View
4
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is getwist in een achtfiguur, achterste
ganglia liggen vooraan. Bij gevorderde Gastropoda gaat dit gepaard met verkorting van bep.
Zenuwstrengen en fusie van de ganglia.
Linksboven: torsie bij veligerlarve. Linksonder: torsie bij volwassen slak.
Hoe zijn inktvissen aangepast aan een predatorische levenswijze. Geef morfologische, anatomische,
fysiologische en gedragsaanpassingen.
Grote complexe ogen, een cirkel van grijparmen en eventueel tentakels rond de mond. Circulatorisch
stelsel grotendeels gesloten. Kieuwen zuurstofrijk bloed systemisch hart weefsels
zuurstofarm bloed accessorisch kieuwhart kieuwen.
Coleoidea: pijlinktvissen en zeekatten hebben twee langere tentakels met komvormige zuignappen
aan het uiteinde. Chitineuze tanden of haken rond de randen van de zuignappen verhogen de
zuigkracht bij het grijpen van prooien. Ogen complex met cornea en lens. Zenuwstelsel sterk
ontwikkeld en geconcentreerd. Chromatophoren en inktzak aanwezig.
Octopus kruipt over de zeebodem. Pijlinktvis en zeekat: snelle predators: krachtig uitdrijven van water
uit de mantelholte door middel van een gespierde trechter (sifon) waar water uit wordt geperst (=jet-
propulsie). Beide hebben gestroomlijnde lichamen en vinnen. De mantelholte heeft zowel radiale als
circulaire spieren in collageneuze tunica. Samentrekken van radiale en ontspannen van circulaire
spieren zuigt water in de mantelholte (tegengesteld is uitpersen) mantel dicht bij kop aangetrokken
zodat al het water via een ventrale buisvormige trechter naar buiten wordt geperst. trechter zeer
mobiel: kan in alle richtingen. Waterstraalaandrijving is vooral snel bij ontsnappingsrespons:
reuzenaxonen + vrijgeven muceuze inkt.
Nautiloidea: meer dan 90 kleverige tentakels zonder zuignappen, elk terugtrekbaar in zijn eigen
schede. Zenuwstelsel eerder diffuus en ogen eenvoudig.
Cephalopoda kunnen makkelijk complexe visuele, chemische en tactiele stimuli benaderen en
herinneren. Ze kunnen ook van kleur veranderen dmv de met pigment bevattende chromatoforen, die
uitbreiden wanneer de omringende spieren contraheren. vertonen verschillende kleurpatronen.
camouflage (ook communicatie, paring, etc). Ook fotoforen die oplichten kunnen als camouflage
dienen (belichting van bovenaf imiteren).
Ogen Coloidea opmerkelijk analoog aan mens: lens, iris en retina evolutieve convergentie (geen
gemeenschappelijke voorouder! Want verschillen in ontwikkeling en fotoreceptoren weekdieren naar
lens gericht)
ANNELIDA Bespreek de aanpassingen van de regenworm aan het terrestrische leven.
Classificatie:
Polychaeta: borstelwormen. Veel borstels (chetae) op parapodia (ademhaling +
voortbeweging) en vooral marien
Oligochaeta: borstelarme wormen. Minder chetae. Zoetwater en land.
Hirudinea: bloedzuigers. Geen chetae. Zoetwater, terrestrisch of marien.
Soms: Oligochaeta + Hirudinea = Clitellata (hebben clitellum (klierverdikking) op sommige
segmenten)
De regenworm (Lumbricus terrestrisch) behoort tot de klasse Oligochaeta van het fylum Annelida. Ze
wordt tot 30 cm lang. Alle segmenten (behalve eerste en laatste) hebben 4 paar korte chetae en ze
heeft meer dan 100 segmenten.
De voortbeweging gebeurt met behulp van peristaltiek alternerend samentrekken van longitudinale
en circulaire spieren. Dit kan enkel dankzij de scheiding in septa! chetae verankeren zich
Bescherming tegen schurende zandkorrels: dunne collageneuze cuticula en de epidermis bevat
verschillende klieren die slijm produceren om de cuticula te beschermen tegen uitdroging. Ook zijn er
chemo-, mechano- en fotoreceptoren in de huid.
Hemoglobine voor opname van zuurstof door integument + talrijke haarvaten onder cuticula, gesloten
bloedsomloop (dorsaal bloedvat: bloed van achter naar voor, ventraal omgekeerd. Ook een kleinere
complexe bloedsomloop via het subneuraal bloedvat).
Rond oesophagus 5 pseudoharten die dorsale en ventrale
bloedvat verbinden.
Drie paar klieren van Morren naast de oesophagus: uitscheiding van calcium om humuszuren te
neutraliseren (en excretiefunctie).
Darm secreteert cellulase om plantaardige celwanden af te breken
Typhlosolis: instulping aan de dorsale zijde van de darm over de hele lengte (oppervlaktevergroting).
De darm is uitwendig omgeven door chloragogeencellen die nutriënten opslaan en stikstofhoudende
afvalproducten elimineren. Ook nefridia die grote hoeveelheden water excreteren.
Goed ontwikkelde ogen: lichtgevoelige cellen. Vooral in prostomium
Voortplanting is aangepast aan het landleven, de gameten mogen niet uitdrogen. Oligochaeta hebben
gespecialiseerde voortplantingsorganen. Regenwormen zijn hermafrodiet, maar toch meestal
kruisbevruchting. Geslachtsorganen in 9e tot 15e segment. Mannelijk: 2 paar testes (in testiszak;
vorming zaadcellen), 2 paar vesicula seminales (rijpen vd zaadcellen), ductes spermatici
(gemodificeerde nefridia; zaadcellen nr mannelijke geslachtsopening).
Vrouwelijk: ovaria (vorming oöcyten), ovisec (rijpen), oviductes.
Copulatie: tegenovergestelde richting naast elkaar, houden vast aan clitellum (verdikking bij
geslachtsrijpe wormen) deze heeft genitale chetae. Overdracht sperma via seminale groeve (dmv
spiercontracties) groeve afgesloten door slijmkoker zodat zaad niet mengt partners laten los.
enkele dagen later bevruchting en eileg worm secreteert slijmkoker rond clitellum en voorste
segmenten. Het clitellum secreteert albumine als voedsel voor de eieren en wikkelt het slijm in een
sterk chitine-achtig materiaal dat cocon wordt. cocon schuift af en pikt zo eicel (segment 14) en
zaadcellen (segmenten 9 en 10) op ontwikkeling zygote tot jonge worm die na 2 tot 3 weken
vrijkomt (geen trochophoralarve!).
Verwantschap van Tardigrada en Onychophora met Annelida? Waarom staan Annelida
tegenwoordig evolutionair dichter bij de insecten dan bij de andere wormen?
Annelida en Arthropoda (en Chordata) hebben echte segmentatie (metamerisatie) waarschijnlijk
verschillende keren onafhankelijk ontstaan. Segmentatie: seriële herhaling bij coeloom en spieren van
de lichaamswand (minstens in embryo) coeloom en spieren zijn homologe structuren tussen de
verschillende metameren.
Mogelijk ook seriële herhaling van zenuwstelsel, excretie-organen en andere structuren komt ook
voor bij de Monoplacophora (Mollusca) mogelijk verwantschap tussen Annelida en Mollusca.
Bij Arthropoda (en Chordata) is segmentatie bij adulten gemaskeerd versmelten tot kop, thorax en
abdomen = tagmatisatie.
Niet-chitineuze cuticula Annelida die verspreid vervelt en de plaats van de nefridioporen nabij elk
aanhangsel, lijkt op de situatie bij de Onychophora. Bij Onychophora (klauwtjesdragers) komen ook
schijnpootjes voor zoals bij Polychaeta én ze hebben ook een coeloom onder druk. ogenschijnlijke
verwantschap van Annelida met panarthropoden (Onychophora, Tardigrada en Arthropoda) niet
bevestigd door moleculaire studies. Want Annelida en Mollusca ook duidelijke genetische
verwantschap: trochophoralarve, Lophotrochozoa.
Onychophora werden beschouwd als een missing link tussen Annelida en Arthropoda.
Onychophora = Arthropoda:
14 tot 43 paar geklauwde poten
Gesegmenteerd
Chitineuze cuticula
Dorsaal tubulair hart met ostia, Open circulatorisch systeem
Spijsvertering vooraan en achteraan bekleed met cuticula
Grote hemocoel als voornaamste lichaamsholte
Gemodificeerde mondaanhangsels (mandibula) voor voeding
Ademhalingsstelsel met tracheeën en spiracula
Onychophora ↔ Arthropoda:
cuticula niet verhard en geen sclerieten
geen gewrichten in de aanhangsels
geen thoracale en abdominale ganglia
openingen tracheeën kunnen niet gesloten worden tegen waterverlies (dus hebben vochtige
omgeving nodig, zijn ’s nachts en tijdens regenbuien actief)
bespuiten prooien met slijmstraal (orale papillen)
Onyhophora = Annelida:
Hydrostatisch skelet
Nefridia met cilia
Cuticula vervelt in delen en is dun en flexibel
Ogen: chitinelens + retina + cornea
Metanephridium naast elke poot
Beweging peristaltisch (hydrostatisch)
Lobopodia bewegen passief
Onychophoren hebben wel vooral gladde spieren ↔ anneliden en arthropoden.
figuren: Onychophora.
Tardigrada als verwanten geleedpotigen:
Aanwezigheid en structuur cuticula
Ontbreken van ciliën
Hemocoel
Vervellingscycli cuticula
Gelijkenis met mijten
Vertakkingen darm lijken op buisjes van Malpighi
Net zoals bij Arthropoda en Onychophora: coeloom beperkt tot gonadale holte (gonocoel)
Belangrijkste holte: met vloeistof gevulde hemocoel tussen spierbanden en andere inwendige
organen (cfr. Pseudocoel)
Spierstelsel Tardigrada zoals Arthropoda: één enkele spiercel die zich uitstrekt van het ene
subcuticulair aanhechtingspunt tot een ander.
Tardigrada
Moleculaire gegevens plaatsen de Onychophora en Tardigrada samen met de Arthropoda bij de
Ecdysozoa (als Pan-Arthropoda; Tardigrada zustergoep Arthropoda en Onychophora zustergroep
Tardigrada en Arthropoda), maar de Annelida in de tweede groep van protostome coelomaten; de
Lophotrochozoa.
ARTHROPODA Ademhaling en bloedsomloop van de drie groepen arthropoden vergelijken. Vergelijk
circulatiesystemen tussen Arthropoda.
Algemeen: Open bloedsomloop met het hart aan de rugzijde en een hemocoel. Ademhaling met
behulp van kieuwen/tracheeën/boeklongen/lichaamoppervlak. Ze hebben geen beweeglijke cilia (↔
Annelida)
Classificatie: vroeger chelicerae en mandibulae. Nu: subfyla Chelicerata, Crustacea en Uniramia
(Myriapoda en Hexapoda)
SUBFYLUM CHELICERATA Klassen:
Merostomata: degenkrabben
Pycnogonida: zeespinnen
Arachnida: spinachtigen; orde Araneae (spinnen), orde Opiliones (hooiwagens), orde
Scorpiones (schorpioenen), orde Pseudoscorpiones (bastaardschorpioenen), orde
Acari/Acarina (teken en mijten)
KLASSE MEROSTOMATA
Ventraal vijf paar boekkieuwen. Opname zuurstof bevorderd door bewegingen van de kieuwen.
Flabellum (aanhangsel achterste paar poten) dient om water over de boekkieuwen te waaieren. Bloed
is blauwgekleurd door ademhalingspigment hemocyanine.
degenkrab zeespin
KLASSE PYCNOGONIDA Geen respiratorisch (of excretorisch) systeem dankzij de enorme oppervlakte van mucosacellen in de
darm.
KLASSE ARACHNIDA Ademhaling door boeklongen, tracheeën of beide. Tracheeën minimaliseren de waterverdamping en
komen voor bij kleinere vormen. Ze zijn vergelijkbaar met insecttracheën, maar onafhankelijk
geëvolueerd.
ORDE ARANEAE Eén paar boeklongen en één of twee paar niet vertakte tracheeën afgelijnd met cuticula.
De boeklongen zijn 15 tot 20 platen die met lucht gevuld zijn in een met hemolymfe gevulde kamer in
het opisthosoma (abdomen). Lucht komt de platen binnen via een spleet in het ventrale oppervlak van
het opisthosoma. De zuurstof diffundeert naar het hemolymfe.
Tracheën zijn buizen met een cuticula afgelijnd en die in de buitenwereld uitmonden via een spiracula
(=stigmata). In tegenstelling tot de tracheeën van insecten, vertakken die van de spinnen niet direct
tot bij de cellen, maar brengen ze de zuurstof tot bij de hemolymfe. Het pigment hemocyanine
(koperhoudend ipv ijzerhoudend) helpt bij het vervoer van zuurstof en geeft vers spinnenbloed een
blauwige tint.
Circulatie: heel sterk gereduceerd coeloom; enkel in coxale klieren en gonaden. Voornaamste
lichaamsholte=hemocoel; een met hemolymfe gevulde ruimte rondom de inwendige organen.
Circulatorisch systeem is typisch voor Arthropoda met een dorsaal buisvormig hart dat de hemolymfe
naar voor pompt door de aorta. De hemolymfe stroomt door de hemocoel van het prosoma, keert
naar het opisthosoma terug via de pedicellus en wordt terug in het hart gezogen via ostia voorzien van
kleppen. open bloedsomloop maar toch hoge bloeddrukken. Dit is belangrijk voor de typische
schuifbeweging van spinnen (geen extensorspieren voor poten) strekken poten is afhankelijk van
bloedsomloop. Tweede functie: efficiënt zuurstoftransport. Het bloed bevat amoeboïde cellen en het
ademhalingspigment hemocyanine.
ORDE OPILIONES Ademhaling via tracheeën (vermoedelijk niet homoloog met andere Arachniden). De spiracula liggen
aan weerszijden van het eerste abdominale segment en bij sommige zijn er nog secundaire spiracula
op de tibia van de poten.
ORDE SCORPIONES Ademhaling via boeklongen met spiracula op het preabdomen.
ORDE PSEUDOSCORPIONES Ademhaling via tracheeën, die gemodificeerde boeklongen zijn.
ORDE ACARI Bloedvatenstelsel gereduceerd en bestaat meestal slechts uit een netwerk van sinussen waarin
vloeistof stroomt door contracties van het lichaam. Soms is er helemaal geen ademhalingsstelsel, in
andere gevallen bestaat het uitsluitend uit tracheeën.
SUBFYLUM CRUSTACEA Circulatie en ademhaling: coeloom is rudimentair (sterk gereduceerd), bij de rivierkreeft komt het
enkel nog voor in het excretieorgaan en rondom de gonaden. Voornaamste lichaamsholte = hemocoel;
met bloed gevulde ruimten in en rond de belangrijkste organen. bloedsomloop open en dus geen
duidelijk verschil tussen bloed en interstitieel vocht hemolymfe. Deze is bijna kleurloos en bevat
hemocyanine en amoeboïde cellen voor bloedstolling en fagocytose. Het hart ligt in het pericardium
langs de dorsale middellijn en hemolyfe wordt er aan lage druk door gepompt. De hemolyfe verlaat
het hart via verschillende arteries (oa sternale arterie die het hart met de ventrale arterie verbindt).
Van hieruit stroomt het doorheen de hemocoel en wordt verzameld in de sternale sinus (=perineurale
sinus) en gaat dan de kieuwen binnen. Zuurstofrijk bloed vanuit kieuwen naar pericardium naar het
hart via ostia (laten enkel stroming in deze richting toe dmv kleppen).
De kieuwen liggen aan beide zijden van de thorax in de kieuwkamers, gevormd door de carapax. De
kieuwen zijn vertakkingen van de poten.
Taxonomie: niet eenduidig. 6 klassen:
Klasse Remipedia en Cephalocarida.
Klasse Branchiopoda:
Orde Anostraca
Orde Notostraca
Orde Conchostraca
Orde Cladocera vb watervlo
Klasse Malacostraca (hogere kreeften):
Orde Stomatopoda (bidprinkhaankreeften)
Orde Euphausiacea (krill)
Orde Decapoda (tienpotigen)
Orde Amphipoda (vlokreeftjes)
Orde isopoda (pissebedden)
Orde Musidacea (aasgarnaaltjes)
Klasse Maxillopoda:
Subklasse Copepoda (roeipootkreeftjes)
Subklasse cirripedia (rankpootkreeftjes)
Subklasse Branchiura (kieuwstaarten)
Subklasse Pentastomida (tongwormen): ectoparasitair in ademhalingsstelsel vertebraten
Subklasse Mystacocarida (bovenlip/snor-kreeftjes)
Subklasse Tantulocarida (“zo klein kreeftje”)
Subklasse Ostracoda (mosselkreeftjes)
In de orde Isopoda (pissebedden) komen ook terrestrische soorten voor en deze kunnen rechtstreeks
lucht opnemen via pseudo-tracheeën.
SUBFYLUM UNIRAMIA Classificatie: Uniramia wordt vaak gezien als onnatuurlijke groep en wordt dan verder gesplitst in twee
subfyla de Myriapoda (klassen Chilopoda: duizendpoten; en Diplopoda: miljoenpoten) en de Hexapoda
(klassen Entognatha en Insecta)
Insecta:
Orde Thysanura (franjestaarten)
Orde Exopterygota (hemimetabola)
Orde Endopterygota (holometabola)
SUBFYLUM MYRIAPODA Chilopoda (duizendpoten): Ademhaling door tracheeën, de stigmata kunnen niet afgesloten worden
voorkomen in vochtige habitats + nachtelijke leefwijze.
Diplopoda (miljoenpoten): elk segment is ontstaan door versmelting van twee somieten: twee paar
openingen naar hart en tracheeën. (en twee paar ganglia op ventrale zenuwstreng, 2 paar poten)
SUBFYLUM HEXAPODA Elk segment bevat aan elke zijde een opening van het ademhalingsstelsel, spiraculum of stigma
genoemd. De gepaarde stigmata/spiracula in het abdomen geven toegang tot een stelsel elastische
luchtbuizen van ectodermale oorsprong, tracheae genoemd. De tracheeën kunnen bij grote soorten
enkele millimeters in diameter zijn en voeren lucht naar alle weefsels en cellen. De chitinewand van
de tracheeën is spiraalvormig verdikt met taenidia om dichtklappen te voorkomen en ze is afgelijnd
met een cuticula. Elk stigma beschikt over een filter en een klep die waterverlies vanuit de
lichaamsvloeistoffen reduceren en parasieten, partikels en vloeibaar water buitenhouden. De klep kan
de tracheeën afsluiten, waarna een neurale excitatie een te hoog CO2 gehalte in de hemolymfe meldt.
De grote tracheeën vertakken tot steeds kleinere buisjes. De kleinste vertakkingen zijn tracheolen en
voeren zuurstof naar de cellen (zelfs tot tegen de mitochondriën) en CO2 terug weg (maar het meeste
CO2 lost op in de hemolymfe en wordt doorheen het integument afgegeven). Spier in rust: uiteinden
tracheolen gevuld met vloeistof waarin zuurstof oplost alvorens de cellen te bereiken. Spier actief:
vloeistof wordt uit tracheolen gezogen (wsl osmose door stijging van metabolieten in de cel)
vrijkomen groter diffusie-oppervlak waardoor zuurstof naar de cel kan diffunderen. Bij de meeste
insecten diffundeert zuurstof binnen via de stigmata. ↔ bv sprinkhaan: verluchten tracheeën door
afwisselend samentrekken en ontspannen van het abdomen, waardoor lucht wordt uitgeperst, resp.
aangezogen door de stigmata. sprinkhaan beschikt over grote luchtzakken
Beweging door buisjes is traag proces insecten klein.
Gasuitwisseling niet gedragen door bloed open circulatie bij lage druk.
Het hart is een dorsale buis met opeenvolgende kamertjes die voorzien zijn van ostia. Het hart ligt
binnen een dorsale pericardiale sinus die door een geperforeerd dorsaal diafragma van de
periviscerale sinus gescheiden is. Vulling hart: samentrekken spiertjes die hart met skelet verbinden
via aorta naar de kop en dan vrij in de lichaamsholte. Het tubulair hart zuigt vervolgens hemolymfe
uit de hemocoel aan via ostia voornaamste functie hemolymfe: transport voedingsstoffen en
afvalstoffen. Het bevat ook hemocyten en stollingsfactoren voor immuunreactie, AZ om de osmotische
druk te regelen, trehalose als transportsuiker en sommige hebben het ademhalingspigment
erythrocruorine.
Bij waterinsecten ademhaling op aangepaste wijze: sommige insectenlarven (bv mug) hangen onder
wateroppervlak en ademen via buisje. Andere (bv libellen) absorberen zuurstof uit water via rectale
kieuwen en sommige waterkevers ademen via fysische kieuwen (luchtbel die mee onder water wordt
genomen).
Bloed dient niet meer voor zuurstofvoorziening!!
Aanpassingen van de honingbij aan het terrestrische leven en nectaretende levenswijze.
De honingbij behoort tot fylum Arthropoda, subfylum Hexopoda, Klasse Insecta, superorde
Endopterygota (holometabola), orde Hymenoptera.
Ademhaling en bloedsomloop: zie vorige vraag. mogelijkheid om zuurstof uit de lucht te halen.
Exoskelet over heel het lichaam bestaat uit een cuticula van chitine niet uitdrogen, beschermend
pantser en ondersteunend exoskelet. Hard exoskelet vereist andere beweging. Gevolg: gelede
poten bewegen door de werking van dwarsgestreepte antagonische spieren.
Op de poten: structuurtjes voor verzamelen voedsel: pollenborstels (pollen vh harige exoskelet
verzamelen), pollenkam (verzamelt pollen aan achterpoot na bevochtiging) en pollenverpakker
(mengsel van pollen en nectar in de pollenkorf stoppen). Aan de voorpoten is er ook nog een
sprietenreiniger.
Vliegen naar nieuwe habitats: 2 paar vliesvleugels die zijn voorzien van bloedvaten en tracheeën. Ze
worden, net als de poten, bewogen door dwarsgestreepte, antagonistische spieren. spieren niet
rechtstreeks aan vleugels gehecht, maar veroorzaken vervorming van het exoskelet waardoor de
vleugels mee bewegen. spieren geven kinetische energie aan tergiet. De thoracale ganglia
controleren de loop- en vliegbewegingen.
Vertering: spijsverteringsstelsel in 3 stukken: voordarm, middendarm en einddarm. Voordarm vaak
gemodificeerd tot krop voor opslaan voedsel en eventueel al vertering door enzymen van
speekselklieren en geregurgiteerde enzymen van middendarm. De middendarm is de maag en heeft
dikwijls veel aanhangsels zoals caeca verteringsenzymen en absorptie nutriënten. In het rectum
worden vooral voedingsstoffen van de buisjes van Malpighi geresorbeerd (hyperosmotische urine).
Vaak wordt de darm bewoond door symbiotische bacteriën; onschadelijke commensalen of nuttige
mutualisten. Honingbijen hebben een gespierde pharynx die als zuigpomp dient. De nectar in de krop
(= honingmaag) wordt enzymatisch omgevormd tot honing. Er zijn ook speciale klieren: wasklieren
(was voor ratenbouw) en voedersapklieren (zoete afscheiding als voedsel voor larven). Proventriculus
met chitineus kauwapparaat is voor insecten die hard voedsel eten en belet dat er iets vanuit de
middendarm terugloopt naar de krop: honingmaag afsluiten.
Verbeterde organen voor behoud water- en ionenbalans want ze kunnen het afvalstoffen niet zomaar
in het milieu diffunderen: buisjes van Malpighi en het rectum voor excretie en osmoregulatie. Buisjes
van Malpighi hebben spiertjes om te bewegen in de hemocoel. Elk buisje eindigt blind en mondt uit
langs de andere kant tussen middendarm en rectum. De bloeddruk is te laag om ultrafiltratie toe te
laten, daarom worden ionen (voornamelijk K+) actief geabsorbeerd uit het hemolymfe en water volgt
de ionen passief. In het water zijn de afvalstoffen opgelost (zoals urinezuur, het voornaamste N-
houdende afvalproduct bij insecten). De ionen worden grotendeels geresorbeerd uit het rectum en
ook bijna al het water wordt gerecupereerd.
Sensorische receptoren voor chemicaliën en geluiden die door de lucht gedragen worden. Vooral de
antennes vangen moleculen op via kleine poriën in de cuticula en binden dan aan neurale
receptorcellen. Belangrijke: feromonen. Monddelen met chemo- en mechanoreceptoren. De poten
hebben smaakreceptoren. Ook het waarnemen van licht mbv grote laterale complexogen en ocelli.
Ocelli: verschillen in lichtsterkte. Complexogen: talrijke ommatidia die elk over een lens en een
lichtgevoelige cel beschikken = mozaïekbeeld. Geen rood, maar wel ultraviolet. De polarisatie van het
licht wordt gebruikt bij de oriëntatie. ganglia in de kop (hersenen en suboesophageaal ganglion) zijn
betrokken bij de integratie van de sensorische informatie van ogen, antennes en monddelen, en bij de
controle van de voeding.
Voortplanting: gameten mogen niet uitdrogen inwendig en embyo’s in voedselrijke eieren die
zuurstof binnen laten zonder water te verliezen. Ook snelle reproductie en korte levenscycli zodat ze
snel habitats konden koloniseren, zelfs als slechts een klein deel van de insectenpioniers kon
overleven. De koninginnensubstantie = seks attractans. >100 darren worden gelokt; 10 tot 12 gaan
paren sterven. De andere darren worden doodgestoken door de werksters of uit de kolonie
gekieperd en achtergelaten. Genoeg sperma in spermatheca: 2500 eieren bervrucht/dag worden
werksters. Cleidoïsch, centrolecithaal ei (veel dooier en ligt centraal mechanische bescherming van
omhulsel en laat zuurstof door, niet water).
2 linkse: vrouwtje, 2 rechtse: mannetje.
Angel vanuit gifzak met gifkanaal: bij kan slechts één maal steken, angel blijft achter in predator en
enkele organen worden uit het lijfje gescheurd sterft aan infecties van bacteriën en schimmels.
Extreme temperatuurswijzigingen weerstaan: tijdens koude perioden doen ze aan thermoregulatie
door samenwerking: in de kast gaan de bijen door spiergebruik warmte creëren die aan elkaar wordt
doorgegeven. Enkel de buitenste bijen dienen voor isolatie constante wisselstroom binnenkant –
buitenkant.
Eusocialiteit: foerageren efficiënt door samenwerking mbv kwispeldans, rondedans. Koningin scheidt
koninginnensubstantie en spoorferomoon af. daling: werksters maken speciale koninginnencellen,
waarin de koningin haar eitjes legt. Ook bruidsvlucht en taakverdeling binnen de kolonie.
ECHINODERMATA Vergelijk watervatenstelsel bij Asteroidea, Holothuroidea en Echinoidea (zeesterren,
zeekomkommers en zee-egels). Zowel opbouw als functies.
Het watervatenstelsel is een groep structuren die enkel bij Echinodermata wordt aangetroffen, dus
belangrijke synapomorfie. Netwerk van kanalen van coeloomorigine gevuld met water, maar ook
bepaalde cellen (coelomocyten), proteïnes en geconcentreerde K+ ionen. Het zeewater komt binnen
via de zeefachtige madrepoorplaat en loopt doorheen het steenkanaal. Op het peritoneum dat de
kanalen aflijnt (want watervatenstelsel is coelomatisch), zitten cilia die het water wimpelen naar het
ringkanaal dat de mond omringt. Vijf of meer radiale kanalen vertrekken van het ringkanaal in de
armen, waar ze het water via dwarskanaaltjes naar de ambulacraalvoetjes voeren. De voetjes zijn
bovenaan verdikt tot een ampulla waarin het water wordt opgeslagen. Ampulla contraheert water
wordt in voetje gestuwd zodat het uitstulpt. Een retractorspier doet het voetje terug instulpen.
afwisselend in- en uitstulpen: voortbewegen. Op het einde van de voetjes is er vaak een zuignapachtige
structuur die mucus secreteert hecht contact met vaste substraten. Functie: voortbeweging,
verankering, openen van bv mosselen, ademhaling. Soms dienen ze ook als tasters of als tentakels. De
voetjes van zeesterren zijn geconcentreerd in open ambulacraalgroeven die vanuit de mond radiëren.
Open ambulacraalgroeve: de radiale zenuw in elke arm is niet bedekt met skeletplaatjes, maar met
een dunne epidermis. De radiale zenuwen helpen de beweging van de armen en de voetjes de
coördineren. De terminale tentakel dient om trillingen waar te nemen.
Klassen:
Asteroidea: zeesterren en zeemadelieven vb. Asterias
Ophiuroidea: slangsterren en mandsterren
Echioidea: zee-egels, zanddollars en zeeklitten
Crinoidea: zeelelies
Holothuroidea: zeekomkommers
ASTEROIDEA (ZEESTER)
De hierboven beschreven structuur komt vooral overeen met de zeester/Asteroidea. Stervormig met
of meer armen. Aan de orale zijde open ambulacraalgroeven en voetjes. Voetjes, gewoonlijk met
zuignappen, worden gebruikt voor de voortbeweging. Aan de aborale zijde komen de anus en de
madrepoorplaat voor. De ontwikkeling gebeurt via een bipinnaria en brachiolaria larve. Pedicellariae:
bekachtige structuren, houden het integument vrij van sponsen, koralen en andere organismen.
ECHINOIDEA (ZEE-EGEL) Kunnen beschouwd worden als zeesterren met de armen naar boven versmolten. De vijf gesloten
ambulacraalgroeven buigen dan ook naar de anuszone (periproct) toe. Ze zijn sferisch (zee-egels) of
secundair afgeplat (zanddollars) en soms secundair bilateraal symmetrisch (bv zeeklit). De
madrepoorplaat is aboraal gelegen. Het lichaam zit omvat binnen een skeletdoos uit nauw
aaneensluitende platen (ossicula). Dit stevig skelet is bedekt met stekels en pedicellaria. De pedicellaria
zijn meer complex dan bij zeesterren en er bestaan een viertal types. Naast de buisvoetjes gebruiken
zee-egels ook hun talrijke beweeglijke stekels om over de oceaanbodem te kruipen, om prooien te
vangen en predators af te schrikken (elke stekel bestaat uit één enkele CaCO3-kristal, verstevigd met
glycoproteïnen). Lantaarn van Aristoteles om te eten (= 5 scherpe gepunte tanden in complexe kaak
met beentjes en sterke spieren): mobiele gravers of gravende detritus-eters. Absorberen veel
organisch materiaal door lichaamsoppervlak. Ontwikkeling via (echino)pluteus larve.
HOLOTHUROIDEA (ZEEKOMKOMMERS) Zacht en lederachtig en lijken door verlengd lichaam op komkommers. Geen armen en uitgerekt in
orale-aborale as. Er is een gesloten ambulacraal systeem waarbij de voetjes in de mondstreek sterk
vergroot zijn tot voedingstentakels. Sommige soorten hebben geen ambulacraalvoetjes voor
voortbeweging, maar graven door peristaltische contractie van circulaire en longitudinale
lichaamsspieren, ze vangen dan voedsel door kleverige voedingstentakels en deze dan één voor één in
de mond te steken. Andere zeekomkommers kruipen over substraat op voetjes met zuignappen en
grazen met de tentakels, bij deze soorten hebben de voetjes op de dorsale zijde geen zuignappen en
dienen waarschijnlijk als tasters. De ossicula zijn microscopisch klein en ze hebben geen stekels. de
zijtakken van de einddarm = respiratorisch systeem (waterlongen): zuurstofuitwisseling met
coeloomvocht en excretie. Larve: auricularia. De madrepoorplaat hangt vrij in het perivisceraal
coeloom. Vloeistof vr ampulla van ambulacraalvoetjes is dus coeloomvocht dat door de waterlongen
van zuurstof wordt voorzien (gespierde cloaca zuigt O2-rijk water via anus in waterlongen).
HEMICHORDATA Geef de evolutie van de voedingswijzen en de spijsverteringsstelsels van de hemichordata naar de
chordata (alles; van enteropneusta tot reptilia, adhv prenten: enteropneuste, zakpijp, lancetvisjes,
prikken, slijmprikken, etc).
2 klassen Hemichordata: Enteropneusta (eikelwormen; wormachtig, mariene sedimenten) en
Pterobranchia (kolonies binnen gesecreteerde buizen)
ENTEROPNEUSTA Vele hemichordaten voeden zich door grote hoeveelheden zand of slijk in te slikken, waaruit de darm
organische verbindingen extraheert (depositvoeders). Andere voeden zich mbv cilia op de proboscis
die voedselpartikels naar de mond drijven (suspensievoeders). De voedselpartikels kleven in een
slijmstreng en worden met water ingeslikt. De kieuwen spelen vooral een rol in de voeding door het
tot stand brengen van een waterstroming.
PTEROBRANCHIA Ontstaan als kolonies door knopvorming uit een seksueel gereproduceerd individu. Ze hebben armen
met tentakels waarmee ze kleine organismen en organisch materiaal vangen. Gelijkaardige bouw als
Entropneusta, met gelijkende ontwikkeling en lichaam ook onderverdeeld in romp, kraag en proboscis.
Ze lijken sterk op Ectoprocta, ze hebben gelijkaardige adaptaties ontwikkeld aan het koloniaal leven in
buizen. De kraag strekt zich dorsaal uit in armen met tentakels die lijken op de lophophoor van
ectoprocten. Cilia op de tentakels wimpelen voedsel in de gecilieerde groeven die naar de mond leiden.
Het verteringskanaal is ook U-vorming, anus buiten tentakelring (cfr ectoprocten). Meestal slechts één
paar kieuwspleten.
Classificatie Chordata:
Subfylum Urochordata of Tunicata: manteldieren:
Ascidiacea: zakpijpen
Larvacea: mantelvisjes
Thaliacea: salpen
Subfylum Cephalochordata: lancetvisjes
Subfylum Vertebrata:
Superklasse Agnatha: kaaklozen
Klasse Myxini: slijmprikken
Klasse Pteromyzontida: prikken of lampreien
Superklasse Gnathostomata
Klasse Chondrichthyes: kraakbeenvissen
Orde selachii: haaien
Orde Batoidea: roggen
Subklasse Holocephali: spookvissen
Klasse Osteichthyes: beenvissen; waaiervinnigen (Sarcopterygii): longvissen (Dipnoi),
kwastvinnigen (subklasse Crossopterygii) en bichirs. Straalvinnigen (Actinopterygii)
Klasse Amphibia: amfibieën
Orde Gymnophiona: wormsalamanders
Orde Urodela: salamanders
Orde Anura: kikkers en padden
Klasse Reptilia: reptielen
Orde Chelonia: schildpadden
Orde squamata: hagedissen en slangen
Orde Crocodylia: krokodillen
Orde Rhynchocephalia: tuatara’s
Klasse aves: vogels
Klasse Mammalia: zoogdieren
Subklasse Prototheria: orde Monotremata
Subklasse Theria: infraklassen Metatheria (orde Marsupialia) en Eutheria (Placentalia)
ASCIDIACEA (ZAKPIJPEN) Zakvormig lichaam met twee sifons: water binnen langs instroomsifon in branchiale zak of kieuwdarm,
die het grootste gedeelte van de atriale holte vult. Cilia rond talrijke kieuwspleten of pharyngeale
spleten onderhouden waterstroom functie: hydroskelet (dichtklappen voorkomen), ademhaling,
filtervoeding.
Filtervoeding: kleine partikels in de waterstroom worden gevangen in de slijmfilm die gesecreteerd
wordt door de endostyl (groeve langs ventrale opp kieuwdarm). Verzamelt slijm aan dorsale oppervlak
vormt streng valt in spijsverteringskanaal. Verteringsstelsel (slokdarm, maag, darm) ligt in
viscerale holte (dat geen coeloom is!). Onverteerbare resten geëlimineerd door anus, die zich bevindt
in de atriale holte, naast de uitstroomsifon. De zakpijp contraheert het lichaam periodisch om de
faeces te verwijderen, alsook het afval dat zich verzameld heeft in de kieuwdarm.
LARVACEA (MANTELVISJES) Kolonies van Larvacea secreteren huisjes die tot een meter doorsnede kunnen zijn (doorzichtig slijm).
Huisje gebruikt voor filtervoeding: mantelvisje zweept constant met zijn staart waardoor die water
aanzuigt. Het water komt binnen via twee instroomfilters, die zo een fijn rooster vormen, dat enkel
plankton kleiner dan enkele mm binnen kan. Eens in het huis, wordt het gevangen in een
vleugelvormige voedingsfilter. Er is geen manier om faeces te verwijderen verschillende keren per
dag nieuw huis bouwen (heropbouw enkele min). Verlaat huisje ook bij aanwezigheid predator.
THALIACEA (SALPEN) enkele cm lang, tonvormig. Spierringen rond het lichaam persen water doorheen het dier.
filtervoeding, zwemmen en gasuitwisseling. Grotendeels opgebouwd zoals zakpijpen (behalve
verschil in creëren waterstroom).
Evolutie tot nu toe: filtervoeding nog steeds voedingswijze. Kieuwen beginnen belangrijker te
worden voor andere functies dan enkel voeding. Men stelt hier vast dat het mogelijk is dat
Echinodermata en Pterobranchia afstammen van eenzelfde sessiel dier dat voedsel vangt mbv
tentakels. Na een verschuiving vn tentakelvoeding naar filtervoeding met kieuwen ontstond
waarschijnlijk een sessiel dier dan men als voorouder van eikelwormen en zakpijpen kan zien.
CAPHALOCHORDATA: LANCETVISJES De wand van de pharynx is doorboord door talrijke kieuwspleten, gescheiden door kieuwbogen. Water
mond kieuwspleten verlaat lichaam langs atrioporus. Kieuwspleten belangrijke rol bij voeding.
Lancetvisjes verzamelen voedsel met een krans van uitstekende cirri rond de mond. Wielorgaan in
mond wuift water nr binnen. Mond is van pharynx gescheiden door velum (tussenschot), dat
doorboord is door mondopening. Voedselpartikels worden gevangen in een slijmfilm die geproduceerd
wordt door de endostyl. Slijm + voedsel naar voor door trilhaarbewegingen in slierten langs
zijkanten kieuwdarm naar omhoog gevoerd langs epibranchiale groeve naar achter naar de darm
getransporteerd. Voedsel in darm deels intra- en deels extracellulair verteerd. Caecum hepaticum
(leverblindzak) scheidt verteringsenzymen af in de darm.
MYXINI (SLIJMPRIKKEN) Bodem van gematigde zeeën op diepten >25m. eten kleine
invertebraten en azen op dode en stervende vissen en grotere
invertebraten. Slijmprikken gebruiken tong die getand is om zich
in een karkas te boren en zich ermee van binnen uit te voeden. Kan
ook een knoop maken van zijn lichaam om stukken vlees van zijn
prooi te rukken.
PTEROMYZONTIDA (PRIKKEN OF LAMPREIEN) Veel soorten (bv zeeprik) parasiteert (of jaagt) op vissen en gebruikt daarbij zijn gekeratiniseerde
‘tanden’ op de tong en mondzuignap om zich een weg te boren door de huid en zich te voeden met
bloed. Andere prikken hebben zwak ontwikkelde tanden en zijn niet parasitair. Deze voeden zich niet
meer als adult en leeft slechts lang genoeg om voort te planten. Larve = ammocoete. Deze doet aan
filtervoeding in de modderige bodem door te graven met zijn staart.
SELACHII (HAAIEN) Prooien aan stukken scheuren indien predator. Sommige zijn geen predator en eten plankton dat ze
met hun kieuwen uit het water filteren.
BATOIDEA (ROGGEN) Voeden zich met benthische fauna bv. Weekdieren, schaaldieren. Enkele plaatvormige tanden voor
het kraken van prooien. Zaagvissen: hebben zaagvormig rostrum waarmee ze scholen vissen doden.
De elektrische roggen gebruiken elektrische organen voor predatie. Niet contractiele spiercellen:
actiepotentialen tot 220V.
ACTINOPTERYGII (STRAALVINNIGEN) Chondrostei vaak ventrale mond, spiracula en spiraalplooi in de darm, losse bovenkaak. Volwassenen
met kleine of geen tanden. Steuren zuigen invertebraten op van de bodem en lepelsteuren filteren
plankton op met hun kieuwtanden.
Een spiraalplooi in de darm vertraagt het voedseltransport en verhoogt het absorberend
darmoppervlak.
ANURA (KIKKERS EN PADDEN) Kikkervisje voedt zich met algen, planten en detritus. Volwassen kikkers met insecten en andere
invertebraten. Het spijsverteringsstelsel aangepast aan herbivore voeding in larvaal stadium en
carnivore voeding in adult stadium. Meestal kleine tandjes in de mond.
Bij reptielen is het spijsverteringsstelsel vergelijkbaar.
AVES (VOGELS) Snavel met hoornlaag en zonder tanden. Verteringskanaal met krop, kliermaag, spiermaag, darm met
twee caeca en rectum.
MAMMALIA (ZOOGDIEREN) Tanden aangepast aan voedselvoorkeur, beweeglijke tong. Cloaca enkel bij eierleggende zoogdieren.
Bij andere zijn excretie- en verteringsstelsel volledig gescheiden.
CHORDATA De levenscyclus van de Ascidiaceae (zakpijp). Hierbij waren die prentjes van in de cursus gegeven
(volwassen zakpijp, de dikkopachtige larve, en die metamorfose waarbij de organen 90° draaien).
Voortplanting solitaire soorten: afhankelijk van waterstroom uit uitstroomsifon, meeste zijn
hermafrodiet, met zowel testis als ovarium nabij de maag in de viscerale holte. Contracties lichaam
uitpersen ei- en zaadcellen via een ductus die naar uitstroomsifon leidt. Bevruchting uitwendig
vrijzwemmende larven die lijken op dikkopjes. zoeken nieuwe habitat (mbv eenvoudig oog,
statocyst en receptoren voor chemische en mechanische stimuli) vasthechten mbv adhesieve
papillen metamorfose (verlies notochord, dorsale zenuwstreng en staart. Interne organen
oriëntatie van 90°)
Voortplanting kolonies: geslachtelijk zoals de solitaire, maar alle leden van de kolonie geven gameten
synchroon vrij. Ze kunnen zich ook aseksueel voortplanten door knopvorming. Sommige kolonies delen
één circulatorisch systeem, een enkele tunica en één uitstroomsifon.
Aanpassingen van de witte haai aan de predatorische levenswijze. Taxonomie en nog soorten
haaien.
De meeste haaien zijn schuw. Sterk aangepast aan snelle achtervolgingen en het verscheuren van
prooien; drie of vier rijen scherpe tanden die bijgroeien en vervangen worden. Mond met twee kaken.
Lederachtige huid met veel slijmklieren en bedekt met placoïde schubben gestroomlijnd, minder
weerstand van het water.
Goed detectievermogen: zeer gevoelige zintuigen voor het waarnemen van bloed. Goede ogen. (reuk-
, gezichts- en gehoororganen). Ampullen van Lorenzini: zenuwen in de neus elektromagnetische
impulsen van prooien waarnemen. Ook zenuwuiteinden in de huid die zeer gevoelig zijn voor
aanraking.
Het predatievermogen is grotendeels te wijten aan snel en behendig zwemmen, dankzij karakteristieke
vinnen:
Caudale vin zorgt voor het merendeel van de voorwaartse stuwkracht
Ongepaarde vinnen langs de dorsale en ventrale middellijn voor evenwicht
Meeste haaien: wervelkolom strekt zich uit tot in de dorsale lob van de staartvin (caudale vin)
waardoor deze lob groter is dan de ventrale lob = heterocercale vinnen
Grote dorsale vin.
Alle vinnen zijn ook door vinstralen ondersteund. Bewegingen door de contractiegolven van
spiermassa’s.
Zijlijnorgaan zorgt ervoor dat ze het magnetisch veld kunnen waarnemen niet botsen, zich goed
oriënteren ten opzichte van de waterstroom, prooien lokaliseren.
Gesloten bloedsomloop: hart met 1 sinus venosus, 1 atrium, 1 ventrikel en 1 conus arteriosus. Ook
verschillende aortabogen. Een gesloten bloedsomloop staat een actievere levenswijze toe.
Ademhaling door 5-7 paar kieuwen in aparte kieuwzakjes met afzonderlijke kieuwspleten. sommige
haaien gebruiken ‘turbomotor’: mond vol water nemen, sluiten en krachtig door de kieuwen
uitstuwen.
Hoge ureumconcentratie in het bloed waardoor de osmotische waarde gelijk is met die van het
zeewater
Niet alle haaien zijn predators, de grootste haaien voeden zich met plankton: met kieuwen uit het
water filteren bv. Walvishaai (tot 18m groot), hondshaai.
Aanpassingen van de kikker aan de amfibische (terrestrische insectivore) levenswijze.
De kikker behoort tot fylum Chordata, subfylum Vertebrata, klasse Amphibia, orde Anura (Salienta).
Ze hebben longen om lucht te ademen (veel hogere concentratie zuurstof: 20% tov 10% in het water).
De longen zijn in essentie zakken, hoewel bij sommige soorten amfibieën instulpingen in de wand het
oppervlak voor absorptie van zuurstof vergroten. Maar een groot deel van de gasuitwisseling gebeurt
via de huid. Volwassen kikkers gebruiken vaak combinatie ademhaling longen en huid. De huid is
vochtig en klierrijk. Ze zijn ectotherm. Bepaalde kikkerachtigen (de padden) hebben een dikkere huid
en zijn beter aangepast aan landleven.
Skelet: beenderen zwaarder en sterker want ze hebben geen ondersteuning meer van de draagkracht
van het water. Gepaarde aanhangsels sterk vastgehecht aan pectorale (schouder) en pelvische
(bekken) gordels. Deze zijn op hun beurt sterk verankerd aan de wervelkolom. Ledematen opgebouwd
volgens het pentadactyl bouwschema. Grote achterpoten aangepast om te springen. Zwemvliezen
tussen de tenen om makkelijker te kunnen zwemmen. Voorpoten voor rust en als schokdempers bij
springen. Mannetjes gebruiken voorpoten ook om vrouwtje te omhelzen bij paring. Kikkers hebben
minder wervels dan salamanders en verschillende ervan zijn versmolten tot een urostyl. Deze urostyl
draagt de kracht van de achterpoten over op het lichaam.
Onvolwassen vormen zijn nog steeds aquatisch, aldulten leven in vochtige habitats. het integument
is zeer permeabel voor water. zoet water nodig om verlies van water aan evaporatie te
compenseren. Voor voortplanting afhankelijk van water; slechts enkelen inwendige bevruchting, geen
amnion dat embryo omringt met vloeistof, geen allantoïs dat afvalstoffen kan stockeren, geen schaal
dat waterverlies beperkt. ontwikkeling met metamorfose.
Ze kunnen zich ook niet aanpassen aan plotse temperatuurwijzigingen: ingraven in de bodem of in
torpor gaan om bevriezing te voorkomen.
Meestal kleine tandjes in de mond, tong dikwijls uitklapbaar. Spijsvertering aangepast aan herbivore
voeding in larvaal stadium en carnivore voeding in adult stadium. Kikkervisje zwemt ook met staart en
heeft uitwendige kieuwen.
Gepaarde nieren (want geen diffusie naar milieu mogelijk).
Hersenen met 10 paar craniale zenuwen. Meestal beweegbare oogleden. Uitwendige trommelvliezen.
Choanae (achterste neusopening, tussen neus en pharynx): mogelijkheid om lucht te ademen zonder
de mond te moeten openen. twee neusgaten in verbinding met mondholte.
Recommended