22
123 Opklauteren naar het Binnenhof of rondbuitelen in de provincie. Loopbanen van bestuurders 1750-1850 J. Roelevink Inleiding In februari 1795 werd Hendrik van Sijsen representant van Stad en Lande van Groningen. Hij beantwoordde niet aan het gangbare beeld van een revolutionaire generatie van opgeschoten kwajongens en stu- denten. Wel verre van jeugdig en ambitieus te zijn, liep Van Sijsen te- gen de negentig en kon hij terugzien op een lange loopbaan in zijn geboortestad, in de Admiraliteit van Amsterdam, in de Raad van State en in de Generaliteitsrekenkamer in Den Haag. 1 Niet voor niets was hij verkozen samen met andere ‘vaderlanders van beproefde kunde en bedaardheid’. 2 De revolutie van 1795 telde vele gezichten. Nu overvloediger dan voorheen gegevens beschikbaar komen over alle landelijke en gewes- telijke bestuurders van 1795 tot 1860 en de loopbanen van de hoogste ambtenaren uit dezelfde periode, kunnen we individuen en hun carrières scherper voor de geest te krijgen. 3 Maar er zijn nog steeds beperkingen. In het Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren 1428-1861 ontbreken de leden van de gewestelijke Statenvergaderingen tot 1795 en de leden van de Staten-Generaal uit andere provincies dan Friesland, Overijssel, Hol- land en Zeeland. 4 Bovendien is de opzet niet prosopografisch, maar gaat het om functies die zijn vervuld binnen een gekozen groep instellingen. Volledige carrières en volledige persoonlijke gegevens zijn derhalve niet 1 De Admiraliteit van Amsterdam en de Raad van State werden in Groningen als de mooiste ‘buitencommisssies’ beschouwd, beter dan zitting in de Staten- Generaal: A.J.C.M. Gabriëls, De heren als dienaren en de dienaar als heer. Het stad- houderlijk stelsel in de tweede helft van de achttiende eeuw (Den Haag 1990) 393. 2 P. Brood e.a. ed., Homines Novi. De eerste volksvertegenwoordigers van 1795 (Am- sterdam 1993) 40, 108. 3 Reeds beschikbaar waren onder andere de in noot 2 genoemde publicatie, en A.M. Elias en P.C.M. Schölvinck, Volksrepresentanten en wetgevers. De politieke elite in de Bataafs-Franse tijd 1796-1810 (Amsterdam 1991). Ook de website van het Parlementair Documentatie Centrum van de Universiteit Leiden, www. parlement.com, heeft vanouds veel gegevens over bestuurders en parlemen- tariërs geboden. 4 Indien niet anders aangegeven, zijn de gebruikte gegevens ontleend aan RAA 1428-1861, beschikbaar op: www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/Reperto- rium en de nog digitaal te verschijnen Onderzoeksgids Bataafs-Franse tijd 1795- 1813 van mijn hand.

Opklauteren naar het Binnenhof of rondbuitelen in de provincie. Loopbanen van bestuurders 1750-1850

  • Upload
    knaw

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

123

Opklauteren naar het Binnenhof of rondbuitelen in de provincie.Loopbanen van bestuurders 1750-1850

J. Roelevink

Inleiding

In februari 1795 werd Hendrik van Sijsen representant van Stad en Lande van Groningen. Hij beantwoordde niet aan het gangbare beeld van een revolutionaire generatie van opgeschoten kwajongens en stu-denten. Wel verre van jeugdig en ambitieus te zijn, liep Van Sijsen te-gen de negentig en kon hij terugzien op een lange loopbaan in zijn geboortestad, in de Admiraliteit van Amsterdam, in de Raad van State en in de Generaliteitsrekenkamer in Den Haag.1 Niet voor niets was hij verkozen samen met andere ‘vaderlanders van beproefde kunde en bedaardheid’.2

De revolutie van 1795 telde vele gezichten. Nu overvloediger dan voorheen gegevens beschikbaar komen over alle landelijke en gewes-telijke bestuurders van 1795 tot 1860 en de loopbanen van de hoogste ambtenaren uit dezelfde periode, kunnen we individuen en hun carrières scherper voor de geest te krijgen.3 Maar er zijn nog steeds beperkingen. In het Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren 1428-1861 ontbreken de leden van de gewestelijke Statenvergaderingen tot 1795 en de leden van de Staten-Generaal uit andere provincies dan Friesland, Overijssel, Hol-land en Zeeland.4 Bovendien is de opzet niet prosopografisch, maar gaat het om functies die zijn vervuld binnen een gekozen groep instellingen. Volledige carrières en volledige persoonlijke gegevens zijn derhalve niet

1 De Admiraliteit van Amsterdam en de Raad van State werden in Groningen als de mooiste ‘buitencommisssies’ beschouwd, beter dan zitting in de Staten-Generaal: A.J.C.M. Gabriëls, De heren als dienaren en de dienaar als heer. Het stad-houderlijk stelsel in de tweede helft van de achttiende eeuw (Den Haag 1990) 393.

2 P. Brood e.a. ed., Homines Novi. De eerste volksvertegenwoordigers van 1795 (Am-sterdam 1993) 40, 108.

3 Reeds beschikbaar waren onder andere de in noot 2 genoemde publicatie, en A.M. Elias en P.C.M. Schölvinck, Volksrepresentanten en wetgevers. De politieke elite in de Bataafs-Franse tijd 1796-1810 (Amsterdam 1991). Ook de website van het Parlementair Documentatie Centrum van de Universiteit Leiden, www.parlement.com, heeft vanouds veel gegevens over bestuurders en parlemen-tariërs geboden.

4 Indien niet anders aangegeven, zijn de gebruikte gegevens ontleend aan RAA 1428-1861, beschikbaar op: www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/Reperto-rium en de nog digitaal te verschijnen Onderzoeksgids Bataafs-Franse tijd 1795-1813 van mijn hand.

Leeuw_boek.indb 123 16-11-10 09:50:12

Roelevink124

opgenomen. Dit alles dwingt tot bescheidenheid. Allereerst zullen de beschouwin-gen beperkt blijven tot de periode van 1750 tot 1850. Bovendien kunnen niet alle factoren die invloed hebben op een carrière, worden belicht. In grote lijnen geldt dat in de achttiende eeuw afkomst, godsdienst, netwerk en politieke kleur meer gewicht in de schaal legden, in revolutionaire tij-den politieke houding, aanleg en doorzettingsvermogen. In monarchale perioden telde de patronage van de raadpensionaris of de koning weer sterker mee, en na 1815 voor provinciale functies opnieuw het regionale netwerk. Niettemin valt over bewindspersonen en hun loopbanen meer te zeggen dan voorheen. Gekozen is voor drie thema’s, namelijk 1) de ge-middelde leeftijd van zittende bestuurders, 2) de invloed van de omstan-digheden op de carrièrekansen tussen 1795 en 1813, en 3) de loopbanen van de leden van Provinciale Staten van na 1815.

Hoe ouder, hoe wijzer?

Doorgaans wordt de leeftijd van een groep bestuurders voornamelijk be-rekend om te zien wanneer zij een bepaald stadium of het hoogtepunt van hun loopbaan gemiddeld bereikten. Het is echter eveneens leerzaam na te gaan hoe oud zittende bestuurders van een college in een gegeven jaar gemiddeld waren. Het vertelt mogelijk iets over de sfeer op de verga-deringen en zeker iets over de persoonlijke en maatschappelijke bagage van de betrokkenen. Grafiek 1 geeft in tienjaarlijkse steekproeven de gemiddelde leeftijd aan van de ordinaris gedeputeerden ter Staten-Generaal van Friesland, Overijssel, Holland en Zeeland in de jaren 1590-1790. Van hen werden alleen de Zeeuwen voor het leven benoemd, de overigen voor kortere termijnen.5 Het ontbreken van Groningen, Gelderland en Utrecht, levert

5 Voor de Zeeuwse gedeputeerden in de tweede helft van de achttiende eeuw Gabriëls, Heren, 398 e.v. en 428 e.v.

Grafiek 1: Gemiddelde leeftijd zittende ordinaris gedeputeerden ter Staten-Generaal Friesland, Overijssel, Holland, Zeeland, 1590-1790

Steekproef

Leeuw_boek.indb 124 16-11-10 09:50:13

125 Loopbanen van bestuurders 1750-1850

naar verwachting voor ons doel geen grote vertekening op. De gemid-delde leeftijd van de zittende ordinaris gedeputeerden blijkt langdurig rond de vijftig jaar te hebben geschommeld, met als uitersten vijfenvijftig jaar in 1640 en tussen de tweeënveertig en drieënveertig in 1750. Na 1730, dus midden in het tweede stadhouderloze tijdperk, zette een opvallende daling in, die pas rond 1790 weer te niet was gedaan.6 Om iets te weten te komen over de onderliggende ontwikkelingen, moet de opbouw van de uitkomsten in de beschouwingen worden betrok-ken. Daarom is in grafiek 2 op basis van dezelfde tienjarige steekproeven een uitsplitsing gemaakt in drie leeftijdscategorieën. Zo blijkt dat zich in de achttiende eeuw een paar trends voordeden. Het aantal gedeputeer-den onder de veertig nam vanaf 1730 merkbaar toe en dat van boven de vijfenvijftig liep tussen 1740 en 1770 duidelijk terug. De middengroep van gedeputeerden tussen de veertig en de vijfenvijftig werd juist in de decennia 1770 en 1780 veel kleiner. Dat gebeurde ten gunste van jongeren, want ook in de twintig jaren na 1770 herstelde het aandeel van de oudere gedeputeerden zich niet. Uit een en ander blijkt dat de kansen van perso-nen geboren tussen 1730 en 1750 om op het hoogste bestuursniveau uit te komen, waren gegroeid.

Beide trends vragen om een verklaring. In het algemeen heeft col-legiaal bestuur statistisch gezien al een dempende werking op de gemid-delde leeftijd, waar dynastieke opvolging van één persoon eerder tot schoksgewijze veranderingen in generaties bestuurders leidt. Bovendien is het zinvol onderscheid te maken tussen gedeputeerden uit steden en vertegenwoordigers van de Ridderschappen, want de minimumleeftijd van toetreding tot de bestuurscolleges lag bij de Ridderschappen lager dan in de steden. Stelden de eerste de benedengrens meestal tussen de

6 Vergelijk ook grafiek 7 voor Gedeputeerde Staten en Gecommitteerde Raden in deze periode.

Grafiek 2: Verdeling over leeftijden ordinaris gedeputeerden Staten-Generaal Friesland, Overijssel, Holland en Zeeland

Boven 55

40-55

Onder 40

Leeuw_boek.indb 125 16-11-10 09:50:14

Roelevink126

negentien en de vijfentwintig jaar, in een stad was dat gewoonlijk vanaf vijfentwintig jaar, en in de grote Hollandse steden begon men nog een paar jaar later.7 Dit zijn dan de formele grenzen. Maar deze konden door omstandigheden onder druk komen te staan. Een verklaring voor de steeds lagere leeftijden is te vinden in de po-litieke wederwaardigheden van de achttiende eeuw. Bekend is dat ste-den al vroeg in de achttiende eeuw met voorbijgaan van hun eigen regels steeds meer minderjarigen tot de vroedschappen toelieten.8 Dit zal heb-ben doorgewerkt in een lagere leeftijd van toetreding tot hogere ambten, aangezien tamelijk vaste carrièrepatronen bestonden. Een algemene uit-spraak op dit punt acht Gabriëls echter onmogelijk.9 Wel staat vast dat de oudsten in rang en voorrechten in de basiscolleges de eerste keuze kregen bij belangrijke buitencommissies, zoals zitting in de Staten-Generaal on-getwijfeld was.10 Daarmee bleef het inderdaad wel een post voor iemand met een volgens patroon gevorderde carrière. Het is dus niet zo dat jeug-dig toen per se minder ervaren betekende. Zoals regenten tijdens stadhouderloze perioden de machtspositie van hun familie versterkten door jongeren te benoemen, heeft in de tweede helft van de eeuw de stadhouderlijke patronage eenzelfde effect gehad. De werking van dit systeem en de institutionele infrastructuur waarin het was ingebed, zijn overtuigend beschreven door Gabriëls. De gunst van de stadhouder, alsook familiebanden, met name met de luitenant-stadhou-ders op provinciaal en met de ‘premiers’ op stedelijk niveau, speelden een doorslaggevende rol.11 De voorgeschreven minimumleeftijd was één van de formele criteria voor benoemingen waaraan de stadhouders zich in dit spel niet hielden.12 Uit Gabriëls’ berekening voor de periode 1747-1795 van de leeftijden van de gedeputeerden ter Staten-Generaal bij hun eerste sessie blijkt, dat de meesten tussen de dertig en de vijftig waren. Maar onmiddellijk valt op dat de landprovincies plus Zeeland gemid-deld veel meer gedeputeerden uit de leeftijdscategorie van twintig tot en met negenentwintig jaar stuurden dan Holland en Utrecht.13 Natuurlijk had in de landprovincies, Gelderland voorop, de adel daarbij een flinke vinger in de pap, maar het verschijnsel deed zich er even goed voor in de steden. Andere afwijkingen van de formele regels door de stadhou-der, usurpaties, die vooral de begeving van ambten op nationaal niveau betroffen, zullen de effecten van de jeugdige instroom hebben versterkt. De versnippering van commissies, waardoor personen een bepaald ambt veel korter konden bekleden, kan van invloed zijn geweest, maar deze

7 Gabriëls, Heren, 330, 331.8 K.W.J.M. Bossaers, ‘Van kintsbeen aan ten Staatkunde opgewassen’. Bestuur en be-

stuurders van het Noorderkwartier in de achttiende eeuw (Den Haag 1996) hoofd-stuk carrière; Gabriëls, Heren, 190.

9 Ibidem, 332.10 Ibidem, 333, 334.11 Ibidem, 421-432.12 Ibidem, 141-142, 213.13 Ibidem, Bijlage I, 461; 233 e.v. over de Gelderse steden. De bijlagen A en B 1-5

geven inzicht in het toerbeurtenstelsel per provincie. Zie ook 330.

Leeuw_boek.indb 126 16-11-10 09:50:14

127 Loopbanen van bestuurders 1750-1850

lijkt ook al in de zeventiende eeuw te zijn opgetreden.14 In ieder geval moet het effect van een verjonging wel door de versnippering zijn ver-sterkt. Het lijkt er dus in grote lijnen op dat, hoewel misschien demografi-sche factoren binnen adel en regentenstand hebben meegespeeld, vooral oligarchische èn orangistische partijbelangen de gemiddelde leeftijd van zittende bestuurders hebben verlaagd. Anderzijds hebben ouderen zich eerder teruggetrokken uit de politiek. Ze zullen vaak gedwongen zijn door de politieke omstandigheden, in 1748 en in de tachtiger jaren bij de opkomst van de patriotten, of door interne spanningen onder de prinsge-zinden.15

In daling van de leeftijd van bestuurders mag dus geen revolutionair verschijnsel worden gezien. Integendeel, de patriotten waren juist tegen de handelwijze van de stadhouder gekant. De benoemingen van jeug-dige, relatief onbeschreven of zelfs onbekwame bestuurders zette kwaad bloed. Ze leverden teveel ‘ja-broederen’ op.16 Des te interessanter is het om te zien hoe de veranderingsgezinden na 1795 zelf optraden. In dat jaar werden na de afschaffing van de Statenvergaderingen van de provincies vele representanten rechtstreeks gekozen. Het is helaas niet doenlijk hun gemiddelde leeftijd te berekenen, omdat het geboortejaar van te velen on-bekend is. Maar de gekozenen van wie we de gegevens wel hebben, wa-ren niet allemaal jonkies. Dat is in de voornaamste bron voor de gegevens, het boek Homines novi al een aantal malen gesignaleerd.17 Personen van boven de vijfendertig beheersen het beeld, zoals te zien is in grafiek 3.

14 Ibidem, 86, 87, 191.15 Voor de wijzigingen in deze periode, ibidem, 406, 407.16 Ibidem, 85 e.v., 190.17 Brood e.a., Homines Novi, 66, 154, 273, 340, 411, 510, 633.

Grafiek 3: Provisionele Representanten in 1795 naar geboortejaar (gewesten inclusief Drenthe en Noord-Brabant, maar zonder Groningen en Utrecht)

Leeuw_boek.indb 127 16-11-10 09:50:14

Roelevink128

Vergelijking van deze uitkomst met de leeftijden van de voorgangers in de oude Statenvergaderingen van de provincies is op dit moment nog niet mogelijk. Maar blijkbaar werden, nu een vrijere keuze kon worden ge-maakt, kennis, ervaring en levenswijsheid wenselijk gevonden. Dat past bij een tijd waarin redelijkheid, bestuurlijke zuiverheid en bekendheid met de staathuishoudkunde hoog in het vaandel stonden. Het is dan ook niet verbazend dat in de Bataafs-Franse tijd de gemiddelde leeftijd, mede dankzij wettelijke voorschriften van die strekking, voor de landelijke po-litiek alras op de oude niveaus terugkeerde. Hadden de Eerste Nationale Vergadering en opvolgers nog geen andere eis dan dat kiezer en verko-zene minimaal twintig jaar moesten zijn, in de staatsregelingen van 1805 en 1806 werd voor wetgevers, staatsraden en ministers een benedengrens van dertig jaar gesteld. In de praktijk kwam men ruimschoots hoger uit. Zoals te zien is in grafiek 4 hadden in de twee Nationale Vergaderingen, het Uitvoerend Bewind en het Staatsbewind vijftigers gemakkelijk de overhand. Juist het meest radicale gremium, de gezuiverde Constitueren-de Vergadering van 1798, vertoont een relatief hoge gemiddelde leeftijd. De omwenteling van 1795 is blijkbaar geen generatieconflict geweest, en zeker geen greep naar de macht door radicale jeugd, maar naar gelang een inhaalslag of een voortzetting van loopbanen door de cohorten die in 1795 tussen de vijfendertig en vijfenvijftig jaar waren, dus geboren tus-sen 1740 en 1760. Dat is maar een verschuiving van tien jaar ten opzichte van de generaties waaruit de leden van de Staten-Generaal in de laatste decennia waren voortgekomen. Dit was overigens wel een groep mensen die de opkomst van de patriotten en het abrupte einde van hun droom met de Pruisische inval van 1787 in hun twintiger en dertiger jaren had meegemaakt.

Voor de Raadpensionaris werd in 1805 door de grondwet een mi-nimumleeftijd van vijfendertig jaar vastgesteld. Schimmelpenninck, als

Grafiek 4: Gemiddelde leeftijden van de leden in een gegeven zittingsjaar

Leeuw_boek.indb 128 16-11-10 09:50:15

129 Loopbanen van bestuurders 1750-1850

goede veertiger, voldeed daaraan gemakkelijk, zodat hij uitstekend paste in het bestaande patroon. Dat gold bepaald niet voor Lodewijk Napoleon, weliswaar meerderjarig, maar bij zijn troonsbestijging slechts zevenen-twintig jaar oud. Ook hier prevaleerde het dynastieke belang, nu dat van de Bonapartes. Maar zelfs onder deze koning zou geen verjonging onder de overige ambtsdragers worden ingezet. In 1808, toen Lodewijk Napole-on zelf dertig was, werd hij omringd door bestuurders die bijna allemaal aanmerkelijk ouder waren (grafiek 5). Dit moet sterk hebben bijgedragen aan zijn gevoelens van eenzaamheid. Het verklaart ook de stille effectivi-teit van de weerstand die hij ondervond18. De heren waren immers van-ouds zeer ervaren in dwarsbomen. Hun monarch stond in leeftijd dichter bij zijn auditeurs, veelbelovende jongemannen in opleiding.

Al met al veranderde er in de Bataafs-Franse tijd wat betreft de gemid-delde leeftijd van de bestuurders weinig ten opzichte van de Republiek. Indien de regeringen stabieler waren geweest, zou deze leeftijd zijn geste-gen, zoals na 1815 in het noorden van de Nederlanden ook daadwerkelijk gebeurde. Onderging in de Bataafse tijd de leeftijd nog een neerwaartse druk doordat benoemingen voor het leven in feite flink korter bleken te duren, in de Eerste Kamer en de Raad van State van het Koninkrijk der Nederlanden verdween die rem. Het effect op de gemiddelde leeftijden van de leden van de Eerste Kamer, die destijds oneerbiedig maar niet onterecht het ‘oudemannenhuis’ werd genoemd, en de Raad van State,

18 J. Roelevink, ‘“Cette grande inertie qu’on rencontre sans cesse dans la marche des affaires”. Lodewijk Napoleon als wetgever en uitvoerder’, De Negentiende Eeuw 30 (2006) 177-191; M. van der Burg, Nederland onder Franse invloed. Cul-tuurtransfer en staatsvorming in de napoleontische tijd, 1799-1813 (proefschrift-editie Amsterdam 2007) 249.

Grafiek 5: Gemiddelde leeftijden van bestuurders in 1808, met ter vergelijking de agenten in 1800 en de préfets in 1812.

Leeuw_boek.indb 129 16-11-10 09:50:16

Roelevink130

is goed merkbaar.19 De benoeming in beide gremia kwam toe aan de ko-ning. Daarbij werd geen termijn gesteld. De posten dienden als beloning of om mensen ‘op te bergen’.20 Het onbedoelde effect was vergrijzing. Het jonge bloed moest komen van de gekozen leden van de Tweede Kamer, die gemiddeld zo tussen de tweeënvijftig en de vierenvijftig jaar oud wa-ren. Zij waren vergelijkbaar met de leden van Gedeputeerde Staten van de provincies die tussen de eenenvijftig en de vijfenvijftig uitkwamen! Op die manier keerde daar het gemiddelde van het ancien régime gewoon weer terug of werd het nog wat hoger (grafiek 6 en 7).

Uit de laatstgenoemde grafiek met de beschikbare gegevens voor Gede-puteerde Staten en Gecommitteerde Raden tijdens de Republiek valt dit gemakkelijk te constateren. De gemiddelde leeftijd was toen voor 1750-51 52 jaar, voor 1760-61 53 jaar, voor 1770 en 1780 50 jaar en voor 1790 weer 51,5 jaar. Het aardige is bovendien dat hier ongeveer dezelfde verschijn-selen optreden als bij de leeftijdscategorieën van de leden van de Staten-Generaal in dezelfde periode, nu uiteraard met een daling van de gemid-delde leeftijd rond 1770-1780 en een flinke toename van het aandeel van de jongeren21 in dezelfde periode. De Bataafse omwenteling, van voorzichtig tot radicaal, is dus steeds voornamelijk gedragen door veertigers en vijftigers. Zij waren kennelijk flexibel en ervaren genoeg om wezenlijke veranderingen in- en door te zetten. De verjonging in het midden van de tweede helft van de acht-

19 B. van den Braak, De Eerste Kamer. Geschiedenis, samenstelling en betekenis 1815-1995 (Den Haag 1998) 124 e.v. geeft een uitgebreide analyse voor de periode 1849-1888 van de leeftijd van de leden van de Eerste Kamer, die fluctueerde. In 1850 was de gemiddelde leeftijd vijftig, maar in 1856 alweer 55 en in 1883 60 jaar (zie 125 voor grafiek).

20 Ibidem, Eerste Kamer, 39.21 Zie grafiek 2.

Grafiek 6: Gemiddelde leeftijd zittende leden Eerste en Tweede Kamer, Raad van State en Gedeputeerde Staten van alle provincies van het Noorden behalve Limburg in steekjaren

1820

1830

1840

Leeuw_boek.indb 130 16-11-10 09:50:17

131 Loopbanen van bestuurders 1750-1850

tiende eeuw is al zeer snel teniet gedaan. De snelle opklimming was ken-nelijk maatschappelijk niet zo goed aanvaardbaar. De hoge ouderdom werd, tijdelijk, waarschijnlijk vooral onder invloed van de vele politieke wisselingen, wat uitzonderlijker. Maar ook dit effect verdween weer in de negentiende eeuw.

Hoe kom je waar je wezen wilt?

Ook in de behandelde periode moesten mannen een goede strategie hebben om op het juiste moment te pieken in het gewestelijke of landelijke bestuur. De eerste voorwaarde was een zekere stabiliteit in de wijze waarop posten werden verkregen. In de achttiende eeuw bleven, ondanks de politieke wis-selvalligheden, de oude patronen van opklimming, tevens ‘ambachtelijke’ opleiding22, bestaan. Stadhouderlijke patronage of familie-invloed bleven er ook steeds stuur aan geven. In de Bataafs-Franse tijd, met régimes die maximaal vier jaar hebben standgehouden, lag dit heel anders. De nieuwe lichting had vaak te maken met nominaties, verkiezingen en benoemingen, elk in een afzonderlijk circuit. Dat maakte netwerken en officieuze stappen des te meer noodzakelijk, ook al omdat de kandidaten officieel een passieve houding moesten aannemen. Het werd meestal onbehoorlijk gevonden als iemand zichzelf openlijk kandidaat stelde of solliciteerde, behalve voor la-gere ambtelijke posten. Onwennigheid in het verwerven van kiezersgunst naast het tevreden stellen van zittende machthebbers, zal velen parten heb-ben gespeeld. Tegelijkertijd bleef altijd de kans aanwezig dat alles snel fout liep vanwege de politieke wisselvalligheden. Dit aspect laat ik nu verder

22 Gabriëls, Heren, 332.

1750 1760 1770 1780 1790

Grafiek 7: Gedeputeerde Staten van Friesland en Overijssel, Gecommitteerde Raden van Holland (noord en zuid) en Zeeland

Boven 55

40-55

Onder 40

Leeuw_boek.indb 131 16-11-10 09:50:18

Roelevink132

rusten ten gunste van twee andere vragen, namelijk of er steeds voldoende posten voorhanden waren en of voldoende gelegenheid werd geboden om de gewenste ervaring op te doen. Om te beginnen diende de wil om carrière te maken aanwezig te zijn. We zouden meewarig kunnen doen over al die revolutionairen van het eerste uur die uiteindelijk nergens zijn gekomen. Maar droomden die representanten en nationale vergaderaars wel van een bestuurlijke car-rière? Gezien hun leeftijd was hun bedje zeker al gespreid - ze werden mede verkozen vanwege hun maatschappelijk aanzien. Dat gold stellig voor de vele landbouwers, industriëlen, handelaren, medici, predikant of advocaten, in zoverre ze althans in 1787 niet gedwongen waren geweest huis en haard te verlaten. Alleen wie al vaak in besturen had gezeten en daar plezier in had, plus personen met veel ambitie zullen zich werkelijk hebben ingezet voor een loopbaan op gewestelijk en landelijk niveau. De meeste anderen wilden vermoedelijk alleen maar een redelijk bestaan. Houden we dit in het achterhoofd, dan blijkt het best mee te vallen met onze zielenpoten (grafiek 8). Een aantal representanten maakten in-derdaad carrière, dat wil zeggen dat zij later op zijn minst nog één ander ambt hebben bekleed dat in het Repertorium van ambtsdragers en ambte-naren is opgenomen. De rechterlijke macht had daarin een onevenredig aandeel. In werkelijkheid raakten nog veel meer representanten maat-schappelijk onder de pannen, bijvoorbeeld in de gewestelijke adminis-tratie, bij de belastingdienst en bij de posterijen. Representanten tussen de vijfendertig en de vijfenveertig maakten het vaakst carrière, op enige afstand gevolgd door die van tussen de vijfenveertig en de vijfenvijftig en door die tussen de vijfentwintig en de vijfendertig. Het ligt voor de hand dat de ouderen geen nieuwe loopbaan meer ambieerden, tenzij ze geen andere goede broodwinning hadden. Opvallend is eerder dat juist de allerjongsten weinig carrière hebben gemaakt. Eveneens blijkt uit de verzamelde, maar hier niet gepresenteerde gegevens per gewest, dat Hol-land en Friesland, vanouds actief en dicht bij het vuur, de meeste carrière-makers leverden.

Grafiek 8: Provisionele Representanten naar geboortejaar en carrière (behalve Groningen en Utrecht)

Geen carrière

Carrière

Leeuw_boek.indb 132 16-11-10 09:50:18

133 Loopbanen van bestuurders 1750-1850

En dan nu de beschikbaarheid van posten. In de periode van de Repu-bliek verschaften de Staten-Generaal, de Raad van State, de Gedeputeerde Staten of Gecommitteerde Raden en de Admiraliteiten steeds rond de 125 vaste functies, dat wil zeggen functies met permanente zitting voor een meerjarige ambtsperiode, dat is inclusief de ‘ministers’, de hoogste amb-tenaren. De kortlopende, vertegenwoordigende plaatsen waren nog veel talrijker. Ook in 1795 leek de toestand in eerste instantie wel rooskleurig te blijven. De leden van de vertegenwoordigende vergaderingen bleven nog zeer talrijk. Maar vanaf 1798 is het aantal functies op landelijk en de-partementaal niveau afgenomen, nu onder de invloed van centralisatie en bureaucratisering. De intussen gescheiden van de uitvoerende instellingen opererende wetgevers vergaderden niet meer permanent en trokken geen beginnelingen. Ook op departementaal vlak, waar het handwerk moest worden geleerd, nam het aantal plaatsen af (grafiek 9).

Ondanks dit alles bleef het totale aantal vaste posten met permanente zitting verbazingwekkend constant. Ook nu worden dan de ‘nieuwe’ mi-nisters meegeteld, hoewel ze in de visie van die tijd geen politici waren, maar slechts de hoogste ambtenaren23. Landelijk leek het Uitvoerend Be-wind de grootste inkrimping te hebben bewerkstelligd, maar dat resul-taat werd weer tenietgedaan door de commissarissen bij de Departemen-ten die tot de centrale overheid behoorden. In werkelijkheid wint dan Raadpensionaris Schimmelpenninck de strijd. Lodewijk Napoleon had hem graag willen overtreffen en trachtte op departementaal niveau de as-sessoren af te schaffen, maar is daar tot zijn verdriet niet in geslaagd. Na 1810 werden uiteindelijk de conseils naast de préfets van zo ondergeschikt belang dat ze geen opstap voor een loopbaan opleverden.

23 Roelevink, ‘Inertie’; zie ook L. Wichers, De regeering van koning Lodewijk Napo-leon, 1806-1810, grootendeels naar oorspronkelijke en onuitgegeven bescheiden be-werkt (Utrecht 1892).

Grafiek 9: Beschikbare vaste bestuursposten en wetgevende functies 1795-1810

Wetgevend

Departementaal

Comm. Dept.

Landelijk

Leeuw_boek.indb 133 16-11-10 09:50:20

Roelevink134

We kunnen concluderen dat voor ambitieuze personen op het de-partementale niveau wel relatief veel vaste plekken beschikbaar waren, maar geen tijdelijke, waarin met kon experimenteren of gunstig opval-len. Helaas vond hier bovendien zelden wisseling plaats, zoals we nog zullen zien. Daarom bleven per saldo toch weinig plekken over om het bestuurlijke handwerk te leren. Alleen de post van kwartierdrost en later van sous-préfet zou zich daarvoor in de jaren na 1807 goed lenen. Tegelij-kertijd namen de mogelijkheden tot opklimming naar landelijk niveau onder centralistisch en monarchaal bewind snel af, om van het keizerrijk nog maar te zwijgen. Naast deze ontwikkelingen werden, zoals gezegd, nieuwkomers ge-confronteerd met verkokering, die een overstap naar andersoortig amb-telijk werk moeizaam of onmogelijk maakte. Dit verschijnsel belemmerde de vernieuwing in de middelste bestuurslagen, de rechterlijke macht en het financiële circuit. Veel mensen bleven vanaf het Staatsbewind namelijk ‘voorlopig’ zitten totdat een nieuwe, permanente regeling zou zijn getrof-fen, en die kwam maar niet. Gecombineerd met de wens om ervaren des-kundigen te benoemen, werkte dit de genoemde verkokering in de hand. Het minst is het verschijnsel nog zichtbaar in de door de departementen aangewezen wetgevers (grafiek 10). De rechterlijke macht, hoewel in 1795 flink opgeschud, heeft echter daarna tot 1810 eveneens weinig kansen voor buitenstaanders opgeleverd (grafiek 11). Voor de overgang naar het Koninkrijk treedt een vertekening op, omdat de arrondissementsrecht-banken niet in de database zijn opgenomen. Eenzelfde verkokering is op-getreden bij de Rekenkamers, trouwens in het algemeen voor financiële expertise, en ook bij de ambtenaren, waar de druk om eigen tijdelijk ge-pensioneerden of overbodig geworden werkers aan te nemen zeer hoog was. Zo werd het voor jongeren steeds moeilijker ervaring op te doen. Keizer Napoleon dacht aan alles, dus ook aan dit probleem. Hij wilde perspectief op een mooie loopbaan verbinden met intellectuele aanleg en brede ervaring, los van regionale belangenverstrengeling. Getalenteerde jongemannen van goede komaf werden aangesteld als auditeurs, inge-deeld in klassen, zodat opklimming mogelijk was. Zij liepen mee bij de

Grafiek 10: Wetgevende Lichamen, aantal leden en continuïteit

Nieuw

Overgegaan

Leeuw_boek.indb 134 16-11-10 09:50:21

135 Loopbanen van bestuurders 1750-1850

grote bestuursinstellingen, volgden een soort praktische stage en kwamen daarna in aanmerking voor een lagere bestuurspost. Lodewijk Napoleon volgde dit voorbeeld en stelde dergelijke auditeurs aan bij de Staatsraad. Na een jaartje konden ze worden bevorderd tot auditeur van de koning, en als alles goed bleef gaan, mochten ze de wijde bestuurlijke of admi-nistratieve wereld in. Van deze Nederlandse auditeurs zijn er overigens maar weinigen doorgestoten naar een goede baan tijdens Willem I. Het tweede spoor, soms een vervolg op het eerste, liep via de sous-préfets en de préfets. Zij werden beschouwd en behandeld als algemeen competente bestuurders die in beginsel door het hele keizerrijk konden worden verplaatst, zelfs bij voorkeur buiten het gebied van herkomst. Een voorafschaduwing daarvan zien we bij de landdrosten van Lodewijk

Grafiek 11: Duur van carrières van raadsheren in landelijke en provinciale gerechtshoven

Grafiek 12: Beginjaar van de carrière in provincies van de in 1807 aangestelde landdrosten en assessoren

Assesoren

Landdrosten

Leeuw_boek.indb 135 16-11-10 09:50:22

Roelevink136

Napoleon, aangesteld bij de invoering van de wet op de Departementen in 1807 (grafiek 12). Waar hun assessoren nog merendeels de verkokering op departementaal niveau belichaamden, was de helft van de landdrosten een nieuweling in het provinciale bestuur. In de Franse tijd nam het aan-tal van buiten Holland afkomstige préfets en sous-préfets toe, vooral in de belangrijkste prefecturen Zuyderzée en Bouches-de-la-Meuse die samen Holland en Utrecht omvatten. Hier werden ervaren Zuid-Nederlanders benoemd. Omgekeerd gingen niet omgekeerd evenredig veel Hollanders naar elders in het Keizerrijk. Opnieuw werd het voor hen moeilijker een goede carrière op te bouwen. De in 1807 benoemde tweeëndertig kwar-tierdrosten is het later goed vergaan, maar van hen was twee derde al vóór 1770 geboren. Van hun opvolgers, de negenendertig Hollandse sous-préfets, deels dezelfde personen als de voorgaanden, werden minder dan de helft, namelijk zestien, na 1770 geboren. Van die laatste groep zijn er twee tot gouverneur van een provincie opgeklommen, vijf werden lid van Provinciale Staten, drie ambtenaar. Dit spoor is dus in Nederland succesvoller geweest. Samenvattend kan worden gezegd, dat, áls er wat betreft de Bataafs-Franse tijd sprake is geweest van een lost-generation, deze vooral heeft bestaan uit jongeren die tussen 1800 en 1813 niet in de gelegenheid zijn gesteld zich op departementaal niveau te bekwamen. In het Koninkrijk der Nederlanden kregen de orangisten onder hen een herkansing, zeker als zij tot de juiste families behoorden, maar de overigen lijken definitief op achterstand te zijn gezet. Bovendien zullen we zien dat in deze leef-tijdsgroep de mensen met algemene bestuurservaring die brede ervaring wilden opdoen in verschillende gremia, in de negentiende eeuw steeds meer concurrentie gingen ondervonden van inhoudelijke experts, die als het ware via de zijingang binnen kwamen.

Opklauteren of rondbuitelen?

Het derde thema is de loopbaan van leden van Provinciale Staten tussen 1815 en 1860, voor zover mogelijk vergeleken met de tijd van de Republiek. Centraal staat de vraag hoeveel leden van Provinciale Staten langdurig carrière maakten in de provincie en hoevelen konden en wilden doorsto-ten naar het landelijke niveau. Voor het eerst zijn met Het Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren alle leden van Provinciale Staten bekend, zodat op deze vraag een voorlopig antwoord kan worden gegeven. Het is goed, opnieuw eerst te kijken naar de kansen om carrière te maken. Op landelijk niveau verleende de grondwet van 1815 aan de ko-ning het recht tot benoeming van de leden van de Eerste Kamer en de Raad van State, en wel voor het leven. Omdat beide instellingen in het politieke bestel weinig gewicht in de schaal legden, dienden deze posten voornamelijk als beloning voor langdurige verdiensten of als ‘berging’ voor moeilijk plaatsbare personen. De lidmaatschappen konden zelfs worden gecombineerd. Voor de Raad van State gold dat de ten hoogste twaalf leden voor het noorden uit zoveel mogelijk verschillende provin-

Leeuw_boek.indb 136 16-11-10 09:50:22

137 Loopbanen van bestuurders 1750-1850

cies moesten komen, maar die bepaling werd nauwelijks toegepast.24 De Eerste Kamer was in 1815 op voorstel van het zuiden eigenlijk ingesteld ten behoeve van de adel. Maar in de praktijk bleek deze Kamer toch voor-al te dienen als bolwerk van het noorden.25 De Eerste Kamer had evenals de Raad van State een variabel aantal leden, namelijk tussen de veertig en zestig.26 Voor al deze posten, evenals voor een ministerschap of voor een positie als gouverneur van een provincie, was de rechtstreekse patronage van de koning onontbeerlijk. De Tweede Kamer had in de praktijk meer invloed dan haar formeel toekwam. De mogelijkheid wetsontwerpen af te keuren leidde, net zo-als destijds ook al onder Schimmelpenninck en Lodewijk Napoleon ge-beurde, tot informeel overleg, met de daarbij behorende invloed27. Wie in de Tweede Kamer wilde komen, was aangewezen op een van de vijf-envijftig plaatsen voor de Noordelijke Nederlanden, namelijk vier voor Groningen, vijf voor Friesland, één voor Drenthe, vier voor Overijssel, zes voor Gelderland, drie voor Utrecht, tweeëntwintig voor Holland, drie voor Zeeland en zeven voor Noord-Brabant. Hierbij kwamen na 1840 drie leden uit Limburg.28 De leden van de Tweede Kamer werden gekozen door Provinciale Staten, ‘in of buiten hun midden’ en het liefst ‘uit alle oorden’ van de provincie.29 Waren de plaatsen in de Tweede Kamer zo al niet evenredig over de inwoners verdeeld, daarbij kwam ook nog dat bin-nen de provincies het aantal Statenleden aan een afzonderlijk provinciaal reglement was gebonden en niet aan bevolkingsaantallen. Zo ontstond nog meer willekeur in de mogelijkheden tot opklimming naar de Tweede Kamer voor individuele leden van Provinciale Staten.

De Statenleden werden via een getrapt kiesstelsel gekozen door de Ridderschappen, de steden en de landelijke stand. Overigens zijn, om het ingewikkelder te maken, de provinciale reglementen in 1817 en 1825

24 Van den Braak, Eerste Kamer, 38, 39. Over het inhoudelijk functioneren van de Raad van State W.F. Prins, ‘De Raad van State 1814-1862’ in: Raad van State 450 jaar (Den Haag 1981) 153-194.

25 Van den Braak, Eerste Kamer, 47. Over de samenstelling van de Eerste Kamer onder andere ook G.A.M. Beekelaar en H. de Schepper, ‘The First Chamber in the Netherlands 1815-1848’ in: H.W. Blom e.a. ed., Bicameralisme. Tweekamer-stelsel vroeger en nu. Handelingen van de Internationale Conferentie ter gelegenheid van het 175-jarig bestaan van de Eerste Kamer der Staten-Generaal in de Nederlan-den (Den Haag 1992) 279-289 en voor de rol van de adel meer speciaal P. Jans-sens, ‘De politieke invloed van de adel in het Koninkrijk der Nederlanden’ in: C. Tamse en E. Witte ed., Staats- en Natievorming in Willem I’s Koninkrijk (Brus-sel 1992) , 98-121.

26 Van den Braak, Eerste Kamer, 37; Ontstaan der grondwet. Bronnenverzameling II, 1815. H.T. Colenbrander ed., RGP, Kleine Serie nr. 7 (Den Haag 1909) 631 (Hoofdstuk 3 Afd. I artikel 80).

27 N.C.F. van Sas, ‘Het politiek bestel onder koning Willem I’ in: De metamorfose van Nederland. Van oude order naar moderniteit, 1750-1900 (Amsterdam 2005) 422; Roelevink, ‘Inertie’, 180.

28 Van den Braak, Eerste Kamer, 68; Colenbrander, Ontstaan grondwet, 631 (Hoofd-stuk 3 Afd. I artikel 80).

29 Ibidem, 640 (Hoofdstuk 4, Afd. II, artikel 144 ).

Leeuw_boek.indb 137 16-11-10 09:50:23

Roelevink138

ook nog gewijzigd, zij het in 1825 niet erg drastisch, behalve voor Fries-land.30 Intussen had de Soevereine Vorst in 1814 in het noorden alle leden van Provinciale Staten voor de eerste maal zelf benoemd.31 De onevenre-digheid tussen aantal leden van Provinciale Staten en leden van de Twee-de Kamer kan voor 1817 in de volgende tabel worden weergegeven:

Aantallen zetels in Provinciale Staten op één beschikbare zetel in de Tweede Kamer (afgerond) in 1817

Gron Fr Dr Ov Gld Utr Holl Zeel NBr 9 17 24 16 15 12 4 15 6

Tegen deze achtergrond valt voor de periode 1815 tot 1860 op, dat meer dan 80% van de leden van Provinciale Staten nooit een landelijke post hebben bekleed (grafiek 13). De bovenstaande tabel laat zien dat de kansen op een zetel in de Tweede Kamer in Holland, Noord-Brabant en Groningen het grootst was, hoewel de Statenleden niet per se iemand uit hun midden hoefden te kiezen. Inderdaad blijkt uit de grafiek, dat vooral in Holland en Noord-Brabant de doorstroming het hoogst is ge-weest. Maar daarmee zijn de ook tamelijk hoge percentages van Friesland en Utrecht niet verklaard. Hiervoor moeten andere mechanismen verant-woordelijk zijn geweest.

Bij een vergelijking met de van koninklijke patronage afhankelijke doorstroming naar de Eerste Kamer en de Raad van State blijkt Holland er eveneens uit te springen, nu gevolgd door de provincies met naar verhouding veel adel, bijvoorbeeld Gelderland en Utrecht. In feite was Holland in de negentiende eeuw zelf ook veel rijker aan adel geworden,

30 L. Blok, Het kiesstelsel in Nederland in de periode 1814-1850 (Groningen 1987) hoofdstuk II-V, 52 e.v. en de institutionele toelichtingen in het RAA 1428-1861.

31 Blok, Kiesstelsel, 69.

Grafiek 13: Percentage leden van Provinciale Staten die een landelijke post hebben bekleed, 1815-1860

Raad van State

Tweede kamer

Eerste Kamer

Leeuw_boek.indb 138 16-11-10 09:50:23

139 Loopbanen van bestuurders 1750-1850

wegens de verheffing van veel oude regentengeslachten.32 ’s Konings oog viel blijkbaar eerder op de Ridderschappen en in ieder geval minder op de Statenleden uit de verder weg gelegen provincies. De betrekkelijk geringe neiging van leden van Provinciale Staten om door te stoten naar het landelijk niveau kan niet vergeleken worden met de periode van de Republiek, omdat Het repertorium van Ambtdragers en Ambtenaren hier nog niet in voorziet. Wel spoort deze uitkomst met de al behandelde gegevens voor de revolutionaire vergaderingen van re-presentanten. Allerlei voorlopige verklaringen zijn mogelijk. In de eerste plaats zal ook in de vroege negentiende eeuw lang niet iedereen de ambi-tie of de gelegenheid hebben gehad naar Den Haag of Brussel te verkas-sen. Bovendien is het zeer de vraag wat in de tijd zelf gezien werd als de meest bevredigende of invloedrijke baan, een post in de provincie of op centraal niveau. Daarnaar is nog weinig onderzoek gedaan. In ieder geval is het wel zo dat de grondwet van 1815 aan Provinciale Staten als colle-giaal bestuur, en aan Gedeputeerde Staten als gedelegeerd bestuur in de perioden tussen de zittingen van Provinciale Staten, een aantal duidelijke bevoegdheden toekende.33 Men zat er dus niet voor spek en bonen bij. Daarnaast kwam er voor toetreding tot het landelijke niveau meer concurrentie van buiten de Statenvergaderingen. Kennis en ervaring werden niet langer als vanzelfsprekend en exclusief via het stedelijke en provinciale bestuur opgedaan. Van den Braak laat in zijn overzicht van de maatschappelijke herkomst van de Tweede Kamerleden uit het noorden tussen 1815 en 1849 zien dat naast de 52% met een ‘ambtelijk-bestuurlijke’ achtergrond 26% een juridische loopbaan had gevolgd, 4% officier was geweest, 3% uit de handel en bankwezen kwamen, 2 % uit de wetenschap en 11% ambteloos van eigen inkomsten had geleefd. De Eerste Kamer geeft, op basis van de door Van de Braak voor vier jaren tussen 1815 en 1845 uitgesplitste cijfers, een enigszins ander beeld. De

32 Van den Braak, Eerste Kamer, 56 e.v.33 Colenbrander, Onstaan grondwet, 639 e.v.

Grafiek 14: Zittingsduur in Provinciale Staten, ongeacht aantal verkiezingen, 1814-1849

meer dan 30

20 t/m 30

10 t/m 20

5 t/m 10

1 t/m 5

Leeuw_boek.indb 139 16-11-10 09:50:26

Roelevink140

categorie bestuurlijk-ambtelijk groeide van 47 tot 65%, de categorie ju-risten van 2 tot 11% en de officieren van 7 tot 11%, ten koste van leden van het Hof, van renteniers en van de kerk. Financiële experts raakten na 1835 vertegenwoordigd met rond de 4%.34 Toch sluiten ook deze ontwik-kelingen aan op de trend van de Bataafs-Franse tijd om het landelijke bestuur te professionaliseren. Niet voor niets ook kregen de hoofden van de Departementen van Algemeen Bestuur, de ministeries dus, met advi-serende stem zitting in de Eerste en Tweede Kamer.35 Inhoudelijke experts werden zo benoemd naast bestuurlijke generalisten, hetzij via verkiezing door de Statenleden zelf, hetzij vanwege een benoeming door de koning. Tijdens de Republiek, toen elke bestuurder moest opklimmen vanuit een plaatselijk of provinciaal basiscollege, was dit ondenkbaar geweest. Gingen zo oude patronen deels verloren bij de doorstroming naar landelijk niveau, bij de bezetting van Provinciale Staten ligt dat anders. Uit grafiek 14 van de zittingsduur van de leden kan worden afgeleid dat in de ‘oude’ noordelijke provincies tussen de veertig en vijftig procent van de Statenleden tussen de tien en meer dan dertig jaar zitting had, van wie tussen de tien en bijna twintig procent meer dan twintig jaar. Ook hieruit blijkt dat een loopbaan in de provincie een aantrekkelijk perspectief was. Het beeld wordt bevestigd door grafiek 15, die de door-stroming van Gedeputeerde Staten naar landelijk niveau laat zien.

Verreweg de meeste leden van Gedeputeerde Staten waren dus tevreden met hun provinciale rol. Alleen in Holland zocht een relatief groter ge-deelte het hogerop. Op dit laatste punt is wel een vergelijking mogelijk

34 Van Den Braak, Eerste Kamer, 69 (Tweede Kamer), 60 (Eerste Kamer)35 Colenbrander, Onstaan grondwet, 633 (Hoofdstuk 3, Afd. IV art 91).

Grafiek 15: Carrière leden Gedeputeerde Staten 1815-1849

GS en Land

Alleen GS

Leeuw_boek.indb 140 16-11-10 09:50:26

141 Loopbanen van bestuurders 1750-1850

met de tijd van de Republiek, althans voor Gecommitteerde Raden van Holland (Noorderkwartier en Zuiderkwartier), Gecommitteerde Raden van Zeeland, en Gedeputeerde Staten van Friesland en van Overijssel. En dan laat grafiek 16 een wereld van verschil zien. Deze grafiek betreft alleen de doorstroom naar de Staten-Generaal, niet die naar andere bui-tencommissies op Generaliteitsniveau zoals de Raad van State. Desalniet-temin klommen in alle vier de voor de grafiek gekozen tijdvakken vele malen meer personen op tot landelijk niveau dan in de negentiende eeuw. Opvallend zijn de naar verhouding hoge percentages in Friesland in de achttiende eeuw en de lage in Zeeland, waar bovendien het percentage in het tweede stadhouderloze tijdperk geheel wegzakte door het ontbre-ken van een vertegenwoordiger van de Eerste Edele. Het is overigens zo, dat de ‘opklimming’ tijdens de Republiek niet in alle provincies als een verbetering, eerder als een verbreding werd ervaren, maar dat is een heel ander chapiter.

Ten aanzien van de leeftijdopbouw van leden van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten over de jaren heen kan worden opgemerkt dat de generatie die werd geboren tussen 1770 en 1789, relatief lang op het pluche heeft gezeten (grafiek 17 en 18). De lichting van 1790-1809 brak ook op provinciaal niveau maar langzaam door. De gemiddelde leeftijd als zodanig viel, zoals eerder vermeld, echter niet uit de toon. Hoewel tussen 1815 en 1848 de leden van Provinciale Staten werden verkozen door censuskiesgerechtigden in stedelijke en landelijke distric-ten, keerden wat de resultaten aangaat oude patronen van vóór 1798 toch

Grafiek 16: Percentage leden van Gedeputeerde Staten/Gecommitteerde Raden dat doorstroomde naar de Staten-Generaal

Friesland

Overijssel

Noord-Holland

Zuid-Holland

Zeeland

Leeuw_boek.indb 141 16-11-10 09:50:28

Roelevink142

in een wat mildere vorm terug. Hier zijn mogelijk mechanismen van pa-tronage aan het werk geweest, die ook met de dissertatie van Blok voor deze periode nog niet voldoende zijn onderzocht. Met name de herenso-ciëteiten in de steden, aanwezig in alle provincies, zouden hierbij infor-

Grafiek 17: Geboortejaren van leden van Gedeputeerde Staten in drie steekjaren

Grafiek 18: Geboortejaren van leden van Gedeputeerde Staten in drie steekjaren

Onbekend

na 1810

1790-1809

1770-1789

1750-1769

Voor 1750

Onbekend

1790-1809

1770-1789

1750-1769

Voor 1750

Leeuw_boek.indb 142 16-11-10 09:50:30

143 Loopbanen van bestuurders 1750-1850

meel de rol van het aloude regentenkabaal kunnen hebben gespeeld.36 Daarbuiten zullen de grootgrondbezitters met hun eigen vormen van pa-tronage hebben bewerkstelligd dat zij zitting kregen in Provinciale Sta-ten, indien zij dat wensten.

Conclusies

Vastgesteld mag worden dat, ook in een tijd dat de levensverwachting, zelfs voor de hogere standen, veel lager was dan nu, landelijke en pro-vinciale bestuurders over het algemeen pas aan de slag konden als zij voldoende ervaring en inhoudelijke kennis op een lager niveau hadden opgebouwd. Alleen in de revolutionaire periode van 1795 tot 1798 heeft deze regel niet gegolden. Maar ondanks de revolutionaire gebeurtenissen kwam in de gemiddelde leeftijd van de bestuurders weinig verandering, en zeker niet neerwaarts. Ervaring telde blijkbaar ook in deze hectiek nog steeds mee, maar dan in de vorm van algemene levenservaring. De generaties zijn elkaar ook in een regelmatig tempo opgevolgd, al hebben de personen die tussen ruwweg 1780 en 1810 werden geboren, daarvan toch nadeel ondervonden. Ze werden weggedrukt door de voor-gaande generatie, niet door jongeren, omdat zij de vereiste ervaring niet op het juiste moment konden opbouwen. Carrièrepatronen zijn, na het intermezzo van de Bataafs-Franse tijd waarin deels veel wisseling en deels verkokering optrad, na 1815 groten-deels voortgezet, ook toen opklimming uit basiscolleges werd vervangen door een combinatie van koninklijke benoemingen en een getrapt kies-stelsel. Van den Braak heeft daarom voor de Eerste en de Tweede Kamer, de Raad van State en de ministers, al kunnen wijzen op grote continuïteit van de personen van bestuurders van Republiek tot koninkrijk.37

Des te meer wordt het noodzakelijk uit te zoeken, langs welke wegen bestuurders na 1815 vanuit het lokale milieu naar hun posten opklom-men. Herensociëteiten en adellijke netwerken, kortom patronage van on-derop, verdient meer aandacht naast de al beter bestudeerde patronage van bovenaf en de werking van het kiesstelsel. In ieder geval is het zo, dat het ‘merkwaardig huwelijk van parti-cularistische regententradities en Napoleontische etatistische centralisa-tie’38, zoals dat in 1815 tot stand kwam, in koning Willem I geen volstrekt dominante partner heeft gehad. Vooral vanuit het gezichtspunt van de lokale bestuurselite hebben blijkbaar de trots op de eigen provincie en aangepaste voortzetting van nuttige republikeinse carrièrepatronen een belangrijke rol gespeeld. Onder de nieuwe monarchale dekmantel wer-den op provinciaal niveau zowel het collegiale bestuur als het gevoel dat

36 Wellicht zal het programma Verenigingsleven, dat nu aan het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis wordt uitgevoerd, verder onderzoek kunnen sti-muleren. Het is de bedoeling dat een van de onderdelen, het project Politieke Sociabiliteit, een overzicht zal bieden van patriotse genootschappen, herenso-ciëteiten en kiesverenigingen, 1780-1880.

37 Van den Braak, Eerste Kamer, 56.38 H.D. Daalder geciteerd bij Van den Braak, Eerste Kamer, 29.

Leeuw_boek.indb 143 16-11-10 09:50:30

Roelevink144

er nog best iets viel uit te richten voor de eigen regio, in de praktijk ge-spaard. Dat was een verademing na de vruchteloze pogingen van Lode-wijk Napoleon om de collegialiteit en de eigen provinciale verantwoorde-lijkheden weg te drukken en na de invoering door keizer Napoleon van het al door de koning voorgestane centralistische bestuur via prefecten in 1811. Het zwaardere accent op centraal bestuur, verder versterkt door de invoering van het koningschap in 1806, was door de meeste bestuurders inmiddels als onvermijdelijk aanvaard. De uiteindelijke doorwerking van de republikeinse noties van collegialiteit en van in de nieuwe monarchale context redelijke vormen van provinciaal en plaatselijk zelfbestuur, waar-in nu ook het platteland was betrokken brachten rust39. Wat het Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren aangaat, mag de conclusie wel zijn, dat het dringend uitbreiding behoeft voor het tijdvak van de Republiek en dat in een verdere toekomst de toevoeging van de magistraten van de grotere steden ook zeer welkom zou zijn40. Daarna wordt nationaal en internationaal comparatief onderzoek pas goed mo-gelijk. Dat laatste zou zich kunnen richten op de implicaties van collegi-aal bestuur versus persoonsgebonden en dynastiek bepaald optreden en op de diepgewortelde Nederlandse neiging meer waarde te hechten aan ‘bedaardheid’ en ervaring dan aan buitengewone kunde of een briljante geest.

39 Dit zou, naast de door Velema genoemde conceptuele uitputting van het be-grip ‘Republiek’ mede een verklaring kunnen zijn van de door hem gesig-naleerde snelle en sindsdien permanente aanvaarding van de monarchie in Nederland : W.R.E. Velema, ‘Lodewijk Napoleon en het einde van de republi-keinse politiek’, De Negentiende Eeuw (2006) 147-158.

40 Intussen is door het bestuur van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis besloten de genoemde provincies aan het Repertorium te laten toevoegen.

Leeuw_boek.indb 144 16-11-10 09:50:31