28
Biedt India ‘reële bescherming’ aan Tibetanen? Welke ‘reële bescherming’ is vereist om van een ‘eerste land van asiel’ in de zin van artikel 48/5 §4 van de Vreemdelingenwet te kunnen spreken? - informatienota voor praktijkjuristen die Tibetaanse vluchtelingen uit India bijstaan

Biedt India ‘reële bescherming’ aan Tibetanen?

  • Upload
    ugent

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Biedt India

‘reële bescherming’

aan Tibetanen?

Welke ‘reële bescherming’ is vereist om van een ‘eerste land van asiel’

in de zin van artikel 48/5 §4 van de

Vreemdelingenwet te kunnen spreken?

- informatienota voor praktijkjuristen die Tibetaanse vluchtelingen uit India bijstaan

2

Verantwoordelijke uitgever

Charlotte van der Haert

Belgisch Comité voor Hulp aan Vluchtelingen

Paleizenstraat, 154

1030 Brussel

Redactie

Ruben Wissing en de diensten Asiel en Detentie

Datum

Maart 2014

Deze juridische noot werd verwezenlijkt dankzij de steun van het Europees Fonds voor de Vluchtelingen, Fedasil en het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen.

3

Inhoudstafel

1. Probleemstelling 4

2. Wettelijke definitie ‘eerste land van asiel’ / ‘reële bescherming’ 5

Niet-erkende vluchtelingenstatus & Conventie van Genève 5 Onduidelijke wet: minimumvoorwaarden 6 UNHCR 8 ‘Reële bescherming’: onduidelijk concept 10

3. ‘Reële bescherming’ voor Tibetanen in India volgens het CGVS 11

Motivering weigering CGVS 11 Cedoca-rapport 12

4. Vaststellingen omtrent de CGVS-argumentatie 13

Feitelijke verblijfssituatie Tibetanen in India 13 a. Juridische basis verblijfs- en beschermingsstatus 13 b. Registratie van Tibetanen in India in de praktijk 15 c. Terugkeer naar India vanuit België in de praktijk 16 d. Conclusie: geen wettelijke garanties op een verblijfsstatuut 17 Feitelijke bescherming van Tibetanen door de Indische overheid 18 a. Non-refoulement 18 b. Fundamentele rechten 20 Bewijslast en -drempel 21 a. Wedertoelating 21 b. Reële bescherming 22

5. Conclusie 24

Bijlagen 25

4

1. Probleemstelling

Veel Tibetanen die in België asiel aanvragen, zijn hier terechtgekomen na een al dan niet langdurig verblijf in India, waar ze al dan niet over een wettelijk verblijfsstatuut beschikten. Tot voor kort werd hun vluchtelingenstatus veelal erkend. De toepassing door het CGVS van de principes van veilig derde land en eerste land van asiel om bepaalde asielaanvragen te weigeren, werd door de RvV voorheen afgewezen wegens het ontbreken van een wettelijke basis.1

De Wet van 22 augustus 2013 voerde evenwel het concept van eerste land van asiel in als een weigeringsmotief ten gronde voor de vluchtelingen- en subsidiaire beschermingsstatus. Artikel 26 van de (oorspronkelijke) Procedurerichtlijn2 werd daartoe omgezet in artikel 48/5 §4 van de Vreemdelingenwet3, dat luidt als volgt:

“Er is geen behoefte aan internationale bescherming indien de asielzoeker reeds in een eerste land van asiel reële bescherming geniet, tenzij hij elementen naar voor brengt waaruit blijkt dat hij zich niet langer kan beroepen op de reële bescherming die hem reeds werd toegekend in het eerste land van asiel of dat hij niet opnieuw tot het grondgebied van dit land wordt toegelaten.

Een land kan worden beschouwd als eerste land van asiel wanneer de asielzoeker in dat land erkend is als vluchteling en hij die bescherming nog kan genieten, of hij anderszins reële bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het genot van het beginsel van non-

refoulement, mits hij opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten. “

Ondanks eerdere verklaringen het wettelijke concept in het geheel niet toe te zullen passen,4 weigert het CGVS sinds december 2013 effectief de asielaanvragen van Tibetanen die via India naar België komen met als motivering dat India voor hen een eerste land van asiel is.

Met deze nota willen we nagaan of dat terecht is. Eerst onderzoeken we de wettelijke definitie van het concept ‘eerste land van asiel’, vervolgens de concrete toepassing ervan door het CGVS op de asielaanvragen van Tibetanen. Ten slotte toetsen we de feitelijke situatie van Tibetanen in India zoals die door het CGVS geschetst wordt in zijn beslissingen, af aan andere publiek beschikbare informatie.

Zonder een definitief standpunt in te nemen, wil het BCHV hiermee advocaten en andere begeleiders van Tibetaanse asielzoekers informeren over het bestaan van het nieuwe juridische concept ‘eerste land van asiel’ en de concrete toepassing ervan door de asielinstanties op India en tezelfdertijd een aantal aanknopingspunten bieden om de problematiek juridisch te benaderen.

1 RvV in Algemene Vergadering, arresten 45395, 45396 en 45397 van 24 juni 2010

2 Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus. Inmiddels is artikel 26 vervangen door artikel 35 van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking), in werking getreden op 19 juli 2013, met omzettingstermijn tot 20 juli 2015

3 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna ‘Vreemdelingenwet’)

4 Zie o.a. verklaringen in BCHV contactvergaderingen van 10 september 2013 (randnr. 47) en 8 oktober 2013 (randnr. 22): http://www.cbar-bchv.be/nl-nl/contactvergaderingen/verslagen.aspx

5

2. Wettelijke definitie

‘eerste land van asiel’ /

‘reële bescherming’ Het concept ‘eerste land van asiel’ vindt zijn grond niet in het internationaal vluchtelingenrecht (Conventie van Genève), maar in het Europese asielrecht, meer bepaald in de Procedurerichtlijn. Het nieuwe artikel 35 uit de herschikte Procedurerichtlijn van 2013 (dat artikel 26 uit de oorspronkelijke Richtlijn van 2005 vervangt) bepaalt:

“Een land kan worden beschouwd als eerste land van asiel voor een bepaalde verzoeker wanneer: a) de verzoeker in dat land is erkend als vluchteling en hij die bescherming nog kan genieten, of

b) hij anderszins voldoende bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het genot van het beginsel van non-refoulement, mits hij opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten. Bij de toepassing van het begrip "eerste land van asiel" op de bijzondere omstandigheden van een verzoeker kunnen de lidstaten rekening houden met artikel 38, lid 1. De verzoeker mag de toepassing van het begrip "eerste land van asiel" op zijn bijzondere omstandigheden aanvechten.”

In de Belgische wet (zie hoger) zijn deze twee alternatieve invullingen van het eerste land van asiel-principe te kunnen spreken, overgenomen: ofwel beschikt de asielzoeker er over de vluchtelingenstatus conform de Conventie van Genève, inclusief de eraan ontleende bescherming, ofwel geniet hij er van ‘voldoende’ bescherming.5 Artikel 48/5 §4 heeft het over ‘reële’ i.p.v. ‘voldoende’ bescherming, maar maakt niet duidelijk waarin het verschil tussen de twee ligt, noch geeft het een precieze wettelijke definitie van het concept.

2.1. Niet-erkende vluchtelingenstatus & Conventie van Genève

In haar verwijzing naar artikel 38, lid 1 van de Procedurerichtlijn – dat de toepassing van het concept ‘veilig derde land’ omschrijft – geeft de Europese bepaling op zijn minst een indicatie van de invulling die lidstaten zouden ‘kunnen’ geven aan het concept ‘voldoende bescherming’:

5 Aangezien India geen ondertekenaar is van de Conventie van Genève en die niet toepast (zie lager) en omdat het al dan niet hebben van de vluchtelingenstatus conform die Conventie formeler en eenduidiger vast te stellen is, zal de aandacht in deze noot verder enkel gaan naar de tweede optie van ‘reële bescherming’.

6

“De lidstaten mogen het begrip "veilig derde land" alleen toepassen indien de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een persoon die om internationale bescherming verzoekt in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld: a) het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging; b) er bestaat geen risico op ernstige schade in de zin van Richtlijn 2011/95/EU; c) het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève wordt nageleefd; d) het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en e) de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Verdrag van

Genève.” Voor de asielzoeker die er niet formeel als vluchteling erkend werd, noch een beschermingsstatus geniet conform de Conventie van Genève, kan volgens deze richtlijnen een derde land dus alsnog als eerste land van asiel beschouwd worden onder een aantal cumulatieve voorwaarden (die samen een ‘voldoende bescherming’ uitmaken), waaronder de ‘mogelijkheid’ om dergelijke vluchtelingenstatus aan te vragen en de eraan gekoppelde bescherming te ontvangen. Om als eerste land van asiel beschouwd te kunnen worden, lijkt het land in kwestie in elk van beide opties uit de Richtlijn dus

minstens de Conventie van Genève ondertekend te moeten hebben (en is het verder irrelevant of de betrokken asielzoeker effectief om die bescherming verzocht heeft of niet). Uit de keuze voor het woord ‘kunnen’ in artikel 35 van de Richtlijn, blijkt evenwel dat het hier niet om een dwingende minimumnorm voor lidstaten gaat, en bijgevolg dus ook niet om een verplichte invulling van het begrip ‘reële/voldoende bescherming’.

2.2. Onduidelijke wet: minimumvoorwaarden In het geval van een asielzoeker die geen erkende vluchtelingenstatus (in toepassing van de Conventie van Genève) heeft in een derde land, noemt artikel 48/4 §5 van de Vreemdelingenwet, naast de wedertoelating tot het land, enkel het respect voor het non-refoulementsbeginsel als noodzakelijke voorwaarden om van ‘reële bescherming’ in een eerste land van asiel te kunnen spreken. De woorden “met inbegrip van” die eraan voorafgaan geven evenwel duidelijk aan dat dit bezwaarlijk als voldoende voorwaarde beschouwd kan worden.

De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat het principe invoerde, schept enige duidelijkheid, maar ook net zo goed weer verwarring:

“Het concept “eerste land van asiel”, zoals dit destijds werd voorgesteld door de Europese Commissie in de toelichting bij de Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende de minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, is in overeenstemming met punt k) van het UNHCR

Executive Committee (EXCOM) conclusie nr. 15 (XXX) van 1979 waarin de staten worden verzocht om asielverzoeken welwillend te beschouwen van asielzoekers die aanvoeren dat zij dwingende redenen hebben om het eerste asielland te verlaten uit vrees voor

vervolging. […]

7

Onder reële bescherming die een asielzoeker in een eerste land van asiel geniet, kan worden begrepen dat hij er een daadwerkelijke verblijfsstatus heeft, dat hij beschikt over een reële

mogelijkheid tot terugkeer naar het eerste asielland en dat hij er geen gegronde vrees

voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt in de zin van de artikelen 48/3 en 48/4 van de onderhavige wet. Reële bescherming houdt eveneens in dat het beginsel van non-refoulement wordt nageleefd. Reële bescherming houdt in dat zij doeltreffend moet zijn en niet van tijdelijke aard in die zin dat zij minstens moet duren

zolang de nood aan bescherming bestaat. […] Het is aangewezen om de bevoegdheden van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen uit te breiden en het mogelijk te maken om een asielaanvraag van een asielzoeker die reeds reële bescherming geniet in een eerste land van asiel, met inbegrip van het genot van het beginsel van non-refoulement, te weigeren indien blijkt dat de persoon in kwestie geen elementen

aanbrengt die aantonen dat hij in dit land een gegronde vrees voor vervolging heeft of

een reëel risico op ernstige schade loopt in de zin van de artikelen 48/3 en 48/4 van onderhavige wet en indien hij opnieuw tot het grondgebied van dit land wordt toegelaten. De situatie van een asielzoeker die reeds in een eerste land van asiel reële bescherming geniet is te onderscheiden van diegenen die in aanmerking komen voor hervestiging: enerzijds is er het concept “eerste land van asiel” waar het element “voldoende

bescherming” juridisch vastgelegd is in Richtlijn 2005/85/EG en anderzijds valt het concept hervestiging buiten elk rechtskader. Hervestiging is onder het toezicht van het UNHCR voornamelijk gericht op de speciale noden van vluchtelingen wiens leven, vrijheid, veiligheid, gezondheid of andere fundamentele mensenrechten in gevaar zijn in het land waarnaar zij gevlucht zijn. Hervestiging dient dus bescherming te bieden aan diegenen die in het land van eerste opvang niet veilig zijn en die dringend bescherming nodig hebben of die er specifieke noden hebben die niet kunnen ingewilligd worden door dit land.“ 6

Hoewel de Memorie enigszins omschrijft wat onder ‘reële bescherming’ begrepen wordt, biedt het geen duidelijke, hanteerbare opsomming van de wettelijke vereisten voor de toepassing ervan. Er moet sprake zijn van een daadwerkelijke verblijfsstatus, en de geboden bescherming mag niet slechts tijdelijk zijn; daaruit kan wellicht worden afgeleid dat een duurzaam verblijfsrecht vereist is. Er mag ook geen sprake zijn van een gegronde vervolgingsvrees of een reëel risico op ernstige schade (cfr. de vluchtelingen- en de subsidiaire beschermingdefinities).7 Verder moet de bescherming ‘doeltreffend’ zijn, maar wordt niet gedefinieerd wat daaronder verstaan wordt, zodat het definitieprobleem enkel verschoven wordt – van ‘voldoende’ naar ‘reëel’, naar ‘doeltreffend’: wat zijn de wettelijke criteria om de doeltreffendheid van een bescherming vast te stellen?

6 Wetsontwerp van 12 december 2012 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, Parl. St. Kamer 2012/2013, DOC 53 2555/001, DOC 53 2556/001, http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/53/2555/53K2555001.pdf, p. 11-13

7 Opvallend is dat de wetgever het onderscheid tussen het principe van eerste land van asiel en de hervestiging duidt door te wijzen op het verschil in soort bescherming die in het derde land van asiel geboden wordt: hervestiging wordt daarbij net getypeerd als een beschermingsvorm tegen vervolgingsfeiten in een derde land (“vluchtelingen wiens leven, vrijheid, veiligheid, gezondheid of andere fundamentele mensenrechten in gevaar zijn”), en onderscheiden van een ‘voldoende bescherming’ als relevant criterium bij het toepassen van het eerste land van asiel-beginsel. Daaruit kan dus alvast afgeleid worden dat reële bescherming iets anders moet zijn dan bescherming tegen vervolgingsfeiten.

8

2.3. UNHCR

De wetgever verduidelijkt verder het concept te verwijzen naar Conclusies van het Uitvoerend Comité van UNHCR aangaande “vluchtelingen zonder asielland”. Het genoemde ‘punt k)’ bepaalt: 8

“(k) Where a refugee who has already been granted asylum in one country requests asylum in another country on the ground that he has compelling reasons for leaving his present

asylum country due to fear of persecution or because his physical safety or freedom are endangered, the authorities of the second country should give favourable consideration to his asylum request;”

Diezelfde conclusies vermelden evenwel nog een aantal relevante criteria bij het bepalen van het verantwoordelijke ‘asielland’ voor een vluchteling:

“(h) An effort should be made to resolve the problem of identifying the country responsible for examining an asylum request by the adoption of common criteria. In elaborating such criteria the following principles should be observed: […] (iii) The intentions of the asylum-seeker as regards the country in which he wishes to

request asylum should as far as possible be taken into account; (iv) Regard should be had to the concept that asylum should not be refused solely on the

ground that it could be sought from another State. Where, however, it appears that a person, before requesting asylum, already has a connection or close links with another State, he may if it appears fair and reasonable be called upon first to request asylum from that State”

Interessant is dat UNHCR ook de keuze van de asielzoeker zelf en het redelijkheidsbeginsel als relevante criteria voor het bepalen van het verantwoordelijk (eerste) land van asiel naar voor schuift. Bij het onderzoek naar de wettelijke criteria voor ‘reële bescherming’ (en bijgevolg ‘eerste land van asiel’), kunnen ook andere commentaren en aanbevelingen van UNHCR een nuttige leidraad vormen. Naar aanleiding van de Wet van 22 augustus 2013 die het concept in Belgisch recht invoerde, verklaarde UNHCR:

« La protection devrait être effective et disponible en pratique. Ceci est notamment reflété dans la jurisprudence récente de la Cour EDH selon laquelle la protection contre le

refoulement direct n’est pas suffisante. »9

8 UNHCR, ‘ExCom Conclusion No. 15 (XXX) 1979 – Refugees without an Asylum Country’, uit A Thematic Compilation of Executive Committee Conclusions, 6th edition, juni 2011, http://www.refworld.org/docid/4f50cfbb2.html, p. 23 e.v.

9 UNHCR, Commentaires du Haut-Commissariat des Nations Unies pour les réfugiés relatifs aux : - projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers et la loi du 12 janvier 2007 sur l'accueil des demandeurs d'asile et de certaines autres catégories d'étrangers (ci-après « projet de loi monocaméral »), et - projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, et modifiant la loi du 27 décembre 2006 portant des dispositions diverses (ci-après « projet de loi bicaméral »), 29 januari 2013, §60: http://www.refworld.org/docid/5114befc2.html

9

Ook al naar aanleiding van het ontwerp van de oorspronkelijke Procedurerichtlijn in 2004, riep UNHCR expliciet op het principe van ‘reële bescherming’ van een duidelijke definitie te voorzien en daar de conformiteit met de beschermingsstatus uit de Conventie van Genève bij te betrekken:

« Le HCR recommande de définir la protection réelle et suggère l’introduction de critères d’évaluation explicites conformes aux normes énoncées dans la Convention de 1951 et dans les conclusions de Lisbonne sur la «protection effective». En outre, il convient de prendre en considération la capacité des Etats à assurer une protection effective en pratique, en particulier s’ils accueillent déjà des populations importantes de réfugiés »10

De zgn. Conclusies van Lissabon waar naar verwezen wordt, vermelden o.a. een faire geïndividualiseerde asielprocedure als absoluut noodzakelijke vereiste en overwegen dat om daaraan te beantwoorden allicht enkel staten die de Conventie van Genève ondertekenden voldoende garanties bieden:

“The following elements, while not exhaustive, are critical factors for the appreciation of “effective protection” in the context of return to third countries: […] d) While respecting data protection principles during the notification process, the third State has explicitly agreed to readmit the person as an asylum-seeker or, as the case may be, a refugee. e) While accession to international refugee instruments and basic human rights instruments is a critical indicator, the actual practice of States and their compliance with these instruments is key to the assessment of the effectiveness of protection. Where the return of an asylum-seeker to a third State is involved, accession to and compliance with the 1951 Convention and/or 1967 Protocol are essential, unless the destination country can demonstrate that the third State has developed a practice akin to the 1951 Convention and/or its 1967 Protocol. f) The third State grants the person access to fair and efficient procedures for the

determination of refugee status, which includes – as the basis of recognition of refugee status – grounds that would be recognised in the destination country. In cases, however, where the third State provides prima facie recognition of refugee status, the examination must establish that the person can avail him- or herself of such recognition and the ensuing protection. g) The person has access to means of subsistence sufficient to maintain an adequate standard of living. Following recognition as a refugee, steps are undertaken by the third State to enable the progressive achievement of self-reliance, pending the realisation of durable solutions. […]”11

10 UNHCR, Commentaires provisoires du HCR sur la proposition de directive du Conseil relative à des normes minimales concernant la procédure d'octroi et de retrait du statut de réfugié dans les États membres (Document du Conseil 14203/04, Asile 64, 9 novembre 2004), 10 februari 2005, noot 18 (art. 26): http://www.refworld.org/docid/42ad5c094.html

11 UNHCR, Summary Conclusions on the Concept of "Effective Protection" in the Context of Secondary Movements of Refugees and Asylum-Seekers (Lisbon Expert Roundtable, 9-10 December 2002), februari 2003: http://www.refworld.org/docid/3fe9981e4.html

Voor een uitgebreidere studie door UNHCR’s Departement of International Protection over het onderwerp, zie: UNHCR, Secondary Refugee Movements and the Return of Asylum Seekers to Third Countries: The Meaning of Effective Protection (Legal and Protection Policy Research Series), februari 2003, http://www.refworld.org/docid/3f4de85d4.html: “The conclusion here is that international law does not flatly prohibit the return of refugees to third countries that are not parties to the 1951 Convention. As long as the third country in actual practice observes the Convention and otherwise meets all the requirements of effective protection – including a fair refugee status determination procedure and the specific element of adequate access to UNHCR – then return should not be barred. It is emphasized, however,

10

2.4. ‘Reële bescherming’: onduidelijk concept Uit deze analyse van de regelgeving, voorbereidende teksten en richtlijnen m.b.t. het wettelijke concept van ‘reële bescherming’ als alternatieve voorwaarde om een eerste land van asiel te bepalen, meent het BCHV dat alvast voorlopig geconcludeerd kan worden dat niet zozeer het al dan niet aanwezig zijn van een vervolgingsvrees in het derde land relevant is om te bepalen of er een dergelijke reële bescherming aanwezig is, maar dat in de eerste plaats gekeken moet worden naar

de asielprocedure en de beschermingsstatus die de asielzoeker in dat land gegarandeerd

wordt en de conformiteit ervan met die voorzien in de Conventie van Genève. Zowel de Europese regelgever als UNHCR lijken deze interpretatie genegen. Daarmee is evenwel nog niet aan alle onduidelijkheid m.b.t. de wettelijk minimumcriteria voor ‘reële bescherming’ verholpen. Om tot hanteerbare criteria te komen, lijkt duidelijke principerechtspraak zowat onontbeerlijk. Wat wordt bedoeld met ‘reële bescherming’ in artikel 48/5 §4 van de Vreemdelingenwet? Hoe verhoudt dit concept zich tot de bescherming tegen vervolging zoals voorzien in Conventie van Genève? Moet er sprake zijn van een vervolging conform die Conventie om te besluiten dat reële bescherming ontbreekt? In hoeverre kan een land dat de Conventie niet onderschrijft hoegenaamd een eerste land van asiel zijn? Wat is de interpretatieve waarde van de verwijzing in artikel 35 Procedurerichtlijn naar artikel 38, lid 1 bij de concrete invulling van het begrip als die verwijzing niet overgenomen werd in de nationale wetgeving? Etc. Om rechtsonzekerheid hieromtrent zoveel mogelijk te vermijden, lijkt het aangewezen dat de RvV de eerste toepassingen van het concept door het CGVS te baat neemt om meteen duidelijkheid te scheppen en desgevallend daartoe een prejudiciële vraag te stellen aan het Europese Hof van Justitie.

that that conclusion assumes adoption of the other proposed elements of effective protection. If crucial elements are omitted, then insistence on the third country being a party to the Convention would become essential.” (p. 79)

11

3. ‘Reële bescherming’

voor Tibetanen in India

volgens het CGVS

3.1. Motivering weigering CGVS

In zijn weigeringsbeslissingen t.a.v. Tibetanen uit India, gaat het CGVS meestal uit van de Chinese nationaliteit van de Tibetanen en beoordeelt dus de asielaanvraag in eerste instantie ten opzichte van de Volksrepubliek China (VRC). Daarbij lijkt het uit te gaan van een groepsvervolging voor alle Tibetanen op grond van hun etnische origine (op grond van ‘ras’ of ‘nationaliteit’ in de terminologie van de Conventie van Genève), aangezien in de beslissingen geen twijfel geuit wordt over de gegronde vervolgingsvrees ten opzichte van de VRC. Ook voor Tibetanen die in India geboren zijn, wordt de eventuele staatloosheid niet overwogen om vervolgens de vrees ten opzichte van India als land van gewoonlijke verblijfplaats te beoordelen (zie artikel 1 A (2) Conventie van Genève). Terzelfdertijd lijkt het CGVS aan te nemen dat de Indische nationaliteit de facto nauwelijks open staat voor Tibetanen, zelfs voor diegenen die in India geboren zijn.

Als hoofdargument voor de talrijke weigeringen van asielaanvragen van Tibetanen uit India roept het CGVS in dat India “kan worden beschouwd als eerste land van asiel overeenkomstig artikel

48/5§4 van de Vreemdelingenwet”. Die motivering wordt onderbouwd, enerzijds, door te verwijzen de administratieve verblijfsstatus van Tibetanen in India zoals die uit informatie in een Cedoca-rapport voorgesteld wordt (zie hieronder) en, anderzijds, met een beoordeling van hun verklaringen m.b.t. hun particuliere situatie en eventuele problemen in India.

Voor Tibetanen die geregistreerd waren of zijn in India – of van wie het CGVS hun verklaringen dat ze er niet geregistreerd zijn niet gelooft – maakt het CGVS toepassing van artikel 48/5 §4 van de Vreemdelingenwet met de overweging ten gronde dat de asielzoeker in India over een verblijfsstatuut kan beschikken en die geen tegenbewijs kan aanbrengen dat dit geen ‘reële bescherming’ zou uitmaken. De modelargumentatie luidt hierbij als volgt:

“Met betrekking tot de bescherming die Tibetanen in India genieten blijkt uit informatie […] dat de Indiase regering een specifieke regelgeving heeft uitgewerkt met betrekking tot de verblijfssituatie van Tibetanen. Zij kunnen na het doorlopen van een administratieve procedure een verblijfsvergunning bekomen in de vorm van een ‘Registration Certificate for

Tibetans’ (RC). Een dergelijke RC is een verblijfsdocument dat periodiek verlengbaar is. Ook Tibetanen die langere tijd in het buitenland verbleven, kunnen bij terugkeer naar India hun verblijfsrecht opnieuw opeisen en een RC bekomen. Als gevolg van de verschillende regularisatiecampagnes van het afgelopen decennium beschikt zo goed als elke Tibetaan in India actueel over een RC.”

“Op basis van bovenstaande [verklaringen van asielzoeker] kan worden vastgesteld dat u geen elementen aanbrengt waaruit blijkt dat de bescherming die u in India geniet niet reëel zou zijn, noch dat u zich niet langer op deze bescherming zou kunnen beroepen. Deze bescherming kan beschouwd worden als actueel en toereikend, te meer uit informatie […]

12

blijkt dat Tibetanen in India geen risico lopen om naar de VRC [Volksrepubliek China] te

worden gedeporteerd. Er zijn geen gevallen bekend van refoulement door de autoriteiten van Tibetanen naar de VRC.”

“Met betrekking tot de mogelijkheid van terugkeer voor Tibetanen naar India die er eerder verblijfsrecht genoten, blijkt uit informatie […] dat Tibetanen die een legaal verblijf in India

hebben probleemloos een internationaal reisdocument, namelijk een Identity Certificate

(IC), ook wel Yellowbook genoemd, kunnen bekomen bij de Indische autoriteiten. Alsook kunnen Tibetanen op eenvoudige wijze vóór hun vertrek de terugreisformaliteiten in orde brengen, zoals het laten plaatsen van een ‘No objection to return to India’ (NORI-stempel) in hun reisdocumenten, wat slechts een formaliteit is voor de Indische autoriteiten. Het gebeurt slechts sporadisch dat iemand geen Nori-stemple vraagt in zijn IC.”

“[…] uit de informatie waarover het CGVS beschikt, blijkt dat Tibetanen die hun IC in het

buitenland verloren hebben, contact kunnen opnemen met de Indische ambassade teneinde het verlies van hun IC te melden en eventueel een duplicaat te verkrijgen.”

Bijkomend toetst het CGVS eventuele verklaringen van de asielzoeker over zijn situatie en eventuele problemen in India af aan de vluchtelingen- en subsidiaire beschermingdefinities (cfr. artikelen 48/3, 48/4 en 48/5 §§1-3 van de Vreemdelingenwet) en gaat aldus na of er sprake is van een beschermingsnood tegen vervolging of ernstige schade – eerder dan ze te af te meten aan de criteria voor van de autonome begrip ‘reële bescherming’ (of het ontbreken ervan). De conclusie luidt steeds:

“U haalde geen elementen aan waaruit blijkt dat uw vertrek uit India zou zijn ingegeven door een vrees voor vervolging in de zin van de Vluchtelingenconventie of een reëel risico op

ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming.”

3.2. Cedoca-rapport

De informatie waar het CGVS in zijn beslissingen herhaaldelijk naar verwijst is diegene opgenomen in de niet-gepubliceerde COI Focus ‘China India – De Tibetaanse gemeenschap in India’ van 12

november 2013, samengesteld door Cedoca, de documentatie- en researchdienst van het CGVS.12 Het document is het resultaat van een gemeenschappelijke fact finding missie met de Zwitserse Office Fédéral des Migrations (OFM) in maart 2012,13 een studie van internationale online beschikbare rapporten en informatie van verschillende gesprekspartners. Die gesprekspartners zijn in de eerste plaats de Indische overheid en de Tibetaanse administratie – de zgn. Central Tibetan Administration (CTA), die o.m. het dagelijks bestuur en de diplomatieke vertegenwoordiging voor de Tibetanen in ballingschap vormt en bepaalde administratieve en sociale ondersteunende dienstverlening biedt. Het focust in hoofdzaak op de wettelijke verblijfssituatie van de Tibetanen in India, mogelijkheid van terugkeer naar India, de naleving van het non-refoulementbeginsel door de Indische overheid en de socio-economische levensomstandigheden van de Tibetanen. De conclusies die het CGVS op basis van dit rapport trekt worden hierna aan een nader onderzoek onderworpen.

12 Inmiddels is daar een update van 11 maart 2014 van beschikbaar.

13 Het Zwitserse OFM heeft zijn rapport m.b.t. dezelfde fact-finding mission wel online gepubliceerd: Federal Office for Migration (Swiss Federal Department of Justice and Police), Focus - The Tibetan Community in India, 30 juni 2013, http://www.ejpd.admin.ch/content/dam/data/migration/laenderinformationen/herkunftslaenderinformationen/asien-nahost/ind/IND-ber-tibetan-community-e.pdf [hierna ‘OFM’’]

13

4. Vaststellingen omtrent

de CGVS-argumentatie

Bij de op het eerste zicht degelijk onderbouwde argumentatie van het CGVS vallen een aantal bedenkingen te maken die sommige overwegingen minstens in een ander perspectief plaatsen en om bijkomende verduidelijking lijken te vragen, maar evenzeer de these van een doeltreffende bescherming lijken te ondergraven.

4.1. Feitelijke verblijfssituatie Tibetanen in India

Naast de legalistische discussie over de definitie van het concept ‘reële bescherming’ (hierboven), is het ook zinvol de feitelijke situatie van Tibetanen in India zoals die door het CGVS beschreven wordt van naderbij te bekijken. Eerder dan daarvoor de informatie die Cedoca in de COI Focus aanhaalt punt per punt exhaustief te herhalen en te becommentariëren, is het allicht nuttiger enkel de relevante nuances en tegenwerpingen mee te geven bij een aantal van de overwegingen die het CGVS met deze informatie wil aantonen, voor zover die naar voor komen uit dezelfde of andere betrouwbare bronnen en voor zover die tot enigszins andere vaststellingen kunnen leiden.

a. Juridische basis verblijfs- en beschermingsstatus

India beschikt niet over enige specifieke wetgeving betreffende een asielprocedure, de vluchtelingenstatus of de eraan gekoppelde rechten:

“To add to the uncertainty of refugee reception, India is neither a signatory to any of the refugee conventions nor is there national legislation on refugees. […] A national refugee law was once hoped for as a solution to the legal void for refugees in India. As of yet, that hope has not been realized. […] As it stands, refugee rights and entitlements are mainly determined within the context of India’s Constitution and the Foreigners Act of 1946.”14

De Indische overheid voert een zgn. ad hoc-vluchtelingenbeleid en de administratieve verblijfsstatus van Tibetanen blijkt dan ook louter af te hangen van beleidsinstructies, die erg makkelijk gewijzigd kunnen worden, bijgevolg conjunctuurgevoelig zijn en weinig rechtszekerheid bieden. Cedoca onderschrijft die conclusie trouwens in zijn COI Focus:

“[…] deze instructies slechts instructies van de zittende regering zijn. Tibetanen genieten

zeker niet van een nationale of internationale vluchtelingenstatus en hun verblijfsvergunning is ook niet permanent.” (blz. 24)

Die bij de COI Focus in bijlage toegevoegde instructies, ‘Information Pertaining Tibetan Nationals’ (sic), blijken bovendien al niet meer publiek beschikbaar gesteld te worden door het Indische Bureau voor Immigratie bij het ministerie van Binnenlandse Zaken (zoals het Cedoca-rapport ook zelf vermeldt

14 UNHCR, Destination Delhi: A review of the implementation of UNHCR's urban refugee policy in India's capital city, 13 augustus 2013, http://www.refworld.org/docid/520a419a4.html, p. 8

14

– voetnoot 175, blz. 26), wat vragen doet rijzen bij de actuele rechtsgeldigheid van de instructies. Ondanks de historische generositeit van de Indische overheid tegenover Tibetaanse vluchtelingen, blijken zij momenteel, bij gebrek aan specifieke regeling, enkel terug te kunnen vallen op de algemene regeling uit de Foreigners Act 194615, de Registration of Foreigners Act 193916, de Registration of Foreigners Rules 199217 en de erbij horende General Instructions for Registration by the Foreigners.18 Geen van deze wetteksten voorziet enige specifieke verblijfsreglementering of effectieve beschermingsstatus voor Tibetaanse vluchtelingen.

In het licht van de wettelijke vereisten om van een ‘reële bescherming’ te kunnen spreken (zie hoger), dient bovendien aan het feit dat India geen ondertekenaar is van de Conventie van Genève een meer doorslaggevende betekenis gegeven te worden bij de beoordeling van het ‘reële’ karakter van de bescherming die de Indische overheid Tibetaanse vluchtelingen biedt dan het CGVS effectief doet. Aangezien er evenmin een geïndividualiseerde effectieve asielprocedure met procedurele

garanties bestaat in India die vergelijkbaar is met diegene voorzien in de Conventie, kan het alvast niet als een eerste land van asiel beschouwd worden conform de UNHCR-richtlijnen daaromtrent. Minstens kiest het CGVS er hier uitdrukkelijk voor om niet het ruimst mogelijke beschermingsbeleid, zoals dat voorzien is door de gemeenschappelijke Europese normen, te voeren voor Tibetanen uit India: de Europese consensus omtrent de minimumvoorwaarden om van ‘reële bescherming’ te spreken (artikel 38 Procedurerichtlijn), sluiten immers India per definitie uit als eerste land van asiel aangezien het de Conventie van Genève niet toepast. Conform van de ExComm conclusies van UNHCR, waar de wetgever zelf naar verwijst, lijkt het dan ook niet ‘redelijk’ om van iemand te verwachten dat hij zich met zijn asielverzoek tot een staat zou richten die de Vluchtelingenconventie niet onderschrijft, noch toepast, noch een asielprocedure heeft, zodat dan allicht minstens evenveel gewicht aan zijn eigen voorkeur gegeven moet worden.19

Het CGVS benadrukt dat India een wettelijke verblijfsstatus aan alle Tibetanen zonder onderscheid zou garanderen – ongeacht het moment waarop zij in India zijn aangekomen (en ongeacht het onderscheid in categorieën en procedurele voorwaarden dat dit met zich meebrengt) – en is ervan overtuigd dat de meeste administratieve problemen met betrekking tot wedertoelating en terugkeer naar of herregistratie in India overkomelijk zijn. Nochtans lijkt het Cedoca-rapport zich daarvoor uitsluitend te kunnen beroepen op de verklaringen van gesprekspartners binnen de Indische overheid en Tibetaanse organisaties (p. 12-17), zonder er enige bevestiging van te kunnen vinden in de Indische reglementering zelf. Zonder de geloofwaardigheid van die gesprekspartners in twijfel te willen trekken, is het interessant om op de recente beoordeling door het Belgische Grondwettelijke Hof van soortgelijke garanties door de administratie (m.b.t. het respecteren van het non-refoulementsbeginsel – zie ook lager) te wijzen:

“In dat opzicht dient eraan te worden herinnerd dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens herhaaldelijk heeft verklaard dat « de vereisten van artikel 13, net als die van de andere bepalingen van het Verdrag, moeten worden beschouwd als een waarborg, en niet gewoon

als een bereidwilligheid of een praktische regeling; dat is een van de gevolgen van de voorrang van het recht, een van de grondbeginselen van een democratische maatschappij,

15 http://mha1.nic.in/pdfs/The%20Foreigners%20Act,%201946.pdf

16 http://mha1.nic.in/pdfs/The%20Registration%20of%20Foreigners%20Act,%201939.pdf

17 http://mha1.nic.in/pdfs/fr_rules_1992.pdf

18 http://mha1.nic.in/pdfs/ForeigD-FRRO_version223.6.11.pdf

19 Voor een uiteenzetting van de wettelijke vereisten en de juridische bronnen waar hier naar verwezen wordt: zie hoofdstuk 3 (p. 4 e.v.)

15

inherent aan alle artikelen van het Verdrag » (EHRM, 5 februari 2002, Conka t. België, § 83; 26 april 2007, Gebremedhin (Gaberamadhien) t. Frankrijk, § 66).”20

Zonder wettelijke regeling kunnen de garanties van de Indische overheid m.b.t. het verblijfsstatuut en de bescherming voor Tibetaanse vluchtelingen dus niet volstaan. De parallel met de Belgische grondwettelijke veristen is zeker niet overtrokken voor een land als India, dat toch een relatief stabiele democratische rechtsstaat genoemd mag worden waar een soortgelijke mate van rule of law of ‘voorrang van het recht’ verwacht mag worden, zeker als het gaat over de internationale beschermingsstatus van vluchtelingen. M.a.w.: de garanties op een juridische verblijfs- en beschermingsstatus (incl. non-refoulement) die de Indische instanties Tibetanen bieden, zouden in België ongrondwettelijk zijn, zolang ze niet wettelijk voldoende verankerd zijn.

b. Registratie van Tibetanen in India in de praktijk

De conclusie van Cedoca – op basis van verklaringen van zijn gesprekspartners – dat zo goed als elke Tibetaan over een RC (Registration certificate) beschikt en in principe een IC (Identity Certificate) met Nori-stempel (‘No objection to return’) zou kunnen bekomen, volstaat bij gebrek aan wettelijke basis niet om elke Tibetaan, afkomstig uit India die in België asiel aanvraagt, in concreto te kunnen garanderen dat er zich in de praktijk geen onoverkomelijke problemen zullen voordoen bij zijn terugkeer naar en registratie in India. Uit verschillende bronnen blijkt namelijk dat zich daarbij geregeld serieuze moeilijkheden voordoen.

Sinds de eeuwwisseling lijkt er ten gevolge van verbeterde relaties tussen India en China een zekere kentering gekomen in de genereuze verwelkoming van Tibetaanse vluchtelingen door de Indische overheid:

“Coincident with its major effort to improve its relations with China, India has increasingly taken proactive measures to stem the tide of Tibetan refugees permanently settling in India […]. Vidyasagar Rao, India’s Minister of State in the Ministry of Home Affairs, stated in the Lok Sabha (Indian parliament) on August 21, 2001 that “as far as possible, influx of refugees are discouraged through various measures.” 21

Dergelijke elementen moeten net zo goed in overweging genomen worden bij het bepalen van de rechtszekerheid m.b.t. de wettelijke verblijfsstatus van Tibetanen in India, te meer daar ze in de praktijk een vrijwel onmiddellijke impact gehad lijken te hebben. De registratievoorwaarden voor Tibetanen die na 1979 in India aangekomen zijn (of er geboren zijn uit ouders die niet voor 1979 aangekomen zijn) zijn hoogst onduidelijk en een permanent verblijfsrecht lijkt alvast uitgesloten. Zo blijkt bijvoorbeeld dat zelfs de Karmapa Lama, één van de hoogste Tibetaanse geestelijken, slechts een tijdelijk verblijfsrecht bekomen heeft en heeft de politie van het district waarin Dharamsala ligt een beleid afgekondigd “to enforce strict checking of all foreigners, inluding Tibetans”:

“The policy reminded local officers that only Tibetans who had arrived in India before 1979,

and their children, should be entitled to the issuance or renewal of an RC.” 22

20 GWH, arrest nr. 1/2014 van 16 januari 2014, B.8.3, http://www.const-court.be/public/n/2014/2014-001n.pdf, blz. 17 Het betrof hier de beoordeling van de garanties die DVZ gegeven had om in haar praktijk de rechtspraak van de RvV toe te passen m.b.t. de schorsende werking van een annulatieberoep tegen een bevel om het grondgebied te verlaten (meer bepaald bij asielzoekers uit veilige landen van herkomst). De parallel met de louter praktische instructies van de Indische overheid m.b.t. verblijfsstatus en bescherming tegen refoulement van Tibetanen is dan ook erg makkelijk te maken.

21 Tibet Justice Center, Tibet ‘s Stateless nationals II : Tibetan Refugees in India, september 2011, http://www.tibetjustice.org/reports/stateless-nationals-ii/stateless-nationals-ii.pdf [hierna ‘TJC’], p. 37

22 Idem, p. 38-40

16

Bovendien, terwijl de COI Focus beweert dat er geen probleem is om als Tibetaan zijn RC te laten verlengen, blijkt uit ander informatie dat dergelijke verlenging volledig afhangt van de goodwill van de Indische autoriteiten en helemaal niet gegarandeerd is:

« Depuis avril 2012, les réfugiés tibétains nés en Inde ou vivant en Inde depuis 20 ans, ne doivent prolonger leur RC plus que tous les cinq ans. Tous les autres réfugiés tibétains doivent le prolonger tous les six mois ou chaque année. Tibet Justice Center souligne ici aussi qu’il n’existe aucun droit légal à la prolongation du RC à l’expiration de sa validité. Bien que ce soit en règle générale une affaire purement formelle, l’autorité indienne peut agir

comme bon lui semble. »23

Uit een antwoord van het secretariaat van het Bureau van de Dalai Lama bij de CTA in Dharamsala en de daarbij toegevoegde informatie die het BCHV in 2012 ontving in het kader van een advies dat het opstelde ter ondersteuning van een individuele asielaanvraag, blijkt o.a. dat het erg moeilijk is om een vernieuwing van de RC te bemachtigen als deze al ettelijke jaren vervallen is.24

Ook voor bvb. Tibetaanse studenten, waarvan Cedoca stelt dat ze probleemloos hun verblijf na hun studies in India kunnen laten verlengen, suggereert de informatie die de Indische migratiediensten daarover zelf ter beschikking stellen dat ook bij die verlenging nog aan de oorspronkelijke

voorwaarden voldaan moet worden, zoals bvb. “to study in seminaries and other theological institution, undertaking from applicant and his/her sponsor that foreigner will not be engaged in missionary activity or any other occupation paid or unpaid”.25 Dit zal voor de meeste Tibetanen, die oorspronkelijk als student geregistreerd werden, na hun studies dus geen oplossing bieden.

c. Terugkeer naar India vanuit België in de praktijk

Niet enkel blijkt de registratie en de verlenging ervan praktische moeilijkheden met zich mee te brengen, maar zelfs een effectieve registratie lijkt geen garanties voor een mogelijke terugkeer naar India met zich mee te brengen. Een expert waarop de Australische beroepsinstantie in asielzaken beroep doet, wijst ook op de afgenomen openheid van de Indische overheid t.o.v. Tibetanen:

“India appears to be complying [with China’s demands] and is making it very difficult for new arrivals to get residence permits. Those who leave the country are generally not allowed

to return and so a Tibetan in Australia with an Indian residence permit would probably not be allowed to return to India.”26

Die bewering wordt ook ondersteund door bevindingen van de International Organisation for Migration (IOM), o.m. op basis van informatie verkregen van het Indische Consulaat te Brussel. Zo is IOM niet op de hoogte van Tibetanen die vrijwillig terugkeren naar India. IOM in Delhi is daarvoor immers nog nooit aangesproken door ook maar één van zijn bureaus in de EU – terwijl dit toch bij uitstek de internationale organisatie is die voor de begeleiding daarbij instaat. Daaromtrent verklaarde de vertegenwoordiger van IOM België op de contactvergadering georganiseerd door het BCHV onlangs:

23 Organisation Suisse d’Aide aux Réfugiés (OSAR), Chine/Inde : situation des réfugiés tibétains en Inde - Renseignement de l’analyse-pays de l’OSAR, 9 september 2013, http://www.fluechtlingshilfe.ch/pays-d-origine/asia/inde/chine-inde-situation-des-refugies-tibetains-en-inde [hierna ‘OSAR’], p. 2-4

24 Antwoord per e-mail van 21 maart 2012 van Office of His Holiness the Dalai Lama te Dharamsala aan het BCHV, in het kader van een advies van 28 juni 2012 van het BCHV gericht aan het CGVS ter ondersteuning van de asielaanvraag van dhr. X: “Remaining in India by applying for a residential permit may be difficult since their old registred permits have already expired for several years.”

25 Bureau of Immigration, Extension of Visa: http://boi.gov.in/sites/default/files/ExtensionVisa-12.pdf

26 Refugee Review Tribunal (Australia), Research Response n° 35487, 6 november 2009, (niet gepubliceerd)

17

“ Geen enkel Tibetaan heeft in de afgelopen vijf jaar een aanvraag voor terugkeer naar India met IOM ingediend. […] Mevrouw D'Hoop raadpleegde niettemin de heer Agrawal op het Consulaat van India met wie IOM regelmatig samenwerkt. Hij bevestigt dat Tibetanen in het

bezit van een geldig reisdocument afgeleverd door de Indiaanse autoriteiten zonder moeite een inreisvisum voor India verkrijgen. De heer Agrawal bevestigt nog na de vergadering dat het een visum van 3 maanden betreft. Echter, om in aanmerking te komen voor de

tussenkomst van IOM, moet er wel gewaarborgd worden dat een keer in India, na alle registratieprocedures te hebben doorlopen, de kandidaat er wel permanent kan verblijven. Daarnaast bevestigt mevrouw D'Hoop, na de vergadering, dat IOM in New Delhi nooit een

aanvraag heeft ontvangen van Tibetanen die willen terugkeren naar India, noch vanuit België noch vanuit een andere EU-lidstaat, en dat er in India geen specifiek IOM-programma is om deze bijzondere groep te begeleiden.”

Ook de reeds aangehaalde bron bij de CTA in Dharamsala verklaarde aan het BCHV dat er geen garanties zijn dat er een terugkeervisum uitgereikt wordt door de Indische ambassade aan Tibetanen, zelfs indien zij over geldige reisdocumenten beschikken.27 Het Tibet Office in Brussel verklaarde bovendien off the record aan het BCHV dat medewerking van de Indische vertegenwoordiging in België allesbehalve evident is. Als nazoeking op de opgegeven naam niets oplevert, zou er bijvoorbeeld vanuit gegaan worden dat er gebruik gemaakt is van een valse naam. Daardoor wordt het onmogelijk te bewijzen dat men geen IC heeft of een valse heeft gebruikt om India te verlaten, en is het bijgevolg onmogelijk om er een (nieuwe) aan te vragen om terug te keren naar India.

Uit de hierboven geciteerde verklaringen van IOM blijkt ook nogmaals dat een eventuele terugkeer

geen (automatisch) recht opent op een duurzaam wettelijk verblijf in India – en is dit zelfs precies de reden waarom het Tibetanen niet zou kunnen bijstaan bij een terugkeer.

Minstens voor diegenen die niet over een IC en zgn. Nori-stempel beschikken, is elk recht op terugkeer of zelfs maar tijdelijk verblijfsrecht uitgesloten, zo bevestigt het Zwitserse Bureau voor Migratie op basis van de gezamenlijk fact finding missie die het met Cedoca ondernam:

“As stated on the Indian Bureau of Immigration website, Tibetans and Tibetan refugees who

leave India and travel abroad without an IC or NORI permission from the appropriate

FRRO/State Government office “cease to be eligible for Temporary Refugee/Long Term

Stay Status in India”.”28

d. Conclusie: geen wettelijke garanties op een verblijfsstatuut

Op basis van al de hierboven aangehaalde vaststellingen lijkt de conclusie dan ook gerechtvaardigd:

« Les réfugiés tibétains, aussi bien ceux qui ont un Registration Certificate (RC) que ceux qui n’en ont pas, n’ont pas de droit de séjour légal permanent en Inde. »29

Het valt alvast moeilijk in te zien hoe aan de vereisten die de wetgever in de Memorie van Toelichting zelf uiteenzet voor wat betreft het verblijfsstatuut, om van reële bescherming te kunnen spreken – daadwerkelijk, niet-tijdelijk van aard, doeltreffend en met een reële mogelijkheid van terugkeer (zie

27 Antwoord per e-mail van 21 maart 2012 van Office of His Holiness the Dalai Lama te Dharamsala aan het BCHV, in het kader van een advies van 28 juni 2012 van het BCHV gericht aan het CGVS ter ondersteuning van de asielaanvraag van dhr. X: “If X and his daughter hold valid travel documents, they should be allowed to apply for a return visa to India trough the Indian Embassy in Brussels without any complications. However, the decision lies entirely at the discretion of the Indian Embassy, so we are not able to make judgment on whether they will be able to provide it or not.”

28 OFM, p. 28

29 OSAR, p. 2

18

hoger) – kan voldaan zijn met een tijdelijk verblijfsrecht van zes maand, waarvan de verlenging

niet gegarandeerd is en de voorwaarden ervoor onduidelijk.

Minstens moet geval per geval in concreto nagegaan worden of een terugkeervisum zal worden

toegekend dat de persoon ik kwestie toelaat één jaar op het Indische grondgebied te verblijven

vanaf terugkeer. Die verificatieplicht ligt in elke individueel dossier bij de asielinstanties (zie lager).

4.2. Feitelijke bescherming van Tibetanen door de Indische overheid

a. Non-refoulement

Het zgn. non-refoulementsbeginsel, dat vastgelegd is in artikel 33 van de Conventie van Genève, verbiedt de gedwongen terugdrijving van personen naar een land waar ze een vervolgingsvrees koesteren. Het is bovendien een internationaal gewoonterechtelijk principe dat net zo goed voor niet-verdragsstaten een absoluut verbod inhoudt om personen die zich er vluchteling verklaren, terug te leiden naar hun land van herkomst.30

De vaststelling dat India niet over een asielsysteem beschikt waarin het individuele asielrelaas onderzocht en beoordeeld wordt, zet het absolute respect door de Indische autoriteiten voor het non-refoulementsbeginsel alvast op de helling, ondanks het feit dat het principe o.a. door het Indische Hoogerrechtshof als een aspect van het constitutionele recht op leven beoordeeld werd.31 Cedoca erkent in haar rapport dan ook dat refoulement door de Indische overheid ‘de jure’ mogelijk is.

Verschillende bronnen maken er melding van dat er ook in de praktijk een ernstig risico op refoulement bestaat. Zo melde de bron bij de CTA in Dharamsala in 2012 aan het BCHV:

“Recently, the Indian authorities have been clamping down on unregistred Tibetans who have been staying in India. In fact, just a few days ago, the police authorities in Himachal Pradesh have ordered a large number of Tibetans to leave the country within the next few weeks or face deportation to either Nepal or Tibet.” 32

Er zijn berichten over grensgeleidingen en zelfs effectieve terugdrijvingen naar China:

« Il n’y a pas non plus eu de refoulements de réfugiés en 2012. Selon les indications d’un rapport de l’Office fédéral des migrations (ODM) de juin 2013, il existe des informations contradictoires sur ce point : ainsi, dans le cadre d’un voyage de clarification de l’ODM une

30 LAUTERPACHT en BETHLEHEM, “The Scope and Content of the Principle of Non-Refoulement: Opinion” in Refugee Protection in International Law: UNHCR's Global Consultations on International Protection (ed. FELLER, TÜRK en NICHOLSON, Cambridge University Press, juni 2003: http://www.refworld.org/docid/470a33af0.html; UNHCR, The Principle of Non-Refoulement as a Norm of Customary International Law. Response to the Questions Posed to UNHCR by the Federal Constitutional Court of the Federal Republic of Germany in Cases 2 BvR 1938/93, 2 BvR 1953/93, 2 BvR 1954/93, 31 januari 1994: http://www.refworld.org/docid/437b6db64.html

31 TJC, p.43

32 Antwoord per e-mail van 21 maart 2012 van Office of His Holiness the Dalai Lama te Dharamsala aan het BCHV, in het kader van een advies van 28 juni 2012 van het BCHV gericht aan het CGVS ter ondersteuning van de asielaanvraag van dhr. X

19

série de personnes de contact auraient bien confirmé que les réfugiés tibétains en Inde ne risquent pas d’être refoulés. Mais d’autres personnes de contact auraient évoqué des déportations. Conformément au département de la sécurité du Central Tibetan Administration, un Tibétain sans RC a été déporté. Le Tibet Justice Center a aussi rapporté qu’il y aurait eu, depuis les années 1990, des cas isolés de rapatriements forcés vers la

Chine. Selon les indications des autorités indiennes de mars 2012, les réfugiés tibétains ne seraient pas directement remis aux autorités chinoises, mais relâchés dans la région

frontalière. » 33

Dat enige bezorgdheid omtrent het effectief refoulement van Tibetanen die over een Indische RC beschikten gerechtvaardigd is, blijkt ook duidelijk uit de recente positie van het EHRM in de hangende zaken DC en YD t. Zwitzerland – twee zaken van Tibetanen met een vervallen Indische verblijfsvergunning die asiel hadden aangevraagd in Zwitserland en waarvan de asielautoriteiten meenden dat terugkeer naar India mogelijk was o.b.v. van het veilig derde land-principe. Het EHRM eist in beide zaken evenwel verduidelijking van de Zwitserse autoriteiten en legt hen volgende vragen voor:

“1. How have the Swiss authorities assessed the risk that the applicant will face treatment contrary to Article 3 of the Convention in the event of deportation to China?

2. What kind of assurances can the Swiss Government provide to the Court to guarantee

that the applicant is not automatically expelled from India to China?” 34

Hieruit blijkt alvast dat het EHRM individuele garanties vereist dat de Indische overheid het non-refoulementsprincipe in elk concreet geval zal respecteren.

In de Indische migratiereglementering bestaat een dergelijke garantie tegen gedwongen terugkeer naar China immers niet. Aangezien Tibetanen voor de verlenging van hun verblijfsvergunning onder de algemene voorwaarden voor de verlenging van visa vallen, lijkt de wettelijke sanctie voor het niet tijdig verlengen ervan ook op hun van toepassing:

“In the event of overstay foreigner is liable for prosecution under Foreigners Act 1946 and imprisonment up to 5 years with fine & expulsion from India.”35

Dat dit risico reëel is, wordt ook nog in andere bronnen bevestigd:

“Because undocumented Tibetans may not reside in India without an RC, new arrivals or those without a valid RC have increasingly been subject to harassment by the police,

including detention for as long as three months, demands for payment of fines as a

condition of release, and, at times, deportation threats. Many sources testified that Tibetans have been arrested and jailed by local authorities for their failure to possess RCs.” 36

Dit alles staat minstens op erg gespannen voet met de idee van reële bescherming, dat in de eerste

plaats en vooral een bescherming tegen refoulement behelst, en zulks des te meer nu Tibetanen in India wettelijk niet als vluchtelingen gekwalificeerd blijken te worden, maar als vreemdelingen op

33 OSAR, p. 4-5

34 EHRM, D.C. t. Zwitserland, zaak n°7267 van 22 januari 2013, http://hudoc.echr.coe.int/sites/eng/pages/search.aspx?i=001-116884, en EHRM Y.D. t. Zwitserland, zaak nr. 23273/13 van 30 maart 2013, http://hudoc.echr.coe.int/sites/eng/pages/search.aspx?i=001-119393 35 Bureau of Immigration, Extension of Visa: http://boi.gov.in/sites/default/files/ExtensionVisa-12.pdf

36 TJC, p. 47

20

wie de algemene verblijfsregeling van toepassing is. Dit soort onduidelijke en onzekere garanties die er in India tegen refoulement bestaan, lijken de toets met de door het Belgisch Grondwettelijk Hof vereiste voorrang van het recht evenmin te doorstaan (zie hoger).

b. Fundamentele rechten

Naast de wettelijke verblijfsstatus van Tibetanen in India, de daaraan gekoppelde wedertoelating tot het land en de bescherming tegen non-refoulement, toetst het CGVS voor de toepassing van artikel 48/5 §4 van de Vreemdelingenwet de verklaringen van de asielzoeker nog af aan de strikte voorwaarden van de vluchtelingendefinitie en de definitie van subsidiaire bescherming om na te gaan of hij al dan niet over een reële bescherming beschikt in India.

De COI Focus beschrijft beperkingen op een aantal fundamentele (‘socio-economische’) rechten voor Tibetanen in India – zoals het eigendomsrecht, sociale rechten, toegang tot gezondheidszorg, toegang tot onderwijs, en de opvang van post-1979 vluchtelingen. Het CGVS wijdt die aan wettelijke regelingen en aan discriminatie omwille van afkomst, maar ziet ze niet als voldoende systematisch of zwaarwichtig om ze als vervolging of onmenselijke behandeling te bestempelen. Zoals reeds uiteengezet, is aan het begrip ‘reële bescherming’ nochtans niet voldaan louter door de afwezigheid van een dergelijke vervolging of onmenselijke behandeling – en is dus er niet pas sprake van een

gebrek aan reële bescherming als een dergelijke vervolging of onmenselijke behandeling

aangetoond is (zie hoger).

Het Tibet Office in Brussel is in een recent schrijven aan de Staatsecretaris voor Asiel en Migratie en aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen grondiger ingegaan op een aantal van die ingeperkte rechten voor Tibetanen.37 Objectieve informatie bevestigt dat Tibetanen in India slechts beperkte mogelijkheid hebben om eigendom te verwerven, beperkte toegang hebben tot hogere opleiding en zij enkel toegang hebben tot de informele arbeidsmarkt:

“En théorie, le RC accorde aussi la possibilité de travailler légalement en Inde et d’y être propriétaire. Les réfugiés tibétains n’ont aucun moyen légal de faire valoir les « droits »

limités, accordés par le RC, devant un tribunal ou ailleurs. Ces « droits » seraient mieux décrits comme des privilèges accordés par l’exécutif indien. Près de 75 pour cent des réfugiés tibétains en Inde vivent dans des colonies tibétaines, 37 officielles et près de 70 informelles. […] Conformément à une étude de la Central Tibetan Administration datant de 2009, le chômage et le sous-emploi parmi les réfugiés tibétains sont très élevés, s’établissant à 17 pour cent. L’accès à des postes de travail est limité pour les réfugiés tibétains, même pour ceux disposant d’un RC, car ils n’ont pas la nationalité indienne. De ce fait, les emplois du secteur public et au sein de l’État indien ne leur sont pas accessibles. C’est pourquoi de nombreux réfugiés tibétains sont actifs dans le secteur informel. Ailleurs, l’accès à la

formation supérieure est limité: pour accéder librement aux centres indiens de formation, un Domicile Certificate est nécessaire et seuls les ressortissants indiens peuvent l’obtenir. Les réfugiés tibétains quant à eux doivent payer les taxes d’étrangers pour la formation supérieure. De nombreux réfugiés tibétains ne peuvent pas se le permettre. […] Les réfugiés

tibétains n’ont qu’une possibilité très limitée d’acquérir légalement une propriété

foncière. Une autorisation de la Reserve Bank of India, accordée très rarement, est nécessaire pour l’achat. »38

Dat de toegang tot de Indische nationaliteit voor Tibetanen gegarandeerd zou zijn ten gevolge van een tweetal uitspraken van hogere rechtbanken, zoals Cedoca in zijn rapport aanhaalt, blijkt voorlopig

37 Bijlage 1

38 OSAR, p. 6-7

21

nog erg theoretisch, zo blijkt o.m. uit de conclusie van de Canadese asielinstanties bij een recente navraag:

“[…] we are not aware, based on both our research and discourse with other Tibetan groups, and lawyers including Namgyal Dolkar's own attorney, of any other Tibetans in India who

have received proof of citizenship, or who have been treated as an Indian citizen, based on the High Court's judgment.” “Under Indian law, anyone born between January 26, 1950 and July 1, 1987 on Indian soil is or at least should be, according to the letter of the law [...] and as affirmed by the High Court of Delhi, automatically an Indian citizen. This was proved to include Tibetans by a Delhi High Court decision on 22 December 2010. However, there is a

large gap between this right, and a person being able to have that right recognized, and

to then be able to access the related rights and privileges. Rather than there being a series of simple steps to follow in order to attain citizenship, our research findings show that in practice, Tibetans in India who were born within the correct time period in India are still unable to have their status as citizens officially recognized.”39

Het is dan ook nogal overtrokken om, zoals Cedoca doet, uit die beperkte rechtspraak een garantie voor een veralgemeende toegang voor Tibetanen tot justitie en politie af te leiden.

Tot slot kan vastgesteld worden dat veruit de meeste voorzieningen waar Tibetanen op kunnen terugvallen door de CTA georganiseerd en aangeboden worden, met buitenlandse financiering, en dus niet door de Indische overheid zelf. Als ‘reële bescherming’ geïnterpreteerd wordt als een bescherming tegen vervolging, zoals het CGVS lijkt te doen, moet die bescherming in feite beantwoorden aan de wettelijke definitie in artikel 48/5 §2 van de Vreemdelingenwet. De CTA lijkt, bij gebrek aan rechtsprekende en politionele bevoegdheden, evenwel niet aan de daarin opgenomen definitie van bescherming te kunnen voldoen. De centrale vraag moet echter zijn of wat de Indische staat concreet voor de Tibetanen voorziet als een ‘reële bescherming’ gekwalificeerd kan worden. Het is bvb. niet duidelijk waar een Tibetaan terecht kan als hij in een dispuut met de CTA omtrent zijn materiële rechten verzeild zou geraken: kan hij zich dan tot de Indische overheid richten voor rechtsbescherming? De rechten en de status zelf waaraan hij die ontleent, lijken voor een Tibetaan in India in grote mate af te hangen van de welwillendheid van de Tibetaanse administratie. Dit kan op zich bezwaarlijk als een wettelijke garantie tegen willekeur of een ‘reële bescherming’ gedefinieerd worden.

4.3. Bewijslast en -drempel

Om af te sluiten, kunnen een aantal kanttekeningen geplaatst worden bij de bewijslast en -plicht die het CGVS aanneemt bij de toepassing van het eerste land van asiel-principe op India, enerzijds voor wat betreft de mogelijke terugkeer of wedertoelating tot India en anderzijds voor wat betreft de aan- of afwezigheid van een reële bescherming.

a. Wedertoelating

UNHCR heeft zich in het kader van de invoeging van het concept eerste land van asiel in de Vreemdelingenwet uitgesproken over de bewijslast ter zake:

39 Immigration and Refugee Board of Canada, India: Citizenship recognition for Indian-born children of Tibetan refugees in the context of the 22 December 2010 Delhi High Court Ruling; whether it has become procedural or if it requires legal action (2011-August 2013), 15 augustus 2013, http://www.refworld.org/docid/525e4e854.html

22

« Le HCR accueille favorablement l’insertion d’une telle condition dans le projet de loi. Il s’enquiert de connaître les modalités pratiques de la mise en œuvre de cette condition. Le HCR s’interroge en effet sur l’instance compétente pour procéder à la vérification des

garanties de réadmission dans le premier pays d’asile et les modalités pratiques de

cette vérification, étant donné que le demandeur d’asile ne sera généralement pas à

même de le faire. Le HCR recommande de stipuler dans la loi l’instance en charge de la vérification de la réadmission du demandeur d’asile dans un premier pays d’asile. »40

UNHCR hanteert m.a.w. het principe dat minstens het bewijs van de wedertoelating tot het eerste land van asiel door de overheid geleverd moet worden. Er is sprake van een ‘verificatie van garanties’: om aan die bewijsdrempel te voldoen, lijkt een rigoureus geïndividualiseerd onderzoek van de

praktische modaliteiten van terugkeer en wedertoelating in elk dossier vereist te zijn, en dient dit gevoerd te worden door het CGVS (waardoor het dus desgevallend ook zal meewerken aan een in concreto tegenbewijs van dergelijke mogelijkheid tot terugkeer in de praktijk). De motivering van het CGVS die er louter uit bestaat te verwijzen naar algemene informatie betreffende de voorwaardelijke mogelijkheid van terugkeer naar India met een tijdelijk visum en zonder garanties op een langdurig verblijf, volstaat alvast niet om aan deze geïndividualiseerde bewijslast te voldoen.

b. Reële bescherming

Ook de bewijslast voor het bestaan van de andere elementen die een ‘reële bescherming’ in het eerste land van asiel aantonen, ligt bij het CGVS; het eventuele tegenbewijs moet door de asielzoeker geleverd worden. Het is evenwel opvallend dat het CGVS de drempel voor zichzelf hierbij veel

lager legt. Het CGVS verwijst naar de algemene informatie m.b.t. de wettelijke verblijfssituatie van Tibetanen, het ontbreken van refoulement en stipt ook erg summier de socio-economische situatie van Tibetanen aan in India. Die informatie is afkomstig van Cedoca, die daarvoor de CTA als bron bij uitstek aanwendt. Die instantie is, ongetwijfeld terecht, dankbaar voor de Indische gastvrijheid, maar dat brengt met zich mee dat enig voorbehoud te maken valt bij de absolute genuanceerdheid en objectiviteit van haar verklaringen; het zou alvast niet verstandig zijn van de CTA de hand te bijten van wie haar voedt. Als tegenbewijs verwacht het CGVS van de Tibetaanse asielzoeker echter dat hij een geïndividualiseerde gegronde vervolgingsvrees of een reëel risico op ernstige schade in India aantoont. Nochtans is het begrip ‘reële bescherming’ in artikel 48/5 §4 van de Vreemdelingenwet een volledig autonoom concept dat zich onderscheid van de wettelijke definities van vluchtelingen- en subsidiaire bescherming (zie hoger). Zelfs zonder dat er sprake hoeft te zijn van een dergelijke vervolging of risico in het eerste asielland, kan de er geboden overheidsbescherming er wel degelijk te ontoereikend of ondoeltreffend zijn om als ‘reële bescherming’ gekwalificeerd te worden. De Procedurerichtlijn vereist trouwens slechts het aantonen van ‘bijzondere omstandigheden’ als tegenbewijs – “De verzoeker mag de toepassing van het begrip "eerste land van asiel" op zijn bijzondere omstandigheden aanvechten.”

40 UNHCR, Commentaires du Haut Commissariat des Nations Unies pour les réfugiés relatifs aux : - projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers et la loi du 12 janvier 2007 sur l'accueil des demandeurs d'asile et de certaines autres catégories d'étrangers (ci-après « projet de loi monocaméral »), et - projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, et modifiant la loi du 27 décembre 2006 portant des dispositions diverses (ci-après « projet de loi bicaméral »), 29 januari 2013, §§ 66-67, http://www.refworld.org/docid/5114befc2.html

23

Bovendien gaat het CGVS bij Tibetanen steeds uit van hun Chinese nationaliteit en wordt hun vervolgingsvrees ten opzichte van de VRC niet betwist in de asielbeslissingen. Er kan dan niet verwacht worden dat een Tibetaan nogmaals een vervolgingsvrees conform de Vluchtelingenconventie bewijst ten opzicht van India. Hoogstens dient hij het bewijs te leveren voor het ontbreken van een ‘reële bescherming’. Als het CGVS aandringt op een bewijs van vervolging of risico op ernstige schade (volgens de definities uit artikel 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet), dan moet het minstens zelf het bewijs leveren van het bestaan van een bescherming conform de definitie uit artikel 48/5 §2 van de Vreemdelingenwet. Tot slot kan, wat de bewijslast betreft, nog verwezen worden naar de rechtspraak daaromtrent van het Europese Hof van Justitie, die in het arrest M.M. t. Ierland de asielinstanties oplegt actief mee te werken aan de bewijsvoering in asielrecht die in beginsel door de asielzoeker geleverd moet worden (art. 4 Kwalificatierichtlijn), als hij dat om welke reden dan ook niet zelf kan doen:

“Concreet houdt deze op de lidstaat rustende samenwerkingsplicht dus in dat, indien de door de verzoeker om internationale bescherming aangevoerde elementen om welke reden ook niet volledig, actueel of relevant zijn, de betrokken lidstaat in deze fase van de procedure actief met de verzoeker moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het

verzoek kunnen staven. Bovendien heeft een lidstaat mogelijkerwijze gemakkelijker toegang tot bepaalde soorten documenten dan de verzoeker.”41

41 HvJ, arrest van 22 november 2012 in de zaak M. t. Minister Minister for Justice, Equality and Law Reform, Ireland (C-277/11), §66, http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf;jsessionid=9ea7d2dc30db6b0c8925abaf4c52afb38ba26f3ee6de.e34KaxiLc3qMb40Rch0SaxuKc3v0?text=&docid=130241&pageIndex=0&doclang=NL&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=1188398

24

5. Conclusie De toepassing van het concept ‘eerste land van asiel’ door het CGVS op India voor Tibetaanse vluchtelingen werpt een aantal specifieke vragen op.

Ten eerste is absoluut niet duidelijk hoe het begrip juridisch precies gedefinieerd moet worden en onder welke voorwaarden het begrip ‘reële bescherming’ van toepassing is.

Ten tweede brengen aan aantal objectieve rapporten nuances aan bij de positie van het CGVS m.b.t. de registratievoorwaarden van Tibetanen in India, de verlenging van hun verblijfsstatuut, de mogelijkheid van terugkeer naar India, de garanties tegen refoulement naar China, de rechten verbonden aan hun status, alsook aan de absolute objectiviteit van de gesprekspartners die als bron aangewend worden.

De consequenties van het niet in rekening brengen van die vaststellingen is dat de Belgische overheid de toepassing van de Conventie van Genève zou weigeren aan personen die een beschermingsnood hebben en volledig aan de vluchtelingendefinitie voldoen, maar nergens als dusdanig erkend zijn, zonder dat daar uitsluitingsgronden voor aan te halen zijn, en zich aldus tevreden zou stellen met een lager beschermingsniveau voor een specifieke groep vluchtelingen, zonder dat die elders garanties heeft op toegang tot een individuele asielprocedure, een verblijfsstatuut, bescherming tegen refoulement, een gelijke behandeling en basisrechten. Was India een EU-lidstaat geweest, dan was een transfer van een vluchteling ernaartoe onder de Dublinverordening alvast ontoelaatbaar geweest.

India lijkt dan ook de ideale toepassing van het eerste land van asiel-principe om voor de RvV of de RvS een prejudiciële vraag aan het Europese Hof van Justitie uit te lokken over de overeenstemming van de invulling die het CGVS aan artikel 48/4 §5 van de Vreemdelingenwet geeft met artikel 35 van de Procedurerichtlijn en over wat conform het EU-recht onder ‘reële bescherming’ verstaan moet worden.

Tezelfdertijd zou het CGVS vanuit het voorzichtigheidsprincipe, wegens de onduidelijkheid van die wettelijke toepassingsvoorwaarden, de toepassing van het principe op asielaanvragen van Tibetanen uit India beter opschorten tot die duidelijkheid er is – of toch minstens totdat het EHRM zich over de kwestie in de voor hem hangende zaken uitgesproken heeft.

Ondertussen lijken er voor praktijkjuristen die de Tibetaanse asielzoekers bijstaan alvast voldoende elementen voor te liggen om de overwegingen van het CGVS in de weigeringsbeslissingen aan haar motiveringsplicht af te toetsen.

25

Bijlage 1: Brief van Tibet Office, 21 februari

2014

26

27

Bijlage 2: Rapporten met objectieve informatie

over de situatie van Tibetanen in India

Voor verdere verdieping van het onderwerp verwijst het BCHV naar de in deze nota aangehaalde bronnen en een aantal andere interessante rapporten – uiteraard zonder exhaustief te zijn – waarin uitgebreider op (bepaalde aspecten van) het wettelijk statuut, de rechten en de feitelijke situatie van Tibetanen in India ingegaan wordt:

- Caritas International en Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding,

Knelpunten in internationale bescherming, identiteitsdocumenten en vrij verkeer: het voorbeeld van Tibetanen, maart 2012:

http://www.caritas-int.be/sites/default/files/uploads/PDF/VluchtschriftNL/vluchtschrift_maart_2012.pdf

Het rapport focust op de voornaamste aspecten van de Belgische asielprocedure voor Tibetanen: bewijsproblematiek, belang van geloofwaardigheid m.b.t. de reisweg en verblijf in India. Ook wordt de kwestie van de staatloosheid en de erkenningsprocedure in België besproken en worden de verschillende identiteitsdocumenten besproken waarover Tibetanen zouden kunnen beschikken.

- Swiss Federal Department of Justice and Police - Federal Office for Migration, Focus - The Tibetan Community in India, 30 juni 2013:

http://www.ejpd.admin.ch/content/dam/data/migration/laenderinformationen/herkunftslaenderinformationen/asien-nahost/ind/IND-ber-tibetan-community-e.pdf

Cedoca ondernam in maart 2012 een fact finding missie naar India, samen Zwitserse migratie-instanties. Die publiceerde er dit rapport over, aangevuld met uitgebreide informatie uit internationale academische en andere bronnen. De reisweg van Tibetanen naar India, de wettelijke status van Tibetanen in India, hun socio-economische rechten en de reisdocumenten die hen door de Indische overheid afgeleverd kunnen worden, worden erin besproken.

- Organisation Suisse d’Aide aux Réfugiés (OSAR), Chine/Inde : situation des réfugiés tibétains en Inde - Renseignement de l’analyse-pays de l’OSAR, 9 september 2013:

http://www.fluechtlingshilfe.ch/pays-d-origine/asia/inde/chine-inde-situation-des-refugies-tibetains-en-inde

De Zwitserse vluchtelingenorganisatie analyseert drie vragen in dit korte rapport: Wat is de juridische verblijfsstatus van Tibetaanse vluchtelingen in India? – Behouden ze dat statuut als ze het land verlaten? – Is het wettelijk mogelijk om terug te keren naar India na een asielaanvraag ingediend te hebben in Zwitserland?

28

- UN High Commissioner for Refugees (UNHCR), Destination Delhi: A review of the implementation of UNHCR's urban refugee policy in India's capital city, 13 august 2013:

http://www.refworld.org/docid/520a419a4.html

Dit onderzoek van UNHCR’s beleidscel verduidelijkt het ad hoc-vluchtelingenbeleid dat de Indische overheid aanhangt en wat daarvan de consequenties zijn voor wat betreft registratie, documenten, overheidsvoorzieningen en socio-economische situatie van vluchtelingen in de verstedelijkte omgeving (urban refugees) van Delhi. Het rapport focust hoofdzakelijk op nationale vluchtelingengroepen die onder het mandaat UNHCR mandaat vallen, en slechts in beperkte mate op Tibetanen.

- Tibet Justice Center, Tibet ‘s Stateless nationals II : Tibetan Refugees in India, september 2011:

http://www.tibetjustice.org/reports/stateless-nationals-ii/stateless-nationals-ii.pdf

TJC is een onafhankelijke mensenrechtenorganisatie van Angelsaksische academici en juristen. Het publiceerde dit algemeen rapport over de situatie van Tibetanen in India op basis van jarenlang onderzoek. De historische evolutie in het beleid, het wettelijke kader wat betreft verblijfsstatus en nationaliteit worden erin uitgebreid behandeld, naast de feitelijke situatie van de Tibetanen in India en de uitoefening van hun socio-economische en burgerlijke en politieke rechten. In bijlage zijn Indische en Chinese wetgeving en verschillende modellen van verblijfs- en identiteitsdocumenten opgenomen.

TJC biedt ook zijn expertise aan om in individuele asieldossiers de consistentie van de verklaringen van een Tibetaans asielzoeker met algemene patronen van vervolging en onmenselijke behandeling te onderzoeken en te attesteren in een zgn. expert affidavit