View
4
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
Taalniveaus op het mbo] De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
Annemarie Groot, Willem Houtkoop, Paul Steehouder en Marieke Buisman
C o l o f o n
Titel Taalniveaus op het mbo
De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
Auteurs Annemarie Groot, Willem Houtkoop, Paul Steehouder en Marieke Buisman
Datum December 2015
Ontwerp Design Crew
ISBN/EAN 978-94-6052-093-8
Bestellen Via info@ecbo.nl o.v.v. bestelnummer A00768 / ecbo.15-223
Annemarie Groot (annemarie.groot@ecbo.nl) is onderzoeker bij ecbo; Willem Houtkoop
(willem.houtkoop@ecbo.nl) is als senior onderzoeker verbonden aan ecbo en was National
Project Manager van PIAAC; Paul Steehouder (psteehouder@cinop.nl) is als senior consultant
werkzaam bij CINOP Advies; Marieke Buisman(mbuisman@kohnstamm.uva.nl) is onderzoeker
bij het Kohnstamm Instituut.
Expertisecentrum Beroepsonderwijs T 073 687 25 00
Postbus 1585 info@ecbo.nl
5200 BP ’s-Hertogenbosch www.ecbo.nl
© ecbo 2015
Overname van teksten, ideeën en resultaten uit deze publicatie is vrij toegestaan, mits met bronvermelding.
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 3
Woord vooraf 5
1 Inleiding 9
1.1 Hernieuwde aandacht voor Nederlands in het mbo 9
1.2 Actuele stand van zaken 10
1.3 Onderzoeksvragen 11
2 Meten van taalvaardigheid in PIAAC 15
2.1 Inleiding PIAAC 15
2.2 Taalvaardigheid in PIAAC 15
2.3 Beheersingsniveaus taalvaardigheid in PIAAC 16
2.4 Vergelijking PIAAC-niveaus en referentieniveaus 17
2.5 Vergelijking PIAAC met andere onderzoeken 20
2.6 Mogelijkheden en beperkingen PIAAC 21
3 Taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers 25
3.1 Nederland internationaal vergeleken 25
3.2 Ontwikkeling van taalvaardigheden van jongeren 35
3.3 Verschillen in taalvaardigheid per opleidingsniveau 37
3.4 Taalniveau van jongeren in de beroepskolom 38
3.5 Nadere analyses taalvaardigheid 42
3.6 Taalgebruik op het werk en in het dagelijks leven 45
4 Samenvatting, conclusies en discussie 49
Geraadpleegde literatuur 55
Bijlage 1 Vaardigheden en vaardigheidsniveaus 59
Bijlage 2 Beschrijving referentieniveaus 65
Bijlage 3 Voorbeeldopgave leesvaardigheid in PIAAC 69
Gebruikte afkortingen 73
Inhoudsopgave
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 5
Het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo) werkt aan een project om het niveau van kern-
vaardigheden in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) in kaart te brengen. Het gaat daarbij
om rekenvaardigheid, taalvaardigheid en digitaal problemen oplossen. Een actueel onderwerp
in het licht van de invoering van de referentieniveaus en de centrale examinering van taal en
rekenen in het mbo. Reden voor de invoering van taal en rekenen is het veronderstelde te lage
niveau van mbo’ers op deze vaardigheidsgebieden. Objectieve gegevens over de volle breedte
van het beroepsonderwijs zijn echter beperkt. Toch heeft de invoering geleid tot vragen en
discussie: de eisen zouden voor sommige groepen te hoog zijn, niet altijd even relevant voor
de beroepspraktijk en het zou kunnen leiden tot toename van het aantal ongediplomeerde
schoolverlaters.
Inmiddels tellen de resultaten van het examen Nederlands voor een deel van de mbo-studen-
ten al mee. Het is nog onduidelijk hoe die examinering voor de lagere mbo-niveaus zal uitpak-
ken in de komende jaren. Maar ook het onderwijs zelf is nog punt van discussie: instellingen
zijn zoekende hoe ze hun onderwijs het beste vorm kunnen geven. Kiezen ze bijvoorbeeld
voor een centrale aanpak of wordt toch gekozen voor een aanpak die is toegespitst op de
verschillende sectoren? Wordt er voldoende rekening gehouden met de heterogeniteit van
studenten, zodat zowel voortijdig schoolverlaten als gevolg van lage kernvaardigheden wordt
teruggedrongen als excellentie wordt benut?
Het meten van kernvaardigheden (ook wel aangeduid als basisvaardigheden) is een belangrijke
onderzoekstraditie binnen ecbo. In 2013 werd PIAAC afgerond: Programme for the International
Assessment of Adult Competencies. Eerder werkte ecbo mee aan IALS (International Adult
Literacy Survey) en ALL (Adult Literacy and Life Skills Survey). Kern van deze onderzoeken is
na te gaan hoe het staat met het niveau van taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleem-
oplossend vermogen van volwassenen. Deze vaardigheden zijn belangrijke voorwaarden voor
deelname aan de arbeidsmarkt en volwaardige maatschappelijke participatie. De resultaten
zijn onder meer gerapporteerd in de ecbo-publicatie PIAAC: Kernvaardigheden voor werk en
leven (Buisman, Allen, Fouarge, Houtkoop & Van der Velden, 2013).
Woord vooraf
ecbo6
Binnen het ecbo-project ‘Kernvaardigheden in het mbo’ verschenen eerder de publicaties
Rekenniveaus op het mbo (Buisman, 2014) en Digitaal problemen oplossen in de 21ste eeuw
(Christoffels & Steehouder, 2015). In de publicatie Taalniveaus op het mbo concentreren we
ons op taalvaardigheid. In PIAAC gaat het bij taalvaardigheid om het lezen en gebruiken van
geschreven informatie om te functioneren in de maatschappij, eigen doelen te kunnen ver-
wezenlijken en eigen kennis en mogelijkheden te ontwikkelen. Het gaat dus om functionele
geletterdheid of leesvaardigheid (kortweg leesvaardigheid): niet alleen het lezen en begrijpen van
teksten, maar ook iets met die informatie kunnen doen. Dat handelen is essentieel: informatie
wordt zelden gezocht voor de kennis op zich. Het doel is meestal om er iets mee te doen,
bijvoorbeeld een formulier invullen, digitale betalingen verrichten of navigatie instellen.
Andere taalvaardigheden dan lezen, zoals schrijfvaardigheid en mondelinge vaardigheden,
worden niet gemeten in PIAAC.
In deze publicatie wordt de taalvaardigheid voor het mbo ten opzichte van andere landen
geanalyseerd. Ook wordt gekeken naar verschillen tussen het algemeen vormend onderwijs
en beroepsonderwijs en worden resultaten gesplitst naar niveau en sector. Zo wordt een zo
compleet mogelijk beeld geschetst hoe het er met de taalvaardigheid van de Nederlandse
mbo’ers voor staat. Daarmee hopen we een bijdrage te leveren aan de nationale discussie.
Prof. dr. Rob Martens
Wetenschappelijk directeur Expertisecentrum Beroepsonderwijs
Woord vooraf
HOOFDSTUK
01
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 9
In dit hoofdstuk staan we stil bij de ontwikkelingen van het vak Nederlands in het middelbaar
beroepsonderwijs (mbo). Door zorgen over het taalniveau van Nederlandse jongeren was er
hernieuwde aandacht voor de Nederlandse taal als onderdeel van het curriculum in het mbo.
Wat is er veranderd de afgelopen jaren en welke maatregelen zijn er genomen? We schetsen
een kort beeld.
1.1 Hernieuwde aandacht voor Nederlands in het mboSinds 2010 is het vak Nederlands onderdeel van de curricula van het middelbaar beroeps-
onderwijs en tellen de resultaten voor Nederlands mee bij het afronden van een mbo-opleiding.
Er waren zorgen over de daling van de prestaties op het gebied van taalvaardigheid. Uit inter-
nationale vergelijkingen als PISA (Programme for International Student Assessment) bleek dat
Nederlandse leerlingen op het voortgezet onderwijs minder goed op taal en rekenen presteerden
dan voorheen (Cito, 2008). Over de taalniveaus van mbo-studenten waren weinig empirische
gegevens beschikbaar, maar uit onderzoek van Neuvel, Bersée, Den Exter en Tijssen (2004)
bleek wel dat er aanwijzingen waren dat het taalniveau onvoldoende zou zijn. Zo was 60 tot
70% van de docenten op het mbo van mening dat het taalniveau van studenten tekortschoot
om de opleiding met succes te voltooien. Verder bleek dat, volgens het oordeel van de docenten,
ruim de helft van de studenten in het mbo onvoldoende taalvaardig was in het Nederlands
om op school en in de beroepspraktijk adequaat mee te kunnen komen.
Samen met de wens om doorlopende leerlijnen te realiseren was dit voor het ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) aanleiding om in 2007 de Expertgroep Doorlopende
leerlijnen te installeren. Die expertgroep ontwikkelde het Referentiekader taal en rekenen
(Expertgroep Doorlopende leerlijnen Taal en Rekenen, 2009), waarin beschreven staat wat
studenten moeten kennen en kunnen vanaf het basisonderwijs tot en met het hoger onderwijs.
Toen deze niveaus in 2010 werden vastgelegd in de wet Referentieniveaus Nederlandse taal
en rekenen had dat in het bijzonder impact op het mbo. Voortaan waren er naast de beroeps-
gerichte taaleisen, die vastgelegd zijn in de kwalificatiedossiers, ook generieke taaleisen zoals
beschreven in het referentiekader. Bovendien werden in het mbo centrale examens voor luister-
Inleiding
ecbo10
en leesvaardigheid geïntroduceerd. Dit was volgens de minister de enige manier om de
kwaliteit van de examinering te borgen en prestaties van studenten beter te kunnen vergelijken.
De vaardigheden spreken, gesprekken voeren en schrijven zullen wel door middel van instellings-
examens worden afgenomen. Sinds het schooljaar 2014-2015 zijn ze onderdeel van het Examen-
besluit WEB en gaan de resultaten meewegen in de slaag-/zakregeling, als eerste voor mbo 4,
daarna voor mbo 2 en 3 en als laatste ook voor entree.1
1.2 Actuele stand van zaken De afgelopen jaren zijn de examens taal en rekenen in pilotvorm afgenomen. De voortgang
wordt gemonitord. Hieruit blijkt dat in 2014-2015 de slagingspercentages (dat wil zeggen studen-
ten met een 6 of hoger) voor de centrale examens Nederlands het hoogst zijn op mbo 3
(ongeveer 85%). Voor mbo 2 en mbo 4 liggen de percentages lager: respectievelijk ongeveer
64% en 72% (CvTE, 2015). Op basis van een vergelijking van de resultaten van de pilotexamens
over een aantal jaren lijkt het erop dat de niveauverbetering voor taalvaardigheid gemiddeld
genomen stagneert, met uitzondering voor mbo-niveau 4 waarvoor een stijging in het slagings-
percentage kan worden waargenomen. Alhoewel deze vergelijking niet helemaal betrouwbaar is,
vanwege verschillende cesuren, verschillende deelnameaantallen en een grote heterogeniteit
van de populatie, roept dit beeld wel de vraag op hoe het komt dat de inspanningen van de
instellingen (nog) niet terug te zien zijn in de resultaten. Zou dit pas zichtbaar worden wanneer
de examens op alle mbo-niveaus meetellen in de slaag-/zakbeslissing?
In de kamerbrief bij de voortgangsrapportage invoering referentieniveaus 2014 stelt de minister
vast dat de meeste mbo-instellingen serieus werk maken van de intensivering en de verbetering
van het taalonderwijs, maar dat er tegelijkertijd nog veel inspanningen nodig zijn om de gewenste
taalniveaus te bereiken (Min. OCW, 2014a). In december 2014 gaat de minister verder in op
de taal- en rekeneisen voor mbo 2- en entreeopleidingen (Min. OCW, 2014c; Min. OCW, 2014d).
In deze brieven wordt gesteld dat het goed zou zijn om flexibeler om te gaan met eisen voor
taal en rekenen. Het moet mogelijk worden om naast een diploma dat recht geeft op doorstroom
naar een hoger niveau, waarvoor voldaan moet worden aan de gestelde taal- en rekeneisen,
ook een diploma te halen dat gericht is op uitstroom naar de arbeidsmarkt. Hiervoor geldt dat
studenten van een entreeopleiding niet hoeven te voldoen aan de taal- en rekeneisen en dat
studenten aan een mbo 2-opleiding de mogelijkheid krijgen om een eenvoudiger examen reken-
vaardigheid te maken (het 2A-examen). Ook in de brief van oktober 2014 over een leven lang leren
wordt genoemd dat een flexibeler mbo meer mogelijkheden heeft om onderwijs af te stemmen
op de doelgroep volwassenen (Min. OCW, 2014b). Strikt vasthouden aan taal- (en reken-)eisen
zou minder goed aansluiten op de feitelijke vragen, mogelijkheden en niveaus van taalvaardig-
heid van groepen volwassenen. De minister zal hier in het najaar van 2015 op terugkomen.
1 Voor studenten op de entreeopleiding is er de mogelijkheid om, in het geval niet voldaan wordt aan het vereiste taalniveau (2F), een entreebasisdiploma te halen. Dit diploma geeft echter geen recht op doorstroom naar mbo 2 (Min. OCW, 2014c).
Hoofdstuk 01 Inleiding
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 11
Naast de implementatie van de referentieniveaus en bijbehorende maatregelen in het kader
van flexibilisering spelen er nog meer actuele maatregelen die effect hebben op het vak
Nederlands in het mbo. Zo zijn er in het kader van het Actieplan mbo ‘Focus op vakmanschap
2011-2015’ (Min. OCW, 2011) maatregelen aangekondigd ten behoeve van intensivering en
verkorting van opleidingen en wordt de kwalificatiestructuur herzien. Generieke onderdelen,
waaronder Nederlandse taal, zijn onlosmakelijk verbonden met deze herziening. Instellingen
zoeken bijvoorbeeld mogelijkheden om de generieke eisen voor taal en rekenen meer te ver-
binden met beroepsgerichte vakken bij het herontwerpen van curricula.2 Ook worden er met
de invoering van keuzedelen, mogelijkheden geboden om taal en/of rekenen op een hoger
referentieniveau af te sluiten dan vereist wordt.3
1.3 OnderzoeksvragenOmdat de internationale vergelijking tussen landen voor taal- en rekenvaardigheden al in
eerdere rapportages aan bod zijn gekomen (Buisman, Allen, Fouarge, Houtkoop & Van der
Velden, 2013; Buisman, 2014), leggen we de focus in deze publicatie op nadere analyses
rond taalvaardigheid in het mbo. We plaatsen de prestaties van Nederlandse mbo’ers in
internationaal perspectief. Er wordt daarvoor gebruikgemaakt van meerdere internationaal
vergelijkende onderzoeken, namelijk:
• IALS (International Adult Literacy Survey) uit 1994;
• ALL (Literacy and Life skills Survey) uit 2007;
• PISA (Programme for International Student Assesment) uit 2012;
• PIAAC (Programme for the International Assessment of Adult Competencies) uit 2012.
De belangrijkste vraag die we proberen te beantwoorden is:
Hoe presteren Nederlandse mbo’ers op het terrein van taalvaardigheid vanuit nationaal en
internationaal perspectief?
Vragen die daarnaast aan bod komen, zijn:
• Hoeveel mbo’ers presteren op de laagste en hoogste niveaus van taalvaardigheid?
• Hoe is de taalvaardigheid van jongeren ontwikkeld door de tijd?
• Hoe verhoudt het taalniveau van mbo’ers zich tot het taalniveau van jongeren op andere
opleidingsniveaus?
• Wat weten we over de relatie tussen het taalniveau van mbo’ers en hun achtergrond-
kenmerken?
• Hoe gebruiken mbo’ers lees- en schrijftaken op het werk en in het dagelijks leven?
2 MBO Raad: http://www.ihks.nl/stand-van-zaken.3 Herziening MBO: http://www.herzieningmbo.nl/magazine/2015/01/keuzedelen-nederlandse-taal-en-rekenen/.
ecbo12
Om een antwoord te krijgen op deze vragen richten we ons op de groep die recent een
(v)mbo-opleiding heeft afgerond en beperken we ons tot de jongste leeftijdscohorten (16-
tot en met 34-jarigen). Bijna de helft van de respondenten volgt ten tijde van het onderzoek
nog onderwijs, zoals blijkt uit tabel 1.1. In de meeste gevallen gaat het om een vervolgopleiding
in het mbo (n=216) of hbo (hoger beroepsonderwijs) (n=75).
Tabel 1.1 Samenstelling van de respondentengroep
Aantal respondenten in de leeftijd 16-34 jaar
Waarvan ten tijde van het onderzoek onderwijs volgend
Vmbo en mbo 1 297 168
Mbo 2, 3 en 4 468 143
Totaal 765 311
Voordat we ingaan op de resultaten (hoofdstuk 3) beschrijven we eerst hoe taalvaardigheid
in PIAAC gemeten is (hoofdstuk 2).
Hoofdstuk 01 Inleiding
HOOFDSTUK
02
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 15
In hoofdstuk 1 beschreven we recente ontwikkelingen rondom het vak Nederlands in het mbo.
Om de prestaties van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief te kunnen plaatsen,
maken we in deze publicatie gebruik van meerdere internationaal vergelijkende onderzoeken.
Het recentste onderzoek dat wij hiervoor gebruikten, is PIAAC (Programme for the International
Assessment of Adult Competencies). In dit hoofdstuk gaan we dieper in op wat PIAAC is en
hoe taalvaardigheid in PIAAC gemeten is.
2.1 Inleiding PIAAC PIAAC is een grootschalig internationaal onderzoek onder 16- tot en met 65-jarigen naar het
niveau en het gebruik van kernvaardigheden, te weten taalvaardigheid, rekenvaardigheid en
probleemoplossend vermogen in digitale omgevingen. Het gaat daarbij om functionele vaardig-
heden: het kunnen begrijpen en gebruiken van informatie in het dagelijks leven en op het werk,
om je doelen te bereiken.
Het onderzoek is in 2012 onder leiding van de OECD (Organisation for Economic Co-operation
and Development) in 24 landen uitgevoerd. In Nederland namen ruim 5.000 mensen aan het
onderzoek deel. Het responspercentage bedroeg 51%. De gegevens zijn gewogen en vormen
een representatief beeld van de Nederlandse beroepsbevolking.
PIAAC meet door middel van cognitieve tests de mate waarin deze kernvaardigheden worden
beheerst. Respondenten werden thuis opgezocht voor de afname van de testinstrumenten.
De tests werden op een laptop afgenomen en in het geval een respondent dat niet kon of
wilde, was er de mogelijkheid om een papieren versie in te vullen (in Nederland was dat 10%
van het totaal aantal respondenten).
Naast de testinstrumenten is een uitgebreide achtergrondvragenlijst afgenomen, die informatie
verschaft over het opleidingsniveau, deelname aan leven lang leren, de positie op de arbeidsmarkt
en maatschappelijke participatie.
2.2 Taalvaardigheid in PIAACIn PIAAC gaat het bij taalvaardigheid om het lezen en gebruiken van geschreven informatie
Meten van taalvaardig-heid in PIAAC
ecbo16
om te kunnen functioneren in de maatschappij, eigen doelen te kunnen verwezenlijken en
eigen kennis en mogelijkheden te ontwikkelen. Het gaat dus om functionele geletterdheid
of leesvaardigheid (kortweg leesvaardigheid): niet alleen het lezen en begrijpen van teksten,
maar ook iets met die informatie kunnen doen. Dat handelen is essentieel: informatie wordt
zelden gezocht voor de kennis op zich. Het doel is meestal om er iets mee te doen, bijvoorbeeld
een formulier invullen, digitale betalingen verrichten of de navigatie instellen. Andere taal-
vaardigheden dan lezen, zoals schrijfvaardigheid en mondelinge vaardigheden, worden niet
gemeten in PIAAC.
In de test worden meerdere soorten teksten gebruikt, die gekenmerkt worden door het medium
(gedrukt of digitaal) en het format:
• continue of prozateksten, zoals verhalen en krantenartikelen;
• discontinue of geconcentreerde teksten, zoals advertenties en tabellen;
• gemengde teksten;
• meerdere teksten.
De context bestaat uit verschillende situaties, waarbinnen de taaltaken worden uitgevoerd:
werk, persoonlijke leefwereld, de maatschappij en gemeenschap en onderwijs en scholing.
De opgaven zijn ingebed in levensechte situaties: respondenten kregen bijvoorbeeld de vraag
een boek op te zoeken op de website van een bibliotheek of vragen te beantwoorden over
een artikel over medicijnen.
De cognitieve strategieën waarmee de taken kunnen worden uitgevoerd en die in PIAAC
worden onderscheiden, zijn:
• toegankelijk maken en identificeren;
• integreren en interpreteren door tekstdelen met elkaar te verbinden;
• evalueren en reflecteren.
Hoofdstuk 02 Meten van taalvaardigheid in PIAAC
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 17
2.3 Beheersingsniveaus taalvaardigheid in PIAACRespondenten kunnen op de taaltest tussen de 0 en 500 punten scoren. Aan de hand van
die scores worden zij ingedeeld in vijf niveaus4 in oplopende mate van moeilijkheid:
Tabel 2.1 Vijf moeilijkheidsniveaus van taalvaardigheden
Niveau 1
Score 326
Respondenten op de hoogste niveaus beschikken over zeer hoge – excellente – vaardigheden. Essentieel is dat respondenten hier veel meer zelf gevolgtrekkingen moeten maken op basis van complexe teksten en afwegingen moeten maken over de waarde van informatiebronnen.
In bijlage 1 staan de uitgebreide beschrijvingen van de verschillende taalniveaus en de
bijbehorende scores.
Om het verschil in scorepunten beter te kunnen interpreteren, wordt de volgende vuistregel
gebruikt: per opleidingsjaar neemt de gemiddelde score toe met 7,6 punten voor taalvaardig-
heid (Buisman e.a., 2013).
De OECD definieerde in het PIAAC-onderzoek geen benchmarkniveau: het niveau dat mensen
in staat stelt om volwaardig op het werk en in de maatschappij te kunnen functioneren. In de
eerder uitgevoerde internationaal vergelijkende onderzoeken IALS en ALL wordt niveau 3
beschouwd als het niveau dat nodig is om in de kenniseconomie en de moderne samenleving
volwaardig te kunnen participeren (Statistics Canada, 2011).
2.4 Vergelijking PIAAC-niveaus en referentieniveausHoewel de achtergrond van de referentieniveaus veel verschilt van die van de PIAAC-niveaus
is het interessant om na te gaan hoe de niveaus zich tot elkaar verhouden.
De referentieniveaus zoals geformuleerd in het Referentiekader taal en rekenen (Expertgroep
4 De OECD hanteert officieel zes niveaus: lager dan niveau 1, niveau 1, niveau 2, niveau 3, niveau 4 en niveau 5. Echter, omdat relatief weinig mensen op het allerlaagste niveau (onder niveau 1) en het hoogste niveau (niveau 5) presteren, wordt dat onder-scheid hier niet gemaakt. Wij hanteren om die reden één integraal niveau 1 en niveau 4 en 5 zijn samengevoegd.
ecbo18
Doorlopende leerlijnen, 2009) geven een beschrijving van taal- en rekenniveaus. Voor taal wordt
daarbij onderscheid gemaakt in mondelinge vaardigheden (gesprekken voeren, luisteren en
spreken), lezen, schrijven en begrippenlijst en taalverzorging. PIAAC meet probleemoplossend
vermogen in een digitale omgeving, rekenvaardigheid en taalvaardigheid, waarbij voor taal
alleen gekeken is naar leesvaardigheid. De taalniveaus uit PIAAC gaan om die reden alleen
in op leesvaardigheid.
De referentieniveaus beschrijven welk niveau studenten nodig hebben om goed voorbereid
te zijn op de volgende fase in hun schoolloopbaan, beginnend bij het primair onderwijs tot en
met het hoger onderwijs. Ze gaan uit van de Nederlandse onderwijskolom en bijbehorende
leeftijden die leerlingen bij uitstroom op een bepaald opleidingsniveau hebben. Wat moet
iemand kennen en kunnen aan het einde van de basisschool, van het voortgezet onderwijs
en van het vervolgonderwijs? De PIAAC-niveaus doen, anders dan de referentieniveaus, geen
uitspraak over welk niveau wanneer beheerst zou moeten worden: ze zijn niet gekoppeld aan
opleidingsniveaus of leeftijden. De PIAAC-niveaus zijn geschikt en bedoeld om een uitspraak
te doen over het feitelijk vastgestelde niveau van groepen respondenten die deelnamen aan
het onderzoek, bijvoorbeeld mbo-afgestudeerden. PIAAC meet welk niveau leesvaardigheid
personen met een afgeronde (v)mbo-opleiding beheersen.
Er worden in het referentiekader vier taalniveaus onderscheiden, die elk zijn onder te verdelen
in een fundamenteel niveau (F-niveaus) en een streefniveau (S-niveaus) (zie figuur 2.1). Het
niveau 2F heeft iedereen nodig om te kunnen participeren in de maatschappij.
Figuur 2.1 Referentieniveaus taal en rekenen
1F
1S 2F
2S 3F
Algemeen maatschappelijk niveau Drempels
Toewijzing aan sectoren:Taal1F en 1S: primair en speciaal onderwijs1F: praktijkonderwijs2F: mbo 1, 2, 3 en vmbo3F: mbo 4 en havo4F: vwo
Rekenen1F en 1S: primair en speciaal onderwijs2F: mbo 1, 2, 3 en vmbo3F: mbo 4 en havo
3S
4S
4F
Bron: Referentiekader taal en rekenen (Expertgroep Doorlopende leerlijnen, 2009).
De vijf PIAAC-niveaus zijn niet een-op-een te vertalen naar deze vier referentieniveaus. Tabel 2.2
maakt inzichtelijk hoe de niveaus zich globaal tot elkaar verhouden. Per onderwijssoort en
Hoofdstuk 02 Meten van taalvaardigheid in PIAAC
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 19
opleidingsniveau wordt weergegeven welk referentieniveau verwacht wordt van een leerling
aan het einde van die opleiding en daarnaast wordt weergegeven op welk PIAAC-niveau de
gemiddelde leerling scoort.5
Tabel 2.2 Globale vergelijking referentieniveaus Nederlands, PIAAC- en PISA-niveaus taalvaardigheid
Opleidingsniveaus Referentieniveaus leesvaardigheid
PIAAC-niveaus taalvaardigheid
PISA-niveaus taalvaardigheid
Beroepsonderwijs Voortgezet onderwijs
4/5 6
Associate degree (AD)
Vwo 4F 3/4 4/5
Mbo 4 Havo 3F 3 3/4
Mbo 3 2F 2/3 3
Mbo 2 Vmbo-kb, -gl, -tl 2F 2/3 2/3
Entreeonderwijs Vmbo-bb 2F 2 2
Praktijkonderwijs 1F 1 1a en 1b
De manier waarop de referentieniveaus en de PIAAC-niveaus beschreven zijn, is vergelijkbaar:
beide hanteren een actiegeoriënteerde of functionele opvatting over vaardigheden en richten
zich op het gebruik van kennis en vaardigheden (zie voor de beschrijving van de referentie-
niveaus leesvaardigheid bijlage 2).
De opbouw van de niveaus is echter verschillend. De referentieniveaus zijn opgebouwd volgens
het vaste stramien waarbij eerst een beschrijving wordt gegeven van de soort teksten (zakelijk
of fictie), vervolgens van de soort taken die uitgevoerd kunnen worden (lezen van informatieve
teksten, instructies of betogende teksten) en tot slot de kenmerken van de taakuitvoering
(woordenschat, begrijpen, interpreteren, evalueren, samenvatten en opzoeken). De PIAAC-
niveaus gaan daarentegen uit van drie andere dimensies, die deels overlappen en deels van
een andere orde zijn: de inhoud (wat voor soort teksten), de cognitieve strategieën die gebruikt
moeten worden om de informatie op adequate wijze uit de tekst te halen en de context (in welke
situaties moeten de taken worden uitgevoerd). In tabel 2.3 wordt dit schematisch weergegeven.
5 NB Deze indeling is een grove indicatie. Nader onderzoek is nodig om preciezer weer te kunnen geven hoe de niveaus zich tot elkaar verhouden.
ecbo20
Tabel 2.3 Overeenkomsten en verschillen in opbouw van referentieniveaus en PIAAC-niveaus
Opleidingsniveaus PIAAC
Teksten• Zakelijke teksten• Fictionele, narratieve en literaire teksten
Inhoud• Continue of prozateksten, zoals verhalen en
krantenartikelen;• Discontinue of geconcentreerde teksten, zoals
advertenties en tabellen;• Gemengde teksten;• Meerdere teksten.
TakenLezen van:• Informatieve teksten• Instructieve teksten• Betogende teksten• Fictionele, narratieve en literaire teksten
Beschrijving ontbreekt
Kenmerken van de taakuitvoering• Woordenschat*• Begrijpen• Interpreteren,• Evalueren• Samenvatten*• Opzoeken*
Cognitieve strategieën• Toegankelijk maken en identificeren• Integreren en interpreteren door tekstdelen met
elkaar te verbinden• Evalueren en reflecteren
Beschrijving ontbreekt Contexten• Werk• Persoonlijk• Maatschappij en gemeenschap• Onderwijs en scholing
* Deze kenmerken van de taakuitvoering zijn alleen van toepassing op het lezen van zakelijke teksten.
2.5 Vergelijking PIAAC met andere onderzoekenPIAAC is het derde internationaal vergelijkende onderzoek naar de vaardigheden van volwas-
senen. Eerder werden IALS (International Adult Literacy Survey, 1994) en ALL (Adult Literacy
and Life skills Survey, 2007) afgenomen. Taal- en rekenvaardigheden worden in deze onderzoeken
in kaart gebracht aan de hand van cognitieve taal- en rekentesten.
Net als PIAAC meten de eerdere onderzoeken functionele vaardigheden: het kunnen begrijpen
en gebruiken van informatie in het dagelijks leven en op het werk, om doelen te bereiken. In
alle drie de onderzoeken is een uitgebreide achtergrondvragenlijst afgenomen die informatie
verschaft over opleidingsniveau en deelname aan leven lang leren, de positie op de arbeidsmarkt
en maatschappelijke participatie.
Er zijn 18 landen die zowel aan PIAAC als aan IALS of ALL meededen; hiervan deden 6 landen
aan alle drie de onderzoeken mee. Daarvan is Nederland er een, waardoor het mogelijk is om
trends over een langere periode te beschrijven (een periode van ongeveer 17 jaar).
De onderzoeken meten niet exact hetzelfde. In IALS en ALL wordt onderscheid gemaakt
tussen prozageletterdheid en documentgeletterdheid. In PIAAC wordt dat onderscheid niet
gemaakt en wordt in bredere zin gesproken over taalvaardigheid.
Hoofdstuk 02 Meten van taalvaardigheid in PIAAC
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 21
Toch is een vergelijking tussen de drie onderzoeken mogelijk, omdat er items zijn die in alle
drie de onderzoeken opgenomen zijn.
Naast deze onderzoeken onder volwassenen, kijken we in deze publicatie ook naar de PISA-
resultaten. PISA meet elke drie jaar leesvaardigheid (en vaardigheden in wiskunde en natuur-
wetenschappen) onder 15-jarigen in het voortgezet onderwijs. PISA geeft daarmee inzicht in
het instroomniveau op het mbo: de prestaties van 15-jarige vmbo’ers. De laatste PISA-meting
dateert uit 2012.
Niet alleen de doelgroepen van PIAAC en PISA zijn verschillend, ook de niveaus en schalen
zijn niet hetzelfde: PISA gaat namelijk uit van zeven niveaus, waar PIAAC slechts vijf niveaus
kent. De laagste niveaus (1a en 1b) worden aangeduid als laaggeletterd, het hoogste niveau
6 als excellent (zie tabel 2.2).
Inhoudelijk zijn PIAAC en PISA wel vergelijkbaar. Zo zijn de onderliggende concepten en
vaardigheden vergelijkbaar (met de nadruk op functionele vaardigheden) en zijn de domeinen
(inhoud, cognitieve processen en inhoud) op vergelijkbare wijze gedefinieerd (zie Evans, Close &
Maguire (2009) voor een uitgebreide beschrijving).
In PIAAC wordt geen benchmarkniveau gehanteerd. Dat wordt in de andere onderzoeken wel
gedaan: in IALS en ALL werd niveau 3 als minimum gesteld en in PISA wordt niveau 4 aangeduid
als ondergrens voor volwaardige participatie in de maatschappij.
2.6 Mogelijkheden en beperkingen PIAACAan de hand van PIAAC-gegevens is het mogelijk om een beeld van taalniveaus van mbo-
afgestudeerden in Nederland te schetsen en kunnen we de niveaus van mbo’ers vergelijken
met de landen om ons heen. Omdat Nederland ook heeft meegedaan aan eerdere internationaal
vergelijkende onderzoeken naar de vaardigheden van volwassenen is het mogelijk om inzicht
te geven in ontwikkelingen in de tijd.
Er zijn echter ook beperkingen te noemen. Het PIAAC-onderzoek is vooral bedoeld om een
vergelijking tussen landen mogelijk te maken en de vaardigheden van groepen mensen binnen
landen met elkaar te vergelijken. Een probleem bij de interpretatie van de resultaten is dat de
scores relatief zijn. Nederland scoort goed ten opzichte van andere landen, maar de groep
deelnemende landen is zeer divers qua omvang en ontwikkeling.
PIAAC is daarnaast niet geschikt voor evaluaties of effectmetingen van specifieke beleids-
interventies en geeft geen inzicht in de effecten van onderwijsleerprocessen. Dit omdat
dit type onderzoek niet in staat is om oorzaak-gevolgrelaties tussen specifieke beleidsinterventies
en veranderingen in vaardighedenniveaus te identificeren. Met andere woorden: verschillen
tussen landen of tussen groepen binnen landen kunnen wel beschreven, maar niet verklaard
worden. Daarvoor is longitudinaal onderzoek nodig.
ecbo22
Daarnaast is de niveau-indeling in het PIAAC-onderzoek, zoals we in paragraaf 2.4 hebben
laten zien, niet een-op-een vergelijkbaar met de niveaus in het referentiekader Nederlands.
Hierdoor is niet na te gaan of de feitelijk vastgestelde niveaus in PIAAC overeenkomen met
de niveaus die volgens het referentiekader op een bepaald opleidingsniveau beheerst zouden
moeten worden. Een dergelijke vergelijking zou gemaakt kunnen worden met het instrument
‘Education and Skills Online’, dat de OECD op basis van PIAAC ontwikkeld heeft. Een Nederlandse
vertaling van dit instrument is echter niet beschikbaar.
Tot slot: in PIAAC wordt onder taalvaardigheid leesvaardigheid verstaan. Leesvaardigheid is echter
slechts een van de taalvaardigheden; andere vaardigheden (luisteren, schrijven, spreken en
gesprekken voeren) worden in PIAAC niet getoetst.
Hoofdstuk 02 Meten van taalvaardigheid in PIAAC
HOOFDSTUK
03
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 25
In dit hoofdstuk beschrijven we de resultaten van Nederlandse jongeren op de taaltest in
PIAAC. Daarbij worden de prestaties van Nederlandse mbo’ers uitgelicht. Hoe presteren zij in
internationaal perspectief (paragraaf 3.1) en hoe heeft hun taalniveau zich door de tijd ontwik-
keld (paragraaf 3.2)? We vergelijken vervolgens het taalniveau van jongeren op verschillende
opleidingsniveaus (paragraaf 3.3) waarbij we in het bijzonder inzoomen op de vergelijking
tussen het taalniveau van jongeren in de beroepsonderwijskolom (paragraaf 3.4). Tot slot gaan
we in op de relatie tussen achtergrondkenmerken van mbo’ers en hun taalniveau (paragraaf
3.5) en hun taalgebruik op het werk en in het dagelijks leven (paragraaf 3.6).
3.1 Nederland internationaal vergelekenAls we de prestaties op het gebied van taalvaardigheid van Nederlandse jongeren vergelijken
met die van (jong)volwassenen in andere deelnemende landen uit het PIAAC-onderzoek6,
dan zien we dat de Nederlanders zeer hoog scoren. Figuur 3.1 geeft de gemiddelde scores
van taalvaardigheid voor jongeren van 16 tot en met 34 jaar weer. Hieruit blijkt dat Nederland
een derde plek inneemt na Japan en Finland.
6 Bij de internationale vergelijking gaat het niet altijd om dezelfde landen. Dit komt doordat sommige landen hun data later opleverden.
Taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers
ecbo26
230 240 250 260 270 280 290 300 310
Figuur 3.1 Vergelijking tussen landen van gemiddelde niveau van taalvaardigheid, 16-34-jarigen
Japan
Nederland
Finland
Zuid-Korea
Vlaanderen
Zweden
Estland
Australië
Tsjechië
Noorwegen
OECD-gemiddelde
Canada
Duitsland
Scoort significant hoger dan Nederland Scoort significant lager dan Nederland
Denemarken
Polen
Oostenrijk
Frankrijk
Ierland
Slowakije
Verenigd Koninkrijk
Rusland
Italië
Spanje
Verenigde Staten
Naast deze hoge gemiddelde score zijn er in Nederland veel jongeren die beschikken
over de hoogste niveaus (4 en 5) van taalvaardigheid, namelijk 24,8%. Dat is een percentage
dat ruim boven het OECD-gemiddelde ligt (15,5%). Landen die weinig (jong)volwassenen
Hoofdstuk 03 Taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 27
hebben die beschikken over een hoog taalniveau zijn Italië (5,2%) en Spanje (6,0%), zie
figuur 3.2.
0 5 10 15 20 25 30 35
Figuur 3.2 Percentage 16-34-jarigen met niveau 4 en 5 taalvaardigheid
Finland
Nederland
Japan
Zweden
Australië
Estland
Vlaanderen
Canada
Noorwegen
Duitsland
OECD-gemiddelde
Zuid-Korea
Denemarken
Scoort significant lager dan NederlandGeen significante verschillen Scoort significant hoger dan Nederland
Polen
Verenigd Koninkrijk
Tsjechië
Oostenrijk
Rusland
VerenigdeStaten
Ierland
Slowakije
Italië
Spanje
Frankrijk
ecbo28
Naast dit hoge percentage (jong)volwassenen met een zeer hoge score, zijn er in Nederland
weinig jongeren die beschikken over een laag taalniveau of laaggeletterd zijn (6,6%). Vergelijken
we dat percentage met de percentages van andere landen uit het PIAAC-onderzoek, dan zien
we dat Nederland hoog scoort ten opzichte van het OECD-gemiddelde en zich kan meten
met de hoogst presterende landen uit het onderzoek. In sommige landen vinden we in tegen-
stelling tot Nederland zeer hoge percentages laaggeletterde (jong)volwassenen: Italië (21,1%),
Spanje (18,7%), Verenigd Koninkrijk (16,4%) en de Verenigde Staten (15,4%), zie figuur 3.3.
Hoofdstuk 03 Taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 29
0 5 10 15 20 25
Figuur 3.3 Percentage 16-34-jarigen met niveau 1 taalvaardigheid
Japan
Finland
Zuid-Korea
Nederland
Tsjechië
Vlaanderen
Estland
Zweden
Australië
OECD-gemiddelde
Slowakije
Scoort significant lager dan NederlandGeen significante verschillen Scoort significant hoger dan Nederland
Oostenrijk
Polen
Denemarken
Noorwegen
Canada
Frankrijk
Rusland
Ierland
Verenigde Staten
Verenigd Koninkrijk
Italië
Spanje
Duitsland
In figuur 3.4 zijn de percentielscores van de vijf hoogst presterende landen weergegeven.
Wanneer we kijken naar de scores van de 1% en 5% laagst presterende en die van de 1%
en 5% hoogst presterende Nederlandse (jong)volwassenen, zien we dat Nederland aan de boven-
ecbo30
kant zeer goed kan meekomen met de vijf hoogst presterende landen. Aan de onderkant van
de vaardighedenverdeling blijft Nederland echter wat achter, terwijl Japan bijvoorbeeld ook
zijn laagst presterende jongeren nog tot een relatief hoog niveau van taalvaardigheid brengt.
Figuur 3.4 Percentielscores voor taalvaardigheid van de vijf hoogst presterende landen, 16-34-jarigen
5e 10e 25e 50e 75e 95e90e380
Finland Nederland
360
340
320
300
280
260
240
200
220
Zuid-Korea VlaanderenJapan
Hoewel Nederland dus zeer goed scoort op taalvaardigheid met hoge gemiddelde scores, veel
jongeren aan de bovenkant en weinig jongeren aan de onderkant, bleek uit een eerdere
publicatie van de PIAAC-data al dat de verschillen tussen groepen onder Nederlandse volwas-
senen bovengemiddeld groot zijn (Buisman e.a., 2013). Zo zijn er relatief grote verschillen
tussen mannen en vrouwen en tussen autochtonen en allochtonen (zie figuur 3.5). De ver-
schillen tussen allochtone oudkomers en nieuwkomers blijkt relatief klein te zijn. Dat kan erop
Hoofdstuk 03 Taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 31
wijzen dat het in Nederland lastig is om een taalachterstand in te lopen: migranten die al
langere tijd in Nederland wonen (dat wil zeggen langer dan tien jaar), beheersen de taalvaardig-
heid zoals gemeten in PIAAC niet beter dan migranten die recent (korter dan vijf jaar geleden)
naar Nederland zijn gekomen. Bovendien blijft de kloof met autochtone Nederlanders groot.
Ook de verschillen tussen jongeren en ouderen is groot, wat met name veroorzaakt wordt door
de hoge prestaties van de Nederlanders tot en met 44 jaar (al presteren de Nederlandse 55-
plussers ook boven het OECD-gemiddelde).
ecbo32
170 180 190 200 210 220 230 240 250 260 270 280 290 300
Figuur 3.5 Taalvaardigheid voor verschillende groepen, 16-65-jarigen
Zweden
Nederland
Finland
Noorwegen
Denemarken
Vlaanderen
Zuid-Korea
Frankrijk
VerenigdeStaten
OECD-gemiddelde
Duitsland
Oostenrijk
Italië
Estland
Canada
Spanje
Verenigd Koninkrijk
Cyprus
Slowakije
Australië
Ierland
Tsjechië
Migrant korter dan 5 jaar Migrant langer dan 5 jaarAllochtoon Autochtoon
Wanneer we specifiek inzoomen op taalvaardigheden van (jong)volwassenen, komen duidelijke
verschillen naar voren als we kijken naar opleidingsniveau. Zo behoren de verschillen in
taalvaardigheid tussen jongeren van het algemeen vormend onderwijs en jongeren van het
beroepsonderwijs in Nederland tot de grootste van de in PIAAC onderzochte landen, zoals
blijkt uit figuur 3.6 en figuur 3.7. Alleen in Duitsland en Frankrijk zijn de verschillen groter.
Hoofdstuk 03 Taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 33
De landen zijn niet een-op-een te vergelijken: elk land kent zijn eigen onderwijssysteem en
varieert in de mate van beroepsgerichte oriëntering binnen het onderwijs. Toch valt op dat
de verschillen veelal groot zijn in landen met een omvangrijk beroepsonderwijsstelsel zoals
Duitsland, Denemarken, en Tsjechië.
240 250 260 270 280 290 300 310 320
Figuur 3.6 Gemiddelde taalvaardigheidsscores naar algemeen vormend onderwijs en beroepsonderwijs, 16-34-jarigen
Japan
Nederland
Finland
Zweden
Zuid-Korea
Tsjechië
Oostenrijk
Canada
Duitsland
Noorwegen
Estland
VerenigdeStaten
VerenigdKoninkrijk
Ierland
Denemarken
Slowakije
Polen
Spanje
Beroepsonderwijs Algemeen vormend onderwijs
ecbo34
-10 -5 0 5 10 15 20 25 30 35 40
Figuur 3.7 Verschil in taalvaardigheidsscores tussen algemeen vormend onderwijs en beroepsonderwijs voor jongeren van 16-34 jaar
Frankrijk
Nederland
Duitsland
Denemarken
Tsjechië
Polen
Finland
Estland
Slowakije
Spanje
Noorwegen
Scoort significant lager dan NederlandGeen significante verschillen Scoort significant hoger dan Nederland
Oostenrijk
Zuid-Korea
OECD-gemiddelde
Australië
Zweden
Ierland
Canada
Verenigd Koninkrijk
Rusland
Verenigde Staten
Japan
Bron: Buisman e.a., 2013.
Ondanks deze grote verschillen presteren de Nederlandse jongeren van zowel het beroeps-
onderwijs als van het algemeen vormend onderwijs hoog in de internationale vergelijking. Zij
kunnen zich tot de top drie van hoogst presterende landen rekenen. Ook in vergelijking met
landen die een beroepsopleiding hebben die vergelijkbaar is met Nederland, zoals Denemarken
Hoofdstuk 03 Taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 35
en Duitsland, presteren de Nederlandse mbo’ers goed. Deze prestaties zijn met name opvallend
in het perspectief van de zorgen over het taalniveau van Nederlandse mbo’ers.
3.2 Ontwikkeling van taalvaardigheden van jongeren In deze paragraaf brengen we trends op het gebied van taalvaardigheid in kaart. Daarvoor
gebruiken we resultaten van het IALS-onderzoek (1994) en het ALL-onderzoek (2007).
In beide onderzoeken wordt taalvaardigheid op een vergelijkbare wijze gemeten als in het
PIAAC-onderzoek (zie paragraaf 2.5).
Allereerst kijken we naar de ontwikkeling van taalvaardigheden onder Nederlandse jongeren,
waarbij we per leeftijdsgroep de gegevens uit 1994 afzetten tegen die van 2012 (figuur 3.8).
We zien dat jongeren tot 25 jaar in PIAAC gemiddeld lager scoren op taalvaardigheden dan
in 1994 (IALS). Opvallend is dat volwassenen vanaf 25 tot en met 65 jaar juist beter zijn gaan
presteren: de gemiddelde scores op taalvaardigheid van deze groep liggen in het PIAAC-onder-
zoek ruim boven die van de respondenten van dezelfde leeftijdsgroep in het IALS-onderzoek.
Figuur 3.8 Ontwikkeling van taalvaardigheden onder Nederlandse jongeren
15105 20 25 30 35 40 45 50325
International Adult Literacy Survey (1994)
300
275
250
225
Survey of Adult Skills (2012)
55 60 65 70 75
Het gemiddelde niveau van taalvaardigheid onder jongeren is dus gedaald de afgelopen jaren.
Zoomen we hier verder op in, dan blijken er tussen jongeren van de verschillende onderwijs-
niveaus duidelijke verschillen te zijn. We vergelijken in tabel 3.1 de gemiddelde scores op
taalvaardigheid van het IALS-onderzoek (1994), het ALL-onderzoek (2007) en het PIAAC-
onderzoek (2012).
ecbo36
Tabel 3.1 Trends naar onderwijsniveau taalvaardigheden, 16-34-jarigen
1994 (IALS)
2007(ALL)
Verschil 1994-2007
2012 (PIAAC)
Verschil 2007-2012
Verschil 1994-2012
Lager 261 264 3,3 266 2,0 5,3
Vmbo 279 274 -4,1 275 0,6 -3,5
Mbo 299 283 -16,8* 286 3,0 -13,8*
Havo/vwo 320 306 -13,6* 318 12,1* -1,5
Hbo 319 306 -13,3* 317 11,1* -2,1
Wo 326 317 -8,9 334 16,9* 8,0
* Significante verschillen. Bron: Buisman e.a., 2013.
Uit de tabel blijkt dat de gemiddelde score op taalvaardigheid tussen 1994 en 2007 op vrijwel
alle onderwijsniveaus is gedaald. Na 2007 neemt het taalniveau van hoger opgeleiden weer
significant toe, terwijl het niveau van taalvaardigheid van middelbaar en lager opgeleiden
achterblijft. Opvallend is dat het mbo de grootste (significante) daling van taalvaardigheids-
niveau laat zien. In figuur 3.9 wordt deze trend duidelijk zichtbaar.
Figuur 3.9 Trends in taalvaardigheid
1994 (IALS) 2007 (ALL)340
Lager
320
300
280
240
260
Vmbo Mbo Havo/vwo Hbo Wo
2012 (PIAAC)
Bron: Buisman e.a., 2013.
Hoofdstuk 03 Taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 37
Ondanks diverse inspanningen die sinds 2008 in het mbo zijn gedaan om het taalniveau
onder mbo’ers te verhogen7, blijkt uit deze prestaties dat de sterke daling van het taalniveau
tussen 1994 en 2007 (met een verschil van 16,8 punten wat ongeveer overeenkomt met
ruim 2 schooljaren) in 2012 nog niet is ingelopen.
3.3 Verschillen in taalvaardigheid per opleidingsniveauIn paragraaf 3.1 hebben we aangegeven dat onder Nederlandse jongeren een (relatief kleine)
groep is met zeer lage taalvaardigheid en een grotere groep die over excellente taalvaardigheid
beschikt. Hoeveel mbo’ers presteren op de laagste en hoogste niveaus?
Aan de hand van figuur 3.10 brengen we de verschillen in taalvaardigheden per opleidingsniveau
verder in kaart. Voor elk onderwijssoort wordt het percentage weergegeven van mensen dat
over zeer lage (niveau 1) tot zeer hoge (niveau 4/5) taalniveaus beschikt. Daarbij wordt niveau 3
als demarcatielijn (de nullijn op de verticale as) gebruikt tussen hoge niveaus van taalvaardig-
heden (niveau 3, 4 en 5) en lage niveaus van taalvaardigheden (niveau 1 en 2).
Figuur 3.10 Niveaus van taalvaardigheid naar onderwijssoort
100%
Vmbo/mbo 1 Mbo 2, 3, 4 Havo Hbo WoVwo
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4/5
80%
60%
40%
20%
0%
-20%
-40%
-60%
Wanneer we kijken naar het beroepsonderwijs dan is te zien dat van de (jong)volwassenen met
een vmbo-diploma de helft onder PIAAC-niveau 3 scoort, terwijl voor het mbo dat percentage
37% bedraagt. Kijken we naar de percentages laaggeletterden (niveau 1), dan zien we dat
7 Sinds de aankondiging van de invoering van de referentieniveaus in 2008 zijn er extra budgetten voor de intensivering van het taal- (en reken)onderwijs beschikbaar gesteld.
ecbo38
van de vmbo’ers 9% laaggeletterd is en van de mbo’ers 6%. Maar daar tegenover staan 5%
van de vmbo’ers en 12% van de mbo’ers die over een excellent niveau van taalvaardigheid
beschikken.
Als we kijken naar de middengroep – niveau 2 en 3 van taalvaardigheden – dan valt op dat
rond 1 op de 3 mbo’ers op niveau 2 presteert. Dat percentage is veel lager voor havo/vwo’ers;
daar presteert minder dan 1 op de 10 op taalniveau 2. De grootste groep mbo’ers presteert
op PIAAC-niveau 3, namelijk 51%.
De verschillen in taalvaardigheid tussen (jong)volwassenen met een (v)mbo- of een havo/vwo-
achtergrond zijn dus vooral een gevolg van de grotere aantallen op het (v)mbo met een taal-
niveau 2 en de kleinere aantallen met een taalniveau 4/5. Dit is in de lijn der verwachting, al
is het wel opvallend dat er ook op het mbo toch een behoorlijk percentage jongeren is met
een excellent taalniveau. Concluderend kunnen we stellen dat deze figuur duidelijk maakt
dat de doelgroep van het mbo zeer divers is.
3.4 Taalniveau van jongeren in de beroepskolomIn deze paragraaf splitsen we het taalniveau van jongeren tot 35 jaar verder uit, waarbij we in
het bijzonder inzoomen op het taalniveau van jongeren in de beroepskolom. Allereerst kijken
we naar het instroomniveau van jongeren op het mbo. Een zorg van het mbo is dat jongeren
die het mbo binnenkomen (nog) niet op het gewenste niveau zitten. Afgestudeerde vmbo’ers
moeten niveau 2F beheersen, waardoor het taalniveau op de lagere mbo-niveaus enkel hoeft
te worden onderhouden. Op mbo-niveau 4 zou dan nog gewerkt moet worden aan verhoging
van één taalniveau.
PIAAC geeft aan de hand van de taalscores van vmbo’ers enig zicht op het instroomniveau van
het mbo. De gemiddelde score voor studenten van het vmbo ligt op 275 punten, wat neerkomt
op PIAAC-niveau 2 (wat globaal overeenkomt met niveau 2F). Uit figuur 3.10 (paragraaf 3.3)
bleek echter eerder al dat van de (jong)volwassenen met een afgeronde vmbo-opleiding ook
9% nog laaggeletterd is. Dit percentage is niet helemaal zuiver; voor een deel van de jongere
respondenten uit het PIAAC-onderzoek geldt het vmbo weliswaar als eindonderwijs, maar een
ander deel van deze groep was ten tijde van het onderzoek al doorgestroomd naar het mbo.
Het PISA-onderzoek verschaft om die reden meer informatie over het daadwerkelijke niveau
van taalvaardigheid van vmbo’ers. PISA meet elke drie jaar leesvaardigheid onder 15-jarigen
in het voortgezet onderwijs (zie ook paragraaf 2.5). In figuur 3.11 worden de resultaten voor
leesvaardigheid uit PISA 2012 weergegeven.
Hoofdstuk 03 Taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 39
Figuur 3.11 Leesvaardigheid: scoreverdeling8 per opleidingstype in Nederland
800
Pro Vmbo 2 Vmbo bb Vmbo gl en tl Havo VwoVmbo kb
P5-P25 P25-P50 P50-P75 P75-P95
700
600
500
400
300
200
100
*: P staat voor percentiel.Bron: Kordes, Bolsinova, Limpens & Stolwijk, 2013.
8
Volgens PISA 2012 was in 2012 13,8% van de 15-jarige leerlingen laaggeletterd.9 Uit figuur
3.11 kan worden afgelezen dat dit vooral leerlingen zijn uit het praktijkonderwijs (pro) en vmbo
basisberoepsgerichte leerweg (bb). Maar ook onder leerlingen van vmbo kaderberoepsgerichte
leerweg (kb),vmbo gemengde leerweg (gl) en vmbo theoretische leerweg (tl) zijn nog veel
leerlingen die over een zeer laag taalniveau beschikken. Verder wordt uit de figuur duidelijk
dat er een grote spreiding is in taalniveau: er zijn ook vmbo-leerlingen die een score halen
die globaal overeenkomt met PIAAC-niveau 3. Het niveau van leesvaardigheid is sinds 2003
relatief constant gebleven.
Dit betekent dat een groot deel van de jongeren bij instroom op het mbo inderdaad nog niet
op het gewenste niveau zit. Taalvaardigheid moet dan niet alleen worden onderhouden, maar
het niveau moet ook verhoogd worden. Neemt het niveau van taalvaardigheid ook daadwerkelijk
toe in de leerroute van vmbo naar mbo? In tabel 3.2 geven we de verschillen in gemiddelde
scores op taalvaardigheid weer tussen aansluitende onderwijstypen in de onderwijskolom.
8 De PISA-scores corresponderen als volgt met de PISA-niveaus: niveau 1b (score 262-334), niveau 1a (score 335-406), niveau 2 (score 407-479), niveau 3 (score 480-552), niveau 4 (score 553-625), niveau 5 (score 626-697), niveau 6 (score >698).
9 De scores die in PISA gebruikt worden, verschillen van de scores in PIAAC (zie ook paragraaf 2.5). In PISA worden leerlingen met een score onder 407 aangeduid als laaggeletterd. Ook de definitie van laaggeletterdheid die gebruikt wordt in PISA is anders, namelijk: “leerlingen kunnen zeer waarschijnlijk minder goed functioneren op school en in de samenleving door hun geringe leesvaardigheid.”
ecbo40
Tabel 3.2 Gemiddelde taalvaardigheidsscores per onderwijskolom, 16-34-jarigen
Vmbo Mbo Verschil
275,03 285,53 10,50
Havo Hbo Verschil
312,89 317,33 4,44
Vwo Wo Verschil
325,27 333,9 8,63
Bron: Buisman e.a., 2013.
Uit de tabel blijkt dat de gemiddelde score op het mbo 286 punten is, wat overeenkomt met
PIAAC-niveau 3. Verder kan uit de tabel worden afgelezen dat de verschillen in gemiddelde
taalvaardigheid het grootst zijn tussen vmbo en mbo; het gaat om een significante toevoeging
van taalvaardigheden op het mbo. Dit is een indicatie dat op het mbo meer gedaan wordt dan
alleen het onderhouden van het taalniveau en dat er taalvaardigheden worden bijgeleerd.
Niet alle mbo’ers hoeven uiteindelijk te voldoen aan hetzelfde referentieniveau. Mbo’ers op
een niveau 4-opleiding moeten een hoger niveau halen (3F) dan mbo’ers op een niveau 2-
of 3-opleiding (2F). Het eindniveau van mbo 4 is hetzelfde als het eindniveau op het havo.
Op basis van gegevens uit het ALL-onderzoek kan het taalniveau van deze drie groepen
studenten worden vergeleken. Uit figuur 3.12 blijkt dat, alhoewel mbo 4 en havo uiteindelijk
hetzelfde referentieniveau nastreven, de verschillen in taalvaardigheid tussen mbo 4 en havo
groter zijn dan tussen mbo 2/3 en mbo 4.
Hoofdstuk 03 Taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 41
Figuur 3.12 Vergelijking taalvaardigheid mbo 2 en 3, mbo 4 en havo
100%
Mbo 2 en 3 Mbo 4 Havo
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4
80%
60%
40%
20%
0%
-20%
-40%
-60%
Als we vervolgens kijken naar het taalniveau op het hbo, dan lijken de cijfers uit tabel 3.2 erop
te wijzen dat in het hbo relatief weinig wordt bijgeleerd op het gebied taalvaardigheid, gezien
het kleine verschil tussen de gemiddelde taalvaardigheidsscore op het havo en op het hbo.
Voor het hbo geldt echter dat 1 op de 3 hbo’ers afkomstig is van het mbo en dat deze groep
gemiddeld over een lager taalniveau beschikt dan studenten van het havo. Aanwijzingen daar-
voor vinden we als we kijken naar het niveau van taalvaardigheden van (jong)volwassenen die
gedurende het PIAAC-onderzoek een hbo-opleiding volgden. Het niveau van hbo-studenten
met een mbo-vooropleiding is gemiddeld 8 punten lager dan dat van hbo’ers die vanuit het
havo naar het hbo zijn doorgestroomd (304 punten voor mbo’ers tegenover 312 punten voor
havisten). Dit komt neer op ongeveer een schooljaar. Weliswaar is er een verschil tussen de
hbo’ers met een havo-achtergrond en hbo’ers met een mbo-achtergrond, maar dit verschil is
kleiner dan de verschillen tussen hbo en mbo in het algemeen (respectievelijk 317 en
286 punten: een verschil van 31 punten). Dit wijst erop dat de meest taalvaardige mbo’ers
doorstromen naar het hbo. Van studenten op niveau 4 wordt ook een hoger taalniveau geëist
dan van studenten op mbo 2 en 3.
Kortom, er zijn veel jongeren die vanuit het vmbo op een (te) laag taalniveau het mbo instromen.
Het mbo slaagt er redelijk goed in om het taalniveau te verhogen (het taalniveau tussen vmbo
en mbo neemt significant toe) en alleen de meest taalvaardige mbo’ers stromen door naar het
hbo. Toch hebben mbo’ers die instromen in het hbo een (taal)achterstand ten opzichte van
havisten die naar het hbo doorstromen. Dit pleit ervoor om in het mbo niet alleen aandacht
te hebben voor de studenten met lagere taalniveaus, maar ook voor studenten met hogere
taalniveaus.
ecbo42
3.5 Nadere analyses taalvaardigheidIn deze paragraaf geven we een aantal nadere analyses van taalvaardigheid in het mbo, waarbij
we ingaan op de relatie tussen achtergrondkenmerken van mbo’ers en hun taalniveau. We
bespreken achtereenvolgens het taalniveau in relatie tot regionale verschillen, taalachtergrond,
etnische achtergrond, geslacht en studierichtingen op het mbo.
Regionale verschillen
Allereerst hebben we gekeken naar regionale verschillen in taalvaardigheid tussen de vier grote
steden (G4: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) en de rest van Nederland. In
figuur 3.13 zijn de gemiddelde scores op taalvaardigheid weergegeven. Deze verschillen
gelden voor de hele groep 16- tot en met 65-jarigen, want het aantal 16-34-jarigen in de G4
met een mbo-achtergrond is te klein om hierover uitspraken te doen.
255 260 265 270 275 280 285
Figuur 3.13 Gemiddelde taalvaardigheidscores, in de G4 en buiten de G4, 16-65-jarigen
Mbo G4
Mbo buiten G4
De analyse toont aan dat het gemiddelde niveau van taalvaardigheid in de G4 beduidend
lager ligt dan dat van mensen buiten de G4. Het verschil is zo’n 15 punten. Het verschil kan
waarschijnlijk verklaard worden door verschillen in de samenstelling van de populatie binnen
en buiten de G4, zoals een hoger percentage allochtonen.
Etnische achtergrond
Figuur 3.14 laat de gemiddelde taalvaardigheidsscores zien naar etnische achtergrond en onder-
wijssoort. Uit de figuur blijkt dat in elke onderwijssoort allochtonen beduidend lager scoren
dan autochtonen.10 Dit bevestigt het vermoeden dat een hoger percentage allochtonen van
invloed is geweest op de lagere gemiddelde score in de G4 ten opzichte van de rest van
Nederland.
Wanneer we kijken naar de verschillen per onderwijssoort dan zien we dat die voor het hoger
onderwijs zeer groot zijn (meer dan 40 punten). Op het mbo is het verschil tussen allochtonen
en autochtonen kleiner (27 punten) en het verschil is het kleinst op het voortgezet onderwijs.
De verschillen zijn daar echter ook groot, ervan uitgaande dat per schooljaar de gemiddelde
score met 7,6 punten voor taalvaardigheid toeneemt. Een mogelijke verklaring hiervoor zou
kunnen zijn dat de instroom in het hbo en mbo veel diverser is dan in het voortgezet onderwijs.
10 Onder allochtoon wordt verstaan: persoon voor wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren.
Hoofdstuk 03 Taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 43
Wanneer we inzoomen op het verschil in allochtone en autochtone mbo’ers dan valt op dat
de gemiddelde scores op het mbo overeenkomen met de gemiddelde scores op het vmbo.
Met name de scores van de autochtone studenten zijn in het mbo iets hoger dan in het vmbo.
Verdere analyses11 tonen aan dat het percentage mbo’ers dat taalniveau 1 of 2 scoort, onder
allochtone mbo’ers hoger is (ruim 50%) dan onder autochtone mbo’ers (rond de 30%).
Figuur 3.14 Gemiddelde score taalvaardigheid naar onderwijssoort en afkomst, 16-34-jarigen
400
Vmbo / mbo 1 Mbo 2, 3, 4 Havo/vwo WoHbo
Allochtoon Autochtoon
350
300
250
200
Taalachtergrond
Een (groot) deel van de verschillen in taalvaardigheidsscores tussen allochtonen en autochtonen
kan worden verklaard doordat Nederlands niet de moedertaal is van de allochtone studenten.
Het ligt voor de hand dat de taalachtergrond van respondenten van invloed is op de behaalde
score (Nederlandse) taalvaardigheid. Hoe groot zijn de verschillen tussen mbo’ers voor wie
het Nederlands wel en mbo’ers voor wie het Nederlands niet de moedertaal is? In figuur 3.15
staan de gemiddelden voor taalvaardigheid voor beide groepen weergegeven.
240 250 260 270 280 290 300
Figuur 3.15 Verschil in gemiddelde taalvaardigheidsscores voor 16-34-jarigen met wel of niet het Nederlands als moedertaal
NL is niet de moedertaal
NL is moedertaal
11 Met de kanttekening dat de aantallen respondenten voor de analyse klein zijn.
ecbo44
Figuur 3.15 laat zien dat de verschillen tussen mbo’ers die Nederlands wel en die Nederlands
niet als moedertaal hebben significant zijn. De groep voor wie Nederlands niet de eerste taal
is, scoort gemiddeld 30 punten lager op taalvaardigheid. Dit komt neer op meer dan drie
schooljaren. De verschillen komen overeen met de verschillen die gevonden zijn tussen
allochtone en autochtone studenten (27 punten).12
Geslacht
Uit figuur 3.16 blijken de verschillen tussen mannen en vrouwen voor wat betreft taalvaardig-
heid niet groot voor de verschillende onderwijssoorten, met uitzondering wellicht voor het hbo.
In het hbo is het verschil tussen mannen en vrouwen 12,4 punten. In het mbo is het verschil
in scores voor taalvaardigheid tussen mannen en vrouwen zeer klein (3,8 punten).
Figuur 3.16 Verschil tussen mannen en vrouwen in gemiddelde taalvaardigheidsscores, 16-34-jarigen
400
Vmbo/mbo 1 Mbo 2, 3, 4 Havo WoHboVwo
Vrouw Man
300
250
150
350
200
50
100
0
Studierichtingen
In figuur 3.17 is voor de respondenten (16-34 jaar) met een mbo-achtergrond, de gemiddelde
taalvaardigheid per studierichting weergegeven. Uit de resultaten wordt duidelijk dat mbo’ers
met een achtergrond in de sectoren Techniek en Economie taalvaardiger zijn dan mbo’ers
met een achtergrond in de sector Zorg & welzijn of de groene sector.
12 Het verschil in taalvaardigheidsniveau dat gevonden is tussen autochtonen en allochtonen en het verschil tussen wel of niet Nederlands als moedertaal wordt veroorzaakt doordat allochtonen van de tweede generatie ook achterblijven bij autochtonen op het gebied van taal (mogelijk doordat het Nederlands hun moedertaal niet is), terwijl zij geen allochtonen zijn volgens de definitie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Hoofdstuk 03 Taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 45
Figuur 3.17 Verschil in gemiddelde taalvaardigheidsscores per studierichting, 16-34-jarigen
290
Zorg & welzijn Landbouw Techniek Economie
285
280
275
270
265
260
255
250
3.6 Taalgebruik op het werk en in het dagelijks levenIn paragraaf 3.5 lag de focus op de taalvaardigheden van mbo-afgestudeerden. Maar taal-
vaardigheid staat niet op zichzelf: het is een belangrijke basis om andere vaardigheden te
ontwikkelen. Daarbij is niet alleen het niveau, maar ook het gebruik van vaardigheden van
belang. In die context wordt de stelling use it or lose it vaak gebruikt: voor het behoud van
kennis en vaardigheden, is het daadwerkelijk gebruiken ervan relevant. Daarom brengen we
in deze paragraaf in kaart hoe mbo-gediplomeerden lees- en schrijftaken gebruiken op het
werk en in het dagelijks leven.
Respondenten hebben zelf de mate waarin ze taal gebruiken op het werk en in het dagelijks
leven, ingeschat op een vijfpuntschaal:
1= nooit;
2= minder dan eens per maand;
3= minder dan eens per week, maar meer dan eens per maand;
4= minimaal eens per week, maar minder dan elke dag;
5= elke dag.
Met taalgebruik bedoelen we lees- en schrijftaken die thuis of op het werk worden uitgevoerd,
zoals het lezen van aanwijzingen en instructies, schema’s, vakliteratuur, handleidingen en boeken,
het begrijpen en invullen van formulieren, en het lezen en schrijven van e-mails, brieven en
artikelen.
Allereerst kijken we naar het gebruik van lees- en schijftaken op het werk per opleidingsniveau.
We vergelijken het gebruik van lees- en schrijftaken van mbo-afgestudeerden met dat van
ecbo46
hbo- en wo-afgestudeerden. In figuur 3.18 laten we de resultaten zien.13 Voor zowel mbo’ers
als hbo’ers als wo’ers geldt dat zij gemiddeld vaker schrijftaken dan leestaken uitvoeren. Verder
blijkt uit de figuur dat mbo’ers gemiddeld minder dan eens per maand lees- en schrijftaken
zeggen uit te voeren. Voor wo’ers geldt dat zij inschatten dit vaker te doen dan mbo’ers en
hbo’ers, maar nog steeds minder dan eens per week.
Figuur 3.18 Gebruik van lees- en schrijftaken thuis en op het werk (gemiddelde schaalwaarde) naar opleidingsniveau, 16-34-jarigen
3,5
Mbo Hbo Wo
Lezen Schrijven
2,5
2,0
1,0
3,0
1,5
0
0,5
Tot slot kijken we naar het taalgebruik per arbeidsmarktsector waar mbo’ers werkzaam zijn.
In figuur 3.19 geven we het gebruik van taaltaken per sector weer. De verschillen per sector
zijn heel klein, al lijkt er een indicatie te zijn dat mbo’ers die werkzaam zijn in de Bouw het minst
vaak lees- en schrijftaken (thuis en op het werk) uitvoeren. In de sector Zorg & welzijn zijn
de verschillen in gebruik tussen leestaken en schrijftaken het grootst: hoewel mbo’ers uit die
sector relatief weinig leestaken op het werk uitvoeren, geven zij het vaakst aan schrijftaken
op het werk uit te voeren. Het is opvallend dat juist zij zelf inschatten om relatief vaak schrijf-
taken uit te voeren14, aangezien we weten dat mbo-afgestudeerden in de richting Zorg & welzijn
over relatief lage niveaus van taalvaardigheden beschikken (zoals ook bleek uit paragraaf 3.5.5).15
13 De schalen voor het gebruik van vaardigheden op het werk en thuis zijn gecombineerd.14 Dat wil zeggen in ieder geval niet minder dan respondenten uit andere sectoren.15 Het gaat hier om het gemeten leesvaardigheidsniveau. Strikt genomen is niet gemeten wat het niveau van schrijfvaardigheid is.
Het is echter bekend dat er een relatie is tussen niveaus leesvaardigheid en schrijfvaardigheid.
Hoofdstuk 03 Taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 47
Figuur 3.19 Gebruik van lees- en schrijftaken mbo'ers naar beroepssector, 16-34-jarigen
2,7
Industrie &energie
Bouw Handel & horeca
Transport F&Z dienst-verlening
Overige dienst-verlening
Openbaarbestuur
Zorg &welzijn
2,3
2,1
1,7
2,5
1,9
1,5
Lezen Schrijven
HOOFDSTUK
04
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 49
Het ministerie van OCW stelt dat het de taal- en rekenniveaus van studenten wil versterken en
de aansluiting tussen verschillende sectoren in het onderwijs wil verbeteren, omdat taal- en
rekenvaardigheden van doorslaggevend belang zijn voor het succes van studenten in hun
onderwijscarrière. Uit verschillende (internationale) onderzoeken bleek dat met name op het
gebied van leesvaardigheid Nederland minder goed scoort dan een aantal jaren geleden en dat
er steeds meer reparatieprogramma’s in het vervolgonderwijs (moeten) worden aangeboden
om achterstanden weg te werken (Tweede Kamer, 2009). Voor het mbo waren toen weinig
empirische gegevens bekend. Wel bleek dat er aanwijzingen waren dat het taalniveau van
studenten tekortschoot om hun opleiding te kunnen voltooien (Neuvel e.a., 2004). Deze
publicatie gaat over de taalvaardigheid van mbo’ers en wat we daarover uit onderzoek weten.
Hoe staat de taalvaardigheid van Nederlandse mbo’ers ervoor in vergelijking met de prestaties
van mbo’ers uit andere landen en in vergelijking met jongeren van andere opleidingsniveaus
in Nederland?
Uit internationaal onderzoek blijkt dat de Nederlandse jongeren van 16 tot en met 34 jaar (zeer)
hoog presteren op het gebied van leesvaardigheid. Zij hebben een hoge gemiddelde taalscore
(na Japan en Finland scoren zij het hoogst), er zijn veel jongeren die over hoge niveaus van
leesvaardigheid beschikken (25%) en weinig jongeren die op de laagste niveaus functioneren
en laaggeletterd zijn (6,6%). Ook als we specifiek kijken naar de Nederlandse (jong)volwassenen
met een mbo-diploma, blijkt dat zij in vergelijking met mbo’ers uit de landen om ons heen
goed presteren op het gebied van taalvaardigheid.
Toch zijn er ook verschillen binnen de groep Nederlandse (jong)volwassenen, zoals blijkt bij
het vergelijken van de ontwikkeling van leesvaardigheid door de tijd voor de verschillende onder-
wijsniveaus. Uit de analyses komt naar voren dat het gemiddelde taalniveau van jongeren tot
en met 24 jaar tussen 1994 en 2012 gedaald is. Maken we echter een vergelijking tussen
onderwijsniveaus dan valt het volgende op. Tussen 1994 en 2007 is het taalniveau op vrijwel alle
niveaus gedaald, maar voor het hoger onderwijs neemt het daarna weer significant toe, terwijl
het niveau van taalvaardigheid voor mbo’ers achterblijft. Dat beeld komt ook naar voren uit de
analyses van de centraal ontwikkelde examens taal (waarin lezen en luisteren gemeten wordt).
Samenvatting, conclusies en discussie
ecbo50
Hieruit blijkt dat de gestelde doelen (vooralsnog) niet gehaald worden. Hoe komt het dat de
gepleegde inspanningen die sinds 2008 in het mbo zijn gedaan, waardoor onder andere
Nederlands weer terugkwam in elk curriculum op het mbo, niet terug te zien zijn in de resultaten
(noch in PIAAC noch in de resultaten van de centraal ontwikkelde examens)?
Een algemene aanname is dat de gewenste niveauverbetering zich pas gaat voordoen zodra
de resultaten van de examens echt meewegen. Een eerste indicatie hiervoor zien we in de
slagingspercentages van het schooljaar 2014-2015, waarbij alleen voor mbo 4 een stijging
kon worden waargenomen. Voor hen telt het cijfers Nederlands inmiddels mee in de slaag-/
zakbeslissing. Daarnaast is een andere mogelijkheid dat het onderwijs dat de instellingen aan-
bieden, niet goed aansluit op wat er in PIAAC en de pilotexamens gemeten wordt. PIAAC doet
een uitspraak over het niveau van (functionele) leesvaardigheid; de pilotexamens meten lees-
vaardigheid en luistervaardigheid. Er zijn geen gegevens bekend over het niveau van Nederlandse
mbo’ers op de productieve vaardigheden (schrijven, spreken en gesprekken voeren). Het is dan
ook onduidelijk hoe het volledige beeld eruit ziet van de taalvaardigheid van mbo’ers. In het licht
van het beleid en de discussie over de versterking van taalniveaus van mbo-studenten is het
dan ook belangrijk om die vaardigheden wel mee te nemen. De productieve vaardigheden
maken namelijk de helft van het cijfer uit dat in de slaag-/zakbeslissing wordt meegenomen.
Een ander verschil binnen de groep Nederlandse jongeren komt naar voren als we de taal-
vaardigheid van (jong)volwassen uit het beroepsonderwijs (vmbo en mbo) vergelijken met die van
(jong)volwassenen uit het algemeen vormend onderwijs (havo/vwo). Dan blijkt dat Nederland, op
Duitsland en Frankrijk na, het land is met de grootste verschillen (iets wat inherent is aan ons
gestratificeerde onderwijssysteem). Ook andere landen met een omvangrijk beroepsonderwijs-
stelsel vertonen dit beeld: (jong)volwassenen op het beroepsonderwijs presteren minder goed.
Dit roept de vraag op of alle studenten van het beroepsonderwijs hetzelfde taalniveau moeten
behalen als studenten van het algemeen vormend onderwijs16 vanwege het belang daarvan
voor hun verdere (onderwijs)carrière. Of is de lagere prestatie van mbo’ers, die internationaal
gezien toch ook goed presteren, acceptabel? Mbo’ers hebben wellicht bewust voor een beroeps-
gerichte opleiding gekozen waarin algemene vaardigheden minder centraal staan. Bovendien
leidt het beroepsonderwijs op voor beroepen waarvan mbo’ers zelf aangeven dat ze (relatief)
weinig met lees- en schrijftaken geconfronteerd worden. Een antwoord op de vraag of studenten
op het mbo hetzelfde taalniveau moeten behalen als studenten aan het avo, is dan ook niet
eenvoudig te geven. Immers, het mbo bedient een heel diverse doelgroep met uiteenlopende
uit- en doorstroomprofielen.
Dat de mbo-doelgroep divers is, blijkt ook als we specifiek naar de resultaten van Nederlandse
mbo’ers kijken. Het gemiddelde taalniveau van Nederlandse mbo’ers ligt op PIAAC-niveau 3.
16 NB Voor Nederland geldt dat beide groepen (beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs) op eenzelfde gemiddelde PIAAC-niveau functioneren, namelijk niveau 3.
Hoofdstuk 04 Samenvatting, conclusies en discussie
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 51
Het beeld loopt echter sterk uiteen, met hoge percentages op PIAAC-niveau 2 en 3, maar ook
een relatief groot aantal mbo’ers dat functioneert op een excellent taalniveau (PIAAC-niveau
4/5) en een klein aantal dat beschikt over zeer zwakke taalvaardigheden (PIAAC-niveau 1).
Met name de percentages op de hoge en lage niveaus zijn opvallend: er is vaak veel aandacht
voor de groep die taalvaardig zeer zwak is, wat ook blijkt uit de aangekondigde maatregelen voor
kwetsbare jongeren en volwassenen (zie paragraaf 1.2). Die groep is echter kleiner dan het
aantal excellenten in het mbo, waarvoor weinig aandacht is. Bovendien blijkt uit een vergelijking
tussen hbo’ers met een havo-achtergrond en hbo’ers met een mbo-achtergrond, dat de mbo’ers
een taalachterstand hebben ten opzichte van de havisten. Ook in dat perspectief is er meer
aandacht nodig voor de bovenkant van het mbo.
Dit is echter niet het enige waaruit blijkt dat de doelgroep in het mbo divers is. Nadere analyses
naar achtergrondkenmerken van mbo’ers tonen aan dat er met name tussen de allochtone
en autochtone mbo’ers grote verschillen zijn (die deels verklaard kunnen worden door het aantal
respondenten voor wie het Nederlands wel of niet de moedertaal is). Daarnaast zijn er verschil-
len in gemiddelde taalvaardigheidsscores voor respondenten van de diverse onderwijssectoren
(het gemiddelde taalniveau van de sectoren Economie en Techniek is het hoogst en het taal-
niveau van de sector Zorg & welzijn is het laagst).
Al deze verschillen in prestaties illustreren de verscheidenheid in de doelgroep van het mbo,
dat meer dan bijvoorbeeld het havo en vwo rekening zou moeten kunnen houden met de
variëteit in doelgroepen. Dit pleit er mogelijk voor om meer te differentiëren in het mbo, niet
alleen voor de kwetsbare doelgroepen op de lage mbo-niveaus maar ook voor de studenten op
de hogere mbo-niveaus. De aankondiging van de minister om flexibeler om te gaan met de
eisen voor taal (en rekenen) biedt wellicht een oplossing.
Een vergelijking van het taalniveau van jongeren in de beroepsonderwijskolom maakte duidelijk
dat er veel jongeren zijn, die over zeer zwakke taalvaardigheden beschikken die het mbo
instromen, maar dat er op het mbo (relatief) veel bijgeleerd wordt. Ook werd duidelijk dat de
meest taalvaardige mbo’ers doorstromen naar het hbo, maar dat desondanks de taalniveaus
van mbo 4-studenten meer overeenkomen met de taalniveaus van studenten op de lagere
mbo-niveaus dan met het taalniveau van havisten: mbo’ers lopen qua taalniveau ongeveer een
schooljaar achter op havisten). Onder havisten is een groter percentage jongeren dat func-
tioneert op de hoogste PIAAC-niveaus en een kleiner percentage op PIAAC-niveau 2. In het
kader van de doorstroom naar het hbo roept dit de vraag op of specifiek mbo 4 nog een extra
impuls nodig heeft om het taalniveau te verbeteren.
Een analyse naar het taalgebruik op het werk brengt een aantal opvallende zaken aan het licht,
waarbij met name de sector Zorg & welzijn opvalt. Hoewel we weten dat mbo-afgestudeerden
ecbo52
in die richting over relatief lage niveaus van taalvaardigheden17 beschikken, geven zij zelf aan
dat zij relatief vaak (dat wil zeggen in ieder geval niet minder dan respondenten uit andere
sectoren) schrijftaken uitvoeren.
Over het algemeen geldt dat een groot aantal mbo’ers aangeeft weinig op het werk te hoeven
lezen en schrijven. De relatie tussen taalgebruik en taalniveau is voor het hbo en wo sterker;
studenten op het hbo en het wo geven ook vaker aan te (moeten) lezen en schrijven op het werk.
Alles bij elkaar genomen lijken de resultaten die in deze publicatie zijn gepresenteerd, veel op
de eerder gepubliceerde prestaties voor rekenen in het mbo (Buisman, 2014). De correlatie
tussen taal- en rekenvaardigheden in PIAAC is hoog (r = 0,82). Dat wil zeggen dat (jong)-
volwassenen die in PIAAC hoog presteren op rekenvaardigheden, eveneens hoge prestaties
op taalvaardigheid laten zien.
Nader onderzoek moet uitwijzen hoe de taal- en rekenvaardigheid onder mbo’ers zich verder
ontwikkelt. Verder onderzoek is eveneens nodig om de in deze publicatie beschreven beheersings-
niveaus van taalvaardigheid goed te kunnen plaatsen in het licht van de (vereiste) referentie-
niveaus.
17 Strikt genomen is niet gemeten wat het niveau schrijfvaardigheid is van mbo’ers uit de sector Zorg & welzijn. Het is echter bekend dat er een relatie is tussen niveaus leesvaardigheid en schrijfvaardigheid. Hieruit kan worden afgeleid dat het niveau schrijfvaardigheid voor deze groep ook relatief laag is.
Hoofdstuk 04 Samenvatting, conclusies en discussie
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 55
Buisman, M., Allen, J., Fouarge, D., Houtkoop, W. & Velden, R. van der (2013). PIAAC:
Kernvaardigheden voor werk en leven. Resultaten van de Nederlandse survey 2012.
’s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs.
Buisman, M. (2014). Rekenniveaus op het mbo: Nederlandse jongeren langs de internationale
meetlat. ’s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs.
Cito (2008). Samenvatting Resultaten PISA-2006. Praktische kennis en vaardigheden van
15-jarigen. Arnhem: Cito.
CvE (2014).Tussenrapportage centraal ontwikkelde examens mbo en Rekentoets VO, 2013-
2014. Invoering centrale toetsing en examinering referentieniveau Nederlandse taal
en rekenen. Utrecht: College voor Examens.
CvTE (2015). Rapportage referentieniveaus taal en rekenen 2014-2015. Invoering centrale
toetsing en examinering referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen mbo, vo en
po, en Engels voor mbo-4. Utrecht: College voor Toetsen en Examens.
Evans, J., Close, S. & Maquire, T. (2009). The new international adult numeracy survey: the
design of PIAAC. Numeracy works for life. Proceedings ALM 16.
Expertgroep Doorlopende leerlijnen Taal en Rekenen (2009). Referentiekader taal en rekenen.
De referentieniveaus. Enschede: SLO.
Herziening MBO (2015). Keuzedelen Nederlandse taal en rekenen. De herziening, 15
januari 2015. Geraadpleegd via http://www.herzieningmbo.nl/magazine/2015/01/
keuzedelen-nederlandse-taal-en-rekenen/ op 14 juli 2015.
Kordes, J., Bolsinova, M., Limpens, G. & Stolwijk, R. (2013). Resultaten PISA-2012. Praktische
kennis en vaardigheden van 15-jarigen. Arnhem: Cito.
Geraadpleegde literatuur
ecbo56
MBO Raad (2015). Invoering herziening kwalificatiedossier. Stand van zaken, 20 januari 2015.
Geraadpleegd via http://www.ihks.nl/stand-van-zaken op 14 juli 2015.
Min. OCW (2011). Actieplan mbo ‘Focus op Vakmanschap 2011-2015’. Brief van de minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, 16 februari 2011.
Min. OCW (2014a). Voortgangsrapportage invoering referentieniveaus taal en rekenen 2014.
Brief van de staatssecretaris en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 13 juni 2014.
Min. OCW (2014b). Leven lang leren. Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Weten-
schap en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 31 oktober 2014.
Min. OCW (2014c). Extra kansen voor jongeren in een kwetsbare positie. Brief aan de Voorzitter
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 12 december 2014.
Min. OCW (2014d). Stand van zaken invoering referentieniveaus taal en rekenen in vo en mbo.
Brief van de staatssecretaris en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 17 december 2014.
Neuvel, J., Bersee, T., Exter, H. den & Tijssen, M. (2004). Nederlands in het middelbaar
beroepsonderwijs: Een verkennend onderzoek naar het onderwijsaanbod Nederlands
en de taalvaardigheid van de leerlingen. ‘s-Hertogenbosch: CINOP.
Statistics Canada (2011). Literacy for Life: Further results from the adult literacy and life skills
survey. Paris: OECD Publishing.
Tweede Kamer (2009). Vaststelling van regels over de referentieniveaus voor de taal- en
rekenvaardigheden van leerlingen (Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen).
Nr. 3, Memorie van Toelichting. 32390, vergaderjaar 2009-2010, Tweede Kamer
der Staten-Generaal.
Geraadpleegde literatuur
B I J L A G E
01
Taalniveaus op het mbo De leesvaardigheid van Nederlandse mbo’ers in (inter)nationaal perspectief
ecbo 59
PIAAC meet door middel van cognitieve tests de mate waarin taalvaardigheid, rekenvaardigheid
en probleemoplossend vermogen in digitale omgevingen worden beheerst. Het gaat daarbij om
functionele vaardigheden: het kunnen begrijpen en gebruiken van informatie in het dagelijks
leven en op het werk, om je doelen te bereiken.
Tabel B1.1 geeft een beschrijving van de vaardigheden die in PIAAC gemeten zijn: de definities
en inhoud van de vaardigheden, cognitieve strategieën die gemeten zijn en de context waar-
binnen dat gebeurt.
In tabel B1.2 wordt een beschrijving gegeven van de vaardigheidsniveaus voor taalvaardigheid.
Per niveau is het OECD-gemiddelde vermeld: het percentage van de beroepsbevolking van
alle deelnemende landen dat op dat niveau scoorde.
Vaardigheden en vaardigheidsniveaus
ecbo60
Tabel B1.1 Overzicht van de vaardigheden in PIAAC
Taalvaardigheid Rekenvaardigheid Probleemoplossend vermogen in een digitale omgeving
Definitie Het gebruiken van geschreven informatie om te functioneren in de maatschappij, de eigen doelen te verwezenlijken en de eigen kennis en mogelijk- heden te ontwikkelen. Taal- vaardigheid omvat een reeks van vaardigheden. Van het begrijpen van geschreven woorden en zinnen tot het interpreteren en evalueren van complexe teksten. Informatie over de vaardigheden van volwassenen met een laag beheersingsniveau wordt verkregen door een toets van taalcomponenten waarin gekeken wordt naar woordenschat, zinsbegrip en het ver-mogen om ‘vloeiend’ te lezen.
Het vermogen om mathematische informatie en ideeën te gebruiken, te interpreteren en te delen om zo om te gaan met wiskundige eisen in uiteenlopende situaties. De rekenvaardigheden zijn in PIAAC gericht op het beheersen van een situatie of het oplossen van een probleem in een realistische context, door te reageren op mathematische inhouden/informatie/ideeën die op verschillende manieren worden weer-gegeven.
Het vermogen om digitale technologie en communicatie-middelen te gebruiken om informatie te verkrijgen en te evalueren, met anderen te communiceren en prak-tische taken te verrichten. Probleemoplossend vermogen richt zich op de vaardigheden om problemen op te lossen voor persoonlijke, werkgerelateerde en maat-schappelijke doelen, door passende doelen en plannen te formuleren, informatie te zoeken en te gebruiken door computers en computernetwerken.
Inhoud Verschillende soorten tekst die worden gekenmerktdoor het medium – gedrukt of digitaal – en het format:• Continue of prozateksten (zoals verhalen en
krantenartikelen)• Discontinue of geconcentreerde tekstsoorten (zoals
advertenties en tabellen)• Gemengde teksten• Meerdere teksten (multiple texts)
Mathematische inhouden, informatie en ideeën:• Hoeveelheid en getal• Dimensie en vorm• Patroon, relaties
Recommended