122
Willem Frederik Veltman Antroposofie — De weg van het ik Uitgeverij Vrij Geestesleven

Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Willem Frederik Veltman

Antroposofie —

De weg van het ik

Uitgeverij Vrij GeesteslevenZeist

Page 2: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

1

Page 3: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Uitgeverij Vrij Geestesleven

Tweede druk 1993

© 1991 Uitgeverij Vrij Geestesleven, ZeistISBN 90-6038-270-6 / CIP / NUGI 612

2

Page 4: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Inhoud

1 Wat is antroposofie? Inleiding. 42 De eeuw van de paradoxie — een tijdsbeeld 53 “Het rijk van de geest is niet gesloten” 94 Reïncarnatie en karma. De werkelijkheid van het mensen-ik 135 Mensbeeld en karma 186 Karma en vrijheid 247 Christologie 288 Wereldontwikkeling 349 Over de hemelse hiërarchieën 4110 Tijdperken en culturen 4611 De scholingsweg van de antroposofie 5212 Beweging en vereniging — een kroniek 5913 Het Goetheanum 6414 Sociale vernieuwing. Vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid 6815 Mens, aarde en kosmos 7316 Verantwoording voor de toekomst 7817 Aantekeningen en woordverklaringen 8118 Informatie over organisaties en instellingen. 88

3

Page 5: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

1 Wat is antroposofie?

Inleiding.

“In de grond van de zaak is antroposofie niets andersdan de innerlijke ervaringswereld die de mens tot

mens maakt in de volle betekenis van het woord.”— Rudolf Steiner°

Antroposofie is de naam van een geestelijke stroming die in het begin van de twintigste eeuw ontstond door de werkzaamheid van dr. Rudolf Steiner. Het woord is samengesteld uit twee Griekse woorden: ‘anthropos’: mens, en ‘sophia’: wijsheid. Toch zouden we ‘an-troposofie’ niet moeten vertalen met ‘wijsheid van de mens’, maar liever interpreteren als ‘bewustzijn van het mens-zijn’.

Hoe komt iemand ertoe de antroposofie als leer of wereldbeschouwing aan te hang-en en de inhoud ervan als een levensvoeding in zich op te nemen? Ga je dit na, dan constateer je dat de overtuigingskracht van de antroposofie doorgaans bij mensen in werking treedt op een moment dat zij bewust of onbewust een heroriëntering in hun leven zoeken. Vaak is er een duidelijke ommekeer ten aanzien van de richting waarin het leven hen tot dusver had geleid.

Het tweede kenmerk is een zekere openheid voor geestelijke inzichten. Meestal was die openheid al aanwezig op beperkt gebied, maar vrij plotseling ontstaat er een sterke behoefte deze inzichten uit te breiden.

Het derde dat een wezenlijke rol gaat spelen is de betrokkenheid bij het tijdsgebeu-ren. De persoon in kwestie gaat in een diepere zin met zijn tijd meeleven dan dit tevoren het geval was.

Dit laatste en het besef dat de werkelijkheid van de dingen niet stoffelijk maar gees-telijk is, doen een gevoel ontstaan dat je zou kunnen karakteriseren als een ontwaken. Een innerlijke ervaringswereld gaat open en geeft aan het mens-zijn een nieuwe dimen-sie.

Dat is, kort aangeduid, de gangbare weg tot de antroposofie. Het is vooral een weg van kennend inzicht, niet van mystiek — Steiner spreekt van een geestes-wetenschap — waarbij echter de warmte van het gevoel en de inspanning van de wil ten volle in het kenproces zijn betrokken.

Om de vraag ‘wat is antroposofie?’ te beantwoorden moet ik een andere route kie-zen, want van iemand die deze vraag stelt, mag ik niet aannemen dat hij of zij bedoelt: hoe kom ik tot de antroposofie? Ik mag er niet van uitgaan dat de vraagsteller een ‘her-oriëntering zoekt’; zelfs de ‘openheid voor geestelijke inzichten’ mag ik niet vooronder-stellen. Maar misschien mag ik wel uitgaan van het staan in de tijd. Wanneer de vraag naar de antroposofie niet uit oppervlakkige nieuwsgierigheid voortkomt, zal naast de be-hoefte aan informatie een onderliggend, soms halfbewust vragencomplex meeklinken: wat is dit voor tijdsverschijnsel? Er wordt over gepraat en geschreven, positief, maar ook zeer negatief, zelden onverschillig hoe is mijn houding ten opzichte hiervan? Kan ik het naast mij neerleggen of moet ik me er meer in verdiepen?

De schrijver van dit boek wil proberen duidelijk te maken waarom juist in deze tijd zoiets als antroposofie optreedt. Uit de karakterisering van onze situatie nu die ieder na-tuurlijk anders beleeft, maar waarvan toch redelijk objectieve kenmerken te signaleren zijn zal wellicht duidelijk worden wat deze antroposofie is, duidelijker dan door een defi-nitie die in een paar woorden alles zegt en bijgevolg nietszeggend is. Het nadeel van deze methode lijkt de omslachtigheid, doch de langere weg voert soms sneller en beter naar het doel dan de korte afsteek die zelden vrij van perikelen is.

Over de schepper van de antroposofie, Rudolf Steiner°, wordt voorlopig niet gespro-ken. Pas na de situatieschets van onze tijd zal het licht van de aandacht op deze interes-sante figuur worden gericht.

4

Page 6: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

2 De eeuw van de paradoxie —

een tijdsbeeld

“De mens is vrijheid.”— Jean-Paul Sartre: Het existentialisme is een humanisme

Wij staan kort voor het einde van de twintigste eeuw.De ontwikkelingen in de landen van Oost-Europa, het beëindigen van de koude oor-

log tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Sovjetrepublieken, de afbrokkeling van de communistische dictaturen — al deze gebeurtenissen die enkele jaren geleden niet voor mogelijk werden gehouden, stemmen de mensen hoopvol. Maar terwijl op het politieke vlak grote veranderingen ten goede verwacht mogen worden, liggen op andere terreinen de meest bedreigende problemen, in de eerste plaats ten aanzien van het na-tuurmilieu.

Wanneer wij straks op oudejaarsavond 1999 een blik terugwerpen op wat achter ons ligt en een tamelijk onzekere blik vooruitslaan op wat voor ons ligt, zullen wij dan een schuimende toast uitbrengen op de vooruitgang of zullen wij bij een glas zure punch een hoofdstuk voorlezen uit Oswald Spenglers° Untergang des Abendlandes?

Je zou ervoor kunnen voelen beide tegelijk te doen: de vooruitgang vieren en de on-dergang bestuderen, want het paradoxale lijkt mij een van de grondkenmerken van het huidige tijdperk.

Enkele voorbeelden:De wereld staat bol van de informatie, maar steeds meer mensen weten steeds min-

der.Het vernuft vindt dagelijks nieuwe dingen uit die het leven op aarde vergemakkelijk-

en en veraangenamen, maar steeds meer mensen op aarde leven in de meest barre ont-beringen — ontberingen in materiële zin, maar vooral ook op psychisch gebied.

Er is een mondiale eensgezindheid in de opvatting omtrent de rechten van de mens, maar in geen enkel historisch tijdperk — uitgezonderd misschien de tijd van Djengis-Kan° en de andere grote Mongoolse veroveraars — zijn zoveel miljoenen mensen, in strijd met alle recht en menselijkheid, gevangengezet, mishandeld, gefolterd en op de meest gruwelijke manier ter dood gebracht.

Ik kan zo nog een hele poos doorgaan, maar dat is overbodig. Iedereen kent de ver-bijsterende absurditeit van de tegensprakigheid van onze civilisatie. Terecht eren wij de grote meesters van deze eeuw die het absurde in woord, klank en beeld hebben ge-bracht.

De vraag is natuurlijk: waar komt dit vandaan? Is het altijd zo geweest in de ge-schiedenis, of behoort de absurditeit tot de signatuur van ons tijdperk? Wij moeten dit onderzoeken.

Het bewustzijn van de mensen verandert in de loop van de tijden en dat betekent dat de relatie van de mens tot de wereld, zowel tot de wereld rondom hem als tot de eigen binnenwereld, verandert. Deze verandering is in het verleden niet snel gegaan; tegenwoordig lijkt ze te versnellen.

Een nieuwe fase wordt al eeuwen van tevoren in kiem aangelegd; oude bewustzijns-vormen en -inhouden werken nog eeuwen na, terwijl er al een nieuw bewustzijnstijdperk is aangebroken. De veranderingen in de mensheidsontwikkeling zijn niet op alle plaatsen van de aardbol synchroon. Toen de Grieken en Romeinen in de bloei van hun bescha-vingsperiode stonden, met weergaloze scheppingen op het gebied van kunst en kundig-heid, van literatuur en wijsbegeerte, van staatsmanskunst en bestuursorganisatie, waren andere volken of in een neergaande ontwikkeling (de Egyptenaren bijvoorbeeld), of nog in een embryonaal stadium wat uiterlijke beschaving betreft, met name de Germaanse stammen.

Vertoont ons tijdsbeeld dan niet de normale dubbele curve van een opgaande lijn: de vooruitgang die nu met versnelde pas het hele mensdom mee gaat nemen en een neergaande lijn; de ondergang van het oude en afgeleefde? Er is de tegensprakigheid die hier het gevolg van is en die ons in vele opzichten absurd voorkomt, niet altijd het

5

Page 7: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

kenmerk van elke historische ontwikkeling geweest?Zeker is dit soort dubbele curve ook waarneembaar in onze tijd, maar de paradoxen

die ik als voorbeeld gaf, wijzen op iets totaal anders. Ze wijzen erop dat het positieve, de vooruitgang als men wil, blijkbaar een factor in zich draagt, die tegelijkertijd een negatief effect oproept.

Wat ik onder de kop ‘vooruitgang’ noteer, heeft voor een groot deel betrekking op wetenschap en techniek. Wij zien duidelijk, dat de producten hiervan niet alleen het oude en afgeleefde opruimen, zoals primitieve en omslachtige verkeers- en communicatiemid-delen, of zedelijkheidsnormen ten aanzien van kleding of omgang van man en vrouw, maar dat ze gaandeweg vijandig aan de mens en aan de natuur zijn geworden. Ze helpen misschien wel de oude boel opruimen, maar ze lijken tegelijk te verhinderen dat er een nieuwe gezonde boel kan ontstaan, omdat de mens zelf er zodanig door wordt aangetast, benevens de aarde waarop hij moet leven, dat een betere wereld van morgen een wrange illusie dreigt te worden. Ik bedoel hiermee de voortschrijdende vernietiging van het milieu, maar ook het verval van de cultuur, enerzijds door een soort verkalking, anderzijds door verwildering. Dat is een heel ander soort ondergang dan de gerechtvaar-digde ondergang van het oude ten bate van het nieuwe. Andere aspecten van vooruit-gang zoals de vrouwenemancipatie en solidariteitsimpulsen, waaronder ik bewegingen versta als Amnesty International, Artsen zonder grenzen en dergelijke, laat ik vooreerst buiten beschouwing om er later op terug te komen.

We moeten bij dit alles nog het volgende bedenken: afstervende resten van vroegere perioden vertonen dikwijls een bijzondere hardnekkigheid, de taaiheid van een voort-bestaan dat zeer kwaadaardige trekken kan vertonen. Onze westerse cultuur is nog vol mummies uit het verleden, die niet opgesteld staan in een museumvitrine, maar die een nog uiterst actieve rol spelen in het maatschappelijke leven. In het Oosten zijn ze ook, misschien zelfs eerder in het oog springend, maar daar hebben ze een andere werking. De westerse mummies krijgen het karakter van robots, omdat ze zich met heel machtige aspecten van de vooruitgang hebben verbonden: moderne wetenschap, techniek en eco-nomie. Dit levert een gecompliceerd beeld op van onze situatie.

Het is niet zo moeilijk om bijvoorbeeld in de tegenwoordige staat die zich sedert de middeleeuwen heeft ontwikkeld, de mummie van het Romeinse imperium te herkennen. Het juridische denken, het rechtsbewustzijn van de burger dat volledig berust op het rationalisme van de aardse persoonlijkheid, dus gericht op een materiële machtsontplooi-ing, de verstrengeling van het culturele en economische leven met het politieke rechts-leven, de eenheidsstaat (parlementair of totalitair, dat maakt nauwelijks verschil), milita-risme en bureaucratie, — al deze kenmerken van de moderne staat zijn niet alleen van Romeinse herkomst, maar ook nog steeds door en door Romeins van karakter.

Maar nu heeft dit naar zijn wezen oud-Romeinse, dus anderhalfduizend jaar geleden al achterhaalde staatsapparaat, zich krachtig verbonden met wetenschap en techniek en dat wil niet alleen zeggen, dat het zich kan veroorloven miljarden te steken in bewape-ningsprojecten die het voortbestaan van de hele mensheid met aarde incluis op het spel zetten, maar ook, dat het door de informaticatechniek in staat zou kunnen zijn tot een volstrekte manipulatie van alles wat er aan onderdanen maar te manipuleren valt. De chemie heeft psychofarmaca° gevonden die het zieleleven van de mens diepgaand kun-nen veranderen; de biochemie is met de genen-manipulatie (DNA)° op weg het mensen-wezen totaal aan ‘geleiders’ over te leveren. Een staat zou ook hiervan gebruik kunnen maken, zodra zijn onderdanen door staatsonderwijs zo totaal van elke eigen denk-kracht zijn beroofd, dat ook dat zal worden geslikt in het kader van de totale ‘verzorging’, welke immers het hoge ideaal is van de volmaakte eenheidsstaat.

Dit schrikbeeld van Huxley’s° A brave new world en Orwells° Nineteen eighty four lijkt nu ver weg te glijden, omdat de politieke ontspanning ons weer de hoop op een vrije, dwangloze wereld geeft, maar de gevaren van een technocratische staat zijn bepaald niet overwonnen als de communistische machtsblokken in elkaar zijn gezakt. Een ‘rechts’ staatssocialisme is in wezen niet anders dan een links-geörienteerde dictatuur.

Menigeen zal mijn opvatting dat de wetenschap en de techniek mens- en natuur-vijandig zijn geworden willen bestrijden, maar de documentaties over milieuvergiftiging, vernietiging van fauna en flora, aantasting van de ozonlaag met catastrofale gevolgen, verwoestijning etcetera, spreken duidelijke taal. Er wordt wel beweerd dat alle negatieve verschijnselen tengevolge van de wetenschappelijke en technische vooruitgang kinder-ziektes zijn die overwonnen zullen worden en dat de mens uiteindelijk op de goede weg

6

Page 8: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

is. Dit laatste mag waar zijn, maar dat is dan uitsluitend en alleen omdat mensen door de druk van de problemen wakker worden en hun wilsrichting gaan veranderen. Maar de wilsrichting veranderen zonder een andere wijze van denken te ontwikkelen helpt nog niet veel. Natuurwetenschap en techniek zijn op zichzelf niet uit den boze; integendeel, zij zijn bewonderenswaardig en de beoefenaars van beide putten exacte waarneming en koele beoordeling uit hun bezigheid. In die zin zijn natuurwetenschap en techniek voor-treffelijke opvoeders tot vrijheid en mondigheid.

Wanneer wij echter de aard en wijze van het natuurwetenschappelijke denken — en dit denken is ook sterk in de andere wetenschappen doorgedrongen — nader onderzoe-ken, dan komen wij tot de meest klemmende paradoxie, namelijk tot het inzicht, dat de consequentie van dit op zichzelf bewonderenswaardige denken toch onherroepelijk ‘on-dergang’ in de bovenbedoelde zin moet zijn — tenzij een voldoende aantal mondig en vrij geworden mensen zichzelf een bewustzijnsstoot geeft die nieuwe wegen opent.

Waarop berust het inzicht, dat het gangbare natuurwetenschappelijke denken tot ‘ondergang’ moet leiden?

De laatste grote verandering in de mensheidsgeschiedenis begon zich af te tekenen met de aanvang van de Renaissance; men spreekt niet voor niets van de Nieuwe Tijd sinds de vijftiende, zestiende eeuw. Het bewustzijn van de mens — eerst nog alleen in Europa, daarna in Amerika en thans meer en meer over de hele wereld uitgebreid — veranderde zodanig, dat het materiële zijn, het zijn op een stoffelijke aarde, tot vol besef kwam.

Dat was voordien niet het geval. Sinds de Griekse tijd bestond er wel zoiets als na-tuurobservatie, maar daarin was nog eeuwenlang een soort herinnering aan geestelijke krachten die men in veel en veel vroegere tijden waarschijnlijk ook nog als wezens: goden, natuurgeesten, heeft kunnen waarnemen met een droomachtige helderziendheid. Dat konden de middeleeuwers natuurlijk niet meer, uitzonderingen daargelaten, maar zij hadden nog geen scherp omlijnd beeld van de natuurverschijnselen, laat staan een vermogen om de natuur analytisch en kritisch te beschouwen. Hun beschouwingswijze was eerder een tasten in het werkingsveld van de levende Alnatuur. Men sprak wel van ‘Natura’°, een soort godin, regentes van de levenskrachten die in de vier elementen van de aarde en tot in de planetaire sferen werkte.

Na de middeleeuwen veranderde dit. Men begon nuchter naar een geestloze aarde te kijken, zo nuchter, dat men het leven ook materieel ging opvatten. Het meest indringende voor dit nieuwe bewustzijn was het besef van de vergankelijkheid van al het aardse, de dood. Waarschijnlijk is ook eerst dit doordringend doodsbesef ontstaan en als gevolg daarvan het besef van de materie als draagster van vergankelijkheid.

Wij weten, dat aan het eind van de middeleeuwen Europa werd geteisterd door een pestepidemie, die de bevolking van dit werelddeel vrijwel heeft gehalveerd. Het beeld van de ‘Zwarte Dood’ die met verbijsterende snelheid oud en jong, arm en rijk weg-maaide, zodat de huizen en de straten van de steden vol kwalijk riekende lijken lagen die men niet snel genoeg kon wegslepen — dit beeld van de broosheid van alle leven, van de oppermacht van de onverbiddelijke Vernietiger moet toentertijd heel diep in de zielen van de mensen zijn gegrift. Kunst en literatuur getuigen hiervan: neem de bekende ‘Do-dendansen’, series gravures of houtsneden, waarop men de Dood als geraamte ziet afge-beeld, die paus, keizer, jonge maagd en oude vrek, iedereen zonder uitzondering mee-voert in zijn macabere dans. Of fresco’s als in het beroemde Campo Santo te Pisa: De triomf van de Dood of toneelstukken als Elckerlijc, moraliteiten geheten. Het thema van de dood fascineert en obsedeert de mensen vanaf 1350 tot 1500. Het doodsbesef was de grondslag waarop de bewustzijnsverandering plaatsvond. Een wijze van observeren en denken ontstond, die nuchter was door een wereldhistorische ontnuchtering die eraan voosaf was gegaan.

Uit dit ontnuchterde observatie- en denkvermogen ontwikkelde zich de natuurweten-schap, die haar grote vlucht ging nemen sedert het begin van de zeventiende eeuw. Doch het denken waarmee deze wetenschap wordt beoefend, kan van de werkelijkheid alleen de dode zijde vatten en begrijpen. De denkgeaardheid zelf is doodsbevangen.

Richt je dit denken op de natuur, zoekt het nieuwe bewustzijn een verbinding met de wereld rondom, dan moet je de natuur eerst doden en in fragmenten opdelen om er greep op te krijgen. Dit doen we onder andere met onze wetenschappelijke experimenten en daar bedoel ik niet alleen vivisectie° mee, maar ook een gewone onschuldige natuur- of scheikundeproef. In het experiment wordt een stuk natuur als het ware gebannen en

7

Page 9: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

geïsoleerd uit het levende geheel, zodat het te controleren en te berekenen valt; alle onberekenbare factoren worden zoveel mogelijk uitgeschakeld.

Door deze denk- en handelwijze is het de mens in enkele eeuwen gelukt een vijfde rijk aan de vier natuurrijken toe te voegen: het rijk van de techniek, van de machine, want een machine is niets anders dan een operationeel gemaakt experiment. Maar dit vijfde rijk is geen echt natuurrijk; je zou het eerder een ondernatuurrijk kunnen noemen. Het draagt niet alleen door zijn herkomst het doodselement in zich, het is doodbrengend, actief doodverspreidend; het draagt dus het karakter van ‘ondergang’.

Toch — wij zijn in de eeuw van de paradoxie — is dit uiteindelijk buitengewoon goed en heilzaam en men hoede zich ervoor de techniek een kwaad hart toe te dragen! Want alleen in een door de techniek doodgemaakte cultuur kan de bewustzijnsverandering waarmee de Nieuwe Tijd begon, het startpunt vinden van waaruit een nieuwe integratie van mens en wereld kan worden verwerkelijkt. Ons ik moet blijkbaar door het dode nulpunt heen, door het oog van de naald, om vooruit te komen. Maar om door dit naaldeoog te glippen, moeten we eerst alles kwijt wat ons te dik maakt. En wat ons te dik maakt, is kennelijk het verleden: alle oude waarden, alle geestelijke inhouden en vormen. Nu is vermageren dikwijls erg gezond, maar je kunt er ook aan doodgaan. Bovendien laat de dikte zich niet zo gauw verdrijven. We zagen het al: het verleden met het masker van de vooruitgang maakt zich dik.

In de nulpuntsituatie, waar het ik in deze fase van de ontwikkeling doorheen moet, is er natuurlijk de grootste onzekerheid. De Franse filosoof en schrijver Jean-Paul Sartre° heeft dit scherp gesignaleerd: “de mens is vrijheid”, maar hij beleeft dit als een hangen boven de afgrond, als een toestand van wanhoop en existentiële angst. Daar raken wij de sociale en psychologische zijde van de bewustzijnsverandering: angst, eenzaamheid, anti-socialiteit. Het ik dat zelfstandig en dus verantwoordelijk moet worden door de dood (ondergang) in het bewustzijn op te nemen, verzet zich daartegen. Het wil eigenlijk niet zo graag door het oog van de naald kruipen. Het heeft nog niet begrepen wat Faust° inzag, toen Mephisto° hem het ‘niets’ beschreef: “In jouw niets hoop ik het al te vinden.”

Sartre noemde de vluchtpogingen van het ik ‘la mauvaise foi’: de kwade trouw, een juridische term! Het existentialisme° van Sartre is uit de mode geraakt, maar de kwade trouw in alle mogelijke vormen is nog altijd actueel. We zouden de uitdrukking van haar juridische smaak kunnen ontdoen en van ‘tegenzin tegen verantwoordelijkheid’ kunnen spreken. Psychische verlorenheid, Godverlatenheid als je wilt — God bestaat niet voor het nulpuntbewustzijn — egoïsme, agressie, terreur, criminaliteit, drugs en andere verslavingen, zelfdoding, overwaardering van seksualiteit, van bezit, dat zijn even zovele facetten van de grote ik-crisis waarin we verkeren.

Maar wanneer we in de gaten krijgen, dat dit menselijke ik dat geheimzinnige iets is, dat zichzelf moet opgeven om te kunnen bestaan — Goethe° zei: “Je moet je existentie opgeven om te existeren” — als we in ons tot nul gereduceerde ik opeens tot het werke-lijke ik-besef komen, dan zitten we al midden in de antroposofie, zonder dat we het wis-ten en zonder het een naam te hebben gegeven, zuiver en alleen door een onversluierd beeld van onze tijd te vormen en onszelf daarin als betrokkene te ervaren.

8

Page 10: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

3 “Het rijk van de geest is niet gesloten”°

“Om de filosofie tot voleinding in een antroposofie telaten komen is niets minder vereist dan een totaal

nieuw standpunt dat boven het rationele enspeculatieve denken uitgaat, een hoger bewustzijns-

en kennisorgaan met een geheel eigen karakter.”— I.P.V. Troxler°

Antroposofie is een antwoord op de kernvraag van onze tijd: hoe vindt het menselijk ik een relatie tot de wereld die niet tot dood. — lees: verstarring, chaos en onmenselijkheid — maar tot leven voert? Dit klinkt wat theatraal, maar volgens mij gaat het daar werkelijk om. Je zou onze tegenwoordige situatie ook kunnen beschrijven als een drievoudige relatiestoornis of zelfs breuk tussen mens (als zelfbewust ik-wezen) en wereld.

De relatie met de natuurrijken onder het mensenrijk is ernstig gestoord, doordat uit-buiting en kortzichtigheid het ecologische evenwicht in vele delen van de aarde grondig hebben vernietigd. De milieuvervuiling en -vergiftiging zijn een gevolg van een eenzijdige denkwijze over en handelwijze jegens de natuur. De relatie in het horizontale vlak, van mens tot medemens, is onderhevig aan de sterkste stoornissen, dat behoeft geen betoog. Dit geldt in het groot voor volken en rassen maar ook in het microsociale: de onstabiliteit van elke vorm van partnerschap, de steeds toenemende onmatigheid van de seksuele drift (incest, verkrachtingen) zijn overduidelijke symptomen van verziekte menselijke relaties. De relatie met een hogere wereld tenslotte, is voor miljoenen mensen op aarde niet alleen gestoord of verstoord, maar zelf volledig opgeheven, verdwenen.

Waarschijnlijk hangen deze drie relatiestoornissen ten nauwste met elkaar samen en we mogen veronderstellen, dat alleen een herstel van deze relaties gezonde toekomst-perspectieven zal opleveren.

Ik heb gemeend het ontstaan van de gekenschetste situatie te mogen toeschrijven aan een denkwijze, die ‘de dood in zich draagt’ en ik heb met het woord ‘ondergang’, waarmee ik niet alleen vernietiging, maar ook degeneratie en chaotisering bedoel, de gevolgen van deze denkwijze aangeduid.

Hoewel die gevolgen pas nu, tegen het einde van de twintigste eeuw, in volle om-vang zichtbaar worden, waren symptomen van ‘ondergang’ al lang van tevoren te be-merken. Er waren al in de vorige eeuw genoeg mensen: schrijvers, kunstenaars, filosofen, die hierop attent maakten; niet alleen Oswald Spengler in het begin van deze eeuw. Deze filosofen van de ondergang hebben met onverbiddelijke scherpte het doodselement in onze cultuur gesignaleerd, maar ze hebben niet gezien, dat juist het nulpunt startpunt kan zijn — en moet zijn — van een nieuwe cultuur. Ze waren zo scherpzinnig, dat ze geen oog hadden voor de levende werkelijkheid van de geest als enige bron van opstanding en vernieuwing. Hun denken was zelf zo door de dood bevangen, dat zij ideeën alleen als iets abstracts, dus iets doods konden ervaren.

Degenen, die in de tweede helft van de negentiende eeuw wel de geest als werke-lijkheid erkenden en deze in het geding brachten om ‘de ondergang van het avondland’ tegen te gaan, ontbrak het meestal aan scherpzinnigheid. Het waren de spiritualisten en theosofen, de mystieken en occultisten die, veelal puttend uit oosterse bronnen, onge-hoorde wijsheidsschatten in de westerse cultuur binnenbrachten, waarbij zij dikwijls zonder enige getrainde wetenschappelijkheid te werk gingen. Het duidelijkste en ook im-posantste voorbeeld daarvan is Helena Petrowna Blavatsky°. De blik van zulke mensen was niet op het nulpunt gericht, op het onooglijke oog in die kale naaldekop waar de ‘arme van geest’ (dat is degeen die eigenlijk bedelt om geest) doorheen moet kruipen, maar op de immense rijkdom van geest uit het verleden, op de wijsheid van een lang vervlogen bewustzijnstoestand.

Gesteld nu, dat er een mens zou zijn, die deze rijkdom van geest niet als eerbied-waardige overlevering, of als inspiratie langs mediamieke weg° bezit, maar die door eigen ik-bewuste speurkracht de geest ontdekt als actuele werkelijkheid. En gesteld dat deze mens tegelijkertijd overtuigd is, dat de natuurwetenschap en de techniek die deze geest ontkennen, onontwijkbare factoren in de mensheidsontwikkeling zijn. Wat zou hij dan doen?

9

Page 11: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Zou hij de zijde van de geest kiezen en bijvoorbeeld een nieuwe godsdienst stichten.’ Zou hij zichzelf en zijn eventuele aanhangers zoveel mogelijk van de materie onthechten? Zou hij de natuurwetenschap en de techniek hun fatale gang laten gaan, omdat hij er in de eerste plaats niets aan kan doen en omdat hij in de toekomstige, onontkoombare toestand van verstarring, degeneratie en verwildering toch wel een oase zou vormen van licht, leven en liefde voor een kleine groep onbesmette uitverkorenen?

Of zou hij de zijde kiezen van de wetenschap en de techniek en zijn geestelijke erva-ringen wetenschappelijk vertalen als trillingen in elektronische velden, als kosmische stralingen, die door een steeds subtieler wordende techniek voor het nut van de mensen hanteerbaar gemaakt kunnen worden. Maar zou deze keuze hem dan niet uiteindelijk van de werkelijke geest vervreemden en hem overleveren aan een geraffineerder materialis-me dan het eerlijke materialisme van de geestloochenaar?

Of zou hij geen van beide keuzen maken, maar het onmogelijke proberen, namelijk een brug te slaan van het ene gebied naar het andere, zodoende te verbinden wat onher-roepelijk gescheiden lijkt? De geest erkennen als realiteit zonder in de geest te vluchten, de materie doorzien en technisch hanteren zonder door het materialisme geestelijk ver-lamd te worden?

Aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw bestond er in-derdaad een dergelijk mens. Hij heette Rudolf Steiner en werd als zoon van Oostenrijkse ouders geboren in 1861. Heeft deze man ‘door eigen ik-bewuste speurkracht’ de geest ontdekt als actuele werkelijkheid? Ongetwijfeld, maar zijn aanleg, of constitutie, ver-schafte hem daartoe de mogelijkheid. Hij bezat als kind een spontane helderziendheid, waardoor hij bovenzinnelijke waarnemingen kon doen, die voor hem even concreet en reëel waren als de waarneming van stoelen en tafels in de zintuiglijke ruimte. Veel meer mensen dan men over het algemeen denkt, hebben als kind nog zulke bovenzinnelijke waarnemingen. Soms worden ze erdoor geplaagd; meestal verdwijnt dit soort beelden met de jaren.

Rudolf Steiner heeft dit vermogen echter door oefeningen van meditatieve aard ont-wikkeld tot een volkomen in de ik-beheersing gelegen helderziendheid, die hij later vaak ‘exacte clairvoyance’ noemde. Hij werd er als kind niet door geplaagd; de ‘andere werke-lijkheden’ verontrustten hem geenszins en ze weerhielden hem er ook niet van een ster-ke leergierigheid ten aanzien van de ‘gewone’ wereld te ontwikkelen, vooral wat de tech-niek betreft. Zijn vader was stationschef; het hele bedrijf van de toentertijd nog machtige stoomtreinen, de draadloze telegrafie en dergelijke spannende dingen, hielden de jongen sterk bezig. Ook een in de nabijheid van het station staande molen interesseerde hem hevig; hij nam de mechanische constructie ervan met de grootste nauwlettendheid in zich op.

Hij was een gewoon kind voor zijn ouders en dorpsgenoten; zijn ongewone aanleg hield hij verborgen, omdat hij wist wat ieder kind feilloos aanvoelt: dat zijn helderziend-heid door zijn omgeving niet serieus genomen zou worden. Wel verwonderde hij zich over het feit dat er blijkbaar twee werelden waren, waartoe niet iedereen gelijkelijk toegang had. Al vroeg ontwaakte in de jongen het verlangen een verbinding tussen deze twee werelden te vinden. Als negenjarige leert hij de euclidische (vlakke) meetkunde° kennen, doordat een vriendelijke hulpschoolmeester een wiskundeboekje aan hem uitleent. Hij is er zielsgelukkig mee, want nu vindt hij in de wiskunde een gebied dat binnen het gewone bewustzijn geestelijke, dus onzienlijke, realiteiten ervaarbaar maakt. Hij erkent dat de mathematische ideeën van dezelfde orde en exactheid zijn als de bovenzinnelijke wereld, die door zijn helderziendheid toegankelijk voor hem is. Natuurlijk beleeft hij dit op zijn negende jaar nog kinderlijk, maar hij heeft toch al iets te pakken van datgene waar hij zijn verdere leven aan zal wijden: een brug te slaan tussen twee oevers, tussen het rijk van de geest en het rijk van de zintuiglijk-stoffelijke dingen.

Vader Steiner was een vrijdenker, dat wil zeggen dat hij anti-kerkelijk gezind was. Toch had hij er geen bezwaar tegen dat zijn zoon, wederom door toedoen van de hulp-schoolmeester die ook organist in de kerk was, bij de mis ministreerde. In een terugblik op deze jaren zegt Rudolf Steiner later dat hij als kind in de kerkelijke cultus ook iets als een brug beleefde van de gewone wereld naar het bovenzinnelijke. Maar zijn weg gaat vooreerst de andere kant op. Zijn keus is bewust wiskunde, natuurwetenschap, techniek. Hij gaat studeren aan de Technische Hogeschool te Wenen.

In zijn studietijd legt hij de grondslag van zijn hele latere werk. Om een verbinding tot stand te brengen tussen het bovenzinnelijke en het zintuiglijke aspect van de wereld,

10

Page 12: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

moest hij filosofisch aantonen dat ‘het rijk van de geest niet gesloten is’, dat wil zeggen: hij moest eerst bewijzen, dat de grenzen van de menselijke kennis niet onoverschrijdbaar waren, zoals de heersende wetenschap en filosofie van de negentiende eeuw sedert Immanuel Kant° beweerden — dit was eigenlijk al veel langer een grondinzicht in de westerse wijsbegeerte. Het ging erom aan te tonen, dat de grenzen van het tegen-woordige bewustzijn slechts een voorlopige barrière vormen en dat deze barrière over-schreden kan worden als het bewustzijn in zichzelf een hoger kenvermogen gaat ontdek-ken. De toegang tot de werkelijkheid van de geest, die sedert lang door het van doods-kracht vervulde denken gesloten was, moest weer op nieuwe wijze worden geopend. Niet door wijsheidsschatten uit het Oosten te importeren, die de ziel wel kunnen verheffen, maar die daarin niet de kiemkracht wekken om zelf tot de bronnen van die wijsheid actu-aliter door te dringen en die bovendien het moderne denken van de westerse wereld links laten liggen. Er moest een aansluiting worden gevonden bij de hoofdstroom van de wes-terse cultuurontwikkeling en deze had nu eenmaal door oorzaken die vanuit wereldhisto-risch oogpunt volkomen begrijpelijk zijn, de natuurwetenschap doen ontstaan.

Waren nu de materialistische vorm en inhoud, die deze natuurwetenschap meer en meer gingen bepalen, kenmerkend voor de genoemde hoofdstroom, of was dit al een af-wijking van de koers? Deze vraag kan niet in absolute zin met ‘ja’ of ‘nee’ worden beant-woord. Het materialisme is ontegenzeggelijk een noodzakelijk stadium in de ontwikkeling en in zoverre behoort het dus tot de hoofdstroom. Maar een te lang doorwerkend materi-alisme levert zeker een afwijking van de koers en wel in neergaande richting.

Er bestond echter een natuurwetenschap die deze materialistische vorm en inhoud niet vertoonde, die de geest als realiteit niet buiten spel zette, maar tegelijkertijd door haar zorgvuldige methode van observatie en denken toch volledig aanspraak kon maken op het predikaat ‘wetenschappelijk’. Deze natuurwetenschap ontwikkelde zich in Midden-Europa rond de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw en zij wordt aan-geduid met het woord ‘Goetheanisme’, omdat Goethe de belangrijkste representant hier-van was.

Het ligt niet in de opzet van dit boek de Goetheanistische natuurwetenschap nader te behandelen. Wel is het nodig een aanduiding te geven van de hoofdzaak waar het hierbij om gaat, aangezien Steiners kennistheorie een filosofische explicitatie° is van Goe-thes natuurwetenschappelijke methode. Goethe nam de natuurfenomenen waar met te-rughouding van theoretiserende verklaringen. Dat wil niet zeggen dat hij het denken uit-schakelde, geenszins, maar hij gebruikte zijn denken ook als waarnemingsorgaan en wel gericht op die zijde van de werkelijkheid — de ideële zijde — die zich in de uiterlijke ver-schijningsvormen voor de fysieke zintuigen nooit als zodanig openbaart. Hij had dus niet de opvatting dat het denken over de dingen slechts een subjectieve aangelegenheid is, waarbij de mens een menigte begrippen en ideële verbanden concipieert, die een soort geestelijk aftreksel van de werkelijkheid zijn en waarvan je maar moet aannemen (of niet), dat ze daar iets mee te maken hebben. Hij meende dat de ideële zijde die door het denken wordt waargenomen, ook tot de dingen behoort.

Rudolf Steiner deelt deze overtuiging met Goethe en fundeert dit door erop te wijzen, dat de werkelijkheid zich in eerste instantie voor ons bewustzijn in twee delen splitst, waarbij het ene deel gegeven is aan onze zintuigen en het andere deel ontstaat door de ideevorming bij het denkend aanschouwen. Dat de ideevorming door een subjectieve activiteit ontstaat, wil nog niet zeggen, dat de inhoud van de ideeën subjectief, dus discutabel is. Deze inhoud is het geestelijke waarheidsgehalte van de dingen, dus objec-tief en als het denken dit bemachtigt, is het één met het wezenlijke van de wereld. Schrijvend over Goethes wetenschappelijke kenmethode formuleert Steiner de zin die ook als sleutel voor zijn eigen methode beschouwd mag worden: “Het gewaarworden van de idee in de werkelijkheid is de ware communie van de mens.”°

De mens staat tegenover de wereld, dat wil zeggen: hij voelt zich in eerste instantie van de wereld gescheiden, die hem daardoor raadselachtig voorkomt. Zijn contact met de dingen via zijn zintuigen levert hem geen oplossing van de wereldraadsels: de alleen-maar-zintuiglijke zijde van de wereld is een onvolledige, indifferente en chaotische wirwar van indrukken, een halve werkelijkheid. Pas het denken, toegevoegd aan de waarneming, brengt zin en ordening in het geheel en daarmee is pas de hele werkelijkheid gegeven. Dit denken ontstaat weliswaar in de mens en door diens toedoen, maar is daarom nog niet vreemd aan de dingen, integendeel. De essentie van de wereld komt in ons denkend bewustzijn tot uitdrukking. De mens is zelf de oplossing van de wereldraadsels.

11

Page 13: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Tot waarheid in zijn kennis komt hij door het denken te oefenen als een waarne-mingsorgaan van ideeën — volgens Goethe beter enkelvoud: de idee.

Dit tot waarheid in de kennis komen betekent echter ook de opheffing van de ver-meende scheiding tussen mens en wereld. Het zelfbewuste ik, dat de idee gewaarwordt in de werkelijkheid, weet zich één met de wereld. In de menselijke geest wordt de geest van de wereld zich bewust; je kunt het ook anders uitdrukken: de ik-geest van de individuele mens beleeft zijn werkelijkheid in de wereld en niet in de afgeslotenheid van zijn lichamelijke verschijningsvorm. Daarmee is in principe de brug geslagen tussen de twee oevers waarover in het voorafgaande is gesproken.

Nu moet echter nog de stap worden gedaan van het weten in denkvormen naar de levende ervaring van wat Steiner de ‘ware communie van de mens’ noemt. Bij Goethe kunnen we duidelijk zien, dat hij deze stap wilde maken. Hij beschouwde de idee niet als een puur geestelijk abstractum, zoals Hegel° dit deed, waar alle ‘feitelijkheid’ uit verdre-ven is, maar hij verdichtte als het ware zijn denken tot het de idee als een levend wezen kon waarnemen. Zijn ‘oerplant’ is zulk een levende idee; je kunt ook zeggen: een gees-telijk oerbeeld van het hele plantenrijk, maar zo geladen met scheppende potentie, dat hieruit planten die op aarde niet bestaan, toch als reële mogelijkheden (dus geen verzon-nen fantasievormen) zijn te denken. Daarmee gaf Goethe te kennen, dat het ik zich met de levende scheppende wereld verbindt door het gewone kenvermogen tot een hoger vermogen te ontwikkelen.

Waar Goethe de weg wees en een eerste stap deed, ging Steiner verder. Hij wist dit hogere kenvermogen, dat de werkelijkheid van de geestelijke wereld niet alleen maar denkt, doch echt aanschouwt — Goethe noemde het ook ‘aanschouwende oordeelskracht’ — zo systematisch te scholen, dat het tot de al eerder genoemde exacte clairvoyance ontwikkeld kon worden. Wat de filosoof Troxler als een vereiste beschouwde om de filosofie in de antroposofie (dat wil zeggen in een wetenschap van de geest) te laten uitmonden: “een geheel nieuw, boven reflexie en speculatie verheven standpunt, een hoger bewustzijns- en kennisorgaan, dat een eigen karakter vertoont”, dat kon Steiner verwerkelijken, nadat hij eerst filosofisch had aangetoond dat het rijk van de geest niet gesloten is.

Hoe deze scholing van een hoger kenvermogen aangepakt kan worden, zal in een later hoofdstuk ter sprake komen.

Het tijdstip waarop de antroposofie optreedt, is het moment in de wereldgeschiede-nis, dat de mens bij een nulpunt is aangeland. Hij kan alleen verder, als hij zijn vrijheid gebruikt om in zijn ik zelf de bron van vernieuwing te vinden. Vernieuwde relatie met de werkelijkheid kan ontstaan op basis van het besef dat deze werkelijkheid geest is.

Wat antroposofie behelst als wetenschap van de geest, zal nu aan de orde komen.

12

Page 14: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

4 Reïncarnatie en karma.

De werkelijkheid van het mensen-ik

“Maar waarom zou niet iedereen meer dan één keerin deze wereld geleefd kunnen hebben?”

— Gotthold Efraim Lessing: De opvoeding van de mensheid

De meeste mensen die ooit iets over antroposofie hebben gehoord, weten dat in deze wereldbeschouwing de leer van reïncarnatie en karma (Nederlands: wederbelichaming en levenslot) een centrale plaats inneemt. Voor de christelijke kerken is het vooral deze leer die aanstoot geeft in de antroposofie. Een dertigtal jaren geleden was dit bij het gros van de westerse niet-kerkelijke mensen ook het geval, doch deze situatie heeft zich enigszins gewijzigd. Reïncarnatie is ‘in’; met de inhoud van het begrip ‘karma’ weet men meestal minder goed raad.

Het is niet geheel en al onbegrijpelijk, dat de reïncarnatiegedachte thans vele men-sen aanspreekt, terwijl betrekkelijk kort geleden deze gedachte bespottelijk werd gevon-den. Dit komt niet alleen door de populariteit van allerlei oosterse wijsheidsstromingen die na de tweede wereldoorlog het Westen hebben overspoeld. Het heeft zeker enige in-vloed, maar mijns inziens komt het reïncarnatiebesef bij de huidige westerse mens voort uit de toenemende kracht van het ik-bewustzijn. Want tegenover de ontstellende toe-name van nivellering en massificatie staat — we leven immers in de eeuw van de parado-xie — de snel voortschrijdende bewustwording van het individu.

In de drievoudige relatiecrisis van het ik, zoals in het voorafgaande hoofdstuk kort werd aangeduid, in de existentiële angst, in de eenzaamheid en onzekerheid, daagt bij vele mensen toch een gevoel van de continuïteit van het individuele zijn, dat niets meer te maken heeft met de religieuze overlevering van een hiernamaals. Het hiernamaals als niet-aardse verblijfplaats tussen twee levens van het ik is niet duidelijk in het genoemde gevoel opgenomen. Het gaat veeleer om een vaag besef ‘er al eens eerder te zijn ge-weest’, om een vermoeden dat ontmoetingen van enig belang niet toevallig zijn, dat de sterke verbondenheid met mensen en dingen niet een gevolg is van een ontmoeting, maar omgekeerd, dat de ontmoeting plaatsvindt omdat er voordien een onbewuste ver-bondenheid al aanwezig was.

Als je de antroposofische zienswijze aangaande reïncarnatie en karma wilt leren ken-nen, is het inderdaad goed uit te gaan van het menselijke ik. Onder ‘ik’ verstaat de an-troposofie de individuele kern van ons wezen, dus niet de persoonlijkheid. Deze is, wat het woord ook zegt (persona betekent masker), nog buitenkant, individuele verschij-ningsvorm in dìt bepaalde lichaam, met dìt temperament en dìt karakter, enzovoort. Het ik is de geestelijke entiteit°, die als het ware gekleed is in het kostuum van de aardse persoonlijkheid. Het ik is dus geen erfelijk product. Het persoonlijke kostuum mag dan zijn aanvankelijke stof- en weefselstructuur door erfelijkheid hebben gekregen, de snit heeft dit speciale kostuum voor dit leven gekozen en mee helpen vervaardigen.

Het ik is ons diepste zelf, dus uniek. Het stamt niet af van onze ouders en voorouders en zeker niet van de apen. De werking van het ik drukt zich uit in alles wat in en aan ons is en wel zeer duidelijk in onze levensloop. Men spreekt tegenwoordig graag over ‘biografie’ wanneer men levensloop bedoelt, niet bedenkend, dat de beschrijving van een leven iets anders is dan de levensloop zelf, maar we zullen ons bij deze lichte begripsver-warring neerleggen vanwege het heersende spraakgebruik.

Het bestaan van het ik als geestelijke entiteit voor de fysieke geboorte en na de fy-sieke dood is niet bewijsbaar in de zin van een mathematisch of natuurwetenschappelijk bewijs, maar een soort gevoelszekerheid kun je ten opzichte hiervan toch wel krijgen, wanneer je van een onbevangen observatie bij jezelf en anderen uitgaat.

De biografie van een mens, zijn levensloop dus, is in de eerste plaats niet af te leiden uit de biologische koppeling van een onafzienbare reeks mensen die we gezamenlijk het voorgeslacht noemen. Dat het biografische weefsel zou ontstaan door de wisselwerking van uiterlijke omstandigheden en erfelijke gegevens die in de genen liggen opgeslagen, mag op zijn minst twijfelachtig worden genoemd. De biografieën van een eeneiig

13

Page 15: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

tweelingpaar zijn niet identiek en wat betreft de verschillende omstandigheden die ieder lid van het paar ontmoet nadat ze uit het ouderlijk milieu zijn weggegaan, daarvan valt ook zeer te betwijfelen of ze werkelijk de min of meer toevallige oorzaken van de ver-schillende lotgevallen zijn.

De levensloop is zeker niet af te leiden uit de biografieën van de ouders; vader en zoon, moeder en dochter hebben hun specifieke levensverhalen, die zelfs geen onder-linge verwantschap vertonen.

Wanneer we naar de ontwikkeling van een kind kijken, zien we naast eigenschappen die duidelijk aanwijsbaar bij de ouders en/of andere familieleden te vinden zijn en die het kind door erfelijke aanleg of door nabootsing in de prille jeugd overneemt, toch ook de evidentie van een volkomen eigen wezen. Dat is niet alleen het geval bij kinderen die zich al vroeg afzetten tegen hun milieu, maar ook bij echte vaders- of moederskindjes. Dit eigen wezen drukt zich op verschillende manieren uit. Het kind heeft een eigen con-stitutie, dat wil zeggen: het voelt zich op een geheel eigen wijze in zijn huid, disposities voor ziektes en kwaaltjes die ook pa, ma, broers of zusters mogen vertonen, ten spijt. Zo is het ook met zijn temperament en zeer zeker met zijn aangeboren sympathieën en antipathieën. Je ziet dit bijvoorbeeld aan speciale voorkeuren voor spijzen, voor bepaalde bezigheden of aan een speciale tegenzin tegen een kleur of iets dergelijks, onberede-neerbare gevoelens, die niet door nabootsing ontstaan, niet op prettige of onprettige er-varingen berusten, maar die spontaan als iets volkomen eigens aanwezig zijn.

Voorts heeft het kind — naarmate het ouder wordt komt dit steeds duidelijker te voorschijn — zijn eigen ontmoetingen en ervaringen, die ook weer specifiek zijn. De mo-derne psychologie heeft ontdekt, dat alles wat schijnbaar toevallig op ons afkomt door een onbewuste selectie onze specifieke aangelegenheid wordt. Het is overduidelijk dat deze onbewuste selectie niet door het van buiten komende, maar door ons ik wordt uitgevoerd. Twee vrienden bezoeken samen een feest waar zij mensen ontmoeten, die zij nooit eerder hebben gezien. De ene raakt in levendig contact met iemand; na het feest praat hij over niemand anders dan over die persoon. De ander heeft de persoon in kwestie wel gesproken, maar bewaart na afloop nauwelijks enige indruk van hem. Het ik kiest onbewust zijn ervaringen. Wat voor de een van grote betekenis is, daaraan gaat de ander voorbij; hij merkt het nauwelijks op; zijn onbewuste selectie pikt deze ontmoeting voor hem er niet uit. Daarom zijn de biografieën van de twee leden van het eeneiige tweelingpaar verschillend; zij komen niet toevallig in andere omstandigheden, waardoor twee totaal ongelijke levenswegen ontstaan, maar hun ik kiest zelf onbewust de omstan-digheden die bij hen passen; de verschillende levenswegen liggen al onbewust in hen af-getekend, maar niet in de gemeenschappelijke celkern.

Dan zijn er nog andere dingen waaruit zou kunnen blijken, dat ons ik uniek en be-stendig is. Men probeert vaak de aanleg, het talent, zelfs het genie van een mens te ver-klaren uit erfelijke factoren, maar als dit waar zou zijn, dan zouden de kinderen van bij -zonder getalenteerde ouders dit talent toch juist moeten vertonen. Dit is meestal niet het geval, hoogstens een zekere aanleg in de richting van een talent. Er zijn nauwelijks ge-nieën te vinden die geniale kinderen hadden. Je moet het fenomeen ‘Mozart’ niet ver-klaren uit de onmiskenbaar muzikale aanleg van zijn beide ouders, maar het meer zo be-zien, dat een heel hoog ontwikkeld ik-wezen een muzikale erfelijke bedding zocht waarin het door een bepaalde incarnatie een onvoorstelbare rijkdom aan de mensheid kon schenken: de Mozart-incarnatie. Zijn kinderen hadden kennelijk niet een dergelijk ge-geven om in hun incarnatie te realiseren. Zij deden dus niets of heel weinig met de uit-zonderlijke erfelijkheid die hun vader hun had geleverd. Dat zij zijn kinderen werden, moet een andere lotsoorzaak hebben gehad.

Erfelijkheid veroorzaakt niets in de biografie, maar wordt door het ik gebruikt om eigen incarnatiedoelen te verwerkelijken. Kijken we naar het begin van een mensenleven, dan kunnen we de gedachte vatten dat een individualiteit, een geestelijk ik-wezen, beladen met eigen bevrachting, een geschikt daarbij passend voertuig zoekt om een nieuw leven op aarde te volbrengen. Beschouwen we het eind van het aardse bestaan van een mens, dan hebben we het gevoel — als we niet al te bevangen zijn in voorop-gezette meningen — dat de individualiteit wel van toestand verandert, maar niet ophoudt te bestaan. We kunnen nog verder gaan en zeggen, dat het beëindigde leven maar een fragment is, een onvoltooide symfonie waar andere delen, later, op moeten volgen. Hoe gaaf en afgerond een leven ook mag schijnen, het niet-voleindigde dringt zich altijd aan de beschouwer op.

14

Page 16: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Voor een materialistische wetenschap mogen zulke overwegingen geen enkele waar-de hebben, voor de wetenschap van de geest hebben zij die wel, want een zorgvuldige observatie is de beste voorbereiding voor het opnemen van geestelijke inhouden, ook van zulke die niet gemakkelijk te verifiëren zijn.

Nu is het heel goed mogelijk, dat bij iemand de volgende vragen rijzen: aangenomen, dat het ik iets is, dat niet bij de geboorte nieuw ontstaat en niet bij het sterven verdwijnt, dat het dus iets geestelijk bestendigs zou zijn, hoe weet je dan, dat de aanleg, de ‘bevrachting’ die het ik bij de geboorte meebrengt, uit een vorig leven komt of uit een serie vorige levens? En hoe weet je, dat het bij de dood nog onvoltooide leven in een volgende existentie op aarde moet uitmonden?

Kan het niet zijn, dat die bevrachting in een geestelijke verblijfplaats voor de ge-boorte is opgedaan en dat een verdere voleinding van het leven in het hiernamaals zal plaatsvinden?

Als dit laatste het geval zou zijn, moet je je afvragen: waarom dan dit ene leven op aarde? Kan alles zich dan niet in een geestelijke toestand afspelen? Hebben wij de aarde eigenlijk wel nodig?

De aarde hebben wij nodig, omdat de mens alleen op aarde kan leren wat hij moet leren. En dat is het allersimpelste en tegelijk het allerhoogste, maar ook het allermoeilijk-ste: liefhebben, liefde als scheppende kracht ontwikkelen. Om dat te kunnen moet de mens vrij zijn, want liefde kan slechts in vrijheid bestaan. Vrij kan de mens alleen worden door op aarde te leven. De aarde verduistert in eerste instantie zijn weten omtrent de geest in alle dingen van de wereld, maar daardoor komt hij tot zelfbewustzijn en tot vrijheidsbeleven. Van daaruit kan hij de geest weer terugwinnen.

Zolang het ik moet leren liefhebben, moet het steeds weer op aarde terugkeren, maar dit ‘moeten’ is tegelijk het diepste verlangen van het ik. De aarde zelf moet een planeet van liefde worden. Daar zijn wij nog niet zo ver in gevorderd, maar dat komt om-dat heel veel mensen eigenlijk niet weten waarvoor zij leven.

Kijk weer naar een kind. Het is aanvankelijk onbeholpen en machteloos, maar hoe snel is het toch thuis op aarde. De aarde is kinderen uiteindelijk niet vreemd, anders zou-den ze niet zo gauw met de dingen van de aarde vertrouwd raken. Weer geen bewijs, maar een oordeel naar aanleiding van een observatie.

Vergelijken we nu de biografie van een mens met de levensloop van een dier. Hierbij moeten wij proberen ons los te maken van meningen, welke berusten op ervaringen die wij aan onze huisdieren opdoen. De sterke binding die het huisdier doorgaans heeft met de mens, verandert het beeld van zijn levensloop, doet deze meer op een mensenbiogra-fie lijken. Het eigenaardige van het dier-zijn moeten wij zoeken bij de in het wild levende dieren. Wil je de biografie van een wolf, een leeuw of een gorilla schrijven, dan doet het er niet veel toe van welk exemplaar je de levensloop volgt. Het specifieke van deze be-paalde diersoort, dat in de biografie tot uitdrukking komt, is voor alle exemplaren van die soort gelijk. Wat verschillend is per exemplaar is niet wezenlijk. Je schrijft dus de biografie van de soort.

Bij de mens is dit anders. Om de biografie van Napoleon of Pietersen te schrijven, kun je nooit bijzonderheden daarvoor ontlenen aan de biografieën van hun vader, groot-vader of van hun zoon, want deze heren hebben hun eigen, volkomen unieke biografie, die met de hunne geen enkele trek van overeenkomst vertoont.

Wat ik biografie bij het dier noem, is het verhaal van de leefwijze van een hele soort. Het houdt verband met de lichamelijke geaardheid van het dier; hoe het zich tot zijn om-geving verhoudt, hoe het zich gedraagt op grond van zijn soortelijke gesteldheid. Het hele gedragspatroon, dat niet door individuele ‘ontmoetingen’ wezenlijk wordt beïnvloed (behalve als het dier in gevangenschap raakt), is inherent aan de diersoort, waartoe het exemplaar behoort. Door de wet van de erfelijkheid herhaalt zich bij elk exemplaar wat aan de lichamelijkheid van de hele soort vastzit en bij deze lichamelijkheid is meteen het geheel van gewaarwordingen, lust- en onlustgevoelens, driften en instincten inbegrepen, alsmede de bewegingen die het dier op grond van zijn gesteldheid in de ruimte uitvoert.

Anders bij de mens. Het soortelijke of soortige speelt juist voor de biografie geen rol. Wat een mens een unieke levensloop doet hebben is niet het feit dat hij van een reeks andere mensen afstamt, maar het zijn de ontmoetingen en ervaringen die niet een alge-meen menselijk, lichamelijk ingeboren karakter hebben, doch die voor ieder mens speci-fiek zijn. Hij reageert daarop ook niet volgens een vastgelegd gedragspatroon, maar indi-vidueel, als een ik-bewust wezen.

15

Page 17: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Wat bij het dier de soort is, is bij de mens het individuele ik. Is men tot deze conclu-sie gekomen, dan rijst de vraag: waar komt de biografie dan vandaan? — Zij komt niet uit de erfelijke genen, niet uit de blinde omstandigheden, want het ik selecteert immers onbewust zijn eigen ontmoetingen. Als in de menselijke biografie een geestelijk-psychi-sche ‘gestalte’ zichtbaar wordt, zoals in de levensloop van een dier de bezielde lichame-lijkheid van een hele soort tot uitdrukking komt, zou je je kunnen afvragen, of er niet ook zoiets als een geestelijke erfelijkheid bestaat. De diersoort-gestalte stamt af van de diersoort-gestalte, dus zou de geestelijk-psychische gestalte op analoge wijze van de geestelijk-psychische gestalte kunnen afstammen. Maar dat is in dit geval van zichzelf! Wanneer we aard en wezen van het ik hebben doorzien, is deze gevolgtrekking voor de hand liggend. Onze biografie is te beschouwen als de ‘afstammeling’ van een andere biografie van dezelfde individualiteit.

Als we hier van een geestelijke erfelijkheid willen spreken, dan hebben we een exac-te aanduiding van het begrip ‘reïncarnatie’.

Willen we nu begrijpen hoe het ene leven met het vorige of met een reeks vorige levens samenhangt, dan moeten we ons verdiepen in de wetten van het levenslot (kar-ma).

Karma ontstaat door het volgende: het ik leert in een leven weliswaar heel veel, maar het leerproces kan nooit afgesloten zijn aan het eind van die ene existentie op aar-de. Het ik neemt dus de draad van zijn ontwikkeling weer op in een volgende existentie. Bovendien heeft de mens tijdens zijn leven op aarde ook slechte dingen gedaan en goede dingen nagelaten, hetgeen remmend op zijn ontwikkeling heeft gewerkt. Neem simpel-weg de klap die ik iemand geef op wie ik woedend ben. Op het moment kan ik diep be-vredigd zijn, doordat de mep me echt heeft opgelucht; in werkelijkheid ben ik daardoor minder waard geworden dan ik voorheen was. Ik heb de ander pijn en belediging aange-daan. Dat hij iets boosaardigs jegens mij had uitgehaald, is zijn karmische zaak. De mijne is het, de minderwaardigheid van mijn eigen wezen te herstellen door de gevolgen van de klap op me te nemen, dat wil zeggen: dit op een of andere manier in een volgend leven te vereffenen.

Het voortspinnen van de draad van de ontwikkeling en de vereffeningen die door het bewustzijn niet worden doorzien en die als gebeurtenissen eenvoudigweg op je toekomen zonder dat je de werkelijke oorzaak ervan kent, noemen we karma. Natuurlijk kun je in hetzelfde leven ook wel bewust een vereffening van je verkeerde daden of gedachten na-streven, maar wie doet dat nu werkelijk in uitgebreide zin? En dan blijven er nog heel veel zaken over, die niet in dit ene leven te klaren zijn.

Karma, de wereldwet van vereffening, is geen straf. Wil je iets van karma begrijpen, dan moet je je vrij maken van de oudtestamentische gedachte van een wrekende God of iets dergelijks. Karma wordt ook te vaak uitsluitend gezien als vereffening van vroegere ‘zonden’, maar alles wat wij in ons leven ontmoeten, is karma. Ook wanneer wij een echt nieuwe ontmoeting hebben, die dus niet veroorzaakt is door gebeurtenissen of door een innerlijke gesteldheid uit een vorig leven, dan vormt zich door deze ontmoeting karma. Dit is toekomst-karma, dat natuurlijk sterk bepaald gaat worden door de wijze waarop wij vanuit onze vrije persoonlijkheid op deze ontmoeting reageren. Als je denkt dat lot alleen maar noodlot is, zie je over het hoofd dat lotsbestemming ook heel vreugdevolle en positieve dingen op je weg brengt.

Hoe het lot wordt gevormd, hoe de karmische wetmatigheid werkt, zal ik in het vol-gende hoofdstuk in korte trekken uiteenzetten. Voordien moeten echter nog twee vragen aan de orde komen, die bij lezingen over dit onderwerp zonder mankeren worden gesteld.

In de eerste plaats: als het waar is dat je individuele geest of ik-wezen voortdurend opnieuw op aarde leeft, hoe verklaar je dan de toename van de wereldbevolking? Of ont-staan er ook steeds nog nieuwe ik-geesten?

Er ontstaan geen nieuwe ik-geesten meer. Er is een totaal aan menselijke ik-wezens — hoeveel miljard weet ik niet — waarvan een deel op aarde is geïncarneerd en een deel in een niet-aardse wereld leeft. De som van de twee delen blijft gelijk, maar de delen hoeven niet altijd even groot te blijven. Er zijn tijdperken dat er veel ik-geesten incarne-ren en tijden dat dit weer afneemt. Statistieken van bevolkingstoename willen aantonen, dat er over honderd jaar zo en zoveel mensen op aarde zullen zijn, maar de werkelijkheid stoort zich nooit aan statistieken. Er kunnen bijvoorbeeld epidemieën uitbreken — het ontstaan van aids was immers ook niet voorzien — die de mensheid op aarde in korte tijd kunnen decimeren of halveren — om maar niet te denken aan een atoomoorlog.

16

Page 18: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Bovendien moet men bedenken, dat er vroeger veel meer kinderen al heel jong stierven. Er waren dus niet zozeer veel minder geboorten, maar er was veel meer kinder-sterfte waardoor de bevolkingsdichtheid minder was.

De tweede vraag luidt: als het waar is dat de achtereenvolgende incarnaties de mens steeds verder brengen in zijn ontwikkeling, omdat hij zijn fouten van vroegere levens kan goedmaken, als de mens dus een vervolmaking tegemoet gaat, waarom is onze tegenwoordige tijd dan zo vol slechtheid en onmenselijkheid? Gaan we niet eerder ach-teruit dan vooruit?

Het zou inderdaad kunnen lijken, alsof het mensdom achteruit gaat, als je de ge-schiedenis van de twintigste eeuw vergelijkt met vroegere tijden, maar bij nader inzien is dit niet zo. De vooruitgang bestaat daarin dat de mens in de huidige incarnatie veel en veel bewuster leeft dan in zijn vorige incarnaties, aangenomen dat er gemiddeld acht-honderd à duizend jaren tussen twee levens op aarde liggen (volgens Steiners karma-onderzoek). De vrijheid van de zelfbewuste mens brengt gevaren met zich mee. De mo-gelijkheden te dwalen, zowel in denken als in doen, zijn enorm toegenomen. Reactionaire krachten hebben vrij spel; de mens is losgeraakt van God en gebod. Daardoor kan hij de verschrikkelijkste dingen doen, maar in het licht van de ontwikkeling beschouwd, is het huidige mensheidsstadium ‘volmaakter’, dat is in deze zin: verder ontwikkeld dan de vroegere stadia.

In dit verband moet ik ook terugkomen op de symptomen van vooruitgang die ik in het hoofdstuk over de tijdsituatie heb genoemd, maar niet verder in de beschouwing heb betrokken. De belangwekkende bewegingen van mondiale solidariteit, de vrouwenbewe-ging, de emancipatie van rassen en volken, vredesbewegingen, hoe vaak ook nog ver-mengd met illusionaire elementen — het zijn toch duidelijke tekenen van een voortschrij-den van de mensheid.

17

Page 19: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

5 Mensbeeld en karma

“Zoals men oude kleedren afwerpt en weer andere,nieuwe tot zich neemt, zo legt ook de drager van het

lichaam zijn oude lichamen af en gaat in andere, nieuwe over.”— Bhagavad-Gita II-22

In het vorige hoofdstuk zijn wij uitgegaan van het menselijke ik om van daaruit het vraagstuk van reïncarnatie en karma aan de orde te stellen. Voor wij daarmee verder-gaan, moet eerst het mensbeeld als geheel worden behandeld zoals dit in de antropo-sofische geesteswetenschap te vinden is. Rudolf Steiner belicht in zijn geestesweten-schappelijke werken en voordrachten het wezen van de mens op verschillende manieren. Het zou onverstandig en ook ondoenlijk zijn om in een hoofdstuk een exposé van al deze aspecten te geven. Voor de duidelijkheid is het beter telkens wanneer een belangrijk onderwerp uit de antroposofie ter sprake komt, dat aspect van de mens naar voren te halen, dat in het bijzonder op dit onderwerp betrekking heeft.

Om te begrijpen wat karma is en hoe het ontstaat, moeten wij ons bezighouden met de vierledigheid van de mens. De hier bedoelde vier leden (in het Duits ‘Glieder’ of ook ‘Leiber’ genoemd) doordringen elkaar, zodat we zeer zeker van een eenheid ‘mens’ kun-nen spreken, maar het fenomeen ‘mens’ is vergelijkbaar met een muziekstuk voor vier instrumenten. Als ze alle vier tegelijk spelen, hoor je de muziek als een harmonische eenheid van vier elkaar doordringende stemmen. Je kunt echter tegelijkertijd de stem-men apart onderscheiden en ze natuurlijk ook de een na de ander apart laten spelen om de melodie van elke stem iets nauwkeuriger te kunnen beluisteren. Zo zullen wij steeds een ‘stem’ van het kwartet laten klinken, terwijl de andere drie zwijgen.

De onderste ‘stem’, het gedeelte van de mens dat in de ruimte voor onze zintuigen verschijnt, wordt het fysieke lichaam genoemd. We kunnen het fysieke lichaam, dat met chemische stoffen is gevuld, eigenlijk nooit echt op zichzelf zien, hoogstens het korte moment tussen het intreden van de dood en de beginnende ontbinding van het stoffelijk overschot. Zolang wij leven, is het fysieke lichaam doortrokken van iets, dat het zijn vorm geeft en dat maakt dat het ons als een organisme, een levend geheel van functies voorkomt. Zodra de dood is ingetreden lost niet alleen de vorm op, maar er functioneert dan ook niets meer. De stoffen gaan uit elkaar en worden opgenomen in de aardse om-geving waaruit ze oorspronkelijk ook afkomstig zijn.

Het fysieke lichaam is dus niet uit het aardse rijk van de chemische elementen te verklaren, want zodra het wordt overgelaten aan dit rijk, valt het uiteen. Zolang het leeft, draagt het wel de eigenschappen van andere stoffelijke dingen die niet uit elkaar vallen, zoals mineralen. Het neemt ruimte in, is ondoordringbaar voor andere lichamen, is onderhevig aan de zwaartekracht, heeft dus naast uitbreiding ook gewicht en vertoont ook andere natuurkundige en scheikundige wetmatigheden zoals de werkingen van basen en zuren in de spijsverteringssappen, de hefboomwerkingen in het skelet, de optische en akoestische werkingen in oog en oor, enzovoort. Bij deze werkingen moeten wij echter wel bedenken dat ze nooit zo optreden als in de anorganische natuur; ze zijn ingebed in levensprocessen. Nemen wij het oog; de werking van pupil en lens zijn grotendeels zuiver natuurkundig te verklaren, het netvlies echter vertoont een proces dat niet meer zuiver natuurkundig of chemisch, doch vanuit het organische, vanuit het leven moet worden verklaard.

Zo komen we tot het tweede deel van het menselijke wezen, dat levenslichaam of etherlichaam wordt genoemd. Met ‘lichaam’ is hier niets stoffelijks bedoeld, maar een complex van krachtwerkingen. Het woord ‘ether’ is een geesteswetenschappelijke term waaraan je geen aanstoot moet nemen. Het is afkomstig uit de oud-Griekse wijsheid waar het gold als ‘vijfde element’, de aithēr, de lichtdoorglansde lucht die beschouwd werd als de bron van alle leven.

Het levenslichaam doortrekt het fysieke lichaam geheel en al, geeft het zijn vorm en is de oorzaak van alle levensverrichtingen zoals ademhaling, stofwisseling, groei, voort-planting, enzovoort. Deze verschijnselen zijn wel aan het fysieke lichaam te constateren, maar de bewegende kracht, die de Indiër prana noemt, onttrekt zich aan onze gewone zintuigen. Het levens- of etherlichaam is dus de architect van ons fysieke lichaam, maar

18

Page 20: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

een architect die niet weggaat als het bouwwerk klaar is, doch die er voortdurend vor-mend aan blijft werken. Planten en dieren hebben ook een etherlichaam, mineralen niet.

De moderne wetenschap negeert het bestaan van het levenskrachtencomplex en tracht alle levensverrichtingen uit de chemie te verklaren, dat wil zeggen uit de bewe-gingen van moleculen, die zich alleen van de bouwstenen van de anorganische stoffen onderscheiden door een veel ingewikkelder structuur. De geesteswetenschap maakt ech-ter een grondig onderscheid tussen de anorganische en de organische krachten. Deze laatste, die je dus etherkrachten kunt noemen, stammen uit een ander rijk dan de aardse of anorganische natuur. Het etherrijk doordringt wel het aardse rijk tot op zekere hoogte (beter te zeggen: diepte), maar het is van kosmische herkomst; het is een bovenzinnelijk of bovennatuurlijk rijk — de etherkrachten zijn fundamenteel anders dan de aardse krachten. De helderziende kan het etherlichaam waarnemen, dat wil zeggen: dit boven-zinnelijke deel van de mens is alleen te aanschouwen door een bovenzinnelijk waarne-mingsorgaan waar de helderziende over beschikt. De werking ervan kan echter indirect aan het stoffelijk fysieke lichaam worden waargenomen door onze stoffelijke zintuigen.

Bij de mens vallen fysiek lichaam en etherlichaam grotendeels samen; alleen aan de ledematen en aan het onderlichaam is de vorm van het etherische wijder dan de grens van het fysieke lichaam. Bij de planten en dieren is de etherische ‘wolk’ rondom de fysieke omtrek echter veel groter. Wanneer de helderziende het etherlichaam wil schou-wen, dan moet hij met grote kracht het waarnemingsbeeld van het fysieke lichaam on-derdrukken. Lukt het hem de fysieke ‘vulling’ door sterke concentratie weg te denken, dan verschijnt voor zijn geestesoog een kleurrijke vorm die de tint vertoont van abriko-zen- of perzikbloesems. In deze vorm, die bij de mens dus ongeveer dezelfde contour heeft als het weggedachte fysieke lichaam, is geen stilstand, maar in- en uitstromende bewegingen.

Met het erkennen van het reële en niet gefantaseerde bestaan van het etherlichaam doet de mens een eerste innerlijke stap in een geestelijke werkelijkheid. Hier scheiden zich al direct de wegen van diegenen die bereid zijn deze stap te maken omdat ze de redelijkheid ervan inzien en diegenen die willen vasthouden aan de gangbare natuurwe-tenschappelijke voorstellingswijze, waarbij alle bovenzinnelijkheid naar het rijk der fabe-len wordt verwezen.

Nu kun je natuurlijk denken: wat doet ertoe langs welke weg je gaat; de gangbare wetenschap benadert de levensprocessen volgens moleculaire gezichtspunten, maar zij doet dit zo goed dat ze deze processen niet alleen op haar wijze kan verklaren, maar tevens deze verklaring kracht kan bijzetten door er effectief mee te werken. Dit laatste is ontegenzeggelijk waar, maar daar ligt nu juist het grote vraagstuk. Door een bepaalde manier van denken kan men met natuurkrachten omgaan, kan men zelfs effectief in levensprocessen ingrijpen, zonder het principe van het levende in zijn geestelijke realiteit te erkennen. En wat men op dit gebied presteert, dwingt zonder enige twijfel grote bewondering en erkenning af. Maar de vraagt rijst, waar deze omgang met de krachten van de levende natuur uiteindelijk toe leidt.

In de land- en tuinbouw is chemische bemesting nog volop in gebruik, maar veel mensen krijgen in de gaten dat men hiermee op de verkeerde weg is, omdat de aarde daardoor haar leven, dus haar vruchtbaarheid, op den duur verliest, terwijl de producten wel schijnbaar goed gedijen, maar innerlijk voos, smakeloos en ontvankelijker voor ziek-tes worden. In de medische praktijk dito dito. De resultaten van chemische middelen, antibiotica enzovoort zijn indrukwekkend, maar de mens wordt niet gezonder, alleen maar zieker, in het algemeen.

Is er toch iets fout? Zou de denkwijze niet veranderd moeten worden? Grote natuur-onderzoekers van deze eeuw zijn de etherische krachten en het etherlichaam duidelijk op het spoor, maar zelfs de meest spirituele en ruimdenkende van deze geleerden waagt nog niet de definitieve stap in de concreetheid van het bovenzinnelijke te doen.

De derde ‘stem’ van het kwartet wordt vaak met de term ‘astrale lichaam’ aange-duid. Hier is het woord ‘lichaam’ nog minder geslaagd dan bij ether-lichaam, omdat het hier juist gaat om de per definitie niet lichamelijke binnenwereld van de mens. Als je het niet zo mooie woord ‘complex’ wilt gebruiken, kun je dit ‘lichaam’ het complex van ziele-krachten en functies noemen. Astraal betekent: verband houdend met de sterren — nauwkeuriger gezegd: met de planeten. De uitdrukking ‘astrale lichaam’ wekt bij menig-een weerstand op, omdat het begrip ‘astraal’ zo occulterig aandoet. We hoeven deze aanduiding niet te gebruiken, maar als we ‘ziel’ zeggen, vinden sommige mensen dat ook

19

Page 21: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

al zweverig. Laten we dan ‘psyche’ zeggen; dat klinkt misschien minder romantisch.De psyche doordringt het etherlichaam en het fysieke lichaam, maar vormt er een

minder hechte eenheid mee dan die welke het ether- en fysieke lichaam onderling vor-men. Bij elke slaap trekt het astrale lichaam zich terug uit de andere twee, die samen in bed blijven liggen. We verliezen het bewustzijn. Dit deel van ons wezen levert ons dus in combinatie met de andere twee dat, wat we bewustzijn noemen, dat wil zeggen: ‘weten binnenin’.

Bewustzijn heb je altijd van iets. Waarvan zijn wij ons bewust? Van wat we waarne-men en innerlijk gewaarworden. Je zou dit deel dus ook gewaarwordings-’lichaam’ kunnen noemen. Dieren hebben dit ook, planten niet. Bij de mens zijn de gewaarwordingen en gevoelens echter nog door het vierde deel, het ik, geïndividualiseerd, wat bij het dier niet het geval is.

Tegelijk met de gevoelens van lust en onlust als primaire roerselen van de ‘psyche’ is de mogelijkheid van verplaatsing in de ruimte gegeven. Bezielde wezens kunnen zich bewegen; ze kunnen op iets afgaan, dat hun lust bereidt en ze kunnen ergens vandaan gaan, als ze onlust voelen. In het menselijke astrale lichaam huizen gevoelens zoals vreugde en smart, maar ook driften en hartstochten enzovoort. Doordat het vierde deel, het ik, in dit gewaarwordingslichaam leeft en werkt, wordt het pas een menselijke ziel. Het ik als individuele geest wordt zich van zichzelf bewust in de ziel en wel door het denken waarin het ik volkomen wakker is. Het droomt nog in het gevoel en slaapt geheel en al in de wil. Deze opmerkingen behoeven natuurlijk een nadere uitleg, maar de be-schrijving van het zieleleven moet voorlopig nog worden uitgesteld.

Het astrale lichaam of de psyche kan evenmin als het etherlichaam door het gewone oog worden waargenomen. Het hoger ontwikkelde ‘geestelijke oog’ van de helderziende neemt dit echter wel waar als een zeer afwisselend gekleurde en binnenin uiterst be-weeglijke eivorm die de aura° van de mens wordt genoemd en die de grenzen van het fysieke lichaam omstraalt.

De vierde ‘stem’ in het kwartet is het ik. Dat we hier met de unieke kern van ons wezen te maken hebben, geeft het feit al aan dat het woordje ‘ik’ alleen maar door ons gebruikt kan worden om onszelf aan te duiden. Je kunt een ander nooit met dat woord aanduiden en de ander jou niet. Met dit ik is de zelfstandigheid van elk menselijk wezen gegeven. Zoals in het allerheiligste van de antieke tempel de godheid aanwezig was, zo is in ieder mens één druppel van de goddelijk-geestelijke oceaan aanwezig. Als Willem Kloos dicht in zijn beroemde sonnet:

‘Ik ben een god in ‘t diepst van mijn gedachten’is dat geen blasfemie of zelfoverschatting, maar een exacte verwoording van een mens-kundig feit.

Pas in het licht van het zelfbewuste ik krijgen de overige delen van de vierledige mens hun zin. Zij zijn de omkleding van het ik, waarin het ik zich ook uitdrukt — denken we bijvoorbeeld aan het feit, dat de vingerafdruk van ieder mens individueel is, dus door het ik gestempeld. Het ik kan zich met de wereld verbinden, omdat het in werkelijkheid in de geest van de wereld is. Voor zover het nog door zijn omkleding lijkt ingesloten, ma-nifesteert het zich als ‘ego’, dat slechts een afspiegeling is van het ware zelf. Men spreekt ook wel van lager en hoger ik. Door het ik kan het geestelijke zich openbaren; daarom wordt het ik ook wel ‘geestdrager’ genoemd. Op aarde voedt het ik zich door de indruk-ken die het door de zintuigen krijgt. Het kan naar aanleiding daarvan kennis ontwikkelen. Maar wat het ik aan zichzelf verricht, komt door de kracht, die het uit de geesteswereld ontvangt. Wanneer Dante° van zijn leermeester Brunetto Latini° zegt: “hij leerde mij hoe de mens zich vereeuwigt”, bedoelt hij, dat Brunetto hem leerde zich uit de geest te voe-den, oftewel een geestelijke scholing te ondernemen.

Wat het ik langs deze weg van geestelijke scholing zich eigen maakt, is eeuwig; het draagt dit als een hoger geestelijk gewaad dat niet wordt afgelegd bij de dood. In elke incarnatie kan het ik dit ‘voeden met eeuwigheid’ voortzetten, dus verder weven aan zijn geestelijk gewaad.

Het ik dat met het astrale lichaam evenzo een eenheid vormt als het etherlichaam met het fysieke lichaam, verlaat dus ook deze laatste twee bij het inslapen. De vierheid van het menselijke wezen valt bij elke slaaptoestand in een tweeheid uiteen. Dit uiteen-vallen van het geestelijk-psychische enerzijds (ik en astrale lichaam) en het levend-licha-melijke deel anderzijds (etherlichaam en fysiek lichaam) moet echter niet al te radicaal worden opgevat. Ook tijdens de slaap blijft er een zekere verbinding van de vier delen

20

Page 22: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

bestaan. Wat het ik en het astrale lichaam beleven, in welke wereld ze zich bevinden wanneer ze buiten het lichaam zijn, weten wij in eerste instantie niet. Het bewustzijn dooft uit zodra de slaap intreedt.

Degene die met een geestelijk waarnemingsorgaan is toegerust, kan echter vervol-gen wat er dan gebeurt, want hij kan deze buitenlichamelijke toestand van de geestelijk-psychische mens waarnemen.

Wanneer wij inslapen na een dag in de uiterlijke wereld te hebben geleefd, een dag vol indrukken, ervaringen, gedachten, gevoelens, wensen en impulsen, daden en woor-den — goede en slechte — een dag waarin wij dingen hadden moeten doen en zeggen maar het niet hebben gedaan, enzovoort, dan beleven wij alles van die dag nog eens, maar in omgekeerde volgorde. Bij dit terugleven van ons dagverloop ondergaan wij een moreel oordeel over hetgeen wij gedaan of niet gedaan, gedacht of niet gedacht hebben. Dit oordeel is volkomen objectief, ontdaan van alle verfraaiing en verzachting die we ons-zelf zouden toebedelen wanneer we wakend een oordeel over onszelf zouden moeten vel-len. Ons hogere ik, ook wel onze genius genoemd, dat in zekere zin nog deel uitmaakt van een wereld van wezens van een hogere orde dan de aardse mens, velt dit oordeel. Dit is dus niet egoïstisch gekleurd; het is streng, onverbiddelijk, maar strikt rechtvaardig.

Hoewel wij ons dit niet bewust zijn — bij het ontwaken zinkt het astrale beleven weg; hoogstens kan een ‘houten kop’ bij het wakker worden erop wijzen, dat het oordeel niet zo gunstig was — blijven de beoordelingen in ons bewaard. Zij vormen de grondslag van ons lot in een volgend leven. Hoe moeten wij ons dat voorstellen?

Als wij sterven, gaan niet alleen het astrale lichaam en het ik eruit, zoals bij de slaap, maar ook het etherlichaam maakt zich los van het fysieke lichaam. Dit laatste begint spoedig uiteen te vallen; het verteert. Maar het etherlichaam kan ook maar kort met het astrale lichaam en het ik verbonden blijven. Deze twee maken zich hiervan vrij en het etherlichaam lost dan op in de etherwereld, zoals het fysieke lichaam op den duur in de aardse wereld opgaat. Dit oplossingsproces van het etherlichaam gaat vrij snel. Ge-durende drie à vier dagen na het intreden van de dood speelt zich het volgende af: de gestorvene heeft in die tijd een panorama voor zich van zijn zojuist beëindigde leven op aarde. Simultaan staan alle beelden die men zich tijdens zijn leven als voorstellingsbeel-den heeft gemaakt, voor de geest. Er ligt geen beoordeling in; gevoelens van vreugde of smart, alle emoties zwijgen; het is zuiver en alleen een terugblik. Deze ‘review’, zoals de Amerikaanse arts Moody dit verschijnsel noemt in zijn boek Life after life°, was allang bekend. Het doet zich onder andere voor, wanneer iemand op het punt staat te verdrin-ken, dus wanneer de dood al gaat intreden. Word je dan toch gered en blijf je in leven, dan herinner je je dit levenstableau. Het betekent dat in het etherlichaam het geheugen zetelt. De totale inhoud van ons waakbewuste voorstellingsleven blijft op een of andere manier opgeslagen in het etherlichaam. Maakt dit zich van het fysieke lichaam los, dan ontrolt zich het boek van onze herinneringen als een groot panorama. Als mensen die korte tijd klinisch dood zijn geweest, maar door hartmassage of anderszins weer in het leven zijn teruggeroepen, over hun ervaringen ‘na de dood’ berichten, vertellen zij vrijwel zonder uitzondering over deze ‘review’.

Na drie en een halve dag is het etherlichaam in de etherwereld opgelost. De beelden zijn steeds groter en waziger geworden en verdwijnen dan. Een tweede ‘lijk’ is daarmee afgelegd; het ik bewaart echter wel een soort geestelijk extract van de ‘lichamen’ waarin het zich gedurende zijn aardse existentie had gehuld.

Er begint thans een andere fase, namelijk die van het terugleven in de astrale sfeer. Het bewustzijn dooft geenszins uit, het wordt integendeel juist aanzienlijk scherper dan het waakbewustzijn op aarde. Alles wat in het astrale lichaam is bewaard, wordt nu op-nieuw doorleefd; dat wil zeggen: de morele zijde van het zojuist beëindigde leven komt aan de orde. De mens beleeft dit echter zo dat de gebeurtenissen van zijn leven in omge-keerde volgorde vanaf het stervensmoment terug tot de geboorte worden doorgemaakt. Bovendien wordt hem nu het tegengestelde van zijn eigen ervaringen bewust. Nemen wij weer het voorbeeld van de klap die ik op een gegeven moment in mijn leven aan iemand heb uitgedeeld. Kom ik bij het terugleven aan bij dit moment, dan beleef ik de gebeurte-nissen nogmaals, maar nu leer ik kennen wat de ander daaraan heeft beleefd: pijn, ver-nedering. Ik ben als het ware in de ander en moet nu alles zelf doorlijden wat ik hem heb aangedaan.

De toestand waarin de mens de teruggang door zijn aardse leven in morele zin moet doormaken, noemt de Indiër ‘kamaloka’: plaats van begeerte. Deze plaats is niet in ruim-

21

Page 23: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

telijke betekenis op te vatten; het is de astrale sfeer — Steiner noemt het ook wel het zielenland — die ons altijd omgeeft, ook op aarde, maar die wij met ons gewone waak-bewustzijn niet waarnemen. Waarom plaats van ‘begeerte’? Bij het terugleven moet het ik zich gaandeweg vrijmaken van al wat het nog aan het aardse bestaan bindt. Alles wat ons op aarde lust verschafte — en daarbij moet niet alleen aan ‘lagere’ maar evenzeer aan edele lustgevoelens worden gedacht — is in ons astrale lichaam nog als begeerte aanwezig na de dood. We missen echter de fysieke organen waardoor we onze begeerten kunnen bevredigen en lustgevoel opwekken. We beleven in kamaloka elke begeerte als een schrijnende ontbering, als een brandende dorst die niet kan worden gestild. ‘Vage-vuur’ noemt de katholieke gelovige deze toestand. De Italiaanse dichter Dante Alighieri spreekt in zijn machtige werk over het hiernamaals, de Divina Commedia, in dit verband van de ‘louteringsberg’, de ‘Purgatorio’. Want het gaat inderdaad om een louteringspro-ces. Wat niet door de geestelijke activiteit van het ik ‘vereeuwigd’ is, moet worden afge-legd, weggebrand. Er ontstaat zodoende een derde ‘lijk’ en wel het lagere astrale lichaam dat nog met vergankelijkheid was behept.

Het verblijf in kamaloka duurt een derde van de tijd die je op aarde hebt geleefd, omdat het precies de nachten zijn die worden teruggeleefd en de mens slaapt gemiddeld acht uur per etmaal, in totaal een derde van zijn leven.

De louteringservaringen van kamaloka zijn zelf nog niet de vereffening van je daden en gedachten. Deze ervaringen maken het ik los van het astrale omhulsel dat nog niet vergeestelijkt is en dientengevolge achtergelaten moet worden. Zoals uit het ether-lichaam dat het herinneringstableau van ons voorstellingsleven bevatte, een extract door het ik wordt meegenomen, nadat dit zich van het etherische omkleedsel heeft losge-maakt, zo neemt het ik ook een extract uit de astrale ervaringen mee, wanneer het de kamaloka-sfeer achter zich laat om tot een hogere geestelijke wereld op te stijgen. Deze beide extracten, de lering die de mens trekt uit zijn aardse existentie, vormen tezamen een krachtencomplex waarmee het ik omgeven blijft; van incarnatie tot incarnatie wordt dit rijker en voller. Rudolf Steiner noemt het ‘Kausalkörper’°, ‘oorzaaklichaam’, maar deze uitdrukking wordt in latere publicaties en voordrachten niet meer gebezigd.

Het ik moet nu de opgedane ervaringen verwerken en transformeren tot vaardighe-den die het in een volgend leven op aarde als aanleg en talent meebrengt. Maar ook het weefsel van rechtvaardige vereffeningen moet tot stand worden gebracht, opdat het ik, weer teruggekeerd op aarde, die omstandigheden zal aantreffen, welke het nodig heeft om zijn karmische ‘rekening te betalen’. Dat betekent onder andere, dat diegenen met wie ik een positieve of negatieve ervaring moet vereffenen — neem maar weer die klap — tegelijk met mij in een nieuw leven op aarde aanwezig moeten zijn, opdat het karmi-sche verband verwerkelijkt kan worden.

Het is duidelijk dat het tot stand komen van dit uiterst gecompliceerde weefsel van lotsdraden waarin niet alleen mijn ik, maar de ik-wezens van talloze mensen zijn be-trokken, niet door mijn individuele zelf alleen kan worden verricht. Lichamelijke constitu-tie, temperament, karakteraanleg en eventuele talenten moeten karmisch worden inge-bouwd bij een volgende incarnatie van het ik, met andere woorden: de drie nieuwe om-hulsels waarin het ik zich gaat steken (astrale lichaam, etherlichaam en fysiek lichaam) moeten de verwerkte ervaringen van vorige existenties als lotsgegevens bevatten.

Maar dat niet alleen: ook ontmoetingen die ons schijnbaar toevallig van buitenaf overkomen, moeten zijn ingebouwd. Ons lot dragen wij in ons, maar tegelijkertijd komt het op ons toe. Een wijzere tweede mens in ons brengt ons buiten het normale waak-bewustzijn om precies op de plek waar we de karmische vereffening vinden; waar we die mensen ontmoeten of die gebeurtenissen ondergaan, waardoor wij de lotsdraden verder kunnen spinnen.

In elke lotsontmoeting komen wij in zekere zin ons eigen ik tegen, vandaar die on-bewuste selectie. Als wij dit beseffen, geneest dit inzicht ons van de verkeerde gedachte dat het zou gaan om straf of vergelding. Wij willen zelf ons lot, wij zijn ook vol betrokken bij de totstandkoming ervan, maar hogere wezens dan wijzelf moeten ons daarbij leiden en helpen, omdat de onmetelijke wijsheid die nodig is om het objectieve, rechtvaardige lotsweefsel te vervaardigen onze beperkte wijsheid verre te boven gaat.

De toestand waarin het ik geraakt na het verlaten van het kamaloka wordt in de antroposofische literatuur ‘de wereld van het devachan’ of ‘geestenland’ genoemd. In christelijke zin zou men hier van ‘hemel’ kunnen spreken. Tijdens de hemelreis van het ik moet het komende lot worden gevormd. De onvolkomenheid, die wij aan onze menselijke

22

Page 24: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

tekortkomingen te wijten hebben, komt ons na de dood zo onverbiddelijk scherp tot bewustzijn, dat zich een onuitblusbare wilsimpuls vormt om goed te maken, te verbete-ren, te herstellen. Kan ons tijdens het aardse bestaan misschien de gedachte terneer-drukken, dat de zware lotgevallen die ons treffen door onszelf zijn veroorzaakt, zodra we leren het karma vanaf de andere zijde, vanuit de geestelijke werkelijkheid te beschou-wen, raken we niet alleen verzoend met ons lot, maar wij zien daarin de wijze leiding van een goddelijke wereld, die ons met diepe eerbied vervult. Dit geeft ons zekerheid in het leven.

Vreugdevol is het besef, dat wij vanuit onze bewuste vrije besluitkracht zo met ons lot kunnen omgaan, dat de positieve vruchten daarvan in een volgend leven door onszelf en anderen kunnen worden genoten.

Deze uiterst beknopte schets van de wijze waarop karma ontstaat, zou met een grote hoeveelheid nadere gegevens en gedetailleerde beschrijvingen moeten worden aangevuld. Deze zijn in de werken van Steiner overvloedig te vinden. Aangezien het in dit geschrift erom gaat slechts in grote lijnen aan te geven wat antroposofie is, kan ik niet ingaan op talloze vragen die ongetwijfeld bij de lezer door het voorafgaande zijn op-geroepen. Ik verwijs hiervoor naar de literatuurlijst.

Enige hoofdpunten evenwel moeten nog aan de orde komen. Ten eerste de vraag: hoe kunnen karma en vrijheid elkaar verdragen? Verder de verhouding van de antropo-sofie tot het christendom, met betrekking tot de leer van reïncarnatie en karma.

23

Page 25: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

6 Karma en vrijheid

...”dat hij wijzer zij dan der Schikgodin wet en hetonoverwinlijke noodlot.”

— Bernardus Silvestris: Over de alomvattende eenheid der wereld

Karma of de wetmatigheid van het levenslot bepaalt in hoge mate het verloop van de menselijke biografie. Maar de wet volgens welke de vereffeningen plaatsvinden, mag dan wel rechtvaardig zijn, het zou kunnen schijnen of alle vrijheid van handelen daardoor is uitgesloten. Bij nader inzien echter is dat niet het geval. Een beeld kan ons dit verduide-lijken.

Gesteld dat ik een huis bouw voor mijzelf. Ik heb niet alleen het plan naar eigen in-zicht en wensen ontworpen, de tekeningen en de maquette gemaakt, maar ik heb ook met eigen hand geholpen bij het bouwen. Wanneer het klaar is, spreekt het vanzelf, dat ik in dit huis ga wonen. Zou ik nu zeggen: ‘Als ik dat doe, ben ik niet meer vrij’, dan zou ik mij vergissen. Het lijkt misschien of ik pas echt vrij ben als ik nu in een ander huis ga wonen, maar dan ben ik een grote dwaas, een vrijheidsfantast, want ik heb dit huis im-mers speciaal voor mijzelf gebouwd om erin te wonen. De vormen van het huis, de inde-ling van de kamers zijn weliswaar onveranderlijke gegevens (aangenomen dat ik niet direct aan het verbouwen sla), maar wat ik binnen die vormen doe, voel en denk is vol-komen vrij.

Zoals met het huis is het met mijn lot. Ik heb de gegevens zelf mee bepaald; deze binden mij, maar binnen die zelfbepaalde gegevens kan ik mij vrij bewegen.

Dat vrijheid zelfs alleen op grond van een zekere gebondenheid mogelijk is, kun je ervaren door het verkeer. Mijn vrijheid maakt het mogelijk dat ik het besluit neem van-daag om drie uur in de middag een vriend te gaan bezoeken. Ik begeef me naar hem toe met een auto. Bij het rijden moet ik mij aan de regels van het verkeer houden. Deze ge-bondenheid leg ik mijzelf op, omdat ik weet dat alleen door het volgen van de verkeers-regels ik en andere mensen zich vrij over straat kunnen bewegen. Houden zij zich niet aan de regels en ik ook niet, dan is de kans groot dat ik om half vier niet vrij bij mijn vriend, doch onvrij in het ziekenhuis ben beland.

Overigens duikt de vraag of karma en vrijheid elkaar niet uitsluiten pas op, wanneer de mens enige notie begint te krijgen van lotsbeschikking. Voordien beschouwt hij zich immers vrij in zijn doen en laten, voor zover dit niet door de omstandigheden wordt be-lemmerd. Deze omstandigheden: een ontmoeting, een gebeurtenis, ongeval of ziekte, ondergaan wij met vreugde of met pijn en verdriet, maar aangezien het tot stand komen van deze omstandigheden geheel buiten ons normale bewustzijn om gaat, schrijven we ze toe aan het toeval. En inderdaad vallen ze ons toe, maar niet zonder bedoeling.

Steiner maakt ons door een beeld attent op iets heel belangrijks in dit verband: zolang wij niet een diepere kijk op onze levensloop krijgen, bewegen wij ons in onze voorstellingen van vrije bestemming en toevallige wederwaardigheden als een vis in het water. Alles wat buiten het water ligt, bestaat niet voor ons, of we interpreteren het als water. Maar stel je nu voor dat je een vis bent, die zo dicht aan de oppervlakte van het water komt, dat hij merkt dat buiten het water een ander element bestaat, namelijk lucht. Een dergelijke vis zou doodongelukkig worden als hij nu ook in de lucht wilde gaan leven, maar het niet klaarspeelde omdat hij geen longen heeft.

Ook een mens zou diep ongelukkig worden als hij ging beseffen dat zijn normale be-wustzijn hem wel een gevoel van vrijheid geeft, maar dat deze vrijheid is ingesloten in een heel wijd en onafzienbaar gebied van onvrijheid waarin hij niet kan doordringen, omdat hij geen organen bezit om zich in dit gebied te oriënteren, laat staan om erin te kunnen leven.

Maar de mens is een bijzondere vis! Hij bezit behalve kieuwen om in het water te leven, ook longen, althans in aanleg, die hij in reserve houdt totdat hij de sprong in de lucht durft te wagen. Wanneer wij onze aandacht gaan richten op ‘het wijde en onafzien-bare gebied van onvrijheid’, oftewel de dwingende omstandigheden, moeten wij uitgaan van het gewone bewustzijn. Zo is het met alles wat de antroposofie betreft. Observerend en denkend beginnen wij ons in andere gebieden voorzichtig te oriënteren. Wij gaan in-

24

Page 26: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

zien, dat de onvrijheid-door-de-omstandigheden lotsbeschikking is, die ons echter niet van buitenaf als dwang wordt opgelegd. Wij gaan onszelf leren kennen als de ‘beschik-kers’ van dit lot. Een dergelijk inzicht is het begin van een bewustzijnsverruiming die in de zojuist gebruikte beeldspraak te vergelijken is met het ontwikkelen van longen die de ‘bijzondere vis’ in staat stellen ook in de lucht te gaan leven.

Gaat het bewustzijn vertrouwd raken met dit gebied van de werkelijkheid dat voor ons gewone voorstellingsleven is gesloten, dan verliest het begrip ‘lotsbeschikking’ ook zijn eventuele beklemming. We leren niet alleen beter het lot te aanvaarden, maar de tegenstelling van karma en vrijheid wordt niet meer beleefd als een tegenstelling van onvrijheid en vrijheid. We gaan zien, dat in de zogenaamde onvrijheid ons ik evenzeer is betrokken als in de vrijheid, alleen op een totaal tegengestelde manier, de ene keer on-bewust, de andere keer bewust. Karma en vrijheid zijn de twee polen van de activiteit van het ik, die elkaar bepalen en dragen. Ze sluiten elkaar niet uit, maar horen bij elkaar zoals een cirkelomtrek hoort bij zijn middelpunt.

Het is natuurlijk niet toevallig, dat Rudolf Steiner als voorbereiding voor zijn karma-leer de Filosofie van de vrijheid heeft geschreven. Hoewel dit boek zuiver en alleen filo-sofie bevat en geen antroposofie, moet het in het kader van dit hoofdstuk over karma en vrijheid onder de aandacht worden gebracht.

Die Philosophie der Freiheit° verscheen in het jaar 1893. Twee jaar eerder had Steiner zijn dissertatie uitgegeven onder de titel Wahrheit und Wissenschaft. Vorspiel einer Philosophie der Freiheit°. In dit werk wordt de kennistheorie die in aansluiting op Goethes natuurwetenschappelijke geschriften al in 1886 was gepubliceerd, nogmaals grondig behandeld. Hoe is de verhouding van de mens tot de werkelijkheid, als hij zich kennend tegenover de wereld plaatst? Volgens Steiner is het kenproces niet op te vatten als het vervaardigen van denk-kopieën van een in zichzelf gesloten natuur die kant en klaar is zoals zij aan ons verschijnt. Zou dit wel het geval zijn, dan is de mens alleen maar toeschouwer van een wereld die in alle opzichten wetmatig gedetermineerd is. Deze toeschouwer kan zichzelf dan ook niet anders beschouwen dan als een onderdeel van de natuur, onderworpen aan haar onwrikbare, blinde wetten, dus totaal onvrij.

De door en door pessimistische levenshouding die het gevolg is van een dergelijke deterministische denkwijze, had Rudolf Steiner van zeer nabij leren kennen in Wenen, waar hij een geziene, hoewel onbegrepen gast was in de kring rond een beroemde, jeug-dige dichteres, Marie Eugenie delle Grazie°, die zich met hartstocht aan dit pessimisme overgaf. Steiner stelde daar zijn Goetheanistisch-idealistische gedachten tegenover, waarin al de kiem lag van zijn vrijheidsfilosofie. In een opstel uit die tijd (1886) getiteld Die Natur und unsere Ideale° wijst hij op de menselijke binnenwereld als het schouw-toneel van concreet geestelijke werkingen (hij noemt daar onze idealen: ‘levende indivi-dualiteiten’, wezens die een geestelijk bestaan op zichzelf hebben), waarin de wetten van de natuur door vrije scheppingskracht in gedachtenvorm verschijnen. De zintuiglijke ver-schijningsvormen van de natuur mogen vergaan, in de mens spreken de dingen hun we-zen uit. Daardoor is de mens niet de slaafse na-denker van de natuur, maar door hem wordt aan de natuur pas de volle werkelijkheid toegevoegd. Hij is niet gevangen in de noodwendigheid van de natuurwetten, want hij kan deze wetten in zijn geest losmaken van de natuur. Hij is een vrij wezen omdat hij in het kenproces tegelijk zichzelf kent.

Dergelijke gedachtegangen werden in de Delle Grazie-salon niet begrepen of zelfs nadrukkelijk afgewezen. De jonge Steiner echter werkte dit vrijheidsconcept in de loop van de jaren verder uit.

Wat hem in Wenen al voorzweefde, was een levensbeschouwing waarin drie aspec-ten: het kennen van de waarheid als een beleven van de geest, het doen verschijnen van het geestelijke door de scheppingen van de kunst en het geestelijk-morele handelen van de mens, weer in een groot geheel zouden samenkomen. De gebieden van waarheid, schoonheid en het moreel goede waren immers sinds het begin van de Nieuwe Tijd in de westerse cultuur uiteengevallen — een duidelijk symptoom van een algehele desintegra-tie van het mens-zijn. De ethische normen uit de joods-christelijke traditie werden be-schouwd als erfgoed van de kerk; kunst en wetenschap zetten zich hiertegen af, terwijl deze laatste twee eveneens gescheiden wegen gingen. Je kunt hoogstens zeggen, dat de wetenschap een zekere invloed op de kunst van de negentiende eeuw heeft uitgeoefend voor zover deze naturalistisch werd, hetgeen betekende dat de kunst ook de geest ging verloochenen en steeds meer een slaafse navolgster werd van de zintuiglijke wereld.

Wanneer Rudolf Steiner zijn filosofie van de vrijheid gaat schrijven, stelt hij zich een

25

Page 27: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

tweeledig doel: in de eerste plaats duidelijk maken dat de zintuiglijke wereld in werkelijk-heid een geestelijke geaardheid heeft en dat de mens, als hij tot ware kennis komt, met zijn ziel in een geesteswereld ‘leeft en weeft’. In de tweede plaats wil hij de verhouding van de mens tot de morele wereld filosofisch doorgronden om van daaruit een praktische ethiek° te ontwikkelen.

De kern van het betoog komt hierop neer dat de ziel die door het kenproces deel heeft aan de geestelijke realiteit en deze dan ook als zodanig leert beleven, kan putten uit morele intuïties die niet als dwingende, door een god gedicteerde voorschriften op hem inwerken, maar die hij vrij kan concipiëren. Daarbij moet wel een duidelijk onder-scheid worden gemaakt tussen de subjectieve activiteit van het ik bij de conceptie van de idee en de inhoud daarvan, die als objectieve geestelijke werkelijkheid bestaat.

Vraag je je af: wat is dan die morele wereld? dan moet het antwoord luiden in de zin van Steiners filosofie van de vrijheid: de morele wereld waaruit de mens door een indivi-duele vrije denkactiviteit zijn morele intuïties ontvangt, is niets anders dan deze ‘geeste-lijke werkelijkheid’. Zij moet niet als een abstractum worden beschouwd, maar als een wereld van concrete geestelijke wezens.

Dit betekent niets minder dan dat het zuivere denken als waarnemingsorgaan voor morele intuïties, ideeën en begrippen (niet te verwarren met voorstellingen die nog met zintuiglijkheid zijn geladen) een vermogen tot bovenzinnelijk waarnemen is. Het denken dat zich verheft tot de idee is een helderziend vermogen. Ieder mens die in zijn denken opstijgt van de verstandelijke begrippen die door analytisch waarnemen en denken ont-staan, tot meer omvattende, archetypische ideeën die vrij van zintuiglijkheid zijn, zoals het begrip van de driehoek in tegenstelling tot een voorstelbare driehoek, heeft daarmee een begin van helderziendheid gerealiseerd.

Rudolf Steiner wijdt aan dit feit een interessante passage in een voordracht van 29 mei 1913 te Helsinki, dus bijna twintig jaar na het verschijnen van zijn Filosofie der Vrijheid. Hij zegt: “Vergeeft u mij als ik een nogal grove vergelijking maak: Wanneer er een parel aan de kant van de weg ligt en een kip vindt hem, dan neemt die kip daar geen bijzondere notitie van. Zulke kippen zijn de tegenwoordige mensen meestal. Ze slaan to-taal geen acht op de parel die open en bloot voor hun neus ligt; ze zien hem niet als iets kostbaars. Waar ze wel acht op slaan en wat ze wel als iets kostbaars beschouwen, dat zijn hun voorstellingen. Niemand zou abstract kunnen denken, werkelijke gedachten en ideeën hebben, als hij niet helderziende was, want in de gewone gedachten en ideeën is de parel van de helderziendheid al van het begin af aan aanwezig. De gedachten en idee-ën ontstaan door precies hetzelfde proces in de ziel als waardoor de hoogste krachten ontstaan.

Het is ontzaglijk belangrijk dat je eerst leert begrijpen dat het begin van helder-ziendheid eigenlijk iets heel alledaags is: je moet alleen de bovenzinnelijke geaardheid van de begrippen en ideeën doorzien. Het moet duidelijk voor je zijn dat begrippen en ideeën tot ons komen uit bovenzinnelijke werelden, dan pas zie je hoe het werkelijk zit. Als ik het heb over geestelijke wezens van hogere hiërarchieën, ..., dan zijn dat wezens die uit geestelijke, hogere werelden tot de menselijke ziel moeten spreken. Precies uit deze werelden komen de ideeën en begrippen in onze ziel, ..., en niet uit de zintuiglijke wereld.”°

Hoe is het nu met onze vrijheid gesteld?Je kunt alleen van een vrije daad spreken als het motief voor die daad uit een vrij

denken ontspruit. ‘Heeft de mens een vrije wil of niet’ is een foutieve probleemstelling; het gaat allereerst om vrijheid in het denken. Van daaruit komt het vrije handelen tot stand.

‘De vrije mens’ (Steiner schrijft: de vrije geest) handelt volgens zijn impulsen; dat zijn intuïties, die uit het geheel van zijn ideeënwereld zijn uitgekozen door het denken. Hij kiest de impuls niet omdat anderen in een analoog geval zo hebben gehandeld, of omdat God het zo heeft bepaald. Hij bepaalt zelf uit zijn meest individuele geestelijke activiteit en verantwoordelijkheid — het concipiëren van de morele idee — wat hij in een gegeven omstandigheid heeft te doen. De kracht waardoor hij de algemene idee tot een voorstelling maakt, die past op de nog te verrichten handeling, noemt Steiner ‘morele fantasie’. Wat deze morele fantasie tot een concrete werkelijkheid laat worden, noemt hij ‘morele techniek’. Morele techniek is de vaardigheid de morele impuls zo te verwerkelij-ken dat er iets in de uiterlijke wereld wordt veranderd, zonder dat natuurwetmatigheden worden doorbroken. Uit deze laatste formulering is op te maken dat morele techniek

26

Page 28: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

meer is dan sociale vaardigheid en dat hierbij gedacht moet worden aan vrije handelin-gen uit morele inzichten, die vergaande veranderingen, transformaties in de natuur-wereld kunnen voltrekken zonder dat deze wereld geweld zou worden aangedaan. Dus vrijwel het diametraal tegenovergestelde van wat tegenwoordig door menselijke ingrepen in de natuur wordt aangericht — waarbij het dan ook bepaald niet om morele intuïties gaat.

Rudolf Steiner betitelde de door hem ontwikkelde vrijheidsfilosofie, voor zover deze de praktische ethiek betreft, met de naam ‘ethisch individualisme’. Hij zegt daarover in een voordracht van 27 oktober 1918°. “Ik moest aantonen, dat de mens nooit vrij kan worden, wanneer zijn handelingen niet voortvloeien uit die ideeën die in de intuïties van de specifieke menselijke individualiteit hun oorsprong vinden. Zodat dit ethisch individua-lisme als uiteindelijk ethisch doel van de menselijke ontwikkeling slechts de zogenoemde vrije geest erkent, die zich gaandeweg zowel uit de dwang van de natuurwetten als uit de dwang van de conventionele zogenoemde zedenwetten bevrijdt...”

Uit de hier kort geschetste hoofdtrekken van de filosofie van de vrijheid kunnen wij opmaken dat de momenten waarop de mens werkelijk vrij is en dienovereenkomstig han-delt in de zin van deze ethiek nog maar bijzonder beperkt zijn in de totaliteit van zijn leven. Maar voorlopig is het van belang in te zien dat er vrijheid mogelijk is, dat deze vrijheid filosofisch-wetenschappelijk kan worden benaderd en dat vrijheid in diepste zin betekent: de bewuste relatie van het ik tot de wereld, zoals karma de onbewuste relatie van het ik en de wereld betekent.

27

Page 29: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

7 Christologie

“De Hoogste, naar men weet, gaat alle ding te buiten.En toch kan hem geheel een mensenhart omsluiten!”— Angelus Silesius: Der Cherubinische Wandersmann

Voordat wij ons verdiepen in het vraagstuk of de hier geschetste reïncarnatie- en karma-leer in strijd is met het christendom of juist niet, is het goed eerst de verhouding van de antroposofie tot het christendom in het algemeen ter sprake te brengen.

Bij een niet al te oppervlakkige kennismaking van de antroposofie komt duidelijk aan het licht dat wat in deze wereldbeschouwing veelal de ‘Christus-impuls’, of het ‘mysterie van Golgotha’ wordt genoemd, de centrale plaats inneemt. Aanhangers van verschillende christelijke confessies, die deze moderne geesteswetenschap als onchristelijk betitelen, vergissen zich in ernstige mate. Gelijk zouden zij hebben als zij erop wezen dat het chris-tendom van de antroposofie niet het christendom volgens hun opvatting is, met andere woorden dat de antroposofie in hun ogen een ketterse stroming is.

Nu, dat gebeurt ook wel; men noemt antroposofie vaak een opgewarmde gnostiek of gnosis°, waarbij gnostiek wordt beschouwd als een verfoeilijke ketterij uit de derde en vierde eeuw. Het heeft weinig zin hierover discussies op touw te zetten. Wanneer aan-hangers van een bepaald kerkgenootschap menen dat zij en alleen zij het ware christen-dom kennen en belijden, dan valt er verder weinig te bepraten; evenmin wanneer mensen zonder de geringste kennis van zaken ergens een etiket op plakken — in dit geval ‘opgewarmde gnostiek of gnosis’ — en denken dat daarmee de zaak is afgedaan. Beter is het objectief uiteen te zetten waar het om gaat zonder strijd te voeren tegen dogmatische vooroordelen.

Vóór alles moet men zich realiseren dat de beschouwingen die Steiner aan het chris-tendom wijdt, geen eigengereide bedenksels zijn naar aanleiding van de nieuwtestamen-tische geschriften, noch een syncretistisch° samenraapsel van alle mogelijke opvattingen, maar resultaten van geesteswetenschappelijk onderzoek. Wat dit soort onderzoek kenmerkt, bijvoorbeeld het zogeheten lezen in de Akasha-kroniek, evenals de scholings-methode die tot de daartoe benodigde bewustzijnsverruiming leidt, wil ik pas ter sprake brengen als de antroposofische scholingsweg als zodanig aan de orde komt.

Het is dus niet zo dat Steiner de Bijbel nam en naar aanleiding van wat hij daarin las ‘geestelijke’ verklaringen uit zijn duim zoog, maar hij onderzocht bepaalde dingen in de geestelijke wereld en vergeleek dan achteraf zijn onderzoeksresultaten met de religieuze oorkonden, in dit geval de Bijbel. Hij kwam dan altijd tot de conclusie dat er een volledige overeenstemming bestond tussen zijn langs geestelijke weg verworven inzichten en de geschreven overlevering. Dit is ook niet zo heel verwonderlijk, aangezien dergelijke religieuze oorkonden ‘geïnspireerde’ geschriften zijn, dat wil niets anders zeggen dan dat de inhoud ervan ook uit de geestelijke wereld is geput door onderzoek en daarna opgete-kend. De antroposofische christologie is dus geen exegese°, maar eerder een nieuwe openbaring. Dat mag tamelijk schokkend klinken, maar deze nieuwe openbaring is in geen enkel opzicht in strijd met de Bijbelse openbaring; alleen corrigeert zij enkele belangrijke punten in de vertalingen die uit onbegrip soms een betekenis hebben gekregen, tegengesteld aan de oorspronkelijke en zij voegt enkele nieuwe inzichten toe, die in de vier Evangeliën nog niet waren opgetekend. Deze noemt Steiner dan ook ‘het vijfde Evangelie’.

Over dit zogenoemde vijfde Evangelie spreek ik later. Eerst geef ik de grondgedach-ten van deze christologie, die volkomen in overeenstemming zijn met wat in de Evange-liën staat, maar inderdaad niet altijd met wat de theologie daarvan heeft gemaakt in de loop van de eeuwen via concilies en synodes.

In de persoon van Jezus van Nazareth, geboren uit het Davidische geslacht van de stam Juda, daalt bij de Jordaandoop de goddelijke Christusgeest neer en vervult deze mens gedurende drie jaren. Wanneer je dit ‘menskundig’ beschouwt, moet je je voorstel-len dat het ik van Jezus kort voor de doop in de Jordaan de drie omhulsels (zie hoofdstuk 5: Mensbeeld en karma) verlaat en dat daarvoor in de plaats het hoogste ik-wezen, het mensheids-ik of, zoals Johannes zegt, het scheppende wereldwoord ‘incarneert’, dat wil

28

Page 30: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

zeggen: in het ‘vlees’ gaat.Dit hoogste Schepperwezen — niet volkomen gelijk te stellen met de Vadergod, maar

met hem wel een eenheid vormend — was reeds vele eeuwen lang verwacht, niet alleen in het joodse volk, maar ook bij andere cultuurvolken van de oudheid: daar was deze verwachting van de wereldheiland echter alleen bekend bij de ingewijden van de zo-genoemde mysteriën°. Mythologische beelden en cultische feesten bij de verschillende volken wijzen duidelijk op dit wezen. Men wist, dat de Messias of Christos (dat betekent: de Gezalfde, dus een priester-koningsfiguur) uit het zonnerijk naar de aarde zou komen. In de voorchristelijke mysteriën konden de ingewijden de Logos-zonnegod ook in de geestelijke zonnesfeer schouwen en de hoogsten onder deze ingewijden konden met hem in direct contact treden. Dit vind je het duidelijkst in het heilige boek van de Perzen, de Avesta van Zarathustra°, maar ook de Egyptische Isis-Osiris-mysteriën geven de verbin-ding met het zonnewoord-wezen duidelijk aan.

Wanneer dit wezen uit de zonnesfeer wegtrekt om naar de aarde af te dalen — Mozes neemt het waar in de elementen vuur, lucht en water — ontstaat in de mysterie-scholen een gevoel van verlatenheid; de priester-ingewijden noemen zich voortaan ‘zonen van de weduwe’; dat betekent: zij kunnen de Isis nog in zich levend voelen, maar de moeder baart niet meer zoals vroeger de hemelse zoon-echtgenoot. Zij is ‘weduwe’ geworden.

In het oerchristendom onderscheidde men nog de mens Jezus van het zonnewezen Christus. In de catacombenkunst wordt deze Apollo-achtig afgebeeld, maar sedert de vierde eeuw gaat dit onderscheid verloren. Maria wordt de moeder Gods; het kind in de kribbe is God. Jezus en Christus worden als synoniem genomen. Werd aanvankelijk in de rooms-katholieke orthodoxie Jezus als God beschouwd, hetgeen voor Rome en het ortho-doxe protestantisme nog steeds geldt, het vrijzinnig protestantisme heeft ertoe bijgedra-gen dat dit goddelijke aspect op de achtergrond raakte. Sedert de negentiende eeuw spreekt men daar graag van de eenvoudige mens die door zijn volgelingen na zijn dood verheerlijkt en vergoddelijkt werd, maar die in wezen niet anders is dan andere edele wijzen die dikwijls ook een wreedaardige dood zijn gestorven, zoals bijvoorbeeld Socrates.

Dit is ongeveer ook het standpunt dat de islam° inneemt ten aanzien van Jezus. De Koran° eert hem als een profeet. Maar ‘Gods Zoon’ bestaat volgens Mohammed niet, want God is één en heeft geen nevengoden. Ook de oosterse goeroes eren Jezus als een goedwillende, zachtaardige man wiens missie alleen jammerlijk is mislukt.

De antroposofie stelt tegenover de ‘eenvoudige mens van Nazareth’ aan wie door een materialistisch denken en een getrivialiseerd gevoel alle goddelijkheid is ontnomen, wederom het kosmisch-geestelijke aspect van de Christusimpuls in het middelpunt. Zij doet echter het menselijke aspect eveneens tot zijn recht komen door een licht te werpen op de dertig jaren tussen de geboorte te Bethlehem en de doop in de Jordaan. De voor-drachten die Rudolf Steiner hieraan wijdt, noemt hij het vijfde Evangelie°, afgelezen uit de geestelijke sfeer van de Akasha-kroniek°, waarin alles wat zich in de kosmische en aardse geschiedenis heeft voltrokken, als in een machtig geheugen wordt bewaard.

In de drie jaren dat het Logos-zonnewezen in het lichaam en de ziel van Jezus werkt, worden deze ‘hulsels’ geheel en al doorgloeid van goddelijkheid. God is inderdaad mens geworden, maar heeft daarmee in ieder mens de kiem gelegd van een nieuwe on-sterfelijkheid. Je kunt dus ook zeggen: door de offerdaad van Christus is de mens God geworden.

Wat wil dit in feite zeggen? In een heel ver verleden heeft de mens nog onvrij de in-vloed opgenomen van geestelijke wezens die hem vervroegd een begin van zelfstandig-heid in het bewustzijn schonken, maar hem daardoor in zeker opzicht losmaakten van de oorspronkelijke goddelijkheid waarin het menselijke wezen was ingebed. De Bijbel noemt dit gebeuren de zondeval en schrijft de genoemde invloed toe aan rebelse engelwezens, tezamen aangeduid met de naam ‘Slang’, waarvan de aanvoerder ‘Lucifer’ wordt ge-noemd. Door dit gebeuren verloor de mens zijn nog vegetatieve onschuldstoestand, ont-waakte tot ‘kennis’, dat wil zeggen: schiep afstand en wederverbinding vanuit een vrij bewustzijn, maar geraakte eveneens dieper in de dichtheid van de stoffelijke wereld verstrikt. Het goddelijke ik, geschonken door de hiërarchie van de Elohim (in vertaling ‘God’ genoemd), werd geüsurpeerd en ‘vervalst’ tot een zelfzuchtig ik, een ego dat door begeerte en dwaling tot afvalligheid van God, dus tot het boze kan komen. De oorspron-kelijke Godgegeven geestelijke structuur van het fysieke lichaam, waaraan alle hoge hiërarchieën° gedurende grote kosmische ontwikkelingsfasen hadden gewerkt, werd door

29

Page 31: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

deze zondeval aangetast en afgebroken. De dood is niets anders dan deze afbraak, die meteen met de fysieke geboorte op aarde al begint.

Het ik-bewustzijn kan alleen ontstaan doordat de ervaringen van de ziel zich spiege-len aan het fysieke lichaam (in de slaap zijn wij immers bewusteloos, omdat de ziel met het ik buiten het lichaam is). Het ik-bewustzijn ontwaakt in het verstandelijke denken, maar juist dit denken is sterk aan het verval van het fysieke lichaam gebonden: het voortdurende afbraakproces in onze hersenstof. Aan de ene kant lijkt het wel of het ik-bewustzijn wordt verhoogd en verscherpt door de ontwikkeling van het verstand die vooral in de Griekse cultuurperiode krachtig gaat optreden, doch anderzijds kan men dit ook zien als een verzwakking van de ik-kracht: de Griek vreesde de dood en de Hades-onderwereld, omdat zijn voortbestaande ziel niets anders dan een geheugenloze kille schim werd, dus volkomen ik-loos werd.

In de loop van vele duizenden jaren waren de gevolgen van de zondeval inderdaad zodanig negatief gecumuleerd, dat het mensengeslacht dreigde geheel van zijn godde-lijke oorsprong afgesneden te worden. De ziel raakte steeds sterker gekluisterd aan het fysieke lichaam waaruit het goddelijk oerbeeld was geweken. Het egoïsme nam toe, de goddelijke ik-kracht verdofte. En deze verdoffing zette zich voort na de dood.

De komst van Christus op aarde is het antwoord van de ‘goede goden’ op de zonde-val. Hij brengt het offer voor de mensheid om door zijn menswording de zieledood te overwinnen, het ware ik wakker te roepen en tot een hoger bewustzijn te leiden in aardse lichamen waarin het paradijselijke oerbeeld wordt hersteld. Hij legt in de aarde de kiem van een toekomstige vergeestelijking. Zijn bloed dat op de Golgothaheuvel uit de wonden op de aarde stroomde, doortrekt als een genezende, metamorfoserende kracht onze gehele planeet. De aarde zelf wordt tot graalschaal°, waaruit eens een nieuwe zon-newereld wordt geboren. Christus is van zonnegeest tot Geest van de aarde geworden, opdat in de toekomst deze aarde draagster van liefde zal zijn.

Het opstandingsgebeuren moeten we beschouwen als de grote vernieuwingsimpuls van de schepping van de mens. Paulus noemt Christus de nieuwe Adam. Dat betekent letterlijk, dat wij allen met een vernieuwd geestelijk fysiek lichaam van Christus afstam-men, zoals onze vervallende lichamen van de oude Adam afstammen. Het opstandings-lichaam is als de kiemcel waaruit alle latere geestelijke lichamen van de mensen voort-komen, van die mensen die vanuit hun vrije ik-kracht de verbinding met Christus zoeken.

Het lichaam dat Maria Magdalena° als eerste op de paaszondag aanschouwt en niet direct herkent (!) was niet het stoffelijk vergankelijke lichaam van Jezus dat weer tot leven was gewekt als door een magisch wonder. Het kon alleen maar worden waargeno-men door diegenen die daartoe begenadigd werden: de leerlingen. Het was niet stoffelijk, want het kwam in de zorgvuldig afgesloten ruimte in het huis van de Essenen waar de discipelen en de vrouwen zich sinds het Avondmaal verzamelden. Het werd ook maar korte tijd, niet blijvend, waargenomen (Emmaüsgangers), maar wel alsof het stoffelijk fysiek aanwezig was (Thomas mag zijn vingers in de wonden leggen).

Slechts veertig dagen is het de leerlingen vergund dit opstandingslichaam waar te nemen. Dan vaart het ‘ten hemel’. Met de hemelvaart wordt niet bedoeld: Christus wijkt van de aarde weg naar een ver oord van goddelijke onbereikbaarheid; hij zegt immers zelf, dat hij bij ons is tot aan het einde van de wereld. ‘Hemel’ is op te vatten als het onzichtbare rijk van de levenskrachten. Het is heel nabij en de Keltische° christenen in de vroege middeleeuwen wisten dit nog, aangezien zij hem de Heer der elementen noemden.

Het opstandingslichaam heeft zich gedurende de drie jaren tussen Jordaan en Gol-gotha gevormd door de inwoning van het kosmische schepperwezen in de mens Jezus. Door een machtig verwandelingsproces (‘verwandeling’ is levende verandering, een woord van de mysticus Johannes Ruusbroec°) ontstaat uit het stoffelijk fysieke lichaam van deze ene mens een geestelijk fysiek lichaam, zoals dat aan de oorspronkelijke paradijselijke mens had toebehoord, maar dat door de zondeval verloren was gegaan. Rudolf Steiner noemt dit geestelijke opstandingslichaam merkwaardigerwijs het fan-toom°, maar daarbij moet men de gangbare betekenis van dit woord (‘spookgedaante’) natuurlijk vergeten.

De vraag ligt voor de hand: wanneer het opstandingslichaam niet het weer levend geworden stoffelijke lichaam van Jezus is, waar bleef dit laatste dan, want het graf was op de paaszondag immers leeg? De Akasha-kroniek geeft antwoord op deze vraag: direct na de kruisiging en graflegging zijn er hevige aardschokken en wervelwindstoten geweest.

30

Page 32: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

De Golgothaheuvel bevond zich even buiten de toenmalige stadsmuur, een terrein, waar eertijds een zijarm van de grote Tyropoionkloof was gelegen die dwars door Jeruzalem liep en de westelijke Sionsberg van de oostelijke berg Moria scheidde. Salomo had deze kloof met grote steenbrokken dicht laten gooien, maar er waren nog overal gaten en kloven gebleven waarin men water kon horen ruisen. De bodem kon door een aardbeving gemakkelijk uiteenwijken. Dit gebeurde dan ook; de grond onderin de grafspelonk opende zich en het stoffelijke lichaam verdween in een aardspleet die zich daarna weer sloot. Tevoren had een hevige wervelwind in de door de aardschokken geopende grot de doeken waarin het lichaam was gewikkeld, losgerukt. Petrus en de andere discipel (waarschijnlijk Johannes die het later in zijn Evangelie als ooggetuige beschrijft) werpen een blik in de lege grot en zien de doeken liggen, de zweetdoek ‘in een andere plaats samengerold’°.

Uit het hier geschetste beeld van het mysterie van Golgotha komt duidelijk naar vo-ren, wat Rudolf Steiner altijd met klem betoogde: in het christendom gaat het niet zozeer om een leer, een religieus systeem, als wel om de objectieve daad die door het Golgotha-gebeuren zich heeft voltrokken. De offerdaad van Jezus-Christus is voor de hele mensheid verricht als een kosmische impuls van verlossing en genezing, of men deze daad erkent of niet, of men eraan gelooft of niet. Maar de vrucht van deze daad is niet onafhankelijk van de houding die de mens ten opzichte daarvan inneemt. De vrijheid van de mens wordt meer serieus genomen door de goddelijke wereld dan door de menselijke wereld. De verlossing is geen automatisch proces dat de onvrije mens ondergaat en dat dus buiten het bewustzijn om zou verlopen. Aanvankelijk ging het om de machtige daad die slechts éénmaal in de totale ontwikkeling van de wereld mogelijk is: God wordt mens om de dood te overwinnen. Dit schenkt aan de hele mensheid de mogelijkheid uit het dieptepunt van haar neergang weer omhoog te stijgen. Maar het verwerkelijken van deze mogelijkheid ligt alleen binnen het bereik van die mensen die zich volbewust met Chris-tus verbinden.

Om een bewuste, vrije verbinding in deze tijd tot stand te brengen, moet naast de Evangelie-verkondiging die tweeduizend jaren de gelovige zielen bevredigde maar die dit thans bij velen niet meer ten volle doet, een nieuwe verkondiging komen, welke de oude aanvult met een nieuw geestelijk weten omtrent het gebeuren in Palestina bij het begin van onze jaartelling. De oude verkondiging wordt daardoor niet terzijde geschoven, inte-gendeel, zij komt in een nieuw licht te staan, waardoor zij het gemoed van de moderne mens wederom haar onuitputtelijke schatten kan schenken.

De nieuwe geestelijke kennis is dus niet de oude ‘opgewarmde’ kennis (gnosis). De problematische kanten van de oude gnosis, hoe grandioos deze stromingen ook waren, zijn overwonnen, zoals bijvoorbeeld het beruchte ‘doketisme’°, volgens welke gnostische leer het lichaam van Jezus een schijnlichaam zou zijn geweest (Grieks ‘dokein’ is ‘schij-nen’) waardoor er geen werkelijke dood en dus geen opstanding uit de dood zou hebben plaatsgevonden.

Het is even kortzichtig te menen dat het christendom nu heeft afgedaan, als de op-vatting te huldigen dat de christelijke leer eeuwig is en onveranderd moet blijven. Deze leer in haar kerkelijke vormen is door mensen gemaakt. De tijden veranderen; alles is in beweging, in verandering; zou dan de belangrijkste geestelijke impuls in de geschiedenis van de wereld vastgehecht kunnen blijven aan een onveranderlijke formulering?

Het wezen van Christus is eeuwig, maar zijn openbaring groeit en verandert met de tijd. De antroposofische geesteswetenschap levert een doorslaggevende bijdrage tot de ‘groeiende openbaring van deze tijd’. Haar inzichten zullen op den duur ook weer plaats-maken voor latere, nog verder reikende inzichten met betrekking tot het Christusmyste-rie.

Een van de belangrijkste aanvullingen op de oude openbaring is de leer van karma en reïncarnatie. In de tijd dat Jezus op aarde leefde, was de reïncarnatieleer nog overal bekend, in het Westen evenzeer als in het Oosten. De leer, beter gezegd: het algemeen besef van wederbelichaming, moest echter een tijdlang onderdrukt en verzwegen wor-den, opdat de mens zijn volle aandacht op één aards leven zou richten en zijn hele ziele-heil van één existentie afhankelijk zou stellen. Daarom werd er in de Evangeliën geen nadruk gelegd op de reïncarnatie, maar dat wil niet zeggen dat deze daarin ontbreekt. De tekst waaruit blijkt dat Johannes de Doper de wedergeboren profeet Elia is, kan nauwe-lijks verkeerd worden begrepen (Mattheüs 17:10-15°). Ook andere passages, zoals de vraag over de blindgeborene (Johannes 9:1-3°), duiden erop dat Jezus en zijn discipelen

31

Page 33: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

vertrouwd waren met de gedachte van wederbelichaming. De kerkelijke theologie heeft deze gedachte echter volstrekt uitgebannen, evenzeer als de platonische leer van de pre-existentie — het bestaan van de ziel vóór de conceptie. Begrijpelijk, want de reïncarna-tiegedachte impliceert het inzicht omtrent een voorgeboortelijk bestaan.

De kerk handelde in dit verband volgens een weloverwogen pedagogisch-spirituele strategie ten opzichte van de nog jonge Germaanse volken die zich in Europa vestigden en die onder de geestelijke supervisie van Rome werden gebracht: de reïncarnatiege-dachte moest geëlimineerd worden en volledig worden vergeten, opdat het hier en nu zou tellen voor de zondige ziel. De vergeving van de zonden werd aangelegenheid van de kerk, die weliswaar de absolutie in de naam van Christus verleent, maar angstvallig het recht van zondevergeving voor zich behoudt. Hoe scherp zij daarover waakt, mag blijken uit het interessante feit dat een toneelstuk van William Shakespeare°: Measure for mea-sure onmiddellijk op de index is geplaatst, omdat in dit stuk een misdadiger de zondever-geving krijgt door een leek: de als monnik vermomde hertog van Wenen.

De katholieke zowel als de protestantse kerken beschouwen nu nog steeds de reïn-carnatieleer als een onchristelijk oosters geloof, omdat naar hun mening de vervolmaking van de mens door karmische vereffeningen de genadeleer van Christus tegenspreekt. Dat zij deze mening verkondigen, duidt op een gebrek aan gedegen kennisneming van Steiners werk. Wanneer je de antroposofie bestrijdt, moet je haar natuurlijk wel kennen.

Rudolf Steiner behandelt de vermeende tegenspraak tussen karmaleer en christelijke genade in een korte reeks voordrachten, getiteld: Christus und die menschliche Seele°, gehouden te Norrköping, Zweden, in 1914. Naar aanleiding van de woorden die Christus spreekt tot de misdadiger die tegelijk met hem wordt gekruisigd (Lucas 23:39-43), geeft Steiner een verklaring, die alle tegenspraak opheft. Ik licht dit toe in verband met een passage uit het Johannes-Evangelie, waar de werkelijkheid van het karma door Christus symbolisch wordt duidelijk gemaakt zonder dat hij daarvoor woorden gebruikt.

In Johannes 8 wordt beschreven hoe een vrouw, die op heterdaad bij overspel was betrapt, voor Jezus wordt gebracht. Wanneer de schriftgeleerden en Farizeeën om Jezus op de proef te stellen over de straf spreken, die volgens de Mozaïsche wet op het vergrijp van echtbreuk door vrouwen staat, namelijk ter dood stenigen, bukt Jezus zich en schrijft met de vinger in de aarde. De mannen blijven aandringen — begrijpen deze handeling dus niet — en dan geeft Jezus het antwoord: “Wie van u zonder zonde is, werpe als eerste een steen op haar.” En weer bukt hij zich en schrijft in de aarde. De beschuldigers druipen de een na de ander af en de vrouw staat alleen voor Jezus. Hij richt zich op en zegt: “Vrouw, waar zijn zij, heeft niemand u veroordeeld?” Wanneer zij antwoordt: “Nie-mand, Heer,” spreekt hij tot haar het simpele, maar zo zwaar wegende woord: “Ook ik veroordeel u niet; ga heen en zondig van nu af aan niet meer.”

Wat is de betekenis van deze aangrijpende scène? Zou de zondenvergeving bedui-den, dat van de mens alle verantwoording voor zijn daden wordt afgenomen? Nee, dat kan nooit de betekenis zijn; als dat de waarheid was, zou deze ons niet bevredigen. Maar de waarheid, die deze scène toont, is dan ook anders. Jezus schrijft in de aarde; dat wil zeggen: hij wijst de vrouw en alle aanwezigen op het feit van karma: de schuld blijft in de aarde geschreven tot hij in een volgend leven is vereffend. De Farizeeën begrijpen dat niet; zij eisen de directe vereffening van de schuld door een gruwelijke executie: de wet der wrake. Jezus houdt hen daarvan niet terug; hij spreekt niet tegen de wet en loopt dus ook niet in de val die de schriftgeleerden voor hem opzetten. Hij wijst er slechts op dat veroordelen en straffen alleen diegene kan, die zelf zonder zonde is, dat wil eigenlijk zeggen: alleen hij zou dat kunnen doen als zondeloos mens. Maar hij doet dat niet: “Ik veroordeel u niet.” Hij wijst op het karma en op de vrijheid van de vrouw: “Zondig van nu af aan niet meer.” Een mens hoeft niet te zondigen, zijn vrijheid kan hem daarvan weerhouden.

Hij neemt de schuld van de vrouw dus niet van haar weg, maar schrijft deze in de aarde. Wat betekent dan “ik veroordeel u niet”? Toch een vergeving van haar daad als echtbreekster?

Alle schuld, die de mens op zich laadt door dwaling, door zelfzuchtigheid in welke vorm dan ook, heeft twee zijden: een subjectieve en een objectieve kant. Met subjectieve kant bedoel ik wat de mens aan zichzelf en anderen misdoet. Dit wordt door de karmi-sche vereffening ongedaan gemaakt volgens de hoge rechtvaardigheid van de goddelijke wereld die in de totstandkoming van het mensenlot volledig is betrokken. Maar aan alle doen en laten van de mens is ook een zijde die hij zelf niet meer kan veranderen, de ob-

32

Page 34: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

jectieve zijde. Elke zelfzuchtige, negatieve daad of gedachte die in de wereld wordt ge-plaatst, breekt iets van het wereldgeheel af, grift er een beschadiging in die de dader zelf niet kan herstellen.

Deze objectieve schuld die het persoonlijke karma niet in staat is uit te wissen, neemt Christus op zich. Hij is werkelijk het Offerlam dat de zondelast van de hele wereld torst. Zou deze objectieve schuld niet weggenomen worden, dan zou het wereldbestel al lang aan de gevolgen van het zich vermeerderende kwaad te gronde zijn gegaan.

Slechts een wezen van de allerhoogste orde vermag de kosmisch-objectieve zijde van onze collectieve schuld te dragen en daardoor de vernietigende werking weg te ne-men.

Zondevergeving en karma sluiten elkaar dus geenszins uit, maar zijn twee bij elkaar horende realiteiten, die het mogelijk maken dat de menselijke ziel en de haar omringende wereld zich in een voortgaande ontwikkeling bevinden.

Er zijn grote christenen die zich ervan bewust zijn, dat zij door hun zondige mense-lijkheid voortdurend het Christuswezen met hun schuld belasten. Rembrandt schilderde zichzelf bij de oprichting van het kruis op Golgotha als een man die medeplichtig is aan deze huiveringwekkende terechtstelling. Midden op het schilderij staat hij en helpt het zware kruishout overeind te trekken°. Rembrandt besefte dat de kruisiging voortgaat, dat alle menselijke kwaad meewerkt aan het voortgaande lijden, het voortgaande offer van Christus.

De gedachte van de kosmische zondevergeving naast de vereffening door het karma kan een gevoel als dat van Rembrandt verhevigen en een diep fundament van spiritueel inzicht geven. De karma- en reïncarnatiegedachte is niet onchristelijk, integendeel, een vernieuwd christendom neemt deze gedachte op als een onuitputtelijke rijkdom, als ant-woord op de diepste vragen die het menselijk gemoed in deze tijd stelt ten aanzien van het leven.

33

Page 35: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

8 Wereldontwikkeling

“Onze filosofie der geschiedenis van hetmensengeslacht moet bij de hemel beginnen,

wanneer zij deze naam enigszins zou verdienen.”— Johann Gottfried Herder: Ideen zur Philosophie der Geschichte der Menschheit

In de negentiende eeuw zijn op natuurwetenschappelijk gebied een aantal ontdekkingen gedaan en theorieën gevormd die het materialistische mens- en wereldbeeld in de hoog-ste mate hebben versterkt.

De ontdekking van de zogenoemde spectraalanalyse door Gustav Kirchhoff° (1862) waardoor de chemische hoedanigheid van een sterrenlichaam kan worden afgelezen uit de ontleding van het licht dat de betreffende ster uitzendt, bracht de stoffelijkheid van de kosmische wereld aan den dag. De evolutietheorie van Charles Darwin° (1859) vestigde de overtuiging, dat de mens uit het dier is ontstaan en dat de natuurlijke ontwikkeling van een ééncellig oerdiertje tot homo sapiens° als een zuiver materieel proces moet wor-den beschouwd.

Hoewel de gemiddelde cultuurmens van heden het werk van Darwin nauwelijks en van Kirchhoff helemaal niet kent, zijn de conclusies die in deze werken zijn te vinden gemeengoed geworden en het is bepaald niet gemakkelijk mensen ervan te overtuigen dat de juistheid van gevonden feiten niet noodzakelijkerwijs de juistheid van theoretische conclusies aangaande deze feiten impliceert. De materialistische gedachtegangen van de negentiende-eeuwse natuurvorsers hebben zich in de loop van honderd jaar in het ge-moedsleven van de westerse mens genesteld, waaruit ze alleen met de grootste moeite zijn te verjagen. Bovendien is het materialisme via het gemoedsleven tot in de handel en wandel van de mensen doorgedrongen en omdat het daardoor in het onderbewustzijn is opgenomen zit het helemaal muurvast.

Een bepaalde spits van de natuurwetenschap, met name de quantumfysica°, mag dan al tot conclusies zijn gekomen die materie en bewustzijn heel dicht bij elkaar bren-gen, de holistische° zienswijze van een Fritjof Capra° en anderen mag reeds duidelijk op een ‘turning point’ wijzen, — de stap die werkelijk tot het overwinnen van de materialisti-sche cultuurimpasse kan leiden, voert niet in de richting van oud-Chinese of oud-Indische wijsheid, hoe indrukwekkend en waar deze ook mogen zijn. Het gaat, mijns inziens, ook niet om een ander paradigma°, een nieuw denkmodel dat de eenzijdigheden van het Car-tesiaanse° en Newtoniaanse° model corrigeert of zelfs helemaal vervangt. Het gaat om de doordringing van het denken met geestelijke inhouden, die door een ‘connaissance sur-naturelle’ om met Simone Weil° te spreken, een bovenzinnelijke kennis, zijn verwor-ven. Deze kennis doordringt in eerste instantie het denken dat daartoe een grote energie moet ontplooien, maar vervolgens vervult het bovenzinnelijke weten ook het gevoels-leven om van daaruit eveneens de wil te doordringen.

Het is in zekere zin verbijsterend dat de antroposofie je uitnodigt maar liefst alle vertrouwde referentiekaders los te laten en je in het avontuur van de geest te storten. Merkwaardig genoeg blijkt dan echter, dat de bovenzinnelijke kennis niet een abracada-bra is, afkomstig uit een ander, ons totaal vreemd zonnestelsel, maar wel degelijk gere-fereerd kan worden aan inhouden van ons gewone bevattingsvermogen.

De beschouwingen over de evolutie van mens en wereld, over de geestelijke geaard-heid van de sterren als ‘woonplaatsen’ of werkingssferen van kosmische, onstoffelijke wezens nemen in de antroposofie een belangrijke plaats in. De hoofdlijnen van de gees-teswetenschappelijke evolutieleer, als je het zo wilt noemen, zijn te vinden in Steiners Geheimwissenschaft im Umriss, in het Nederlands vertaald onder de titel De wetenschap van de geheimen der ziel°.

Om dit onderwerp te behandelen kun je uitgaan van de gangbare evolutieleer en deze vergelijken met Steiners schildering van de wereldontwikkeling. De vergelijking, die markante verschillen aan het licht brengt, is niet bedoeld om de grote evolutionisten op eventuele fouten in hun theorieën te wijzen, doch uitsluitend om de totaal andere bena-deringswijze te schetsen.

In het beroemde werk van Pierre Teilhard de Chardin° Het verschijnsel mens, dat een uiterst boeiend beeld geeft van een moderne evolutionaire visie, treft ons meteen bij de

34

Page 36: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

aanvang de volgende zin: “Wanneer wij zo ver mogelijk doordringen in de richting van hun oorsprong, verliezen de laatste vezels van het samenstel mens, zich voor ons oog in de stof van het heelal.” Teilhard gaat niet uit van het verschijnsel ‘mens’, maar postu-leert° het bestaan van ‘de stof van het heelal’ om van daaruit zijn ontwikkeling af te leiden. Zijn wereldbeeld is finalistisch°, gericht op een einddoel: ten laatste convergeren° alle krachten van de ontwikkeling in één enkel punt dat hij het punt Omega° noemt. Dat hij met dit punt Omega Christus bedoelt brengt Teilhard duidelijk tot uitdrukking. Volgens hem is de drijfveer tot de ontwikkeling tweeledig: ten eerste de toename van complexiteit van de zich evoluerende organismen, ten tweede de convergentie naar het punt Omega.

Teilhard spreekt van grote evolutiefasen: de previtale° fase waarin uit de oerbaaierd° van atomen zich wel moleculen vormen maar nog geen levende organismen. Voorts de vitale fase waarin het leven ontstaat, eerst het plantenrijk, vervolgens het dierenrijk, natuurlijk in onafzienbaar lange tijdruimtes. Binnen de soort van de primaten (mensapen) volgt dan de geboorte van het denken, waarmee niet alleen een nieuwe fase haar intrede doet, het is ook de overgang van de ‘biosfeer’° naar de ‘noösfeer’°, dat wil zeggen: met het ontstaan van de reflexie°, dit is het zelfbewuste denken, gaat een geestelijke dominantie° optreden, die voordien verborgen, niet manifest aanwezig was.

De ontwikkeling schrijdt verder; er ontstaan geen nieuwe soorten meer, maar de drijfveer van de complexificatie° speelt zich voortaan af binnen het menselijke bewust-zijnsveld. De voortgang is het langzame convergentieproces tot Omega waarin alle be-wustzijnen samenvloeien zonder hun individuele geaardheid te verliezen.

Opvallend in Teilhards evolutiebeeld is zijn gedachte dat de vier achtereenvolgende fasen: mineraal, plant, dier, mens in zekere zin rechtlijnig uit elkaar voortkomen. Door gunstige omstandigheden ontstaat het leven uit anorganische moleculen in de loop van miljarden jaren. Dat dit nu niet meer gebeurt — het ontstaan van leven uit dode materie — is voor Teilhard geen reden om niet aan te nemen dat het zo-en-zoveel aeonen° gele-den wel heeft kunnen gebeuren. Zo is het ook met het bezielde leven: het ontstaan van het dier uit plantaardige wezens en tenslotte de denkende mens uit het dier. Hij beschrijft zeer suggestief hoe de apehersenen zich naar een soort ‘kookpunt’ toe ontwikkelen en opeens is het er... de reflexie, het zelfbewuste nadenken.

Het tweede dat opvalt is zijn hypothese van de buitenkant en de binnenkant van de wereld. Wanneer in de loop van de evolutie de noösfeer ontstaat door de reflexie van de mens, betekent dit naar Teilhards inzicht dat een geestelijke zijde zich gaat manifesteren en zelfs de overhand gaat krijgen ten opzichte van de vorming van het stoffelijk-organi-sche. Maar, zo zegt hij, dan moet deze geestelijke zijde er van het begin af aan in hebben gezeten. In de atomen moet al een ‘binnenkant’ gepostuleerd worden, die gaandeweg zich meer en meer gaat openbaren. Deze geestelijke binnenkant blijft bij Teilhard echter een gedachtenspinsel zonder enige concreetheid.

Het derde punt, dat niet alleen opvalt maar ook een zekere verbazing wekt, is het feit dat hij wel ‘Omega’, Christus, als het einddoel van de wereldontwikkeling ziet, waarin alle evolutiestromen uitmonden als rivieren in de oceaan, maar dat hij niet hetzelfde wezen als de Alpha°, de aanvang van alles erkent. Teilhards evangelie blijkt toch te zijn: In den oerbeginne was de Stof...

Tenslotte kent hij aan het kwaad in de evolutie een nogal magere rol toe van toeval-lige mislukkingen, zwakheden en gebrekkige ordening, groeipijn van de noögenese°, sto-ringen in de wording van het bewustzijnsrijk.

In de proloog van zijn boek legt Teilhard verantwoording af van zijn wetenschappe-lijke methode. Hij zegt daar het volgende: “Ik beweer niet dat ik ze (de perioden van de ontwikkeling) beschrijf zoals zij werkelijk geweest zijn, maar zoals wij ze ons moeten voorstellen opdat de wereld op dit ogenblik voor ons waar zij: het verleden, niet in zich, maar zoals het verschijnt aan een waarnemer vanaf de vooruitgeschoven top waarop wij ons tengevolge van de evolutie bevinden.”

Teilhard is eerlijk; hij geeft toe dat de wetenschappelijke onderzoeker vanaf het standpunt waar hij nu staat slechts een beeld van het verleden kan schetsen naar waar-nemingsmaatstaven van nu, dat wil zeggen uitsluitend vanuit een materieel-zintuiglijk standpunt. Om echter een gesloten geheel in zijn voorstellingen van hoe het geweest zou kunnen zijn te krijgen, is hij genoodzaakt op de kritieke momenten in de evolutiestroom, namelijk bij de overgangen van minerale toestand naar leven (plantenrijk), van leven naar bezieling (dierenrijk) en van bezieling naar reflexie (mensenrijk), toch onberede-neerbare ‘wonderen’ in te schakelen, zoals men vroeger deed met het voor waar aanne-

35

Page 37: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

men van de zogenoemde generatio spontanea, het spontane ontstaan van kleine levende wezens uit anorganische stof, in dit geval modder. Hij kan nergens de werkelijke bewe-gende oorzaken van de evolutie duidelijk maken, zodat zijn verhaal van de wereldontwik-keling wel ongemeen interessant is, vooral waar de paleontoloog° Teilhard aan het woord komt, maar als geheel toch onbevredigend.

Vergelijken wij nu deze zeer beknopte schets met het beeld dat de antroposofische geesteswetenschap schildert van de aard- en mensheidsontwikkeling, dan zien wij dat hierin alles diametraal° tegengesteld is aan de visie van Teilhard de Chardin.

Rudolf Steiner gaat uit van ‘het verschijnsel mens’, maar in zijn beschrijving van het vierledige mensbeeld (weergegeven in hoofdstuk 5) wordt het waarnemersstandpunt van het materieel-zintuiglijke plan verlaten, zodra de hogere delen van de mens aan de orde komen. Etherlichaam, astrale lichaam en ik zijn alleen direct waar te nemen door boven-zinnelijke organen; hun ‘substantie’ is niet stoffelijk, maar geestelijk van aard.

Wanneer wij nu ‘zover mogelijk doordringen in de richting van hun oorsprong’, moe-ten wij de bestanddelen van ‘het samenstel mens’ — ik spreek hier liever niet van ‘laatste vezels’ — dus niet zoeken in de stof van het heelal waar ze zich voor ons oog verliezen, maar in de geest van het heelal waar het stoffelijk oog ze ook niet zal ontdekken uite-raard, maar wel het geestesoog van de exact geschoolde clairvoyant°. Dan blijkt dat de vier delen van het menselijke wezen hun oorsprong hebben uit de geestelijke kosmos en wel door achtereenvolgende scheppingsdaden, uitgaande van goddelijke machten die in hiërarchische° rangorden zijn te onderscheiden. De omhullende ‘gewaden’ van het ik: fysiek lichaam, ether- of levenslichaam, astrale lichaam of psyche zijn ontstaan in drie grote kosmische fasen welke aan het stadium van de huidige aarde vooraf zijn gegaan. Deze ‘lichamen’ zijn niet het een uit het ander voortgekomen, maar elk uit de geestelijke substantie van een der hogere hiërarchieën gevormd.

De Wetenschap van de geheimen van de ziel noemt de eerste kosmische fase de Saturnustoestand. De Geesten van de Wil of Tronen schenken hun kosmische wilssub-stantie — geestelijke warmte — als eerste kiemaanleg van het fysieke lichaam van de mens. De tweede kosmische fase wordt Zonnetoestand genoemd. Hierin schenken de Geesten van de Wijsheid of Kyriotetes hun substantie waaruit het ether- (levens)lichaam ontstaat, dat in het daartoe voorbereide fysieke lichaam kan gaan werken. Het derde planetaire stadium heet Maantoestand waarin de Geesten van de Beweging of Dynameis de kiem van het astrale lichaam (de psyche) planten in de daartoe geprepareerde ethe-risch-fysieke wezens. (De namen ‘Saturnus’, ‘Zon’, ‘Maan’ worden hier niet gebruikt voor de gelijknamige hemellichamen van onze huidige fase; zij hebben daar wel mee te maken maar moeten er toch scherp van onderscheiden worden. Zij geven drie kosmische scheppingswerelden aan, voorlopers of vorige incarnaties, als je wilt, van de aarde.) In het vierde stadium, de Aarde, wordt het Ik geschapen door de hiërarchie van de Elohim (zie de Hebreeuwse tekst van Genesis 1°) of Geesten van de Vorm. Hun Griekse naam luidt: Exousiai.

Elk ‘lichaam’ wordt gedurende het hele verloop van de betreffende fase zo door de hiërarchische wezens, van hogere en lagere rangorde, bewerkt, dat het in de volgende toestand een nieuw principe, een nieuw bestanddeel van het wezen mens in zich op kan nemen.

De ontwikkeling van de wereld is, naar geesteswetenschappelijk inzicht, een ontwik-keling van wezens en niet zozeer van atomen en moleculen, al dan niet voorzien van een binnenkant.

Kosmische wezens voeren een scheppingsplan uit, dat uit de hoogste regionen van het Godsrijk stamt. Zij offeren hun eigen substantie, opdat daaruit nieuwe wezens ont-staan. Door dit substantie-offer verdwijnen zij zelf niet — dat zou alleen het geval zijn, als het om stoffelijke substanties ging — maar zij stijgen daardoor tot een hogere trap van ontwikkeling op. Ook wij mensen kennen dit, in hoe geringe mate ook. Bij een daad die wij uit liefde verrichten, geven wij geestelijke substantie van onszelf weg. Hierdoor verminderen wij niet, doch vermeerderen, onopzettelijk.

Bij elk ontwikkelingsproces wordt echter nog een ander soort offer gebracht. Er moest niet alleen kosmische wil, kosmische wijsheid, kosmische beweging zijn, waardoor de drie schalen van het ik gevormd konden worden als fysiciteit, als leven en ziel, er moest ook een ‘bodemvorming’ zijn, een achterblijven, opdat vooruitgaan mogelijk is. Elk voortstuwend proces levert differentiatie op: minder gevorderden, verder gevorderden, verst gevorderden. Zo is het ook hier. In de Saturnusfase is er aanvankelijk nog een een-

36

Page 38: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

heid van de miljarden kiemen die door het eerste scheppingsproces teweeg zijn gebracht. Aan het eind van de Saturnustoestand is er echter al een differentiatie ontstaan: er zijn verder ontwikkelde en minder ver ontwikkelde menskiemen.

Dit leidt in de Zonnefase tot een tweeheid. Naast het voortgeschreden rijk dat het einddoel van de eerste fase heeft gehaald en nu in staat is het volgende bestanddeel in zich als kosmische gave te ontvangen, is er een achtergebleven rijk dat, onder andere omstandigheden dan tevoren tijdens de Saturnustoestand, nog een stuk ontwikkeling moet inhalen.

Wanneer de derde grote scheppingsfase gaat beginnen, de Maantoestand, is de differentiatie nog groter geworden. Deze periode vertoont drie rijken: het voortgeschre-den rijk, een achtergebleven rijk dat inmiddels toch een ontwikkelingsstap voorwaarts heeft kunnen doen en een daar weer bij achterblijvend rijk.

Tenslotte komen we in de fase van de aarde. Het ik als vierde principe wordt gescha-pen, waardoor de mens zijn eigenlijke mensstadium bereikt. Drie rijken zijn nu achterge-bleven en komen op aarde tevoorschijn als dierenrijk, plantenrijk en minerale rijk en wel in deze volgorde en niet omgekeerd. De drie onder de mens liggende natuurrijken zijn op te vatten als ‘uitzettingen’ uit het mensenrijk. Door de natuurrijken uit zich te zetten heeft de mens zich er boven kunnen verheffen. Hij kan vooruitkomen, omdat deze rijken hem dragen. De mens is de eerste van de schepping, maar hij dankt zijn menszijn aan dier, plant en mineraal die zich als het ware opgeofferd hebben, opdat de mens als ik-bewust wezen zou kunnen bestaan. Dit offer van de drie natuurrijken bestaat daarin dat zij eerder in de veraardsing zijn gegaan dan de mens. De ‘verst gevorderden’ hebben het langst gewacht met het betreden van het aardse plan. Daardoor kunnen zij de ik-geest in de stoffelijkheid van de wereld brengen, terwijl dier, plant en mineraal hun geest in gees-telijke, buitenaardse sferen moeten laten.

Het inzicht dat de natuurrijken eigenlijk uit ons en niet wij uit de natuurrijken zijn voortgekomen en dat dit als een offer kan worden opgevat, legt een grote verantwoor-ding op de mens. Wij moeten niet alleen goed en liefderijk zijn voor dieren, planten en de minerale wereld, ze dus niet misbruiken, uitroeien of laten verkommeren, maar we moe-ten ook deze dragende broederrijken in de voortgang van de ontwikkeling meenemen. Daar zijn in de antroposofie interessante gezichtspunten over te vinden, die ik hier van-wege de beknoptheid onvermeld laat onder verwijzing naar de literatuur. In de loop van de grote kosmische evolutieperioden vinden er ook een afkoeling en een verdichting plaats, die op aarde resulteren in de aggregatietoestanden van de stof, waartoe ook warmte gerekend zou moeten worden. Deze aggregatietoestanden die de oude natuur-wijsheid de vier elementen: vuur, lucht, water en aarde noemde, corresponderen met de vier zogenoemde ethersoorten°: warmte-ether, lichtether, chemische of klankether en levensether. De ethersoorten en aggregatietoestanden (elementen) zijn als zusterparen die van gelijke oorsprong zijn, maar waarvan de ene ‘hemels’ of kosmisch is geaard, dus met het scheppende leven heeft te maken, terwijl de andere, aardse zuster zich met de zwaarte verbindt, dus verwant wordt met de doodskrachten.

Voordat het hele ontwikkelingsverhaal in een schematisch overzicht kan worden sa-mengevat, moeten de volgende zwaarwegende gezichtspunten nog worden besproken:

Wanneer in de Saturnusfase de Geesten van de Wil hun substantie schenken, waar-door het gigantische ‘warmte-ei’ ontstaat met zijn miljarden warmte-kiempunten die de eerste aanleg van het fysieke lichaam van de mens vormen, is er nog geen sprake van stoffelijkheid. Deze warmte-kiempunten zou het fysieke oog, als dat er al was geweest, absoluut niet hebben kunnen waarnemen. Het is alles nog geestelijk-psychische warmte; licht en ruimte zijn er nog niet. Saturnus is donker, een machtig scheppingsproces, dus wel verlopend in de tijd, maar als zodanig alleen voor een bovenzinnelijk bewustzijn waarneembaar.

De mens is daar nog niet mens, want hij bestaat nog alleen maar uit een ‘fysiek lichaam’. Hij is dus in het stadium van een mineraal, maar niet als het aardse mineraal, want dat is pas op aarde ontstaan als gevolg van het ‘achterblijven’. Warmte en warmte-ether zijn nog één.

In de tweede kosmische fase of Zonnetoestand wordt het fysieke lichaam doordron-gen door het etherlichaam; het begint te leven. Natuurlijk is alles nog onstoffelijk. De eerste vorm van ‘lucht’ ontstaat met haar ether-zuster het licht en daarmee de ruimte. Maar ‘lucht’ heeft nog geen gewicht als op de aarde; de lucht is nog etherisch. De mens is fysiek-etherisch geworden, staat dus op het niveau van de plant. De huidige plant

37

Page 39: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

echter is een product van de aarde; uit het aardse plantenrijk zijn noch de dieren, noch de mensen voortgekomen.

Tijdens de Maantoestand vindt een verdere verdichting plaats: ‘water’ ontstaat met het etherische complement van de chemische of klankether. Maar het vloeistofachtige van de Maanfase is evenals het gasvormige van de Zonnetoestand nog niet stoffelijk fysiek geworden; voor een fysiek oog dus onzichtbaar.

De ‘mensen’, beter gezegd de wezens uit het rijk van de verst gevorderden, bestaan nu dankzij de gave van de Geesten van de Beweging uit drie bestanddelen: fysiek li-chaam, etherlichaam, astraal lichaam; zij zijn dus in het dierstadium. De mens is echter, ook op aarde, nooit dier geweest in de zin van het huidige dier. Hij doorliep het diersta-dium en datgene wat de hoofdstroom verliet, wat voortijdig als het ware de duik in de aardse stoffelijkheid nam, werd dier en bleef dier. Het dierenrijk op aarde kwam voort uit het mensenrijk en niet andersom. De hoofdstroom van de ontwikkeling is de menswor-ding. Wat daarvan aftakte, vormde de grondslag van een lager natuurrijk.

De verdichting tijdens de aardefase leidt geleidelijk aan tot de zogenaamde vaste stof, waarbij als complement de levensether hoort. Het geleidelijk aan vast worden kent de gangbare wetenschap natuurlijk ook. De aggregatietoestanden van de Saturnus-, Zonne- en Maanfase herhalen zich aan het begin van de Aardetoestand. We hebben dus eerst nog te maken met een lange periode waarin al het geschapene nog in de toestand van warmte verkeert, daarna verdicht zich deze en koelt af tot gas, dan tot vloeistof die men zich niet dun als het huidige water moet voorstellen, maar meer als eiwitgel en ten-slotte de werkelijke verharding die zich het duidelijkst manifesteert in de skeletdelen en de aardkorst.

Alle ongelooflijk ingewikkelde processen waarvan hier slechts het allergeringste deel vluchtig en schematisch is aangeduid, moeten worden beschouwd als activiteiten van we-zens van hogere en lagere orde. Niets gebeurt ‘vanzelf ‘ door blind toeval of blinde na-tuurwetmatigheid die God weet waar vandaan komt. Het is niet eenvoudig je deze pro-cessen voor te stellen en je hebt veel tijd nodig om het evolutiebeeld dat Steiner geeft, enigszins te overzien. In andere boeken en in voordrachten zijn overigens nog talloze aanvullingen op het geschreven hoofdwerk over de wereldontwikkeling te vinden.

Je hoort wel eens zeggen — maar dat is onzinnig — dat Rudolf Steiner de zaak zo in-gewikkeld maakt. Maar ‘de zaak’: het ontstaan van ons wereldbestel, is ingewikkeld. Wanneer wij het anatomische wonderwerk van ons lichaam beschouwen, kunnen wij begrijpen dat de scheppende en vormende krachten die tot zulk een resultaat hebben geleid, van een grote veelzijdigheid en uiterste subtiliteit moeten zijn en dat ze door onafzienbaar lange tijden op heel gecompliceerde wijze gewerkt moeten hebben.

Tenslotte de rol van het kwaad in de evolutie. In tegenstelling alweer tot de visie van Teilhard de Chardin beschrijft de antroposofische geesteswetenschap het kwaad geens-zins als een ontbreken van het goede, als een toevallige storing of overkomelijke groei-pijn, doch als een integrerend bestanddeel van de ontwikkeling. We leren door de antro-posofie genuanceerd over het kwaad, over de machten van het boze te denken. In de eerste plaats worden deze machten als geestelijke entiteiten erkend, die in de grote ordening van de hiërarchische wereld een zinrijke, noodzakelijke plaats innemen. Zij zijn de ‘achterblijvers’, rebellen in zeker opzicht, die door hun tegenwerking in eerste instan-tie het afzonderings-, dus vrijheidsprincipe in de kosmos invoeren. Wij vinden dit motief op dichterlijke wijze verbeeld in de ‘Prolog im Himmel’ uit Goethes Faust. De goede macht (der Herr) staat aan de tegenmacht (Mephisto) toe, dat de mens van zijn ‘Urquell’, dus zijn oorspronkelijke verbondenheid met God, wordt losgetrokken. Mephistopheles krijgt de volmacht Faust ten verderve te voeren, want daardoor krijgt deze de kans en de noodzakelijke prikkel zich hoger te ontwikkelen en het verderf te overwinnen.

Uitgaande van dit gezichtspunt kun je zeggen dat de rebelse hiërarchische wezens in het grote scheppingsplan een dienende rol vervullen; hun afvalligheid is zodoende te beschouwen als een offer om de menselijke vrijheid mogelijk te maken. Tot zover is hun werking gerechtvaardigd en noodzakelijk. Maar wanneer deze afgevallen geesten die in de antroposofie de Luciferische en Ahrimanische machten worden genoemd, hun gerecht-vaardigde ‘bevoegdheden’ overschrijden en ‘voor eigen rekening’ hun activiteiten ont-plooien, dan zijn zij de inspiratoren van het kwaad. Deze twee kanten van de tegen-machten zijn onafscheidelijk; wat dat betreft stellen zij ons oordeelsvermogen ook voort-durend op de proef.

Zien wij af van de kosmische fasen die aan de aarde voorafgingen en richten wij de

38

Page 40: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

blik uitsluitend op de ontwikkeling van onze huidige planetaire toestand, dan moeten wij de aandacht richten op een periode die de geologie het Mesozoïcum noemt (de geestes-wetenschappelijke naam is Lemurië). Daarin vindt een ingreep in de evolutie plaats door Luciferische machten. Het zijn engelwezens die tijdens de Maantoestand hun mens-stadi-um hadden moeten bereiken, maar ‘het niet hebben gehaald’, of er van afgezien hebben. In de Lemurische periode dringen deze wezens in het astrale lichaam van de mens naar binnen. Zodoende verschaffen zij zich een soort surrogaat van hun gemiste mens-stadi-um en aan de mens geven zij hierdoor een zekere zelfstandigheid ten opzichte van de hoge schepperwezens (Elohim of Exousiai). De Bijbel noemt deze ingreep de zondeval; in het vorige hoofdstuk is daar al over gesproken.

De gevolgen van de Luciferische invloed zijn bijzonder zwaarwegend, niet alleen voor de mens, maar voor de hele aardse situatie, want wij moeten niet uit het oog verliezen dat er immers de nauwste relatie bestaat tussen de mens en de overige natuurrijken. Voor de mens betekent de inwoning van het Luciferische element velerlei. Aan de ene kant ontstaat er een verhoging van zijn bewustzijn: uit de vegetatieve droomachtigheid van zijn paradijselijke toestand (de tuin van Eden) ontwaakt hij als een zelfstandig wezen dat ‘geest’ in zich op kan nemen en binnenin verwerken. Aan de andere kant kan hij door zijn ontwaakte egoïteit zijn emotionele, driftgeladen innerlijkheid uitleven, waardoor het kwaad in de wereld komt. Dit kwaad is dus geen toevalligheid, geen lastige en betreu-renswaardige storing, maar gaat uit van een geestelijke macht die volledig betrokken is bij het verloop van de ontwikkeling. Wij kunnen begrijpen dat in religieuze stromingen die overigens door de kerk fanatiek zijn bestreden, zoals het manicheïsme° en het daarmee verwante katharisme°, de rol van het kwaad bij de schepping van de aardse mens als doorslaggevend werd gezien. Vanwege het grote belang van dit thema wil ik hierop terugkomen in een van de volgende hoofdstukken.

In de Lemurische periode spelen zich nog twee insnijdende gebeurtenissen af, die met het voorafgaande direct samenhangen. De eerste wordt genoemd: de uittreding van de maan, de tweede: de scheiding van de geslachten.

Vóór de Lemurische tijd was uit de eenheid van de vierde wereldfase (Aarde) al een deel afgescheiden. Wat wij nu de zon noemen, werd een hemellichaam, bewoond door de hoge scheppergeesten. De aarde bleef met sterk verdichtende krachten achter. Deze zouden onze planeet volslagen verhard hebben, waardoor geen leven meer mogelijk zou zijn geweest. Daarom werd de huidige maan als centrum van deze verhardende macht uit het geheel van de aarde losgemaakt. Zo ontstond er een evenwicht tussen de te snelle drijfkracht van het zonnegebied en de remmende, verhardende maanwereld. De maanuittreding werd geleid door het machtigste Elohim-wezen Jahve of Jehovah. Hij bracht het offer om als woonplaats niet het lichte zonnerijk, maar het donkere maanrijk te kiezen, opdat de mens in meer evenwichtigheid zijn ontwikkeling kon voortzetten.

Toch was de verdichting al zo ver gevorderd, dat het oorspronkelijke androgyne° wezen van de mens, twee-geslachtelijk dus met een zelfbevruchting ‘van binnenuit’, nu niet meer in de aardse lichamen kon incarneren. Het mannelijke en het vrouwelijke moesten in gescheiden lichamelijkheid worden gebracht; de voortplanting kon voortaan alleen van buitenaf door inbrenging van het mannelijke zaad in het vrouwelijke lichaam plaatsvinden. Hierdoor kwamen er orgaankrachten vrij, die gebruikt werden om in de binnenwereld van de mens een nieuw orgaan te vormen, dat een geestelijke bevruchting mogelijk maakt: het denkorgaan. Wij hebben ons zelfstandig denkvermogen moeten be-talen met het verlies van onze androgyne eenheid!

Wat Teilhard beschrijft als het tot kookpunt geraken van de apehersenen in het phy-lum° van de primaten, waardoor het reflexieve denken° zou zijn ontstaan, is in de gees-teswetenschappelijke visie wel enigszins anders. De tegenstelling man-vrouw vindt dus met deze processen een aanvang. Rudolf Steiner wijst er altijd op dat het etherlichaam van de man vrouwelijk is en van de vrouw mannelijk. In het boek Aus der Akasha-Chronik° gaat hij zelfs zover dat hij zegt dat het mannelijke lichaam een vrouwelijke ziel heeft en het vrouwelijke lichaam een mannelijke ziel:

“Deze innerlijke eenzijdigheid in de mens wordt nu door de bevruchting met de geest weer geharmoniseerd. De eenzijdigheid wordt opgeheven. De mannelijke ziel in het vrouwelijk lichaam en de vrouwelijke ziel in het mannelijk lichaam worden beide weer tweegeslachtelijk door de bevruchting met de geest. Zo zijn man en vrouw naar hun uiterlijke gestalte wel verschillend, in het innerlijk echter vormen de psychische eenzij-digheden bij beiden zich tot een harmonisch geheel. In het innerlijk versmelten geest en

39

Page 41: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

ziel tot een eenheid. Op de mannelijke ziel in de vrouw werkt de geest vrouwelijk en maakt haar zodoende mannelijk-vrouwelijk; op de vrouwelijke ziel in de man werkt de geest mannelijk en vormt deze evenzo tot androgyne eenheid. De tweegeslachtelijkheid van de mens heeft zich van haar uiterlijke verschijningvorm in de voor-Lemurische tijd in het innerlijk van de mens teruggetrokken.

Zoals men ziet, heeft het hogere innerlijk van de mens niets te maken met het man-zijn of vrouw-zijn. De innerlijke gelijkheid komt voort uit de mannelijkheid van de vrou-weziel en uit de vrouwelijkheid van de manneziel. De vereniging met de geest bewerk-stelligt tenslotte de gelijkheid” (Aus der Akasha-Chronik blz. 78).

Ik beëindig hiermee de zeer onvolledige schets van de wereldontwikkeling met ver-wijzing naar meer uitgebreide beschrijvingen in de antroposofische literatuur. Het bijge-voegde schema verduidelijkt het een en ander wellicht, maar is een zeer sterk vereen-voudigd model van de veel ingewikkelder werkelijkheid. In dit schema zijn enkele as-pecten van toekomstige planetaire fasen ook opgenomen, hoewel daarover in de tekst, vanwege de beknoptheid, niets staat vermeld.

Planetaire fase

Saturnus Zon Maan Aarde Jupiter Venus Vulcanus

Scheppende hiërarchie

Geesten van de Wil (Tronen)

Geesten van de wijsheid (Kyriotetes)

Geesten van de Beweging (Dynameis)

Geesten van de Vorm (Exousiai) Wordt niet in de tekst behandeld

Wezensdeel van de mens

Fysiek lichaam

Fysiek lichaam

Etherlichaam

Fysiek lichaam

EtherlichaamAstraal

lichaam

Fysiek lichaam

EtherlichaamAstraal

lichaamIk

Fysiek lichaam

EtherlichaamAstraal

lichaamIkGeestzelf

Fysiek lichaam

EtherlichaamAstraal

lichaamIkGeestzelfLevensgeest

Fysiek lichaam

EtherlichaamAstraal

lichaamIkGeestzelfLevensgeestGeestesmens

Bewustzijn van de mens

Trance Slaap Droom Waak Imaginatief Inspiratief Intuïtief

Stadium van de mens

Mineraal Plant Dier Mens Engel Aartsengel Archē wezen

Ethersoort Warmte-ether

Vuur

Lichtether Klank of chemische ether

levensether

Tussen de planetaire fasen zijn zogenoemde pralaya-toestanden. Dat betekent dat alles wat geschapen is dan weer in een soort wereldschoot wordt teruggenomen.

Element Lucht Water AardeAchterblijven

d rijkGeen Mineraal Plant

MineraalDierPlantMineraal

40

Page 42: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

9 Over de hemelse hiërarchieën

... “Alle dingen tezamen vormenEen onderlinge orde; en die is de gestalte,

Die het Heelal zijn gelijkenis met God geeft.”— Dante Alighieri: Divina Commedia, Paradiso 1, 106-108

In de voorafgaande hoofdstukken is al meermalen gesproken over bovenmenselijke we-zens, geestelijke machten of hiërarchieën, zonder dat hiervan een nadere verklaring werd gegeven. Het is niet overbodig een apart hoofdstuk aan dit onderwerp te wijden.

Het weten omtrent geestelijke bewoners van de kosmische sferen is bij alle natuur- en cultuurvolken te vinden. In zogenaamde heidense godsdiensten wordt van ‘goden’ ge-sproken, waarmee deze wezens bedoeld zijn. Ten onrechte denken veel mensen, dat het polytheïsme° de erkenning van een allerhoogste godheid uitsluit en ze menen dan ook dat in een ééngodendom er geen andere, lagere goden worden erkend. De ‘heidense’ Indiërs en Grieken wisten evengoed als de Joden, dat er een allerhoogste verborgen God was, die uit eerbied ook niet bij name werd genoemd, of alleen maar met een woord werd aangeduid: ‘to agathon’ (het Goede) of ‘to hen’ (het Ene), of bij de Indiërs ‘Vishva Karman’, de Wereldbouwmeester. Bij de monotheïstische° Israëlieten vinden wij een hoeveelheid namen van goddelijke wezens: Seraphim, Cherubim, Elohim en zelfs eigen-namen zoals Michaël, Gabriël, Raphaël, enzovoort, zodat wij mogen aannemen, dat het Israëlitische monotheïsme een wereld van hiërarchische wezens omsloot. Het duidelijkste is dit wereldbestel van in rangen geordende wezens met een hoogste god te vinden bij de Iraniërs in de godsdienst van Zarathustra. De namen van de Iraanse goden zijn natuurlijk anders dan de Hebreeuwse namen (zie schematisch overzicht).

In het oorspronkelijke christendom was het weten omtrent de hiërarchische engel-rangorden eveneens aanwezig. Dit belangrijke bestanddeel van een geestelijke kennis die al sedert onheuglijke tijden bestond en behoed werd in de zogeheten tempelmysteri-ën, deze oerwijsheid van de mensheid die berustte op helderziende waarnemingen in een hogere wereld waartoe de ingewijden toegang hadden, werd door de komst van Christus op aarde vernieuwd. Door de verbinding van het christendom met de oude heidense mysteriewijsheid werd deze wijsheid verjongd. Zij werd als het ware in de oorspronkelijke geestesbron gedompeld en kwam er krachtig vernieuwd uit tevoorschijn.

De christelijke ingewijden die dit element van verjongde wijsheid in de cultuur brachten, waren de oorspronkelijk joods-ingewijde Paulus° en de Grieks-ingewijde Diony-sius°, genaamd Areopagita. Bij zijn optreden in Athene verkondigde Paulus het christen-dom in zijn beroemde rede op de Areopagus° (Handelingen 17). De Griekse ingewijde Dionysius die daarbij aanwezig was, herkende Degene over wie Paulus sprak. Enkele jaren tevoren had hij door een bovenzinnelijke ervaring het sterven van de Wereldgod op Golgotha meebeleefd°. Hij wordt nu de leerling en vriend van Paulus en leidt van die tijd af een mysterieschool te Athene waar een esoterisch christendom wordt onderwezen. Onderdeel van de aldaar gegeven leringen was de kennis over de hemelse hiërarchieën. Dergelijke inhouden werden in de mysteriescholen aanvankelijk nooit opgeschreven; hier dus ook niet. Pas in het begin van de zesde eeuw zijn geschriften ontstaan uit de esoteri-sche school, die als auteur de heilige Dionysius vermeldden. Zij geven slechts een dun extract van de mysterie-inhoud die aan de leerlingen werd toevertrouwd. De oorspronke-lijke Dionysius was toen natuurlijk niet meer in leven, maar de traditie was machtig: de leider van de Atheense school droeg ook in latere tijd deze naam. Het geschrift mag naar zijn inhoud zeker aan de vriend van Paulus worden toegeschreven.

Over de hemelse hiërarchieën, in het Grieks geschreven, werd in de negende eeuw in het Latijn vertaald door de Ierse monnik Johannes Scotus Erigena°, die werkte aan het hof van de Franse koning Karel de Kale°. Hij is de grootste filosoof van de vroege middel -eeuwen. De westers-christelijke wereld was het Grieks in die tijd niet meer machtig, uit-gezonderd de geleerde Ierse monniken. Toen het werk eenmaal in het Latijn was ver-taald, kreeg het grote invloed en verbreiding in het christelijke Europa. Geschriften en gebeeldhouwde kerkportalen getuigen hiervan (Dantes Divina Commedia; het zuidportaal van Notre Dame de Chartres°).

In de Nieuwe Tijd echter verflauwde de aandacht van de mensen voor de kosmische

41

Page 43: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

sferen als woonplaats van geestelijke wezens. Toen duurde het ook niet lang meer, of de katholieke theologie verklaarde de Dionysische geschriften voor vervalsingen en beroofde ze aldus van hun autoriteit. De protestantse opvatting kon hiervan nauwelijks afwijken — de Calvinisten° hadden immers altijd al verdenking tegen de engelscharen gekoesterd. Hierdoor ontstaat pas het kale monotheïsme van het gangbare christendom, een verloo-chening van de wijsheid van Paulus die overigens in de protestantse wereld hoog in aan-zien staat. In Nederland schreef Joost van den Vondel° nog zijn grandioze engelendrama ‘Lucifer’ (1654) waar alle negen hiërarchieën met prachtige Nederlandse namen in voor-komen. Maar na de eerste opvoering werd dit ‘paapse’ werk verboden. Vondel moest wel een ander stuk schrijven, waarvoor dezelfde dure decors gebruikt konden worden; gods-dienst en zuinigheid gaan in Nederland hand in hand! De materialistische astronomie, in-geluid door Copernicus°, verving de wetenschap van de kosmische geesteswereld door berekeningen, onder andere van de banen der planeten. De ontdekking van de spectraal-analyse in 1862 maakte een definitief eind aan de Dionysische ‘mythe’.

De antroposofie echter spreekt onbekommerd over de hemelse hiërarchieën; hoe kan dat? Frist zij een oude, verloren zaak weer op? Dat is niet het geval. De hiërarchie-ënleer is bij Steiner geen ‘literatuur’, maar directe geestelijke observatie en ervaring. Het grote verschil met de beschrijving die het boek van Dionysius bevat, is de dynamiek, het in beweging zijn van het geheel. Ook wordt er een veel gedetailleerder beeld van de werkzaamheid van deze wezens gegeven, evenals van hun ‘afsnoeringen’, de zogenoem-de ‘Elementargeister’ of natuurgeesten die in de oude alchemie nog een grote rol speel-den — om maar van de sprookjes en sagen te zwijgen — maar die natuurlijk met hun he-melse voortbrengers in de doos van ‘middeleeuws bijgeloof ‘ werden weggezet.

Evenals Dionysius onderscheidt Rudolf Steiner driemaal drie groepen van hogere we-zens waarvoor hij veelal dezelfde Griekse en gedeeltelijk Hebreeuwse namen gebruikt als de Atheense wijze. Daarnaast introduceert hij Duitse benamingen die ik in het Nederlands letterlijk vertaal. In het hoofdstuk over de wereldontwikkeling hebben wij de Geesten van de Wil of Tronen genoemd. Deze behoren tezamen met de Serafijnen en Cherubijnen of Geesten van de Liefde en Geesten van de Harmonie tot de eerste, de hoogste hiërarchie. Dan werden de Kyriotetes, Dynameis en Exousiai (Elohim) genoemd in verband met de schepping van het etherlichaam, astrale lichaam en ik. Deze drie: Geesten van de Wijsheid, Geesten van de Beweging en Geesten van de Vorm zijn tezamen de triade van de tweede hiërarchie. Tenslotte de derde hiërarchie die bestaat uit de Archai, ArchAngeloi en Angeloi of Tijdgeesten, ook wel Geesten van de Persoonlijkheid geheten, de Aartsengelen of Vuurgeesten en de Engelen of Zonen van het Leven. Deze laatste twee benamingen van de Aartsengelen en Engelen worden nauwelijks gebruikt.

De hoogste twee en laagste drie rangorden die in het vorige hoofdstuk niet ter sprake zijn gekomen, spelen bij de hele evolutie eveneens een uiterst belangrijke rol. Bo-vendien maken de wezens van de derde hiërarchie, die wij ook als geschapen door de hogere hiërarchieën moeten beschouwen, een ontwikkeling door, die vergelijkbaar is met die van de mens. Tijdens de Saturnusperiode bereiken de Archai hun mensstadium; de Aartsengelen bereiken dit tijdens de Zonnetoestand en de Engelen gedurende de Maan-fase. Zo zal de mens als tiende hiërarchie in de volgende kosmische wereldfase, de Jupi-tertoestand, opstijgen tot de engelwaardigheid en zo verder. Deze opstijging in hiërar-chische rangorde gaat gepaard met het bereiken van een hogere vorm van bewustzijn.

Over het fenomeen van het achterblijven is gesproken. Tussen de genoemde regulie-re rangorden zijn er dus wezens die in zeker opzicht ‘displaced’ zijn, maar die door hun hogere afkomst en tegelijk lagere rangorde (doordat ze niet voortgeschreden zijn, maar op het niveau zijn gebleven dat hun bij de vorige ontwikkelingsstap toekwam) heel be-paalde taken kunnen vervullen. Zo spreekt Rudolf Steiner van een soort aartsengelwe-zens die eigenlijk achtergebleven Archai zijn, welke als taalgeesten in de verschillende volken op aarde werken, terwijl de volksgeest een reguliere aartsengel is. Een ander voorbeeld: de aartsengel die als volksgeest de Keltische stammen in Europa zijn geeste-lijke leiding gaf, doet afstand van zijn ‘bevordering’ tot tijdgeest (arche-wezen) en wordt de leidende geest van het esoterische christendom dat ook met de naam graalchristen-dom kan worden aangeduid°.

Ik kan mij voorstellen dat je bij het lezen van deze dingen een beetje huivert of zelfs steigert. Mijn excuses voor het taalgebruik; de woorden ‘rangorde’, ‘bevorderen’ doen wat militaristisch aan, hetgeen veel mensen zou kunnen afstoten. Je moet nu eenmaal als je deze geestelijke realiteiten in gewone aardse begrippen en woorden wilt kleden, een

42

Page 44: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

zekere keuze van woorden doen die ongeveer aangeven waar je het over hebt, maar die verkeerde associaties kunnen oproepen. Simon Vestdijk° beschuldigt de dichter Rilke° ook, dat hij zijn engelen uit de ‘Duineser Elegien’ als militairen ten tonele voert, wat mijns inziens Rilkes bedoeling met deze schitterende gedichten niet is geweest. Ook om andere redenen zou je kunnen steigeren of huiveren, bijvoorbeeld omdat maar doodleuk van taal- en volksgeest wordt gesproken, alsof dit de gewoonste zaak van de wereld zou zijn. Toch gebruiken we deze woorden vaak in het alledaagse leven zonder de voorstelling van geestelijke wezens ermee te verbinden. In de antroposofie evenwel wordt het woord ‘geest’ nooit abstract gebruikt; het staat altijd voor concrete wezens die voor de geschoolde helderziende waarneembaar zijn. Het zou de voorgenomen omvang van dit hoofdstuk en van het hele boek verre overschrijden, wanneer hier verdere beschrijvingen werden gegeven van de eindeloos veelvuldige aspecten van de hiërarchische wezens en hun werkzaamheden. Uit deze brede thematiek en uit het overstelpend rijke materiaal neem ik alleen enkele hoofdmotieven.

Wanneer wij onze blik van de aarde omhoog richten, nemen wij de ruimte boven ons en om ons heen waar: de lucht, de wolken, de hemellichamen van dag en nacht. Kijken wij bijvoorbeeld naar de maan wier beweging wij, zeker bij haar opkomst, bijna met het oog kunnen volgen, dan hebben wij het gevoel van een stevige afstand tussen ons en deze verschijning. Kinderen beleven dat anders; als ze heel klein zijn, geloven ze dat ze de maan kunnen pakken. Wij weten misschien niet precies hoeveel kilometers tussen ons en de maan liggen, maar we stellen ons deze afstand niet anders voor dan als een lege ruimte. Zo is het ook ten opzichte van alle andere hemellichamen: hier staan wij, daar ergens zweven zij en daar tussenin is niets, leegte.

Dit gevoel van leegte ten aanzien van de hemelruimte is nog niet zo oud in de ge-schiedenis van de mensheid. Vroeger beleefde men de ruimte tussen de aarde en de planeten niet als leeg. Men sprak van sferen (dat betekent ‘bollen’) die tegelijk woon-plaats en werkingsveld van wezens waren. Waar de planeet haar zichtbare baan be-schrijft, lag de grens van de planeetsfeer, maar de hele bolruimte binnenin was eigenlijk de planeet. Waar zij zichtbaar wordt, houdt zij op. Deze planeetsferen hadden niet zozeer een ruimtelijk-kwantitatief als wel een innerlijk-kwalitatief karakter dat met de geaard-heid van de specifieke bewoners samenhing. Dat was de ‘vulling’ van de sfeer. Daar kwam bij dat de bollen niet grof materieel maar etherisch ijl werden gedacht, zodat ze elkaar doordrongen. De mens op aarde stond in het middelpunt van de concentrische kringen of hemelse sferen waarin de wezens van de hogere orden, destijds ook wel ‘intelligenties’ genoemd, werkten. Het was ook een kwestie van bewustzijn. Je moest je bewustzijn verruimen om in een hogere sfeer te kunnen opstijgen.

Bij het oud-Vedische (Indische) soma-ritueel° werd een alcoholisch sap gedronken dat bij deze mensen een geestelijke uittreding mogelijk maakte. Je trad dan in de maan-sfeer binnen. Soma heette de plant waaruit de dronk werd bereid; soma heette ook de hogere bewustzijnstoestand en de maan! Dat wil dus zeggen: de sfeer waar de geest in opsteeg. Je drong dan door in de woon- en werkingsplaats van de engelen (oftewel de maangoden).

Zo onderscheidde men in de Europese middeleeuwen nog duidelijk de planetensferen en hogere gebieden van de hemel als de oorden waarin de verschillende hiërarchieën hun veld van activiteit hadden, waarbij de hogere de lagere doordrongen. Het heelal was in zijn ordening negenvoudig gevormd, waarin het tot de macht twee verheven triasprincipe tot uitdrukking kwam. Het geheel werd beschouwd als een ‘gelijkenis Gods’ want de goddelijke Triniteit van Vader, Zoon en Heilige Geest vond in dit heelal haar gestalte. Het hoogste goddelijke Wezen, zo dacht men, vindt in de driemaal drievoudige kosmos zijn uitdrukking. Het is immanent° daarin aanwezig, maar tegelijkertijd transcendeert° het al het geschapene. De negen hiërarchieën zijn de organen van de goddelijke Drievuldigheid. Deze spirituele wereldbeschouwing heeft de Italiaanse dichter Dante Alighieri op de meest overtuigende en tegelijk dichterlijk schoonste wijze onder woorden gebracht in zijn Goddelijke Komedie.

De moderne antroposofische geesteswetenschap bevestigt in hoofdtrekken dit we-reldbeeld, alleen zet zij alles, zoals al gezegd, in beweging en overwint in haar beschrij-vingen die het direct geschouwde weergeven, alle naïef traditionele en statische voorstel-lingen die de middeleeuwse kosmologie nog aankleven. Hoe het Copernicaanse wereld-beeld daarmee in overeenstemming is te brengen, kan hier niet verder worden behan-deld. Copernicus schenkt ons een aardse visie, terwijl het Ptolemaeïsche° model dat

43

Page 45: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

overeenkomt met de occulte visie, vanuit een geestelijk standpunt is gegeven.In de veelvuldige beschouwingen die Steiner in zijn werken wijdt aan het leven na de

dood, beter gezegd het leven tussen dood en nieuwe geboorte, zien wij de menselijke entelechie (dit is het onsterfelijke geestzielewezen van de mens) achtereenvolgens door de planetaire sferen gaan, opstijgend na de dood en weer neerdalend voor de geboorte. Met het bereiken van de zonnesfeer is de geest van de mens in een hoger rijk aangeland. De goddelijke machten van de hiërarchieën vindt de mens in deze sferen als de wevers van zijn lot. In elk van de verschillende sferen ondergaat hij invloeden die door de affini-teit van zijn persoonlijke karma in het ene geval sterker zijn dan in het andere. Uit de Jupitersfeer als het werkingsgebied van de Geesten van de Wijsheid neemt de daartoe voorbeschikte mens andere lotsbepalende gegevens mee dan uit de Mercuriussfeer waar de aartsengelen werken. In het eerste geval zal de mens het vermogen hebben een ze-kere soevereiniteit van inzichten te ontwikkelen, in het tweede geval zal hij een beweeg-lijk, meer combinerend denken ten toon spreiden.

Zo is de wetenschap van reïncarnatie en karma in elk opzicht verstrengeld met een moderne hiërarchieënleer; de een is zonder de ander niet mogelijk.

Kunnen wij ook iets te weten komen over de werking van de hiërarchieën op aarde? De derde hiërarchie: engelen, aartsengelen en Tijdgeesten, is ons eigenlijk heel nabij, al moeten wij ons deze wezens toch van een licht stralende, reine verhevenheid voorstellen, die onze eigen, vaak wat dof broeierige menselijkheid zo ver te boven gaat, dat wij ons nauwelijks kunnen indenken dat zulke wezens zich voor ons zouden interesseren.

Naarmate de mens meer tot geestelijke vrijheid is gekomen, laten de hogere wezens hem ook meer aan zijn lot over. Als de moderne mens de overtuiging of het gevoel heeft dat ‘God dood is’ klopt dat in zoverre, dat de goddelijke machten ons niet meer bij de hand nemen en leiden. Tenzij wij zelf, in vrijheid, weer een bewuste verbinding met deze machten zoeken.

Iedere individuele mens heeft een engelwezen — de ‘bewaarengel’ die het katholicis-me nog kent — dat hem door al zijn incarnaties leidt en begeleidt. Dit wezen, dat wij ook onze genius of hoger Zelf kunnen noemen, draagt ons ware zelf nog in zijn schoot tot wij ons de engelwaardigheid ten volle hebben verworven. Het ontwikkelt zich tegelijk met ons en aan ons en stijgt naar een hogere trap, als wij de vrucht van de aardse ontwikke-ling tot volle rijpheid hebben gebracht. Je kunt je in gebed tot dit eigen engelwezen wenden, dat je in moeilijke levenssituaties en bij ziekte steun geeft. Ga je met enige aandacht en nauwlettendheid door het leven, dan zul je bij je zelf en anderen, vooral bij kinderen, menige ‘engelervaring’ waarnemen.

Ook volken hebben een leidende geest, die tot de hiërarchie van de aartsengelen behoort. Deze werken, omdat zij machtiger zijn, in een lager gebied dan de engelen. De engel geeft zijn leiding via ons astrale lichaam, de aartsengel werkt in het etherlichaam. Alle mensen die tot een bepaald volk behoren, hebben de werking van de volksgeest in hun levenslichaam. Iets daarvan kun je zien voor zover zich deze werking uitdrukt in fysieke trekken, houding, beweging. Als je de volksaard goed beschrijft, beschrijf je het karakter van de volksgeest; als je de geschiedenis van het volk nagaat, dan spreekt deze over de speciale taak van de betreffende volksgeest. Rudolf Steiner heeft met grote nadruk gewezen op de noodzaak de volksgeesten of volkszielen met hun verschillende taken in de wereldgeschiedenis te leren kennen en onderscheiden. Alleen een liefdevol begrijpen van het wezen der volken kan een bruikbare grondslag leveren voor vrede in de wereld.

Verdiepen wij ons in de verscheidenheid van de menselijke talen, dan komen wij ook in de werkingssfeer van aartsengelwezens — maar, zoals reeds gezegd, aartsengelwe-zens die ‘achtergebleven’ Archai (Tijdgeesten) zijn: een hoofdstuk uit de antroposofische geesteswetenschap met belangwekkende gezichtspunten die ik laat rusten.

Tenslotte de Archai, Tijdgeesten of Geesten van de Persoonlijkheid. Dit zijn geestelij-ke wezens die gedurende een ruime periode van de historische ontwikkeling hun activi-teit ontplooien. Zij zijn machtiger dan de volksgeesten en daardoor in staat een groot aantal volken van zeer verschillende en vaak aan elkaar tegengestelde aard toch in een ontwikkelingsfase eenzelfde voorwaartse beweging te geven. Zij overstijgen de volks-geesten door een hoger algemeen principe te inspireren, dat de signatuur uitmaakt van een heel tijdperk. Kijken we naar het tijdperk waarin de Grieks-Romeinse cultuur zich uitbreidde, dat ook nog de hele middeleeuwen omvatte, dan zien we bij de zeer uiteenlo-pende geaardheid van de volken in die historische periode, bij de zeer uiteenlopende

44

Page 46: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

graad van rijpheid, toch een gemeenschappelijke trek: de ontwikkeling van het verstan-delijke denken en het daarmee gepaard gaande verlies van een ‘mythologisch’ bewust-zijn.

In het volgende hoofdstuk zullen de grote tijdperken van de aardeontwikkeling en de cultuurperioden ter sprake komen waarbij de aandacht zal worden gevestigd op de inspi-raties van de beurtelings werkende machtige geesten van de tijd.

Hebreeuwse en Griekse benaming volgens Dionysius Areopagita

Oud-Perzische benaming

Antroposofisch-geestesweten-schappelijke benaming

Werkingssfeer van de hiërarchiën

1e hiër-archie

Seraphim

ZeruanaAkarana

Geesten van de Liefde kristalhemel of empyreum

Cherubim Geesten van de Harmonie vaste sterren (dierenriem)

Thronoi Geesten van de Wil Saturnus

2e hiër-archie

Kyriotetes Ahura Mazdao Geesten van de Wijsheid Jupiter

Dynameis Geesten van de Beweging Mars

Exousiai (Elohim) Amoeša Spoenta Geesten van de Vorm Zon

3e hiër-archie

Archai Amsjaspands Geesten van de Persoonlijkheid of Tijdgeesten Venus

ArchAngeloi Jazata Vuurgeesten (Volksgeesten) Mercurius

Angeloi Fravaši Zonen van het Leven Maan

45

Page 47: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

10 Tijdperken en culturen

“‘We moeten onderzoeken, Socrates, of dat verhaal naar onzezin is: of moeten we in zijn plaats nog een ander zoeken?’

Socrates: ‘Ik vraag me af welk, Critias. Welk anderzouden we daarboven kunnen verkiezen?... En het feit dat hetgeen verzonnen sprookje maar een waarachtige geschiedenis

betreft, is toch wel van kapitaal belang.’“— Plato: Timaeus

In welke ontwikkelingsfase verkeren de huidige mensen op de aarde? Hoewel er een heel grote verscheidenheid bestaat in gedachten, gemoedsgesteldheid en leefwijze onder de bewoners van de vijf continenten, zie je toch duidelijk een tijdssignatuur die verrassend algemeen is. In het tweede hoofdstuk heb ik deze signatuur al gepoogd te karakteriseren met de woorden: het materiële zijn, het zijn op een stoffelijke aarde is in de Nieuwe Tijd tot vol besef gekomen. Daar hoort bij dat door dit besef het zelfbewustzijn van de mens, zijn zelfgevoel in hoge mate is verscherpt vergeleken met vroegere perioden.

In de antroposofie wordt de huidige fase dan ook de cultuurperiode van de bewust-zijnsziel genoemd. De hele mensheid is in haar ontwikkeling toe aan het vormen van een zieledeel of zieleaspect, waarin het ik tot volledig bewustzijn komt.

Ik heb bij de behandeling van het mensbeeld er al op gewezen dat de schets van de vierledige mens te zijner tijd enige aanvulling zou krijgen. Gedurende de loop van de tijd komen de verschillende delen van de mens na elkaar tot ontwikkeling. De drie omhulling-en van het ik: fysiek lichaam, etherlichaam en astrale lichaam ondergaan in zoverre een gedeeltelijke verandering, dat het ik uit deze drie gegeven ‘schalen’ een drietal fijnere omhullingen vormt, die als drie zielebestanddelen of zieleaspecten zijn aan te merken. Het ik doet dit nog onder leiding van hogere hiërarchische wezens; het proces verloopt in zekere zin onbewust.

Uit het astrale lichaam vormt zich de zogenoemde gewaarwordingsziel; uit het ether-lichaam de verstands- en gemoedsziel; uit het fysieke lichaam de bewustzijnsziel. We mogen evenwel niet zeggen, dat de antroposofie drie zielen aan de mens toekent, maar het is zo op te vatten dat de menselijke ziel zich in drie etappes vormt, doordat het ik op een heel bepaalde manier metamorfoserend, vormveranderend, in zijn drie omhullende schalen werkt.

In het aspect van de gewaarwordingsziel is het ik nog zwak. Het is het zielegebied waar de primaire gevoelens huizen: lust, onlust, vreugde, smart, begeerte, hartstocht, enzovoort. Met dit zieledeel reageren wij spontaan op datgene wat van buitenaf of van binnenuit het lichaam op ons afkomt. De zieleroerselen kunnen er met het ik vandoor gaan.

Het ik is al meer heer en meester in het zieledeel van de verstands- en gemoeds-krachten. Het reageert wel op zintuiglijke indrukken, maar niet meer elementair onmid-dellijk. Het schept afstand door te oordelen en komt daardoor al tot een zekere vrijheid.

Het derde zielegebied, de bewustzijnsziel, brengt aanvankelijk het zelfbewustzijn in samenhang met het materiële wereldbeeld. Van dit zelfbewustzijn uitgaande moet het ik als geïsoleerd geraakte toeschouwer een nieuwe verbinding met de werkelijkheid aan-gaan. In het begin is die werkelijkheid alleen maar de zintuiglijk stoffelijke wereld en de vraag rijst of dit wel de werkelijke werkelijkheid is. Is het ik ‘door het nulpunt gegaan’, dan opent het zich voor een hogere geestelijke realiteit. Het ik dat soeverein is geworden in het eigen zieleveld, kan nu zijn verdere ontwikkeling in de richting van de geest zelf-standig ter hand nemen.

Een nieuwe, maar nu bewuste metamorfose gaat zich voordoen, wederom verricht aan de drie omhullende schalen: astrale lichaam, etherlichaam, fysiek lichaam. Door zelf-opvoeding, beheersing van de lagere ziele-elementen vormt het ik een deel van het as-trale lichaam om tot het zogenoemde ‘manas’ of ‘geestzelf’. Een verdere diepere veran-dering kan het ik teweegbrengen in het etherlichaam door veredeling van levensgewoon-ten, intensivering van het religieuze en esthetische gevoel en dergelijke en tenslotte kan het allermoeilijkste worden ondernomen: de transformatie van het fysieke lichaam. De geestelijke delen die daaruit ontstaan worden ‘buddhi’ of ‘levensgeest’ en ‘atman’ of

46

Page 48: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

‘geestesmens’ genoemd. De namen manas, buddhi en atman zijn ontleend aan de oud-Indische wijsheidstraditie; in de christelijke esoteriek worden deze drie hogere delen van de mens: ‘Heilige Geest’, ‘Christos’ en ‘Vader’ genoemd.

In kiem liggen de hogere, eeuwige bestanddelen in ons besloten; het ik moet echter door gestage inspanning en gigantische beproevingen deze kiemen in de toekomst tot ontluiking brengen. Wat reeds van de drie ‘lagere’ lichamen door het ik is vergeestelijkt, wordt na de dood niet afgelegd. Het ik draagt zijn ‘eeuwige gewaden’ door alle aard- en hemeltoestanden als zijn meest eigen wezen met zich mee.

Onze tijd is het tijdperk van de bewustzijnsziel. Wanneer is het begonnen en hoe lang duurt een dergelijk tijdperk? Wat ging eraan vooraf, wat zal erop volgen?

Een cultuurtijdperk duurt 2160 jaar. Deze tijdsduur houdt verband met de verschui-ving van het lentepunt door de dierenriem. De zon staat aan het begin van de lente (21 maart) bij haar hoogste stand in een bepaald punt in een bepaald sterrenbeeld, maar het volgende jaar is dit punt een heel klein eindje opgeschoven in tegengestelde richting van de jaarbeweging van de zon; men noemt dit de precessie. Zo schuift het lentepunt lang-zaam maar zeker op en doorloopt de twaalf zodiak°-sterrenbeelden in een periode van 25 920 jaar (weer terug in het startpunt van waaruit je bent begonnen te tellen). Plato° kende dit getal reeds en men noemt de tijdspanne van 25 920 jaren dan ook naar hem: een Platonisch wereldjaar. Een twaalfde deel daarvan is 2160 jaar, een wereldmaand dus. Dat is de tijd dat de zon uit de zodiakale wereld een bepaald karakter, een bepaalde ‘kleur’, een signatuur aan de cultuur op aarde doorgeeft. Bevindt het lentepunt zich in de Stier, dan is deze geaardheid anders dan wanneer het lentepunt in de Ram of in de Vissen ligt. Het cultuurtijdperk begint echter pas op aarde als het lentepunt al tot op de helft van het betreffende sterrenbeeld is voortgeschreden. Zo zal de zon over niet al te lange tijd op 21 maart uit de hemelsector van het Vissenbeeld overgaan naar de sector van het Watermanbeeld, maar ons huidige Vissentijdperk blijft nog geruime tijd door-gaan.

Nu heeft Rudolf Steiner enkele beginjaartallen van zulke cultuurtijdperken aangege-ven, die natuurlijk overeenstemmen met historische data welke gemakkelijk te herken-nen zijn als merkstenen van de tijd. Zo noemt hij het stichtingsjaar van Rome, 747 voor Chr., als begin van het Grieks-Romeinse cultuurtijdperk. Het onze begint dan 2160 jaar later, in 1413 na Chr. (in 1412 werd Jeanne d’Arc° geboren die door haar geïnspireerde daad een nieuw tijdperk inluidt).

Er zijn nog andere gewichtige gezichtspunten ten aanzien van de aardeontwikkeling die aan de orde moeten komen, voordat we de historische cultuurtijdperken op de juiste wijze in het geheel kunnen plaatsen. Vanwege de beknoptheid sla ik de indeling in zo-geheten ronden, globen en vormtoestanden over en vermeld direct de zogenaamde ‘wor-telrassen’. Deze term komt uit de theosofische literatuur, maar is enigszins verwarrend. Later zal ter sprake komen waarom Steiner aanvankelijk de theosofische nomenclatuur° gebruikt.

Met ‘wortelrassen’ zijn zeven grote tijdperken bedoeld, die weer onderverdeeld zijn in zeven ‘onderrassen’ — helemaal een verkeerde benaming die Steiner dan ook spoedig vervangt door cultuurtijdperken. De hoofdtijdperken heten: Polaris, Hyperborea, Lemuria, Atlantis, na-Atlantisch tijdperk en twee nog naamloze die zullen volgen.

Over de Lemurische tijd is al gesproken: de zogenoemde zondeval, de uittreding van de maan en de scheiding van de geslachten. Het hoofdgebied van Lemurië (Gondwana-land) bevond zich in dat gedeelte van de aarde, dat nu door de Indische Oceaan is bedekt. Wij moeten ons echter het hele aanzien van onze planeet in die tijd: alle dieren, planten, mensen en mineralen totaal anders voorstellen dan hoe ze zich nu aan ons voordoen. De verharding was na de uittreding van de zon en vóór de uittreding van de maan wel duchtig toegenomen, maar echt hard gesteente was er toch nog niet; de bo-dem was nog vrij week, plastisch, min of meer kraakbeenachtig. Lemurië ging te gronde aan vulkanische rampen. Wat in Genesis 19 van Sodom en Gomorra wordt verteld, is een late herinnering aan het vuurgeweld van Lemurië. De natuurrampen hielden verband met de ongebreidelde wildheid en hartstocht van het toenmalige mensengeslacht waarin de ingreep van de Luciferische geesten steeds sterker kon doorwerken. Een klein deel van de menselijke aardbewoners, dat reeds edeler krachten had ontplooid onder de leiding van hoger ontwikkelde wezens, leefde in een soort oase, omgeven door het vulkanische branden en beven dat uiteindelijk overging in doodse verstarring: de woestijngordels van Afrika, Azië en Australië. Uit dit sterkste deel van het mensdom, dat de aarde kon blijven

47

Page 49: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

bewonen — de meeste zielen hadden de wijk moeten nemen naar andere kosmische oorden, met name de planetensferen — ontstond het mensengeslacht van het volgende grote tijdperk: Atlantis.

Het is zeer de moeite waard de prachtige beschrijving te lezen, die Rudolf Steiner in zijn boek Uit de Akasha-kroniek van de Lemurische tijd geeft. De stille oase temidden van de vurige onrust; de wijze vrouwen die het mannelijke deel van de bevolking leidden; de nog elementaire magische krachten van de wil en vele andere uiterst merkwaardige bijzonderheden.

In de volgende grote wereldperiode, Atlantis, neemt het mensengeslacht in de loop van de tijd weer toe. De zielen konden de lichamen die afstamden van de kleine groep ‘kolonisten’ uit Lemurië en die zich door voortplanting sterk vermeerderden, weer bewo-nen. Deze lichamen waren nog uiterst plastisch en voegden zich in hun vormen sterk naar de ziel die er haar intrek in nam. Aangezien deze menselijke zielen van zeer ver-schillend ontwikkelingsniveau waren, bestond er nogal wat verscheidenheid in de uiter-lijke gedaante van de mensen. Pas vanaf de tweede helft van het Atlantische tijdperk zagen ze er ongeveer uit zoals nu de mensen op aarde eruit zien.

We kunnen al over Atlantische ‘culturen’ spreken, zeker met betrekking tot de latere periodes. Een van de allerbelangrijkste dingen die de Atlantiërs ontwikkelden, was de spraak. Uit de Atlantische oertaal, waarin de elementaire verbinding van de mens met de hem omringende omgeving tot uitdrukking werd gebracht, ontstonden de gedifferentieer-de talen van de volken.

Het hoofdgebied van het oude Atlantis was gelegen waar zich nu de Atlantische Oce-aan uitstrekt. Van daaruit zijn de voorouders van de vijf hoofdrassen die thans nog de aarde bevolken naar verschillende windrichtingen weggetrokken, toen het Atlantische continent door water- en ijsmassa’s te gronde ging. Dit gebeuren strekte zich over lange tijden uit; alle getallen die in oude vloedverhalen worden genoemd hebben een symboli-sche en geen letterlijke betekenis (bijvoorbeeld de veertig dagen in het verhaal van Noach). De beschrijving die Steiner van ‘onze Atlantische voorouders’ geeft, is bijzonder fascinerend, te meer omdat in deze eeuw feiten zijn ontdekt door de geologie° en de etnologie°, die het bestaan van het oude Atlantis zeer aannemelijk maken, als ze op de juiste wijze worden geïnterpreteerd. De geesteswetenschap heeft weliswaar haar eigen methode van onderzoek, maar de ‘occulte’ onderzoeksresultaten worden dikwijls door de vondsten van de gangbare wetenschap bevestigd.

De Atlantische mens bezat een fabelachtig geheugen, maar geen vermogen om be-grippen te vormen. In plaats van het combinerende denken dat nog maar in de allerpril-ste kiem in Atlantis ontlook, waren er sterke magische krachten in de mens aanwezig. De Atlantiërs waren in staat met de levenskrachten van de planten zo te werken, dat zij er zelfs primitieve luchtschepen mee in beweging konden zetten, die zich verplaatsten in de luchtmassa die veel dichter was dan de huidige ijle lucht. Hun techniek was niet gefun-deerd op een rationele kennis van de anorganische wereld, zoals de onze, maar op de magische beheersing van de etherische krachten.

Het bewustzijn was nog dof, maar zij namen wel geestelijke wezens waar. Hun on-vrije, droomachtige helderziendheid trad op in een toestand tussen slapen en waken in. Overdag konden zij de wereld niet zo scherp onderscheiden als wij dat kunnen, omdat alles in een dichte nevelmassa was gehuld. De Germanen spraken in hun mythologie over Nifelheim, Nibelungen — dat waren herinneringen aan Atlantis. Trouwens alle latere mythologie, sagen en sprookjes zijn niets anders dan herinneringen uit de Atlantische tijd waarin de mens met zijn dromend beeldenbewustzijn de geestelijke realiteiten nog kon waarnemen.

Bij vrijwel alle rassen van de wereld vind je vloedsagen. Dit wijst op een gemeen-schappelijke herinnering van de mensheid aan de ondergang van Atlantis. Deze onder-gang werd bewerkstelligd mede door de invloed van andere ‘achtergebleven’ hiërarchi-sche geesten dan die welke zich in Lemurië hadden doen gelden. De Atlantische tijd is gekenmerkt door een ingrijpen van de zogenoemde Ahrimanische of Satanische machten die zich niet in het astrale lichaam maar in het etherlichaam konden nestelen. Ahriman is een machtiger geest dan Lucifer. Hij is de leugengeest en inspireert de dwalingen van het materialisme; tevens is hij de heer van de doodskrachten, van alle verharding.

Door verraad van mysteriegeheimen konden mensen die niet de graad van morele rijpheid hadden ontwikkeld om op onzelfzuchtige wijze bepaalde krachten te benutten, deze misbruiken om hun persoonlijke macht te verhogen. Het ging hier om de magische

48

Page 50: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

beheersing van groei- en voortplantingskrachten.Deze gebeurtenis had verstrekkende gevolgen: grote groepen van Atlantiërs werden

tot een minderwaardig en gevaarlijk soort magie verleid, waardoor een moreel bederf ging optreden, dat zich als een epidemie verbreidde. Door deze morele degeneratie ver-hardden en verkommerden op den duur ook de lichamen van deze mensen; zij werden onbewoonbaar voor zich incarnerende zielen. Vele stammen stierven uit, andere, wel ‘be-smet’ maar niet onherstelbaar, moesten een regeneratie doormaken die zich over eeuw-en heeft uitgestrekt. Herinneringen daaraan zijn in de Germaanse en oud-Iraanse mytho-logieën te vinden. Een enigszins afgezwakte voortzetting van deze kwalijke Atlantische magie vind je bij de latere sjamanenpriesters, medicijnmannen en tovenaars. De oud-Perzische, oud-Keltische, Indiaanse, Finse en anderszins Mongoolse overleveringen zijn er vol van, maar laten we ook niet onderschatten wat er in onze bekende historische culturen als de Egyptische en Babylonische nog aan ongure magie in zwang was.

Evenals bij de ondergang van Lemurië een kleine groep de mogelijkheid bezat de ontwikkeling op aarde voort te zetten, zien wij ook hier een ‘uitverkoren’ deel dat de brug moet slaan van het ondergaande Atlantis naar de toekomst voorbij de catastrofentijd. De Bijbel wijst op de figuur van Noach, de oude Indiërs spreken over de grote Manu. Deze mensheidsleider en hoge Zonne-ingewijde voerde een groep mensen uit het oostelijk deel van Atlantis — Rudolf Steiner spreekt in dit verband meestal over Ierland — verder naar het oosten. De uittocht van Atlantis begon al in de vijfde cultuurperiode van dit tijdperk en voltrok zich in hoofdzaak langs twee wegen: een noordelijke route via Scandinavië, Noord-Rusland, Siberië tot in Midden-Azië en een zuidelijke route via Portugal, Spanje, Noord-Afrika, Egypte, Ethiopië, Arabië tot in India.

Uit Midden-Azië, waar de belangrijkste Manu-kolonie zich vestigde, werden nu in de periodes die op de grote watervloeden, landverzakkingen en ijstijden volgden, mensen uitgezonden als stichters van de na-Atlantische culturen. Zo ontstaat de oude Vedische nomadencultuur° van de arische Indiërs, die haar latere neerslag krijgt in de Hindoe-beschaving van India met de verheven wijsheid van haar spirituele leiders. Wat in de heilige boeken van de Hindoes geschreven staat, is slechts een late afspiegeling van de hoge en reine wijsheid die oorspronkelijk uit de mond stroomde van de geïnspireerde rishi’s — Manu’s uitgezonden leerlingen, die nog de Atlantische wijsheid vertegenwoor-digden.

In de na-Atlantische tijd moet het denken zich in de mensheid gaan ontwikkelen, maar er moet voor gewaakt worden dat de denkkracht die met het Luciferische ego sa-menhangt, niet afgesnoerd wordt van de goddelijke wereld. Nog volledig ingebed in diep-ste devotie en religiositeit is dit beginnende denken, maar tegelijk openbaart het zijn wa-re geaardheid: het vermag op te stijgen naar de hoogste hoogten van de geest.

Na de oud-Indische cultuur van 7000-5000 voor Chr. in ronde jaartallen, komt de oud-Iraanse cultuur naar voren: het tweede na-Atlantische tijdperk; lentepunt niet meer in de Kreeft, maar in de Tweelingen. De impuls tot het stichten van de Iraanse of Perzi-sche cultuur gaat ook uit van de Manu-kolonie in Midden-Azië. De Iraniërs, oorspronkelijk sterk vermengd met de Turaniërs waar de Atlantische onreine magie nog krachtig was voortgezet, zijn een landbouwvolk. Zij vestigen zich dus op een vaste plek van de aarde, verzorgen deze en hebben deze lief. De nomadische Indiërs hadden de aarde niet lief; de aarde en alle zintuiglijkheid was slechts schijn, ‘maja’, voor hen.

Het oud-Iraanse tijdperk met zijn latere neerslag in de beschaving van de Meden en Perzen is gekenmerkt door de grote strijd tussen de goede lichtmachten (Ahura Mazdao) en de boze machten van de duisternis (Angra Mainju = Ahriman). De ingewijde leerling van de Manu, Zarathustra, brengt zijn volk de konde van de hoogste zonnegod. Wie hem volgt, vermijdt de leugen, veredelt de aarde met haar planten en dieren door goede magie. Inderdaad zijn er in het oud-Iraanse tijdperk goede magische ingrepen gedaan nog in het gebied van de groei- en voortplantingskrachten bij planten en dieren. De granen worden ontwikkeld uit wilde grassoorten, de hoenderen leggen sindsdien bijna het hele jaar door eieren en de koe geeft melk, ook als zij geen kalfje heeft te zogen. In een veel latere tijd wordt de wijsheid van Zarathustra, zijn gesprekken met de Zonnegod Ahura Mazdao, opgeschreven in het heilige boek van de Avesta.

De tweede na-Atlantische cultuur wordt afgelost door de culturen van het Tweestro-menland: Sumerië, Babylon, Assyrië en van Egypte. Het lentepunt is inmiddels opgescho-ven naar de Stier. De stap naar de aarde toe wordt hier nog duidelijker gemaakt dan bij de oude Iraniërs. De aarde wordt gemeten, weliswaar naar hemelse maten, maar de

49

Page 51: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

kunde van het meten wordt gebruikt om op aarde machtige stenen graven en tempels op te richten, om op aarde de akkers te verdelen waar de gewassen worden verbouwd die de aardse mens nodig heeft om te eten en zich te kleden (linnen). Het getal doet zijn intrede, oorspronkelijk nog een sterrengeheim maar op den duur het krachtigste middel om al het aardse te beheersen.

De Chaldeeuwse° ingewijden lezen het boek van de hemel vanaf hun hoge tempel-observatoria. De Egyptische priester leert van de goddelijke Hermes of Toth het schrift, de reken- en meetkunst. Alles wordt nu opgetekend. Wat boven in de sterren is, is onder op de aarde. Chemie (chem is aarde) is sterrenkunde, sterrenwijsheid (astrologie) bepaalt het aardse leven.

De zusterculturen van Babylon en Egypte worden door een tijdgeest beheerst, die in de mensheid de gewaarwordingsziel wakker roept. De ziel ontwaakt, nog vervuld van goddelijke beelden, maar al bestemd voor de aarde. In Egypte wordt de ziel (de Ba-vogel) zelfs aan het stoffelijk aardse overschot van het fysieke lichaam gebonden door het mummificeren van de gestorvenen. Culturen bloeien op en raken in verval; de fakkel van de historie wordt doorgegeven. Overgangen zijn er altijd, tussen-culturen zoals de Minoïsche en Pelasgische in het oostelijke bekken van de Middellandse Zee en de Etrus-kische in het westelijke gedeelte. Een uitzonderlijke volksgemeenschap is er, de He-breeuwse of Israëlitische die haar unieke wereldmissie rein moet houden, geklemd tussen de steeds decadenter wordende buurreuzen van het Egyptische en het Babylonische rijk.

Het vierde na-Atlantische tijdperk brengt de ontwikkeling van de verstands- en gemoedsziel. In de Griekse cultuur is er nog een volmaakte harmonie tussen de hemelse en de aardse krachten, evenwichtsfenomeen dat niet alleen in de tempels en plastische kunstwerken, maar evenzeer in de dichtkunst en filosofie, in het beste geval ook in de staatkunde te vinden is. Het denken viert zijn geboorte te midden van de schoonheid. De goden verschijnen in de gedaante van atleten, de godinnen als bloeiende jonkvrouwen; de mens is niet uit zwaarte maar uit de lichte aithēr geboetseerd.

Het volk van de Romeinen brengt de marskracht van de aardse persoon tot volle ontplooiing. Het aardse ego beleeft zichzelf niet meer door het bewustzijn van de bloeds-banden, maar door het rechtsbewustzijn. Romeins burger ben je niet zozeer krachtens je afkomst, maar krachtens verworven rechten. Hier ligt tegelijkertijd een dieptepunt in de hele evolutie; het is werkelijk het ‘midden der tijden’.

De komst van Christus op aarde leidt de opwaartse beweging in, maar kan niet ver-hinderen dat de neergaande beweging, de val in de diepte voorlopig nog doorgaat. De antroposofische christologie doet ons echter begrijpen dat zonder de werking van Chris-tus de mens en de aarde beide nu al tot een werkelijk onherstelbare desintegratie zouden zijn vervallen.

De ontwikkelingsperiode van de bewustzijnsziel is de grote crisistijd voor het ik. Zal de opwaartse beweging doorzetten of zullen de desintegrerende krachten triomferen?

Onze tijd is niet het laatste tijdperk van de aarde, al lijkt het wel of een apocalyp-tisch° proces van ondergang en vernietiging al op volle toeren is. Na dit vijfde (Vissen) tijdperk dat pas in 3573 na Chr. is afgelopen, komen nog twee cultuurtijdperken van de vijfde grote aardeperiode. In het zesde (Waterman)tijdperk zullen de Slavische volken op de voorgrond treden. De eerste ontplooiing van het geestzelf of manasprincipe zal die cultuur enerzijds haar spirituele signatuur geven; anderzijds zullen de krachten van het egoïsme mateloos toenemen, ook nog gedurende het zevende cultuurtijdperk dat zal eindigen met een ‘oorlog van allen tegen allen’.

De vijfde grote aardeperiode is dan afgelopen; twee grote, ieder met zeven kleinere tijdperken, volgen nog, voordat de aarde in een etherische toestand zal overgaan, begin van de uiteindelijke en totale omwenteling die in de Apocalypse van Johannes is beschre-ven als het uitgieten van de schalen van de toorn.

Deze snelle schets van tijdperken en culturen, die wellicht op een aanvechtbare manier over alle subtiliteiten van de ontwikkeling is heengewalst, was een onontbeerlijke aanvulling op wat in de vorige hoofdstukken aan de orde is geweest. Alle beweringen die door hun kortheid te boud zijn en daardoor provocerend werken — wat niet in de bedoe-ling ligt — zouden in zorgvuldige beschouwingen kunnen worden toegelicht, ondersteund door talloze feiten en zinnige overwegingen, hetgeen alles nu aan de activiteit van de lezer en de lezeres zelf moet worden overgelaten.

50

Page 52: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

11 De scholingsweg van de antroposofie

“Wij zien thans in een spiegel een raadselbeeld,eens echter van aangezicht tot aangezicht. Thans

ken ik ten dele, maar dan zal ik geheel kennen, gelijkik zelf gekend ben.”

— Bijbel, Brieven van Paulus: 1 Corinthiërs. 13:12

Alles wat de antroposofische geesteswetenschap in de vorm van ideeën naar voren brengt, is resultaat van onderzoek in gebieden die normaal gesproken buiten de grenzen van het gewone bewustzijn liggen. Er wordt vaak gezegd dat het dus oncontroleerbaar en onbewijsbaar is wat deze geesteswetenschap beweert. Wie niet vertrouwt op zijn ver-standelijk inzicht en zijn gezonde waarheidsgevoel, waarmee de geesteswetenschappe-lijke mededelingen wel niet bewezen, maar zeker als plausibel kunnen worden aanvaard, zodat je ze als wetenschappelijke hypothesen kunt gebruiken, kan zelf op weg gaan om door een bepaalde scholingsmethode in de realiteit van de geestelijke wereld door te dringen.

Er zijn veel mensen, vooral wetenschappelijk geschoolde lieden, die uiterst sceptisch tegenover dergelijke dingen staan. Zij willen betwijfelen of liever nog helemaal uitsluiten wat toch in Oost en West, Noord en Zuid, in verleden en heden overbekend is, namelijk dat er concrete ervaringen in hogere bewustzijnstoestanden mogelijk zijn op grond van innerlijke scholing. Deze wekt in de mens nieuwe vermogens door de oude om te smeden of uitermate te versterken, zodat de ziel een geschikt instrument wordt om tot de genoemde ervaringen te komen. Een dergelijke scholingsweg wordt het pad van de inwij-ding genoemd.

Nu kan het zijn dat je wel bereid bent je in de antroposofische inhouden te verdiepen zonder je geroepen te voelen het pad van de inwijding te betreden. In dat geval is het toch niet nutteloos iets over dit pad te vernemen. Ten eerste zie je dan hoe de geestelijke onderzoeker tot zijn resultaten komt en ten tweede merk je hoezeer de innerlijke scholing kan bijdragen aan een psychische en sociale hygiëne. De aanwijzingen die voor dit pad worden gegeven, zijn — los van alle geestelijke aspiraties — uiterst vruchtbaar ook voor het praktische leven van alledag. Je wint er innerlijke stevigheid door en je opmerkzaamheid, zowel voor de uiterlijke als voor de innerlijke dingen, wordt aanzienlijk verscherpt.

Je kunt ook de volgende overweging hebben: als het waar is, dat de mens tot hogere werelden kan doordringen, waardoor hij vragen kan oplossen die anders onopgelost blijven, is het dan niet een plicht voor de mens zich naar zijn beste kunnen hiervoor in te spannen?

Je kunt het vooroordeel van je afschudden dat een ‘hogere wereld’ helemaal niet bestaat, of dat je daarin niet mag doordringen als zoiets misschien toch zou bestaan. En je kunt de overtuiging zijn toegedaan, dat in deze tijd van verwarring en geestelijke blindheid het van de grootste betekenis is een poging te doen naar een wereld van licht door te breken.

Wij weten dat de intrede in de verborgen gebieden van het leven sedert onheuglijke tijden met geheimhouding gepaard ging, maar het blijkt dikwijls dat wat in het verleden zinrijk en goed was, voor latere tijden niet meer bruikbaar is. Neem je kennis van de antroposofische scholingsweg, dan treft je direct de opmerkelijke uitspraak dat in ieder mens de mogelijkheden liggen hogere organen in zijn ziel tot ontwikkeling te brengen, die hem vroeger of later in staat stellen bovenzinnelijke waarnemingen te doen, geestelijke inzichten uit eigen aanschouwing te verkrijgen en binnen te gaan in ‘occulte’ werelden die voordien voor hem gesloten waren.

Dat staat in een boek van Rudolf Steiner, getiteld: Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden?° dat voor iedereen te koop is, dat iedereen kan lezen. De weg van de geheime zielescholing hoeft niet meer geheim te blijven en is ook niet meer voorbehou-den aan een kleine elite, een priesterkaste of occulte broederschap. Wanneer je echter bereid bent — omdat je de zin ervan inziet je zo te scholen — deze weg te gaan en de aanwijzingen van de leraar op dit gebied te volgen, dan is het innerlijke gebeuren dat je gaat ervaren, in die zin toch nog volledig ‘geheim’, dat het zich in je intieme binnenwe-

51

Page 53: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

reld voltrekt. De veranderingen die zich in je gaan voordoen — veranderingen waarover je wel hebt gelezen, maar die toch verrassend zijn als je ze bij jezelf waarneemt — geven je de zekerheid dat de weg, hoe lang hij ook mag zijn, je naar een reëel doel brengt.

Waarin bestaat nu de scholingsweg van de antroposofie? Rudolf Steiner noemt deze weg de christelijke rozenkruisersscholing die hij plaatst tegenover de Indische yoga en de christelijk-gnostische of Johanneïsche inwijdingsweg. Ik wil hier niet op de belangwek-kende tegenstellingen ingaan, maar wel erop wijzen dat de term ‘rosenkreuzerisch’ slaat op de oorspronkelijke Rozenkruiserij° en niet op bewegingen die in onze tijd dezelfde naam dragen.

De scholing die Steiner beschrijft, bestaat evenals de oude inwijdingswegen uit zeven stadia:

1. studie van de geesteswetenschap,2. verwerven van het imaginatieve bewustzijn,3. het bereiken van de inspiratieve trap, ook genoemd: het lezen van het occulte

schrift,4. bereiding van de Steen der Wijzen (dit heeft betrekking op de doelbewuste veran-

dering van het ademproces). Deze trap wordt ook gelijkgesteld met het verkrij-gen van het intuïtieve bewustzijn.

5. ervaren van de samenhang tussen macrokosmos en microkosmos,6. het inleven in de macrokosmos,7. de ‘Gottseligkeit’. Dit betekent het volledig opgaan in de goddelijkheid van de we-

reld zonder het eigen individuele wezen te verliezen. Anders gezegd: het hande-len uit de wil van de gehele kosmos.

Wanneer wij het boek Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden? lezen, of de hoofdstukken uit Theosofie en De Wetenschap van de geheimen der ziel°, die de scho-lingsweg behandelen, dan worden wij daar met de belangrijkste stappen bekendgemaakt. In zijn verdere werken heeft Rudolf Steiner zijn esoterische° onderwijzingen voortgezet, zodat deze niet in een boek zijn verzameld, maar door het hele gigantische levenswerk verspreid liggen. Hij betitelt de door hem gegeven scholingsweg als een moderne weg en bedoelt daarmee, dat de verhouding leraar-leerling hierin een totaal andere is dan bij oudere vormen van inwijding. Vroeger was de in te wijden leerling volkomen onvrij. Hij gaf zich over aan zijn ‘goeroe’ die hem mondeling de aanwijzingen gaf en zijn ontwikkeling stap voor stap leidde en begeleidde.

In de antroposofie ga je zelfstandig te werk. Alles moet op vrijheid en inzicht worden gebouwd. Je leert uit een boek. De leraar is raadgever door middel van zijn geschriften; je moet uit de vele mogelijkheden zelf je weg kiezen en in zekere zin het pad dat je bewandelt tegelijkertijd zelf aanleggen. Steiner benadrukt dat de eerste schreden zo gemaakt kunnen en ook moeten worden. Kom je op deze manier goed vooruit, dan vind je onherroepelijk een leraar die je verder helpt. Ook Steiner heeft mensen persoonlijke leiding gegeven op het scholingspad, bijvoorbeeld door heel persoonlijke mantrams (me-ditatiespreuken) en oefeningen; daarover zal in een volgend hoofdstuk worden bericht.

De studie van de antroposofie als eerste schrede op het pad van de scholing moet enigszins anders worden opgevat dan een gangbare studie waar het gaat om een intel-lectueel opnemen en verwerken van leerstof. Hier moet een begin worden gemaakt met datgene wat Rudolf Steiner ‘leibfreies Denken’ noemt. De antroposofische inhouden zijn, vooral in de geschreven boeken — minder in de mondelinge voordrachten — zo onder woorden gebracht dat het denken in beweging moet komen om de dingen te volgen. Men zegt vaak: ‘Ik begrijp niet wat Steiner schrijft of zegt’, maar dat niet begrijpen is niet zozeer een tekort aan intellectueel vermogen om een moeilijke inhoud te pakken, maar veeleer een tekort aan beweeglijkheid, aan onbevangenheid ook.

Het in beweging gebrachte denken begint zich los te maken van de gebondenheid aan de zenuwstof van de hersenen. Dit gebeurt door de geestelijke inhoud zelf en door de vorm waarin deze is gebracht. Een proces van tot-leven-wekking treedt op. Het gaat ‘kriebelen in je hoofd’ en dat vinden mensen vaak heel vervelend, want het stoort de gewone gedachtenvorming die betrekkelijk slaperig verloopt — met excuus!

Door dit beweeglijk maken van het denken dat tot een beleving wordt, vergelijkbaar met de waarneming van je spierkracht als je je spieren inspant, ben je al bezig een imaginatief bewustzijn te ontwikkelen. Dit bestaat in het waarnemen van beelden die geen dood spiegelbeeld zijn zoals onze gewone voorstellingen, maar levende beelden van geestelijke realiteiten.

52

Page 54: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

De volgende stap die heel goed tegelijk met de studie te doen is (de stappen hoeven helemaal niet nauwkeurig na elkaar te worden gedaan, maar kunnen gelijktijdig of in zeer individuele volgorde worden ondernomen) is de versterking van dit ‘lichaamsvrije denken’ door de meditatie. De meditatie heeft tot doel de zielekrachten van hun lichame-lijke binding los te maken, waardoor op den duur de astrale (geestelijke) zintuigen die zich ontwikkelen, hun afdruk in het etherlichaam kunnen krijgen. Dit gebeurde in de oude inwijdingsprocedures door een kunstmatige dood op te roepen, die drie en een halve dag duurde, waarbij het etherlichaam voor het grootste deel buiten het fysieke lichaam werd gebracht. Zo kon de astrale werking daarin plaatsvinden zonder te worden gestoord door het fysieke lichaam. Deze mysteriedood werd door de hiërofant, de hogepriester, bewerkstelligd; met zijn helpers samen leidde hij de slotakte van het inwijdingsproces. Dit is tegenwoordig niet meer gewenst en vanwege de menselijke constitutie ook niet meer mogelijk. Daarom moet het meditatieve leven van de leerling zeer intensief zijn, wil de eigenlijke inwijding kunnen geschieden.

Wat is meditatie in de hier bedoelde zin? Bij de meditatie hoeft geen specifieke hou-ding te worden aangenomen. Het beste is rechtop maar wel ontspannen te zitten, je kunt de ogen gesloten houden. Met volledige concentratie, dus met uitsluiting van alle zintuig-lijke indrukken, van alle gedachten en gevoelens die niets met de meditatieve inhoud te maken hebben, richt je de aandacht op een woord of op een aantal woorden die bijvoor-beeld een ritmische spreuk vormen. Het onderwerp van de meditatie kan ook een zinne-beeldige voorstelling zijn, maar de overeenkomst met de meditatiespreuk of mantram is deze, dat de inhoud van beide niet direct met een zintuiglijk realistisch beeld overeen-komt.

Nemen wij als voorbeeld het zinnetje: ‘In het licht stroomt wijsheid’, dan kun je van deze inhoud niet zeggen dat hij onlogisch is, maar logisch in de normale betekenis is hij ook niet. Bij ‘licht’ kun je je iets voorstellen, maar bij ‘wijsheid’ niet zo gemakkelijk. Dergelijke zinnen of ‘onlogisch-logische’ beelden die niet het gewone nadenken verlangen om ze te begrijpen, hebben een ‘wekkende’ werking op de ziel als deze zich daar met overgave op richt. Hoe langer je je onverdeelde aandacht op de inhoud vast kunt houden, hoe beter het is, maar vijf minuten volstaan. De ‘losmakende’ werking is niet zozeer afhankelijk van de lengte van de geconcentreerde overgave als wel van de ritmische regelmaat waarmee de meditatie wordt beoefend. Het is het beste de medita-ties ‘s morgens na het ontwaken en voor het nuttigen van enig voedsel, en ‘s avonds voor het slapen te verrichten. Als inhoud kan alles worden genomen wat het bovenvermelde karakter heeft; een stuk geestelijke meerwaarde, geen banale ‘doorzichtige’ inhoud. Woorden uit heilige oorkonden zoals de Bijbel of de Bhagavad Gita°, spreuken of gedichten met een spiritueel-religieuze strekking of inhouden uit geesteswetenschappe-lijke werken lenen zich het beste tot dit doel.

De vorming van de astrale zintuigen, lotusbloemen of chakra’s genaamd, geschiedt door een intensieve psychische training die bestaat in het verwerven van een aantal morele eigenschappen of deugden, of het ten uiterste versterken hiervan. Zo moet je bijvoorbeeld de acht eigenschappen ontwikkelen, die Boeddha° voorschrijft. Deze eigen-schappen luiden: de juiste mening, het juiste oordelen, het juiste woord, de juiste daad, het juiste levensstandpunt, de juiste gewoonten, het juiste herinneren, het juiste be-schouwen.

Wanneer je deze droge opsomming leest, wordt het misschien niet direct duidelijk wat de zin van dat alles is. Maar als je gaat verdiepen in wat ermee wordt bedoeld, bijvoorbeeld dat je leert de juiste en niet een lichtvaardige mening te vormen over hetgeen je ontmoet in je leven, of de juiste dingen te zeggen in plaats van er zomaar op los te praten, dan ervaar je het oefenkarakter in hoge mate. Je merkt dat het ontzaglijke inspanning kost je deze eigenschappen — zielehoudingen beter gezegd — zo te verwerven, dat je je daartoe niet meer hoeft te dwingen, maar dat ze vanzelfsprekend in je hele levenshouding zijn opgenomen.

Boeddha’s achtvoudige pad is niet alleen voor het Oosten gegeven. De westerse mens die een zieleloutering wil doormaken om tot geestelijke ervaringen te komen, kan niet buiten deze oefeningen. Zij zijn diep werkend en genezen de tekortkomingen van het astrale lichaam dat door de Luciferische invloed is verslechterd. Wanneer de oefeningen effect beginnen te krijgen, komt het zestienbladige astrale zintuig-orgaan in beweging: het chakra-rad gaat draaien. Dit is gesitueerd waar in het fysieke lichaam zich het strottenhoofd bevindt.

53

Page 55: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

In de hartstreek vormt zich een ander bovenzinnelijk orgaan: de twaalfbladige lotus. Ook dit astrale zintuig wordt gewekt door oefeningen van de ziel — een zestal: controle van de gedachten, oefening van de wil, innerlijk evenwicht, positiviteit, onbevangenheid of tolerantie en de harmonische combinatie van de vijf voorafgaande. Gedurende een maand laat je een oefening de hoofdrol spelen; de volgende maand neem je de tweede oefening als belangrijkste, maar het effect van de voorafgaande moet niet verloren gaan, dus je zorgt dat je de eerste oefening wel ‘bijhoudt’, en zo gaat het verder. Eerst de controle van je gedachten: vijf minuten — langer hoeft het niet — je gedachten op een ding richten, laten we zeggen een potlood of een veiligheidsspeld (hoe onbelangrijker voorwerp hoe beter, opdat je niet door het ‘interessante’ van het ding gemakkelijk wordt meegenomen) zonder af te dwalen, uitsluitend voorstellingen en begrippen vormend die met het bewuste ding te maken hebben. Je kunt het aantal keren per dag dat je de oefening doet, opvoeren, ook de tijd die je eraan besteedt, maar nooit mag de scholing, op wat voor manier dan ook, je afhouden van je normale werk en van je sociale verplichtingen.

Ook dit is een kenmerkend verschil met oude inwijdingsmethoden. De leerlingen kwamen vroeger onder de absolute macht van hun meester te staan en leefden vaak af-gezonderd in zogenoemde mysterieplaatsen, ver van de normale maatschappelijke om-standigheden. Ook bij de christelijk-gnostische inwijding waar de leerling het Christus-wezen als zijn geestelijke leider vond, was er een strenge retraite nodig om de zeer zware meditatie-oefeningen te kunnen volbrengen. Doch bij de antroposofische scholing gaat het er juist om de innerlijke rust en ruimte voor je geestelijke oefeningen te scheppen in de branding van het sociale leven.

Je kunt tot je verbazing vaststellen, dat oefeningen als de hierboven genoemde, die toch een direct werken aan een hoger bewustzijn betekenen, tegelijkertijd een onschat-bare waarde hebben voor het uiterlijke praktische leven. De scholing vervreemdt je niet van het leven — dat doet een egocentrische gevoelsmystiek die met een werkelijke inwij-dingsweg niets gemeen heeft — maar geeft je, integendeel, zekerheid ook in de gewone levensomstandigheden. Je leert jezelf grondig kennen; occulte kennis is in feite niets anders dan verdiepte zelfkennis. Maar ook de gevoeligheid voor je omgeving, het kunnen inleven in het wezen van de ander of het andere worden intenser.

Hoe komt het dan, dat mensen die een dergelijke scholing toepassen, toch vaak zo egoïstisch — erger dan ze voorheen waren — zo kil hoogmoedig en weinig sociaal bewo-gen lijken te zijn?

Rudolf Steiner wijst op de gevaren die bij een onzorgvuldige scholing kunnen optre-den en verklaart ze ook. Door de meditaties worden de zielekrachten losgemaakt van het lichaam. Daardoor kunnen elementaire krachten vrij spel krijgen die anders bij een nor-maal in elkaar steken van ziel en lichaam onder sim worden gehouden. Deze elementaire krachten zijn van lagere orde en roepen ook lagere neigingen in de mens op. Deze geva-ren moet je wel onder ogen zien, maar je hoeft er niet bang voor te zijn als je weet wat je eraan kunt doen. Je moet dat dan wel doen, natuurlijk. Door de morele krachten in de ziel te versterken, door deugden te beoefenen, geef je de lagere neigingen geen kans. “Een stap vooruit in de occulte scholing moet altijd gepaard gaan met drie stappen vooruit in moreel opzicht” — een ernstige maning van de geestelijke leraar, die je niet in de wind mag slaan.

Naast de meditaties en de veelvuldige oefeningen die de versterking van de positie-ve eigenschappen van de ziel tot doel hebben, vind je andere oefeningen beschreven, waar ik ook maar een enkel voorbeeld van geef. Het zijn waarnemingsoefeningen die een meditatief karakter hebben door de volledige overgave aan het te beschouwen object, wat bij de meditatie ook moet gebeuren maar dan gericht op een symbolische voorstel-ling of op een geestelijke inhoud die juist niet direct zintuiglijk is.

Steiner beschrijft bijvoorbeeld het intensief en herhaald waarnemen van beurtelings het ontluikende, opbloeiende en het verwelkende, afstervende leven, laten wij zeggen bij planten. Zulke waarnemingsoefeningen waar de hele mens bij betrokken is, leiden tot gevoelens en gedachten die veel rijker en levendiger zijn dan de vrij schimmige belevin-gen die wij doorgaans bij de dingen hebben, vooral door gebrek aan oplettendheid. Op den duur voel je bij het waarnemen van een bloeiende plant iets dat je herinnert aan de beleving van een zonsopgang, terwijl de verwelkende plant de herinnering aan een zons-ondergangsstemming oproept.

Op een andere plaats spreekt hij over de totale overgave aan een kleur gedurende

54

Page 56: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

een zekere tijd, bijvoorbeeld aan het blauw van de hemel of aan het wit van de sneeuw. Je leert door de zintuig-sluier heen te dringen, waardoor je in het bewogen en bewegende veld van de etherische krachten terecht komt. Wat je beleeft, is geen autosuggestie°, maar een reële ervaring.

Dergelijke oefeningen die altijd neerkomen op een versterken van de gewone func-ties van de ziel, bereiden het imaginatieve bewustzijn voor.

Zeer werkzaam, maar bepaald niet gemakkelijk is de zogenoemde ‘Rückschau’, de terugblik op een reeks gebeurtenissen in omgekeerde volgorde. Als je ‘s avonds een terugblik van je dagverloop wilt houden en je begint het laatste wat je hebt gedaan je zeer levendig voor te stellen, dan het voorlaatste en het daarvoor verrichte, enzovoort, merk je hoe groot de weerstand is om uit de tredmolen van de gewone volgorde te ko-men. Het is eigenlijk de weerstand van je fysieke lichaam, die je moet overwinnen; je gewone bewustzijn is immers voor honderd procent afhankelijk van het lichaam. Maar wil je in een geestelijk bewustzijnsveld doordringen, dan moet je los van je lichaam komen. Bovendien is de volgorde van de dingen in de geestelijke wereld ook tegengesteld aan die van het aardse bewustzijn. Met de ‘Rückschau’ oefen je dus niet alleen je wil op een enorme manier, maar je bereidt je concreet voor op een totaal tegengestelde ervarings-realiteit die je straks, voorbij de grens, te wachten staat.

Om de scholingsmethode met enig succes te kunnen beoefenen is er een aantal voorwaarden waaraan de leerling-beoefenaar zou moeten voldoen. Deze zijn niet zozeer in uiterlijke omstandigheden gelegen, als wel in het hebben of verwerven van een be-paalde innerlijke houding.

Van groot belang is het gevoelens van eerbied voor de waarheid te ontwikkelen en verder moet je in staat zijn jezelf dagelijks momenten van innerlijke rust te verschaffen. Niets is zo dodelijk voor de geestelijke scholing als het rennen van indruk naar indruk, opgejaagd door alles wat je moet doen, zonder ooit eens rustig afstand van jezelf en van de dingen te kunnen nemen.

Positief staan in de wereld, evenwichtig, zonder voortdurende kritiek op alles en ie-dereen, open voor indrukken van de zintuigen zonder aan zintuiggenot verslaafd te zijn, en tevens bereid in ernstige gedachten de ervaringen te verwerken; geduld, zwijgzaam-heid, geen oppervlakkige nieuwsgierigheid en vooral geen bijgelovigheid, — allemaal fun-damentele eigenschappen of het ontbreken van verkeerde eigenschappen die bevorder-lijk zijn voor de scholing, ja, zelfs de noodzakelijke grondvoorwaarden voor die scholing vormen. Een gezond zieleleven waarin bedachtzaamheid en warm gevoel gelijkelijk aan-wezig zijn, wars van exaltatie en mystiek gezwijmel, daarnaast een zekere lichamelijke stabiliteit zowel als een groot uithoudingsvermogen en vertrouwen — wie dat alles bezit, kan zich op weg begeven. En wie dat niet bezit, kan er misschien beter niet aan beginnen of moet eerst zichzelf tot de geschetste evenwichtigheid opvoeden.

Je vraagt je af: waarom zijn deze voorwaarden nodig? Zulke harmonische en ideale mensen bestaan toch niet? Het binnentreden in de geestelijke werkelijkheden, maar ook al de voorbereiding daartoe brengen in de ziel zulke veranderingen teweeg, dat een onevenwichtig psychisch leven daarvan volkomen uit zijn lood raakt. De geestelijke rijken zijn als ervaringswereld zo totaal anders dan ons gewone bewustzijnsdomein, dat het nodig is een stevig houvast in jezelf te hebben wanneer je de grens nadert of al aan het overschrijden bent. Daar is niets verontrustends aan, mits je niet eigenwijs wilt zijn en je wel houdt aan raadgevingen van degeen die de dingen kent.

Tijdens de ‘voorbereiding’ worden alle noodzakelijke oefeningen tegelijk met een in-tensieve studie van de geesteswetenschap gedaan om de ‘opwekking’ van de hogere or-ganen voor te bereiden. De volgende stap wordt de ‘verlichting’ genoemd, waarbij bovenzinnelijke waarnemingen zich beginnen te manifesteren en tenslotte de ‘inwijding’ die gepaard gaat met een aantal zielebeproevingen zoals deze ook in de oude inwijdings-procedures werden doorgemaakt.

De tijd die door deze drie grote stappen in beslag wordt genomen, is zeer verschil -lend bij de verschillende mensen. Het is meestal zo dat je heel lang in de ‘voorbereiding’ blijft en misschien wel in dit leven helemaal niet verder lijkt te komen. Veel hangt af van je karmische voorwaarden die je natuurlijk zelf voorlopig niet kent. In ieder geval moet je nooit vertwijfelen en rustig, vol vertrouwen doorgaan; de vrucht van je scholingsactiviteit gaat niet verloren. Je kunt de geestelijke wereld niet dwingen je toe te laten tot haar gebieden, omdat je daar recht op zou hebben vanwege je inspanningen. De geestes-machten bepalen het ogenblik van je verlichting en inwijding. Dit blijft een genade die je

55

Page 57: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

in bescheidenheid en deemoed hebt af te wachten.De antroposofische scholingsweg is een lange weg in vergelijking met verscheidene

andere meditatiewegen van deze tijd, die dikwijls vrij snel tot resultaten leiden, dat wil zeggen tot bepaalde bovenzinnelijke waarnemingen. Maar in dit gebied zijn er ongeloof-lijk veel mogelijkheden van illusie en dwaling.

Twee diep aangrijpende belevenissen op het pad van de inwijding markeren de drempelovergang naar de hogere wereld: de ontmoetingen met de zogenoemde Kleine en Grote Wachter op de Drempel. De Kleine Drempelwachter is een demonisch wezen dat wij zelf hebben geschapen door onze zelfzuchtigheid in vele incarnaties. Het is de Scha-duw of Dubbelganger van de mens, die voor het normale bewustzijn verborgen blijft. De onbewuste schaamte over de afzichtelijkheid van ons lagere wezen dekt zijn beeld voor ons toe, zolang wij nog niet sterk genoeg zijn om zijn aanblik te verdragen. Is het stadium van rijpheid bereikt waarin de zielekrachten zo versterkt zijn dat de ontmoeting met de Kleine Wachter te verdragen is, dan staat hij voor ons in al zijn gruwelijkheid.

De drempel kan niet overschreden worden zonder het besef dat dit duistere wezen door onszelf moet worden verlost en gemetamorfoseerd tot een lichtwezen.

In een stadium dat reeds op een hogere graad van geestelijke ontwikkeling wijst, staat de mens voor de Grote Drempelwachter die hem de keuze laat maken tussen op te gaan in de geestelijke vervolmaking die hij heeft bereikt, los van alle aardse banden, of zijn geestelijke verworvenheden geheel in dienst van de mensheid te stellen. De Grote Wachter toont hem de ‘zaligheid’ die hij voor zichzelf heeft gewonnen; daarin zou hij mo-gen verblijven, want daartoe heeft hij zich in zekere zin het recht verworven. Maar bij de verdere ontwikkeling van de wereld kan dan niet meer op hem worden gerekend. De hoogste regionen van het geestesrijk zullen voor hem gesloten blijven, tenzij hij bereid is van zijn geestelijk voorrecht af te zien, zijn zaligheid te offeren en mee te helpen aan de verlossing van al diegenen die nog in duisternis en ellende verkeren.

De verlokkingen van de reeds gewonnen ‘zaligheid’ zijn veel groter dan je misschien zou denken, terwijl het alternatief weinig aanlokkelijks biedt. De mens die echter voor dit laatste kiest, vindt in de Grote Wachter een verheven voorbeeld dat hij wil volgen. Hij erkent dan wie deze Wachter in werkelijkheid is: de gestalte van Christus openbaart zich aan hem als het grote voorbeeld voor de menswording op aarde. Door zijn intuïtieve bewustzijn verenigt de ingewijde zich met Christus. Hij zal voortaan niets meer ten eigen bate uit zijn geestelijke verheffing putten, doch zich uitsluitend wijden aan het welzijn van zijn medeschepselen op aarde.

Deze korte schets van de antroposofische scholingsweg wil ik met het volgende be-sluiten: na 1923 heeft Rudolf Steiner een nieuwe esoterische school ingericht, de zoge-noemde eerste klasse van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap te Dornach in Zwitserland. Hij ging er daarbij van uit, dat de onderwijzingen die op scholingsgebied al jaren tevoren waren gegeven, als fundament voor deze nieuwe uitbreiding werden be-schouwd en als zodanig ook blijvend zouden worden gebruikt. De klasse-uren zijn esote-rische lessen rondom bepaalde mantrische spreuken, waardoor de leerling inhoudelijk-meditatief in de drempeloverschrijding en wat daarop volgt, wordt meegenomen.

Een ander belangrijk scholingselement waartoe al eerder een aanzet was gegeven, houdt verband met de verdieping van de karmawetenschap die gedurende het jaar 1924 in een indrukwekkende reeks voordrachten werd gegeven. De oefeningen om eigen ‘kar-mische samenhangen’ in het bewustzijn te krijgen gaan uit van hetzelfde principe als dat waar alle scholingsoefeningen die Steiner geeft, van uitgaan, namelijk van de versterking van de normale zielefuncties en niet van een uitschakeling van deze functies door hyp-nose.

56

Page 58: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

12 Beweging en vereniging —

een kroniek

“De antroposofie is de meest opmerkelijke poging inde tegenwoordige tijd om de verbroken harmonie

tussen de materiële en de spirituele wereld te herstellenen vervolgens tussen de wetenschap en de religie,

evenals op het sociale gebied.”— Edouard Schuré

De antroposofie is niet uit de lucht komen vallen; zij heeft haar wortels in de esoterisch christelijke wijsheid van het Westen, welke overigens in haar essentie overeenstemt met de wijsheid van het Oosten. Zij is ook niet ontstaan uit de willekeur van een mens die voor zijn ideeën een paar aanhangers vond, maar zij is een geestelijke wereldbeweging die op aarde weliswaar door een grote ingewijde werd gebracht, maar die weerklank heeft gevonden en nog steeds vindt in de zielen van duizenden mensen die hierin de in-spiratie van de Tijdgeest herkennen.

De geschiedenis van de antroposofische beweging is uitermate boeiend en drama-tisch. Het lijkt of alle positieve maar ook alle negatieve machten en krachten van ons tijdsgewricht zich daarin willen openbaren. Een korte schets van deze geschiedenis is onontbeerlijk als je de antroposofie tot haar recht wilt laten komen als cultuurfactor.

In de negentiende eeuw bereikte het materialisme een hoogtepunt. Reacties daarop konden niet uitblijven. Volgens mededelingen van Steiner werden vanuit occulte bewe-gingen verschillende pogingen gedaan een tegenwicht te vormen tegen de materialisti-sche overmacht. Een van deze pogingen begon in Amerika en werd spoedig in de wereld bekend als het spiritisme°. Het geloof aan het voortbestaan van de geest na de dood werd door de spiritistische verschijnselen schijnbaar bevestigd. Het was de handschoen in het gezicht van gelovigen en ongelovigen: mannen van de kerk en van de wetenschap (vrouwen waren daar toen nog niet bij!), society people, cynische intellectuelen en natu-ralistische kunstenaars — die overigens spoedig in groten getale fervente bezoekers van ‘seances’ werden en de tafels in de salons lustig lieten dansen. Doch het spiritisme dat de mensen van de werkelijkheid van de geest moest overtuigen, kon alleen maar van die soort geesten getuigen, die zich materieel-zintuiglijk kenbaar maakten. Het spiritisme opende wel een deur naar een andere wereld, maar liet spoken binnen, die een geraffi-neerder materialisme brachten dan de robuuste stofverering van de eerlijke geestlooche-naar.

Mevrouw Helena Petrowna Blavatsky was de geniale bemiddelaarster van een vol-gende poging: de theosofische beweging ontstond. Haar bewogen geschiedenis kan hier niet worden behandeld, maar het is duidelijk dat H.P. Blavatsky van haar oorspronkelijke inspiratiestroom is afgeweken en geheel en al in het Indische vaarwater terecht is geko-men. Grandioze wijsheid en diepe geheimen werden geopenbaard, maar de brug naar de westerse wetenschap werd niet gebouwd, evenmin naar het christendom.

Rudolf Steiner was geen afgezant van een occulte broederschap; hij was geen me-diamiek begaafd tussenpersoon door wie de Grote Meesters spraken. Hij ging een geheel eigen, uiterst eenzame en moeilijke weg die hem tot een eigen onafhankelijk meester-schap voerde. Hij zocht het materialisme op in zijn sterkste stellingen — hij ging natuur-wetenschappen studeren aan een Technische Hogeschool — en hij bestookte deze stel-lingen niet van buitenaf met ‘mystieke granaten’, maar trad erin binnen, vereenzelvigde zich met deze wereldbeschouwing. Hij gebruikte de twee grondpijlers van het materialis-tische bouwwerk: waarneming en denken, om een nieuw bouwwerk eveneens daarop te funderen: een wetenschap van de geest — niet in tegenstelling tot de natuurwetenschap, maar een verruiming en voortzetting daarvan. Wel moest hij daarvoor een Herakleswerk° verrichten: hij moest de ‘grondpijlers’ vrijmaken van filosofische en wetenschappelijke vooroordelen die zich in de loop van de tijd daaraan hadden gehecht en hun werkelijke functie hadden ‘verontreinigd’. Hij wist de werkelijke functie van waarneming en denken in het kenproces aan te tonen en opende daarmee tegelijkertijd de weg tot een hoger

57

Page 59: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

kenvermogen — ik heb dit in uiterste beknoptheid gepoogd duidelijk te maken in hoofd-stuk 3 van dit boek.

De eerste veertig jaar van zijn leven besteedde Steiner aan deze noodzakelijke voor-bereiding van het werk dat met het aanbreken van de nieuwe eeuw moest worden verricht. De meest volstrekte inspanning zou nodig zijn om een begin te kunnen maken met een radicale ommekeer in de cultuur die sinds de vijftiende eeuw haar steeds sterker wordende materialistische tendensen had ontwikkeld. Dit werk bestond in het binnen-leiden van een geestelijke beweging in de samenleving van de twintigste eeuw. Om het materialisme in zijn negatieve aspecten te overwinnen moest een gigantische kosmisch-geestelijke inhoud in een zodanige vorm worden gebracht, dat hij in het moderne be-wustzijn kon worden opgenomen en dat er in de materiële wereld omvormend, transfor-merend, ‘genezend’ mee te werken viel. Deze geestelijke beweging mocht niet boven de hoofden van de mensen zweven, of als intellectuele abstracties in de hoofden blijven steken, zij moest in hart en wil van de mensen doordringen. De aanpak geschiedde in drie etappes.

In 1902 aanvaardde Rudolf Steiner de functie van voorzitter van de nieuw opgerichte Duitse Afdeling van de Theosofische Vereniging. Het verzoek daartoe was van theosofi-sche zijde gekomen, nadat er in 1900 een samenwerking met hem was ontstaan op grond van een aantal voordrachten die hij in een Berlijnse kring van theosofen had ge-houden.

Hoewel hij een volkomen eigen geestelijke ontwikkelingsweg was gegaan, welke in vele opzichten diametraal tegengesteld was aan die van de grote theosofische leiders, die hun wijsheid meestal langs mediamieke weg ontvingen en niet door een exacte helderziendheid, meende Steiner dat hij de geestelijke beweging waarvan hij de representant en bemiddelaar was, in de bedding van de bestaande Theosofische Vereniging kon laten instromen. Hij wist dat de inspirator door wie H.P. Blavatsky oorspronkelijk was geleid, dezelfde was, die de ‘Christlich-Rosenkreuzerische’ stroming vertegenwoordigde. Hijzelf stond volledig in deze stroming evenals zijn grote voorloper Goethe, maar hij voegde daar zijn eigen opdracht van westers ingewijde aan toe: het ontwikkelen van een wetenschap van het karma. Wat naar zijn overtuiging een Midden-Europese antroposofie aan de Engels-Indische theosofie moest toevoegen was in de eerste plaats het christendom en in de tweede plaats de kunst. Christendom niet in traditioneel kerkelijke zin, maar in de zin van een vernieuwde spirituele christologie. Kunst niet in de zin van het negentiende-eeuwse principe ‘l’art pour art’°, maar in de zin van Schillers woord:

“Nur durch das Morgenthor des SchönenDrangst du in der Erkenntnis Land.”°

De eerste etappe bestond voornamelijk in het leggen van de grondslagen van de geesteswetenschap in de vorm van publicaties. De basiswerken verschenen in het tijdvak tussen 1902 en 1909. Verder werd een tijdschrift uitgegeven: Luzifer-Gnosis° en er wer-den vele voordrachten gehouden in Duitsland en in andere Europese landen. Daarnaast richtte Steiner een esoterische school in — een metamorfose van de bestaande theosofi-sche ‘esoteric school’ — met een cultisch-rituele afdeling, verwant aan de maçonnieke° vorm, maar eveneens met een volkomen eigen en vernieuwde inhoud. Deze activiteiten heeft hij in 1914 bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog gestopt, omdat de oorlogs-omstandigheden dit esoterische werk in hoge mate bemoeilijkten.

Zijn belangrijkste medewerkster bij dit alles was Marie von Sivers°, met wie hij in 1914 in het huwelijk trad. De mensen van het eerste uur waren voor het merendeel leden van de oorspronkelijke Theosofische Vereniging: ernstig zoekende mensen — vooral veel vrouwen — die de geestelijke inhouden zochten als een vervulling van hun persoonlijke verlangen naar het licht van de geest.

De tweede etappe werd gekenmerkt door drie belangrijke dingen: de grote reeksen voordrachten over de Evangeliën werden gehouden; de openbaringen van ‘het vijfde Evangelie’ sloten daarbij aan.

Daarnaast ontwikkelde zich een sterke artistieke activiteit, voornamelijk in de stad München. In dezelfde tijd dat daar de grote kunstenaars van ‘Der Blaue Reiter’° werkten, ontstonden de zogenoemde mysteriedrama’s van Rudolf Steiner°. In 1912 werd het begin gemaakt met een nieuwe bewegingskunst: de euritmie die op Steiners aanwijzingen werd ontwikkeld. Marie von Sivers als spraakkunstenares en toneelspeelster nam de zorg voor deze kunstzinnige activiteiten op haar schouders, naast onnoembaar veel ander werk,

58

Page 60: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

onder andere de antroposofische uitgeverij te Berlijn.Het derde belangrijke evenement in de ontwikkeling van de antroposofische bewe-

ging was de breuk met de Theosofische Vereniging. Binnen deze vereniging was de stro-ming ontstaan van de ‘Ster van het Oosten’°; de leden van deze groepering onder leiding van de voorzitster van de Theosophical Society, Annie Besant°, propageerden de weder-komst van Christus die andermaal, volgens hun zeggen, zou incarneren in een menselijk wezen, in dit geval de jonge Indiër Krishnamurti.

Rudolf Steiner bestreed met vuur en kracht, op geesteswetenschappelijke gronden, de pretenties van de Ster van het Oosten. In de onverkwikkelijke campagnes die tegen hem werden ontketend, speelde de tegenstelling Engeland-Duitsland een grote rol, aan-gezien de leiding van de Theosophical Society een sterk verpolitiekt Anglo-Amerikaans element in deze vereniging vertegenwoordigde. Rudolf Steiner hield zich, ook in de dis-cussies, buiten de politiek, maar kwam wel sterk op voor de Midden-Europese cultuur.

In 1913 werd de bestaande breuk bekrachtigd door het oprichten van een Antropo-sofische Vereniging in Duitsland die verder geen enkele band met de theosofische bewe-ging meer onderhield. De leden waren wel voor het grootste deel de oude leden van de ‘Deutsche Sektion’ van de Theosophical Society, die met Steiner mee waren uitgetreden toen hij gedwongen was zijn voorzitterschap te beëindigen. Steiner zelf werd geen lid van de nieuw opgerichte vereniging, doch slechts raadgever.

De plannen om in München een gebouw neer te zetten, waarin niet alleen de opvoe-ringen van de mysteriedrama’s een daarbij passende omgeving zouden krijgen, maar waar tevens een centrum van de antroposofische beweging zou worden gevestigd, kon-den geen doorgang vinden. Het ontwerp voor het gebouw werd afgekeurd door de stede-lijke overheid van München. Om dit plan toch te realiseren werd een terrein gebruikt in de Juraheuvels bij Bazel, tussen de dorpen Dornach en Arlesheim. In 1913 begon de bouw van het zogeheten Goetheanum; de grondsteenlegging vond plaats op 20 september van dat jaar.

Kort daarop brak de eerste wereldoorlog uit, die Rudolf Steiner met de allergrootste compassie en betrokkenheid meebeleefde, ondertussen voortwerkend met een kleine groep aan het gutsen van de houten binnenvormen van het reusachtige bouwwerk. Deze groep bestond uit vrouwen en mannen van vrijwel alle landen die met elkaar in oorlog waren. Terwijl de kanonnen bulderden in de nabije Vogezen, zetten deze mensen hun vredeswerk voort.

De derde etappe begon met het verschijnen van een klein boek in 1917, Von Seelen-rätseln°, waarin zeer beknopt een drieledig mensbeeld wordt geschetst. De antroposofi-sche beweging als geestelijke stroming vond in dit drieledigheidsbeeld van de mens haar volledig gerijpte conceptie van waaruit nu vernieuwende impulsen op elk gebied van cul-tuur en samenleving konden uitgaan.

Dit gebeurt in eerste instantie in de vorm van een sociale beweging, de driegeleding van het sociale organisme welke vanaf 1918 grote activiteit ontplooit, vooral in Zuid-Duitsland en Zwitserland. Hieruit ontstaat de Vrije (Waldorf) Schoolbeweging (Stuttgart 1919).

Een medisch-farmaceutische stroom komt sedert 1920 op gang. Te Arlesheim wordt een antroposofische kliniek gesticht onder leiding van de Nederlandse arts, dr. Ita Weg-man°.

Nog twee belangrijke vernieuwingen met verstrekkende gevolgen voor de aarde en de samenleving ontstaan in 1924: de biologisch-dynamische land- en tuinbouwbeweging en de antroposofische heilpedagogie.

Inmiddels waren aan het Goetheanum in Dornach niet alleen kunstenaars verbonden, ook wetenschappelijk geschoolde mensen zochten in de antroposofie inspiratie en concrete aanwijzingen om verschillende takken van de wetenschap te vernieuwen of aan te vullen met verruimende gezichtspunten (Hogeschoolcursussen). De doorbraak naar een algemene erkenning en aanvaarding van vernieuwingen in het praktisch-sociale leven vanuit geestelijke inzichten leek op komst te zijn. De belangstelling, niet alleen van de intelligentsia, maar juist ook van de fabrieksarbeiders voor Steiners ideeën en prakti-sche voorstellen was enorm in bepaalde industriegebieden. De reactionaire krachten van kerk en politiek (vakbonden) waren echter hierdoor scherp uitgedaagd. Een felle hetze tegen de sociale driegeleding, tegen de antroposofie en tegen de persoon van Steiner was het gevolg. Lastercampagnes in de pers, schotschriften, gewelddadige aanslagen en rellen, niets werd nagelaten om Rudolf Steiner en zijn activiteiten te dwarsbomen en als

59

Page 61: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

het kon te vernietigen. Dit alles culmineerde in het in brand steken van het Goetheanum in de oudejaarsnacht van 1922. De daders werden natuurlijk niet ontdekt.

Rudolf Steiner had de zwakte van de Antroposofische Vereniging en van de Driegele-dingsbeweging, zeker ten aanzien van de verbeten vijandschap die uit verschillende hoeken kwam, al lang voor de catastrofale nacht van 31 december 1922 gezien en de leden ervoor gewaarschuwd. Zijn antwoord op de aanvallen was een ongehoorde stap vooruit. Wel was hij genoodzaakt de Driegeledingsbeweging voorlopig stop te zetten, aangezien op het maatschappelijk gebied uiterst negatieve krachten (opkomend natio-naal-socialisme) de atmosfeer vergiftigden, maar hij bracht een zodanige vernieuwing aan in de Antroposofische Vereniging, dat hierdoor de geestelijke beweging met de aardse organisatievorm werkelijk kon samenvallen. Dientengevolge openden zich moge-lijkheden, ook voor hem, nieuwe openbaringen uit de hogere werelden aan de mensen te geven.

De nieuwe oprichting geschiedde niet alleen door nieuwe statuten op te stellen en een nieuw bestuur te vormen, maar eveneens door een ‘grondsteenlegging’ — een uit-voerige mantrische tekst — tijdens een bijeenkomst te Dornach in de kersttijd van het jaar 1923, waarmee de nieuwe vorm van de Antroposofische Vereniging in de harten van de mensen werd gefundeerd. Ditmaal nam Rudolf Steiner zelf het voorzitterschap op zich en verbond daardoor zijn persoonlijk lot met al diegenen die in deze vereniging “het menselijke zieleleven individueel en in sociaal verband op de grondslag van een werke-lijke kennis van de geestelijke wereld willen verzorgen”. In de statuten vinden wij verder:

“De Antropofische Vereniging is geen geheim genootschap, maar volledig openbaar. Iedereen, zonder onderscheid van nationaliteit, geslacht, maatschappelijke positie, reli-gieuze, wetenschappelijke of artistieke overtuiging kan lid worden, die een institutie als het Goetheanum in Dornach als Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap gerechtvaar-digd vindt.

De Vereniging wijst elke vorm van sektarisme af en beschouwt het niet als haar taak politiek te bedrijven.

De Antropofische Vereniging beschouwt de Vrije Hogeschool voor Geestesweten-schap als een centrum van haar werkzaamheden.”

Tot het lidmaatschap van deze ‘Freie Hochschule für Geisteswissenschaft’ die uit drie ‘klassen’ zou bestaan, waarvan er maar één is gerealiseerd, kan men op verzoek worden toegelaten. De toelating ligt in de beoordeling van de leiding van deze ‘Hochschule’. Zo ontstond een tweezijdig gevormd geheel: een totaal open vereniging voor alle mensen die het algemeen menselijke op geestelijke grondslag zoeken en een hogeschool met afdelingen (Sektionen) waarvoor een besloten esoterische oefenweg het uitgangspunt vormt van een spirituele verdieping in de verschillende vakgebieden van de secties. Deze ‘Sektionen’ zijn:

1. de ‘Allgemeine Anthroposophische Sektion’,2. de ‘Pädagogische Sektion’,3. de ‘Naturwissenschaftliche Sektion’,4. de ‘Mathematisch-Astronomische Sektion’,5. de ‘Medizinische Sektion’,6. de ‘Sektion für Sozialwissenschaft’,7. de ‘Sektion für Schone Wissenschaften’,8. de ‘Sektion für Redende und Musizierende Künste’,9. de ‘Sektion für Bildende Künste’, en10. de ‘Sektion für das Geistesstreben der Jugend’.Aan het volgende stadium in de ontwikkeling van de antroposofie heeft Rudolf

Steiner nog maar kort gestalte kunnen geven. Hij werd in 1924 ernstig ziek en overleed na een lang ziekbed in het voorjaar van 1925. Gedurende de vijftien maanden die tussen de kerstbijeenkomst van 1923 en zijn dood liggen, heeft hij nog een onvoorstelbaar groot aantal voordrachten gehouden, twee boeken en vele artikelen geschreven en met vele honderden mensen gesprekken gevoerd. Ook de aanzet tot de biologisch-dynamische en de heilpedagogische beweging viel, zoals reeds gemeld, in die tijd.

Na zijn dood ontstonden moeilijke tijden voor de Antroposofische Vereniging — crisis en desintegratie ook daar, parallel aan wat in de wereld geschiedde. Na de tweede we-reldoorlog trad geleidelijk aan een herstel in en de belangstelling, vooral voor de zoge-naamde dochterbewegingen zoals de Vrije-Schoolpedagogie, de medische beweging en de biologisch-dynamische landbouw nam sterk toe. Ook de Algemene Antroposofische

60

Page 62: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Vereniging zag haar ledental gestadig groeien.Achterin dit boek worden nog enkele gegevens verstrekt ten aanzien van de vereni-

ging en de verschillende praktische toepassingen van de antroposofie in Nederland.

61

Page 63: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

13 Het Goetheanum

“Architectuur is die grote, levende, scheppende geestdie van generatie tot generatie, van eeuw tot eeuw

voortschrijdt, bestendig is en schept inovereenstemming met de menselijke natuur en met dezich veranderende omstandigheden van de menselijke

ontwikkeling. Dat is werkelijk architectuur.”— Frank Lloyd Wright: An organic architecture

Elke cultuurimpuls van enige betekenis drukt zich uit in architectonische vormen die meestal pas na een zekere periode van geestelijke activiteit uitkristalliseren. Wij zien dit duidelijk bij de bouw van de tempel van Salomo, maar voor de christelijke kerkbouw geldt hetzelfde. De uiterlijke omstandigheden verhinderen kortere of langere tijd, dat de geestelijke impuls een stoffelijke behuizing vindt — de strijd van de Israëlieten tegen de volken van Kanaän, of de christenvervolgingen in het Romeinse rijk — maar deze uiter-lijke belemmeringen zijn niet de werkelijke oorzaak van de laat optredende architectuur. Een rijpingsproces is nodig, zoals ook een menselijk lichaam pas kan ontstaan als een mensengeest zich tot incarnatie voorbereidt in een langdurige geestelijke preëxistentie.

De impuls van de antroposofie is bijzonder snel tot een architectonische uitkristalli-sering gekomen. Dat komt niet alleen door de algehele versnelling van cultuurprocessen in deze tijd, maar ook door de ongehoorde energie en vaart waarmee Rudolf Steiner de verwerkelijking van deze impuls nastreefde, daarbij zijn medewerksters en medewerkers in een adembenemend tempo meeslepend. ‘De tijd dringt’: een apocalyptisch woord.

Het eerste grote theosofische congres in Duitsland vond plaats in 1907 te München. Rudolf Steiner had de taak als voorzitter van de ‘Deutsche Sektion’ dit congres te organi-seren. Hij deed dit zo, dat de kunst hier voor het eerst nadrukkelijk in het theosofische werk werd geïntroduceerd. Er vond een opvoering plaats van het Oerdrama van Eleusis van Edouard Schuré° en in de zaal hingen afbeeldingen van zuilen en occulte zegels. De zeven op karton geschilderde zuilen hadden merkwaardige kapiteelmotieven° die een onderlinge samenhang in hun vormen vertoonden. Ze duidden in plastische vorm (hier op het vlak geschilderd) op de zeven grote planetaire ontwikkelingsfasen, waarover in hoofdstuk 8 van dit boek is geschreven. Dit moest niet als symboliek worden opgevat, maar als een artistieke vormgeving van geestelijke klankopenbaringen uit een zeer hoge, slechts voor het inspiratieve bewustzijn toegankelijke wereld.

Op een vraag aan Steiner, hoe deze zuilen realiter in een gebouw te verwerken wa-ren, gaf hij aanwijzingen die tot de vervaardiging van een klein bouwwerk leidden, uitge-voerd door E.A. Karl Stockmeyer te Malsch in de buurt van Karlsruhe. Dit model met drie elkaar doorsnijdende ellipsoïden is de voorloper van het grote bouwwerk dat enige tijd later in Dornach verrees.

De mysteriedrama’s van Steiner ontstonden in de jaren 1910 tot 1913 te München, in zekere zin als voortzetting van de in 1907 begonnen activiteit op dramatisch gebied. Het volkomen nieuwe en ook wel verbijsterende van deze machtige dichtwerken is niet alleen in de inhoud gelegen, maar ook in de vorm. Hier wordt geprobeerd in woord en to-neelbeeld de moderne inwijdingsweg van een groep mensen te tonen, die individueel zeer verschillend maar door het lot verbonden zijn.

De totale innerlijkheid van dit gebeuren betekent, dat de dramaturg, wil hij niet in symboliek of zelfs allegorie vervallen, geestelijke territoria voor de toeschouwer zichtbaar moet maken. Hier ontstaat een dramatiek, niet in de gangbare betekenis van toneel-han-deling, maar een subtiel en tegelijk ontzagwekkend proces van bewustwording van ‘het mens-zijn in de volle betekenis’. Je kunt bij het lezen en aanschouwen van deze drama’s de hoogste geestelijke spanning ervaren, of je kunt dat niet en dan zegt het je allemaal niets. Je blijft naar onbegrijpelijke curiositeiten luisteren en kijken, of je beleeft wat de grote dichter Christian Morgenstern° eraan beleefde: ‘een geestelijk berglandschap dat men een leven lang niet geheel en al kan leren kennen en doorgronden’. Morgenstern noemde dit: ‘kunst van de toekomst’. In de mysteriedrama’s is de kern van de antropo-sofie vervat: het zoeken van menselijke zielen naar een ontwaken in de lichtrijken van de geest om van daaruit op aarde in dienst van de mensheid te werken. Hiermee zijn de

62

Page 64: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

diepste innerlijke belevingen en de aangrijpendste beproevingen verbonden.Deze vorm en inhoud moesten een passende omhulling krijgen. Er moest een ge-

bouw worden ontworpen, waarin de mens als kosmisch wezen zichzelf zou kunnen vin-den. Hiertoe zouden wetenschap en kunst, spiritueel inzicht en moedige scheppings-kracht, harmonisch moeten samengaan tegelijk met een diepe religiositeit. Het gebouw zou een hogeschool voor geesteswetenschap moeten zijn en tegelijkertijd een theater en dit geheel zou het karakter of de stemming van een tempel moeten hebben.

Dit ontwerp leverde Rudolf Steiner en het bouwwerk dat hieruit ontstond werd ‘Goe-theanum’ genoemd. Met deze naam wordt niet alleen de grote dichter Goethe als repre-sentant van de Midden-Europese cultuur geëerd; de architectuur van dit gebouw maakte gebruik van wat Goethes hoogste wetenschappelijke prestatie is geweest: de ontdekking van de metamorfose° als grondwetmatigheid van het leven. De metamorfose of levende vormverandering werd hier architectonisch-plastisch tot uitdrukking gebracht, niet alleen in de zeven kapiteelvormen van de ‘Münchense’ zuilen die hier, dubbel in aantal, de grote koepelruimte van het bouwwerk droegen, maar alle vormen waren door dit principe be-paald. Rudolf Steiner noemde dit de organisch-levende bouwstijl. Het ging niet om ge-bruikmaking van plantenvormen, zoals in de Jugendstil°, die min of meer nabootsingen van motieven uit het rijk van het plantenleven zijn, maar om een scheppen vanuit de levenskrachten.

Ik heb er al eerder op gewezen dat de principiële stap die je moet doen om de antro-posofie te accepteren, de stap is van het fysiek-materiële in het gebied van de ether- of levenskrachten. De vormen van het eerste Goetheanum (dat, zoals gemeld, in 1922 af-brandde) volgden de wetmatigheden van de etherwereld. Wat je denkend moet doen wanneer je het antroposofische mensbeeld bestudeert, deed je meer voelend en willend bij het betreden van dit gebouw: je stapte binnen in ‘een andere wereld’.

De onderbouw was van beton, maar daarop verrees het eigenlijke bouwwerk geheel opgetrokken uit hout in welk materiaal de vormen met de hand waren gegutst. Hier was een geweldige hoeveelheid vormende kracht in het werk ingebracht. Het gebouw was zelf als een levend wezen en dat hebben vele mensen die het voor zijn verwoesting bezoch-ten, sterk ervaren.

Door dit gebouw te betreden werd je als mens werkelijk geholpen de stap in een bo-venzinnelijk ervaringsveld te doen. Maar door deze vormgeving waarbij de materie iets boven-materieels zichtbaar maakte, werd het bouwwerk een ‘orgaan’ voor de geestelijke wereld. Deze kon door de bouwvormen tot de mens spreken. Het was een ‘strottenhoofd’ voor de hiërarchische machten. Het verwondert ons niet, dat Rudolf Steiner het Goethe-anum ‘het huis van de spraak’ noemde.

Het houten gebouw had twee elkaar doorsnijdende koepels, een grote en een kleine. De grote koepel werd gedragen door tweemaal zeven zuilen, de kleine door tweemaal zes. De grote koepel overspande een auditorium met ruim achthonderd zitplaatsen. De kleine koepelruimte kon als toneel worden gebruikt. Er was een as van symmetrie; de hoofdingang lag in het westen. In de grote zaal bevonden zich ramen van éénkleurig glas waarin voorstellingen waren te zien. Door het glas in langere en kortere, diepere en minder diepe groeven diagonaalsgewijs in te slijpen, waardoor meer of minder licht wordt doorgelaten, ontstaan voorstellingen, niet door contouren omgrensd maar uit de wissel-werking van lichtere en donkere partijen in het vlak. Er waren aan weerskanten viermaal drie gekoppelde ramen in de kleuren groen, blauw, violet en roze. De beelden die deze ramen vertoonden, waarbij ook het grote rode venster in het westportaal hoorde, gaven de stadia van de inwijdingsweg aan. Het lichtspel op de machtige houten zuilen was bij -zonder fascinerend.

De kapitelen van de zuilen in de grote zaal gingen uit van een eenvoudig opstijgend en neerdalend motief dat met de Saturnus-toestand in verband staat. Dan volgden de Zonne- en de Maanzuil met kapiteelvormen die als metamorfosen van de eerste vorm beschouwd moeten worden. De Aarde in haar tweeheid werd gerepresenteerd door de Mars- en Mercuriuszuilen, dan kwam de Jupiterzuil en tot slot de Venuszuil. In deze opeenvolging toonde het bouwwerk de ontwikkeling van het mensenwezen in zijn grote kosmische fasen. De sterk bewogen vormen van de architraaf° boven de kapitelen druk-ten het intervalbeleven uit tussen de gigantische ‘mijlpalen’ van de evolutie.

Dit alles was volkomen nieuw, in opzet geniaal en van een overweldigende kracht, in de uitvoering wellicht nog met onvolmaaktheden waar Steiner zich altijd bescheiden voor excuseerde. Zo waren ook de plafondschilderingen van de beide koepels van een onge-

63

Page 65: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

hoord krachtige werking — uit de kleurstromen opdoemende, soms wat naïef aandoende gestalten die aan Chagalls° wonderlijke droomfiguren doen denken, maar een veel ster-kere geestelijke geladenheid hebben; de grote ontwikkelingstijdperken van de aarde op het koepelvlak van de grote koepel, de cultuurtijdperken van de na-Atlantische tijd met de ingewijde mensheidsleiders en de hen inspirerende hiërarchische wezens op het kleine koepelvlak. In het midden van dit laatste rees de Christusfiguur op tussen de twee te-genstrijdige machten van het Boze: Lucifer in de hoogte, Ahriman in gouden stralen ge-kluisterd onder de voeten van de centrale gestalte.

Onder deze op het koepelvlak geschilderde middenfiguur was een soort hoge nis tussen twee van de twaalf zuilen precies in de lengte-as van het gebouw. Deze plaats was bestemd voor een machtige houten plastiek waarin hetzelfde motief als van de koepelschildering tot uitdrukking was gebracht. Christus als de brenger van het hogere Ik was het brandpunt van het bouwwerk waarin alle werkingen samenkwamen en waarvan alle werkingen uitgingen. Deze beeldengroep was nog niet gereed toen het Goetheanum afbrandde; zij bevond zich nog in het atelier dat voor het vuur gespaard bleef. Over deze ‘Holzgruppe’, de Mensheidsvertegenwoordiger, die in het tweede Goetheanum is opge-steld, maar op een veel minder centrale plaats dan door Rudolf Steiner was bedoeld, zal ik in het laatste hoofdstuk nog iets zeggen.

De hele mens kon zich opgenomen voelen in het Goetheanum. In het voortgaan van west naar oost in de richting van de kleine koepel, langs de zuilen met hun grote evo-lutiemotieven, werd de ziel in haar wilsfunctie aangesproken. Het gevoel kon in de muzi-kaal-ritmische vormen van kapitelen en architraaf worden meegevoerd en tenslotte in de koepelvormige afdekking beleefde de ziel de geestelijke denk-beelden. Bij de scholings-weg van de antroposofie gaat het erom de drie zielefuncties: denken, voelen en willen door oefening zo te ontwikkelen, dat daaruit drie hogere bewustzijnstoestanden kunnen worden geboren: het imaginatieve bewustzijn uit het denken, het inspiratieve bewustzijn uit het voelen en het intuïtieve bewustzijn uit het willen.

Het Goetheanum was eigenlijk niet iets waar je als toeschouwer van buitenaf, alleen maar esthetisch oordelend naar kon kijken. Dat kon natuurlijk wel, maar dan ging het wezenlijke aan je voorbij. Het was een beleefbaar geworden verheffing van de ziel, een opvoedingsmiddel dat door architectonische en plastische vormen, door kleuren en beel-den, door wat erin gesproken werd, door wat erin tot uitdrukking werd gebracht door middel van beweging, muziek, declamatie en dramatische kunst, op je inwerkte, je ver-anderde en veredelde. Het was een omhulling voor de totale antroposofie, die zich daar-toe verhield als de tulbandvorm tot de tulbandkoek. De koek krijgt de vorm die de tul-bandvorm hem oplegt, maar deze vorm is zo, omdat de koek een ‘tulband’ is.

Het is ondoenlijk in kort bestek het eerste Goetheanum in al zijn aspecten tot zijn recht te laten komen. Het vernietigen van dit bouwwerk was niet alleen een misdaad ge-richt tegen Rudolf Steiner en de antroposofie maar tegen de mensheid. Doch, hoewel het niet meer op aarde bestaat, is het niet verdwenen. Rudolf Steiner heeft veel over dit ge-bouw gesproken; deze beschouwingen zijn in de uitgave van zijn werken te vinden. Men-sen die het nog hebben gezien en beleefd, publiceerden belangwekkende boeken en arti-kelen over dit unieke kunstwerk; er is vrij uitvoerig fotomateriaal. Maar je moet het in-nerlijk weer opbouwen, het in gedachten zien en erin rondgaan om iets van de onuitput-telijke rijkdom en mysterieuze werking ervan te ervaren.

Het tweede Goetheanum, dat eveneens door Rudolf Steiner is ontworpen en dat na zijn dood werd voltooid op hetzelfde fundament en dezelfde grondsteen waarop het eer-ste was gebouwd, is van een heel ander karakter. Het is als een vesting, geheel van be-ton maar met muzikaal beweeglijke vormen. In zeker opzicht is het een metamorfose van het eerste Goetheanum, maar de ware metamorfose van deze moderne mysterieplaats leeft in de grondsteenspreuk van de kerstbijeenkomst van 1923. Daarin vinden wij de machtige impuls van het oorspronkelijke bouwwerk terug: de oproep aan de menselijke ziel tot een drievoudig oefenen om als willende, voelende, denkende ziel door te dringen in en zich verenigd te weten met de drievoudige werkelijkheid van de wereld.

Inmiddels heeft de ‘organisch-levende bouwstijl’ die Rudolf Steiner inaugureerde en die verwant is met andere ‘expressionistische’° uitingen van architectuur in onze eeuw, veel navolging in de wereld gevonden, al vraag je je soms af of de resultaten nog wel iets met de oorspronkelijke impuls te maken hebben.

64

Page 66: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

14 Sociale vernieuwing. Vrijheid,

gelijkheid en broederlijkheid

“Sociale ordering kan slechts een evenwicht van krachten zijn.”— Simone Weil: La pesanteur et la grâce

De menselijke samenleving kan slechts een evenwicht van krachten zijn. Wij leven in een tijd waarin dit evenwicht van krachten grondig is verstoord en de huidige staatsvormen zijn institutionaliseringen van deze verstoring.

Veel mensen zijn zozeer gewend onder omstandigheden te leven die het gevolg van de maatschappelijke evenwichtsverstoring zijn, dat zij deze nauwelijks meer als zodanig ervaren. Hier en daar begint men wel te merken dat de verstoring die van de samenle-ving is overgeslagen op de natuur, daar al gigantische afmetingen heeft aangenomen. Maar wat te doen om het proces van geleidelijke ondergang te keren?

Verstoring van het sociale evenwicht en annex daarmee van het evenwicht in de na-tuur is het gevolg van een eenzijdige manier van denken over mens en natuur. Wij moe-ten waarschijnlijk beginnen met te zoeken naar ‘een evenwicht van krachten’ in de mens en daartoe hebben wij een ruimere zienswijze nodig dan die van de gangbare weten-schap. Van een nieuw mensbeeld uitgaande kunnen wij proberen een sociale vernieuwing te verwerkelijken. Daarbij zal de omgang met de natuur als een van de grondslagen van de economie eveneens een ingrijpende verandering moeten ondergaan.

Rudolf Steiners ideeën over een sociale vernieuwing, die aan het eind van de eerste wereldoorlog werden gepubliceerd in zijn Aufruf an das Deutsche Volk und an die Kultur-welt° en in zijn boek: Kernpunkte der sozialen Frage in den Lebensnotwendigkeiten der Gegenwart und Zukunft° staan in onmiddellijk verband met het reeds genoemde boek Von Seelenrätseln dat in 1917 was verschenen. In dit geschrift schetst hij het drieledig mensbeeld dat de centrale conceptie is voor alles wat vanaf dat moment uit de bron van de antroposofie gaat ontstaan, voor de sociale en pedagogische beweging, voor de medische beweging maar evenzeer voor het algemeen antroposofische werk, wanneer je bedenkt dat de in het vorige hoofdstuk genoemde grondsteenmeditatie van 1923 ook geheel en al op dit drieledigheidsprincipe berust.

Wat houdt deze conceptie in?In het levende lichaam van de mens zijn drie grote orgaansystemen te onderschei-

den, die elk een principaal gebied hebben, maar tegelijkertijd hun werking over het hele lichaam uitstrekken, zodat je evengoed van een autonomie als van een onderlinge door-dringing van de drie systemen kunt spreken.

1. het zenuw-zintuigsysteem — overal aanwezig maar geconcentreerd in het hoofd;2. het ritmische systeem — eveneens door het hele lichaam heen werkend, maar

met zijn belangrijkste organen: hart en longen, in het borst-romp gedeelte gesi-tueerd, en

3. het stofwisseling-ledematensysteem — met zijn belangrijkste organen in het on-derlichaam en natuurlijk als functie wederom over het hele lichaam verspreid.

Deze drie orgaanstelsels met hun specifieke functies kunnen alleen goed functione-ren als ze met elkaar in evenwicht zijn. De een mag de ander niet overheersen, anders wordt het organisme ziek. Ziekte is niets anders dan verstoord evenwicht in de balans van de drie elkaar doordringende orgaansystemen. Het ritmische middenstelsel speelt daarbij de verzoenende rol tussen de radicaal tegengestelde systemen van ‘hoofd’ en ‘onderlichaam’. Een dergelijke drieledigheid noem je een polariteit. Dit begrip is ontleend aan de Goetheanistische natuurwetenschap en als zodanig een belangrijke verruiming van de gangbare beschouwingswijze, die reductionistisch° is.

De opvatting die je soms als kritiek hoort, dat Steiner de mens ‘in drieën deelt’, is een stupide of tendentieuze weergave van wat hier werkelijk wordt bedoeld. Het gaat niet om een deling in drieën, maar om een driegeleding, dat wil zeggen een met elkaar vervlochten zijn van drie min of meer autonome stelsels in een levende wisselwerking.

Deze drie orgaansystemen vormen de lichamelijk-fysiologische grondslag van de drie zielefuncties: voorstellen (denken), voelen en willen. Je kunt ook zeggen: de ziel die het

65

Page 67: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

levende lichaam bewoont, drukt zich op drievoudige wijze in de orgaanstelsels van het lichaam uit. Zij vindt haar aangrijpingspunt dus niet uitsluitend in de hersenen, maar is slechts als denkende ziel met het ‘hoofd’systeem (in de hele mens) verbonden. Als voe-lende ziel echter drukt zij zich uit in de ritmische organen en als willende ziel in de stof-wisseling-ledematenpool.

Vooral dit laatste zet de gangbare opvattingen over de mens op hun kop, met name over de zogenaamde motorische zenuwen. Vanuit de drieledigheidsconceptie moet je tot de conclusie komen, dat alle zenuwactiviteit met het waarnemings-voorstellings-vermo-gen samenhangt en dat er dus ook geen wilsimpuls langs een zenuwbaan kan worden overgebracht, alleen de waarneming van de wilsimpuls. De antropologische (anatomische en fysiologische) bewijzen hiervoor zijn wel te leveren, maar zouden de strekking van dit hoofdstuk een niet bedoelde richting geven. Het gaat er nu alleen om de grondgedachte van het drieledige mensbeeld neer te zetten.

De driegeleding van de lichamelijke en psychische wezensaspecten van de mens en hun onderling verband vindt in het geestelijke aspect van de drie bewustzijnstoestanden haar aanvulling en afsluitende apperceptie°. Het voorstellingsleven, dat zijn lichamelijke correlatie° in het zenuwstelsel heeft, speelt zich af in de waakbewustijnstoestand; het gevoelsleven, samenhangend met adem en circulatieprocessen, verloopt in een droombewustzijn (pas als je over je gevoelens gaat nadenken, haal je ze omhoog in je wakkere voorstellingen) en de processen van de stofwisseling, verbonden met de wil, voltrekken zich in een slaaptoestand. Ook daar worden wij ons pas wakker bewust van de impulsen als wij het handelen uit de onbewuste (slapende) beweging in de voorstelling trekken. Deze dingen zijn bij een zorgvuldige en vooral onbevooroordeelde zelfwaarneming te constateren.

Nu gaat het bij de overbrenging van de driegeledingsgedachte van de mens op het maatschappelijk organisme niet om een wat simpele analogie. Zou je namelijk opper-vlakkig naar mens en maatschappij kijken, dan ligt het voor de hand het economische leven met de stofwisseling (eten) en het geestesleven met het hoofd (denken) te associëren. Je zou je dan schromelijk vergissen.

Maar zo moet je in eerste instantie niet denken. Je moet je eerst laten doordringen van het drieledige mensbeeld als van een zonneklaar en onomstotelijk weten en tegelij-kertijd als van een ondoorgrondelijk mysterie: drie orgaansystemen met hun volkomen eigen karakter, vormen, functies, drie werelden waaruit ons mens-zijn is opgebouwd, zonder in één opzicht gelijk te zijn en toch harmonisch samenwerkend. Hoe een drieheid een eenheid kan zijn, hoe in elk ‘deel’ apart het geheel zich weer laat vinden zonder het specifieke karakter van dat deel aan te tasten. Je hoofd heeft immers een ademend-rit-mische partij in de neus en een stofwisselingsgebied in de mond, maar het totale ‘hoofd’-karakter blijft het geheel beheersen; er is namelijk een waarnemings- en voorstellings-element ingeschakeld, waardoor het ademen toch ‘hoofd’-verwant blijft door het ruiken en evenzo het eten in de mond ‘hoofd’-karakter behoudt door het proeven. Pas als je hebt doorgeslikt gaat het weg uit je waakbewustzijn!

Wanneer je door dit mysterie diep bent getroffen, werp dan een blik op de maat-schappij. Je ziet drie grote gebieden, ‘orgaanstelsels’ als je wilt:

1. het economische gebied,2. het culturele gebied of geestesleven en3. het rechtsleven.En nu kun je gaan beseffen dat deze drie alleen goed functioneren, wanneer ze hun

eigenheid bewaren (die van alle drie zeer verschillend is), maar toch tot een eenheid zijn verbonden. Dit is de grondgedachte van Steiners driegeleding van de samenleving. Tege-lijk zie je echter hoe de schijnbare eenheid die deze drie orgaansystemen van het maat-schappelijk bestel in de huidige eenheidsstaat vertonen, in werkelijkheid een geforceerde eenheid is, doordat de een de ander overheerst door macht en dat daarom aan een stuk door conflicten, spanningen, onrechtvaardigheden en onmenselijkheden moeten optre-den. Je ziet dan dat Rudolf Steiners idee van de sociale driegeleding geen utopie is, maar een uiterst praktische conceptie van een sociaal principe.

Omdat men gewend is in modellen te denken, menen velen, dat de driegeleding van het sociale organisme een gefixeerd model is en zij willen altijd vanuit dit model van te-voren uitdenken hoe de boel in elkaar moet zitten, hetgeen dan niet alleen uitermate theoretisch klinkt, maar net zo of nog erger abstract is als welke uitgedachte ‘structuur’ dan ook. Om de driegeleding als dynamisch principe en niet als model te begrijpen geeft

66

Page 68: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Rudolf Steiner voor elk maatschappelijk veld van activiteiten een sleutelwoord. Voor het culturele gebied, dat onderwijs, wetenschap, kunst, religie en dergelijke omvat, geldt het principe van de vrijheid. Voor het rechtsleven geldt het gelijkheidsprincipe en voor de economie de broederlijkheid.

De drie grote idealen van de Franse Revolutie vinden wij hier terug, maar nu op de juiste plaats gezet. Wanneer je de drie elkaar in zekere zin tegensprekende principes in een gebied, met name de staat, wilt toepassen, kom je natuurlijk in moeilijkheden en heilloze verwarringen. Men heeft destijds de grootsheid van deze drie mensheidsidealen wel aangevoeld, maar men heeft ze niet op de juiste manier weten te gebruiken.

In het culturele of geestesleven moet alles berusten op de mens als individueel crea-tief wezen. De cultuur komt alleen tot bloei wanneer mensen hun gedachten, hun uitvin-dingen en wetenschappelijke ontdekkingen, hun religieuze overtuiging, hun artistieke credo vrij tot uitdrukking kunnen brengen. Dit beïnvloedt vanzelfsprekend het geheel van de samenleving, hetgeen gemakkelijk aan ontelbare voorbeelden is te demonstreren.

Van het grootste belang hierbij is het inzicht dat ook alle onderwijs in de hier bedoel-de zin vrij moet zijn. ‘Vrij’ betekent niet: zonder regels en afspraken, vrijbuiterij, maar vrij zijn betekent: de mogelijkheid van creativiteit kunnen verwerkelijken. En ware creativiteit heeft altijd te maken met inspiratie, dus met een open zijn voor het concreet-geestelijke. Wordt het onderwijs ondergeschikt gemaakt aan economische gezichtspunten, bijvoorbeeld door uit te gaan van de ‘input-output’-gedachte die niet zozeer zuiver eco-nomisch maar meer technologisch is gekleurd, dan schaadt dit in hoge mate de relatie opvoeder-leerling die van een totaal andere premisse moet uitgaan, namelijk van de werkelijkheid van dit kind dat, geholpen door zijn opvoeders, zijn individuele weg in het leven moet vinden. In het onderwijs droogt ogenblikkelijk elk leven, elke waarachtigheid uit, als men uitsluitend ‘rendement’, ‘scores’ en dergelijke op het oog heeft.

Echt noodlottig wordt dit wanneer de staat zich opwerpt tot promotor van een derge-lijk onderwijssysteem en dan zijn eisen als bekostigingsvoorwaarden in de wet laat opne-men. Staatsbemoeienis mag alleen betrekking hebben op dat aspect van het onderwijs waar rechtsafspraken moeten gelden. De staat moet er bijvoorbeeld voor zorgen, dat de arbeidsvoorwaarden zijn geregeld, maar ook dat ieder kind onderwijs kan krijgen, omdat elk mens recht heeft op onderwijs, enzovoort. Wij zijn echter al zo eenzijdig geconditio-neerd, dat wij veelal het kwalijke van staatsbemoeienis alleen nog maar afkeuren als het om geld gaat, bijvoorbeeld als vadertje staat flink gaat bezuinigen. Dat de staat via wet-ten de inhoud en de inrichting van het onderwijs bepaalt en daarmee het gelijkheidsprin-cipe oplegt (door de macht van de staatsbekostiging) aan het gebied waar het vrijheids-principe zou moeten heersen, zien de meeste mensen niet als iets hoogst verontrustends. Integendeel, zij vinden het normaal, denken er nauwelijks over na. Jammer, dat ze niet inzien dat door deze verstoring van evenwicht de ellende in het onderwijs voortgaat, met tot gevolg steeds minder kwaliteit, steeds minder gemotiveerde onderwijzers, leraren en leerlingen.

Het gelijkheidsprincipe leidt in het geestesleven c.q. het onderwijs, juist niet tot rechtvaardigheid, maar tot onrechtvaardigheid. Wie de ‘gelijke toets’ niet haalt, is een drop-out. Het ‘rendements’-onderwijs levert jaarlijks een toenemend aantal ‘onrendabele’ uitvallers die sociaal ‘getekend’ zijn: ongelijkheid dus! Maar ook onmenselijkheid, want deze kinderen voor het ‘speciale onderwijs’ zijn voor een flink percentage alleen door het systeem uit de boot gevallen. In een onderwijs dat meer met hun individuele wezen overeen zou komen, door middel van een methodiek die de vrije creativiteit van de op-voeder inschakelt om ook het kind in zijn creativiteit te wekken, zouden heel veel kinde-ren niet als mislukkelingen worden aangemerkt, maar zij zouden als volwaardige mensen met hun zwakkere en hun sterkere zijden zich verder ontwikkelen.

Wat betreft het rechtsleven, dat is het eigenlijke terrein van de staat. Deze heeft in een gezonde samenleving de functie van handhaving van orde en rechtszekerheid door het uitvoeren van wettelijke regels welke als rechtsideeën natuurlijk uit het geestesleven afkomstig zijn. De staat is dus niet ‘de natie’, maar een dienend lichaam dat het tegen-overgestelde van macht moet nastreven. Wat is het tegenovergestelde van macht? In dit geval: het scheppen van ruimte voor allen; voorwaarden en minimale regels hanteren, waarbinnen de individuele mens zich geestelijk vrij kan ontplooien en door zijn geestelijke productiviteit nieuwe ideeën kan laten instromen, die andere maatschappelijke vormen en dus andere regulering met zich meebrengen.

In het rechtsgebied zijn alle mensen inderdaad gelijk. Het komt hier niet zozeer op de

67

Page 69: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

individuele mens aan, maar op de gemeenschap van mensen: een democratisch principe is hier verlangd. Als het inzicht veld zou winnen dat de staat een veel bescheidener rol in de samenleving toekomt dan thans doorgaans het geval is, dan zou er meteen een eind gemaakt kunnen worden aan alle partijpolitiek en daarmee tegelijkertijd aan alle geld- en tijdrovende hoogst ondemocratische machtsmanoeuvres waar regeringen zich schuldig aan maken, aan moeten maken binnen het huidige verstoorde evenwicht.

Het economische leven moet weer met heel andere voorwaarden rekening houden. Het gaat daarbij om productie, handel en verbruik van goederen. In dit gebied gaat het niet om het democratische principe zoals in het rechtsleven, noch om het liberale princi-pe voor het culturele leven, maar om broederlijkheid, dus een socialistisch principe.

De economische werkelijkheid is namelijk een volstrekte afhankelijkheid; in de eerste plaats afhankelijkheid van de natuur die ons grondstoffen, voedingsgewassen enzovoort schenkt en daarenboven afhankelijkheid van mensen onderling — denk maar eens aan het effect van stakingen van vervoermiddelen. De economisch met elkaar verbonden mensen (in zekere zin zijn dat alle mensen op deze aarde) vormen geen gemeenschap door staatsgrenzen bepaald, — een nationale economie is een contradictio in terminis — zij hebben verbindingen die ver buiten alle landsgrenzen reiken. Economie tendeert naar mondiale vormen. Wij zien dit ook duidelijk in onze tijd, maar in karikatuur: de multina-tionals zijn mondiaal, maar ze zijn niet op broederschap gebaseerd, doch op eigenbelang van een kleine groep en op macht. Wanneer de staat met zijn nationale en dikwijls natio-nalistische tendens de economie zijn voorschriften geeft, subsidieert, reguleert, manipu-leert en domineert, dan wordt het wezen van de economie geweld aangedaan.

De mensen moeten binnen het economische werkingsveld met elkaar in overleg kun-nen treden. Hier zijn niet allen gelijk, maar de deskundige producent moet toch luisteren naar de consument die per slot van rekening zijn spullen gebruikt of niet wil gebruiken. Met de opkomst van de industrie is men veel te veel gaan produceren, waardoor de con-sument gemanipuleerd moet worden, bijvoorbeeld door middel van reclame, om de pro-ducten maar kwijt te raken. Van goederen en voedingsstoffen zijn waanzinnige over-schotten aan de ene kant en aan de andere kant sterven mensen als ratten van de hon-ger of leven onder de grootste ontberingen: het ontbreken van de meest primaire levens-behoeften. Er is blijkbaar geen regeling te treffen om het evenwicht te vinden.

Het economische leven zou in de zin van de driegeleding van de maatschappij asso-ciaties moeten vormen, een soort zakelijke broederschappen van belanghebbenden: pro-ducenten, consumenten en handeldrijvenden. Hierdoor zou evenwicht in productie, han-del en consumptie mogelijk worden. Er zou geen honger in de wereld hoeven te zijn. Bovendien zou aan de schandelijke vernietiging van de natuur paal en perk gesteld kunnen worden, wanneer de uitzinnige wedloop om meer en meer en steeds maar meer goederen te produceren (die voor een deel totaal overbodig en zelfs schadelijk voor de mens zijn) gestopt zou kunnen worden.

Steiners ideeën zijn voor utopie uitgekreten, maar de mensen die het toentertijd zo-veel beter wisten, hebben de wereld met een tweede mondiale oorlog opgescheept en met een sindsdien steeds zieker worden de maatschappij. Hoezeer men ook naar voren mag brengen dat de mensen nooit zover te krijgen zullen zijn de politieke partijen op te heffen, de staat binnen zijn bevoegdheidsgrenzen terug te dringen, de ondernemers tot broederlijk associatief samenwerken over te halen, enzovoort, enzovoort, de werkelijk-heid demonstreert toch de absolute noodzakelijkheid van deze dingen. Het negeren hier-van leidt onherroepelijk tot meer chaos, meer onmenselijkheid op alle fronten.

De mensen aan wie je de grondgedachte van de driegeleding voorlegt, zien vrij gauw de juistheid van de gedachtengang in, maar zij komen direct met: ‘En hoe moet dat dan en hoe dat?’ en ‘Dat kan toch nooit?’ en ‘Hoe wil je zoiets nu invoeren?’ en ‘Je kunt de mensen toch niet veranderen?’ Allemaal begrijpelijke vragen en twijfels, die voortkomen uit de angst iets werkelijk nieuws te ondernemen. Kant en klare recepten heeft Rudolf Steiner nooit gegeven. Hij wijst op de wetmatigheden die afgelezen zijn van de werkelijkheid en hij wijst op het diepe, onbewuste verlangen van de mensen het leven op aarde volgens de conceptie van de sociale driegeleding in te richten.

Wat de belemmerende omstandigheden waren en nu nog zijn, was Steiner ook niet onbekend. Deze liggen niet zozeer in uiterlijke onmogelijkheden als wel in de innerlijke zwakheden van de mensen. Overal in de wereld zie je ‘anti-driegeleding’ ad absurdum gevoerd, speciaal in Nederland met zijn voorliefde voor bemoeizucht als volkseigenschap, en tegelijkertijd duiken ook overal initiatieven, impulsen en idealen op, die de zuiverste

68

Page 70: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

driegeledingskwaliteiten in zich dragen: de verschillende emancipatiestromingen als machtige impuls van de geestelijke vrijheid; de gelijkheidsimpuls met de toenemende vragen om overlegstructuren op grond van democratische gevoelens, het statuut van de mensenrechten! en tenslotte de werkelijk nieuwe solidariteit onder de mensen van ver-schillende volken en rassen, gevoelens van broederlijkheid, impulsen om te helpen, de nood te willen lenigen, het werkelijke ‘geven om’.

De grote strijd is begonnen van deze lichtkrachten in onze tijd tegen alle duisternis en verwarring die verhinderen dat het evenwicht der krachten kan ontstaan.

69

Page 71: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

15 Mens, aarde en kosmos

“Er is geen werkelijk onderscheid tussen theorie en praktijk.”— Novalis: Fragments

Het verschil tussen de antroposofie en vele andere geestelijke stromingen en wereldbe-schouwelijke richtingen in deze tijd is onder andere het feit dat deze wetenschap de re-sultaten van haar geestelijk onderzoek probeert in dienst te stellen van alles wat het menselijke leven uitmaakt.

Wat in de westerse cultuur al enige eeuwen tot gewoonte is geworden: het losmaken van geestelijke inhouden van het zogenaamde praktische leven, de dubbele boekhouding voor de zondag en voor de rest van de week, wil de antroposofische geestesstroming overwinnen. ‘Aan de geest doen’ om je stress kwijt te raken ligt ook niet in de lijn van deze stroming. De alledaagse praktijk van het leven moet weer doortrokken worden van spiritualiteit. Dat alleen kan de heilloze verwarringen in de samenleving en in het privé-leven tot klaarheid brengen.

In het overzicht van de ontwikkelingsfasen van de antroposofie is er al op gewezen, dat na 1917 een aantal bewegingen is ontstaan waarin de antroposofische geestesweten-schap een praktische toepassing heeft gekregen. Dit zijn, behalve de beweging voor so-ciale driegeleding: de Vrije-Schoolpedagogie, de medisch-farmaceutische beweging waar de heilpedagogie ook onder ressorteert en de biologisch-dynamische land- en tuinbouw. Daarnaast heeft zich de euritmie als nieuwe bewegingskunst sterk ontwikkeld met zuiver artistieke, maar ook sociaal-pedagogische en therapeutische toepassingen.

Euritmie is ‘zichtbare muziek’ en ‘zichtbare woordkunst’, dat wil zeggen dat muziek en woord door gebaar en beweging in choreografische vormen in de ruimte zichtbaar worden gemaakt. Niet zozeer de stemming en het emotionele karakter van een muziek-stuk of gedicht worden hierbij ‘gedanst’ of pantomimisch uitgedrukt, maar de bewegin-gen die latent in muziektoon en woordklank zijn gelegen (die in werkelijkheid ook door het zogeheten etherlichaam worden uitgevoerd, onzichtbaar voor het fysieke oog, doch wel waarneembaar voor de helderziende), worden met het lichaam — voornamelijk met armen en handen — uiterlijk zichtbaar gemaakt. Andere aspecten van muziek, zoals dur- en mol-stemming, intervallen, ritme en in de woordkunst grammaticale en metrisch-ritmische elementen worden eveneens door bepaalde gebaren en door het ‘voetenwerk’ tot uitdrukking gebracht.

In direct verband met de mysteriedrama’s van Rudolf Steiner is er een toneel- en recitatiekunst ontstaan, die eveneens een grote activiteit heeft ontwikkeld. Behalve re-gelmatige opvoeringen van deze vier drama’s brengen de toneelspelers van het Goethe-anum ook opvoeringen van de hele Faust van Goethe. Dit werk was al tijdens de eerste wereldoorlog onder leiding van Rudolf Steiner begonnen. Na zijn dood is het echter pas mogelijk geworden door de bijzondere kwaliteiten van Marie Steiner-von Sivers de twee delen van dit drama onverkort uit te voeren in een spirituele stijl en grandioze enscene-ring, zonder de ‘modernismen’ die de intenties van de schepper van dit meesterwerk vrij-wel tenietdoen, zoals dit elders wel is geschied.

Ook in het domein van de beeldende kunsten is de impuls van het Goetheanum ver-der gegaan. Ik wees er al op dat de door Rudolf Steiner geïnaugureerde bouwstijl, vooral van de betonbouw van het tweede Goetheanum, veel invloed heeft in de wereld.

Een levendige activiteit ontplooide zich op natuurwetenschappelijk en mathematisch-astronomisch gebied, terwijl literaire, wetenschappelijke en essayistische geschriften van antroposofische herkomst in groten getale door enkele gerenommeerde uitgeverijen wor-den uitgebracht.

Het zou ondoenlijk zijn al deze activiteiten naar hun aard en intentie te beschrijven, maar het is niet zonder belang op een aantal punten opmerkzaam te maken, waarbij het gaat om de mens en de aarde in hun samenhang met de kosmische wereld.

De pedagogie van Rudolf Steiner is direct voortgevloeid uit de sociale driegeleding. Dat houdt in: een onderwijs dat vrij wil zijn van staatsbemoeienis, dat zich uitsluitend baseert op inzichten van individuele mensen omtrent de ontwikkeling van kinderen en op de creativiteit van individuele mensen om met deze inzichten een levende praktijk te ont-

70

Page 72: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

wikkelen.Inhoudelijk berust de Vrije-Schoolpedagogie op het mensbeeld van de antroposofie

en daarbij geldt principieel het inzicht dat de mens naar zijn essentie een geestelijk, dus kosmisch, wezen is. Wij zien dan ook dat de basiskennis waarop het hele pedagogische doen is gebouwd, de kennis is omtrent de verhouding tussen het geestelijk-psychische en het levend-lichamelijke aspect van de opgroeiende mens. Hoe incarneert een kosmisch georiënteerd geestelijk wezen in een aards-lichamelijke omhulling? Hoe leid en begeleid je dit proces op een zodanige manier, dat het betreffende mensenkind als het volwassen is een optimaal gebruik kan maken van de mogelijkheden en intenties waarmee het een nieuw leven op aarde wil doormaken? Dat zijn de principiële vragen die een opvoeder zich zou kunnen stellen, wanneer hij bereid is de werkelijkheid van mens, aarde en kos-mos onder ogen te zien. Hoe dit nu psychologisch-fysiologisch in elkaar zit, wil ik hier ter plaatse buiten beschouwing laten, maar van groot belang is het in te zien waardoor het door mij gekozen motto van dit hoofdstuk realiteit kan worden. “Er is geen werkelijk on-derscheid tussen theorie en praktijk,” zegt Novalis in een van zijn Fragmente. Maar hoe realiseer je dat, bijvoorbeeld in het onderwijs? Door de praktijk een kunstzinnige vorm te geven!

Door de verschillende kunsten te gebruiken om de leerstof als opvoedingsmiddel aan het kind te brengen, schep je ‘theoretische praktijk’ of ‘praktische theorie’. Het geeste-lijke inzicht van de ‘theorie’ wordt door het scheppende doen uit zijn abstractie verlost; dus de vrije mens (dat is de creatieve mens) stelt zich door zijn kunstzinnige opvoe-dingspraktijk in dienst van een geestelijke ontwikkelingswetmatigheid, die hij niet ab-stract-intellectualistisch in zijn hoofd heeft (en er dan niets mee kan doen), maar die in het moment zelf van het didactisch-methodisch bezig zijn werkzaam is.

Bovendien ‘behandel’ je het gelijke dan met het gelijke, want de verschillende vor-men van kunst, muzische zowel als beeldende, zijn niet anders in de wereld gekomen dan door de zich ontwikkelende mens. Alle kunsten zijn projecties van vormende krachten in de mens. Wij kunnen bouwen, omdat wij onbewuste architecten van ons fysieke lichaam zijn; wij zijn componist omdat wij in ons een dynamisch muzikaal zielewezen dragen, enzovoort. De ‘echte’ architect en de ‘echte’ componist zijn mensen die deze algemeen menselijke krachten expliciet kunnen gebruiken.

Kunst in de opvoeding is niet een aardig tegenwicht tegen intellectueel onderwijs, geen bonte franje aan het grauwe tafelkleed van ‘het leren’, die dus maar beter kan wor-den weggelaten, maar een integrerend° bestanddeel bij elk leerproces ongeacht het vak. Ik doel hier voornamelijk op de lagere-schoolleeftijd, maar voor het zevende en na het veertiende levensjaar is ‘kunst in de opvoeding’ mutatis mutandis° evenzeer noodzake-lijk. Door kunstelementen als ritme, beeld, klank en beweging, kleur en vorm te gebrui-ken, brengen wij een geestelijke, kwalitatieve werking in de aardse werkelijkheid naar binnen. Wij verbinden kosmos en aarde en dat is nu juist het ‘kunst’-stuk dat bij iedere incarnatie moet worden klaargespeeld. Doe je dit niet, onderwijs je alleen intellectuele dingen in een onkunstzinnige, banale vorm, dan snijd je het kind te vroeg af van zijn kosmische oorsprong; je maakt het misschien slim voor de materiële wereld (en o wee, als dat niet lukt, wat moet er dan gebeuren?), maar ontoegankelijk voor een hogere wer-kelijkheid. Je voedt dan geen ‘mens’ op, maar je conditioneert° iemand op de geestelijke non-productiviteit die wij ‘civilisatie’ noemen.

Op soortgelijke wijze moet de antroposofie een heel andere weg inslaan als het gaat om de genezing van mensen. We komen hiermee op nog veel gladder ijs dan bij het vraagstuk van onderwijs en opvoeding, want de medische wereld is van oudsher een rijk van onaantastbare autoriteit en hoewel duizenden mensen alternatieve geneeswijzen verlangen, omdat ze geen baat hebben gevonden bij gangbare medische behandelingen, geldt ‘de medische wetenschap’ nog steeds als onfeilbaar, zeker bij verreweg de meesten die haar beoefenen en die haar als arts in praktijk brengen, maar ook bij mensen die haar feitelijk de rug hebben toegekeerd.

Fritjof Capra heeft in zijn boek The turning point° in het hoofdstuk getiteld ‘The bio-medical model’ op heldere manier de eenzijdigheid van deze wetenschap geschetst. Na-tuurlijk gaat het hier ook om het mensbeeld waar je van uitgaat. De gedachte dat het li-chaam een soort machinerie is staat aan de wieg van de moderne geneeskunde. Dat houdt in dat je bij ziekte de oorzaak van de storing van de machine opspoort en tracht het beschadigde onderdeel te herstellen of te vervangen door een nieuw onderdeel. Je tracht de ‘ziekteverwekker’ te vinden, laten we zeggen het zand in het raderwerk dat de

71

Page 73: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

boel vast laat lopen, of de chemische aantasting waardoor vitale machinedelen dreigen te corroderen°, en je bestrijdt die veroorzaker: je blaast het zand eruit of je spuit een ander chemisch middel in dat de corrosie ongedaan moet maken. Je snijdt weg, je transplan-teert, je lapt op en vaak lukt dat echt goed. Maar genezen doe je dan natuurlijk niet.

De gedachte dat het ziekteproces gezien moet worden in het geheel van het leven van de betreffende mens, dat het niet als geïsoleerd verschijnsel kan worden bestreden en teniet worden gedaan, omdat dit proces een zin in het geheel heeft, is vaak moeilijk te accepteren. Nog moeilijker is het in te zien dat de ziekte zelf eigenlijk de genezing is van wat tevoren — het kan in een vorig leven zijn — als ziekteverwekkende kracht heeft gewerkt.

Dergelijke inzichten, die de antroposofische wetenschap verschaft, hebben geenszins de consequentie dat je de ziekte dan maar op haar beloop moet laten, opdat ‘de karmi-sche vereffening’ dan ongestoord kan plaatsvinden. Integendeel, de arts is genezer in die zin, dat hij probeert de patiënt door de ziekte heen te helpen. Hij geeft door middel van medicamenten ondersteuning aan het proces van genezing dat het lichaam zelf (beter gezegd de hele mens) bezig is te voltrekken. De ziektesymptomen wijzen op een ziekma-kende oorzaak die door de ziekte ‘beter’ wordt gemaakt, dat wil zeggen: in het geheel van het menselijk leven gezien is het doormaken van een ziekte de overwinning van het eigenlijke ziekmakende.

Daarom is antroposofische geneeskunst over het algemeen geen symptoombestrij-ding, maar hulp aan het organisme de strijd zelf te winnen. Daarvoor is een kennis nood-zakelijk die niet alleen het fysieke lichaam betreft, maar juist in hoge mate doorziet hoe de verschillende wezensdelen van de mens in de verschillende organen werken. In het fundamentele boek over de medische kunst, geschreven door Rudolf Steiner en Ita Wegman: Grundlegendes fur eine Erweiterung der Heilkunst nach geisteswissenschaftli-chen Erkenntnissen° vinden wij beschrijvingen van de chemische processen in de mens in samenhang met de hogere delen (etherlichaam, astraal lichaam en ik) en daarbij wordt aangegeven hoe medicamenten op deze samenhang inspelen, wanneer een even-wichtsverstoring optreedt welke wij ziekte noemen. Door de geesteswetenschappelijke inzichten is het mogelijk de correspondentie van ziekteprocessen met substanties uit de natuur nauwkeurig aan te geven. Er bestaat dan ook een zeer uitgebreide farmacaberei-ding op antroposofische grondslag, waarbij wederom de verbinding met de kosmische krachten opvalt, die zo karakteristiek is voor alle praktische toepassingen van deze gees-telijke stroming.

Een veel gebruikte vorm van bereiding is de ritmische verdunning, die ook in de ho-meopathie wordt aangetroffen. (Vaak worden de homeopathische en antroposofische ge-neeskunde als min of meer gelijk beschouwd, maar dat klopt niet met de werkelijkheid. In welk opzicht zij verschillen kan hier niet worden uiteengezet.) Door de verdunning die zo ver gaat, dat een aanwezigheid van de stof in de oplossing niet meer met een gewone onderzoekmethode valt te constateren, wordt de stof ‘ontmaterialiseerd’, als het ware geopend voor de kosmisch geestelijke werkingen. Een voor de gangbare materialistische zienswijze onacceptabele zaak, maar experimenteel is het niet eens zo moeilijk aan te tonen dat de werking van de zogeheten potentiëring van de stof volkomen onbetwistbaar is. De verklaring is niet gemakkelijk, als men niet bereid is de moleculaire theorie te rela-tiveren.

Dit gebied van de antroposofische wetenschap is een duidelijke metamorfose, je kunt ook zeggen een totale vernieuwing van de oude alchemie. Ook de ware alchemist — niet de latere charlatans — kende de samenhang van de processen in het menselijke organisme met de processen in de natuur, met name in de planten en mineralen. Hij wist bovendien dat deze processen in een direct verband stonden met kosmische werkingen. (Men sprak destijds van de intelligenties van de planeten.)

De strijd tegen de antroposofie van materialistische zijde lijkt zich de laatste tijd toe te spitsen in aanvallen op haar medische inzichten en praktijk. Wanneer men niet vanuit een zekere angst zo hatelijk en smadelijk tegen de antroposofische geneeskunde zou ageren, zou een open gesprek, met wederzijds begrip en tolerantie gevoerd, niet alleen de verschillende richtingen tot vruchtbare inzichten kunnen brengen, maar zou men ook bij diegenen die zich als patiënt aan behandelingen, welke dan ook, overgeven, meer vertrouwen wekken. Gelukkig zijn er ook positieve pogingen op dit gebied ondernomen.

Tenslotte nog een enkel woord over de biologisch-dynamische land- en tuinbouwme-thode. Deze geniet bij het publiek al geruime tijd belangstelling en waardering — de bij-

72

Page 74: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

zonder sterke toename van het aantal BD-bedrijven in en buiten Europa spreekt duide-lijke taal — maar ondervindt van wetenschappelijke zijde nog altijd veel tegenstand.

Het is duidelijk geworden — in de laatste jaren steeds duidelijker — dat de mensen bezig zijn de aarde haar vruchtbaarheid te ontnemen en het leefmilieu te vergiftigen door verschillende manipulaties. Ten eerste het gebruik van chemische bemesting en chemi-sche bestrijdingsmiddelen; ten tweede door anti-ecologische maatregelen (ontbossing, lozingen van giftig afval, dumpingen, enzovoort); ten derde door het gebruik van kern-energie (atoombomproeven, defecte kerncentrales en dergelijke); ten vierde door alle andere schadelijke neveneffecten van de techniek (zure regen). De huidige toestand van milieuverontreiniging en, veel erger: milieuvernietiging is uiterst zorgelijk, dat weet ie-dereen, maar werkelijke ideeën om deze catastrofale ontwikkeling te keren zijn er nau-welijks, het voortreffelijke werk dat bepaalde organisaties en individuele mensen verrich-ten, niet te na gekomen!

Om de bodem waarop onze voedselgewassen moeten groeien gezond en daarmee ook het voedsel zelf weer levend te maken en heilzaam voor de mens, heeft Rudolf Steiner een aantal aanwijzingen gegeven, die betrekking hebben op de wisselwerking van aarde en kosmos en op de stofkringlopen die daarbij een grote rol spelen. Het gaat erom de zogeheten etherische (levens)krachten waarover al eerder in dit boek is gesproken, te versterken. Dit geschiedt door de inrichting van het bedrijf, de verschillende beplantingen naast de gewassen die geteeld worden, door de wisselende bebouwing en de combinatie van gewassen en door het gebruik van zogenoemde preparaten die als sproeipreparaten of mest(compost)preparaten verschillende functies vervullen.

De biologisch-dynamische landbouwbedrijven zijn doorgaans gemengde bedrijven, zodat eigen mest en eigen veevoer kunnen worden geproduceerd. Het geheel krijgt door een goede bedrijfsvoering het karakter van een individueel wezen. Het verzorgen van een dergelijk bedrijf is niet uitsluitend een technisch-economische aangelegenheid, hoewel dit element natuurlijk volop aanwezig is. De landbouwer moet zich thuis voelen in het fijne wisselspel van krachten, waardoor evenwicht — gezondheid — zich kan realiseren. Kennis van de stofwerkingen, van de aardse en kosmische processen (invloed van sterren- en planeetkrachten) als geestelijke openbaringen moet hij op dezelfde wijze hanteren als de goede Vrije-Schoolleraar zijn menskundige inzichten en de antroposofische arts zijn vernieuwde alchemistische wijsheid. Voor hen is er geen werkelijk onderscheid tussen theorie en praktijk!

Van de allergrootste betekenis, zowel voor de medische als voor de agrarische beweging, is het baanbrekende werk geweest van Lili Kolisko°. Zij volgde een aanwijzing van Rudolf Steiner en ontwikkelde een methode om de inwerking van planeetkrachten op stoffen aan te tonen door de gepotentiëerde opgeloste stof in filtreerpapier te laten opstijgen. De stijgbeelden (eigenaardig gevormde randen) van dezelfde oplossing tonen uitermate karakteristieke verschillen bijvoorbeeld bij volle of bij nieuwe maan, of bij een zonsverduistering. Door dit soort stijgbeelden kan ook kwaliteitsverschil wetenschappelijk worden aangetoond, bijvoorbeeld van chemisch bemeste en biologisch-dynamisch be-meste gewassen.

Op grond van dergelijke experimenten kon een methode worden gevonden voor het diagnosticeren van ziekten door verdund bloed in filtreerpapier te laten opstijgen om ver-volgens het opgedroogde stijgbeeld te laten doordringen door water. De nieuwe ‘randen’ die dan ontstaan verwijzen naar de toestand van bepaalde organen in het lichaam; de vormen ‘verraden’ op min of meer duidelijke wijze, of er een storing in het orgaan aanwezig is (capillair-dynamische methode van Kaelin°). Daarnaast ontwikkelde Ehren-fried Pfeiffer° de zogeheten kristallisatiemethode voor het stellen van diagnoses. Deze methode is niet een stijgbeeldmethode, maar is daarmee verwant.

De hier kort geschetste vindingen zijn wetenschappelijke prestaties van de eerste orde en zullen in de toekomst zeker op één lijn gesteld worden met andere opzienbaren-de ontdekkingen in deze eeuw, bijvoorbeeld van het echtpaar Curie°.

Uit deze vluchtige beschouwingen over mens, aarde en kosmos komt wellicht naar voren, dat de antroposofie het meest praktische is wat je maar kunt bedenken, omdat hier niet zozeer ‘mooie gedachten’ en ‘gevoelige idealen’ worden gegeven, maar werk-zame methoden om vernieuwend, verbeterend aan te pakken op de meest centrale le-vensgebieden: voeding, opvoeding, genezing — en juist door de materiële werkelijkheid te doortrekken met spirituele impulsen en de spirituele wereld nooit los te maken van het concreet materiële.

73

Page 75: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

16 Verantwoording voor de toekomst

“Hij is de aanvang van de wegen Gods.”— Bijbel, Job 40:14

Wanneer wij ons afvragen wat het meest kenmerkende van ons tijdperk is, waar de kern ligt van het vraagstuk hoe wij de toekomst bewust moeten vormen, dan geeft de antro-posofie daarop het antwoord: het allerbelangrijkste voor de mens in deze tijd is zich grondig bezig te houden met die machten welke willen verhinderen dat de mensheid tot een harmonie in de samenleving komt. Met het woord ‘machten’ is hier niet zozeer op mensen of groepen van mensen geduid, maar op demonische wezens die hun invloed op alle mensen uitoefenen. Omtrent deze tegenmachten, die in een voorafgaand hoofdstuk al zijn genoemd, moeten wij een exacte kennis zien te krijgen, omdat het huidige ontwik-kelingsstadium van het mensdom dit noodzakelijk maakt.

Hoe is deze uitspraak op te vatten?Ik heb al betoogd dat over de hele aarde mensen bezig zijn een aspect van de ziel te

ontwikkelen, dat in de antroposofie bewustzijnsziel wordt genoemd; hetgeen betekent: een volledig ontwaken van het ik-bewustzijn door de confrontatie met de materiële we-reld.

Het is niet moeilijk te constateren, dat deze ontwikkelingsstap gepaard gaat met een ontplooiing van ongehoord sterke anti-sociale krachten en dit roept de dringende vraag naar het sociale op. Het socialisme in zijn oorspronkelijke betekenis, de behoefte aan verbroedering ontstaat niet toevallig in deze tijd, maar hoort bij de fase van de bewust-zijnsziel als reactie op de diep uit de mens opwellende neiging tot het anti-sociale. Je kunt zeggen dat het anti-sociale inherent is aan de ontwikkeling van de bewustzijnsziel en bij deze ontwikkeling zijn de genoemde tegenmachten volledig betrokken. Wij mogen niet verwachten dat ze van ons af zullen laten — het drama van Faust en Mephistopheles geeft daarvan een exact beeld — maar wij zijn niet willoos aan deze machten overgele-verd, mits wij ze onderkennen. Verzuimen wij dit echter, dan zal het hun lukken de ontwikkeling te corrumperen; de bewustzijnsziel komt dan niet zover als zij moet komen in de toekomst, namelijk tot het vormen van de brug naar een nieuw spiritueel bewust-zijn, waardoor de broederlijkheid onder de mensen werkelijk gerealiseerd kan worden.

Ik heb dit in het begin van mijn boek aangeduid met de uitdrukking ‘door het nulpunt gaan’ om tot een ware vooruitgang te komen. In dit kritieke moment gaat het erom te onderkennen, dat de werkelijkheid van de huidige menselijke situatie alleen in de zin van een drieheid is te vatten. Het gaat niet om de tegenstelling goed en kwaad in dualistische zin: licht contra duister, god contra duivel, rechts contra links, arm contra rijk, vrouw contra man, west contra oost of allemaal omgekeerd, maar om twee mogelijkheden tot eenzijdigheid waartussen ‘het midden’ een levend evenwicht tot stand kan brengen.

De antroposofie spreekt van twee tegenmachten, twee krachtpolen van een een-zijdig karakter die de menselijke ziel uit haar evenwicht willen trekken, die de balans naar de ene of naar de andere kant willen laten doorslaan en daarmee alles wat het sociale leven betreft willen chaotiseren. Zij bestrijden elkaar, maar kunnen elkaar ook op kwalijke wijze de bal toespelen, als er geen middenkracht aanwezig is. Deze tegenmachten noemt de antroposofie Lucifer en Ahriman. De Bijbelse namen zijn Diabolos en Satanas, of ook wel Leviathan en Behemoth: het beest dat oprijst uit de zee en het beest dat op het land te voorschijn komt. Deze imaginatieve beelden zijn door ingewijden geschouwd en kunnen gelden als geestelijke realiteiten.

Nu is het bijzonder interessant het indrukwekkende slot van het oudtestamentische boek Job in dit verband te beschouwen. Job is werkelijk in de nulpuntsituatie aangeland. Hij moet een onnoemelijk lijden doormaken, dat de moderne mensheid ook moet door-maken, maar hij zweert God niet af en ook wil hij niet aanvaarden dat hij zijn lijden als straf moet ondergaan, want hij weet zich niet schuldig in de zin van zich tegen God te hebben gekeerd.

Wanneer zijn vrienden op hem inpraten, hem voorhoudende dat lijden altijd en alleen als straf voor zonden moet worden beschouwd, spreekt hij een diepere notie uit over de oorsprong van leed en ellende. De ontwikkeling van mens en aarde zelf, de verdichting in

74

Page 76: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

de materie, de afsnoering van God, daar, in dat wereldproces is alle lijden gelegen. Want wat is verloren gegaan, welke schat is niet meer op te delven uit de schachten van de aarde? De wijsheid. God alleen kent de wegen van de wijsheid. De mens had vroeger deel aan het voedende licht van de goddelijke wijsheid. Nu is hij door haar verlaten en hoe zal hij de weg tot haar weer terugvinden? De jongeling Elihu verschijnt ten tonele en met vurigheid en kracht tracht hij Job te overtuigen van Gods almacht, van zijn toorn en geweld, waartegenover de mens in zijn kleinheid en waardeloosheid in het niet verzinkt.

Daarna verheft God zelf zijn stem en stelt verpletterende vragen aan Job. Is het om Job inderdaad zijn nietigheid voor te houden, of ligt in deze manifestatie van de goddelij -ke macht waaraan vroegere hoge ingewijden zoals Henoch° nog deel hadden en die nu onbereikbaar is geworden voor de mens, toch een verborgen aansporing het verlorene terug te winnen?

De openbaring die dan volgt, geeft antwoord op deze vraag. God toont aan Job de twee Dieren: Behemoth en Leviathan. IJzingwekkende monsters die breedvoerig worden beschreven. De eerste met ijzeren stangen als botten, de tweede met zijn vlammende adem en zijn stenen hart. En dan staat daar dat ene onopvallende zinnetje dat nog verkeerd vertaald is ook. De Statenvertaling geeft: “Hij is een hoofdstuk der wegen Gods” en het Nederlands Bijbelgenootschap vertaalt (vertaling 1951): “Hij is de eerste van Gods werken”, maar er staat: “Hij is de aanvang der wegen Gods” (Job 40:14). Wat kan dit betekenen? ‘Hij’ is Behemoth-Ahriman. Wanneer de mens aan de drempel komt van het geestesrijk ontmoet hij de machten van het Boze. Staat hij daarvoor en schouwt hij deze machten, dan is hij op de weg tot het goddelijke gekomen. De wegen Gods, de wegen in de werkelijkheid van de geestelijke wereld, openen zich, wanneer de mens door het lijden waarin zijn ik niet ten onder gaat, schouwend wordt. De verschrikkingen van Behemoth en Leviathan moeten onderkend worden. Job ‘verzoent zich’ met God, dat wil zeggen dat hij een nieuwe verbintenis met het geestelijke rijk kan aangaan, hij is een ingewijde van het lijden geworden!

De huidige mens staat onbewust aan de geestesdrempel, is er in zekere zin al over-heen gegaan, maar hij tast daar rond in het donker, omdat zijn aards verstand hem ver-hindert het geestelijke te zien. Daardoor kunnen Behemoth-Ahriman en Leviathan-Lucifer hem van de spirituele werkelijkheid afhouden.

Leviathan-Lucifer, het wezen dat in de Lemurische tijd zijn beslissende invloed op de mens kreeg, werkt in de ziel als de heet ademende Verzoeker. Hij drijft de mens tot eer-zucht, ijdelheid, zelfoverschatting en tot mystieke en religieuze vaagheid. Hij wil de mens wel vergeestelijken, maar hem in zijn sfeer van illusie en vervluchtiging trekken. Als het aan Lucifer lag zouden wij de aarde verlaten en onze verblijfplaats permanent naar een buitenaards, geestelijk territorium verleggen.

Hij werkte in voorchristelijke tijden als inspirator van de wijsheid, als brenger van een vrijheidsimpuls, want de mens kon hierdoor een eigen wijsheid ontwikkelen en zo een zekere zelfstandigheid verwerven. Oorspronkelijk was deze wijsheid natuurlijk alleen voor de geestelijke elite bestemd. Thans is Lucifer juist de grote vijand van de vrijheid, omdat hij de mens van zijn verantwoordelijkheid voor de aarde probeert los te maken. Hij wil niet dat wij het lijden als weg van het ik leren zien. Hij wil het ik verweken met irreëel idealisme en schijnliefde. Illusies, emoties, hartstochten, leuzen en frasen zijn de negatieve gevolgen van zijn activiteit.

Aan de andere kant hebben wij hem nodig, omdat hij helpt ons te verheffen boven het alledaagse. Hij maakt ons gevoelig voor schoonheid en idealisme, voor mystiek en wijsheid uit het verleden, voor traditionele religiositeit. Maar zijn ‘stenen hart’ is ijskoud.

Behemoth-Ahriman is zijn tegenspeler. Duister en verhard is zijn wezen, maar met een mateloos scherpe intelligentie, snijdend en koud als een mes. Hij is de leugengeest of aartsbedrieger zoals de Perzen hem noemden. Hij wil ons doen geloven dat ‘geest’ niet bestaat en dat de wereld zoals wij die met onze fysieke ogen zien, waar is. Hij leeft niet in onze hartstochten en emoties, maar in onze rationele overwegingen, die hij de grote dwalingen van het materialisme inblaast.

Zijn rijk is de dood en hij heerst in de samenleving als de aanstichter van verwarrin-gen en scheuringen, partijvorming en apartheidstendenties. Zijn streven is de mens vol-ledig aan de materie te kluisteren en hem ook na de dood in een lagere sfeer, een soort Hades te houden. Hij wil het ik verharden door macht en leugen. Volgens hem is vrijheid de grootste dwaasheid die er bestaat; alles is gedetermineerd en door (geestloze) wet-matigheden geregeld. Hij is de grote meester van alle bureaucratie en grauwe aardse

75

Page 77: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

sleur; hij is de uitvinder van het modeldenken.Maar ook hem hebben wij nodig als de macht die tegenover de vervluchtiging van

Lucifer vastheid geeft en structuur.Rudolf Steiner heeft deze twee geestesmachten zichtbaar gemaakt en ons daardoor

de mogelijkheid gegeven ons tegen hun verzoekingen te weer te stellen. Hij voerde hen ten tonele in zijn mysteriedrama’s als hoofdrolspelers tezamen met de groep personen die het pad van de inwijding in deze tijd betreden. Hij schilderde in de kleine koepel van het eerste Goetheanum de representant van de mensheid als de middenfiguur die Lucifer boven en Ahriman onder in evenwicht houdt.

In de houten beeldengroep die het centrum van het Goetheanum, dus van de hele antroposofie had moeten vormen, beeldde hij dezelfde drieheid af. Christus, mensheids-vertegenwoordiger, machtig voortschrijdend, gehuld in een gewaad als geweven uit stro-mende liefdekrachten, heft de linkerhand omhoog en strekt de rechter voorwaarts naar beneden gericht. Lucifer verheft zich boven hem, maar de uitstromende liefde van het middenwezen maakt dat hij zichzelf omlaag stort met gebroken vleugels. Onder de zich verheffende Lucifergestalte, voor de toeschouwer links van de Christus, ligt Ahriman in zijn knokige verknoesting machteloos omhoogblikkend. In een grotachtige ruimte daar-onder zien wij de Ahrimanfiguur nogmaals, nu, net als op de plafondschildering, door strikachtige banden gekneveld. Ook dat doet hij zelf, de hand van de mensheidsrepre-sentant wijst slechts in zijn richting. Rudolf Steiner zegt hierover: “Christus is zo afge-beeld dat zijn gestalte als uitdrukking van de belichaamde liefde midden tussen Ahriman en Lucifer is geplaatst. Christus staat niet vijandig tegenover deze beide figuren. Lucifer valt niet omdat Christus hem doet vallen, maar omdat hij de nabijheid van Christus, de nabijheid van het wezen dat de belichaming van de liefde is, niet kan verdragen.” Ditzelf-de geldt voor Ahriman; niet Christus ‘legt hem aan banden’ maar hij zelf moet zich ‘inbinden’ tegenover de kracht van de liefde.

Wie verantwoording wil dragen voor de toekomst zal, op welke manier dan ook, een verhouding moeten vinden tot de realiteit die in deze beeldengroep tot uitdrukking is gebracht.

Antroposofie wil een wekroep zijn tot deze verantwoording.Hiermee ben ik aan het eind gekomen van een uiteraard onvolledige beschrijving

van de antroposofie. Ik kan alleen maar hopen dat de onvermijdelijke tekortkomingen door de eigen studie van de lezer of lezeres zullen worden aangevuld, wanneer deze hoofdstukken althans voldoende interesse hebben gewekt.

Enige zakelijke informatie wordt in het hierna volgende gegeven.

76

Page 78: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

17 Aantekeningen en woordverklaringen

In de tekst wordt naar deze aantekeningen verwezen door het teken °. De cijfers ver-wijzen naar de betreffende bladzijde.

HS 1 Wat is antroposofie? Inleiding.4 Vrij weergegeven citaat van Steiner uit: Anthroposophische Gemeinschaftsbildung,

Stuttgart 1923, GA257. (De Rudolf Steiner Gesamtausgabe (GA) wordt uitgege-ven door Rudolf Steiner Verlag, Dornach, Zwitserland).

4 Rudolf Steiner (1861-1925): grondlegger van de antroposofie.

HS 2 De eeuw van de paradoxie — een tijdsbeeld5 Oswald Spengler (1880-1936): pessimistisch filosoof.5 Djengis-Kan (1167-1227): Mongoolse wereldveroveraar.6 psychofarmaca: medicamenten waarmee zielsziekten worden behandeld.6 genen-manipulatie (DNA): door de biochemie is in deze eeuw de structuur van de

celkern van de geslachtscellen ontdekt waardoor men genetische manipulaties kan gaan verrichten. DNA (desoxyribonucleïnezuur) is de naam van een molecuul in de celkern.

6 Aldous Huxley (1894-1963): Engels romanschrijver.6 George Orwell (1903-1950): Engels romanschrijver en essayist.7 Natura: in de geschriften van de leraren van de klooster-academie te Chartres,

evenals in een werk van de Italiaanse schrijver Brunetto Latini, wordt de gestalte opgeroepen van de godin Natura die in de rijken van de elementen en de planetensferen als scheppend wezen werkte. Zij werd beschouwd als de dienares van de hoogste God.

8 vivisectie: het opensnijden van levende dieren ten behoeve van de medische we-tenschap.

8 Jean-Paul Sartre (1905-1980): een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het atheïstische existentialisme

8 Faust: toneelspel in twee delen van Goethe. De hoofdpersoon Faust zoekt een hogere ontwikkeling van zijn mens-zijn, maar moet daarbij de hulp inroepen van de macht van de boze.

8 Mephisto of Mephistopheles: de cynische begeleider van Faust uit het rijk van de duivelen

8 existentialisme: filosofische stroming in de twintigste eeuw.8 Johann Wolfgang Goethe (1749-1832): groot Duits dichter en natuuronderzoeker.

HS 3 “Het rijk van de geest is niet gesloten”9 “Het rijk van de geest is niet gesloten”: citaat uit Faust van Goethe.9 Ignaz Paul Vital Troxler (1780-1866): Oostenrijks filosoof, arts en politicus.9 Helena Petrowna Blavatsky (1831-1891): stichtster van de Theosofische Vereni-

ging.9 mediamieke weg: door gebruikmaking van een medium; dit is een persoon die,

onder hypnose gebracht, boodschappen uit een andere wereld kan overbrengen zonder daarvan zelf iets te weten.

10 euclidische meetkunde: de ‘uitvinder’ van de vlakke meetkunde was de Griek Euclides.

11 Immanuel Kant (1724-1804): Duits filosoof.11 explicitatie: het uitdrukkelijk formuleren.11 “[…] ware communie van de mens”: citaat uit Rudolf Steiner: Goethes natur-

wissenschaftliche Schriften, GA1, 2e deel blz. 4.

77

Page 79: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

12 Georg Friedrich Wilhelm Hegel (1770-1831): Duits filosoof.

HS 4 Reïncarnatie en karma. De werkelijkheid van het mensen-ik13 entiteit: individueel wezen.

HS 5 Mensbeeld en karma20 aura: voor een beschrijving van de menselijke aura zie Rudolf Steiner: Theosophie,

GA9 (vert. Theosofie, uitg. Vrij Geestesleven, Zeist).20 Dante Alighieri (1261-1521): Italiaans dichter, geleerde en staatsman.20 Brunetto Latini (±1220-1294): geleerde en staatsman in Florence, leermeester

van Dante.21 Life after life door Raymond A. Moody jr., Bantambook. (vert. Leven na dit leven,

uitg. Strengholt, Bussum).22 Kausalkörper: zie Rudolf Steiner: Grundelement der Esoterik, Berlin 1905, GA93a.

HS 6 Karma en vrijheid25 Die Philosophie der Freiheit: Rudolf Steiners filosofische hoofdwerk, GA4 (vert.

Filosofie der Vrijheid, uitg. Servire, Katwijk).25 Wahrheit und Wissenschaft. Vorspiel einer Philosophie der Freiheit, Rudolf

Steiners proefschrift voor het behalen van de doctorsgraad, GA3 (vert. Waarheid en wetenschap, uitg. Vrij Geestesleven, Zeist).

25 Marie Eugenie delle Grazie (1864-1931): Weense dichteres in wier ‘salon’ Rudolf Steiner een vaste bezoeker was.

25 Die Natur und unsere Ideale: opstel uit 1886, te vinden in Methodische Grundlagen der Anthroposophie, GA30.

26 ethiek: leer van het zedelijk gedrag.26 “[…] zintuiglijke wereld.”: citaat uit Rudolf Steiner: Die okkulten Grundlagen der

Bhagavad Gita, Helsinki 1913, GA146, blz. 35.27 27 oktober 1918 […]: citaat uit Rudolf Steiner: Geschichtliche Symptomatologie,

Dornach 1918, GA185, blz. 131.

HS 7 Christologie28 gnostiek of gnosis: letterlijk ‘kennis’. Er was een heidense, een joodse en een

christelijke gnosis. Wijsheidsstromingen uit de eerste eeuwen van onze jaartel-ling waarin nog veel oude mythologische beelden en occult-filosofische inhouden leefden. Tegenwoordig kan de gnosis zich weer in een positieve belangstelling verheugen. Zie o.a. Walter Nigg: Das Buch der Ketzer, Zürich 1986.

28 syncretistisch: syncretisme volgens Van Dale: versmelting van wijsgerige en reli-gieuze opvattingen en meningen van verschillende herkomst, zonder dat de te-genstrijdigheden worden opgeheven en een diepere synthese wordt bereikt.

28 exegese: verklaring, uitleg; wordt speciaal voor de Bijbel gebruikt.29 mysteriën: tempel- of orakelplaatsen waar de daartoe geschikt bevonden mensen

ingewijd konden worden. Dat wil zeggen dat zij een hoge spirituele wijsheid over kosmos en mens overgeleverd kregen en door oefening en beproeving uiteinde-lijk in direct psychisch contact konden komen met hogere wezens van geeste-lijke geaardheid (goden). Alle religie, wetenschap en kunst gingen in de oudheid van dergelijke centra uit.

29 Zarathustra: ingewijde leraar van de oude Perzen. Hij leefde duizenden jaren voor Christus, maar zijn leer werd telkens vernieuwd, zodat de historische Zarathus-tra meestal veel later wordt gedateerd.

29 islam: godsdienst gesticht door Mohammed, de Arabische profeet. Islam betekent overgave.

29 Koran: heilig boek van de islam, waarin Mohammeds openbaringen zijn opgeschre-ven.

78

Page 80: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

29 het vijfde Evangelie: Rudolf Steiner spreekt in 1913 en 1914 op verschillende plaatsen over het leven van Jezus voor de Jordaandoop. Deze voordrachten zijn gebundeld en in de volledige uitgave van zijn werken genummerd GA148; gedeeltelijk vertaald als Het vijfde Evangelie, uitg. Vrij Geestesleven, Zeist.

29 Akasha-kroniek: een heel hoge sfeer van de geestelijke werelden, alleen voor de ingewijde toegankelijk, waarin het ‘wereldgeheugen’ is gelegen. Het ‘lezen in de Akasha-kroniek’ is ook voor de ingewijde niet gemakkelijk, omdat deze ‘kroniek’ niet uit stilstaande beelden bestaat, maar een levende en beweeglijke bewust-zijnservaring is.

30 hoge hiërarchieën: geestelijke wezens van hogere geaardheid dan de mens in een negenvoudige opstijgende ordening.

30 graalschaal: in de middeleeuwse graaloverleveringen vindt men de beschrijving van een schaal waarin Jozef van Arimathea het bloed dat uit de wonden op Golgotha stroomde, opving. Deze schaal is het graalsymbool, dat wil zeggen het symbool voor de diepste aspecten van het Christusmysterie.

30 Maria Magdalena: zuster van Martha en Lazarus. Zij is de ‘zondige’ vrouw die door haar grote liefde de genade deelachtig wordt de Herrezene op de paaszondag-ochtend het eerst te aanschouwen.

30 Keltische: Het Keltische — vooral Ierse — christendom speelde bij de ontwikkeling van de vroege middeleeuwen een heel belangrijke rol. Het bezat nog een spiritualiteit en natuurverbondenheid die het Roomse christendom miste.

30 Johannes Ruusbroec (1292-1381): mysticus uit de zuidelijke Nederlanden.31 fantoom: zie Rudolf Steiner: Von Jesus zu Christus, Karlsruhe 1911, GA131.31 samengerolde zweetdoek: zie Johannes 20:7.31 doketisme: zie bijvoorbeeld Walter Nigg: Das Buch der Ketzer.32 Mattheüs 17:10-15: ‘Maar ik zeg u: Elia is reeds gekomen, en zij hebben hem niet

herkend. — Toen begrepen de leerlingen dat hij over Johannes de Doper tot hen had gesproken’

32 Johannes 9:1-3: ‘En hij zag in het voorbijgaan een mens die blind was van zijn geboorte af. En zijn leerlingen vroegen hem: Rabbi, wie heeft gezondigd, hijzelf [dus in een vorig leven! –WFV] of zijn ouders [oudtestamentisch — WFV] dat hij blind geboren werd?’.

32 William Shakespeare (1564-1616): Engelse toneeldichter.32 Christus und die menschliche Seele: Norrköping 1914, GA 155.33 het zware kruishout overeind te trekken: dit schilderij maakt deel uit van een

serie van zes doeken die Rembrandt voor prins Frederik Hendrik schilderde. Zij beelden de gebeurtenissen op Golgotha uit. Deze serie bevindt zich thans in de oude Pinacotheek te München.

HS 8 Wereldontwikkeling34 Gustav Kirchhoff (1824-1887): Duits natuurkundige.34 Charles Darwin (1809-1882): Engels natuurvorser.34 homo sapiens: wetenschappelijke term voor de mens, de met rede behepte mens34 quantumfysica: de moderne fysica of natuurkunde die zich bezighoudt met uiterst

kleine deeltjes.34 holistisch: holisme is een denkwijze die zich op gehelen richt.34 Fritjof Capra: modern fysicus, schrijver van The Tao of Physics en The turning

point, (vert. Tao van fysica en Keerpunt, uitg. Contact, Amsterdam).34 paradigma: denkmodel, interpretatiekader.34 Cartesiaans: van Cartesius of Descartes (1596-1650), belangrijk Frans filosoof uit

de zeventiende eeuw.34 Newtoniaans: van Newton (1643-1727), Engels wis- en natuurkundige.34 Simone Weil (1909-1943): Joods-Franse schrijfster, een van de origineelste en

imponerendste gestalten in onze eeuw.34 De wetenschap van de geheimen der ziel: Rudolf Steiner: Geheimwissenschaft

im Umriss, GA13 (vert. De wetenschap van de geheimen der ziel, uitg. Vrij Geestesleven, Zeist).

35 Pierre Teilhard de Chardin (1881-1935): jezuïetenpater, geleerde, aanhanger van de evolutietheorie volgens Darwin, maar met een geheel eigen visie.

79

Page 81: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

35 postuleert: het bestaan, de waarheid van iets zonder bewijs aannemen.35 finalistisch: op een doel gericht.35 convergeren: samenkomen.35 Omega: laatste letter van het Griekse alfabet. Bedoeld als het einde, de vervulling.

Zo ook gebruikt in de Openbaring van Johannes.35 previtaal: voordat het leven er is.35 oerbaaierd: aanvankelijke chaotische toestand.35 biosfeer: sfeer van het leven.35 noösfeer: sfeer van de geest.35 reflexie: het nadenken.35 dominantie: overheersing.35 complexificatie: het steeds ingewikkelder worden.35 aeonen: zeer lange tijdruimten.35 Alpha: eerste letter van het Griekse alfabet; begin.35 noögenese: het ontstaan van de denkende geest.36 paleontoloog: geleerde die de wetenschap van de oeroude levensvormen bestu-

deert.36 diametraal: lijnrecht.36 clairvoyant: helderziende.36 hiërarchisch: zie aantekening bij blz. 54.36 Genesis 1: eerste boek van het Oude Testament, waarin de wereldschepping wordt

beschreven.37 ethersoorten: zie Ernst Marti: Die vier Äther, uitg. Freies Geistesleben, Stuttgart.39 manicheïsme: leer van de grote ingewijde Mani of Manes. Een christelijk-gnosti-

sche wereldbeschouwing waarin het Perzische licht-duistermotief, goed en kwaad, centraal staat. Mani leefde in de derde eeuw na Christus.

39 katharisme: christelijke stroming in Europa (vooral Zuid-Frankrijk) tijdens de elfde tot de dertiende eeuw. De kerk heeft deze sekte laten uitroeien. De leer van de Katharen vertoont duidelijk manicheïstische trekken.

39 androgyn: mannelijk en vrouwelijk in één wezen verenigd.40 phylum: eigenlijk blad; technische term uit de evolutieleer duidend op een uitwaai-

ering van verschillende diersoorten die van een zijtak van de levensstamboom afstammen.

40 reflexieve denken: het nadenken.40 Aus der Akasha-Chronik: GA11 (vert. Uit de Akasha-kroniek, uitg. Vrij Geestes-

leven, Zeist).

HS 9 Over de hemelse hiërarchieën41 polytheïsme: veelgodendom.41 monotheïsme: ééngodendom.41 Paulus: de grote apostel van het christendom was oorspronkelijk een joodse

ingewijde Farizeeër.41 Dionysius Areopagita: zie ‘Handelingen der Apostelen’ in het Nieuwe Testament,

hoofdstuk 17 laatste zin41 Areopagus: rotsachtige heuvel in Athene waar de Hoge Raad — die dezelfde naam

droeg als de heuvel — regelmatig bijeen kwam.41 […] op Golgotha meebeleefd: zie J.G. Sutherland: Het visioen van Dionysios

Areopagites, Driebergen.41 Johannes Scotus Erigena (810-877): filosoof wiens werk in de dertiende eeuw

door de kerk werd verboden.41 Karel de Kale (823-877): kleinzoon van Karel de Grote, koning van Frankrijk.42 Notre Dame de Chartres: zie W.F. Veltman: Chartres, uitg. Vrij Geestesleven,

Zeist.42 Calvinisten: aanhangers van Johannes Calvijn, die fel gekant zijn tegen de

voorstelling van goddelijke wezens.42 Joost van den Vondel (1187-1679): Nederlands dichter.42 Copernicus (1473-1543): Poolse kanunnik en geleerde die een nieuw astronomisch

wereldbeeld ontwierp, dat door de R.K. kerk als ketterij werd verworpen.43 [...] graalchristendom kan worden aangeduid: zie Rudolf Steiner: Die Mission

80

Page 82: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

einzelner Volksseelen, Oslo 1910, GA121 (vert. De volkszielen, uitg. Vrij Gees-tesleven, Zeist).

43 Simon Vestdijk (1898-1971): Nederlands schrijver en essayist.43 Rainer Maria Rilke (1875-1926): Oostenrijks dichter.43 soma-ritueel: in de oudste Veda, de Rig Veda, het heilige geschrift van de Indiërs,

vindt men een hymne aan de heilige soma.43 immanent: inwonend, innerlijk erin werkend.43 transcendeert: gaat boven en buiten de aardse werkelijkheid.44 Ptolemaeïsch: Ptolemaeus is de Griekse astronoom, wiens wereldbeeld met de

aarde in het midden en de planetenbanen als concentrische cirkels daaromheen behouden bleef tot Copernicus een andere visie gaf.

HS 10 Tijdperken en culturen47 zodiak: de twaalf sterrenbeelden van de dierenriem.47 Plato: (428/427-348/347 v.Chr.): Grieks filosoof.47 Jeanne d’Arc (1412-1431): geïnspireerd boerenmeisje dat de Engelsen uit Frankrijk

wist te verjagen.47 theosofische nomenclatuur: in de werken van H.P. Blavatsky worden termen ge-

bruikt die Rudolf Steiner aanvankelijk in zijn geesteswetenschappelijke publika-ties en lezingen overnam, omdat hij schreef en sprak voor een publiek dat daar-aan gewend was.

48 geologie: wetenschap die de aarde in haar stoffelijke samenstelling onderzoekt, te-vens hoe de verschillende gesteenten zijn ontstaan.

48 etnologie: wetenschap omtrent rassen en volken.49 Vedische nomadencultuur: ongeveer 7000 jaar voor Christus kwamen er Arische

‘kolonisten’ over het Himalayagebergte in het Indische land. Zij waren nomaden en hadden een godsdienst die veel later in heilige boeken is opgetekend: de Veda’s. ‘Veda’ betekent ‘weten’.

50 Chaldeeuws: in Babylonië was een stam van Chaldeeën-priesters.50 apocalyptisch: de Apocalypse of Openbaring van Johannes is het laatste boek van

het Nieuwe Testament. Hierin wordt in overweldigende beelden het einde van de wereld beschreven.

HS 11 De scholingsweg van de antroposofie52 Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden?: Rudolf Steiner: Wie

erlangt mann Erkenntnissen der Höheren Welten?, GA10 (vert. Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden? uitg. Vrij Geestesleven, Zeist).

53 Rozenkruiserij: een verborgen broederschap die als inwijdingsteken en hoog christelijk symbool een kruis met zeven rozen had. Aan het begin van de zeven-tiende eeuw werden er geschriften uit deze stroming gedrukt. Het oorspron-kelijke Rozenkruiserdom is een voortzetting van het Johanneïsche of esoterische christendom.

53 Theosofie en De wetenschap van de geheimen der ziel: zie noten bij blz. 37 en 63. In beide werken is een hoofdstuk aan de scholingsweg gewijd.

53 esoterisch: voor ingewijden.54 Bhagavad Gita: heilig geschrift van de Indiërs. Het is oorspronkelijk een onderdeel

van het grote heldendicht Maha-bharata en het geeft het gesprek weer tussen de held Arjuna en zijn wagenmenner Krishna, die zich openbaart als de hoogste godheid.

54 Boeddha: de grote Verlichte wiens leringen miljoenen mensen, hoofdzakelijk in Azië, de weg naar een beter leven wijzen.

56 autosuggestie: jezelf iets wijsmaken dat objectief niet bestaat.

HS 12 Beweging en vereniging — een kroniek59 spiritisme: stroming die de geesten van de gestorvenen wil bereiken door langs

mediamieke weg met hen in contact te komen.

81

Page 83: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

59 Herakles: de Griekse halfgod die twaalf gigantische werken moest verrichten die als ‘inwijdingsstadia’ zijn te beschouwen. Een ervan was het schoonmaken van een ontzettend smerige stal van een koning wiens paarden mensen vraten, zodat niemand de stal durfde reinigen.

60 l’art pour l’art: de kunst om de kunst: slagzin van de negentiende-eeuwse kunst-opvatting.

60 […] Erkenntnis Land.” : vertaling van het Schiller-citaat: “Alleen door de och-tendpoort van het Schone drong je door in het land van het kennend inzicht.” Uit het gedicht Die Künstler.

60 Luzifer-Gnosis: het tijdschrift Luzifer, spoedig gefuseerd met het Oostenrijkse tijd-schrift Gnosis was het orgaan waardoor Rudolf Steiner zijn geesteswetenschap schriftelijk aan de leden van de Deutsche Sektion van de Theosofische Vereni-ging kon bekendmaken. Enkele grondleggende werken zijn eerst in artikelvorm in dit blad verschenen. Het bestond van 1903 tot 1908. Door overstelpend druk-ke werkzaamheden kon Steiner de uitgave van het blad niet voortzetten.

60 maçonniek: van de Vrijmetselarij.60 Marie von Sivers (1867-1948): belangrijkste medewerkster van Rudolf Steiner.

Spraakkunstenares. Later lid van het bestuur van de Allgemeine Anthroposophi-sche Gesellschaft, leidster van de ‘Sektion für redende und musizierende Künste’.

60 Der Blaue Reiter: kunstenaarsgroep in München waartoe o.a. Wassili Kandinsky, Paul Klee en Franz Marc behoorden.

60 mysteriedrama’s van Rudolf Steiner: deze ontstonden in de jaren 1910-1913 en werden in München geschreven, ingestudeerd en opgevoerd. In het verzamelde werk staan zij onder nr. GA14.

61 Ster van het Oosten: genootschap binnen de theosofische beweging, dat propa-ganda maakte voor de komst van de Wereld-leraar, volgens hun zeggen een wederverschijnen van Christus in een Indisch kind, Krishnamurti.

61 Annie Besant (1847-1933): voorzitster van de Theosofische Vereniging na H.P. Blavatsky.

61 Von Seelenrätseln: GA21.61 dr. Ita Wegman (1876-1943): Nederlandse arts, belangrijke medewerkster van

Rudolf Steiner vooral in de jaren sinds 1920. Door haar kwam het medische werk in de antroposofische beweging tot krachtige ontplooiing.

HS 13 Het Goetheanum64 Edouard Schuré (1841-1919): Frans schrijver vooral beroemd door zijn boek De

grote ingewijden.64 kapiteel: de dragende kop van een zuil.64 Christian Morgenstern (1871-1914): Duits dichter.65 metamorfose: vormverandering in de organische of in de psychische wereld.65 Jugendstil: een kunststijl die aan het einde van de negentiende eeuw zich ontwik-

kelde met een streven naar het levend-beweeglijke.66 architraaf: steunbalk die op de kapitelen van de zuilen rust.66 Marc Chagall (1887-1984): schilder van Russisch-Joodse geboorte.67 expressionistisch: kunststijl van het begin van de twintigste eeuw, waarbij het

innerlijk uitgedrukt wordt.

HS 14 Sociale vernieuwing. Vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid68 Aufruf an das Deutsche Volk und an die Kulturwelt: te vinden in GA23 (zie

hieronder).68 Kernpunkte der sozialen Frage in den Lebensnotwendigkeiten der Gegen-

wart und Zukunft: GA23 (vert. De kernpunten van het sociale vraagstuk, uitg. Vrij Geestesleven, Zeist).

68 reductionistisch: volgens een denkwijze die de werkelijkheid laat samenvallen met een aspect ervan.

69 apperceptie: duidelijke waarneming, heldere voorstelling.

82

Page 84: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

69 correlatie: onderlinge betrekking.

HS 15 Mens, aarde en kosmos74 integrerend: wezenlijk tot het geheel behorend.74 mutatis mutandis: veranderd wat veranderd moet worden, met de voor de toe-

passing in een ander geval nodige veranderingen.74 conditioneert: in een toestand brengen van onvrije, stereotiepe reacties.74 The turning point: opmerkelijk geschrift van Fritjof Capra, zie noot bij blz. 63.75 corroderen: aantasten door chemische inwerking.75 Grundlegendes fur eine Erweiterung der Heilkunst nach geisteswissen-

schaftlichen Erkenntnissen: door Rudolf Steiner en Ita Wegman, GA27 (vert. Grondslagen voor een verruiming van de geneeskunde, uitg. Vrij Geestesleven, Zeist).

76 Lili Kolisko (1889-1976): ontwikkelde de zogenoemde stijgbeeldmethode.76 W. Kaelin (1888-1973): onderzoeker die werkte volgens aanwijzingen van Rudolf

Steiner.76 Ehrenfried Pfeiffer (1899-1961): verrichtte onderzoek op natuurwetenschappelijk

gebied naar aanwijzingen van Rudolf Steiner.77 echtpaar Curie: Pierre en Marie Curie (1859-1906, 1867-1934): ontdekkers van de

radioactiviteit.

HS 16 Verantwoording voor de toekomst79 Henoch: grote mysterieuze mensheidsleider uit de Atlantische voortijden, van wie

het Bijbelboek Genesis zegt: ‘Hij wandelde met God en hij was niet meer, want God nam hem weg’ (Gen. 5:24).

83

Page 85: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

18 Informatie over organisaties en instellingen.

Nederland

Antroposofie algemeen

Antroposofische Vereniging in NederlandBoslaan 123701 CJ Zeist03404-18216

Allgemeine Anthroposophische Gesellschaft;Freie Hochschule fur GeisteswissenschaftGoetheanumCH-4143 DornachZwitserland

Landelijke Bibliotheek van de Antroposofische Vereniging in NederlandRiouwstraat 12585 GP Den Haag070-3540118

Opleidingen

Vrije HogeschoolHoofdstraat 203972 LA Driebergen03438-18044Propedeutisch studiejaar; Scholingscursussen antroposofie; orientatie- en vervolg-

cursussen, o.a. op kunstzinnige gebieden.

Onderwijs

Ca. 80 scholen werkend volgens de pedagogische beginselen van dr. Rudolf Steiner.

Organisaties

Algemeen Secretariaat van de Vrije SchoolbewegingHoofdstraat 203972 LA Driebergen03438-31772

84

Page 86: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Vereniging voor Vrije OpvoedkunstPostbus 968602509 JG Den Haag070-3246307

Vrij Pedagogisch Centrum;Bond van Vrije Scholen;Stichting Rudolf Steiner Pedagogie;Landelijke schoolbegeleidingsdienst:

allemaal bereikbaar via het Algemeen Secretariaat (zie boven).

Opleidingen

Hogeschool voor OpvoedkunstSocrateslaan 22a3707 GL Zeist03404-37900

Omscholingscursussen van het Vrij Pedagogisch CentrumHoofdstraat 203972 LA Driebergen03438-21114

Geneeskunde

Organisatie

Federatiebureau Anthroposofische GezondheidszorgProfessor Bronkhorstlaan 103723 MB Bilthoven030-293584Dit bureau kan adressen verstrekken over gevestigde antroposofische artsen,

alsmede adressen voor nadere informatie over opleidingen voor artsen, fysio-therapeuten, verpleegkundigen, kunstzinnige en muziektherapie, eurythmiethe-rapie en psychotherapie.

Instellingen

Willem Zeylmans van EmmichovenkliniekProf. Bronkhorstlaan 103723 MB Bilthoven030-289911

Stichting Arta, verslavingszorgKrakelingweg 253707 HP Zeist03404-14112

Geneesmiddelenproducenten

Weleda Handelsonderneming BVVan de Spiegelstraat 162518 ET Den Haag070-3469641

Wala-Nederland BVVan Gijnstraat 20

85

Page 87: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

2288 GB Rijswijk070-3191158

Onderzoeksinstituten

Stichting Anthroposofisch Medisch OnderzoekPostbus 4473720 Bilthoven030-289870

Louis Bolk InstituutHoofdstraat 243972 LA Driebergen03438-17814

Stichting Fundamenteel Immunologisch KankeronderzoekFred. Hendriklaan 863708 VE Zeist

HeilpedagogieVeertien instituten voor kinderen en volwassenen

Organisatie

Heilpedagogisch VerbondDuinweg 353735 LC Bosch en Duin03404-35222

Opleidingen

Opleiding tot Z-verpleegkundige in heilpedagogisch verbandDuinweg 353735 LC Bosch en Duin03404-35210

Landbouw en voeding

Bedrijven

Ongeveer 230 agrarische bedrijven in Nederland

Organisatie

Nederlandse Vereniging tot Bevordering der Biologisch-Dynamische LandbouwPostbus 173970 AA Driebergen03438-31740

86

Page 88: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Opleidingen

Studiecentrum KraaybeekerhofPostbus 173970 AA Driebergen03438-12925Ondernemers-opleiding natuurvoeding; jaarcursus ‘Mens en milieu’; scholingscursus-

sen voor BD-landbouw; voeding en diëtiek, fenomenologie; aarde, mens en kosmos; bos, boom en milieu.

Warmonderhof, middelbare land- en tuinbouwschoolThedingsweert 34012 NR Kerk-Avezaath03340-14048

Dienstverlening

Triodosbank NVPostbus 553700 AB Zeist03404-16544

lona-StichtingHerengracht 2761016 BX Amsterdam020-233353

Sociale Driegeleding

Organisatie

Werkgemeenschap voor Sociale Driegeleding, tevens opleidingVoorschoterlaan 783062 KS Rotterdam010-4128742

Tijdschriften

Mededelingen voor leden van de Antroposofische Vereniging in NederlandBoslaan 123701 CJ Zeist03404-18216

Vrije Opvoedkunst, orgaan van de Vrije-SchoolbewegingPostbus 968602509 JG Den Haag070-3246307

87

Page 89: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

Vruchtbare Aarde,orgaan van de Biologisch-dynamische landbouwbewegingPostbus 173970 AA Driebergen03438-31740

Driegonaal, tijdschrift voor sociale driegeledingPostbus 52542000 GG Haarlem

Jonas, algemeen opinietijdschriftWeteringschans 76/11017 XR Amsterdam020-239895/277202

Kunst

Academie voor Eurythmie en Nederlands Eurythmie EnsembleRiouwstraat 12585 GP Den Haag070-3550039

Nederlandse School voor SpraakvormingFrankenslag 112582 HB Den Haag070-3559330

Overige opleidingen

De Kleine Prins, hogere beroepsopleiding voor kunstzinnig-therapeutische en psy-chosociale beroepen op antroposofische grondslag

Postbus 648482506 CE Den Haag070-3683647

Academie de Wervel, kunstzinnige en muziektherapieChoisyweg 23701 TA Zeist03404-23194/23376

De Christengemeenschap

Beweging tot Religieuze Vernieuwing, landelijk secretariaatGroot Hertoginnelaan 42517 EG Den Haag070-3451506De Christengemeenschap als beweging tot religieuze vernieuwing is met hulp van

Rudolf Steiner ontstaan in 1922. Zij is te beschouwen als een geestverwante stroming die echter van de antroposofie onderscheiden moet worden, omdat het bij de laatste om een geesteswetenschap gaat en niet om een kerkgenootschap waarbij het cultisch-sacramentele leven de centrale plaats inneemt.

Het hier gegeven overzicht van organisaties en instellingen die verband houden met de

88

Page 90: Veltman, Willem, F. - Antroposofie De Weg Van Het Ik

antroposofie is niet volledig. Wie meer informatie wenst, kan zich wenden tot het secre-tariaat van de Antroposofische Vereniging in Nederland.

België

De belangrijkste adressen voor informatie over antroposofische instellingen en activitei-ten in België zijn:

Anthroposofische Vereniging in BelgiëKardinaal Mercierlei 152600 Berchem (Antwerpen)03-2390872

Federatie van Rudolf Steinerscholen in Vlaanderen,Secr. N. HellemansLamorinièrestraat 772018 Antwerpen03-2302444

Vrije Volkshogeschool op anthroposofische basisKardinaal Mercierlei 152600 Berchem (Antwerpen)03-2396613De Vrije Volkshogeschool organiseert cursussen en is uitgever van het tijdschrift

Drieblad.

89