26
‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’ Truusje Vrooland-Löb bron Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen.’ In: Gioia Smid en Aukje Holtrop (samenstelling), Getekend: Fiep Westendorp. Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam / Antwerpen 2003, p. 124-139 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vroo012ikte01_01/colofon.htm © 2004 dbnl / Truusje Vrooland-Löb

Truusje Vrooland-Löb · 125 Jip en Janneke: ‘Jip en Janneke spelen samen’, 1953, potlood en inkt, 14,8 × 19 cm. oplegde bij het weergeven van vooral de houdingen bleek later

  • Upload
    others

  • View
    3

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” FiepWestendorp en het ambacht van het tekenen’

Truusje Vrooland-Löb

bronTruusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht vanhet tekenen.’ In: Gioia Smid en Aukje Holtrop (samenstelling), Getekend: Fiep Westendorp. Em.

Querido's Uitgeverij, Amsterdam / Antwerpen 2003, p. 124-139

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vroo012ikte01_01/colofon.htm

© 2004 dbnl / Truusje Vrooland-Löb

124

Door Truusje Vrooland-Löb

‘Ik tekende het liefst in zwart-wit’Fiep Westendorp en het ambacht van hettekenen.

In het winkelcentrum van een Amsterdamse nieuwbouwwijk komen drie generatiesvrouwen met tasjes in hun hand door de draaideur van de Hema naar buiten: duidelijkzichtbaar een oma, een moeder en een kleutermeisje die gezellig samen gewinkeldhebben. Gevraagd naar hun favoriete kinderboekkleuters, antwoorden ze (totaal nietgehinderd door populaire concurrenten als Ot en Sien, Saskia en Jeroen, of Hannesen Kaatje als uit één mond: ‘Natuurlijk Jip en Janneke.’ En ze weten niet alleen wiehun avonturen geschreven heeft - ‘ Annie Schmidt, toch’ - en wie ze getekend heeft- ‘haar vriendin Fiep Westendorp’ - maar ook precies hoe die twee kleuters eruitzien:‘Gewoon helemaal zwart met van die grappige wipneuzen en wipkontjes en van dierare spriethaartjes’ beschrijft de jongste van de drie ze gedecideerd, terwijl ze alsbewijs trots even haar voet met knalroze Jip-en-Jannekesok omhoogsteekt.

Gewóón zwart?Zwart-wit is helemaal niet ‘gewoon’ voor kinderboekfiguren. Alles is immers in

kléúr, onze hele wereld is tegenwoordig uitbundig gekleurd. En al helemaal de wereldvan het kind. Speelgoed, kamer, kleding, boeken: alles spettert van de felle kleuren.Kleuren horen bij kinderen en zwart vinden we zelfs een zeer onkinderlijke kleur.

Toch zijn Jip en Janneke, deze twee tijdloze zwart-wit kleuters van middelbareleeftijd, nog steeds buitensporig populair, staan ze op het netvlies geëtst van driegeneraties kinderen in ons land en drukken deze illustraties al decennialang eeneigenzinnig stempel op het beeld van de Nederlandse kinderboekillustratie. Maarbovenal groeiden deze twee getekende wezentjes uit van grappige figuurtjes in eenlokale Amsterdamse krant in de jaren vijftig van de twintigste eeuw, tot nationaleiconen van onze kindercultuur in de eenentwintigste eeuw.

Silhouetjes uit praktische overwegingen

Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos:‘Kleine Willemijntje’, 1952, potlood en inkt, 10 × 14 cm.

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

‘Toen Annie en ik voor de kinderpagina van Het Parool een rubriek gingen maken,wilde ik iets origineels doen. Silhouetjes, dacht ik toen, die kunnen ook goed wordenafgedrukt in de krant omdat ze in lijncliché met de tekst meegedrukt kunnen worden.Ja, die Jip en Janneke; daartoe ben ik veroordeeld. Soms denk ik wel eens; bah: daarheb je die twee weer. Altijd en eeuwig worden ze genoemd. Niet dat ik daar eenhekel aan heb, hoor. Ze zijn me dierbaar. En ach, illustreren is toch het leukste dater is, natuurlijk.’Aldus een citaat van Fiep Westendorp bij haar tekeningen in DutchOranges, de in 2001 verschenen catalogus van vijftig Nederlandse illustratoren.

Fiep koos dus in eerste instantie voor de silhouetvorm om een technisch-financiëlereden: die ene drukgang waarmee zowel tekst als beeld tegelijkertijd zonder grijstintentot stand konden komen was veel goedkoper, en deze manier van werken kwam ingrafisch opzicht krachtig over op het eenvoudige (en inktabsorberende) krantenpapier.Dat ze zichzelf als illustrator daardoor beperkingen

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

125

Jip en Janneke: ‘Jip en Janneke spelen samen’, 1953, potlood en inkt, 14,8 × 19 cm.

oplegde bij het weergeven van vooral de houdingen bleek later pas. Maar daar wistze na een tijdje moeiteloos oplossingen voor te vinden.

In het buitenland had men wel eens moeite met deze ‘zwarte’ kindjes en daaromlieten uitgevers naast de vertaling van Schmidts teksten maar andere illustratiesmaken, zoals bij de Engelse vertaling, Bob and Jilly, gebeurde. Toch werd er in hetmidden van de vorige eeuw beslist niet vreemd naar dit fenomeen gekeken.

Er waren wel meer silhouetjes die het erg goed deden en die zelfs tot op de dagvan vandaag bekend zijn: bijvoorbeeld het logo met het dameshoofdje vanzeepfabrikant Schwarzkopf, het meisje met een beker Blooker-cacao, of TjeerdBottema's ontroerend getekende oudere echtpaar met hond onder een paraplu: hetberoemde embleem van verzekeraar R.V.S.

En niet alleen was het schimmen- en schaduwspel een tijdlang populair bij grooten klein, ook in kinderboeken werden lijntekeningen vroeger vaak afgewisseld doorsilhouetjes, zoals in Abramsz' Rijmpjes en versjes uit de oude doos, waarin JanWiegman en Jan Sluyters excelleerden in zwart-wit. Maar het succes van devijftigjarige silhouetjes Jip en Janneke overtreft dit alles, want vanwege hun brutaleen nog steeds moderne vorm - ijzersterk door Fiep met een fijn penseeltje en af entoe een pittig pennenlijntje in Oost-Indische inkt vastgelegd - zijn zij nog steedsspringlevend!

Een echte illustrator

Al vanaf het begin van haar carrière is Fiep een illustrator in hart en nieren. Ook alheeft ze wel ‘vrij’ werk gemaakt, ze vindt het toch zichtbaar heerlijk om haar beeldennaast een idee, verhaal of gedicht van een ander te maken en daarmee dat werk eenextra dimensie te geven. Hoewel ze in haar tekeningen wel eens iets uit de tekst extrauitwerkt of benadrukt, zal ze - uit respect voor de auteur - nooit het hoogtepunt vaneen verhaal tekenen.

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

Ze werkt in de traditie van de echte boekverluchters: kundige illustratoren (alsbijvoorbeeld Dick de Wilde, Fiel van der Veen,

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

126

‘Jip is de meester’, Het Parool 12 december 1952, inkt, 14,5 × 13,5 cm.

‘Jip is de meester’, 1963, pen en inkt, 10,2 × 12,3 cm.

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

‘Jip is de meester’, Bobo, 1978, gemengde techniek, 24,5 × 24,5 cm.

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

127

Friso Henstra, Bert Bouman, Alfons van Heusden) die vaak wel een krachtigautonoom artistiek aandeel in het boek leveren, maar zich van huis uit wat ‘dienender’opstellen ten opzichte van de tekst dan de echte prentenboekmakers. Daarin is detekst immers vaak van secundair belang en heeft de illustratie, de beeldkant, een veeldominantere positie binnen het boek dan bij andere geïllustreerde uitgaven. Misschienis dat de reden dat een aantal van onze huidige getalenteerde illustratoren echteprentenboekmakers, boekkunstenaars zijn geworden, die ook zelf hun teksten zijngaan schrijven, zoals Harrie Geelen, Dick Bruna en Max Velthuijs.

Fiep deed dat niet, en misschien heeft dat zowel met haar karakter als met haarberoepsopvatting te maken. Want illustreren ziet zij net als een deel van de collega'svan haar generatie in de eerste plaats als een vak. Een echt ambacht, dat ze toevalliguitstekend beheerste. Ondanks het feit dat ze zich al vanaf het begin als illustratorvrij zelfbewust heeft opgesteld ten opzichte van auteurs, opdrachtgevers, de kranten uitgevers, heeft ze nooit de behoefte gehad zich kunstenaar te noemen.

Aan de basis van haar succes liggen haar eigenzinnige tekentalent, haar intuïtievoor taal en tekst (en misschien ook het geluk op het juiste moment in het toenmaligeartistieke ‘Parool-nestje’ terechtgekomen te zijn), haar enorme werklust en vooralhaar brede basisopleiding, waatdoor ze al jong alle kanten van dat vak beheerst: ‘Opde academie heb ik heel goed leren model tekenen en dat is erg belangrijk geweestvoor mijn latere werk als illustrator. Want les in illustreren bestond toen nog niet.’

Eigen vormentaal, ook in kleur

Dankzij die degelijke opleiding groeide Fiep uit tot een bekwaam graficus mettekentalent, die altijd met een sterk gevoel voor vlakverdeling haar kordate figurenop de pagina regisseert. Die heeft ze daarvóór eerst uit de realiteit gelicht en vervormdtot haar typische karikaturale wezens, die zo'n komisch effect sorteren. Iets wat alleenmaar lukt als je de natuurlijke basisvorm van anatomie en motoriek en houdingenheel goed blijft bekijken en door en door kent. En dat doet ze.

Met haar beweeglijke penseeltje, gedoopt in de Oost-Indische inkt of in deplakkaatverf, schilderde ze in elk boek haar eigen knusse wereldje. Wat haar daarinniet helemaal aanstond, werkte ze op de originelen duidelijk zichtbaar weg metdekwit of ze gebruikte (tot woede van de beeldredactie bij het tijdschrift Bobo)brutaalweg de beruchte tipp-ex. Materiaal, waarmee ze soms - zoals voor deschuimkoppen van de zee, het schuim in het bad van Otje, of sneeuw - een wolligvolume trachtte te suggereren door het dekwit met een kwast te tamponneren.

Ze hield er ook van om collagetechniek toe te passen, zoals het krantenpapier opeen illustratie van Pim en Pom, of snippertjes die de vogeltjes in Otje in hun snaveltjeshebben. En altijd en overal in haar tekeningen zie je haar getekende ‘getuttel’ metleuke patroontjes in katoenige gordijnstoffen, tassen, schorten van vrouwen,leunstoelen, blouses. Om maar te zwijgen van die barokke tafelkleden die altijd ineen bevallige golf vallen en aan de punten opgenomen zijn.

Ze was zichtbaar dol op het versieren, ‘verknussen’ van de omgeving die ze aanhaar tekentafel creëerde: een beetje overdadig, maar niet smakeloos. Ruimtes waarinbiedermeier antieke kastjes, piëdestalletjes en tafels gecombineerd worden met stoffen

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

of kleden die doen denken aan de Ploegstoffen uit de jaren vijftig of de verantwoordeMarimekko-kleding uit de jaren zestig. Eigenlijk allemaal supervrouwelijke details.

Haar figuren dartelen rond in die vrolijke gestileerde wereld waarin zij met haarsterke gevoel voor illustratief ontwerpen, compositie en paginabeheersing, ookconsequent haar eigen spelregels van het perspectief en het platte vlak hanteerde.Want kijk eens naar de dames Groen, de dominee en het schaap Veronica: die zittenalsmaar doodgewoon thee te drinken aan een tafel bóvenop het vloerkleed, staanbóvenop een rechtopstaand geschilderd bollenveld de tulpen te bekijken, en liggenziek te zijn in een bed dat ei-

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

128

genlijk zou moeten instorten omdat de poten wijken en voet- en hoofdeinde gewoonniet kloppen.

Jip en Janneke

Jip en Janneke heeft ze vanaf het begin een bewuste versimpeling van de vorm latenondergaan, die behalve in het werk van Dick Bruna in Nederland haar weerga nietvindt. De silhouetjes van Jip en Janneke met hun geprononceerde wipneuzen, in hetzwart uitgespaarde oogjes (dus geen ingetekende stipjes!) en kordate houdinkjesvertonen een sterke herkenbaarheid, ook al duurde het even voordat zij de vormdefinitief in haar vingers had. Wie de eerste tekeningen van hen vergelijkt met delatere, ziet de verschillen. Aanvankelijk leken ze door een enigszins andere anatomie- ze waren langer en hadden echte nekjes - wat oudere kinderen van een jaar of zes,zeven. Maar al snel werden ze meer gedrongen, kregen ze rondere hoofdjes enverdween hun nek, waardoor ze meteen in jonge kleuters veranderden die hierdoor,maar ook door hun koddiger motoriek (wipkontjes!) nog meer vertederden. Eenbijzondere evolutie van groot naar klein, die misschien wat te maken heeft met hetfeit dat ook de lezertjes van de verhalen in de loop van de tijd steeds jonger werden.Opmerkelijk is, dat ook het formaat van de tekeningen in de loop der jaren van grootnaar kleiner veranderde. Waren de eerste Jip-en-Janneketekeningen uit de jaren vijftigvrij groot en moesten ze voor de krant verkleind worden tot de beroemde‘bijna-vignetjes’ naast de krantenkolom, later werkte Fiep vrijwel altijd ‘één op één’,en kreeg de afgedrukte tekening dezelfde afmetingen als het origineel.

Hoewel Fiep drie rondes Jip en Jannekes heeft gemaakt, en daarbij steeds hun kledingen inmiddels verouderde details (kolenkacheltjes, lampen) uit hun omgevingmoderniseerde, is ze hun oervorm gelukkig toch volstrekt trouw gebleven, ook alsze zich in de jaren zeventig wat meer op het werken in kleur kan gaan toeleggen.Dan worden de platen voller, beweeglijker en minder een ‘vignetje’ naast de tekstzoals in het begin, en kan ze zich als tekenaar gedetailleerder uitleven in lijn en kleur.Ook valt dan ineens op hoe bijzonder ze omgaat met het perspectief in haartekeningen. Want zij laat haar vertrouwde tweedimensionale silhouetkleuters, zonderdat wij het eigenlijk merken, in een dríédimensionale wereld leven, en weet dat

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

spanningsveld tussen ‘zwarte poppetjes in een realistisch decor’ heel knap en vooralgeloofwaardig vol te houden.

In de opbouw van haar illustraties ligt het geheim van deze bijzondere formule.Want ze ‘stapelt’ de voor- en achtergrond heel organisch van boven naar benedenop het blad. Soms laat ze de beweging van iets of iemand ‘stollen’ (de bakkersjongenuit Floddertje die in het water valt), wat een extra komisch effect geeft, of geeft zedeze ineens de vaart van een cartoon. Ze maakt bewust gebruik van de kracht diekleuren naast elkaar kunnen oproepen en gebruikt

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

129

‘Jip wil geen thee drinken’, Het Parool, 25 oktober 1952, potlood en inkt, 18 × 16,5 cm.

‘Jip wil geen thee drinken’, 1963, tekening in pen en inkt, 9 × 11,5 cm.

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

‘Jip wil geen thee drinken’, Bobo, 1980, gemengde techniek, 21 × 18,5 cm.

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

130

Afbeeldingen van Takkie uit verschillende Jip en Janneke-boekjes.

die om accenten te leggen. Dan blijkt zij ook over een sterk kleurgevoel te beschikken.Waarbij ze een voorkeur voor zachte meisjeskleuren als snoepjesroze en turquoiseheeft.

Altijd zijn haar tekeningen haast muzikaal ritmisch van opzet en blijft haar voorkeurvoor bepaalde zaken, zoals wonderlijke langgerekte huizen of de kenmerkendeopeenstapelingen van dingen (vaat, kasten met spullen) of herhalingen van voorwerpen(bloemetjes, potloden, boeken, vogels, bakstenen, potjes Hasselbramenjam) in haarwerk aanwezig. Her lijkt wel of het kolderieke element steeds belangrijker wordt.

Inmiddels zijn een aantal van Fieps voorwerpen en dieren, zoals de tafel met hetoverhangende ronde kleed, de poes Siepie en vooral de tekkel Takkie, prototypesgeworden (een fenomeen dat ze deelt met Dick Bruna). In een Kris Kras uit 1962bracht ze ‘De Takshond Walter en het wonderbed’, een verhaal van Christine Meyling,in rake lijntjes ook zó terug tot de eenvoudige basisvorm van ‘lang lijf en kortepootjes met kop en hangoren’, dat Walter beslist naaste familie van de zwarte Takkiemoet zijn. Het is niet verwonderlijk dat juist een tekkel zo geslaagd uit de verf komtbij haar, want er is toch geen hondensoort te bedenken die van zichzelf al zo komischgedeformeerd, zo Fiep-achtig is als dit dier.

Wel heeft ze altijd moeite gehad met het tekenen van technische zaken en moest zedaarvoor steun bij fotodocumentatie zoeken. In haar archief zit daarom dan ook hetmeest uiteenlopende reclamemateriaal: folders voor drumstellen (voor de tekening‘het hemels

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

131

orkestje’), voor Halfords-fietsen en een Ikea-gids. Want zo goed als ze was in hetweergeven van mens en dier in allerlei houdingen, zo moeizaam tekende ze dit soortdingen. Vooral de jubeltrein uit het laatste ‘sámenboek’ van Annie en Fiep, hetCPNB-kinderboekenweekgeschenk 1990 Jorrie en Snorrie, kostte haar grote moeite.Ze bezocht zelfs het Spoorwegmuseum om een beeld voor een leuke trein te krijgendie ze zou kunnen omtekenen naar haar eigen stijl (zoiets als het gekke trammetjeuit ‘Brimmetje en Brammetje’ in Kris Kras in 1961). Maar daar waren nergens leuketreinen met spaken te vinden. Toen besloot Annie er in haar tekst maar een feesttreinvan te maken, zodat Fiep zich wel kon uitleven. En dat deed ze op haar eigen wijze,zoals ze dat soort voorwerpen altijd vormgaf: speels, kinderlijk en grappig. Gelukkigwaren Fiep en Annie uiteindelijk niet met deze uitgave. De kwaliteit van het papieren het geleverde drukwerk vonden ze ontzettend slecht. Door het vollopen van detekeningen tijdens het drukken waren de nuances in de zwart-wit illustratiesverdwenen, en die kritiek hielden ze niet voor zich.

Kris Kras: Bertus en het wonderkrijtje, 1961.

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

132

Pluk van de Petteflet: ‘De oude visser’, 1969, gemengde techniek, 18,2 × 22,4 cm.

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

133

Pluk van de Petteflet: ‘Langhors’, 1968, gemengde techniek, 15,4 × 42,5 cm. Collectie Flip van Duijn.

Andere auteurs dan A.M.G.

Wie de grote stapel boeken bekijkt die zij de afgelopen halve eeuw samen met AnnieM.G. Schmidt heeft gemaakt, voelt daarin de hoge mate van symbiose tussen dezeauteur en deze illustrator. Maar hoewel ze het liefst met Annie samenwerkte, hebbenook andere schrijvers gebruik mogen maken van haar veelzijdig tekentalent en wistze ook hun werk uitstekend te verluchten.

Zo maakte ze voor Leonhard Huizinga (in Smallegange, 1950) en Thea BeckmansBertus en het wonderkrijtje (1964) en Harriët Laurey's Tovertje Konijn en HaasjeRepje (1956) kleine geestige pentekeningen, die weliswaar duidelijk van haarafkomstig zijn, maar toch vrij onnadrukkelijk de teksten illustreren.

Duidelijk zichtbaar is ze altijd ook bijzonder op dreef geweest bij het illustrerenvan Han G. Hoekstra's gedichten in Het verloren schaap (1947) en Versjes uit degrabbelton (1953) waarbij ze door de plaatsing van haar zwart-wit tekeningen tevenseen sterk grafisch aandeel op de pagina heeft.

Lievelingswerk

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

Omslagillustratie Ibbeltje, 1996, gemengde techniek, 14,5 × 12,5 cm.

De apotheose van deze samenwerking met Hoekstra is onbetwist hun Rijmpjes enversjes uit de nieuwe doos (1976). Voor het maken van nieuwe illustraties in zwart-witen kleur bij zijn gedichten kreeg Fiep een jaar de tijd van uitgeverij Meulenhoff. Datongehaast werken, zonder dreigende deadline, met de artistieke steun van vormgeverJoost van de Woestijne heeft ze heerlijk gevonden. Het is te

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

134

Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos: ‘Er was eens een mannetje’, 1976, potlood en pen, 30 × 21,5cm.

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

135

Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos: ‘Het vogeltje Pierewiet’, 1976, potlood en pen, 29,5 × 20 cm.

zien, want de tekeningen zijn heel doorwerkt en speels door haar op de paginageplaatst, en ze ademen groot werkplezier. Deze in elk opzicht perfect evenwichtigvormgegeven uitgave blijft haar lievelingsboek, waarvoor ze eigenlijk al het GoudenPenseel had moeten krijgen.

Een lievelingstekening blijft de (fraai gearceerde) droevige oude visser in de mistin Pluk van de Petteflet, die heel dicht bij haar vrije werk staat: ‘Dat is een gevoeligetekening, hij is aan mij ontsnapt.’ In datzelfde boek staat ook Annieslievelingstekening, die van het tekkelpaard Langhors. Bij de herdruk van Ibbeltjemaakte Fiep een nieuwe omslag en als hommage aan haar kort daarvoor overledenvriendin en lievelingsauteur (die ze tijdens haar leven nooit echt heeft geportretteerd)tekende ze nu daarin stiekem Annie een beetje, als de poezenmevrouw die ze was.

Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos: ‘Hakke takke tene’, 1976, potlood en pen, 11 × 17 cm.

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

136

Opnieuw

Net als illustrator Cornelis Jetses van Ot en Sien heeft Fiep om een aantal redenenveel van haar oude tekeningen overgemaakt, zowel in zwart-wit als in kleur. Datheeft ze nooit vervelend gevonden, omdat ze het eindresultaat steeds als eenverbetering zag. Ze vond het wél goed dat de Hema de tekeningen van Jip en Jannekeuit de jaren zeventig opnieuw gebruikte voor merchandising, zolang dat maarsmaakvol gebeurde.

Pluk van de Petteflet: ‘Pluk vindt een huisje’, 1968, gemengde techniek, 30,2 × 26,5 cm.

Fiep werkte trouwens al vroeg als tekenaar voor de reclame en wij danken een deelvan de boeken die ze met Annie maakte aan die commerciële achtergrond ( Ibbeltje,Floddertje). Die figuurtjes wilden de reclamemensen toen graag gebruiken omdatze zo toegankelijk en vlot waren. En vooral: zo modern. In feite zijn deWestendorp-Schmidtpersoontjes nu niet meer modern, maar geven ze de kinderen(tieners) die de spulletjes met de afbeelding van Jip en Janneke gebruiken, eenvertrouwd gevoel. Ze kennen ze van het voorlezen thuis of op school, en ervaren zenu als iets veiligs, iets van vroeger.

De prijs

Het is buitengewoon merkwaardig dat Annie - zeker de laatste jaren van haar leven- met prijzen overladen is, terwijl haar illustrator Fiep, afgezien van de erepenningvan haar geboortestad Zaltbommel, bij bekroningen steeds overgeslagen werd.

Wat zou daarvoor de reden zijn? Was het toeval (niet ingezonden), pech (hetGouden Penseel bijvoorbeeld was van 1973 tot 1977 immers een aanmoedigingsprijsvoor aankomende illustratoren, en Fiep was toen al heel bekend) of de tijdgeest (niet‘vernieuwend’ genoeg) die tegenzat? Of wilde ze eigenlijk niet meedoen?

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

De waarheid zal wel ergens in het midden liggen, maar zelf zegt ze hierover altijdheel gedecideerd: ‘Prijzen heb ik altijd bespottelijk gevonden. Een timmerman wordttoch ook nooit bekroond voor zijn mooie tafel. Maar als iemand iets in de kunstpresteert, wordt er meteen zo'n ophef van gemaakt. En dan die competitie tussen jecollega-illustratoren. Die krijgt wel een prijs en die heeft er nog niet een, brrr...’

Het kwam er uiteindelijk toch van. Op 7 september 1997 werd haar door deStichting CPNB het Oeuvre-Penseel uitgereikt. En die wilde ze wel: ‘DitOeuvre-Penseel is andere koek. Er ging geen competitie aan vooraf, er is geenconcurrentie.’

Aanleiding tot deze eenmalige superbekroning was het vijfentwintigjarig jubileumvan de Gouden en Zilveren Penselen, de jaarlijkse, belangrijkekinderboekillustratieprijzen.

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

137

Fiep met het Oeuvre-Penseel te midden van Gouden-Penseelwinnaars, 1997.

In het juryrapport stond: ‘Als Annie M.G. Schmidt - zoals de laatste jaren gebruikelijkis - de “Koningin van het Nederlandse Kinderboek” en ons aller literaire(groot)moeder wordt genoemd, dan is Fiep Westendorp onze tante. De lievelingstantevan heel Nederland, van klein tot groot.’

Een lievelingstante moet passend gefeliciteerd worden. Dat werd dus ‘Fiep FiepHoera!’ en een mooi feest met eten en drinken aan tafels met kleedjes waaropFiep-figuren stonden afgebeeld. De uitreiking werd ook een feestje vankinderboekillustratoren onder elkaar. Negentien Gouden-Penseelwinnaars van dievijfentwintig jaren hadden voor het feestbundeltje ter ere van Fiep een tekeninggemaakt bij een fragment van ‘Pluk vindt een huisje’. Collega Max Velthuijs, diede grootste collectie Penselen bezit, mocht haar dat Oeuvre-Penseel overhandigenen haar toespreken. En hoewel hij haar niet persoonlijk bleek te kennen, sprak hijmet een klein spiekbriefje in de hand toch heel raak:

‘Beste Fiep,na de oorlog - overleven, arm - Bijmoer, Bertram Weihs, Steinberg,tijdschrift Mandril - vereenvoudiging - stijl - zoeken - je kunt het niet leren- Ambacht - Timmerman - Merchandising - Hema - F. gaat commercieel- We zijn profs geworden - Penseel - Ster!’

Waarop Fiep antwoordde:

‘Hier sta ik dan, nooit gewild en nooit gedacht. Maar ik hoop me erdoorheen te slaan.Men zegt vaak als iemand je iets geeft: “Dat had je nou niet moeten doen,”maar u zult mij dat nu niet horen zeggen, want ik stel de toekenning vanhet Oeuvre-Penseel zeer op prijs.Ik ben zeer verrast dat mijn collega-tekenaars mij een boek hebbenaangeboden. Ik weet hoe het voelt als er aan je getrokken wordt om ergensaan mee te doen en jullie hebben het toch gedaan. Goed gedaan hoor,jongens! Dit boek wordt een pronkstuk in mijn boekenkast.Ik heb tekenen altijd het fijnste gevonden dat er is, alleen de deadlinesvond ik altijd vreselijk. Daarom ben ik blij dat ik vandaag de deadline zelfmag bepalen. Ik dank u wel.’

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

138

Jip en Janneke: ‘Mist’, Bobo, 1980, gemengde techniek, 21 × 18 cm.

Jip en Janneke in full-colour te boek

Als cadeau voor hun vijftigste verjaardag werden vijftig Jip en Jannekes met dekleurenillustraties die van 1976 tot en met 1980 in het kleuterweekblad Bobo haddengestaan, in 2003 bij elkaar gebracht in een kloek boek. Evenwichtig vormgegevenstaan ze nu te stralen in het Jip en Janneke Jubileumboek, en ze werpen voor wiegoed kijkt ook een verrassend nieuw licht op de tekenares ervan.

Kijk: daar lopen onze Jip en Janneke in een heel doorwerkt groenig bos met eengedetailleerd gesuggereerde vegetatie, en op deze plaat schijnen ze met eenzaklantaarn in een melancholieke mist en verderop zien ze een ongelooflijk groteturquoise vloedgolf met witte schuimkraag op zich afkomen. Sta eens stil bij datgekke interieur, die meubeltjes en vooral die driepotige tafel die overal opduikt:allemaal voorwerpen die terug te vinden zijn in Fieps eigen thuiswereldje waar aldit werk ontstond.

Het leukste om te doen

Kort voor de verjaardag van haar tekenkinderen zat ze met een glas wijn voor zichaan haar bureau, omringd door glossy promotiemateriaal voor de jarige Jip en Janneke.Vond ze het werken in kleur net zo lekker om te doen, als het eruitziet?

Fiep keek eerst een moment naar haar slanke en opvallend jeugdige handen diedit alles gemaakt hebben, en antwoordde toen met een ondeugende blik, terwijl zevertrouwelijk vooroverboog en de rook uit haar sigaret omhoog kringelde: ‘Ik tekendehet liefst in zwart-wit. Ja, gewoon in zwart-wit werken vond ik toch het leukste.’

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’

139

Jip en Janneke: ‘Strand’, Bobo, 1978, gemengde techniek, 27,5 × 21 cm.

Truusje Vrooland-Löb, ‘“Ik tekende het liefst in zwart-wit.” Fiep Westendorp en het ambacht van het tekenen’