pleiten er daarom voor om het voor aanstaande moeders in dunbevolkte gebie-den aantrekkelijker te maken om in het zieken-huis te bevallen. Naast het schrappen van de eigen bijdrage voor een poliklinische bevalling bij een gering risico op complicaties, pleiten de onderzoekers voor snelle voorlichting en bege-leiding voor moeders van bijvoorbeeld een ver-loskundige. Verloskundigen die in de arme wijken van grote steden werken, krijgen een fi-nanciële toeslag. De onderzoekers zien graag dat die toeslag ook wordt gegeven aan verlos-kundigen die op het platteland werken, in de ge-bieden waar de sterftecijfers het hoogst zijn.Bron: Skipr, 23 februari 2011<

> medisch specialisten

525 orde: nza en vws spreken voor hun beurt

De Orde van Medisch Specialisten is ontstemd dat het ministerie van VWS en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) het onderhandelings-akkoord van 15 december 2010 verder hebben uitgewerkt zonder dat daar bestuurlijk overleg over is geweest.

De Orde wijst in een brief aan minister Schip-pers op de afspraak dat de Orde, het ministerie van VWS, de NVZ vereniging van ziekenhuizen en de NZa na ondertekening van het akkoord in gezamenlijk overleg zouden treden. Terwijl dat overleg nog niet heeft plaatsgevonden, heeft Schippers de Kamer al wel een brief gestuurd

over de nadere uitwerking van het akkoord. ‘Ook de NZa geeft tegen de afspraken in invulling aan het onderhandelingsresultaat, terwijl de be-stuurlijke discussie nog niet is gevoerd’, aldus de Orde. De Orde wil eerst bestuurlijke overeen-stemming bereiken over de hoogte van de hono-rariumtarieven, de manier waarop de NZa het budgettair kader zorg wil verdelen en de aanpak van wachtlijsten.De medisch specialisten vrezen dat de NZa de honorariumtarieven te laag vaststelt. De NZa wil op basis van de huidige normtijden het budget-tair kader zorg verdelen tussen de verschillende specialismen. Dan is het niet meer nodig om