26
JAARVERSLAGEN

Importaardewerk in Ezinge. Uitwisseling en sociaal-politieke structuur in de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen

  • Upload
    rug

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

JAARVERSLAGEN

En dan in hun gEhEEl

dE vondstEn uit dE opgravingEn in dE wiErdE EzingE

Annet Nieuwhof (redactie)

Met bijdragen van

Wil van Bommel-van der SluijsHarry HuismanLykke Johansen

Egge KnolSusanne Manuel

Mirjam PostWietske Prummel

Dick StapertSophie Thasing

Tineke B. VolkersInger Woltinge

JAARVERSLAGEN VAN DE VERENIGING VOOR TERPENONDERZOEK 96

2014

Het onderzoek werd mogelijk gemaakt door:

Deze publicatie werd mede mogelijk gemaakt door:

COLOFON

UITGEVER Vereniging voor Terpenonderzoek p/a Groninger Instituut voor Archeologie Poststraat 6 9712ER Groningen

OPMAAK A. NieuwhofDRUK Drukkerij Tienkamp, Groningen (www.drukkerijtienkamp.nl) ABONNEMENTEN Via lidmaatschap vereniging (www.terpenonderzoek.nl)

ISSN 0920-2587ISBN 978-90-811714-6-5

Copyright © 2014 Individual authors

Afbeelding omslag: Henk Helmantel 2014: Wierdevondsten uit Ezinge (© Art Revisited/Henk Helmantel).

Inhoud

vo o r w o o r d 7

1. dE opgravingEn in EzingE En hEt ondErzoEk van hEt vondstmatEriaal 11Annet Nieuwhof

1.1 Voorgeschiedenis 111.2 De opgraving 121.3 Landschap en bewoningsgeschiedenis 171.4 De Odyssee van de vondsten uit Ezinge 191.5 Documentatie en betrouwbaarheid 221.6 Onderzoeksvragen en doel van het materiaalonderzoek 27 Literatuur 28

2. dE gEschiEdEnis van EzingE in schErvEn. handgEvormd aardEwErk van 500 v.c. tot 1500 n.c. 30

Annet Nieuwhof

2.1 Inleiding 312.2 Werkwijze 322.3 Grondstof en fabricage 332.4 Resultaten 362.5 Bewoningsgeschiedenis 1132.6 Aardewerk in rituelen 1192.7 Sociale aspecten van de aardewerkproductie 1212.8 Conclusie 125 Literatuur 126

3. importaardEwErk in EzingE. uitwissEling En sociaal-politiEkE structuur in dE romEinsE tijd En dE vroEgE middElEEuwEn 129

Sophie Thasing en Annet Nieuwhof

3.1 Inleiding 1293.2 Methode 129 3.3 Resultaten 1303.4 Discussie 1373.5 Conclusie 143 Literatuur 144

4. EzingE - hEt romEins aardEwErk 147Tineke B. Volkers

4.1 Inleiding 1474.2 Beschrijving van de in Ezinge gevonden terra sigillata 1494.3 Overig Romeins aardewerk 1574.4 De terra sigillata vondsten van Ezinge in regionaal verband 1574.5 Freaks en verdwaalde schapen 1594.6 Samenvatting en conclusie 160 Literatuur 161

6

5. EzingE - kralEn van glas, barnstEEn En smaragd 163Annet Nieuwhof en Wil van Bommel-van der Sluijs

5.1 Inleiding 1635.2 Kralen per periode 1635.3 Discussie en conclusie 166 Literatuur 168

6. van dichtbij En van vEr. hEt gEbruik van natuurstEEn in EzingE 169Annet Nieuwhof, Harry Huisman, Lykke Johansen, Dick Stapert en Inger Woltinge

6.1 Inleiding 1696.2 Noord-Nederlandse zwerfstenen 1696.3 Geïmporteerde stenen 1786.4 Conclusie 180 Literatuur 182 Catalogus vuursteen 183

7. EzingE: mEtaal uit EEn opgraving zondEr dEtEctor 187Egge Knol

7.1 Inleiding 1877.2 De voorwerpen 1897.3 Betekenis van het metaal in Ezinge 195 Literatuur 196 Catalogus metaal 198

8. dE diErEn uit dE opgravingEn van van giffEn in EzingE 207Wietske Prummel, Susanne C.J. Manuel en Mirjam Post

8.1 Inleiding 2078.2 De dierlijke resten 2098.3 Discussie 2228.4 Conclusie 229 Literatuur 229 Bijlagen 232 9. gravEn En bottEn. mEnsElijkE rEstEn in EzingE 238

Annet Nieuwhof

9.1 Inleiding 2399.2 Resten uit de vroege middeleeuwen en daarna 2399.3 IJzertijd en Romeinse tijd 2409.4 Graven uit de ijzertijd en de Romeinse tijd in Ezinge 2419.5 Losse menselijke botten 2459.6 Conclusie 249 Literatuur 250 Catalogus menselijke resten 252

“Ik zal hierover slechts een enkel woord zeggen, het beter achtend ze in het volgend verslag, tegelijk met de resultaten van het voortgezette onderzoek, uitvoeriger en dan in hun geheel te behandelen.”

A.E. van Giffen, Jaarverslagen van de Vereniging voor Terpenonderzoek 9-10, 1926, 18.

Voorwoord

In 2011 financierde de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een onder-zoeksproject met de naam De grondsporen van het Ezinge; datering en interpretatie. Het was een zogenaamd Odyssee-project, bedoeld voor het alsnog uitwerken van oud, ongepubliceerd archeolo-gisch onderzoek. Het onderzoek richtte zich op het vondstmateriaal uit de opgravingen in Ezinge die door prof. A.E. van Giffen werden uitgevoerd tussen 1923 en 1934. Het bestuur van de Vereniging voor Terpenonderzoek is verheugd dat het u de resultaten van dit onderzoek nu, precies 80 jaar na het laatste opgravingsjaar, kan presenteren in dit 96ste Jaarverslag.

Het materiaalonderzoek zelf kon in 2011 worden afgerond, maar de uitwerking van de vele gegevens die het onderzoek opleverde duurde aanzienlijk langer. Enkele deelstudies verschenen al in Engelstalige vakpublicaties. Dit Nederlandstalige overzicht van het volledige materiaalonderzoek bestaat uit hoofdstukken van verschillende lengte, die elk een materiaalcategorie behandelen. Omdat het materiaalonderzoek nog maar de eerste stap is op weg naar volledige uitwerking, worden de resul-taten van de verschillende deelonderzoeken hier niet samengevat in een synthese.

Eén voorzichtige conclusie kan hier alvast wel worden prijsgegeven: Ezinge was waarschijnlijk geen onbetekenend wierdedorpje, maar een regionaal, bestuurlijk centrum, in elk geval in de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. De aanwijzingen daarvoor bestaan uit hoge percentages drinkbekers in de midden-Romeinse tijd en Schalenurnen in de volksverhuizingstijd, doorgaande bewoning in de 4e eeuw n.C., een hoog percentage geïmporteerd, Merovingisch draaischijfaardewerk, en een aantal bijzondere goudvondsten: twee gouden munten (solidi) uit de 4e eeuw en een met almandijn ingelegde zwaardknop uit het begin van de 7e eeuw n.C.

Het is, toegegeven, niet veel om zo’n conclusie op te baseren. Er is dan ook nog veel meer onder-zoek nodig. Het Odyssee-project was een noodzakelijke voorwaarde voor het volgende stadium: het onderzoek van de huisplattegronden, de nederzettingsstructuur en de bewoningsgeschiedenis van Ezinge. Voor dat vervolgonderzoek zijn nu dateringen beschikbaar en een overzicht van de vondsten uit grondsporen. Hopelijk zal het onderzoek in de nabije toekomst kunnen worden voortgezet.

Dit boek is een mijlpaal in het bestaan van de Vereniging voor Terpenonderzoek en in het Ezinge-onderzoek. Hiermee wordt eindelijk de belofte ingelost die impliciet werd gedaan toen Van Giffen met morele en financiële steun van de Vereniging zijn onderzoek in Ezinge begon. En dan in hun geheel, de titel van dit boek, verwijst naar het citaat van Van Giffen bovenaan dit voorwoord. Aanvankelijk, zoals blijkt uit dit citaat, was hij van plan om de resultaten als geheel te publiceren, maar naarmate de tijd voortschreed en de schaal van de opgravingen toenam, raakte dat voornemen op de achtergrond. Hij slaagde er niet in de resultaten van het onderzoek in Ezinge volledig te publiceren.

Van Giffen had niet de beschikking over digitale databases die voor de verwerking van zoveel gegevens onontbeerlijk zijn, en hij miste bovendien de kennis over het vondstmateriaal, in het bijzonder het handgevormd aardewerk, waarover wij tegenwoordig beschikken. Het is alleen al daarom goed te begrijpen dat het indertijd niet tot volledige uitwerking en publicatie kwam. Dat heeft tot gevolg dat de kennis over het verleden die we aan de opgravingen in Ezinge hebben overgehouden in feite gering is. Alleen over de huizen uit de ijzertijd en de Romeinse tijd weten we sinds Ezinge heel wat meer. De betekenis die binnen de Nederlandse archeologie aan de opgravingen in Ezinge wordt gehecht, heeft echter vrijwel mythische proporties aangenomen. Door deze publicatie worden de opgravingen in de wierde Ezinge terug in de realiteit geplaatst.

De schilder Henk Helmantel schilderde voor de expositie Helmantel: Oudheden en erfgoed als inspi-ratie in het museum Wierdenland te Ezinge in 2014 twee stillevens, waarvoor aardewerk uit Ezinge

Voorwoord

8

model stond. Een van die schilderijen is afgebeeld op de omslag van dit boek. Het is niet zomaar een afbeelding van een paar oude potten, maar een groepsportret. In dit portret is de hele geschiedenis van het aardewerk zichtbaar: de vormen, de kleur en de vlekken die tijdens het bakken van de potten zijn ontstaan, vingertopindrukken op een rand, roetvlekken op kookpotten, het heel lichtroze van een door en door verbrande bakplaat, breuklijnen en zelfs geverfde gips van de restauratie die na de opgraving werd uitgevoerd. Dit aardewerk heeft persoonlijkheid en een huid. Het schilderij licht het aardewerk uit, waardoor je het beter ziet dan op een archeologische aardewerktekening of op een foto. Zelfs het aanraken van een pot maakt niet zo veel indruk. Het schilderij laat zien dat het verleden via deze potten weliswaar nog aangeraakt kan worden, maar tegelijk ook mysterieus en ongrijpbaar is. Dat is iets wat kunst kan doen.

Dit boek probeert het verleden dichterbij te halen in een reeks van materiaalstudies. Daarbij heb-ben we geprobeerd om via het materiaal dichter bij de mensen te komen die de voorwerpen gemaakt en gebruikt hebben. Toch blijft de ongrijpbaarheid. De nieuwe inzichten in het leven van de bewoners van Ezinge, die deze studie heeft opgeleverd, kunnen nooit meer zijn dan hypotheses die we door nieuw onderzoek misschien ooit weer moeten laten varen of aanpassen. Dat is nu eenmaal hoe de wetenschap werkt.

Ik bedank Henk en Babs Helmantel voor hun toestemming voor het gebruik van het schilderij voor de omslag van dit boek. Ik bedank ook NWO, het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen, het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis en het Groninger Museum, die dit onderzoek financieel en praktisch mogelijk hebben gemaakt, het project Land van Ontdekkingen, waardoor ik ook in 2012 nog aan het project kon werken, en het museum Wierdenland te Ezinge dat in 2012 de tentoonstelling Ezinge in scherven en botten; de archeologische vondsten van Van Giffen onder de loupe mogelijk maakte. De rechten van de opgravingsfoto’s en de veldtekeningen uit Ezinge die in deze uitgave zijn gebruikt, berusten bij het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG/GIA).

Wij begonnen dit project met een klein groepje onderzoekers: behalve ikzelf waren dat Wietske Prummel, Egge Knol en Tineke Volkers. In de loop van 2011 hebben ook anderen belangeloos, maar gedreven door enthousiasme, deelstudies uitgevoerd: Wil van Bommel-van der Sluijs, Harry Huisman, Lykke Johansen, Dick Stapert en Inger Woltinge. Enkele studenten namen een deel van het onderzoek voor hun rekening in het kader van hun studie: Susanne Manuel, Mirjam Post en Sophie Thasing.

Ernst Taayke en Michiel Rooke van het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis hebben vele uren gestoken in het tevoorschijn halen van vondsten en het lokaliseren van vermiste voowerpen. Zelfs een compleet paardengraf, waarvan de verbijfplaats lange tijd onbekend was, hebben zij nog vlak voor het verschijnen van dit boek weten terug te vinden.

In de loop van het project hebben ook vele anderen op allerlei manieren een bijdrage geleverd: Marcella Blom, Siebe Boersma, Frans Geubel, Hella Hollander, Anko Immink, Mirjam Los-Weijns, Kirsten van der Ploeg, Gert van Oortmerssen, Daan Raemaekers, Bert Tuin, het bestuur en de medewer-kers en de vrijwilligers van het Museum Wierdenland te Ezinge. De vele stimulerende discussies met de leden van het Terpencentrum van de Rijksuniversiteit Groningen waren belangrijk voor de inhoud van dit boek.

Deze publicatie kon tot stand komen dankzij financiële ondersteuning door het Groninger Huis voor de Cultuur, de Stichting Nederlands Museum voor Anthropologie en Praehistorie (SNMAP) en de gemeente Winsum.

Annet Nieuwhof

Importaardewerk in Ezinge. Uitwisseling en sociaal-politieke structuur in de Romeinse

tijd en de vroege middeleeuwen

Sophie Thasing en Annet Nieuwhof

3

1 . I n l e I d I n g

Tijdens de opgravingen 1923-1934 in Ezinge is niet alleen veel handgevormd aardewerk gevonden, maar ook een beperkte hoeveelheid draaischijfaardewerk. Het is afkomstig uit grondsporen die dateren vanaf de mid-den-Romeinse tijd. Aan terra sigillata en ander Romeins importaardewerk uit Ezinge is een afzonderlijk deelon-derzoek gewijd.1 Het overige draaischijfaardewerk uit Ezinge wordt hieronder besproken.

Draaischijfaardewerk uit Noord-Nederlandse opgra-vingen is nog weinig onderzocht en gepubliceerd. De herkomst en datering van het zogenaamde terra nigra-achtige aardewerk zijn nog altijd onzeker. Voor het Merovingische draaischijfaardewerk geldt dat er nau-welijks overzichten uit nederzettingen beschikbaar zijn. Om die reden moet voor determinaties gebruik worden gemaakt van typologieën die zijn gebaseerd op graf-vondsten uit het Duitse Rijnland. Uit nog ongepubliceerd draaischijfaardewerk uit de terpopgraving Wijnaldum-Tjitsma (1991-1993) blijkt dat de dateringen hiervan op grond van de context redelijk goed overeenkomen met de Rijnlandse dateringen.2 Uit de contextdateringen op grond van het handgevormd aardewerk en de stratigrafie zal moeten blijken of dat ook geldt voor Ezinge.

Het draaischijfaardewerk uit Ezinge is vrijwel zeker niet lokaal gemaakt en moet dus zijn geïmporteerd. Wanneer de herkomst bekend is, kunnen supraregionale netwerken en contactroutes worden gereconstrueerd. Draaischijfaardewerk vormt een veel kleinere vondst-categorie dan handgevormd aardewerk. Het vormde kennelijk maar een klein deel van het huisraad vanaf de Romeinse tijd. Men kan zich afvragen waarom het draaischijfaardewerk eigenlijk naar Ezinge is gehaald of gebracht; de inwoners van Ezinge produceerden immers tot in de late middeleeuwen zelf handgevormd aardewerk. Het doel van dit onderzoek is meer inzicht

1 Zie Volkers, hoofdstuk 4 deze bundel..2 Voor dit onderzoek stelden Jan de Koning en Danny Gerrets hun nog ongepubliceerde overzicht van het draaischijfaardewerk uit Wijnaldum beschikbaar (Gerrets & De Koning ongepubl.; De Ko-ning in voorber.).

te verkrijgen in de rol die draaischijfaardewerk speelde in het bestaan van de wierdebewoners. Bovendien maakt het duidelijk wat het belang is van draaischijfaardewerk bij het onderzoek naar samenlevingen.

2 . Me t h od e

Naast het opgravingsvondstnummer (vnr.) kreeg elke afzonderlijke pot een eigen individunummer (id.), in volgorde van onderzoek. Een aardewerkindividu bestaat uit alle scherven die behoren tot dezelfde pot. Een vol-ledig nummer van een aardewerkindividu is een com-binatie van het vondstnummer en individunummer (bv. 194-87). Omdat de vondstnummers tot en met 108 in Ezinge meerdere keren zijn uitgegeven, worden bij die lage nummers ook het jaar en de maand van inschrij-ving vermeld. Enkele aardewerk individuen zonder vondstnummer hebben alleen een individunummer. De verschillende eigenschappen van het aardewerk, zoals de kleur, het baksel (de hardheid, het type en de mate van fijnheid van de magering), afmetingen, de afwerking van het oppervlak (ruw-glad/gepolijst) en de versiering, zijn vastgelegd per aardewerkindividu.

Het materiaal is gedetermineerd en gedateerd op basis van verschillende publicaties. Een deel van het draaischijfaardewerk uit Ezinge behoort tot het zoge-naamde terra nigra-achtige aardewerk. Het is voor Noord-Nederland voor het eerst beschreven door Van Es in zijn publicatie over Wijster, later door Galestin voor Wijnaldum en Midlaren-De Bloemert.3 Belangrijke standaardwerken over de vroegste vormen van ruwwan-dig aardewerk zijn de publicaties van Unverzagt (1916) en Oelmann (1914). Deze beschrijven het aardewerk uit Romeinse castellae. De meeste andere publicaties behandelen alleen materiaal uit graven. Een voorbeeld hiervan is de publicatie van Pirling et al. (2003) over de grafvelden te Krefeld-Gellep (Duitsland), waarin de vormenvariatie uit deze vroegste periode in de

3 Van Es 1967; Galestin 1999 (Wijnaldum), 2008 (Midlaren-De Bloemert).

130

Thasing en Nieuwhof

midden-Romeinse tijd in beeld wordt gebracht. Het overzicht van aardewerkvondsten in het productie-centrum Mayen door Redknap (1999) draagt bij aan een beter begrip van zowel vroeg als later ruwwandig aardewerk.

Böhner legde de basis voor de typologische inde-ling van laat-Romeins en Merovingisch aardewerk aan de hand van grafvondsten uit het beneden Rijnland (Duitsland).4 In de afgelopen decennia is deze indeling aangevuld, nauwkeuriger gedateerd en deels herzien. De meest actuele typologie is te vinden in de publicaties van Siegmund.5 Voor het identificeren van Karolingisch aardewerk en laat- en post-middeleeuws aardewerk is gebruik gemaakt van verschillende publicaties.6

De typologische indeling van laat-Romeins en Merovingisch importaardewerk uit de terpopgraving Wijnaldum-Tjitsma is ook voor de determinatie van draaischijfaardewerk uit Ezinge geschikt gebleken.7 Gerrets en De Koning hebben veelal bestaande aarde-werktypen onderverdeeld en gedateerd op basis van de stratigrafie van Wijnaldum. Indien mogelijk zijn daarom de type-aanduidingen van Gerrets en De Koning gebruikt voor het aardewerk uit de Merovingische peri-ode, in de hoop dat publicatie van hun typologie deze aanduidingen te zijner tijd voor iedereen toegankelijk zal maken.

4 Böhner 1958.5 Siegmund 1998; Nieveler & Siegmund 1999.6 Van Es & Verwers 1980, 2009; Verhoeven 1998; Bartels 1999; Gawronski et al. 2012.7 Gerrets & De Koning, ongepubliceerd.

3 . R e s u l t a t e n

3.1 Inleiding

In het aardewerk zijn 79 individuen met een totaalge-wicht van 7,9 kilo onderscheiden. Van de 79 verschil-lende aardewerkindividuen hebben er 16 een bodem, 24 een rand of fragmenten daarvan en 32 individuen bestaan uitsluitend uit wandfragmenten (tabel 1). Van zes individuen zijn verschillende rand-, wand- en bodemfragmenten aanwezig. In een enkel geval is alleen een steel overgebleven. Hieronder worden de verschil-lende aardewerksoorten en typen behandeld per tijds-eenheid (tabel 2).

Opvallend is het hoge percentage individuen met rand- of bodemfragmenten, terwijl bij compleet vaat-werk het overgrote deel van het oppervlak gewoonlijk bestaat uit wand. Deze oververtegenwoordiging van onderdelen waarvan de vorm is af te leiden, is onge-twijfeld niet veroorzaakt door de manier van afvalschei-ding van de terpbewoners, maar het gevolg van bewuste selectie door de opgravers. Veel wandfragmenten die tijdens de opgraving niet aan een bodem of rand konden worden gepast, zijn kennelijk niet meegenomen. Een soortgelijk patroon is herkenbaar in het inheemse, hand-gevormde aardewerk en ook het botmateriaal is selectief

verzameld, getuige het opmerkelijk hoge aantal werktuigen van bot.8

Niet alleen door de selectieve verza-melwijze is materiaal voor het onderzoek verloren gegaan, maar ook door de loca-tie van de opgraving ontbreekt informatie. De opgraving concen treerde zich in het centrum van de wierde, waar bewonings-resten uit de ijzertijd en de Romeinse tijd volop aanwezig waren. In de vroege mid-deleeuwen bevond de nederzetting zich niet langer in het centrum van de wierde, maar daarbuiten, op de flank, in het deel van de wierde dat commercieel werd afge-graven.9 Nederzettingssporen die daarbij aan het licht kwamen, zijn veelal ongedo-cumenteerd vergraven. Een relatief groot aantal middeleeuwse vondsten moet hier-door verloren zijn gegaan.

Ook na de opgraving zijn nog gege-vens verdwenen. Een deel van het aar-dewerk is na de opgraving gerestaureerd. Daarna was het jarenlang opgeslagen. Scherven met lijmresten tonen aan dat gerestaureerd aardewerk soms weer uit

8 Zie de betreffende bijdragen in deze bundel.9 Van Giffen 1936; zie ook fig. 12 in hoofdstuk1 in deze bundel.

Tabel 2. Het in Ezinge gevonden draaischijfaardewerk per periode.

datering (n.C.) aantalRomeinse tijd, 100-ca. 530 9

Merovingische periode, ca. 450-750 45

Overgangsperiode Merovingisch-Karolingisch, ca. 675-775 10

Karolingische periode, ca. 750-900 7

Ottoonse periode en later, vanaf ca. 900 8

Totaal 79

Tabel 1. Overzicht van het onderzochte draaischijfaardewerk uit Ezinge, per soort fragment.

fragment aantal aardewerkindividuen %

Rand 24 30,4

Steel 1 1,3

Wand 32 40,5

Bodem 16 20,3

Meer dan één soort fragment 6 7,6

Totaal 79 100

131

Importaardewerk in Ezinge

elkaar is gevallen; daarbij zijn fragmenten zoek geraakt. Hetzelfde gebeurde overigens ook met handgevormd aardewerk.

3.2 Romeinse tijd: terra nigra-achtig aardewerk

Naast terra sigillata en ander importaardewerk uit het Romeinse Rijk werd in de Romeinse tijd terra nigra-achtig aardewerk ingevoerd in Ezinge. Terra nigra-ach-tig aardewerk is een overkoepelende term voor blauw-grijs draaischijfaardewerk, waarin zowel invloeden van Romeinse aardewerk als van de inheemse, Germaanse aardewerktraditie herken baar zijn. De herkomst van dit aardewerk is onzeker en de naamgeving van dit redu-cerend gebakken aardewerk kan per publicatie verschil-len. In eerste instantie werd het aangeduid als Belgische waar.10 Later raakten andere benamingen in zwang, gebaseerd op de gepostuleerde herkomst van het aar-dewerk, zoals kustaardewerk, Waaslands aardewerk en meest recent Low Lands ware I en Batavian grey ware.11 Omdat geen onbetwistbare bewijzen van productiecen-tra voor handen zijn, wordt hieronder de verzamelnaam

“terra nigra-achtig” aangehouden.De verspreiding van het aardewerk concentreert zich

rond de Romeinse limes, maar het komt ook veelvuldig

10 Holwerda 1941. Holwerda 1941.11 Van Kerckhove 2009, 127; �ollins Van Kerckhove 2009, 127; �ollins et al. 2009, 181-184.

voor in het vrije Germanië. Regionale verschillen in het terra nigra-achtig aardewerk doen vermoeden dat pro-ductiecentra hun eigen afzetgebied voorzagen van dit aardewerk.12 Hermsen voert bijvoorbeeld aannemelijke argumenten aan voor productie in Salland.13 Helaas ont-breken zowel daar als op andere veronderstelde produc-tieplaatsen overtuigende aanwijzingen, zoals ovens die kunnen worden geassocieerd met misbaksels.14

Ten noorden van de Rijn bestaan de terra nigra-achtige vormen voornamelijk uit voetbekers. Met name in Noord-Nederland lijkt een groot deel van de voetbe-kers sterk op lokaal vervaardigde, handgevormde bekers (situlae).15 Dat geldt ook voor het terra nigra-achtige aardewerk uit Ezinge. Of de terra nigra-achtige bekers lokale pottenbakkers inspireerden tot deze vormen of andersom, is onduidelijk. Het is onwaarschijnlijk dat dit draaischijfaardewerk in het terpen- en wierden-gebied werd gepro duceerd; het aandeel in het gehele assemblage nederzettingsaardewerk is daarvoor te klein. Dat geldt overigens voor al het hier besproken draaischijfaardewerk.

Alle gedetermineerde vormen uit Ezinge (tabel 3) zijn trechtervormige bekers, op één uitzondering na, 679-11 (fig. 1). Dat is een fragment in een afwijkend

12 Galestin 2008, 332; 333. Galestin 2008, 332; 333.13 Hermsen 2007, 128-131. Hermsen 2007, 128-131.14 Sier 1999, 94-95. Sier 1999, 94-95.15 Zie bv. fi g. 26 (type K5b) in het hoofdstuk over handgevormd Zie bv. fig. 26 (type K5b) in het hoofdstuk over handgevormd aardewerk, deze bundel.

Fig. 1 Terra nigra-achtig aardewerk in Ezinge. 574-59: secundair doorboorde bodem. Schaal 1:3. Tek./foto’s: auteurs.

132

Thasing en Nieuwhof

baksel, afkomstig van een kom van een type dat ook is aangetroffen in Wijnaldum, in een context uit het begin van de 4e eeuw.16 Deze datering is in overeenstemming met de contextdatering van het fragment uit Ezinge.

Van de vijf bekers kunnen er twee worden toege-schreven aan het type Chenet 342. De Chenet 342 wordt vaak beschouwd als een gidsartefact voor de 4e eeuw, maar het type komt waarschijnlijk al voor vanaf het begin van de 3e eeuw en is tot in de 5e eeuw in gebruik.17 Van het overige terra nigra-achtige aardewerk is in slechts één geval een kleine randscherf aanwezig (829-63). De andere zijn alleen door bodem- en wandscher-ven vertegenwoordigd. Eén van de bodems, 574-59 (fig. 1), heeft een secundaire doorboring, waarvan de functie onbekend is. Dergelijke voetbekers werden waarschijn-lijk al in de 2e eeuw geproduceerd.18 Deze vroege date-ring wordt ondersteund door de contextdatering van 1168-43 (fig. 1), die is gevonden met een aanzienlijke hoeveelheid aardewerk uit de 1e en begin 2e eeuw.

3.3 Merovingische periode (ca. 450-750)

3.3.1. Typologie

In het Merovingische draaischijfaardewerk uit Ezinge zijn typen gedetermineerd die zijn beschreven door Gerrets en De Koning, op basis van het materiaal en de fasering van de opgravingen in Wijnaldum-Tjitsma.19 De verschillende typen die zij hebben onderscheiden, wor-den aangegeven met afkortingen. Alle typen van Gerrets en De Koning die in Ezinge zijn herkend, vallen in hun categorie “M”, die een laat-Romeinse of Merovingische datering aangeeft. Draaischijf aardewerk wordt ver-volgens aangeduid met een W (van wheelturned). De afkortingen bevatten per type ook informatie over de

16 Galestin 1999, 158, fi g. 2 (w91/4615). Galestin 1999, 158, fig. 2 (w91/4615).17 Hermsen 2007, 127; Lanting & Van der Plicht 2010, 99-100. Hermsen 2007, 127; Lanting & Van der Plicht 2010, 99-100.18 Nieuwhof 2008, 130; Lanting & Van der Plicht 2010, 99; 2012, 16. Nieuwhof 2008, 130; Lanting & Van der Plicht 2010, 99; 2012, 16.19 Gerrets & De Koning, ongepublceerd. Gerrets & De Koning, ongepublceerd.

vermeende functie of vorm en de datering van het aarde-werk. Typen daarbinnen zijn onderscheiden met een let-ter en subtypen met een cijfer. De keuze voor een indeling naar functie kan verwarrend zijn. Overwegend ruwwan-dige en betrekkelijk grote potten binnen hun typologie, waaronder de typen die zijn herkend in het materiaal van Ezinge, zijn aangeduid als kookpot (I). Deze categorie bestaat voor een groot deel uit verschillende zogeheten Wölbwand-potten. Gerrets en De Koning merken daar-bij op dat de functie van kookpot niet per se verbonden hoeft te zijn geweest aan elke pot van dit type. De als kookpot aangemerkte typen verschillen onderling nogal in omvang. Sommige zijn qua grootte vergelijkbaar met biconische potten (knikwandpotten), die als aparte cate-gorie worden onderscheiden en waaraan blijkbaar geen kookfunctie wordt toegeschreven.

3.3.2. Ruwwandig aardewerk

Ruwwandige aardewerk voelt ruw aan, omdat de klei is gemagerd met veel zand. Vermoedelijk komt het vooral uit Mayen en omgeving, in het Duitse Rijngebied, maar ook op andere plaatsen kan dit aardewerk zijn gepro-duceerd. In Nederland zijn aanwijzingen voor de pro-ductie van ruwwandig aardewerk gevonden in de buurt van Nijmegen (Beek/Ubbergen), in Kessel/Hout en in Maastricht.20

Hoewel in Mayen het zwaartepunt van ruwwandig aardewerk ligt bij de vroegmiddeleeuwse productie, is het niet onmogelijk dat een aantal individuen uit Ezinge uit de Romeinse tijd dateert. Ruwwandig aardewerk werd in Mayen geproduceerd vanaf het einde van de 3e eeuw, op andere plaatsen in het Duitse Rijngebied zelfs al in de 2e eeuw.21 Romeins en Merovingisch ruwwandig aardewerk verschillen onderling vooral in de vorm en de wijdte van de rand ten opzichte van de rest van de pot. De buik van Romeins ruwwandig aardewerk is doorgaans boller dan van Merovingisch aardewerk, en de potten

20 Verhoeven 1993, 65. Verhoeven 1993, 65.21 Redknap 1999, 57. Redknap 1999, 57.

Tabel 3. Terra nigra-achtig aardewerk in Ezinge.

vnr.-id. fragment type datering (n.C.) datering context (n.C.)

163-79 bodem beker 2e-begin 5e eeuw 2e-3eeuw

574-58 bodem beker 2e-begin 5e eeuw 3e eeuw

574-59 bodem beker 2e-begin 5e eeuw 3e eeuw

1168-43 bodem beker 2e-begin 5e eeuw 2e eeuw

4-9 rand/wand beker �henet 342 eind 3e-5e eeuw 4e-5e eeuw

878-60 rand beker �henet 342 eind 3e-5e eeuw 3e-5e eeuw

679-11 rand kom 4e eeuw 3e-4e eeuw

829-63 rand indet 2e-begin 5e eeuw 4e-5e eeuw

133

Importaardewerk in Ezinge

Tabel 4. Ruwwandig draaischijfaardewerk uit de Merovingische periode in Ezinge. Alle onderstaande typen zijn Wölbwand-potten. GK: type uit de ongepubliceerde typologie van Wijnaldum door Gerrets en De Koning, met de dateringen op grond van de Wijnaldum-stratigrafie.

vnr.-id. fragment type datering (n.C.) datering context (n.C.)

160-68 rand GK MWIG1 6e-7e eeuw ca. 500

194-35 compleet profiel Pot met dekselgeul, GK MWIA2 tweede helft 5e-7e eeuw tweede helft 5e eeuw

233-57 rand GK MWIF4 6e eeuw 5e eeuw

334-38 rand GK MWIG1 6e-7e eeuw ?

471-32 rand/wand GK MWIG1 6e-7e eeuw ?

567-4 rand GKWIE4 6e eeuw 5e-6e eeuw

599-6 bijna compleet GK MWIG1 6e-7e eeuw 5e-7e eeuw

616-76 rand GK MWIF3 6e eeuw vroege middeleeuwen

685-21 rand/wand GK MWIE2c 6e eeuw 5e-6e eeuw

685-23 rand/wand GK MWIE2b 6e-begin 7e eeuw 5e-6e eeuw

685-24 rand/wand GK MWIE2/3 6e-begin 7e eeuw 5e-6e eeuw

736-37 rand GK MWIE2c 6e eeuw 4e eeuw

760-39 rand GK MWIA4 550-650 ca. 700

1610-71 rand GK MWIA4 550-650 6e-7e eeuw

1610-73 rand GK MWIA4 550-650 6e-7e eeuw

zijn overwegend nauwmondig. Veel Merovingische potten zijn tonvormig. Ze zijn wijdmondiger en heb-ben in verhouding een minder bol lichaam met steilere wanden dan veel aardewerk in de voorgaande periode en de latere Karolingische periode. In tegenstelling tot Merovingische ruwwandige aardewerk, heeft ruwwan-dig aardewerk uit de laat-Romeinse tijd vaak duidelijke draairingen aan de binnenzijde van de wand.22

Laat-Romeins ruwwandig aardewerk wordt boven de grote rivieren nauwelijks aangetroffen. In de noor-delijke helft van Nederland is slechts een klein aantal vindplaatsen bekend, waarvan de meest noordelijke in Overijssel. Dat maakt de import van ruwwandig aarde-werk naar Ezinge in de laat-Romeinse tijd minder waar-schijnlijk. In de Merovingische periode komt ruwwan-dig aardewerk ook boven de rivieren voor, met name in de noordelijke kustprovincies. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat deze verspreidingsgebieden van ruw-wandig laat-Romeins en Merovingisch aardewerk zijn gekarteerd in de jaren 1990 en dus niet de actuele stand van het onderzoek vertegenwoordigen.23 Op basis van de vorm past geen van de gedetermineerde ruwwandige vormen uit Ezinge in de vroege productieperiode van dit aardewerk. Eén ruwwandige scherf uit Ezinge, 736-37 (fig. 2) is afkomstig uit een context die op grond van ruim 9 kg handgevormd aardewerk gedateerd wordt in de 4e eeuw.24 De vorm van de rand is echter vrijwel zeker vroegmiddeleeuws. Tot hetzelfde vondsnummer

22 Redknap 1999, 59; 68. Redknap 1999, 59; 68.23 Redknap 1999, 347 (Abb. 101); 350 (Abb. 102). Redknap 1999, 347 (Abb. 101); 350 (Abb. 102).24 In tegenstelling tot andere terpen en wierden bleef Ezinge be- In tegenstelling tot andere terpen en wierden bleef Ezinge be-woond in de 4e eeuw; zie Nieuwhof 2013.

behoort ook een scherf van een kan uit de 12e of 13e eeuw. Mogelijk zijn deze beide scherven afkomstig uit een latere ingraving in het grondspoor, die tijdens de opgraving niet is herkend.

Al het gedetermineerde ruwwandige aardewerk van Ezinge uit de Merovingische periode bestaat uit Wölbwand-potten (tabel 4). Dit zijn wijdmondige potten met relatief steile wanden, soms iets gebold, en geken-merkt door een “kommavormige”-rand. Daaronder bevindt zich een min of meer tonvormige pot met een dekselgeul, die afkomstig is uit een context uit de tweede helft van de 5e eeuw (194-35, fig. 2). De vorm is een voortzetting van een laat-Romeins ontwerp, waar-bij bolle potten werden voorzien van een dekselgeul. Potten met een dekselgeul werden in Mayen geprodu-ceerd van de 5e tot de 7e eeuw. Wölbwand-potten komen nog voor tot in het begin van de 8e eeuw, zowel in de pottenbakkersnederzetting Mayen als elders in graven.25 Dergelijke late typen zijn in Ezinge niet aangetroffen. De vroegste exemplaren daar (o.a.160-68, fig. 2) dateren op grond van geassocieerd aardewerk vermoedelijk uit het begin van de 6e eeuw.

Binnen het ruwwandige draaischijfaardewerk van Ezinge zijn vormen onderscheiden uit de typologie van Gerrets en De Koning (zie boven). De pot met deksel-geul kan worden gedefinieerd als type MWIA2.26 Drie randen die zijn herkend als type MWIA4 (1610-71,

25 Redknap 1999, 28, 72, 180-181, 198; Nieveler & Siegmund 1999, Redknap 1999, 28, 72, 180-181, 198; Nieveler & Siegmund 1999, 12.26 Gerrets & De Koning, ongepubliceerd. Omdat type MWIA2 aan- Gerrets & De Koning, ongepubliceerd. Omdat type MWIA2 aan-toonbaar niet is gebruikt als pot met dekselgeul, is deze hier onder de Wölbwand-potten geschaard (tabel 5).

134

Thasing en Nieuwhof

Fig. 2 Ruwwandig aardewerk uit Ezinge. Schaal 1:3. Tek./foto’s: auteurs.

135

Importaardewerk in Ezinge

Fig. 3 Knikwandpotten uit Ezinge. Schaal 1:3. Tek./foto’s: auteurs.

Fig. 4. Draaischijfaardewerk uit de periode 675-775: 632/441-16, scherven van een Gittermuster-kan; 503-17, deel van een Gittermuster-pot. Bol-pot uit de Karolingische periode (id. 28). Schaal ca. 1:3. Foto’s: auteurs.

136

Thasing en Nieuwhof

-73 en 760-39, fig. 2) lijken op randen van potten met dekselgeul. Waar de vrij diepe geul in de rand van type MWIA2 lijkt te zijn ontworpen om een deksel in op te vangen, wordt dit bij de drie randen van MWIA4 ech-ter verhinderd door weinig diepte van de slechts lichte kromming in de rand. De niet-functionele randen van MWIA4 kunnen waarschijnlijk als een typologisch rudiment van oudere, functionele dekselgeulen worden beschouwd. De MWIA2 die in Ezinge is aangetroffen, is overigens aan de bovenkant van de rand smaller dan de dekselgeul, waardoor ook deze niet functioneel zal zijn geweest. Sporen van gebruik van de geul ontbreken. Waarschijnlijk is dit een laat exemplaar van het type. Mogelijk is hij gelijktijdig met Wölbwand-potten uit de 6e eeuw.

3.3.3. Gladwandig aardewerk

De zogenaamde knikwandpotten behoren tot het glad-wandige aardewerk uit de Merovingische periode. Dit aardewerk is met minimaal acht individuen vertegen-woordigd (tabel 5); drie scherven ondetermineerbaar gladwandig aardewerk zijn waarschijnlijk ook van knik-wandpotten. De acht individuen hebben een horizontale versiering op het bovenste gedeelte van de wand, zoals gebruikelijk bij knikwandpotten. Radstempelversiering met geometrische motieven komt op drie potten voor. Dit soort decoratie is waarschijnlijk overgenomen van laat terra sigillata-aardewerk met geometrische rad-stempelversiering, dat overigens eveneens in Ezinge is aangetroffen.27 De reducerend gebakken knikwandpot-ten staan in de traditie van het terra nigra-achtige aar-dewerk28; de vorm is ook verwant aan de handgevormde Schalenurnen uit de 4e en 5e eeuw.29 De geknikte wand was een kenmerk van verschillende soorten handge-vormd aardewerk die aan de knikwandpotten vooraf gingen.

27 Zie Volkers, deze bundel hoofdstuk 4. Zie Volkers, deze bundel hoofdstuk 4.28 Nieveler & Siegmund 1999, 12. Nieveler & Siegmund 1999, 12.29 Lanting & Van der Plicht 2010, 100-101. Lanting & Van der Plicht 2010, 100-101.

Er is onduidelijkheid over de herkomst van knik-wandpotten. In ieder geval werden ze vervaardigd in Mayen, en waarschijnlijk ook elders in het Duitse Rijngebied.30 De versieringselementen van knikwand-potten uit Mayen komen echter niet overeen met die van Ezinge. Bovendien zijn de meeste knikwandpotten in Noord-Nederland nauwmondig.31 Dat zou kunnen wij-zen op regionale productie buiten het Rijngebied. De mate van regionale variatie is voor veel regio’s nog niet onderzocht.

Knikwandpotten kunnen op basis van de typologi-sche indeling door Nieveler en Siegmund worden geda-teerd van de 5e tot ongeveer de eerste helft van de 7e eeuw.32 De knikwandpotten met radstempelversiering behoren daarbinnen tot de laatste fase, de late 6e eeuw tot begin 7e eeuw (vanaf Rheinland fase 7 tot fase 8). Het is niet mogelijk deze dateringen aan te scherpen aan de hand van contextdateringen van de vondsten uit Ezinge.

3.4 Overgang Merovingsche-Karolingische periode (ca. 675-775)In de publicaties over Dorestad wordt een aantal typen beschreven dat zowel laat-Merovingisch als vroeg-Karo-lingisch kan zijn.33 Ook in Ezinge zijn enkele van deze typen gevonden: WIII (kookpotten), WVIIA (een kan), WV (gesmoorde waar) en WVI (eveneens gesmoord, reducerend gebakken aardewerk, naar de versiering ook wel Gittermuster genoemd). Het is nog onduidelijk waar het gesmoorde aardewerk werd geproduceerd. Van Es en Verwers merken op dat dit aardewerk vooral voor-komt in Nederland, wat doet vermoeden dat het hier is geproduceerd; vondsten van ovens en misbaksels onder-steunen dit (nog) niet.34 Verhoeven is specifieker en

30 Redknap 1999, 79-85. Redknap 1999, 79-85.31 Knol 1993, 64. Knol 1993, 64.32 Nieveler & Siegmund 1999, 12. Nieveler & Siegmund 1999, 12.33 Van Es & Verwers 1980; 2009. Van Es & Verwers 1980; 2009.34 Van Es & Verwers 1980, 94. Van Es & Verwers 1980, 94.

Tabel 5. Knikwandpotten uit de Merovingische periode in Ezinge.

vnr.-id. fragment datering (n.C.) datering context (n.C.)

567-2 rand/wand 5e-7e eeuw vroege middeleeuwen

541-8 wand/bodem laat 6e-begin 7e eeuw vroege middeleeuwen

638-10 wand laat 6e-begin 7e eeuw -

674-1 rand/wand tweede helft 5e-begin 7e eeuw ?

685-14 rand/wand tweede helft 5e-begin 6e eeuw 5e-6e eeuw

685-22 wand laat 6e-begin 7e eeuw 5e-6e eeuw

id 83 (E29) wand laat 6e-begin 7e eeuw -

id 7 (2010-VI.450) wand laat 6e-begin 7e eeuw -

137

Importaardewerk in Ezinge

vermoedt dat het ergens langs de Maas werd gemaakt.35 In het pottenbakkers centrum Mayen werd ook gesmoord aardewerk vervaardigd, maar dit komt qua vorm niet overeen met het materiaal uit Ezinge.36 Wat de datering betreft doet de vlakke bodem van WVI denken aan aar-dewerk uit de Merovingische periode, terwijl het betrek-kelijk harde baksel aannemelijk maakt dat het werd geproduceerd in de 8e eeuw. Type WVI wordt daarom gedateerd in deze overgangsperiode, evenals WV. In Ezinge zijn vier fragmenten van type WVI gevonden en enkele scherven van een Gittermuster-kan (632/441-16, fig. 4). Deze laatste is gevonden met een grote hoe-veelheid vroeg kogelpotaarde werk, dat dateert uit de Karolingische periode.

Het randfragment WVIIA uit Ezinge (880-70, niet afgebeeld) behoort tot een gladwandige kan, waarschijn-lijk geïmporteerd uit het Duitse Rijnland in dezelfde periode als de typen WV en WVI.37 De context van deze vondst is onzeker. Ook de bolpot, type WIII, komt al in de Merovingische periode voor, al ligt het zwaartepunt van het gebruik in de Karolingische periode. De produc-tie begon waarschijnlijk in oudere productiecentra, zoals Mayen, en werd vervolgens overgenomen door andere pottenbakkerscentra, waaronder Badorf.

3.5 Karolingische periode (ca. 750-900)Vanaf de Karolingische periode werden pottenbakkers-centra in de omgeving van Keulen (het Vorgebirge) toonaangevend in de exportproductie. Het betreft Badorf tijdens de Karolingische periode, en onder andere Pingsdorf, Langerwehe en Siegburg in de Ottoonse tijd en late middeleeuwen. Mayen bleef tot in de late middel-eeuwen/begin nieuwe tijd aardewerk produceren, maar werd minder actief op het gebied van export. Zes wand-scherven uit Ezinge zijn afkomstig uit Badorf. Ze zijn te klein om op type te worden gedetermineerd. Behalve

35 Verhoeven 1998, 175-176. Verhoeven 1998, 175-176.36 Redknap 1999, 79-90, 239-266. Redknap 1999, 79-90, 239-266.37 Van Es & Verwers 1980, 94; 152. Van Es & Verwers 1980, 94; 152.

deze scherven zijn er verschillende ongenummerde scherven van een bolpot (type WIII), die hoogstwaar-schijnlijk afkomstig is uit Badorf. De context van deze bolpot (id. 28, fig. 4) is niet bekend.

3.6 Ottoonse periode, late middeleeuwen en nieuwe tijd (vanaf ca. 900)Er is relatief weinig aardewerk uit de periode vanaf 900, als gevolg van selectief verzamelen of door de locatie van de bewoning in deze periode buiten het centrum van de wierde. Vanaf de Ottoonse periode zijn er voorname-lijk kleine fragmenten van verschillende aardewerksoor-ten (tabel 6). Omdat het accent van deze bijdrage ligt op de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen, zullen deze vondsten hier verder niet worden besproken.

4 . d I s c u s s I e

4.1 Het aandeel draaischijfaardewerkIn de discussie over het belang van draaischijfaardewerk binnen het totale aardewerkspectrum is het percentage draaischijfaardewerk van belang. Binnen de totale hoe-veelheid aardewerk uit Ezinge vormt het draaischijf-aardewerk slechts een klein percentage: 1,7% van in totaal 19.662 fragmenten uit alle bewoningsperiodes. Wanneer we ons beperken tot bewonings periodes waarin draaischijfaardewerk daadwerkelijk een rol speelde, de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen, dan liggen de percentages echter aanzienlijk hoger. Tabel 7 geeft de aantallen aardewerkindividuen en de bijbehorende percentages draaischijfaardewerk weer. In de aantallen is niet alleen het hier behandelde draaischijfaardewerk opgenomen, maar ook het Romeinse importaardewerk.38

De 182 fragmenten terra sigillata en ander impor-taardewerk behoren tot 159 aardewerkindividuen. Als deze mee worden gerekend, is het percentage

38 Zie Volkers, deze bundel. Zie Volkers, deze bundel.

Tabel 6. Draaischijfaardewerk uit Ezinge vanaf ca. 900.

aardewerksoort vorm aantal datering Pingsdorf indet. 1 900-1200protosteengoed indet. 1 1200-1280steengoed Langerwehe-kan 1 1300-1400

indet. 1 1200-Andenne bolvormige pot met manchetrand 1 1150-1250grijsbakkend kan 1 1250-1400roodbakkend dekselfragment 1 1250-

steel van steelpan 1 1250-

Totaal 8

138

Thasing en Nieuwhof

draaischijfaardewerk in de periode van de 2e tot de 5e eeuw 17%. In de Merovingische periode is 30% van al het gebruikte aardewerk geïmporteerd draaischijfaarde-werk en in de Karolingische periode 16%. Dat is gemid-deld 24% voor de periode van de 6e tot de 9e eeuw.

Het meerekenen van alle, vaak bewerkte, terra sigil-lata-scherfjes is overigens misschien niet terecht. Het is mogelijk dat ze werden geïmporteerd als grondstof en niet als serviesgoed.39 Zonder terra sigillata is het per-centage draaischijfaardewerk van de 2e tot de 5e eeuw slechts 2,3%.

Een tweede mogelijke vertekening wordt veroor-zaakt door het selectief verzamelen. Misschien werd er naar verhouding meer draaischijfaardewerk verzameld dan handgevormd aardewerk en zijn de percentages daardoor te hoog. De berekening maakt in elk geval duidelijk dat draaischijfaarde werk, zeker in de vroege middeleeuwen, een niet onbelangrijke rol speelde in het totale aardewerkspectrum.

Hoewel draaischijfaardewerk deel uitmaakte van het huisraad, bleef handgevormd aardewerk het meest gebruikt tot ver in de middeleeuwen. Draaischijf-aardewerk werd slechts in beperkte mate geïmporteerd, wat alleen al vanwege de kosten die daaraan verbonden moeten zijn geweest begrijpelijk is. Lokale pottenbak-kers gingen ook niet over op het gebruik van de draai-schijf om aardewerk te maken. De technologie daarvan is tamelijk eenvoudig en lag zeker binnen de mogelijk-heden van de lokale pottenbakkers. De op het eigen huishouden gerichte aardewerkproductie was echter waarschijnlijk zo klein dat het gebruik van een draai-schijf weinig voordelen opleverde.

4.2 De import van draaischijfaardewerkDe aanwezigheid van draaischijfaardewerk toont aan dat de wierdebewoners er een bepaalde waarde aan hechtten. De wijze waarop het aardewerk werd ingevoerd, is indi-catief voor politieke en sociale verhoudingen en structu-ren. Draaischijfaardewerk kan op de volgende verschil-lende manieren in Ezinge terecht zijn gekomen:

39 Volkers, deze bundel; Nieuwhof & Volkers, in voorber. Volkers, deze bundel; Nieuwhof & Volkers, in voorber.

• Bewoners van Ezinge kunnen het aardewerk heb-ben meegenomen van verre reizen.

• De uitwisseling van geschenken is onderdeel van het leggen of in stand houden van contacten met anderen. Draaischijfaardewerk behoort tot de mogelijke geschenken.

• Draaischijfaardewerk kan door handel in Ezinge terecht zijn gekomen. Verschillende vormen zijn denkbaar:

- het werd rechtstreeks door handelaren naar nederzettingen gebracht waar het werd verkocht of geruild, of het werd aangeschaft op periodieke markten;

- de handel liep via een distributiecentrum, van waaruit het gedoseerd in het achterland terechtkwam;

- draaischijfaardewerk werd verhandeld met een verhandelbare inhoud. Het transport werd naar verhouding minder kostbaar, aangezien de inhoud ook een waarde had. Daarbij kan gedacht worden aan het vervoer van goederen met een relatief lange verbruiksduur waarvan kleine hoeveelheden werden vervoerd, zoals honing. Sommige soorten aardewerk, zoals de wijnamfo-ren uit de Romeinse tijd, werden niet vervoerd vanwege het aardewerk zelf, maar als container voor een product dat meer van belang was dan de container zelf. Het is denkbaar dat bepaalde soorten importaardewerk kenmerkend waren voor bepaalde soorten handelswaar die daarin doorgaans werden vervoerd. Het importaarde-werk vormde hierbij de kwaliteitsgarantie van het product in de container. Het aardewerk kan daarbij als verpakkingsmateriaal van onderge-schikt belang zijn geweest, maar kan ook hebben bijgedragen aan een hogere waarde van het totaal.

• Draaischijfaardewerk kan zijn verkregen als beta-ling voor verrichte diensten.

• Door het overvallen van passerende schepen of vor-men van strandjutterij zouden de bewoners van het kustgebied in het bezit van importgoederen zoals draaischijfaardewerk kunnen zijn gekomen.

Deze manieren van verwerving sluiten elkaar niet uit. In de verschillende periodes zullen bepaalde

Tabel 7. Het percentage draaischijfaardewerk per periode in Ezinge. H: handgevormd; D: draaischijfaardewerk. Aantallen hebben betrekking op aardewerkindividuen. Het aantal uit de Romeinse tijd is inclusief terra sigillata.

periode (n.C.) aantal H aantal D totaal (100%) % D

2e-5e eeuw (Romeinse tijd en volksverhuizingstijd) 813 168 981 17%

6e-9e eeuw (vroege middeleeuwen) 194 62 256 24%

waarvan Merovingische periode 105 45 150 30%Karolingische periode 89 17 106 16%

139

Importaardewerk in Ezinge

manieren echter gangbaarder zijn geweest dan andere. Systematische piraterij kan niet volledig worden uit-gesloten, maar lijkt onwaarschijnlijk gezien het kleine aantal importgoederen. Strandjutterij is mogelijk, maar is als verklaring te veel gebaseerd op toeval. Voor een verklaring van de aanwezigheid van importgoederen kijken we daarom liever naar de aard van de sociaal-politieke netwerken waar de bewoners van Ezinge deel van uitmaakten.

Het bezit van producten die afkomstig zijn uit verre streken en die een tastbaar bewijs vormen voor contac-ten met een ander gebied kan de sociale status van de eigenaar verhogen. De waarde die aan het product wordt toegeschreven, heeft daar uiteraard invloed op. Die waarde hangt samen met factoren als materiaal, maak-wijze, herkomst en verkrijgbaarheid. De waarde van een product kan toenemen als het schaars is, bijvoorbeeld omdat het van een moeilijk verkrijgbaar materiaal wordt gemaakt, omdat het van ver komt en moeilijk transpor-teerbaar is, of vanwege kunstmatige beperkingen in de distributie.

De manier waarop een product is verkregen, door handel, als geschenk of op een andere manier, kan bij-dragen aan de waarde van het product en daarmee aan het aanzien van de eigenaar.

4.3 Romeinse tijdHandgevormd aardewerk werd vermoedelijk door de vrouwen van de nederzetting gemaakt voor hun eigen huishoudens.40 Velen van hen waren uitstekend in staat om zowel grote kookpotten en voorraadvaten als mooi afgewerkte drinkbekers te maken. De handgevormde, trechtervormige bekers van de midden-Romeinse tijd ontwikkelden zich uit inheemse vormen; ze hebben voorlopers in de kleine potten uit de late ijzertijd en de vroeg-Romeinse tijd.41

De vormontwikkeling van deze bekers in de mid-den-Romeinse tijd is dus gebaseerd op een inheemse traditie, ook al zijn de vormen waarschijnlijk beïnvloed door Romeins draaischijfaardewerk. De handgevormde drinkbekers zijn vaak zo mooi afgewerkt dat ze nau-welijks van draaischijfaardewerk zijn te onderscheiden. Het lijkt alsof de lokale potten bakkers daarmee wil-den aantonen dat ze geen draaischijf of geïmporteerd draaischijf aardewerk nodig hadden.

Toch werd draaischijfaardewerk af en toe inge-voerd, vooral in de vorm van terra nigra-achtige bekers. De grootte van de scherven en het aantal scherven per aardewerkindividu doen vermoeden dat dit aardewerk

40 Zie hoofdstuk 2 over handgevormd aardewerk, deze bundel. Zie hoofdstuk 2 over handgevormd aardewerk, deze bundel.41 Typen K2 en K3, Taayke 1996. Typen K2 en K3, Taayke 1996.

compleet werd ingevoerd en niet, zoals misschien terra sigillata, in de eerste plaats in de vorm van scherven. De vermoedelijke functie van de terra nigra-achtige bekers als drinkbekers bij met name ceremoniële gelegenheden met een sociaal-politiek karakter is mogelijk een belang-rijke factor in de waardering van dit aardewerk.

Misschien verkreeg men deze bekers via contac-ten met andere groepen ten noorden van de Rijn in het kader van sociaal-politieke geschenken uitwisseling. Handgevormde, inheemse, bekers en terra nigra-achtige bekers werden vermoedelijk gebruikt bij dezelfde gele-genheden. Het kan zijn dat deze laatste werden gewaar-deerd boven handgevormde bekers, niet vanwege de kwaliteit van het materiaal, maar omdat ze als geschenk waren verkregen.

4.4 Vroege middeleeuwenIn de vroege middeleeuwen veranderde het handge-vormde aardewerk sterk van karakter. In plaats van mooi vormgegeven en afgewerkt, vaak versierd aardewerk deed het simpele, ruwe Hessens-Schortens aardewerk zijn intrede. In de 8e eeuw ontwikkelde de kogelpot zich uit de Hessens-Schortens vormen. Er is nauwelijks regionale variatie in dit aardewerk herkenbaar; dezelfde vormen zijn in een groot deel van Noordwest-Europa te vinden. Handgevormd aardewerk was kennelijk niet lan-ger een medium waarin identiteit werd uitgedrukt; het kon waarschijnlijk zonder problemen vervangen worden door draaischijfaardewerk. Het ligt voor de hand dat de waardering van draaischijfaardewerk als gevolg hiervan veranderde.

Ook in de vroege middeleeuwen gingen lokale pot-tenbakkers niet over op het gebruik van de draaischijf. Wel nam de hoeveelheid geïmporteerd gebruiksaarde-werk in deze periode toe naar 24% van de totale hoe-veelheid aardewerk. Het toch nog tamelijk geringe per-centage draaischijfaardewerk heeft niet alleen te maken met de waardering van dit aardewerk, maar waarschijn-lijk ook met de verkrijg baarheid.

Een aanzienlijk deel van het vroegmiddeleeuwse draaischijfaardewerk werd gebruikt als kookpot. Dat blijkt uit roet en aankoeksel op maar liefst 24 van de in totaal 34 exemplaren ruwwandig aardewerk. Ruwwandig aardewerk werd kennelijk voor hetzelfde doel gebruikt als het handgevormde Hessens-Schortens aardewerk. Ook in vorm en grootte wijkt het daar niet sterk vanaf. Dat doet vermoeden dat dit geïmporteerde aardewerk op zichzelf geen statusverhogend luxepro-duct was. Het is wel mogelijk dat het gewaardeerd werd boven handgevormd aardewerk vanwege het hardere en sterkere baksel, waardoor het een langere levensduur

140

Thasing en Nieuwhof

Fig. 6 De verspreiding van Karolingisch draaischijfaardewerk (1) met daarbij weergegeven de handelsplaatsen van (supra)regionaal belang (2). Naar: Van Es 1990, 170, fig. 8.

Fig. 5 De verspreiding van Merovingisch ruwwandig aardewerk vanuit het productiecentrum Mayen (aangegeven met een ster). Naar: Redknap 1999, 350, afb. 102.

had. Misschien werd het verhandeld als verpakking van een exotische inhoud, zoals honing of verfstoffen.42

Op geen van de fragmenten van de acht gladwandige knikwandpotten zijn roetvlekken of aankoeksel aange-troffen. Waarschijnlijk werden deze potten niet gebruikt als kookpot. Elders komen knikwandpotten vooral als crematie-urnen voor in graven.43 De knikwandpotten uit Ezinge komen echter niet uit graven maar uit de neder-zetting. Misschien werden ze gebruikt voor het opdienen van voedsel.

De reducerend gebakken knikwandpotten staan in de traditie van het terra nigra-achtige aardewerk en de versierde, handgevormde Schalenurnen uit de 4e en 5e eeuw. Als statusverhogend luxeproduct komen knik-wandpotten eerder in aanmerking dan ruwwandig aarde-werk. Ze maakten mogelijk deel uit van sociale geschen-kenuitwisseling, net als de terra nigra-achtige bekers in de Romeinse tijd.

4.4.1. Transport

De wijze van vervoer en de herkomst zijn van invloed op de kosten en inspanningen die gepaard gingen met

42 Voor vroegmiddeleeuwse handelswaar, zie Hodges 1982, table Voor vroegmiddeleeuwse handelswaar, zie Hodges 1982, table 3, 105.43 Nieveler & Siegmund 1999, 12; Waasdorp & Eimermann 2008. Nieveler & Siegmund 1999, 12; Waasdorp & Eimermann 2008.

de import van draaischijfaardewerk, en daarmee op de materiële waarde van de goederen. Informatie over de wijze waarop dit soort aardewerk werd vervoerd, heb-ben we uit zowel archeologische als historische bron-nen. Er zijn resten van schepen bekend met ladingen die afkomstig zijn uit het Duitse Rijnland. Deze wijzen op een gemengde vracht van maalstenen, aardewerk en mogelijk ook andere goederen, zoals wijn en hout.44

Fragmenten van vroegmiddeleeuwse maalste-nen van basaltlava zijn ook gevonden in Ezinge. De kans is groot dat ze uit een mijn in de omgeving van Mayen afkomstig zijn.45 De aardewerkproductie in Mayen stond dus niet op zichzelf; het aanbieden van een gemengde vracht zal hebben bijgedragen aan het winst-gevend maken van de verschillende producties. Schepen die deze ladingen vervoerden waren op weg naar han-delsplaatsen als Dorestad, zoals de overblijfselen van een schip gevonden te Lüttingen (Duitsland), dicht bij de huidige Nederlandse grens, doen vermoeden.46 Van daaruit werden draaischijfaardewerk en maalstenen waarschijnlijk via waterwegen verder vervoerd en naar

44 Redknap 1999, 130; Lebecq 1992, 12. Redknap 1999, 130; Lebecq 1992, 12.45 �rawford �rawford et al. 1955, 68, 72-73, 75-76; Röder 1958, 268-285.46 Het schip uit Lüttingen wordt op basis van aardewerk gedateerd Het schip uit Lüttingen wordt op basis van aardewerk gedateerd in de periode van de 8e tot en met de eerste helft van de 9e eeuw (Hinz 1962, 235-237).

141

Importaardewerk in Ezinge

hun bestemming gebracht. Vervoer over water was een-voudiger en sneller dan transport over land; veel neder-zettingen, met name ook in het terpen- en wierdengebied, lagen aan bevaarbaar water.

4.4.2. �ontactroutes, distributie en handel

Uit de verspreiding van zowel Merovingisch als Karolingisch aardewerk blijkt dat de verbinding over water tussen de Rijn en het Fries-Groningse terpenge-bied vermoedelijk tot stand kwam via de Kromme Rijn en de voormalige Zuiderzee (fig. 5 en 6). De handel over de Rijn zal, zeker in de Karolingische periode, langs het belangrijke knooppunt Dorestad zijn gelopen. In de 8e eeuw werden de noordelijk kustgebieden geïncorpo-reerd in het Karolingische Rijk. Doordat niet alleen de inheemse elite, maar ook de koning en de kerk in deze periode betrokken waren bij de handel, ontstond er ver-moedelijk meer ruimte voor individuele handelaren. De Friese handelaar is een bekend fenomeen uit deze periode.47

Draaischijfaardewerk, al dan niet met inhoud, werd waarschijnlijk aangeboden op de periodieke markten van Dorestad, om van daaruit te worden verscheept naar Noord-Nederland en misschien nog verder, naar vroeg-middeleeuwse handelsplaatsen als Ribe aan de westkust van Denemarken.48 Voor de overslag van goederen werd een tussenstop gemaakt in Medemblik. Een groot aantal geïmporteerde goederen geeft aan dat Medemblik een aanzienlijke handelsneder zetting moet zijn geweest in de Karolingische periode.49 De opkomst van Medemblik als handelsplaats en distributiecentrum hangt mogelijk samen met het wegvallen van de macht in een regio die in de voorgaande periode een sleutelrol lijkt te hebben vervuld, namelijk noordelijk Westergo.

Handel en uitwisseling hadden in de Merovingische periode een wezenlijk ander karakter dan in de Karo-lingische periode. In de Merovingische periode werden waarschijnlijk vooral luxe objecten uitgewisseld tussen leden van de regionale en supra-regionale elites.50 In de omgeving van Wijnaldum was in deze periode een invloedrijke elite gevestigd, zoals blijkt uit de vele bij-zondere goudvondsten in noordelijk Westergo en, in mindere mate, in aangrenzende gebieden. Aangenomen wordt dat gouden voorwerpen onder andere in Wijnaldum werden vervaardigd en van daaruit werden verspreid onder afhankelijke, regionale leiders.51

47 Van Es 1990, 178-179. Van Es 1990, 178-179.48 Jöns Jöns et al. 2013.49 Besteman 1990, 107-110. Besteman 1990, 107-110.50 Hodges 1988, 84. Hodges 1988, 84.51 Nicolay 2006; in voorber. Nicolay 2006; in voorber.

De verspreiding van Merovingisch draaischijfaarde-werk in Noord-Nederland lijkt sterk op die van de gou-den voorwerpen (fig. 7).52 De uitwisseling van minder luxe goederen, zoals draaischijfaardewerk, vond moge-lijk dus ook onder toezicht van de elite plaats. Wijnaldum, of een plaats daar in de buurt, fungeerde daarbij waar-schijnlijk als overslagplaats voor draaischijfaardewerk. Van daaruit werd het gedistribueerd naar het achterlig-gende terpengebied. Voor de periode 550-650 bedraagt het percentage draaischijfaardewerk in Wijnaldum zelf 63,7%.53 Het wegvallen van Wijnaldum als machtscen-trum en overslagplaats ging gepaard met een zeer sterke daling in het aandeel draaischijfaardewerk. Voor de peri-ode tussen 650 en 750 bedraagt dat niet meer dan 1,2%. Daarna stijgt het weer iets, tot ca. 13% in de tweede helft van de 8e eeuw.54 Ook in Ezinge neemt het percen-tage draaischijfaarde werk in deze periode af, van 30% naar 16% (tabel 7), wat de afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van Westergo onderstreept.

Behalve verschuivende machtsverhoudingen is er nog een andere oorzaak voor de afname van het percen-tage draaischijfaarde werk. Een belangrijke verandering in deze periode is de introductie van de handgevormde kogelpot.55 In Midden-Nederland nam de hoeveelheid draaischijfaardewerk in de Karolingische periode af, van 80-100% in de Merovingische periode naar 51-62% in de Karolingische periode. De afname daar wordt toe-geschreven aan het succes van de kogelpot.56 Ook in Wijnaldum doet de kogelpot zijn intrede. De zeer sterke afname van het percentage draaischijfaardewerk naar slechts 1,2% maakt echter duidelijk dat niet de intro-ductie van de kogelpot, maar de veranderde positie van Wijnaldum daarbij van doorslaggevende betekenis moet zijn geweest.

Verschillen tussen nederzettingen in de hoeveelheid draaischijfaardewerk zijn voor een groot deel terug te voeren op verschillen in afstand tot de productiecentra en op verschillen in de relatie met distributiecentra. Zo is de hoeveelheid Rijnlands importaardewerk in neder-zettingen in Midden-Nederland veel groter dan in het noordelijke kustgebied. Het voor Noord-Nederland aan-zienlijke aandeel Merovingisch draaischijfaardewerk in Wijnaldum (63,7%) is relatief laag in vergelijking met de 80-100% in nederzettingen in Zuid-Holland en Utrecht.57 De afstand tot de productiecentra is daarbij ongetwijfeld van doorslaggevende betekenis.

52 Knol 1993, 191-193; Nicolay 2006, fi g. 32-33. Knol 1993, 191-193; Nicolay 2006, fig. 32-33.53 Gerrets & De Koning 1999, 97. Gerrets & De Koning 1999, 97.54 Gerrets & De Koning 1999, 97.55 Verhoeven 1998, 251.56 Dijkstra 2011, 309-312.57 Dijkstra 2011, 309-310. Dijkstra 2011, 309-310.

142

Thasing en Nieuwhof

Uit de verspreiding van draaischijfaardewerk kan worden afgeleid dat de bewoners van Groninger wierden, aangrenzend Ostfriesland en Drenthe in de Merovingische periode afhankelijk waren van Westergo voor importen die via Midden-Nederland moesten komen (fig. 7).58 De 30% draaischijfaardewerk uit de Merovingische periode in Ezinge is tamelijk hoog als we bedenken dat Ezinge vanwege de grote afstand in de periferie van het invloedsgebied van Wijnaldum moet hebben gelegen. Er zijn geen andere Groninger wierden waar een vergelijkbare hoeveelheid draaischijfaarde-werk uit deze periode is gevonden. In dat verband is het interessant dat Ezinge ook de vindplaats is van een met

58 Knol 1993, 191-193. Voor een recentere kaart met de situatie rond 800 n.�., zie Vos & Knol 2005.

almandijn ingelegde gouden zwaardknop uit deze peri-ode.59 Deze zwaardknop behoort tot een kleine groep exclusieve gouden voorwerpen, waarvan de meeste in noordelijk Westergo zijn gevonden. In stijl komt de knop overeen met de gouden sieraden die in Wijnaldum of directe omgeving werden vervaardigd.60

Nicolay interpreteert deze vondst als een aanwij-zing dat te Ezinge een regionale leider was gevestigd met dezelfde status als de eigenaren van vergelijkbare stukken in het Friese terpengebied. Mogelijk vormden deze regionale leiders een federatie met een centraal gezag dat gevestigd was in noordelijk Westergo.61 De in Ezinge gevestigde leider kreeg de zwaardknop in dat

59 Mensonides 1958; zie Knol, deze bundel. Mensonides 1958; zie Knol, deze bundel.60 Nicolay 2006, 68. Nicolay 2006, 68.61 Nicolay 2006, 79. Nicolay 2006, 79.

Fig. 7 Paleogeografische kaart met, voor de omgeving rond Ezinge, de situatie rond 100 n.�., met daarop aangegeven de verspreiding van Merovingisch draai-schijfaardewerk in het Noord-Nederlandse kustgebied. 1: water; 2: strand en dui-nen; 3 kwelders; 4 knikklei; 5: veen; 6: Pleistocene gebieden; 7: 1-9 scherven; 8: 10 of meer scherven; Ez: Ezinge; Wij: Wijnaldum. Bron: Knol 1993, fig. 55.

Fig. 8 Als fig. 7, de verspreiding van Karolingisch draaischijfaardewerk in het Noord-Nederlandse kustgebied. Bron: Knol 1993, fig. 56.

143

Importaardewerk in Ezinge

geval als een geschenk dat de persoonlijke relatie met de centrale leider tot uitdrukking bracht. Het relatief hoge percentage draaischijfaardewerk zou in ieder geval goed passen bij een bijzondere positie van Ezinge als regio-naal bestuurlijk centrum.

In de Karolingische periode, toen Medemblik als overslagplaats fungeerde, was Ezinge misschien nog steeds een bestuurlijk centrum, maar dat kan niet wor-den afgeleid uit de vondsten. In deze periode kochten de Ezingers vermoedelijk rechtstreeks draaischijfaardewerk van handelaren. Het verschil in de hoeveelheid importen tussen de verschillende gewesten is nu minder groot dan in de periode daarvoor (fig. 8).62 In Ezinge is het percen-tage draaischijfaardewerk uit de Karolingische periode zelfs iets hoger dan in Wijnaldum.

5 . c on c l u s I e

Het draaischijfaardewerk dat in Ezinge is gevonden, dateert uit de periode van de midden-Romeinse tijd tot aan de nieuwe tijd. Het aandeel importaardewerk in de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen is gemiddeld ca. 20%, als ook terra sigillata-scherven worden meege-rekend. De hoeveelheid draaischijfaardewerk uit de late middeleeuwen en de periode daarna is verwaarloosbaar klein, waarschijnlijk door selectief verzamelen of door de locatie van de bewoning uit deze periode. Het aandeel draaischijf aardewerk in het totale aardewerkcomplex is het hoogst in de Merovingische periode. Belangrijk voor de chronologische waarde van dit aardewerkonder-zoek in Noord-Nederland is dat de bekende dateringen van het draaischijfaardewerk uit Ezinge veelal overeen komen met de contextdateringen.

In de Romeinse tijd werd met name terra nigra-achtig aardewerk geïmporteerd, naast terra sigillata dat mogelijk als grondstof in de vorm van scherven naar Ezinge werd gebracht. Terra nigra-achtig aarde-werk werd in de Romeinse tijd mogelijk in het vrije Germanië, buiten de Romeinse rijksgrens, geproduceerd. Het bestaat vrijwel uitsluitend uit trechtervormige drink-bekers die een grote gelijkenis vertonen met bekers van inheemse makelij. Waarschijn lijk functioneerden ze, samen met de handgevormde bekers, als drinkbekers tijdens bijeenkomsten met een sociaal-politiek karakter.

Het draaischijfaardewerk uit de Merovingische periode bestaat voornamelijk uit ruwwandig aarde-werk en, in mindere mate, knikwandpotten. Het ruw-wandig aardewerk was veelal in gebruik als kookpot.

62 Knol 1993, 191-193. De verspreidingskaarten (fi g. 7 en 8) zijn Knol 1993, 191-193. De verspreidingskaarten (fig. 7 en 8) zijn voornamelijk gebaseerd op afgravingsvondsten en op enkele opgra-vingscomplexen.

Knikwandpotten werden eerder gebruikt als tafelser-vies. Veel van het vroegmiddeleeuwse draaischijfaar-dewerk in Ezinge is afkomstig uit productiecentra in het Duitse Rijnland of wellicht langs de Maas; dat geldt zeker voor het ruwwandige aardewerk. De her-komst van knikwandpotten en gesmoord aardewerk uit de Merovingisch-Karolingische overgangsperiode is onduidelijk. Het is mogelijk dat productieplaatsen van terra nigra-achtig aardewerk lange tijd actief bleven en in de Merovingische periode overgingen op de productie van knikwandpotten. Beide aardewerks oorten zijn glad-wandig en reducerend gebakken.

Vergelijkbare verspreidingsbeelden van Mero vin-gisch ruwwandig aardewerk en Karolingisch aardewerk tonen aan dat de transportroute, vanuit de productiege-bieden in onder meer het Rijnland naar het noordelijk kustgebied, gedurende deze periodes hetzelfde bleef. Via de Rijn en de voor malige Zuiderzee werd het naar een centrale plaats, zoals Wijnaldum en later Medemblik, gebracht, vanwaar het zijn weg vond naar nederzettin-gen in het achterland zoals de wierde van Ezinge. Het is waarschijnlijk dat importaardewerk uit andere produc-tiecentra via dezelfde route werd vervoerd.

De vondsten doen vermoeden dat Ezinge in de Merovingische periode onder politieke invloed van noordelijk Westergo stond. Uit het relatief hoge per-centage draaischijfaardewerk en de vondst van een met almandijn ingelegde gouden zwaardknop kan worden afgeleid dat Ezinge de residentie van een regionale lei-der was, die gelieerd was aan andere leiders onder het centraal gezag van een bestuurlijke elite in Wijnaldum of omgeving. Dat bestuurscentrum fungeerde voor Ezinge als het meest nabije distributiecentrum, waarvan Ezingers voor de aanvoer van importgoederen afhanke-lijk waren. Van een direct contact tussen de Ezingers en de herkomstgebieden van het draaischijfaardewerk zal gedurende de vroege middeleeuwen en ook in de vooraf-gaande periode geen sprake zijn geweest.

Toekomstig onderzoek zal zich moeten richten op de variatiebreedte en de verspreiding van draaischijf-aardewerk in het terpen- en wierdengebied, om boven-staand model te toetsen en meer inzicht te verkrijgen in de sociaal-politieke netwerken die binnen het terpen- en wierdengebied een rol speelden.

144

Thasing en Nieuwhof

dankwoo Rd

Wij willen Jan de Koning (Hollandia) en Danny Gerrets graag bedanken voor het gebruik van hun ongepubliceerde typologie en Jan de Koning, Klaas Helfrich (Gemeente Groningen), Marjan Galestin (Rijksuniversiteit Groningen), en Ernst Taayke, Michiel Rooke en Tineke Volkers (Noordelijk Archeologisch Depot, Nuis) voor hun hulp in verschil-lende stadia van het onderzoek.

E-mail auteurs: [email protected]

[email protected]

l I t e R a t u u R

Bartels, M. (red.), 1999: Steden in scherven. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900), Amersfoort.Besteman, J.�., 1990: North Holland AD 400-1200: turning tide or tide turned?, in J.�. Besteman, J.M. Bos & H.A. Heidinga (eds), Medieval Archaeology in the Netherlands: Studies presented to H.H. van Regteren, Assen, 91-120.Böhner, K., 1958: Die Fränkischen altertümer des Trierer Landes (= Germanische Denkmäler der Völkerwande-rungszeit, serie B, Die Fränkischen Altertümer des Rheinlandes Bd. 1), Berlijn.Bouma, N., 2010: Funderingen van Hoogstraat 75-85 te Wijk bij Duurstede geslecht: Een Archeologische Begelei-ding onder protocol IVO-P (=AD�-Rapport 2475), Amersfoort.�ollins, A., H. van Enckevort & J. Hendriks, 2009: A grey area between the Batavians and the Romans: Wheel-thrown domestic pottery in the civitas Batavorum, in H. van Enckevort (red.), Roman Material Culture: Studies in honour of Jan Thijssen, Zwolle, 171-200.�rawford, O.G.S., J. Röder, F. Höter & F.X. Michels, 1955: The quern-quarries of Mayen in the Eifel, Antiquity 29, 68-76.Dijkstra, M.F.P., 2011: Rondom de mondingen van Rijn en Maas: landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek, Leiden.Es, W.A. van, 1967: Wijster: a native village beyond the imperial frontier 150-425 A.D. Paleohistoria 11, 1-595.Es, W.A. van, 1990: Dorestad centred, in J.�. Besteman, J.M. Bos & H.A. Heidinga (red.), Medieval Archaeology in the Netherlands: Studies presented to H.H. van Regteren, Assen, 151-182.Es, W.A. van & W.J.H. Verwers, 1980: Excavations at Dorestad 1: The Harbour: Hoogstraat 1 (= Nederlandse Oud-heden 9), Amersfoort.Es, W.A. van & W.J.H. Verwers, 2009: Excavations at Dorestad 3: Hoogstraat 0, II-IV (= Nederlandse Oudheden 16). Amersfoort.Galestin, M.�., 1999: Roman wheelthrown pottery, terra nigra-like bowls and tiles, in J.�. Besteman, J.M. Bos, D.A. Gerrets, H.A. Heidinga & J. de Koning (red.), The Excavations at Wijnaldum: Reports on Frisia in Roman and Medi-eval times. Volume 1, Rotterdam/Brookfield, 157-170.Galestin, M.�., 2008: Importaardewerk uit de eerste eeuwen na �hristus: aanwijzingen voor contacten met het Ro-meinse rijk, in J.A.W. Nicolay (red.), Opgravingen bij Midlaren: 5000 jaar wonen tussen Hondsrug en Hunzedal (= Groningen Archaeological Studies 7), Groningen, 325-346.Gawronski, J., R. Jayasena, A. Lagerweij, S. Ostkamp, R. Tousain & J. Veerkamp, 2012: �atalogue of archaeological ceramics from Amsterdam 1175-2011, in J. Gawronski (red.), Amsterdam Ceramics: A city’s history and an archaeo-logical ceramics catalogue 1175-2011, Amsterdam, 103-312.Gerrets, D.A. & J. de Koning, 1999: Settlement development on the Wijnaldum-Tjistma terp, in J.�. Besteman, J.M. Bos, D.A. Gerrets, H.A. Heidinga & J. de Koning (eds.), The excavations at Wijnaldum. Reports on Frisia in Roman and Medieval times.Volume I, Rotterdam/Brookfield, 73-124.Gerrets, D.A., 1999: �onclusions, in J.�. Besteman, J.M. Bos, D.A. Gerrets, H.A. Heidinga & J. de Koning (eds.), The Excavations at Wijnaldum. Reports on Frisia in Roman and Medieval times. Volume I, Rotterdam/Brookfield, 331-342.Gerrets, D.A. & J. de Koning, ongepubliceerd, (Wijnaldum:) The Early Medieval Pottery.Giffen, A.E. van, 1936: Der Warf in Ezinge, Provinz Groningen, Holland, und seine westgermanische Häuser, Ger-mania 20, 40-47.Hermsen, I., 2007: Een afdaling in het verleden: archeologisch onderzoek van bewoningsresten uit de prehistorie en de Romeinse tijd op het terrein Colmschate (gemeente Deventer) (= Rapportages Archeologie Deventer 19), Deventer.Hinz, H., 1962: Einige niederrheinische Fundstellen mit mittelalterlicher Keramik. Bonner Jahrbücher 162, 231-259.

145

Importaardewerk in Ezinge

Hodges, R., 1982. Dark Age Economics: the origins of towns and trade A.D. 600-1000, Londen, 104-129.Hodges, R., 1988: Primitive and peasant markets, Oxford.Holwerda, J.H., 1941: Belgische waar in Nijmegen: beschrijving van de verzameling van het museum G.M. Kam te Nijmegen. Jöns, H., J. Beuker, E. Kramer, N.L. IJssennagger & A. Siegmüller, 2013: Das Besondere in der Fremde. Fernkon-takte im Ems-Dollart-Raum/Het bijzondere in den vreemde. Verre contacten in de Eems-Dollardregio, in J.F. Kegler, A. Nieuwhof, K. Nowak-Klimscha & H. Reimann (eds.), Land der Entdeckungen. Die Archäologie des friesischen Küstenraums/Land van ontdekkingen. De archeologie van het Friese kustgebied, Aurich, 361-371.Kerckhove, J. van, 2009: Aardewerk, in J. van Renswoude & J. van Kerckhove (red.), Opgravingen in Geldermalsen-Hondsgemet. Een inheemse nederzetting uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd (= Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 35), Amsterdam, 115-188.Knol, E., 1993. De Noordnederlandse kustlanden in de Vroege Middeleeuwen. Dissertatie Rijksuniversiteit Groningen.Koning, J. de, in prep.: Het importaardewerk uit de Romeinse tijd, middeleeuwen en postmiddeleeuwen.Lanting, J.N. & J. van der Plicht, 2010: De 14�-chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie VI: Romeinse tijd en Merovingische periode, deel A: historische bronnen en chronologische thema’s, Palaeohistoria 51/52, 27-168.Lanting, J.N. & J. van der Plicht, 2012: De 14�-chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie VI: Romeinse tijd en Merovingische periode, deel B: aanvullingen, toelichtingen en 14�-dateringen, Palaeohistoria 53/54, 283-391.Lebecq, S., 1992: The Frisian trade in the Dark Ages; a Frisian or a Frankisch/Frisian trade?, in A. �armiggelt (red.), Rotterdam Papers VII: a contribution to medieval archaeology: teksten van lezingen, gehouden tijdens het symposium

‘Handel, handelsplaatsen en handelswaar vanaf de Vroege Middeleeuwen in de Lage Landen’ te Rotterdam van 2 t/m 3 november 1990, Rotterdam, 7-16.Mensonides, S.S., 1958: Een 7-eeuws gouden sieraad uit de dorpswierde van Ezinge, Groningse Volksalmanak 1958, 117-123.Nicolay, J.A.W., 2006: Een koninklijk machtscentrum in vroegmiddeleeuws Friesland? De interpretatie van goud-vondsten uit de late zesde en vroege zevende eeuw na �hr., De Vrije Fries 86, 33-94.Nicolay, J.A.W., in voorbereiding: The splendour of power. Early medieval kingship and the use of gold and silver in the southern North Sea area (5th-7th century AD).Nieuwhof, A., 2008: �rematieresten uit Dronrijp-Noord, in K. Huisman, K. Bekkema, J. Bos, H. de Jong, E. Kramer & R. Salverda (red.), Diggelgoud: 25 jaar Argeologysk Wurkferbân: archeologisch onderzoek in Fryslân, Leeuwar-den, 127-131.Nieuwhof, A., 2013: Anglo-Saxon immigration or continuity? Ezinge and the coastal area of the northern Netherlands in the Migration Period, Journal of Archaeology in the Low Countries 5, 53-83.Nieuwhof & Volkers, in voorber.: De rol van terra sigillata in het terpen- en wierdengebied tijdens de Romeinse tijd.Nieveler, E. & F. Siegmund, 1999: The Merovingian chronology of the Lower Rhine Area: results and problems, in J. Hines, K.H. Nielsen & F. Siegmund (red.), The pace of change: Studies in Early-Medieval Chronology, Oxford, 3-22.Oelmann, F., 1914: Die Keramik des Kastells Niederbieber (= Materialen zur römisch-germanischen Keramik I), Frankfurt a.M.Pirling, R., M. Siepen, B. Noeske-Winter & U. Tegtmeier, 2003: Das Römisch-Fränkische Gräberfeld von Krefeld-Gellep (1989-2000) (= Germanische Denkmäler der Völkerwanderungszeit, serie B, Die Fränkischen Altertümer des Rheinlandes 19), Stuttgart.Redknap, M., 1999: Die römischen und mittelalterlichen Topfereien in Mayen, Kreis Mayen-Koblenz, in H.-H. Weg-ner (red.), Berichte zur Archäologie an Mittelrhein und Mosel 6, Trier, 11-402.Röder, J., 1958: Antike Steinbrüche in der Vodereifel, in F. Maier, W. Sage & H. Dannheimern (red.), Neue Ausgra-bungen in Deutschland, Berlijn, 268-285. Siegmund, F., 1998: Merowingerzeit am Niederrhein: Die frühmittelalterlichen Funde aus dem Regierungsbezirk Düsseldorf am dem Kreis Heinsberg (= Rheinische Ausgrabungen 34), Keulen.Sier, M.M., 1999: Aardewerk Romeinse tijd, in J.-K.A. Hagers & M.M. Sier (red.), Castricum-Oosterbuurt, bewo-ningssporen uit de Romeinse tijd en de middeleeuwen (= Rapportage Archeologische Monumentenzorg 53), Amster-dam, 93-102.Taayke, E., 1996: Die einheimische Keramik der nördlichen Niederlande 600 v.�hr. bis 300 n.�hr. Teil III: Mittel-Groningen, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 42, 9-85.Unverzagt, W., 1916: Die Keramik des Kastells Alzei (= Materialen zur römisch-germanischen Keramik I), Frankfurt a.M.Verhoeven, A.A.A., 1992: Verspreidingsgebieden van aardewerk in de vroege en volle middeleeuwen, in A. �armig-gelt (red.), Rotterdam Papers VII: a contribution to medieval archaeology: teksten van lezingen, gehouden tijdens het symposium ‘Handel, handelsplaatsen en handelswaar vanaf de Vroege Middeleeuwen in de Lage Landen’ te Rotter-dam van 2 t/m 3 november 1990, Rotterdam, 75-84.

146

Thasing en Nieuwhof

Verhoeven, A.A.A., 1998: Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8ste-13de eeuw) (= Amsterdam Archaeolo-gical Studies 3), Amsterdam.Verhoeven, A., 2008: Handgemaakt en gedraaid aardewerk uit de middeleeuwen, in J.A.W. Nicolay (red.), Opgravin-gen bij Midlaren. 5000 jaar wonen tussen Hondsrug en Hunzedal (= Groningen Archaeological Studies 7), Groningen, 308-325.Verhoeven, A.A.A., 2014: Vroeg-middeleeuws aardewerk in de Kempen, Brabants Heem 45, 62-80.Waasdorp, J.A. & E. Eimermann, 2008: Solleveld. Een opgraving naar een Merovingisch grafveld aan de rand van Den Haag (= Haagse Oudheidkundige Publicaties 10), Den Haag.