Upload
ed-berretty
View
219
Download
5
Embed Size (px)
Citation preview
GELEZEN
P. Rijnders (2004). Overzicht, inzicht, uitzicht. Een protocol voorkortdurende psychotherapie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. 142pp., E 35
Ed Berretty
In 2002 verscheen ‘Kortdurend behandelen in de GGZ.
De praktijk’. Het was een 176 bladzijden tellende uitgave
van Bohn Stafleu Van Loghum van de hand van Rijn-
ders, De Jong, Isebaert, Van Tilburg en Van den Ameele.
Mijn recensie van dat boek (Berretty, 2003) was niet al te
positief. Te loven was het consistent tegendraadse karak-
ter van twintig jaar publiceren, vooral door de eerste
auteur, met wisselende medeauteurs, in drie boeken en
meerdere publicaties. Niet de ziekte en de kwetsbaarheid
met het daarbijbehorende klachtgerichte behandelings-
protocol (tegenwoordig de diagnose-behandelingcombi-
natie genoemd) stelde hij centraal, maar het creatieve
vermogen van de therapeut om zo gauw mogelijk inner-
lijke kracht en sociale steunbronnen aan te boren bij de
patient. Het boek werd afgesloten met een juweeltje: een
uitgebreide beschrijving van een geval van Asperger.
Werkelijk om van te smullen! Anderzijds was forse kri-
tiek op zijn plaats vanwege het uitblijven van elke vorm
van vergelijking met (klachtspecifieke) protocollen,
zowel wat de indicatiestelling als wat de inhoud betreft.
Die eenzijdigheid smoorde elke serieuze inhoudelijke dis-
cussie in de kiem. Daarmee werd een innovatieve bewe-
ging als kortdurend behandelen ernstig te kort gedaan.
Een ander punt van kritiek was dat de redactie van het
boek haperde: op de volgorde van hoofdstukken was het
nodige aan te merken. Ik sprak aan het slot de hoop uit
dat een vervolg met als titel ‘Kortdurend behandelen.
Combinatie met protocollen’ niet lang op zich zou laten
wachten.
Wat heet niet lang! In minder dan twee jaar ligt ‘Over-
zicht, inzicht, uitzicht. Een protocol voor kortdurende
psychotherapie’ in de boekhandel. Rijnders opereert niet
langer als team captain. Dit boek is een voor hem onge-
woon soloproject. Het is met 142 bladzijden allesbehalve
dik. De tekst is onderverdeeld in negen hoofdstukken,
gevolgd door een register. Achtereenvolgens komen aan
bod: etiologie, doelgroep, de therapeut, demoralisatie en
competentie, persoonlijk functioneren – demoralisatie –
klacht, het therapeutische proces, fasen in de behande-
ling, praktische toepassingen en interventies ter bevorde-
ring van overzicht, inzicht en uitzicht. Het achtste
hoofdstuk ‘Praktische toepassingen’ is met 53 bladzijden
verreweg het langst. Hierin staat de stapsgewijze toepas-
sing van het protocol bij twee gevallen beschreven. Het
gaat respectievelijk om een paniekstoornis en een aan-
passingsstoornis met gemengde emotionele kenmerken.
De opbouw oogt (dankzij het ontbreken van wisselende
medeauteurs?) al bij de eerste oogopslag logischer dan bij
de voorganger(s) het geval was.
Wat is de kern van het protocol kortdurende psycho-
therapie? Rijnders gaat, zoals ik hierboven al aangaf, uit
van iemands competentie en niet van iemands patholo-
gie. In zijn ogen zijn de verschillende cognitief-gedrags-
therapeutische klachtgerichte protocollen een pot nat: ze
lijken sprekend op elkaar. Het toestandsbeeld is in zijn
opvatting niet meer dan een opstapje. Wel erkent hij in
dit boek dat een dergelijk opstapje niet te verwaarlozen is
omdat het voor de patient op het moment van aanmel-
ding centraal staat. Maar de aard van de klacht doet er
eigenlijk niet toe. Een specifieke klacht is naar zijn
mening in wezen niets anders dan een uiting van demo-
ralisatie. Het protocol kortdurende psychotherapie is
daarom niet klachtgericht maar procesgericht. De focus
ligt op opheffing van demoralisatie en herstel van
Ed Berretty (*)ED BERRETTY, psycholoog-psychotherapeut, is hoofdbehandeling van de afdeling angststoornissen van Parnassia,psychomedisch centrum inDenHaag. Tevens is hij coordinatorpsychotherapie van de opleiding tot psychiater aldaar.
Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:43–44
DOI 10.1007/BF03062124
13
perspectief. Volgens hem leidt dit, bij een Global assess-
ment of functioning (GAF) van minimaal 55, in de regel
vanzelf tot reductie van de min of meer toevallige speci-
fieke klacht.
Veel belangrijker dan diagnostiek in termen van as I
van de DSM IV is volgens Rijnders de context van
uitlokkende omstandigheden en iemands persoonlijke
functioneren. Uitlokkende omstandigheden vertonen
een overeenkomst met de stressfactoren op as IV en
iemands persoonlijke functioneren verwijst naar per-
soonlijkheidskenmerken op as II zonder dat (al) van
een specifieke persoonlijkheidsstoornis gesproken kan
worden. De combinatie van uitlokkende factoren en per-
soonlijkheidskenmerken wordt het differentiatieschema
genoemd. Om het differentiatieschema in kaart te bren-
gen wordt na de eerste afspraak standaard een uitge-
breide testbatterij afgenomen: deze bestaat uit de
zogenaamde 90-symptoms checklist (SCL-90), Utrechtse
copinglijst (UCL), Nederlandse verkorte MMPI (NVM),
Nederlandse persoonlijkheidsvragenlijst (NPV), Ver-
korte Temperament character inventory (VTCI) en Vra-
genlijst voor kenmerken van de persoonlijkheid (VKP).
De uitkomsten worden bij de tweede afspraak in explo-
ratieve zin met de patient zelf besproken. Op de derde
afspraak probeert de therapeut samen met betrokkene de
leergeschiedenis in kaart te brengen. De centrale vraag
luidt: hoe komt het dat uw kwaliteiten niet langer toerei-
kend zijn? Het gezamenlijk opgestelde antwoord wordt
het componentenschema genoemd. Het differentiatie-
schema leidt tot overzicht en het componentenschema
tot inzicht. Aan het einde van de derde afspraak is daar-
mee de gemeenschappelijke probleemdefinitie gereed.
Het vervolg van het protocol is gericht op het uitzicht
van gedragsverandering, terwijl tegen het einde nadruk-
kelijk aandacht wordt besteed aan consolidering en
terugvalpreventie. Daartoe worden overigens, net als bij
de meerderheid van de klachtspecifieke protocollen, cog-
nitief-gedragstherapeutische interventies gebruikt, zij het
dat Rijnders op dit punt, zoals uit eerder werk van hem
blijkt, niet altijd even streng-in-de-leer te werk gaat, maar
meer uit de (creatieve) losse pols.
Rijnders zou Rijnders niet zijn als hij op een ander
punt niet tegendraads zou blijven: namelijk in de rol van
metingen. Hij voert dus een uitgebreide beginmeting in.
Maar met welk doel? Om er het uiteindelijke therapie-
effect mee te bepalen? Nee, het is gezien de keuze van
vragenlijsten absoluut niet zijn bedoeling om de baseline
op as I en II van deDSM zo exact mogelijk vast te stellen.
Het ontbreekt ook aan elke vorm van herhalingsmetin-
gen aan het slot. Is het dan zijn bedoeling te screenen op
risicofactoren? Qua samenstelling zou de batterij zich
hier wel goed voor lenen. Dynamische psychodiagnos-
tiek (Eurelings-Bontekoe & Snellen, 2003) maakt het
mogelijk verborgen psychopathologie en gebrekkige
integratie op te sporen. Aan de hand daarvan zou met
recht op voorhand al afgezien kunnen worden van kort-
durend behandelen. Maar ook dit blijkt niet de bedoe-
ling. De uitslag van de vragenlijsten doet dienst als
vrijblijvende discussiestof met welbewust alle tegenstrij-
digheden van dien. Dit leidt tot een levendige communi-
catie over en weer met de patient en voedt de op te
bouwen gedeelde werkhypothese over goede en minder
goede gewoonten: ‘Wat zou u anders willen zien?’ en
‘Wat wilt u graag zo houden?’ Bij navraag per e-mail
aan de auteur blijkt overigens dat het ontbreken van
nametingen geen principiele keuze is, maar voortkomt
uit geldgebrek.
Het is een strak geredigeerd boek geworden met als
hoogtepunt het uitgeschreven protocol met bijna woor-
delijk commentaar bij twee behandelingen. In de gehele
tekst klinkt the master’s voice door. Misschien moet hij
maar vaker alleen schrijven? Zoals het voorafgaande
boek al deed vermoeden, is toepassing van Rijnders’
variant van kortdurende psychotherapie in de eerste
plaats (maar zeker niet uitsluitend) aangewezen bij aan-
passingsstoornissen (bij een GAF van minimaal 55). Het
karakter van het protocol is nauwelijks minder cognitief-
gedragstherapeutisch dan we van de gangbare klachtge-
richte protocollen gewend zijn. Maar er is een belangrijk
verschil: het open procesgerichte karakter. Dit biedt alle
ruimte voor creatieve invallen in de vorm van ongebrui-
kelijke positieve hercoderingen en huiswerkopdrachten.
Goedkoop is het boek niet, 35 euro voor nog geen 150
bladzijden tekst. De boeken van Rijnders worden steeds
dunner, maar de kwaliteit lijdt er niet onder. Met ‘Over-
zicht, inzicht, uitzicht. Een protocol voor kortdurende
psychotherapie’ krijgt de lezer meer waar voor zijn geld
dan met ‘Kortdurend behandelen in de GGZ. De prak-
tijk’. Een aardige bijkomstigheid is dat na lezing van dit
boek het voorafgaande toegankelijker wordt. Didactisch
gezien is het zelfs logischer de volgorde van lezen te
veranderen: eerst dit boek vanwege het vaste stramien,
dan pas het voorafgaande voor de extra snufjes creativi-
teit. De tijd is rijp voor gecontroleerde studies. Ik ben
benieuwd naar de uitkomsten!
Literatuur
Berretty, E. (2003). Gelezen: P. Rijnders, Th. de Jong, L. Isebaert,C. van Tilburg en H. van den Ameele (2002). Kortdurendbehandelen in de GGZ. De praktijk. Tijdschrift voor Psycho-therapie, 29, 343-347.
Eurelings-Bontekoe, E.H.M., & Snellen, W.M (2003). Dynamischepersoonlijkheidsdiagnostiek. Lisse: Swets & Zeitlinger.
Rijnders, P., Jong, Th. de, Isebaert, L., Tilburg, C. van, & Ameele,H. van den (2002). Kortdurend behandelen in de GGZ. Depraktijk. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
44 Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2005) 31:43–44
13