View
16
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
Meer dan honger stillen? EEN SOCIAALHISTORISCH ONDERZOEK NAAR DE ROL VAN GEMAKSVOEDING IN DE
BELGISCHE NAOORLOGSE HUISKEUKEN
Sarah Daniels
Faculteit van de Economische, Sociale en Politieke
Wetenschappen en Solvay Business School
Meer dan honger stillen? Een
sociaalhistorisch onderzoek naar de rol van
gemaksvoeding in de Belgische naoorlogse
huiskeuken
Academisch proefschrift ter verkrijging van de graad van Doctor in de Sociale
Wetenschappen: Sociologie
Sarah Daniels
Promotor: prof. dr. Ignace Glorieux
Copromotor: prof. dr. Peter Scholliers
Meer dan honger stillen?
Een sociaalhistorisch onderzoek naar de rol van gemaksvoeding in de Belgische naoorlogse
huiskeuken
Academisch proefschrift
Ter verkrijging van de graad van Doctor
aan de Vrije Universiteit Brussel
door
Sarah Daniels
2016
Doctoraatsjury
Promotor: Professor dr. Ignace Glorieux
Copromotor: Professor dr. Peter Scholliers
Voorzitter: Professor dr. Patrick Stouthuysen
Overige leden: Professor dr. Charlotte De Backer
dr. Anne Roeters
dr. Dieter Vandebroeck
Inhoudsopgave Dankwoord i
Synopsis v
Meer dan honger stillen? 1
ALGEMENE INLEIDING EN VERANTWOORDING PROEFSCHRIFT 1
Probleemstelling 1
Focus van dit onderzoek 12
Structuur van dit onderzoek 18
Theoretische situering 23
OVER VOEDING, VOEDINGSGEWOONTEN EN HUN SOCIAAL-CULTURELE FUNCTIES 23
Twee voedingscomponenten: cuisine vs. structuur 25
De paradox van de omnivoor: neophilia vs. neophobia 28
Gemaksvoeding geduid 37
Conclusie 47
Benaderingswijze en bronnen 49
ONDERZOEKSVRAGEN, -INSTRUMENTEN EN TOEPASSING 49
Onderzoeksvragen en doelstelling 49
Voorstelling van de benaderingswijze: a practice-based approach 51
Het nut van deze benadering in het kader van dit onderzoek 53
Data: kwantitatief met een kwalitatieve aanvulling 55
Conclusie 76
DEEL 1 77
Historische context 79
DE PRODUCTIE VAN VOEDING, DE ROL VAN RECLAME, DE VERANDERENDE SAMENLEVING EN NORMEN
79
De oorsprong van gemaksvoeding, haar ontwikkeling en rol in de rationalisering van de
keuken (voor 1945) 80
De verdere expansie, modernisering en drang naar authenticiteit na 1945 82
De toegenomen commercialisering en het belang van marketing na 1945 91
De naoorlogse introductie en evolutie van gemaksvoeding 92
Conclusie 126
Definitie en consumptie van gemaksvoeding 129
NAAR EEN HEDENDAAGSE BEGRIPSBEPALING VAN GEMAKSVOEDING, HAAR AANDEEL IN
VOEDINGSUITGAVEN EN ROL IN DE VOEDINGSCULTUUR 129
Wat is gemaksvoeding? 130
Over de rol van sociale achtergrond en gezinskenmerken 136
De rol van gemaksvoeding in onze voedingspatronen 138
Resultaten 142
Conclusie 154
DEEL 2 157
De structuur van kookgewoonten 159
EEN HISTORISCHE EVOLUTIE IN DE TIJDSBESTEDING AAN EN DE ORGANISATIE VAN KOKEN 159
Veranderingen in de kookstructuur 162
Een langetermijnanalyse van de tijdsbesteding aan koken 164
Resultaten 166
Conclusie 180
De betekenis(-sen) van koken 183
OVER DE INVULLING EN DE BETEKENIS VAN KOKEN, EN MAALTIJDOPVATTINGEN 183
Wat is koken? 185
Over de rol van sociale achtergrond en gezinskenmerken 186
De invulling en betekenis van koken in onze maaltijdstructuur 190
Resultaten 192
Conclusie 206
Deel 3 209
De rol van gemaksvoeding in onze voedingscultuur 211
OVER DE IMPACT VAN GEMAKSVOEDING IN HET BEWAREN EN/OF HET ONTWRICHTEN VAN DE
MAALTIJDSTRUCTUUR 211
De rol van gemaksvoeding in de maaltijdstructuur 213
Over de rol van sociale achtergrond en gezinskenmerken 215
Naar een geïntegreerde benadering van gemaksvoeding 216
Resultaten 219
Conclusie 224
Conclusie 227
OPZET, RELEVANTIE EN BELANGRIJKSTE CONCLUSIES, EN PISTES VOOR VERDER ONDERZOEK 227
Uitgangspunt van dit onderzoek 227
Focus van dit onderzoek 230
Bevindingen 234
Interpretatie van de bevindingen 239
Suggesties voor verder onderzoek 241
Bijlagen 247
Bijlage bij hoofdstuk 4 248
Bijlage bij hoofdstuk 7 (constructie van de somschalen) 250
Referentielijst 253
i
Dankwoord
Toen ik aan deze studie over voeding begon, wist ik niet dat ze me zo dicht ging brengen bij wat
in de maatschappij leeft, en dat de sociologische inzichten via informatie over de keuken, zo
veelbetekenend zouden geweest zijn. Een studie met voeding als onderwerp, is een studie die
‘langzaam aan de kook moet worden gebracht’, en die de tijd vraagt om te laten bezinken
voordat men er de smaak volledig van te pakken krijgt. Het lezen van literatuur over voeding
bleek niet enkel bijzonder leerrijk en inspirerend, maar ook opmerkelijk herkenbaar. Geregeld
doken grappige, mooie, leuke, maar soms ook minder leuke anekdotes en verhaallijnen op, die
me deden beseffen dat voeding een veel centralere en intiemere rol in mijn leven speelt, dan ik
ooit tevoren had kunnen denken.
Dat voeding meer betekent dan enkel het stillen van honger, had ik al op jonge leeftijd begrepen.
Mijn grootvader was een strenge man van weinig woorden. Wanneer ik voor mijn eerste
communie, de opdracht kreeg een woord van dank te uiten aan mijn grootouders, had ik dan ook
de grootste moeite iets voor hem te schrijven. Tot ik besefte dat het maken van verse soep zijn
manier was om aan zijn kleinkinderen te communiceren dat hij ze graag zag. De tekst op mijn
bedankkaartje was op mijn beurt mijn manier om aan te geven dat hij me met die soep gelukkig
maakte. Tien jaar later, wanneer hij op sterven lag en de woorden me tekort schoten, bleek
voeding opnieuw een ‘gemakkelijk’ aanknopingspunt te zijn. Het laatste gesprek dat we met
elkaar hadden, ging over hoe sterk de sla die ik in onze tuin geplant had, al gegroeid was.
Afb. communiekaart
Zodra dieper over voeding wordt gereflecteerd, volgt al snel de conclusie dat voeding veel meer
inhoudt dan enkel het vervullen van een lichamelijke basisbehoefte. Het is mede door deze
sociale component van voeding en vele andere jeugdherinneringen (de soep van mijn
grootvader, de traditie van verse kaastaart op verjaardagen, mijn oudtante die die door het
kookprogramma van Antonio Carcluccio plots pastagerechten begon klaar te maken, het verhaal
van mijn ouders die bij hun huwelijk de raad kregen ingefluisterd om altijd ‘hun patatten voor de
volgende dag te schillen’ om gelukkig te leven, …) dat ik in 2010 gekandideerd heb voor de
positie als doctoraat onderzoeker in voedingssociologie. In de jaren daarop, bleven deze
persoonlijke herinneringen, mij de nodige energie geven om vol te houden. Toch was ook dit
soms een uitdaging. Een doctoraatsonderzoek vereist volharding en inzet, wetenschappelijk,
maar ook, en misschien zelfs vooral, persoonlijk. Ik vergelijk het soms met finger food of een
aantrekkelijk nieuw hapje waar je met een zekere nieuwsgierigheid voorzichtig van proeft, maar
het al eens kan tegenvallen en minder smaakvol is dan verwacht. Op zo’n momenten is de steun
van collega’s, familie en vrienden enorm belangrijk.
Allereerst wil ik mijn promotor prof. dr. Ignace Glorieux bedanken, voor de vele kansen, de
vrijheid en de tijd die hij mij gegeven heeft om zelf mijn weg en stijl te vinden. Ik wil hem dan
ook bedanken voor zijn vertrouwen en de vele fijne en eerlijke gesprekken en open discussies.
Zo herinner ik mij het moment dat ik de complexiteit van het thema gemaksvoeding ten volle
begon te vatten, en ik altijd bij hem terecht kon met moeilijke (en waarschijnlijk erg grappige)
vragen die hij steeds serieus nam: ‘Ignace, wat met gemalen peper of gesneden stukken vlees op
een stokje?’
Daarnaast ben ik ontzettend veel dank verschuldigd aan prof. dr. Peter Scholliers. Zijn werk en
interesse in voeding, waren erg inspirerend voor mij. Ik heb erg veel gehad aan zijn uitgebreide
feedback, hulp en enthousiasme, die een goede leerschool waren, en mij ook de nodige motivatie
gaven om door te zetten. Zelf omschreef hij zich ooit als een ‘goede en correcte huisvader’ die
bekommerd is om zijn studenten, en die rol speelt hij geweldig goed. Ik wil hem bedanken voor
zijn hulp en bijdrage aan dit proefschrift, maar ook voor het advies om af en toe eens van de zon
te genieten, te gaan sporten of een roman te lezen. Iedere doctoraatstudent kent het wel: het
knagende schuldgevoel wanneer het werk even opzij wordt geschoven (‘ik zou beter…’).
Wanneer dan in het weekend plots een mail opdook met de hint om de teugels wat losser te
laten, dan werd dat steeds heel ernstig genomen (‘… maar ik moet van Peter’).
Ook wil ik mijn juryleden bedanken voor hun bijzonder uitgebreide en leerrijke feedback bij het
lezen van mijn proefschrift.
Verder wil ik al mijn collega’s van TOR bedanken. Peggy, Sarah, Djiwo, Julie, Lauren, Filip,
Wendy, … , bedankt voor alle hulp, de schouderklopjes en de vele fijne momenten. Het zijn
iii
vooral de kleine dingen met jullie, die gewaardeerd werden (samen een koffie gaan halen,
genieten van een lunch, elkaar op te beuren met leuke, mooie en grappige mails, of zelfs tijdens
de late uurtjes te dansen in de gangen). Graag wil ik ook Inge Mestdag bedanken die het thema
‘voeding’ in de onderzoeksgroep TOR, en zelfs in de sociologie in België heeft geïntroduceerd. Ik
heb haar werk, dat in grote mate de brug naar dit proefschrift vormde, steeds als voorbeeld
genomen.
Bij FOST kwam ik terecht in een hechte groep van enthousiaste en gedreven collega’s, allemaal
bezig met hetzelfde thema ‘voeding’. De korte bezoekjes aan het FOST-lokaal, gaven mij steeds
de nodige inspiratie en werklust. Speciale dank gaat uit naar Willem Scheire, voor zijn hulp en
aanmoedigingen, en naar Nelleke Teughels, voor haar verhelderende inzichten die me terug op
het juiste spoor brachten wanneer het overzicht even zoek was.
Was het niet bij mijn collega’s, dan was het wel bij mijn vriendinnen, Laura, Elise en Sara (de
chica’s), waar ik de nodige ontspanning vond. Jullie zijn de beste! Er bestaat geen wetenschap die
kan verklaren hoe wij hecht wij aan elkaar hangen. Merci meiden!
Dank ook aan mijn ex-treingenoten (Waldo, Stephanie, Sarah, Tim, …) die de lange pendelritten
tussen Deinze en Etterbeek steeds gezellig, en zelfs zo onvergetelijk hebben gemaakt, dat ze (ik
meen dit!) gemist worden.
Ik wil ook mijn ouders en schoonfamilie bedanken voor hun goede zorgen, onvoorwaardelijke
steun, liefde en oprechte belangstelling. Ook mijn zus verdient hier een vermelding. Zuster, merçi
ve de support en de zotte momente soême. De manier waarop jij uw dromen najaagt (en
waarmaakt) is bewonderenswaardend.
Tot slot nog een speciaal dankwoord aan Sven, mijn levenspartner en beste vriend. Jouw
optimisme, humor, nuchterheid, en liefde waren van onschatbaar belang. Zonder jou was dit
doctoraat nooit gelukt. Bedankt om mij te steunen in alles, mij de moed te geven vol te houden,
en mij tijdig van achter mijn laptop te halen, voor een verfrissende wandeling, een mooie
fietstocht, een deugddoende koffie of een ijsje op het strand. Jij hebt dit doctoraat, en al de
gevoelens die daarbij komen kijken, van het dichtst meegemaakt. Onlangs betrapte ik mezelf
erop dat ik het had over ‘ons doctoraat’ en dàt is het ook. Het is ‘ons kindje’ en hoewel ik besef
dat dit voor jou vaak een lastig en vervelend kind moet zijn geweest, hoop ik toch dat je er nu
fier op kan zijn. Proficat lief!
Deinze, januari 2016
Financiering
Dit onderzoek werd gefinancierd door Omnivore paradoxes in history. Food traditions and
novelties in Europe since 1800 (GOA69).
v
Synopsis
Indien het over verandering in voedingsgewoonten gaat, kan de opkomst van de zogenaamde
gemaksvoeding (convenience foods) niet genegeerd worden. Ze vormt een van de meest
fundamentele, maar ook omstreden voedingstrends van de afgelopen decennia. Hoewel ze geen
nieuw fenomeen is, is dit type van voeding sinds enkele decennia wel aan een opvallende
opmars bezig. Sommige spreken over een ware revolutie, met het gevolg dat haar sterke opmars,
ook zorgen baart. Vragen rijzen, onder meer, over haar impact op het koken en eten, en op de rol
en de betekenis van voeding in ons leven. In welke mate vervangt ze de huisbereide maaltijd, en
vormt ze een breuk met conventionele normen, kook- en eetgewoonten? Zet het voedingsgemak
van gemaksvoeding aan tot snacken, eten op flexibele tijdstippen, en individueel ‘graasgedrag’
(zelfs bij koppels en gezinnen met kinderen), of vormt ze daarentegen, net een garantie voor het
voortbestaan van onze ‘maaltijdtradities’? Ondanks de grote aandacht voor deze ontwikkeling, is
er nog maar weinig onderzoek naar verricht. Gezien haar groeiend aandeel in de
voedingsconsumptie, is het belangrijk haar intrede en rol in onze voedingscultuur beter te
begrijpen. Of en hoe gemaksvoeding onderdeel vormt van onze voedselpraktijken, staat centraal
in dit proefschrift. Speciale aandacht gaat naar haar invloed op hoe we koken en eten. Informatie
haal ik uit diverse bronnen, gaande van voedingsreclame via diepte-interviews, tot zeer concrete
informatie uit huishoud- en tijdsbudgetdata.
Ik neem de jaren 1950 en de radicale doorbraak van de consumptiesamenleving als vertrekpunt,
en illustreer wat inzichten in (gemaks-)voeding, leren over onze recente geschiedenis,
veranderende leefgewoonten, -en voorkeuren. Ik sta stil bij de complexiteit bij de invulling van
het begrip ‘gemaksvoeding’ en toon aan dat ondanks tegenbewegingen, gemaksvoeding een
trend is, die zich zal blijven ontwikkelen, en onze (voedings-)gewoonten verder bepalen.
Bovendien scheppen de bevindingen ook duidelijkheid in de betekenis van koken en voeding,
die enerzijds ten prooi lijken te vallen aan een algehele verhaasting, en anderzijds een nooit
eerder geziene belangstelling genieten.
HOOFDSTUK 1
HOOFDSTUK 1
1
1.
Meer dan honger stillen? ALGEMENE INLEIDING EN VERANTWOORDING PROEFSCHRIFT
No people, however hungry, has escaped its effects, for there is now no society which merely
eats to live. Everywhere, eating is a culturally transforming – sometimes a magically
transforming – act. It has its own alchemy. It transmutes individuals into society […]. It changes
personalities […]. It functions like ritual. It becomes ritual. It can release power. It can create
bonds. It can signify revenge or love. It can proclaim identity.
F. Fernandez-Armesto (2002a: 33-34), Food: A history
When we eat, we are not merely consuming nutrients, we are also consuming gustatory (i.e.,
taste-related) experiences and, in a very real sense, we are also ‘consuming’ meanings and
symbols [...]. Thus, it is no exaggeration to say that when humans eat, they eat with the mind as
much as with the mouth.
A. Beardsworth & T. Keil (1997: 51-52), Sociology on the menu
Probleemstelling
In de zomer van 2014 werd in De Standaard de tijdelijke rubriek “Het brood van morgen”
opgenomen waarin enkele van de meest recente voedingsinnovaties werden besproken. In een
artikel dat op 26 juli verscheen, ging het over “het poeder dat eten maakt en een vorm van eten is
dat even efficiënt is als kraantjeswater. Krijg je honger als je met iets anders bezig bent? Dan vul je
toch gewoon een glas met kraanvoeding: snel, gezond, efficiënt” (26/07/2014, p. 16). Alhoewel? In
HOOFDSTUK 1
het artikel wordt eten als een ‘luxe’ voorgesteld: een activiteit die voor alsmaar meer mensen
een struikelblok betekent in hun dagelijkse bezigheden en hun streven naar productiviteit. Die
(keuken-)sleur valt volgens het artikel, evenals al de andere “rompslomp” en stress (zoals de
bezorgdheid omtrent wat gezond, goed is en wat niet), simpelweg met het poedervoedsel te
omzeilen. Vanuit een instrumenteel perspectief bekeken, is deze ‘kant-en-klare’ vorm van eten
inderdaad een bijzonder efficiënte en rationele vorm van energie-inname. Toch blijft het de
vraag in hoeverre mensen ook effectief in dit verhaal (zullen) meestappen? Eten gaat om veel
meer dan enkel een instrumentele bezigheid en het stillen van honger. Het gaat ook om de
honger naar ervaringen en de constructie van levensstijlen, emoties, culturen en sociale
verhoudingen (Falk, 1994). Om de Franse socioloog Claude Fischler te citeren:
“Man feeds not only on proteins, fats, carbohydrates, but also on symbols, myths,
fantasies” (1980, p. 937).
Deze symbolen, mythes of, kortweg, sociale en culturele aspecten van voeding vallen niet zo
maar weg te cijferen. De dag dat individuen zich enkel nog maar met pillen, poeders of drankjes
voeden, en ongeacht het moment van de dag, de locatie en het gezelschap eten, is nog lang niet
aangebroken (Belasco, 2002b; Mestdag, 2007a, b). Wat mensen eten, is net zoals de manier
waarop ze dat doen, sterk doordrongen van sociale regels en normen. Wat eetbaar en lekker is,
welke ingrediënten het best met elkaar samengaan, hoe maaltijden bereid en gegeten worden,
zijn verre van arbitrair en universeel, maar het resultaat van waarden en normen die
daaromtrent ontstaan zijn, en na verloop van tijd vanzelfsprekend werden (Beardsworth & Keil,
1997). Deze regels zijn ingebed in onze cultuur, en geven het dagelijks leven zin en betekenis
(Rozin, 1998). Voeding vormt een integraal onderdeel van ons leven, hangt samen met ons
welzijn en heeft een enorme invloed op hoe de tijd besteed, ingedeeld en beleefd wordt
(Kjaernes & Holm, 2007; Warde & Gronow, 2001). We eten om twaalf uur ’s middags, niet
(enkel) omdat we honger hebben, maar omdat het eenmaal ‘tijd’ is om te eten, en een
rustmoment in de dag te plannen. Daarnaast speelt voeding ook een sleutelrol in de wijze
waarop ze culturen van elkaar onderscheidt (of bindt), sociale grenzen worden afgebakend en
mensen zich tot elkaar verhouden en gedragen (Pollan, 2013; Wrangham, 2009). Veel meer dan
taal, kan voeding, culturen en mensen dichter bij elkaar brengen (Montanari, 2004). Wellicht is
voeding de belangrijkste schakel die de verschillende wereldpopulaties en culturen met elkaar
verbindt, gaande van nood naar deugd en van eten om te leven naar leven om te eten (Julier,
2002). Wat we eten en de manier waarop, zegt veel over wie we (willen) zijn. Het maakt de
maatschappelijke krachtsverhoudingen bekend. Voeding raakt aan de kern van
maatschappelijke veranderingen. Ze opent deuren naar nieuwe inzichten, in de manier waarop
kook- en eetpatronen, een spiegel zijn van de tijdgeest en de maatschappelijke context, en niet
HOOFDSTUK 1
3
enkel doorheen de tijd en met de samenleving evolueren, maar ook de samenleving mee vorm
geven en doen veranderen. Voeding is deel van een groter geheel (Marshall, 2005; Scholliers,
2014). Ze staat in wederzijdse dialoog met onze leefwereld, veranderende gewoonten, behoeften
en verlangens (Bahr Bugge & Almås, 2006; Mintz, 1996). Ze vormt de grootste industrie ter
wereld, heeft veel macht en invloed, kent een enorme variatie aan producten en behoort tot een
van de grootste genoegens maar ook ongenoegens en bedreigingen in het leven (bijv. ziekte,
hongersnood, het leefmilieu, duurzame voeding, de gezondheid of het verdwijnen van
‘tradities’). Precies dat maakt onderzoek naar een schijnbaar banaal onderwerp als voeding zo
relevant en actueel (Belasco, 2002a; Rozin, 1998; Verbeek, Debackere, & Wouters, 2003). Zoals
socioloog Stouthuyzen (2015, p. 79) stelt “mogen we niet blind zijn voor wat we als
vanzelfsprekend beschouwen en net daarom in eerste instantie irrelevant zouden vinden”.
Terwijl voorheen slechts weinigen het primaire levensbelang en de noodzakelijkheid van
voeding in twijfel trokken, werd er tot ruim de jaren 1980 niet of onvoldoende bij stil gestaan
dat een dergelijk evident begrip als voeding, aan zovele maatschappelijke en sociaal-culturele
dimensies raakt. Wetenschappers die dat wel deden (voornamelijk sociale en culturele
antropologen en enkele historici) werden aanvankelijk onvoldoende ernstig genomen en
dienden hun interesse in voeding extra te verantwoorden, in een wereld waarin andere, grotere
en meer belangrijke maatschappelijke kwesties leken te spelen (Belasco, 2008). Wat dat betreft,
is veel veranderd. Langzaam kwam het besef dat de studie van het alledaagse (zo ook van
voeding) deze ‘bredere’ maatschappelijke kwesties niet uit de weg gaat, maar net overkoepelt en
weerspiegelt (Scott, 2009). Deze toegenomen belangstelling kadert binnen een culturele
omdraai of wetenschappelijke wending (de zogeheten cultural turn) met aandacht voor
materiële cultuur, het sociale handelen, de alledaagse leefwereld, het hoe en het waarom achter
consumptiepatronen (Trentmann, 2009; Woodward, 2007). De wetenschappelijke honger naar
voeding(-sgewoonten) nam de afgelopen dertig jaar opvallend toe en kreeg steeds meer
respons: van producent tot consument, van academici tot beleidsmakers, van experten tot de
media. Als onderzoeksveld staan voedingsstudies niet langer in de startblokken, is het niet
langer een discipline in ontwikkeling die haar onderzoeksbelang dient te legitimeren, maar een
interdisciplinair studiegebied dat duidelijk zichtbaar is en waarvan het academische en
maatschappelijke belang algemeen (of alleszins meer dan vroeger) erkend wordt (Freedman,
2014).
Deze toegenomen interesse in voeding kwam niet zonder reden. Nieuwe sociale denkkaders en
wetenschappelijke paradigma’s vinden hun oorsprong steeds in veranderingen in de
samenleving (Hancock & Garner, 2009). De voedingsindustrie heeft niet stilgestaan. De
samenleving evenmin. In het verlengde van de globalisering, de industrialisering en de
HOOFDSTUK 1
standaardisering van de voedselketen, is de voedingssector (ook vanwege de competitie) blijven
inspelen op innovatie en vernieuwing (Marshall & Pettinger, 2009; Scholliers, 2014). De
toename in transportmogelijkheden, de verdere mechanisering, de evoluties in wetenschap, de
uitbreiding en de transformatie van distributie- en handelszaken en marketingmogelijkheden,
hebben tot een reeks aan nieuwe toepassingen in de voedingsindustrie geleid (bijv. aquacultuur,
vriesdrogen, voedingsadditieven, andere verpakkingswijzen en voedingsmiddelen). Deze
veranderingen hangen samen met veranderingen op andere niveaus van de samenleving: de
toename van alleenwonenden en tweeverdieners, de migratie en internationalisering, de
vergrijzing, het combineren van alsmaar meer activiteiten uit diverse levenssferen en de
afstemmingsproblemen die hieruit voortvloeien (bijv. lange pendeltijden). Dit alles heeft bij
wetenschappers (waaronder bij sociologen), maar ook bij de overheid, het maatschappelijke
middenveld en het grote publiek, het bewustzijn en het debat rond onze (veranderende)
voeding(-sgewoonten) ontketend. Het staat in relatie met vele van de grote prangende vragen
van onze tijd. Deze discussies hebben betrekking op de betekenis die mensen vandaag (nog) aan
voeding toekennen en over de rol die voeding en het bereiden ervan, in het dagelijks leven nog
spelen, gaande van een must tot een lust. Met dit proefschrift wil ik bijdragen tot dit debat over
veranderende voedingspraktijken. Hiervoor verdiep ik mij in een thema dat de laatste jaren
centraal is komen te staan in de voedingsliteratuur, namelijk convenience foods.
De opkomst van convenience foods (letterlijk vertaald, ‘gemaksvoeding’), is een fenomeen waar
niet aan voorbij kan worden gegaan. Als over verandering in voeding wordt gesproken, komt het
thema gemaksvoeding snel op de voorgrond. Gemaksvoeding wordt als een van de belangrijkste
symbolen gezien in de manier waarop het proces van rationalisering zich in het voedingsaanbod
en de alledaagse voeding- en leefgewoonten verankerd heeft (Teuteberg, 2007). Onze
eetgewoonten mogen dan nog niet zijn vervangen door maaltijdpillen of poedervoedsel, toch
lijken we alsmaar meer ons heil te zoeken in het ‘voedingsgemak’ van dit type van voeding. De
vele ontwikkelingen die ten grondslag liggen aan dit soort van voeding (op vlak van bijv. het
bereiden, het bewaren, het bewerken en het verpakken van producten) vormen de belangrijkste
fundamenten van de huidige moderne voedselindustrie (Capps, Tedford, & Havlicek, 1985).
Samen hebben deze ontwikkelingen een weg geplaveid naar een uitgebreide waaier aan
voedingsmiddelen, die het resultaat van een proces van eeuwen is, en heel wat taken eigen aan
het koken, geheel of gedeeltelijk, van de (huis-)keuken in de markt hebben gezet. Dat gaat van
conserven en diepvriesmaaltijden tot bewerkte producten of in folie verpakte maaltijden
waarbij slechts enkele prikjes en drie minuten in de microgolfoven volstaan om te kunnen eten.
Een ander voorbeeld dat het belang van bereid voedsel illustreert, is de opkomst van
buitenshuis eten (bijv. in restaurants, broodjeszaken of fastfoodketens).
HOOFDSTUK 1
5
Te midden van al de maatschappelijke veranderingen en verschuivingen die zich de laatste
decennia hebben voltrokken, leg ik mij in dit onderzoek toe op de wijze waarop dit zogenoemd
“snelle voedsel” onderdeel is geworden van onze voedingscultuur, en met welke impact op hoe
we koken en eten (Fresco, 2012, p. 467).
Dit is reeds een korte schets waarover ik het in deze studie zal hebben, alvorens een verdere
situering naar de centrale vraagstelling, de relevantie en de opbouw van dit proefschrift te
geven. In deze studie focus ik mij specifiek op België en Vlaanderen, ondanks het feit dat mijn
onderzoek ook meer ruimere tendensen en ontwikkelingen in andere Westerse landen kan
reflecteren.
Wat is gemaksvoeding?
Een cruciale vraag die zich aandient, is: ‘wat is gemaksvoeding?’ In essentie omvat
gemaksvoeding alle voedingswaren die snel en eenvoudig te bereiden zijn of meteen genuttigd
kunnen worden. De term wordt als een verzamelnaam gebruikt voor voedsel en maaltijden
waarbij (een deel) van het werk, de (culinaire) kennis en de tijd nodig om te koken aan de
voedingsindustrie en andere voedingsproducenten is uitbesteed. Vele van de voedingsmiddelen
die vandaag gekocht worden, vereisen minder werk aangezien ze al schoongemaakt, geschild,
voorgekookt, gefileerd, gekruid, voorgesneden, verpakt, al volledig bereid of kant-en-klaar zijn
(Teuteberg, 2007). Een bezoek aan de supermarkt leert dat dit type van voeding de
winkelrekken domineert en ook alsmaar meer de versafdelingen inpalmt. Gemaksvoeding
bestaat in diverse vormen en varieert van producten die hapklaar of ready-to-eat zijn, naar
producten die ready-to-reheat of ready-to-cook zijn. In een rapport over de voedingsindustrie in
Vlaanderen wordt gesproken over “Do-It-For-Me-Foods” (Verbeek et al., 2003, p. 54). Doorgaans
wordt het gebruik van gemaksvoeding geassocieerd met het werk, de tijd, de moeite en de
voorbereidingen die het in de keuken uitspaart. Toch heeft het ook impact op de
maaltijdplanning, het doen van boodschappen, het plannen en eten van maaltijden en het
uiteindelijke afwas- en opruimwerk (Traub & Odland, 1979). In de winkel kan het minder tijd en
werk vergen om al de ingrediënten te verzamelen: het snel grissen van een kant-en-klaar
maaltijdpakket uit de koelafdeling volstaat en dat is ook zeker het geval voor maaltijden die aan
huis geleverd worden. Daarnaast kan gemaksvoeding ook meer variatie in het wekelijkse
eetpatroon brengen, bij gebrek aan inspiratie of bij mensen met beperkte kookvaardigheden of
mobiliteit. Het hebben van diepvriesproducten of groenten in blik in huis, kan een bezoek aan de
winkel uitstellen: alle ingrediënten zijn dan immers voorhanden. Het aanbod aan individueel
geproportioneerde maaltijden kan de kans op voedselverspilling verkleinen en een nuttig
HOOFDSTUK 1
alternatief zijn bij een drukke levensstijl. Behalve kant-en-klare maaltijden die nog steeds een
handeling van de consument vereisen (bijv. het opwarmen, afwassen en opruimen), impliceert
buitenshuis eten nog minder werk.
Over de algemene definitie van gemaksvoeding bestaat consensus (nl. snel, gemakkelijk en
tijdbesparend), ondanks het feit dat meer onenigheid bestaat over de concrete invulling ervan,
en over welke voedingswaren onder gemaksvoeding vallen en welke niet. Net zoals bij andere
alledaagse fenomenen kan iedereen zich wel een idee vormen omtrent gemaksvoeding. Zo zullen
diepvriespizza’s, fastfood en kant-en-klare maaltijden wellicht de eerste voedingswaren zijn die
bij mensen opkomen wanneer ze aan gemaksvoeding denken. Toch is gemaksvoeding een breed
interpreteerbaar, haast containerbegrip en dit vanwege het ontbreken aan een eenduidige
betekenis. Daarnaast is het begrip haast niet aanwezig in ons taalgebruik. Toch is ook in landen,
waar het begrip wel vaker voorkomt in de taal (bijv. Angelsaksische landen), het definiëren van
‘gemaksvoeding’ een even complex gegeven. In de alledaagse communicatie vormt dit niet
zozeer een probleem, maar wel in een onderzoek dat zich specifiek over dit thema buigt
(Jackson & Viehoff, 2016). Wat is immers onderzoek zonder duidelijkheid over het onderwerp?
De term ‘gemaksvoeding’ kan heel eng opgevat worden (alleen kant-en-klare maaltijden), maar
ook heel ruim waarbij in essentie alles wat van de grond geraapt of van een boom kan geplukt
worden als ‘gemaks’voedsel geïnterpreteerd kan worden (Gofton, 1995a, p. 156; Jackson, 2013).
Hoewel ook een appel ‘kant-en-klaar’ om uit de hand te eten is, geldt de term ‘gemaksvoeding’ in
essentie enkel voor verwerkte voedingsmiddelen waar de mens zijn hand in heeft (Jackson,
2013). Toch zijn ook fijne bereide vleeswaren ‘kant-en-klaar’ om te eten of het brood mee te
beleggen dat we vers (doorgaans al gesneden) uit de broodautomaat halen, en op elk tijdstip van
de dag kunnen eten (bijv. onderweg, tijdens het werk of bij een hongergevoel tussen de
maaltijden door). ’s Avonds openen we een zakje chips op de trein, eten we een ijsje van de
ijskar, ontkurken we zonder moeite (misschien zelfs met een schroefdop) de fles wijn die we
gekocht hebben of drinken we een tas oploskoffie. Deze producten zijn een zodanig evident
onderdeel van onze cultuur en leven geworden, dat we als het ware een zucht slaken als we het
reservoir van het koffiezetapparaat met koffiebonen of water moeten vullen. Ondanks het feit
dat bewerkte producten zoals roomijs, margarine, kaas, snoepgoed, ontbijtgranen, fijne
vleeswaren, frisdrank, confituur, koffie, brood, … als ‘gemaksvoeding’ kunnen worden
beschouwd, worden ze niet (langer) zo opgevat. Haast niemand denkt er nog bij na om vele van
de producten die ze dagelijks gebruiken, op voorraad hebben en ready made gekocht hebben,
nog zelf te maken (Short, 2003). Dit maakt gemaksvoeding tot een dynamisch (maar ook
complex) begrip (Scholliers, 2015a).
HOOFDSTUK 1
7
Wat vroeger als gemaksvoeding of als nieuw, uniek of een luxe werd gezien, enkel voor speciale
gelegenheden, is vandaag een evidentie. Uiteraard gaat daar een heel proces aan vooraf
(Geldhof, 2007; Scholliers, 2007). Een historisch onderzoek op basis van consumentenbladen
van Test-Aankoop illustreert dit mooi. In verschillende adviesbladen in de jaren ‘60 en ‘70 wordt
industrieel bereide chocolademelk nog als een uiterst uniek en innovatief product voorgesteld,
kant-en-klaar om te drinken, eenvoudig in gebruik en even lekker als huisbereide
chocolademelk. Aan het begin van de jaren ‘90 was de industriële productie van chocolademelk
echter al zodanig ingeburgerd, dat het door Test-Aankoop niet meer als een ‘gemaks’product
werd weergegeven. Hetzelfde kwam naar voren bij adviesbladen over yoghurt. Zo werd de
consumptie van industrieel bereide yoghurt tot eind de jaren ‘70 nog afgeraden en kregen
consumenten het advies, om thuis zelf yoghurt te (blijven) maken. Eind jaren 1980 werd yoghurt
niet langer meer gezien als gemaksvoeding. Vergelijkbare bevindingen zijn te vinden in
commerciële adviesbladen over geconcentreerde tomatenpuree, mayonaise en zelfs theezakjes
(Degreef, 2015). Indien de definitie van gemaksvoeding echter constant in ontwikkeling is, hoe
haar dan te omschrijven? De complexiteit bij het proberen vangen van de term ‘gemaksvoeding’
in een definitie duikt snel op bij het raadplegen van eerdere studies. Deze oefening lijkt evident,
vormt een cruciale stap in elke probleemomschrijving, maar wordt zelden of slechts
uitzonderlijk gemaakt. Veel van de definities die in de literatuur circuleren, missen diepgang.
Soms wordt een lijst met voorbeelden gegeven die wel een indruk geven, maar geen duidelijke
criteria om haar meetbaar te maken. Om voorbij dit abstracte denken te geraken, is het
belangrijk rekening te houden met de historische context en op basis van de verschuivingen in
het marktaanbod en de de betekenis(-sen) van voeding, een fundamentele afbakening uit te
werken (Scholliers, 2015a). Vaak wordt dit probleem van conceptualisering wel aangekaart,
terwijl er verder niet op wordt ingegaan, met het gevolg dat de verwarring hieromtrent enkel
maar blijft ‘gevoed’ worden. Dit maakt dat gemaksvoeding ‘alles en niets’ tegelijkertijd is, terwijl
er wel geregeld naar verwezen en over gesproken wordt. Uiteraard zijn er uitzonderingen. Het
werk van deze auteurs zal dan ook verder in deze studie nog besproken worden, hoewel ook
veel van hun voorstellen tegenstrijdig zijn en niet standvastig. Dit komt ook door de grote
verscheidenheid aan producten die vandaag bestaan, elk met hun eigen kenmerken en
samenstellingen. Dat vandaag simpelweg een ei in vloeibare vorm kan gekocht worden,
hardgekookt en geschild, gesneden, gefrituurd, in poedervorm of bereid als muffins,
eierpannenkoeken, tortilla’s of eiersalades, toont aan hoe diepgaand gemaksvoeding zich in elke
voedingscategorie heeft genesteld. Denk hierbij ook maar aan het ruime assortiment van kant-
en-klare babyvoeding, zonder daarbij zelfs nog maar aan de vele andere verschillen in merken,
prijzen, voedingswaarde, verpakkingen, imago of luxe karakter te denken (Daniels & Glorieux,
2015).
HOOFDSTUK 1
Het is opvallend dat waar gemaksvoeding een dermate belangrijke motor van de
voedingsindustrie is, haar begrip niet (beter of meer) in ons taalgebruik ingeburgerd is.
Hierdoor is het moeilijk concrete – en vooral onderling vergelijkbare - cijfers te geven over de
evolutie en het marktaandeel van dit soort voeding, aangezien veel afhangt van de manier
waarop gemaksvoeding gedefinieerd wordt. Toch laat ik ook dit, deels vanwege de nog algemene
aard van de inleiding, even terzijde en doe ik een poging om haar huidige rol in
voedingsgewoonten te bespreken.
Groeiend belang van gemaksvoeding
Ondanks de onenigheid die bestaat omtrent de definiëring van gemaksvoeding, komen
onderzoekers wel tot de eenzelfde vaststelling dat ze een onmiskenbaar gegeven van onze
voedingscultuur is en een fenomeen is waar we niet meer omheen kunnen. Marktonderzoek
toont aan dat bij benadering vier op de vijf consumenten in België dit type van voeding kopen,
meestal in de supermarkt of in de voedingswinkel, maar ook door bereide maaltijden
buitenshuis te nuttigen of thuis te laten leveren (persoonlijke communicatie met dhr. G. Gallet op
21/11/2011 over de resultaten van het onderzoeksbureau GfK over de Belgische bereide
maaltijdensector in opdracht van BReMA1; OIVO, 2006).
Het succes van gemaksvoeding beperkt zich bovendien niet tot de huishoudelijke sfeer. Ook, en
vooral, in restaurantkeukens, tavernes, eetcafés, grootkeukens, traiteurzaken en andere
instellingen (bijv. hotels, ziekenhuizen, scholen en vliegtuigmaatschappijen) is de consumptie
van gemaksvoeding (bereide en bewerkte producten) in stijgende lijn. Voor chef-koks en
cateringbedrijven bespaart gemaksvoeding werk in de keuken, brengt ze tijdwinst en is ze een
manier om de voedselveiligheid aan te pakken. Een tendens die dit duidelijk illustreert, is hoe
Frankrijk (een land dat internationaal een hoogstaande verfijnde culinaire gastronomie wordt
toegekend) het bij wet heeft vastgelegd hoe restaurants zich voortaan met een logo home made
dienen te ‘etaleren’ om restaurantbezoekers erop te wijzen dat hun gerechten volledig
‘huisbereid’ zijn, hoewel ook dit breed interpreteerbaar is. Niettemin toont het aan hoe
gemaksvoeding centraal is komen te staan in het denken van consumenten over voeding
(Sorrell-Dejerine, 2014). Immers, wat is nog echt vers, zelf bereid en puur natuur?
Terwijl gemaksvoeding voorheen enkel in geval van nood (bijv. voedseltekorten,
seizoensgebondenheid en houdbaarheid) werd gebruikt, lijkt ze nu een alsmaar meer evident
1 Belgian Ready Meals Association, de Belgische vereniging voor de bereide maaltijden die kort na de dioxinecrisis is ontstaan.
HOOFDSTUK 1
9
onderdeel te zijn geworden van onze alledaagse voeding en een kwestie van smaak en keuze te
zijn (Scheire, 2015). Dat blijkt ook uit verkoopcijfers. Zo zijn de uitgaven aan ‘bereide maaltijden’
(“in de ruime betekenis van het woord”, bijv. pizza’s, desserts, quiche, maaltijdsoep, bereide
salades en sandwiches) tussen de jaren 1980 en 2006 meer dan vervijfvoudigd (OIVO, 2006, p.
6). Deze cijfers zijn tien jaar oud, en met het alsmaar groeiende assortiment gemaksvoeding, is
het de vraag of deze uitgaven niet nog verder zijn toegenomen. Statistieken van een
marktonderzoek in de UK bevestigen dat hoewel tussen 1974 en 2011 nauwelijks iets gewijzigd
is aan de totale consumptie van vleeswaren, onbewerkte vleesproducten marktaandeel verloren
hebben aan bereide, bewerkte en kant-en-klare vleeswaren (BBC, 2013). Ook in België komen
marktonderzoekers tot gelijkaardige conclusies. Tussen 2005 en 2010 hebben verse
aardappelen terrein verloren ten opzichte van verwerkte aardappelen in diepvries en vers
verwerkte in vacuüm verpakte aardappelen (geschild en versneden) die zelfs – zeker te
vermelden waard - tot viermaal zo duur zijn. Ook het aangekochte volume bereide maaltijden
per capita is blijven toenemen. Dit komt vooral door het toegenomen assortiment aan vers
gekoelde maaltijden die sinds 2007 het marktsegment van diepvries inpalmen (persoonlijke
communicatie met mvr. N. Cattoor op 21/11/2011 op basis van de jaarpresentatie GfK gegevens
uit 2010). Deze laatste tendens valt ook af te leiden uit reclame, waarbij fabrikanten van
diepvriesproducten sinds enkele jaren, opvallend meer overtuigingsargumenten gebruiken om
de consument tot aankoop aan te zetten (bijv. de verschuiving van ‘diepvries’ naar ‘vriesvers’)
(Brockman, 2014). Tot slot nog een illustratie: in 2010 verkocht Delhaize bijna 30 miljoen
bereide maaltijden (niet gespecificeerd in het rapport), een spectaculaire groei na de uitbreiding
van haar assortiment met 40 procent (deels vanwege de kant-en-klare maaltijden door bekende
topkoks) (Delhaize Groep, 2010, p. 18). Ariane Louwaege (2014, p. 3), secretaris-generaal
BReMA, erkent dat de sector van bereide maaltijden sinds 1995 een “quasi ononderbroken groei”
heeft gekend. Onder de term ‘bereide maaltijden’ verstaat ze “pizza, lasagne, pastabereidingen,
oven- en wokgerechten, vis- en vleesmaaltijden, salades, quiches, soepen, biomaaltijden en home-
cook gerechten”.
Kortom, al deze cijfers en ontwikkelingen tonen hoe gemaksvoeding (in welke betekenis dan
ook) een belangrijk speerpunt binnen de voedingssector is, en tot een van de snelst groeiende
productcategorieën behoort (Jonckheere, 2014). Volgens voedingsproducenten zal dit type van
voeding aan belang blijven winnen, zowel in termen van consumptie als in termen van volume
en diversiteit (Verbeek et al., 2003). Zoals de Amerikaanse historicus Warren Belasco het
verwoordt:
“In a way, the whole modern industrial food chain does just have one simple
product: convenience” (2008, p. 56).
HOOFDSTUK 1
Gemaksvoeding blijkt het recept voor een bloeiende industrie te zijn. Wereldwijd gaat haar
marktaandeel in stijgende lijn. Volgens sommigen gaat het om een ware “convenience-golf”, een
‘mega convenience trend’ of zelfs “convenience revolution” (Burnett, 1989, p. 310; International
Markets Bureau, 2010; Jaeger & Meiselman, 2004; Montijn, 1991, p. 85). “Convenience en nog
eens convenience dus”, zoals in het rapport van De voedingsindustrie in Vlaanderen staat
geschreven (Verbeek et al., 2003, p. 54). Het is interessant te noteren dat deze ‘grote
verandering’ reeds op verschillende momenten (1989, 1991, 2003-4 en 2010) werd
aangesneden en de opkomst van gemaksvoeding een proces is dat bijgevolg al enige tijd aan de
gang is.
De vraag rest wat haar succes verklaart. Dit valt niet eenduidig te verklaren en hangt samen met
verschillende factoren die ook onderling op elkaar inwerken (bijv. de opkomst van
tweeverdienersgezinnen, de toegenomen koopkracht, de afname in gezinsgrootte, de
veranderende rolpatronen, de toegenomen tijdsdruk en het belang van reclame) (Sheely, 2008).
Ondanks haar succes, blijft gemaksvoeding echter heel wat vragen oproepen en maakt ze deel
uit van een erg aanwezig, controversieel en actueel debat.
Negatieve aspecten en morele bezorgdheid omtrent gemaksvoeding
Ondanks het feit dat gemaksvoeding vanuit economisch perspectief een succesverhaal is, blijft
het ideaal van de huisbereide maaltijd gelden en is de bekommernis omtrent de ‘gevaren’ van
gemaksvoeding groot (Short, 2007). Net omdat gemaksvoeding zeer aanwezig is, trekt ze ook de
aandacht en wordt haar impact in vraag gesteld. De afgelopen decennia is ze dan ook, en dan
vooral sinds de jaren 2000, alsmaar meer het onderwerp van discussie geworden, ook bij
academici en dit vanuit verschillende invalshoeken (Scholliers, 2015a). Zo zou het met onze
kook- en eetgewoonten slecht gesteld zijn, en wordt gemaksvoeding vaak als (de) oorzaak
gezien. Deze bezorgdheid berust vooral op onzekerheid en angst (bijv. voor het teloorgaan van
‘tradities’, het lijden van verliezen door kleine lokale en ‘traditionele’ ketens, de kwaliteit en
duurzaamheid van producten of de gevolgen en de toekomstige risico’s van overvoeding) en is
het gevolg van “de radicaal veranderende voedselketen” met gemaksvoeding als meest
kenmerkende symbool (Scholliers, 2006, p. 282). Thema’s die naar voren komen, gaan onder
meer over haar rol in de publieke gezondheid en de toegenomen prevalentie van Westerse
welvaartziekten (Cutler, Glaeser, & Shapiro, 2003). Gemaksvoeding roept negatieve
gezondheidsconnotaties op. Niet volledig onterecht, zo blijkt. De Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) adviseert om de consumptie van kant-en-klare en voorbewerkte producten te vermijden
of tot een minimum te beperken, vanwege hun gemiddeld hogere gehaltes aan zout, verzadigd
HOOFDSTUK 1
11
vet en suiker. Deze producten passen volgens de WHO dan ook niet binnen de definitie van wat
een gezond voedingspatroon inhoudt. Dat consumenten vandaag met een groot aanbod aan dit
type van voeding te maken hebben, ligt volgens de WHO ook mee aan de oorzaak van de evolutie
naar ongezonde levensstijlen en eetpatronen (World Health Organisation, 2015). Net daarom
heeft de voedingsindustrie sinds 2008, mede door concrete afspraken in het kader van het in
2005 geïntroduceerde Nationaal Voedings- en Gezondheidsplan (NVGP), het zoutgehalte in heel
wat gefabriceerde voedingsmiddelen verlaagd (Eykmans, 2013). Toch is het bijzonder moeilijk
om uitspraken te doen over het gezondheidsaspect van gemaksvoeding. Dit hangt ook af van
product tot product, de frequentie van inname, de manier van thuisbereiding en consumptie.
Een gezond voedingspatroon hoeft geen gemaksvoeding uit te sluiten (Vanhee, 2009). Denk
maar aan het commerciële aanbod aan ‘functionele voedingsmiddelen’ (als uitkomst van het
succes van de farmaceutische- met de voedingsindustrie) die cholesterolverlagend of
energieversterkend werken of andere speciaal ontworpen gezondheidsbevorderende
ingrediënten bevatten (Dixon, Hinde, & Banwell, 2006).
Naast de impact van gemaksvoeding op de gezondheid en dus het debat over de
voedingswaarde, de kwaliteit en ook de duurzaamheid van de producten zelf (bijv. de
verpakkingsmaterialen, het transport en het aantal ‘voedselkilometers’), bestaat ook
ongerustheid in hoeverre ze onze conventionele voedingsgewoonten verandert, domineert en
ondermijnt. Zo zijn er heel wat zorgwekkende claims dat het voedingsgemak van dit type van
voeding de sociale normen van koken en eten aantast (het belang van de huisbereide maaltijd,
regelmatig, op vaste tijden, samen met anderen en op specifieke locaties te eten) (Mäkelä, 2009;
Mestdag, 2007a; Short, 2003; Troye, Supphellen, & Jakubanecs, 2012). Doorgaans zijn de
opvattingen over gemaksvoeding weinig optimistisch en wordt ze geassocieerd met haastig en
onderweg eten, de achteruitgang van het zelf koken, het verdwijnen van de gezinsmaaltijd, het
ontstaan van de snackcultuur en de individualistische eter. De sociologe Frances Short schrijft
hierover:
“Convenience foods and ready meals, microwaves, fast food and takeaways, freezers
and processors routinely get the blame” (2006, p. 4).
Het zijn vooral deze laatste argumenten (met name het effect van gemaksvoeding op het kook-
en eetgedrag) die mijn interesse in dit onderzoeksonderwerp hebben opgewekt, en centraal
staan in dit proefschrift. De verhalen en opvattingen die hierover bestaan zijn vooral speculatief.
Onderzoek hierover is zeldzaam (Warde & Hetherington, 2008). Bovendien deelt niet iedereen
de bovenstaande visie. Sommigen beschouwen gemaksvoeding niet als een bedreiging, maar als
een efficiënt hulpmiddel in het behoud van maaltijdgebruiken. Reden te meer om de diffusie
(d.w.z. de maatschappelijke inbedding) en het gebruik van gemaksvoeding nauwer onder de
HOOFDSTUK 1
loep te nemen, en haar rol in de (veranderende) kook- en eetpatronen, voedingscultuur te
bekijken. Internationaal neemt de aandacht voor gemaksvoeding toe. Inzicht in dit fenomeen is
dan ook een noodzaak.
Focus van dit onderzoek
Centraal in dit proefschrift staat de vraag:
in hoeverre gemaksvoeding haar weg heeft weten te vinden in de huidige
voedingspatronen van mensen, en met welke impact op hun kook- en eetpraktijken.
Als ik de mediaberichtgevingen mag geloven is de consumentenmarkt de afgelopen jaren in die
mate veranderd dat gemak “het nieuwe toverwoord” werd (De Standaard, 16/03/2008, p. 10).
Maar is dat ook zo en kent deze trend of ‘honger’ naar gemaksvoeding bij iedereen een
gelijkaardig succes? Is het consumentenlandschap inderdaad zodanig veranderd dat mensen
steeds meer de voorkeur geven aan gemak en de tijd niet (meer) hebben (of willen nemen) zelf
te koken? In hoeverre wordt er nog thuis gekookt? Bij welke groepen ligt het gebruik van
gemaksvoeding hoger dan bij anderen? Hoe en met welke gevolgen heeft gemaksvoeding zich in
onze kook-, eetpatronen en leven gevestigd? In hoeverre strookt dit met de veelal negatieve
reacties die gemaksvoeding uitlokt, en in welke mate verschilt dit afhankelijk van de definitie die
van gemaksvoeding gehanteerd wordt? Aan de hand van deze en andere deelvragen, hoop ik een
bijdrage te leveren tot het onderzoek naar de manier waarop nieuwe ontwikkelingen hun ingang
vinden in een voedingscultuur en deze (al dan niet) mee vorm geven en beïnvloeden.
Om de bovenstaande centrale vraag te beantwoorden, gebruik ik geen pasklare theorie, maar
baseer ik mij op de inzichten van diverse auteurs om tot een open-ended benadering van
gemaksvoeding te komen. Wat echter wel fundamenteel is en de nodige aandacht verdient, is het
probleem van de definiëring van gemaksvoeding en daarvoor is het nodig bepaalde concepten te
verhelderen. Zo is het bijvoorbeeld van belang, twee componenten toe te lichten, wil ik de rol
van gemaksvoeding in onze voedingscultuur kunnen vatten: namelijk, een voedingscomponent
enerzijds en een structurele component anderzijds. Terwijl de eerste component duidt op de
voedingskeuzes die mensen maken (d.w.z. wat ze eten), heeft de tweede component betrekking
op de wijze waarop maaltijden in de alledaagse context ingepast en georganiseerd worden
(d.w.z. de tijdsbesteding). In dat geval gaat deze studie dus niet enkel over wat gekocht, gekookt
of gegeten wordt (of het voedingsaspect van maaltijden), maar ook over het hoe, waar,
wanneer, hoelang en met wie de maaltijd bereid en genuttigd wordt (en dus over het
structurele of contextuele aspect van maaltijden). Met andere woorden: wanneer ik het in
HOOFDSTUK 1
13
deze studie over het begrip ‘maaltijdstructuur’ heb, dan heb ik het over de tijdsinvulling, de
context en de manier waarop mensen koken en eten, terwijl de voedingscomponent verwijst
naar wat klaargemaakt en/of gegeten wordt. Tot dusver is deze samenhang tussen beide
componenten nog maar zelden grondig onderzocht. Nochtans is deze samenhang net essentieel
om op een meer genuanceerde en geïntegreerde wijze aan het debat over veranderende
voedingspraktijken bij te dragen (zie vorige sectie) en vooral indien ik de rol en impact van
gemaksvoeding wens in kaart te brengen. De ambitie van deze studie is om het verband tussen
beide te bestuderen en vragen te beantwoorden die vooralsnog weinig of niet wetenschappelijk
onderzocht werden. Tegelijkertijd levert deze benaderingswijze een meer genuanceerd beeld op
van onze manier van omgaan met voeding. Naar mijn mening wordt gemaksvoeding vaak te
eenzijdig benaderd in de literatuur, terwijl het in rekening nemen van deze ‘totale context’ van
voedingsgewoonten meer inzicht kan geven in haar relatieve positie in onze voedingscultuur.
Het is net door de focus op deze samenhang te leggen dat ik met deze studie het verschil maak,
vergeleken met eerder gedaan onderzoek.
Zowel internationaal als nationaal is het voeren van onderzoek naar recente voedingsgewoonten
namelijk niet nieuw (bijvoorbeeld, Kjaernes, 2001; Mandemakers & Roeters, 2014; Southerton,
Diaz-Mendez, & Warde, 2011; Warde, Cheng, Olsen, & Southerton, 2007). Uit het proefschrift van
sociologe Inge Mestdag (2007b) blijkt dat ondanks enkele kleine verschuivingen (bijv. een
toename in alleen eten, eten voor de televisie of buiten de normale etenstijden), het eten van
maaltijden in België nog steeds aan stevige regelmaten en aan duidelijke sociale regels gebonden
is met betrekking tot de duur, het tijdstip, de plaats en het gezelschap. Kortom, eten doen we niet
om het even waar, om het even met wie of om het even het moment van de dag. Onze
maaltijdengewoonten kennen doorgaans nog steeds een vaste structuur. Tot deze eenzelfde
vaststelling kwamen ook auteurs in andere landen (Kjaernes, 2001; Southerton et al., 2011;
Warde et al., 2007).
Met dit proefschrift ga ik verder in op deze inzichten, maar met meer aandacht voor de evolutie
in het kookgebeuren (wat op tafel staat, op welke manier dit klaargemaakt wordt en door wie)
en de impact van gemaksvoeding in dit verhaal. Daarover bestaat nog heel wat
onduidelijkheidDaarom stel ik mij de vraag in hoeverre de veranderingen in onze
voedingsconsumptie zich verhouden tot de veranderingen (of net de standvastigheid) in onze
maaltijdstructuur. Dit vraagstuk blijft onbeantwoord in de literatuur, ondanks het feit dat het
wel een veelbesproken en maatschappelijk bediscussieerd aandachtspunt is. Met dit proefschrift
beoog ik deze leemte op te vullen. Op die manier hoop ik tot het hoofddoel van deze studie te
komen waarbij ik wil nagaan in hoeverre gemaksvoeding een middel is dat de
maaltijdstructuur als een ‘kegelspel’ kan omgooien (omdat iedereen [zelfs de leden van een
HOOFDSTUK 1
eenzelfde gezin] bijvoorbeeld op andere tijdstippen kan eten), dan wel niet een middel is dat
meer flexibiliteit geeft, maar het ideaal van de conventionele maaltijdstructuur kan
helpen te bewaren (door hulpbehoevende ouderen zelf nog thuis te kunnen laten eten of in
tijdsnood snel een pizza op te warmen om toch als gezin samen te kunnen eten). De term
‘maaltijdstructuur’ slaat zowel op het kook- als het tafelgebeuren. Daarbij heb ik aandacht voor
de (mogelijks verschillende) effecten van gemaksvoeding op zowel het koken als het eten van
maaltijden. Voor elk van deze hoger genoemde relaties onderzoek ik ook het verband met
individuele kenmerken en sociale achtergrond.
Dit alles maakt de studie naar de eigenlijke introductie tot de huidige consumptie en rol van
gemaksvoeding in de huiskeuken, sociologisch uiterst relevant en noodzakelijk. Het biedt de
mogelijkheid om op een meer fijnmazige manier, bij te dragen aan het debat over het
verschuiven en het veranderen van voedingspatronen. Bovendien onderzoek ik dit tegen de
achtergrond van een samenleving waarin sprake is van een schijnbare kookparadox. Enerzijds
wordt gesteld dat we in een samenleving leven die meer dan ooit in de ban van de tijd is, waarin
geen of onvoldoende tijd meer is, om met ‘onbewerkte’ basisproducten te koken. Het stijgende
marktaandeel van kant-en-klare en voorbewerkte ingrediënten lijkt dit alvast te bevestigen.
Waar geen tijd is om zelf te koken, lijken mensen genoegen te nemen met een schaaltje 2 à 3
minuten in de microgolfoven. Anderzijds is de belangstelling voor de ‘pure’ keuken en koken
groot (bijv. het succes van kookprogramma’s, kookworkshops, kookboeken en de toegenomen
academische aandacht voor dit onderwerp), evenals de interesse in slow food en slow cooking
waarbij de klemtoon niet ligt op het besparen, maar net op het genieten, en het nemen van de
tijd. Beide tendensen zijn echter minder paradoxaal dan wat vaak beweerd wordt. De
toegenomen belangstelling voor koken kan net geduid worden door (de mogelijke onzekerheden
bij) de veranderingen in de voedselketen, en innovaties zoals gemaksvoeding (Mäkelä, 2009;
Scholliers, 2006; Szabo, 2015). Misschien beïnvloeden ze elkaar zelfs op een cyclische wijze
waarbij de belangstelling voor koken, en de behoefte aan onthaasting in de keuken, het gevoel
van tijdsdruk en drukte bij mensen doet toenemen, en misschien dus ook hun gebruik van
gemaksvoeding. Dit biedt voldoende stof voor discussie. Met dit onderzoek kan ik hierover
inzichten aanreiken en nagaan in hoeverre, en bij welke sociale groepen, deze beide bewegingen
met betrekking tot het ‘besparen’, het ‘kopen’ of het ‘geven’ en ‘delen’ van tijd, het sterkst leven.
Daarnaast zal dit onderzoek ook raakpunten hebben met veel van de andere thema’s en
maatschappelijke problemen die academici, beleidsmakers en consumenten vandaag
bezighouden, zoals het verdwijnen van de gezinsmaaltijd, het verval en de de-structuratie van
maaltijdpatronen, de individualisering van het leven, de globalisering van voeding, de rol van
tijdsdruk en de veranderende gezinsstructuren. Zoals de Nederlandse voedseldeskundige Louise
Fresco over voeding schrijft:
HOOFDSTUK 1
15
“Weinig onderwerpen roepen meer tegenstrijdige visies op, meer onzekerheid en
heftiger emoties” (2012, p. 10).
Kortom, het mag duidelijk zijn dat een studie naar voedingsconsumptie en gewoonten om een
uiterst complexe materie draait. Toch maakt net dat haar relevant. Het geeft kennis in de sociaal-
culturele aspecten tussen de consumptie van diverse voedingswaren enerzijds, en de (sociale)
omkadering en de context van maaltijden anderzijds. Daarnaast onthult het ook een complex
beeld dat samenhangt met gender(-rollen), sociale klasse, identiteitsbeleving,
arbeidsverhoudingen, economie en technologie, gezinsidealen, sociale relaties, communicatie,
tijdsbesteding, beleving en perceptie. Deze opsomming kan eindeloos doorgaan. Dit enkel maar
om aan te tonen, hoeveel facetten dit onderzoeksonderwerp omvat. Met deze studie hoop ik dan
ook tot een beter begrip van dit complexe netwerk aan levensaspecten te komen (werk, gezin,
vrije tijd, …) met bijzondere aandacht voor de rol van gemaksvoeding, die ik als een goede
indicator beschouw van ontwikkelingen in diverse sferen. Inzicht in de consumptie van
gemaksvoeding kan een ‘springplank’ zijn naar een beter begrip van de samenleving, haar
structuren, dynamiek, cultuur en de leefwereld die ons omringt. Echter, om dit te doen, is het
belangrijk om gemaksvoeding niet geïsoleerd te onderzoeken, maar voldoende te
contextualiseren. Voedingsgewoonten mogen dan wel een reflectie van onze leefwereld en
samenleving zijn, zonder facetten van die leefwereld en samenleving mee in rekening te nemen,
blijft het bij een louter beschrijvende weergave.
Het belang van ‘context’
Om gemaksvoeding te contextualiseren benader ik de voedingskeuzes die mensen maken als
deel van een groter geheel (Scholliers, 2014). Dit doe ik door het consumptiegedrag van mensen
te kaderen binnen de context van de maaltijdsituatie, hun dagelijkse leefomstandigheden, hun
gezinscontext, maar ook de maatschappij, haar tijdgeest en geschiedenis (Marshall, 2005; Mintz,
1996; Scholliers, 2014). Al deze contextelementen hebben immers invloed op het omgaan met
en denken over voeding. Bovendien is het slechts door voeding vanuit een dergelijk ‘gelaagd’
perspectief te bestuderen, dat verschuivingen in voedingspatronen en in de daarbij gepaard
gaande sociale normen en culturele overtuigingen, ten volle begrepen kunnen worden (Marshall,
2005). De term ‘context’ gebruik ik in de brede zin van het woord, om zowel over elementen op
macroniveau te spreken als over elementen op microniveau. Veranderingen in voeding staan in
verbinding met prijsschommelingen en een wisselend voedselaanbod, maar ook met de sociaal-
economische context van een samenleving, de wetenschappelijke en technologische
ontwikkelingen, innovaties, levensstijlen en meer (kortom, kenmerken op macroniveau). Het
HOOFDSTUK 1
samenbrengen van al deze elementen staat in wisselwerking met de voedingspatronen en het
handelen op individueel of microniveau (World Health Organisation, 2015). Met dit onderzoek
wil ik dan ook proberen deze verschillende interacties in kaart te brengen, door als het ware
enkele ‘verbindingslijnen’ tussen deze elementen te trekken, hoewel sommige misschien net iets
meer ‘zichtbaar’ zullen zijn dan andere.
Het is door het belang van context dat ik er ook voor geopteerd heb om in de titel van dit
proefschrift de klemtoon op het sociaalhistorische karakter van dit onderzoek te leggen. Dat is
essentieel, zeker omdat gemaksvoeding (maar ook voedingsgewoonten in het algemeen)
context-gerelateerd en tijdsgebonden zijn, constant in evolutie zijn en mee met
maatschappelijke trends evolueren (Candel, 2001; Jackson, 2013; World Health Organisation,
2015). Door de nadruk op het sociaalhistorische te leggen, wil ik niet zozeer stellen dat dit
onderzoek aansluit bij het werk van historici, maar er veeleer verder op bouwt. Zo benadrukt
ook Lotte Holm (2013) dat een sociologische studie naar voeding kennis van het verleden
vereist. Als socioloog wil ik mij in deze studie dan ook richten op het werk van historici en
antropologen en op de inzichten die de geschiedenis kan aanreiken, in het helpen begrijpen van
‘hedendaagse’ fenomenen. Wat vandaag als nieuw, een trend of innovatie beschouwd wordt,
heeft vaak al verre wortels in het verleden. Het is daarom belangrijk een stap terug te zetten,
voedingsonderzoek vanuit een sociaalhistorisch luik te bekijken en dus niet in een vacuüm of
geïsoleerd te onderzoeken (Julier & Lindenfeld, 2005; van Otterloo, 2000).
Door het consumptiegedrag van mensen en hun keuze voor gemaksvoeding zo ruim mogelijk te
contextualiseren, hoop ik een meer volledig beeld van gemaksvoeding te krijgen. Op die manier
zet ik me af van de dikwijls eendimensionale en te simpele benadering van studies, ofwel op
voeding en consumptie, ofwel op context en situatie. Door beide elementen in deze studie te
integreren en hun onderlinge relatie met gemaksvoeding te bestuderen, hoop ik de verschillende
dimensies van het verhaal toe te lichten. De meerwaarde van dit onderzoek ligt dan ook in deze
meerdimensionale en brede benadering van (gemaks-)voeding. Hierdoor sluit dit onderzoek ook
aan bij de recente evoluties in de sociologie van de voeding. Binnen de sociologie is er nog maar
vrij recent aandacht voor voedingsgebruiken, het alledaagse en de leefwereld. De jaren 1970
vormen daarbij een belangrijk keerpunt (de cultural turn). In plaats van, zoals voorheen, de
nadruk op kwantitatieve benaderingen van voeding te leggen (bijv. de calorie-innamen of de
ontwikkeling van reële voedingsprijzen en hoeveelheden per capita), kwam de nadruk alsmaar
meer te liggen op de rol en de sociale en culturele betekenissen van voeding (kook- en
eetgewoonten) in verschillende ‘settingen’ (bijv. culturen, tijdsperiodes, gezinstypes of
dagelijkse omstandigheden). Aanvankelijk was het vooral het sociale aspect van voeding en haar
rol bij sociaal onderscheid dat de belangstelling van sociologen trok. Vandaag zijn het vooral de
HOOFDSTUK 1
17
voedselpraktijken zelf (bijv. met wie we eten; waar, hoe en wat we eten en de patronen die zich
daarin aftekenen) die steeds meer de aandacht genieten (Kjaernes & Holm, 2007). Met deze
studie bundel ik elementen uit elk van deze ontwikkelingen, door voedingsconsumptie en -
gebruiken centraal te stellen en aandacht te hebben voor zowel de rol van context als betekenis.
Onderzoeksperiode: nutritional transition
Tot slot wil ik nog benadrukken dat mijn interesse voor gemaksvoeding kadert binnen de
grootschalige naoorlogse ontwikkelingen in voedingswaren, de doorbraak van de
consumptiemaatschappij, de verschuivingen in het levensritme en gezinsstructuren, de
modernisering van de keuken, de maatschappelijke (tijds-)problemen en de veranderende
tijdsbeleving. Daarbij spits ik mij toe op de periode van 1945 tot nu: van een samenleving
gekenmerkt door een naoorlogs herstel in alle levensdomeinen naar een consumerende
vrijetijdssamenleving met een hoger welvaartspeil en koopkracht, ook wel de nutritional
transition genoemd (Grigg, 1995). Het kenmerkt een periode waarin het alledaagse, eenvoudige
en eentonige voedingspalet meer divers werd en voeding los van haar fysiologische functie
(nog) meer symbolisch gewicht en “secondary meanings” (secundaire betekenissen) dan ooit
tevoren kreeg (Belasco, 2008; Scholliers, 2007a, p. 334). Terwijl voeding procentueel alsmaar
minder zwaar op het budget van gezinnen woog, gingen de absolute uitgaven aan voeding in
stijgende lijn bij alle lagen van de bevolking (Schröder, 2003). Deze ‘democratisering’ hield
echter niet in dat de verschillen in consumptiepatronen kleiner werden. Integendeel.
Consumptie werd steeds minder een kwestie van basisonderhoud en noodzaak, maar meer van
expressie, identiteit en levensstijl (den Hartog, 1987). Om het in de woorden van Fresco te
stellen:
“Wie tijd heeft omdat hij niet de hele dag bezig is met overleven, zoekt naar
beleving en zingeving” (2012, p. 283).
Voor de voedingsindustrie betekende deze ‘democratisering’ een belangrijke factor in haar
streven naar winst en zelfbehoud. Tegelijkertijd legde de toegenomen financiële draagkracht een
belangrijk fundament voor de vele innovatieve ontwikkelingen later. Terwijl de kennis en de
productie van gemaksvoeding er waren, alsmaar meer bijgeschaafd werden en het assortiment
verder toenam, diende de consumentenvraag naar gemaksvoeding ook (verder) gecreëerd te
worden. Dat bleek geen eenvoudige opgave (Shapiro, 2004). Voedingskeuzes hingen alsmaar
meer samen met symbolische, sociale en culturele indicatoren. Voor de voedingsindustrie
betekende dit een belangrijk aandachtspunt om de intrede van gemaksvoeding in de
voedingswaren tot een succes te (kunnen) noemen. Het is dan ook belangrijk om in dit
HOOFDSTUK 1
onderzoek de dialectiek tussen vraag en aanbod, consumptie en productie en tussen discours,
cultuur en praktijk, consequent aan te houden. Dit zal, zoals later nog zal blijken, belangrijke
gevolgen hebben voor de bronnenkeuze in deze studie.
Structuur van dit onderzoek
In het volgende tweede hoofdstuk ga ik dieper in op het theoretische kader en de kennis
waarop dit onderzoek verder bouwt. Zonder te weten wat reeds over het onderwerp bestaat, is
het moeilijk een nieuwe bijdrage aan de literatuur te leveren. Daarbij vertrek ik vanuit het
eerder gedane werk van sociologen, maar ook van antropologen en historici die omtrent
voedingsculturen, gebruiken, cultuurconsumptie, verandering en ‘culinair conservatisme’
hebben gewerkt. In het boek Sociology on the menu beklemtonen de sociologen Alan
Beardsworth en Teresa Keil (1997) het belang om over de grenzen van verschillende disciplines
heen te denken. Studies naar voeding vragen om een interdisciplinaire benadering en een
integratie van tradities, methoden en invalshoeken uit verschillende vakgebieden (sociologie en
geschiedenis, maar ook antropologie, psychologie en economie). In plaats van te zoeken naar
een uniforme manier van denken en onderzoeken, is het net deze pluriformiteit die een uniek
kader kan bieden (Scholliers, 2007b). Het ligt dan ook niet in de bedoeling van dit hoofdstuk een
zoveelste synthese van de verschillende invalshoeken en onderzoeksstromingen te rapporteren.
Ik wil enkel die elementen (d.w.z. concepten, ideeën, theorieën en bevindingen) aankaarten die
naar mijn mening in het kader van dit onderzoeksdesign, betekenisvol zijn en een belangrijke
bijdrage leveren. In die zin heeft dit hoofdstuk een veelal open-ended karakter, dat de nodige
handvatten aanreikt, om de intrede en de rol van gemaksvoeding in onze voedingscultuur te
benaderen. Aangezien het begrip ‘voedingscultuur’ een kernbegrip in dit onderzoek vormt, neem
ik deze notie als basis en vertrek ik vanuit het conceptuele kader dat maaltijdpatronen, een
voedingscomponent hebben (d.w.z. wat mensen koken en eten) en een structurele component
(d.w.z. hoe, waar, wanneer mensen koken en eten). Deze tweedeling geeft richting aan dit
onderzoek en vormt een houvast voor de structuur van de empirische hoofdstukken. Dit laatste
leg ik zo meteen verder uit. Inhoudelijk is het in rekening nemen van deze tweedeling cruciaal
aangezien de structurele component meer standvastig blijkt te zijn en minder grote
veranderingen heeft gekend dan de voedingscomponent. Dat laatste hoef ik niet te
onderstrepen. Het aanbod en de variatie aan voedingswaren is nog nooit zo groot en complex als
vandaag geweest. Het is omwille hiervan dat ik in dit hoofdstuk ook aandacht besteed aan de
(toegenomen) onzekerheid en de ambivalentie die mensen (kunnen) ervaren bij het maken van
voedingskeuzes. De theoretische inzichten die hierover bestaan, bieden voor dit onderzoek een
HOOFDSTUK 1
19
belangrijk kader voor het bestuderen van de diffusie van nieuwigheden in het voedsellandschap.
Bovendien plaats ik deze ambivalentie ruimer door in te zoomen op de sociale en culturele
context en het waarom achter wat, en hoe, individuen koken en eten. Deze sociale en culturele
invalshoek is bepalend voor de relatie tussen beide voedingscultuurcomponenten, en hoe
gemaksvoeding zich daar tot verhoudt. In dat verband ga ik ook in op de discussies die over
gemaksvoeding en haar rol in de voedingsgewoonten bestaan, en op de controversiële reacties
die ze uitlokt. Het verschil met eerder verschenen onderzoek ligt in het nagaan van de relatie
tussen beide voedingscultuurcomponenten, en het effect van gemaksvoeding. Dit werd tot
dusver nog niet onderzocht en mondt uit aan het einde van dit hoofdstuk in concrete
vraagstellingen.
Op basis van dit literatuuroverzicht verdiept en systematiseert het derde hoofdstuk de
onderzoeksvragen. Vervolgens licht ik de benaderingswijze toe die ik gebruik om deze vragen te
beantwoorden, stel ik de bronnen voor en bespreek ik hun voordelen en tekortkomingen.
Daarbij heb ik oog voor het opzet van deze studie en het conceptuele raamwerk dat ik in het
eerste hoofdstuk geconstrueerd heb, en argumenteer ik waarom net deze methodologische
keuzes, geschikt zijn voor dit onderzoek. Hoewel deze studie in de eerste plaats kwantitatief van
aard is, met cijferreeksen werkt en de focus op (veranderende) maaltijdpraktijken ligt, gemeten
aan de hand van Belgische en Vlaamse tijdsbudget- en huishoudbudgetdata, vul ik deze gegevens
(hoewel in enigszins kleinere mate) ook aan met een kwalitatieve focus die aandacht schenkt
aan het denken over en het (veranderende) culturele kader of discours achter voeding(-
sgewoonten). Hiervoor maak ik gebruik van diepte-interviews en voedingsreclame. Door
verschillende bronnen te hanteren, hoop ik zowel inzicht te krijgen in de gewoonten en
gebruiken van mensen, alsook in hun waarden en normen. Deze keuze voor een divers
bronnengebruik, doet ook recht aan de brede benadering die ik hanteer en is bovendien zeer
passend voor een studie naar een complexe materie. Het zwaartepunt van dit onderzoek ligt
vooral op de consumentenkant van het verhaal, hoewel ook de producentenkant aan bod komt,
weliswaar meer ter inleiding van het onderwerp, namelijk in hoofdstuk 4.
In het vierde hoofdstuk geef ik een historisch overzicht, en ga ik in op de geschiedenis van
gemaksvoeding, haar ontstaan en ontwikkeling, de rationalisering van de keuken en het
huishouden, de commercialisering van de voedselketen, en de opkomst van de moderne
consument. Kennis van het verleden verschaft de nodige informatie om huidige trends te
begrijpen, en zelfs zicht te krijgen op de toekomst. Ik schets de productiezijde van het verhaal, en
onderzoek hoe gemaksvoeding door de producenten zelf geïntroduceerd, voorgesteld en
gedefinieerd werd. Door de introductie van nieuwe producten dienden mensen geïnformeerd,
aangemoedigd of overtuigd te worden. Welke verkoopargumenten, ideeën en denkbeelden
HOOFDSTUK 1
werden over de consumptie (maar ook over de consumenten) van gemaksvoeding verspreid?
Indien van toepassing, met welke context, kook- of maaltijdsituaties werd ze geassocieerd?
Welke veranderingen zijn in elk van deze aspecten, doorheen de afgelopen decennia
opgetreden? Antwoorden op deze vragen, zoek ik in voedingsreclame. Gebaseerd op de
inzichten van antropoloog Sidney Mintz ga ik na, “how those who make and sell us what we
consume, affect our symbol-making so that their products becomes us (both conceptually, as well as
physically)” (1996, p. 14). Bovendien geeft voedingsreclame een reflectie op een cultuur, haar
idealen en gewoonten, meer dan dat het haar verandert (Barthes, 2013 [1961]; McDowell,
2004). Reclame is een spiegel van de samenleving, hoewel ze ook bepaalde voorstellingen kan
propageren die niet of nauwelijks leven bij of ingang vinden bij mensen. Op die manier is het
geen letterlijke afspiegeling van de werkelijkheid, maar een afspiegeling van ideologieën en
sociaal geconstrueerde beelden. Of nog met andere woorden: reclame geeft niet zozeer
informatie over de werkelijke consumptiepatronen, maar wel over de ideeën en idealen die over
voeding bestaan, wat wenselijk is en wat niet. De voedingsadvertenties die ik gebruik, vormen
niet de kern van dit onderzoek, maar geven wel een impressie, en zijn in die zin een belangrijke
‘smaakmaker’. Ze bieden een manier om voeling te krijgen met de onderzoeksmaterie en
vormen een introductie naar de andere empirische hoofdstukken. Ik vermeld wat dit materiaal
leert over het aanbod van gemaksvoeding, haar definities en betekenissen en hoe dit in
wisselwerking met de sociale, culturele en economische evoluties, doorheen de tijd veranderd
en geherdefinieerd is. Het doel van dit hoofdstuk is om een brug te slaan naar het volgende
hoofdstuk en aan de hand van een kijk op de geschiedenis, tot een duidelijk afgebakend begrip
van gemaksvoeding te komen. In dat opzicht is dit hoofdstuk meer dan enkel een ‘smaakmaker’,
maar verschaft het de nodige (historische) achtergrond en informatie omtrent de evolutie, de
intrede en de betekenis van gemaksvoeding in onze voedingscultuur. Bovendien is kennis over
het verleden en over de introductie van gemaksvoeding essentieel om naar een heldere
conceptualisering van gemaksvoeding toe te werken: het tweede belangrijke kernbegrip in mijn
studie naast ‘voedingscultuur’. Daarom houd ik de definitie van gemaksvoeding in de
beginhoofdstukken bewust vaag, en vertrek ik vanuit de algemene visie die over dit type van
voeding bestaat, alvorens de term ‘gemaksvoeding’ verder te preciseren en meetbaar te maken.
Het is echter wel van belang in het achterhoofd te houden dat deze algemene definitie, een brede
waaier aan ontwikkelingen dekt. Zo kende het begrip in 1990 een andere invulling (bijv.
diepvriesmaaltijden, vers verpakte kant-en-klare schotels, etc.) dan in 1960 (bijv. confituur,
blikwaren, koekjes, etc.) bijvoorbeeld.
In het vijfde hoofdstuk ga ik in op het probleem van definiëring van gemaksvoeding. Het
conceptualiseren en eenduidig definiëren van een begrip als gemaksvoeding is dan ook van
uiterst belang en een uitdaging voor dit onderzoek, om haar huidig aandeel en belang in onze
HOOFDSTUK 1
21
voedingscultuur te kunnen bestuderen. Afhankelijk van hoe breed of beperkt het begrip
afgebakend wordt, krijgt het verhaal en het debat rond gemaksvoeding immers een andere
wending, met consequenties voor de conclusies van dit proefschrift. In dat opzicht verschaft het
voorafgaande historische luik, samen met ook de informatie uit hoofdstuk 2, de nodige kennis
omtrent wat gemaksvoeding typeert, hoe ze ontstaan is en sinds de naoorlogse periode, tot en
met vandaag, geëvolueerd is. Op die manier ga ik niet enkel in op de wijze waarop
gemaksvoeding, de samenleving in al haar facetten beïnvloed en gevormd heeft, maar ook
omgekeerd, namelijk hoe de veranderende samenleving, haar aanbod, consumptie en
betekenis(sen) veranderd heeft. In dit hoofdstuk werk ik op basis van de literatuur, een
eenduidige, moderne en meetbare definitie van gemaksvoeding uit. Ik vergelijk hoe
verschillende auteurs het begrip omschrijven en meten en opteer voor een definitie die het best
aansluit bij de doelstelling van deze studie. Het ligt dan ook niet in mijn bedoeling een
‘duurzame’ definitie van gemaksvoeding uit te werken, die naar andere onderzoeken
veralgemeend kan of moet worden, simpelweg omdat haar betekenis nu eenmaal niet
standvastig, en steeds vatbaar voor discussie is. Elk onderzoek heeft eigen klemtonen en
doelstellingen. Mijn definitie komt met opzet maar pas vrij laat in deze studie aan bod, om haar
voldoende theoretisch te kunnen inbedden en wetenschappelijk te verantwoorden. Deze aanzet
is noodzakelijk om tot een volledig en duidelijk beeld van gemaksvoeding te komen.
Anders dan in hoofdstuk 4, richt ik mij in hoofdstuk 5, en het daaropvolgende, op het werkelijke
consumptie-, kook- en eetgedrag. Zoals reeds vermeld, is het begrip ‘voedingscultuur’ daarbij
richtinggevend. Eerst ga ik verder in op het uitwerken van de vraag omtrent de opkomst en het
aandeel van gemaksvoeding in onze voedingspatronen (d.w.z. in wat we eten). Vervolgens heb ik
aandacht voor de veranderende maaltijdstructuur, en de tot nog toe onderbelichte
veranderende invulling(-en), context en betekenis(-sen) van koken (hoofdstukken 6 en 7). Tot
slot concentreer ik mij op de manier waarop beide componenten (d.w.z. de voedingscomponent
en de structurele component van maaltijden) zich tot elkaar verhouden, en op de impact van
gemaksvoeding in het bijzonder (hoofdstuk 8). Samen bouwt elk van deze hoofdstukken op
naar de centrale doelstelling om de rol die gemaksvoeding in het behoud en/of de fragmentatie
van de Belgische maaltijdstructuur te onderzoeken. Dit vormt het onderwerp van het laatste
empirische hoofdstuk. Het is enkel maar door zowel op het niveau te kijken van wat mensen
kopen, koken en eten als op het niveau van de structuur van maaltijdgewoonten, dat een
antwoord geformuleerd kan worden op het vraagstuk of gemaksvoeding, een nefaste invloed op
de conventionele maaltijdgewoonten heeft, dan wel of niet een sleutel is tot het bewaren van
vaste structuren en gewoonten.
HOOFDSTUK 1
Tenslotte breng ik in een afsluitend hoofdstuk (hoofdstuk 9) de belangrijkste bevindingen uit
deze studie samen. Ik evalueer de studie, overloop haar verdiensten, maar ook tekortkomingen
en sluit af met enkele reflecties en suggesties voor vervolgonderzoek.
Het mag duidelijk zijn dat dit doctoraatsonderzoek meer is dan alleen maar een verhaal over
(gemaks-)voeding en koken. Het gaat ook over veranderende levensstijlen en ideologieën;
innovaties, ‘tradities’ en conflicten; processen van productie, consumptie en interactie;
vertrouwen en onzekerheid; vrije tijd en tijdswinning; aspecten van gender; en over hoe mensen
zichzelf, hun relaties, leven en tijd (kunnen en willen) organiseren en beleven. Voeding biedt een
uitstekende invalshoek om de verschillende maatschappelijke en sociale strekkingen, die zich in
het verleden en vandaag hebben afgetekend, af te lezen. Wat en de manier waarop mensen eten,
staat in wisselwerking met de restricties (of net de mogelijkheden) van het dagelijks leven, en de
structurele ontwikkelingen op samenlevingsniveau. Anders geformuleerd: een blik in de keuken
werpt een blik op het leven. Net omdat voeding raakvlakken heeft met haast alle facetten van de
samenleving, sluit dit proefschrift ook aan bij andere belangrijke thema’s in de sociologie, zoals
inzichten over de verdeling en het uitbesteden van huishoudelijk werk, de werk-gezinsbalans,
genderidentiteit, het dagelijks leven en sociale verandering. Daarnaast bestaan ook vele
verbanden met de familiesociologie, zoals literatuur over ‘emotie werk’ en normen met
betrekking tot goed ouderschap. De bevindingen uit deze studie zijn interessant voor
voedingsexperts, gezondheidswerkers, wetenschappers, politici en beleidsmakers, en niet in het
minst voor huishoudens (en voor eender wie) die meer wil weten over voedingsconsumptie,
gewoonten, de rol van verandering en tijd. Zo stelt socioloog Dirk Geldof:
“We staan zelden stil bij onze dagelijkse consumptie, zo evident is ze. Hoog tijd om
dat wel te doen” (2007, p. 35).
HOOFDSTUK 2
23
2.
Theoretische situering OVER VOEDING, VOEDINGSGEWOONTEN EN HUN SOCIAAL-CULTURELE FUNCTIES
In all societies, eating habits and rituals are governed by conventional analogous to those that
give meaning and stability to verbal languages themselves. This aggregate of conventions, which
we shall call “grammar”, informs the food systems not as a simple compilation of products and
foods, assembled in a more or less casual fashion, but rather as a structure, inside of which each
component defines its meaning.
A. Beardsworth & T. Keil (1997: 51-52), Sociology on the menu
In het boek Food Words plaatst Jackson (2013) enkele vraagtekens bij de meest elementaire
begrippen in het veld van voedingsstudies, te beginnen bij het woord ‘voeding’. Zo stelt hij hoe
voeding niet enkel te reduceren valt tot een bundeling van mineralen, vitaminen, vetten, vezels
en proteïnen, maar om meer dan louter voedsel gaat. De belevings- en de voelingswaarde doen
er, net zoals de voedingswaarde en de producten, evenzeer toe (Dagevos, 2005). Dit werd reeds
uitvoerig beschreven in het inleidende hoofdstuk. Ook het citaat hierboven maakt duidelijk hoe
voeding met sociale normen en dieperliggende betekenissen samenhangt, dat ze haar eigen
‘logica’, ‘grammatica’ en ‘structuur’ krijgt (Beardsworth & Keil, 1997). Voeding is een indirecte
manier van communiceren. Ze biedt tal van inzichten in ‘smaken’ (in brede zin), attitudes en
waarden, geeft uitdrukking aan situaties en handelingen (bijv. werk, vrije tijd en het
gezinsleven), symboliseert manieren van zijn (bijv. het verschil tussen ‘man’ en ‘vrouw’ zijn),
trekt sociale grenzen en markeert ideologische verschillen (Barthes 2013 [1961]). “Ons eten is
steeds meer eten en betekenis geworden”, stelt Elchardus (2007, p. 97). Het is minder (of niet
enkel) de functie van voeding die van tel is, maar ook haar betekenis (Beardsworth & Keil,
1997): haar “spirit”, zoals Roland Barthes het definieerde (2013 [1961], p. 26). Die betekenis of
‘spirit’ is relatief en hangt sterk af van de context (bijv. de tijd, het gezelschap of de plaats van
HOOFDSTUK 3
consumptie). Als socioloog is het dan ook belangrijk te zoeken naar die onderlinge relaties en
patronen, en aandacht te hebben voor de wijze waarop mensen met voeding omgaan (Barthes,
2013 [1961]). Wat en de manier waarop mensen koken en eten (in het Engels gedefinieerd als
foodways), geeft immers toegang tot deze ‘cultuur’ van voeding(-sgewoonten) (Gofton, 1995a;
Lawrance & de la Peña, 2013).
Het is ook op deze manier dat ik in deze studie naar de intrede, de diffusie en de rol van
gemaksvoeding in de Belgische voedingscultuur zal kijken. In het vorige hoofdstuk kwam reeds
aan bod dat de term ‘gemaksvoeding’ niet eenvoudig te definiëren is. Dat geldt evenzeer voor de
term ‘voedingscultuur’. Zo stelt Jackson (2013) hoe de term slechts weinig verklarende waarde
heeft en haast een leeg begrip is. Vaak wordt dit vaag benaderd (Albala, 2011). Omwille hiervan
is het beter om over “social and cultural practices” te spreken (Jackson, 2013, p. 6). Wanneer ik
het in deze studie dus over voedingsculturen heb, dan bedoel ik de voedselpraktijken van
mensen (foodways), die ik op een zodanig manier zal benaderen dat ze inzichten geven in de
achterliggende betekenissen en de sociaal-culturele aspecten van voeding(-sgewoonten).
Niettemin blijft het bij een ‘benadering’ en een reductie van de realiteit, en sluit ik mij aan bij het
standpunt van historicus Ken Albala, die spreekt van “food culture snapshots” (ibid., p. x). Om
echter ook over verandering in onze voedingscultuur te kunnen spreken, vormt de theorie van
de paradox van de omnivoor een interessant en functioneel kader dat aansluit bij mijn
onderzoek. In dit hoofdstuk geef ik meer duiding bij het ontstaan van deze paradox, en wat hij
kan leren over de diffusie, de betekenis, en de rol van gemaksvoeding in onze voedingscultuur:
het uiteindelijke empirische veld van deze studie.
Het begin van dit hoofdstuk bestaat uit een algemene uiteenzetting en verkenning van de
literatuur over het begrip ‘voedingscultuur’, de rol van verandering en betekenis bij
voedingsgewoonten, en de sociale mechanismen achter voedingsconsumptie. Ik heb nog niet
meteen aandacht voor gemaksvoeding, alhoewel er wel al verwijzingen tussen de regels door te
lezen zijn. Later in dit hoofdstuk komt aan beurt in hoeverre deze inzichten de nodige
wetenschappelijke basis vormen om de opkomst, de consumptie en de betekenis van
gemaksvoeding te kaderen. Daarbij geef ik een beknopt overzicht van wat over dit onderwerp
bekend is, en licht ik enkele denkpistes en benaderingen toe, alvorens mijn eigen onderzoek in
hoofdstuk 3 aan te vatten. Op die manier is dit theoretisch kader opgebouwd volgens een
‘trechtermodel’, waarbij ik eerst een globaal beeld en de algemene achtergrond schets, om
daarna bij het fenomeen gemaksvoeding uit te komen, en de koppeling met de centrale
vraagstelling te maken.
HOOFDSTUK 2
25
Twee voedingscomponenten: cuisine vs. structuur
Om de voedingsgewoonten van mensen beter te begrijpen en inzicht te krijgen in het begrip
‘voedingscultuur’, is het belangrijk een onderscheid te maken tussen een voedingscomponent of
‘cuisine’ enerzijds, en een structurele component of maaltijdstructuur anderzijds. Deze
tweedeling vormt het fundament van mijn onderzoek. Ze biedt de opportuniteit om een meer
bevattelijk beeld te krijgen over de wijze waarop nieuwe ontwikkelingen zich een weg banen in
onze gewoonten (zowel in ons bord als in de keuken en aan tafel). Conceptueel heb ik mij voor
de interpretatie van beide componenten, vooral op het werk van historica Elizabeth Rozin
(1982) gebaseerd, hoewel de inzichten van Belasco (2008), alsook die van David Marshall
(2005), en antropoloog Michael Nicod (1979), eveneens inspirerend waren.
Bij de term ‘cuisine’ denken mensen al snel aan culinaire verfijning, hoogstaande gastronomie,
exclusieve smaken, delicatessen (d.w.z. haute cuisine) en aan de kook- en eetpatronen van de
hogere strata (Belasco, 2008; Jackson, 2013). Binnen dit proefschrift volg ik echter de visie van
Rozin (ibid.) en gebruik ik de term ‘cuisine’ als een verzamelnaam voor de voedingsmiddelen die
mensen consumeren. Belasco voegt toe dat verschillen in cuisine misschien nog best te
omschrijven zijn in termen van ‘menu’s’. Zoals hij schrijft:
“Some restaurants (cuisines) offer long and challenging lists of complex dishes,
while others stick to a short McMenu” (2008, p. 16).
Dit citaat als metafoor om de mogelijke verschillen in het voedingsaspect van maaltijden te
duiden, gaande van ‘conventionele’ voedingskeuzes tot ‘moderne’ eetpatronen (bijv. fastfood).
Toch gaan voedingsculturen om meer dan enkel een optelsom van voeding. Terwijl de term
‘cuisine’ vooral verwijst naar datgene wat uiteindelijk op de tong komt en gesmaakt wordt,
verwijst de term ‘structuur’ (d.w.z. de tweede component) naar het tijdsgebruik, de context en
de manier waarop het koken en eten van maaltijden in de alledaagse leefgewoonten ingepast
worden. Naar mijn mening, illustreert het hoger vermelde citaat van Belasco ook de structuur
van de maaltijd (bijv. uitgebreid versus snel) bovenop cuisine. Beide componenten zijn
interessant, maar het is vooral hun samenhang en de manier waarop ze zich tot elkaar
verhouden, die heel wat kunnen leren over de betekenis(-sen) en het sociale belang van
voeding(-sgebruiken).
Zo wordt enkel over ‘een maaltijd’ gesproken (gaande van de meest dagelijkse maaltijd met het
gezin tot een feestelijke maaltijd) in zoverre ze aan duidelijke temporele en ruimtelijke normen
en andere sociale contextregels gebonden is: in verband met de plaats, het tijdstip, de duur van
koken en tafelen of het gezelschap dat aanwezig is (Nicod, 1979). Door duidelijke afspraken te
maken rond maaltijden is het eenvoudiger om samen te komen en met anderen te eten (Mennell,
HOOFDSTUK 3
1996b). Alleen eten past bij de overgrote meerderheid van mensen niet in het ideaalbeeld dat ze
over een maaltijd hebben (Pliner & Bell, 2009). Indien alleen gegeten wordt, wordt al sneller
genoegen genomen met snacks, lichte maaltijden of tussendoortjes (Murcott, 1983):
maaltijdsituaties waar minder etiquette en regels aan verbonden zijn (Nicod, 1979). In het geval
van een volledig ontbreken aan structuur, en mensen slechts eten wanneer het hen schikt
(ongeacht de plaats of context), spreekt men over ‘grazen’ of ‘graasgedrag’, gebaseerd op het
Engelse concept grazing (Meiselman, 2009). Vaak wordt dit in verband gebracht met de
opkomst van industriële voeding (bijv. kant-en-klare maaltijden, pastabekers, chips,
energiedrankjes of voedingsrepen) (Beardsworth & Keil, 1992). Kortom, afhankelijk van deze
verschillende ‘structuren’ en maaltijdsituaties, hebben mensen andere verwachtingspatronen
met betrekking tot wat bereid, geserveerd en gegeten worden (de maaltijdinhoud)
(Beardsworth & Keil, 1997). Dit geldt ook voor de tijd, de moeite en het werk dat in het bereiden
ervan gestoken wordt (de kookstructuur). Naargelang van de maaltijdsituaties zal bij de ene
maaltijd ‘het vullende’ meer primeren. Bij andere maaltijden zal de smaakbeleving meer centraal
staan, of de zorg en de affectie die met koken gepaard gaan. De manier waarop beide
componenten (nl. structuur en cuisine) zich tot elkaar verhouden en met sociale normen
samenhangen, hangt dus sterk af van de aard, de betekenis, de formaliteit en het belang van de
gelegenheid. Elke maaltijdsituatie en gelegenheid (bijv. een zakenlunch, een jaarlijks
familiefeest, een speciale gebeurtenis, romantisch diner of etentje met vrienden) heeft haar
eigen ‘protocol’ of ‘spelregels’ (Barthes, 2013 [1961]; Falk, 1994; Sargant, 2014). Daarbij geldt
dat naarmate het sociale aspect van de maaltijd belangrijker is, het aantal regels toeneemt,
zowel op vlak van cuisine als de structuur (Falk, 1994). Sociologe Alice Julier verwoordt het als
volgt:
“Each food event involves different degrees of formality, different roles and social
expectations for participants, and different divisions of labor in the actual
production of the food and the social interactions” (2013, p. 340).
Deze regels of sociale verwachtingen geven voorspelbaarheid, betekenis en structuur aan het
handelen (bijv. het kopen, koken en eten van maaltijden) (Warde & Gronow, 2001; Zerubavel,
1981). Uiteraard gaat dit ook om een kwestie van interpreteren. Het heeft te maken met het
delen van hetzelfde interpretatiekader, dezelfde normen en verwachtingspatronen. Niet
iedereen heeft dezelfde opvattingen en ideeën hieromtrent, of geeft daar een andere invulling
aan. Verschillen in voedingsgewoonten en gebruiken reflecteren dan ook verschillende
houdingen ten opzichte van voeding, maar ook verschillende smaken (levensstijlen), andere
waarden en visies ten opzichte van het leven (Bourdieu, 2013 [1979]; Pollan, 2013). Het zijn
HOOFDSTUK 2
27
deze sociale verschillen die op geaggregeerd niveau een beeld kunnen geven van de dominante
(voedings-)cultuur.
Inzicht in de verhouding tussen cuisine en structuur, en hun achterliggende sociale regels, is
noodzakelijk om de mate van verandering in voedingsculturen beter te begrijpen (Falk, 1994;
Schrover, Mestdag, van Otterloo, & Zeegers, 2005). Innovaties en nieuwe producten (bijv.
technologieën, voedingswaren of recepten) moeten steeds ingang trachten te vinden binnen de
bestaande eet-, smaak- of verwachtingspatronen van een voedingscultuur en worden vooral
opgenomen, in zoverre het binnen haar maaltijdstructuur en sociale omkadering past (Nicod,
1979). Vaak gaat het bij nieuwe ontwikkelingen of innovaties dan ook veeleer over het
aanpassen en hervormen van bestaande gebruiken en gewoonten, dan over geheel nieuwe
aanpassingen (Rozin, 1996). Het gaat daarbij steeds om een soort van encoderen, decoderen en
hercoderen (Gofton, 1995a, p. 174). In functie van hun achtergrond gaan mensen er een nieuwe
identiteit en betekenis aan geven, waarbij het veelal om een ‘aanvulling’, dan om een gehele
vernieuwing of vervanging gaat (zie infra, het voorbeeld van de cappuccino).
Alle voedingsculturen veranderen, maar verandering doet zich vooral voor op vlak van cuisine
en op vlak van wat mensen eten, meer dan in de manier waarop het bereiden en eten van
maaltijden, in tijd en ruimte georganiseerd worden (Bahr Bugge & Almås, 2006). Net dat maakt
het in rekening nemen van beide componenten van een voedingscultuur interessant. Zo is een
cuisine sneller onderhevig aan invloeden, en meer flexibel dan een structuur. Dit valt treffend te
illustreren aan de hand van de manier waarop individuen die op reis naar het buitenland gaan,
zich kunnen verheugen op lokale specialiteiten, producten en gerechten (de cuisine), maar het
tegelijkertijd moeilijker (kunnen) hebben met de andere maaltijdstructuren, zoals de tijdstippen
waarop gegeten wordt. Gebaseerd op het werk van antropologe Mary Douglas, associëren
Schrover, Mestdag en van Otterloo (2005) dit verschil met de ontwikkeling van taal. Terwijl
woorden en uitdrukkingen snel kunnen veranderen (als metafoor voor cuisine), zijn de
grammaticaregels van een taal, standvastiger (als metafoor voor structuur). Het structurele
aspect van maaltijden wordt dus veeleer gekenmerkt door een routinematige manier van
omgaan met voeding. Het is ‘conservatiever’ vergeleken met het voedingsaspect van maaltijden,
zeker voor wat betreft de meer gestructureerde maaltijdgebruiken (bijv. de gezinsmaaltijd
tijdens het weekend versus een werklunch of tussendoortje). Ter illustratie: het drinken van een
cappuccino heeft zich in verschillende voedingsculturen gevestigd, maar daarom niet altijd op
een gelijkaardige manier in de bijhorende maaltijdenstructuren. Terwijl Italianen hun
cappuccino enkel (of vooral) tijdens de ochtend drinken, wordt hij in andere culturen op ieder
moment van de dag gedronken (Askegaard & Madsen, 1998; Montanari, 2004). Dit illustreert
HOOFDSTUK 3
hoe mensen nieuwe ontwikkelingen steeds trachten te classificeren binnen de bestaande
gewoonten en/of wat hen bekend en vertrouwd is (Scholliers, 2007a).
Nog nooit is de introductie van nieuwe voedingsmiddelen zo groot als vandaag geweest. Sinds
WO II volgen innovaties en veranderingen op vlak van cuisine elkaar in een zodanig snel tempo
op, dat consumenten dit ook evident zijn gaan vinden. Pekelharing en van Lenning (2007, p. 55)
beschrijven het als “het snelle voedselaanbod”. Ondanks dat consumenten vandaag voortdurend
worden blootgesteld aan veranderingen en evoluties in het voedselaanbod, en dit ook ‘gewoon’
zijn geworden, is het slagen van deze ontwikkelingen niet altijd even evident (Geyzen, Scholliers,
& Leroy, 2012; Scholliers, 2014). Dit wordt onderstreept door de lage slaagkansen van de vele
nieuwe producten die jaarlijks gelanceerd worden (Traill & Grunert, 1997). Zo zou slechts één
procent van de nieuwe producten na vijf jaar nog in de winkelrekken liggen (Scholliers, 2014, p.
344). Studies naar de diffusie van nieuwe producten leren, dat het tijd vergt om nieuwe
producten te (leren) kennen, te vertrouwen en in de dagelijkse gewoonten in te passen. Het
heeft ook te maken met mentaliteitswijzigingen en het doorbreken van routine (Bruegel, 2002).
Hoewel de diffusie van innovaties geen proces van eeuwen meer is, en nieuwe ontwikkelingen
sneller geadapteerd worden, verloopt dit nog altijd niet zonder het minste probleem. Een
geschikt conceptueel kader om de mate van verandering en continuïteit in voedingsculturen
verder uit te diepen, is de ‘paradox van de omnivoor’.
De paradox van de omnivoor: neophilia vs. neophobia
De mens is een omnivoor. Het feit dat hij haast alles eet, maakt dat er keuzes dienen gemaakt te
worden over wat wel, en wat niet te eten, en dat is niet altijd even vanzelfsprekend. Eten is een
intieme aangelegenheid (tenslotte nemen we het op in ons lichaam), en net dat kan onzekerheid
teweegbrengen:
“In the case of food, consumption is not just about practices of ‘doing’, but also
about taking in and absorbing” (Sargant, 2014, p. 28).
Die onzekerheid vormt de kern van wat in de literatuur als de paradox van de omnivoor wordt
omschreven. De paradox werd voor het eerst in de mond genomen door psycholoog Paul Rozin,
maar kreeg meer bekendheid aan de hand van de theoretische uitwerking van Fischler (Jacobs &
Mestdag, 2004). De paradox verwijst naar het dilemma dat mensen (kunnen) ervaren tussen
hun behoefte aan, en neiging tot variatie, en verandering aan de ene kant (d.w.z. neophilia) en
hun angst voor het onbekende, wantrouwen, en hang naar controle en routine aan de andere
kant (d.w.z. neophobia) (Fischler, 1988; Halkier, 2001; Kittler, Sucher, & Nelms, 2011; Rozin,
HOOFDSTUK 2
29
2005). De paradox vormt dan ook een belangrijke factor in het slagen of falen van nieuwe
ontwikkelingen en het veranderen van voedingsculturen. Het gaat daarbij steeds om een soort
van schommelen en spanningsveld tussen het nieuwe en het zogenaamd ‘traditionele’. Los van
het feit dat de grens tussen beide dikwijls vaag is (Leroy, Geyzen, Janssens, De Vuyst, &
Scholliers, 2013; zie verder in dit hoofdstuk), houdt de paradox verband met identiteit, sociale
en culturele normen en overtuigingen, zowel op vlak van cuisine als op vlak van structuur.
Historicus Massimo Montanari (2004) spreekt over cultuur als de plaats waar tradities en
nieuwigheden elkaar treffen en de paradox zijn voedingsbodem vindt. Van zodra sprake is van
weerstand (bijv. het eten van insecten), verwondering (bijv. het drinken van soep bij het ontbijt
in Aziatische landen) of verbijstering, laat een cultuur zich het sterkst voelen.
De paradox is van alle tijden (Scholliers, 2008). Hij kent zijn ontstaan vanuit de levenswijze en
de overlevingsdrang van nomadische jager-verzamelaars, maar geldt vandaag nog steeds, zij het
in een andere context dan voorheen en misschien wel actueler dan ooit. Nog nooit is de keuze
wat te eten zo divers als vandaag geweest. De competitiedrang die de voedingsindustrie tekent,
maakt innovatie tot een van haar hoofdpijlers en belangrijkste marktstrategieën. Als consument
maken we vandaag kennis met een enorm ruim voedingsassortiment dat voortdurend
vernieuwd en bijgeschaafd wordt (Bell & Valentine, 1997; Geyzen et al., 2012). Warde (1994, p.
25) spreekt in dat verband over “the routinization of the unfamiliar” waarmee hij duidt op het
feit dat het ‘onbekende’ nu een meer ‘gewone’ en ‘routineuze’ dimensie heeft aangenomen.
Vernieuwingen worden met minder argwaan bekeken. We staan daar meer voor open. Toch
betekent dit niet, zoals al reeds vermeld, dat de paradox verdwenen is. Neophobia bestaat
vandaag nog steeds, net zoals ook neophilia voorheen bestond (Scholliers, 2007a, p. 359). Deze
onzekerheid heeft vooral te maken met een gebrek aan controle (Beardsworth & Keil, 1997). Dat
valt onder meer af te leiden uit de aandacht die mensen besteden aan allerhande middelen (bijv.
televisieprogramma’s, kookboeken, internetbronnen, reclame of voedingsconsulenten) om zich
een weg “in deze overvloed” te banen, en een houvast te vinden (Montijn, 1991, p. 8). Het succes
van deze informatiebronnen is illustratief voor de manier waarop de ogenschijnlijke simpele
vraag ‘wat te eten’ zo complex is geworden (Pollan, 2009). Tegelijkertijd toont het aan hoe
consumenten vandaag hun keuzes (en daarmee ook hun verantwoordelijkheden) liever
uitbesteden, zelfs indien daarvoor betaald moet worden (Elchardus, 2011). Iedere dag moeten
we eten, maar waar we in tegenstelling tot de jager-verzamelaars, niet enkel (meer) ons
overlevingsinstinct volgen, spelen nu enorm veel (vaak tegenstrijdige) factoren mee: het
duurzaamheid- of gezondheidsaspect, het budgettaire, de culturele en ideologische elementen
van voeding, de eenvoud, het voedingsgemak, de ecologische voetafdruk, de rechtvaardige
wereldhandel, en ga zo maar door (Teuteberg, 2007, p. 233). De uiteindelijke keuze om mee in
het verhaal van vernieuwing of verandering te stappen, ligt bij de consument (Scholliers, 2007a).
HOOFDSTUK 3
Net dat maakt het (soms) complex. Daarbij speelt de evolutie van voeding(-sgewoonten) als
louter functioneel (overleven) naar sociaal-cultureel (betekenis en zingeving) een belangrijke
rol (Fresco, 2012; Scott, 2009).
In de volgende twee paragrafen ga ik dieper in op deze twee verklaringsgronden van de paradox,
namelijk (1) op de toegenomen diversiteit van, en de radicale veranderingen in de voedselketen
en (2) op de sociale en culturele facetten die een rol spelen bij het maken van voedingskeuzes.
Deze achtergrondinformatie is cruciaal wil ik het onderwerp van deze studie kaderen.
De veranderingen in de voedselketen
De industrialisering en de commercialisering van de voedselketen hebben samen met de
toegenomen koopkracht, de opkomst van grootwarenhuizen, en de verdere naoorlogse
verbeteringen in wetenschap en technologie, tot een enorm uitgebreid voedselaanbod en
veranderingen in cuisine geleid. Deze ontwikkelingen kennen reeds een lange geschiedenis,
maar kwamen in een stroomversnelling na 1945 (Scholliers, 2014). Net daarom richt ik mij in
dit onderzoek ook op deze onderzoeksperiode. Sociologe Anneke van Otterloo (2000, p. 19)
noemt het een nieuwe fase in de mechanisering en chemicalisering van voeding. Aan deze
evolutie zijn zowel positieve als negatieve aspecten te verbinden. Enerzijds heeft ze smaken en
gebruiken uit verschillende uithoeken van de wereld in het voedingspalet van de consument
gebracht, en de toegang tot een brede en meer diverse waaier aan voedingsmiddelen, voor een
alsmaar groter publiek opengesteld (Pollan, 2006; Scholliers, 2014). Ze heeft meer afwisseling in
onze voeding gebracht. Om terug te komen op de notie cuisine, of ‘menu’ volgens Belasco (2008),
spreken Beardsworth en Keil (1992) over ‘menu pluralisme’. Binnen deze pluralistische setting
hebben mensen meer opties dan voorheen om hun voedingskeuzes af te stemmen, afhankelijk
van hun prioriteiten, noden, situatie en/of budget. Bovendien heeft de standaardisering van de
voedselketen tot een toename geleid van de controle op kwaliteit, voedselveiligheid en versheid
(bijv. de introductie van versheidsdatums en andere regelgeving) (van Otterloo, 2000). In het
artikel A plea for culinary modernism: why we should love new, fast, processed food, stelt historica
Rachel Laudan (2001) hoe deze industrialisering tot een vooruitgang in onze voeding heeft
geleid. Anderzijds, hoe groter het aanbod en hoe meer keuze, hoe groter ook de complexiteit en
de onzekerheid (Breedveld & Van den Broek, 2003; Schwartz, 2004).
Door de enorme toename van industrieel bereide voeding zijn consumenten alsmaar meer
afhankelijk geworden, en dus ook vervreemd van de voedselketen: een keten die extreem lang,
complex en weinig transparant is, vooral op vertrouwen steunt, en bijgevolg bijzonder wankel is.
Dat maakt het (soms) moeilijk, zeker omdat mensen door de toename in welvaart, het
HOOFDSTUK 2
31
consumentisme en individualisme, meer dan ooit in de illusie van individuele en vrije keuze
leven. Dit vereist reflexiviteit en legt veel druk op de consument (Geldof, 2007; Sargant, 2014).
“Eten is weten en eten is geweten” (Fresco, 2012, p. 13). Jacobs en Mestdag vullen aan: “Je bent
wat je (w)eet. Maar weten we eigenlijk nog wat we eten?” (2004, p. 11).
Te midden van de vele ontwikkelingen in het voedselaanbod en “teveel aan keuze”, is onze “reële
keuzevrijheid” afgenomen (Geldof, 2007, p. 95). Voedingsproductie en bereiding zijn immers
alsmaar meer aan het oog onttrokken van de consument, en binnen een markt gebracht die
uiterst competitief is. Onze relatie met voeding wordt gemedieerd door reclame, merknamen,
labels, aantrekkelijke slogans en verpakkingen. Voor voedselfabrikanten is deze vorm van
‘bemiddelende consumptie’ van groot belang. Het winnen (maar ook het vasthouden) van het
vertrouwen van de consument is een belangrijk investeringsobjectief waarmee hun industrie
staat of valt (Jacobs & Mestdag, 2004; Kjaernes, Harvey, & Warde, 2007).
Sinds de jaren ‘80 hebben deze ontwikkelingen zich in een reeks van tegenbewegingen vertaald
(bijv. de slow food-, whole food-, clean eating- of green living-bewegingen) met een grote aanhang
voor wat ‘authentiek’, ‘natuurlijk’, ‘echt’ en dus vertrouwd is, als “een romantische kritiek op de
industriële samenleving” (Houtman, Aupers, & Hüzeir, 2010, p. 105). Hun succes is eens te meer
een symptoom van de onzekerheid (‘identiteitscrisis’) en de angst die het veranderende en
gecommercialiseerde voedsellandschap kleurt (Geoff, 2008; Geyzen, 2013; Scholliers, 2007a).
Dit groeiend bewustzijn voor “echtheid, puurheid en oorspronkelijkheid” en het zogenaamd
‘traditionele’ (of geïdealiseerde verleden), wordt tegelijkertijd versterkt door politieke en
economische crisissen en voedselschandalen (Aupers, Houtman, & Roeland, 2010; Geyzen et al.,
2012; Laudan, 2001). Dit heeft te maken met controle (nl. weten wat te eten) en het zoeken naar
zekerheid (Aupers, Houtman, & Roeland, 2010; Geyzen, 2013b). Deze tegenbewegingen houden
sterk vast aan het kleinschalige en zien de principes die ze uitdragen en verdedigen als een soort
van ‘bevrijding’ uit de greep van de industrialisering.
De beweegredenen van deze groepen vinden hun oorsprong in een soort van “kwalitatieve
angst” (Scholliers, 2015a, p. 12). Waar tot ruim in de 19e eeuw de kwantitatieve angst om
schaarste en honger nog primeerde en een belangrijke drijfveer voor innovatie en vernieuwing
was, zijn het deze vernieuwingen (bijv. op vlak van voedselbewaring- en bewerking) die
vandaag ter discussie worden gesteld. Dit nieuwe type van angst stoelt op een soort van
vervreemding van het voedsellandschap (Scholliers, 2015a). Tegelijkertijd is het ook een
duidelijk kenteken van welvaart. Wanneer voeding een minder groot deel van het budget in
beslag neemt, kunnen (nieuwe) onzekerheden en twijfels omtrent voeding ontstaan (anders dan
financiële onzekerheid). Het is maar pas wanneer voedselzekerheid, geen of althans minder een
bron van bezorgdheid is, dat ‘tradities’ (in welke betekenis dan ook) verheerlijkt worden (hypes
HOOFDSTUK 3
omtrent ‘vergeten’ groenten, het fermenteren van voedsel, restaurants die uitsluitend met
voedsel in blik werken, enz.). Het is een terugkeer naar eenvoud, “la cucina povera”, maar met
het moderne comfort en de luxe van vandaag (Fresco, 2012, p. 312).
Echter, de complexiteit van de voedselketen is een ontwikkeling die nog lang niet ten einde is. De
standpunten die de bovenstaande tegenbewegingen uitdragen, vormen zelfs in belangrijke mate
haar “brandstof” en worden gecommercialiseerd (Belasco, 2007; Houtman, 2008, p. 22).
Consumenten willen geen onbekende of geheime ingrediënten in hun voedsel. Dat weerspiegelt
zich onder meer in de vele verwijzingen op voedingsverpakkingen naar ‘grootmoeders keuken’,
‘ambachtelijke’ productiebereidingen, of de vermelding dat de producten vrij zijn van
conserveringsmiddelen, smaakversterkers en additieven (Brockman, 2014; Geyzen, 2013b;
Houtman, Aupers, & Hüzeir, 2010) Dit illustreert hoe veranderingen in voedingsculturen niet
simpelweg het gevolg zijn van een eenzijdige relatie tussen productie en consumptie. De relatie
tussen vraag en aanbod werkt langs twee kanten: een bevinding die ik zal meenemen in mijn
onderzoek (hoofdstuk 4) (Kjaernes & Holm, 2007). Voedingsproducenten verkopen heel wat van
hun bewerkte en bereide producten onder de naam “modern scratch”, als een afleiding van het
Engels cooking from scratch (Unilever Food Solutions, z.j.). Hiermee profileren ze bereide
voeding, als een huwelijk tussen de huidige en moderne manieren van koken, en de ‘traditie’ van
de ‘klassieke’ keuken, en trachten ze het (mogelijke) spanningsveld tussen neophobia en
neophilia weg te werken. Zo is er ook de nieuwe trend van fast casual die zich tussen de
principes van fastfoodketens en een ‘klassiek’ restaurantbezoek situeert, en zodoende de
voordelen van beide bundelt (bijv. de combinatie van culinaire gerechten met selfservice, gemak
en functionaliteit). Sterrenchefs verbinden hun naam, en daarmee ook hun expertise aan
producten om vertrouwen bij de consument te creëren. Daarnaast speelt ook de markt van kant-
en-klare maaltijden in op deze bewegingen, met haar aanbod aan gedeeltelijk bereide
maaltijdpakketten die dichter bij het koken aanleunen, om meer werk vragen dan enkel in de
microgolfoven opgewarmd te worden, en de consument aldus nog ‘alle vrijheid’ geven. Een
ander voorbeeld is de toename van de (zogenaamd) biologische kant-en-klare maaltijden die
soms ook aan huis worden geleverd. Deze voorbeelden tonen aan hoe producenten ondanks (of
net dankzij) deze bewegingen onverminderd blijven doorgaan met bedenken van nieuwe
producten, in de hoop om hun winstmarges te blijven opdrijven. Ondanks het feit dat de vraag
naar voeding in vergelijking met andere consumptiewaren nagenoeg inelastisch is gebleven (in
het Engels, “fixed stomach”), blijven producenten inspelen op (de illusie van) een divers
voedingsaanbod (Pollan, 2009, p. 52). Toch weerspiegelen deze veranderingen zich niet
automatisch in het consumptiegedrag. In dat verband spelen de sociale- en culturele aspecten
van voeding en voedingsgewoonten een belangrijke rol.
HOOFDSTUK 2
33
Voeding als een drager van cultuur, ‘vormer’ van identiteit en sterk sociale handeling
Als het gaat over de sociaal-culturele functie van voeding en voedingsgewoonten, mag het
inzicht van Frans antropoloog Claude Lévi-Strauss (2013 [1966]) niet ontbreken dat koken om
de transformatie van natuur in cultuur gaat. Richard Wrangham (2009) wijkt van dit inzicht af
door te stellen dat het beheersen van het vuur en het eten van gekookt voedsel door primaten,
circa 1,9 miljoen jaar geleden, zelfs aan de oorsprong van de mensheid ligt en deze culturele
innovatie in onze natuur ligt. Met zijn evolutietheorie toont Wrangham hoe koken onlosmakelijk
deel uitmaakt van onze menselijke identiteit. Ook Brits historicus Felipe Fernandez-Armesto
(2002a, b) beweert dat koken een cruciale rol in evolutie heeft gespeeld en de eerste grote
verandering vormt in de geschiedenis van het samenleven. “Koken is de basis voor relaties”, stelt
Fresco (2012, p. 309). Daarom heeft datgene wat mensen over voeding denken vaak slechts
weinig of nauwelijks iets te maken met het voedsel zelf, maar meer met het gehele symbolische,
culturele en sociale kader dat eraan verbonden is (Belasco, 2002a; Fresco, 2012). Het opstellen
van een boodschappenlijst, het klaarmaken van het avondeten, het samen eten als gezin, …,
lijken triviale handelingen, maar eens onderzocht, kunnen ze interessante sociale normen en
waarden blootleggen. We worden daar ook zo in gesocialiseerd. “Opvoeding en voeding zijn nauw
met elkaar verbonden”, vertelt Scholliers tijdens een interviewgesprek (Van de Steene, 2008, p.
5). De opvattingen die we over voeding hebben, worden ons, als het ware, met de paplepel
ingegoten en zijn dan ook gevormd door en vervlochten met onze sociale achtergrond en
leefomgeving. De paradox van de omnivoor dient dan ook steeds begrepen te worden in termen
van wat mensen over voeding en voedingsgewoonten denken, de normen en waarden,
richtlijnen, betekenissen en verwachtingen die erover bestaan (Fischler, 1988).
Deze immateriële betekenissen of ‘spelregels’ werken langs twee kanten in op de paradox. Aan
de ene kant blijven ze de paradox ‘voeden’ (zie zo meteen verder in de tekst). Anderzijds
fungeren ze ook als een wegwijzer of medium, die de mogelijke ambivalentie van de paradox kan
doorbreken. De sociale en culturele normen die rond voeding(-sgewoonten) bestaan, scheppen
een (veilig en comfortabel) kader die het dilemma tussen neophilia en neophobia kunnen
verlichten. Dat kan gaan om wat eetbaar is, wat gesmaakt of gekocht wordt, de manier waarop
het gekookt wordt en hoe, wanneer en met wie het gegeten wordt (den Hartog, 1987). Toch
maken deze normen en dieperliggende betekenissen, voeding ook wel tot een persoonlijk en dus
(mogelijk) complex gegeven. Voeding en voedingsgewoonten hangen samen met status, imago,
identiteit en zelfpresentatie. Via voeding geven individuen (bewust of onbewust) hun identiteit
vorm en interpreteren ze ook die van anderen (bijv. de inhoud van de winkelkar als spiegel van
de persoonlijkheid). Het is een middel om zichzelf uit te drukken (bijv. als een fijnproever, een
zorgzame moeder, ‘hobbykok’ of huisman). Dat kan gaan om een genderidentiteit, maar ook om
HOOFDSTUK 3
het lidmaatschap van een specifieke sociale klasse, sociale groep (bijv. een gezin of familie),
cultuur, religie of samenleving (Bahr Bugge, 2003; Saulsbury, 2005). De manier waarop mensen
via voeding over zichzelf en anderen denken, is variabel en kan sterk uiteenlopen naargelang
van de situatie, tijd en plaats (Dagevos, 2004). Dit kan variëren van louter functioneel (bijv. een
dagelijkse noodzakelijkheid) tot een vorm van plezier, onthaasting of plicht tegenover anderen
(Lupton, 1966). Dat voeding mede aan de basis van (het creëren van) onze identiteit ligt,
betekent niet dat elke keuze die we maken zuiver rationeel is. Sommige van onze keuzes
gebeuren bewust (bijv. om zich op een bepaalde manier te profileren, sociale verschillen te
accentueren, een identiteit te benadrukken of sociale relaties te bevestigen), anderen zijn meer
irrationeel of intuïtief, net omdat ze sterk vertrouwd aanvoelen, routine zijn of in relatie tot onze
sociale achtergrond en leefomgeving gevormd zijn (Bourdieu, 2013 [1979]; Delormier, Frohlich,
& Potvin, 2009; Mennell, 1996a). Deze gewoonten zijn zodanig ‘geprogrammeerd’ dat ze een
tweede natuur zijn: ‘over smaken valt niet te twisten’. Hoe mensen met voeding omgaan (hun
houdingen en gedrag), mag dan ook niet los worden gezien van hun levensstijl en achtergrond
(Bourdieu, 2013 [1979]; Mennell, 1996a).
Samenvattend kan gesteld worden dat voeding en voedingsgewoonten verre van neutraal zijn en
een interessante bron van dieperliggende inzichten vormen (Wood, 1995). Het is hierdoor dat
voeding sinds de jaren ’70 ook een grotere plaats heeft verworven binnen het domein van de
sociologie. Deze toename in interesse varieert, kort samengevat, van de rol van voeding in de
beleving en de sociale organisatie van tijd (onderzocht door o.a. Shove, 2003; Warde, 1999;
Zerubavel, 1981) tot het uitdrukken van emoties en aspecten van zorg (zoals bij Kaufmann,
2005; Murcott, 1982), haar rol in het gezinsleven, de verhoudingen en de genderverdeling van
taken (bijv. Charles & Kerr, 1988; De Vault, 1994; Szabo, 2012) en het symboliseren van sociale
verschillen (bijv. Bourdieu, 2013 [1979]; Murcott, 1997; Warde, 1997). Uiteraard mag deze
benadering niet overdreven worden en wel niet in die mate dat een “appel niet meer gewoon een
appel kan zijn”, zoals Hans Dagevos benadrukt (2004, p. 426). Onze behoefte aan eten hoeft niet
(altijd) een uitdrukking te zijn van een sociaal-culturele betekenis van voeding, koken of samen
eten. De functionele en financiële aspecten blijven een cruciale rol spelen bij voedingskeuzes.
In de volgende paragraaf licht ik toe hoe zowel het voedselaanbod als de sociale en culturele
dimensie van voeding(-sgewoonten), sterk veranderd zijn door de industrialisering en de vele
ontwikkelingen tussen 1800 en WO II (op vlak van de introductie van nieuwe technologieën en
producten, verstedelijking, veranderende normen en gebruiken, koopkracht …). Het kort
schetsen van deze historische context is nodig om de uiteindelijke thematiek van dit onderzoek
(nl. gemaksvoeding) in te leiden. In hoofdstuk 4 kom ik hier nog uitvoerig op terug.
HOOFDSTUK 2
35
De industrialisering als motor tot verandering
De sociale en culturele aspecten van voeding en voedingsgewoonten zijn moeilijk aan een
tijdskader te linken. Ze kennen al een lange geschiedenis die volgens sommige auteurs zelfs
teruggaan tot bij de eerste samenlevingsvormen (bijv. Fernandez-Armesto, 2002a; Wrangham,
2009). Al van oudsher zijn voorbeelden te vinden over de manieren waarbij voedsel beladen
werd met culturele en sociale betekenissen. In de 18e eeuw waren ananassen (de ‘koning van het
fruit’) een belangrijk statussymbool om macht, weelde en gedistingeerdheid te etaleren2
(Beauman, 2005). Toch zijn onze manieren van omgaan met voeding en de symbolische
betekenissen die we er aan toekennen (en aan consumptie in het algemeen) sterk veranderd
sinds de Industriële Revolutie. De Industriële Revolutie gaf aanleiding tot een hervorming en
modernisering van onze voedingscultuur, zowel op vlak van cuisine als structuur, materieel als
praktisch (bijv. nieuwe publieke ruimtes van voedselconsumptie, nieuwe goederen en
voedingsmiddelen). Deze veranderingen hadden ook invloed op de culturele en sociale
betekenissen van voeding(s-gewoonten) (Teuteberg, 2007, p. 261).
“Voedingsgewoonten veranderen voortdurend met het sociaal-economisch systeem
van de samenleving waarvan ze deel uitmaken” (den Hartog, 1987, p. 22).
Het verlangen naar een geborgen, veilige en warme thuissfeer als een vlucht uit en antithese van
de harde realiteit was groot (Neuhaus 2003). Hierbij groeide de huisbereide maaltijd uit als het
medium bij uitstek om vreugde, liefde en vrijgevigheid te uiten, stabiliteit, ritme en structuur in
het leven te brengen, in een maatschappij die steeds meer door economische rationaliteit werd
gekenmerkt (Fürst, 1997; Holm, 2013; Neuhaus, 2003). Daarbij werd veel aandacht geschonken
aan het gezin als hoeksteen van de maatschappij. De maaltijd werd het prototype van de
gezinstijd, de cement, lijm en het symbool van het gezinsleven en de differentiatie tussen werk
en vrije tijd (Kemmer, Anderson, & Marshall, 1998; Shapiro, 2004). Het realiseren van dit
middenklasse-ideaal werd als een verantwoordelijkheid gezien die de vrouw als ‘hoedster’ van
haar gezin verwacht werd te dragen. Dit ideaal werd gedreven vanuit een maatschappelijke
bekommernis omtrent het welzijn van arbeidersgezinnen en was gericht op de bevordering van
meer moderne (d.w.z. gezonde en betrouwbare) arbeiders (Berendsen & van Otterloo, 2002).
“The dinner table was seen as the key site for socialization into middle- to upper
middle-class manners” (Julier, 2013, p. 342).
2 In 1947 kreeg Elizabeth II, koningin van het Verenigd Koninkrijk, als huwelijksgeschenk onder meer 500 blikken ananas.
HOOFDSTUK 3
Door de toegenomen urbanisatiegraad groeide ook de nood aan voedselzekerheid en veiligheid
en aan langer houdbare, goedkope en gemakkelijk te bereiden producten (den Hartog, 1987).
Volgens antropoloog Jack Goody (2013 [1982], p. 77) begon dit in grote mate te veranderen bij
de doorbraak van de conserveringsindustrie die in een stroomversnelling kwam aan het einde
van de 19e eeuw door de evoluties in de mechanisering en transport, en daarmee ook “het
tijdperk van de industriële voeding” inluidde. Pas rond 1920 begon dit aanbod aan bewerkte
voedingsmiddelen (bijv. margarine, conserven, gecondenseerde melk, vleesextracten en soep in
poedervorm) door de toegenomen levensstandaard deel uit te maken van de dagelijkse voeding,
terwijl deze voorheen vooral een afzetmarkt in grote instellingen vonden (bijv. ziekenhuizen of
het leger) (Cowan, 1976; Goody, 2013 [1982]; Scholliers, 1982). Hierdoor werden heel wat
taken eigen aan het koken uit handen genomen door de industrie. Deze evolutie kaderde binnen
de modernisering van de keuken. Het principe van economische rationaliteit bleef dus niet
beperkt tot de sfeer van betaalde arbeid, maar drong ook in het huishouden door, en werd
gekoppeld aan het idee van een moderne levensstijl (Berendsen & van Otterloo, 2002). Toch is
er bij deze evolutie ook een kanttekening te plaatsen. Het heeft hogere verwachtingen en
standaarden doen ontstaan met betrekking tot (verantwoorde) voeding, koken en eten.
Hierdoor raakte het ideaal van de gezinsmaaltijd en de sociale betekenis van koken, circa 1920
ook meer verspreid (Bahr Bugge, 2003; Cowan, 1983).
Daarnaast had het veranderende werk- en levensritme ook impact op de maaltijdstructuur. Het
gaf aanleiding tot het ontstaan van het driemaaltijdenpatroon, op basis waarvan onze
lichamelijke noden zich vervolgens hebben aangepast (bijv. ‘honger om twaalf uur’). Voor 1890
aten mensen meer onregelmatig, en waren er (gemiddeld genomen) minder vaste uren om te
eten. Tegelijkertijd vroeg het socio-culturele ideaal van de maaltijd om regelmaat, en duidelijke
regels in verband met tijd en plaats. Door de veranderende werksituaties, verschoof de
hoofdmaaltijd, van de middag naar de avond, hoewel deze evolutie zich minder snel op het
platteland voltrok. Daarentegen werd de hoofdmaaltijd op zondag (de rustdag sinds 1905) wel
nog ’s middags genuttigd, als het familiale hoogtepunt van de week (Mestdag, 2007b; Rotenberg,
1981).
Kortom, de industrialisering heeft een belangrijke impact op voeding – en voedingsgewoonten
gehad (zowel praktisch als ideologisch). Ze heeft de fundamenten van de moderne
voedingsindustrie gelegd en de weg geopend voor een ware doorbraak in nieuwigheden na WO
II (bijv. de komst van supermarktketens, multinationals, innovatieve marketingtechnieken, de
verdere technologisering van het huishouden, de microgolfoven, diepvriesproducten en meer)
die het dagelijkse leven, de voedselpraktijken, en de daaraan gekoppelde opvattingen,
betekenissen en idealen diepgaand hebben veranderd.
HOOFDSTUK 2
37
In deze studie heb ik oog voor de rol van gemaksvoeding als een van de meest opvallende
veranderingen in deze ‘recente’ voedingsgeschiedenis. Ik bekijk gemaksvoeding daarbij als een
centrale schakel in dit verhaal van technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen,
evoluties in koopkracht, prijzen, (consumptie-)cultuur en gewoonten (Shove & Southerton,
2000). In wat volgt ga ik eerst in op de betekenissen van gemaksvoeding en hoe deze zich
kaderen binnen de modernisering en de industrialisering van de voedselketen. Vervolgens neem
ik in beschouwing hoe gemaksvoeding in relatie staat tot de paradox van de omnivoor, en
samenhangt met de sociale normen met betrekking tot cuisine en structuur. Daarbij wil ik de
aandacht vestigen op het feit dat de betekenis van gemaksvoeding relatief is en afhankelijk van
de tijd, plaats, maaltijdsituatie en de achtergrond van individuen. De inzichten die in wat volgt
aan bod komen, neem ik verder mee in mijn onderzoek.
Gemaksvoeding geduid
De moderne en hypermoderne betekenis van gemaksvoeding
Gemaksvoeding kenmerkt, naast de toename in uit eten gaan, een van de laatste stappen in de
industrialisering of commercialisering van de voedselketen (Scholliers, 2007a, p. 351). In het
vorige hoofdstuk kwam al aan bod hoe de vraag en het aanbod van gemaksvoeding de laatste
jaren zodanig zijn toegenomen dat sommigen haar als een ware ‘revolutie’ beschouwen.
Daarnaast is ook haar betekenis veranderd van een aanvankelijk louter symbool van
gebruiksgemak (bijv. het kopen van producten buiten het seizoen, de langere houdbaarheid, het
bestrijden van honger of het nut van ‘hamsteren’ in periode van schaarste) naar het symbool van
een haastige en jachtige samenleving die in de ban van de tijd is. De toename in uit eten gaan
(bijv. het ontstaan van fastfoodketens en de restaurantcultuur), kan daarbij opgevat worden als
de verst gevorderde vorm van commercialisering in het stillen van onze honger (Geldof, 2001;
Scholliers, 2007a). Onderzoek bevestigt dat consumenten dit als de meest ultieme vorm van
gemaksvoeding ervaren. In dat geval gaat het enkel om het genieten en/of het nadenken over
wat te eten, zonder tijd, moeite en werk te spenderen aan de aankoop van ingrediënten, het
koken, de opruim en de afwas (Candel, 2001).
Aanvankelijk had gemaksvoeding weinig te maken met het besparen van tijd of time
management (Shove 2003). Vanaf de jaren 1950 kwam daar verandering in en is gemaksvoeding
steeds meer symbool komen te staan voor winst: geen afwas, minder tijd in de keuken en de
winkel, minder kookmateriaal, … . In ruil voor geld veronderstelt ze tijd, (denk-)werk en andere
inspanningen in de keuken te besparen, zodanig dat de consument met een minimale input toch
HOOFDSTUK 3
een maximale output kan krijgen (Belasco, 2008; Shapiro, 2004). Met gemaksvoeding ‘koopt’ de
consument tijd, inclusief de tijd nodig voor het volledige productie- en bereidingsproces, stelt
Gofton (1995a, p. 154). Volgens hem is gemaksvoeding dan ook het resultaat van een
toegenomen honger naar uren en minuten en het product van het moderne kapitalisme en de
utilitaire samenleving. Ze is de uitkomst van een modern tijdsbesef dat aandacht schenkt aan
rationalisering, vooruitgang, efficiëntie, voorspelbaarheid, controle en kwantificeerbaarheid: het
verlangen van alles te meten en het dagelijkse leven beter te beheersen en te coördineren
(Ritzer, 2011). De betekenis van het woord ‘gemak’ in de term ‘gemaksvoeding’ reikt dus veel
verder dan voedingsgemak alleen. De opkomst van kant-en-klare maaltijden en andere
voorbewerkte ingrediënten hoorde bij de ontwikkeling naar een moderne samenleving, en werd
als het instrument voorgesteld in de strijd tegen de uitdagingen van de moderne en haastige
maatschappij. Ze werd het icoon van de modernisering van de voedselketen en een symbool van
‘modern zijn’ (van Otterloo & de la Bruhèze, 2003). Het nieuwe ‘moderne brood’ (het ‘expo-
brood’) dat naar aanleiding van de wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel op de markt
kwam, illustreert deze trend:
“Het resultaat was sneeuwwit, egaal, sponsachtig, voorgesneden, netjes verpakt in
cellofaan. Als het van tafel viel, sprong het er vanzelf weer op” (Elchardus, 2007, p.
97).
Consumenten waren enthousiast, wat volgens Elchardus (2007) meer met de betekenis, dan met
het brood zelf had te maken. Het brood werd beschouwd als het symbool van de industriële
vooruitgang in het voedselpatroon. Een belangrijke beweging daarbij was de daling van de reële
broodprijs die de betekenis, het belang en het beeld van brood grondig heeft doen veranderen
(Scholliers, 2014, p. 346). Toch mag het ontstaan en de toegenomen productie van
gemaksvoeding niet gezien worden als louter een gebaar van goodwill van de voedingsindustrie,
en antwoord op de snel veranderende samenleving en de noden van de consument. De vraag
naar gemaksvoeding diende eveneens gestuurd te worden. Hierbij speelde reclame een
belangrijke rol. Het ‘kopen van tijd’ werd een belangrijke verkoopargument en droeg op die
manier bij aan het verspreiden van deze moderne en utilitaire tijdscultuur. Gemaksvoeding
werd als dé oplossing voor de drukke consument voorgesteld en als onmisbaar in ieder modern
huishouden (Geldof, 2001; Shapiro, 2004). Toch heeft het succes van gemaksvoeding volgens
sociologen Warde (1998), Elizabeth Shove (2000; 2003) en Dale Southerton (2003) niet zozeer
of minder met het ‘besparen’ van, of het ‘zoeken’ naar tijd te maken (d.w.z. haar moderne
definitie), maar vooral met het kneden, (her-)organiseren en moduleren van tijd (d.i. de
hypermoderne definitie). Zoals Shove stelt:
HOOFDSTUK 2
39
“The valuing of speed and of instant response is sometimes relevant, but the more
important issue is usually of control” (2003, p. 171-172).
Met andere woorden: het is niet het tijdbesparende karakter dat gemaksvoeding zo
aantrekkelijk maakt (dat wordt enkel maar op andere manieren ingevuld en verdeeld over
andere activiteiten), maar het feit dat ze een beter tijdsbeheer kan geven. Gemaksvoeding heeft
dus vooral met timing en de temporele organisatie van het dagelijks leven te maken (Warde,
Shove & Southerton, 1998). Dit laatste lijkt steeds meer een heikel punt te zijn. Dagelijks
beschikken we nog steeds over 24 uur. Ondanks dat onderzoek leert dat mensen vandaag over
meer vrije tijd dan vroeger beschikken, is het aantal activiteiten die ze in deze 24 uur willen en
ook verwacht worden te vervullen, in verschillende levenssferen toegenomen. De veelheid aan
activiteiten, verplichtingen en rollen die mensen, zowel thuis met het gezin als in hun vrije tijd
en op het werk opnemen, vraagt om meer organisatietalent en inspanningen om dit in de
beschikbare tijd te plannen. Het succes van gemaksvoeding vindt dan ook zijn grondslag in de
afstemmingsproblemen die hieruit voortvloeien. Het voorbeeld van Geldof is illustratief voor de
rol van kant-en-klare maaltijden wanneer “de uiteenlopende tijdsritmes het niet toelaten om
samen te eten”:
“Schat, ik ben later thuis vanavond. Het eten staat in de koelkast of diepvries, zes
minuten in de microgolfoven” (2001, p. 50).
Zo bekeken, is ze vooral het symbool van een samenleving waarin mensen hun tijd en leven zelf
willen inrichten, naar hun hand willen zetten en alles willen plannen:
“The obsession with convenience is a hallmark of the society of the schedule”
(Warde, 1999, p. 522).
Aan de hand van gemaksvoeding kunnen consumenten zich meer flexibel opstellen en
‘jongleren’ met de tijd. Ter illustratie verwijst Warde (1994) naar zijn historische
inhoudsanalyse van kookrubrieken (tussen 1967 en 1992). Daarin komt hij tot de conclusie dat
‘rationele calculatie’ steeds een groter aandachtspunt is geworden in receptomschrijvingen (bijv.
vermeldingen van de kookduur, concrete winkelinstructies, de moeilijkheidsgraad van
gerechten, enz.). Innovaties zoals gemaksvoeding laten toe om de tijd, op een andere, meer
flexibele manier in te vullen en te beheren (Warde, 1999). Zo kan het vullen van de diepvries
thuis, een bezoek aan de winkel uitstellen (de tijd wordt dan ‘opgeslagen’), en de flexibiliteit
geven om op eender welk moment van de dag, te eten (Shove & Southerton, 2000, p. 308).
Toch is de rol van gemaksvoeding in dit verhaal paradoxaal. Terwijl gemaksvoeding enerzijds
een gevolg is van deze toegenomen obsessie met het beheersen van tijd, maakt ze mensen
tegelijkertijd ook meer bewust van hun tijd (bijv. het gevoel geven iemand te zijn die geen tijd
HOOFDSTUK 3
heeft om zelf te koken of wekelijks de boodschappen te doen). ‘Tijdbesparende’ innovaties zoals
gemaksvoeding liggen mede aan de oorzaak van de huidige “haastziekte” (nl. ‘het steeds willen
streven naar meer’) en de toegenomen ervaring van tijdsdruk (Geldof, 2001, p. 33). Dit is een
eindeloos proces. Carrigan en Szmigin (2005) noemen dit de ‘paradox van gemak’. Enerzijds
brengt gemaksvoeding (als slechts een element in de gehele trend van ontwikkelingen, zoals de
microgolfoven en de diepvries) heel wat voordelen (bijv. meer keuze, flexibiliteit, diversiteit,
comfort en gebruiksgemak). Anderzijds brengt ze meer complexiteit of onzekerheid (zie ook
volgende sectie) en doet ze ons steeds sneller voorthollen:
“It is a remedy offered by the market to treat an illness that it itself has caused”
(Carrigan & Szmigin, 2005, p. 4).
Een ander typisch voorbeeld van zogenaamd ‘tijdswinning’ is de vaatwasser. Hoewel een
vaatwasser sneller ingeladen is dan het zelf af te wassen, moet ze nog steeds uitgeladen worden,
het reservoir met zout gevuld, de filter afgespoeld, enzovoort. Ieder gemak heeft ook zijn prijs
(elektriciteits- en waterkosten). Keukenrobots zijn eenvoudig en snel in gebruik, maar
veronderstellen ook de tijd nodig voor de (de-)montage en het afwaswerk (Geldof, 2007). De
ontwikkeling naar efficiëntie, tijdsbesparing en controle is een tendens die zichzelf in stand
houdt en blijft voeden. Dit zal de tijdsproblemen nooit verzadigen. Zoals Robinson en Godbey
(1997, p. 45) stellen, zullen er altijd andere, betere en nieuwe ontwikkelingen en manieren
blijven ontdekt worden, “one can always become more efficient”. Deze norm is constant in
evolutie en verschuift voortdurend. Geldof (2007, p. 103) noemt het “de onverzadigbare
schaarste van nooit-genoeg”.
De paradox van gemak: functie vs. betekenis
Los van het gegeven of gemaksvoeding er al dan niet in slaagt om de tijdsproblemen te luwen, is
het haar economische en maximale nutslogica die haar tot een controversiële ontwikkeling heeft
gemaakt:
“The meaning of food cannot be reduced to rational calculations about time”
(Ashley, Hollows, Jones, & Taylor, 2004, p. 134).
Anders gesteld: achter de voedingskeuzes die mensen maken, schuilt meer dan enkele puur
rationele koopmotieven, zo leren de inzichten uit het begin van dit hoofdstuk. Een puur
‘calculerende’ en strikt instrumentele kijk op gemaksvoeding als een symbool van een
samenleving waarin iedereen het druk heeft, biedt dan ook onvoldoende verklaring voor de
verschillen in consumptiegedrag en gewoonten. Een dergelijke benadering is blind voor de
HOOFDSTUK 2
41
immateriële betekenissen van voeding(-sgewoonten), de rol van geschiedenis en de expressieve
aspecten van het handelen (Belasco, 2008; Elchardus, 1983, 1990).
In de algemene ‘common sense’-opvatting blijft gemaksvoeding immers een trend inferieur en
tegengesteld aan het ‘echte’ koken. Gemaksvoeding gaat gepaard met morele waardeoordelen:
“Are we symply too ‘lazy’ to feed ourselves?” (Belasco, 2008, p. 58). Het woord ‘gemak’ kent een
negatieve bijklank. Het is tegengesteld aan ‘moeite doen’ (bijv. moeite doen voor het gezin, voor
de personen die men graag ziet, wiens gezondheid of plezier men in handen heeft of ook voor
zichzelf). De consumptie van gemaksvoeding staat dan ook op gespannen voet met de sociaal-
emotionele component van koken als “a gift of time, effort, heart and hands” (Ekström & Fürst,
2001, p. 233; Shapiro, 2004, p. 52). In dat geval gaat het niet om rationaliteit, efficiëntie,
eigenbelang of andere functionele en financiële aspecten, maar om emotionaliteit en het zorg
dragen voor anderen. Deze betekenis van koken kent haar oorsprong in de grotere gevoeligheid
die rond tijd is ontstaan. Het is net door het feit dat de tijd verschijnt als een schaars goed, dat
het handelen betekenis is gaan krijgen (bijv. het besteden en geven van ‘kostbare’ tijd aan
anderen) (Elchardus & Glorieux, 1999). De tijd die we besteden (bijv. aan koken of eten), geeft
bijgevolg uitdrukking aan de achterliggende motivaties of de normen, waarden en culturele
conventies, die belangrijk geacht worden (Elchardus & Glorieux, 1989). Bij gemaksvoeding is tijd
niet het medium (dat wordt omgezet in immateriële waarden zoals liefde, huiselijke warmte,
affectie of zorg), maar net het doel. De consumptie van gemaksvoeding wordt dan afgeschilderd
als een afbreuk op moreel, sociaal, maar ook nutritioneel vlak (Gofton, 1995a). Het
spanningsveld tussen gemaksvoeding en de visie op koken als een op zichzelf staande zinvolle
tijdsbesteding, kan tot gemengde gevoelens, ambivalentie en dus mogelijk meer complexiteit
leiden (Warde, 1997). Dit is een concreet voorbeeld passend binnen het kader van de paradox
van de omnivoor (neophilia versus neophobia). Het is kiezen tussen investeren (bijv. investeren
in tijd en in elkaar) en consumeren (bijv. het kopen van ‘tijdswinning’, comfort of flexibiliteit).
Dat maakt dat gemaksvoeding niet in alle omstandigheden even evident is. Het dominante
discours dat over gemaksvoeding bestaat, is negatief. Haar smaak (“tongue taste”) of functie
(kortom, het ‘fysieke product’) mag dan nog goed zijn, vaak is het, het gebrek aan eigen inbreng,
moeite of tijd (“hand taste”) en haar commerciële (‘onpersoonlijke’) karakter die haar tot een
controversiële ontwikkeling maken (Pollan, 2013, p. 416). Om dit te illustreren, verwijst Laura
Shapiro (2004) naar een marktonderzoek uit de jaren vijftig (het moment waarop
gemaksvoeding aan een ware doorbraak begon). Dit onderzoek ging na waarom het op de markt
brengen van kant-en-klare cake (alleen water toevoegen) niet of onvoldoende aansloeg bij de
consument. Hieruit bleek dat gebruikers de smaak (het ‘fysieke product’) wel konden
waarderen, maar niet het gevoel (en dus ook niet de voldoening) hadden van zelf een cake
gebakken te hebben. Dit viel immers niet onder de definitie die ze van koken hadden. Het
HOOFDSTUK 3
productieproces van de cake werd zodanig aangepast dat consumenten nog een ei aan het kant-
en-klaar mengsel dienden toe te voegen alvorens het te bakken. Hoe banaal deze verandering
ook lijkt, positieve verkoopcijfers bleven niet lang uit. Een andere welbekend onderzoek uit de
jaren 1950 is de shopping list studie van Haire (1950) naar de perceptie van wie gemaksvoeding
koopt. Het beeld was vrij negatief. Aan de hand van twee verschillende boodschappenlijsten, met
op de ene de vermelding van oploskoffie (een toenmalig nieuw gemaksproduct) en op de andere
gemalen koffie, werd aan honderd vrouwelijke respondenten gevraagd de huisvrouw te
omschrijven. Daarbij werd de huisvrouw die oploskoffie kocht, bestempeld als lui, slordig en
slecht georganiseerd, terwijl de koopster van gemalen koffie als een goede huisvrouw werd
beschreven. De studie dateert uit de beginperiode van gemaksvoeding. Toch blijkt uit recent
onderzoek dat deze negatieve visie op gemaksvoeding nog steeds aanwezig is (alhoewel bij
andere producten). Onderzoek laat zien dat de ambivalentie tussen het gebruiksgemak van
gemaksvoeding en het zorgaspect van koken, vooral bij vrouwen voorkomt. Dat bleek onder
meer uit de interview- en observatiestudie van Meah en Jackson (2013), waarin het gebruik van
gemaksvoeding in de keuken, enkel bij vrouwen het gevoel gaf hun rol niet naar behoren te
vervullen. Meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat, ondanks de inhaalbeweging van
mannen in de keuken, koken nog steeds vooral een vrouwentaak is (zie ook hoofdstuk 6).
Hierdoor is de verantwoordelijkheid en de plicht om te koken, meer aanwezig bij vrouwen, die
sneller schuldgevoelens kunnen ontwikkelen bij het gebruik van gemaksvoeding (Ekström &
Fürst, 2001; Fürst, 1997). Het is omwille van deze ambivalentie dat reclame ook zelden het
woord ‘gemak’ laat vallen. Vaak gaat het om maaltijden die ‘in enkele minuten’ of in een
‘handomdraai’ op tafel ‘getoverd’ kunnen worden, zonder een beeld van gemakzucht te
scheppen (Warde, 1999). Reclame tracht dan ook een discours rond gemaksvoeding en haar
gebruikers te creëren, die deze (mogelijke) gevoelens van ambivalentie bij consumenten tracht
weg te nemen. Dit is een principe dat ik in hoofdstuk 4 zal uitdiepen en illustreren. Ondanks de
(mogelijke) negatieve opvattingen die over gemaksvoeding bestaan, is ze toch een van de
belangrijkste groeipolen op het gebied van voeding geworden. In de volgende paragraaf zoek ik
naar antwoorden op deze ontwikkeling, en naar studies die dit bekrachtigen.
Drijfveren tot consumptie van gemaksvoeding: het belang van ‘context’
Om de evolutie in het gebruik van gemaksvoeding te bestuderen en een verklaring te vinden
voor haar huidige marktdominantie, is het van belang naar twee elementen te kijken. Ten eerste
is het belangrijk zich te verdiepen in de aanbodzijde (d.w.z. de industrie, de veranderingen en de
marketing) en te kijken naar de manier waarop consumentenbehoeften gecreëerd en in de hand
gewerkt worden (bijv. door via reclame in te spelen op het verhaal van tijdsdruk of de sociale
HOOFDSTUK 2
43
betekenis en conventionele definitie van koken). Ten tweede dient ook de vraagzijde bekeken te
worden. Dit in het kader van de demografische en maatschappelijke veranderingen en het
toegenomen belang van zelfexpressie (Kjaernes & Holm, 2007). Gemaksvoeding dient daarbij
benaderd te worden als deel van een complex proces, waarbij elk element, gaande van het veld
tot op het bord, zijn rol speelt en in wisselwerking met elkaar staat (Scholliers, 2014, p. 360). Dit
vraagt om een brede en contextuele benadering.
De afgelopen decennia hebben verschillende maatschappelijke processen (waarover in
hoofdstuk 4 meer) er samen toe geleid dat gemaksvoeding aan belang heeft gewonnen.
Pekelharing en van Lenning (2007, p. 53) hebben het over “de onstuitbare opmars” van
gemaksvoeding in een tijdperk dat zij omschrijven met het begrip ‘gemakscultuur’. Verklaringen
kunnen worden gezocht in de stijging van de gemiddelde koopkracht, de mechanisering van het
huishouden, de opkomst van de vrijetijdssamenleving, de toegenomen veralgemening van het
tweeverdienersschap, drukke levensstijlen, de afname in de gemiddelde gezinsomvang, de
toename van alleenwonenden en eenoudergezinnen en de groeiende ervaring van tijdsdruk
(Buckley, Cowan, & McCarthy, 2007b; den Hartog, 1987; Mäkelä, 2009). Naast deze macro-
ontwikkelingen, spelen bij de keuze voor, en de betekenis van (gemaks-)voeding, (bewust en
onbewust) ook andere factoren een rol. Dat gaat om individuele- of levensstijlkenmerken, maar
ook om situationele kenmerken en de context van het handelen (Connors, Bisogni, Sobal, &
Devine, 2001).
Onderzoek leert dat op basis van het gebruik van gemaksvoeding, verschillende types
consumenten kunnen worden onderscheiden, met elk een verschillende houding ten opzichte
van (gemaks-)voeding, interesse in, of belangstelling voor koken, en een ander sociaal profiel
(bijv. Buckley, Cowan & McCarthy, 2007b). De typologie van Olsen, Prebensen en Larsen (2009)
is hier een mooi voorbeeld van, en als gevolg ook inspirerend voor mijn onderzoek. Op basis van
een grootschalige survey omtrent de betekenis en het gebruik van gemaksvoeding,
onderscheiden de auteurs, drie types consumenten. Consumenten van het eerste type, de
zogenoemde gemakszoekers (de meer ‘instrumentele’ consumenten), staan positief tegenover
gemaksvoeding, maken er veelvuldig gebruik van (zowel van de producten in de supermarkt als
fastfood en takeaway) en hebben een minder grote interesse in koken. Het gaat vooral om
mannen, alleenwonenden en voltijds werkenden. Deze groep staat sterk in contrast met de
zogeheten ontevreden consumenten die een negatief beeld over gemaksvoeding hebben (haar o.a.
te prijzig, minder voedzaam en niet lekker vinden) en vooral zelf en met onbewerkte
ingrediënten koken en sterker vasthouden aan ‘traditie’. Dit type consumenten is vooral terug te
vinden bij vrouwen en gezinnen ouder dan zestig. Een mogelijke verklaring voor dit
leeftijdseffect is dat ouderen meer tijd hebben om te koken, maar wat wellicht meer van tel is, is
HOOFDSTUK 3
hun houvast aan conventionele manieren van koken. Ze zijn opgegroeid in een periode waarin
het aanbod aan gemaksvoeding nog niet zo divers en sterk aanwezig als vandaag was (Brunner,
van der Horst, & Siegrist, 2010). Een derde type (de zogeheten ambivalente consumentengroep)
situeert zich tussen de twee vorige types. Bij dit type is het meeste sprake van een
spanningsveld tussen hun gebruik van gemaksvoeding en het sociale zorgaspect van koken.
Ondanks dat gemaksvoeding tegen hun principes is, geven ze aan gemaksvoeding af en toe te
gebruiken, wanneer ze bijvoorbeeld in tijdsnood verkeren of hun kinderen een plezier willen
doen. Deze groep komt vooral voor bij gezinnen met kinderen en mensen uit de “drukke
leeftijdsfase” die op “de spitsuur van hun leven” verschillende levensactiviteiten (bijv. de uitbouw
van hun carrière en relatie, het krijgen en opvoeden van kinderen en het huishouden) moeten
zien te combineren (Elchardus, 1996, p. 56; Geldof, 2001, p. 37). In dat geval is gemaksvoeding
een praktische overweging of pragmatische oplossing waarbij het vooral om haar instrumentele
‘functie’ draait. Toch blijft het derde consumententype de verwerkte ingrediënten boven de
volledig kant-en-klare schotels verkiezen, wat op een hiërarchie van meer en minder
aanvaardbare producten duidt (Candel, 2001; Carrigan & Szmigin, 2005; Olsen et al., 2009).
Kortom, deze verschillen in consumptiegedrag maken dat de totale tijd die in de keuken word
besteed, sterk beïnvloed wordt door individuele kenmerken (zoals geslacht, gezinssituatie,
werksituatie, leeftijd), en als gevolg ook belangrijke aandachtspunten vormen in mijn studie
(Mancino & Newman, 2007).
Studies tonen aan dat het gebruik van typologieën en classificaties nuttig is om grip te krijgen op
verschillende levensstijlen en gewoonten. Ze zijn nooit een exacte spiegel van de realiteit, maar
benaderen haar wel grotendeels. Toch is het een feit dat typologieën (zoals de bovenstaande)
nooit stabiel zijn. Afhankelijk van de context (bijv. de maaltijdgelegenheid), kunnen
consumenten bij andere types worden geplaatst (Scholliers 2007a). Met name daarom is het
belangrijk om de voedingskeuzes van mensen tevens in relatie met de maaltijdsituatie –of
structuur te bestuderen. Dit staat centraal in de typologie van Marshall (2005), waarbij hij het
gebruik van gemaksvoeding (hoewel sterk productafhankelijk) in verband brengt met
maaltijdsituaties die in mindere mate aan temporele, ruimtelijke en sociale normen gekoppeld
zijn (bijv. snacks, lichte maaltijden of doordeweekse hoofdmaaltijden). Het koken met
onbewerkte ingrediënten associeert hij met formele, feestelijke of de meer gestructureerde
maaltijdgelegenheden (bijv. de gezinsmaaltijd op zondag): kortom, sociale contexten waarin het
gebruik van gemaksvoeding minder geschikt wordt geacht. Hiervoor baseert hij zich op de
ondertussen klassieke studies over het ideaalbeeld van de huisbereide maaltijd (bijv. het werk
van Charles & Kerr, 1986; Murcott, 1983) die hij twintig jaar later nog steeds als geldende norm
hanteert. Zijn typologie blijft echter speculatief, louter gebaseerd op literatuur. In zijn besluit
pleit hij voor meer (grootschalig) onderzoek naar het verband tussen wat (de producten) en hoe
HOOFDSTUK 2
45
mensen koken en eten (de structuur van maaltijden). Net deze vraagstelling staat centraal in het
voorliggende proefschrift. Een studie die hierbij het dichtst aansluit, is de studie van Candel en
Verlegh (1999). Aan de hand van survey onderzoek toonden deze auteurs aan dat kant-en-klare
maaltijden vooral worden genuttigd, wanneer alleen gegeten wordt, eerder dan met het gezin of
vrienden. Dit lijkt alvast in de richting te wijzen van de kant-en-klare maaltijd als symbool van
individualisering, tegen de conventionele sociale betekenis van koken en de maaltijd (De Backer,
2015). Toch bestaat maar weinig zekerheid over de concrete impact van gemaksvoeding op de
relatie tussen cuisine en structuur, ondanks het feit dat er wel tegenstrijdige
(wetenschappelijke) visies over bestaan, zoals reeds kort aangehaald in het inleidende
hoofdstuk.
Onenigheid over de rol van gemaksvoeding in voedingsculturen
Over de invloed van gemaksvoeding op de maaltijdstructuur bestaat in de literatuur heel wat
onenigheid. Veelal wordt gemaksvoeding gezien als een bedreiging voor de conventionele
maaltijdgebruiken en -idealen (Meiselman, 2009). Er is bezorgdheid dat we in de keuken enkel
nog maar ‘consumenten’ in plaats van ‘producenten’ zijn (Pollan, 2013). Door gemaksvoeding is
het niet meer nodig om te koken. Daardoor rijst de vraag of nog wel gekookt wordt. Daarnaast
wordt ook haar impact op hoe we eten in vraag gesteld. Gemaksvoeding maakt consumptie rond
de klok mogelijk: ze is altijd beschikbaar en bovendien snel klaar (bijv. microgolfovenmaaltijden,
snackautomaten, tankstations met een assortiment aan eten en drinken, supermarkten met een
kleine lunchruimte en microgolfoven om kant-en-klare maaltijden op te warmen, of
thuislevering van maaltijden). Mensen hoeven niet meer te wachten om te eten: slechts enkele
minuten in de microgolfoven volstaan. Bovendien zijn sommige producten (bijv. belegde
broodjes of kant-en-klare pasta in bekers) ook zodanig ontworpen dat ze gemakkelijk aan het
bureau, snel uit de hand, achter het computerscherm, voor de televisie of onderweg kunnen
gegeten worden (Ahlgren, Gustafsson & Hall, 2005; Dixon et al., 2006). Tafel, stoelen, vork en
mes zijn niet meer nodig (Davis, 1995). Hierdoor kan dit type van voeding (dat sociologe Bahr
Bugge [2003, p. 20] ook als “one hand food” definieert) overal, ongeacht het moment van de dag,
gegeten worden. Hierdoor zou de maaltijdstructuur, het risico lopen chaotisch en onregelmatig
te worden omdat mensen kunnen eten wanneer het hen uitkomt (Marquis & Manceau, 2007).
Zelfs gezinsleden kunnen ieder op een verschillende tijdstip iets anders eten, wat maakt dat het
sociaal gebeuren van een maaltijd dreigt weg te vallen. Zo schrijft Fernandez-Armesto:
“The first great revolution in the history of food is in danger of being undone. The
companionship of the campfire, cooking pot and common table, which have helped
HOOFDSTUK 3
to bond humans in collaborative living for at least 150,000 years, could be
shattered” (2002a, p. 222).
Volgens Fischler (1979) getuigt het succes van gemaksvoeding van een situatie van ‘gastro-
anomie’, gebaseerd het begrip anomie of ‘normenloosheid’ van Durkheim. Met deze term wijst
Fischler, zo lichten Jacobs en Mestdag (2004) toe, op het ontbreken aan ‘spelregels’ (bijv. m.b.t.
wat en hoe we koken en eten). Ook in meer hedendaagse bronnen zijn er auteurs die de visie van
Fischler uit 1979 onderschrijven (bijv. Davis, 1995; Fernandez-Armesto, 2000a, b; Pollan, 2013).
Het onderstaande citaat vat de zienswijze van deze auteurs goed samen:
“In short, modern convenience foods have encouraged diets to become disembedded
from social conventions, times and places. The socially-regulated food consumer of
the past has become a self-regulating omnivore, whose tastes are shaped by the
market rather than community-based norms” (Dixon et al., 2006, p. 636).
Echter, niet iedereen deelt deze visie. Volgens een tweede reeks auteurs is gemaksvoeding net
de reden dat er geen grote veranderingen vast te stellen zijn in de sociale en temporele
organisatie van eten. Zo zou ze een oplossing bieden om bepaalde normen en standaarden in
stand te houden (Short, 2007; Warde, 1999) door, bij wijze van illustratie, wanneer de tijd
schaars is, minder tijd in de keuken te spenderen om niet te laat en met het hele gezin langer aan
tafel te kunnen zitten (De Backer, 2015). Dit laatste komt ook tot uiting in de klassieke, meer
oorspronkelijke betekenis en herkomst van het woord convenience, dat van het Latijns woord
convenientia (van convenire) is afgeleid en ‘elkaar ontmoeten of samenkomen’ betekent (Belasco,
2008, p. 58). Kortom, volgens deze visie zou gemaksvoeding meer flexibiliteit brengen, maar niet
ten koste gaan van de maaltijdstructuur of het sociale belang van de maaltijd (wat de eerste visie
wel stelt) (Marshall & Pettinger, 2009).
Kortom, wordt gemaksvoeding als schadelijk of niet voor bestaande structuren bestempeld? Het
antwoord lijkt alvast gemengd. Gemaksvoeding zou een mes zijn dat langs twee kanten snijdt
(Belasco, 2008; De Backer, 2015). Enerzijds kan ze de structuur wankel maken (bijv. de vele
mogelijkheden om uit eten te gaan, waardoor niet meer thuis gekookt en gegeten wordt).
Anderzijds kan ze als een strategie gehanteerd worden die de conventionele maaltijdstructuur
kan bewaren, maar dan met veranderingen in de keuken (Monteleone & Dinnella, 2009). Met dit
proefschrift hoop ik de leemte die hierover bestaat, op te vullen en nieuwe kennis toe te voegen.
HOOFDSTUK 2
47
Conclusie
“Convenience in modern food habits is a complex and controversial issue” (Gofton,
1995b, p. 11).
In dit hoofdstuk heb ik getracht deze complexiteit en controverse, theoretisch te omkaderen en
te duiden. Gemaksvoeding is een belangrijke voedingstrend en sterk aanwezig in het
sociaalwetenschappelijk debat. Ondanks deze grote belangstelling, is het debat echter maar
weinig geïntegreerd, en heeft niet iedereen dezelfde opvatting(-en) over de gevolgen van deze
ontwikkeling. Doorgaans blijven de discussies beperkt tot hetzij het voedingsaspect hetzij de
structuur van maaltijden, zonder de relatie tussen beide te onderzoeken. Daarom vormt dit net
het centrale onderwerp van dit onderzoek. Op die manier hoop ik meer klaarheid te brengen in
de rol van gemaksvoeding in onze samenleving, en de diverse meningen die erover bestaan. De
centrale onderzoeksvraag die ik wil uitwerken, is hoe en in welke mate gemaksvoeding een
plaats heeft weten te vinden in onze voedingscultuur, onderdeel is geworden van onze
cuisine en een stempel heeft gedrukt op onze maaltijdstructuur. Vaak wordt
gemaksvoeding met de vinger gewezen als het over de achteruitgang van kook- en
eetgewoonten gaat. Het hoofddoel van dit onderzoek is dan ook een beter zicht te krijgen op
deze ‘honger’ naar gemaksvoeding en haar invloed op onze kook- en eetgebruiken in kaart te
brengen. Heeft ze de eigen gekookte maaltijd vervangen? In hoeverre is ze in ieder huishouden
doorgedrongen? Wie zijn haar belangrijkste verbruikers? Hoe hangt dit samen met de structuur
van maaltijden (bijv. het samen tafelen, de tijdstippen van eten, …), de betekenis van koken en de
manier waarop individuen zelf nog dagelijks betrokken zijn bij het klaarmaken van eten? Aan de
hand van deze en andere deelvragen, hoop ik uitspraken te kunnen doen over de mate waarin
deze ontwikkeling de conventionele maaltijdnormen ondermijnt, of daarentegen, net in stand
houdt. Dit hoofdstuk heeft alvast enkele inzichten uit verschillende vakgebieden opgeleverd om
verder aan de slag te gaan (bijv. de sociale component van voeding, de begrippen neophobia en
neophilia, de paradox van convenience, het belang van typologieën, de begrippen
‘gemakscultuur’, ‘graasgedrag’, …). Deze inzichten vormen de bril van waaruit ik de
bovengenoemde vraagstelling benader. Deze werkwijze biedt meer ruimte voor eigen
interpretatie, invulling en creativiteit om in functie van het opzet van deze studie en op basis van
reeds bestaande concepten, de complexiteit van deze studie te benaderen. Aan de hand hiervan
hoop ik gemaksvoeding in haar veelzijdigheid te onderzoeken. Vele studies peilen naar de
frequentie van de consumptie van gemaksvoeding, maar slagen er niet in het verband te leggen
met andere voedingsgewoonten of met de ruimere context. In dit proefschrift tracht ik
gemaksvoeding zo nauwkeurig mogelijk te contextualiseren (bijv. in de evolutie in de keuken, de
veranderingen in de maatschappelijke context, maar ook in de diverse gezinssituaties, en de
HOOFDSTUK 3
verschillende kook-en eetactiviteiten). Ondanks dat ik mij in deze studie zowel op de productie-
als op de consumptiekant van het verhaal richt, als op praktijken en discoursen, ligt de klemtoon
voornamelijk op de consument en zijn dagelijkse voedingspraktijken, wat ook niet los van zijn
sociale achtergrond mag worden gezien. Een benadering die dit naar mijn mening, het best in
kaart brengt en ook aansluit bij de theoretische uiteenzetting van dit hoofdstuk, is door te
vertrekken vanuit het zoeken naar patronen in het handelen, en zo de verschillende onderlinge
relaties te onderzoeken. In het volgende hoofdstuk licht ik deze benadering toe en kaart ik aan
waarom ik net deze benadering in het licht van de centrale doelstelling van deze studie, zo
geschikt vind. Deze benadering omvat een meer sociologische en ‘alternatieve’ manier van
denken over voeding(-sgewoonten). Op basis van deze benadering motiveer ik ook de keuze
voor mijn bronnen en volgt een eerste voorstelling van het onderzoeksmateriaal. Uiteraard
brengen de aard van de gegevens en deze benaderingswijze, ook een aantal beperkingen mee,
die ik eveneens in het volgende hoofdstuk toelicht.
HOOFDSTUK 3
49
3.
Benaderingswijze en bronnen ONDERZOEKSVRAGEN, -INSTRUMENTEN EN TOEPASSING
For what is food? It is not only a collection of products that can be used for statistical or
nutritional studies. It is also, and at the same time, a system of communication, a body of images,
a protocol of usages, situations, and behavior.
R. Barthes (2013 [1961]: 24), Toward a psychosociology of food consumption
In dit hoofdstuk herinner ik eerst aan de centrale doelstelling en de structuur van dit
proefschrift, met behulp van een overzichtelijk schema van de onderzoeksvragen. Inspiratie om
deze vragen uit te werken, haal ik uit de principes van een ‘praktijkgebaseerde benadering’. Ik
leg deze benadering uit, en licht toe hoe ze, in combinatie met de theoretische inzichten uit het
vorige hoofdstuk, de nodige richtlijnen en vernieuwende ideeën kan verstrekken in het
onderzoeken van het dagelijkse handelen van mensen. In het laatste deel van dit hoofdstuk
verduidelijk ik de keuze voor mijn onderzoeksmateriaal. Ik bespreek het belang van dit
materiaal in het algemeen, en introduceer tot slot de technische details van de precieze bronnen
waarop dit proefschrift beroep doet.
Onderzoeksvragen en doelstelling
De centrale vraag in dit proefschrift betreft:
Hoe en in welke mate heeft gemaksvoeding haar intrede gevonden in de
Belgische keuken, en met welke impact op de maaltijdstructuur, kook- en
tafelgewoonten?
HOOFDSTUK 3
Samengevat, ga ik de relatie na tussen wat mensen koken en eten, en de manier waarop, met
bijzondere aandacht voor de rol van gemaksvoeding daarin. Daarbij heb ik oog voor de invloed
van de sociale omgeving van consumenten (hun levensfase, gezinssituatie, leeftijd, enz.) in het
verklaren van verschillen in voedselpraktijken. Onder welke omstandigheden maken
consumenten hun keuze wat en hoe te koken en te eten? In welke mate zijn sommige
gewoonten, meer courant bij sommige individuen of sociale groepen dan bij anderen? De
diversiteit en ‘democratisering’ van het voedselaanbod maken het interessant om de verschillen
in voedingsgebruiken te bestuderen, zeker omwille van het feit dat iedereen nu eenmaal moet
eten.
Het begrip ‘voedingscultuur’ vormt een geschikt conceptueel kader, aan de hand waarvan ik de
bovenstaande vraagstelling uitwerk, en de volgende hoofdstukken richting geef (tabel 3.1). Ieder
hoofdstuk in dit onderzoek is bedoeld om een deel van de centrale vraag te beantwoorden.
Samen reiken al deze hoofdstukken, de nodige elementen aan om in het besluit (hoofdstuk 9),
tot een antwoord op deze vraag te komen, en uitspraken te doen over de betekenis van
gemaksvoeding en koken. De theoretische inzichten waarop dit onderzoek gebaseerd is, tonen
immers aan dat het bestuderen van de relatie tussen de voedingscomponent en de structurele
component van maaltijden, heel wat kan leren over culturele opvattingen, sociale relaties en
betekenissen. Van belang is ook het begrip ‘gemaksvoeding’. Hoofdstuk 4 vormt de nodige
historische achtergrond om tot een moderne begripsbepaling te komen, en als gevolg, haar
hedendaagse rol in onze voedingscultuur te benaderen.
HOOFDSTUK 3
51
TABEL 3.1 EEN OVERZICHT VAN DE BELANGRIJKSTE ONDERZOEKSVRAGEN IN FUNCTIE VAN HET CONCEPTUELE
KADER ‘VOEDINGSCULTUUR’
In de volgende paragraaf leg ik de benaderingswijze uit dat naar mijn mening het best aansluit
bij de literatuurstudie en een geschikt empirisch kader vormt om deze vragen te beantwoorden
en mijn analyses mee te onderbouwen en structureren.
Voorstelling van de benaderingswijze: a practice-based approach
In dit onderzoek hanteer ik een bottom-up benadering waarbij ik vanuit het handelen van
individuen vertrek. In deze benadering ligt de klemtoon niet op het individu of op de consument,
maar op zijn gedrag en dagelijkse activiteiten, en hoe deze met elkaar verweven zijn. Op basis
hiervan hoop ik bepaalde structuren, interacties en patronen bloot te leggen die me toelaten de
samenhang en de mate van veranderlijkheid in voedingsgewoonten te bestuderen. Hiervoor
baseer ik mij op, wat in het Engels als een practice based approach wordt omschreven (een
‘praktijkgebaseerde benadering’). Het doel van deze benadering is om het gedrag en het hoe en
Het begrip ‘voedingscultuur’ Deelvragen Hoofdstuk
I. Cuisine: wat gekocht,
gekookt en gegeten wordt
Hoe is gemaksvoeding ontstaan en geëvolueerd?
Welke argumenten werden (worden) gebruikt om de
consument te overtuigen?
4
In welke mate heeft gemaksvoeding haar intrede
gevonden in wat we eten? In welke mate, en in welke
zin, verschilt de consumptie van gemaksvoeding
tussen sociale groepen? Wie zijn haar belangrijkste
consumenten, met andere woorden, wat is hun sociale
achtergrond?
5
II. Structuur: de manier
waarop gekookt en
gegeten wordt
Hoe is de structuur en de invulling van koken en eten,
doorheen de jaren veranderd?
6
In welke mate, en in welke zin, verschilt de invulling
van koken tussen sociale groepen??
7
III. Cuisine- structuur: het
verband tussen wat en de
manier waarop gekookt
en gegeten wordt
Wat is de relatie tussen wat, en de manier waarop
mensen koken en eten? Heeft gemaksvoeding een
effect op hoe we koken en eten? Wordt de
conventionele maaltijdstructuur ondermijnd, of net
ondersteund door gemaksvoeding?
8
HOOFDSTUK 3
het waarom van de handelingspatronen van mensen in verschillende situaties beter te
begrijpen (Warde, 2005). De benaming zegt het zelf: het is een benadering en geen theorie,
noch een methode. Reeds verschillende auteurs hebben hierover geschreven, maar elk met
aparte benamingen en klemtonen, zonder dat het een gebruiksklaar en gemeenschappelijk
kader biedt. Het is vooral een meer ‘alternatieve’ manier van naar de werkelijkheid te kijken.
Door haar abstractiegraad vraagt ze naar een eigen verdere invulling. Toch maakt net dat haar
interessant (Postill, 2010).
“Wie zich in de theorieën opsluit als in een ivoren toren, beoefent op de duur
‘sociologie met de rug naar de samenleving’” (Elchardus, 2007, p. 29).
De benadering biedt de mogelijkheid die elementen en basisbeginselen te selecteren (of te
‘bricoleren’) die mij kunnen vooruithelpen. Het is dus niet dat ik één specifieke theorie of
benadering van één auteur naar voor wil brengen. Aan de hand van de belangrijkste principes
van de benadering, laat ik mij inspireren om de rol van (gemaks-)voeding in het dagelijks leven
op een vernieuwende manier bestuderen.
Ondanks het feit dat de benadering soms de kritiek krijgt beschrijvend en abstract te zijn,
beschouw ik haar net als ‘een andere manier van verklaren’ en een meer sociologische
benaderingswijze (cf. het citaat van Elchardus). De benadering heeft raakpunten met het werk
van verschillende sociale wetenschappers en is ontstaan na de onderzoekswending in de jaren
1970 (met aandacht voor het alledaagse) (Reckwitz, 2002). Daarnaast is ze ook geregeld
impliciet of expliciet terug te vinden bij meer hedendaagse sociologische studies. Zo is de
benadering reeds gebruikt in studies naar duurzame (voedsel-)consumptie, de rol van routine
en de mate van verandering in gedrag en sociale verschillen (bijv. Evans, McMeekin, &
Southerton, 2012; Sargant, 2014; Southerton, 2013; Warde, 2005).
Om te beginnen stelt de benadering het alledaagse handelen centraal. Consumptiepatronen,
voorkeuren, smaken en opvattingen, krijgen immers vorm door de dagelijkse handelingen van
individuen. Omgekeerd kan het zoeken van patronen in het handelen dus inzicht geven in de
onderliggende structuren en sociale mechanismen die spelen, en de sociale functie(-s) en
betekenis(-sen) van gewoonten. Daarnaast is de benadering ook relationeel omdat ze het
belang van context centraal stelt. Het dagelijkse handelen dient steeds in haar context
onderzocht te worden. Daarbij gaat het zowel over de ruimere context (de tijdgeest als de
maatschappij) als over de situationele context van het handelen (wat, waar, hoe en met wie).
Menselijke handelingen hebben een geschiedenis, een eigen traject en ontwikkeling doorlopen,
bij elk individu maar ook op samenlevingsniveau. Het is dus belangrijk rekening te houden met
deze contextkenmerken (de tijd, de culturele conventies en sociale omstandigheden) en
evoluties. In dat opzicht sluit deze benadering adequaat aan bij het opzet van dit onderzoek.
HOOFDSTUK 3
53
Daarnaast zet de benadering zich ook af tegen het individualistische denken en het denken in
termen van autonomie. Individuen worden als dragers van handelingen bekeken, als
practictioners (of ‘participanten’). Volgens deze zienswijze zijn het de gewoonten die actoren
aantrekken en niet omgekeerd (Sargant, 2014; Warde, 2005).
“The social world is first and foremost populated by diverse social practices which
are carried by agents. Agents, so to speak, ‘consist in’ the performance of practices”
(Reckwitz, 2002, p. 256).
De benadering houdt dus ook rekening met sociale verschillen. Ieder heeft zijn “portfolio”, zo
vult Sargant (2014, p. 131) aan. Dat maakt dat mensen in eenzelfde situatie zich anders
gedragen, voelen en beleven en met sommige handelingen en manieren van denken, hoe evident
ook, meer ‘voeling’ hebben dan met anderen (Postill, 2010; Warde, 2005). Dat kan gaan over hoe
bepaalde ingrediënten te gebruiken, weten hoe te koken, de boodschappen in functie van het
budget te plannen of plezier uit het koken te halen. Zodra iets aan een van deze elementen
verandert (bijv. door de introductie van allerhande nieuwe ontwikkelingen of wijzigingen in de
status en betekenis van handelingen) kan dit impact hebben op het alledaagse handelen van
individuen. Op hun beurt leiden deze handelingen er toe dat bepaalde gebruiken, routines,
normen en structuren blijven bestaan, herbevestigd worden of net veranderen (Evans et al.,
2012; Sargant, 2014). Op deze manier geven individuen via hun handelingen en in interactie met
anderen, vorm aan het sociale leven. Het is hier dat de kiem voor verandering ligt. Patronen in
gedrag of in het denken bestaan dan ook maar enkel indien ze ‘geactualiseerd’ worden. Het
alledaagse handelen of het handelen op microniveau (practices as performances) bepaalt en staat
in wisselwerking met de gedragspatronen op macroniveau (practices as entitities). Deze laatste
omvatten de ‘totale som’ van de alledaagse activiteiten van individuen op collectief niveau (bijv.
een gedeeld begrip van koken) (Evans et al., 2012; Warde, 2005). Deze gedeelde manieren van
handelen, maar ook van denken, zijn tegelijkertijd het medium van het handelen als de uitkomst
ervan. Ze fungeren als referentiekaders, hoewel er dus ook ruimte is voor dynamiek en
verandering.
Het nut van deze benadering in het kader van dit onderzoek
De benadering biedt een interessant denkkader voor dit onderzoek. Dit wordt stilaan ook meer
in recent onderzoek erkend. Zo stellen Jackson en Viehoff in een recente paper over de
complexiteit van het begrip ‘gemaksvoeding’:
HOOFDSTUK 3
“Practice theory supports the need for a better understanding of the social
practices, codes and conventions through which convenience foods are made
meaningful – how they are appropriated and used in everyday life” (2016, p. 9).
De benadering biedt een alternatief voor studies die zich vanuit een meer individueel-
georiënteerd perspectief of via attitudes, opinies en houdingen, inzicht willen krijgen in het
gedrag van individuen. De benadering biedt zowel macro-inzichten in de collectieve
tijdspatronen en routines van een samenleving als micro-inzichten in het dagelijks leven van
individuen. Het verbaast Warde (2005) dat de benadering niet systematischer aan bod komt in
de literatuur. Niettemin stellen Kjaernes en Holm (2007) vast dat ze stilaan aan een opmars
bezig is.
Uit het theoretische kader bleek alvast het belang van een contextuele benadering waarin
‘interactie’ centraal staat. Dat kan gaan om de wisselwerking tussen productie en consumptie,
tussen een maaltijdsituatie (structuur) en de voedingskeuzes van mensen (cuisine), het verband
met sociale achtergrond (bijv. verplichtingen van het werk of gezinstaken), de evolutie in sociale
normen, de maatschappelijke verschuivingen, het belang van geschiedenis en meer. Kortom,
voorbeelden eigen aan de context of de situatie. Zoals Jackson en Viehoff het verwoorden:
“Practice theory focuses, on the way individual ‘choices’ are caught up in wider
routines and habitual behaviours” (ibid., p. 9).
In zekere mate is de benadering, een interpretatieve benadering. Het is net omwille van dit
‘relationele’ dat de benadering zich uitstekend leent voor studies naar de diffusie van innovaties
(in dit geval, gemaksvoeding). In het vorige hoofdstuk kwam reeds aan bod dat het merendeel
van innovaties mislukt. Voor producenten is het van belang mede via reclame in te werken op de
activiteitenpatronen van mensen en wat ze betekenen. Daarnaast legt de benadering ook het
accent op dynamiek en verandering, en biedt ze de mogelijkheid om de mate van
standvastigheid en veranderlijkheid in voedingsculturen te bestuderen. Met andere woorden:
door de nadruk op ‘context’, ‘interactie’ en ‘dynamiek’ te leggen, hoop ik de complexiteit van
voeding te benaderen en enkele van haar ‘diffuse’ begrippen (bijv. cuisine en structuur) concreet
te maken. Boodschappen doen, koken, eten, … : het zijn allemaal handelingen die veel variatie
kennen en op diverse manieren kunnen worden gedefinieerd, geïnterpreteerd, ingevuld en
beleefd. In de woorden van Sargant:
“Practices are never one-of-a-kind, even when discussed under the same banner”
(2014, p. 31).
De benadering maakt het mogelijk om deze complexiteit aan te pakken en de ‘spelregels’, de
‘spirit’ en de sociale normen van voedingsculturen te ontrafelen. Bovendien sluit deze
HOOFDSTUK 3
55
benadering aan bij het feit dat ik mij niet op een specifiek theoretisch model baseer, maar de
vraagstelling met een veeleer ‘open blik’ benader, weliswaar geïnspireerd door enkele inzichten
uit de literatuur (de relatie tussen cuisine en structuur en hun onderliggende betekenissen, het
belang van ‘context’, …).
Data: kwantitatief met een kwalitatieve aanvulling
Dagboekonderzoek
Om de bovenstaande benaderingswijze te kunnen toepassen, heb ik materiaal nodig dat
inzichten biedt in de dagelijkse activiteiten van grote groepen mensen: enkel dan kunnen
patronen en trends in gewoonten blootgelegd worden. De onderzoeksvragen vereisen
kwantitatieve observatiegegevens. Hierdoor kan op een meer objectieve manier dan bij
kwalitatief onderzoek, naar de handelingspatronen van individuen gekeken worden, namelijk
naar het wat, hoe, wanneer en waarom van het handelen en bij wie, bij welke individuen of
groepen deze handelingen het meest gebruikelijk zijn. Op basis hiervan kan ik nagaan wat dit
vertelt over de rol en de ‘betekenis’ van (gemaks-)voeding in de samenleving. Een andere
belangrijke factor is dat voeding ook een zodanig evident onderdeel van het dagelijkse leven
vormt, dat mensen het moeilijk kunnen duiden zonder daarbij (deels ook door
geheugeneffecten) in veralgemeningen of stereotypen te vervallen (Warde & Gronow, 2001).
Soms zijn de dingen die het dichtst bij ons staan, het meest onbekend, stellen sociologen
Jonathan Gershuny en John Robinson (2013). Net dat vereist data die heel precieze informatie
verstrekken over de alledaagse activiteiten van mensen. Echter, de meeste van de data over
dagelijkse voedingsgewoonten blijven beperkt tot aankoopinformatie en/of verschaffen
onvoldoende ‘contextinformatie’ om de voedingskeuzes van mensen ten volle te kunnen
begrijpen (Marshall, 1993). Daarom steunt dit proefschrift vooral op dagboekonderzoek als
voornaamste bron van informatie. Dit type van onderzoek (in welke vorm dan ook) wordt als
veruit de beste methode beschouwt in het registreren van het alledaagse handelen van mensen
in hun natuurlijke leefwereld. Zoals Nezlek (2012, p. 2) schrijft: “data are collected ‘in vivo’, in the
course of people’s everyday lives”. In wat volgt, ga ik allereerst, meer in het algemeen, in op het
belang van dagboekonderzoek. Vervolgens licht ik de dagboekstudies toe die ik specifiek in dit
proefschrift zal gebruiken (nl. de tijd- en de huishuidbudgetstudies), bespreek ik hun
belangrijkste kenmerken en technische gegevens, en ga ik in op de wijze waarop deze bronnen
reeds in de literatuur zijn aangewend.
HOOFDSTUK 3
Dagboeken (d.w.z. in de zin van persoonlijke aantekeningen en dagelijkse notities van
ervaringen en gebeurtenissen) kennen reeds een lange geschiedenis. Ze vormen dan ook reeds
lange tijd een interessante onderzoeksbron voor historici, taalkundigen, filosofen of
psychologen. Echter, de dagboeken die ik in deze studie gebruik, zijn niet ‘verhalend’ van aard
(d.w.z. de zogeheten egodocumenten, zoals brieven, memoires of biografieën). Ze zijn meer
gestructureerd, aan een vast format, concrete richtlijnen gekoppeld en gericht op het verkrijgen
van cijfermatig inzicht. Ondanks het feit dat de eerste ontwikkelingen van deze ‘kwantitatieve’
dagboeken teruggaan tot in het begin van de 20e, of zelfs rond 18503 (bijv. budgetenquêtes bij de
arbeidersklasse), werden ze maar pas na Wereldoorlog II, grootschaliger en meer
gestandaardiseerd. Het is vooral sinds de jaren 1980 dat dit type dagboekonderzoek aan belang
begon te winnen, hetgeen parallel liep met de toegenomen interesse in ‘praktijkgebaseerde
benaderingen’ en alledaagse cultuur (cultural turn). In verschillende landen begonnen
onderzoekers op een meer gecontroleerde, gerichte en onderling vergelijkbare wijze, grote
aantallen dagboekgegevens te verzamelen (Stigler, 1954; Wilhelm, Perrez, & Pawilk, 2012). De
data die deze dagboeken voortbrengen lenen zich, in vergelijking met ‘verhalende’ dagboeken,
dan ook meer voor kwantitatief, dan kwalitatief onderzoek. Het voordeel van dagboekgegevens
(al dan niet gestructureerd, kwantitatief of ‘verhalend’) is dat ze een meer alledaagse kijk op de
persoonlijke leefwereld van mensen bieden. Gegevens die anders niet of moeilijk te observeren
zijn (omdat ze zo evident aanvoelen, gevoelig liggen of niet frequent gebeuren), kunnen via
dagboekonderzoek worden vastgesteld. Dagboekdata bieden een diepgaande en
natuurgetrouwe blik op het leven, ook off record en ‘onafhankelijk’ van de onderzoeker(-s)
(Goodman, Kuniavsky, & Moed, 2012). Terwijl studies die werken met ‘klassieke’ enquêtevragen
(via mondelinge persoonsinterviews of vragenlijsten) nog steeds de vraag dienen te stellen of
hun vaststellingen ook werkelijk in het dagelijkse leven tot uiting komen, legt
dagboekonderzoek zich meteen toe op dit dagelijkse leven. Het dagelijkse handelen van mensen
wordt geregistreerd in hun eigen natuurlijke omgeving en persoonlijke levenssfeer. Dit maakt
het mogelijk na te gaan in hoeverre mensen met verschillende achtergronden, zich anders
gedragen naargelang van de situatie, de tijd, ruimte en sociale context. Door aan respondenten te
vragen, zelf en op een systematische en gecontroleerde wijze, hun activiteiten voor een bepaalde
periode in een dagboek te registreren, verkleint ook het risico op herinneringseffecten en
beïnvloeding. Ter vergelijking: bij survey-bevragingen kan het soms moeilijk zijn een antwoord
te geven op vragen ‘hoe dikwijls’ een handeling ‘in de regel’ gesteld wordt. Ook kan het niet
eenvoudig zijn in detail nog te weten wat en wanneer men de dag voordien, bijvoorbeeld,
3 Bijv. in België, het onderzoek van Ducpétiaux (1855).
HOOFDSTUK 3
57
gegeten heeft. Bij observatiestudies kan de aanwezigheid van een observator, het gedrag van
individuen beïnvloeden. Bij laboratoriumstudies is de setting die gecreëerd wordt artificieel. Bij
interviews kan het risico op sociale wenselijkheid hoger liggen. Dagboekonderzoek biedt voor
onderzoekers dan ook een interessant alternatief tegenover deze meer ‘conventionele’
methoden van dataverzameling (Robinson & Godbey, 1997). Er bestaan verschillende soorten
dagboekstudies voor verschillende doeleinden. Bijvoorbeeld om de consumptie-uitgaven, de
tijdsbesteding of de transportbewegingen van mensen in kaart te brengen, hun mediagebruik,
alcoholconsumptie of drugsgebruik te meten, inzichten te krijgen in hun gedachtepatronen,
welzijn en geluksbevinden, om medische diagnoses te stellen of een therapiekeuze te maken.
In dit proefschrift maak ik gebruik van dagboekstudies die specifiek naar de uitgavenpatronen
en de tijdsbesteding van mensen peilen. De registratie van de dagelijkse uitgaven (onder meer
m.b.t. voeding) kent daarbij een langere traditie (circa 1850, zoals hoger vermeld) dan de
registratie van het dagelijkse tijdsgebruik, dat maar pas in een later stadium een aandachtspunt
werd. Vandaag bestaan beide soorten onderzoek in verschillende landen, hoewel niet altijd op
een gelijkaardige manier (bijv. verschillen in bevragingsmethoden of in de lengte van
dataverzameling). Deze dagboeken richten zich op de wijze waarop mensen dagelijks hun tijd en
geld gebruiken. In aanvullende vragenlijsten wordt gevraagd naar informatie die veeleer
‘constant’ is (althans toch op het moment van de bevraging). Dat gaat om de
achtergrondkenmerken van individuen (bijv. hun leeftijd of aantal kinderen), hun attitudes en
houdingen of om handelingen die via het dagboek niet of moeilijk vast te stellen zijn (bijv.
uitzonderlijke gebeurtenissen of grote en niet courante aankopen). Deze huishoud- en
tijdsbudgetonderzoeken vormen voor dit proefschrift een belangrijke informatiebron om de
voedingspatronen van gezinnen en hun kook- en tafelgewoonten grondig te exploreren. Officieel
wordt over huishoud- en tijdsbestedingsstudies gesproken, hoewel ik de term ‘budget’ meer
typerend en krachtiger vind. Dat dagboekonderzoek goed te combineren is met mijn onderzoek,
valt ook af te leiden uit de etymologische oorsprong van het woord diary. Dit is afkomstig van
het Latijns diarium, wat ‘dagelijks rantsoen’ betekent (Nezlek, 2012, p. 2). Dagboekonderzoek
staat dus in rechtstreekse lijn met geld en voeding. In mijn studie zijn de dagboekgegevens over
consumptie-uitgaven, vooral van belang om inzichten te krijgen in het begrip ‘cuisine’ en de
consumptie van gemaksvoeding. Daarentegen bieden de dagboekgegevens over
tijdsbestedingen, het ideale materiaal om de structuur van een voedingscultuur te bestuderen en
de kook- en tafelgebruiken in kaart te brengen. Uniek is wanneer beide gegevens aan elkaar
gekoppeld kunnen worden. Internationaal bestaat geen (of weinig) onderzoek dat de directe
relatie tussen beide gegevens kan toetsen. In mijn proefschrift gebruik ik data die deze
mogelijkheid bieden. Net dat maakt het opzet van mijn onderzoek vernieuwend en origineel.
Vooraleer ik deze bronnen in detail toelicht, geef ik in de eerstvolgende paragrafen nog een
HOOFDSTUK 3
algemene toelichting over deze beide types van dagboekonderzoek. Verder beperk ik mij in dit
hoofdstuk nog tot een algemene omschrijving van het onderzoeksmateriaal. De bespreking van
de analysemethoden komt in de empirische hoofdstukken aan bod.
Huishoudbudgetonderzoek (afk. HBO-onderzoek) wordt als de gouden meetstandaard gezien
om uitgaven, inkomsten en opbrengsten te bestuderen (Upah & Sudman, 1981). Via dagboekjes
verzamelt dit onderzoek alle mogelijke huishoudelijke en private bestedingen (in contant geld,
met bankcontact, maaltijdcheques, …) aan transport, kledij, voedsel, gezondheidszorg, vrije tijd,
elektriciteit en meer. Deze uitgaven worden na dataverzameling naar specifieke
bestedingsrubrieken herleid zonder aan (teveel) detail te verliezen. Hierdoor bieden de data een
gedetailleerd overzicht van uitgaven. Dit wordt gekoppeld aan de meer ‘duurzame’ informatie
via vragenlijsten, zoals huisvesting, materiële bezittingen en sociaal-economische gegevens. De
rapportering van de uitgaven gebeurt op huishoudniveau. Dit impliceert dat onderzoekers enkel
uitspraken op huishoudniveau kunnen maken. Tenzij modellen worden gebruikt die specifiek
vanuit bepaalde schattingen en aannames over individueel gedrag vertrekken, bieden de data
(met uitzondering van alleenwonenden) dus geen feitelijke gegevens over het consumptiegedrag
op individueel niveau. De data zijn dus enkel (of toch vooral) geschikt voor analyses op
gezinsniveau. Dikwijls worden de persoons- en de achtergrondgegevens van de
‘referentiepersoon’ (d.w.z. diegene die het meest tot het gezinsinkomen bijdraagt) als
‘gezinsinformatie’ gebruikt. Dit type van onderzoek wordt hoofdzakelijk gebruikt om
prijsschommelingen en de consumptieprijsindex te berekenen, hoewel de gebruiksdoeleinden
van de data meer divers zijn, dan enkel een interesse in prijzen. Zo worden de data ook gebruikt
om de economische en sociale leefomstandigheden en de consumptiegewoonten van
huishoudens in kaart te brengen, al dan niet vanuit een langetermijnperspectief en/of voor
gezinnen met verschillende achtergrondkenmerken. Sommige onderzoekers gebruiken de data
vanuit een interesse in één specifiek product. Anderen gebruiken de data om relaties en
patronen tussen verschillende productcategorieën te vinden, of een overzicht van het
gemiddelde maandelijkse huishoudbudget te geven (European Commission, 2003). Omwille van
de diepte en de kwaliteit van de data, is dit type van onderzoek uiterst geschikt om op een meer
‘verdoken’ manier informatie in te winnen over de Belg, zijn voedingsgewoonten en gebruik van
(verschillende soorten) gemaksvoeding (Fiedler, 2009). Door respondenten niet specifiek over
hun voedingsconsumptie te bevragen, vermindert de kans op sociale wenselijkheid in
tegenstelling tot studies die rechtstreeks peilen naar voeding (bijv. voedingsdagboeken of
directe observaties in de keuken). Het feit dat gemaksvoeding met een enigszins negatief imago
kampt, kan ertoe leiden dat mensen niet met dit type van ‘fabrieks- en gemaksvoedsel’ willen
geassocieerd worden. De huishoudbudgetgegevens geven niet zozeer weer wat mensen denken,
voelen of wensen, maar wel wat mensen consumeren en kopen.
HOOFDSTUK 3
59
Daarnaast wordt ook tijdsbugetonderzoek (afk. TBO-onderzoek) als veruit de beste methode
beschouwd om het alledaagse handelen van mensen in kaart te brengen (Glorieux et al., 2006).
Bij dit onderzoek wordt aan respondenten gevraagd om al hun activiteiten, het tijdstip en de
duur, nauwgezet te registreren, inclusief enkele contextgegevens (zoals de locatie of de
aanwezigheid van anderen). Door concreet in te zoomen op enkele momenten in het leven van
mensen, is het doel van dit onderzoek een zo accuraat mogelijk ‘totaalbeeld’ van het dagelijks
leven te krijgen (Robinson & Godbey, 1997). Ook hier ligt de nadruk dus niet expliciet op het
meten van voedingsgewoonten of de structuur van maaltijden. Tegelijkertijd maakt dit de data
ook waardevol, omdat het de kans op eventuele beïnvloeding verkleint (zie vorige paragraaf).
Bovendien biedt het de mogelijkheid om de voedingsgewoonten van mensen in hun dagelijkse
leven en dus natuurlijke omgeving te onderzoeken.
De bovenstaande data beantwoorden aan de benadering die ik wens toe te passen in dit
onderzoek. De combinatie van detail, structuur en grote hoeveelheden data, maken het mogelijk
om patronen en relaties te ontdekken en deze te contextualiseren (bijv. binnen de gezinscontext,
de maaltijdsituatie of de samenleving). Door bovendien gebruik te maken van verschillende
dagboekstudies, verspreid over verschillende momenten in de tijd, kan ook verandering in kaart
worden gebracht. Op die manier bundel ik de kracht van dagboekdata met de basisprincipes van
een praktijkgerichte benadering. In wat volgt introduceer ik eerst de studies. Vervolgens ga ik in
op het belang van de praktijkgerichte benadering in combinatie met dagboekdata.
HOOFDSTUK 3
De verschillende dagboekstudies in dit proefschrift: een introductie
Een eerste databank (het Belgische huishoudbudgetonderzoek van 2005, HBO-05) bundelt
alle bestedingspatronen (de aard van de besteding en het bedrag) van 3.548 gezinnen waarvan
het gezinshoofd 18 jaar of ouder is. Het veldwerk van dit onderzoek liep van december 2004 tot
december 2005 om de seizoensgebonden variatie in consumptiepatronen te garanderen. Het
onderzoek werd uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek (oudere benamingen, het
Nationaal Instituut voor de Statistiek, en Algemene Directie Statistiek en Economische
Informatie) van de federale overheid. Alle respondenten werden gevraagd gedurende een
maand hun uitgaven (in Euro) in een dagboek te noteren. Dat dit voor elk huishouden voor een
volledige maand bijgehouden werd, is uniek. Vergeleken met andere Europese landen, kent het
Belgische onderzoek immers de langste onderzoeksperiode, wat belangrijk is om een meer
genuanceerd en volledig beeld van uitgaven te krijgen. De deelnemers werden bijgestaan door
een enquêteur die driemaal langskwam (voor, tijdens, en na de referentiemaand) om de nodige
hulp te bieden, na te zien op de kwaliteit van de dagboekjes en nog enkele enquêtevragen in te
vullen over onder meer het bezit van goederen en het gebruik van diensten. Alle geregistreerde
uitgaven in de dagboekjes werden per aard van besteding (bijv. wit brood versus bruin brood)
gesommeerd en geannualiseerd (d.w.z. omgerekend naar een periode van een jaar). Alle
voedingsuitgaven in de databank refereren dus naar een volledig jaar. De onderstaande
afbeelding toont de wijze waarop alle - de door de gezinsleden gemaakte - dagelijkse uitgaven,
steeds op een apart blad in het dagboekje dienden te worden geregistreerd. Dit werd gedaan om
de totaalberekening van de dagelijkse uitgaven te vereenvoudigen en de kwaliteit (d.w.z.
betrouwbaarheid) van de data te bevorderen. Op deze manier konden respondenten hun
dagelijkse bestedingen nauw opvolgen. Op iedere dagboekpagina stond ook de opmerking om
bij de rapportering van voeding, het onderscheid te maken tussen verse producten, diepvries of
conserven, en ook de consumptie van maaltijden en etenswaren buitenshuis, duidelijk te
definiëren (bijv. Quick, luxerestaurant of Franse keuken). De HBO-data maken het mogelijk
verschillende soorten gemaksvoeding te onderscheiden (zie hoofdstuk 5). Deze data werden
gewogen om te corrigeren voor steekproefvertekeningen. Voor meer informatie, verwijs ik naar
het technische rapport van het onderzoek (Glorieux, Mestdag, & Minnen, 2008).
HOOFDSTUK 3
61
Afb. 3.1 Afdruk van het dagboek van het huishoudbudgetonderzoek (HBO-05)
Huishoudbudgetgegevens werden reeds meermaals als bron gebruikt in studies naar voeding:
om het aandeel van voeding in het totale huishoudbudget te berekenen bijvoorbeeld, of
evoluties in voedingsuitgaven te analyseren, de marktontwikkeling van een productcategorie te
volgen, de uitgavenverschillen van verschillende groepen te bestuderen of uitspraken over
hedendaagse voedingsgewoonten te doen. Niettemin zijn er ook tekortkomingen en blijft het ook
bij deze data, ondanks hun ‘grootschaligheid’, bij een reductie en benadering van de realiteit
(gelijkaardig aan het idee van food culture snapshots van Albala, zoals toegelicht in het
theoretische kader). Wat de HBO-data niet weergeven, is informatie over de plaats van aankoop
(bijv. supermarkt, markt of kleinhandel), het merk van de producten, de invloed van reclame en
promoties (Upah & Sudman, 1981). Ook laten de data niet toe uitspraken te doen over de
voedingswaarde en de kwaliteit van producten, of over de motieven achter
aankoopbeslissingen: informatie nodig om de ‘filosofie’ achter bestedingspatronen dieper te
doorgronden (Warde, 1997). Een andere mogelijke kritiek die gegeven kan worden, is dat de
HOOFDSTUK 3
data gedateerd zijn. Toch beschouw ik ze waardevol om de ‘huidige’ voedingsgewoonten in
België te onderzoeken. Bovendien is het de meest recente bron die ook informatie verschaft over
het tijdsgebruik van gezinnen (bijv. aan koken en het eten van maaltijden). Zowel nationaal als
internationaal bestaan er geen of slechts weinig data waarbij voor eenzelfde gezinnen,
informatie over consumptie (het ‘kopen’) en tijdsbesteding bestaat. Dit mag gerust uniek
worden genoemd.
Het Belgische tijdsbudgetonderzoek van 2005 (TBO-05) vond plaats na de referentiemaand
van het HBO-onderzoek. Ook dit onderzoek werd uitgevoerd door de huidige Algemene Directie
Statistiek, en verliep in samenwerking met de onderzoeksgroep TOR. De uitnodiging om deel te
nemen aan dit onderzoek kwam na deelname aan de huishoudbudgetenquête en werd naar
dezelfde respondenten verstuurd. Deelname aan dit onderzoek was volledig individueel (alle
gezinsleden ouder dan 12 werden uitgenodigd voor deelname) maar vrijblijvend. 6.400 Belgen
van 12 jaar en ouder (uit 3474 gezinnen) hielden gedurende een vooraf toegekende week- en
een weekenddag, hun tijdsbesteding in een dagboek bij. Daarbij dienden ze hun tijdsbesteding
volgens een tien-minuten interval in te vullen en steeds informatie over de context te geven (zie
Afb. 3.2) Het veldwerk van dit onderzoek liep van januari 2005 tot januari 2006 (eerste week).
Elke dag in het dagboekje werd ingedeeld in episodes van tien minuten waarbinnen de
respondenten in eigen woorden, hun tijdsbesteding dienden te omschrijven: welke activiteiten
ze deden, waar ze waren en/of anderen aanwezig waren. Deze activiteiten werden
onderverdeeld in 272 activiteitencodes. De gekoppelde databank (TBO-05 met HBO-05) omvat
informatie van 6218 respondenten uit 3360 gezinnen “die op alle facetten van het gekoppelde
onderzoek hebben beantwoord”. Ook deze data werden gewogen om te corrigeren voor de
doorgaans lage responscijfers van dit type van onderzoek (bijv. de oververtegenwoordiging van
personen met een hoger opgeleid profiel). Technische details kunnen geraadpleegd worden in
het rapport Time & Budget (Glorieux et al., 2008, p. 25).
HOOFDSTUK 3
63
Afb. 3.2 Afdruk van het dagboek van het tijdsbudgetonderzoek (TBO-05)
Een bijkomend voordeel is dat het eerste grootschalige tijdsbudgetonderzoek in België dateert
uit 1966 (TBO-66). Dit maakt het mogelijk een documentatie van het veranderende dagelijks
leven en de veranderende maaltijdgewoonten te geven in kwantitatieve zin. Deze studie uit ’66
luidde een nieuw tijdperk van dagboekonderzoek in. Ze kaderde binnen het Europees project
Multinational Comparative Time Budget Research van Alexander Szalai om crossnationaal
tijdsbudgetonderzoek mogelijk te maken en enkele duidelijke richtlijnen op te stellen (wat, zoals
hoger vermeld, de naoorlogse behoefte aan standaardisering illustreert). Tot vandaag wordt dit
project van Szalai nog steeds als een mijlpaal beschouwd in onderzoek naar tijdsbesteding. Voor
het onderzoek in België hielden 2.077 mensen tussen 19 en 65 jaar hun tijdsbesteding bij
gedurende 24 uur. Het veldwerk liep van januari tot april. Onderzoekers waren vooral
geïnteresseerd in de handelingspatronen van mensen woonachtig in stedelijke gebieden en
waarbij het gezinshoofd tewerkgesteld was. Hierdoor werden vooral respondenten uit de
gegoede kringen aangesproken en geen gezinnen op het platteland. Om evoluties te kunnen
weergeven, heb ik (in de mate van het mogelijke) de data uit 2005 vergelijkbaar trachten te
maken met de data uit 1966. Aangezien in 1999 (N=8.382 respondenten van 12 jaar of ouder)
een soortgelijk onderzoek als in 2005 plaatsvond, werden ook deze data compatibel gemaakt
met 1966, om op basis van deze drie tijdstippen, een vergelijking over de tijd te kunnen maken.
Bij beide databanken (1999 en 2005) heb ik een aselecte steekproef van een persoon per gezin
HOOFDSTUK 3
getrokken4 (in ’66 werd maar een persoon per gezin bevraagd), een leeftijdsselectie uitgevoerd
(19-65 jaar) en nieuwe wegingscoefficiënten toegepast om de ‘nieuwe’ data (TBO-99: N=3.662
en TBO-05: N=2.947) te doen stroken met de Belgische bevolking. Voor dit laatste werden de
gegevens uit de Enquête naar Arbeidskrachten uit 1999 (N=5.540.845) en 2005 (N=5.644.310)
gebruikt. Hoewel de vergelijkbaarheid tussen deze gekoppelde data, nog steeds ter discussie kan
worden gesteld (vanwege andere personen die bevraagd werden, de kortere veldwerkperiode,
andere steekproefcriteria en licht verschillende doelstellingen), wilde ik deze kans niet onbenut
laten. Meer informatie is te verkrijgen op aanvraag of te raadplegen in het rapport Data over de
tijd (Daniels, 2012).
Een nadeel van elk van de bovenstaande tijdsbudgetstudies is dat ze slechts informatie
verschaffen voor 24 uur of twee dagen. Dit probleem heb ik opgevangen door ook gebruik te
maken van het Vlaamse tijdsbudgetonderzoek uit 2004 (TOR-04) dat door de
Onderzoeksgroep TOR werd uitgevoerd. Bij deze studie hielden 1.780 Vlamingen tussen 18 en
75 jaar hun dagelijkse bezigheden gedurende een volledige week bij. Deze data bieden een meer
‘doorsnee’ en ‘volledige’ kijk op het leven en zijn daarom beter geschikt om patronen in gedrag
te vinden en uitspraken over ‘levensstijlen’ te doen (Gershuny & Robinson, 2013). De
dataverzameling liep van 15 april tot 30 oktober 2004 (met zes weken in de zomervakantie niet
inbegrepen). Ook deze data werden gewogen. Aan respondenten werd gevraagd hun activiteiten
sequentieel in een dagboek te registeren met de begin- en de eindtijd (een ‘open’ tijdsinterval)
en ook de context mee te delen, met op elke bladzijde een activiteit (zie Afb. 3.3). Voor de
registratie van hun handelingen dienden ze gebruik te maken van een standaardlijst met 163
activiteitencodes. Een bijkomende meerwaarde van deze data is dat ze ook informatie
verstrekken over de motivaties achter het handelen. Respondenten werden gevraagd hun
ervaringen te duiden in termen van de volgende vier motieven: (1) verplichting, (2) noodzaak,
(3) een plicht of manier om anderen te plezieren of (4) plezier5. De eerste twee motieven (nl.
verplichting en noodzaak) zijn meer instrumenteel van aard. Activiteiten die als een noodzaak of
een verplichting aanvoelen, hebben meer te maken met externe motivaties, simpelweg omdat ze
nodig zijn en het niet anders kan (bijv. koken om eten op tafel te zetten) en/of verwacht wordt
door anderen (bijv. zondag als ‘kookdag’ voor papa). Bij de twee laatste motieven spelen meer
4 Iedere respondent kreeg een willekeurig getal toegewezen, waarna de getallen van groot naar klein werden gerangschikt en de eerste respondent per huishoudtype werd geselecteerd. 5 Deze vier betekenissen kaderen in de traditie van het Vlaamse tijdsbudgetonderzoek uit de jaren 1980, en de toenmalige interesse van TOR-onderzoekers in de beleving van tijd. Hoewel dit initieel gemeten werd aan de hand van een uitgebreid schema van handelingsoriëntaties, werd dit in de daaropvolgende studies uit 1999 en 2004, vanwege keuzes met betrekking tot de registratielast, herleid tot de vier hoger vermelde betekenissen. Details over het oorspronkelijke schema zijn onder meer te raadplegen in het artikel De tijd als zingever (Elchardus & Glorieux, 1987).
HOOFDSTUK 3
65
interne, persoonlijke drijfveren en waarden een rol (zoals loyaliteit, sociale verbondenheid,
plichtsgevoelens of plezier). Bij de motivatie ‘verplichting’ ligt de motivatie meer buiten de
persoon zelf (omdat de sociale omgeving het verwacht of zelfs opdringt). Bij de motivatie ‘plicht’
komt de motivatie voor het handelen meer van binnenuit (omdat het anders niet ‘correct’ of
‘juist’ zou aanvoelen om bijv. niet voor de kinderen te koken). Het zoeken van patronen in het
handelen en het gedrag mensen, geeft een indicatie van de achterliggende betekenissen,
overtuigingen, normen en waarden. Door echter ook informatie te hebben over de motieven van
mensen, kan dit op een meer directe manier getoetst worden. Dit laat mij toe om de
voedingsgebruiken van mensen, zowel van buitenaf te onderzoeken als van ‘binnenuit’ of vanuit
het perspectief en de ervaring van het individu zelf. Dit laatste is van groot belang. Onderzoek
heeft geleerd dat een uitsluitend objectieve analyse van het volume tijd, misleidend kan zijn
(bijv. meer vrije tijd dan voorheen), zonder het belang van de subjectieve ervaring of beleving
(bijv. drukker dan voorheen) en ook de context (bijv. de sociale en temporele organisatie van het
leven) in rekening te nemen (Moens, 2006; Robinson & Godbey, 1997).
Afb. 3.3 Afdruk van het dagboek van het tijdsbudgetonderzoek (TOR-04)
Zowel nationaal als internationaal, zijn tijdsbestedingsdata reeds door verschillende
onderzoekers als bron gebruikt in de studie naar veranderende kook- en eetgewoonten (bijv.
Cheng, Olsen, Southerton, & Warde, 2007; Mandemakers & Roeters, 2014; Mestdag, 2007b;
Scholliers, 1996), landenvergelijkend onderzoek (bijv. Warde et al., 2007), de structuur en
sociale context van maaltijdpatronen (bijv. Mestdag, 2007b; Southerton et al., 2011), de
genderverdeling van koken (bijv. Ekström & Fürst, 2001) en de relatie tussen voedingspatronen
HOOFDSTUK 3
en gezondheid (bijv. de Saint Pol & Ricroch, 2012; Reifschneider, Hamrick, & Lacey, 2010). Elk
van deze studies bevestigt het belang en de veelzijdigheid van tijdsbudgetdata in de studie naar
voeding. Toch krijgen studies die met deze data werken, geregeld te horen vooral ‘breed’
beschrijvend, verkennend en oppervlakkig te zijn. Deze kritiek is echter dikwijls het gevolg van
een eenzijdige aandacht voor de “kwantiteiten van tijd” (Elchardus & Glorieux, 1987, p. 54). Het
toepassen van een praktijkgerichte benadering kan daarin het verschil maken.
Het nut van een ‘praktijkgebaseerde’ benadering bij dagboekdata
Een kritiek die ‘kwantitatieve’ dagboekonderzoekers geregeld te verwerken krijgen, is dat hun
resultaten vaak bij een te algemene beschrijving van de werkelijkheid blijven. Deze kritiek valt
echter niet toe te schrijven aan de data (deze zijn zoals hierboven reeds vermeld, bijzonder rijk
aan detail), maar komt vooral door de manier waarop de volledigheid van de data vaak onbenut
wordt gelaten (Gershuny & Sullivan, 1998). De meeste van de analyses die met dagboekdata
gebeuren, blijven beperkt tot een algemeen en geaggregeerd niveau (bijv. de gemiddelde tijd die
in een samenleving aan koken wordt besteed). Vaak komt dit ook vanwege de manier waarop de
dagboekdata gecodeerd en gestructureerd worden en ter beschikking worden gesteld. Toch ligt
de sterkte van deze data net in het eigenlijke registratieniveau van de activiteiten en
handelingen. Het kan interessant zijn te kijken naar de totale hoeveelheid tijd die een persoon
aan eten besteedt. Echter, nog interessanter is te kijken hoe deze tijd tot uiting komt in de
verschillende eetactiviteiten van deze persoon en hoe dit verschilt naargelang van de context en
situatie. Hetzelfde geldt voor de dagboekdata over voedingsconsumptie. Het kan belangrijk zijn
inzicht te hebben in het totale bedrag dat gezinnen aan voeding spenderen. Toch is het leerzaam
te kijken hoe deze totale voedingsuitgaven verdeeld worden over de verschillende
productcategorieën. Het is enkel door op deze meer fijnmazige manier naar de data te kijken, dat
onderzoekers, de rijkdom van de data ten volle kunnen benutten en nog zelf kunnen finetunen
(Michelson, 2005). Mits enige creativiteit en statistische kennis, is er in de data heel wat
potentieel aanwezig, om inzichten te krijgen in de betekenis van activiteiten en de context van
het handelen (Gershuny & Sullivan, 1998).
Eigen aan dagboekonderzoek is dat het activiteiten lexicaal in rubrieken opdeelt. Zo omvat de
code ‘koken’ verschillende activiteiten (gaande van het bakken van brood, het maken van
confituur en het schoonmaken van groenten tot het opwarmen van een maaltijd in de
microgolfoven) en heeft ook de categorie ‘bereide voedingswaren’ betrekking op zeer
uiteenlopende producten (kant-en-klare babyvoeding, diepvriespizza’s, belegde broodjes, …).
Dikwijls trekt deze ‘abstrahering’ zich nog verder door in hoofdcategorieën (zoals de
HOOFDSTUK 3
67
hoofdcategorie ‘huishoudelijk werk’ of de categorie ‘voeding en drank’). Aan het categoriseren
van data zijn zowel voor- als nadelen verbonden. Enerzijds hangt het groeperen van data samen
met het organiseren en het praktisch werkbaar maken van data. Anderzijds betekent het ook
een verlies aan informatie en houdt het geen rekening met het feit dat activiteiten zoals koken of
producten zoals gemaksvoeding, niet door iedereen op een identieke wijze gedefinieerd worden.
Waar koken voor de ene een huishoudelijke karwei en noodzaak is, is koken voor de andere een
vorm van ontspanning of hobby. Zo hangt de ‘definitie’ of betekenis van koken van persoon tot
persoon af, maar ook van hoe, waar, wanneer en in welke context de activiteit gesteld wordt
(Glorieux, 1993; Jackson, 2013; Koelet, 2005; Short, 2006). In de woorden van Trubek:
“Cooking never occurs in isolation, the landscape of cooking is varied, and people’s
relationship to that landscape is rich and diverse” (2013, p. 304).
In dit proefschrift tracht ik me af te zetten tegen dit lexicale en meer ‘abstracte’ denken en
werken met dagboekdata, door gebruik te maken van een praktijkgerichte benadering. Dit doe ik
door me te verdiepen in de context van het handelen, in detail naar de voedingsuitgaven te
kijken, dit in relatie tot de sociale achtergrond van individuen te interpreteren en historisch te
duiden. Toch zal ook ik in deze studie met classificaties, typologieën en indelingen werken, om
patronen in het gedrag te onderscheiden op een systematische manier. Op die manier tracht ik
aan de hand van een ‘praktijkgerichte’ benadering, de nadelen van het categoriseren van data op
te heffen, terwijl ik toch ook de effectiviteit ervan erken en benut. Tijd en geld staan in deze
studie centraal. Beide zijn kwantificeerbaar en meetbaar, maar hebben ook een subjectieve en
sociale component. Hoewel het toepassen van een praktijkgerichte benadering hierover
inzichten kan aanreiken, valt deze informatie (doorgaans) niet direct af te leiden uit de
dagboekdata (tenzij bij de TOR’04-data). Dit pleit voor een kwalitatieve aanvulling die hierover
meer duiding kan geven.
Het belang van een subjectieve aanvulling bij ‘objectieve’ dagboekdata
Naast de dagboekdata die de kern van mijn onderzoek uitmaken, maak ik ook gebruik van
gegevens uit diepte-interviews en voedingsreclame. Beide bronnen zijn meer exploratief en
gunnen een blik ‘achter de cijfers’ (de uren, de minuten, de geldsommen, …). Ze bieden
bijkomende informatie bij de dagboekdata en helpen de bevindingen uit de kwantitatieve
analyses meer ‘levendig’ en ‘herkenbaar’ te maken. Op deze manier tracht ik optimaal gebruik te
maken van de sterktes van beide insteken door zowel representativiteit alsook diepgang na te
streven en een brug te maken tussen het tastbare (het cijfermatige) en het niet-tastbare (de
verhaallijnen, motieven en percepties). Aan de hand van deze verschillende bronnen tracht ik
HOOFDSTUK 3
voeding vanuit verschillende invalshoeken te benaderen. De dagboekdata geven een
gedetailleerde kijk op het dagelijks leven van mensen; de interviews op hun denken, ervaringen
en motieven en de advertenties op de commerciële belangen van producenten en hun idealen.
Bij deze laatste twee databronnen leg ik mij niet toe op de alledaagse gedragspatronen van
individuen, maar neem ik vooral het discours als onderzoekseenheid. Via deze data hoop ik meer
inzicht te krijgen in ‘de code’ of de ‘spelregels’ van koken en maaltijden (zoals in het begin van
dit hoofdstuk toegelicht).
De laatste dertig jaar is kwalitatief onderzoek in belang toegenomen (terug door de cultural turn
omstreeks 1970). Net zoals ook studies rond ‘voeding’ en andere veeleer meer ‘vrouwelijke’ en
‘alledaagse’ onderwerpen zich lang (en tot op zekere hoogte nog steeds) hebben moeten
legitimeren, heeft ook kwalitatief onderzoek lange tijd moeten opboksen tegen de kwantitatieve
benadering op onderzoek (Seidman, 2013). Vandaag wordt de combinatie van beide
benaderingen (een mixed methods-benadering) alsmaar meer als een belangrijke en relatief
nieuwe onderzoeksbeweging beschouwd.
Interviews
Interviews zijn een belangrijke bron van kennis om een samenleving en haar cultuur beter te
begrijpen. Ze geven een kijk op hoe mensen over hun eigen leven reflecteren en ervaringen
praten, over hoe ze zelf betekenis geven aan hun handelen, hun gedachten ordenen en op basis
daarvan een onderscheid maken tussen wat voor hen belangrijk is en wat niet. De interviews die
ik in deze studie gebruik, dienen om de kwantitatieve gegevens te duiden en reliëf te geven, wat
een noodzakelijke meerwaarde geeft. Voor dit onderzoek maak ik gebruik van de
semigestructureerde interviews die, onder mijn begeleiding in 2012, door collega-socioloog
Petrus te Braak werden afgenomen. Deze gegevens zijn ‘secundair’ aangezien ze binnen een
andere studie (titel: Zelf bereiden of kant-en-klaar? Een kwalitatieve exploratie naar de
beweegredenen voor de consumptie van gemaksvoeding in huishoudens) kaderen met als doel
inzicht te krijgen in de ambivalentie tegenover gemaksvoeding. Daarom werden enkel werkende
moeders uit koppels met jonge kinderen aangeschreven voor deelname. Hiervoor werd een
rekruteringsbrief naar verschillende ouderraden van scholen in Vlaams-Brabant verstuurd. In
totaal namen elf vrouwen deel aan het onderzoek (zie voor een omschrijving van hun
achtergrond in tabel 3.2). De interviews namen steeds een uur in beslag, werden afgenomen aan
de hand van een topiclijst, digitaal opgenomen en getranscribeerd. Deelname aan dit onderzoek
was niet verplicht. Hierdoor bestaat de kans dat de vrouwen vanuit hun belangstelling voor de
studie, andere, misschien meer bewuste opvattingen over voeding hebben. De meeste vrouwen
HOOFDSTUK 3
69
waren vanwege hun zorgfunctie, voltijds thuis of deeltijds tewerkgesteld (vijf vrouwen waren
voltijds aan de slag). Allen hadden ze een voltijds werkende partner. De gegevens van deze
interviews werden voor dit proefschrift aan een vorm van close reading onderworpen. Dit
betekent dat ik de tijd heb genomen om de interviews, langzaam en nauwkeurig te (her-)lezen,
de woorden te laten doordringen en zo de ervaringen van de gesprekspartners beter te vatten.
Een nadeel van de studie is dat er geen referentiegroep voorzien werd om de verkregen
informatie van de elf vrouwen in contrast te plaatsen met de ervaringen van mannen en/of
vrouwen uit andere gezinstypes. In hoeverre zijn hun ervaringen eigen aan hun gezinssituatie?
In welke mate zijn deze reacties ook terug te vinden in gezinnen met andere
achtergrondkenmerken? Daarnaast gaat het ook om de meningen van slechts een beperkt aantal
bevraagde personen. Toch betreft het originele informatie die dient om diepte geven aan de
resultaten doorheen heel het proefschrift.
TABEL 3.2 EEN OVERZICHT VAN DE ACHTERGRONDKENMERKEN VAN DE RESPONDENTEN
Naam
(fictief)
Leeftijd Diploma Werksituatie Leeftijd
partner
Diploma
partner
Werksituatie
partner
Aantal
kinderen
(leeftijd)
Nadine 38 A2 Niet werkend 45 A2 Voltijds 4 (5-13)
Rita 44 H.O. Niet
universitair
Deeltijds
Kleuterleidster
45 A2 Voltijds
buschauffeur
6 (7-18)
Helena 44 H.O. Niet
universitair
Deeltijds 44 Universitair Voltijds
Zelfstandige
2 (8-10)
Stefanie 35 Universitair Deeltijds
Bediende
32 H.O. Niet
universitair
Voltijds leraar 2 (1-5)
Ellen 41 Universitair Voltijds
Director H.R.
47 H.O. Niet
universitair
Voltijds
Informaticus
2 (1-5)
Sandra 39 A2 Deeltijds
Bediende
39 H.O. Niet
universitair
Voltijds
Bediende
2 (6-11)
Wendy 41 H.O. Niet
universitair
Voltijds 43 H.O. Niet
universitair
Voltijds 2 (9-14)
Jolanda 45 Universitair Voltijds
Zelfstandige
44 Universitair Voltijds
Kader
2 (3-5)
Vicky 42 Universitair Voltijds
Ambtenaar
44 Universitair Voltijds
Bediende
3 (9-14)
Simone 42 H.O. Niet
universitair
Deeltijds
Bediende
39 H.O. Niet
universitair
Voltijds
Bediende
2 (6-11)
Kathleen 36 Universitair Voltijds
Bediende
39 Universitair Voltijds
Bediende
2 (3-5)
HOOFDSTUK 3
Voedingsadvertenties
De data uit het huishoudbudgetonderzoek geven een reële kijk op de voedingsaankopen van
gezinnen. De vraag is echter hoe deze geëvolueerd zijn? Hoe hangt dit samen met veranderingen
in het aanbod van voeding en met verschuivingen in de betekenis(-sen) van voeding? Een
langetermijnanalyse van reclame kan daar inzicht in geven. Reclame geeft geen indicatie over
het consumptiegedrag van mensen (zoals het HBO-onderzoek doet), maar reflecteert vooral de
psychologische en culturele achtergrond en de productiezijde van het verhaal. Bij reclame gaat
het niet (enkel) om een eenrichtingsverkeer of een top-down communicatie, maar om interactie.
Zo wordt rekening gehouden met wat leeft bij consumenten, wat hun noden en behoeften zijn,
wat ze ideaal vinden (Parkin, 2006; Verriet, 2013). Meer dan dat ze de samenleving beïnvloedt,
is reclame een spiegel van de samenleving en geeft ze inzicht in de percepties en de
belevingswereld van mensen (Barthes, 2013 [1961]; Pardun, 2014). Aangezien reclame reeds
een lange geschiedenis kent, levert dit uniek materiaal op om de (recente) ontwikkelingen en
verschuivingen in de betekenis(sen), en het belang van voeding te verkennen (Daechun, 2003;
Scholliers, 2007a, p. 346). Hierdoor richt ik mij als socioloog op meer onbekend terrein en waag
ik me aan een vorm van ‘sociologische archeologie’.
Aangezien reclame op de maatschappij en haar tijdgeest inspeelt, bekijk ik haar als een
‘cultuurdrager’ (Geyzen, 2013a). Om beter te begrijpen hoe gemaksvoeding haar weg in onze
voedingsgewoonten gevonden heeft, is het noodzakelijk een stap terug naar het verleden zetten
en na te gaan hoe gemaksvoeding aan de consument werd voorgesteld (Shove & Southerton,
2000). Welke producten werden geadverteerd? Hoe werden deze gedefinieerd? Wat waren de
verkoopargumenten om mensen te overtuigen? Welke ideeën en boodschappen werden
verspreid, zowel over het belang van gemaksvoeding als over haar gebruikers, hun levensstijl,
kook- en eetgewoonten? Welke veranderingen zijn daarin over de tijd te zien (bijv. in het soort
producten dat geadverteerd werd)? Ondanks dat de klemtoon van advertenties op het
beïnvloeden van het koopgedrag, en het verhogen van de omzet ligt, herbergen ze een schat aan
informatie om mogelijke veranderingen in het discours over voeding te vinden (bijv. over wat
‘goede’ voeding is en wat niet, wat het belang van de maaltijd is, welke betekenis koken heeft,
enz.) (Geyzen, 2013a; Scheire, 2015; Williamson, 1978). Vaak gaat het daarbij ook om
tegenstrijdige informatie of om een bricolage van culturele mentaliteiten en ideeën (Geyzen,
2013a, p. 201). In de regel zijn er twee soorten manieren die reclame gebruikt om de consument
aan te spreken, met name een functioneel inhoudelijke benadering, en een emotioneel
symbolische benadering. De eerste benadering gaat in op de gebruiksredenen van
gemaksvoeding en belicht de instrumentele kant van het verhaal. De tweede benadering
besteedt aandacht aan het prikkelen van zintuigen, het creëren van sferen en speelt in op de
HOOFDSTUK 3
71
emoties van de consument (Scheire, 2015). Meestal gaat het in reclame om een combinatie van
beide benaderingen waarbij het eerste meer direct waarneembaar is en het tweede meer
indirect. Gemeenschappelijk aan beide is dat ze ingaan op ‘het waarom’ van gemaksvoeding. Het
is dus belangrijk met beide invalshoeken rekening te houden om het diffusieproces en de
verspreiding van gemaksvoeding zo volledig mogelijk te omkaderen.
Aangezien de focus van mijn onderzoek op voedingsconsumptie en koken ligt en deze
activiteiten nog steeds vooral vrouwelijke taken zijn, heb ik voor een magazine gekozen dat
specifiek voor vrouwen werd gecreëerd en voldoende ver terug in de tijd gaat, om
veranderingen doorheen de tijd te kunnen duiden. Onderzoek leert dat vrouwenmagazines
immers een ideale bron vormen om de culturele en ideologische elementen van voeding te
bestuderen: “they offer the most accessible source of historical evidence about change over time”,
meent Pilcher (2012, p. 43). Omwille hiervan heb ik geopteerd voor Libelle: het oudste en ook
meest gelezen Vlaamse weekblad in België.
De eerste druk van het Vlaamse weekblad Libelle dateert uit 1945 (zie Afb. 3.4 voor de
welkomstaankondiging) en luidt het begin van een periode in met enkele fundamentele
ontwikkelingen en significante verschuivingen op uiteenlopende vlakken. Het gebruik van deze
advertenties maakt het mogelijk de veranderingen in het voedingsaanbod, het belang van prijs,
het discours en de principes van neophobia en neophilia te exploreren en te contextualiseren.
Dit zal helpen de wisselwerking tussen vraag en aanbod en de veranderingen in de
voedselketen, de leefwereld van de consument en de samenleving beter te duiden.
HOOFDSTUK 3
Afb. 3.4 (1945, nummer 1, p. 7)
Libelle werd opgericht als een commercieel weekblad, speciaal afgestemd op de alledaagse
leefwereld van de Vlaamse (huis-)vrouw uit de middenklasse (“de wereld-van-moeder-de-
vrouw”), die als de ideale doelgroep bekeken werd om nieuwigheden te promoten. Het werd
uitgegeven door de Tijdschriften Uitgevers Maatschappij (TUM) en was afkomstig uit Nederland
(waar het reeds voor WO II bestond). In het blad “viel veel te leren”, zo stelde de directie en
redactie (zie Afb 3.4), zeker in een alsmaar sneller veranderende wereld. Het blad werd
opgebouwd rond huishoudelijke thema’s zoals koken, voeding, wonen, verzorging, mode en
gezondheid. Het vervullen van deze taken werd daarbij gezien als een fundamenteel onderdeel
van het ‘huwelijkscontract’ en de weg naar een gelukkig huwelijk en gezinsleven. De
onderstaande tekst (Afb. 3.5) illustreert waarop koken als een corvee werd voorgesteld: een
HOOFDSTUK 3
73
plicht van de huisvrouw als wederdienst voor het geluk van haar gezin. In de woorden van
Neuhaus:
“Armed with a good pie recipe and a juicy red steak, a women was ready to become
a wife” (1999, p. 529).
De tekst (als onderdeel van een kookrubriek met verscheidene recepten) haalde de lezer (in dit
geval de pas gehuwde bruid) uit haar droomwereld terug naar de realiteit en het dagelijkse werk
in de keuken.
Afb. 3.5 (Libelle 1946, nummer 35, p. 22)
Dat het magazine een middenklasse-publiek voor ogen had, bleek ook uit zijn prijs. In de
beginjaren bedroeg de prijs voor een Libelle in België 5 Fr. per nummer. In de jaren 1950 kostte
het de lezer 6 Fr. per nummer (afgeleid op basis van het voorblad van een nummer uit 1951,
nummer 39, p. 61): bijna het equivalent van de prijs van een groot brood in 1953 dat nog 25%
duurder was (7,5 Fr.), en drie exemplaren van de krant (2 Fr.). De jaarabonnementsprijs van
Libelle bedroeg 275 F.: een soortgelijk bedrag voor het maken van acht treinritten van in totaal
360 km (zoals blijkt uit een vergelijking met prijzen uit data van het museum van de Nationale
Bank van België, 2009).
HOOFDSTUK 3
Afb. 3.6 (1949, nummer 41, p. 19)
Afb. 3.7 (1949, nummer 41, p. 63)
Vanuit economische belangen poogden magazines en kranten, de aandacht van de industrie te
trekken voor het belang van reclame om hun (nieuwe) producten aan het publiek voor te stellen.
In de bovenstaande afbeeldingen (Afb. 3.6 en 3.7) geven de keurig en voornaam geklede dames
een sterke, koopkrachtige financieel onafhankelijke indruk. Hiermee werd de boodschap
verspreid dat het lezerspubliek van Libelle een belangrijke afzetmarkt voor de industrie vormde.
Libelle stelde in haar advertenties:
“Handelaars! Maakt gebruik van het groeiend succes van LIBELLE om in de
begoede kringen van Vlaams België uw artikelen te adverteren. En denkt er aan…
het is meestal de vrouw die de aankopen doet!” (1949, nummer 41, p. 41).
Ook de bovenstaande afbeeldingen dateren uit 1949: een periode waarin het aantal advertenties
in Libelle nog vrij beperkt was. In de daaropvolgende edities is het duidelijk dat deze
advertenties niet onopgemerkt zijn gebleven. Het aandeel reclame nam een hoge vlucht en ging
al snel, vooral tot en met de jaren 1970, het uitzicht van het blad domineren.
Vanaf de jaren zestig ging het blad, zo leren de advertenties (bijv. op vlak van de veranderende
vormgeving, zie hoofdstuk 4), zich steeds meer richten op de tewerkgestelde vrouw waarbij het
vooral sinds de jaren zeventig, deels onder invloed van het feminisme, een ‘meer hedendaags’
lezerspubliek kreeg. Ondanks dat Libelle doorheen de jaren, regelmatig een andere uitstraling,
HOOFDSTUK 3
75
vorm en lay-out heeft gekregen en een wisselend (advertentie-)beleid heeft gekend (deels ook
vanwege de fusie met het blad Rosita in 1970 en de overname door Sanoma in 2001), is de
inhoud echter ongewijzigd gebleven. Echter, vandaag richt Sanoma (sinds 2011, Sanoma Media
Belgium) zich op de moderne geëmancipeerde vrouw en is Libelle nog steeds een van de meest
gelezen damesbladen in Vlaanderen, zo blijkt uit cijfers van het Centrum voor Informatie over de
Media (afk. CIM, online te raadplegen6).
De advertenties die in deze studie aan bod zullen komen, werden in de Koninklijke bibliotheek
van België verzameld, gefotografeerd en in een databank verwerkt. In totaal werden 793
advertenties tussen 1950 en 2000 verzameld. Daarbij heb ik de focus op ‘gemaksvoeding’ zo
breed mogelijk gehouden en alle reclame over ingeblikte voedingswaren, kant-en-klare sauzen,
maaltijden, bereide confituur en snacks geselecteerd: wat nu niet meer als gemaksvoeding
bestempeld wordt, was dat vroeger misschien nog wel. Om met de data een zo lang mogelijke
periode te bestrijken, werd uit pragmatisch oogpunt geopteerd om per jaar (gaande van 1950
tot 20007) de tijdschriften van telkens drie maanden te selecteren, tussen september en maart.
Deze selectie werd door de bibliothecaris willekeurig gemaakt. De advertenties werden via een
thematische inhoudsanalyse geanalyseerd en evenals de interviews, aan een vorm van close
reading ontworpen. Om dit op een enigszins consequente manier te doen, werd ieder decennium
met een gelijk aantal advertenties vertegenwoordigd. Hiervoor heb ik een willekeurig aantal
advertenties uit het totale corpus genomen en tot veertig advertenties per decennium herleid:
het totaal en tegelijkertijd het laagst aantal advertenties dat in de jaren negentig werd
verzameld. Dit bracht het totale corpus tot 200 te analyseren advertenties. Deze advertenties
werden op een hybride manier onderzocht. Dit betekent dat ze aan de hand van een
systematische codering (met in hoofdstuk 4 meer uitleg) kwantitatief verwerkt werden,
gecombineerd met een interpretatieve en inductieve benadering. Het codeerschema werd op
basis van inzichten uit het theoretische kader opgesteld en inductief aangevuld met inzichten uit
de analyse van de advertenties (Boyatzis, 1998). Hiervoor is het belangrijk aandacht te hebben
voor het visuele aspect, gelet op de emotioneel-symbolische benadering van reclame. Daarom is
het belangrijk te kijken naar de context waarin de producten voorgesteld worden, de afgebeelde
taferelen, de slogans en personages, de algehele sfeer en andere elementen. Het is belangrijk te
kijken naar de afbeelding, naar wat expliciet afgebeeld en geschreven staat (en dus direct af te
leiden valt uit de advertenties), maar ook naar de sociale betekenis en de ‘ruime boodschap’ die
advertenties impliciet willen overbrengen. De bevindingen uit deze thematische inhoudsanalyse
6 http://www.cim.be/nl. 7 De advertenties tussen 1945 en 1950 werden niet opgenomen gezien het nog kleinschalig aantal advertenties in Libelle. In totaal ging het maar om 9 advertenties van gemaksvoeding.
HOOFDSTUK 3
helpen om op een meer theoretisch ‘gefundeerde’, consistente en dus minder subjectieve manier
naar de totale steekproef van verzamelde advertenties te kijken. Evenals de interviews, dienen
de advertenties om diepte te geven aan de kwantitatieve bevindingen in deze studie, en
verschaffen ze informatie die essentieel is om een meer hedendaags, genuanceerd en grondiger
beeld van gemaksvoeding te krijgen (bijv. cruciaal bij het uitwerken van een definitie van
gemaksvoeding). Evenals bij de dagboekdata, gaat het ook bij deze data om het zoeken naar
patronen en relaties, en om het contextualiseren en het schetsen van veranderingen en
verschuivingen.
Conclusie
Het handelen van individuen vormt de kern van dit boek. Om de rol van gemaksvoeding in onze
voedingscultuur te bestuderen, baseer ik mij op de principes van een ‘praktijkgebaseerde’
benadering als een meer sociologische benaderingswijze. Daarvoor vertrek ik vanuit de
alledaagse gedragspatronen van mensen om zo toegang tot een ruim netwerk aan onderlinge
interacties te krijgen. Gebaseerd op het onderscheid tussen cuisine en structuur, vertrek ik
daarbij vanuit de voedingspatronen van mensen. Ik benader gemaksvoeding niet als een
ontwikkeling die louter op zichzelf staat, maar tracht haar te contextualiseren op verschillende
niveaus. Daarbij heb ik oog voor de impact van de historische context, de samenleving en haar
tijdgeest, maar ook voor de rol van het gezin, het belang van levensstijl en de tijd, ruimte en
sociale context van het handelen. Immers, elk van deze elementen heeft een onmiskenbare
invloed op het omgaan met, het denken over en het betekenis geven aan voeding. Met deze
studie wil ik dan ook inzicht krijgen in dit een complexe web aan sociale relaties en verbanden.
Hiervoor maak ik gebruik van materiaal dat zich expliciet op het dagelijkse leven en het gedrag
van mensen richt, en het liefst ook langetermijnontwikkelingen kan weergeven. In de eerste
plaats gebruik ik data die informatie geven over de dagelijkse besteding van enerzijds tijd en
anderzijds geld. Hoe besteden mensen hun tijd aan maaltijden? Hoe structuren ze dit? Hoe
besteden ze hun budget aan voeding? Wat is het aandeel van gemaksvoeding? De nadruk ligt
vooral op voedselpraktijken, hoewel het aanwenden van een praktijkgebaseerde benadering ook
een indicatie kan geven van de achterliggende opvattingen en culturele overtuigingen. Om dit
echter nog meer kracht bij te zetten, baseer ik mij ook op interviews, reclame en surveygegevens
over attitudes, motivaties en opvattingen. Op die manier richt ik mij zowel op besteding als op
betekenis en beleving en tracht ik gemaksvoeding vanuit een meerdimensionaal perspectief te
onderzoeken
HOOFDSTUK 3
77
DEEL 1
CUISINE
HOOFDSTUK 3
HOOFDSTUK 4
79
4.
Historische context DE PRODUCTIE VAN VOEDING, DE ROL VAN RECLAME, DE VERANDERENDE SAMENLEVING EN NORMEN
A consideration of convenience cannot be limited to the level of products in isolation.
B. Swoboda & D. Morschett (2001: 179), Convenience-oriented shopping
De vorige hoofdstukken gaven al enkele aanwijzingen over wat belangrijk is bij het definiëren
van gemaksvoeding: het belang van context, het in rekening nemen van haar dynamische
karakter, haar relatie tot koken, de mate van tijdwinst die ze oplevert of haar graad van (voor-
)bereiding, gaande van half-afgewerkt tot kant-en-klaar (of full convenience). Toch ging ik
voorbij aan het geven van een meer specifieke en toepassingsgerichte begripsafbakening. In dit
hoofdstuk diep ik dit verder uit door me te baseren op de historische context waarbinnen
gemaksvoeding ontstaan is en zich heeft ontwikkeld. Daarbij maak ik gebruik van reclame voor
gemaksvoeding. Hoe werd (en wordt) gemaksvoeding door de reclame-industrie zelf
omschreven en voorgesteld? Hoe en op basis van welke criteria werd (en wordt) de consument
van dit type van voeding overtuigd? Met welke waarden en normen werd (en wordt) ze
geassocieerd en in de markt gezet?
Het is maar pas door gemaksvoeding vanuit een historisch perspectief te benaderen dat haar
huidige aanbod en belang beter begrepen, omvat en geduid kunnen worden (Grauwels & Luyten,
2011; Scholliers & Jacobs, 2003). Vandaag staan consumenten niet meer stil bij dit hele
evolutieproces (Shepard, 2006). Net daarom wil ik met dit hoofdstuk illustreren dat wat
vandaag als vanzelfsprekend genomen wordt, dat niet altijd zo is geweest en het resultaat is van
een reeks maatschappelijke ontwikkelingen. In wat volgt, geef ik eerst op basis van de literatuur,
een kort overzicht van verschillende maatschappelijke evoluties van de voorbije decennia in
België. Door dit steeds te linken aan de veranderingen in de productie, de consumptie en de
HOOFDSTUK 4
betekenis(-sen) van (gemaks-)voeding, wil ik tonen hoe de geschiedenis zich laat ‘lezen’ aan de
hand van voeding. Vervolgens ga ik door middel van een historische inhoudsanalyse van reclame
na hoe gemaksvoeding zich parallel met deze maatschappelijke strekkingen, tendensen en
discoursen heeft ontwikkeld. Met dit hoofdstuk tracht ik dus op de meer ‘ruimere’ (d.w.z. macro-
)context in te gaan van de centrale thematiek van deze studie.
De oorsprong van gemaksvoeding, haar ontwikkeling en rol in de
rationalisering van de keuken (voor 1945)
Vaak wordt gemaksvoeding als een nieuwe voedingstrend opgevat. Fresco (2012, p. 283)
spreekt over “het moderne voedsel”. Toch is ze altijd al eigen aan iedere tijd, samenleving en
cultuur geweest, weliswaar in verschillende vormen en in een andere context. Indien ruim
opgevat, gaat haar ontstaan zelfs terug naar de prehistorie (met jagers die hun prooi wilden
bewaren door ze te roken of te drogen), was ze al een begrip in de Oudheid (bijv. het gebruik van
Oud-Grieken om gerst te roosteren om later enkel nog boter of melk te moeten bijvoegen of van
Azteken om gemalen mais te branden en later met water te mengen) en in de Middeleeuwen
(bijv. straatventers), en ontwikkelde ze zich via de keukenmeid in de rijke burgerlijke families
aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw, verder naar haar ruime aanbod en het
ontstaan van de zogenoemd “industriële eter” vandaag (Dixon et al., 2006; Fernandez-Armesto,
2002a, p. 637; Laudan, 2001). Met andere woorden, gemaksvoeding kent reeds een lange
geschiedenis en is in vergelijking met wat vaak gesteld wordt, zeker niet nieuw. Echter, het
verschil met de huidige en meer industriële vormen van gemaksvoeding is dat deze
bovengenoemde ‘voorlopers’ of “traditionele vormen van fastfood”, zoals Fernandez-Armesto
(2002a, p. 221) het verwoordt, kleinschalig, ambachtelijk en lokaal waren.
De eerste meer industriële vormen van gemaksvoeding vonden hun oorsprong in de 19e eeuw,
bij de doorbraak van de industriële revolutie, de verstedelijking, de bevolkingsgroei en de
evoluties in wetenschap, technologie en transport. Samen met ook enkele crisisjaren (oorlog,
schaarste, armoede en honger) gaven deze ontwikkelingen aanleiding tot het ontstaan van
producten, zoals margarine, blikvoedsel (erwten, bonen, soep, …), geïndustrialiseerd brood en
gecondenseerde melk (Oddy, 2013). Aanvankelijk was de productie van deze voedingswaren
vooral gericht op grote instellingen (bijv. ziekenhuizen, grootkeukens, gevangenissen en het
leger). De ‘gewone mens’ had een langere aanpassingsperiode nodig om vertrouwen te stellen in
deze ‘onnatuurlijke’ fabrieksproducten en hun smaak te waarderen, ondanks enkele luxe-
uitzonderingen, zoals sardienen in blik. Bij grote instellingen die met een vorm van
massaconsumptie te maken hadden, sloegen deze producten vanwege hun houdbaarheid wel
HOOFDSTUK 4
81
aan. Ook in steden waar de voedselbevoorrading niet evident was (vooral tijdens de
wintermaanden) wonnen deze producten aan afzet. Dit was ook het geval bij arme gezinnen die
dagelijks vooral met het probleem van het vullen van magen begaan waren, en niet zozeer (of
minder) met smaak en voedselveiligheid (den Hartog, 2002; Jackson, 2013). Echter, voor de
meeste mensen hield de industrialisering aanvankelijk vooral een ‘kwantitatieve’
voedselverbetering in. Ze kwam vooral de calorie-inname van het reeds gekende basisvoedsel
ten goede (bijv. vlees, melk, vet, suiker en eieren) en ging ook in tegen het risico op
voedselschaarste (bijv. margarine als een goedkoper en steeds voorradig alternatief voor boter,
of groenten in blik om de winter te overbruggen). Als gevolg van deze toegenomen consumptie
steeg tussen 1890 en 1920 het gemiddelde percentage uitgaven aan voeding in het totale
huishoudbudget van 60% naar 65%. Pas nadien, in de jaren 1920, begon deze
industrialiseringsbeweging ook een alsmaar meer ‘kwalitatieve’ verbetering en diversifiëring in
het dagelijkse menu in te houden (met de introductie van fijne vleeswaren, chocolade, koekjes,
groenten en fruit [ook in blik], …). Dit kan ook afgeleid worden uit het
huishoudbudgetonderzoek uit de bloeiende jaren 1928/29, waarin de opname van een nieuwe
aparte rubriek ‘ingeblikt waar’, op de uiteindelijke acceptatie van dit type van voeding wees (den
Hartog, 2002; Scholliers, 1982; 1993).
Deze acceptatie kwam niet toevallig tijdens deze periode tot stand. Ze moet gezien worden in het
kader van de grotere aandacht die aan het begin van de 20e eeuw op het huishoudelijke
efficiëntiestreven kwam. Immers, het rationaliseringsproces dat zich in de industriewereld
voltrok, greep alsmaar meer ook in op de materiële organisatie van het huishouden. Bovendien
had deze ontwikkeling ook cultureel impact, door de verspreiding van nieuwe idealen, zo ook
over de rol van de moderne en efficiënte huisvrouw, en het gebruik van voeding (kort
aangekaart in hoofdstuk 2). Deze aandacht voor het huishouden kwam vanuit verschillende
maatschappelijke hoeken: de overheid, fabrikanten, architecten en projectontwikkelaars,
vrouwenbewegingen, het onderwijs, … . De reden hiervoor is dat er ook verschillende
maatschappelijke belangen bij betrokken waren: zoals het bevorderen van de gezondheid en de
productiviteit van arbeiders; het innoveren, het werken aan nieuwe afzetmarkten en het doen
bloeien van de economie; het opvangen van het sterk uitgedunde, duur (en zogenaamd
‘onbetrouwbaar’) huishoudpersoneel; het verlichten van de werklast bij vrouwen of het
proberen duwen van de gehuwde vrouw uit de arbeidsmarkt (door de crisis van de jaren 1930,
zie verder) (Berendsen & van Otterloo 2002, p. 304). De introductie van industriële producten
(zo ook van industriële voedingsmiddelen) droeg bij tot het ideaal van een perfect draaiende
huishouding waarin de huisvrouw over het geluk en het welzijn van haar gezin kon waken, met
het gevoel deel uit te maken van de moderne tijd (Frost, 1993). Aan het ‘runnen’ van het
huishouden werd een positief beeld opgehangen, als een respectabel ‘werk’ dat kunde en kennis
HOOFDSTUK 4
vroeg. De huishoudelijke sfeer werd daarbij als een warme en gezellige plaats beschouwd, ver
weg van de harde buitenwereld, de nog jonge herinneringen aan de ‘magere’ oorlogsjaren, en de
veranderingen die de industrialisering bracht. Nogal wat aandacht ging daarbij naar de keuken
“als de plaats waar alle kwaliteiten van een goede huisvrouw” samensmolten (Scholliers, 1999, p.
91). De keuken werd haar werkplaats en “laboratorium” om maaltijden te koken als symbool van
een warme huiselijke sfeer en liefde voor haar gezin (Collet, 2006; van Otterloo en Berendsen, p.
303; Scholliers, 1993; Neuhauss, 2003). De klemtoon lag op de vooruitgang, vrijheid en de
‘emancipatie’ die de industrialisering bracht (mechanisering, nieuwe technologieën en evolutie
in kooktoestellen en producten), maar parallel met het ideaal van de vrouw aan de haard die zelf
een huisbereide maaltijd klaarmaakt en begaan is met de zorg voor haar gezin (Turner, 2006).
Zoals Cowan in 1976 schreef:
“Feeding the family was not just feeding the family, but a way to express the
housewife’s artistic inclinations and a way to encourage feelings of family loyalty
and affection” (1976, p. 16).
Dit discours brak vooral door tijdens de crisisjaren van 1930: een periode van werkloosheid,
prijsstijgingen, daling van koopkracht, voedselbedelingen en schaarste. De rol van de vrouw in
het huishouden werd daarbij als de oplossing beschouwd om orde in het gezin, en zo ook in de
samenleving te brengen, maar tegelijkertijd ook als oorzaak van de malaise (namelijk bij het
falen in haar rol). De verspreiding van dit discours vormde dan ook een belangrijk politiek
agendapunt. Hiervan is onder meer bewijs te vinden in de extra financiering die voor
huishoudscholen en huishoudonderricht werd voorzien, en in het debat dat gevoerd werd over
het al dan niet op wettelijke wijze terugschroeven van de arbeidsdeelname van vrouwen
(Scholliers, 1999, 2013). Het discours kreeg vorm en werd een belangrijk ideaal tussen 1925 en
1940, maar werd pas realiteit na WOII, zodra het voor gezinnen ook meer financieel haalbaar
werd om de vrouw voltijds voor het huishouden te laten zorgen. Uit de Belgische
bevolkingstelling van 1947 blijkt dat de meeste vrouwen voltijds thuis bleven om het
huishouden te verzorgen. Slechts 15,4% van de gehuwde vrouwen was buitenshuis
tewerkgesteld (vergeleken met 85% van de gehuwde mannen), althans zo werd officieel aan de
autoriteiten meegedeeld (Vandebroek & Van Molle, 2010).
De verdere expansie, modernisering en drang naar authenticiteit na
1945
De periode na WOII stond in het teken van restauratie en kenmerkte een enorme toename in
koopkracht en economische groei (Reynebeau, 2009; Scholliers, 2015b). Na jaren van oorlog,
HOOFDSTUK 4
83
overleven en sterk koopkrachtverlies, evolueerde de maatschappij langzamerhand naar een
consumptiesamenleving, waarin de honger naar meer haast niet te stillen leek. Consumptie ging
niet enkel langer om overleven, maar nam ook verschillende vormen aan, zowel materieel als
immaterieel (de behoefte aan nieuwe ervaringen, kennisvergaring, het belang van vrije tijd en
een rijk gevulde tijdsbesteding) (Falk, 1994; Robinson & Godbey, 1997; Swoboda & Morschett,
2001). Van een ‘stilstaande’ en stagnerende maatschappij tijdens de oorlogsjaren, werd
verwacht dat ze terug ‘in beweging’ kwam, werden toekomstplannen gemaakt en terug op het
belang van modernisering gewezen om de economie op gang te brengen. De trend van
rationalisering waarvan de fundamenten reeds in de decennia voor WOII aanwezig waren,
werden terug opgenomen. Hiervan zijn zelfs al sporen te vinden in een artikel uit 1946 dat mij
tijdens het verzamelen van reclame voor gemaksvoeding opviel:
“Meer dan de helft van haar leven brengt de vrouw in de keuken door. Waarom zou
ze dit vertrek niet naar haar smaak inrichten, ook al komt deze niet overeen met de
moderne opvattingen van ‘super-efficiency’?” (Libelle, nummer 52, p. 12).
Met deze vraagstelling sneed het artikel, getiteld “De keuken, uw koninkrijk”, het thema van
modernisering aan in het kader van de bekommernis omtrent de impact van modernisering op
het ideaal van de gezellige, knusse en familiale huishoudelijke sfeer. Uiteindelijk klonk in het
verslag dat het om het zoeken ging van een compromis tussen “de hypermoderne
keukeninrichtingen” en de “gezellige doch onpraktische keukens van grootmoeder” als een
huwelijk tussen het verleden en de toekomst.
Een ander mooi voorbeeld vond ik een reclame van een Prestige snelkookpan uit 1951 (Afb. 4.1).
Hierin werd de lezer gemeld hoe met de aanschaf van een Prestige kookpan op een economische
en zuinige wijze gekookt kon worden. Met de snelkookpan kon de huisvrouw gas besparen, tijd
winnen en gerechten klaarmaken die niets aan smaak, geur en ‘liefde’ verloren, zo liet ook de
titel uitschijnen (“maaltijd van verliefden”). De reclame gaf weer hoe de huisvrouw via de
kookpan (en door ‘het meegaan met haar tijd’) aan nutsmaximalisatie kon doen, zonder afbreuk
te doen aan het burgerlijke gezinsideaal en haar huishoudrol. De ‘wonderpan’ betekende een
ware revolutie in de keuken. De echtgenoot leek kenbaar tevreden en verrast door de prestaties
van zijn ‘voorbeeldige’ echtgenote. Aan de hand van soortgelijke (reclame-)strategieën werden
nieuwe technologieën en producten aan de consument gebracht en in een materiële
modelwereld voorgesteld. Daarbij werd (en wordt nog steeds) gebruik gemaakt van bestaande
ideeën, gebruiken en idealen (Geyzen, 2013; Otterloo en van Berendsen 2002), zodanig dat
consumenten er betekenis aan kunnen geven, zich eventueel in de cultuur en het beeld dat in de
reclame gecreëerd wordt, kunnen herkennen (Williamson, 1978). Via weekbladen zoals Libelle
HOOFDSTUK 4
leerde de huisvrouw hoe ze haar huishoudrol en plichten aan de hand van de consumptie en het
kopen van allerhande producten, (nog beter) kon nakomen.
Afb. 4.1 (1951, nummer 52, p.55)
HOOFDSTUK 4
85
De bovenstaande advertentie stelde de snelkookpan voor als “onmisbaar in elk middelmatig
gezin”. De reclame dateert uit de jaren 1950. Zo werd de naoorlogse expansie en modernisering
maar effectief rond deze periode merkbaar, wanneer voeding een minder grote uitgavepost en
dus minder ‘consumptiebepalend’ werd. Aanvankelijk nam voeding nog steeds meer dan de helft
van de totale huishoudbestedingen in beslag (Scholliers, 2011). Pas vanaf de jaren 1950 kwam
daar een verandering in. Zo spendeerde een gemiddeld arbeidersgezin minder dan 40% aan
voeding (Reynebeau, 2009) en dus ruim een kwart minder dan voor de eeuwwisseling. Enkel
met “een goed gevulde maag” kon stilaan ook geld aan “andere en minder levensnoodzakelijke
noden” worden besteed (Scholliers, 1982, p. 300). Hierdoor ontstond omstreeks de jaren 1950
meer ruimte voor levenskwaliteit in allerhande vormen (Scholliers, 1982). Dit hing, in navolging
van de jaren 1920, samen met de herontdekking en nieuwe aandacht naar ‘de consument’ en
met de vorming van de middenklasse (Scholliers, 1993). De onderstaande reclameboodschap
maakt duidelijk dat het huishoudelijke efficiëntiestreven en de modernisering van de keuken
met een prijskaartje gepaard ging. Voor de “onklopbare” prijs van 995 BEF (eventueel op
krediet) werd koken niet langer ‘een strijd tegen de klok’: het equivalent van het kopen van een
huishoudbrood voor 142 gezinnen. De aanschaf van de snelkookpan was wel winstgevend, zo
vermeldde de advertentie, aangezien de huisvrouw er geld mee kon besparen, er beter mee kon
koken en meer vrije tijd kon hebben. Voor meer inlichtingen werd ook verwezen naar het
jaarlijkse Salon van voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen in Brussel, dat reeds sinds
1924 bestaat: een belangrijk moment in de tijd, zo bleek uit de voorgaande sectie. Via het salon
konden consumenten kennis maken met de laatste nieuwigheden, maar waar het voor 1945 nog
vooral om het plezier van de uitstap ging in “a world that could be” (Frost, 1993, p. 129), werden
deze idealen na WOII stilaan meer realiteit en gingen mensen (die er de middelen toe hadden)
alsmaar meer mee met de stroming van modernisering.
HOOFDSTUK 4
Afb. 4.2 (1955, nummer 12, p. 59)
Ook voor de voedingsindustrie werd de groeiende middenklasse een belangrijke afzetmarkt om
haar productie draaiende te houden (mede om de overschotten afkomstig uit de bevoorrading
van het leger, weg te werken), aan vernieuwing te blijven werken en zo haar winstmarges op te
drijven. Daarbij werd ook gemaksvoeding aan de hand van allerhande strategieën als een
onmisbaar basisproduct in de alledaagse keuken voorgesteld (den Hartog, 2002; Jackson, 2013;
Shapiro, 2004).
Gemaksvoeding, in de vorm waarin ze vandaag gekend is, kent haar ontstaan dan ook
grotendeels in de tweede helft van de 20e eeuw. De verdere commercialisering van de
voedselketen vroeg om kennis en technologie, maar was vooral sterk afhankelijk van de
naoorlogse economische groei en toename in financiële middelen, zowel langs productie- als
consumptiezijde (Jacobs & Scholliers, 2002). Daarnaast werd de verspreiding en de bekendheid
van gemaksvoeding en andere (nieuwe) producten ook bevorderd door de opkomst van grotere
voedingsketens en supermarkten in de jaren ’50, en de enorme groei in reclame (Dixon et al.,
HOOFDSTUK 4
87
2006; Shapiro, 2004). Om de marktafzet van gemaksvoeding uit te breiden en de weg naar de
gewone consument te vinden (en dus niet enkel naar de massaproductie, gericht op grote
instellingen) werd reclame immers belangrijk om het vertrouwen van de consument te winnen,
en hem (of haar) te overtuigen van het belang en de kwaliteit van gemaksvoeding.
Gemaksvoeding maakte daarbij deel uit van een reeks moderne nieuwigheden die ook met
elkaar in verband werden gebracht. Ter illustratie: in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten
kregen kant-en-klare maaltijden op de verpakking, de benaming TV dinner om gemaksvoeding te
linken aan de aantrekkelijke opkomst van de televisie: het begrip groeide uit tot het symbool van
de jaren 1950 (de Solier, 2005). Pas later werd ook de Belgische consument vertrouwd met de
Zwan ‘TV-worstjes’ (zie verder).
Het hoogtepunt van de naoorlogse expansie, welvaart en modernisering werd bereikt tijdens de
wereldtentoonstelling van ’58 als een grote ommekeer en symbool van vooruitgang, na een
periode van oorlog en schaarste (Debray, 2008). Een goed voorbeeld van het samengaan van het
oude met het nieuwe, was door vele nieuwigheden (onder meer op culinair vlak en gebouwen in
uiterst moderne stijl, bijv. het Atomium) voor te stellen naast ‘Oud-België (het dorp waar
gegeten en gedronken werd, en gebouwen in ‘neprenaissance’ waren), om een gevoel van
vertrouwen te geven in een wereld van verandering (Reynebeau, 2009). In de periode na Expo
’58 tekende zich een bijzonder sterke groei in koopkracht af die vooral tussen 1965 en 1975
manifest was en die tot op heden nog niet geëvenaard is (Scholliers, 2015b). Parallel hieraan
kende de totale consumptie-uitgaven een constante groei, met een stagnatie in de jaren 1970 en
knik in ’83 (door de crisisjaren) en een daarna verdere toename (Scholliers, 2011). De jaren
1970 betekenden een belangrijk keerpunt aangezien niet langer voeding, de grootste hap uit het
budget van gezinnen nam (dat bedroeg anno 1978 nog ongeveer 22,2%), maar wel de
veranderingen op vlak van huisvesting en comfortabel wonen (Reynebeau, 2009; Scholliers,
1982). Een belangrijk gevolg van deze nieuwe consumptiewensen en levensstandaard was dat
de binnenkomende geldstroom van gezinnen vaak onvoldoende was en de toegenomen
arbeidsdeelname van vrouwen de oplossing bracht. Zo steeg de arbeidsmarktparticipatie van
gehuwde vrouwen van 15,4% in 1947, naar 20,5% in 1961, en 26,4% in 1970 (Vandebroek &
Van Molle, 2010). Deze ontwikkeling kan opgevat worden als een gevolg van de sterke
doorbraak van de consumptiesamenleving, maar gaf evenzeer aanleiding tot nieuwe
marktmogelijkheden. Zo nam parallel met het geleidelijk verdwijnen van de huisvrouw, het
aantal uitbestedingsvormen van koken toe (inclusief andere huishoudelijke- en gezinstaken).
Tegelijkertijd bleef ook het ideaalbeeld van de moderne keuken zich verder ontwikkelen.
Aangezien keukens volgens dit ideaalbeeld alsmaar meer in de leefruimte geïntegreerd werden,
bleef ook de belangstelling voor keukenmeubilair, decoratie en apparatuur groeien (Collet,
2006). De aparte werk- of laboratoriumkeuken (zoals voorgesteld in het begin van dit
HOOFDSTUK 4
hoofdstuk) veranderende in een (half-)open keuken met meer sociaal contact (nl. la cuisine
plaisir), waarbij koken meer op de voorgrond kwam en meer aandacht kreeg: van een als het
ware backstage activity naar een front stage activity (Bahr Bugge, 2003; Collet, 2006; Sjögren,
1986). Wat betreft de verdere intrede van technologie in de keuken, was 30% van de Belgische
huishoudens in 1976 in het bezit van een diepvriezer, en deed ook de microgolfoven in de jaren
1980 zijn intrede (Segers, 2005). Tegen 1995 had de helft van de Belgische gezinnen een
microgolfoven, wat verder toenam tot 80% van de bevolking in 2005 (Scholliers, 2008b). Beide
toestellen kenden een snelle verspreiding, en zijn niet meer weg te denken uit de keuken. In het
huishoudbudgetonderzoek van 2010 is te zien, dat 87,2% van de Belgische bevolking een
microgolfoven heeft, 62,0% een diepvriezer, en 44,5% een combinatie koel-diepvries. 8
Aanvankelijk was het aanschaffen van een diepvriezer vooral economisch interessant voor
zelfvoorziening (het invriezen van eigen groententeelt of andere voedingswaren), en was hij
populair op het plattenland en bij landbouwers. Pas vanaf de late jaren 1970, werd de aanschaf
van een diepvriezer ook steeds meer aantrekkelijk door het op de markt komen van
diepvriesproducten (Segers, 2005). De diepvriezer en de microgolfovenoven kunnen dus zowel
als een oorzaak als een gevolg opgevat worden, in het toegenomen aanbod aan, en de gestegen
vraag naar gemaksvoeding (Fernandez-Armesto, 2002a, b). In de jaren ’80 versie van Ons
Kookboek (de zogeheten ‘culinaire bijbel’ van Vlaanderen) dook een apart hoofdstuk op over hoe
te koken met diepvriesproducten en de microgolfoven. Dit in navolging wat ook in de
voorafgaande jaren (rond 1950) met de opkomst van elektrische fornuizen, mixers, de
snelkookpan en andere innovaties werd gedaan (Segers, 2005). Ook Libelle schonk hier
aandacht aan. Zo werd reclame gemaakt voor het kookboek Diepvriezen (een Van Dishoeck-
kookboekje):
“Om alles te weten over het invriezen, het ontdooien en het bereiden van de
heerlijkste recepten voor de prijs van slechts 89 F” (1977, nummer 3, p. 80).
Samen met de nieuwe ontwikkelingen in de voedingsindustrie (nieuwe vries-, koel-, vers- en
verpakkingstechnieken), werd het assortiment aan gemaksvoeding in de loop van de tijd ruimer,
verbeterde ook haar smaak en steeg haar consumptieaandeel. Zo steeg het percentage
voedingsuitgaven aan bereide schotels van 3,2% in 1978 naar 8,2% in 2008 (Scholliers, 2011).
Deze verspreiding werd ook ondersteund door nieuwe distributievormen, zoals de sterke
opkomst van fastfoodketens en restaurants tijdens de periode 1970-1980 (den Hartog, 2002;
van Otterloo & de la Bruhèze, 2011). Ook in de onderstaande jaren ‘70 cartoon (Afb. 4.3) werd
8 Deze cijfers zijn online te raadplegen via de website http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/arbeidsmarkt_levensomstandigheden/huishoudbudget_1999-2010.jsp
HOOFDSTUK 4
89
ingespeeld op de toegenomen opkomst van eetgelegenheden buitenshuis (zelfs doordeweeks).
De cartoon sluit door haar feministische ondertoon ook aan bij de enorme toename aan
feministische initiatieven die tussen 1970 en 1980 hun opgang maakte. In de cartoon maande de
vrouw haar man immers (met sarcasme) aan dat hij haar wel uit eten zal ‘moeten’ nemen nu
haar maaltijd ‘mislukt’ was. De man, die overigens verrast leek, zijn kostuumvest al aan de kant
had gelegd en van zijn koffie en sigaret na een dag werken genoot, had daar slechts weinig of
niets in te beslissen. De vrouw had haar jas al aan, haar handtas over de schouder en stond al
met één been richting de huisdeur. Cijfers bevestigen dat het percentage uitgaven aan uit eten
gaan, toenam van 1,9% in 1961, naar 3,3% in 1978, en 5% in 1999 (Scholliers, 2011). Gegeven
de afname in het aandeel van voedingsuitgaven in het totale budget, mag deze toename gerust
opvallend genoemd worden.
Afb 4.3. (1974, nummer 4, p. 98)
HOOFDSTUK 4
Het aantal mogelijkheden om koken uit te besteden (via kant-en-klare en voorbewerkte
ingrediënten, thuisleveringsdiensten, eetautomaten of eetgelegenheden buitenshuis), nam in de
afgelopen decennia een hoge vlucht. Tegelijkertijd nam de afhankelijkheid van de consument ten
opzichte van deze nieuwe vormen van voedselvoorziening ook toe. Daarbij speelden
verschillende factoren een rol, zoals de toename van het aantal alleenstaanden (van 19% in
1970 naar 32% in 2001) en eenoudergezinnen (van 5,2% in 1970 naar 8,6%), alsook de verdere
feminisering van de arbeidsmarkt (met een verwelkoming van 890.000 vrouwen op de
arbeidsmarkt tussen 1983 en 2013), en de opkomst van het tweeverdienersschap (Deboosere et
al., 2009). Ondanks deze verschuivingen en de veranderende genderrollen, toont onderzoek aan
dat de verantwoordelijkheid van het huishouden, nog steeds vooral op de schouders van de
vrouw valt (Koelet, 2005; van Tienoven & Glorieux, 2009).
Gelijk met de expansie van de maatschappij, het toegenomen aantal keuzemogelijkheden en de
mondialisering (bijv. de val van de Berlijnse muur in ’89 en de internetrevolutie in de jaren ’90)
groeide ook de algemene argwaan, het wantrouwen, het ongenoegen, de veeleisendheid, de
ervaring van tijdsdruk en onzekerheid (Reynebeau, 2009). Aangewakkerd door de complexiteit
van de voedingsindustrie en de voedselcrisissen, werd ook de kwaliteit van voeding in vraag
gesteld en als resultaat, het voedingsbeleid, het aantal voedingsrichtlijnen en de controle
aangescherpt. De veranderingen in het voedingslandschap creëerden een soort van
vervreemding en verlangen naar ‘echtheid’ en ‘zuiverheid’ (zie hoofdstuk 2) “tegen de
grootschalige, onpersoonlijke en gerationaliseerde kapitalistische productie en hun winstbejag”.
Deze behoefte naar authenticiteit vond haar voedingsbodem in de tegencultuur van de jaren ’60
tegen de massaproductie, maar raakte sinds de jaren 1990 meer algeheel verspreid (Houtman,
2010, p. 107). Ook uit huidige keukentrends valt af te leiden hoe de consument naar de gezellige
keuken van grootmoeder verlangt, weliswaar met het maximaal comfort vandaag (Collet, 2006;
la cucina povera, maar met luxe, zie hoofdstuk 2). Het verhaal waarmee deze paragraaf werd
ingeleid, zet zich vandaag dus verder, hoewel de term ‘comfort’ wel mee geëvolueerd en
veranderd is. Sinds 1999 tot vandaag, neemt het gemiddelde budget dat aan voeding
gespendeerd wordt ongeveer 15% van de totale gezinsuitgaven in beslag (Scholliers, 2011, zie
ook in hoofdstuk 5). In wat volgt tracht ik de opkomst en de ontwikkelingen in gemaksvoeding
(zowel op vlak van haar aanbod als haar consumptie en beeldvorming) binnen deze
ontwikkelingen te situeren en te evalueren, aan de hand van een analyse van naoorlogse
reclame.
HOOFDSTUK 4
91
De toegenomen commercialisering en het belang van marketing na
1945
Door de economische groei, de massaproductie en de gestegen koopkracht kende ook reclame
maar pas na WOII haar ware doorbraak. Zowel economisch als ideologisch begon ze een alsmaar
grotere rol te spelen. Zo werd ze belangrijk in het aandrijven van de economie, het beïnvloeden
en het aanwakkeren van het koopgedrag, maar ook in het verspreiden van nieuwe ideeën en
idealen (Daechun, 2003; McDowell, 2004). Voor de consument werd reclame belangrijk om op
de hoogte te blijven van nieuwigheden, in een alsmaar sneller veranderende
consumptiesamenleving. Voor de producent werd reclame belangrijk om zijn product maximaal
te promoten en een succesvolle product- en merkbekendheid te verwerven, zeker gezien de
toenemende competitie en ‘reclame-oorlog’. Door de grotere afstand en ook afhankelijkheid die
tussen producent en consument ontstond, werd het opbouwen (en het onderhouden) van een
vertrouwensband tussen beide belangrijk (Dixon et al., 2006; Schoefs, 2002). Dat werd vooral
belangrijk met het oog op het vinden van nieuwe afzetmarkten en het werken aan
productinnovaties. Immers, om de introductie van een nieuw product tot een succes te kunnen
noemen, is het van belang dat de consument mee in het verhaal van vernieuwing stapt. Slechts
dan kan verandering optreden (Shove, 2003). Om de woorden van Scholliers te gebruiken:
“Mensen geven betekenis aan consumptie, interpreteren, veroordelen, adopteren,
juichen toe of verwerpen” (2011, p. 133).
Producenten gaan vooral dit laatste trachten te vermijden door aan de hand van reclame,
eventuele sporen van twijfels of onzekerheid bij de consument weg te nemen (neophobia) en/of
zijn nieuwsgierigheid te prikkelen, bevestigen of versterken (neophilia). Dat kan worden gedaan
door sterk in te spelen op de ‘materiële’ eigenschappen en/of het nut van een (‘fysiek’) product,
maar ook door het met bepaalde betekenissen, emoties of beelden te associëren waarin
(potentiële) kopers zich kunnen (en/of ook willen) herkennen (Williamson, 1978). Er is sprake
van een succesvolle marktintroductie wanneer een innovatie na verloop van tijd zodanig een
plaats in het dagelijks leven heeft weten te vinden, dat ze zelf ‘traditie’, ‘gewoonte’ en dus
vanzelfsprekend wordt (Shove, 2003). Met andere woorden, via dit actief en continu proces,
blijven producenten steeds aan innovatie en vernieuwing werken. Via reclame spelen ze in op de
gevoelens, de behoeften en de noden, die gelinkt zijn aan elke tijdgeest. Zo trachten producenten
steeds een aspect van de sociale realiteit te behandelen, een cultuur weer te geven, een situatie
of beeld te schetsen, waarvan zij denken dat dit aansluiting vindt bij de leefwereld en de wensen
van de consument. Het is net daarom dat reclame enig licht kan werpen op een maatschappij,
haar gebruiken en cultuur.
HOOFDSTUK 4
De naoorlogse introductie en evolutie van gemaksvoeding
Een inhoudsanalyse en close reading van Libelle
Aangezien reclame een belangrijke rol heeft gespeeld in de verspreiding van innovaties en de
commercialisering van de voedselketen, wil ik haar belang benadrukken in deze studie. Net
daarom maak ik in dit hoofdstuk gebruik van een thematische en historische inhoudsanalyse op
enkele van de naoorlogse advertenties die over gemaksvoeding verschenen zijn. Hiervoor maak
ik gebruik van het populaire weekblad Libelle (zie technische details in hoofdstuk 3). In mijn
zoektocht naar advertenties heb ik een breed perspectief op gemaksvoeding gehanteerd, waarbij
ik mij heb laten inspireren door de verschillende argumenten die de reclamemakers zelf naar
voren brachten. Dit betekent dat ik alle producten die in de reclame als gemakkelijk,
tijdbesparend en snel werden bestempeld, heb geselecteerd, en ook ben blijven verzamelen,
zelfs wanneer ze, bijvoorbeeld, enkele jaren later, niet meer als gemaksvoeding voorgesteld
werden. Wanneer het voedingsgemak niet meer gepromoot wordt, is dat immers een indicatie
dat deze producten “mainstream” zijn geworden, en niet meer als gemaksvoeding beschouwd
worden (Witteveen, 2008, p. 33).
Het doel van dit hoofdstuk is ‘sporen’ van haar introductie en ontwikkelingstraject in onze
voedingscultuur te ontdekken. Met andere woorden, hoe werd (en wordt) gemaksvoeding
omschreven en gepositioneerd door de voedingsindustrie? Welke verschillen of constanten zijn
hierin (over de tijd) op te merken? Om dit te onderzoeken, heb ik aandacht voor ‘wat’ en
‘waarom’ van gemaksvoeding in reclame (haar ‘fysieke’ en ‘culturele’ producteigenschappen en
gebruiksredenen) maar ook haar consumptiecontext (nl. waar, hoe en met wie). Hiervoor focus
ik mij zowel op de vormgeving (wat afgebeeld wordt) als op de verkoopargumenten (wat
vermeld wordt) en op wat beide kunnen leren over het (door de voedingsindustrie
geconstrueerde) discours rond gemaksvoeding en haar gebruik(-ers).
Om hierover uitspraken te kunnen doen, baseer ik mij op de resultaten van een inhoudsanalyse
waarbij de visuele en tekstuele inhoud van de advertenties in verschillende thematische codes
werden samengevat. Daarbij heb ik een codeerschema opgesteld, dat eerst via een aparte
steekproef getoetst, inductief aangevuld en later systematisch toegepast werd op de
uiteindelijke steekproef van 200 advertenties. Ondanks het feit dat ik een veelal ‘open codering’
gehanteerd heb (d.w.z. op basis van wat de advertenties zelf aangeven), heb ik mij deels laten
inspireren door de literatuur. Zo heeft vooral het werk van Warde (1994) enkele
aandachtspunten aangereikt (bijv. in welke mate reclame inspeelt op de verhouding tussen
traditie en innovatie, het gezondheidsaspect versus het plezier van eten en het verband tussen
het moderne comfort en het zorgaspect van koken). Daarnaast hebben ook de inzichten van
HOOFDSTUK 4
93
Shove (2003) mij gewezen op de betekenis van gemaksvoeding inzake gebruiksgemak, tijdwinst
en tijdsbeheer. Andere elementen heb ik ontleend aan het werk van Houtman, Aupers en Hüzeir
(2010) omtrent de roep naar echtheid en authenticiteit, vanwege de doorgedreven
industrialisering van de voedselketen. Al deze inzichten en elementen hebben de
voedingsbodem gevormd voor het uiteindelijke codeerwerk (zie in bijlage voor het finale
codeerschema).
Het voordeel van de codering is dat het kan helpen om mijn ideeën te structureren, de totale
steekproef van advertenties op een meer wetenschappelijk onderbouwde manier te
interpreteren en de bevindingen met cijfers te staven. Daarnaast heb ik deze codering ook
gedaan om patronen te vinden en eventuele trends en evoluties te kunnen schetsen. De
frequentie waarin een bepaalde code aan bod komt, kan daarbij een indicatie van
‘belangrijkheid’ geven. Toch is het van belang voorzichtig te blijven, aangezien de codering
slechts op een selectie (200 van de in totaal 793 advertenties) en ook op maar één en bovendien
commercieel magazine (en specifieke doelgroep) betrekking heeft. Vermits ik buiten
gemaksvoedingsreclame geen andere producten onderzocht heb (behalve enkele voorbeelden
zoals aan het begin van dit hoofdstuk), is het niet mogelijk om te weten in hoeverre de
bevindingen, enkel voor gemaksvoeding gelden, dan wel niet deel uitmaken van ruimere
reclamebewegingen.
Aangezien het opzet van deze inhoudsanalyse vooral exploratief is, gebruik ik geen zuiver
kwantitatieve analyse, maar een inhoudsanalyse met een veelal meer interpretatieve inslag en
kwalitatieve benadering, om in te gaan op het verhaal, het discours, de ideeën en de
betekenissen ‘achter’ de advertenties. Strikt kwantitatieve analyses (in de vorm van tabellen,
grafieken, correlaties of significantieniveaus) lijken mij dan ook minder gepast, zeker wat betreft
de rijkheid van de data. Om de advertenties meer ‘in hun geheel’ te onderzoeken, tracht ik ook
steeds verbanden te leggen met de ruimere maatschappelijke ontwikkelingen, zoals omschreven
in het eerste deel van dit hoofdstuk. Zo benader ik de resultaten van de codering niet geïsoleerd,
maar maak ik steeds de terugkoppeling naar de maatschappelijke context en de tijdgeest waarin
de advertenties verschenen. Pas dan kan een dieper inzicht verkregen worden in het discours en
de betekenissen van (gemaks-)voeding (Hesse-Biber, 2010).
In wat volgt ga ik eerst in op het veranderde productie-aanbod van gemaksvoeding en haar
‘materiële’ ontwikkeling. Om dit te doen, kijk ik naar de verschillende soorten producten die in
iedere periode geadverteerd werden. Daarbij bespreek ik kort ook enkele verkoopargumenten
om de evolutie in het soort producten beter te duiden. Toch kijk ik vooral in de daaropvolgende
paragrafen naar de eigenschappen die specifiek aan gemaksvoeding gekoppeld werden, zowel
materieel als sociaal-cultureel, en hoe deze geëvolueerd zijn. Dit doe ik door eerst naar de
HOOFDSTUK 4
veranderende vormgeving van de advertenties te kijken, en tenslotte ook de belangrijkste
verkoopargumenten te bespreken.
Veranderingen in het assortiment van gemaksvoeding
De reclame die in de periode 1950-1960 verscheen, ging vooral over fruitconserven, over instant
pudding (bijv. “zo gemakkelijk klaar te maken” [1958, nummer 43, p. 111]), “kant-en-klaar”
pannenkoekmeel (“vlug-gemakkelijk” [1962, nummer 48, p. 74]), gebruiksklare desserts
(“worden zo uit de doos op tafel gebracht. Altijd klaar” [1962, nummer 5, p. 43], gemalen instant
koffie (bijv. “zo eenvoudig […] En hoeveel tijd gewonnen” [1957, nummer 47, p. 55]),
bouillonblokjes, bereide sauzen (bijv. “gans bereide Napolitaanse saus, die slechts hoeft
opgewarmd te worden” [1958, nummer 52, p. 21), vleesextracten (bijv. “om op voordelige wijze
de smaak te verbeteren” [1958, nummer 41, p. 49]) en instant mousseline puree (bijv. “zo vlug
gereed” [1968, nummer 39, p. 113]). Daarnaast werden ook groenten in blik geadverteerd (zoals
erwtjes, worteltjes, spinazie, asperges, bonen of gemengde groenten), maar ook vleeswaren in
blik (bijv. stoofcarbonade, frikadellen, worstjes of soepballetjes) en visconserven, zoals “de
Portugese sardine” die, zoals de producent stelde, “een kostbare hulp voor iedere huisvrouw” en
“etensklaar” was (1957, nummer 47, p. 62). Wat betreft het toenmalige assortiment van bereide
maaltijden, bestonden, naast de vele advertenties voor maaltijdsoep (die, zo werd geschreven,
“kant en klaar” waren [1957, nummer 42, p. 61), ook andere “voorbereide gerechten”, zoals
spaghetti met tomaat en kaas in blik, bonen in tomatensaus (1954, nummer 44, p. 86), cassoulet
en zuurkool met worst en spek (1959, nummer 40, p. 95), gebruiksklare baby- en
kleutervoeding (“gemaakt met dezelfde minutieuze zorg als U het zelf zou doen” [1962, nummer
42, p. 70]) of ontbijtmaaltijden die snel of “in een oogwenk” klaar zijn, zoals ontbijtgranen (zie
Afb. 4.4) of Quaker havermout (“klaar in 1 minuut” [1961, nummer 45, p. 34]).
HOOFDSTUK 4
95
Afb. 4.4 (1952, nummer 38, p. 57)
Door de introductie van producten zoals cassoulet (cf. reclame uit 1959, ibid.) kon de consument
reeds in de jaren 1950 via de huiskeuken met buitenlandse producten, kennis maken (veelal uit
de Italiaanse of Franse keuken), nog alvorens de invloed van reizen, restaurants en immigratie
zich ook effectief lieten voelen (Mestdag, 2002). Ook exotisch fruit in blik (ananas of perzik) kon
aan een ‘gunstige’ prijs door de consument aangeschaft worden, terwijl de verse variant niet
altijd verkrijgbaar of prijzig was, zo stelt de Nederlandse schrijfster Van Bergen (2014) in haar
HOOFDSTUK 4
autobiografie Gouden jaren. In welke mate deze producten ook effectief een voordelige prijs
hadden en in eenieders bereik waren, kon ik niet afleiden uit de advertenties die ik verzameld
heb (de prijs werd niet meegedeeld). Uit de studie van Geyzen (2013a) blijkt dat deze producten
in de jaren 1950 voor een modaal gezin, nog te duur waren om regelmatig te consumeren. Een
reclame voor fruitconserven Del Monte gaf aan:
“Nu in België, zo uit Californië, het ‘fruit-paradijs’, heerlijk Del Monte fruit – hét
uitverkoren merk in Amerika” (1958, nummer 49, p. 31).
In de jaren 1950 en 1960 werd in reclame (evenals in de jaren 1980, zo zal verder nog blijken)
sterk ingespeeld op de geografische oorsprong van producten, vooral om de consument op het
unieke en het exclusieve van de voedingsmiddelen te wijzen. Ook in de reclame van Del Monte
werd een specifieke vermelding naar Amerika gemaakt, wellicht ook om indruk op de
consument te maken. Uit de studie van Salzman (1983) bleek immers dat de introductie van
Amerikaanse voedingswaren in de periode net na WO II door de consument met luxe en
kwaliteit geassocieerd werden. Dit sluit ook aan bij het feit dat in de jaren 1950 de nadruk in
reclame vaak extra op het exotische van een product werd gelegd. Dit bleek immers een
belangrijk verkoopargument te zijn bij een kwart van de advertenties uit de jaren 1950. Vanaf
1970 werd dit ‘exotische’ echter niet meer of toch minder beklemtoond in
reclameboodschappen, hoogstwaarschijnlijk omdat deze producten (zoals fruit in blik) een meer
vanzelfsprekende plaats in de keuken kregen en minder ‘exclusief’ werden: het aanvankelijk
‘nieuwe’ werd ‘traditie’ (of mainstream). In de bovenstaande reclame van Del Monte werd ook
duidelijk naar de bekendheid van het merk verwezen, om de consument van de kwaliteit van het
fruit te verzekeren en het nieuwe te laten samensmelten met het vertrouwde. Het werken aan
een sterk merkimago en trouw klantenpubliek is steeds een belangrijke reclamestrategie van
producenten gebleven. Toch kwam dit in de jaren ‘50-slogans het vaakst tot uiting (namelijk bij
15 van de 40 advertenties). Bovendien werd de lezer in de jaren 1950 (wanneer de supermarkt
maar pas van start ging in België) ook nog attent gemaakt op de verkooppunten, door in reclame
specifiek naar de kruidenier, de kleinhandelszaken of de buurtwinkel te verwijzen waar het
product gekocht kon worden. Deze eerste soorten van gemaksvoeding waren nog niet overal
verkrijgbaar.
In de jaren 1970 ontstond stilaan een meer gevarieerd assortiment aan gemaksvoeding, zoals
cannelloni in blik, een groter aanbod aan bereide desserten (‘potjesvoeding’) en allerhande
bakklare degen (om bijv. “het bijna vergeten genoegen zelf deeg te vormen […] in een
handomdraai [...] en in een minimum van tijd” klaar te maken [1976, nummer 7, p. 15]). Ook de
diepvrieswaren (diepvriesgroenten), gedroogde kruidenmixen (bijv. “om heel gemakkelijk heel
lekker te koken” [1977, nummer 46, p.6-7), op te vullen bereide snacks met paté in tube (bijv.
HOOFDSTUK 4
97
“eenvoudig, gemakkelijk en snel” [1974, nummer 50, p.55]), de in zakjes vers verpakte producten
(zoals kant-en-klare sauzen) deden hun intrede, naast een nog vrijwel constant aanbod aan
producten vergeleken met 1950 en 1960 (nl. blikwaren, confituren, soep in blik en poedervorm,
babyvoeding, …). Het verschil met voorheen was dat producenten vanaf de jaren 1970 alsmaar
meer de woorden ‘nieuw’, ‘verbeterend’ en ‘innoverend’ gingen gebruiken. Dit kwam in de
codering bij ongeveer 1 op de 4 advertenties uit de jaren zeventig tot uiting en werd wellicht
gedaan om het hoofd te bieden aan de alsmaar groter wordende concurrentie. Een andere
mogelijke verklaring is het feit dat er minder drempelvrees was voor het nieuwe, dan twintig
jaar voorheen (“the routinization of the unfamiliar”, Warde, 1994, p. 25).
Om de toenemende concurrentie aan te gaan, gingen producenten ook alsmaar meer de
klemtoon leggen op hun ervaring, kennis en specialisatie in het productieproces (bijv. “de
specialist van het vleesextract” [1978, nummer 51, p. 81). Sommige producenten waren ook al
jaren bezig waardoor ze hun jarenlange ervaring ook meer specifiek gingen uitspelen via
reclame. Bij een kwart van de advertenties uit de jaren 1970 (en ook nog de jaren 1980) bleek
dit een belangrijke tactiek om het vertrouwen van de consument te winnen, door het alsmaar
groter gamma van industriële voeding. Een andere manier van de producenten om met het
groter voedingsaanbod om te gaan, was door het belang van afwisseling en variatie op het bord
uit te spelen. Uit de codering blijkt dat hier in de jaren 1970 meer aandacht aan geschonken
werd dan in de andere periodes (namelijk bij 6 van de 40 advertenties). Sommige producten die
voorheen nog als ‘gemaksvoeding’ werden beschouwd (zoals confituur, ontbijtgranen, bereide
potjespudding en instant koffie), kwamen in reclame nog aan bod, hoewel ze niet meer als
dusdanig omschreven werden. Terwijl deze producten aanvankelijk nog als een luxe of uniek
werden gezien, tijdbesparend en/of eenvoudig in gebruik, kwam de nadruk in de latere periodes
haast nog uitsluitend op hun smaak te liggen. Deze verschuiving in verkoopargumenten laat dus
een evolutie in de definitie van gemaksvoeding zien.
Toch is het vooral vanaf de jaren 1980, dat als gevolg van verdere productinnovaties en de
massale opkomst van de diepvriezer en de microgolfovenoven, het aantal kant-en-klare
gerechten in voedingsreclame meer divers werd. Zo vond ik reclame terug voor “kaasflapjes met
echte Ardense ham” (1979, nummer 2, p. 75), Zuid-Frans en Provençaalse visgerechten (1979,
nummer 3, p. 76), diepvriespizza’s, lasagnes, paella, couscous (1988, nummer 46, p. 154-155) en
ook allerlei dieetmaaltijden in individuele porties van maximum 300 calorieën verpakt en “klaar
in amper 15 minuutjes” (1988, nummer 46, p. 181). Bovendien deed de Oosterse keuken haar
intrede, wat tegelijkertijd een verklaring is voor de toename van vermeldingen rond deze
periode naar de geografische herkomst van producten. Zo werd in een reclame van Suzi-wan-
producten vermeld:
HOOFDSTUK 4
“Zet heel Azië op uw tafel […] Het beste van het Oosten, nu in het Westen [...] zonder
uren in de keuken te staan” (1981, nummer 45, p. 111).
In de Suzi-wan reclame werd een koppel afgebeeld dat aan een rijk gevulde tafel zat, aan het
genieten van een romantisch diner in intieme sfeer. Op die manier werd ook de toegenomen
trend van uit eten gaan, uit de periode 1970-1980, door reclamemakers als een rationeel
argument gebruikt om de consument tot kopen te overtuigen. Zo gaf een reclame uit 1987 aan:
“Bistro-dineren bij je thuis is net zo’n feest als uit gaan eten. En je hoeft er niet eens
het huis voor uit! Bistro Diner biedt een rijke keuze uit bereide schotels (Tagliatelli
di Mare, Witloof au gratin, Waterzooi op zijn Gents, Bami Goreng, Kip Hawai, …).
Elk genoeg voor één persoon. De meeste gerechten zijn geschikt voor de
microgolfovenoven” (nummer 42, p. 169).
De bovenstaande bevindingen geven geen directe aanwijzing over de werkelijke marktafzet van
gemaksvoeding. Dit vereist immers andere data (zie volgend hoofdstuk). Echter, een indicatie
dat gemaksvoeding toch aansloeg bij de consument, kan wel worden afgeleid uit haar
toegenomen assortiment en uit de verschillende variaties (smaken, groottes,
verpakkingsvormen of light-versies) die in de loop van de jaren van eenzelfde basisproduct en
merk, op de markt zijn gekomen. Bij meer dan de helft (namelijk bij 56%) van het totaal aantal
gecodeerde advertenties, werd door de producent verwezen naar ook andere (gemaksvoedings-
)producten en smaken in hun assortiment. Dit blijkt toch aan te tonen dat gemaksvoeding
winstgevend was, aansloeg bij de consument en tot een succesvol segment in de voedingsmarkt
is geëvolueerd. De veranderingen in haar aanbod van producten (nl. de geleidelijke toename van
reclame in de jaren 1950-1960, de grotere variatie vanaf 1970, en de grotere diversiteit aan
kant-en-klare maaltijden in de jaren 1980-1990), hangen samen (toeval of niet) met de
veranderende academische aandacht naar dit type van voeding: van een langzame en
geleidelijke toename tot aan het midden van de jaren ‘60, een bescheiden sprong rond 1970, een
verdubbeling van verwijzingen in de jaren ‘90 en een opvallend enorme toename vanaf de jaren
2000 (Scholliers, 2015a, p. 2).
Veranderingen in de betekenis(-sen) van gemaksvoeding
Doorheen de jaren is het assortiment aan gemaksvoeding steeds blijven toenemen. Daardoor
lijkt de keuze voor de consument alsmaar meer in “een kunst” te zijn veranderd, zoals ook
vermeld in een reclame uit 1979 (nummer 3, p. 51). Immers, wat nog te kiezen? Dit keuzeproces
heeft zich bij producenten in een strijd om de consument vertaald, door middel van vormgeving
en verkoopargumenten in reclame. Daarbij wordt in de eerste plaats de smaak uitgespeeld.
HOOFDSTUK 4
99
Gemeenschappelijk aan alle advertenties die ik verzameld heb, is dat producenten hun product
steeds zo smakelijk en aanlokkelijk mogelijk willen presenteren, zowel op vlak van vormgeving
als op vlak van reclameslogans. In ruim dertig van de veertig advertenties die ik per decennium
geanalyseerd heb, werd tekstueel op de smaak, de textuur, het uitzonderlijke aroma of het genot
gewezen om zo de smaakzin van de consument te prikkelen en zijn koopbeslissing te
beïnvloeden. Wel valt het op dat producenten in de jaren 1950 vaak superlatieven gebruikten
om de smaak van hun producten nog extra te beklemtonen. Kant-en-klare maaltijdsoep werd
bijvoorbeeld voorgesteld als “uitmuntend” (1953, nummer 13, p.49), “de grootste triomf van de
kookkunst” (1953, nummer 1, p. 68), “een ware schat voor de keuken” (1953, nummer 9, p. 70),
“een lekkernij voor fijnproevers” (1950, nummer 51, p.93) of “een prinselijk gerecht” (1958,
nummer 47, p. 23). Het benadrukken van de smaak werd doorheen de jaren standaard
ondersteund door middel van aantrekkelijke afbeeldingen, hetzij van een appetijtelijk gerecht,
hetzij van de basisingrediënten van een product, of van maaltijden waarin sterk werd ingespeeld
op het plezier van het (samen) eten. Ook het mooi in beeld brengen van de verpakking is steeds
een belangrijke strategie van de producent gebleven om de consument van zijn merk en
kwaliteit te overtuigen. Bij maar slechts 6 van de 200 advertenties die ik gecodeerd heb, werd de
verpakking (die doorgaans ook met de nodige aandacht voor detail aantrekkelijk werd gemaakt)
niet afgebeeld.
In de volgende paragraaf ga ik verder in op de vormgeving van de advertenties (d.w.z. de
afbeeldingen) en welke veranderingen hierin door de jaren heen gebeurd zijn. Zo heb ik
aandacht voor de context en de sfeer waarin gemaksvoeding gepresenteerd werd, en hoe de
‘presentatie’ van gemaksvoeding doorheen de tijd geëvolueerd is. Vervolgens doe ik hetzelfde
met de overige tekstuele verkoopargumenten, naast smaak.
Een evolutie in de vormgeving
In ongeveer de helft van de advertenties die ik gecodeerd heb (circa 24 van de 40 advertenties
per decennium) werd een afbeelding van een gerecht gebruikt. Hoewel dit vooral gedaan werd
(en wordt) om de consument te doen ‘watertanden’, geeft dit tegelijkertijd ook een idee wat te
verwachten en te doen met het product. Dit laatste bleek vooral tot en met de jaren 1970, een
belangrijke verkooptechniek te zijn, wanneer consumenten nog weinig vertrouwd waren met
het gebruik van gemaksvoeding in de keuken. Om de consument hierin te begeleiden, gaven
producenten tot en met deze periode (weliswaar al dan niet afgebeeld), recepten mee of gaven
ze concrete gebruiksaanwijzingen en suggesties, zoals ook in de reclame van Kellogg’s
cornflakes te zien is (Afb. 4.4). Zo werd ook in een reclame uit 1957 (nummer 47, p. 62)
meegedeeld dat de consument gratis recepten kon aanvragen bij het “bureau voor portugese
HOOFDSTUK 4
conserven, dienst nr. 2, postbus 52 in Elsene” en werd ook een voorbeeld van een gerecht
toegevoegd in de reclame:
“Maak vierkantjes broodkruim klaar, bedek ze met mayonnaise en leg op elk een
portugese sardine zonder vel noch graten. Garneer, door middel van de spuit, met
mayonnaise, versier met kappertjes of rode bieten” (ibid., p. 62).
Dit werd gedaan om te weerhouden dat de consument, deze nieuwe producten niet zouden
durven kopen uit onwetendheid (Short, 2006). Vanaf de jaren 1980 werd dit een minder
courante praktijk, wellicht omdat mensen ook al kennis hadden gemaakt met deze producten,
ook via andere kanalen (bijv. TV, reizen, kookboeken en magazines). Naast afbeeldingen van
gerechten, werden soms ook de basisingrediënten afgebeeld (bij ongeveer 10 à 15 advertenties
per decennium) om de consument te verzekeren van de uitstekende smaak, de natuurlijke
oorsprong en de kwaliteit van de producten. Soms werd een product ook in zijn ‘natuurlijke’
omgeving (bijv. akker) gesitueerd of werd de consument een blik op het productieproces
gegund. Van dit laatste vond ik vooral enkele voorbeelden uit de jaren 1950 terug (bij ongeveer
5 van de 40 advertenties), zoals de onderstaande reclame van Marie Thumas (Afb. 4.5). In de
reclame kreeg de Libelle-lezer, een kenbaar bekwame kokkin te zien, die met de nodige zorg en
aandacht voor hygiëne, verscheidene verse groenten en kruiden, aan het kuisen en snijden was
voor het bereiden, en het in blik verwerken van een “natuurverse” groentesoep, even lekker als
huisbereide soep (althans zo werd de indruk gewekt). Zo werd het accent gelegd op de
zuiverheid en echtheid van de industriële productie van soep in blik. Producenten wilden
voorkomen dat consumenten onbewerkte ingrediënten, boven bewerkte producten zouden
verkiezen. Daarnaast werd in de reclame aandacht geschonken aan het sociaal-culturele aspect
van koken. De lezer kreeg een afbeelding te zien van een keurig en gelukkig gezin, dat de
maaltijdsoep van Marie Thumas wel wist te smaken. De afbeelding toonde een zichtbaar
tevreden echtgenoot die met de nodige goedkeuring en trots toekeek hoe zijn echtgenote
(modieus en modern gekleed), een bord soep voor haar dochter uitschonk. De reclame
illustreert mooi hoe gemaksvoeding met het culturele ideaal van het gelukkige gezin aan tafel
geassocieerd werd. In reclame werd sterk gewerkt aan het idee dat het kopen en het aan het
gezin serveren van producten, zoals kant-en-klare soep, met de zorgrol van de huisvrouw
strookte. Tot dezelfde bevinding kwam Parkin (2006) in haar boek Food is love. Indien de kant-
en-klare soep van Marie Thumas niet de moeite en de aandacht waard zou geweest zijn, zou de
huisvrouw ook niet de moeite en de tijd gestoken hebben in het mooi aankleden van haar tafel
met verse bloemen.
HOOFDSTUK 4
101
Afb. 4.5 (1958, nummer 43, p. 65)
Het culturele ideaal rond koken werd voor de voedingsindustrie, een belangrijk aandachtspunt
in het werken aan een positief imago rond gemaksvoeding. Kenmerkend voor de jaren 1950 en
1960 zijn dan ook de talloze afbeeldingen van gezellige en idealistische huistaferelen. Zo werd
gemaksvoeding vaker dan in de latere periodes, in een concreet verhaal of scenario ingebed, met
personages (een huisvrouw, vader en kind[eren]) dikwijls ook aan tafel (bij ongeveer een kwart
van de advertenties tussen 1950 en 1960). Ondanks dat sterk werd ingegaan op de sociaal-
emotionele component van koken, werden kooktaferelen haast niet of weinig afgebeeld. Het was
vooral het tafelgebeuren dat in reclame aandacht kreeg, soms ook met de huisvrouw die een
dienblad in haar handen had of een gerecht aan tafel serveerde. Zo werd vooral op het belang
van het maaltijdgebeuren gewezen, dat aan de hand van gemaksvoeding steeds een festijn en
succes beloofde te zijn. Op die manier werd evenveel reclame voor gemaksvoeding gemaakt, als
voor de huisvrouw, haar rol in de keuken en de maaltijdstructuur. Met gemaksvoeding kon de
HOOFDSTUK 4
huisvrouw haar rol in het huishouden met glans en met gemak vervullen en haar tafelgenoten
verwennen, zo werd haar meegedeeld: de consumptie van gemaksvoeding hoefde met geen
enkele schuldgevoelens of ambivalentie gepaard te gaan (Shapiro, 2004). Met gemaksvoeding
kon de huisvrouw toch nog het gevoel aan haar gezin overbrengen, met veel liefde een maaltijd
klaargemaakt te hebben. Shapiro stelt:
“The table was set, the smiling family was gathered, the mother wore a pretty
apron, and the food was frozen. Or dehydrated. Or canned” (2002, xvii).
Afb. 4.6 (1958, nummer 43, p. 111)
Door het koppelen van rationele argumenten met emotionele argumenten werd gemaksvoeding
als een succes-ingrediënt en win-winsituatie gepromoot. Op deze manier schetste de
reclamewereld een complementair beeld tussen het gebruiksgemak van gemaksvoeding en het
HOOFDSTUK 4
103
zorgaspect van koken om negatieve consumentenreacties te vermijden (Geyzen, 2013a).
Enerzijds werd ingespeeld op de emancipatie en de vooruitgang die dit type van voeding bracht
(bijv. moderne echtgenote zonder keukenschort, in Afb. 4.5). Anderzijds bleef het ideaal van de
zorgdragende echtgenote aanwezig. Dit sluit aan bij wat ik in het begin van dit hoofdstuk heb
geschreven. Een reclame uit de 1958 (Afb. 4.6) geeft dit duidelijk weer. In de reclame werd
moeder letterlijk door haar gezin op handen gedragen zodra ze ontdekte hoe eenvoudig en
lekker de bereide chocoladepudding van Marque à l’Ours was. Vooral het krijgen van de
bevestiging door het gezin en meestal ook de goedkeuring van de echtgenoot werd door
reclamemakers uitgespeeld. In dat geval kon een product immers niet anders dan goed zijn, zo
luidde de boodschap. In een reclame voor kant-en-klare soep van Liebig uit 1954 (Afb. 4.7) gaf
een jonge echtgenoot aan hoe hij de goede voedingskeuzes van zijn vrouw enkel maar kon
beamen. Ook in deze reclame werd de soep in een klassieke terrine geserveerd om de indruk te
geven dat de soep een volwaardig gerecht voor een doordeweekse maaltijd was dat bij iedereen
in de smaak viel. In afbeelding 4.8 kwam de jaren ’50 cultuur van de ‘bevelshuishouding’ (d.w.z.
hiërarchisch, met concrete gedragsvoorschriften) sterk naar voren waarin de huisvrouw, het
bevel kreeg in de toekomst steeds met het geadverteerde product (in dit geval, Marmite) te
koken: volgens de (autoritaire) echtgenoot kon zij het niet beter.
Afb. 4.7 (1954, nummer 42, p. 66)
HOOFDSTUK 4
Afb. 4.8 (1952, nummer 3, p. 58)
Naast de goedkeuring van het gezin en het gezellige tafelgebeuren, was het ook een gangbare
strategie om af te beelden hoe gemaksvoeding reeds de voorkeur van verschillende
huisvrouwen genoot. Zo werd in een reclame uit 1956 (zie afb 4.9) geappelleerd aan het belang
van mond-tot-mond reclame. In de reclame brachten verschillende huisvrouwen elkaar op de
hoogte van het gemak en de voordelen van Liebig pakjessoep. Op die manier werd
gemaksvoeding op een meer persoonlijke en dus te vertrouwen manier gepromoot. Daarnaast
werd ook de suggestie gewekt dat de pakjessoep bij verschillende generaties (en ook bij
grootmoeders) in trek was. Het feit dat zelfs grootmoeder vertrouwen gaf aan gemaksvoeding
HOOFDSTUK 4
105
was een belangrijk tactiek om de lezer te verzekeren van de kwaliteit van de producten. Net
zoals ook met andere nieuwigheden werd gedaan (bijv. huishoudartikelen), werd ook in deze
reclame, het nieuwe met het traditionele en het vertrouwde gerijmd, door naar de goede
authentieke keuken van grootmoeder te verwijzen. Hierdoor gaf reclame een ‘traditionele’
dimensie aan gemaksvoeding (Geyzen, 2013b). De bovenstaande afbeeldingen (incl. Afb. 4.9)
tonen hoe de reclame-industrie steeds naar een middenweg zocht tussen de mogelijke
nieuwsgierigheid van consumenten naar het nieuwe (neophilia) en hun eventuele houvast aan
het conventionele (neophobia). Een ander voorbeeld vond ik in een reclame voor groenten in
blik uit 1953 waarin grootmoeder afgebeeld werd aan het fornuis:
“Bij grootmoeder is het eten altijd lekker. Vooral de groenten. Men mag er op ’t
onverwachts komen, in minder dan geen tijd zet ze U wat voor. Hoe doet ze dat
toch?” (nummer 6, p. 52)
Afb. 4.9 (1956, nummer 47, p.43)
Aan de personages die in de jaren 1950 en ‘60 werden afgebeeld, kwam ook steeds de
traditionele takenscheiding tussen de man als kostwinner en de vrouw als huisvrouw tot uiting.
Terwijl de huisvrouw of huismoeder steeds werd afgebeeld in haar keukenshort, met een
dienblad in haar handen, een boodschappentas in haar handen en/of tijdens het dekken van de
tafel of het dresseren van de borden, werd de huisvader steeds afgebeeld in kostuum, dikwijls
ook aan tafel, verheugend op de schotel waarop hij zich kon verwachten of duidelijk voldaan bij
het proeven van een gerecht. Vanaf de jaren 1970 is een duidelijke afname te zien in de
HOOFDSTUK 4
associatie van gemaksvoeding met het traditionele kerngezin, hoewel de rol van de vrouw in de
keuken en het sociale belang van koken wel aanwezig bleef, maar meer subtiel werd afgebeeld
(Afb. 4.11). Vandaag zou het haast taboe zijn om de vrouw op een dusdanige manier in reclame
af te beelden. In de onderstaande reclame uit 1968 (Afb. 4.10) voor cannelloni (“pannenkoekjes”
of “zakjes” gevuld met vlees, zoals aan de lezer werd verduidelijkt), kozen de reclamemakers om
de man niet in kostuum af te beelden (zoals standaard in de voorafgaande jaren werd gedaan),
maar wel in vrijetijdskledij. Toch werd het beeld zodanig geconstrueerd dat zijn trouwring sterk
in het oog sprong (net naast het vlaggetje met de boodschap “voor lekkerbekken”). Dit wekte de
indruk dat de maaltijd heel wat echtgenoten wist (of beloofde) te bekoren en binnen het ideaal
van de gezinsmaaltijd paste. De echtgenoot bleek duidelijk op het gerecht verlekkerd te zijn aan
de manier waarop hij met plezier de ene cannelloni na de andere, met twee vorken verorberde
(over gulzigheid maar ook tijdwinst gesproken). Toch is deze reclame vatbaar voor discussie
aangezien het evengoed om een vrijgezel kon gaan (met gewone ring) die van een warme
maaltijd genoot die hij misschien zelf niet kon klaarmaken. In beide scenario’s is de boodschap
hetzelfde: het smakelijk eten.
HOOFDSTUK 4
107
Afb. 4.10 (1968, nummer 40, p. 103)
Ondanks dat het klassieke beeld van de moderne en goede huisvrouw uit de reclame verdween,
werd zoals in afbeelding 4.11 aan de hand van vrouwenhanden (met mooi gelakte nagels)
duidelijk gemaakt, dat het creëren van een huiselijke sfeer en het koken van warme maaltijden
nog steeds als een vrouwentaak werd gezien, ongeacht haar werksituatie. Hierdoor kon de lezer
dit meer vrij interpreteren en zich ook beter laten meeslepen en inleven in het verhaal. De keuze
bleef aan de Libelle-lezeres (buitenshuis werkend of niet) of zij zich kon vinden in dit scenario.
HOOFDSTUK 4
Gelijk met de veranderende levensstijl van het lezerspubliek (zie hoofdstuk 3), veranderende
dus ook de vormgeving van reclame. Het klaarmaken van kant-en-klare Unox soep werd in de
reclame als een mooi verwelkomingsgebaar weergegeven waarvoor iedere man zich na een dag
werken maar al te graag naar huis spoedde. Soms werd ook gebruikt gemaakt van humor (bijv.
de kroketten die “recht naar ’t hart van elke man” gaan) om de rol van de vrouw in de keuken op
een minder moraliserende manier te verspreiden (zie Afb 4.12).
Uit het vergelijken van de verschillende advertenties, valt op dat reclamemakers zich door de
jaren heen, minder met personages en verhalen zijn gaan bezighouden, maar meer met het
product zelf. Zo geloofde de industrie dat het niet langer de personages en de context eromheen
waren die de consument tot het kopen van gemaksvoeding kon overtuigen, maar wel het
product zelf. In plaats van de nadruk dus op de huisvrouw- of moeder en/of het eettafereel te
leggen, werd steeds meer aandacht besteed aan een sterke visuele en smaakmakende weergave
van het geadverteerde product en/of een specifiek gerecht. Deze trend zette zich geleidelijk
vanaf de jaren 1960 in, maar won vooral aan belang vanaf de jaren 1970, waarbij vooral het
basisproduct, de natuurlijke herkomst en de versheid van de voedingsmiddelen alsmaar meer
werden benadrukt. Alle overtuigingskracht werd gebruikt om de eigenheid van een product ten
volle tot zijn recht te laten komen (‘de pure keuken’). Tegelijkertijd hing dit ook samen met de
toegenomen bezorgdheid die tijdens deze periode omtrent de doorgedreven industrialisering
van de voedselketen ontstond waardoor producenten via reclame maximaal zijn gaan inspelen
op de natuurlijke kwaliteit van hun producten. Zo werd in een reclame voor kriekenconfituur
van De Betuwe (1975, nummer 4, p. 24) enkel een witte boterham afgebeeld vol rode vers
geplukte krieken (met het steeltje er nog aan) om de consument van “de volle smaak van verse
krieken” te verzekeren. In plaats van te appelleren aan het vertrouwen in het advies en de
keuken van (groot-)moeder, zoals in de voorafgaande decennia gebruikelijk was, werd steeds
meer ingegaan op het vertrouwen in ‘moeder natuur’. Een reclameafbeelding voor
diepvriesgroenten van Iglo uit 1999 (afb. 4.13) gaf weer hoe moeder natuur, haar industrieel
bewerkt product omarmde. In de meest recente advertenties werd de nadruk steeds meer op de
natuurlijke oorsprong van het product gelegd, met de bedoeling de consument te tonen dat alles
met de nodige zorg en eerbied voor de natuur behandeld en verwerkt werd (bijv. onmiddellijk
op het land geoogst en ingevroren). Op vlak van vormgeving is dus een verschuiving vast te
stellen van het sociaal-emotionele en symbolische (met een link naar grootmoeder en het
gelukkige gezin aan tafel), naar het functioneel-inhoudelijke (de koppeling met de natuur en de
eigenschappen van een product). Ondanks de veranderingen op vlak van vormgeving, is de
onderliggende doelstelling echter steeds hetzelfde gebleven: het overtuigen van de consument
dat gemaksvoeding smaak- en kwaliteitsvol, vers, natuurlijk en gezond is en tegelijkertijd een
winst in de keuken betekent (zie volgende secties).
HOOFDSTUK 4
109
Afb. 4.11 (1987, nummer 42, p. 178)
HOOFDSTUK 4
Afb. 4.12 (1971, nummer 50, p.86)
HOOFDSTUK 4
111
Afb. 4.13 (1999, nummer 43, p. 81)
Een evolutie in de verkoopargumenten
Het benadrukken van de kwaliteit van het voedsel, is een van de meest belangrijke en meest
constante verkoopargumenten onder producenten gebleven. Bij ongeveer 15 à 20 advertenties
die ik per decennium gecodeerd heb, werd de kwaliteit van het voedsel als verkoopargument
gebruikt, hetzij gekoppeld aan een visuele verwijzing naar het gelukkige gezin aan tafel, de
keuken en de kennis van (groot-)moeder, hetzij door visueel een link te maken naar de natuur
(vorige sectie). Daarnaast werd de Libelle-lezer ook attent gemaakt op het feit dat de producten
steeds met de grootst mogelijke zorg geproduceerd werden. Dit verscheen bij ongeveer 20
advertenties per decennium (met uitzondering van 10 advertenties in de jaren 1990) en hing
ook samen met de vele verwijzingen naar de natuurlijke versheid (d.w.z. de ‘zuiverheid’ en
‘echtheid’) van producten (die vanaf de jaren 1960 bij ongeveer 15 advertenties per decennium
verschenen). Een andere manier om de consument hierop attent te maken, was door te
verwijzen naar het ‘ambachtelijke’ van een product en dat alles met respect voor tradities werd
HOOFDSTUK 4
geproduceerd. Het verspreiden van dergelijke “romantisch-nostalgische claims” (Houtman 2010,
p. 105), werd afwisselend doorheen de recente decennia gebruikt. Een voorbeeld hiervan vond
ik een reclame voor bereide groenten in glas van ReNa uit 1975 (nummer 45, p. 35). In de
advertentie vertelde René Naenen (de baas van ReNa, 74 jaar) met fierheid over zijn producten
waarin hij reeds meer dan 48 jaar ervaring had (tevens een verwijzing naar zijn specialisatie) en
het belang van vakmanschap en ‘traditie’ vooropgestelde. Zo werd de advertentie ook ingeluid
met de slogan:
“Wie met voedingswaren te maken heeft, moet conservatief zijn.”
Ondanks dat gemeld werd dat de productie doorheen de jaren grootschaliger en meer
gemechaniseerd werd (onder meer door het gebruik van gedrukte, in plaats van geschreven
etiketten, zo werd geïllustreerd), bleef de boodschap hetzelfde: namelijk, dat de groenten van
ReNa de beste kwaliteit leveren. De groenten werden immers, zoals geschreven werd, “direct na
het plukken vers gesteriliseerd” zoals ook “moeder het deed”. In de verkoopargumenten bleef de
verwijzing naar grootmoeder wel aanwezig, weliswaar zonder afbeelding in tegenstelling tot
vroeger (zie Afb. 4.9). In de advertentie van Rena werd het belang van ‘de goede oude
huisvrouwmethode’ in verband gebracht met het ‘natuurverse’. Het in glas verwerken van
voedingswaren bleek daarbij een handige strategie aangezien de consument op die manier ook
direct de kwaliteit kon zien en ook beoordelen. Deze argumenten werden ook door andere
firma’s zoals Hak (zie onderstaand citaat) en Marie Thumas (zie Afb. 4.14) uitgespeeld:
“Hak groenten in glas zoals onze grootmoeders ze inmaakten. Voor onze
grootmoeders had het inmaken van groenten geen geheim: vers uit de moestuin, fris
achter glas. Hak doet dat nog steeds zo: vers geplukte groenten bereiden met een
toewijding die je heden nog maar zelden ziet. Net alsof elke pot voor eigen gebruik
bestemd is. Dat merk je duidelijk aan de kwaliteit. Ja, zelfs in de winkel zie je het.
Want Hak groenten zitten in glas” (1975 nummer 46, p. 92).
Omwille van deze reden, trachtte Marie Thumas de consument ook te verzekeren van de
kwaliteit van groenten in blik om zo de concurrentie aan te gaan met andere bewaartechnieken
(bijv. diepvries).
HOOFDSTUK 4
113
Afb. 4.14 (1976, nummer 9, p. 72)
HOOFDSTUK 4
Afb. 4.15 (1978, nummer 46, p. 46)
Kortom, door de kwaliteit, de zorg en de versheid centraal te stellen (Afb. 4.15, die op vlak van
vormgeving de verschuiving van het sociaal-culturele, naar het materiële ook treffend
illustreert), probeerde de industrie aan de verwachtingen van de consument tegemoet te komen
die in de eerste plaats, althans zo wekten de advertenties de indruk, ‘traditioneel’ klaargemaakte
producten wilde kopen. Dit sluit aan bij de kritiek op massaproductie die sinds de jaren 1960
geleidelijk ontstond (zie in het eerste deel van dit hoofdstuk). Immers, hoe complexer de
voedselketen, hoe groter de inspanningen van de reclame-industrie om via de vormgeving en de
verkoopargumenten, de ‘natuurlijke’ waarde van hun (fabrieks-)producten naar de voorgrond te
brengen. Dit omdat mensen het natuurlijke en het onbewerkte (zonder smaakstoffen en andere
toevoegingen) nog steeds als het beste beschouwen (zie o.a. de getuigenis uit het interview met
Jolanda): als het gezondste, het lekkerste, het veiligste en het puurste. Echter, het feit dat er
zodanig veel reclame over, en variatie van gemaksvoeding bestaat, lijkt er toch op te wijzen dat
mensen, om welke reden dan ook, er toch het voordeel en het nut van in zien. In hoofdstuk 5
toets ik dit concreet.
HOOFDSTUK 4
115
Dat gemaksvoeding als een symbool van het moderne leven werd gezien (zie hoofdstuk 2),
kwam ook duidelijk uit de inhoudsanalyse naar voren. In verschillende advertenties werd het
kopen van gemaksvoeding gelijkgesteld aan winst op verschillende vlakken (bijv. op financieel
vlak, maar ook op vlak van tijdsbesteding- en planning, sociale contacten, gebruiksgemak en
meer).
In het begin, in de jaren 1950, werd het kopen van gemaksvoeding door producenten nog
geregeld als financieel voordelig voorgesteld, als reactie op het feit dat vele gezinnen zich deze
producten niet regelmatig konden permitteren (zie eerder, het voorbeeld van ananas in blik). Dit
argument kwam bijvoorbeeld tot uiting bij 13 van de 40 advertenties uit de jaren 1950. Zo werd
via reclame benadrukt dat gemaksvoeding goedkoop was en minder hoge verbruikskosten met
zich meebracht omdat het eten sneller klaar was. Dat de prijs toen nog een grote(-re) rol
speelde, bleek ook het feit dat in advertenties in de jaren 1950, nog geregeld de prijs werd
meegedeeld, terwijl dit later (wanneer de koopkracht sterk steeg) nog nauwelijks of niet meer
gedaan werd.
Het rationele argument van tijdwinst is daarentegen altijd een belangrijke constante gebleven.
Ondanks het feit dat dit in de jaren 1950 nog vaker centraal werd gesteld in reclame (bij 16 van
de 40 advertenties), bleef dit ook in de daaropvolgende jaren (bij ongeveer 5 à 10 advertenties
per decennium) een belangrijke strategie om de consument van het nut van gemaksvoeding te
overtuigen. Zo werd gemaksvoeding in reclame aangekondigd als een middel dat meer (vrije)
tijd (of vrijheid) gaf om aan andere activiteiten te spenderen, onaangenaam werk bespaarde en
het leven gemakkelijker, aangenamer en meer kwaliteitsvol maakte (zie onder meer afbeelding
4.16). Het kunnen spenderen van tijd met het gezin als moeder werd een belangrijke
ONZEKERHEID MET DE VOEDSELKETEN
Jolanda (voltijds werkende mama van twee jonge kinderen) kookt drie à vier
keer per week. Ze hecht veel belang aan gezonde voeding en stelt de
voedingswaarde van gemaksvoeding in twijfel. Ze vertelt:
“Ik denk dat als je groenten neemt die ‘heel’ zijn [onbewerkt], dat die gezonder zijn dan iets dat in een
pakket zit, waarvan ik niet goed weet wat het traject is geweest, door welke voorbereidingsstappen het
geweest is, waaraan het blootgesteld is geweest. Dus als je een ‘hele’ [onbewerkte] groente kunt nemen, dan
bedoel ik niet gesneden of niets, dan denk ik dat het logisch is van daaruit af te leiden dat het gezonder
is.”
HOOFDSTUK 4
verkooptechniek en kaderde in de opkomst van de vrijetijdssamenleving. Door de reclame zo te
brengen dat het doorbrengen van vrije tijd met de kinderen een belangrijk element was, werd de
nadruk op de moederrol gelegd, en gemaksvoeding als een oplossing naar voren geschoven om
eventuele schuldgevoelens weg te nemen indien een moeder niet de tijd voor haar kinderen zou
hebben. Via gemaksvoeding kon een moeder zich optimaal met de opvoeding van haar kinderen
bezighouden en toch lekkere en gezonde maaltijden voorschotelen. Zo luidde de tekst van een
reclame voor kant-en-klare soep van Iglo uit 1979:
“Het sukses van de moeders van vandaag bestaat erin verse soep te maken, zelfs als
ze’r geen tijd voor hebben. Je weet het nog van toen je zelf kind was… Het is zo fijn
om een mama te hebben die tijd heeft… Tijd voor ’n wandeling. Voor een spelletje.
Voor een babbeltje… Tijd ook voor een bordje goeie, warme verse soep. Het kan
makkelijk met Iglo-soep. Echt vers. Lekker en hartig. Klaar in 15 minuten”
(nummer 47, p. 32-33).
HOOFDSTUK 4
117
Afb. 4.16 (1976, nummer 9, p. 78)
Ook in de bovenstaande reclame voor Zwan cassoulet werd vermeld dat een gezin zich tijdens
de week ook andere vrijetijdsactiviteiten buitenshuis kon veroorloven, nu moeder nog maar
slechts een kwartier nodig had, om met weinig moeite en werk een lekkere maaltijd op tafel te
zetten. Daarbij diende de consument ook niet aan smaak, kwaliteit of versheid in te boeten, zo
klonk het. Doorheen de jaren werd gemaksvoeding in verschillende advertenties geassocieerd,
met lekkere en volwaardige maaltijden waarmee de consument steeds bij familie en/of vrienden
HOOFDSTUK 4
kon scoren en hen als “markante gasten” kon ontvangen (Afb 4.17). Het verkoopargument van
gemaksvoeding als een succesmiddel is steeds belangrijk gebleven. Ook dit kan als een
winstargument opgevat worden en belicht het meer relationele en sociale aspect van koken. Zo
werd ook in een advertentie uit 1981 (nummer 45, p. 111) geschreven dat het kopen van een
kant-en-klaarmaaltijd een tafel niets anders, dan eer kon aandoen. Door de garantie te geven dat
een gerecht met het gebruik van gemaksvoeding niet zou mislukken (soms ook door de recepten
die voorgesteld werden), probeerden producenten eventuele twijfels over het lukken van het
gerecht, bij de consument weg te nemen. Op basis hiervan werd ook de vakkundigheid van het
productie- en bereidingsproces (zoals in de vorige sectie aangekaart) benadrukt:
“Zou u echt wel eens iets heel anders op uw tafel willen zetten, zonder uren in de
keuken te staan? Dat kan met Suzi-Wan. Suzi-Wan heeft het meeste werk al gedaan,
dus u brengt snel en probleemloos de maaltijd op tafel. Sukses verzekerd” (1981
nummer 45, p. 111).
Een ander steeds wederkerend argument is de verwijzing naar het gebruiksgemak van
gemaksvoeding. Zoals reeds aan bod kwam in de vorige sectie werd de lezer van Libelle in de
jaren 1950 op de hoogte gebracht van het praktische nut van gemaksvoeding door andere
huisvrouwen (bijv. grootmoeder). Een mooi voorbeeld hiervan vond ik in een reclame uit 1953
voor Campbells tomatensoep (Afb. 4.18). In de reclame vertelde een huisvrouw enthousiast hoe
het in huis halen van de kant-en-klare soep van Campbells enkel maar voordelen bracht,
onovertrefbaar was en dit op verschillende vlakken: met de soep kon ze een extra toets en meer
glans aan haar gerechten geven, en tijd en geld besparen zonder aan kwaliteit en
voedingswaarde te verliezen. Gemaksvoeding verving haar rol niet, maar maakte het mogelijk
haar rol nog beter en naar een hoger niveau te tillen, zo toonde de advertentie. Zelfs met het
gebruik van gemaksvoeding, bleef de huisvrouw ‘de ster’ in de keuken (Shapiro 2004).
HOOFDSTUK 4
119
Afb. 4.17 (1953, nummer 8, p. 52) Afb. 4.18 (1953, nummer 5, p. 52)
Ondanks dat gemaksvoeding comfort en gebruiksgemak bracht, bleven producenten aandacht
schenken aan de persoonlijke inbreng van de consument om hun producten te opwaarderen,
zelfs indien dat maar om het toevoegen van melk, suiker of room en verse kruiding ging (zie Afb.
4.19, maar bijv. ook bij Afb. 4.12). Ook in een artikel voor kant-en-klare conservensoep uit 1958
werd vermeld:
“Niets vervangt de lekkere tomatensoep zoals U alleen die kunt bereiden! Zij heeft
deze enige smaak, die speciale ‘toets’ die zij enkel aan U dankt! Maar bovenal bevat
zij de beste tomaten ter wereld… deze van het Dubbelgeconcentreerd
Tomatenextract Cirio! […] Kortom, met het Dubbelgeconcentreerd Tomatenextract
HOOFDSTUK 4
Cirio bereidt U beslist de allerbeste tomatensoep: deze die U ‘ondertekent’”
(nummer 50, p. 65).
Afb. 4.19 (1971, nummer 44, p. 24)
Door de nadruk op persoonlijke inbreng te leggen, hoopte de reclame-industrie de consument te
overtuigen dat gemaksvoeding vooral een basisproduct was, waar nog zelf mee in de keuken aan
de slag moest worden gegaan. Het doel was vooral om aan te tonen dat ook gemaksvoeding om
‘koken’ ging (cf. het marktonderzoek van kant-en-klare cake, zie hoofdstuk 2), de nodige
voldoening en de fierheid kon geven en appreciatie aan tafel kon brengen (zie infra, de
uitspraken van Rita, Nadine, Vicky en Wendy). Een van de beste voorbeelden vond ik terug in
een reclame voor pudding van Imperial (in poeder) uit 1970 waarin de lezer werd gewezen op
het belang van het nemen van de tijd om zelf en met liefde, een dessert voor de kinderen te
maken, ondanks dat de reclame zelf over gemaksvoeding ging:
“Imperial pudding is géén haastjerepje…liefde ook niet. Wat klaarfansen in een wip
en een wenk. Kàn niet als u een natuurzuiver lekker licht dessert op tafel wilt
brengen. Neem imperial pudding. Daar houden ze van. Die kunt u op 100 manieren
klaarmaken. Zo eenvoudig. U wéét wat u eet. En, ja, beken maar dat u zich ergens
wel een beetje trots en gelukkig voelt, als de kinderen spontaan zeggen: ‘die van
mams is toch de beste!’” (nummer 40, p. 59).
HOOFDSTUK 4
121
Kortom, met gemaksvoeding werd de consument niet langer voor de keuze gesteld tussen
investeren van tijd in zichzelf en het investeren van tijd in anderen: via het kopen van
gemaksvoeding kon de consument beide bereiken. Een andere gangbare manier om te
consument te overtuigen dat bij het gebruik van gemaksvoeding, nog eigen inbreng (‘kookwerk’)
aan te pas kwam, was door het belang van creativiteit te benadrukken dat vooral in de recente
advertenties benadrukt werd:
DE DEFINITIE VAN KOKEN EN HET BELANG VAN APPRECIATIE
Rita kookt 5 dagen per week. Voor haar is gemaksvoeding geen vorm van koken:
“Een [kant-en-klare] pizza of lasagne in de oven zetten, dat noem ik niet koken. Nee, dat is niet
koken hè. ‘Luiwijveneten’ zeggen ze hier in de streek [lacht]. Maar als ik kook, dan bedoel ik, dat zijn
aardappelen schillen of vandaag was het rijst met balletjes in tomatensaus, maar dan zijn die balletjes wel
vers [onbewerkt]. Maar als ik echt geen zin heb om te koken, dan is het alles ‘bazaar’, noem ik dat,
zoals frieten van de frituur, lasagne of een macaroni, zo in die aluminiumschaaltjes. Het is een beetje de
luie mama dan hè. [lacht]”.
Vicky (voltijds werkend) kookt zes dagen per week. Volgens haar past
gemaksvoeding niet binnen het ideaalbeeld van een maaltijd:
“Ik gebruik zo weinig mogelijk kant-en-klare producten. Daar gaan ze [haar gezin] niet snel ‘dank u’
voor zeggen. Nee, ze zeggen ‘dank u’ als ik geprobeerd heb iets te maken dat ze graag eten en dat niet
kant-en-klaar is. Ze gaan niet ‘dank u’ zeggen als ik een blikje bolagnaisesaus koop, maar als ze zien
dat ik zelf een mooie bolognaisesaus heb gemaakt of met zalm, dan zeggen ze wel ‘dankjewel’. Ik denk
dat ze dan beseffen dat ik hen probeer een plezier te doen.”
Wendy (voltijds werkend) kookt dagelijks. Bij de vraag of ze kant-en-klare
producten zou gebruiken wanneer gasten op bezoek komen, antwoordt ze:
“Nee. Absoluut niet. Nee. Ja, ik weet niet hoe ik dat moet zeggen. Het zou precies een beetje een falen
zijn van mezelf, dat ik denk van: ‘je vraagt geen gasten om dan rap iets [kant-en-klaar] in de oven
steken. Allez ja, nee, ik denk dat daar het sociale te belangrijk is.”
HOOFDSTUK 4
“Above all, creativity was the fairy dust that would transform opening boxes into
real cooking” (Shapiro, 2004, p.64).
Zo werd gemaksvoeding als een middel voorgesteld waarmee de consument als ‘de innovatieve
regisseur van zijn keuken’ creatief aan het werk kon gaan, wat wederom als een ‘aanwinst’ kan
geïnterpreteerd worden. De nadruk werd gelegd op het gevoel en de mogelijkheid om als
‘individu’ te koken en niet als een ‘massaconsument’. Hierdoor werd de indruk gewekt dat
gemaksvoeding om meer dan enkel het openen van een blik ging en/of het ontdooien en het
opwarmen van een maaltijd. Hiervan vond ik een illustratie bij reclame voor Zwan uit 1982 (Afb.
4.20) waarin werd benadrukt hoe eenvoudig het was om Zwan altijd in huis te hebben. Door via
reclame de nadruk op de creativiteit van het verschaffen van een maaltijd, te leggen, kwam
echter ook meer werk op de schouders van de huiskok te liggen. Dit kan in verband gebracht
worden met de More work for mother-these die Cowan (1983) als reactie op de rationalisering
van het huishouden en de bijgevolg hogere verwachtingen.
HOOFDSTUK 4
123
Afb. 4.20 (1982, nummer 42, p.121)
Net omwille van het gebruiksgemak van gemaksvoeding werd door de producent ook gewezen
op het belang van het steeds in huis hebben van gemaksvoeding (bijv. de Zwan-worstjes). Dit om
bijvoorbeeld niet steeds naar de winkel te hoeven, steeds voorbereid te zijn op een onverwachts
bezoek of in geval van nood, toch zonder veel moeite, een ‘verrukkelijke’ maaltijd te kunnen
klaarmaken (Afb. 4.21). Zo werd gemaksvoeding als een efficiënte strategie weergegeven in het
uitvoeren van huishoudelijke taken en het beter kunnen organiseren van de tijd. De meeste
voorbeelden hiervan vond ik in de jaren 1950 terug (bij 7 van de 40 advertenties), hoewel dit
ook in de jaren later aanwezig bleef. Zo klonk de boodschap in een reclame uit 1996:
HOOFDSTUK 4
“Vandaag geen tijd gehad om boodschappen te doen? Kijk even in de voorraadkast,
want met een paar ingrediënten en een portie creativiteit kookt u een gerecht van
de bovenste (of tweede of derde) plank” (nummer 2, p. 101).
Afb. 4.21 (1952, nummer 51, p. 53)
Om de consument te overtuigen dat gemaksvoeding aan alle verwachtingen voldeed en op alle
vlakken winst betekende, werd tot en met jaren 1970, geregeld de vergelijking met zelfgemaakte
en huisbereide gerechten in reclame gemaakt. Daarbij was de vaststelling steeds dat
gemaksvoeding even lekker, even kundig en zorgvuldig bereid, even vers en misschien zelfs nog
beter was: “Dus waarom nog de moeite doen?" (1953, nummer 8, p. 26). In de daaropvolgende
jaren werd deze vergelijking niet meer in reclame aangehaald, deels omdat mensen al meer met
deze producten (kant-en-klare soep, confituur, instant puree, erwtjes en worteltjes in blik)
vertrouwd waren. In de beginperiode was het maken van deze vergelijking nog belangrijk,
HOOFDSTUK 4
125
vooral om het vertrouwen te winnen van mensen bij wie deze producten nog nieuw waren. In de
daaropvolgende jaren werd in reclame wel nog gebruik gemaakt van vergelijkingen, maar dan
tussen verschillende vormen van gemaksvoeding (zoals de vergelijking tussen blik en glas of
diepvries en vers).
Indien de consument na het gebruik van de bovengenoemde argumenten nog niet overtuigd was
van het winstgevende en de toegevoegde waarde van gemaksvoeding, speelden (en spelen)
producenten soms nog een laatste troef uit door aantrekkelijke cadeaus aan te bieden. Het
toevoegen van ‘uitzonderlijke’ prijzen, kleine gadgets (vaak ook voor de kinderen, zoals in Afb.
4.4) of kortingsbonnen aan producten werd een belangrijke strategie om de aandacht van de
consument te trekken. Zo werd in een reclame uit 1958 (nummer 47, p. 23) vermeld hoe
consumenten door het versturen van 24 verpakkingen van Liebig kant-en-klare soep een kom
“in echt Delfts” konden krijgen. Ondanks dat dit vooral in de jaren 1950 populair bleek te zijn (bij
17 advertenties), bleef dit ook in de daaropvolgende jaren een belangrijke reclamestrategie om
de consument tot kopen te verleiden. In de onderstaande slogan van Zwan uit 1978 (Afb. 4.22)
werd ingegaan op de kostbaarheid van de tijd door enerzijds naar de wedstrijd te verwijzen (de
te winnen goudstukken) en anderzijds naar de Zwan TV worstjes die zoals de reclame aangaf
“goud waard” waren en tijdwinst gaven.
Afb. 4.22 (1978, nummer 50, p. 83)
HOOFDSTUK 4
Conclusie
In dit hoofdstuk ging de aandacht naar de manier waarop gemaksvoeding via reclame door de
industrie zelf afgebakend en voorgesteld werd. Dit heb ik gedaan vertrekkende vanuit diverse
maatschappelijke ontwikkelingen die zich de afgelopen decennia in België hebben voltrokken,
met de bedoeling het ontstaan en de ontwikkeling van gemaksvoeding beter te kunnen kaderen
en duiden. De resultaten van de inhoudsanalyse geven alvast duidelijk aan dat een studie naar
reclame daarbij heel wat kan leren en zelfs noodzakelijk is, door dieper inzicht te geven in een
samenleving, haar gebruiken en rituelen, zo ook over de waarden en de normen die bij
voedingsconsumptie een rol spelen. Vooral dit laatste is van belang wil ik de ontwikkelingen
binnen de voedingsindustrie en dus ook de groeiende marktafzet van gemaksvoeding beter
begrijpen (Sarasúa, Scholliers, & Molle, 2005). Daarom ging mijn aandacht in dit hoofdstuk ook
specifiek uit naar het in kaart brengen van evoluties en patronen, door de verschillende
advertenties verspreid over een voldoende groot aantal jaargangen, met elkaar te vergelijken.
Dit heb ik gedaan om de veranderingen in het aanbod van gemaksvoeding te schetsen, maar ook
om gemaksvoeding te contextualiseren, en te zien hoe ze over de tijd al dan niet verschillend
geadverteerd werd.
Ten eerste geven de resultaten in dit hoofdstuk een duidelijke weergave van de wijze waarop
gemaksvoeding geëvolueerd en uitgebreid is, tot een niet meer weg te denken product vandaag.
Wat vroeger in reclame nog als een (luxe-)vorm van gemaksvoeding benadrukt werd (bijv.
instant gemalen koffie, bereide confituur, verse melk in karton verpakt, droge deegwaren,
gebruiksklare koekjes en snacks), wordt vandaag niet meer zo gedefinieerd. Hoewel dit niet erg
verrassend is, scheppen de advertenties in dit hoofdstuk wel een herkenbaar beeld, en geven ze
belangrijke aanwijzingen voor het uitwerken van een hedendaagse definitie van gemaksvoeding,
waarop ik in het volgende hoofdstuk zal terugkomen.
Ten tweede is gebleken dat reclame steeds op de maatschappelijke trends en de culturele
idealen eigen aan iedere periode inhaakt (bijv. de economische groei en de gestegen koopkracht,
de toegenomen arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, de opkomst van de
vrijetijdssamenleving, het ontstaan van de restaurantcultuur, de populariteit van de televisie, en
de toename van eenoudergezinnen). Op die manier stelt gemaksvoeding zich ‘flexibel’ op en
blijft ze de trends en ontwikkelingen opvolgen. Ondanks (of net dankzij) de tegenreacties op de
modernisering van de voedselketen, is gemaksvoeding niet verdwenen, maar zijn nieuwe
vormen van gemaksvoeding ontstaan. Dit viel af te leiden uit de producten die geadverteerd
werden (bijv. de opkomst van reclame voor eenpersoonsmaaltijden) en uit de manier waarop ze
gedefinieerd en gepromoot werden (bijv. met een verwijzing naar Amerika in de jaren na WO II,
de zogenaamd ‘voordelige’ prijs van gemaksvoeding in de jaren 1950, de gezelligheid van het uit
HOOFDSTUK 4
127
eten gaan in de jaren 1970), maar kwam bovenal tot uiting in de vormgeving van reclame.
Doorheen de jaren zijn vooral op vlak van vormgeving aanpassingen aangebracht, waarbij de
klemtoon alsmaar meer verschoven is van de rol van gemaksvoeding in de gezinsmaaltijd (de
maaltijdstructuur) en het beeld van de ideale echtgenote, naar de producten zelf en het belang
van de natuur. Ondanks het feit dat gemaksvoeding doorheen de jaren met verschillende
discoursen in de markt werd gezet, bleef het onderliggende doel wel hetzelfde: namelijk de
consument een gevoel van vertrouwen geven. Om hun producten in een zo breed mogelijk
segment van de samenleving te introduceren, construeren producenten hun reclame steeds
zodanig dat de nadruk zowel op het nieuwe en het innoverende als op het conventionele van
hun producten komt te liggen. Op die manier trachten zij zowel in te spelen op de interesse en de
belangstelling van consumenten (neophilia) als op hun eventuele twijfels en wantrouwen
(neophobia). Voor de reclame-industrie gaat het dus steeds om het zoeken van een evenwicht
tussen het ‘nieuwe’ en het ‘bekende’. Op basis van de advertenties die ik in dit hoofdstuk
besproken heb, bleek duidelijk dat producenten daarbij gebruik maken van zowel rationeel-
inhoudelijke verkoopargumenten (bijv. het belang van tijdsbesparing, de smaakgarantie, het
gebruiksgemak, de voedingswaarde, de versheid en kwaliteit) als emotionele argumenten, door
hun producten ook met sociaal-culturele betekenissen en bepaalde waarden en normen te
associëren (zoals de sociale betekenis van koken, het belang van appreciatie aan tafel, met liefde
iets klaar te maken, het zorg dragen voor anderen of de zogenaamde instandhouding van de
tradities). De resultaten tonen dat deze argumenten doorheen de jaren vrij standvastig zijn
gebleven, weliswaar steeds verschillend ingebed en ‘gepresenteerd’: eerst via het burgerlijke
gezinsideaal en de kennis van grootmoeder, later via het vertrouwde van ‘moeder natuur’.
Niettegenstaande dat het gamma aan producten in reclame en het aantal voedingskeuzes
duidelijk is uitgebreid en veranderd, wijzen de resultaten veeleer op een continuïteit in het
sociale belang van koken en in de sociale normen en de betekenissen achter
voedingsconsumptie: het moet lekker, kwaliteitsvol, natuurlijk en zorgvuldig bereid zijn. Puur
op basis van de reclame lijkt gemaksvoeding een succesverhaal te zijn, voor de producent, maar
ook voor de consument. Gemaksvoeding wordt daarbij door de voedingsindustrie voorgesteld
als de oplossing op elk ‘probleem’ (bijv. tijdsdruk, onverwachts bezoek, gebrek aan inspiratie of
andere prioriteiten) en de uitkomst, ideaal voor elke maaltijdgelegenheid (zowel alledaags als
bijzonder). De vraag is natuurlijk dit een spiegel is van de realiteit. Dat de vergelijking met
huisbereid en de verwijzingen naar recepten, vanaf de jaren 1980, minder aan bod kwamen in
reclame, kunnen een indicatie zijn dat het publiek meer vertrouwd is geraakt met het gebruik
van gemaksvoeding. Toch kwam uit de citaten van de interviews naar voren dat gemaksvoeding
tot vandaag geen of niet altijd een evidentie is en niet evenwaardig aan zelf bereide voeding. Zo
associeert Rita gemaksvoeding met ‘luiwijveneten’. Dit illustreert hoe de bevinding uit de
HOOFDSTUK 4
shopping list studie van Haire (1950) nog steeds actueel is. In het volgende hoofdstuk bestudeer
ik de alledaagse voedingsgewoonten van consumenten om na te gaan hoe gemaksvoeding een
plaats heeft verworven in onze voedingscultuur.
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
129
5.
Definitie en consumptie van
gemaksvoeding NAAR EEN HEDENDAAGSE BEGRIPSBEPALING VAN GEMAKSVOEDING, HAAR AANDEEL IN VOEDINGSUITGAVEN EN
ROL IN DE VOEDINGSCULTUUR
In each case, it seems, what constitutes ‘convenience’ is contingent, contested, and context-
dependent.
P. Jackson (2013: 59), Food Words: Essays in Culinary Culture
In het vorige hoofdstuk kwam de geschiedenis en de ontwikkeling van gemaksvoeding aan bod,
met de bedoeling haar veranderend aanbod en productiezijde te benaderen via reclame. Toch
bleef ik aan het einde van het hoofdstuk met de vraag zitten in hoeverre gemaksvoeding ook
effectief een plaats heeft weten te verwerven in onze voedingscultuur. In welke mate is
gemaksvoeding een onderdeel van onze hedendaagse keuken (d.w.z. cuisine) geworden en bij
welke sociale groepen het meest? Deze vragen staan centraal in dit hoofdstuk waarbij ik de
consumptiezijde van het verhaal wens te belichten. In dit hoofdstuk ligt de nadruk dus niet
zozeer op de voedingsidealen (zoals in hoofdstuk 4), maar op de consumptiepraktijken en
gebruiken van mensen. Om dit te onderzoeken baseer ik mij op huishoudbudgetgegevens.
Relevant aan deze data is dat ze een beeld kunnen geven van het percentage van gemaksvoeding
in het totale voedingsbudget van huishoudens. Wat is de gemiddelde procentuele verhouding
tussen uitgaven aan gemaksvoeding versus ingrediënten om te koken? Wordt er nog gekookt
met onbewerkte producten? In hoeverre getuigen deze cijfers van een ware doorbraak van
gemaksvoeding? De meeste studies leggen hun focus uitsluitend op gemaksvoeding, en niet op
haar rol in het geheel van voedingspatronen. In navolging van andere studies (zoals in hoofdstuk
2 reeds kort naar verwezen) wil ik op basis van de voedingsuitgaven van huishoudens,
HOOFDSTUK 5
verschillende types van consumenten onderscheiden en in verband brengen met hun
achtergrondkenmerken. Echter, om dit te analyseren, moet eerst worden gedefinieerd wat
onder gemaksvoeding kan worden begrepen. De advertenties gaven al blijk van een bijzonder
ruim assortiment van gemaksvoedingsproducten. Indien ruim opgevat (als alle producten die
door de mens verwerkt, bewerkt of bereid zijn), zou het antwoord op de bovenstaande
vraagstelling eenvoudig zijn: haast alles is dan gemaksvoeding (Short 2006). Bijkomend, stelt
ook Belasco (2008) zich de vraag of huisbereide pannenkoeken, klaargemaakt op basis van
bloem, suiker, boter, melk en eieren (producten die allemaal tot op zekere hoogte, industrieel
bewerkt en verpakt zijn) als gemaksvoeding kunnen worden beschouwd.
“Zelfs wie achteloos een appel van een schaal pakt, eet het resultaat van bewerking”
(Fresco, 2012, p. 290).
De discussie van wat gemaksvoeding is, wordt nog complexer wanneer ook eigengemaakte
producten gericht op het voedingsgemak in rekening worden genomen (bijv. groenten van eigen
kweek blancheren en invriezen, of spaghettisaus op voorhand invriezen voor verscheidene
maaltijden). Het vereist (soms veel) werk maar het bespaart tijd, werk en kosten achteraf
(Odland & Axelson, 1982). Omwille van dit ‘allesomvattende’, is het geven van een moderne en
nauwgezette definiëring, het eerste belangrijke aandachtspunt in dit hoofdstuk. Hiervoor geef ik
in aanvulling op de inzichten van de advertenties, een overzicht van studies die zich al over dit
probleem van conceptualisering hebben gebogen. Daarbij is het niet de bedoeling een
exhaustieve lijst van studies te geven, maar enkel die elementen te bespreken die relevant zijn
voor mijn onderzoek. De analyses in dit hoofdstuk vormen een belangrijke stap in het
beantwoorden van de centrale onderzoeksvraag over de rol van gemaksvoeding in onze
voedingscultuur, alvorens ook haar invloed op de maaltijdstructuur te onderzoeken (in
hoofdstuk 8).
Wat is gemaksvoeding?
Volgens een historische analyse dook de term ‘convenience foods’ in de internationale literatuur
voor het eerst op in 1920 (Scholliers, 2015a), tevens de periode waarin de gewone consument
voeding in blik begon te kopen (zie hoofdstuk 4). Ondanks het feit dat de term nog steeds
overkoepelend gebruikt wordt, is de invulling complexer geworden en met zodanig veel variatie
dat het moeilijk is een grens te trekken tussen wat wel en wat niet gemaksvoeding is. Bovendien
is het trekken van deze grens ook subjectief, waarbij iedere consument gemaksvoeding op een
eigen manier invult (zie onderstaand de betekenis die Jolanda en Sandra aan het begrip
‘gemaksvoeding’ toedichten), hetgeen ook afhangt van de context. Net daarom sluit ik mij aan bij
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
131
Candel (2001) die beweert dat gemaksvoeding veeleer een relatief dan een absoluut begrip is. Ik
waag mij dan ook niet tot het uitwerken van een absolute en vastliggende definitie van
gemaksvoeding, maar tracht tot een zo nauwkeurig mogelijke benadering te komen, die
specifiek voor mijn onderzoek van belang is.
Het is belangrijk om verder te kijken dan het onderscheid tussen niet-gemaksvoeding enerzijds
en gemaksvoeding anderzijds (Pollan, 2013). Hiervoor baseer ik mij op de literatuur. Echter, om
tot die definitie te komen, is het van belang een afweging te maken tussen categoriseren en
detailleren, maar alsnog een voldoende genuanceerd beeld van gemaksvoeding te geven.
Immers, een te gedetailleerde meting van gemaksvoeding zou haaks staan op het doel van dit
onderzoek om later in dit proefschrift, haar impact, kwantitatief te kunnen onderzoeken. Zoals
Harris en Shiptsova (2007) uitgebreid toelichten, hangt het afbakenen van gemaksvoeding van
verschillende factoren af: de mate waarin voedingsmiddelen tijd besparen, kant-en-klaar voor
consumptie zijn, handig verpakt zijn, uit de hand te eten zijn, lang houdbaar zijn, kookkennis en
culinaire expertise uitbesteden, zonder ook de plaats van consumptie te vergeten (in huis of
buitenshuis). Afhankelijk van de factor(-en) die onderzoekers selecteren, zijn er verschillende
definities in de literatuur te onderscheiden. Toch voldoet de definitie die Harris en Shiptsova
(ibid.) uiteindelijk voorstellen niet aan de verwachtingen die ze creëren op basis van de
grondige uiteenzetting die ze geven omtrent het benaderen van de complexiteit van de term
‘gemaksvoeding’. Zo leggen de auteurs de nadruk uitsluitend op kant-en-klare maaltijden voor
thuisverbruik en komt het belang van uit eten gaan of buitenshuis eten niet aan bod. Nochtans
hebben beide net betrekking op het uitbesteden van koken, de ene al wat fundamenteler dan de
andere. Terwijl kant-en-klare maaltijden nog enig werk en moeite van de consument vereisen
(bijv. het doen van boodschappen, het stockeren, het opwarmen, het afruimen en eventueel
afwassen), is het bezoek aan een restaurant of een fastfoodzaak, de meest radicale vorm van
convenience, aangezien het geen werk (en meestal louter genot) met zich meebrengt (De Backer,
2015; Scholliers, 2015). In de theorie van de McDonaldisering van de samenleving beschouwt
Ritzer (2005) fastfoodketens, zelfs als het ultieme symbool van rationalisering. Omwille hiervan
concentreren Buckley, Cowan en McCarthy (2007a) zich in hun definitie van gemaksvoeding op
de plaats van consumptie: binnenshuis of buitenshuis. Toch is het in rekening nemen van de
locatie alleen, niet voldoende om te weten over welke types van voedingsmiddelen het gaat:
afhaalmaaltijden, kant-en-klaar of gedeeltelijk bereide producten. Ook de redenering dat
gemaksvoeding alle producten, behalve onbewerkte voeding en enkele bereide basisproducten
(bijv. boter, olie, bloem, suiker en kruiden) omvat (Capps et al., 1985), blijft te ruim. Een meer
genuanceerde definitie vond ik in het onderzoek van Odland en Axelson (1982, p. 343) waarbij
drie categorieën van gemaksvoeding werden voorgesteld, gebaseerd op de graad van bereiding
en verwerking van producten: (1) de bewerkte basisvoedingsmiddelen (bijv. producten in
HOOFDSTUK 5
diepvries, blik of gedroogd), (2) de door de voedingsindustrie bereide kant-en-klare
voedingsmiddelen, bestaande uit meerdere ingrediënten (“built-in culinary expertise”) en ten
slotte (3) de louter industrieel bereide producten (bijv. snoepgoed en frisdrank).
Niettegenstaande dat hun definitie al meer uitgewerkt en minder eenzijdig is dan de
bovengenoemde benaderingswijzen, is ze niet meer geheel actueel. Zo rekenden de auteurs,
vruchtensappen, kaas en instant koffie, tot hun categorie bewerkte basisvoedingsmiddelen (zie
supra, categorie 1) en gebruiksklare confituur, brood en desserts, tot kant-en-klare
voedingsmiddelen (zie supra, categorie 2). Hun definitie was zelfs al in 1982 achterhaald,
aangezien producenten sinds 1970, niet meer over gemaksvoeding spraken als ze het in reclame
over deze producten hadden (zie hoofdstuk 4). Dit is ook reeds in eerder verschenen onderzoek
(cf. de studie van Test-Aankoop, zoals toegelicht in hoofdstuk 1) als criterium gebruikt om te
weten wat wel en niet als gemaksvoeding beschouwd wordt. Zelfs in een onderzoek uit 2009 van
Monteiro worden producten zoals industrieel bereid brood, koekjes, snacks en ontbijtgranen
nog altijd in dezelfde voedingscategorie als kant-en-klare schotels en fastfood geplaatst, wat een
te ruime en verouderde visie is om als basis te gebruiken voor mijn onderzoek. Bovendien stelt
Monteiro, voedingsconserven en diepvriesproducten gelijk aan onbewerkte voedingsmiddelen,
hetgeen niet strookt met de visie van Warde en Shove (zoals vermeld in hoofdstuk 2), dat ook
deze producten de consument een beter tijdbeheer en meer flexibiliteit verschaffen.
De bovenstaande definities reiken een aantal aandachtspunten aan die van belang zijn voor het
bepalen van mijn definitie, namelijk het maken van een onderscheid tussen binnenshuis en
buitenshuis eten, het hanteren van een hedendaagse focus op gemaksvoeding, en het
differentiëren van bewerkte basisvoedingsmiddelen of enkelvoudige ingrediënten met kant-en-
klare maaltijden. De grootste uitdaging daarbij is het vinden van een evenwicht, tussen een te
eenzijdige en te ruime categorisering.
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
133
Een definitie die naar mijn gevoel het best tegemoetkomt aan de bovenstaande criteria en een
meer compleet beeld van gemaksvoeding levert, is de definitie van Jens Bonke (1992). Bonke
hanteert een moderne visie op gemaksvoeding, maakt een onderscheid tussen niet-
gemaksvoeding, bewerkte maaltijdingrediënten (semi-gemaksvoeding) en complete kant-en-
klare maaltijden (gemaksvoeding), legt zijn focus op het bereiden van maaltijden (door het
ontbijt, brood, beleg, frisdrank en snacks apart te plaatsen) en differentieert producten voor
thuisverbruik van buitenshuis eten. Ik heb mij dan ook grotendeels laten inspireren door zijn
ideeën, aangevuld met inzichten van ook andere auteurs.
Wat mijn definitie betreft (zie figuur 5.1), heb ik steunend op de definitie van Bonke een
onderscheid gemaakt tussen niet-gemaksvoeding, semi-gemaksvoeding en gemaksvoeding.
Deze driedeling is gebaseerd op het verschil tussen enerzijds maaltijdcomponenten (die de
categorieën niet- en semi-gemaksvoeding vormen) en anderzijds volledige kant-en-klare
WAT IS GEMAKSVOEDING?
Bij de vraag wat gemaksvoeding is, antwoordt Jolanda:
“Wel [denkt na] bijvoorbeeld een hamburger van de Macdonalds of frietjes van de Macdonalds bedoel
ik. Wat is nog gemaksvoeding? [denkt na] Wacht hè, hier thuis, ja dat is niet echt ge[-maksvoeding].
Het is duur, dus de traiteur. Dat eet ik ook soms als ik echt weinig tijd heb en zeg: ‘oké, hop, ik ga
naar de traiteur, ik koop voor twee dagen’, en dat is gemak, ik bedoel dat is enkel opwarmen. Wat is
dan nog [gemaksvoeding]? Wel de enige diepvriesproducten die ik koop zijn diepvrieserwten en ook vlees.
Als ik voor een week kook, dan doe ik al het vlees dat ik gekocht heb in de diepvries ook. In de
diepvries bij mij ga je vinden, dinges die al klaargemaakt zijn. Kippenfilets ga je vinden, worstjes ga je
vinden, gehakt ga je vinden. Uhm, wat ga je vinden? Uhhh ja, diepgevroren stukjes fruit. Ge weet wel
zoals bosbessen, ananas, ja. En wat ga je nog vinden bij mij? Ijsroom en erwten. En dat is het denk ik.”
Ook Sandra baseert haar definitie van gemaksvoeding op basis van wat ze zelf in
huis heeft. Ze vertelt:
“Ja tomaten passata, maar ja, dat noem ik geen gemaksvoeding. Ravioli, dat hebben we in huis,
inderdaad en misschien van die Uncle Bens zoetzure saus. Maar daarnaast heb … koop ik dat
[gemaksvoeding] niet. Er steken misschien pizza’s in die diepvriezer, maar dat is dan meestal voor ons
als we een weekend zonder kinderen hebben en we bijvoorbeeld een hele dag gewerkt hebben en we dat dan
s’ avonds wel een keer gebruiken.”
HOOFDSTUK 5
maaltijden (die de categorie gemaksvoeding vormen). Bovendien houd ik binnen de categorie
gemaksvoeding (vanwege de focus op koken) ook rekening met buitenshuis eten dat behalve
kant-en-klare maaltijden in de supermarkt of in de voedingswinkel, eveneens het gemak van
klaargemaakt eten illustreert: restaurantbezoek, fastfoodketens, afhaalmaaltijden en
thuisleveringsdiensten.
Aangezien ik gemaksvoeding niet zo ruim wil benaderen, wil ik duidelijk het verschil
beklemtonen tussen bewerkte maaltijdcomponenten (semi-gemaksvoeding) versus volledig
bereide maaltijden (gemaksvoeding). Bij semi-gemaksvoeding gaat het immers meer over een
soort van ‘assisteren’ van de huiskok (International Markets Bureau, 2010). Tenslotte dienen de
ingrediënten thuis nog zelf door de consument in een maaltijd verwerkt te worden, en komt het
conventionele begrip van koken meer aan bod dan bij kant-en-klare maaltijden. Illustratief is het
citaat van Shapiro (2004, p. 60) die deze producten omschrijft als “behind-the-scenes assistants to
the real star”. Ook uit de advertenties (hoofdstuk 4), die een beeld scheppen van wat
consumenten belangrijk vinden, bleek het belang van koken en eigen inbreng, een grote rol te
spelen bij het kopen van gemaksvoeding. Om de relatie met koken nog beter te benaderen heb ik
bij zowel de onbewerkte als de bewerkte maaltijdcomponenten, nog een bijkomend onderscheid
gemaakt tussen enerzijds basisingrediënten (bijv. groenten, vlees en aardappelen) en anderzijds
aanvullende ingrediënten die ‘niet puur te eten zijn’ (bijv. sauzen, kruiden, boter en
bouillonblokjes).
In dezelfde lijn als de definitie van Bonke, gebruik ik een hedendaagse visie op gemaksvoeding,
door producten zoals droge deegwaren, margarine, bloem en vers verpakt en versneden vlees,
onder te brengen in de categorie ‘niet-gemaksvoeding’. Ook Odland en Axelson (1982) namen
bereide basisproducten zoals boter, suiker en olie (ondanks bewerkt), niet op in hun categorie
gemaksvoeding. Een belangrijk verschil tussen mijn classificatie en die van Bonke, is dat hij vlees
en vis in diepvries en blik bij niet-gemaksvoeding categoriseert (namelijk als producten die nog
gekookt moeten worden), terwijl ik deze (naar aanleiding van de inzichten uit hoofdstuk 2)
onder semi-gemaksvoeding rangschik, als producten die eenvoudig te bewaren zijn en meer
controle over de tijd geven (Sheely, 2008). Het onderstaande citaat van Shove en Southerton
(2000, p. 308) weerspiegelt adequaat het gevoel van flexibiliteit dat deze producten aan de
consument kunnen verschaffen (de hypermoderne betekenis van gemaksvoeding):
“…the experience of having a mini-supermarket within ‘your own kitchen’” (2000,
p. 308).
Daarnaast plaatst Bonke gepaneerde verse vis en vlees, in de categorie semi-gemaksvoeding,
hoewel ik deze als niet-gemaksvoeding definieer, vanwege de langetermijnvisie en ik dus minder
‘conservatief’ in het categoriseren van gemaksvoeding ben. Anders zouden ook andere taken,
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
135
zoals het versnijden, verwerken, en verpakken van verse porties vlees en vis (behalve kant-en-
klare bereidingen), de definitie van gemaksvoeding te breed maken (Scholliers, 2015, p. 4). Het
hanteren van deze moderne aanpak brengt ook met zich mee dat ik andere bewerkte producten
en ‘voorlopers’ van ‘gemaksvoeding’, zoals brood, ontbijtgranen en snacks (bijv. chocolade,
snoepgoed en koekjes) in een bijkomende categorie ‘restvoeding’ opneem. Hiermee bedoel ik
niet dat deze producten ‘ondergewaardeerd’ worden, maar categoriseer ik ze apart om een meer
genuanceerd beeld van gemaksvoeding te construeren. Het isoleren van deze categorie doet ook
recht aan de focus die ik op koken hanteer. Bovendien is het in kaart brengen van deze categorie
belangrijk om een volledig beeld te schetsen van de ‘totale’ voedingsuitgaven van gezinnen, en
de rol van gemaksvoeding daarin (zie verder).
Wanneer ik het verder in dit boek over de overkoepelende term ‘gemaksvoeding’ heb, bedoel ik
zowel semi-gemaksvoeding als volledige bereide maaltijden en buitenshuis eten. Indien ik het
echter in het belang van dit onderzoek meer genuanceerd (specifiek gerelateerd aan een van de
onderliggende categorieën van de classificatie wil hebben) en dus een meer concrete invulling
hanteer, zal ik dit duiden.
FIGUUR 5.1 CLASSIFICATIE VAN GEMAKSVOEDING
NIET-GEMAKSVOEDING SEMI-GEMAKSVOEDING GEMAKSVOEDING RESTVOEDING
Maaltijdcomponenten Volledige
maaltijden
Basisingrediënten
(1)
Onbewerkte (minimaal
bewerkte) maaltijdcomponenten
Bijv. onbewerkte groenten
(3)
Semi-bewerkte en bereide
maaltijdcomponenten
Bijv. groenten in blik
(5)
Kant-en-klare
maaltijden
Bijv. diepvriespizza
(6)
Maaltijden
buitenshuis
Bijv. restaurant
(7)
Ontbijt en
broodmaaltijden
Bijv. ontbijtgranen
(8)
Kant en klare
snacks
Bijv. chocolade
Aanvullende ingrediënten
(2)
Basisproducten
Bijv. margarine
(4)
Volledig bewerkte producten
Bijv. kant-en-klare sauzen
HOOFDSTUK 5
De definitie die ik in dit onderzoek van gemaksvoeding vooropstel, is vooral voor mijn studie
van belang, en slechts een van de vele benaderingen van gemaksvoeding. Andere mogelijkheden
zijn het maken van een opdeling op basis van bijvoorbeeld de gemiddelde kostprijs van
producten, hun verpakkingsmaterialen, calorieën of zelfs luxe-imago. Bovendien wil ik
benadrukken dat gemaksvoeding een open begrip is, dat haar invulling steeds in evolutie is en
dat ook mijn categorisering als gevolg vatbaar voor discussie is. Ter illustratie: chips kan als een
kant-en-klare snack beschouwd worden, maar ook als een ingrediënt in een gerecht (Jacobs,
2015). Dit om te verduidelijken dat indien de focus op teveel details berust er altijd
verschuivingen mogelijk zijn tussen de bovenstaande categorieën. Dit is eigen aan iedere
categorisering, maar essentieel om een totaalbeeld te kunnen verschaffen over de betekenis van
gemaksvoeding in onze voedingscultuur.
Is gemaksvoeding inderdaad zo alomtegenwoordig in de voedingsgewoonten? De laatste jaren is
in publicaties opvallend veel aandacht voor gemaksvoeding. Daarbij komt met name de rol van
gezinskenmerken ter sprake. In de volgende paragraaf bespreek ik kort de impact van diverse
achtergrondkenmerken, in het bijzonder de gezinssituatie, maar ook de levensfase, en de
werksituatie van huishoudens.
Over de rol van sociale achtergrond en gezinskenmerken
Voedingskeuzes voelen sterk individueel en natuurlijk aan, hoewel ze verband houden met
sociale achtergrondkenmerken en de levensfase (Beardsworth & Keil, 1997). Op basis van reeds
gedane studies valt te vermoeden dat gemaksvoeding vooral aanhang geniet bij mannen,
alleenstaanden en voltijds werkenden (zie hoofdstuk 2). Het is met name bij deze sociale
groepen dat voedingskeuzes meer rationeel en functioneel van aard zijn, hetzij door een gebrek
aan kookkennis, hetzij door tijdsgebrek, hetzij door het gemis van het sociale belang van koken
en het bijgevolg niet kunnen opbrengen van de tijd en de moeite. Er bestaat heel wat literatuur
over de invloed van samenwonen op het sociale belang van de maaltijd en het zorgaspect van
koken (Kemmer et al., 1998; Kemmer, 1999). Marhall en Anderson concluderen op basis van
interviews en ‘voedingsdagboeken’ bij net-gehuwde mannen en vrouwen:
“The idea of eating properly continues to exist as a metaphor for family life,
signifying the departure from single status” (2002, p. 204).
Zo hangt de betekenis van koken bij (net-)samenwonende koppels (en met name met kinderen),
sterker samen met de symboliek van de gezinsmaaltijd als bindmiddel, en is koken meer sociaal-
en persoons-georiënteerd dan bij alleenstaanden. Bij deze laatste groep zijn de voedingskeuzes
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
137
minder aan bepaalde regels, verwachtingspatronen en structuur gebonden (Murcott, 1983; Falk,
1994). De sociale en culturele facetten van koken zijn bijgevolg minder van invloed. Wanneer het
sociale belang van koken minder aanwezig is, wordt koken vaker uitbesteed door uit eten te
gaan, kant-en-klare maaltijden te kopen of maaltijden af te halen. In dat geval primeert vooral
het kopen en het besparen van tijd die anders thuis in de keuken doorgebracht wordt. Dit blijkt
vooral populair te zijn bij alleenstaanden (zie ook verder in dit hoofdstuk, het verhaal van
Helena) en in zekere mate ook bij koppels zonder kinderen (Candel 2001). Bij gezinnen met
kinderen zou de consumptie van gemaksvoeding (en dan vooral van kant-en-klare maaltijden)
sneller schuldgevoelens aanwakkeren. De klemtoon ligt dan immers op het spenderen van tijd
en moeite aan koken, als een symbool van liefde en het investeren van tijd in het gezin (in het
Engels uitgedrukt met de term ‘hand taste’, zie hoofdstuk 2). Toch is het in dagelijks praktijk
brengen van dit ideaal niet altijd haalbaar, ook niet bij gezinnen met kinderen. Studies tonen aan
dat gemaksvoeding in dat geval, in welke vorm dan ook, een efficiënt en nuttig alternatief kan
zijn om met huishoudstress, tijdsdruk of andere en onvoorziene omstandigheden om te gaan
(Bava, Jaeger, & Park, 2007; Buckley, Cowan, & McCarthy, 2007a; Schubert, Jennaway, &
Johnson, 2010). De voedingsindustrie speelt daar (o.a. via reclame) ook op in, en tracht
mogelijke schuldgevoelens weg te nemen. Toch blijkt uit het onderzoek van Bonke (1993) dat
gezinnen met kinderen eerder voor semi-gemaksvoeding opteren, in plaats van kant-en-klare
maaltijden te kopen of uit eten te gaan. Gemiddeld vallen deze laatste twee maaltijdalternatieven
ook financieel duurder uit in grotere, dan in kleinere gezinnen.
Om terug te komen op de gebruiksredenen van gemaksvoeding, zou deze ook vooral bij
werkende gezinnen een uitkomst kunnen bieden na een drukke dag op het werk (Jabs et al.,
2007; Verlegh & Candel, 1999). Het hebben van hogere werkeisen en een druk sociaal leven
heeft tot gevolg dat hoger opgeleiden, koken vaker zouden uitbesteden dan lager opgeleiden,
maar dan in de vorm van uit eten gaan, wat bovendien een belangrijk symbool van status en
identiteit is (Cheng et al., 2007). Misschien liggen net daarom hun huishoudelijke uitgaven aan
kant-en-klare maaltijden minder hoog dan bij lager opgeleiden, hoewel dit volgens Harris en
Shiptsova (2007) ook kan liggen aan een meer gezondheidsbewuste houding ten opzichte van
voeding.
Daarnaast tonen studies aan dat jongere gezinnen minder conventioneel in hun voedingskeuzes
zijn en meer open staan voor het uitproberen van nieuwe producten (neophilia) vergeleken met
oudere gezinnen die meer conservatief zijn en aan hun gewoonten vasthouden (neophobia).
Oudere generaties zijn ook minder bekend met de laatste nieuwe trends in gemaksvoeding en
groeiden op in een tijd waarin het aanbod aan gemaksvoeding (vooral van kant-en-klare
maaltijden, fastfood en afhaalmaaltijden) nog niet zo groot en divers was als vandaag of zelfs nog
HOOFDSTUK 5
niet bekend was (Jabs et al., 2007). Hoewel de impact van leeftijd op voedingsconsumptie vooral
zou toe te schrijven zijn aan een generatie-effect, zou een alternatieve verklaring zijn dat ze
meer tijd hebben om te koken (Brunner et al., 2010). Onderzoek bevestigt dat oudere gezinnen
meer tijd aan koken spenderen dan jongere gezinnen (Cheng, et al. 2007; zie ook hoofdstuk 6 en
7).
Ik volg De Backer (2015) die stelt dat de sterkte van de invloed van gezinskenmerken
samenhangt met het type van gemaksvoeding. Zo valt te verwachten dat producten zoals semi-
gemaksvoeding hun weg in vrijwel alle keukens hebben gevonden, terwijl kant-en-klaar en uit
eten gaan, meer specifiek in gebruik zijn bij sommige groepen in de maatschappij. Op basis
hiervan verwacht ik dat de impact van de gezinskenmerken sterker zal zijn bij deze laatste types
van gemaksvoeding.
De rol van gemaksvoeding in onze voedingspatronen
Een typologie van voedingsuitgaven
Zoals Rozin (1982) stelt is cuisine een complex begrip dat zich laat ontdekken via het zoeken
naar patronen. Om dit doel te bereiken, zijn objectieve en kwantitatieve gegevens noodzakelijk
die ik in het Belgische huishoudbudgetonderzoek uit 2005 (toegelicht in hoofdstuk 3) terugvind
en een zeer gedetailleerde registratie van de voedingsuitgaven van huishoudens biedt.
Om deze patronen te kennen, vertrek ik vanuit het alledaagse handelen op microniveau. In die
zin is deze opzet meer ‘explorerend’, hoewel ik ook de rol van gezinskenmerken toets (door de
relaties tussen de voedingspatronen en de achtergrondkenmerken van huishoudens te
onderzoeken). In hun totaliteit geven deze patronen op macroniveau, inzicht in onze
voedingscultuur, cuisine en rol van gemaksvoeding. Deze benaderingswijze is een omgekeerde
manier van werken dan wat doorgaans in studies gedaan wordt. Vaak vertrekken studies vanuit
bepaalde assumpties om zo hun onderzoekspopulatie af te bakenen (bijv. de voedingsgebruiken
van alleenstaanden) en in functie daarvan hun verwachtingen te toetsen. Daarentegen opteer ik
ervoor om vanuit de basis (nl., een bottom-up perspectief), verschillende voedingspatronen te
ontwarren om een beter zicht op het geheel te krijgen, en vanuit een minder vooringenomen
invalshoek te vertrekken. Tegelijkertijd brengt deze strategie de meerwaarde van de data
maximaal tot uiting: het onderzoeken van de verbanden tussen uitgaven, hun samenstelling,
verdeling en hun relatie tot verschillende types van huishoudens (Scholliers, 2011). Deze
benaderingswijze (gebaseerd op de principes van de praktijkgebaseerde benadering) is niet
beter dan andere, meer top-down methoden, maar wel meer sociologisch (cf. de these van de
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
139
ivoren toren van Elchardus). Zo berust ze minder op theoretische vooronderstellingen. Echter,
de vraag blijft hoe deze opzet te vertalen in een concreet werkbare analyse. Een statistische
methode die naar mijn mening goed bij deze benadering aansluit, is de methode genaamd
‘latente klasse analyse’.
Latente klasse analyse is een uiterst geschikte methode om huishoudens in verschillende types
te categoriseren (d.w.z. latente klassen) op basis van hun voedingsuitgaven (gedrag). Deze
methode wordt dikwijls in de sociale wetenschappen gebruikt voor het uitwerken van
typologieën. Aan de hand van deze methode tracht ik verschillende groepen van consumenten
(patronen) te onderscheiden die een gelijkaardig consumptiegedrag vertonen. Een eerste
belangrijk voordeel van deze analyse is dat ze minder absoluut en separatistisch is, vergeleken
met andere clustermethodes. Zo houdt ze rekening met de neiging van gezinnen om tot meer
dan een voedingspatroon te behoren (uitgedrukt door de analyse als
waarschijnlijkheidskansen). Immers, soms gaan mensen vlot van de ene voedingscategorie naar
de andere: van niet-gemaksvoeding naar kant-en-klaar als ze uit eten gaan, afhankelijk van het
moment van de dag, de gebeurtenis of het weekendgevoel (Dagevos, 2005). Een tweede
voordeel is dat ik op basis van de enorme hoeveelheid producten en gedetailleerde
uitgavencijfers, mijn eigen categorisering van gemaksvoeding (zie supra, figuur 5.1) kan invullen
en ook haar rol in de totale voedingsgewoonten in kaart kan brengen. In andere studies (bijv.
Buckley et al., 2007a; Candel, 2001) wordt dikwijls via interviews of enquêtes gepeild naar de
consumptie van gemaksvoeding (bijv. frequentie uit eten gaan, snacken, het kopen van kant-en-
klare voeding), hetgeen een minder nauwkeurig beeld van de realiteit kan geven. Een derde en
laatste belangrijk voordeel van de analyse is dat ze ook een goede aanzet geeft en de basis vormt
voor verdere en meer gevorderdere analyses. Indien ik ervoor had gekozen om de uitgaven aan
elk voedingsproduct in detail te rapporteren (met het voordeel van een zeer genuanceerd
beeld), had ik een invalshoek gehanteerd die zich minder had geleend voor bijkomende analyses
(bijv. het bestuderen van de link met sociale achtergrond). Aangezien ik de voedingsuitgaven
van huishoudens en hun vraag naar gemaksvoeding, in verband wil brengen met de
tijdsbesteding aan maaltijden (hoofdstuk 8), heb ik nood aan een analysemethode die deze
mogelijkheid biedt.
Bij het zoeken van deze patronen heb ik aandacht voor de relatieve voedingsuitgaven, de
manier waarop deze verdeeld zijn en de plaats en de rol van gemaksvoeding daarbinnen. In
navolging van Bonke (1992), maar ook Odland en Axelson (1982), baseer ik mij op relatieve
uitgaven aangezien deze een indicatie geven van voedingsvoorkeuren, keuzes en preferenties.
Het percentage kennen van het voedingsbudget dat naar gemaksvoeding gaat, is voldoende om
te zien in welke gemaksvoeding een rol speelt in de voedingscultuur. Hiervoor tracht ik in een
HOOFDSTUK 5
eerste fase die meer verkennend is, een typologie uit te werken die zich specifiek toelegt op de
thuisconsumptie van voedingsmiddelen (maaltijden buitenshuis niet opgenomen), waarbij ik
specifiek geïnteresseerd ben in de rol die gemaksvoeding speelt in het kopen van producten,
bedoeld voor het thuis bereiden van maaltijden. Om deze typologie (zie tabel 5.2) op te stellen
en verschillende voedingspatronen te onderscheiden, maak ik gebruik van acht indicatoren: (1)
het percentage van voedingsuitgaven in het totale gezinsbudget (uitgedrukt in kwartielen), de
verdeling van het budget volgens basisingrediënten ([2] vlees, [3] vis, [4] groenten, [5] fruit en
[6] maaltijdkoolhydraten) naar niet-gemaksvoeding en/of semi-gemaksvoeding, (7) het
percentage van uitgaven aan kant-en-klare maaltijden in het totale voedingsbudget (wederom
uitgedrukt in kwartielen) en tenslotte (8) de specificatie van het budget aan kant-en-klare
maaltijden9.
Vervolgens breng ik in een tweede fase deze typologie in verband met mijn classificatie van
gemaksvoeding (figuur 5.1). Ten eerste schept dit meer klaarheid in de voedingspatronen, maar
ook in de rol van gemaksvoeding in de totale voedingsuitgaven van huishoudens. Ook deze
definitie wordt toegepast op de data om de verdeling van het gemiddelde totale voedingsbudget
na te gaan voor elk van de verschillende categorieën. Echter, om dit te kunnen doen, heb ik op
het hoogste detailniveau van de data gewerkt en alle voedingsuitgaven die vermeld stonden in
de classificatie ondergebracht, zoals geïllustreerd in de onderstaande figuur 5.2. Gezien de
volledigheid en de gedetailleerdheid kon ik de operationalisering van de definitie grondig
uitwerken, met uitzondering van het feit dat schoolmaaltijden en maaltijden op het werk (in de
kantine) niet in de categorie ‘maaltijden buitenshuis’ konden worden opgenomen. Aangezien de
uitgaven aan kantinemaaltijden niet (duidelijk) in de data vermeld stonden, heb ik ook geen
rekening gehouden met de gezinsuitgaven aan schoolmaaltijden.
9 Voor het vormen van deze typologie neem ik studerende gezinnen (gezinshoofd en/of partner voltijds student) niet op. Daarnaast verwijder ik alle gezinnen met onvolledige informatie omtrent hun voedseluitgaven uit de databank en selecteer ik ook enkel die gezinnen waarbij het gezinshoofd deelnam aan het tijdsbudgetonderzoek, om in een volgende fase ook zijn of haar individuele kenmerken in rekening te nemen (nl. leeftijd en opleidingsniveau). Hiervoor heb ik mij gebaseerd op de data uit het tijdsbudgetonderzoek.
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
141
FIGUUR 5.2 DE OPERATIONALISERING VAN DE DEFINITIE VAN GEMAKSVOEDING: EEN ILLUSTRATIE
De reden waarom ik de rol van gemaksvoeding in twee fasen onderzoek, is om de validiteit van
beide benaderingen met elkaar te kunnen vergelijken. Cijfers zijn altijd vatbaar voor
interpretatie. De mate van samenhang tussen beide classificaties kan helpen meer inzicht te
krijgen in de betekenis van de verschillende types van gemaksvoeding, en ook haar rol in onze
voedingscultuur en cuisine beter te begrijpen. Een mogelijke kritiek is dat mensen zich niet of
moeilijk laten vangen in een typologie en dat de werkelijkheid vaak complexer ligt (Scholliers,
2007; Dagevos, 2005). Niettegenstaande dat ik deze kritiek niet weerleg (getuige ook mijn keuze
voor latente klasse analyse), is het naar mijn mening toch een manier om grip te krijgen op die
werkelijkheid. Een lacune aan de data is dat ze geen informatie geven over de koopmotieven van
de consumenten, hoe de producten klaargemaakt worden (bijv. een kant-en-klaarmaaltijd als
‘basis’ nemen, en aanvullen met ‘natuurlijke’ ingrediënten), door wie ze worden geconsumeerd
(de man, de vrouw en/of de kinderen) en in welke context. Bovendien verschaffen de data ook
NIET-GEMAKSVOEDING SEMI-GEMAKSVOEDING GEMAKSVOEDING RESTVOEDING
Maaltijdcomponenten Volledige maaltijden
Basisingrediënten
(1)
Onbewerkte (minimaal
bewerkte)
maaltijdcomponenten
Bijv. aardappelen, rijst,
pasta, stukken verse kip,
schnitzel, cordon bleu,
gourmetschotel, gehakt,
verse vis, eieren, …
(3)
Semi-bewerkte en bereide
maaltijdcomponenten
Bijv. diepvriesfrieten,
kroketten, groenten en
fruit in blik of diepvries,
vis en vlees in diepvries of
blik, …
(5)
Kant-en-klare maaltijden
Bijv. pizza, bereide schotels
met vlees, groenten of vis,
babyvoeding, kant-en-klare
soep, belegde broodjes (tacos,
tortillas, panini of
hamburgers)
(6)
Maaltijden buitenshuis
Bijv. restaurant, fastfood,
afhaalmaaltijden en
thuisleveringsdiensten
(7)
Ontbijt en
broodmaaltijden
Bijv. ontbijtgranen,
yoghurt, brood,
confituur, fijne
vleeswaren, kaas,
havermout, …
(8)
Kant en klare snacks
Bijv. roomijs,
chocolade, koekjes,
patisserie, …
Aanvullende ingrediënten
(2)
Basisproducten
Bijv. margarine, olie
kruiden, suiker, bloem,
zelfrijzend meel, …
(4)
Volledig bewerkte
producten
Bijv. kant-en-klare sauzen,
bouillonblokjes,
vleesextracten, …
HOOFDSTUK 5
geen informatie verschaffen over wat huishoudens zelf produceren (bijv. groenten uit eigen
teelt).
Resultaten
Typologie 1: gemaksvoeding in de huiskeuken
Tabel 5.2 geeft een overzicht van de verschillende voedingspatronen voor huishoudens in België.
Nog een voordeel aan de analyse die ik gebruik, is dat ze onmiddellijk duidelijkheid schept over
het optimaal aantal patronen in kwestie. Via een stapsgewijze opbouw van clustermodellen (zie
tabel 5.1) reikt de analyse enkele criteria aan, op basis waarvan het best passende model kan
worden gedefinieerd. Uit de literatuur blijkt dat de BIC-indicator (afkorting voor Bayesian
Information Criterion) de meest betrouwbare aanwijzer is: hoe lager de waarden van de BIC, hoe
beter het model. Volgens deze indicator zijn in België vier voedingspatronen. De volgende
modellen (het toevoegen van een model met vijf of zes clusters) leveren een minder ‘zinvolle’
uitkomst op, zo blijkt uit het vergelijken van de BIC waarden.
TABEL 5.1 INDICATOREN TER BEPALING VAN HET OPTIMALE CLUSTER MODEL
Op basis van de cijfers in tabel 5.2, kan dit 4-clustermodel geïnterpreteerd worden. De namen
die ik aan deze voedingspatronen gegeven heb, zijn afgeleid van hun belangrijkste kenmerken,
zoals weergegeven door de cijfers. De tabel vermeldt bij elk voedingspatroon de clustergrootte
of het percentage huishoudens die dat voedingspatroon heeft. Deze clustergroottes sommeren
tot 100. De overige cijfers in de tabel, de zogeheten ‘conditionele kansen’ (gaande van 0 tot 1),
geven de relaties weer tussen de voedingspatronen en de verschillende indicatoren die gebruikt
werden om de typologie op te stellen. Het verticaal lezen van de cijfers helpt de verschillende
voedingspatronen te duiden (per indicator sommeren de cijfers tot 1). Het horizontaal lezen
van de cijfers helpt de nuances en de verschillen tussen de voedingspatronen te begrijpen. Ter
illustratie: het kant-en-klaar gericht voedingspatroon koopt hoofdzakelijk vers fruit (verticale
interpretatie), maar heeft tegenover de andere voedingspatronen, een hogere conditionele kans
BIC Δ BIC AIC Δ AIC CAIC Δ CAIC
1-clustermodel 43903,21 43742,67 43930,21 2-clustermodel 42792,69 1110,52 42489,44 1253,23 42843,69 1086,52 3-clustermodel 42081,82 710,87 41635,86 853,58 42156,82 686,87 4-clustermodel 42024,60 57,22 41435,93 199,93 42123,60 33,22 5-clustermodel 42102,07 -77,48 41370,70 65,23 42225,07 -101,48 6-clustermodel 42227,10 -125,02 41353,02 17,68 42374,10 -149,02
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
143
om hun budget aan fruit, ook aan bewerkte producten (bijv. gemengd fruit in blik) te besteden
(horizontale interpretatie).
HOOFDSTUK 5
TABEL 5.2 CONDITIONELE KANSVERDELING VAN HET VIER CLUSTER MODEL NAAR DE CONSUMPTIE VAN
GEMAKSVOEDING (N=2825)
Gemengd
voedingspatroon
Conventioneel
voedingspatroon
Kant-en-klaar gericht
voedingspatroon
Minimaal minder
conventioneel
voedingspatroon
Clustergrootte (%) 0,6588 0,1562 0,1198 0,0653
Aandeel van voeding in de
totale uitgaven
1e kwartiel (-9%) 0,1764 0,1246 0,6029 0,6335
2e kwartiel (-13%) 0,2532 0,2173 0,2713 0,2594
3e kwartiel (-17%) 0,2850 0,2970 0,0958 0,0833
4e kwartiel (+17%) 0,2853 0,3611 0,0301 0,0238
Consumptie van
maaltijdcomponenten
Vlees
Geen vleesconsumptie 0,0155 0,0044 0,3164 0,2411
Vooral verse vleeswaren 0,9300 0,9331 0,5882 0,7204
Vooral bereide of bewerkte
vleeswaren
0,0523 0,0625 0,0930 0,0386
Beide 0,0022 0,0000 0,0024 0,0000
Vis
Geen visconsumptie 0,1225 0,0862 0,5130 0,4512
Vooral verse vis 0,5046 0,6592 0,1900 0,2976
Vooral bereide of bewerkte vis 0,3696 0,2546 0,2869 0,2426
Beide 0,0032 0,0000 0,0101 0,0086
Fruit
Geen fruitconsumptie 0,0180 0,0094 0,2434 0,1737
Vooral vers fruit 0,9363 0,9745 0,6419 0,7741
Vooral bewerkt of
voorgesneden fruit
0,0437 0,0161 0,1147 0,0521
Beide 0,0020 0,0000 0,0000 0,0000
Groenten
Geen consumptie 0,0006 0,0000 0,2341 0,1093
Vooral verse groenten 0,9054 0,9833 0,5670 0,7543
Vooral bereide en bewerkte
groenten
0,0922 0,0167 0,1989 0,1365
Beide 0,0019 0,0000 0,0000 0,0000
Maaltijdkoolhydraten
Vooral rijst 0,0535 0,0452 0,0414 0,0979
Vooral pasta 0,2549 0,1719 0,2271 0,1261
Vooral aardappelen 0,4845 0,6548 0,1826 0,2930
Vooral frieten en kroketten 0,1618 0,0991 0,1517 0,0638
Geen consumptie 0,0351 0,0220 0,3906 0,3980
Twee of meer 0,0101 0,0070 0,0066 0,0212
Consumptie van volledige
maaltijden
Aandeel van bereide maaltijden
in de totale voedingsuitgaven
1e kwartiel (-2%) 0,0430 0,9975 0,0051 0,9970
2e kwartiel (-4%) 0,3584 0,0025 0,1127 0,0030
3e kwartiel (-8%) 0,3292 0,0000 0,2768 0,0000
4e kwartiel (+8%) 0,2694 0,0000 0,6054 0,0000
Bereide maaltijden
Vooral bereide soep 0,0827 0,1270 0,0814 0,0804
Vooral bereide pastaschotels 0,2569 0,1018 0,2675 0,0127
Vooral ‘volledig’ kant-en-klare
maaltijden
0,6572 0,3302 0,6401 0,0820
Geen consumptie 0,0000 0,4411 0,0001 0,8235
Twee of meer 0,0031 0,0000 0,0110 0,0015
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
145
Uit tabel 5.2 valt op dat de meeste gezinnen in België (66%, zo blijkt uit de clustergrootte) een
gemengd voedingspatroon hebben. Huishoudens die tot dit eerste voedingspatroon behoren,
situeren zich in de groep van Belgische gezinnen die het meest van hun budget aan voeding
spenderen. Proportioneel geven deze gezinnen meer geld uit aan onbewerkte of minimaal
bewerkte basisingrediënten, hoewel ze ook een deel van hun uitgaven spenderen aan semi-
gemaksvoeding, zoals vis in blik of diepgevroren, alsook diepvriesfrieten en kroketten. Een
middelmatig percentage van hun voedingsbudget gaat daarbij naar het kopen van kant-en-klare
maaltijden. Misschien is een verwijzing naar het begrip ‘menu-pluralisme’ van Beardsworth en
Keil (1992) hier wil van toepassing aangezien hun voedingsuitgaven op een ‘gevarieerd menu’
wijzen, met een voorkeur voor onbewerkt, maar waar ook gemaksvoeding een plaats heeft.
Het tweede voedingspatroon (het conventionele voedingspatroon) typeert zich door een meer
‘klassieke’ houding ten opzichte van voeding. Dit vertaalt zich in cijfers die wijzen op een hoog
uitgavenaandeel aan onbewerkte ingrediënten om te koken. Bovendien hebben ze een grote
voorkeur voor aardappelen, veeleer dan pasta of rijst. Deze gezinnen kopen bijna geen kant-en-
klare producten, met uitzondering van kant-en-klare maaltijdsoep (d.w.z. de voorloper van de
meer hedendaagse kant-en-klare ‘maaltijden’, zo blijkt uit hoofdstuk 4). Ongeveer 16 procent
van de gezinnen in België heeft dit voedingspatroon. Deze categorie omvat de gezinnen die het
grootste aandeel van hun budget aan voeding besteden (namelijk meer dan 17%).
Het aandeel van de uitgaven dat aan gemaksvoeding gespendeerd wordt, ligt het hoogst in het
derde voedingspatroon (het kant-en-klaar gerichte voedingspatroon). Het betreft hier gezinnen
die gemiddeld het laagste percentage van hun totale budget aan voeding spenderen (<9%).
Hoewel dit enerzijds op meer financiële middelen kan duiden (als een indicator van sociaal-
economische status), is het echter meer waarschijnlijk, dat deze gezinnen minder vaak koken.
Gezinnen in dit voedingspatroon hebben immers een hogere conditionele kans om geen
basisingrediënten te kopen, in vergelijking met andere gezinnen. Daarnaast laten ze zich ook
kenmerken door een iets grotere kans om van het budget dat ze aan basisingrediënten
spenderen, aan semi-gemaksvoeding uit te geven, hoewel ze toch nog een gemiddeld grotere
kans hebben om geld te spenderen aan onbewerkte ingrediënten. In dat opzicht hebben ze ook
een gemengd voedingspatroon, niettegenstaande dat ze meer kant-en-klaar gericht zijn dan het
eerste voedingspatroon en het meest van alle andere huishoudens het grootste aandeel van hun
voedingsbudget aan volledig bereide maaltijden spenderen (>8%). Ruim 12 procent van de
Belgische gezinnen heeft dit bestedingspatroon.
Gezinnen in het vierde en het laatste voedingspatroon (het minimaal minder conventioneel
voedingspatroon) spenderen het minst van hun gezinsbudget aan voeding vergeleken met de
andere gezinnen. Echter, van de uitgaven die ze maken, gaat het meeste naar onbewerkte
HOOFDSTUK 5
basisproducten, met een minimum aan uitgaven aan kant-en-klaar. Toch zijn ze minder
conventioneel omdat ze net als de kant-en-klaar gerichte huishoudens een iets grotere
conditionele kans hebben op het niet kopen van basisingrediënten. Dit voedingspatroon telt
ongeveer 7 procent van de Belgische gezinnen.
Samenvattend leert de analyse dat onbewerkte voedingsmiddelen nog steeds het grootste
onderdeel uitmaken van het budget dat gezinnen aan voeding spenderen, hoewel
gemaksvoeding toch een plaats heeft weten te verwerven in het Belgische eetpatroon: bij 78%
maken kant-en-klare maaltijden deel uit van hun voedingsuitgaven bedoeld voor het bereiden
van maaltijden (koud of warm, met uitzondering van broodmaaltijden, ontbijt en snacks) en
thuisconsumptie. Van de uitgaven die Belgen aan de belangrijkste maaltijdcomponenten
spenderen (vlees, vis, aardappelen en groenten) vormen de onbewerkte producten nog steeds
een grote uitgavepost in tegenstelling tot semi-gemaksvoeding. Toch laten de cijfers niet toe te
zeggen dat deze gezinnen helemaal geen semi-gemaksvoeding gebruiken. In vergelijking met de
andere voedingstypes, spenderen gezinnen met een kant-en-klaar gericht voedingspatroon,
proportioneel het hoogste budget aan semi-gemaksvoeding, wat betreft hun uitgaven aan
groenten, vlees en fruit. Daarentegen zijn proportioneel gezien de uitgaven aan bewerkte vis,
diepvriesfrieten en – kroketten, het hoogst bij gezinnen met een gemengd voedingspatroon, die
ook kant-en-klaar aankopen. Bij ongeveer 20% van de Belgische gezinnen wordt kennelijk
minder thuis gekookt.
Typologie 2: gemaksvoeding in het totale voedingsbudget
In wat volgt breng ik de bovenstaande vier voedingspatronen in verband met de classificatie van
gemaksvoeding (zie tabel 5.3). Figuren 5.3 en 5.4 geven alvast de procentuele verdeling weer
van het totale voedingsbudget van gezinnen (ditmaal inclusief uitgaven aan maaltijden
buitenshuis) aan de verschillende voedingscategorieën van de classificatie10.
Meteen valt op dat de categorie ‘restvoeding’ verantwoordelijk is voor het grootste deel van het
voedingsbudget van gezinnen (namelijk 42%). Dit bevestigt dat ‘het dagelijkse brood’ onmisbaar
is in de Belgische eetcultuur. Ook het relatief hoge percentage dat naar snacks gaat (bijna 11%),
is een indicatie dat de snackcultuur, een essentieel onderdeel van de voedingsgewoonten
uitmaakt. Onbewerkte (of minimaal bewerkte) maaltijdcomponenten volgen op de tweede
plaats. Dit bevestigt dat de aanschaf van onbewerkte en conventionele producten nog sterk
10 Gemiddeld nemen de voedingsuitgaven (inclusief uit eten gaan) van gezinnen 16 procent van hun totale gezinsbudget in beslag. Zonder uitgaven aan buitenshuis eten, bedraagt dit 14 procent.
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
147
aanwezig is bij gezinnen in België. Toch valt ook de opkomst van gemaksvoeding op, waarbij de
uitgaven aan uit eten gaan, de hoogste plaats innemen (16%). Gemiddeld nemen kant-en-klare
maaltijden iets minder dan de helft van het budget in beslag dat naar buitenshuis eten gaat, en
sluiten de uitgaven aan semi-gemaksvoeding, procentueel dicht aan bij volledig bereide
maaltijden. Het percentage van het voedingsbudget dat naar aanvullende ingrediënten gaat, is
relatief laag, hetgeen niet verwonderlijk is aangezien deze producten (bijv. bouillonblokjes,
olijfolie, suiker, zout, …) niet vaak gekocht worden en in relatief beperkte hoeveelheden in de
keuken gebruikt worden.
FIGUUR 5.3 PROCENTUELE VERDELING VAN GEMAKSVOEDING IN HET TOTALE VOEDINGSBUDGET (N=2825)
De volgende figuur (5.4) geeft een beknopt overzicht van de drie hoofdcategorieën ‘niet-
gemaksvoeding’, ‘gemaksvoeding’ (inclusief semi-gemaksvoeding) en ‘restvoeding’, dit om in
een oogopslag, meteen de rol van gemaksvoeding (in haar brede betekenis) in de totale
voedingsuitgaven te zien. Het valt meteen op dat gemaksvoeding in haar totaliteit bijna een
gelijkaardige plaats in het totale voedingsbudget inneemt als niet-gemaksvoeding. Restvoeding
niet in beschouwing genomen, bepalen beide 50% van het budget nodig voor het bereiden of het
aanschaffen van maaltijden (al dan niet thuis of buitenshuis), met een bescheiden verschil in het
voordeel van niet-gemaksvoeding.
HOOFDSTUK 5
FIGUUR 5.4 PROCENTUELE VERDELING VAN GEMAKSVOEDING IN HET TOTALE VOEDINGSBUDGET: EEN MEER
BEKNOPTE WEERGAVE (N=2825)
Verband tussen typologie 1 en typologie 2: de ‘betekenis’ van gemaksvoeding
Tabel 5.3 geeft de relatie weer tussen de vier voedingspatronen en de classificatie van
gemaksvoeding, om op basis daarvan een ‘totaaloverzicht’ te schetsen. Ten eerste heb ik zowel
bij de categorie ‘niet-gemaksvoeding’ als bij de categorie ‘semi-gemaksvoeding’ (d.w.z. de
maaltijdcomponenten), de relatieve uitgaven aan ‘basisingrediënten’ gekoppeld aan de relatieve
uitgaven aan ‘aanvullende ingrediënten’. Om de betekenis van gemaksvoeding duidelijk te
vatten, heb ik vervolgens de categorie ‘volledig bereide maaltijden’, apart gehouden van de
categorie ‘maaltijden buitenshuis’. Bovendien heb ik om het verband te onderzoeken tussen de
voedingspatronen en de verschillende voedingscategorieën van de classificatie, huishoudens
onderverdeeld in de cluster waartoe ze het meest waarschijnlijk behoren (modal assignment
approach). De cijfers in de tabel (5.3) sommeren horizontaal steeds tot 100 procent en geven de
verdeling weer van het totale budget dat gezinnen in elk voedingspatroon aan de verscheidene
uitgavencategorieën spenderen. Echter, verticaal scheppen de cijfers een betere indruk van de
verschillen tussen de voedingspatronen. Om na te gaan in hoeverre de verschillen tussen de
voedingspatronen significant zijn, heb ik als referentiegroep, de gezinnen genomen met het
meest conventionele voedingspatroon.
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
149
TABEL 5.3 HET VERBAND TUSSEN DE VOEDINGSPATRONEN EN DE CLASSIFICATIE VAN GEMAKSVOEDING (EEN
GLM-ANALYSE MET EEN BONFERONNI-TOETS VOOR SIGNIFICANTIEBEREKENING)
Gezinnen met een gemengd voedingspatroon spenderen hun voedingsbudget (na restvoeding)
vooral aan niet-gemaksvoeding, hoewel gezinnen met een conventioneel voedingspatroon dit
toch meer essentieel vinden (met een verschil van 10 procentpunten in hun totale uitgaven).
Deze eerste groep spendeert proportioneel meer aan gemaksvoeding dan gezinnen die meer
conventioneel gericht zijn, waarbij de verschillen het meest uitgesproken zijn bij het aanschaffen
van kant-en-klare maaltijden. Wat de uitgaven aan maaltijden buitenshuis betreft, zijn de
verhoudingen tussen beide categorieën meer vergelijkbaar. Bovendien is het merkbaar dat in
gezinnen met een gemengd voedingspatroon een gelijkaardige verdeling van hun budget naar
niet-gemaksvoeding (30%) als naar gemaksvoeding in haar totaliteit (28%) gaat. Niettemin
spenderen ze procentueel meer van hun budget aan maaltijdcomponenten dan aan volledig
bereide maaltijden: respectievelijk 36 % tegenover 22%.
Bij het kant-en-klaar gerichte voedingspatroon en het minimaal minder conventioneel
voedingspatroon (respectievelijk groep 3 en 4), zijn de relatieve uitgaven aan restaurants,
fastfood en afhaalmaaltijden opvallend hoger dan bij groep 1 en groep 2. Uit de vorige analyse
werd reeds de suggestie gewekt dat deze groepen (namelijk 3 en 4) minder koken. Echter, een
belangrijk verschilpunt tussen groep 3 en 4, is dat de thuisconsumptie van kant-en-klare
schotels bijna onbestaand is in groep 4. Met andere woorden, de meest uiterste vormen van
gemaksvoeding primeren in groep 3 (bijna de helft van hun uitgaven) als substituut voor het
koken. In vergelijking met een doorsnee Belgisch gezin besteden deze kant-en-klaar gerichte
huishoudens de helft van hun voedingsbudget minder aan onbewerkte maaltijdcomponenten en
zelfs ook iets minder aan broodmaaltijden en snacks (cf. figuur 5.3). Toch liggen hun uitgaven
aan volledig bereide maaltijden procentueel bijna dubbel zo hoog in vergelijking met hun
N Percentage
uitgaven aan
niet-
gemaksvoeding
Percentage
uitgaven semi-
gemaksvoeding
Percentage
uitgaven
aan kant-
en-klare
maaltijden
Percentage
uitgaven aan uit
eten gaan,
fastfood en
afhaalmaaltijden
Percentage
uitgaven
aan
restvoeding
Voedingspatronen
Gemengd
1848
29,7%
***
6,4%
7,5
***
14,3
*
42,2
Conventioneel
(referentiegroep)
522 39,1% 6,5% 1,0 11,8 41,6
Kant-en-klaar
gericht
287
16,8%
***
5,2%
***
14,2
***
24,4
***
39,5
Minimaal minder
conventioneel
168
28,7%
***
4,5%
***
1,1
22,6
***
43,2
*p≤0.05, **p≤0.01,***p≤0.001 (vergelijking van de voedingspatronen met het conventionele voedingspatroon)
HOOFDSTUK 5
uitgaven aan maaltijdcomponenten. Dit wijst op een grotere voorkeur voor het kopen dan het
koken van maaltijden. Dat groep 3 en 4 meer voor gemaksvoeding opteren (hetzij uitsluitend via
maaltijden buitenshuis, hetzij ook met kant-en-klaar), tekent zich ook af in hun procentueel
lagere uitgaven aan semi-gemaksvoeding, vergeleken met gezinnen met een conventioneel of
gemengd voedingspatroon, die vooral zelf hun maaltijden bereiden. Dit lijkt te bevestigen dat de
consumptie van semi-gemaksvoeding dichter bij de conventionele manier van koken aanleunt.
Daarnaast zijn de verschillen bij semi-gemaksvoeding tussen de verschillende voedingspatronen
opvallend klein, hetgeen hard maakt dat dit type voeding toch een plaats heeft weten te vinden
in ieders keuken. Dit strookt met de stelling van De Backer (2015). Terzijde wil ik opmerken dat
ook de verschillen bij de restvoedingsgroep (brood en snacks) miniem zijn. Bij snacks zijn er
geen significante verschillen vast te stellen (resultaten niet gepresenteerd), wat aantoont dat de
snackcultuur zich in ieder voedingspatroon in dezelfde mate genesteld heeft. Het significante
verschil tussen groep 3 en 2 is louter toe te schrijven aan een verschillende verdeling van het
voedingsbudget aan ontbijt- en broodmaaltijden.
Wie kiest voor gemaksvoeding?
In deze sectie bestudeer ik het verband tussen de verschillende voedingspatronen (typologie 1
in tabel 5.2) en gezinskenmerken, met de bedoeling de sociale verschillen in
voedingsconsumptie in kaart te brengen. Hiervoor gaat mijn aandacht naar de invloed van de
gezinssituatie (waarbij ik wat betreft alleenstaanden, een onderscheid tussen mannen en
vrouwen heb gemaakt), de werksituatie van gezinnen, de leeftijd en het opleidingsniveau van
het gezinshoofd. Voor de codering van leeftijd heb ik mij gebaseerd op het idee van de drukke
leeftijdsfase (24-44 jaar). Om te onderzoeken in hoeverre er significante verschillen zijn tussen
de verscheidene sociale groepen met betrekking tot hun voedingskeuzes, maak ik gebruik van
een ANOVA-MCA-analyse. Zeer algemeen gesteld, gaat dit type analyse na of de gemiddelden
(d.w.z. de gemiddelde conditionele kansen) van de sociale groepen, significant van elkaar
verschillen. Aangezien deze kwestie reeds meermaals in onderzoek aan bod kwam, heb ik ook
duidelijke verwachtingen over de rol van gezinskenmerken, wat tegelijkertijd een manier is om
de verschillende voedingspatronen te valideren. Tabel 5.4 presenteert de resultaten. Daarbij
werden ook steeds de Beta-coëfficiënten van de gezinskenmerken gerapporteerd, wat een
indicatie geeft over het belang van ieder gezinskenmerk in het verklaren van de verschillen in
voedingsconsumptie.
Het hebben van een gemengd voedingspatroon is vooral kenmerkend bij gezinnen met kinderen
(ook bij Helena en Jolanda), alleenstaande moeders en in iets mindere mate ook bij koppels
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
151
zonder kinderen. Het hebben van kinderen brengt met zich mee dat gezinnen toch hoofdzakelijk
onbewerkte producten aanschaffen om maaltijden thuis te koken, hoewel ook aangevuld met
semi-gemaksvoeding. Dit geeft een indicatie dat de huisbereide maaltijd nog steeds sterk
aanwezig is bij gezinnen met kinderen. Zo toont tabel 5.3 een overwicht van
maaltijdcomponenten in hun voedingsuitgaven, niettegenstaande dat ze soms ook volledig
bereide maaltijden consumeren.
Het conventioneel voedingspatroon is grotendeels terug te vinden bij koppels zonder
(inwonende) kinderen, oudere gezinnen (65+), niet-werkende gezinnen en gezinnen met een
lager opgeleid gezinshoofd. Deze gezinnen zijn voornamelijk ‘traditioneel’ in hun
DE ROL VAN HET GEZINSTYPE IN HET CONSUMEREN VAN GEMAKSVOEDING
Helena (deeltijds werkende mama van 2 kinderen) vertelt:
“Laat ons zeggen dat ik 75 procent of 80 procent van de tijd echt wel alle dagen voor een goede maaltijd zorg,
maar dat ik voor 25 à 20 procent van de dagen, wanneer ik laat thuiskom, dat het dan een snelle hap is. En
dan haal ik ook een keer een pizza uit de diepvries of pasta in een pak dat ge in de oven moet zetten. Dat
gebeurt ook. […] Dan ga ik mij niet onnodig stresseren en dan is het gemaksvoeding. […] Daar leg ik mij bij
neer op die momenten. Ik weet niet. Ik heb altijd geleerd [lacht] dat perfectie goed is maar dat in te helder water
geen vis overleeft. Dat is mij altijd gezegd [lacht]. Dat is zo een beetje mijn filosofie. Ik probeer het goed te doen,
maar perfect gaat niet. Voilà, er is ergens een middenweg. Door het feit dat ik weet dat, dat het maar sporadisch
is, heb ik daar totaal geen probleem mee. Dat moet echt kunnen. […] Ik vind dat ge alles moet eten, maar met
mate. […] Ja, dat moet echt kunnen. Daarvoor is het gemaksvoeding. Het is voor uw gemak. Af en toe, is het
gewoon nodig.”
Op de vraag of ze ook enkel voor zichzelf zou koken, antwoordt ze:
“Beginnen koken voor mezelf? Nee, nee. Ik weet ook niet of ik zo naar gemaksvoeding zou… Ik denk dat ik
dan eerder naar boterhammen ga grijpen.”
Bij het kopen van een kant-en-klare maaltijd vertelt Jolanda:
“dat haar instinct meteen de reactie maakt van: ‘wat doe ik hier? Ik ben geen goede moeder’, maar dan zou ik
met mezelf redeneren en zou ik mijn gezond verstand gebruiken en zeggen: ‘Jolanda kom, gij hebt nu geen keuze,
het is nu zo, het is tijdelijk, er zijn goede redenen waarom ge dit doet en het is niet permanent’.”
HOOFDSTUK 5
voedingskeuzes (overwegend onbewerkte producten) waarbij koken en eten hoofdzakelijk
huiselijke aangelegenheden zijn. Hoogstwaarschijnlijk hangt dit samen met meer traditionele
opvattingen, hetzij al dan niet gekoppeld aan minder tijdsdruk (geen kinderen in huis, het niet
beoefenen van een job, de categorie 65-plussers).
De resultaten betreffende het kant-en-klaar gerichte voedingspatroon bevestigen dat
gemaksvoeding haar grootste aanhangers heeft bij alleenwonende mannen, alleenstaande
vaders, in mindere mate alleenwonende vrouwen, werkende gezinnen, jonge twintigers en
gezinnen in de drukke leeftijdsfase. Deze gezinnen neigen meer naar het uitbesteden van koken,
hetzij door een mogelijk gebrek aan kookkennis (mannen en jonge twintigers), hetzij door
tijdsgebrek (werkende gezinnen), hetzij door de afwezigheid van een tafelgenoot
(alleenwonenden). Aangezien dit voedingspatroon haast ongebruikelijk is bij koppels of
gezinnen met kinderen (inclusief alleenstaande moeders), getuigt van het feit dat een meer
uitgesproken gebruik van gemaksvoeding, minder strookt met het culturele ideaal van de
huisbereide maaltijd als een sociale en huiselijke gezinsaangelegenheid. Daarnaast neemt de
keuze voor gemaksvoeding significant af met de leeftijd van het gezinshoofd.
Het minimaal minder conventioneel voedingspatroon komt ook vooral voor bij alleenwonenden,
hoewel meer bij vrouwen, die wanneer ze af en toe koken, hun keuze vooral laten vallen op
onbewerkte producten met een minimum aan bewerkte ingrediënten. Dat dit voedingspatroon
enigszins meer gebruikelijk is bij laag opgeleide gezinnen is, doet vermoeden dat deze gezinnen
meer conventionele voedingsgebruiken hebben, aangezien hun uitgaven voor kant-en-klaar
haast nihil zijn.
De bijdrage van de gezinskenmerken draagt slechts in relatief beperkte mate bij tot het
verklaren van de variantie in voedingskeuzes (gegeven de relatief lage verklaarde varianties of
R2). Dit illustreert dat voedingsconsumptie, zoals ook Sheely (2008) aangeeft, een complex te
verklaren begrip is, dat ook met andere factoren verband houdt (bijv. attitudes, koopmotivaties,
de rol van de maaltijdgelegenheid, …). In het kant-en-klaar gerichte voedingspatroon is de
verklaringskracht van de gezinskenmerken het hoogst (bijna een vijfde van de totale verklaarde
variantie). De gezinssituatie en de leeftijd van het gezinshoofd bepalen sterk in hoeverre
consumenten een meer uitgesproken voorkeur voor gemaksvoeding hebben.
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
153
TABEL 5.4 DE VERDELING VAN DE CONDITIONELE KANSEN (0-1) OM TOT DE VERSCHILLENDE
VOEDINGSPATRONEN TE BEHOREN IN FUNCTIE VAN SOCIALE ACHTERGROND (ANOVA-MCA) (N=2830)
N Gemengd voedingspatroon
Conventioneel voedingspatroon
Kant-en-klaar gericht voedingspatroon
Minimaal minder conventioneel voedingspatroon
Gemiddelde grootte (%)
65,8 13,0 14,7 6,5
Gezinssituatie (Beta en sig.)
0,315 ***
0,136 ***
0,399 ***
0,182 ***
Alleenwonende man 557 0,50 0,07 0,33 0,10 Alleenwonende vrouw
629 0,54 0,13 0,21 0,12
Alleenstaande vader 60 0,59 0,12 0,25 0,05 Alleenstaande moeder
174 0,76 0,13 0,07 0,03
Koppel zonder kind(-eren)
631 0,68 0,19 0,09 0,04
Koppel met kind(-eren)
779 0,83 0,13 0,02 0,02
Werksituatie van het gezin (Beta en sig.)
0,025
0,061 *
0,054 *
0,039
Niet-werkend gezin 1092 0,65 0,15 0,13 0,08 Minstens een werkend gezinslid
1738 0,67 0,12 0,16 0,06
Leeftijd van het gezinshoofd (Beta en sig.)
0,081 ***
0,136 ***
0,194 ***
0,022
Jonger dan 24 26 0,50 0,08 0,37 0,05 Tussen 24 en 44 jaar oud
1152 0,63 0,09 0,21 0,07
Tussen 45 en 64 jaar oud
1102 0,70 0,13 0,11 0,06
65 jaar of ouder 550 0,65 0,20 0,08 0,07 Opleidingsniveau van het gezinshoofd (Beta en sig.)
0,038
0,051 *
0,036
0,050 *
Laag 772 0,63 0,15 0,13 0,08 Midden 790 0,66 0,12 0,15 0,06 Hoog 1268 0,67 0,12 0,15 0,06 R2 11,2% 6,4% 18,3% 4,3%
*p≤0.05, **p≤0.01,***p≤0.001 Door de toepassing van de multivariate analyse op ongewogen data (N=2989) en de ontbrekende waarden van de sociale achtergrondfactoren wijken de gemiddelde geschatte clustergroottes licht af van de resultaten in tabel 5.2. Opleidingsniveau werd gemeten: laag (max. lager secundair onderwijs), midden (max. hoger secundair onderwijs) en hoog (hoger onderwijs). Dit werd geconstrueerd op basis van informatie van 6 antwoordcategorieën. Een zesde categorie ‘andere opleiding in verband met de beroepsactiviteit’ werd als missing gedefinieerd aangezien deze geen informatie geeft over het niveau van het diploma. De leeftijdscategorie < 24 jaar heeft een beperkte steekproefomgang (N=26): deze resultaten dienen voorzichtig geïnterpreteerd te worden.
HOOFDSTUK 5
Conclusie
In dit hoofdstuk heb ik mij toegelegd op de eerste doelstelling van deze studie om de rol van
gemaksvoeding in onze voedingscultuur en cuisine in kaart te brengen. Een eerste stap was het
meetbaar maken van het begrip ‘gemaksvoeding’. In de definitie die ik in dit hoofdstuk heb
uitgewerkt, werd een direct verband gelegd met het koken van maaltijden (het onderscheid
tussen de consumptie van maaltijdingrediënten en volledige maaltijden, en de categorie
‘restvoeding’ die niet gerelateerd is aan koken) en werd een hedendaagse focus op
gemaksvoeding gehanteerd (het categoriseren van ‘eerdere vormen’ van gemaksvoeding hetzij
als ‘niet-gemaksvoeding’, hetzij als ‘restvoeding’). Een tweede stap was het onderzoeken van
haar plaats in de Belgische voedingsconsumptie. Dit werd onderzocht door middel van de
Belgische huishoudbudgetgegevens uit 2005. Hiervoor heb ik een latente klasse analyse
toegepast, die een efficiënte methode bleek te zijn om patronen te vinden in de voedingsuitgaven
van gezinnen.
De resultaten bevestigen het vermoeden uit hoofdstuk 4 dat gemaksvoeding een niet meer weg
te denken plaats in onze voedingsgewoonten heeft ingenomen: een gemiddeld gezin in België
spendeert 28 procent van het voedingsbudget aan gemaksvoeding. Een interessant punt is dat
dit een bijna gelijkaardig deel van het budget uitmaakt als niet-gemaksvoeding (30%). Toch
blijkt dat, wat enkel de thuisconsumptie van producten betreft (typologie 1), de totale uitgaven
aan niet-gemaksvoeding dubbel zo groot zijn als de uitgaven aan (semi-)gemaksvoeding.
Gemiddeld genomen gebruiken ruim alle gezinnen in België in meer of mindere mate
gemaksvoeding. De cijfers in dit hoofdstuk ondersteunen de stelling van Montijn (1991, p. 85)
dat er sprake is van “een ware convenience golf”. Montijn had dat al 25 jaar geleden besloten,
terwijl sindsdien deze golf ongetwijfeld is toegenomen. Toch is niet iedereen in dezelfde mate
overspoeld door de golf van het succes van gemaksvoeding. Zo is bij ongeveer een achtste van de
Belgische bevolking sprake van een overduidelijk gebruik van gemaksvoeding, vermits haar
voedingsbudget aan volledig bereide maaltijden hoger ligt dan aan maaltijdcomponenten. Dit
voedingspatroon is vooral typerend bij jongeren, werkende gezinnen en alleenstaanden
(overwegend mannen). Dit sluit aan bij het onderzoek van Olsen, Prebensen en Larsen (2009)
dat ‘gemaksconsumenten’ bij diezelfde sociale groepen te vinden zijn (hoofdstuk 2).
Daarentegen hebben de meeste gezinnen, een gemengd voedingspatroon waarbij
gemaksvoeding een gelijkaardig deel van hun voedingsbudget uitmaakt als niet-gemaksvoeding.
Deze gezinnen schijnen in hun keuzes, een evenwicht te hebben gevonden tussen conventioneel
en kant-en-klaar. In hun totale voedingsbudget hebben de maaltijdcomponenten het overwicht
in tegenstelling tot volledig bereide maaltijden. Hiermee kan ik met zekerheid stellen dat in de
meeste gezinnen de ‘huisbereide’ maaltijd nog steeds primeert. Dit patroon is vooral te vinden
HOOFDSTUK 54 OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
155
bij koppels en gezinnen met kinderen. Uit het onderzoek van Mestdag (2007b) bleek reeds dat
bij deze gezinnen de cultuur van de gezinsmaaltijd nog steeds een belangrijk sociaal, standvastig
en gestructureerd gebeuren is. Dit lijkt eveneens tot uiting te komen in de voedingskeuzes die
deze gezinnen maken, niettegenstaande dat gemaksvoeding ook duidelijk een plaats in hun
voedingsgewoonten verworven heeft. Een fragment uit het gesprek met Helena toont hoe ze
spreekt over een ‘middenweg’. Ondanks het feit dat Helena meestal zelf kookt, geeft ze aan dat
het gebruik van kant-en-klare maaltijden soms onvermijdelijk is. Ook Jolanda tracht rationeel te
blijven door te stellen dat gemaksvoeding bij gelegenheid en in het geval van tijdsgebrek een
goed maaltijdalternatief is. Toch lijkt het koken niet het onderspit te moeten delven voor
gemaksvoeding. Die vaststelling is evenzeer of zelfs nog meer aanwezig bij gezinnen met een
conventioneel voedingspatroon. Bij ongeveer 15 procent van de gezinnen in België komt dit het
sterkst tot uiting met een onmiskenbare voorkeur voor onbewerkt, al dan niet aangevuld met
‘semi’ en geen kant-en-klaar. Deze gezinnen eten voornamelijk thuis gezien hun procentueel lage
uitgaven aan uit eten gaan. Dit voedingspatroon is voornamelijk gangbaar bij ouderen, lager
opgeleiden, niet-werkende gezinnen en gezinnen met (geen inwonende) kinderen. Bij 7 procent
van de gezinnen in België is eveneens sprake van conventionele voedingskeuzes in de zin dat ze
ook vooral met onbewerkte producten koken en haast geen kant-en-klare maaltijden
aanschaffen, niettegenstaande dat ze minder zelf lijken te koken en een groter deel van hun
voedingsbudget aan maaltijden buitenshuis spenderen. Deze voedingskeuzes kenmerken zich
vooral bij alleenwonende vrouwen en lager opgeleide gezinnen.
Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat gemaksvoeding een grote
aanvaarding geniet in de huidige maatschappij. De vraag is met welke gevolgen dit zich in onze
samenleving genesteld heeft, zoals voor de tijd die aan koken gespendeerd wordt, de betekenis
van koken, de manier waarop gezinnen (samen) eten? Vooraleer te onderzoeken in welke mate
gemaksvoeding bijdraagt tot het behoeden van de conventionele maaltijdstructuur dan wel niet
een nefaste impact heeft (hoofdstuk 8), heb ik in de volgende twee hoofdstukken aandacht voor
de organisatie en de betekenis van koken.
OOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
DSTUK 5HOOFDSTUK 4 HOOFDSTUK 5HOOFDSTU
157
DEEL 2
STRUCTUUR
HOOFDSTUK 5HOOFDSTUK 4
HOOFDSTUK 6 5HOOFDSTU
159
6.
De structuur van kookgewoonten EEN HISTORISCHE EVOLUTIE IN DE TIJDSBESTEDING AAN EN DE ORGANISATIE VAN KOKEN
We also may be looking for quite the wrong type of evidence, confusing historical fact with the
necessary myths which human beings create to help make collective sense of the social
arrangements they inherit and the social changes they experience.
A. Murcott (1997: 46), Family meals – a thing of the past?
Met de opkomst van gemaksvoeding is de schrik ontstaan dat de conventionele
maaltijdgebruiken geïndividualiseerd zijn, in verval zijn geraakt en ontdaan zijn van structuur
en sociale regels. Deze pessimistische visie werd voor België grotendeels ontkracht door de
studie van Mestdag (2007a, b). Haar onderzoek toont aan dat het nuttigen van maaltijden nog
steeds aan vaste tijdstippen gebonden en sterk gestructureerd is. De vaststelling dat de
conventionele maaltijdstructuur nog sterk standhoudt, toont aan dat de maaltijd nog steeds een
belangrijk sociaal en collectief gebeuren is (Symons, 1994). De grootste verschillen met vroeger
vallen vooral tijdens de weekdagen op (bijv. het alleen eten op sommige dagen, het ontbijt dat
overgeslagen wordt, …). Onmiskenbaar zijn er door de evoluties in de voedingsindustrie en
maatschappelijke veranderingen (bijv. het verhoogd consumptieniveau, het verdwijnen van de
huisvrouw, …), wel meer veranderingen opgetreden in de voedingskeuzes van gezinnen en in
hun kookgewoonten. Uit het vorige hoofdstuk bleek dat de grootste groep van de Belgische
bevolking op basis van gegevens uit 2005 een gemengd voedingspatroon heeft, en een
middenweg lijkt te hebben gevonden tussen gemaksvoeding en niet-gemaksvoeding, wat op
meer flexibiliteit wijst. Net daarom is het interessant na te gaan in welke mate deze flexibiliteit
zich heeft doorgetrokken in de keuken. Kortom, in hoeverre heeft het organiseren en de
structuur van het bereiden van maaltijden, meer verschuivingen en veranderingen gekend, dan
HOOFDSTUK 6
de structuur van het consumeren van maaltijden? Wat betreft deze laatste vaststelling, steun ik
op het eerder verschenen onderzoek van Mestdag (2007b).
De pessimistische stelling waarmee dit hoofdstuk begon, trekt zich door tot in de keuken, met
een bezorgdheid omtrent de invloed van gemaksvoeding op de kookvaardigheden die de rol van
de huiskok minimaliseert (Fernandez-Armesto, 2002a, b). Algemeen is de vrees dat door de
commercialisering van de voedselketen, de tijdsbesteding aan koken niet meer bepaald wordt
door sociale conventies (wanneer of hoelang te koken) en gekenmerkt wordt door collectieve
ritmes, maar door een individualistische invulling van, en ‘calculerende’ houding ten opzichte
van de tijd (bijv. door het uitbesteden van koken, individueel snacken en ‘grazen’) (Southerton et
al., 2011). Echter, indien het inderdaad zo negatief gesteld is met de kookstructuur, hoe kan de
huidige interesse in koken dan verklaard worden? Impliceert dit dat koken een exclusieve
activiteit is geworden, die mensen louter nog doen om vrienden en familie te imponeren die op
bezoek komen? Met andere woorden, in hoeverre is koken nog een dagelijkse taak?
In het vorige hoofdstuk werd vastgesteld dat de snackcultuur merkbaar aanwezig is bij alle
types consumenten. Zo nemen snacks ongeveer een vierde van de uitgaven aan ‘restvoeding’ in
beslag. Toch is dit niet overheersend en laten de overige resultaten vermoeden dat deze
snackcultuur het koken van maaltijden niet in de weg is komen te staan. Zo werd geconcludeerd
dat er nog steeds, maar hoogstwaarschijnlijk in mindere mate dan vroeger, een conventionele
groep van gezinnen bestaat die haast uitsluitend met onbewerkte producten koken (al dan niet
aangevuld met semi-gemaksvoeding) en die doorgaans ook thuis eten. Daarbij aansluitend is op
te merken dat de grootste groep consumenten (gemengd, conventioneel en in minder mate
conventioneel) in België nog steeds in hoofdzaak kookt, wat alvast een indicator is dat de
kookstructuur nog niet verloren is gegaan. Daarentegen is er een minderheid van consumenten
die helemaal in het verhaal van gemaksvoeding zijn meegegaan, waarbij ik de vraag stel of de
kookstructuur bij deze sociale groepen helemaal afwezig is of overboord is gegooid.
Om de veranderingen in de Belgische kookstructuur te onderzoeken, kijk ik terug in de tijd.
Daarbij hanteer ik dezelfde opbouw als in hoofdstuk 4 en 5, waarbij ik eerst de historische
context en recente ontwikkelingen schets, om vervolgens de overstap te maken naar het
hedendaagse. Om de veranderingen in de kookstructuur te benaderen, heb ik aandacht voor de
gemiddelde tijd die aan koken gespendeerd wordt, de tijdsstippen waarop gekookt wordt, het
percentage van de Belgische bevolking dat betrokken is bij het koken en de identiteit van de
huiskok. Daarbij valt te vermoeden dat verschillende maatschappelijke verschuivingen impact
hebben gehad (bijv. de toegenomen arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, de veranderende
gezinsvormen, het toegenomen aanbod aan gemaksvoeding, de verdere mechanisering van de
keuken, de mentaliteitswijzigingen over de verdeling van het huishoudelijk werk, de opkomst
HOOFDSTUK 6 5HOOFDSTU
161
van de vrijetijdssamenleving, de toename van tweeverdieners en de combinatiedruk, …). Om de
mogelijke signalen van deze factoren te onderzoeken, maak ik gebruik van tijdsbudgetgegevens,
gaande van 1966 tot 2005 (zie toelichting van data in hoofdstuk 3). Deze gegevens bieden de
nodige informatie om op basis van de bovenvermelde tijdsparameters (de duur van koken, de
timing en de frequentie) een beeld doorheen de tijd te construeren van de kookstructuur in
België. Aangezien de nadruk ligt op het zoeken naar patronen, regelmaten en trends in het
gedrag van mensen, bouwt ook dit hoofdstuk verder op de redeneringen van een
praktijkgebaseerde benadering, maar ditmaal met het opzet om enkel een geaggregeerd en
gemiddeld beeld op macroniveau te kunnen schetsen.
Wat betreft de vergelijking met de jaren 1966 kwam in hoofdstuk 4 reeds aan bod dat deze een
periode kenmerken waarin de keuken nog in hoofdzaak een ‘afgesloten’ werkruimte was; de
mechanisering, het materialisme en ook de consumptiesamenleving nog maar geleidelijk in
opmars waren; het assortiment aan gemaksvoeding nog niet zo uitgebreid was; de
restaurantcultuur nog niet ingeburgerd was, de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen nog maar
geleidelijk toenam en pril was, de gezinsvormen nog grotendeels ‘traditioneel’ waren en het
ideaal van de perfecte huisvrouw (die kookt) nog sterk geprezen werd. Wat vandaag als
vanzelfsprekend beschouwd wordt (bijv. een diepvriesmaaltijd, microgolfovenoven of het
gebruik om doordeweeks uit eten te gaan), was toen nog onbestaand, uiterst uitzonderlijk of
revolutionair. Bovendien worden de jaren 1950 en 1960 ook bestempeld als “the Golden Era of
the family meal” en het hoogtepunt van een collectief maaltijdenpatroon (Mestdag, 2007b, p. 74).
Echter, zoals sociologe Murcott (1997) benadrukt is het daarbij belangrijk een onderscheid te
maken tussen discours en praktijk. De vraag kan gesteld worden of het ideaal van de maaltijd en
de cultuur van de huisvrouw die kookt, zoals ook geschetst door de advertenties in hoofdstuk 4,
wel reëel aanwezig waren in het alledaagse leven van gezinnen circa vijftig jaar terug. De data
die ik in dit hoofdstuk gebruik, helpen de inzichten uit deze advertenties te ‘de-romantiseren’.
Ondanks het feit dat ook de representativiteit van deze tijdsbudgetgegevens ter discussie kan
worden gesteld, brengen deze gegevens me toch een stap dichter bij de alledaagse realiteit dan
de geïdealiseerde en de virtuele wereld die advertenties voorhouden. Vaak wordt nostalgisch
naar het verleden verwezen. Hierdoor is het van belang mythes en populaire denkbeelden te
differentiëren van de alledaagse werkelijkheid (Bahr Bugge, 2003). Om meer duidelijkheid
daaromtrent te scheppen, is het citaat van Flammang toepasselijk:
“History should not be divided into the good sunny days of yore and the bad gray
industrial present” (2009, p. 72).
HOOFDSTUK 6
Veranderingen in de kookstructuur
Vermits in hoofdstuk 4 al een uitgebreid overzicht werd gegeven van de diverse
maatschappelijke ontwikkelingen na WO II, bespreek ik enkel de impact die deze verschuivingen
hebben gehad op de tijdsbesteding aan en de organisatie van koken. Een constante vaststelling is
de afname in de gemiddelde tijd die aan koken gespendeerd wordt. Dit is een evolutie die zich in
verschillende landen in meer of mindere mate heeft doorgetrokken, samen met ook een toename
in het uitbesteden van koken en het eten van maaltijden buitenshuis. Volgens studies gaat het
daarbij om een combinatie van structurele en demografische veranderingen (op het vlak van
leeftijd, arbeidsmarkt, huishoudens, …) en gedragswijzigingen (door de introductie van moderne
en meer efficiënte kookapparatuur, nieuwe voedingsmiddelen, …). Deze evolutie komt ook meer
tot uiting tijdens de week dan tijdens het weekeinde, hetgeen ook overeenstemt met de
bevindingen van Mestdag (2007a, b). Tijdens het weekeinde zou koken ook meer als een
ontspannende vrijetijdsactiviteit worden beschouwd (Mandemakers & Roeters, 2014; Warde,
Cheng, Olsen, 2007). Wat betreft de structurele veranderingen blijken vooral belangrijke
verschuivingen te zijn gebeurd door de toename van eenpersoonshuishoudens en
eenoudergezinnen. De meeste verschillen in de tijd die mensen vandaag aan koken spenderen,
zouden dan ook merkbaar zijn op het vlak van de gezinssituatie, en het al dan niet hebben van
kinderen (Cheng et al., 2007; Mandemakers & Roeters, 2014). Ook in het vorige hoofdstuk bleek
gezinssituatie de belangrijkste factor te zijn in het verklaren van verschillen in
voedingsconsumptie.
Daarentegen tonen verschillende studies aan dat de kloof tussen mannen en vrouwen merkelijk
kleiner is geworden, vooral door de toegenomen participatie en/of interesse van mannen in de
keuken (Ekström & Furst, 2001; Warde, Cheng & Olsen, 2007). Deze evolutie maakt deel uit van
de meer algemene trend waarin mannen doorheen de afgelopen decennia meer zijn gaan
bijdragen tot de huishoudelijke taken (Sullivan, 2000). Van al de meer ‘vrouwelijke’ taken (bijv.
kuisen, strijken, schoonmaken, de was doen…) zijn mannen het meest geneigd om te koken, net
omdat het een taak is die plezier en voldoening kan geven (Glorieux et al., 2006; Ricroch &
Division, 2011). Ook Mandemakers en Roeters (2014) kwamen tot de vaststelling dat vooral
mannen met een partner meer tijd aan koken zijn gaan spenderen (en dan vooral tijdens het
weekeinde) en dat de grootste afname in de tijd besteed aan koken bij alleenstaande mannen
vast te stellen is. Kortom, het klassieke beeld van de man aan tafel en de vrouw in de keuken,
zoals weergegeven in hoofdstuk 4, is minder dominant aanwezig dan vroeger, maar niet geheel
verdwenen. Zo blijft het bereiden van de alledaagse maaltijd nog steeds in hoofdzaak een
vrouwentaak waarbij koken bij mannen, meer een optie is dat in grote mate van hun mate van
interesse afhangt (Ekström & Fürst, 2001; Murcott, 2000). Echter, ondanks deze veranderingen
HOOFDSTUK 6 5HOOFDSTU
163
blijven de verschillen standvastig, dat vrouwen, ouderen, lager opgeleiden, niet-werkenden,
koppels en gezinnen met kinderen, meer tijd aan koken spenderen dan mannen, jongeren, hoger
opgeleiden, werkenden en alleenstaanden (Warde, Cheng & Olsen, 2007). Zoals uit het vorige
hoofdstuk is gebleken, zijn het vooral deze laatste sociale groepen die een meer kant-en-klaar
gericht voedingspatroon hebben en koken vaker uitbesteden.
Ook in dit hoofdstuk ga ik na hoe en in welke mate de bovenvermelde verschuivingen hun
invloed hebben gehad op de tijd die aan koken gespendeerd wordt. De meeste van de studies
hierboven vermeld, hebben dit onderzocht voor de periode 1975-2005. Het verschil is dat ik dit
met gegevens uit 1966 in verband breng. In tegenstelling tot de jaren 1970 vormen de jaren
1966 een periode waarin het ideaal van de huisvrouw die uit liefde voor haar echtgenoot en
kinderen kookt nog sterk werd benadrukt (zie Afb. 6.1), de restaurant- en de fastfoodcultuur nog
niet doorgebroken waren en het aanbod aan diepvriesproducten nog beperkt was: kenmerken
die onmiskenbaar een invloed hebben gehad op het koken.
Afb. 6.1 (1967, nummer 52, p. 14-15)
HOOFDSTUK 6
Een langetermijnanalyse van de tijdsbesteding aan koken
Om een systematische vergelijking doorheen de tijd te kunnen maken, heb ik de Belgische
tijdsbudgetgegevens uit 1999 en 2005 compatibel gemaakt met de informatie uit het Belgische
tijdsbudgetonderzoek van 1966 (zie voor de technische details in hoofdstuk 3). De besteding van
tijd kan daarbij als een indicator opgevat worden van het belang dat (in dit geval) aan het koken
en de maaltijden gehecht wordt (Warde, Cheng & Olsen, 2007). Ondanks het feit dat de klemtoon
op het registeren van gebruiken en praktijken ligt, geven de data toch een indicatie van een
cultuur, haar tijdgeest en evoluties. Meer dan om enkele numerieke cijfers en verschillen in uren
en minuten gaat het dus om uitingen van sociale normen en waarden, idealen en voorkeuren
(Glorieux et al., 2006), maar ook andere maatschappelijke omstandigheden en materiële
condities (bijv. de mechanisering van de keuken). Toch dient ook dit genuanceerd te worden en
blijft het ook bij deze data, bij een benadering, veeleer dan een exacte afspiegeling van de
realiteit. Om de woorden van Lindquist, Hart-Davidson en Grabill te gebruiken:
“In opening access to practices that are routinized but not necessarily frequent,
diary studies can invite us into a room with a view (even if they can’t quite open the
blinds all the way)” (2010, p. 210).
In dit hoofdstuk analyseer ik de data op een manier die het meest courant wordt toegepast op
dit type van onderzoek, met de bedoeling de rol van koken in de dagelijkse organisatie van het
leven in kaart te brengen. In een eerste stap voer ik een aantal algemene beschrijvende analyses
uit in verband met veranderingen in de tijd die de Belg aan koken spendeert, in de verdeling van
koken tussen mannen en vrouwen, en de tijdstippen waarop gekookt wordt. Wat betreft de
genderverdeling van koken, volg ik de onderstaande redenering van Finse sociologen Ekström
en Fürst (2001, p. 227) om uitspraken te kunnen doen over de algemene rollenverdeling tussen
mannen en vrouwen in de keuken (uitgedrukt in percentages). Het in cijfers uitdrukken van de
verschillen tussen wat ‘traditioneel’, ‘doorsnee’ of ‘modern’ is, is niet evident, maar toch moeten
er grenzen getrokken worden, waarbij ik het model van Ekström en Fürst (hoewel opgesteld in
de context van de Noordse landen) toch overtuigend vind. De cijfers geven een algemeen
overzicht, zijn van toepassing voor de totale populatie, en dus niet enkel voor mannen en
vrouwen die in koppel leven.
HOOFDSTUK 6 5HOOFDSTU
165
TABEL 6.1 DE VERDELING VAN MANNEN EN VROUWEN BIJ KOKEN: EEN CATEGORISERING (PARTCIPATIEGRAAD)
In een tweede stap ga ik meer in detail in op de mate waarin de demografische ontwikkelingen
en verschuivingen in de structuur van de bevolking (de veranderende gezinsvormen, het
gestegen opleidingsniveau, de veroudering van de bevolking en de veranderingen op de
arbeidsmarkt) een verklaring bieden voor de evolutie en de variatie in de tijd die aan koken
gespendeerd wordt. Door deze variabelen op te nemen, controleer ik (in de mate van het
mogelijke) voor de verschillende tijdsperiodes (d.w.z. de structurele variatie) en de compositie-
verschillen (nl. de steekproefverschillen tussen de drie databanken). Op die manier kan inzicht
verkregen worden in de gedragswijzingen, zoals tijdsbudgetonderzoekers Sullivan en Gershuny
(2003) toelichten. De vraag blijft natuurlijk wat deze mogelijke gedragsverschuivingen
verklaren? Daarbij maak ik in navolging van Mandemakers en Roeters (2014) een onderscheid
tussen week- en weekenddagen, onderzoek ik de rol van gender in relatie tot de gezinssituatie
en ook de mate waarin de ontwikkelingen doorheen de tijd in functie daarvan verschillen.
Daarnaast wil ik opmerken dat de definitie van ‘koken’ in dit hoofdstuk niet enkel op het
bereiden van eten duidt, maar ook op het conserveren, het voorbereiden, het opdienen en het
afruimen van maaltijden (uitgezonderd van het afwaswerk). Deze keuze is puur methodologisch
vermits in de data uit 1966 enkel de activiteit ‘keukenwerk’ werd opgenomen als een bundeling
van de eerder vermelde keukenactiviteiten. Dit toont ook aan hoe koken in de jaren 1960 als een
‘werk’ werd beschouwd.
De koppeling tussen de drie tijdsbudgetonderzoeken ging ten koste aan heel wat detail, niet
enkel op het vlak van activiteiten (bijv. ‘koken’), maar ook op het vlak van
achtergrondkenmerken en de leeftijdselectie (bijv. 19-65 jaar). Deze gekoppelde data lenen zich
dan ook minder voor meer gevorderde analyses, maar zijn wel geschikt om maatschappelijke
evoluties te schetsen11 en de nodige historische achtergrond te schetsen voor het volgende
hoofdstuk.
11 Evenals in het vorige hoofdstuk werden studenten en inwonenden bij ouders niet opgenomen in de analyses.
Traditioneel Doorsnee Modern
Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
Deelnamepercentage ≤30% ≥85% 31-49% 61-84% ≥50% ≤60%
HOOFDSTUK 6
Resultaten
Een evolutie in de verdeling van en de tijdsbesteding aan koken
De resultaten in tabel 6.2 geven een eerste algemene indruk over de veranderingen in de
verdeling van en de tijdsbesteding aan koken. De tabel geeft een overzicht van de evoluties op
vlak van de duur van koken, de participatiegraad (nl. het deelnamepercentage van mannen en
vrouwen aan koken) en de duur per participant aan koken (enkel voor die respondenten die
gekookt hebben).
Op vlak van de gemiddelde tijdsbesteding valt op dat het werk in de keuken nu minder tijd in
beslag neemt dan vroeger: namelijk een afname van gemiddeld 9 minuten per dag, wat zeker
niet dramatisch is (een dag telt 1440 minuten, en 9 minuten daarvan zijn 0,6%). Het gaat hier
om een gemiddelde berekend los van bijvoorbeeld gender. Over het algemeen neemt het werk in
een doorsnee keuken in België nog steeds veertig minuten per dag in beslag. Op basis van de
evoluties in de participatiegraad is te bevestigen dat het koken van maaltijden in 1966 haast
uitsluitend een vrouwentaak was: ruim 90 procent van de vrouwen stond op een toevallige dag
in de keuken vergeleken met maar slechts 15 procent van de mannelijke bevolking. Het feit dat
mannen vroeger bijna nooit kookten, wordt ook duidelijk geïllustreerd door het verhaal van
Pamela, die als jonge afgestudeerde kokkin (zo werd verteld in Libelle), een vorm van
gemaksvoeding vond om iedere dag tegen bestelling een vers klaargemaakte maaltijd aan
(fortuinlijke) alleenstaande mannen te bezorgen. In het artikel, getiteld “Uw maaltijd aan de
deur”, werd geschreven:
“Met een dergelijke maaltijd dat door een lief meisje kant en klaar voor je neus
wordt gezet, is het (mannelijke) vrijgezellenleven nog zo kwaad niet. Welke jonge
vrijgezel zag niet graag zijn lievelingskostje door een lief meisje aan de deur
bezorgd krijgen?” (Libelle, 1956, nummer 48, p. 87)
HOOFDSTUK 6 5HOOFDSTU
167
Afb 6.2.( 1956, nummer 48, p. 87)
Het succesverhaal van Pamela (Afb. 6.2) is vandaag meer dan ooit actueel, maar dan in de vorm
van thuisleveringsdiensten (bijv. maaltijdpakketten), kant-en-klare schotels en allerhande
maaltijden die buitenshuis kunnen gekocht en gegeten worden en die vooral succes genieten bij
alleenstaande mannen. Toch beperkt de populariteit van bereide maaltijden zich niet meer
uitsluitend tot alleenstaande mannen, maar is ze ook verspreid geraakt bij andere lagen van de
bevolking en dan met name bij jongeren, gezinnen in ‘de drukke leeftijdsfase’ en werkende
gezinnen (zie hoofdstuk 5), die zoals verder in dit hoofdstuk zal blijken ook minder tijd in de
keuken spenderen.
HOOFDSTUK 6
TABEL 6.2 EEN HISTORISCH OVERZICHT VAN DE VERDELING VAN EN TIJDSBESTEDING AAN KOKEN
VOLGENS GENDER
Uit de bovenstaande tabel (6.2) valt op dat de aanwezigheid van mannen in de keuken de
afgelopen decennia met ongeveer 40 procentpunten gestegen is en bij vrouwen met 10
procentpunten gedaald. Dit wijst op een evolutie naar meer gelijkheid waarin de keuken zoals
verwacht een meer gedeeld domein is geworden. Deze evolutie valt vooral te verklaren door de
toegenomen participatie van mannen in de keuken tijdens de weekdagen. Echter, ondanks het
feit dat ongeveer de helft van de mannen op een doorsnee dag in de keuken werkt, blijft koken
over het algemeen nog steeds een typische vrouwelijke taak (zie infra, de verklaring van Vicky).
Wel valt op dat vrouwen die koken in 2005 er ongeveer een halfuur minder aan spenderen dan
in 1966 en ook minder vaak tijdens het weekeinde koken. De verdeling van het werk in de
keuken kan niet meer traditioneel worden genoemd (cf. tabel 6.1), maar ook niet modern of
egalitair.
Tijd besteed aan koken % participanten Gemiddelde tijd besteed aan
koken door participanten
Weekdag Weekenddag Weekdag Weekenddag Weekdag Weekenddag
N h:m N h:m % % h:m h:m
Mannen
1966 656 0:05 195 0:07 13,6 18,1 0:39 0:42
1999 1496 0:20 1496 0:25 52,3 54,8 0:39 0:46
2005 1255 0:23 1255 0:26 59,7 56,8 0:39 0:46
Vrouwen
1966 626 1:38 206 1:29 91,7 93,0 1:47 1:36
1999 1615 1:00 1615 1:02 88,2 84,2 1:08 1:14
2005 1292 0:58 1292 0:54 85,7 79,7 1:07 1:08
Totaal
1966 1282 0:50 401 0:49 51,7 56,6 1:38 1:28
1999 3111 0:41 3111 0:44 70,9 70,1 0:58 1:03
2005 2547 0:41 2547 0:40 72,9 68,4 0:56 0:59
HOOFDSTUK 6 5HOOFDSTU
169
De veranderende tijdstippen van koken
De onderstaande figuren (de zogeheten ‘tempogrammen’) geven de manier weer waarop koken
binnen het dagritme gepland wordt en hoe dit, vergeleken met enkele generaties terug,
veranderd is. De figuren laten per interval van tien minuten het percentage van mannen en
vrouwen zien dat op dat ogenblik bezig was met het klaarmaken van eten of ander keukenwerk
(inbegrepen de afwas) en het thuis eten van maaltijden. Daarbij werd ook een onderscheid
gemaakt tussen week- en weekenddagen. Gegeven het korte tijdsinterval tussen 1999 en 2005
(en de geringe verschillen tussen beide jaren, zie tabel 6.2), heb ik deze figuren enkel voor de
data uit 1966 en 2005 opgesteld. Tempogrammen zijn relevant aangezien ze inzicht geven in de
mate van structuur, fragmentering of individualisering in kook- en eetgewoonten. Met andere
woorden, de figuren geven een indicatie van de collectieve ritmes of, beter gesteld, de mate
waarin mensen op vergelijkbare tijdstippen koken en eten.
“The ordering of meals, the relationship between certain foods, rituals and norms
surrounding the activity are related to timing” (Southerton et al., 2011, p. 27).
Uit de figuren van 1966 valt duidelijk af te leiden dat koken opvallend aanwezig was in het
dagelijks leven van de meeste vrouwen. Daarnaast valt ook duidelijk het driemaaltijdenpatroon
op. Op een doordeweekse ochtend hield 10% van de vrouwen zich rond 7.00 uur bezig met het
klaarmaken van het ontbijt en zaten een halfuur later ongeveer 20% van de vrouwen en 15%
van de mannen thuis aan de ontbijttafel. De middag was kenbaar het moment bij uitstek om te
koken: om klokslag 12.00 uur stond bijna de helft van de vrouwen (45%) in hun keuken. Reeds
vanaf 10.00 uur in de voormiddag hielden zij zich bezig met het klaarmaken van het
KOKEN ALS EEN VROUWENTAAK
Vicky staat bijna dagelijks achter het fornuis. Bij de vraag wat dit betekent voor
haar, antwoordt ze:
“Het is geen plezier. Het is meer een, een van te moeten.”
In nagenoeg al de gezinnen die geïnterviewd werden (10 van de 11), bleek het
dagelijkse koken een vrouwelijke aangelegenheid. Behalve in het gezin van
Stefanie (deeltijds werkende mama van 2 jonge kinderen), is het haar
echtgenoot (voltijds leraar) die kookt, aangezien hij vroeger thuis komt van het
werk.
HOOFDSTUK 6
middagmaal. Een opvallend percentage mannen en vrouwen aten dan ook hun warme
hoofdmaaltijd tijdens de werkweek ’s middags thuis (mogelijk door een minder lang woon-werk
afstand). Na het eten volgde het opruim- en afwaswerk: van 13.00 tot 13.30 uur hield twintig
procent (bijna een vierde) van de vrouwen zich bezig met het opruimwerk en de afwas. Het
klaarmaken van het avondmaal was enigszins meer gespreid over de avond en minder collectief
dan het middagmaal. Na 19.00 uur werd er niet meer of doorgaans nog maar weinig gekookt
(minder dan 10 procent). De doordeweekse kookstructuur verschilde niet zozeer van de
kookgebruiken tijdens het weekeinde. Een zaterdag was bovendien voor velen nog een werkdag,
en er was school in de voormiddag. Dat de maaltijd vooral op zondag een belangrijk huiselijk
gebeuren was, blijkt ook uit het hoger percentage vrouwen dat rond 12.00 uur in de keuken
stond (nl. 52%) en het feit dat meer uitgebreid getafeld werd. Rond 14.00 uur hield ook een
kwart van de vrouwen zich bezig met de afwas. Ongeacht de dag van de week vormde het koken
een onmiskenbaar onderdeel in het dagelijkse leven van vrouwen.
Wat dat betreft, tonen de figuren uit 2005 enkele opmerkelijke verschillen. Ten eerste valt op
dat nog wel ontbeten wordt, maar met een minimum aan koken (deels ook door de introductie
van ‘snelle ontbijtmaaltijden’ in de jaren 1950 en 1960, zie hoofdstuk 4). Ook de gewoonte om
tijdens de werkweek ’s middags thuis een hoofdmaaltijd te koken en te eten lijkt te zijn
verdwenen en verschoven naar de avond. Dit is het logische gevolg van het toetreden van de
huisvrouw tot de arbeidsmarkt, maar ook van de toegenomen mogelijkheden om buitenshuis en
op het werk te eten en de toegenomen woon-werkafstand. Slechts 14 procent van de vrouwen
kookt vandaag ‘s middags. Tegenwoordig wordt in de meeste gezinnen in België ’s avonds
gekookt. Om 18.00 uur, het moment dat de meeste Belgen in hun keuken staan, houdt 20
procent van de vrouwen en 8 procent van de mannen zich bezig met het bereiden van het
avondeten. In vergelijking met vroeger koken sommigen ook iets later in de avond, na 19.00 uur.
Tijdens het weekeinde blijven Belgen er de voorkeur aan geven om ’s middags te koken.
Zondagmiddag is nog steeds het moment bij uitstek van de week om te koken, weliswaar minder
dan vroeger: in 1966 stonden dubbel zoveel vrouwen op een zondagmiddag in de keuken dan in
2005. Bovendien is mede door de opkomst van de afwasmachine, de manuele afwas grotendeels
verdwenen.
HOOFDSTUK 6 5HOOFDSTU
171
FIGUUR 6.1 VERLOOP VAN HET BEREIDEN, AFWASSEN EN NUTTIGEN VAN MAALTIJDEN OP EEN WEEKDAG, EEN
ZATERDAG EN ZONDAG VOOR 1966
HOOFDSTUK 6
FIGUUR 6.2 VERLOOP VAN HET BEREIDEN, AFWASSEN EN NUTTIGEN VAN MAALTIJDEN OP EEN WEEKDAG, EEN
ZATERDAG EN ZONDAG VOOR 2005
HOOFDSTUK 6 5HOOFDSTU
173
Het verband tussen tijd en timing
De volgende figuren12 geven het verband weer tussen de momenten waarop mensen koken en
eten (timing) en de tijd die ze daaraan spenderen. Per interval van zestig minuten werd de totale
gemiddelde duur van de geregistreerde kook- en eetactiviteiten (van de participanten)
berekend, beginnende binnen ieder tijdsinterval. In tegenstelling tot de bovenstaande figuren
die in de literatuur vaak gebruikt worden, is het principe van de onderstaande figuren volledig
nieuw en zelf ontworpen. De figuren geven meer duiding aan de tempogrammen en stellen mij
in staat, niet enkel te zien hoeveel mensen op welk moment van de dag koken of eten (cf. vorige
sectie), maar ook hoeveel tijd ze hieraan besteden: uitgebreid of snel. Tegelijkertijd is dit een
nuttige indicator omtrent het moment van de dag dat de hoofdmaaltijd wordt genuttigd.
Uit de figuren blijkt dat de tijd aan tafel minder verandering heeft gekend, dan de tijd die
gespendeerd wordt aan het koken. In vergelijking met vroeger zitten we bijna even lang aan tafel
dan vroeger (ongeveer dertig minuten of meer naargelang van de week of het weekeinde), maar
met een sneller klaargemaakte maaltijd. Ook de tijd die aan koken besteed wordt, schommelt
rond de dertig minuten, met een lichte toename op zaterdagavond en zondagmiddag. Het
verschil met vroeger is groot aangezien half zoveel tijd aan het koken wordt besteed, zeker wat
betreft het bereiden van het middagmaal. De figuren laten eveneens zien hoe de hoofdmaaltijd
tijdens de werkweek verschoven is van de middag naar de avond. Het is wel opmerkelijk dat
vrouwelijke en mannelijke huiskoks vandaag een bijna even groot aandeel van hun tijd aan
koken spenderen, hoewel vrouwen nog steeds iets meer dan mannen.
12 De scherpe piek-waarde van mannen die in 1966 rond 15u op zaterdag aan het koken waren, komt door het laag aantal geregistreerde kookactiviteiten. De figuren dienen dan ook in relatie met de vorige figuren (tempogrammen) geïnterpreteerd te worden. Het is vooral belangrijk te kijken naar de meest gebruikelijke tijdstippen om te koken. Daarvoor kunnen de tempogrammen de nodige inzichten brengen.
HOOFDSTUK 6
FIGUUR 6.3 DE TIJD BESTEED AAN KOKEN
OVER DE TIJD IN FUNCTIE VAN HET
MOMENT VAN DE DAG EN DE DAG VAN DE WEEK
FIGUUR 6.4 DE TIJD BESTEED AAN THUIS ETEN VAN
MAALTIJDEN OVER DE TIJD IN FUNCTIE VAN HET
MOMENT VAN DE DAG EN DE DAG VAN DE WEEK
We
ek
da
ge
n
Z
ate
rda
ge
n
Z
on
da
gen
We
ek
da
ge
n
Z
ate
rda
ge
n
Z
on
da
gen
0:0
0
0:1
5
0:3
0
0:4
5
1:0
0
1:1
5
1:3
0
1:4
5
6:00
7:00
8:00
9:00
10:00
11:00
12:00
13:00
14:00
15:00
16:00
17:00
18:00
19:00
20:00
21:00
19
66
vro
uw
en2
00
5 v
rou
wen
20
05
man
nen
0:0
0
0:1
5
0:3
0
0:4
5
1:0
0
1:1
5
1:3
0
1:4
5
6:00
7:00
8:00
9:00
10:00
11:00
12:00
13:00
14:00
15:00
16:00
17:00
18:00
19:00
20:00
21:00
19
66
vro
uw
en2
00
5 v
rou
wen
20
05
man
nen
0:0
0
0:1
5
0:3
0
0:4
5
1:0
0
1:1
5
1:3
0
1:4
5
6:00
7:00
8:00
9:00
10:00
11:00
12:00
13:00
14:00
15:00
16:00
17:00
18:00
19:00
20:00
21:00
19
66
vro
uw
en2
00
5 v
rou
wen
20
05
man
nen
0:0
0
0:1
5
0:3
0
0:4
5
1:0
0
1:1
5
1:3
0
1:4
5
6:00
7:00
8:00
9:00
10:00
11:00
12:00
13:00
14:00
15:00
16:00
17:00
18:00
19:00
20:00
21:00
19
66
vro
uw
en1
96
6 m
ann
en
20
05
vro
uw
en2
00
5 m
ann
en
0:0
0
0:1
5
0:3
0
0:4
5
1:0
0
1:1
5
1:3
0
1:4
5
6:00
7:00
8:00
9:00
10:00
11:00
12:00
13:00
14:00
15:00
16:00
17:00
18:00
19:00
20:00
21:00
19
66
vro
uw
en1
96
6 m
ann
en
20
05
vro
uw
en2
00
5 m
ann
en
0:0
0
0:1
5
0:3
0
0:4
5
1:0
0
1:1
5
1:3
0
1:4
5
6:00
7:00
8:00
9:00
10:00
11:00
12:00
13:00
14:00
15:00
16:00
17:00
18:00
19:00
20:00
21:00
19
66
vro
uw
en1
96
6 m
ann
en
20
05
vro
uw
en2
00
5 m
ann
en
HOOFDSTUK 6 5HOOFDSTU
175
Veranderingen in de tijd besteed aan koken voor verschillende sociale groepen
Tabel 6.3 laat de resultaten zien waarbij de evolutie in de tijdsbesteding aan koken (in minuten)
gecontroleerd werd voor de mogelijke impact van de populatiewijzigingen, gemeten aan de hand
van een OLS regressie. In de tabel werden ook interactie-effecten opgenomen om na te gaan in
hoeverre de evolutie verschilt tussen de gezinstypes en de veranderende rol van mannen en
vrouwen in de keuken 13 . Deze interactie-effecten werden grafisch voorgesteld om de
interpretatie te vergemakkelijken.
De eerste modellen in de tabel geven alvast een eerste indruk van de manier waarop de tijd
besteed aan koken doorheen de afgelopen jaren veranderd is, berekend voor de totale
populatie14. De cijfers tonen dat vandaag in de doorsnee Belgische keuken minder tijd aan koken
gespendeerd wordt, hoewel dit verschil enkel significant is voor een gemiddelde weekdag
(gemiddeld 11 minuten meer in 1966) en zaterdag (in 1966 gemiddeld 17 minuten meer). Op
zondag is de tijd die aan koken gespendeerd wordt niet significant verschillend met vroeger. Dit
geeft aan dat de maaltijd op zondag nog steeds een belangrijk gebeuren is.
13 Het toevoegen van interactie-effecten verandert de interpretatie van de ‘hoofdeffecten’ (modellen 3 in tabel 6.3). Ter illustratie: In het derde model voor de kookactiviteiten op weekdagen geldt het hoofdeffect van ‘gezinssituatie’ enkel voor 2005 (d.w.z. de referentiecategorie van de indicator ‘het jaar van observatie’): alleenstaande mannen besteden bijna 33 minuten minder aan koken dan vrouwen met een partner en kind(-eren). Analoog hieraan geldt het hoofdeffect van ‘het jaar van observatie’ (bijv. B=34,97 voor 1966) enkel voor vrouwen met een partner en kind(-eren) (d.w.z. de referentiecategorie van de indicator ‘gezinssituatie’): vrouwen in gezinnen met kinderen spendeerden in 1966 35 minuten meer aan koken dan samenwonende vrouwen met kind(-eren) in 2005. In 1966 spendeerden mannen met een partner bijvoorbeeld, minder tijd aan koken dan vandaag (gemiddeld 9 minuten minder): 34,97-43,97=9 minuten. Echter, om de interpretatie te vergemakkelijken werden de interactie-effecten grafisch weergegeven (figuren 6.5 en 6.6). 14 De algemene trends over de tijd wijken licht af van de resultaten in tabel 6.2 aangezien de data in tabel 6.3 niet gewogen zijn, apart bekeken zijn voor zaterdag- en zondagen en door de weglating van respondenten met ontbrekende gegevens (missing values) op een of meerdere sociale indicatoren. De resultaten in de tweede modellen stroken het best met de gegevens in tabel 6.2 aangezien deze gecontroleerd zijn voor socio-demografische factoren.
HOOFDSTUK 6
De impact van de socio-demografische kenmerken in acht genomen (modellen 2) en met de
nadruk op de veranderingen die hierin zijn gebeurd (bijv. de toename van
tweeverdienersgezinnen, alleenstaanden, …), blijft de vaststelling gelden dat de Belg vandaag
minder tijd aan koken spendeert en dan voornamelijk tijdens de week (nl. 8 minuten minder dan
in 1966). Het verschil op zaterdagen is nog maar beperkt significant (eveneens een verschil van
8 minuten). Dit wijst dus op een gedragswijziging (een, bij wijze van spreken, ‘netto-effect van
tijd’) ten gevolge van nog andere maatschappelijke veranderingen, zoals meer efficiënte
kooktoestellen, een groter aanbod aan semi-gemaksvoeding (bijv. het koken van verse bouillon
vergeleken met kant-en-klare bouillonblokjes), de ‘drukke’ vrije tijd en meer. Dit verschil lijkt,
zoals reeds gesteld, bijzonder klein, maar betreft een evolutie op populatieniveau. Ter
vergelijking: in Nederland werd eenzelfde evolutie vastgesteld tussen 1975 en 2005 en in
Frankrijk voor dezelfde periode, een afname van ongeveer 20 minuten (Mandemakers &
Roeters, 2014; Warde, Cheng, Olsen, & Southerton, 2007). Het percentage verklaarde variantie
(d.w.z. het aandeel van de variantie van de tijd besteed aan koken die verklaard kan worden
door de sociale indicatoren) is hoger in de modellen voor de weekdagen. Dit toont aan dat vooral
de doordeweekse kookactiviteiten in grote mate afhangen van iemands sociale achtergrond,
meer dan tijdens het weekeinde waar andere factoren gelden (bijv. familiebijeenkomsten,
sociale contacten, invulling van vrije tijd, cf. het verhaal van Vicky).
WEEK/WEEKEND-VERSCHILLEN IN KOKEN
Vicky vertelt:
“We nemen toch meer tijd in het weekend, alhoewel dat relatief is, maar er is toch minder stress en we
eten vaak niet of bijna niet op het middaguur omdat we laat eten ’s morgens. Als we vroeg hebben gegeten
dan wel, maar het is niet zo dat ik ’s middags en ’s avonds een hele maaltijd maak. […] Eigenlijk, het
is misschien een beetje uitgebreider. Het is niet anders gestructureerd. Nee, het zal gemakkelijker een
zelfgemaakt dessert zijn bijvoorbeeld, eerder dan een yoghurtje of… Maar er zijn ook heel veel activiteiten
in het weekend dus, het is altijd een beetje relatief.”
HOOFDSTUK 6
177
TABEL 6.3: REGRESSIE-ANALYSE VAN TIJD BESTEED AAN KOKEN (MINUTEN) NAAR JAAR VAN OBSERVATIE EN
VERSCHILLENDE SOCIALE GROEPEN
W
ee
kd
ag
en
(N
=7
20
1)
Za
terd
ag
en
(N
=3
11
3)
Zo
nd
ag
en
(N
=3
24
6)
M
od
el
1
Mo
de
l 2
M
od
el
3
Mo
de
l 1
M
od
el
2
Mo
de
l 3
M
od
el
1
Mo
de
l 2
M
od
el
3
(In
terc
ept)
3
7,8
1 *
**
91
,13
***
8
1,3
3 *
**
37
,03
***
7
4,3
4 *
**
74
,34
***
3
9,1
2 *
**
71
,95
***
6
4,4
6 *
**
Jaar
van
ob
serv
atie
(re
fcat
: 20
05
)
19
66
1
1,3
6 *
**
7,7
1 *
**
34
,97
***
1
6,7
8 *
**
8,3
4 *
8
,34
*
6,2
9
6,3
7
31
,51
***
19
99
1
,28
-1
,43
0
,38
4
,76
*
3,4
5
3,4
5
4,9
0 *
* 2
,11
1
0,2
6 *
*
Gez
inss
itu
atie
(re
fcat
: vro
uw
met
par
tner
en
kin
d)
All
een
staa
nd
e m
an
-3
8,2
6 *
**
-32
,76
***
-37
,72
***
-3
7,7
2 *
**
-4
1,5
1 *
**
-35
,59
***
All
een
staa
nd
e v
rou
w
-2
6,7
4 *
**
-21
,24
***
-25
,69
***
-2
5,6
9 *
**
-2
3,3
0 *
**
-17
,28
***
Man
met
par
tner
-54
,13
***
-4
3,1
1 *
**
-4
4,4
6 *
**
-44
,46
***
-50
,87
***
-4
0,2
6 *
**
Vro
uw
met
par
tner
-12
,01
***
-7
,27
*
-6
,67
*
-6,6
7 *
-14
,94
***
-1
1,0
9 *
Man
met
par
tner
en
kin
d(-
eren
)
-46
,76
***
-3
2,3
5 *
**
-3
2,6
7 *
**
-32
,67
***
-43
,86
***
-3
1,7
9 *
**
Wer
ksi
tuat
ie (
refc
at: n
iet
wer
ken
d)
Wer
ken
d
-2
9,0
2 *
**
-25
,23
***
-20
,66
***
-2
0,6
6 *
**
-8
,76
***
-7
,22
***
Op
leid
ings
niv
eau
(re
fcat
: laa
g)
Mid
den
-6,6
5 *
**
-6,2
5 *
**
-3
,48
-3
,48
-3,2
9
-3,4
7
Ho
og
-7
,81
***
-7
,77
***
-2,6
0
-2,6
0
-3
,88
-3
,78
Lee
ftij
d (
refc
at: 2
5-3
9)
19
-24
-5,6
23
-6
,06
*
-1
2,1
4 *
-1
2,1
4 *
-11
,03
*
-10
,30
40
-54
4,4
7 *
**
4,5
2 *
**
7
,04
***
7
,04
***
6,5
8 *
**
6,6
1 *
**
55
-65
2,0
6
4,3
0 *
*
10
,22
***
1
0,2
2 *
**
1
0,8
3 *
**
11
,62
***
Inte
ract
ie-e
ffec
ten
met
jaar
van
ob
serv
atie
19
66
*all
een
staa
nd
e m
an
-34
,20
***
-30
,93
19
66
*all
een
staa
nd
e v
rou
w
-11
,27
-8,2
9
19
66
*man
in k
op
pel
-4
3,9
7 *
**
-4
4,3
0 *
**
19
66
*vro
uw
in
ko
pp
el
-13
,79
**
7
,76
19
66
*man
in k
op
pel
met
kin
d(-
eren
)
-5
3,9
5 *
**
-5
2,3
2 *
**
19
99
*all
een
staa
nd
e m
an
0,4
51
-7,4
2
19
99
*all
een
staa
nd
e v
rou
w
-0,4
13
-8,0
2
19
99
*man
in k
op
pel
-2
,94
-13
,75
*
19
99
*vro
uw
in
ko
pp
el
-3,5
0
-8
,45
19
99
*man
in k
op
pel
met
kin
d(-
eren
)
-4
,28
-14
,13
**
Ad
just
ed R
2
0.0
07
0
.32
0
0.3
46
0
.00
5
0.1
55
0
.15
5
0.0
02
0
.15
9
0.1
70
*p≤
0.0
5, *
*p≤
0.0
1,*
**p
≤0
.00
1
HOOFDSTUK 6
Trends naar socio-demografische kenmerken
Uit figuren 6.5 en 6.6 (geconstrueerd op basis van tabel 6.3) blijkt dat ongeacht de gezinssituatie,
vrouwen nog steeds het meeste tijd aan koken spenderen, alhoewel dit sterk verminderd is ten
opzichte van vroeger. Toch wijzen de resultaten op een enigszins stijgende tendens wat betreft
de rol van de man in de keuken, zeker in gezinnen met kinderen. Enkel de tijd die alleenstaande
mannen aan koken spenderen, is nagenoeg stabiel gebleven. Zodra koppels gaan samenwonen,
nemen de meeste vrouwen de taak van koken op zich, terwijl de kooktaken bij gezinnen met
kinderen meer verdeeld worden tussen man en vrouw. Bijkomend valt op dat de kloof tussen de
verschillende gezinstypes en tussen vrouwen en mannen doorheen de afgelopen decennia
kleiner is geworden, maar zeker niet verdwenen.
Verder blijkt uit de resultaten van tabel 6.3 dat werkenden doordeweeks minder tijd aan het
koken spenderen dan niet-werkenden. Ondanks het feit dat er tijdens het weekeinde een
inhaalbeweging is (en dan vooral op zondag), blijven niet-werkenden toch wel de meeste tijd
aan koken spenderen. Wellicht kunnen niet-werkenden meer huishoudelijke taken tijdens de
week doen en zijn hun vrijetijdsactiviteiten minder op het weekeinde georiënteerd dan bij
mensen die tewerkgesteld zijn. Daarnaast speelt ook het opleidingsniveau een rol in de
tijdsorganisatie van het koken tijdens de week. Hoger opgeleiden brengen minder tijd in de
keuken door dan lager opgeleiden die bovendien in hun voedingsgewoonten meer conventioneel
gericht zijn. Wat betreft de impact van leeftijd, koken oudere leeftijdsgroepen langer dan
jongeren en mensen in de drukke leeftijdsfase (25-39 jaar). Tijdens het weekeinde komt dit
verschil nog sterker naar voren waarbij enerzijds een leeftijdseffect kan spelen (bijv. kinderen
die op bezoek komen) of (en wellicht meer waarschijnlijk) een generatie-effect (bijv. meer
belang hechten aan het conventionele koken thuis).
Op basis van de gestandaardiseerde effectparameters (niet opgenomen in tabel 6.3) blijkt dat
vooral het geslacht een grote verklaringskracht heeft: mannen spenderen significant minder tijd
aan koken dan vrouwen, ongeacht hun gezinssituatie. Deze verschillen zijn vooral duidelijk
aanwezig tijdens de week – en de zondagen: dagen waarin koken een kenbaar meer vrouwelijke
taak is. Op zaterdagen zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen in de keuken (ongeacht
hun gezinstype) merkbaar kleiner. Dat valt voornamelijk op bij mannen met een partner en in
een gezin met kinderen. Ook de impact van alleenstaand zijn is belangrijk in het verklaren van
de verschillen in de tijd die aan koken gespendeerd wordt. Nogmaals blijkt dit sterker te zijn bij
alleenstaande mannen dan bij alleenstaande vrouwen. Dit sluit aan bij de bevinding uit het
vorige hoofdstuk dat alleenstaande mannen meer ten volle in het verhaal van gemaksvoeding
zijn meegegaan dan alleenstaande vrouwen die enigszins meer aan de conventionele
voedingsgebruiken lijken vast te houden. Tenslotte blijkt ook vooral de werksituatie een
HOOFDSTUK 6
179
belangrijke invloed uit te oefenen op de tijd die aan koken besteed kan worden, hoewel dit effect
vooral tijdens de weekdagen sterk is. De variabelen opleiding en leeftijd oefenen een meer kleine
invloed uit op de tijd die aan koken besteed wordt.
FIGUUR 6.5 HET EFFECT VAN GEZINSSITUATIE OVER DE TIJD (VOOR WEEKDAGEN)15
FIGUUR 6.6 HET EFFECT VAN GEZINSSITUATIE OVER DE TIJD (VOOR ZONDAGEN)
15 In de figuren staan de jaartallen (vanwege de bewerking door SPSS) op de horizontale (categorie) as op gelijke afstand van elkaar, ondanks hun verschillende tijdspanne. Hierdoor lijkt de verandering tussen 1966 en 1999 sneller te zijn gegaan dan in de werkelijkheid.
HOOFDSTUK 6
Conclusie
In dit hoofdstuk ging de aandacht naar de wijze waarop de veranderingen in de kookstructuur
een spiegel zijn van een samenleving met meer geschoolde mensen, de toegenomen
arbeidsdeelname van vrouwen en tweeverdieners, meer eenpersoonshuishoudens, en andere
gezinssamenstellingen. De resultaten in dit hoofdstuk geven duidelijk aan dat deze
sociaaleconomische ontwikkelingen, een impact hebben gehad op de tijdsbesteding aan koken.
Toch duiden de resultaten ook op de impact van andere veranderingen (bijv. de modernisering
van de keuken, technologie en apparatuur, de toename van buitenshuis eten, maaltijden op het
werk, het groter assortiment aan [semi-]gemaksvoeding en het belang van vrije tijd) die maken
dat er in de gemiddelde Belgische keuken vandaag minder lang gekookt wordt dan in de jaren
1966. Toch blijkt er geen sprake te zijn van een verval van koken. Ondanks het feit dat er wel aan
de vertrouwde structuur van koken gesleuteld is, is deze nog grondig aanwezig.
De resultaten in dit hoofdstuk bevestigen het vermoeden uit hoofdstuk 5 dat het dagelijkse
koken nog duidelijk aanwezig is in onze voedingscultuur. Toch gaat dit met meer flexibiliteit
gepaard dan vroeger. In tegenstelling tot de structuur van de eetgewoonten die sterk
onveranderd is gebleven, zijn de verschillen op het vlak van de kookstructuur opvallend groter,
vooral tijdens de werkweek. Zo wordt tijdens een doorsnee weekdag, minder tijd aan koken
gespendeerd, en is het gebruik van ’s middags te koken, naar de avond verschoven. Daarentegen
is tijdens het weekeinde toch nog een opmerkelijk percentage van mensen die de gewoonte
behouden om ’s middags te koken, en samen aan tafel te zitten op het middaguur. Zondagmiddag
blijft dan ook voor de meeste Belgen het meest ideale moment om thuis te eten en te koken.
Kortom, vergeleken met de jaren 1960 wordt nog steeds op vaste uren gekookt, maar met een
zekere marge (d.w.z. minder vergelijkbare tijdstippen) en minder collectief (d.w.z. minder
mensen die op gelijke tijdstippen in de keuken staan) dan voorheen.
Een ander groot verschil met vroeger tekent zich af in de identiteit van de huiskok. Terwijl
koken vroeger vooral door de vrouw werd gedaan als een huishoudelijke taak (een keukenwerk)
uit noodzaak of toewijding ten opzichte van haar gezin, lijken vandaag verschillende types van
huiskoks te zijn ontstaan. Het meeste opvallende is de toegenomen betrokkenheid van mannen
in de keuken. Niettegenstaande dat in de meeste gezinnen minder tijd aan koken dan vroeger
besteed wordt en koken een nog steeds overwegend vrouwelijke taak is, zijn mannen die
samenwonen met een partner en kinderen hebben, er zich wel meer mee gaan bezighouden. Een
nadeel is dat de data geen inzicht geven in de betekenis die mensen aan koken geven. Zo kan
worden aangenomen dat koken vandaag meer betekenissen dan vroeger draagt, meer variantie
kent en een nieuwe invulling kreeg (bijv. mannen die koken, de keuken als een hobbyplaats, de
opkomst van de restaurantcultuur en moderne apparatuur). Uit de analyses blijkt dat koken
HOOFDSTUK 6
181
vroeger op een meer gelijkaardige manier ingevuld werd door vrouwen. Het feit dat koken, of
eerder de belangstelling daarvoor, de laatste jaren aan populariteit gewonnen heeft, doet
vermoeden dat koken ook meer een vrijetijdsbesteding is geworden, hoewel het nu ook nog
steeds een noodzaak kan zijn. Kortom, wat betekent koken in onze huidige samenleving? Wat
zijn de beweegredenen en motivaties van mensen om te koken? Dit vormt het onderwerp van
het volgende hoofdstuk. De vaststelling dat koken vandaag een enigszins minder dagelijks
gebeuren dan vroeger is, duidt op het belang van gegevens over meer dan een of twee dagen.
Daarom maak ik in het volgende hoofdstuk gebruik van de Vlaamse tijdsbudgetgegevens uit
2004 die informatie over een volledige week en de motivaties van tijd geven.
HOOFDSTUK 7
HOOFDSTUK 7
183
7.
De betekenis(-sen) van koken OVER DE INVULLING EN DE BETEKENIS VAN KOKEN, EN MAALTIJDOPVATTINGEN
Within the broad universal practice we call cooking, there is an almost limitless set of individual
practices.
E. Rozin (1982: 190), The structure of cuisine
In het vorige hoofdstuk werd geconcludeerd dat de kookstructuur nog steeds standvastig is,
weliswaar aangepast aan de noden en de normen van de huidige maatschappij (bijv. de
veranderende werkuren, de ontwikkeling naar een vrijetijdsmaatschappij, …) en met meer
flexibiliteit. In dit hoofdstuk heb ik aandacht voor de mensen achter deze kookstructuur: wie
staat in de keuken en met welke bedoelingen (bijv. uit plicht, om zorg te dragen voor te
kinderen, vrienden te plezieren, te ontsnappen aan de dagelijkse realiteit of gewoonweg eten op
tafel te brengen)? In dit hoofdstuk ga ik dieper in op de identiteit van de verschillende
kooktypes, hun kookgebruiken en motivaties. De conclusies uit het vorige hoofdstuk laten toe te
vermoeden dat dit meer divers is geworden (bijv. de toename van mannen in de keuken). Ook
dit kan gerelateerd worden aan de manier waarop gemaksvoeding een plaats heeft weten te
vinden in de Belgische keuken. Door het grotere aanbod aan deels of volledig bewerkte
ingrediënten, maaltijdpakketten (met recepten en klaargemaakte sauzen), fastfoodketens en de
microgolfoven, is de stap naar de keuken ook sneller gezet door mensen met minder
kookkennis. Hierdoor is koken meer in het handbereik van iedereen (Warde & Hetherington,
2008). Daarnaast heeft het uitgebreid assortiment aan gemaksvoeding (bijv. kant-en-klare
bladerdeeg, exotische kant-en-klare sauzen, …) ook heel wat taken vereenvoudigd en samen met
de modernisering van de keuken en de omschakeling naar meer open keukens, meer comfort,
variëteit, plezier en creativiteit in het koken gebracht. Zo stelt Szabo (2015) dat koken door
gemaksvoeding ook meer een ‘optie’ dan een dagelijkse noodzaak is geworden. Dit hangt samen
HOOFDSTUK 7
met het feit dat de belangstelling voor koken de laatste jaren opvallend aan populariteit heeft
gewonnen, meer een vrijetijdsactiviteit is geworden en succes geniet. Van een taak die voorheen
als louter manueel werd bestempeld, een vorm van handenarbeid, wel een vaardigheid maar
geen kunst, is koken de laatste jaren in status gestegen als een creatieve bezigheid. Dit wordt
goed geïllustreerd door kookprogramma’s die vroeger ernstig werden gebracht en hoofdzakelijk
bestemd waren voor de huisvrouw (bijv. Kijk en kook van Paula Semer) en de huidige
kookprogramma’s (bijv. Dagelijkse kost van Jeroen Meus) die gericht zijn tot een meer divers
publiek en een vorm van ‘edutainment’ zijn (namelijk, een combinatie van entertainment met
informatieverstrekking) (Bahr Bugge, 2003). Anderzijds heeft het brede aanbod aan
gemaksvoeding er toe bijgedragen dat mensen koken zijn gaan idealiseren, als een houvast in
een wereld van evolutie en een basisbehoefte die ze niet willen zien verdwijnen. De aandacht
voor koken is groot, misschien zelfs een “verzuchting”, zo schreef De Morgen (31/12/2010, p. 3).
Dit blijkt ook uit het feit dat de meeste mensen op zondag nog steeds verkiezen op het
middaguur te koken: een gewoonte die in 1966 nog vaker op een doorsnee dag werd gedaan. De
vraag is in hoeverre deze aandacht voor koken (al dan niet als een hobby, keukensnobisme of als
een verzuchting naar tijd en de essentie van het leven) ook specifiek tot uiting komt in de
dagelijkse kookgewoonten van mensen en hun beleving ervan. Daarom ga ik in dit hoofdstuk
dieper in op de invulling, de context en de betekenis van koken. Bovendien onderzoek ik hoe dit
samenhangt met de opvattingen die mensen hebben over het sociale belang van de
maaltijdstructuur (gedefinieerd als enkel het nuttigen van maaltijden), de verdeling van het
huishoudelijke werk tussen mannen en vrouwen, hun mogelijke gevoelens van tijdsdruk en
eigen visie op koken. Ik kijk naar de betekenis van koken vooral omdat dit in relatie staat met de
hoeveelheid tijd en geld die mensen aan voeding besteden, en dus belangrijk is om
gemaksvoeding beter te kaderen. Het zou interessant zijn dit in verband te brengen met de
verschillende voedingspatronen (zoals opgesteld in hoofdstuk 5), maar aangezien de data
ontbreken, onderzoek ik dit in relatie tot de sociale achtergrond van individuen. Tenslotte geeft
ook dit een indicatie omtrent de voedingskeuzes van gezinnen. Uit hoofdstuk 5 kwam naar voren
dat de maaltijd in gezinnen met kinderen nog steeds vooral zelf klaargemaakt wordt en een
huiselijke gebeuren is, maar met welke beweegredenen staan zij in de keuken? In hoeverre
verschilt hun kookgedrag van de wijze waarop alleenwonenden koken of oudere
leeftijdsgroepen en lager opgeleiden die standaard ook een meer conventioneel
voedingspatroon hebben (en misschien meer naar neophobia neigen)? Met andere woorden,
door in dit hoofdstuk specifiek te kijken naar de betekenissen van koken hoop ik een
waardevolle bijdrage te leveren tot het begrijpen van de rol van gemaksvoeding in de Belgische
kook- en eetgewoonten. Om dit te onderzoeken maak ik gebruik van de Vlaamse
tijdsbudgetgegevens uit 2004 waarin specifiek gepeild werd naar de motieven van het handelen.
HOOFDSTUK 7
185
Dit laatste maakt deze data tot op heden uitzonderlijk, ondanks het feit dat de gegevens
inmiddels een decennium oud zijn, toen de belangstelling voor koken nog niet zo
gepopulariseerd was als nu. Hier moet ik dus opmerken dat mijn resultaten enigszins
genuanceerd moeten worden in het interpreteren van ‘het hedendaagse’. Niettemin zijn dit de
meest recente beschikbare gegevens inzake de tijdsbesteding- en beleving van mensen. Om te
onderzoeken wat koken in onze voedingscultuur betekent, pas ik evenals in hoofdstuk 5 en in
relatie met de literatuur, een praktijkgebaseerde benadering toe. Op die manier wil ik nagaan in
welke mate koken meer is dan enkel een activiteit om eten te bereiden.
Wat is koken?
Net zoals ook gemaksvoeding moeilijk te omschrijven is, is ook het begrip ‘koken’ niet eenvoudig
om in een enkele definitie te vatten (Marshall, 2005). Wanneer aan mensen gevraagd wordt
koken te omschrijven, varieert dit van een alledaagse routine gericht op loutere maagvulling tot
een creatieve bezigheid, een sociale plicht, een plezier, een manier om te onthaasten, aan de
realiteit te ontsnappen of een activiteit waaraan mensen hun identiteit ontlenen of die ze ten
allen tijde willen vermijden en uitbesteden (Miles, 2005; Short 2006; 2003; Trubek 2013).
Kortom, uit de literatuur blijkt dat koken verschillende secundaire betekenissen heeft, meer dan
enkel ‘het klaarmaken van voedsel voor consumptie’ zoals het lexicaal omschreven wordt
(Belasco, 2002a). In tijdsbudgetonderzoek wordt koken standaard onder de rubriek
‘huishoudelijk werk’ geplaatst, terwijl sociologen Mandemakers en Roeters (2015, p. 122)
beklemtonen, dat koken eveneens aan de rubrieken persoonlijke verzorging en vrije tijd kan
gelinkt worden en als gevolg tussen de ‘klassieke’ categorieën van tijdsbesteding schommelt.
“The word ‘cooking’ is clearly loaded and gives rise to a series of questions
regarding who does it; for whom; on what occasions; and how do they feel about
it?” (Jackson, 2013, p. 59)
Om de visie van Jackson te benaderen, tracht ik het begrip ‘koken’, dat in tijdsbudgetonderzoek
standaard ruim ingevuld wordt (bijv. het bakken van een cake, het opwarmen van een kant-en-
klaarmaaltijd in de microgolfoven, het snijden van groenten, het volledig zelf koken van een
gerecht, …), te specificeren door aan de hand van de invulling, de context en de subjectieve
beleving ervan, verschillende kooktypes (d.w.z. practices as performances, zoals toegelicht in
hoofdstuk 3) te differentiëren.
“Nothing indicates that the same lexically defined activity has always, under all
circumstances, the same meaning” (Elchardus & Glorieux, 1999, p. 6).
HOOFDSTUK 7
Dat de activiteit ‘koken’ in tijdsbudgetonderzoek breed geïnterpreteerd wordt en verschillende
kookgebruiken, technieken en handelingen omvat, doet recht aan de veelzijdigheid van koken.
“Cooking today means a heterogeneous mix of the fresh, the raw and the pre-
prepared, the new and the traditional, the technological and the manual” (Short,
2006, p. 113).
Kortom, koken kan betrekking hebben op verschillende gebruiken, gewoonten en ervaringen die
naargelang van de gelegenheid, de context en verschillende individuen kunnen verschillen.
Sommige mensen willen helemaal niet koken of toch niet altijd, anderen hoeven niet te koken,
staan enkel in de keuken wanneer ze er zin hebben, voelen zich innerlijk ‘verplicht’ dagelijks te
koken (bijv. Sandra) of genieten ervan af en toe de kans te hebben het niet te moeten doen
(Short, 2006; bijv. de getuigenis van Rita).
Over de rol van sociale achtergrond en gezinskenmerken
Dat koken stilaan ook een vrijetijdsactiviteit is geworden, wordt vaak in verband gebracht met
de toegenomen participatie van mannen in de keuken. Beide aspecten zijn relatief nieuw, toch
wat het thuis koken betreft (en dus niet het koken op professionele basis meegerekend). Zoals in
een rapport van Future Foundation wordt vermeld:
DE BETEKENIS VAN KOKEN
Sandra (deeltijds werkend) kookt dagelijks. Ze hecht veel belang aan het samen
eten met haar gezin en kookt graag.
Rita (mama van zes kinderen) kookt meestal 5 dagen in de week. Anders dan
Sandra, kan Rita ervan genieten eens niet te moeten koken. Ze vertelt:
“Bij mij zijn ook alle redenen goed om een keer niet te moeten koken. Dat geef ik toe, want ik, ik…,
dat is moeten, dat is van moeten, koken… dat moet ge omdat dat… omdat dat moet, omdat dat gezond
is, omdat ik anders honderd kilo zou wegen als ik zelf niet zou koken, dus allez. Mijn kinderen zijn nu
gelukkig allemaal mager, maar ik, ik moet al fel opletten. Dus ja, ik weet dat dat moet hè. Allez ja,
afwisseling en gezond en… . Maar als ik het een keer kan gedaan krijgen om het een keer niet te moeten
doen, dan ga ik zeker [lacht]… op de kar springen.”
HOOFDSTUK 7
187
“The tension between cooking and masculinity has been resolved. It is now perfectly
acceptable for men to show a passion for food” (2008, p. 6).
Om geen afbreuk te doen aan hun mannelijkheid, zouden mannen vooral de nadruk op de
vrijetijdsbeleving van koken leggen om zich zo te distantiëren van de conventionele
beeldvorming omtrent koken als een typisch vrouwelijke, alledaagse zorgtaak en verplichting
(Future Foundation, 2008). Dat koken bij mannen veeleer om een ‘showkoken’ en bij vrouwen
om een ‘zorgkoken’ zou gaan, zoals Nederlands sociologe Edith Dourleijn (2009) het omschrijft,
werd reeds in de literatuur uit de jaren 1980 aangekaart: een periode waarin het aandeel
mannen dat kookt geleidelijk begon toe te nemen. Zo stelde Adler in 1981 dat het koken bij
mannen vooral om het verzorgen van het ontbijt op zondag zou gaan, het koken voor vrienden
en de ‘kunst’ van het barbecueën (het controleren van het vuur en het grillen van het vlees
tegenover de bereiding van de salades door vrouwen in de keuken). Met andere woorden, bij
mannen zou het meer om de beleving, het plezier, de uitdaging en de taak van het koken zelf
gaan (het plannen, de [voor]bereiding, …). Daarentegen zou het bij vrouwen meer omtrent het
relationele en het symbolische aspect van het koken gaan, het plezieren van en het zorg dragen
voor anderen (Aarseth & Olsen, 2008; Charles & Kerr, 1988; De Vault, 1994; Szabo, 2015). In dat
opzicht zou het koken bij vrouwen meer persoons-georiënteerd zijn, en meer gefocust zijn op de
bedoelingen ervan (de zorg, de plicht, het verwennen van haar gezin, het waken over hun
gezondheid en welzijn, …) (Beagan, Chapman, Sylva, & Bassett, 2008; Charles & Kerr, 1988; De
Vault, 1994). Dit zorgaspect maakt dat vrouwen meer uit emotionele overwegingen zouden
koken en ook meer gebonden zouden zijn aan de culturele verwachting voldoende tijd, werk en
moeite in het koken te investeren (Neuhaus, 2003). Om terug te komen op het jaren ’80-
onderzoek van Adler:
“His is festal, hers ferial, his is socially and gastronomically experimental, hers
mundane, his is dish-specific and temporally-marked, hers diversified and
quotidian, his is play, hers is work” (1981, p. 51).
HOOFDSTUK 7
De eerder vermelde woorden van Adler (ibid.) hebben verschillende onderzoekers aan het
denken gezet en tot de vraag geleid in hoeverre het koken tussen mannen en vrouwen verschilt.
Sommige studies bevestigen het bovenstaande denken, anderen nuanceren het, maar
ontkrachten het zeker niet. Zo wijst onderzoek bijvoorbeeld uit dat mannen koken, inderdaad
meer dan vrouwen, als een creatieve en vrijetijdsbezigheid definiëren, ondanks het feit dat dit
ook bij hen (hoewel in mindere mate dan bij vrouwen) een in de eerste plaats sociale handeling
en verplichting is (Poulain, 2002). Dit valt ook af te leiden uit het feit dat vooral mannen in
gezinnen met kinderen de laatste decennia meer zijn tijd gaan spenderen aan koken, zoals
vastgesteld in hoofdstuk 6. Sociologe Szabo (2012, p. 623) omschrijft het kookgedrag bij mannen
dan ook als een combinatie en vorm van “work-leisure”. Dat het nu occasioneel, met regelmaat of
dagelijks is, feit is dat mannen er merendeels plezier in scheppen, zo blijkt uit een
interviewstudie van Alex Miles (2005). De ervaring van koken hangt ook sterk af van de context
die mannen (bewust of onbewust) zo aangenaam mogelijk zouden creëren (bijv. door tijdens het
koken een glas wijn te drinken, naar muziek te luisteren, samen met anderen te koken,
OVER DE ROL VAN ROUTINE IN DE BETEKENIS VAN KOKEN
Jolanda vertelt:
“Koken is niet iets dat ik heel graag doe. […]. Het is niet mijn passie. Het is niet…Ik doe het met het
boek open in mijn hand en dan zo: ‘ok, dan moet ik dit doen, dan moet ik dit doen.’ Mijn man is veel
creatiever. Die gaat dat tijdens het weekend [doen]. Dus ik maak alles klaar in de zin van ‘hier zijn alle
ingrediënten’ en ik heb misschien een schotel klaargemaakt, de groenten, maar hij doet dan het vlees hè.
Hij is veel creatiever, hij springt daar creatiever mee om. Voor mij is het meer ook omdat, je moet het echt
iedere dag klaar hebben op tijd. Als je iets speels kunt maken, zoals hapjes, dan is dat leuk. Maar als je
voor de zoveelste keer puree met dinges, met dinges moet klaarmaken, daar zit geen originaliteit in.”
Simone (deeltijds werkend) kookt 4 à 5 keer per week. Ze vertelt:
“Ik denk dat ik de dagdagelijkse pot wel goed kan koken. Mijn man is denk ik iets beter in het koken
van maaltijden als we mensen zouden uitnodigen bijvoorbeeld. Ik denk ook omdat hij dat liever doet dan
ik [lacht]. Bij mij is het echt een beetje van het moeten, het koken. Het is gewoon iets dat moet gebeuren.”
Ook in het gezin van Helena is het voornamelijk haar partner die kookt bij
bezoek.
“Als het een gepland bezoek is, dan kookt mijn echtgenoot. Dat is misschien een
mannelijk ding. Als ze, als ze publiek hebben dan vinden ze dat heel prettig. Dus
bij bezoek is het altijd mijn echtgenoot die kookt.”
HOOFDSTUK 7
189
uitgebreid de tijd ervoor te nemen of net van de sensatie te houden snel, praktisch en behendig
te koken), zo concludeerde Szabo (2012) uit haar observatiestudie. Ook Cairns, Johnston en
Baumann (2010) kwamen op basis van interviews (met ‘hobbykoks’) tot de conclusie dat
mannen koken veeleer als een hobby beschouwen (bijv. het plezier van het verder aanscherpen
van hun kookkennis en vaardigheden). Niettegenstaande dat koken bij vrouwen ook een hobby
kan zijn, is de invulling ervan breder, ten gevolge van het zorgaspect en de alledaagse routine
van koken. Koken is bij mannen meer dan bij vrouwen afhankelijk van hun mate van interesse
(Ekström & Fürst, 2001; cf. Vicky, hoofdstuk 6).
Uit het vorige hoofdstuk bleek dat de gezinssituatie een belangrijke rol speelt in de tijd die aan
koken gespendeerd wordt en hoogstwaarschijnlijk ook verband houdt met de betekenis van
koken. Zo hangt de betekenis van koken sterk samen met het sociale belang van de maaltijd (het
gezelschap aan tafel, het zorgaspect van koken, de appreciatie, …) met het gevolg dat wanneer
dit sociaal aspect wegvalt (zoals bij alleenwonenden), koken veeleer als een noodzaak gezien
wordt, als een taak die louter moet gebeuren. Dit toont aan dat het sociale gegeven van de
maaltijd boven de primaire behoefte van eten primeert. Het samen eten met anderen geeft zin
en betekenis aan het werk dat in de keuken gespendeerd wordt (Sidenvall, Nydahl, & Fjellström,
2000). Wanneer dit niet aanwezig is, geven mensen veeleer de voorkeur aan snel en
gemakkelijk. Ook in hoofdstuk 5 werd getoond dat de consumptie van gemaksvoeding vooral bij
alleenwonenden in de smaak valt en minder bij koppels en gezinnen met kinderen, waar de
nadruk meer op de sociale en de conventionele component van de huisbereide maaltijd ligt. Dit
geldt ook voor oudere leeftijdsgroepen (+ 55 jaar) die koken ook als een typische vrouwelijke
zorgtaak en belangrijke alledaagse plicht beschouwen. Bij jongere leeftijdsgroepen zou dit
conventionele beeld minder spelen en zou het accent meer op de vrijetijdsbeleving van koken
liggen, als een creatieve activiteit, hoewel dit vanwege hun levensfase (gebrek aan kennis en/of
tijd) ook als een meer lastige karwei kan aangevoeld worden (Ekström & Fürst, 2001; Poulain,
2002).
Daarnaast zouden het ook vooral de jongere generatie mannen zijn die zich met het koken
bezighouden en een meer alledaagse rol in de keuken opnemen. Zo vonden Bove en Sobal
(2006) dat koken bij mannen sterker leeftijdsgerelateerd en generatiegebonden is tegenover
vrouwen die ongeacht hun leeftijd koken.
In dit hoofdstuk wil ik aan de hand van de tijd die mannen en vrouwen in de keuken spenderen,
nagaan in hoeverre de hoger vermelde visies, met de realiteit stroken door aandacht te besteden
aan de dagelijkse context waarin ze koken, hun kookmotivaties en rol van sociale achtergrond.
Alhoewel de meeste studies hierover (vanwege de nadruk op betekenis) meestal vanuit een
kwalitatief en individueel perspectief vertrekken (via interviews of observaties), bekijk ik dit
HOOFDSTUK 7
vanuit een kwantitatief perspectief en geïnspireerd door de ideeën van een praktijkgebaseerde
benadering. De benadering geeft de mogelijkheid inzicht te krijgen in de betekenis van
handelingen en de daarbij horende sociale normen, maar met het voordeel dit op een grote
steekproef te kunnen doen.
De invulling en betekenis van koken in onze maaltijdstructuur
Een typologie van koken
Centraal in dit hoofdstuk staat de vraag hoe mensen omgaan met hun tijd om te koken in
verschillende alledaagse situaties. Evenals in kwalitatieve studies leg ik daarbij de nadruk op de
subjectieve beleving van koken. Om hierover inzichten te kunnen krijgen, baseer ik mij op het
artikel Consumption and theories of practice van Warde (2005) en stel ik de vraag welke
kookpatronen het meest gangbaar zijn, in hoeverre deze gewoonten meer van toepassing zijn
voor sommige types van individuen, gezinnen en sociale groepen en samenhangen met andere
opvattingen en overtuigingen over het koken, de maaltijd of de verdeling van het huishoudelijk
werk. Om verschillende kookpatronen op te stellen, pas ik evenals in hoofdstuk 5 een
praktijkgebaseerde benadering toe, maar ditmaal met het doel het hoe, wanneer en waarom van
koken in kaart te brengen aan de hand van tijdsbestedingsdata. Daarbij volg ik de stelling van
Reckwitz:
“A ‘practice’ (Praktik) is a routinized type of behaviour which consists of several
elements, interconnected to one other: forms of bodily activities, forms of mental
activities, ‘things’ and their use, a background knowledge in the form of
understanding, know-how, states of emotion and motivational knowledge. A
practice – a way of cooking, of consuming, of working, of investigating, of taking
care of oneself or of others, etc. – forms so to speak a ‘block’ whose existence
necessarily depends on the existence and specific interconnectedness of these
elements, and which cannot be reduced to any one of these single elements.
Likewise, a practice represents a pattern which can be filled out by a multitude of
single and often unique actions reproducing the practice” (2002, p. 249-250).
Om een activiteit als koken zo volledig mogelijk te kunnen vatten, zoals Reckwitz stelt, leg ik mij
toe op verschillende indicatoren die verband houden met de structuur van koken, zoals de
gemiddelde kookduur, het aantal kookactiviteiten (dagelijks of meer occasioneel), de tijdstippen
en de context (alleen of in gezelschap, met of zonder hulp, de aandacht enkel op het koken
gericht of multitasking) in relatie met de subjectieve beleving van tijd. Dit brengt me tot zeven
HOOFDSTUK 7
191
indicatoren (tabel 7.2) om te ontdekken welke en hoeveel kooktypes in Vlaanderen bestaan.
Daarbij maak ik een onderscheid tussen de kookactiviteiten doordeweeks en tijdens het
weekeinde, wat het totaal op 14 indicatoren brengt. In het vorige hoofdstuk stelde ik immers
vast dat het koken tijdens het weekeinde minder grote veranderingen over de tijd heeft gekend
dan tijdens de week, zeker wat betreft het koken op zondag. Daarom is het interessant na te
gaan hoe dit zich vertaalt in andere manieren van koken en ervaringen tijdens de week versus
het weekeinde. Om te onderzoeken in hoeverre deze indicatoren zich laten bundelen in
verschillende types van huiskoks, maak ik gebruik van de Vlaamse tijdsbestedingsdata uit 2004
(zie hoofdstuk 3). Dit doe ik in het bijzonder omdat deze data informatie verschaffen over de
alledaagse gebruiken van mensen voor een volledig week, maar ook over de context van het
handelen en de kookmotivaties of subjectieve beleving van tijd. Bij de rapportering van
activiteiten, dienden respondenten hun tijdsbesteding steeds te motiveren in termen van vier
betekenissen: uit verplichting, noodzaak, plichtsbesef (om anderen te plezieren) en/of plezier.
Deze betekenissen refereren naar de achterliggende bedoelingen, attitudes, waarden en normen
die belangrijk geacht worden (Elchardus & Glorieux, 1989). De eerste twee motivaties hebben
een meer instrumenteel karakter, hetzij in de zin dat het door anderen wordt opgedrongen en
als een verplichting aanvoelt, hetzij omdat het nu eenmaal nodig is en het niet anders kan (bijv.
om eten op tafel te brengen). Bij de laatste twee motivaties spelen meer interne beweegredenen
een rol (zoals de behoefte om zorg te dragen voor anderen of affectie te uiten) of gaat het meer
over persoonlijke drijfveren (bijv. het beleven van plezier of de voldoening te hebben een
lekkere maaltijd klaargemaakt te hebben). Terwijl de eerste twee motivaties een indicatie
kunnen geven van een taakgerichte houding ten opzichte van koken, kunnen de laatste twee
motivaties enkele conclusies toelaten over de mate waarin koken vanuit een persoons-
georiënteerd perspectief ervaren wordt (hetzij met de focus naar anderen, hetzij naar zichzelf).
Evenals in hoofdstuk 5, stel ik de 14 indicatoren op in functie van het percentage van de tijd die
aan koken besteed wordt om zodoende na te gaan welke van de verschillende
antwoordcategorieën het overwicht heeft (bijv. of iemand meestal alleen kookt of meestentijds
samen met anderen).16
In een eerste meer verkennende fase bestudeer ik de tijdsbesteding en de participatiegraad van
mannen en vrouwen in de keuken in het algemeen (N=1519 respondenten). Om vervolgens de
verschillende kooktypes te onderscheiden, gebruik ik de informatie van mannelijke en
vrouwelijke huiskoks (d.w.z. participanten), zonder ontbrekende informatie betreffende hun
kookcontext (N=1210 respondenten), gekoppeld aan de informatie van de respondenten die
16 Studenten en inwonenden bij ouders zijn niet opgenomen in de analyses.
HOOFDSTUK 7
tijdens de registratieweek niet gekookt hebben (N=280 respondenten). Door ook deze laatste
groep van mensen op te nemen, krijg ik een algemeen beeld van de rol van koken in het
alledaagse leven van Vlamingen. Later in dit hoofdstuk werk ik deze typologie dieper uit door ze
eerst in verband te brengen met de achtergrondkenmerken van individuen (hun gezinssituatie,
werksituatie, leeftijd en opleidingsniveau) en vervolgens ook met enkele van hun persoonlijke
attitudes, ideeën en gevoelens, relevant voor dit onderzoek. Daarbij heb ik aandacht voor de
manier waarop individuen zelf over hun rol in de keuken denken en (indien van toepassing) ook
die van hun partner (beide uitgedrukt als een percentage), maar ook voor hun houdingen ten
opzichte van de traditionele genderverdeling van taken, de conventionele maaltijdstructuur
(gericht op het nuttigen van maaltijden) en hun gevoelens van tijdsdruk. Voor deze laatste drie
indicatoren heb ik drie ‘somschalen’ geconstrueerd met somscores gaande van 0 tot 100. Hoe
hoger deze scores, des te conventioneler hun opvattingen over de rollen van mannen en
vrouwen, hoe groter het belang dat ze hechten aan een conventionele maaltijdstructuur of hoe
drukker ze zich voelen. Voor de constructie van deze drie somschalen, heb ik mij op
verschillende items gebaseerd uit de TOR04-vragenlijsten, op basis waarvan de respondenten
aan de hand van een ‘vijfpuntenschaal’ dienden aan te geven in hoeverre ze er akkoord mee
gingen, gaande van ‘helemaal niet akkoord’ tot ‘helemaal akkoord’ (zie in bijlage voor meer
technische gegevens, bijv. over de diverse items die gebruikt werden). Deze laatste analyses
stellen me in staat na te gaan in hoeverre de alledaagse kookgebruiken en de gedragingen van
mensen ook effectief overeenstemmen met hun eigen persoonlijke opvattingen, ideeën en visies.
Tegelijkertijd is dit ook manier om de typologie te valideren. Een nadeel is dat de data geen
informatie geven over de maaltijdgelegenheden (‘alledaags’ of veeleer ‘speciaal’) en de
ingrediënten die gebruikt worden. Hierdoor kan de rol van gemaksvoeding of de impact van de
kookgelegenheid in dit hoofdstuk niet onderzocht worden.
Resultaten
Een typologie van koken op basis van tijdsbesteding
Vrouwen spenderen gemiddeld meer tijd in de keuken dan mannen. De gemiddelde tijd die
vrouwen aan koken besteden, ligt op weekbasis bijna driemaal hoger dan bij mannen:
respectievelijk 5u20’ tegenover 1h48’. Op basis van de data blijkt dat 56 procent van de mannen
minstens een keer doordeweeks kookt, vergeleken met 95 procent van de vrouwen. Gemiddeld
staan mannen 1u16’ in de keuken voor gemiddeld 2 kookactiviteiten, vrouwen daarentegen
bijna 4 uur voor gemiddeld vijf kookmomenten. Tijdens het weekeinde kookt 40% van de
mannen voor gemiddeld een halfuur voor één kookactiviteit. Bij vrouwen nemen hun
HOOFDSTUK 7
193
kookactiviteiten in het weekeinde drie keer zoveel tijd in beslag, namelijk gemiddeld 1u21’.
Daarbij kookt 79 procent van de Belgische vrouwen in het weekeinde voor gemiddeld 2
kookmomenten. Ondanks het feit dat er dus wel degelijk sprake is van een toegenomen
percentage mannen dat kookt, is er van een ‘democratisering’ in de keuken, zoals Meah en
Jackson (2013) het noemen, (nog) geen sprake. Om de woorden van Inness te gebruiken:
“Even today, millions of women are convinced that their place is in the kitchen;
millions of men are convinced that their place is anywhere but the kitchen” (2001,
p. 9).
De bovenstaande bevindingen doen me besluiten dat koken bij vrouwen nog steeds een meer
dagelijkse taak is dan bij mannen. De vraag is hoe dit tot uitdrukking komt in de wijze waarop ze
koken en hun kookactiviteiten beleven. Ligt de nadruk bij vrouwen inderdaad meer op het
zorgaspect (en de verplichting) van koken en bij mannen op plezierbeleving?
De resultaten (tabel 7.1) wijzen uit dat er zes kookpatronen zijn (afgeleid a.d.h.v. de BIC-
indicator). De BIC waarden van de modellen met zeven of acht kookstijlen wijzen op een minder
goede aansluiting bij de data. Tegenover een model met vijf kookpatronen levert een zes-
clustermodel maar een beperkte meerwaarde, althans statistisch. Inhoudelijk wijst het op een
cruciaal verschil waarbij het type van huiskoks die koken als een belangrijke zorgtaak
beschouwen (meer uitleg verder) opgesplitst wordt naargelang van de tijd die ze aan koken
spenderen. Er zijn zes kooktypes in Vlaanderen die koken elk op een andere manier invullen en
ervaren. In wat volgt bespreek ik hetgeen hun kookactiviteiten van elkaar onderscheidt. Ik
bespreek ze naargelang van hun grootte. De namen die ik aan de clusters geef, zijn gebaseerd op
de belangrijkste kenmerken van de clusters en niet gebaseerd op de literatuur.
TABEL 7.1 INDICATOREN TER BEPALING VAN HET OPTIMALE CLUSTER MODEL
De eerste en tegelijkertijd ook grootste cluster (tabel 7.2) betreft het koken van ongeveer 25
procent van de Vlaamse bevolking. Individuen in dit kooktype koken enkele keren tijdens de
week (hoogstens vier keer) en niet tijdens het weekeinde. Gemiddeld brengen ze niet veel tijd
door in de keuken. Ondanks het feit dat ze in de eerste plaats koken toch als een noodzaak en
BIC Δ BIC AIC Δ AIC CAIC Δ CAIC
1-cluster model 57057,11 56728,11 57119,11
2-cluster model 43407,58 13649,53 42786,74 13941,37 43524,58 13594,53
3-cluster model 39621,32 3786,263 38708,63 4078,113 39793,32 3731,263
4-cluster model 37405,33 2215,993 36200,78 2507,843 37632,33 2160,993
5-cluster model 36764,44 640,8841 35268,05 932,7337 37046,44 585,8841
6-cluster model 36678,76 85,6806 34890,52 377,5303 37015,76 30,6806
7-cluster model 36754,92 -76,1563 34674,83 215,6933 37146,92 -131,156
8-cluster model 36775,15 -20,2347 34403,21 271,6149 37222,15 -75,2347
HOOFDSTUK 7
ietwat plicht en verplichting aanvoelen, beleeft dit kooktype van alle andere huiskoks die tijdens
de week koken, het meeste plezier aan deze activiteit. Ik benoem deze cluster als het week-
kooktype.
In vergelijking met het week-kooktype staan mensen in het tweede kooktype, ongeveer twintig
procent van de Vlamingen, wel vaker in de keuken, in de zin dat ze niet enkel tijdens de week
maar ook tijdens het weekeinde koken, maar zeker niet dagelijks. Tijdens het weekeinde ligt het
accent minder dan tijdens de week op de noodzaak en de verplichting van het koken en meer op
het zorgaspect en de plezierbeleving ervan. Huiskoks in deze cluster koken doorgaans in
aanwezigheid of zelfs ook samen met andere leden van het gezin en spenderen hun aandacht het
meest van alle clusters haast exclusief aan het koken. Ik bestempel deze cluster als het week-en-
weekend-kooktype.
De derde cluster omvat ongeveer twintig procent van de Vlaamse bevolking en gaat om mensen
die niet koken, kortom het nooit-kooktype.
Individuen in het vierde kookpatroon koken meer frequent vergeleken met de eerste twee
besproken kooktypes. In tegenstelling tot alle andere clusters die doorgaans in aanwezigheid
van anderen koken, staan huiskoks in deze cluster haast steeds alleen in de keuken (alhoewel
iets minder tijdens het weekeinde). Dit lijkt ook een weerslag te hebben op de betekenis van
koken die huiskoks in dit type het meest dan alle andere clusters, als een puur noodzakelijke
huishoudkarwei en verplichting aanvoelen (vooral tijdens de week). Wat betreft de tijdstippen
van koken, zijn er geen grote verschillen vast te stellen tussen de verschillende kooktypes:
gedurende de week wordt vooral tijdens de avond gekookt en in het weekeinde ’s middags
(overeenkomstig met de bevindingen uit hoofdstuk 6). Toch valt op dat huiskoks in dit vierde
kooktype een hogere kans hebben om doordeweeks ’s middags te koken. In totaal laat ongeveer
17 procent van de Vlamingen zich kenmerken door dit, wat ik gedefinieerd heb, als het
alledaagse-noodzaak-kooktype.
In het vijfde kooktype gaat het om huiskoks (ongeveer 15 procent van de respondenten) die het
meeste tijd aan koken spenderen van alle clusters, het vaakst en dagelijks in de keuken staan. De
conditionele kans om het koken met andere huishoudelijke taken (afruim, afwas en opkuis) te
combineren, is het hoogst in dit kooktype. Vergeleken met de andere clusters kookt dit kooktype
het meest in aanwezigheid van de partner en/of kinderen en met het grootste plichtsgevoel. Ik
duid deze cluster als het alledaagse-zorg-kooktype.
De laatste en de kleinste cluster (5%) omvat de kookactiviteiten van huiskoks die enkel tijdens
het weekeinde koken en dit in de eerste plaats als een belangrijke vrijetijdsactiviteit zien. Voor
hen staat koken synoniem aan ontspanning, vrije tijd en gezellig samenzijn. Zo combineren ze
HOOFDSTUK 7
195
hun kookactiviteiten ook meer dan de andere huiskoks met vrijetijdsbestedingen en koken ze
ook vaker samen met anderen. Het gaat hier om het -weekend-hobby-kooktype.
Samenvattend kan gesteld worden dat er geen sprake is van een kooktype dat heel dominant is.
Alle clusters zijn ongeveer gelijk in omvang, met uitzondering van het weekend-hobby-kooktype
dat maar een klein segment van de Vlaamse bevolking betreft. Uit de analyses valt op dat koken
in de eerste plaats als een huishoudelijke en noodzakelijke taak opgevat wordt, niettegenstaande
dat de keuken ook meer dan enkel een (werk-)plek om te koken, ook een plek van ontmoeting en
gezellig samenzijn is, waar tijd met het gezin en de kinderen wordt doorgebracht, en koken ook
een ontspannende vrijetijdsbezigheid kan zijn. Dit laatste komt vooral tijdens het weekeinde tot
uiting. Ongeveer 20 procent van de Vlamingen kookt nooit, terwijl 49 procent occasioneel in de
keuken staat en de overige 32 procent dagelijks kookt.
HOOFDSTUK 7
TABEL 7.2 CONDITIONELE KANSVERDELING VAN HET ZES-CLUSTER MODEL NAAR DE CONTEXT EN BETEKENIS
VAN KOKEN (N=1490)
He
t w
ee
k-k
oo
kty
pe
H
et
we
ek
-en
-
we
ek
en
d-k
oo
kty
pe
He
t n
oo
it-
ko
ok
typ
e
He
t a
lle
da
ag
se-
no
od
zaa
k-k
oo
kty
pe
He
t a
lle
da
ag
se-z
org
-
ko
ok
typ
e
He
t w
ee
ke
nd
-
ho
bb
y-k
oo
kty
pe
W
eek
W
eek
ein
de
Wee
k
Wee
kei
nd
e
Wee
k
Wee
kei
nd
e W
eek
W
eek
ein
de
Wee
k
Wee
kei
nd
e
Clu
ster
gro
ott
e (%
) 0
,24
16
0,1
97
0.1
89
7
0,1
71
5
0,1
50
6
0,0
51
4
Tij
d b
est
ee
d a
an
ko
ke
n
1st
kw
arti
el
0,3
07
3
0,9
99
5
0,2
87
2
0,0
01
0,1
23
4
0,0
00
5
0,0
09
7
0,0
00
1
0,9
97
4
0,0
00
9
2n
d k
war
tiel
0
,34
48
0
,00
05
0
,34
13
0
,43
4
0
,25
83
0
,30
95
0
,06
34
0
,11
09
0
,00
26
0
,41
42
3rd
kw
arti
el
0,2
39
0
0
,25
06
0
,34
72
0,3
34
2
0,3
60
6
0,2
54
6
0,2
90
9
0
0,3
51
3
4th
kw
arti
el
0,1
08
9
0
0,1
20
9
0,2
17
8
0
,28
41
0
,32
94
0
,67
23
0
,59
81
0
0
,23
36
Aa
nta
l k
oo
ka
ctiv
ite
ite
n
1st
kw
arti
el
0,4
43
2
0,9
99
5
0,3
88
1
0,0
00
9
0
,17
82
0
,00
03
0
,02
96
0
,00
01
0
,99
78
0
,00
1
2n
d k
war
tiel
0
,32
43
0
,00
05
0
,32
82
0
,60
87
0,2
75
2
0,4
21
1
0,1
09
9
0,1
65
5
0,0
02
2
0,6
39
8
3rd
kw
arti
el
0,1
66
9
0
0,1
95
0
,29
85
0,2
98
7
0,3
72
2
0,2
87
1
0,3
55
5
0
0,2
81
5
4th
kw
arti
el
0,0
65
6
0
0,0
88
6
0,0
91
9
0
,24
79
0
,20
64
0
,57
34
0
,47
9
0
0,0
77
7
Tij
dst
ipp
en
va
n
Ko
ke
n
Vo
or
10
h
0,0
98
0
0
,05
04
0
,10
46
0,1
15
6
0,0
96
2
0,1
26
2
0,1
56
3
0,0
00
2
0,1
64
7
10
– 1
4 h
0
,25
54
0
,00
01
0
,22
01
0
,48
65
0,4
01
5
0,5
26
2
0,2
80
5
0,4
91
6
0,0
00
5
0,5
22
3
14
– 1
6 h
0
,03
7
0
0,0
52
8
0,0
35
8
0
,04
35
0
,01
63
0
,03
54
0
,01
94
0
,00
01
0
,01
05
16
– 2
0 h
0
,57
73
0
,00
01
0
,62
89
0
,33
78
0,3
93
8
0,3
06
6
0,5
43
1
0,2
41
3
0,0
00
9
0,2
63
7
Na
20
h
0,0
23
5
0
0,0
32
8
0,0
23
6
0
,03
97
0
,04
37
0
,01
32
0
,01
89
0
0
,01
74
Tw
ee o
f m
eer
0,0
08
7
0
0,0
15
0
,01
15
0,0
05
7
0,0
10
8
0,0
01
5
0,0
72
1
0
0,0
20
5
Nie
t k
ok
en
0,0
00
1
0,9
99
7
0,0
00
1
0,0
00
2
0
,00
02
0
,00
03
0
,00
02
0
,00
03
0
,99
83
0
,00
09
So
cia
le c
on
tex
t
All
een
0
,33
81
0
,00
01
0
,00
57
0
,16
64
0,9
28
2
0,5
06
0
,05
24
0
,02
86
0
,00
05
0
,19
74
In a
anw
ezig
hei
d v
an a
nd
eren
0
,50
46
0
,00
02
0
,74
53
0
,61
68
0,0
63
6
0,3
71
7
0,8
16
2
0,7
58
9
0,0
00
9
0,5
38
2
Sam
en m
et a
nd
eren
0
,14
24
0
0
,22
36
0
,20
42
0,0
00
1
0,1
06
9
0,1
25
3
0,1
67
2
0,0
00
2
0,2
63
5
Tw
ee o
f m
eer
0,0
14
8
0
0,0
25
3
0,0
12
3
0
,00
79
0
,01
51
0
,00
6
0,0
45
1
0
0
Nie
t k
ok
en
0,0
00
1
0,9
99
7
0,0
00
1
0,0
00
2
0
,00
02
0
,00
03
0
,00
02
0
,00
03
0
,99
83
0
,00
09
Inte
ract
iep
art
ne
rs
All
een
0
,32
71
0
,00
01
0
,01
06
0
,17
77
0,9
54
2
0,5
02
1
0,0
16
3
0,0
39
7
0,0
00
5
0,1
88
5
Par
tner
/kin
d(e
ren
) 0
,61
09
0
,00
02
0
,91
62
0
,70
17
0,0
19
9
0,4
09
6
0,9
63
3
0,8
99
9
0,0
01
0
,78
26
Vri
end
en, f
amil
ie e
n a
nd
eren
0
,04
47
0
0
,03
8
0,0
45
2
0
,02
2
0,0
54
1
0,0
20
2
0,0
10
3
0,0
00
1
0,0
17
9
Tw
ee o
f m
eer
0,0
17
2
0
0,0
35
1
0,0
75
2
0
,00
37
0
,03
4
0
0,0
49
9
0
0,0
1
Nie
t k
ok
en
0,0
00
1
0,9
99
7
0,0
00
1
0,0
00
2
0
,00
02
0
,00
03
0
,00
02
0
,00
03
0
,99
83
0
,00
09
HOOFDSTUK 7
197
TABEL 7.2 VERVOLG
H
et
we
ek
-ko
ok
typ
e
He
t w
ee
k-e
n-
we
ek
en
d-k
oo
kty
pe
He
t n
oo
it-
ko
ok
typ
e
He
t a
lle
da
ag
se-
no
od
zaa
k-k
oo
kty
pe
He
t a
lle
da
ag
se-z
org
-
ko
ok
typ
e
He
t w
ee
ke
nd
-
ho
bb
y-k
oo
kty
pe
W
eek
W
eek
ein
de
Wee
k
Wee
kei
nd
e
Wee
k
Wee
kei
nd
e W
eek
W
eek
ein
de
Wee
k
Wee
kei
nd
e
Mu
ltit
ask
ing
Gee
n m
ult
itas
kin
g
0,4
07
5
0,0
00
1
0,5
15
3
0,5
53
3
0
,42
08
0
,46
82
0
,27
91
0
,26
36
0
,00
07
0
,39
16
Per
soo
nli
jke
ver
zorg
ing
0,0
51
8
0
0,0
45
6
0,0
52
1
0
,04
43
0
,06
15
0
,04
01
0
,04
52
0
,00
01
0
,04
93
Hu
ish
ou
del
ijk
e ta
ken
0
,20
22
0
,00
01
0
,12
93
0
,17
27
0,1
91
2
0,1
50
9
0,3
30
5
0,3
15
3
0,0
00
3
0,1
79
6
Gez
inst
aken
0
,01
23
0
0
,04
0
,00
27
0
0
0,0
14
4
0,0
03
0
0
,00
89
Vri
je t
ijd
0
,31
33
0
,00
01
0
,24
16
0
,20
56
0,3
41
0
,29
52
0
,33
57
0
,33
7
0,0
00
5
0,3
69
7
Tw
ee o
f m
eer
0,0
12
9
0
0,0
28
1
0,0
13
4
0
,00
26
0
,02
4
0
0,0
35
5
0
0
Nie
t k
ok
en
0,0
00
1
0,9
99
7
0,0
00
1
0,0
00
2
0
,00
02
0
,00
03
0
,00
02
0
,00
03
0
,99
83
0
,00
09
Be
lev
ing
Ver
pli
chti
ng
0,1
10
9
0
0,0
90
3
0,0
74
5
0
,13
52
0
,09
73
0
,10
63
0
,08
99
0
,00
02
0
,10
59
Pli
cht
0,1
74
9
0
0,1
65
0
,18
7
0
,08
3
0,0
94
2
0,1
94
4
0,1
78
4
0,0
00
3
0,0
47
5
No
od
zaak
0
,44
43
0
,00
01
0
,50
57
0
,45
56
0,6
23
4
0,5
45
4
0,4
95
8
0,4
54
6
0,0
00
9
0,3
12
2
Ple
zier
0
,24
06
0
,00
01
0
,19
15
0
,23
29
0,1
45
4
0,2
27
3
0,2
03
2
0,2
28
6
0,0
00
3
0,4
45
7
Tw
ee o
f m
eer
0,0
29
1
0
0,0
47
4
0,0
49
6
0
,01
28
0
,03
55
0
0
,04
83
0
0
,08
78
Nie
t k
ok
en
0,0
00
1
0,9
99
7
0,0
00
1
0,0
00
2
0
,00
02
0
,00
03
0
,00
02
0
,00
03
0
,99
83
0
,00
09
De
kw
arti
elen
in
de
tab
el h
ebb
en d
e v
olg
end
e b
etek
enis
:
Tij
dsb
este
din
g: t
ijd
ens
de
wee
k (
gro
ep 1
: m
ax. 1
u1
0, g
roep
2: m
ax. 2
u2
5, g
roep
3:
max
. 4u
10
en
gro
ep 4
: mee
r d
an 4
u1
0)
en t
ijd
ens
het
wee
kei
nd
e (g
roep
1: k
oo
kt
nie
t, g
roep
2: m
ax.
45
min
, gro
ep 3
: max
. 1u
30
en
gro
ep 4
: mee
r d
an 1
u3
0).
Aan
tal
ko
ok
acti
vit
eite
n:
tijd
ens
de
wee
k (
gro
ep 1
: m
ax. 2
kee
r, g
roep
2:
max
. 4 k
eer,
gro
ep 3
: max
. 6 k
eer
en g
roep
4:
mee
r d
an 6
kee
r) e
n t
ijd
ens
het
wee
kei
nd
e (g
roep
1:
ko
ok
t n
iet,
gro
ep 2
: max
. 1 k
eer,
gro
ep 3
: max
. 2 k
eer
en g
roep
4: m
eer
dan
2 k
eer)
.
HOOFDSTUK 7
Wie kookt, hoe en waarom?
Tabel 7.3 geeft de verdeling weer van de verschillende kooktypes naargelang van enkele socio-
demografische kenmerken voor zowel mannen als vrouwen. Op basis van deze beschrijvende
gegevens kan worden nagegaan wie kookt en op welke manier. Dit biedt de mogelijkheid te
weten hoe de werkende mens koken ervaart of wat de impact is van het hebben van jonge
kinderen in huis, of van alleenstaand zijn.
Uit de tabel (de kolom ‘het nooit-kooktype’) valt op dat 36 procent van de mannen niet kookt
tegenover maar slechts 2 procent van de vrouwen. Mannen die wel koken, staan echter meestal
occasioneel en minder frequent in de keuken (49%) en minder dagdagelijks (15%). Deze
resultaten kunnen afgeleid worden uit het sommeren van de verschillende clustergroottes (zie
de eerste rij, ‘gemiddelde’). Bij vrouwen is er een evenwicht tussen het occasioneel en minder
frequent (49%) en het dagdagelijks koken (eveneens 49%). Het alledaagse koken is nog steeds
en vooral een vrouwentaak en dat zeker wat betreft het koken voor het gezin en als plicht:
slechts bij 4,1% van de mannen is koken een dagelijkse zorgtaak tegenover 25,5% van de
vrouwen.
Het eerste type van huiskoks die enkele keren per week tijdens de week koken, komt
voornamelijk voor bij alleenwonende mannen en mannen in gezinnen met kinderen, die
sporadisch een helpende hand willen toesteken in de keuken (zo blijkt bij het ‘verticaal
interpreteren’ van de resultaten). Het valt vooral op dat dit kooktype meer frequent voorkomt
bij jongere dan oudere mannen. Bij vrouwen is dit kooktype meer gebruikelijk wanneer ze
alleenstaande moeder of jonger dan 24 zijn.
Het tweede type van huiskoks (het week-en-weekendkooktype) is vooral veelvoorkomend bij
alleenstaande vaders, voltijds werkende mannen en mannen in de drukke leeftijdsfase. Verder is
dit kookpatroon ook meer gebruikelijk bij vrouwen in koppels of in gezinnen met vooral jonge
kinderen, die in de drukke leeftijdsfase, voltijds tewerkgesteld en hoger opgeleid zijn: kortom,
allemaal kenmerken die er toe bijdragen dat vrouwen minder frequent in de keuken (kunnen)
staan.
Het nooit-kooktype is haast enkel gangbaar bij mannen. Ongeacht of vrouwen veel of minder
koken, bijna alle vrouwen koken (98%). Mannen koken meestal niet wanneer ze jonger zijn dan
24, gepensioneerd zijn en ouder dan 65 jaar en leven in gezinnen zonder kinderen waar vooral
de vrouw de taak van koken op zich neemt, wat ook minder het geval is in gezinnen met
kinderen: in dat geval kookt de man meer.
HOOFDSTUK 7
199
Het alledaagse-noodzaak-kooktype dat koken vooral als een werk ervaart, verschijnt bij
alleenwonenden (zowel man als vrouw) en bij oudere en gepensioneerde vrouwen. Mannen
ouder dan 65 koken meestal niet.
Daarentegen is het alledaagse-zorg-kooktype meer het geval bij vrouwen in koppels en in
gezinnen met kinderen (doorgaans ook met al iets oudere kinderen) en bij vrouwen die deeltijds
tewerkgesteld of niet-werkend zijn. Dit verschilt van het tweede kooktype vrouwen, die koken
ook als een zorgtaak beschouwen, maar deze taak niet dagelijks vervullen omwille van hun
voltijdse werkweek en met jonge kinderen in huis. Bij mannen is dit vijfde kooktype minder
gebruikelijk, tenzij bij lager opgeleiden.
Het type van huiskoks die enkel tijdens het weekeinde en uit plezier koken, komt meer bij
mannen (8%) dan bij vrouwen voor (2%). Het zijn vooral deeltijds werkende mannen die koken
als een leuke weekendactiviteit beschouwen. Doorgaans hebben deze weekend-hobbykoks ook
een hoger opgeleid profiel (zowel man als vrouw) en meestal ook meer financiële en culturele
middelen om mee te zijn met de nieuwste keukentrends en ontwikkelingen.
OVER DE COMBINATIEDRUK EN DE BETEKENIS VAN KOKEN
Vicky legt uit hoe het koken vaak met prioriteiten en keuzes te maken heeft:
“Ja het is gewoon heel moeilijk om …, om goed te koken als je ook goed wilt werken en goed uhhh…
Het is moeilijk voor mij. Ik denk dat veel mensen het kunnen doen hè en dat mensen gewoon soms
creatiever zijn met het eten, enzovoort. Maar voor mij persoonlijk is het moeilijk om uhhh…om te
denken aan gezond koken, gezond, goed uhhh… met plezier enzovoort, terwijl je ook enorm veel werk
hebt, terwijl je ook de kinderen moet opvoeden op andere niveaus, van studies. Dat neemt nogal veel tijd,
terwijl je ook voor je huis moet werken, een proper huis. Alles tegelijk is, is soms teveel.”
HOOFDSTUK 7
TABEL 7.3 DE VERDELING VAN DE CONDITIONELE KANSEN OM TOT DE VERSCHILLENDE KOOKTYPES TE
BEHOREN IN FUNCTIE VAN SOCIALE ACHTERGROND VOOR MANNEN (N=728) EN VROUWEN (N=762), BIVARIAAT
N
W
ee
k-
ko
ok
typ
e
We
ek
-en
-we
ek
en
d-
ko
ok
typ
e
No
oit
-
ko
ok
typ
e
All
ed
aa
gse
-no
od
zaa
k-
ko
ok
typ
e
All
ed
aa
gse
-zo
rg-
ko
ok
typ
e
We
ek
en
d-h
ob
by
-
ko
ok
typ
e
M
an
V
rou
w
Ma
n
Vro
uw
M
an
V
rou
w
Ma
n
Vro
uw
M
an
V
rou
w
Ma
n
Vro
uw
M
an
V
rou
w
Gem
idd
eld
e (%
)
2
7,0
2
1,5
1
3,7
2
5,4
3
6,0
2
,3
11
,2
22
,8
4,1
2
5,5
8
,0
2,4
Ge
zin
ssit
ua
tie
* **
* **
* **
*
***
***
**
*
*
All
een
wo
nen
d
13
8
11
3
32
,6
20
,1
5,5
1
0,8
2
1,6
3
,1
28
,9
61
,4
2,7
3
,4
8,7
1
,2
Een
ou
der
gezi
n
24
5
4
25
,2
34
,4
26
,0
22
,0
33
,2
1,3
7
,5
21
,5
5,0
1
9,5
3
,2
1,3
Met
par
tner
, gee
n
kin
d(e
ren
)
23
4
22
6
20
,9
24
,1
11
,2
25
,9
47
,4
3,2
7
,9
19
,3
4,7
2
7,1
8
,0
0,4
Met
par
tner
en
kin
d(e
ren
)
33
2
36
9
29
,0
18
,4
18
,0
30
,2
34
,2
1,7
6
,5
13
,3
4,2
3
2,2
8
,1
4,2
Le
eft
ijd
jo
ng
ste
kin
de
ren
***
***
***
***
**
*
**
Gee
n k
ind
eren
3
72
3
39
2
5,3
2
2,8
9
,1
20
,8
37
,8
3,2
1
5,7
3
3,3
3
,9
19
,2
8,2
0
,6
Jon
gste
jon
ger
dan
7
11
8
13
6
35
,2
22
,1
19
,2
39
,3
29
,8
1,0
4
,4
6,3
3
,5
25
,2
8,0
6
,2
Jon
gste
7 o
f o
ud
er
23
8
28
7
25
,5
19
,7
18
,3
24
,3
36
,3
2,0
7
,7
18
,2
4,6
3
3,1
8
,0
2,7
We
rksi
tua
tie
*
*
***
***
***
**
* **
* **
*
Dee
ltij
ds
wer
ken
d
28
1
96
1
1,4
2
1,5
1
4,3
2
8,1
3
3,7
1
,7
11
,2
17
,8
5,7
2
9,0
2
3,8
1
,8
Vo
ltij
ds
wer
ken
d
45
9
22
3
29
,9
20
,8
16
,6
32
,0
34
,3
3,8
9
,6
20
,6
2,9
1
6,3
6
,8
6,5
Nie
t-w
erk
end
6
4
22
9
31
,6
22
,8
11
,7
21
,6
15
,6
2,5
1
7,7
2
2,1
7
,7
31
,0
15
,7
-
Gep
ensi
on
eerd
1
77
1
14
2
0,2
2
0,3
7
,0
15
,5
48
,3
0,4
1
3,1
3
7,2
5
,6
26
,7
5,9
-
Le
eft
ijd
*
* **
* **
**
*
**
*
Jon
ger
dan
24
2
4
28
3
5,0
4
1,8
7
,4
18
,1
47
,5
5,8
4
,3
16
,9
- 1
4,5
5
,9
2,9
Tu
ssen
24
en
44
jaar
3
02
3
32
3
1,7
2
1,9
1
8,4
3
0,7
2
8,3
2
,4
9,1
1
4,1
3
,4
27
,4
9,1
3
,6
Tu
ssen
45
en
64
jaar
2
99
2
82
2
5,2
2
0,9
1
3,1
2
3,4
3
6,4
2
,7
13
,0
25
,6
4,0
2
5,5
8
,3
1,9
65
jaar
of
ou
der
1
03
1
20
1
6,3
1
7,1
3
,0
17
,4
54
,6
0,5
1
4,2
4
1,8
7
,5
23
,3
4;4
-
Op
leid
ing
sniv
ea
u
**
*
*
*
Laa
g 3
14
3
37
2
4,7
2
3,6
1
0,7
1
9,8
3
9,3
2
,7
11
,2
26
,2
6,0
2
6,3
8
,3
1,4
Mid
den
2
24
2
25
3
2,2
2
3,5
1
5,5
2
8,6
3
4,0
1
,7
10
,5
20
,7
3,3
2
4,0
4
,5
1,6
Ho
og
18
2
18
7
24
,8
16
,5
16
,3
30
,8
32
,5
2,7
1
2,6
1
9,9
2
,0
24
,9
11
,8
5,3
*p≤
0.0
5, *
*p≤
0.0
1,*
**p
≤0
.00
1
HOOFDSTUK 7
201
Tabel 7.4 geeft aan de hand van verschillende ANOVA-MCA-analyses (zie uitleg analyse in
hoofdstuk 5) de relaties weer tussen de kookgewoonten van mannen en vrouwen en hun
opvattingen over het koken, het belang van de maaltijd, de traditionele rolverdeling en hun
ervaring van tijdsdruk. Deze relaties werden gecontroleerd voor sociale achtergrondkenmerken,
aangezien de vorige analyses op een duidelijk verband wijzen tussen de achtergrond van
mensen en hun kookgebruiken.
De resultaten tonen aan dat de manier waarop mannen en vrouwen hun verantwoordelijkheid
in de keuken zelf uitdrukken (zie de eerste kolom in tabel 7.4), overeenstemt met ‘de doorsnee
rolverdeling’ in de keuken, zoals Ekström en Fürst stellen. Terug wijzen de resultaten op het feit
dat koken vooral een vrouwentaak is, en in het bijzonder bij koppels en gezinnen met kinderen.
Zo schatten mannen hun verantwoordelijkheid in de keuken groter in wanneer ze alleenstaand
zijn en dus op zichzelf zijn aangewezen. Dit is ook het geval bij alleenstaande vrouwen, hoewel
het verschil tussen alleenstaand zijn of samenwonen opvallend kleiner is bij vrouwen dan bij
mannen. De participatie van mannen in de keuken is ook sterk leeftijdsgebonden: jongere
generatie mannen koken meer dan oudere mannen. Deze bevindingen stemmen overeen met de
informatie uit de dagboekdata (tabel 7.2). De gezinssituatie en de sociale achtergrond hebben
een grotere impact op de rol van mannen in de keuken (zie de hogere R2) wat bij vrouwen
minder het geval is, aangezien koken steeds aanwezig is. Wanneer deze resultaten gekoppeld
worden aan de verschillende kookgebruiken (patronen) uit de dagboekdata, valt op dat mannen
en vrouwen die meer dagelijks koken, hun rol in de keuken ook effectief het hoogst inschatten
tegenover de kooktypes die minder dikwijls of occasioneel tijdens het weekeinde koken.
Omgekeerd valt op dat in koppels de rol van de partner hoger wordt uitgedrukt naarmate de
eigen verantwoordelijkheid in de keuken kleiner is. Kortom, er is altijd wel iemand die zich over
de taak van het koken buigt, wat aanwijst dat koken toch niet in verval geraakt of verdwenen is
(cf. de stelling van Fernandez-Armesto).
Het hebben van een ‘traditionele’ houding ten opzichte van de takenverdeling tussen mannen en
vrouwen is vooral een kwestie van opleidingsniveau (zowel bij mannen als vrouwen) waarbij
lager opgeleiden meer conventionele opvattingen hebben. Daarnaast hangt het hebben van
traditionele opvattingen ook duidelijk samen met de leeftijd. Zo wordt koken bij de oudere
leeftijdsgroepen die gemiddeld traditioneler zijn ingesteld, nog steeds in hoofdzaak als een
typisch vrouwenwerk gezien. Dat valt af te leiden uit het lagere percentage van mannen dat
kookt in de oudere leeftijdsgroepen. Zo hangt het kookgedrag vooral bij mannen in sterke mate
samen met hun ingesteldheid en visie op de traditionele rolverdeling. Hoe ze ten opzichte van de
verdeling van de arbeid- en gezinstaken staan, bepaalt dus in belangrijke mate hun beslissing om
al dan niet te koken. Zo zijn mannen die niet koken of enkel tijdens het weekeinde, het meest
HOOFDSTUK 7
conventioneel in hun denken over de traditionele rolverdeling. Bij de mannen die niet koken, is
deze vaststelling evident, maar ook bij de mannelijke hobbykoks, komt dit tot uitdrukking in de
manier waarop ze de nadruk vooral op de vrijetijdsbeleving van koken leggen en niet op haar
conventionele betekenis als een alledaagse routine en zorgtaak. Mannen die meer dagelijks in de
keuken staan, zijn het meest modern in hun genderopvattingen. Bij vrouwen zijn er daarentegen
tussen de verschillende kooktypes geen verschillen te vinden in hun denken over het
traditionele rollenpatroon.
Dat de maaltijd vooral een belangrijk sociaal en gestructureerd gebeuren is onder koppels en bij
gezinnen met kinderen blijkt uit de resultaten. Deze gezinstypes (zie kolom 4 ‘conventionele
maaltijdopvattingen’) hechten immers meer belang aan een vaste maaltijdstructuur dan
alleenwonenden en zijn ook meer geneigd dagelijks te koken. Verder valt op dat vooral ook
oudere leeftijdsgroepen vasthouden aan een duidelijke structuur en organisatie in
tafelgewoonten. Bij vrouwen spelen hun opvattingen hierover een belangrijke rol in de manier
waarop ze koken. Zo hechten vrouwen die dagelijks in de keuken staan en dat als een
belangrijke plicht aanvoelen, ook het meeste waarde aan het samen eten op vaste tijdstippen. De
conventionele betekenis van koken als plicht veronderstelt bepaalde opvattingen en normen
waarbij vrouwen die dit kooktype hebben ook duidelijk belang aan hechten en dat ook in
praktijk omzetten. Dit is anders bij mannen. Of mannen nu dagelijks, slechts occasioneel of niet
koken, allemaal hechten ze een eenzelfde belang aan een duidelijke maaltijdstructuur (wat
tegelijkertijd de meerwaarde van dagboekdata illustreert tegenover ‘klassiek’
enquêteonderzoek).
Ook zijn er geen significante verschillen vast te stellen tussen de verschillende kookgewoonten
van mannen en hun gevoelens van tijdsdruk (laatste kolom). Bij vrouwen houdt tijdsdruk
daarentegen wel verband met hun kookgebruiken. Zo ervaren vrouwen die niet kunnen koken of
maar slechts af en toe, meer tijdsdruk. Voor vrouwen lijkt koken dus niet een kwestie van willen
te zijn, maar meer een kwestie van kunnen en de kans (en de tijd) daarvoor te hebben (cf. denk
ook aan het verhaal van Vicky). Vrouwen die dagelijks en bijgevolg met een getemperd
enthousiasme achter het fornuis staan, ervaren het minste tijdsdruk (36,2 op een schaal van 0
tot 100). Verder hangt de mate van tijdsdruk bij zowel mannen als vrouwen sterk af van hun
werksituatie. Zo hebben werkenden meer met gevoelens van tijdstekort te maken dan niet-
werkenden. Net daarom steken mannen in gezinnen waar de vrouw uit werken gaat, ook meer
een helpende hand bij aan het koken van maaltijden (namelijk 24% tegenover 11% in gezinnen
met een niet-werkende vrouw, cf. het gezin van Stefanie). Het dagelijkse koken is dan ook
minder gangbaar bij vrouwen die voltijds tewerkgesteld zijn (tabel 7.2). Tot slot is nog op te
merken dat vooral hoger opgeleide mannen meer tijdsdruk ervaren.
HOOFDSTUK 7
203
OVER DE POPULARITEIT VAN KOKEN
Kathleen kookt twee à drie keer per week (meestal gestructureerd, voor
meerdere dagen). Ze kookt niet graag en schrijft dat toe aan haar drukke leven.
Ze licht toe:
“Het probleem is de tijd […] En ja, wij zij nooit heel gerelaxeerd om te koken met kinderen op die
leeftijd. Een beetje later denk ik dat dit wel zal komen en ook mijn man hoor [koken uit plezier]. Wij
zijn twee, ja met die programma’s van de televisie, ik ben wel geïnteresseerd in nieuwe dingen te horen en
nieuwe dingen te zien. Ik denk dat ik niet, allez, ik ben niet de beste kok of een goede kok, maar ik
denk dat je kan veel verbeteren, ook en euh…het is, het is een stimulering maar je moet tijd hebben en ja,
en ook een mooie keuken. Dat is belangrijk: een mooie plaats.”
Helena vertelt:
“Al die programma’s, kookprogramma’s, dat gaat aan mij voorbij. Dat interesseert mij eigenlijk niet. Ik
moet gewoon mijn basisvoedsel hebben, maar ik heb wel graag alle dagen mijn warm eten, maar ik ga er
geen uren insteken. Dat, dat moet gewoon gezellig zijn, en ik vind het fantastisch dat de kinderen
eindelijk beginnen te helpen in de keuken.”
HOOFDSTUK 7
TABEL 7.4 DE RELATIE TUSSEN ACHTERGRONDKENMERKEN, HET KOKEN EN DE HOUDINGEN VAN MANNEN EN
VROUWEN (ANOVA-MCA)
H
oe
ma
nn
en
en
vro
uw
en
hu
n
eig
en
ve
ran
two
ord
eli
jkh
eid
vo
or
ko
ke
n u
itd
ruk
ke
n i
n %
Ho
e m
an
ne
n e
n v
rou
we
n d
e
ve
ran
two
ord
eli
jkh
eid
va
n h
un
pa
rtn
er
uit
dru
kk
en
vo
or
ko
ke
n i
n %
Ge
mid
de
lde
sco
res
op
ee
n s
cha
al
va
n
tra
dit
ion
ele
ge
nd
ero
pv
att
ing
en
(0-1
00
)
Ge
mid
de
lde
sco
res
op
ee
n
sch
aa
l v
an
co
nv
en
tio
ne
le
ma
alt
ijd
op
va
ttin
ge
n
(0-1
00
)
Ge
mid
de
lde
sco
res
op
sch
aa
l v
an
tij
dsd
ruk
(0-1
00
)
M
ann
en
Vro
uw
en
Man
nen
V
rou
wen
M
ann
en
Vro
uw
en
Man
nen
V
rou
wen
M
ann
en
Vro
uw
en
Gem
idd
eld
e 35
,2
82
,0
71
,8
18
,9
36
,7
30
,4
60
,2
64
,1
36
,3
38
,3
So
cia
le
ach
terg
ron
d
Gez
inss
itu
ati
e
(Bet
a e
n s
ig.)
0,4
11
***
0,1
72
***
0,0
91
0,0
74
0,0
91
0,0
75
0,1
59
***
0,1
20
*
0,0
93
0,1
15
All
een
wo
nen
d
64
,6
91
,7
- -
39
,8
33
,5
55
,4
61
,5
35
,7
37
,3
Een
ou
der
gezi
n
59
,0
89
,6
- -
38
,9
29
,1
55
,1
59
,9
36
,9
38
,7
In k
op
pel
3
0,7
7
9,3
6
8,5
2
1,3
3
5,1
3
0,2
6
1,1
6
4,3
3
4,8
3
5,7
In k
op
pel
met
kin
d(e
ren
), jo
ngs
te
kin
d jo
nge
r d
an7
24
,5
80
,2
74
,6
19
,3
37
,0
29
,8
62
,0
63
,8
36
,4
40
,2
In k
op
pel
met
kin
d(e
ren
), jo
ngs
te
kin
d o
ud
er d
an 7
26
,1
79
,9
73
,8
16
,8
36
,2
30
,1
61
,4
65
,8
38
,0
39
,6
Wer
ksit
ua
tie
(Bet
a e
n s
ig.)
0,0
15
0,1
82
***
0,0
82
0,2
25
***
0,0
66
0,1
80
***
0,0
55
0,1
25
**
0,1
64
***
0,1
48
***
Nie
t-w
erk
end
3
6,0
8
8,0
7
5,8
1
1,0
3
8,5
3
4,1
6
1,4
6
6,4
3
2,9
3
5,5
Wer
ken
d
34
,8
78
,1
70
,3
23
,5
35
,9
28
,1
59
,6
62
,6
37
,8
40
,1
Lee
ftij
d
(Bet
a e
n s
ig.)
0,1
24
*
0,0
69
0,1
28
0,0
38
0,3
05
***
0,1
59
***
0,3
48
***
0,2
23
***
0,1
06
0,0
79
Jon
ger
dan
24
4
2,2
7
4,2
6
5,8
2
0,4
2
1,8
2
6,4
4
6,3
5
2,4
3
3,3
3
2,3
20
-44
3
9,7
8
1,9
6
8,3
1
8,9
3
2,5
2
9,4
5
5,2
6
2,4
3
6,2
3
8,6
45
-64
3
3,2
8
3,4
7
3,4
1
8,1
3
7,7
2
9,9
6
2,7
6
5,3
3
7,5
3
8,8
65
jaar
of
ou
der
2
7,1
8
0,2
7
9,4
2
1,8
4
8,0
3
7,2
6
9,0
6
9,9
3
3,3
3
7,3
Op
leid
ing
sniv
eau
(Bet
a e
n s
ig.)
0,0
21
0,0
37
0,0
68
0,0
23
0,2
51
***
0,2
37
***
0,0
72
0,0
58
0,1
01
*
0,0
70
Laa
g 3
5,4
8
1,3
7
0,9
1
9,5
4
2,6
3
4,8
6
0,8
6
5,3
3
4,3
3
8,4
Mid
den
3
4,2
8
1,3
7
4,5
1
9,2
3
6,2
3
1,1
5
8,6
6
3,5
3
7,3
3
6,9
Ho
og
36
,0
83
,4
69
,8
18
,1
31
,2
25
,4
61
,1
63
,4
37
,2
39
,6
HOOFDSTUK 7
205
TABEL 7.4 VERVOLG
H
oe
ma
nn
en
en
vro
uw
en
hu
n e
ige
n
ve
ran
two
ord
eli
jkh
eid
vo
or
ko
ke
n u
itd
ruk
ke
n i
n %
Ho
e m
an
ne
n e
n v
rou
we
n d
e
ve
ran
two
ord
eli
jkh
eid
va
n h
un
pa
rtn
er
uit
dru
kk
en
vo
or
ko
ke
n
in %
Ge
mid
de
lde
sco
res
op
ee
n
sch
aa
l v
an
tra
dit
ion
ele
ge
nd
ero
pv
att
ing
en
(0-1
00
)
Ge
mid
de
lde
sco
res
op
ee
n
sch
aa
l v
an
co
nv
en
tio
ne
le
ma
alt
ijd
op
va
ttin
ge
n
(0-1
00
)
Ge
mid
de
lde
sco
res
op
sch
aa
l v
an
tij
dsd
ruk
(0-1
00
)
M
ann
en
Vro
uw
en
Man
nen
V
rou
wen
M
ann
en
Vro
uw
en
Man
nen
V
rou
wen
M
ann
en
Vro
uw
en
Ko
ok
typ
e
Ko
okp
atr
on
en
(Bet
a e
n s
ig.)
0,4
48
***
0,3
42
***
0,4
96
***
0,3
54
***
0,1
60
***
0,0
55
0,0
76
0,1
75
***
0,0
92
0,1
29
*
Wee
k-k
oo
kty
pe
41
,7
78
,1
65
,5
23
,9
36
,1
29
,9
59
,9
62
,9
36
,4
37
,8
Wee
k-e
n-w
eek
end
-
ko
ok
typ
e
43
,7
78
,5
62
,0
21
,5
34
,2
30
,5
61
,4
63
,9
35
,0
40
,9
No
oit
-ko
ok
typ
e 1
6,6
4
9,6
8
6,2
5
5,2
3
9,1
2
7,2
5
9,3
5
5,4
3
6,9
4
2,9
All
edaa
gse-
no
od
zaak
-ko
ok
typ
e
56
,6
88
,2
54
,3
10
,8
32
,5
29
,8
59
,4
62
,3
33
,7
36
,2
All
edaa
gse-
zorg
-
ko
ok
typ
e
76
,3
90
,0
25
,1
11
,5
30
,0
31
,7
63
,0
67
,8
38
,6
37
,0
wee
ken
d-h
ob
by
-
ko
ok
typ
e
30
,7
52
,5
81
,7
48
,9
41
,5
30
,4
62
,8
61
,9
38
,2
40
,8
R2
43
,1%
2
0,2
%
29
,3%
1
9,2
%
25
,8%
2
1,0
%
17
,2%
1
5,3
%
10
,6%
9
,8%
N
71
9
74
1
56
9
59
1
71
3
73
9
71
8
74
1
71
9
74
1
*p≤
0.0
5, *
*p≤
0.0
1,*
**p
≤0
.00
1
HOOFDSTUK 7
Conclusie
In dit hoofdstuk heb ik de nadruk gelegd op de betekenis en de structuur van koken. Uit het
vorige hoofdstuk bleek dat koken in de jaren 1966 een huishoudelijke taak was die dagelijks en
uitsluitend door de vrouw of echtgenote werd gedaan. Sindsdien zijn er veel veranderingen
gebeurd op vlak van koken, meer dan op het gebied van de structuur van het nuttigen van
maaltijden die vrij standvastig is gebleven (zie het onderzoek van Mestdag). Duidelijk is de
grotere toename van mannen die koken. Wat het meest opvalt is dat de man niet louter kookt uit
hobby, zoals het populaire denkbeeld luidt. Dit betreft maar een kleine minderheid van mannen.
Het merendeel van mannen staat ook meer sporadisch in de keuken. Dit is vooral zo bij
alleenwonenden en alleenstaande vaders (die dikwijls ook geen andere keuze hebben dan zelf te
koken of uit eten te gaan en gemaksvoeding te kopen) maar ook bij gezinnen met kinderen. Deze
kooktypes koken vooral uit noodzaak, maar verrichten de taak ook meestal met plezier en als
plicht en zorg. Mannen die meer frequent tot bijna dagelijks in de keuken staan, zijn
hoofdzakelijk alleenwonend en koken uit noodzaak. Iets meer dan een derde van de mannen
kookt niet en vooral bij koppels zonder kinderen.
Wat betreft het koken bij vrouwen is de meest ingrijpende verandering, het verdwijnen van de
(huis-)vrouw anno 1966 die op vaste tijden ’s middags kookte voor haar gezin. Hogere studies
en de toegenomen deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt hebben ertoe bijgedragen dat ze
minder dagelijks in de keuken staan. Echter, gemiddeld is de groep van vrouwen die minder
frequent koken, even groot als de groep van vrouwen die heel frequent tot elke dag koken. De
alledaagse routine van het koken berust dus nog steeds op de schouders van de vrouw, hoewel
meer bij deeltijds en niet werkende vrouwen (die gemiddeld minder tijdsdruk hebben) en bij
koppels en vooral gezinnen met kinderen waar het ideaal van het samen tafelen het sterkst
aanwezig is. Toch is er ook een aanzienlijk percentage van vrouwen in koppels en in gezinnen
met kinderen die niet dagelijks koken en een grotere tijdsdruk ervaren. Wellicht gebruiken
gezinnen met kinderen daarom ook af en toe gemaksvoeding (gemengd voedingspatroon). De
populaire gedachte dat het kookgedrag bij vrouwen een alledaagse ‘zorgkoken’ is, strookt meer
met de realiteit, hoewel bijna de helft, minder frequent en niet dagelijks kookt. Met andere
woorden, het stereotiepe denken over het koken bij mannen en vrouwen kan niet ontkend
worden (en dan hoofdzakelijk bij vrouwen), maar dient meer genuanceerd te worden.
Gemiddeld wordt koken door zowel mannen als vrouwen in de eerste plaats als een noodzaak
beschouwd, weliswaar meer tijdens de (werk-)week dan in het weekeinde waar het aangename
en sociale aspect van koken meer aanwezig is. Ondanks de angst dat de ‘dagelijkse kookpot zou
verdwijnen’ ten gunste van gemaksvoeding (bijv. de stelling van Fernandez-Armesto), tonen de
HOOFDSTUK 7
207
resultaten in dit hoofdstuk dat het koken (minder frequent of heel frequent) zeker nog aanwezig
is in de Vlaamse keukens.
In het volgende hoofdstuk ga ik meer in detail in op de wijze waarop de opkomst van
gemaksvoeding kan worden opgevat: als een negatieve ontwikkeling die de maaltijdstructuur
ondermijnt of als een strategie die de maaltijdstructuur net kan helpen in stand te houden. Op
die manier diep ik haar rol in de Belgische voedingscultuur verder uit en onderzoek ik dit in
relatie met de sociale achtergrondkenmerken van individuen. Door zowel naar het
consumptiegedrag en de voedingsgewoonten van huishoudens te kijken als naar de tijd die ze in
de keuken en aan tafel spenderen, bundel ik de reeds gedane bevindingen samen in een
afsluitend en overkoepelend hoofdstuk.
HOOFDSTUK 7
HOOFDSTUK 7
209
Deel 3
CUISINE & STRUCTUUR
HOOFDSTUK 7
HOOFDSTUK 8
211
8.
De rol van gemaksvoeding in onze
voedingscultuur OVER DE IMPACT VAN GEMAKSVOEDING IN HET BEWAREN EN/OF HET ONTWRICHTEN VAN DE
MAALTIJDSTRUCTUUR
It is only by looking at contextual and situational aspects of consumption that we can fully
understand the changes in consumption and consumer choice.
D. Marshall (2005: 80), Food as ritual, routine or convention
In dit hoofdstuk ga ik in op de manier waarop gemaksvoeding moet geïnterpreteerd worden: als
een ontwikkeling die de conventionele maaltijdstructuur ontwricht of een strategie die haar net
ondersteunt en meer flexibiliteit biedt. Op die manier haak ik in op de bezorgdheid en de
discussie die vandaag bestaat over de teloorgang van de conventionele maaltijdgebruiken en de
rol die gemaksvoeding daarin speelt (zoals besproken in de laatste sectie van het theoretisch
kader). In de interpretatie van het begrip ‘conventionele maaltijdstructuur’, volg ik Mestdag:
“Traditioneel gezien eten we niet eender waar of met eender wie. De maaltijd speelt
een centrale rol en veronderstelt dat een aantal regels in acht wordt genomen. Er
moet op regelmatige basis en op momenten die ervoor zijn voorzien voldoende tijd
worden uitgetrokken om te eten. Een echte maaltijd is bovendien een sociaal en
huiselijk gebeuren. Hij wordt doorgaans niet alleen thuis bereid maar ook thuis
(samen met het gezin) geconsumeerd” (2007a, p. 15).
Tot dusver is de rol van voeding vaak genegeerd in studies naar de context en de structuur van
maaltijdgewoonten (Meiselman, 2009). Toch kan enkel op die manier het debat over de
veranderende maaltijdgewoonten benaderd worden. Zo concluderen Kjaernes, Holm, Gronow,
HOOFDSTUK 7
Mäkelä en Ekström (2009) dat meer onderzoek nodig is om na te gaan hoe gemaksvoeding
samenhangt met minder conventionele maaltijdpatronen en in welke mate haar rol, een
voordeel of eerder een nadeel is. Ondanks het feit dat studies al hebben aangetoond dat onze
maaltijdgewoonten gemiddeld genomen nog sterk gestructureerd zijn, wil ik meer in detail
ingaan op de bijdrage van gemaksvoeding, wat een meer genuanceerd en misschien zelfs een
ander beeld naar boven kan brengen. Wat dat betreft bestaan in de literatuur heel wat
tegenstrijdige opvattingen. Sommigen beweren dat gemaksvoeding een nefaste invloed heeft.
Anderen vechten deze stelling aan of benaderen haar rol in onze kook- en eetgewoonten meer
genuanceerd. Toch wordt er vaker aan de alarmbel getrokken, dan dat haar invloed positief
wordt opgevat (Poulain, 2001). Om het effect van gemaksvoeding duidelijk in kaart te brengen,
onderzoek ik in dit hoofdstuk in hoeverre haar consumptie een verschillende invloed uitoefent
op het koken, dan op het nuttigen en de context van maaltijden. Zo is er voldoende aanleiding
om te vermoeden dat gemaksvoeding gepaard gaat met minder tijd in de keuken, maar wat met
de tijd die aan tafel wordt doorgebracht? Gaat een hogere consumptie van gemaksvoeding ook
samen met minder tijd die aan tafel wordt gespendeerd? Met andere woorden, in hoeverre
vertaalt deze ‘non-activiteit’ (het niet willen of kunnen spenderen van tijd, moeite en werk in de
keuken) zich in de tijd die genomen wordt om te eten? Daarentegen kan de vraag gesteld
worden in welke mate gemaksvoeding een hulpmiddel kan zijn, door in periodes van drukte,
meer flexibiliteit te bieden en de tijd die anders nodig is om te koken, te benutten om (met het
gezin) langer te kunnen tafelen. Vaak wordt in dit debat een zwart-wit opdeling gemaakt waarbij
het koken met onbewerkte ingrediënten, van het bewerkte en het industriële karakter van
gemaksvoeding wordt afgezet:
“Real food versus processed food, the fresh and the raw versus the pre-prepared and
convenient” (Short, 2006, p. 113).
In werkelijkheid is dit meer complex en hebben de meeste mensen een evenwicht weten te
vinden tussen beide (‘gemengd’). In hoofdstuk 5 heb ik reeds op basis van de variatie in de
relatieve uitgaven aan gemaksvoeding, verschillende voedingspatronen opgesteld. In dit
hoofdstuk wil ik nagaan in hoeverre deze voedingspatronen ook met andere kook- en
eetgewoonten verband houden. De vraag is of gezinnen met meer conventionele
voedingsaankopen, ook meer conventioneel zijn in hun gedrag in de keuken en aan tafel? In
welke mate verschilt dit van huishoudens die meer naar gemaksvoeding en andere
maaltijdalternatieven grijpen? Om deze vragen te onderzoeken, maak ik gebruik van de
gekoppelde Belgische huishoud- en tijdbudgetgegevens uit 2005. Op die manier hoop ik de rol
van gemaksvoeding breder te kaderen, en me niet te beperken tot de consumptie van de
HOOFDSTUK 8
213
producten en maaltijden alleen, maar ook rekening te houden met de context waarin
gemaksvoeding gebruikt en genuttigd wordt (Shove & Southerton, 2000; Wales, 2009).
De rol van gemaksvoeding in de maaltijdstructuur
Wanneer het over de achteruitgang van de structuur, het collectieve en het sociale belang van de
maaltijdgewoonten gaat, wordt gemaksvoeding vaak als oorzaak aangedragen en als een
bedreiging gezien (Meiselman, 2009). Zo schrijft Fernandez-Armesto over de opkomst van
gemaksvoeding:
“This new way of cooking reverses the cooking revolution which made eating
sociable and threatens to return to a presocial phase of evolution” (2002b, par. 8).
Volgens verschillende auteurs (o.a. Davis, 1995; Fischler, 1979; Fresco, 2012; Pollan, 2013 en
Putnam, 2000) heeft deze nieuwe manier van ‘koken’ zodanig flexibiliteit gebracht dat
maaltijden niet meer gebonden zijn aan collectieve routines (bijv. individuele maaltijden of
flexibele tijdstippen om te eten), met nefaste gevolgen voor het sociale belang van de maaltijd. In
het artikel Grab and go vat Maggie Jackson deze ontwikkeling als volgt samen:
“Food is fuel. Eating is a brief and solitary act. The day is one long graze. The price
paid for this grab-and-go gastronomy, however, is a deepening detachment from
the rich sensory and social experiences of eating, a distancing that in turn risks
disconnection from place, body and earth” (2008, p. 32).
Daarentegen zijn er ook auteurs die de opkomst van gemaksvoeding net positief onthalen, en als
een middel zien dat weerwerk biedt aan problemen in de organisatie van het dagelijks leven.
Volgens deze auteurs is gemaksvoeding net een belangrijk medium in het tot stand houden van
de conventionele maaltijdstructuur. Zo zou haar snelle bereidingstijd of flexibiliteit het mogelijk
maken om op momenten wanneer het maaltijdideaal moeilijk haalbaar is, toch op regelmatige
vaste tijdstippen of samen (bijv. met het gezin) te kunnen eten. Tot een gelijkaardige vaststelling
kwam Brembeck (2005). In haar studie benadert ze het eten in fastfoodketens als een manier die
de huiskok tijd en werk bespaart, en toch een sociale gelegenheid kan zijn (als een plezier en
beloning). Dit is vergelijkbaar met ook andere vormen van uit eten gaan, die als een ‘mix’ van
gemaksvoeding en sociale participatie worden gezien, en geen inbreuk hoeven te betekenen op
het sociale belang van de maaltijd (Cheng et al., 2007). Het zou dus niet zozeer of minder de
structuur zijn die veranderd is, maar wel het type en de stijl van consumptie of de inhoud van
het bord (Recours & Hebel, 2007).
HOOFDSTUK 7
“It is perhaps not so much the collapse of food routines (cf. Fischler, 1980) as the
incorporation of more varied ways of feeding into the patterns of everyday life”
(Warde & Hetherington, 2008, p. 777).
In plaats van een ‘destructuratie’ van maaltijdgewoonten, zou het volgens deze strekking veeleer
om een ‘herstructuratie’ of een ‘modificatie’ gaan (bijv. minder tijd die aan koken besteed wordt,
een grotere consumptie van gemaksvoeding, kleinere en lichte maaltijden, meer flexibiliteit naar
de timing van eten, …) (Hébel, 2007; Kjaernes, Holm, Gronow, Mäkelä & Ekström, 2009).
Ondanks de bovenstaande stellingen, is de invloed van gemaksvoeding op de maaltijdgewoonten
(waar, wanneer, hoe en met wie gegeten wordt, en de manier waarop de maaltijd bereid wordt)
nog maar weinig onderzocht en ook bij de studies die hierover bestaan, zijn de bevindingen niet
eenduidig.
De Amerikaanse studie How we eat what we eat (Laska, Hearst, Lust, Lytle, & Story, 2015) sluit
wat betreft haar doelstelling het best aan bij het opzet van dit hoofdstuk. Het artikel wijst op een
sterk verband tussen de voedingskeuzes van mensen en hun kook-en eetgewoonten (gebaseerd
op een grootschalige bevraging bij studenten). Uit het onderzoek blijkt dat een hogere
consumptie van fastfood samengaat met het vaker eten van maaltijden onderweg, vlug en voor
de televisie, een grotere voorkeur voor gemaksvoeding en minder regelmatige en
gestructureerde maaltijdgewoonten: duidelijk tegengesteld aan hogervermeld citaat van
Mestdag. Het kopen van onbewerkte ingrediënten zou daarentegen gepaard gaan met meer tijd
die in de keuken gespendeerd wordt, en met maaltijdgewoonten die aan sterke regelmaten en
vaste tijdstippen gebonden zijn. In dat geval, zouden deze bevindingen een bevestiging kunnen
zijn van de pessimistische visie omtrent gemaksvoeding, ondanks het feit dat de studie wel een
bijzondere en andere onderzoekspopulatie betreft. Tot een andere vaststelling die in de richting
van de meer optimistische strekking wijst, kwamen Carrigan et al. (2006). Uit hun
interviewstudie met moeders komt naar voren dat hoewel gemaksvoeding niet altijd even ideaal
is, ze wel een hulpmiddel kan zijn dat de maaltijdgewoonten kan ondersteunen in geval van
nood of tijdsdruk. Zoals de auteurs het zelf verwoorden:
“While each member of the family may no longer eat a ‘proper meal’, these mothers
aim to ensure they ‘eat properly” (ibid., p. 382).
Zoals het citaat weergeeft, gaat het in dat geval niet of minder om de maaltijd zelf, maar om het
ritueel samen te eten en zodanig zorg te dragen voor het gezin (Marshall & Pettinger, 2009). Wel
wijzen de auteurs op een hiërarchie van meer of minder aanvaardbare gemaksproducten, met
de kant-en-klaarmaaltijd die het meest negatieve imago heeft, vanwege het niet of nauwelijks
koken. Dit komt ook tot uiting in de studie van Verlegh en Candel (1999) naar de rol van de
HOOFDSTUK 8
215
maaltijdsituatie in het al dan niet consumeren van bereide maaltijden. Zo kwamen ze tot de
conclusie dat kant-en-klare gerechten vooral alleen worden genuttigd, en daarom niet
noodzakelijk meer door alleenwonenden, zoals Ahlgren, Gustafsson en Hall (2005) hebben
aangetoond. Deze laatste auteurs kwamen tot de bevinding dat, met uitzondering van het
gezelschap, de consumptie van kant-en-klare maaltijden niet zo sterk verschilt van andere
maaltijdsituaties, wat betreft de duur of het tijdstip van eten. De sociale context is dus een
belangrijke factor in de keuze voor gemaksvoeding. Deze resultaten lijken alvast in de richting te
wijzen van de kant-en-klaarmaaltijd als symbool van individualisering, tegen de conventionele
sociale betekenis van koken en de huisbereide maaltijd (De Backer, 2015).
Onze maaltijdgewoonten zijn altijd al sterk beïnvloed geweest door uiteenlopende factoren. Zo
zijn ze niet enkel onderhevig aan de invloed van het veranderende voedingsassortiment en de
toegenomen mogelijkheden om uit eten gaan, maar ook en niet onbelangrijk door de sociale
achtergrond en de levensfase van mensen (hun werksituatie, uurroosters, gezinssituatie,
geboortejaar, enz.) (Mäkelä, 2009). Gemaksvoeding is dus zeker niet de enige factor in het
verhaal van het al of niet achteruitgaan van de maaltijdgewoonten (De Backer 2015).
Over de rol van sociale achtergrond en gezinskenmerken
Uit de studie van Mestdag (2007a, b) blijkt vooral de gezinssituatie een belangrijke factor te zijn
in het al dan niet hebben van een vaste regelmaat en structuur in de tafelgewoonten. In
‘traditionele’ gezinnen (d.w.z. samenwonende ouders met kinderen) zijn de maaltijden meer aan
uur en tijd gebonden, belangrijke sociale en huiselijke momenten, en met name tijdens het
weekeinde. Ongestructureerde maaltijdgewoonten komen daarentegen vaker voor bij
alleenwonenden. Het alleen-zijn beïnvloedt de maaltijdstructuur volgens Ahlgren et al. (2005)
op verschillende manieren, zoals de tijd die aan het koken wordt besteed, waar en wanneer
gegeten wordt en voor hoe lang en met welke activiteiten dat gecombineerd wordt. De vereisten
liggen dan anders, met een grotere voorkeur voor gemaksvoeding of gerechten die snel en
gemakkelijk klaar zijn, om zich zo minder lang in de keuken bezig te houden. Echter, het is niet
omdat alleenwonenden minder belang aan het kookgebeuren hechten dat ze de maaltijd vaker
overslaan of snel(-ler) nuttigen. Daarentegen zouden ze wel vaker voor de televisie eten ter
compensatie van het gemis aan gezelschap (Prim, Gustafsson, & Hall, 2007). Daarnaast vonden
Cheng et al. (2007) dat alleenwonenden daarom ook minder dikwijls thuis eten. Onderzoek
toont aan dat het alleen eten van maaltijden doorgaans geen keuze is en niet verkozen wordt,
hoewel het door het gebrek aan structuur, ook een ‘vrijheid’ kan betekenen om te eten wat men
wil en hoe, waar en wanneer (Prim et al., 2007a; Mestdag, 2007b). Op basis van deze studies kan
HOOFDSTUK 7
ik verwachten dat de gezinssituatie sterk (misschien wel het meest) doorslaggevend is in de
keuze hoe te koken, waar, wanneer en hoe te eten.
Een andere relatie is die tussen leeftijd en maaltijdgewoonten waarbij jongere leeftijdsgroepen
het minder nauw zouden nemen met het eten op vaste tijdstippen (Mäkelä, 2001; Mestdag,
2007a, b). Oudere leeftijdsgroepen zouden vaker koken en thuis eten dan jongere
leeftijdscategorieën en sterker vasthouden aan een vast en strak gepland eetpatroon (Cheng et
al., 2007; Prim, Gustafsson, & Hall, 2007). Daarnaast zouden ook vooral werkenden minder op
vaste tijden eten, hoewel ze tijdens het weekeinde wanneer de werkweekstress wegvalt, meer
tijd zouden besteden aan koken en eten (Mestdag, 2007a, b; Prim et al., 2007).
In wat volgt onderzoek ik in hoeverre gemaksvoeding impact heeft op de maaltijdstructuur en
veeleer samenhangt met niet-conventionele dan wel conventionele kook- en eetgewoonten,
rekening houdend met de invloed van sociale achtergrond.
Naar een geïntegreerde benadering van gemaksvoeding
Een analyse van voedingsconsumptie en tijdsbesteding
In dit hoofdstuk werk ik een ‘totaalbeeld’ uit van de rol van gemaksvoeding in de Belgische
voedingscultuur. Hiervoor onderzoek ik de verschillende interactieverbanden tussen de
voedingspatronen van gezinnen (zoals opgesteld in hoofdstuk 5 en samengebracht onder de
noemer ‘cuisine’) en de structuur en de context van hun kook- en eetpatronen (die onder de
noemer ‘maaltijdstructuur’ vallen). Tot dusver heb ik dit apart onderzocht. In dit hoofdstuk wil
ik aantonen hoe deze verschillende maaltijdgebruiken met elkaar verweven zijn, gelet ook op de
invloed van de sociale achtergrond. Zo hoop ik een meer coherent en systematisch beeld te
krijgen van het effect van gemaksvoeding op hoe we koken en eten. In de conclusies die
Monteleone en Dinnella (2009) trekken, wijzen ze op het belang van het koppelen van
consumptiegegevens aan tijdsbestedingsdata om dit te onderzoeken. Data hierover zijn immers
zeldzaam. Zelfs Bonke, wiens werk in grote mate als inspiratiebron voor mijn conceptualisering
van gemaksvoeding heeft gediend, betreurt in zijn rapport uit 1992 dat er geen onderzoek
bestaat dat informatie over beide gegevens omvat. Het Belgische huishoud- en
tijdsbudgetonderzoek uit 2005 biedt wel deze unieke opportuniteit (zie hoofdstuk 3 voor meer
technische details). Toch kennen ook deze data tekortkomingen. Zo biedt de
tweedagenregistratie van het tijdsbudgetonderzoek onvoldoende informatie om dezelfde
kooktypes te construeren, zoals geïntroduceerd in hoofdstuk 7. Eten doen we alle dagen, maar
koken niet noodzakelijk. Daarom gaat mijn aandacht in dit hoofdstuk hoofdzakelijk uit naar de
HOOFDSTUK 8
217
tafel- en eetpatronen van individuen, meer dan naar hun kookprestaties en de structuur van
koken. Om de mate van structuur en individualisering in maaltijdgewoonten evenwel zo breed
mogelijk te toetsen en tegelijk de rol van gemaksvoeding in zo fijn mogelijk detail te begrijpen,
bestudeer ik op welke manier de voedingspatronen een verschillend effect hebben op de kans
dat individuen minder tijd nemen voor het bereiden van maaltijden, snacken, alleen, snel of
haastig eten, hun maaltijden vaker voor de televisie, op minder conventionele tijden of uit huis
nuttigen. Daarnaast onderzoek ik ook in welke mate een hogere thuisconsumptie van
gemaksvoeding verband houdt met een groter deel van het voedingsbudget dat aan fastfood en
afhaalmaaltijden besteed wordt en aan restaurants (in mijn definitie geoperationaliseerd als
‘bereide maaltijden’ buitenshuis). Het maken van een onderscheid tussen beide is interessant
aangezien huishoudens die vaker kant-en-klare maaltijden kopen, ook vaker fastfood en
afhaalmaaltijden zouden consumeren, zo blijkt uit onderzoek van de Boer, McCarthy, Cowan en
Ryan (2004). Daarentegen zou het bij een restaurantbezoek, minder om het gemak of de
snelheid gaan, en meer om de omkadering en de sociale beleving, ondanks het feit dat dit ook,
maar in mindere mate, het geval kan zijn bij een bezoek aan een fastfoodketen of snackbar (bijv.
de hoger vermelde studie van Brembeck). Zo wil ik vooral inzicht krijgen in de manier waarop
een hogere consumptie van gemaksvoeding samenhangt met een grotere voorkeur om koken uit
te besteden.
Tabel 9.1 geeft een overzicht van de wijze waarop ik de verschillende net vermelde indicatoren
geconstrueerd heb, en biedt een eerste algemeen overzicht van de kook- en eetpatronen van
Belgen17. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat van een fenomeen ‘grazen’
(gemiddeld genomen) nog geen sprake is, hetgeen niet verrassend is in het licht van de
vaststellingen van Mestdag (2007b). De meeste Belgen eten nog steeds vooral thuis, samen met
anderen en binnen de normale etenstijden, en spenderen gemiddeld een halfuur aan het
bereiden van maaltijden. Daarentegen zijn het snacken, het snel en het voor de televisie eten van
maaltijden en het nuttigen van fastfood minder courante eetgebruiken.
17 Ook in de analyses van dit hoofdstuk neem ik studerende gezinnen niet op, in overeenstemming met de constructie
van de typologie in hoofdstuk 5. Ik bestudeer ook enkel de tijdsbesteding van het gezinshoofd, en (indien van toepassing, d.w.z. bij koppels) van zijn of haar partner.
HOOFDSTUK 7
TABEL 9.1 DE OPERATIONALISERING VAN DE AFHANKELIJKE VARIABELEN
Zoals tabel 9.1 aangeeft, werden de verschillende indicatoren ‘gedichotomiseerd’ (d.w.z.
gehercodeerd in ‘dummy-variabelen’) met waarde ‘0’ als een respondent een gedrag niet stelt en
waarde ‘1’ als een respondent een gedrag wel stelt. Dit hoofdstuk bevat twee soorten analyses
afhankelijk of de indicatoren uit het tijdsbudgetonderzoek of uit het huishoudbudgetonderzoek
komen.
Wat betreft de afhankelijke variabelen uit het tijdsbudgetonderzoek, heb ik nood aan een
analysemethode die rekening houdt met de hiërarchische opbouw van de data en met de manier
waarop het handelen op dagniveau (N=8480, het handelen van individuen, gedurende een week-
en weekenddag) samengaat met verschillende types van individuen (N=4240) die op hun beurt
deel uit maken van een welbepaald gezinstype (N=2830). Dit multi-level perspectief vraagt om
een multi-level analyse die deze ‘contextualiteit’ en afhankelijkheid in rekening brengt om zo het
risico op ‘type-1 fouten’ te vermijden (nl. het ten onrechte trekken van significante relaties).
Aangezien de verschillende bovengenoemde indicatoren categorisch zijn, gebruik ik een
multilevel logistische analyse. Tabel 9.2 geeft de resultaten van de diverse finale modellen weer
(gecontroleerd voor elkaar). De resultaten zijn uitgedrukt in odds-ratio’s of relatieve
kansverhoudingen: hoe hoger de kansverhouding, hoe hoger de kans om een bepaald gedrag te
stellen (bijv. minstens eenmaal gedurende een dag voor de televisie eten). Daarbij wordt naast
de impact van de voedingspatronen en de sociale achtergrond ook rekening gehouden met de
mogelijke week- en weekenddagverschillen, en nagegaan of de maaltijdgebruiken beïnvloed
worden door een interactie-effect tussen gezinssituatie en geslacht. Dit laatste biedt de
mogelijkheid om na te gaan in hoeverre de kook-en-eetpatronen tussen mannen en vrouwen
Oorspronkelijke variabelen Survey Gemiddelde Nieuwe variabelen Gemiddelde
(%)
Op DAGBASIS en INDIVIDUEEL NIVEAU Tijd besteed aan koken TBO 0:35 ≥40 min 33%
Tijd besteed aan snacken TBO 0:04 Minstens 1x 17%
Alleen eten in functie van de totale tijd
besteed aan eten
TBO 23% ≥22% van de totale tijd
besteed aan eten
34%
Tijd besteed aan het eten van maaltijden (10
min)
TBO 10% Minstens 1x 40%
Eten voor TV in functie van de totale tijd
besteed aan eten
TBO 7% Minstens 1x 14%
Eten volgens de voorziene tijdstippen in
functie van de totale tijd besteed aan eten
TBO 85% ≥86% van de totale tijd
besteed aan eten
68%
Thuis eten in functie van de totale tijd
besteed aan eten
TBO 80% ≥58% van de totale tijd
besteed aan eten
Op MAANDBASIS en GEZINSNIVEAU Fastfood en takeaway in functie van de totale
voedingsuitgaven
HBO 2% Minstens 1x 34%
Restaurantkosten in functie van de totale
voedingsuitgaven
HBO 13% >16% van de totale
voedingsuitgaven
33%
HOOFDSTUK 8
219
significant van elkaar verschillen naargelang van het gezinstype (bijv. het verschil in de tijd die
mannen en vrouwen aan koken spenderen in gezinnen met kinderen, zie hoofdstuk 6 en 7).
Voor de afhankelijke variabelen uit het huishoudbudgetonderzoek (tabel 9.3) volstaat een
logistische regressie aangezien deze data enkel op gezinsniveau en dus niet trapsgewijs
opgesteld zijn zoals in de analyse in tabel 9.2.
Indien uit deze analyses blijkt dat gezinnen met een gemengd of kant-en-klaar gericht
voedingspatroon in hun tafelgebruiken nauwelijks verschillen van gezinnen met een meer
conventioneel voedingspatroon, en dus geen maaltijdgebruiken hebben die neigen naar ‘grazen’
(d.w.z. de-structuratie en individualisering), dan vind ik bevestiging dat gemaksvoeding zich met
succes in de maaltijdstructuur heeft geïntegreerd en geen bedreiging vormt voor de
‘vertrouwde’ maaltijdstructuren en het sociale belang van de maaltijd. Bijkomend, onderzoek ik
of de consumptie van gemaksvoeding in dat geval een grotere impact heeft op de
kookgewoonten, dan op de eetgewoonten. Echter, indien de resultaten aantonen dat in gezinnen
die meer gemaksvoeding kopen wel significant meer sprake is van geïndividualiseerde en
minder conventionele maaltijdpatronen, dan vind ik bevestiging voor de these dat
gemaksvoeding de conventionele maaltijdstructuur ondermijnt.
Resultaten
Zoals blijkt uit de resultaten in tabel 9.2 kan maar weinig of geen bevestiging gevonden worden
dat gezinnen met een meer uitgesproken voorkeur voor gemaksvoeding, minder
gestructureerde en meer geïndividualiseerde eetpatronen hebben. In tegenstelling tot wat
auteurs van de pessimistische stroming verkondigen, verschillen de maaltijdsituaties van deze
gezinnen, niet significant van gezinnen die meer conventioneel in hun voedingskeuzes zijn. Wat
mensen eten (bijv. het hebben van een grotere voorkeur voor onbewerkt of kant-en-klaar) heeft
weinig of geen invloed op hun tafelgewoonten (bijv. de onderstaande getuigenissen van Simone
en Helena). Dit bevestigt dat gemaksvoeding veeleer een middel is dat de maaltijdstructuur
ondersteunt of althans niet bedreigt. Op basis van deze cijfers kan worden geconcludeerd dat
gemaksvoeding zich niet enkel met succes in onze cuisine heeft genesteld (zie hoofdstuk 5),
maar ook in de bestaande maaltijdstructuur.
Daarentegen wijzen de resultaten in de eerste kolom van tabel 9.2 op een duidelijk verschil in de
keuken. Gezinnen met procentueel hogere uitgaven aan gemaksvoeding nemen het minste tijd
om zelf te koken, dan gezinnen die meer conventioneel zijn of een gemengd voedingspatroon
hebben. In tegenstelling tot deze laatsten, hangt een hogere consumptie van gemaksvoeding
HOOFDSTUK 7
samen met het vaker kopen van voedsel dat snel klaar is (o.a. fastfood) en uit eten gaan (tabel
9.3 en laatste kolom in tabel 9.2). De resultaten bevestigen de vermoedens uit hoofdstuk 5, dat
gezinnen met een conventioneel voedingspatroon de meeste tijd in de keuken spenderen
(gevolgd door gezinnen met een gemengd voedingspatroon) en voornamelijk thuis eten.
Samengevat, kan gesteld worden dat een hogere consumptie van gemaksvoeding vooral invloed
heeft op wat gegeten wordt en de kookstructuur, maar daarentegen weinig of geen effect hebben
op de maaltijdcontext (waar, met wie en wanneer gegeten wordt). Gemiddeld genomen zijn onze
maaltijdgewoonten nog steeds in sterke mate gestructureerd (zie ook tabel 9.1), ongeacht (of
misschien wel net dankzij) de voedingskeuzes en de kookgebruiken van gezinnen.
GEMAKSVOEDING EN DE MAALTIJDSTRUCTUUR
Simone kookt 4 à 5 keer per week. Ze hecht veel belang aan het dagelijkse ritueel
samen te eten met haar gezin. Doorgaans brengen ze 3 kwartier tot 1 uur door
aan tafel. Zelfs op vrijdagavond, wanneer gebruikelijk een kant-en-klare pizza
gegeten wordt, blijft Simone er belang aan hechten samen aan tafel te eten. Ze
vertelt:
“Ja, we zitten dan ook aan tafel. Ook al is het een gemakkelijke maaltijd, we eten dat niet voor de
televisie.”
Ook in het gezin van Helena heeft het in huis halen van gemaksvoeding weinig of
geen invloed op de tafelgewoonten. Toch hecht ze meer belang aan het samen
eten met haar gezin naarmate ze meer tijd en werk in het koken heeft gestoken.
Ze vertelt:
“Het samen aan tafel zitten vind ik heel belangrijk. Absoluut. Het is iets waar we echt op moeten
hameren. Want, ja, die [kinderen] staan constant recht en die lopen voortdurend rond. Ik vind dat heel
vervelend. Ik, zit graag aan tafel en babbel. Dus daar zit ik heel erg op te hameren dat er aan tafel
rustig gegeten wordt en dat iedereen zijn tijd neemt om rustig te eten en een beetje te babbelen. Als we
gemaksvoeding eten, ga ik minder hameren dat we allemaal gezellig aan tafel zitten. We gaan nog altijd
aan tafel zitten en dergelijke, maar als die maaltijd op 10 minuten voorbij is, dan heb ik er eigenlijk geen
probleem mee. Bij manier van spreken. Als ik zelf kook dan wil ik dat ze stil zitten en ervan genieten.”
HOOFDSTUK 8
221
De analyse toont aan dat niet alleen de voedingskeuzes van gezinnen maar ook de context van de
dag18 en de sociale achtergrond, de mate bepalen waarin mensen meer of minder conventioneel
in hun kook- en eetgedrag zijn.
Tijdens de (werk-)week is de maaltijd een minder sociaal en gestructureerd gebeuren en wordt
vaker sneller, tussendoor, soms ook voor de televisie of alleen gegeten, terwijl er tijdens het
weekend een duidelijke inhaalbeweging is, en mensen meer tijd nemen om langer, samen en op
vaste eettijden te tafelen. Het sociaal-culturele aspect komt dus meer tot uiting tijdens het
weekend. Dit strookt met de vaststellingen van Mestdag (2007b), ondanks het feit dat ik dit op
een andere manier onderzocht heb. De bevindingen wijzen niet op een significant verschil in de
tijd die tijdens de week aan koken besteed wordt, vergeleken met het weekend (gelijkaardig aan
de bevindingen in hoofdstuk 6): tijdens de week en het weekend hebben mensen (o.a. los van
hun achtergrond) dezelfde kans om 40 minuten of langer in de keuken te staan (duidelijk
tegengesteld aan de getuigenis van Ellen).
Uit tabel 9.2 blijkt dat werkende gezinnen (bijv. Ellen), hoger geschoolde gezinnen en gezinnen
in de drukke of de meest actieve leeftijdsfase (kortom, gezinnen die het doorgaans drukker
hebben), minder tijd in de keuken spenderen en ook vaker buitenshuis eten. Dit sluit aan bij de
bevindingen uit tabel 9.3 waaruit blijkt dat deze sociale groepen vaker uit eten gaan en/of
fastfood consumeren. Bovendien wordt bij gezinnen die werken ook vaker alleen gegeten en is
ook het nuttigen van de maaltijd in hoger opgeleide gezinnen, vaker een haastige bedoening.
18 Voor tabel 9.3 kan dit niet worden nagegaan aangezien de data op maandniveau werden verzameld.
KOKEN TIJDENS DE WEEK
Ellen heeft het tijdens de week vaak te druk om zelf te koken. Ze ziet duidelijk een link
met haar werksituatie. Ze vertelt:
“Natuurlijk heb ik het gevoel dat ik het liever zelf zou willen klaarmaken, maar ik heb er gewoon de tijd niet
voor. Als ik moet beginnen aardappelen schillen, groentjes wassen en te snijden, … Ik heb daar gewoon de tijd
niet voor. En ik ben blij dat hij [haar zoon] eigenlijk al iets met groenten eet, zelfs als, als het uit de diepvries
komt. Moest ik nu deeltijds werken, dan zou ik elke avond vers eten klaarmaken. Dat is zeker, maar dat is nu
niet het geval, dus je moet ergens een compromis zoeken.”
HOOFDSTUK 7
Daarentegen zijn niet-werkende gezinnen, lager opgeleide en oudere gezinnen, conventioneler
in hun kook- en eetgewoonten: ze koken vooral zelf en gaan ook minder uit eten (tevens af te
leiden uit tabel 9.3). Verder valt op dat vooral oudere gezinnen belang hechten aan het eten op
vaste tijdstippen (zoals eveneens vastgesteld in tabel 7.4 uit hoofdstuk 7). Hoe jonger het
gezinshoofd, hoe minder rekening wordt gehouden met de conventionele tijdstippen om te eten,
en al eens vaker voor de televisie wordt gegeten.
Wat het effect van gezinssituatie betreft, is de conventionele maaltijdstructuur, zoals verwacht,
het sterkst aanwezig bij gezinnen met kinderen (bijv. bij het gezin van Helena). Het is vooral in
deze gezinsvorm dat vaker thuis (tevens vast te stellen uit tabel 9.3), op vaste uren en samen
met het gezin aan tafel (niet voor de televisie) gegeten wordt, en ook de meeste tijd (nl. door de
vrouw) aan koken gespendeerd wordt. Alleenstaanden koken daarentegen minder uitgebreid en
eten door het gemis aan een maaltijdpartner vaker voor de televisie (de kans dat ze voor de
televisie eten is tweemaal zo groot tegenover samewonenden) en ongeacht de gebruikelijke
eettijden. Bovendien eten alleenstaanden ook minder vaak thuis. Uit tabel 9.3 blijkt dat er
nauwelijks verschillen zijn tussen de gezinstypes wat betreft de consumptie van fastfood: haast
iedereen heeft een gelijkaardige kans minstens een keer per maand fastfood te consumeren,
hoewel dit minder gebruikelijk is bij alleenwonende vrouwen. Deze laatste groep is ook minder
geneigd om (evenals gezinnen met kinderen en alleenstaande moeders) een hoog aandeel van
hun voedingsbudget aan restaurants te besteden, in vergelijking met koppels en ook
alleenstaande mannen.
Verder valt uit tabel 9.2 af te leiden dat mannen minder vaak thuis en op minder conventionele
uren dan vrouwen eten, en dat vrouwen daarentegen (evenals niet-werkende gezinnen) vaker
snacken.
HOOFDSTUK 8
223
TABEL 9.2 DE INVLOED VAN GEMAKSVOEDING OP DE MAALTIJDSTRUCTUUR, GECONTROLEERD VOOR DE
CONTEXT VAN DE DAG EN SOCIALE ACHTERGROND (LOGISTISCHE REGRESSIE) (N=2830 gezinnen)
Da
ge
lijk
s
≥ 4
0 m
in
ko
ke
n
Sn
ack
en
A
lle
en
ete
n
Ha
ast
ig e
n s
ne
l
ete
n
Vo
or
de
TV
ete
n
Op
con
ve
nti
on
ele
ee
ttij
de
n e
ten
Th
uis
ete
n
Inte
rcep
t 2
,28
8 *
**
0,1
55
***
0
,48
3 *
**
0,6
58
***
0
,03
4 *
**
3,7
71
***
1
6,8
08
***
Da
g v
an
de
we
ek
(re
fca
t: w
ee
kd
ag
)
Wee
ken
dd
ag
0,9
58
1
,02
7
0,3
88
***
0
,51
6 *
**
0,5
76
***
1
,83
4 *
**
0,9
36
Ge
nd
er
(re
fca
t: v
rou
w)
Man
0
,11
4 *
**
0,6
75
***
0
,88
8
0,8
30
1
,13
1
0,8
51
**
0,7
77
***
So
cia
le a
chte
rgro
nd
Gez
inss
itu
ati
e (r
efca
t: k
op
pel
zo
nd
er k
ind
(ere
n))
All
een
staa
nd
0
,68
6 *
**
0,5
95
2
4,3
88
***
1
,08
4
2,1
13
***
0
,79
5 *
0
,60
3 *
**
Een
ou
der
gezi
n
1,0
27
0
,93
3
2,8
26
***
1
,09
0
0,7
31
1
,10
2
0,9
02
Ko
pp
el m
et k
ind
(-er
en)
1
,46
1 *
**
1,2
72
0
,81
9
1,1
60
0
,47
2 *
**
1,3
09
*
1,3
33
**
Wer
ksit
ua
tie
van
het
gez
in (
refc
at:
nie
t w
erke
nd
)
Min
sten
s ee
n w
erk
end
gez
insl
id
0,5
57
***
0
,69
8 *
1
,39
9 *
* 1
,07
7
0,9
17
0
,85
2
0,4
14
***
Lee
ftij
d g
ezin
sho
ofd
(re
fca
t: 6
5 o
f o
ud
er)
Jon
ger
dan
24
0
,67
0
0,2
83
0
,66
7
0,9
16
2
,59
8
0,2
57
***
0
,75
3
24
-44
0
,54
6 *
**
1,3
08
0
,55
8 *
**
1,0
96
1
,98
7 *
* 0
,41
2 *
**
0,5
46
***
45
-64
0
,77
0 *
1
,11
0
0,7
54
*
1,0
33
1
,78
6 *
* 0
,59
8 *
**
0,8
28
Op
leid
ing
sniv
eau
gez
insh
oo
fd (
refc
at:
laa
g)
Mid
den
0
,82
2 *
0
,75
0 *
0
,81
7
1,1
32
1
,17
8
0,9
80
0
,67
1 *
**
Ho
og
0
,75
7 *
**
0,9
17
0
,69
0 *
**
1,2
05
*
1,1
10
0
,94
3
0,5
62
***
Vo
ed
ing
svo
ork
eu
ren
Vo
edin
gsc
lust
ers
(ref
cat:
co
nve
nti
on
eel)
Gem
engd
0
,78
9 *
* 0
,89
2
0,9
38
1
,17
7
0,9
47
1
,11
2
0,9
87
Kan
t-en
-kla
ar g
eric
ht
0,4
04
***
0
,96
1
0,7
36
0
,88
1
1,2
26
1
,00
8
0,6
86
*
Min
imaa
l min
der
co
nve
nti
on
eel
0,6
10
**
1,0
94
1
,04
2
1,0
67
0
,65
8
0,7
68
0
,86
1
Cro
ss-l
ev
el
inte
ract
ies
Man
*all
een
staa
nd
4
,04
9 *
**
Man
*een
ou
der
gezi
n
4,4
38
***
Man
*Ko
pp
el m
et k
ind
(ere
n)
1,1
49
Go
od
ne
ss o
f fi
t (L
og
Lik
eli
ho
od
)
45
98
3
62
8
42
49
5
53
7
30
98
5
06
2
46
10
De
lev
el 1
-var
iab
elen
5
06
7
36
55
4
99
0
55
61
3
14
7
51
23
4
80
3
De
lev
el 1
- en
leve
l 2-v
aria
bel
en
47
63
3
64
0
49
87
5
55
4
31
46
5
11
9
47
92
De
lev
el 1
-, 2
- en
3-v
aria
bel
en (
geen
cro
ss-l
evel
inte
ract
ie)
46
40
36
28
42
49
55
37
30
98
50
62
46
10
HOOFDSTUK 7
TABEL 9.3 DE INVLOED VAN GEMAKSVOEDING OP HET UITBESTEDEN VAN KOKEN, GECONTROLEERD VOOR
SOCIALE ACHTERGROND (LOGISTISCHE REGRESSIE) (N=2830)
Conclusie
Wie de literatuur over voeding overloopt, stelt vast dat er de laatste jaren veel aandacht is voor
de mate van verandering in voedingsgewoonten. De nadruk ligt dikwijls op gemaksvoeding en
haar impact op het kook- en eetgedrag. Hieromtrent bestaat heel wat onenigheid. Toch zijn het
aantal wetenschappelijke vaststellingen hierover niet evenredig meegegroeid, met de gestegen
belangstelling voor dit type van voeding. In dit hoofdstuk heb ik getracht deze leemte in de
literatuur op te vullen. In hoofdstuk 5 werd reeds geconcludeerd dat gemaksvoeding goed is
ingeburgerd in onze consumptiegewoonten. Toch blijken de meeste gezinnen geen extreme
gebruikers te zijn, in de zin dat nog vooral zelf gekookt wordt (al dan niet met semi-
gemaksvoeding). Op basis van mijn analyses in dit hoofdstuk vond ik indicaties dat
gemaksvoeding een ‘hulp’ is in huis, en een ondersteuning kan zijn voor de vertrouwde
maaltijdstructuur (vooral bij matige consumptie, nl. het gemengd voedingspatroon). Voor wat
Consumptie van fastfood en
takeaway
Hoge relatieve uitgaven
restaurantbezoek
Intercept 0,095 *** 0,268 ***
Sociale achtergrond
Gezinssituatie
(refcat: koppel zonder kind(-eren)
*
***
Alleenwonende man 0,864 1,113
Alleenwonende vrouw 0,755 * 0,624 ***
Alleenstaande vader 1,467 0,625
Alleenstaande moeder 0,771 0,371 ***
Koppel met kind(-eren) 1,084 0,405 ***
Werksituatie van het gezin
(refcat: niet werkend)
Minstens een werkend gezinslid 1,580 *** 2,150 ***
Leeftijd van het gezinshoofd
(refcat: 65 of ouder)
***
*
Jonger dan 24 1,440 0,219**
Tussen 24 en 44 jaar oud 2,311 *** 0,760
Tussen 45 en 64 jaar oud 1,364 * 0,777
Opleidingsniveau van het gezinshoofd
(refcat: laag)
***
***
Midden 1,842 *** 1,930 ***
Hoog 2,077 *** 2,740 ***
Voedingsvoorkeuren
Voedingsclusters
(refcat: conventioneel)
***
***
Gemengd 1,978 *** 1,271
Kant-en-klaar gericht 2,253 *** 2,079 ***
Minimaal minder conventioneel 1,732 * 1,843 **
Nagelkerke R2 15,4% 14,0%
*p≤0.05, **p≤0.01,***p≤0.001
HOOFDSTUK 8
225
betreft dit laatste, heb ik de theoretische opvattingen van Mestdag (2007b) als basis genomen.
Het consumeren van gemaksvoeding houdt vooral verband met het uitbesteden van koken, en
het spenderen van minder tijd in de keuken, terwijl het daarentegen geen impact heeft op de
tafelgewoonten van mensen (waar, wanneer, hoelang en met wie gegeten wordt). De doorbraak
van gemaksvoeding impliceert zeker niet dat de collectieve tijdsordening gefragmenteerd of
individueler geworden is, dan wat vaak gevreesd wordt. Veeleer dan een ‘de-structuratie’, is
sprake van een ‘herstructuratie’ waarbij gemaksvoeding onderdeel is geworden van de
vertrouwde maaltijdstructuur. Het is dan ook vooral belangrijk rekening te houden met het
consumptiegedrag van mensen (wat ze koken en eten) in het bestuderen van de context en het
sociale belang van maaltijdgewoonten.
“The contents of our plates are probably going to change more than the idea of
sharing food with other human beings” (Mäkelä, 2009, p. 46).
De mate waarin kook- en eetgewoonten gestructureerd zijn, bleek in mijn analyses ook af te
hangen van de context van de dag en sociale achtergrond. Weekdagen verschillen duidelijk van
het weekend. Tijdens de week lijken mensen immers meer moeilijkheden te ondervinden met
het in praktijk brengen van de maaltijdidealen. Tijdens de week wordt al eens vaker een snack
genuttigd, voor de televisie of alleen gegeten. Daarnaast zijn ook vooral jongeren, gezinnen in de
drukke leeftijdsfase, werkende gezinnen en hoger opgeleide gezinnen, minder conventioneel in
hun kook- en tafelgewoonten. Bovendien ondersteunen mijn gegevens de these van de maaltijd
als symbool van het gezin. Zo is de maaltijd vooral een belangrijk sociaal, huiselijk en
gestructureerd gebeuren, in gezinnen met kinderen, in tegenstelling tot alleenstaanden die
minder koken, minder vaak thuis eten en individueler in hun eetgewoonten zijn (bijv. tijdstippen
van eten). Deze laatste vaststellingen (los van de impact van voedingskeuzes), liggen volledig in
lijn met de literatuur. Ondanks het feit dat de informatie omtrent de tijd die aan maaltijden
besteed wordt, slechts over een tweedagenregistratie gaat, vallen toch enkele significante
verschillen op die maken dat mijn bevindingen aannemelijk zijn.
HOOFDSTUK 7
HOOFDSTUK 9
227
9.
Conclusie OPZET, RELEVANTIE EN BELANGRIJKSTE CONCLUSIES, EN PISTES VOOR VERDER ONDERZOEK
Meals are a combination of the traditional, the contemporary, and the future, and they will
remain an exciting area for study and discussion.
H. L. Meiselman (2009: 33), Meals in science and practice
Uitgangspunt van dit onderzoek
Onze voeding beheerst wellicht niet elk aspect van het dagelijks leven, maar niemand kan
ontkennen dat boodschappen doen, koken, eten, afruimen en denken (piekeren, fantaseren,
ruziën, …) over voeding wezenlijk deel uitmaken van onze doordeweekse praktijken, gedachten
en gesprekken. Dat inzicht volstaat ruim om het grote belang van voeding als een sociologisch
studieobject te waarderen en zelfs koesteren, wat ten overvloede blijkt uit de internationale
literatuur van de jongste jaren (zie infra). Variabelen als geslacht, leeftijd, gezinssituatie of
opleidingsniveau onderstrepen de rijkdom en diversiteit van het onderwerp. De koppeling van
tijdsgebruik en gezinsuitgaven aan voeding maakt de aandacht voor voeding bijzonder concreet.
Dàt is waaraan dit proefschrift is gewijd: het belicht de zogenaamde gemaksvoeding die kan
worden beschouwd als een synthese van zeer verscheiden korte- en
langetermijnontwikkelingen in produktie en consumptie en bijgevolg als een proxy van
maatschappelijke ontwikkelingen die koken en eten overstijgen.
HOOFDSTUK 7
De opmars van gemaksvoeding
Wegens het toenemend belang van gemaksvoeding is deze in recente decennia een belangrijk
studiethema geworden. Al sinds de jaren 1920 kreeg ze interesse vanuit academische hoek, met
een opvallende toename omstreeks 1970, tegelijk met de opkomst van diepvriesproducten. Toch
is het vooral sinds de eeuwwisseling, dat ze mede door haar alsmaar nadrukkelijke
aanwezigheid een stevige plaats in onderzoek is gaan innemen (Scholliers, 2015a). Haar omvang
maakt haar tot een veelbesproken thematiek. Internationaal vormen haar opkomst en evolutie
een van de belangrijkste aandachtspunten in het verhaal van veranderende voedings- en
levensgewoonten.
Tal van studies hebben zich over gemaksvoeding gebogen en zijn op zoek gegaan naar
verklaringen over haar ontstaan en geschiedenis, de complexiteit van haar definitie, de mate
waarin ze deel is gaan uitmaken van de alledaagse kook-, eet-, leefgewoonten, wat ze betekent,
en wie dit type van voeding consumeert. Toch ontbreekt een geïntegreerde aanpak. Bij vele
studies is de aandacht vaak eenzijdig gericht op de voedingsmiddelen of op de consument en zijn
€kook- en eetgedrag of percepties. Er is te weinig oog voor de wisselwerking tussen elk van deze
elementen. Nochtans is dit cruciaal voor een goed begrip van een voedingstendens die
onderwerp vormt van een actueel debat. Kortom, de studie naar gemaksvoeding betreft een
complexe materie en vraagt bijgevolg een brede benadering. In mijn proefschrift heb ik getracht
inzichten te verwerven over de rol van gemaksvoeding in onze keuken, maaltijdstructuur,
tijdsgebruik en bestedingspatroon, met de bedoeling meer eenduidigheid te brengen in de vele
en vaak negatieve speculaties over gemaksvoeding.
In academische kringen weerklinken nu en dan echo’s van bezorgdheid wegens de toename van
de snelle hap, zelfs in die mate dat gesproken wordt van evolutie naar een “gemakssamenleving”
(Jeurissen & Pater, 2007, p. 109). De media doen daar nog een schep bovenop en berichten
geregeld over ‘de verhaasting’ in onze voedingsgewoonten. Vaak wordt met een beschuldigende
vinger gewezen op de sterke opkomst van gemaksvoeding. Dit “snelle voedsel” (Fresco, 2012, p.
467) zou de rol van de huiskok overbodig maken, de transitie naar een snackcultuur inluiden, de
gezinsmaaltijd vervangen en de individualisering concretiseren: ‘graasgedrag’ in een haastige
maatschappij. Gemak wordt als “het nieuwe toverwoord” gezien, meldt De Standaard
(16/03/2008, p. 10). Gemaksvoeding zou het nieuwe ‘goochelmiddel’ zijn voor een generatie
consumenten “die alles tegelijk wil: carrière maken, een goede partner en een aanwezige ouder
zijn en nog wat tijd overhouden voor zichzelf”. “Waarom moeilijk doen, als het makkelijk kan?”,
luidde een vraag in Weekend Knack (27/04/2005, p. 148). Met de hulp van gemaksvoeding zou
koken “hokus pokus” zijn: een manier van “koken zonder te koken” (ibid.). In tijden waarin
mensen alsmaar minder in de keuken staan, zou gemaksvoeding “troef” zijn (Weekend Knack,
HOOFDSTUK 9
229
07/12/2005, p. 116), en een van de belangrijkste groeipolen van de voedingsindustrie vormen
(Trends, 28/01/2010). Dit werd ook sterk onderlijnd in De Standaard (10/07/2015, p. 5): “De
boodschap dat de snelle hap een uitkomst en tijdsbesparing is, wordt voor zoete koek geslikt.”
Volgens trendwatchers zouden we met zijn allen ten prooi vallen aan gemaksvoeding. In
hoeverre strookt deze honger naar gemaksvoeding ook effectief met de realiteit?
Gemaksvoeding is sterk aanwezig, en haar gamma breidt steeds meer uit, maar betekent dit dat
ze onze manier van koken en eten helemaal overheerst?
Tot nog toe blijven antwoorden op deze vragen beperkt tot uitspraken die amper
wetenschappelijk gefundeerd zijn. Ook in de internationale literatuur blijft het vaak bij
assumpties. Ondanks het feit dat de meeste auteurs zich negatief uitlaten over de huidige
voedingsgewoonten (o.a. overgewicht of verdwijnen van commensaliteit) en gemaksvoeding
zien als (de) oorzaak van deze achteruitgang, zijn de meningen hierover verdeeld. Sommige
auteurs beschouwen de opkomst van gemaksvoeding positief en zien haar niet als een
bedreiging, maar als een efficiënt hulpmiddel bij het behoud van de maaltijdgewoonten.
Als gevolg van deze discussie ben in deze studie nagegaan in hoeverre de hoger geschetste
bezorgdheid een objectieve afspiegeling is van de alledaagse kook- en eetgewoonten van Belgen.
Kan er gesproken worden van ‘koken zonder te koken’? Hoeveel tijd wordt nog in de keuken
doorgebracht, en wat betekent koken voor de meeste mensen? Wordt gemaksvoeding werkelijk
als ‘zoete koek geslikt’? Bestaat koken nog louter uit het opwarmen van bereide voedingswaren?
De hamvraag luidde tot op welke hoogte gemaksvoeding met de conventionele kook-en
eetstructuren strookt, of er tegen indruist. Het doel van dit onderzoek was na te gaan hoe
gemaksvoeding haar weg vond in de Belgische keuken en welke impact zij had op de
maaltijdstructuur, kook- en tafelgewoonten.
Om gemaksvoeding te duiden, was het onontbeerlijk rekening te houden met de
maatschappelijke ontwikkelingen uit de laatste decennia en stond ik stil bij het ontstaan en de
evolutie van gemaksvoeding en de daarmee gepaard gaande veranderingen en gevolgen op wat
en hoe we koken en eten. Dit heb ik bestudeerd tegen de achtergrond van de huidige hype rond
koken en de reactie op de zogenaamde verhaasting van de samenleving (de ‘onthaasting’ via
slow food en slow cooking).
HOOFDSTUK 7
Focus van dit onderzoek
Een nieuwe bijdrage tot de voedingsliteratuur
Dit onderzoek was een vervolg op het proefschrift van Mestdag (2007b). Zij onderzocht in welke
mate maaltijden gebonden zijn aan vaste structuur, regels en afspraken. Zij besloot de these van
gastro-anomie te verwerpen en stelde dat maaltijden duidelijke normen volgen met betrekking
tot tijd, plaats en gezelschap. Gemiddeld genomen bleken onze eetgewoonten in de jaren 1990
en 2000 nog sterk gestructureerd. Er wordt (nog steeds) meestal thuis, op vaste uren en samen
met anderen aan tafel gegeten, hoewel enkele veranderingen niet te ontkennen zijn. Zo wordt
vaker dan vroeger een maaltijd overgeslagen, alleen, tussendoor of buitenshuis gegeten. De
impact van gemaksvoeding, die volgens de literatuur een doorslaggevende rol zou spelen, werd
echter niet bekeken. Mestdag heeft onderzoek gedaan naar hoe voeding genuttigd en maaltijden
georganiseerd worden, maar niet naar wat gegeten wordt, hoe en door wie dat voedsel bereid
wordt, en welke veranderingen daarin zijn gebeurd. Het is niet omdat onze eetgewoonten nog
aan duidelijke routines en structuren gebonden zijn (zoals geconcludeerd door Mestdag) dat de
opkomst van gemaksvoeding deze maaltijdstructuur ongemoeid zou laten. Gemaksvoeding kan
gedestructureerde eetgewoonten of individueel snackgedrag in de hand werken. Daarnaast is
ook haar impact op de structuur van koken niet duidelijk.
Dit onderzoek legt het accent op de tweede helft van de 20e en het begin van de 21e eeuw. Deze
periode wordt gekenmerkt door vele en snelle veranderingen van de hele voedselketen (‘from
farm to plate’). Om te beginnen zijn er de radicale veranderingen in de voedingsindustrie en het
voedingsaanbod (nutritional transition), met een overvloed aan keuzes en ‘nieuwe’ trends
(Grigg, 1995). De gemaksvoeding staat symbool voor een van de laatste en meest grootschalige
ontwikkelingen in de commercialisering van de voedselketen. Veranderingen in de structuur van
de bevolking (zoals de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens, de hogere
arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, het groter aantal tweeverdieners, de gestegen prestatie-
en tijdsdruk) en verschuivingen in sociale normen en verwachtingen (zoals de verdeling van
taken tussen man en vrouw, of het belang van vrije tijd) zijn andere factoren die de
voedingsgewoonten hebben gewijzigd. Steeds vaker duiken vragen op omtrent de impact van
deze veranderingen op voedingsgewoonten, met zelfs een onderliggende ongerustheid omtrent
sociale cohesie of kwaliteit van voedsel (gerelateerd aan gezondheid). Deze ongerustheid ligt
mee aan de basis van mijn onderzoek.
HOOFDSTUK 9
231
Een techniek van gemengde methoden
Om een antwoord op mijn vragen te formuleren had ik nood aan betrouwbare data over de
voedingsgewoonten van mensen uit verschillende lagen van de bevolking. In de Belgische tijd-
en huishoudbudgetdata vond ik de geschikte informatie, geregistreerd door middel van
dagboekjes. Deze dagboekdata zijn ideaal om een accurate kijk te krijgen op het leven ‘zoals het
geleefd wordt’ (Bolger, Davis, & Rafaeli, 2003). Dit was uiterst belangrijk. Gemaksvoeding heeft
vaak een negatief imago, wat respondenten zou kunnen beïnvloeden in hun antwoorden.
Daarnaast zijn voeding, koken en eten zo banaal dat de meeste mensen moeite hebben deze
activiteiten correct te omschrijven (bijv. in te schatten hoe vaak ze in de keuken werken,
opruimen of eten, bepaalde voedingsmiddelen consumeren, samen met het gezin eten, op welke
tijdstippen ze dat doen en zo verder). Bovendien is er vaak een verschil tussen perceptie en
gedrag. De literatuur spreekt over de teloorgang van het thuis koken of over een culinaire
deskilling (Jaffe, 2015), terwijl er nog nooit zoveel kookboeken werden verkocht of
kookprogramma’s bekeken. Hoe vertaalt deze belangstelling voor koken zich in de alledaagse
praktijk? Daarvoor zijn data vereist, die zo nauwkeurig mogelijk de werkelijkheid benaderen.
Eerder onderzoek leert dat dagboekdata, die tijd en bestedingen meten, daaraan het best
tegemoetkomen, vergeleken met frequentievragenlijsten of interviews. Bovendien geven
dagboekdata de mogelijkheid om het verband tussen gewoonten te bestuderen (m.b.t. wie, wat,
waar, wanneer en hoe) en om de rol van gemaksvoeding in onze kook- en eetgewoonten vorm
en betekenis te geven. Uit de sociologische literatuur over voeding blijkt de dringende vraag
voor aandacht voor de ‘context’ van voeding, waarbij ik Sargant volg:
“Practices of food consumption are not islands but can be seen in terms of chains of
practices where practices are embedded within sets of other, adjacent practices”
(2014, p. 32).
Om de voedingsgewoonten zo goed mogelijk te contextualiseren heb ik rekening gehouden met
(1) de maatschappij, haar tijdgeest en ontwikkelingen, en veranderingen in de
voedingsindustrie; (2) de situationele context van het handelen (wat, waar, wanneer en hoe); (3)
het individu als ‘participant’, zijn sociale achtergrond en gezinscontext. Hiervoor heb ik de
principes van een ‘praktijkgebaseerde benadering’ als leidraad genomen. Deze benadering gaf
mij de nodige inspiratie om op een originele manier met de dagboekgegevens om te gaan. Om dit
te realiseren was de combinatie met theorie (zie verder) noodzakelijk. Tegelijkertijd biedt de
abstractiegraad van de praktijkgebaseerde benadering een voedingsbodem voor creativiteit en
nieuwe ideeën. Dit laatste hoop ik te hebben bewezen door de typologieën die ik gebruikt heb
om ‘van onderuit’ patronen in het voedingsgedrag te onderkennen, pas naderhand te bestuderen
HOOFDSTUK 7
hoe deze eigen zijn aan bepaalde sociale groepen. Ondanks het feit dat deze benaderingswijze de
mogelijkheid gaf om een idee te krijgen van betekenissen van voedingsconsumptie en koken,
bleef de klemtoon liggen op voedselpraktijken weergegeven door zeer concrete data over tijd en
bestedingen.
Om de betekenissen en het (veranderende) discours rond (gemaks-)voeding en koken, dieper
uit te spitten, maakte ik gebruik van kwalitatief onderzoek. Ik heb me daarvoor gebaseerd op
enkele actuele diepte-interviews en de unieke informatie die voedingsreclame herbergt, onder
meer over de sociale en culturele normen van een samenleving. De inbreng van kwalitatief
onderzoek bleek niet alleen erg zinvol maar uitermate relevant. Zo gaven de interviews en de
voedingsreclame de nodige achtergrond bij de interpretatie van de dagboekgegevens, naast een
indicatie van de keuzeprocessen, en beweegredenen achter voedingsgewoonten.
Het begrip ‘gemaksvoeding’
Gemaksvoeding is een fenomeen waarover veel gesproken, geschreven en naar verwezen wordt,
hoewel niet altijd specifiek met deze term, ook al omdat hij niet volledig ingeburgerd is in de
Nederlandse taal (althans toch minder dan de overeenkomstige Engelse term convenience food).
Echter, net als het geval is bij de Engelse term, bestaat onduidelijkheid over wat ‘gemaksvoeding’
betekent. Volgens Fresco (2012, p. 109) is brood de vorm van gemaksvoeding “avant la lettre”.
Uit mijn studie blijkt dat de broodmaaltijd een grote plaats inneemt in onze eetpatronen, maar
als brood gemaksvoeding is, dan is haast alles gemaksvoeding (ook melk in karton, vers
versneden vleeswaren, bloem of boter) en zou de conclusie van dit proefschrift luiden dat
gemaksvoeding onze eetgewoonten overheerst. Zoals Scholliers (2015a, p. 4) stelt, betreft dit
“an extremely long-term view on convenience foods” die nog maar weinig verklarende waarde
heeft voor onderzoek naar de recente en huidige omvang van gemaksvoeding, en haar gevolgen
op de wijze van koken en eten. Toch bestaat er geen consensus over de precieze invulling van de
term. De discussie kan zelfs zo ver gaan dat de vraag kan gesteld worden of gezinsleden die
slechts hun voeten onder de tafel hoeven te schuiven niet iedere dag ‘gemaksvoeding’ hebben en
of ook druiven zonder pit niet een vorm van ‘gemaksvoeding’ zijn. Naar mijn mening is er een
verschil tussen ‘gemakkelijjk eten’ en ‘gemaksvoeding’. Omwille van deze complexiteit heb ik in
dit onderzoek veel aandacht besteed aan het probleem van definiëring, door gemaksvoeding
eerst historisch te situeren, haar evolutie te kaderen en toe te lichten (bijv. via de analyse van
voedingsreclame), en ook een beroep te doen op definities die reeds in de literatuur verschenen
zijn. De definitie die ik uiteindelijk gebruikt heb (zoals beschreven in hoofdstuk 5), steunt in
grote mate op de classificatie van gemaksvoeding, opgesteld door Jens Bonke. Ik heb me
HOOFDSTUK 9
233
eveneens laten inspireren door theorieën over de hypermoderne betekenis van gemaksvoeding,
als een flexibele oplossing van eten in de keuken (Sheely, 2008; Shove & Southerton, 2000).
Classificaties geven nooit een volledige weergave van de werkelijkheid, maar zijn wel een middel
om er greep op te krijgen, en fenomenen zoals gemaksvoeding ‘zichtbaar’ te maken. Ook in deze
studie meen ik een classificatie uitgewerkt te hebben, die vooral voor dit onderzoek van belang
en bruikbaar was om gemaksvoeding in ‘de totale context’ van de voedingsuitgaven van
consumenten te plaatsen. Toch kan deze classificatie ook ter inspiratie dienen voor verder
onderzoek. Dat blijkt uit een recent artikel van Jackson en Viehoff (2015) waarin ze als een
bruikbaar instrument wordt voorgesteld dat helderheid kan scheppen in de complexiteit van het
begrip gemaksvoeding.
Wat en hoe gekookt en gegeten wordt
Niettegenstaande de bijzondere aandacht voor context en de mixed methods-benadering, ligt de
belangrijkste bijdrage van dit onderzoek in het bestuderen van de relatie tussen wat mensen
koken en eten, en de manier waarop dit gebeurt. Dit lijkt evident, maar is het niet. Internationaal
bestaan maar slechts weinig data die diepgaande informatie verschaffen over zowel consumptie
als tijdsbesteding. In de koppeling van het Belgische huishoud- en tijdsbudgetonderzoek uit
2005 zag ik de unieke kans om deze samenhang te onderzoeken. Dit mag gerust een unicum
genoemd worden, want in de literatuur wordt dikwijls gewezen op de nood aan een
‘situatiegerichte’ benadering in voedingsonderzoek (Ahlgren et al., 2005; Jackson, 2013;
Marshall, 2005). Om het verband uit te klaren tussen ‘wat’ en ‘hoe’ mensen koken en eten
(anders gesteld: tussen consumptie en de ‘gebruikssituatie’) heb ik gesteund op de theoretische
inzichten van onder meer Michael Nicod (1979), en meer recent van Pasi Falk (1994) en David
Marshall (2005). Centraal staan ideeën hoe aspecten van (1) de structuur van maaltijden en (2)
voeding (van onbewerkt tot gemaksvoeding), vorm en betekenis geven aan verschillende
voedingspatronen, gedragingen en houdingen. Door mij in dit onderzoek specifiek op deze
samenhang te hebben toegelegd, hoop ik de betekenis van koken en gemaksvoeding in onze
voedingscultuur te hebben weerspiegeld, en de inzichten van deze auteurs concreet te hebben
gemaakt. Om deze doelstelling te verwezenlijken, werd het empirische luik van dit onderzoek
verdeeld in drie delen.
Het eerste deel ging in op de veranderingen, en de opkomst en intrede van gemaksvoeding in
onze voedingspatronen. Vervolgens werden in het tweede deel de veranderingen in de structuur
van koken en eten onderzocht, en de verschillende invullingen en betekenissen van koken
nagegaan, gekaderd binnen de mogelijke impact van gemaksvoeding. In het derde deel werd tot
HOOFDSTUK 7
slot effectief ingegaan op de samenhang tussen de voedingskeuzes van mensen en hun manieren
van koken en eten, om zo het effect van gemaksvoeding te begrijpen op de wijze van koken en
eten. Het is vooral aan de hand van deze geïntegreerde benadering dat deze studie een bijdrage
levert aan eerder onderzoek dat gemaksvoeding vaak te eenzijdig en geïsoleerd benadert.
De belangrijkste bevindingen uit deze hoofdstukken breng ik in volgende paragraaf tot een
coherent verhaal. Vervolgens geef ik mijn visie op deze bevindingen en eindig ik met enkele
suggesties voor verder onderzoek.
Bevindingen
Gemaksvoeding in de (voedings-)cultuur
Gemaksvoeding is met succes onze voedingscultuur binnengedrongen. Zoals aangetoond in
hoofdstuk 4, is haar aanbod doorheen de jaren alsmaar uitgebreid, inspelend op (nieuwe)
behoeften van de samenleving. Op die manier hoop ik te hebben aangetoond hoe veranderingen
in de voedselketen een belangrijke grondslag in de (veranderende) maatschappij en cultuur
hebben. Gemaksvoeding is echter geen recent gegeven. Ontstaan vanuit voedselschaarste,
honger en noodzaak (bijv. in het kader van oorlog of de toename van de verstedelijking in het
begin van de 20e eeuw), is ze verder blijven ontwikkelen tot een belangrijk element in onze
alledaagse eetcultuur en zelfs drijfkracht achter het huidige (over)aanbod aan voeding. Montijn
(1991) kondigde enkele decennia geleden reeds een ware doorbraak van gemaksvoeding aan.
Dat lijkt sindsdien niet te zijn veranderd, of toch niet getemperd. Alle vormen van
gemaksvoeding samen, consumeert iedereen gemaksvoeding, weliswaar in meerdere of mindere
mate en met verschillende voorkeuren naargelang van allerlei sociale variabelen (hoofdstuk 5).
Volgens de cijfers (uit 2005) bestaat een duidelijk evenwicht tussen de consumptie van
gemaksvoeding (28% van het totale voedingsbudget) en niet-gemaksvoeding (30% van dat
budget). Dit duidt aan dat ondanks de veranderingen op het gebied van voeding, de consument
een middenweg bewandelt tussen het ‘conventionele’ en het ‘moderne’. Van ‘koken zonder te
koken’ is, zoals trendwatchers stellen, (nog) geen sprake. Gemiddeld wordt nog steeds een
groter deel van het voedingsbudget aan ingrediënten besteed (al dan niet gedeeltelijk of volledig
bewerkt) om te koken (36,1%), eerder dan aan bereide schotels (22,2%), waarvan 6,6% naar
kant-en-klaar in de supermarkt, en 15,6% naar eten buitenshuis (fastfood, takeaway, bars,
restaurants, …). Desondanks de opkomst van gemaksvoeding, is het thuis koken zeker niet
verdwenen. De ‘huisbereide’ maaltijd primeert nog steeds in de Belgische keuken, al dan niet
HOOFDSTUK 9
235
klaargemaakt of samengesteld met onbewerkte of gedeeltelijk bewerkte producten (semi-
gemaksvoeding).
Toch mag niet voorbij worden gegaan aan het feit dat koken de voorbije decennia enkele
opvallende veranderingen heeft gekend, veel meer dan onze eetstructuur. Hoofdstuk 6 en 7
hebben aangetoond dat koken geëvolueerd is van een eenduidige activiteit die dagelijks door de
vrouw uit noodzaak of plicht gedragen werd, naar een activiteit met verschillende betekenissen
en nieuwe invullingen. De tijd die gemiddeld aan koken besteed wordt, is afgenomen, hoewel
niet in grote mate. Ondanks meer mogelijkheden die het thuis koken als het ware overbodig
maken (buitenshuis eten, kant-en-klare maaltijden die thuis opgewarmd kunnen worden,
afhaalmaaltijden, snacks, …), koken de meeste mensen nog steeds in hoge mate uit noodzaak,
wat soms verantwoord wordt door verantwoordelijkheidsgevoel. Van ‘hokus pokus in de
keuken’, zoals trendwatchers stellen, is absoluut geen sprake. Koken is misschien gemakkelijker
geworden, minder plichtmatig aangevoeld en meer flexibel, maar het is nog steeds een
belangrijke dagelijkse voedselpraktijk. Dat blijkt uit de tijd die (en dus ook het belang dat) er aan
besteed wordt, met name door koppels en gezinnen met kinderen. Koken mag dan wel in de
eerste plaats voor de meeste huiskoks als een noodzaak en verplichting aanvoelen, het is ook
een manier om anderen te plezieren of eventueel samen met anderen genoegen uit te halen.
Deze sociale betekenissen van koken verklaren waarom innovaties zoals het poedervoedsel
(zoals ingeleid in hoofdstuk 1) niet of amper aanslaan. Het dagelijkse koken is nog steeds vooral
een vrouwentaak, hoewel deze sinds 1966 verminderd is, ook omdat meer mannen erbij
betrokken zijn. Verklaringen voor deze evolutie kunnen gezocht worden niet enkel in de opmars
van gemaksvoeding, maar ook in de belangstelling voor koken als vrijetijdsbesteding, de
toegenomen arbeidsdeelname van vrouwen, de toename van eenpersoonshuishoudens, de
hogere combinatiedruk met als gevolg ook andere verwachtingspatronen over de
takenverdeling in het huishouden. Afwegen van al deze factoren is lang niet eenvoudig, maar
gemaksvoeding speelt niet alleen op zich een rol maar zou bijvoorbeeld ook van tel kunnen zijn
in de mate waarin mannen voor maaltijden zorgen.
Niettegenstaande de conventionele structuur van koken nog sterk aanwezig is, zijn er
veranderingen merkbaar. De ‘traditie’ van de (huis-)vrouw in de keuken is zeker niet
verdwenen, maar heeft plaats gemaakt voor andere kookgebruiken (bijv. mannen die helpen in
de keuken, koken als hobby, …). Zo is er, vergeleken met vroeger, meer sprake van variatie,
zowel op vlak van wie kookt, wat en hoe gekookt wordt. Dit illustreert het belang van koken niet
als een lexicale activiteit te onderzoeken, aangezien ze verschillende betekenissen en invullingen
kan hebben. Door de definitie van koken in dit onderzoek breed te houden, en alle activiteiten op
HOOFDSTUK 7
te nemen gerelateerd aan het bereiden van voedsel, heb ik deze complexiteit kunnen weergeven.
Die benaderingswijze bleek ook waardevol in het bestuderen van voedingsconsumptie.
Keuze voor gemaksvoeding
Uit de analyses van hoofdstuk 5 blijkt dat er niet zoiets bestaat als enkel een ‘modern’ versus
‘conventioneel’ voedingstype. In werkelijkheid is dit meer complex. Dit is een bevinding die
reeds door Michael Pollan (2013) en andere auteurs (bijv. Short, 2006) werd benadrukt, maar
nooit werd onderzocht of met cijfers hard gemaakt. Met dit onderzoek heb ik getracht deze
complexiteit concreet te maken. Uit mijn onderzoek kwamen vier verschillende voedingstypes
naar voren, elk met een verschillend gebruik van gemaksvoeding.
Bij het merendeel van de respondenten (ongeveer 65%) is sprake van een evenwichtig of
gemengd voedingspatroon, weliswaar met een voorkeur voor koken en een ‘aanvullend’ gebruik
van gemaksvoeding. Dit betreft voornamelijk gezinnen met kinderen, die, zo bleek uit hoofdstuk
7, belang hechten aan het zorgaspect van koken, en daarbij gemaksvoeding soms als hulpmiddel
gebruiken. Ook in de interviews met moeders bleek dat het koken nog steeds de voorkeur
geniet, maar dat gemaksvoeding in sommige omstandigheden nodig en onvermijdelijk is, en
daarom aanvullend gebruikt wordt. In dat geval primeert het rationele denken boven de sociale
betekenis (‘hand taste’) van koken. Dat het koken vooral in dit gezinstype belangrijk is, komt
eveneens tot uiting in het feit dat ook mannen, wanneer het nodig is, bijspringen in de keuken.
Slechts bij een minderheid (ongeveer een achtste van de steekproef) is veeleer sprake van een
‘overmatige’ consumptie van gemaksvoeding. Dit type consumenten lijkt specifiek op zoek naar
snelle en gemakkelijke maaltijden. Ze spenderen een groter deel van het voedingsbudget aan
bereide schotels dan aan ingrediënten om zelf te koken. Dit gaat voornamelijk om werkende
gezinnen, maar ook om eenpersoonshuishoudens (in hoofdzaak mannen, en uitgezonderd
alleenstaande moeders) en jongere leeftijdsgroepen.
Daarentegen houdt 15% van de respondenten sterk vast aan de huisbereide maaltijd, in die
mate dat ze nauwelijks of niet uit eten gaan of kant-en-klare maaltijden kopen. Dit conventioneel
voedingspatroon komt vooral voor bij lager opgeleide gezinnen, oudere leeftijdsgroepen en niet-
werkende gezinnen. Soms wordt vergrijzing als een verklaring naar voren geschoven bij het
succes van gemaksvoeding, maar ik vond hiervan geen indicatie (misschien door de meer
’actieve’ graad van de respondenten), omdat ouderen doorgaans met onbewerkte producten
koken. Ondanks dat het moeilijk aan te tonen is, wijzen de resultaten toch in de richting van een
generatie-effect waarbij oudere leeftijdsgroepen meer prioriteit geven aan koken .
HOOFDSTUK 9
237
Bij een overig klein percentage (7%) is er eveneens sprake van conventioneel consumptiegedrag
met een voorkeur voor onbewerkte en enkelvoudige ingrediënten, ondanks het feit dat ze, in
tegenstelling tot het net besproken voedingstype, iets minder vaak in de keuken staan, deels ook
door hun keuze voor gemaksvoeding, maar dan in de vorm van buitenshuis eten (bijv. fastfood,
takeaway, tavernes of restaurants). Deze voedingskeuzes kenmerken zich vooral bij
alleenwonenden (voornamelijk vrouwen) en lager opgeleide gezinnen.
Vooral belangrijk in dit onderzoek was het nagaan van de rol van gemaksvoeding in de relatie
tussen wat gekookt en gegeten wordt, en op welke manier deze relatie tot stand kwam. In
tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, is het eten van maaltijden, ongeacht de
voedingsvoorkeuren van gezinnen en de consumptie van gemaksvoeding, nog steeds sterk
gebonden aan vaste tijdstippen, regels en een sociale activiteit. De resultaten in hoofdstuk 8
nuanceren sterk de negatieve beeldvorming over gemaksvoeding als mogelijk risico voor de
verwaarlozing van maaltijdgewoonten. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen verband bestaat
tussen het voedingsgemak van gemaksvoeding en alleen eten, graasgedrag of snacken. Studies
die zich enkel zouden toeleggen op data over voedingsconsumptie zouden daarom verkeerde
conclusies kunnen trekken. Ondanks, of zelfs dankzij, de groei van gemaksvoeding, zijn onze
eetgewoonten gestructureerd, zij het enigszins in een nieuw kleedje gestoken (d.w.z. met meer
gemaksvoeding, en veranderingen in de kookstructuur). Eerder dan een impact op de
tafelgewoonten, heeft gemaksvoeding vooral invloed op het koken. Een hogere consumptie van
gemaksvoeding gaat gepaard met minder tijd in de keuken. Omgekeerd kwam ik tot de
vaststelling dat in huishoudens die meer onbewerkte voedingsmiddelen kopen, langer in de
keuken wordt gestaan, en het koken minder uitbesteed wordt. Indien over verandering moet
gesproken worden, gaat het vooral over wat mensen eten, de inhoud van hun bord en hun
manieren van koken, veeleer dan het sociale aspect en de conventionele structuur van
maaltijden. Om Fjellström te parafraseren:
“Thus, it is not the question of eating together that is a problem of European
families in the beginning of the 21st century, but of what foods they decide to share
together in everyday life” (2009, p. 219) .
De resultaten in deze studie illustreren en bevestigen dat de cuisine meer flexibel en onderhevig
aan verandering is, dan de maaltijdstructuur (Bahr Bugge & Almås, 2006; Schrover, Mestdag,
van Otterloo, & Zeegers, 2005), dat er geen sprake is van een ‘de-structuratie’ maar van een
‘herstructuratie’ (Hébel, 2007; Kjaernes, Holm, Gronow, Mäkelä & Ekström, 2009). Evenzeer
stellen sommige auteurs dat er geen sprake is van een deskilling van koken, maar van een
reskilling (Jaffe, 2015). Dit illustreert hoe nieuwe ontwikkelingen een plaats krijgen in en
samensmelten met conventionele gebruiken en normen, om zo mogelijke negatieve gevoelens te
HOOFDSTUK 7
vermijden. Deze bevindingen sluiten aan bij de inzichten van de paradox van de omnivoor, zoals
omschreven in hoofdstuk 2. De ‘huisbereide’ maaltijd is zeker niet verdwenen, maar heeft een
ander karakter gekregen met nieuwe manieren van koken en moderne technieken en producten.
Zoals Fjëllstrom (ibid.) het omschrijft, zijn het vooral de voedingskeuzes, maaltijdalternatieven
en eventueel de kookgebruiken die ter discussie moeten worden gesteld, veeleer dan het samen
eten, of de structuur van onze eetgewoonten die nog erg standvastig is.
Het belang van sociale achtergrond en levensfase
Toch is aandacht naar de context en structuur van eten niet onbelangrijk. Zo zijn verschillen
hierin, niet zozeer een weerspiegeling van verschillen in consumptiegedrag, en de keuze voor
gemaksvoeding, maar wel van sociale verschillen. Vooral in gezinnen met kinderen is sprake van
gestructureerde en regelmatige kook- en eetpatronen, gecontroleerd voor de invloed van
diverse voedingspatronen. Gemaksvoeding of niet, dit gezinstype eet meestal samen aan tafel.
Ook in het gezin van Simone wordt doorgaans samen aan tafel gegeten, ook wanneer het frietjes
zijn of afhaalpizza. Daarentegen eten eenpersoonshuishoudens eten minder vaak thuis, vaker
tijdens het televisiekijken, en op minder gebruikelijke tijdstippen. Ook in werkende gezinnen
wordt in vergelijking met niet-werkende gezinnen, minder tijd in de keuken doorgebracht, vaker
buitenshuis en alleen gegeten. Dit geldt in zekere mate ook voor hoger opgeleide gezinnen, die
ook vaker genoegen nemen met een snelle hap. Daarnaast staan ook jongere gezinnen minder
lang in de keuken, eten ze vaker uit huis, voor de televisie en op minder gebruikelijke
etenstijden. Oudere leeftijdsgroepen, lager opgeleiden, en niet-werkende gezinnen, zijn meer
conventioneel in hun voedingskeuzen, en in de structuur van hun kook- en eetgewoonten.
Gemaksvoeding: een ‘dubbel’ verhaal
Samenvattend kan gesteld worden dat gemaksvoeding een succes is, in de zin dat ze zich in de
voedingspatronen van iedereen heeft genesteld, hoewel bij sommigen meer en bij anderen
minder, maar dat van een dominantie of een evolutie naar een ‘gemakssamenleving' (nog) geen
sprake is. Zo wordt gemaksvoeding veeleer ‘aanvullend’ geconsumeerd, met (nog steeds) een
grotere voorkeur voor koken, veeleer dan het uitbesteden. We koken nog steeds vaker wel dan
niet, ondanks het feit dat vaak het tegendeel beweerd wordt. Deze bevindingen blijken uit cijfers
uit 2005. Enerzijds betekent de uitgebreide variatie aan eenvoudig te bereiden producten en
maaltijdalternatieven op het gebied van keuze, een vooruitgang en een rijke aanvulling aan het
voedselaanbod, ten opzichte van vroeger. Wie ook deze mening deelt, is Laudan (2001) die zelfs
HOOFDSTUK 9
239
een pleidooi houdt voor gemaksvoeding. Wanneer het niet overmatig geconsumeerd wordt,
betekenen deze producten, een verrijking van onze keuken. Bij gebrek aan kookervaring, kan
toch een warme maaltijd gegeten worden, en kan gemaksvoeding eveneens de aanzet geven tot
(het leren) koken. Het biedt ook de mogelijkheid aan sommige ouderen, langer zelfstandig te
blijven. Het kan een manier zijn om nieuwe smaken te leren kennen, of meer variatie in het
wekelijks eetpatroon te brengen. Bovendien kan ze nuttig zijn om bij tijdsdruk, toch samen met
het gezin te kunnen eten, en het sociale aspect van de maaltijd te bewaren. Anderzijds maakt ze
mensen paradoxaal genoeg ook meer bewust van hun tijd (bijv. iemand die geen tijd heeft om
zelf met koken bezig te zijn, na te denken over wat te eten, …). Zo bekeken blijft ze het gevoel van
tijdsdruk verder ‘voeden’. Bovendien kan een hogere consumptie van gemaksvoeding, leiden tot
minder kennis van koken, minder controle op het voedsel, en een grotere afhankelijkheid van de
voedingssector (niet te vergeten, de gevoeligheid voor reclame), met mogelijke negatieve
gevolgen op fysiek, sociaal en ecologisch vlak. Voor beide standpunten valt iets te zeggen. Net
daarom moet deze evolutie blijven opgevolgd worden en met oog op begeleiding op maat van de
consument.
Interpretatie van de bevindingen
De bezorgdheid rond voeding, kreeg niet enkel aandacht in academische kringen. In het artikel
Voedingsbeleid: graag een programma! (Guggenbühl & Mollet, 2004), werd gehamerd op de nood
aan een nationaal beleidsplan. Als gevolg hiervan werd in december 2005, het Nationaal
Voedings- en Gezondheidsplan (NVGP) geïntroduceerd. Het NVGP richt zich onder meer op de
voedingsindustrie, met (indien nodig) de introductie van nieuwe normen inzake de productie,
samenstelling en de kwaliteit van voedingsmiddelen. De recente afspraken inzake zoutreductie,
zijn daar een voorbeeld van. Daarnaast richt het plan zich op de consument, mits het
samenstellen en verspreiden van een voedingsgids met praktische tips voor het brede publiek.
Aan de hand hiervan wil de overheid duidelijkheid scheppen in de complexiteit rondom de vraag
‘wat te eten’ en de consument helpen in het vinden van een gezonde middenweg. De gids legt de
nadruk op de context en de structuur van het nuttigen van maaltijden (bijv. het belang van
regelmaat, op vaste tijdstippen en aan tafel, rustig te eten) en op wat gegeten wordt (bijv. het
belang van een matige consumptie van zout). Gemaksvoeding wordt vaag omschreven als
“producten op de markt die het ons makkelijker maken en die ons tijd doen winnen”. “De uitdaging
bestaat erin”, zo staat geschreven, “deze tijdswinst maximaal te benutten zonder evenwel het
voedingsevenwicht in gevaar te brengen” (Het Nationaal Voedings- en Gezondheidsplan, 2015, p.
56). Haar consumptie wordt niet nefast beschouwd voor een evenwichtig voedingspatroon. Zo
HOOFDSTUK 7
wordt bijvoorbeeld het belang van producten in blik benadrukt, die altijd voorhanden, goedkoop
en snel zijn, en nauwelijks of geen impact op de voedingswaarde hebben. Het gaat om het vinden
van een compromis. Dit wordt ook onderstreept door andere organisaties, zoals het NICE
voedingsinformatiecentrum. Mijn bevindingen suggereren dat de meerderheid van de bevolking
daar in slaagt. Slechts een kleine groep komt hier minder in tegemoet. Een evenwichtig
voedingspatroon is van belang voor onze gezondheid en welzijn, zo wordt gesteld in
verschillende voedingsadviezen. Overdaad schaadt. Om dat te vermijden, leert mijn onderzoek
dat het belangrijk is oog te hebben voor verschillende kook- en voedingsgebruiken, eigen aan
verschillende sociale groepen. Indien hier geen rekening moet worden, lopen campagnes en
interventies, het risico te individualistisch georiënteerd zijn, op de idee van vrije keuze en
individuele verantwoordelijkheid. Dit heeft tot gevolg dat de resultaten van vele campagnes
veeleer mager zijn. Daarbij volg ik Short:
“In order to change food and cooking practices, it’s necessary to focus on the food
and cooking culture in it’s entirety rather than on particular and discrete aspects of
it” (2006, p. 118).
Ook de voedingsgids is samengesteld uit enkele ‘steriele’ tips (bijv. eet tweemaal per week vis,
eet met regelmaat, niet gehaast, …) die uit hun context gehaald zijn, en dus niet voor iedereen
eenvoudig haalbaar zijn of belangrijk worden bevonden. Het is belangrijk rekening te houden
met de sociale en culturele invalshoek van voeding(-sgewoonten), afhankelijk van situatie tot
situatie (bijv. de samenstelling van het gezin, de aanwezigheid van partner of kinderen, …). Uit
mijn studie kwam naar voren dat alleenwonenden (mannen in het bijzonder), niet of minder de
moeite nemen om voor zichzelf te koken, het koken veeleer uitbesteden, en het minder nauw
nemen met een vaste structuur en regelmaat in hun eetgewoonten. Dit bevestigt dat de sociale
omkadering van het tafelritueel (commensaliteit), en de erkenning van het koken, belangrijker
zijn, dan het eten zelf. Dit vraagt om een mentaliteitswijziging en een verandering in
maatschappelijke perceptie, wat weliswaar niet evident is, gezien de vaak vastgeroeste
gewoonten van mensen. Pollan stelt:
“For is there any practice less selfish, any labor less alienated, any time less wasted,
than preparing something delicious and nourishing for people you love?” (2013, p.
23)
De vraag is of de argumenten van Pollan ook niet, en in het bijzonder, gelden wanneer mensen
voor zichzelf koken. Het zorgaspect, en het leveren van moeite om te koken, zijn minder
aanwezig wanneer er geen gasten of tafelgenoten zijn. Koken wordt dan veeleer een last,
noodzaak of een corvee (hoofdstuk 7), waardoor de stap naar gemaksvoeding gemakkelijker
wordt gezet. De gangbare beeldvorming over voeding blijft sterk sociaal of gezinsgericht. Denk
HOOFDSTUK 9
241
maar aan de vele recepten die standaard gericht zijn voor vier personen. Ook de bevindingen in
dit onderzoek, tonen dat de huisbereide maaltijd vooral een belangrijk en gestructureerd
gebeuren is bij koppels en gezinnen met kinderen. Zonder normatief te willen zijn, zou het besef
moeten groeien dat koken en zorg dragen voor, niet enkel in de eerste plaats gericht is op
anderen, maar ook (en vooral) van belang is in individueel opzicht. Bewustmakingscampagnes
of interventies dienen rekening te houden met deze ‘contextgebondenheid’, om doelgericht te
kunnen werken (bijv. in het viseren van eenpersoonshuishoudens, maar bijvoorbeeld ook
jongeren, hoger opgeleiden of drukke tweeverdienersgezinnen).
Suggesties voor verder onderzoek
Het klinkt haast clichématig, maar hoe verder een onderzoek verloopt, hoe meer kennis er
verzameld wordt, hoe groter het besef dat nog meer te meten en te weten valt. De bevindingen
in dit onderzoek vormen een belangrijk begin van meer inzicht in de rol en betekenis van
gemaksvoeding in onze (voedings-)cultuur. Toch kwamen er tijdens de studie, aandachtspunten
naar voren die relevant zouden kunnen zijn voor verder onderzoek. Net zoals mijn onderzoek
verder heeft gebreid aan eerder onderzoek, hoop ik dat ook mijn bevindingen, het uitgangspunt
kunnen vormen tot verdere studie en uitwerking. In wat volgt, ga ik in op zowel de lacunes als
de verdiensten van deze studie, en wat deze leren voor toekomstig onderzoek.
Over de (gebruikte) data, analyses en benaderingswijzen
Ten eerste zou mijn studie gewonnen hebben met meer actuele gegevens. De bevindingen zijn
grotendeels gebaseerd op data die intussen een decennium oud zijn. Sinds het Belgisch
huishoudbudgetonderzoek uit 2005 is het aanbod en het marktaandeel van gemaksvoeding
ongetwijfeld toegenomen en veranderd op vlak van assortiment, kwaliteit en imago. Mogelijks is
de groep van gezinnen met een meer kant-en-klaar gericht voedingspatroon ook groter
geworden door de verdere toename van eenpersoonsgezinnen. Daarnaast kan afgevraagd
worden in hoeverre het recent toegenomen aanbod aan semi-gemaksvoeding, stilaan de meer
conventionele gezinnen aangesproken heeft. Marktonderzoek toont dat het succes van
gemaksvoeding vooral in maaltijdcomponenten zit, die de consument meer ‘vrijheid’ en
‘controle’ geven, en een gevoel van zelf te ‘koken’ (Witteveen, 2008, p. 8). Uit dit onderzoek blijkt
dat vooral de ingrediënten om te koken veranderen in tegenstelling tot de eigen inbreng bij het
koken (mixen, mengen, bewerken en experimenteren) die belangrijk blijft, mogelijk omwille van
de appreciatie of het zorgaspect of omdat koken, zoals Wrangham (2009) stelt, inherent is aan
HOOFDSTUK 7
de mens en in onze natuur ligt. Het is de vraag of en in welke mate de recente veranderingen in
het aanbod van gemaksvoeding die inspelen op de beleving van koken, reeds een ander beeld
geven over haar omvang in onze voedingscultuur. Bovendien is het maar pas over de laatste tien
jaar dat de belangstelling voor koken gepopulariseerd is. Wellicht heeft ook dit impact gehad op
het percentage mannen dat kookt, en op de invulling en de beleving van koken. Het zou
interessant geweest zijn om meer recente data gehad te hebben. Hoewel de structuur van ons
maaltijdpatroon (waar, wanneer, en met wie we eten) vrij standvastig is, toont mijn onderzoek
aan dat de veranderingen daarentegen wel groter zijn, in wat we kopen, eten, wie dat kookt, en
op welke manier. Toch heb ik mij over een onderwerp gebogen, waarover weinig empirisch
materiaal bestaat. Ik heb dan ook de beste data gebruikt die vandaag voorhanden zijn om de
voedingskeuzes van consumenten in relatie tot hun dagelijkse kook- en eetpraktijken te
bestuderen. Daarbij hoop ik te hebben aangetoond dat dagboekdata zeer diepgaande informatie
kunnen verschaffen, zeker wanneer ze op het niveau van de activiteitenregistraties,
geanalyseerd worden. Bij herhaaldelijke metingen over de tijd, kunnen ze ook trends
blootleggen, zoals geïllustreerd in hoofdstuk 6. De literatuur over ‘praktijkgebaseerde
benaderingen’ gaf mij de inspiratie om op een andere, meer diepgaande manier naar deze data
te kijken, dan doorgaans het geval is (bijv. op geaggregeerd niveau, meestal exclusief gericht op
de hoofdcategorieën van tijd en bestedingen). Deze benaderingswijze biedt geen pasklaar
‘stappenplan’, maar reikt wel enkele aandachtspunten aan waarop dit huidig onderzoek
gesteund heeft (bijv. door vanuit het handelen van mensen, en de omringende context, bepaalde
gedragspatronen en structuren te vinden, en ook verandering te begrijpen).
Ten tweede heb ik een aantal elementen niet kunnen belichten, die vooral eigen zijn aan
‘secundaire analyses’ op data die niet speciaal voor dit onderzoek ontworpen werden. Wat
betreft de huishoudbudgetenquête zou het interessant geweest zijn om informatie gehad te
hebben over de koopmotieven. Gemaksvoeding wordt vaak in het verhaal van ‘tijdsdruk’
gekaderd, terwijl onderzoek toont dat we nog nooit zoveel vrije tijd hebben gehad (Moens, 2006;
Robinson, 1997). Gemaksvoeding heeft te maken met prioriteiten en het maken van keuzes. Mijn
onderzoek geeft al belangrijke aanwijzingen over haar rol in onze eetpatronen, maar niet over
haar gebruiksredenen (bijv. de impact van de kookkennis of de kookgelegenheid, de rol van
tijdsdruk, het niet weten wat te koken, het willen vermijden van keuzestress, de
nieuwsgierigheid om nieuwe producten te leren kennen, de tijd aan iets anders te willen
spenderen, …). Bovendien zou het interessant zijn om na te gaan in welke mate en op welke
manier gemaksvoeding voor de consument ook effectief convenience of voedingsgemak biedt
(bijv. snel en gemakkelijk te kiezen, kopen, bereiden, mee te nemen, eten, bewaren, …).
HOOFDSTUK 9
243
Toekomstig onderzoek zou deze suggesties als startpunt kunnen nemen door gelijkaardige
dagboekdata te verzamelen (over tijdsgebruik en bestedingen), maar met de aandacht meer
expliciet op kook- en eetgewoonten (bijv. door extra dagboekvragen in te bouwen over de
maaltijden die klaargemaakt worden, de ingrediënten die gebruikt worden, eventueel de
kookapparatuur, de rol van de maaltijdsituatie, de motieven, …). In dit onderzoek heb ik deze
lacunes (gedeeltelijk) trachten op te vangen, door beroep te doen op een mixed methods-
benadering, en via kwalitatief onderzoek meer diepte en betekenis te geven aan de
kwantitatieve gegevens. Ik hoop te hebben aangetoond dat beide types van onderzoek elkaar
mooi aanvullen, én nodig zijn om tot een beter begrip te komen van complexe fenomenen. In dit
onderzoek heb ik beroep gedaan op de interviews van een studie uit 2012, met het nadeel dat de
interviews niet specifiek gericht waren op mijn vragen, en dat het ook enkel om moeders ging,
en er geen referentiegroep was. Toekomstig onderzoek zou de resultaten uit deze studie (bijv.
de verschillende typologieën of de definitie van gemaksvoeding) kunnen toetsen bij
verschillende sociale groepen, en zelfs bij voedingsproducenten, om te vragen naar hun
persoonlijke ervaringen en meningen. Op die manier zou ook verder gepeild kunnen worden
naar de subjectieve verschillen in de interpretatie van gemaksvoeding. Daarenboven zou een
internationaal comparatief onderzoek zinvol zijn om te bestuderen in hoeverre de door dit
onderzoek blootgelegde patronen van toepassing zijn in andere landen.
Over het onderzoeksonderwerp
Uit dit onderzoek heb ik geleerd dat nieuwe tijden synoniem staan voor nieuwe voeding, en dat
het verhaal van (gemaks-)voeding nog lang niet is uitgesproken. Gemaksvoeding is al jaren een
van de belangrijkste trends in voeding, en dat zal niet gauw veranderen. Gemaksvoeding is een
ontwikkeling die zichzelf in stand houdt, door ook in te spelen op de wisselwerking tussen het
bekende en het nieuwe. Om dit te illustreren kan worden verwezen naar de recent toegenomen
aandacht voor maaltijdpakketten (met bijv. kant-en-klare sauzen) die het principe van
gemaksvoeding trachten te verzoenen met de nog steeds grote voorkeur van de Belg om te
koken en tijd en keuzestress (beloven te) besparen door het aan huis geleverd pakket en recept.
Zelfs ‘bekende’ vormen van fastfood (bijv. hotdog, friet of hamburger) worden ‘veredeld’ door
sterrenchefs en een exclusief imago gegeven om op die manier gemaksvoeding nog meer te
verspreiden in onze voedingscultuur en in te spelen op het sterke verband tussen voeding en
identiteit. Gemaksvoeding is een fenomeen dat niet snel zal verdwijnen, aangezien ze steeds
nieuwe vormen aanneemt, volgens de noden, de levensstijl en de wensen van de consument. De
sleutel tot succes, ligt volgens mij dan ook in de flexibiliteit van het product: gemaksvoeding op
maat en volgens de noden van iedereen. Aangezien haar rol nog niet is uitgespeeld, blijft
HOOFDSTUK 7
onderzoek naar gemaksvoeding, en haar invloed op onze voedingsgewoonten, essentieel. Toch
zijn er ook andere aspecten van ‘gemaksvoeding’ die niet in deze studie behandeld werden, maar
zeker de aandacht verdienen (zoals het thuis zelf bereiden van ‘gemaksvoeding’, het afleveren
van maaltijden of het gemak van verse ingrediëntenboxen aan huis en het eten bij vrienden of
familie, maaltijden op het werk, school, …). Bovendien toont dit onderzoek aan dat cuisine een
onderwerp is, waarbinnen veranderingen zich in een steeds sneller tempo voltrekken. Met
andere woorden, gemaksvoeding is een fenomeen, dat zeker de moeite, het werk en de tijd
waard is om als een geïsoleerd onderzoeksthema te onderzoeken en verregaande inzichten kan
opleveren. Inzicht in gemaksvoeding, biedt immers inzicht in het veranderende
maatschappelijke leven, in al haar facetten. Om te eindigen met de woorden van Jackson (2013,
p. 4), “… food serves as a powerful lens through which to examine wider changes in society”.
HOOFDSTUK 7
HOOFDSTUK 7
246
HOOFDSTUK 7
247
Bijlagen
HOOFDSTUK 7
Bijlage bij hoofdstuk 4
HET FINAAL CODEERSCHEMA (VORMGEVING)
Codewoorden Literatuur Omschrijving Frequentie van vermelding
1950 1960 1970 1980 1990
Soort(-en) gemaksvoeding
Open omschrijving
Vormgeving (Afbeelding van…)
Foto 3 28 31 28 30
Tekening 38 14 9 10 8
Product(-en)
Verpakking(-en) 40 38 40 37 39
Gerecht(-en) 20 28 25 22 23
Basisingrediënt(-en) 9 16 17 14 10
Natuurlijke setting Gerelateerd aan product 4 0 1 2 1
Natuurlijk
omgevingstafereel
Niet gerelateerd aan product 5 1 1 0 0
Productieproces 4 1 1 0 0
Personages
Vrouw(-en) 22 8 5 15 6
Producent(-en) (‘maker’[-s]) van
het product
6 0 0 0 0
Gebruiker(-s) (kopen) 3 0 0 0 0
Gebruiker(s-) (koken) 9 3 5 4 0
Gebruiker(s) (eten) 5 3 2 5 3
Raadt/raden het product aan
(zonder het te gebruiken)
5 1 0 0 2
Louter symbolisch 4 4 0 4 0
Man(-nen) 11 3 5 6 6
Producent(-en) (‘maker’[-s]) van
het product
3 1 1 0 1
Gebruiker(-s) (kopen) 0 0 0 0 0
Gebruiker(s-) (koken) 0 2 0 0 0
Gebruiker(s) (eten) 8 3 3 5 2
Raadt/raden het product aan
(zonder het te gebruiken)
0 0 2 0 0
Louter symbolisch 0 0 0 1 3
Jongen(-s) 6 3 4 1 3
Meisje(-s) 7 6 5 2 0
Gezinstypologie
Traditioneel
kostwinnersmodel
Verwijzing naar man als
kostwinner en vrouw als
huisvrouw en moeder
14 9 3 2 0
Consumptiesituatie
Eettafereel 12 7 5 4 5
Kooktafereel 4 0 3 0 1
HOOFDSTUK 7
249
HET FINAAL CODEERSCHEMA (VERKOOPARGUMENTEN)
Codewoorden Literatuur Omschrijving Frequentie van vermelding
1950 1960 1970 1980 1990
Verkoopargumenten (Verwijzing naar…)
Vakmanschap Houtman et al.
(2010)
Vakmanschap, traditie en ambachtelijkheid (bijv.
‘klassiek’, artisanaal, ‘op grootmoeders wijze’)
2 9 4 7 5
Natuurvers Ibid. Zuiverhuid en natuurlijkheid (bijv. natuurlijke
herkomst)
8 15 12 13 15
Geografische herkomst Warde (1994) Geografische herkomst, origine en identiteit 6 11 4 6 3
Traditie Ibid. Traditie of ‘historische roots’ 4 0 0 2 0
Vertrouwd ‘Het’ bekende merk 15 8 12 11 1
Specialisatie De jarenlange ervaring of de specialist in het
productieproces
2 4 8 10 4
Uniek Ibid. Het exclusieve 4 3 1 4 2
Exotisch Ibid. 10 5 3 3 2
Nieuw Ibid. Het nieuwe, moderne, verbeterende en
innoverende
6 7 9 12 10
Afwisseling Het belang van variatie in eten 2 1 6 4 0
Luxe Ibid. Het extravagante 1 0 0 0 0
Huisbereide producten Vergelijking met huisbereid 5 6 6 1 2
Andere producten Vergelijking met andere merken, smaken of
producten
5 3 4 7 2
Variatie Andere smaken en producten in hetzelfde
‘productgamma’
24 24 22 23 19
Creativiteit Creativiteit en het belang van inspiratie 0 0 1 3 4
Kwaliteit De kwaliteit en de zorg van het productieproces 17 19 19 21 10
Gezondheid Ibid. De voedzaamheid en gezonde voeding 8 5 7 1 4
Voedingskracht De (genezende) kracht van producten (‘maakt
sterk’)
4 10 2 4 1
Voedingswaarde Ibid. Aantal calorieën, vetten en zoutgehalte 0 5 5 6 2
Voedingskwaliteit De kwaliteit van het product 17 17 14 11 18
Smaak De smaak, textuur en aroma 31 28 30 27 30
Gastronomisch Het culinaire en verfijnde 6 4 1 0 4
Voedingsgenot Ibid. Het genot van het eten 5 4 4 2 7
Het plezier van eten De gezelligheid van het tafelen 7 4 4 4 8
Producten volgens de
seizoenen
Volgrijp 7 4 2 2 1
Verkooppunten Melding van verkooppunten 6 1 1 0 0
Economisch Ibid. De prijs 6 2 2 0 0
Goedkoop Ibid. De financiële voordeligheid 13 2 3 4 0
Kortingsbonnen 0 1 0 0 3
Speciale acties Promoties, spaarpunten of wedstrijden 17 2 7 3 5
Succes Garantie op succes, om uitstekend en beter te
koken
4 10 11 5 9
Voorraadkast Goed om altijd in de voorraadkast te hebben 7 1 4 2 2
Gebruiksgemak Shove (2003) Comfort, efficiëntie en gebruiksgemak 14 8 10 9 9
Tijdswinst Ibid. Het besparen van tijd 16 8 6 4 9
Timing Ibid. Time management 2 3 3 0 0
Demonstratie Gebruiksaanwijzing, recepten, suggesties hoe het
te gebruiken
17 16 17 9 12
Verhaal Een verhaal dat in verband wordt gebracht met
het product
10 2 6 2 5
Altijd verkrijgbaar Seizoen gebondenheid 4 0 3 0 0
Experten advies ‘Professioneel’ advies (bijv. een chef-kok) 3 0 1 0 1
Persoonlijk advies (bijv.
familie of vrienden)
‘Persoonlijk’ advies (bijv. vrienden, familie of
andere consumenten)
6 0 0 0 0
Eigen inbreng Het belang van eigen inbreng 4 4 4 4 1
HOOFDSTUK 7
Bijlage bij hoofdstuk 7 (constructie van de somschalen)
SOMSCHALEN (0-100)
Traditionele rolopvattingen
5 items
Best dat de vrouw het huishouden doet en de man de kost verdient
Wanneer er kleine kinderen zijn, stopt een vrouw beter met werken
Vrouwen zijn geschikter om kleine kinderen op te voeden dan mannen
Jongens kan je nu eenmaal wat vrijer opvoeden dan meisjes
Voor een meisje is het minder belangrijk dan voor een jongen om een goede schoolopleiding te
krijgen
Cronbach’s α ,760
Gemiddelde 35,1
Conventionele maaltijdstructuur 6 items
Het is belangrijke om op vaste tijdstippen te eten
Ik eet wanneer ik honger heb
Je kan evengoed eten terwijl je verder doet
Tussen maaltijden door eten hoort niet
Het is belangrijk om tijd te nemen om rustig te eten
Het stoort als anderen te laat zijn voor de maaltijd
Cronbach’s α ,674
Gemiddelde 61,97
Tijdsdruk
8 items
Ik moet meer doen dan ik wil
Ik heb nooit tijd voor mezelf
Er wordt meer van mij verwacht dan ik aankan
Ik raak nooit bijgewerkt
Er wordt teveel van mij verwacht
Ik heb geen tijd dingen te doen die ik moet doen
Een dag heeft te weinig uren
Ik moet dikwijls aangegane afspraken afzeggen
Cronbach’s α ,812
Gemiddelde 36,89
HOOFDSTUK 7
HOOFDSTUK 7
252
HOOFDSTUK 7
253
Referentielijst
Aarseth, H., & Olsen, B. M. (2008). Food and
masculinity in dual-career couples.
Journal of Gender Studies, 17(4),
277–287.
Adler, T. (1981). Making pancakes on
Sunday: the male cook in family
tradition. Western Folklore, 40(1),
45–54.
Ahlgren, M. K., Gustafsson, J., & Hall, G.
(2005). The impact of the meal
situation on the consumption of
ready meals. International Journal of
Consumer Studies, 29(6), 485–492.
Albala, K. (2011). Food cultures of the world
encyclopedia. Oxford: Greenwood.
Albala, K., & Nafziger, R. N. (2010). The Lost
art of real cooking: rediscovering the
pleasures of traditional food one
recipe at a time. New York: Penguin
Group.
Ashley, B., Hollows, J., Jones, S., & Taylor, B.
(2004). Food and cultural studies.
London: Routledge.
Askegaard, S., & Madsen, T. K. (1998). The
local and the global: exploring traits
of homogeneity and heterogeneity in
European food cultures.
International Business Review, 7(6),
549–568.
Aupers, S., Houtman, D., & Roeland, J.
(2010). Authenticiteit. De culturele
obsessie met echt en onecht.
Sociologie, 6(2), 3–10.
Aveyard, H. (2014). Doing a literature review
in health and social care: a practical
guide (derde editie). Berkshire:
Open University Press.
Bahr Bugge, A. (2003). Cooking – as identity
work. In The 6th conference of the
European Sociological Association:
“aging societies, new sociology”, 23-
26 September. Murcia, Spain.
Bahr Bugge, A., & Almås, R. (2006).
Domestic dinner: representations
and practices of a proper meal
among young suburban mothers.
Journal of Consumer Culture, 6(2),
203–228.
Barthes, R. (2013 [1961]). Toward a
psychosociology of food
consumption. In C. Counihan & P.
Van Esterik (Red.), Food and culture:
a reader (pp. 23–30). New York:
Routledge.
Bava, C. M., Jaeger, S. R., & Park, J. (2007).
Constraints upon food provisioning
HOOFDSTUK 7
practices in “busy” women’s lives:
trade-offs which demand
convenience. Appetite, 50(2-3), 486–
498.
BBC. (2013). Britain’s changing meat buying
habits. Geraadpleegd op 9 juni 2014
via http://www.bbc.com/news/uk-
21460452
Beagan, B., Chapman, G. E., Sylva, A. D., &
Bassett, B. R. (2008). It’s just easier
for me to do it: rationalizing the
family division of foodwork.
Sociology, 42(4), 653–671.
Beardsworth, A., & Keil, T. (1992).
Foodways in flux: from gastro-
anomy to menu pluralism. British
Food Journal, 94(7), 20–25.
Beardsworth, A., & Keil, T. (1997). Sociology
on the menu: an invitation to the
study of food and society. London:
Routledge.
Beauman, F. (2005). The pineapple: king of
fruits. London: Vintage Books.
Belasco, W. (2002a). Food matters:
perspectives on an emerging field. In
W. Belasco & P. Scranton (Red.),
Food nations: selling taste in
consumer societies (pp. 2–23). New
York: Routledge.
Belasco, W. (2002b). Future notes: the meal
in a pill. In C. M. Counihan (Red.),
Food in the USA: a reader (pp. 59–
72). New York: Routledge .
Belasco, W. (2007). Appetite for change: how
the counterculture took on the food
industry (tweede editie). New York:
Cornell University Press.
Belasco, W. (2008). Food: the key concepts.
Oxford: Berg.
Bell, D., & Valentine, G. (1997). Consuming
geographies: we are where we eat.
New York: Routledge.
Berendsen, M., & van Otterloo, A. (2002).
“Het gezinslaboratorium”. De
betwiste keuken en de wording van
de moderne “huisvrouw”. Tijdschrift
Voor Sociale Geschiedenis, 28(3),
301–322.
Bolger, N., Davis, A., & Rafaeli, E. (2003).
Diary methods: capturing life as it is
lived. Annual Review of Psychology,
54(1), 579–616.
Bonke, J. (1992). Choice of foods – allocation
of time and money, household
production and market services
[Working paper no 9]. Geraadpleegd
via
http://pure.au.dk/portal/files/3229
9500/wp09.pdf
Bonke, J. (1993). Choice of foods – allocation
of time and money, household
production and market services
[Working paper no 3]. Geraadpleegd
via
HOOFDSTUK 7
255
http://pure.au.dk/portal/files/3229
9487/wp03.pdf
Bourdieu, P. (2013 [1979]). Distinction: a
social critique of the judgement of
taste (translated by Richard Nice). In
C. Counihan & P. Van Esterik (Red.),
Food and culture: a reader (derde
editie) (pp. 31–39). New York:
Routledge.
Bove, C., & Sobal, J. (2006). Foodwork in
newly married couples: making
family meals. Food Culture and
Society, 9(1), 69–89.
Boyatzis, R. E. (1998). Transforming
qualitative information: thematic
analysis and code development.
Cleveland: SAGE Publications.
Breedveld, K., & Van den Broek, A. (2003).
De meerkeuzemaatschappij. Facetten
van de temporele organisatie van
verplichtingen en voorzieningen. Den
Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau.
Brembeck, H. (2005). Home to McDonald’s.
The domestication of McDonald’s in
Sweden. In K. M. Ekstrom & H.
Brembeck (Red.), European
advances in consumer research (pp.
256–261). Goteborg: Association for
Consumer Research.
Brockman, C. (2014). Convenience food -
time-pressed Europeans seek
convenience. Geraadpleegd op 4
januari 2015 via
http://frozenfoodeurope.com/articl
e/reports/convenience-food-time-
pressed-europeans-seek-
convenience
Bruegel, M. (2002). How the French learned
to eat canned food. In W. Belasco &
P. Scranton (Red.), Food nations:
selling taste in consumer societies
(pp. 113–130). New York:
Routledge.
Brunner, T. A., van der Horst, K., & Siegrist,
M. (2010). Convenience food
products. Drivers for consumption.
Appetite, 55(3), 498–506.
Buckley, M., Cowan, C., & McCarthy, M.
(2007a). Consumer attitudes
towards convenience foods. In L.
Frewer & H. Van Trijp (Red.),
Understanding consumers of food
products (p. 200-220). Cambridge:
Woodhead Publishing Limited.
Buckley, M., Cowan, C., & McCarthy, M.
(2007b). The convenience food
market in Great Britain: convenience
food lifestyle (CFl) segments.
Appetite, 49(3), 600–617.
Burnett, J. (1989). Plenty and want: a social
history of food in England from 1815
to the present day (derde editie).
Oxon: Routledge.
HOOFDSTUK 7
Candel, M. (2001). Consumers’ convenience
orientation towards meal
preparation: conceptualization and
measurement. Appetite, 36(1), 15–
28.
Capps, O., Tedford, J. R., & Havlicek, J.
(1985). Household demand for
convenience and nonconvenience
foods. American Journal of
Agricultural Economics, 67(4), 861–
869.
Carrigan, M., & Szmigin, I. (2005). Revisiting
the construct of convenience in
consumer research: the paradox of
convenience consumption. In The
4th critical management conference:
critique and inclusivity, 4-6 July.
Cambridge, UK.
Carrigan, M., Szmigin, I., & Leek, S. (2006).
Managing routine food choices in UK
families: the role of convenience
consumption. Appetite, 47(3), 372–
383.
Charles, N., & Kerr, M. (1986). Issues of
responsibility and control in the
feeding of families. In S. Rodmell &
A. Watt (Red.), The politics of health
education: raising the issues. (pp. 57–
75). London: Routledge.
Charles, N., & Kerr, M. (1988). Women, food,
and families. Manchester:
Manchester University Press.
Cheng, S., Olsen, W., Southerton, D., &
Warde, A. (2007). The changing
practice of eating: evidence from UK
time diaries, 1975 and 2000. The
British Journal of Sociology, 58(1),
39–61.
Collet, E. (2006). La cuisine, mode de vie.
Bruxelles: Archives d’architecture
moderne.
Connors, M., Bisogni, C. a., Sobal, J., & Devine,
C. M. (2001). Managing values in
personal food systems. Appetite,
36(3), 189–200.
Cowan, R. S. (1976). The “Industrial
Revolution” in the home: household
technology and social change in the
20th century. Technology and
Culture, 17(1), 1–23.
Cowan, R. S. (1983). More work for mother:
the ironies of household technology
from the open hearth to the
microwave. New York: Basic Books.
Cutler, D. M., Glaeser, E. L., & Shapiro, J. M.
(2003). Why have Americans
become more obese? Journal of
Economic Perspectives, 17(3), 93–
118.
Daechun, A. (2003). Content analysis of
advertising visuals in the magazine
advertisements: the roaring twenties
and the Great Depression.
Geraadpleegd op 2 december 2014
HOOFDSTUK 7
257
via
http://www.scripps.ohiou.edu/wjm
cr/vol06/6-3a-b.htm
Dagevos, H. (2004). Voedsel als uitdrukking
van een levenswijze? Een
sociologische benadering. Ethische
Perspectieven, 14(4), 413–428.
Dagevos, H. (2005). Voedselconsumptie:
prijskwestie en principezaak.
Economenblad, 28(4), 9–11.
Daniels, S. (2012). Data over de tijd [intern
rapport]. Brussel: Vrije Universiteit
Brussel.
Daniels, S., & Glorieux, I. (2015).
Convenience, food and family lives: a
socio-typological study of household
food expenditures in 21st-century
Belgium. Appetite, 94(Nov), 54–61.
Davis, J. A. (1995). Family meals: a thing of
the past. Archives of Disease in
Childhood, 73(4), 356.
De Backer, C. (2015). Convenience foods. In
K. Albala (Red.), The SAGE
encyclopedia of food issues (pp. 286–
291). London: SAGE Publications.
de Boer, M., McCarthy, M., Cowan, C., & Ryan,
I. (2004). The influence of lifestyle
characteristics and beliefs about
convenience food on the demand for
convenience foods in the Irish
market. Food Quality and Preference,
15(2), 155–165.
Deboosere, P., Lesthaeghe, R., Surkyn, J.,
Willaert, D., Boulanger, P., Lambert,
A., & Lohlé-Tart, L. (2009).
Huishoudens en gezinnen in België.
Monografieën sociaal-economische
enquête 2001 no 4. Brussel: Ministry
of Economic Affairs, Directie
Statisiek & Economische Informatie
(ADSEI), en Federale Diensten voor
Wetenschappelijke, Technische, en
Culturele Aangelegenheden
(FDWTC).
Debray, F. (2008). Expo 58: de grote
ommekeer. Gent: Borgerhoff &
Lamberigts.
Degreef, F. (2015). Convenience foods, as
portrayed by a consumer
organisation. Test-Aankoop/Test-
Achats (1960-1995). Appetite,
94(Nov), 26–33.
Delhaize Groep. (2010). Samen het beste van
het leven. Jaarverslag 2010.
Geraadpleegd op 6 januari 2016 via
http://docplayer.nl/3579518-
Samen-het-beste-van-het-leven.html
Delormier, T., Frohlich, K. L., & Potvin, L.
(2009). Food and eating as social
practice-understanding eating
patterns as social phenomena and
implications for public health.
Sociology of Health & Illness, 31(2),
215–28.
De Morgen (31/12/2010). Nieuwjaar 2011:
HOOFDSTUK 7
sober en gezellig.
den Hartog, A. P. (1987).
Voedingsgewoonten en een
veranderende samenleving. In A. de
Knecht-van Eekelen & M. Stasse-
Wolthuis (Red.), Voeding en
gezondheid. Voeding in onze
samenleving. Een cultuurhistorisch
perspectief (pp. 15–37). Brussel:
Samson Stafleu.
den Hartog, A. P. (2002). Technologisch
vernuft en eten buitenshuis als
massaverschijnsel in de negentiende
en twintigste eeuw. In M. Jacobs & P.
Scholliers (Red.), Buitenshuis eten in
de lage landen sinds 1800 (pp. 29–
56). Brussel: VUBPress.
de Saint Pol, T., & Ricroch, L. (2012). Le
temps de l’alimentation en France.
Insee Première, 1417(Oct).
de Solier, I. (2005). TV dinners: television,
education and distinction. Journal of
Media & Cultural Studies, 19(4), 465–
481.
De Standaard (16/03/2008). Gemak is het
toverwoord.
De Standaard (26/07/2014). Het poeder dat
eten overbodig maakt.
De Standaard (10/07/2015). Het beste dieet
is het antidieet.
De Vault, M. L. (1994). Feeding the family:
the social organization of caring as
gendered work. Chicago: University
of Chicago Press.
Dixon, J. M., Hinde, S. J., & Banwell, C. L.
(2006). Obesity, convenience and
“phood.” British Food Journal,
108(8), 634–645.
Dourleijn, E. (2009). Koken op Venus en
Mars. In P. Schnabel (Red.), SCP-
nieuwejaarsuitgave 2009 (pp. 23–6).
Den Haag: SCP.
Ducpétiaux, E. (1885). Budgets économiques
des classes ouvrières en Belgique.
Bruxelles: La Commission Centrale
de Statistique.
Ekström, M. P., & Fürst, E. L. (2001). The
gendered division of cooking. In U.
Kjaernes (Red.), Eating patterns. A
day in lives of Nordic peoples. (pp.
213–233). Lysaker: The National
Institute for Consumer Research.
Elchardus, M. (1983). De ethiek van de
dualistische conceptie van de tijd.
Vrijetijd en Samenleving, 1(4), 342–
373.
Elchardus, M. (1987). Vrij om platgetreden
paden te bewandelen. Tijdschrift
voor Geestelijk Leven, 67(5), 5–17.
Elchardus, M. (1990). Rationality and the
specialization of meaning. A
sociological approach to the
allocation of time. In E. Amitai, G.
HOOFDSTUK 7
259
Antonides, W. A. Arts, & W. F. Van
Raaij (Red.), The consumption of time
and the timing of consumption.
Toward a new behavioral and socio-
economics (pp. 69–86). Amsterdam:
Akademie van wetenschap.
Elchardus, M. (1996). De gemobiliseerde
samenleving. Tussen de oude en de
nieuwe ordening van de tijd. Brussel:
Koning Boudewijnstichting.
Elchardus, M. (2007). Sociologie. Een
inleiding. Amsterdam: Pearson
Education Benelux.
Elchardus, M., & Glorieux, I. (1987). De tijd
als zingever. Tijdschrift voor
Sociologie, 8(4), 53–87.
Elchardus, M., & Glorieux, I. (1989). The
generalized meanings of time use:
replication and progress report. In
International Association for Time
Use Research (Red.), Time use
studies world wide (pp. 209–229).
Sofia: Socio Consult.
Elchardus, M., & Glorieux, I. (1999). What
does your time mean? Some
arguments for including indicators
on the meaning of time use in time
budget research. In The 1999 IATUR
conference: ‘the state of time use
research at the end of the century’, 6-
8 October. Colchester, UK.
European Commission. (2003). Household
budget surveys in the EU. Methdology
and recommendations for
harmonisation-2003. Geraadpleegd
op 8 december 2014 via
http://ec.europa.eu/eurostat/ramo
n/statmanuals/files/KS-BF-03-003-
__-N-EN.pdf
Evans, D., McMeekin, A., & Southerton, D.
(2012). Sustainable consumption,
behaviour change policies and
theories of practice. In A. Warde & D.
Southerton (Red.), The habits of
consumption, COLLEGIUM: studies
across disciplines in the humanities
and social sciences (pp. 113–129).
Helsinki: Helsinki Collegium for
Advanced Studies.
Eykmans, J. (2013). Minder zout in de
voeding van de Belgen. Geraadpleegd
op 5 december 2015 via
http://www.presscenter.org/nl/pre
ssrelease/20130923/minder-zout-
in-de-voeding-van-de-belgen
Falk, P. (1994). The consuming body.
London: SAGE Publications.
Fernandez-Armesto, F. (2002a). Food: a
history. London: Pan Books.
Fernandez-Armesto, F. (2002b). Meals make
us human. Geraadpleegd op 2
december 2014 via
http://www.theguardian.com/socie
ty/2002/sep/14/publichealth.com
ment
HOOFDSTUK 7
Fiedler, J. (2009). Strengthening household
income and expenditure surveys as a
tool for designing and assessing food
fortification programs [Working
paper no 1]. Geraadpleegd via
http://www.ihsn.org/home/sites/d
efault/files/resources/IHSN-
WP001.pdf
Fischler, C. (1979). Gastro-nomie et gastro-
anomie. Communications, 31(1),
189–210.
Fischler, C. (1980). Food habits, social
change and the nature/culture
dilemma. Social Science Information,
19(6), 937–953.
Fischler, C. (1988). Food, self and identity.
Social Science Information, 27(2),
275–292.
Fjellström, C. (2009). The family meal in
Europe. In H. L. Meiselman (Red.),
Meals in science and practice:
interdisciplinary research and
business applications (pp. 219–235).
Cambridge: Woodhead Publishing.
Flammang, J. (2009). The taste for
civilization: food, politics, and civil
society. Chicago: University of
Illinois Press.
Fresco, L. (2012). Hamburgers in het
Paradijs. Voedsel in tijden van
schaarste en overvloed. Amsterdam:
Bert Bakker Amsterdam.
Frost, R. L. (1993). Machine liberation:
inventing housewives and home
appliances in Interwar France.
French Historical Studies, 18(1),
109–130.
Fürst, E. (1997). Cooking and femininity.
Women’s Studies International
Forum, 20(3), 441–449.
Future Foundation. (2008). The emergence
of the gastrosexual. Geraadpleegd op
11 november 2010 via
http://www.gastrosexual.com/Eme
rgenceoftheGastrosexual.pdf
Geldof, D. (2001). Onthaasting. Op zoek naar
tijd in de risicomaatschappij.
Antwerpen: Houtekiet.
Geldof, D. (2007). We consumeren ons kapot.
Antwerpen: Houtekiet.
Geoff, A. (2008). The slow food story: politics
and pleasure. London: Pluto Press.
Gershuny, J., & Robinson, J. P. (2013). Life-
style conclusions from synthetic
weekly time diaries and stylized
questions. International Journal of
Time Use Research, 10(1), 91–111.
Gershuny, J., & Sullivan, O. (1998). The
sociological uses of time-use diary
analysis. European Sociological
Review, 14(1), 69–85.
Geyzen, A. (2013a). Food preservation in
Flemish women’s magazines, 1945-
HOOFDSTUK 7
261
1960. In D. J. Oddy & A. Drouard
(Red.), The food industries of Europe
in the nineteenth and twentieth
centuries (pp. 199–212). Burlington:
Ashgate.
Geyzen, A. (2013b). Imagining identities.
Women’s magazines and the
invention of culinary traditions in
Flanders (1945-1970). In G.
Ceccarelli, A. Grandi, & S. Magagnoli
(Red.), Typicality in history.
Tradition, innovation and terroir (pp.
109–128). Brussel: Peter Lang.
Geyzen, A., Scholliers, P., & Leroy, F. (2012).
Innovative traditions in swiftly
transforming foodscapes: an
exploratory essay. Trends in Food
Science & Technology, 25(1), 47–52.
Glorieux, I. (1993). Social interaction and
the social meanings of action: a time
budget approach. Social Indicators
Research, 30(2-3), 149–173.
Glorieux, I., Koelet, S., Mestdag, I., Minnen, J.,
Moens, M. & Vandeweyer, J. (2006).
De 24 uur van Vlaanderen. Het
dagelijkse leven van minuut to
minuut. Leuven: LannooCampus.
Glorieux, I., Mestdag, I., & Minnen, J. (2008).
Technisch verslag time & budget
[rapport]. Brussel: Vrije Universiteit
Brussel.
Gofton, L. (1995a). Convenience and the
moral status of consumer practices.
In D. W. Marshall (Red.), Food choice
and the consumer (pp. 153–181).
Cambridge: Chapman & Hall.
Gofton, L. (1995b). Dollar rich and time
poor? British Food Journal, 97(10),
11–16.
Goodman, E., Kuniavsky, M., & Moed, A.
(2012). Observing the user
experience. A practictioner’s guide to
user research (tweede editie). San
Francisco: Morgan Kaufmann.
Goody, J. (2013 [1982]). Industrial food:
towards the development of a world
cuisine. In C. Counihan & P. Van
Esterik (Red.), Food and culture: a
reader (derde editie) (pp. 72–90).
New York: Routledge.
Grauwels, A., & Luyten, D. (2011). De
actualiteit van de geschiedenis. In A.
Grauwels, D. Luyten, F. Caestecker,
P. Scholliers, & E. Vanhaute (Red.),
Hedendaagse economische
geschiedenis van België, een inleiding
(pp. 1–28). Gent: Academia Press.
Grigg, D. (1995). The nutritional transition
in Western Europe. Journal of
Historical Geography, 21(3), 247–
261.
Guggenbühl, N., & Mollet, E. (2004).
Voedingsbeleid: graag een
programma! Geraadpleegd op 2
HOOFDSTUK 7
februari 2016 via
http://www.healthandfood.be/html
/nl/popup/63/voedingsbeleid.htm
Haire, M. (1950). Projective techniques in
marketing research. The Journal of
Marketing, XIV(5), 649–656.
Halkier, B. (2001). Risk and food:
environmental concerns and
consumer practices. International
Journal of Food Science and
Technology, 36(8), 801–812.
Hancock, B. H., & Garner, R. (2009).
Changing theories: new directions in
Sociology. Toronto: University of
Toronto Press.
Harris, J. M., & Shiptsova, R. (2007).
Consumer demand for convenience
foods: demographics and
expenditures. Journal of Food
Distribution Research, 38(3), 22–36.
Hébel, P. (2007). Effets de génération sur les
comportements alimentaires.
Information Diététique, 2(118), 1–5.
Hesse-Biber, S. N. (2010). Mixed methods
research: merging theory with
practice. New York: Guilford Press.
Het Nationaal Voedings- en
Gezondheidsplan. (2015). Algemene
gids. Lekker aanbevolen voor jong en
minder jong. Geraadpleegd op 5
januari 2016 via
http://www.health.belgium.be/
Holm, L. (2013). Sociology of food
consumption. In A. Murcott, W.
Belasco, & P. Jackson (Red.), The
handbook of food research (pp. 324–
337). London: Bloomsbury
Academic.
Houtman, D. (2008). Op jacht naar de echte
werkelijkheid. Dromen over
authenticiteit in een wereld zonder
fundamenten. Amsterdam: Pallas
Publications - Amsterdam University
Press.
Houtman, D., Aupers, S., & Hüzeir, V. (2010).
Yogho ! Yogho !, bereid uit
natuurlijke ingrediënten volgens
eeuwenoude familietraditie?
Sociologie, 2010(6), 105–124.
Inness, S. A. (Red.). (2001). Kitchen culture
in America: popular representations
of food, gender, and race.
Pennsylvania: University of
Pennsylvania Press.
International Markets Bureau. (2010).
Consumer trend report –
convenience. Geraadpleegd op 24
juni 2014 via
http://www5.agr.gc.ca/resources/p
rod/Internet-Internet/MISB-
DGSIM/ATS-SEA/PDF/5527-eng.pdf
Jabs, J., Devine, C. M., Bisogni, C., Farell, T. J.,
Jastran, M., & Wethington, E. (2007).
Trying to find the quickest way:
employed mother’s constructions of
HOOFDSTUK 7
263
time for food. Journal of Nutrition
Education and Behavior, 39(1), 18–
25.
Jackson, M. (2008). Grab and go: a restless
nation tanks up. Gastronomica: The
Journal of Critical Food Studies, 8(3),
32–38.
Jackson, P. (2013). Food words: essays in
culinary culture. London:
Bloomsbury Academic.
Jackson, P., & Viehoff, V. (2016). Reframing
convenience food. Appetite, 98(1
March), 1–11.
Jacobs, M. (2015). Chips in black boxes?
Convenience life span, parafood,
brandwidth, families, and co-
creation. Appetite, 94(Nov), 34–9.
Jacobs, M., & Mestdag, I. (2004). Claude
Fischler. Identiteit, voeding en
smakelijk gevaar. Tijdschrift voor
Volkscultuur in Vlaanderen, 5(3), 11–
13.
Jacobs, M., & Scholliers, P. (Red.). (2002).
Buitenshuis eten in de lage landen
sinds 1800. Brussel: VUBPress.
Jaeger, S. R., & Meiselman, H. L. (2004).
Perceptions of meal convenience:
the case of at-home evening meals.
Appetite, 42(3), 317–325.
Jaffe, J. (2015). Deskilling. In K. Albala
(Red.), The SAGE encyclopedia of
food issues (pp. 350–355). Thousand
Oaks, CA: SAGE Publications.
Jeurissen, R., & Pater, A. (2007). De
voedingsindustrie en overgewicht:
MVO op zijn smalst? In H. Dagevos &
G. Munnichs (Red.), De obesogene
samenleving: maatschappelijke
perspectieven op overgewicht (pp.
105–114). Amsterdam: Amsterdam
University Press.
Jonckheere. (2014). Voedingsindustrie
presteert goed. Food Industry, 14(4),
13–14.
Julier, A., & Lindenfeld, L. (2005). Mapping
men onto the menu: masculinities
and food. Food and Foodways, 13(1-
2), 1–16.
Julier, A. P. (2002). Feeding friends and
others: boundaries of intimacy and
distance in sociable meals
[proefschrift]. Amherst: University
of Massachusetts.
Julier, A. P. (2013). Eating together: food,
friendship, and inequality. Chicago:
University of Illinois Press.
Kaufmann, J.-C. (2005). Casseroles, amour et
crises: ce que cuisiner veut dire. Paris:
Armand Colin.
Kemmer, D. (1999). Food preparation and
the division of domestic labour
among newly married and
cohabiting couples. British Food
HOOFDSTUK 7
Journal, 101(8), 570–578.
Kemmer, D., Anderson, A. S., & Marshall, D.
W. (1998). Living together and
eating together: changes in food
choice and eating habits during the
transition from single to
married/cohabiting. The Sociological
Review, 46(1), 49–72.
Kittler, P. G., Sucher, K., & Nelms, M. (2011).
Food and culture (zesde editie).
Belmont, CA: Wadsworth.
Kjaernes, U. (Red.). (2001). Eating patterns.
A day in the lives of Nordic peoples.
Lysaker: The National Institute for
Consumer Research.
Kjaernes, U., Harvey, M., & Warde, A. (2007).
Trust in food: a comparative and
institutional analysis. Hampshire:
Palgrave Macmillan.
Kjaernes, U., & Holm, L. (2007). What causes
change in food consumption? Buying
organic food in Denmark and not in
Norway. In The 8th ESA conference:
conflict, citizenship and civil society,
3-6 September. Glasgow, UK.
Kjaernes, U., Holm, L., Gronow, J., Mäkelä, J.
& Ekström, M.P. (2009). The study of
Nordic meals: lessons learnt. In H. L.
Meiselman (Red.), Meals in science
and practice. Interdisiciplinary
research and business applications
(pp. 69–91). Cambridge: Woodhead
Publishing.
Koelet, S. (2005). Standvastige verschillen:
een analyse van theoretische
benaderingen over de verdeling van
het huishoudelijke werk van vrouwen
en mannen op basis van
tijdsbudgetonderzoek [proefschrift].
Brussel: Vrije Universiteit Brussel.
Laska, M. N., Hearst, M. O., Lust, K., Lytle, L.
A., & Story, M. (2015). How we eat
what we eat: identifying meal
routines and practices most strongly
associated with healthy and
unhealthy dietary factors among
young adults. Public Health
Nutrition, 18(12), 2135–45.
Laudan, R. (2001). A plea for culinary
modernism: why we should love
new, fast, processed food.
Gastronomica: The Journal of Critical
Food Studies, 1(1), 36–44.
Lawrance, B. N., & de la Peña, C. (2013).
Local foods meet global foodways:
tasting history. New York: Routledge.
Leroy, F., Geyzen, A., Janssens, M., De Vuyst,
L., & Scholliers, P. (2013). Meat
fermentation at the crossroads of
innovation and tradition: a historical
outlook. Trends in Food Science &
Technology, 31(2), 130–137.
Lévi-Strauss, C. (2013 [1966]). The culinary
triangle. In C. Counihan & P. Van
HOOFDSTUK 7
265
Esterik (Red.), Food and culture: a
reader (derde editie) (pp. 40–47).
New York: Routledge.
Lindquist, J., Hart-Davidson, W. F., & Grabill,
J. T. (2010). Making composing
visible. A study of first-year college
writers’ distributed invention
practices. In G. A. Troia, R. K.
Shankland & A. Heintz (Red.),
Putting writing research into
practice: applications for teacher
professional development (pp. 206–
229). New York: Guilford Press.
Louwaege, A. (2014). Nutritioneel op goede
weg. Food Industry, 14(4), 3.
Lupton, D. (1966). Food, the body and the
self. London: SAGE Publications.
Mäkelä, J. (2001). The meal format. In
Kjaernes, U. (Red.), Eating patterns.
A day in the lives of Nordic peoples.
(pp. 125–158). Lysaker: The
National Institute for Consumer
Research.
Mäkelä, J. (2009). Meals: the social
perspective. In H. L. Meiselman
(Red.), Meals in science and practice:
interdisciplinary research and
business applications (pp. 37–50).
Cambridge: Woodhead Publishing.
Mancino, L., & Newman, C. (2007). Who has
time to cook? How family resources
influence food preparation. [Working
paper no 40]. Geraadpleegd via
http://www.ers.usda.gov/media/19
8978/err40_1_.pdf
Mandemakers, J. J., & Roeters, A. (2014).
Fast or slow food? Explaining trends
in food-related time in the
Netherlands, 1975-2005. Acta
Sociologica, 58(2), 121–137.
Marquis, M., & Manceau, M. (2007).
Individual factors determining the
food behaviours of single men living
in apartments in Montreal as
revealed by photographs and
interviews. Journal of Youth Studies,
10(3), 305–316.
Marshall, D. (1993). Appropriate meal
occasions: understanding
conventions and exploring
situational influences on food
choice. The International Review of
Retail, Distribution and Consumer
Research, 3(3), 279–301.
Marshall, D. (2005). Food as ritual, routine
or convention. Consumption Markets
& Culture, 8(1), 69–85.
Marshall, D., & Pettinger, C. (2009).
Revisiting British meals. In H. L.
Meiselman (Red.), Meals in science
and practice: interdisciplinary
research and business applications
(pp. 638–664). Cambridge:
Woodhead Publications.
HOOFDSTUK 7
Marshall, D. W., & Anderson, A. S. (2002).
Proper meals in transition: young
married couples on the nature of
eating together. Appetite, 39(3),
193–206.
McDowell, W. S. (2004). Selling the niche: a
qualitative content analysis of cable
network business-to-business
advertising. The International
Journal on Media Management, 6(3),
217-225.
Meah, A., & Jackson, P. (2013). Crowded
kitchens: the “democratisation” of
domesticity? Gender, Place and
Culture, 20(5), 578–596.
Meiselman, H. L. (Red.). (2009). Meals in
science and practice:
interdisciplinary research and
business. Cambridge: Woodhead
Publishing.
Mennell, S. (1996a). All manners of food.
Eating and taste in England and
France from Middle Ages to the
present (tweede editie). Urbana:
University of Illinois Press.
Mennell, S. (1996b). Sociogenetic
connections between food and
timing. Food and Foodways, 6(3-4),
195–204.
Mestdag, I. (2002). Italiaans op mijn bord?
Een onderzoek naar de receptie van
de Italiaanse keuken in België aan de
hand van het maaltijdpatroon.
Tijdschrift voor Sociologie, 23(2),
139–160.
Mestdag, I. (2007a). De gezinsmaaltijd heeft
nog toekomst. Nutrinews, 15(1), 15–
19.
Mestdag, I. (2007b). Destructuration of the
Belgian meal pattern? Changes in the
temporal, social and spatial aspects
of eating practices by means of time-
use data [proefschrift]. Brussels:
VUBPress.
Michelson, W. M. (2005). Time use:
expanding explanation in the social
sciences. New York: Routledge.
Miles, A. (2005). Ces hommes qui cuisinent.
Le plaisir de partager. Paris: Agnès
Viénot Editions.
Mintz, S. W. (1996). Tasting food, tasting
freedom: excursions into eating,
culture, and the past. Boston: Beacon
Press.
Moens, M. (2006). Handelen onder druk. Een
sociologische analyse van tijdsdruk
als meervoudige ervaring
[proefschrift]. Brussel: Vrije
Universiteit Brussel.
Montanari, M. (2004). Food is culture. New
York: Columbia University Press.
Monteiro, C. A. (2009). Nutrition and health.
The issue is not food, nor nutrients,
HOOFDSTUK 7
267
so much as processing. Public Health
Nutrition. 12(5), 729–31 .
Monteleone, E., & Dinnella, C. (2009). Italian
meals. In H. L. Meiselman (Red.),
Meals in science and practice.
Interdisiciplinary research and
business applications. Cambridge:
Woodhead Publishing.
Montijn, I. (1991). Aan tafel! Vijftig jaar eten
in Nederland. Utrecht: Uitgeverij
Kosmos.
Murcott, A. (1982). On the social
significance of the “cooked dinner”
in South Wales. Social Science
Information, 21(4/5), 677–696 .
Murcott, A (Red.). (1983). The sociology of
food and eating. Gower: Aldershot.
Murcott, A. (1997). Family meals–a thing of
the past? In P. Caplan (Red.), Food,
health and identity (pp. 32–49).
London: Routledge.
Murcott, A. (2000). Invited presentation: is
it still a pleasure to cook for him?
Social changes in the household and
the family. Consumer Studies & Home
Economics, 24(2), 78–84.
Museum van de Nationale Bank van België.
(2009). Een stabiele munt.
Geraadpleegd op 15 mei 2015 via
http://www.nbbmuseum.be/doc/fic
hes/Fiche-04-N.pdf
Neuhaus, J. (1999). The way to a man’s
heart: gender roles, domestic
ideology, and cookbooks in the
1950s. Journal of Social History,
32(3), 529–555.
Neuhaus, J. (2003). Manly meals and mom’s
home cooking: cookbooks and gender
in modern America. Baltimore: Johns
Hopkins University Press.
Nezlek, J. B. (2012). Diary methods for social
and personality psychology. London:
SAGE Publications.
Nicod, M. (1979). Gastronomically speaking:
food studied as a medium of
communication. In M. Turner (Red.),
Nutrition and lifestyles (pp. 53–66).
London: Applied Science Publishers
LTD.
Oddy, D. J. (2013). Introduction. In D. J. Oddy
& A. Drouard (Red.), The food
industries of Europe in the nineteenth
and twentieth centuries (pp. 1–17).
Farnham: Ashgate.
Odland, D., & Axelson, J. (1982).
Convenience foods- what they cost
you. In U.S. Department of
Agriculture (Red.), Food – from farm
to table. 1982 yearbook of
agriculture (pp. 343–351).
Washington: US Government
printing office.
OIVO. (2006). De bereide gerechten.
HOOFDSTUK 7
Geraadpleegd op 19 juni 2014 via
www.oivo.be
Olsen, O. S., Prebensen, N., & Larsen, T. A.
(2009). Including ambivalence as a
basis for benefit segmentation.
European Journal of Marketing,
43(5/6), 762–783.
Pardun, C. (Red.). (2014). Advertising and
society: an introduction (tweede
editie). Malden: Wiley Blackwell.
Parkin, K. J. (2006). Food is love: advertising
and gender roles in modern America.
Philadelphia: University of
Pennsylvania Press.
Pekelharing, P., & van Lenning, A. (2007).
Nooit genoeg: de onstuitbare
opmars van fastfood en slowfood. In
H. Dagevos & G. Munnichs (Red.), De
obesogene samenleving (pp. 53–63).
Amsterdam: Amsterdam University
Press.
Pilcher, J. M. (2012). The Oxford handbook of
food history. Oxford: Oxford
University Press.
Pliner, P., & Bell, R. (2009). A table for one:
the pain and pleasure of eating
alone. In H. L. Meiselman (Red.),
Meals in science and practice:
interdisciplinary research and
business applications (pp. 169–189).
Cambridge: Woodhead Publishing.
Pollan, M. (2006). The omnivore’s dilemma. A
natural history of four meals.
London: Penguin Books.
Pollan, M. (2009). In defense of food: an
eater’s manifesto. New York: Penguin
Books.
Pollan, M. (2013). Cooked: a natural history
of transformation. New York: The
Penguin Press.
Postill, J. (2010). Introduction: theorising
media and practice. In B. Bräuchler
& J. Postill (Red.), Theorising media
and practice (pp. 1–27). Oxford:
Berghahn.
Poulain, J. P. (2001). Les mutations des
pratiques alimentaires.
Geraadpleegd op 2 februari 2016 via
http://www.lemangeur-
ocha.com/wp-
content/uploads/2012/02/01_muta
tion_pratiques.pdf
Poulain, J. P. (2002). Sociologies de
l’alimentation: les mangeurs et
l'espace social alimentaire. Paris:
Presses universitaires de France.
Prim, M., Gustafsson, I., & Hall, G. (2007).
The appropriatness of ready meals
for dinners. Journal of Foodservice,
18(6), 238–250.
Putnam, R. (2000). Bowling alone: the
collapse and revival of American
community. New York: Simon &
Schuster.
HOOFDSTUK 7
269
Reckwitz, A. (2002). Toward a theory of
social practices: a development in
culturalist theorizing. European
Journal of Social Theory, 5(2), 243–
263.
Recours, F., & Hebel, P. (2007). Evolution
des comportements alimentaires: le
rôle des générations. Cahiers
d’économie et Sociologie Rurales, 82-
83, 79–108.
Reifschneider, M. J., Hamrick, K. S., & Lacey,
J. N. (2010). Exercise, eating
patterns, and obesity: evidence from
the ATUS and its eating & health
module. Social Indicators Research,
101(2), 215–219.
Reynebeau, M. (2009). Een geschiedenis van
België. Tielt: Lannoo.
Ricroch, L., & Division, L. C. (2011). The
enjoyable moments of day-to-day
life. Insee Premiere, 1378(Nov), 2–5.
Ritzer, G. (2011). The McDonaldization of
Society 6. London: SAGE
Publications.
Robinson, J., & Godbey, G. (1997). Time for
life: the surprising ways Americans
use their time. Pennsylvania:
Pennsylvania State University Press.
Rotenberg, R. (1981). The impact of
industrialization on meal patterns in
Vienna, Austria. Ecology of Food and
Nutrition, 11(1), 25–35.
Rozin, E. (1982). The structure of cuisine. In
L. M. Barker (Red.), The
psychobiology of human food
selection (pp. 189–203).
Connecticut: AVI Pub.
Rozin, P. (1996). The socio-cultural context
of eating and food choice. In H. L.
Meiselman & H. J. H. MacFie (Red.),
Food choice acceptance and
consumption (pp. 83–103). London:
Blackie Academic & Professional.
Rozin, P. (1998). Towards a psychology of
food choice. Bruxelles: Institut
Danone.
Rozin, P. (2005). The meaning of food in our
lives: a cross-cultural perspective on
eating and well-being. Journal of
Nutrition Education and Behavior,
37(215), 107–12.
Salzman, C. (1983). Margriet’s advice to the
dutch housewife: changes in eating
habits in the Netherlands, 1945-
1975. In A. Davidson (Red.), Food in
motion: the migration of foodstuffs
and cookery techniques (pp. 128–
135). Oxford: Oxford Symposium.
Sarasúa, C., Scholliers, P., & Molle, L. (2005).
Land, shops and kitchens: technology
and the food chain in twentieth-
century Europe. Turnhout: Brepols.
Sargant, E. (2014). Sustainable food
consumption. A practice-based
HOOFDSTUK 7
approach. Wageningen: Wageningen
Academic Publishers.
Saulsbury, C. V. (2005). Consuming home
cooking: an investigation of the
contemporary meaning of cooking
and identity in the domestic sphere.
Bloomington: Indiana University.
Scheire, W. (2015). “Bring joy to your home
with the real frigidaire”: advertising
the refrigerator to Belgian female
consumers, 1955–1965. Food and
Foodways, 23(1-2), 57–79.
Schoefs, H. (2002). Alle voedsel op een
stokje. De opmars van een lean,
clean portable cuisine. In M. Jacobs
& P. Scholliers (Red.), Buitenshuis
eten in de lage landen sinds 1800 (pp.
201–228). Brussel: VUBPress.
Scholliers, P. (1982). Verschuivingen in het
arbeidersconsumptiepatroon, 1890-
1930. Belgisch Tijdschrift voor
Nieuwste Geschiedenis, 2(3), 273–
310.
Scholliers, P. (1993). Arm en rijk aan tafel:
tweehonderd jaar eetcultuur in
België. Antwerpen: EPO.
Scholliers, P. (1999). “Vreugde heerst aan de
dis”. Een essay over de huisvrouw
en de voeding van arbeiders in de
politieke economie van België
(1840-1940). Jaarboek Voor
Vrouwengeschiedenis, 19, 73–97.
Scholliers, P. (2006). Voedingsonderzoek
over de 19de en 20ste eeuw in
België, Nederland en Europa.
Volkskunde, 107(4), 281–303.
Scholliers, P. (2007a). Novelty and tradition.
The new landscape for gastronomy
(pp. 332–357). In P. Freedman
(Red.), Food: the history of taste.
Berkeley: University of California
Press.
Scholliers, P. (2007b). Twenty-five years of
studying un phénomène social total.
Food history writing on Europe in
the nineteenth and twentieth
centuries. Food, Culture and Society,
10(3), 449–471.
Scholliers, P. (2008a). Defining food risks
and food anxieties throughout
history. Appetite, 51(1), 3–6.
Scholliers, P. (2008b). Food culture in
Belgium. London: Greenwood Press.
Scholliers, P. (2011). Consumeren,
levensstandaard en sociale
ongelijkheid. In A. Grauwels, D.
Luyten, F. Caestecker, P. Scholliers, &
E. Vanhaute (Red.), Hedendaagse
economische geschiedenis van België,
een inleiding (pp. 115–139). Gent:
Academia Press.
Scholliers, P. (2013). Food
recommendations in domestic
education, Belgium 1890-1940.
HOOFDSTUK 7
271
Paedagogica Historica: International
Journal of the History of Education,
49(5), 645–66.
Scholliers, P. (2014). Post-1945 global food
developments. In P. Freedman, J.
Chaplin, & K. Albala (Red.), Food in
time and place. The American
Historical Association companion to
food history (pp. 340–363).
Berkeley: University of California
Press.
Scholliers, P. (2015a). Convenience foods:
what, why, and when. Appetite,
94(Nov), 2–6.
Scholliers, P. (2015b). Honderd jaar
koopkracht in België (1914-2014).
Brood & Rozen, 3(5), 5–21.
Scholliers, P., & Jacobs, M. (Red.). (2003).
Eating out in Europe: picnics,
gourmet dining and snacks since the
late eighteenth century. Oxford: Berg
Publishers.
Schröder, M. J. A. (2003). Food quality and
consumer value: delivering food that
satisfies. New York: Springer Science
& Business Media.
Schrover, M., Mestdag, I., van Otterloo, A., &
Zeegers, C. (2005). Lekker. Waarom
knoflook niet meer vies is. In I.
Hoving, H. Dibbits, & M. Schrover
(Red.), Veranderingen van het
alledaagse. Cultuur en migratie in
Nederland. (pp. 77–112). Den Haag:
Sdu.
Schubert, L., Jennaway, M., & Johnson, H.
(2010). Explaining patterns of
convenience food consumption. In G.
Lawrence, K. Lyons, & T. Wallington
(Red.), Food security, nutrition and
sustainability (pp. 130–144).
London: Earthscan.
Schwartz, B. (2004). The paradox of choice.
Why more is less. How the culture of
abundance robs us of satisfaction.
New York: HarperCollins Publishers.
Scott, S. (2009). Making sense of everyday
life. Cambridge: Polity Press.
Segers, Y. (2005). Food recommendations,
tradition and change in a Flemish
cookbook: Ons Kookboek, 1920-
2000. Appetite, 45(1), 4–14.
Seidman, I. (2013). Interviewing as
qualitative research: a guide for
researchers in education and the
social sciences (vierde editie). New
York: Teachers College Press.
Shapiro, L. (2004). Something from the oven:
reinventing dinner in 1950s America.
London: Penguin Books.
Sheely, M. (2008). Global adoption of
convenience foods. Journal of
Agricultural Economics, 90(5), 1356–
1365.
HOOFDSTUK 7
Shepard, S. (2006). Pickled, potted, and
canned: how the art and science of
food preserving changed the world.
New York: Simon and Schuster.
Short, F. (2003). Domestic cooking practices
and cooking skills: findings from an
English study. Food Service
Technology, 3(3-4), 177–185.
Short, F. (2006). Kitchen secrets. The
meaning of cooking in everyday life.
Oxford: Berg.
Short, F. (2007). Cooking , convenience and
dis-connection. In The European
cultural studies conference, 11-13
June. Norrköping, Sweden.
Shove, E. (2003). Comfort, cleanliness and
convenience: the social organization
of normality. Oxford: Berg
Publishers.
Shove, E., & Southerton, D. (2000).
Defrosting the freezer: from novelty
to convenience. A narrative of
normalization. Journal of Material
Culture, 5(3), 301–319.
Sidenvall, B., Nydahl, M., & Fjellström, C.
(2000). The meal as a gift. The
meaning of cooking among retired
women. Journal of Applied
Gerontolgy, 19(4), 405–423.
Sjögren, A. (1986). Le repas comme
architecte de la vie famiale. Dialogue,
93(3), 405–423.
Sorrell-Dejerine, O. (2014). The new sign on
French menus. Geraadpleegd op 18
juli 2014 via
http://www.bbc.com/news/magazi
ne-28313666
Southerton, D. (2012). Habits, routines and
temporalities of consumption: from
individual behaviours to the
reproduction of everyday practices.
Time & Society, 22(3), 335–55.
Southerton, D., Diaz-Mendez, C., & Warde, A.
(2011). Behavioural change and the
temporal ordering of eating
practices: a UK-Spain comparison.
International Journal of Sociology of
Agriculture & Food, 19(1), 19–36.
Stigler, G. J. (1954). The early history of
empirical studies of consumer
behavior. The Journal of Political
Economy, 62(2), 95–113.
Stouthuysen, P. (2015). Opportuniteiten.
Sociologos, 36(2), 79.
Sullivan, O. (2000). The division of domestic
labour: twenty years of change?
Sociology, 34(3), 437–456.
Sullivan, O., & Gershuny, J. (2003). Cross-
national changes in time-use: some
sociological (hi)stories re-examined.
The British Journal of Sociology,
52(2), 331–347.
Swoboda, B., & Morschett, D. (2001).
Convenience-oriented shopping: a
HOOFDSTUK 7
273
model from the perspective of
consumer research. In L. Frewer, E.
Risvik, & H. Schifferstein (Red.),
Food, people and society: a European
perspective of consumers’ food
choices (pp. 177–196). Berlin:
Springer.
Symons, M. (1994). Simmel’s gastronomic
Sociology: an overlooked essay. Food
and Foodways, 5(4), 333–351.
Szabo, M. (2012). Foodwork or foodplay?
Men’s domestic cooking, privilege
and leisure. Sociology, 47(4), 623–
638.
Szabo, M. (2015). Cooking as leisure activity.
In K. Albala (Red.), The SAGE
encyclopedia of food issues (pp. 299–
304). Thousand Oaks, CA: SAGE
Publications.
Te Braak, P. (2012). Zelf bereiden of kant- en
klaar? Een kwalitatieve exploratie
naar de beweegredenen voor de
consumptie van gemaksvoeding in
huishoudens [masterproef]. Brussel:
Vrije Universiteit Brussel.
Teuteberg, H. J. (2007). The birth of the
modern consumer age: food
innovation from 1800. In P.
Freedman (Red.), Food: the history of
taste (pp. 233–262). Berkeley:
University of California Press.
Traill, B., & Grunert, K. G. (1997). Products
and process innovation in the food
industry. London: Chapmann & Hall.
Traub, L. G., & Odland, D. (1979).
Convenience foods and home-
prepared foods: comparative costs,
yield, and quality. Washington, DC:
US Department of Agriculture.
Trends (28/01/2010). Univeg verovert de
wereld.
Trentmann, F. (2009). Materiality in the
future of history: things, practices
and politics. Journal of British
Studies, 48(2), 283–307.
Troye, S., Supphellen, M., & Jakubanecs, A.
(2012). The consumer as a co-
producer and prosumer:
convenience food marketing. In T.
Rudolph, B. B. Schlegelmilch, J.
Franch, A. Bauer & J. N. Meise (Red.),
Diversity in European marketing (pp.
179–192). Wiesbaden: Springer
Gabler.
Trubek, A. B. (2013). A “knack” for cooking :
what are the required tools. In The
2013 Oxford symposium on food and
cookery: food & material culture, 5-7
July. Oxford, UK.
Turner, K. L. (2006). Buying, not cooking:
ready-to-eat food in American urban
working-class neighborhoods, 1880-
1930. Food, Culture and Society: An
International Journal of
HOOFDSTUK 7
Multidisciplinary Research, 9(1), 13–
40.
Unilever Food Solutions. (z.j.). De opkomst
van ‘modern scratch’. Geraadpleegd
op 2 december 2015 via
http://www.unileverfoodsolutions.b
e/onze-services/uw-
keuken/slimmer-werken/modern-
scratch
Upah, G. D., & Sudman, S. (1981). The
consumer expenditure survey:
prospects for consumer research.
Advances in Consumer Research,
8(1), 262–266.
Van Bergen, A. (2014). Gouden jaren. Hoe
ons dagelijks leven in een halve eeuw
onvoorstelbaar is veranderd.
Amsterdam: Atlas Contact.
Vandebroek, H., & Van Molle, L. (2010). The
era of the housewife? The
construction of “work” and the
“active” population in the Belgian
population census (1947, 1961 &
1970). Belgisch Tijdschrift voor
Nieuwste Geschiedenis, 1(2), 51–83.
Vanhee, P. (2009). Een gezonde voeding
sluit geen gemaksvoedsel uit.
Waarom? Nutrinews, 3, 15–6.
Van de Steene, S. (2008). Eten! Interview
met Peter Scholliers. UVV-Info
(gezond Voedsel, Gezond Leven),
25(5), 4–7.
van Otterloo, A. (2000). The rationalization
of kitchen and cooking 1920-1970.
Journal for the Study of Food and
Society, 4(1), 19–26.
van Otterloo, A., & de la Bruhèze, A. (2011).
Goedkoop, maar vullend. Snacks,
snackcultuur en buitenshuis eten in
Nederland, 1920-1980. Spiegel
Historiael: Tijdschrift voor
Geschiedenis en Archeologie, 38(3-4),
142–148.
van Tienoven, T., & Glorieux, I. (2009).
Gender en tijdsbesteding. Verschillen
en evolutie in de tijdsbesteding van
Belgische vrouwen en mannen (2005,
1999 en 1966). Brussel: Instituut
voor de Gelijkheid van Vrouwen en
Mannen.
Verbeek, A., Debackere, K., & Wouters, R.
(2003). De voedingsindustrie in
Vlaanderen. “Op weg naar 2010”.
Brussel: Uitgave van de Vlaamse
Raad voor Wetenschapsbeleid.
Verlegh, P. W. J., & Candel, M. J. J. M. (1999).
The consumption of convenience
foods: reference groups and eating
situations. Food Quality and
Preferences, 10(6), 457–464.
Verriet, J. (2013). Ready meals and cultural
values in the Netherlands, 1950-
1970. Food & History, 11(1), 123–
153.
HOOFDSTUK 7
275
Wales, M.-E. (2009). Understanding the role
of convenience in consumer food
choices: a review article. Studies by
Undergraduate Researchers at
Guelph, 2(2), 40–48.
Warde, A. (1994). Changing vocabularies of
taste, 1967-92: discourses about
food preparation. British Food
Journal, 96(9), 22–25.
Warde, A. (1997). Consumption, food & taste.
Culinary antinomies and commodity
culture. London: Thousand Oaks .
Warde, A. (1999). Convenience food: space
and timing. British Food Journal,
101(7), 518–527.
Warde, A. (2005). Consumption and
theories of practice. Journal of
Consumer Culture, 5(2), 131–153.
Warde, A., Cheng, S., Olsen, W., &
Southerton, D. (2007). Changes in
the practice of eating. A comparative
analysis of time-use. Acta
Sociologica, 50(4), 363–385.
Warde, A., & Gronow, J. (2001). Ordinary
consumption. London: Routledge.
Warde, A., & Hetherington, K. (2008).
English households and routine food
practices: a research note. The
Sociological Review, 42(4), 758–778.
Warde, A., Shove, E., & Southerton, D.
(1998). Convenience, schedules and
sustainability. In The ESF workshop
on sustainable consumption, 27-29
March, Lancaster, UK.
Weekend Knack (27/04/2005). Koken
zonder te koken.
Weekend Knack (07/12/2005). Snelle
aardappel.
Wilhelm, P., Perrez, M., & Pawilk, K. (2012).
Conducting research in daily life. A
historical review. In M. R. Mehl & T.
S. Conner (Red.), Handbook of
research methods for studying daily
life (pp. 62–89). New York: The
Guilford Press.
Williamson, J. (1978). Decoding
advertisements: ideology and
meaning in advertising. London:
Marion Boyars.
Witteveen, J. S. J. (2008). Grenzeloos gemak
in food. De impact van convenience
op de foodketen in België en
Nederland. Geraadpleegd op 6
januari 2016 via
https://storecheck.files.wordpress.c
om/2008/02/ing_economisch_bure
au_-_grenzeloos_gemak_in_food_-
_2008.pdf
Wood, R. (1995). The Sociology of the meal.
Edinburgh: Edinburgh University
Press.
Woodward, I. (2007). Understanding
material culture. London: SAGE.
HOOFDSTUK 7
World Health Organisation. (2015). Healthy
diet [fact sheet no. 394].
Geraadpleegd op 18 november 2015
via
http://www.who.int/mediacentre/f
actsheets/fs394/en/
Wrangham, R. (2009). Catching fire: how
cooking made us human. New York:
Basic Books.
Zerubavel, E. (1981). Hidden rhythms:
schedules and calendars in social life.
London: University of California
Press.
HOOFDSTUK 7
277
HOOFDSTUK 7
Recommended