Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1. Geschiedenis, theorie en onderzoeksmethoden
1.1. Domein van de ontwikkelingspychologie
- Wetenschappelijk
- Toegepast
o Bv. Bepalen van vakken op lagere school,
opvoeding
- Interdisciplinair
o Onderzoekers van verschillende wetenschappen,
bv. Sociologie, biologie…
- Bestudeert verandering/stabiliteit over levensloop
(bevruchting overlijden)
- Theorie
o Beschrijft, verklaart, voorspelt
o Basis voor praktijk
o Wetenschappelijke bevestiging
o Noodzakelijk:
Geven betekenis aan wat we zien
Begrijpen en eventueel situaties verbeteren
1.2. Basisvragen
- Continu of discontinu?
o Continu = geleidelijk uitbreiden van vaardigheden
die er al waren
o Discontinu = nieuwe manieren van reageren in
specifieke periodes
Stadia = kwalitatieve veranderingen in
denken en doen, kenmerkend voor bepaalde
perioden
- 1 verloop of meerdere?
o Vroeger: stadiatheorieën 1 verloop
o Nu: meerdere vormen door context
Persoonlijke kenmerken
Omgevingskenmerken
- Erfelijkheid of milieu?
o Erfelijkheid (nature)
Aangeboren biologische eigenschappen
Gebaseerd op genetische overerving
o Omgeving (nurture)
Fysische en sociale wereld
Beïnvloedt biologische en psychologische
ontwikkeling
o Meeste theorieën: verschil in klemtoon
Stabiliteit (kinderen behouden relatieve
positie) erfelijkheid + levenslange impact
van vroegere ervaringen
Plasticiteit (verandering is mogelijk)
omgeving
1.3. Dynamische systeemsbenadering
- Definitie
o Ontwikkeling als dynamisch systeem
o Balans tussen alle basisvragen
- Vertegenwoordiger: levensloopperspectief
o Levenslange ontwikkeling
3 domeinen:
Fysiek
Cognitief
Emotioneel & sociaal
Verschillende fasen in ontwikkeling
Prenataal Bevruchting tot
geboorte
Baby & peuter Geboorte tot 2 jaar
Vroege kindertijd 2 tot 6 jaar
Midden-kindertijd 6 tot 11 jaar
Adolescentie 11 tot 18 jaar
Vroege
volwassenheid
18 tot 40 jaar
Midden-
volwassenheid
40 tot 65 jaar
Late
volwassenheid
65 jaar tot
overlijden
o Multidimensioneel
Complex samenspel van biologische,
psychologische en sociale factoren
o Veelvormig
Niet altijd vooruitgang in alle domeinen
(specialisatie)
Vooruitgang & achteruitgang binnen zelfde
domein (bv. Geheugen)
o Plasticiteit
Kneedbaarheid, veranderbaarheid
Grote verschillen tussen individuen
Veerkracht; bepaald door:
o Persoonlijke eigenschappen
o Relatie met ouders
o Steun buiten directe familie
o Gemeenschapssteun, bv. Scholen
o Beïnvloed door vele krachten in interactie met
elkaar
Leeftijdsgebonden
Voorspelbaar, normatief
Bv. Leren stappen vlak na 1e verjaardag
Geschiedenisgebonden
Ervaren door mensen geboren rond
zelfde periode (cohorte), normatief
Bv. Oorlog, epidemies, economische
situatie
Niet-normatief
Onregelmatig
Niet alle personen
Onvoorspelbaar
Bv. Gevecht tegen kanker
o Zie figuur 1.3 op pagina 12
1.4. Historische gronden
- Filosofische visies op kinderen
o Middeleeuwen (15e eeuw)
Tegengestelde opvattingen
Wet: kinderen moesten beschermd
worden
Boeken: bezeten door duivel
o Puriteinen (16e eeuw)
Inherent slecht & koppig
Bestraffende opvoeding van kinderen
(theorie)
Liefde voor hun kind weerhield hen van te
erge straffen gezond verstand gebruiken
voor verschil goed – kwaad (praktijk)
o John Locke (17e eeuw)
Tabula rasa karakter door ervaringen
Basisvragen
Continue ontwikkeling
Omgeving bepaald karakter
Meerdere ontwikkelingen mogelijk
o Jean-Jacques Rousseau (18e eeuw)
Edele wilde
Van nature ethisch en gezond
beschadiging door volwassenen
Beïnvloed door:
Stadia
Maturatie (ouder/wijzer worden)
- Filosofische visies op kinderen en bejaarden
o Tetens
Oorsprong & omvang van individuele
verschillen
Verandering volwassenen – compensatie
afnames
Impact historische periodes op levensloop
o Carus
4 levensfasen:
Kindertijd
Jeugd
Volwassenheid
Ouderdom
Ouder worden ook vooruitgang
Veelvormig & plastisch
(~levensloopperspectief)
- Scientific beginnings
o Darwin: evolutietheorie (grondlegger
ontwikkelingspsychologie)
Natuurlijke selectie & survival of the fittest
Gelijkenis tussen evolutie menselijke ras &
ontwikkeling menselijk kind
Prenatale groei gelijkend bij veel diersoorten
o Normatieve benadering (Hall & Gesell)
Grote aantallen mensen +
leeftijdsgemiddelden
Hall: vragenlijsten voor kinderen
Gesell: observatie & interviews met ouders
motorische eigenschappen, sociaal gedrag &
persoonlijkheidseigenschappen
o Testbeweging
Binet & Simon
Kinderen met leerproblemen
intelligentietests
1.5. Theorieën van het midden van de 20e eeuw
- Psycho-analyse
o Definitie
Mensen doorlopen verschillende stadia waar
ze in conflict komen tussen biologische
driften & sociale verwachtingen. De manier
waarop ze dit conflict oplossen, bepaalt het
vermogen van het individu om te leren, om te
gaan met anderen en omgaan met angsten.
o Freud‟s theorie
Psychoseksuele theorie = hoe ouders
omgaan met impulsen in eerste levensjaren
bepaalt ontwikkeling persoonlijkheid
3 aspecten van persoonlijkheid
Id
o Ruimste aspect
o Onbewust, aanwezig bij geboorte
o Biologische
basisbehoeften/verlangens
Ego
o Bewust, rationeel
o Ontstaat in vroege kindertijd
o Impulsen id in aanvaardbare
richtingen sturen
Superego
o Geweten
o Ontwikkelt tussen 3 en 6 jaar door
interactie met verzorgers
o Ego bemiddelt tussen superego &
id (eventueel compromis)
Psychoseksuele ontwikkeling
5 stadia
Oraal Geboorte – 1 jaar
Anaal 1 – 3 jaar
Fallisch 3 – 6 jaar
Latentie 6 – 11 jaar
Genitaal Adolescentie
o Correcte hoeveelheid bevrediging
Kritiek op Freud
Te grote klemtoon op rol seksuele
gevoelens in ontwikkeling
Cultuur-specifiek
Geen onderzoek bij kinderen
o Erikson‟s theorie
Psychosociale theorie
Ego bemiddelt niet alleen tussen id &
superego maar bezorgt ons ook de
gedragingen en vaardigheden om bij te
dragen in de maatschappij
8 stadia
Vertrouwen versus
wantrouwen
Geboorte – 1 jaar
Autonomie versus
schaamte/twijfel
1 - 3 jaar
Initiatief versus
schuld
3 – 6 jaar
Vlijt (leren lezen,
rekenen) versus
minderwaardigheid
6 – 11 jaar
Identiteit versus
verwarring
Adolescentie
Intimiteit versus
isolement
Vroege
volwassenheid
Generativiteit (iets
voortbrengen;
opvoeden) versus
stagnatie
Midden-
volwassenheid
Ego-integriteit
(ophalen van
herinneringen)
versus wanhoop
Late
volwassenheid
Benadrukte cultuur-gebondenheid
o Voor – en nadelen van psychoanalyse
Voordelen
Klinische methode (gevalstudies)
Inspireerde onderzoek over vele
aspecten emotionele/sociale
ontwikkeling
Nadelen
Weinig aandacht andere methoden,
daardoor geïsoleerd
Vele ideeën zijn moeilijk te onderzoeken
- Behaviorisme & sociaal leren
o Behaviorisme (John Watson)
Klassieke conditionering (Pavlov)
Neutrale stimulus reactie
Baby Albert ontwikkeling is continu
proces, geleidelijke toename in
frequentie & sterkte van associaties
Operante conditionering (Skinner)
Frequentie van gedrag
vermeerderen/verminderen door
beloningen/straffen
o Sociale leertheorie (Bandura)
Model-leren = imiteren
Geleidelijk aan selectiever in wat we imiteren
(continu!)
Persoonlijke normen en zelf-effectiviteit (het
geloof dat hun eigen vaardigheden hen gaan
helpen om te slagen)
o Voor- en nadelen
Voordelen
Toegepast in gedragstheorie
(combineren conditionering & model-
leren)
Nadelen
Visie op omgevingsinvloeden te beperkt
Onderschatten van eigen bijdrage tot
ontwikkeling
- Piaget‟s cognitieve ontwikkelingspsychologie
o Definitie
Kinderen bouwen actief kennis op door
omgaan met en verkennen van wereld
o Stadia
Stadia Periode Beschrijving
Sensori-
motorisch
0 – 1 jaar Gebruikt
zintuigen om
wereld te
verkennen
Pre-
operationeel
2 – 7 jaar Symbolisch
denken en
beginnen met
spelen
Concreet-
operationeel
7 – 11 jaar Georganiseerd
redeneren
Formeel-
operationeel
11 jaar en
ouder
Complex,
abstract
redeneren
o Methoden van onderzoek
Eigen kinderen
Kinderen (0-2 jaar): observatie
alledaagse problemen & reacties
Oudere kinderen: klinische interviews
(open vragen)
o Voor- en nadelen
Voordelen
Kinderen leren actief en hebben een
rijke, gestructureerde intelligentie
Stimuleerde veel onderzoek over
kinderen
Nadelen
Piaget onderschatte de competentie van
baby‟s en kleuters
Prestatie kan verbeterd worden door
training
Weinig aandacht voor sociale en
culturele invloed op ontwikkeling
Sommige zijn het niet eens met Piaget
over het feit dat er geen grote cognitieve
veranderingen zijn na de adolescentie
1.6. Recente theoretische perspectieven
- Informatieverwerking
o Definitie
Menselijke geest is systeem dat symbolen
manipuleert en waar informatie doorstroomt
o Flowhcarts (zie slideboek p. 16)
o Continu proces
o Voor- en nadelen
Voordelen
Kind als actieve denker, geen stadia
Zorgvuldige, rigoureuze
onderzoeksmethoden
Nadelen
Geen omvattende theorie van
ontwikkeling
Geen verbeelding, creativiteit
Labo-situaties (geen real life)
o Cognitieve ontwikkelings-neurowetenschap
Relatie tussen veranderingen in hersenen en
ontwikkeling van denken en gedrag
Onderzoekers uit psychologie, biologie,
neurowetenschappen, geneeskunde
Nieuwe methoden van beeldvorming
Hersenen vooral plastisch eerste 5 jaar
Invloed ervaring, neurale basis van veel leer-
en gedragsstoornissen, interventie-
onderzoek
- Ethologie en evolutionaire psychologie (Lorenz &
Tinbergen)
o Ethologie
Bestudeert aanpassingswaarde van gedrag
en geschiedenis ervan in evolutie
Imprinting: gedrag aangeleerd in vroege,
korte periode
Kritische periode
o Individu is biologisch voorbereid
om adaptieve gedragingen aan te
leren gedurende kort tijdsinterval
o Heeft steun nodig van omgeving
die op gepaste manier stimuleert
Gevoelige periode (betere term voor
mensen)
o Optimale periode voor bepaalde
capaciteiten om tot ontwikkeling te
komen
o Individu reageert zeer goed op
omgeving
o Latere ontwikkeling moeilijker
o Grenzen minder duidelijk
omschreven dan bij kritische
periode
Bowlby: lachen & wenen van baby zorgt
ervoor dat ouders dichtbij blijven
zekerheid voor eten
o Evolutionaire ontwikkelingspsychologie
Bouwt verder op ethologie
Probeert aanpassingswaarde te begrijpen
van menselijke competenties
Bestudeert cognitieve, emotionele & sociale
competenties die veranderen met de leeftijd
- Vygotsky‟s socioculturele theorie
o Overdracht cultuur volgende generatie
Waarden, overtuigingen, gewoonten,
vaardigheden
o Sociale interactie is noodzakelijk (met leden van
maatschappij die meer weten)
Verwerven van manier van denken en
gedragingen van een gemeenschap
o Cognitieve ontwikkeling is sociaal gemedieerd
proces
Steun van anderen
o Continu & discontinu proces
o Verschillende culturen selecteren andere taken die
kinderen moeten leren
o Voor- en nadelen
Voordelen
Kinderen ontwikkelen unieke
vaardigheden in elke cultuur
Nadelen
Verwaarloost biologische invloeden en
eigen bijdrage tot ontwikkeling
- Ecologische theorie (Bronfenbrenner)
o Definitie
Mens ontwikkelt binnen complex systeem
van relaties en is beïnvloed door
verschillende niveaus van omgeving
Bio-ecologisch model
o Niveaus (van binnen naar buiten)
Microsysteem
Activiteiten en interacties in onmiddelijke
omgeving
Bidirectioneel (in 2 richtingen)
Bv. Gezin, leeftijdsgenoten, school
Mesosysteem
Verbindingen tussen microsystemen
Bv. Ouders-school
Exosysteem
Sociale contexten die kind niet
omvatten, maar toch invloed op
onmiddellijke omgeving
Bv. Werk, buren
Macrosysteem
Culturele waarden, wetten, gebruiken en
hulpbronnen
Bv. Goede kinderopvang
Chronosysteem
Tijdsdimensie van model, omgeving
verandert altijd (door omgeving of
individu)
o Voordeel
Ontwikkeling samenspel omgeving en
individu; mens is product en producent eigen
omgeving
1.7. Vergelijking theorieën
Theorie Continu/dis
continu
Één/meer
dere
verlopen
Erfelijkheid/o
mgeving
Psychoanalyse Discontinu
(5 (Freud) of
8 (Erikson)
stadia)
Één:
stadia zijn
universeel
Beide:
biologische
driften +
vroege
ervaringen
(vorming
superego)
Behavorisme
en sociaal leren
Continu Meerdere:
afhankelij
k van wat
geconditio
neerd
Nadruk op
omgeving:
bepaalt
conditionering
. Zowel
wordt vroege als
latere
ervaringen
zijn belangrijk
Piaget’s
cognitieve
ontwikkelingsp
sychologie
Discontinu
(stadia)
Één:
stadia zijn
universeel
Beiden: zowel
vroege als
latere
ervaringen
zijn belangrijk
+ invloed
hersenen
Informatieverw
erking
Continu Één:
bestudeer
de
veranderi
ngen
karakteris
eren
meeste/all
e
kinderen
en
volwasse
nen
Beide: invloed
hersenen +
zowel vroege
als latere
ervaringen
zijn belangrijk
Ethologie en Beide: Één: Beide:
evolutionaire
ontwikkelingsp
sychologie
continu
aangepaste
gedragingen
; discontinu
gevoelige
periodes
aangepas
te
gedraging
en en
gevoelige
periode
zijn op
alle
mensen
toepasba
ar
evolutie en
overerving
beïnvloeden
gedrag. In
gevoelige
periodes, zijn
vroege
ervaringen
belangrijk
voor verdere
ontwikkeling
Vygotsky’s
socioculturele
theorie
Beide:
Taalontwikk
eling +
school
discontinu
Sociale
interactie
continu
Meerdere:
cultuurge
bonden
Beide:
overving +
zowel vroege
als latere
ervaringen
Ecologische
theorie
/ Meerdere Beiden:
individuele
karakteristiek
en & reacties
van anderen
(bidirectioneel
!). zowel
vroege als
latere
ervaringen
Levensloopper
spectief
Beide Meerdere:
interactie
van
biologie,
psycholog
ie,
sociologie
Beide: Nadruk
op plasticiteit
op elke
leeftijd. Zowel
vroege als
latere
ervaringen
zijn belangrijk
1.8. Ontwikkeling bestuderen
- Onderzoeksmethoden
o Definitie
Basisbenadering voor verzamelen van
informatie
o Systematische observatie (vanuit bepaald
gezichtspunt)
Naturalistische observatie
Observatie in veld, natuurlijke omgeving
Voordeel: alledaags gedrag
Nadeel: weinig controle
Gestructureerde observatie
Observatie in labo (opgezet gedrag)
Voordeel: meer controle (iedere
deelnemer gelijke kans om gedrag te
vertonen)
Nadeel: labo-gedrag is niet alledaags
gedrag
o Zelf-rapportering
Klinische interviews
Flexibele stijl (gesprek)
Vraagt naar invalshoek deelnemer
Voor- en nadelen
o Voordelen
Dingen beschrijven zoals je
ze in echte leven zou
beschrijven
Veel informatie in korte
periode
o Nadeel
Waarheidsgetrouw? (sociale
wenselijkheid +
betrouwbaarheid geheugen)
Gestructureerd interview
Iedere deelnemer krijgt dezelfde vragen
op dezelfde manier (soms vragenlijsten)
Voor- en nadelen
o Voordelen
Kortere antwoorden
Grote groepen
Antwoorden waaraan ze zelf
niet dachten
o Nadeel:
Oppervlakkige informatie
Waarheidsgetrouw?
o Klinische methode/gevalsstudie
Veel informatie over 1 persoon
Interviews
Observaties
Test scores
Voor- en nadelen
Voordeel
o Handig voor kleine groepen
Nadelen
o Subjectief
o Niet veralgemeenbaar!
o Methoden om cultuur te bestuderen
Cross-cultureel onderzoek
Universele gedragingen, verschillend in
gradatie
Etnografische methode
Culturele betekenis van gedrag
Beschrijvende kwalitatieve techniek om
een cultuur of sociale groep te begrijpen
Participerende observatie
Nadeel:
o Misinterpretatie
o Invloed van onderzoeker uit andere
cultuur
o Samenvatting
Methode Beschr
ijving
Voordele
n
nadelen
Systematische observatie
Naturalistisch
e observatie
Observ
atie
van
gedrag
in veld
Alledaags
gedrag
Weinig
controle
Gestructureer
de observatie
Observ
atie in
labo
iedere
deelneme
r gelijke
Labo-gedrag
kans om
bestudeer
de
gedrag te
vertonen
Zelf-rapportering
Klinisch
interview
Flexieb
ele stijl,
vraagt
naar
invalsh
oek
deelne
mer
Grote
gelijkenis
met hoe
mensen
denken/pr
aten in
dagelijkse
leven;
Veel
informatie
op korte
tijd
Waarheidsg
etrouw?
Moeilijk
individuen te
vergelijken
Gestructureer
d interview
Iedere
deelne
mer
krijgt
dezelfd
e
vragen
Vergelijki
ng
mogelijk;
antwoord
en
waaraan
mensen
Waarheidsg
etrouw?
Oppervlakki
ge
informatie
op
dezelfd
e
manier
zelf niet
dachten
Klinische methode
Klinische
methode/gev
alsstudie
Veel
uiteenlo
pende
informat
ie over
1
persoon
:
intervie
ws,
observa
ties,
test
scores
Beschrijv
ende
inzichten
in
factoren
die
ontwikkel
ing
beïnvloe
den
Selectiviteit
onderzoeker;
niet
veralgemeen
baar naar
andere
individuen
Etnografie
Etnografie Particip
erende
observat
ie
Grondig
e en
accurate
beschrijv
ing
Selectiviteit
onderzoeker;
niet
veralgemeen
baar naar
andere
groepen
- Algemene onderzoeksopzetten
o Definitie
Algemeen plan van onderzoek
Maakt beste toets van hypothese mogelijk
o Correlationeel
Samenhang tussen variabelen (GEEN
oorzaak-gevolg!)
Rest: zie cursus statistiek (I like )
Voordeel:
Geen labo-situaties/experimenten nodig
Nadeel:
Geen oorzaak-gevolg
o Experimenteel
Laat oorzaak-gevolg uitspraken toe
Laboratoriumexperimenten mogelijk niet
toepasbaar in realiteit
Toevallige toewijzing
Onbevooroordeelde procedure om
deelnemers toe te wijzen aan
verschillende condities
Verhoogt kans dat kenmerken gelijk
verdeeld zullen zijn over condities
Afhankelijke en onafhankelijke
(gemanipuleerd) variabele
o Varianten experiment
Veldexperiment
In natuurlijke omgeving maar met
toevallige toewijzing
Natuurlijk (quasi-) experiment
Bestaande behandelingen vergelijken
Groepen zo vergelijkbaar mogelijk
- Ontwikkelingspsychologische onderzoeksdesigns
o Longitudinaal (Elder)
Zelfde groep bestudeerd op verschillende
momenten in de tijd
Voor- en nadelen
Voordelen
o Algemene patronen & individuele
verschillen
o Relaties tussen vroegere en latere
gebeurtenissen
Nadelen
o 3 problemen
Deelnemers vallen weg of
verhuizen
Praktijk-effecten (door
meerdere test ergens dieper
over nadenken)
Cohort-effecten (niet
veralgemeenbaar naar andere
cohortes, soms zelfs niet naar
andere mensen van dezelfde
cohorte)
o Cross-sectioneel
Verschillende leeftijdsgroepen bestudeerd op
zelfde moment in de tijd
Voor- en nadelen
Voordelen
o Efficiënter (minder tijd in beslag)
o Geen uitval of praktijk-effecten
Nadelen
o Alleen algemene trend, geen
individuele verschillen in de
ontwikkeling
o Cohort-effecten: iedere
leeftijdsgroep behoort tot andere
cohort
o Sequentieel
Opeenvolging van longitudinale/cross-
sectionele studies
Voor- en nadelen
Voordelen
o Zowel longitudinale als cross-
sectionele vergelijkingen
o Cohort-effecten analyseren
Nadeel
o Zelfde problemen als longitudinaal
& cross-sectioneel, maar wel
bewust van problemen
o Combinatie experimenteel en ontwikkelingsopzet
Ontwikkelingspsychologische
onderzoeksdesigns enkel correlationele
conclusies
Vandaar: experimenteel manipuleren van
ervaringen
Als ontwikkeling dan beter verloopt sterke
evidentie voor causale samenhang
Bv. Social issues (p. 38)
1.9. Rechten van deelnemers aan onderzoek
- IRB = ethische commissie
- Bescherming tegen nadelen
- Geïnformeerde toestemming
o Onder 7 jaar: ouders
- Privacy
- Kennis van resultaten
- Voordelige behandelingen
- Debriefing bij misleiding of iets achtergehouden
Hoofdstuk 3: prenatale ontwikkeling, geboorte en de baby
1. Prenatale ontwikkeling
- Conceptie
o Vrouwelijke eicel
1 per 28 dagen
Ontstaat in eierstokken, dan door eileider
naar baarmoeder
Gele lichaam produceert hormonen om
baarmoeder klaar te maken voor innesteling
bevruchte eicel
Geen bevruchting geel lichaam krimpen
Leeft 1 dag
o Mannelijke eicel
300 miljoen per dag
In teelballen
Staartje zwemmen tot in eileiders voor
bevruchting
Leeft 6 dagen 3 vruchtbare dagen: 2 dagen
voor eisprong + dag van eisprong zelf
- Periode van de zygote
o 2 weken: vanaf bevruchting tot innesteling in
baarmoeder
o 1e celdeling duurt 30 uur, volgende celdelingen
gaan sneller
o 4e dag: 60 à 70 cellen blastocyst
Binnenlaag: embryoblast (baby‟tje)
Buitenlaag: trophoblast
o Innesteling
Tussen 7e en 9
e dag
Trophoblast dringt diep in baarmoederwand
Ontstaan amnion + vruchtwater (temperatuur
+ schokdemper)
Dooierzak produceert rode bloedcellen
30% overleeft deze periode niet
o Placenta en navelstreng
Ontstaan chorion (vlies) + villi (bloedvaten)
Placenta (moederkoek)
In: bloed + voeding (zuurstof)
Uit: afvalstoffen
Navelstreng (30 tot 90 cm lang)
1 ader: bloed + voeding
2 slagaders: afvalstoffen
- Periode van embryo
o 2e tot 8
e week
Snelste prenatale veranderingen
Basis interne structuren & organen
o Laatste helft eerste maand
Embryoblast: 3 cellagen
Ectoderm zenuwstelsel en huid
o Neurale buis ruggenmerg +
hersenen
o 3,5 week : productie van neuronen
250.000 cellen per minuut
Gaan naar vaste plek in
hersenen
Mesoderm spieren, skelet, hart en
bloedvaten
Endoderm spijsverteringssysteem,
longen, urinewegen en klieren
o 2e maand
Snelle groei
Gezicht: ogen, oren neus
Ledematen: armen (+ vingers) en benen (+
tenen)
Interne organen
Hart
Lever + milt (dooierzak niet meer nodig
zelf rode bloedcellen aanmaken)
Reageert op aanraking
Beweegt beperkt
- Periode van de foetus
o 9e tot 38
e week
Snelle groei & afwerking
o 3e maand
Organen, spieren & zenuwstelsel worden
georganiseerd & verbonden
Geslacht kan bepaald worden
Longen: kleine ademhalingsbeweging
Vinger- & teennagels, oogleden
Hartslag
Einde 1e trimester
o 2e trimester
Bewegingen voelbaar
Huid
Vernix (witte kaasachtige stof)
Lanugo: wit donshaar (om vernix vast te
houden)
Hersenen
Productie van sommige zenuwcellen
Glia-cellen (steunen en voeden
zenuwcellen)
Gewicht 10 maal groter
Zintuigen
“Hoort”
“Ziet”
o 3e trimester
Leefbaarheidsgrens
Wel zuurstof! (longen onderontwikkeld)
Hersen(schors) ontwikkelt
„states‟
11% wakker (28 weken)
16% wakker (38 weken)
Persoonlijkheid
Activiteit foetus ~ temperament baby
Foetale activiteit goede neurologische
ontwikkeling
Actieve foetus
o Beter om met frustraties
o Minder angstig
Voorkeur voor smaken
Reacties op externe stimuli (pijn, stemmen)
Verandering in hartslag bij
mannelijke/vrouwelijke spreker
8e maand
Vet ontwikkeld temperatuursregeling
Antilichamen van moeder
„upside-down‟ positie
2. Prenatale omgevingsinvloeden
- Teratogenen
o Iedere factor die in prenatale periode schade
veroorzaakt
Afhankelijk van
Dosis
Erfelijkheid
Andere negatieve invloeden
Leeftijd op moment van blootstelling
o Zygote weinig impact
o Embryo grootste impact
o Foetus impact nog mogelijk
o Medicijnen
Op voorschrift
Thalidomide (Softenon)
o Kalmeermiddel
o Misvorming ledematen
o Schade aan hart, nieren &
genitaliën
DiEthylStilbestrol
o Miskraam voorkomen
o Kanker van genitaliën,
misvormingen baarmoeder en
onvruchtbaarheid
Accutane (isotretinoin)
o Geneesmiddel voor puistjes
o 1e trimester: afwijkingen ogen, oren,
schedel, hersenen, hart en
immuunsysteem
Zonder voorschrift
Aspirine
o Laag geboortegewicht, dood
geboren baby‟s, lagere motorische
ontwikkeling, lagere intelligentie
o Onduidelijk
Cafeïne
o Meer dan 3 tassen koffie per dag
o Laag geboortegewicht, miskraam
o Geïrriteerd, braken
Antidepressiva
o 3e trimester
o Ademhalingsproblemen
o Illegale drugs
Heroïne, cocaïne, methadone
Te vroeg geboren
Laag geboortegewicht
Fysieke defecten
Ademhalingsproblemen
Doodgeboorte
Verslaafd
o Koortsig & irriteerbaar
o Moeite met slapen
o Huilen met doordringende toon
Minder aandachtig voor omgeving +
trage motorische ontwikkeling (bij
heroïne & methadone)
Cocaïne val in zuurstof voor 15
minuten en wijzigt productie & functie
neuronen en chemische balans in brein
o Fysieke defecten
o Achterstand groei
o Onduidelijk
Cannabis
Laag geboortegewicht
Kleiner hoofd hersenen
Slaap-, aandachts- &
geheugenproblemen
Depressie
o Tabak
Laag geboortegewicht
Verhoogde kans op
Miskraam
Vroeggeboorte
Ongewoon hartritme & ademhaling
tijdens slaap
Astma
Kanker
Licht abnormaal gedrag
Minder aandachtig voor geluid
Gevoeliger voor aanraking
Koliek = blijven huilen slechte
ontwikkeling hersenen
Stoppen heeft onmiddellijk effect
Nicotine
Verengt bloedvaten
o Placenta groter
o Minder bloed + voeding naar
hersenen
CO ipv O2
Ook passief roken heeft gevolgen!
o Alcohol
Fetal Alcohol Syndrome (langdurig excessief
alcoholgebruik)
Mentale achterstand
Motorische coördinatiestoornissen
Overactiviteit
Typische kenmerken aangezicht + trage
groei
Fetal Alcohol Effects (minder alcoholgebruik)
Sommige abnormaliteiten, afhankelijk
van wanneer & hoelang
lange-termijn effecten
blijven kleiner tijdens kindertijd &
adolescentie
slechte schoolprestaties
problemen met regels
ongepast seksueel gedrag
alcohol en drugsgebruik
depressie‟s
alcohol
verstoort ontwikkeling neuronen op
gebied van productie & migratie
zuurstof nodig om af te breken
o Bestraling
Nucleair
Lange termijn-effecten
Vooral door stress ouders
Miskraam, klein hoofd, fysieke
misvormingen, trage groei
X-stralen
Kanker
o Vervuiling van omgeving
Kwik (vis)
Fysieke misvormingen
Mentale achterstand
Abnormaal spreken, problemen met
slikken
Ongecoördineerde bewegingen
Beïnvloedt migratie & productie van
neuronen hersenschade
PCBs
Laag geboortegewicht
Verkleurde huid
Misvormingen tandvlees & nagels
Uitgestelde cognitieve ontwikkeling
Lage hoeveelheden
o Kleiner hoofd
o Aandachts- en
geheugenstoornissen
o Lagere intelligentiescore
Lood (verf)
Vroeggeboorte
Laag geboortegewicht
Hersenschade
Fysieke defecten
Dioxines (giftige samenstellingen ontstaan
door verbranding)
Schade aan hersenen, immuunsysteem
en schildklier
Vrouwen: verhoogde kans op borst- &
baarmoederkanker (hormonen)
Mannen: 2x meer meisjes dan jongens
produceren
o Infectieziekten
Rubella/rode hond
Meeste schade tijdens embryonale
periode
o Doofheid
o Cataract
o mentale achterstand
o fysieke misvormingen
tijdens foetale periode
o laag geboortegewicht
o doofheid
o botdefecten
mentale ziektes
bestaat vaccin
HIV (human immunodeficiency virus) AIDS
(acquired immune deficiency syndrome)
20-30% doorgegeven
6 maanden oud
o Gewichtsverlies
o Diarree
o Ademhalingsziekten
o Hersenschade
Overleven hoogstens 8 maanden
Herpes
2 varianten
o Cytomegalovirus
o Herpes simplex 2
Toxoplasmose (uitwerpselen katten, rauw
vlees)
40% doorgegeven
Eerste trimester
o Oog- en hersenschade
- Overige factoren moeder
o Voeding
11 tot 13 kilo zwaarder
Ondervoeding
Effect op hersenen
Onderdrukt ontwikkeling
immuunsysteem
Irriteerbaar en reageren niet op stimuli
Lage intelligentie & leerproblemen
Supplement: foliumzuur
o Emotionele stress
Bij stress bloed naar delen die belangrijk
zijn voor „flight of fight‟ respons minder
zuurstof en voeding voor baby
Stresshormonen (bv. Cortisol) geraken door
placenta
Stijging van hartslag foetus
Wijziging neuronale activiteit
Fysiek
Hazenlip
Pyloris stenose (projectielbraken)
Miskraam
Vroeggeboorte
Laag geboortegewicht
Ademhalingsziekten
Psychisch
Angst
Woede & agressie
Overactiviteit
Sociale steun is belangrijk
o Rhesusfactor
Moeder Rh-negatief, vader Rh-positief & baby
Rh-positief bij contact bloed moeder met
bloed baby moeder antilichamen tegen
Rhesusfactor
Bij volgende baby kan dit problemen geven
Vaccinatie om productie antilichamen te
verhinderen
Mentale achterstand, hartschade & dood
o Leeftijd & eerdere geboortes
Grotere kans onvruchtbaar, misval, afwijking
chromosomen
Boven 40: meer prenatale complicaties
Vanaf 50-55 jaar: scherpe stijging
Complicaties bij tienermoeders vooral door
Geen goede medische begeleiding
Armoede
- Belang van prenatale gezondheidszorg
o Diabetes grotere baby meer complicaties
o Toxemie (eclampsie = bloeddruk) verhoogde
bloeddruk zwelling handen,voeten en gezicht
o Redenen waarom sommigen niet gaan
Geen ziekteverzekering
Situationele & persoonlijke hindernissen (bv.
Geen auto, psychologische stress)
3. De geboorte
- Stadia
o Verwijden & verdwijnen baarmoederhals
12-14 uur bij eerste geboorte
4-6 uur bij volgende geboortes
Contracties baarmoeder frequenter &
krachtiger
o Geboorte
Sterke contracties baarmoeder persen
50 minuten bij eerste geboorte
20 minuten bij volgende geboortes
o Nageboorte
Uitdrijven placenta
5-10 minuten
- Aanpassingen van baby
o Contracties stresshormonen bij baby
Meer bloed naar hersenen & hart
Bereiden longen voor op ademen
Maken baby alert
- Uitzicht van pasgeboren baby
o 50 cm, 3kg400
o Hoofd groter in verhouding
o Aantrekkelijk voor volwassenen: rond gezicht,
mollige wangen, groot voorhoofd, grote ogen
- De Apgar-schaal
o 5 criteria, telkens 0, 1 of 2
Appearance (uitzicht kleur)
Pulse (polsslag)
Grimace (Grijns reflex)
Activity (activiteit spierspanning)
Respiration (ademhaling)
o Scores
7 of meer goede lichamelijke toestand
4 tot 6 hulp nodig (ademhaling)
3 of minder onmiddellijke medische hulp
nodig
o 2 keer gemeten: na 1 minuut en na 5 minuten
4. Benaderingen van bevallingen
- Natuurlijke bevalling & voorbereiding
o Pijn en medische ingreep verminderen & bevalling
een gebeuren maken dat voldoening geeft
o 3 activiteiten
Lessen om bevalling beter te begrijpen
Ontspannings- en ademhalingstechnieken
Coach bij bevalling (lichamelijke/emotionele
steun)
o Gevolgen
Minder complicaties
Kortere bevallingen
Minder keizersnedes
Hogere APGAR-scores
- Thuisbevallingen
o Verpleegster-vroedvrouw
o Veilig indien geen risico op complicaties
o Bij complicaties hospitaal
5. Medische interventies
- Aangewezen bij
o Hersenverlamming
o Anoxie (onvoldoende zuurstof)
hersenverlamming
o Stuitligging
o Rhesusfactor incompatibiliteit
- Monitoring van foetus
o Hartslag baby registreren
o Vele risicobaby‟s gered
o Kritiek
Frequentie hersenbeschadiging niet
verminderd
Overidentificatie probleem baby‟s
Toename aantal keizersneden
Ongemakkelijk en hinderlijk
- Bevallingsmedicatie
o Pijnstillers
kleine hoeveelheden
verminderen pijn
o verdoving
maakt gevoelloos
o epidurale verdoving
plaatselijk
moeder voelt contracties en kan persen
o nadelen
langere bevalling
slaperig & teruggetrokken gedrag
blijvend effect niet bewezen
o samenhang met andere risicofactoren?
- Keizersnede
o Bevalling door chirurgische ingreep
o Indicaties
Medische noodsituaties (bv. Stuitligging,
rhesusfactor incompatibiliteit)
Vroegere keizersnedes (grotere kans op
scheuren baarmoeder & overlijden kind)
o Effect van verdoving
6. Baby’s die te vroeg geboren zijn & baby’s met laag
geboortegewicht
- Prematuur
o Meer dan 3 weken te vroeg geboren of minder dan
2 kg 500
o Ondergewicht beste voorspeller overleven en
gezonde ontwikkeling
o Minder dan 1500 gram ernstige complicaties
Vaak ziek
Overactief
Onoplettendheid
Lage intelligentiescores
Emotionele en gedragsproblemen
- Te vroeg geboren versus te klein geboren
o Te vroeg (preterm)
Weken voor geplande datum geboren
Kunnen gepast gewicht hebben voor duur
zwangerschap
o Te klein (small-for-date)
Op tijd of te vroeg geboren
Beneden verwacht gewicht voor duur
zwangerschap
Ergere problemen
- Gevolgen voor verzorgers
o Uiterlijk & gedrag baby ouders minder gevoelig
en responsief
o Risico voor kindermisbruik
- Interventies voor vroeggeborenen
o Couveuse
Bed omgeven door plexiglas
regeling temperatuur
zuivering lucht
mogelijk
beademing
voedingssonde (in maag)
intraveneuze medicatie
meer dan 6 weken te vroeg geboren:
levensbedreigende ademhalingsproblemen
(hyaline membraan)
o speciale stimulatie voor kind
schommelbeweging van in baarmoeder
nabootsen (bv.waterbed)
snellere gewichtstoename
voorspelbare slaappatronen
grotere alertheid
aanraking
fysieke groei
kangoeroezorg: baby wordt naakt op naakte
borst moeder of vader geplaatst
zachte stimulering van alle zintuigen
ouders meer zelfvertrouwen in omgang
met kind
hogere mentale en motorische
ontwikkeling
7. geboortecomplicaties, opvoeding & veerkracht
- onderzoek Werner & Smith
- complicaties niet te ernstig stimulerende omgeving
ontwikkeling op normaal niveau
- veel complicaties, geen goede thuisomgeving & toch
goed doen
o kenmerken kinderen: positieve stemming extra
steun van anderen
8. capaciteiten van pasgeborene
- reflexen
o Aangeboren, automatische reactie op specifieke
vorm van stimulatie
o Waarde voor aanpassing aan omgeving
o Manier om toestand van hersenen na te gaan (nog
na 6 maanden hersenen beschadigd)
o Voorbeelden
Ooglid: sluiten bij licht (enige blijvende)
Snuffel: hoofd draaien richting stimulatie
Zuig
Moro: knuffelbeweging
Palmgreep: hand rond iets klemmen
Nekspannings-: als baby op rug licht met
hoofd naar kant gedraaid arm langs die
kant uitstrekken
Stap
Babinski: tenen uitstrekken + krullen
(verdwijnt pas na 8-12 maanden)
- „states of arousal‟
o Cyclus bepaald door honger
Rustige slaap 8-9 uur
NREM-slaap
Onrustige slaap 8-9 uur
REM-slaap zelfstimulatie hersenen
Slaperig wisselt
Rustig alert 2-3 uur
Wakker en huilen 1-4 uur
Lichamelijke behoeften kenbaar maken,
meestal honger
Als ander kind huilt
Schril & doordringend
hersenbeschadiging/geboortecomplicatie
s
o Beïnvloedt houding & interactie ouders
o Langer wakker mentale voorsprong
o Manieren om huilende baby te troosten
Op schouder nemen en „schudden‟ of
rondlopen
Inwikkelen
Fospeen
Rijden in (kinder-)wagen, schommelen
Combineer methoden
Laten huilen (kort)
- Sensorische capaciteiten
o Tastzin
Reflex reactie op aanraken handpalmen,
voetzolen, mond (genitaliën)
Gevoelig voor pijn stresshormonen
Suikeroplossing
Zacht vasthouden
pijnstillers
Aanraking endorfines
o Geur & smaak
Voorkeur vanaf geboorte (vruchtwater)
Zoete smaken
Geuren lokaliseren en moeder door geur
herkennen
Baby‟s die borstvoeding krijgen
verkiezen borst moeder boven borst
andere zogende vrouw
Baby‟s die flessenvoeding krijgen
verkiezen borst zogende vrouw boven
flessenvoeding en boven borst niet-
zogende vrouw
o Gehoorzin
Verkiest complexe geluiden boven
eenvoudige klanken
Onderscheid tussen geluidspatronen
Gevoelig voor menselijke stem
Biologisch voorbereid om taal te leren
o Gezichtszin
Minst ontwikkeld bij geboorte
Netvlies na enkele maanden
Gezichtszenuw en visuele cortex na
enkele jaren
Kan niet goed „inzoomen‟
Scannen omgeving voor interessante &
bewegende voorwerpen
Trage en onnauwkeurige oogbewegingen
Geen kleuren discrimineren
- Evaluatie pasgeborenen
o Neonatal Behavioral Assessment Scale (NBAS)
Brazelton
Capaciteit nagaan om steun van verzorger uit
te lokken en gedrag aan te passen zodat niet
overgestimuleerd raakt
o Metingen
Reflexen
Arousal states
Reacties op stimuli
Andere reacties
o Veranderingen in scores over eerste 2 weken
intelligentie & ontbreken van emotionele en
gedragsproblemen voorspellen (enkel in
kleutertijd!)
o Ouders helpen kinderen beter te leren kennen
9. Aanpassing aan veranderd gezin
- Hormonen
o Moeder
Oxytocin: baarmoedercontracties, melk,
kalme mood, bevordert responsiveness
o Vader
Prolactin (melkproductie)
Oestrogeen
Minder androgenen
o Ook zonder hormonen goede verzorging mogelijk
(adoptie)
- Uitdagingen
o Moeder herstelt van bevalling
o Vader: moeder steunen, ambigue gevoelens (baby
vraagt altijd aandacht moeder)
o Ouder kind: jaloers & boos
o Steun is zeer belangrijk!
Hoofdstuk 5: cognitieve ontwikkeling
1. Theorie van Piaget
1.1. Piaget‟s ideeën over cognitieve verandering
- Schema‟s
o Georganiseerde manieren om betekenis te geven
aan ervaring
o Veranderen met leeftijd
Eerst gebaseerd op handelingen
Later overgang naar mentaal niveau
- Adaptaties
o Opbouw van schema‟s door interactie met
omgeving
o Assimilatie = gebruik van bestaande schema‟s
buitenwereld te begrijpen
o Accommodatie = aanpassing van oude schema‟s
en vorming van nieuwe schema‟s om zich beter
aan omgeving aan te passen
o Niet veel verandering meer assimilatie dan
accommodatie
Evenwicht
- Organisatie
o Intern herschikken en verbinden van schema‟s
o Schema‟s in evenwicht als ze deel zijn van
uitgebreid netwerk
1.2. Sensorimotorisch stadium
- Circulaire reactie
o Bijzondere manier om eerste schema‟s aan te
passen
o Onverwachte nieuwe ervaring door eigen
bewegingen
o Wil gebeuren steeds herhalen
o 3 vormen
Eigen lichaam
Voorwerpen
Experimenten
o Substadia
Oefenen
aangeboren
reflexen
Geboorte – 1
maand
Reflexen
pasgeborene
Primaire
circulaire reactie
1 – 4
maanden
Eenvoudige
motorische
gewoonten i.v.m.
eigen lichaam
Secundaire
circulaire reactie
4 – 8
maanden
Herhalen van
interessante
effecten in
omgeving
Coördinatie van
secundaire
circulaire
reacties
8 – 12
maanden
Intentioneel, doel-
gericht gedrag;
object-
permanentie
Tertiaire
circulaire reactie
12 – 18
maanden
Exploreren van
eigenschappen
van voorwerpen
door nieuwe
handelingen
Mentale
voorstellingen
12 maanden –
2 jaar
Interne weergave
objecten of
gebeurtenissen;
uitgestelde
imitatie
- Substadium 1
o Reactie altijd op dezelfde manier, ongeacht
omstandigheden
o Aangeboren reflexen als bouwstenen
sensorimotorisch denken
- Substadium 2
o Vrijwillige controle over eigen acties
o Geleid door basisbehoeften
Steeds eigen lichaam bij betrokken
o Gedrag aanpassen aan omstandigheden
Anticiperen
- Substadium 3
o Herhalen van bewegingen die invloed hebben op
omgeving
o Kunnen imiteren van vaak geziene handelingen
- Substadium 4
o Intentioneel (doel-gericht) gedrag = opzettelijk
coördineren van schema‟s om eenvoudige
problemen op te lossen
o Object-permanentie
Inzien dat voorwerpen blijven bestaan als ze
uit zicht zijn
A-niet-B fout
o Proberen gebeurtenissen te veranderen
o Imiteren van gedragingen die ietsjes anders zijn
dan gewoonlijk
- Substadium 5
o herhalen van handelingen met variaties
o ontdekken nieuwe middelen door actief
experimenteren
o beter in oplossen van problemen
o geen A-niet-B fout meer
o meer gedragingen imiteren
- substadium 6
o mentale voorstellingen
interne weergave van informatie die
menselijke geest kan manipuleren
2 soorten
Mentale beelden
Begrippen
Problemen oplossen in het hoofd
Mogelijkheid uitgestelde imitatie &
verbeeldingsspel
o Uitgestelde imitatie
Gedragingen van niet-aanwezige modellen
onthouden & nadoen
o Verbeeldingsspel
Alledaagse & ingebeelde gebeurtenissen
uitbeelden
1.3. Later onderzoek
- Ingaan tegen verwachtingen
o Habituatie/herstel: als lange tijd stimulus gezien,
dan vermindert aandacht; herstel = opnieuw
aandacht
o Opvatting: langer kijken bij onmogelijke
gebeurtenis baby verwonderd over afwijking
fysieke realiteit & zich dus bewust van dat aspect
van fysieke realiteit
- Object-permanentie
o Baby‟s van 3 maanden kijken al langer naar
onmogelijke gebeurtenis (wortel achter deur met
raam)
o A-niet-B fout: moeilijk om reactie te onderdrukken
die daarvoor beloond werd
o Conclusie
Voor 12 maanden hebben baby‟s het moeilijk
om kennis over locatie voorwerpen om te
zetten in goede zoekstrategie
Rijping hersenen
- Mentale voorstellingen
o Uitgestelde imitatie: vroeger
6 weken: dezelfde dag imiteren
6 maanden: 1 dag later imiteren
12 – 18 maanden: langere perioden &
verschillende contexten
14 maanden: doelgerichte handelingen
18 maanden: doel imiteren (ook als handeling
mislukt is)
o Problemen oplossen door anologie: vroeger 10-
12 maanden
1.4. Evaluatie van het sensorimotorische stadium
- Sommige dingen ontwikkelen vroeger dan Piaget dacht
o Object-permanentie
o Uitgestelde imitatie
o Categorizatie
o Probleem oplossen via analogie
- Basiskennis
o Kinderen worden geboren met kennissystemen
Laten toe snel nieuwe informatie te
verwerken
Ondersteunen zo snelle vroege ontwikkeling
o Meerdere basisdomeinen
Taalkundig
Psychologisch
Fysisch
Numeriek
Baby‟s zouden tot 3 kunnen tellen
Bevindingen zijn controversieel
o Kritiek
Ervaring is ook belangrijk
Belangrijke ervaringen & de voordelen die
kinderen hieruit halen zijn onduidelijk
Belangrijke verwezenlijkingen
Uitgangspunt denken belichten
Opeenvolgende stappen verduidelijken
- Evaluatie Piaget
o Eens over 2 dingen
Cognitieve veranderingen zijn eerder
geleidelijk & continu
Ontwikkelen zich elk op eigen tempo vanuit
uitdagingen van de omgeving
2. Informatieverwerking
2.1. Structuur van het
informatieverwerkingsprocessysteem
- Zintuiglijk geheugen
o Korte opslag van informatie via zintuigen
- Werk/korte termijn geheugen
o Toepassen van mentale strategieën
Werken met & transformeren van informatie
Verhoogt kans dat we informatie onthouden
o Gelimiteerde capaciteit
o Central executive stuurt stroom van informatie
- Lange termijn geheugen
o Permanente opslag
o Geen limiet
o Problemen met terugvinden van informatie =
vergeten
o Informatie gecategoriseerd
- Structuur blijft hetzelfde in loop ontwikkeling, toename
in
o Capaciteit
o Snelheid
2.2. Aandacht
- Minder aangetrokken tot nieuwheid, meer volgehouden
aandacht na eerste jaar
- „preterm‟ & pasgeboren baby‟s: lange tijd nodig voor
habituatie & herstel na nieuwe stimuli
o Moeilijkheid aandacht weg te houden van
interessante stimuli
2.3. Geheugen
- Herkenning: opmerken dat een stimulus identiek of
gelijkaardig is aan één die men vroeger gezien heeft
o 2-3 maand oud: 1 week lang
o 6 maand: 2 weken lang
Kans om respons te reactiveren geheugen
dramatisch uitzetten meer aspecten van
originele leersituatie
o leren via kijken, vooral bewegingen
- Herinnering: zich iets herinneren zonder perceptuele
ondersteuning
o Tegen eind 1e jaar verstopte voorwerpen
vinden & acties imiteren
2.4. Categorisatie
- Hoeveelheid informatie reduceren
- Perceptuele categorisatie in 1e jaar
o Eerste maanden: op basis van kleur, vorm,…
o 6 maanden: op basis van 2 gecorreleerde
kenmerken
o 7 – 12 maand: betekenisvolle categorieën, bv.
eten
- Conceptuele categorisatie in 2e jaar
o 14 maand: begrijpen dat sommige handelingen
gepast zijn voor een object maar niet voor ander
2.5. Evaluatie van informatieverwerking
- Voor
o Denken nauwkeurig geanalyseerd in zijn
verschillende componenten
- Tegen
o Niet geïntegreerd in brede, omvattende theorie
over ontwikkeling van denken
- Mogelijke oplossingen
o Combinatie met theorie Piaget
o Dynamisch-systeem-denken
3. De sociale context van cognitieve ontwikkeling
- Sociale contexten dragen bij tot cognitieve ontwikkeling
- Zone van naaste ontwikkeling
o Reeks taken die kind niet alleen kan uitvoeren
maar kan leren met hulp van meer ervaren
partners
- Complexe mentale activiteiten (aandacht, geheugen,
problemen oplossen) oorsprong in sociale interactie
- Meestal onderzocht bij oudere kinderen, meer recent
ook bij baby‟s & peuters duiveltje in een doosje
- Culturele verschillen in sociale ervaringen beïnvloeden
mentale strategieën
4. Individuele verschillen in mentale vaardigheden
4.1. Intelligentietests voor peuters & baby‟s
- Nadruk op perceptuele & motorische reacties
- Bayley-schalen
o Cognitief
o Taal
o Motorisch
o Sociaal-emotioneel
o Adaptief gedrag
- Intelligentiescores berekenen
o IQ = mate waarin score afwijkt van gemiddelde
score van iemand van dezelfde leeftijd
o Normale distributie (klokvormig)
o Normen waarmee in toekomst anderen vergeleken
worden
Ligt achter op ontwikkeling < 100
Is gemiddeld inzake ontwikkeling =100
Ligt vooruit op ontwikkeling > 100
- Voorspellen latere prestaties
o Slechte voorspeller latere intelligentie
Intelligentie schommelt (longitudinaal
onderzoek)
Jonge kinderen snel moe, afgeleid,…
Test andere inhoud op jonge leeftijd (meer
motorisch)
o Daarom: DQ‟s (developmental quotients)
Predictie beter voor zeer laagscorende
baby‟s screening
Taken uit theorie informatieverwerking
gebruikt als meting mentale mogelijkheden
uitbreiding in Bayley-schalen
Habituatie & herstel
Object-permanentie
Categorisatie
4.2. Vroege omgeving & mentale ontwikkeling
- Thuisomgeving
o Home observation for measurement of the
environment (HOME)
o Checklist om informatie te verzamelen over
kwaliteit thuisomgeving van kinderen door
observatie en door interviews met ouders
Georganiseerde & stimulerende omgeving
Aanmoedigende ouders
Betrokken & regelmatig affectie tonende
ouders
Praten met baby‟s & peuters
o Kwaliteit thuisomgeving voorspelt IQ van kind
bovenop effect van IQ van ouders & opleiding
- Kinderopvang
o Slechte kwaliteit lagere score op cognitieve &
sociale vaardigheden
o Goede kwaliteit negatieve impact
thuisomgeving verminderen
o V.S. & Canada: geen nationale regulering/
financiering
Gevolg: laag-inkomen gezinnen slechte
kwaliteit kinderopvang
Oplossing: „developmentally appropriate
practice
Geheel van normen & waarden voor
opvangprogramma‟s die aangepast zijn
aan ontwikkelingsbehoeften en
individuele behoeften van jonge
kinderen
4.3. Vroege interventie voor risico-baby‟s & -peuters
- Kinderen in armoede daling IQ & zwakke prestaties
op school
- Stimuleringsprogramma‟s
o Home-based
o Center-based
- Hoe vroeger & hoe langer hoe beter cognitieve &
academische performance
5. Taalontwikkeling
5.1. Theorieën
- Behaviorisme
o Operante conditionering
o Imitatie complexe uitdrukkingen
o Probleem: kinderen genereren spontaan vele
uitspraken die niet versterkt werden en die niet
geïmiteerd zijn
- Nativisme
o Language acquisition device (LAD)
Aangeboren systeem dat geheel van regels
omvat dat gemeenschappelijk is aan alle
talen
o Ondersteuning van theorie
Over hele wereld belangrijke mijlpalen in
taalontwikkeling rond dezelfde periode
Taal aanleren alleen bij mensen
Gevoelige periode om taal aan te leren
o Kritiek
Gemeenschappelijk grammaticale systeem
voor alle talen niet gevonden
Taalontwikkeling verloopt niet snel, maar
geleidelijk
- Interactionisme
o Taalontwikkeling door interacties tussen
aangeboren capaciteiten & invloeden vanuit
omgeving
o Type 1: informatieverwerking
Toepassen krachtige algemene strategieën
Combinatie met nativisme
o Type 2: klemtoon op sociale interactie
sociale vaardigheden & taalervaringen
belangrijk
kind heeft sterk verlangen om met anderen te
communiceren
o conclusie
in praktijk: aangeboren capiciteiten,
cognitieve verwerkingsstrategieën & sociale
ervaringen spellen alle3 een rol
5.2. Voorbereiding op praten
- Vocalisaties & brabbelen
o Vocalisaties: klinkerachtige geluiden
o Brabbelen: herhaling van klinker-medeklinker
combinaties
Menselijke spraak kunnen horen voor
ontwikkeling
Ontdekken & produceren betekenisvolle
eenheden
Experimenteren met vele klanken
Gevoelig voor taalritme
- Echt gaan communiceren
o Gedeelde aandacht
Vanaf 4 maanden: baby in dezelfde richting
als volwassene kijken & omgekeerd
wereld benoemen
Leren: begrijpen taal, produceren van
woorden & ontwikkeling woordenschat
o Geven & nemen
Spelletjes waarbij spelers elk om beurt
meedoen
Leren: inzicht in beurtelings karakter van
conversatie
o Preverbale gebaren
Gebruikt om gedrag anderen te beïnvloeden
Leren: taal leidt tot gewenste resultaten
5.3. Eerste woorden
- 6 maanden: woorden begrijpen
- 12 maanden: eerste woorden
o Belangrijke personen
o Dieren
o Bewegende objecten
o Bekende handelingen
o Resultaten bekende handelingen
- Gemotiveerd om woorden te leren die relevant zijn voor
probleem-oplossen & samenhangen met emoties
- Onderextensie versus overextensie
o Onderextensie: woord toegepast op kleiner aantal
voorwerpen of gebeurtenissen dan waarvoor het
geschikt is
o Overextensie: woord toegepast op bredere
verzameling voorwerpen of gebeurtenissen dan
waarvoor het geschikt is
Vaak omdat ze juiste woord niet herinneren
Vaker tijdens spreken dan bij begrijpen
5.4. 2-woorden-zin
- Continue stijging aantal gekende woorden (1 à 3 per
dag)
- Telegram-stijl: slechts 2 woorden, de kortere & minder
belangrijke woorden weggelaten
- Vaak eenvoudige vorm
o Willen + X
o Meer + Y
- Beantwoorden vaak niet aan regels grammatica
- Als wel regels gevolg imitatie van ouders
5.5. Individuele & culturele verschillen
- Geslacht
o Meisjes staan (licht) voor op taalontwikkeling
- Persoonlijkheid
o Teruggetrokken later beginnen praten
- Omgeving
o Hoe meer woorden ouders gebruiken, hoe meer
woorden hun kinderen leren
o Ook invloed op geslacht (praten meer met
meisjes) & persoonlijkheid (praten meer met
sociale kinderen)
- Lage SES: minder verbale stimulering
- Stijl van praten
o Referentiële stijl
woorden die verwijzen naar objecten
Snelle toename van woordenschat
Verkennen actief voorwerpen
o Expressieve stijl
Meer voornaamwoorden & sociale
uitdrukkingen of zegswijzen (bv. Dank u)
Woorden dienen om over emoties &
behoeften te praten
Socialer
Invloed cultuur
- Taalachterstand
o Als kind sterk achterloopt op taalnormen
2 maanden vocalisaties
4 maanden brabbelen
8-12 maand brabbelen als
volwassen taal (intonatie)
12 maand eerste herkenbare
woord
18 – 24 maanden twee woorden
combineren
o Na 2 jaar: geen richtlijnen volgen of gedachten
moeilijk onder woorden hoorproblemen of
taalstoornis
5.6. Ondersteunen taalverwerving
- Child-directed speech (CDS)
o Korte zinnen
o Hoge stem
o Overdreven expressiviteit
o Duidelijke uitspraak
o Duidelijke pauzes tussen zinsonderdelen
o Herhalen nieuwe woorden in nieuwe contexten
- Kinderen vertonen voorkeur voor CDS
- Give & take in conversatie taalontwikkeling &
schoolprestaties
- CDS + give & take zone van naaste ontwikkeling
waarin taal gaat uitbreiden
Hoofdstuk 6: emotionele & sociale ontwikkeling bij baby’s
1. Erikson’s theorie
1.1. Vertrouwen versus wantrouwen
- Ouder-kind relatie door voeden + kwaliteit verzorging
o Perfectie onmogelijk
- Balans sympathiek & liefdevol conflict positief
opgelost
1.2. Autonomie versus schaamte & twijfel
- Positieve oplossing als ouders gepaste begeleiding
geven en redelijke keuzes aanbieden
o Groeien in warmte
o Gevoelig ouderschap
o Redelijke verwachtingen in verband met
impulscontrole
- Negatief aanpassingsproblemen
2. Emotionele ontwikkeling
2.1. Ontwikkeling basisemoties
- Basisemoties
o Universeel in mensen en andere primaten
o Evolutionaire geschiedenis bevorderen
overleving
o Afgeleid uit gelaatsuitdrukkingen
- Baby‟s: 2 globale arousal states
o Aantrekking naar plezante stimuli
o Terugtrekking van onplezante stimuli
o Sensitief ouderschap emoties meer lijken op
deze van volwassenen
- Blijheid
o Plezier in motorische & cognitieve vaardigheden
o Verbindt ouders & baby met elkaar
o Sociale glimlach tussen 6 & 10 weken
o Lach
3 – 4 maanden: reactie op actieve stimuli
10 – 12 maanden: verschillende vormen
- Woede
o 4 – 6 maanden: toenemen in frequentie &
intensiteit
Cognitieve ontwikkeling (intentioneel
gedrag)
Adaptief
Ouders gemotiveerd om onbehagen te
verminderen
- Droefheid
o Minder frequent dan woede
o (soms) reactie op pijn of scheiding
o (vaker) communicatie met verzorger ernstig
verstoord
- Angst
o Neemt toe in 2e helft 1
e levensjaar
o Vreemdenangst
Afhankelijk van
Temperament baby
Vorige ervaringen met vreemden
Huidige situatie
o Redenen toename
Cognitieve ontwikkeling (intentioneel
gedrag)
Adaptief bij verkenning omgeving
Invloed cultuur
o Verzorger = veilige uitvalshaven
o Evenwicht toenadering – vermijding
2.2. Begrijpen van en reageren op emoties van anderen
- Vroege kinderjaren: emotionele besmetting
- 4 maanden
o Gevoelig voor structuur & timing interacties
o Verwachten dat partner reageert
o Bewust van hele bereik emotionele uitdrukkingen
- 5 maanden
o Gelaatsuitdrukkingen als georganiseerde
patronen en emotie in stem met
overeenkomstige gelaatsuitdrukking in verband
brengen
- Sociale bevestiging zoeken
o Kind baseert zich op emotionele reactie
vertrouwenspersoon om te beslissen hoe te
reageren in onzekere situatie
o Stem meer effect dan gelaatsuitdrukking
o Leren reageren op alledaagse gebeurtenissen
o 2e helft 2
e jaar: inzien dat emotionele reacties
kunnen verschillen van eigen reacties
o Emotionele signalen gebruiken om
Richting te geven aan eigen handelen
Interne toestanden anderen af te leiden
2.3. Ontstaan van zelf-bewuste emoties
- Houden schade of verbetering aan zelfbeeld in
o Schaamte
o Verlegenheid
o Schuld
o Jaloersheid
o Trots
- 2e helft 2
e jaar
o Kinderen bewust van zichzelf als afzonderlijk &
uniek
- Behoefte aan richtlijnen volwassenen
- Spelen rol in gedragingen van kinderen die verband
houden met prestaties en in morele gedragingen
- Situaties waarin ouders aanmoedigen afhankelijk van
cultuur
2.4. Emotionele zelf-regulering
- Strategieën die we gebruiken om onze emotionele
toestand tot een comfortabel niveau te brengen zodat
we onze doelen kunnen bereiken
o Bewuste controle
Vrijwillige onderdrukking dominante
emotionele reactie
Ontwikkeling hersenschors
Hulp van ouders
- Individuele verschillen belangrijk voor aanpassing
temperament
- Eerste maanden
o Beperkt vermogen om emoties te reguleren
o Afhankelijk van verzorgers
- 2 – 4 maanden
o Initiatie face-to-face play & aandacht voor
voorwerpen
o Wegdraaien van onplezante stimuli minder
geneigd tot distress
- Einde 1e jaar
o Lopen & kruipen vermijding / dichterbij komen
- Rol ouders
o Geen regulatie stressvolle ervaringen bij baby‟s
hersenen niet goed ontwikkelen
o Kinderen aanmoedigen om eerder positieve dan
negatieve emoties na te doen (meer bij jongens
dan bij meisjes geslachtsverschil)
- 2e jaar
o Voorstellingsvermogen & taal
o Ouders leiden (bv. “Mama, bang” om te stoppen
met verhaaltje voor te lezen)
3. Temperament & ontwikkeling
3.1. Wat is temperament?
- Stabiele individuele verschillen in kwaliteit & intensiteit
van
o Reactiviteit: snelheid & intensiteit van
Emotionele reacties
Aandacht
activiteitsniveau
o zelfregulering (veranderen reactiviteit)
- resultaten onderzoek
o voorspelt psychologische aanpassing
o Opvoedingsstijl ouders beïnvloedt emotionele
stijl kind
3.2. Structuur van temperament
- Makkelijk (40 %)
o Snel tot regelmatige gewoontes
o Meestal opgewekt
o Past zich makkelijk aan aan nieuwe ervaringen
- Moeilijk (10%)
o Onregelmatig inzake dagelijkse gewoontes
o Reageert negatief & intens
o Trage aanpassing aan nieuwe ervaringen
o Problemen: angstig teruggetrokken & agressief
gedrag in vroege kindertijd
- Slow to warmp up (15%)
o Niet actief
o Reageert matig & weinig intens op omgeving
o Past zich traag aan aan nieuwe ervaringen
o Problemen: overdreven angstig & traag gedrag
op school & in groep leeftijdsgenoten
- Niet-geclassificeerd (35%)
o Unieke combinatie temperament-kenmerken
- Volgens Rothbart:
o Recenter model van structuur temperament
o Reactiviteit + zelfregulering (bewuste controle)
3.3. Meten van temperament
- Methoden
o Interviews/vragenlijsten aan ouders
o Rechtstreekse observatie onderzoekers
o Gedragsbeoordelingen door mensen die het kind
kennen
- Waarde
o Beoordelingen ouders
Correleren matig met gedragsobservaties
Nuttig: standpunt ouders
o Observatie thuis
Sommige gedragingen weinig frequent
o Observatie labo
Meer controle + fysiologische metingen
Maar mogelijk belastend
- Focus vooral op extremen
o Verlegen kinderen
Negatieve reactie op & terugtrekken van
nieuwe stimuli
o Sociale kinderen
Positieve reactie & toenadering tot nieuwe
stimuli
3.4. Stabiliteit van temperament
- Laag tot middelmatig
o Temperament zelf ontwikkelt (betekenis
activiteitsniveau verandert + emotionele zelf-
regulering)
- Predictie op lange termijn pas vanaf 2e jaar
- Afhankelijk van veel factoren
o Ontwikkeling biologische systemen
o Bewuste controle
o Opvoedingservaringen
- Zelden van ene extreme naar andere extreme
3.5. Genetische invloeden
- 50% individuele verschillen verklaard door genetica
- Etnische & geslachtsverschillen
- Invloed afhankelijk van temperamentstrek & leeftijd
3.6. Omgevingsinvloeden
- Etnische verschillen: aangemoedigd door culturele
overtuigingen
- Geslachtsverschillen: verschillende opvoeding &
perceptie
o Ouders zoeken & beklemtonen verschillen
tussen kinderen
- Voedings- & emotionele deprivatie slecht
aangepaste emotionele reactie
- Combinatie omgeving & genetica
3.7. Goodness-of-fit model
- Model dat verklaart hoe temperament en omgeving
samen tot gunstige resultaten kunnen leiden
opvoedingsomgeving waarin temperament kind
erkend wordt & aangepast functioneren
aangemoedigd wordt
- Effectief ouderschap afhankelijk van
levensomstandigheden
- Culturele waarden
- Goede overeenkomst best snel gevonden
o Ouders warm + redelijke verwachtingen
o Ouders erg stimulerend
4. Ontwikkeling van gehechtheid
4.1. Wat is gehechtheid?
- Sterke affectieve band die we hebben met bijzondere
mensen in ons leven plezier & vreugde tijdens
omgang & troost in tijden van stress
- Oudere theorieën
o Psychoanalyse: voeding is primaire context
o Behaviorisme: tijdens voeding ontwikkelt baby
voorkeur voor aanrakingen door moeder
- Maar: onderzoek met baby-apen: verkiezen zachte
moeder boven draadmoeder onafhankelijk van
voeding
4.2. Ethologische theorie
- Emotionele band bevordert overleving komt door
evolutie
- Meest aanvaarde theorie
- Aangeboren gedragingen kind verzorger dichtbij
blijft
- Geleidelijk aan ontwikkelt zich een emotionele band
- 4 fasen
o Fase 1: nog geen gehechtheid (geboorte – 6
weken)
Uitzenden aangeboren signalen
Vertrouwde verzorger & onbekende: geen
verschil
o Fase 2: beginnende gehechtheid (6 weken – 6-8
maanden)
Verschillende reactie op vertrouwde
verzorger & onbekende
Gevoel van vertrouwen
Geen reactie op scheiding
o Fase 3: duidelijke gehechtheid (6-8 maanden –
18 maanden – 2 jaar)
Scheidingsangst (afhankelijk temperament
& situatie)
Vertrouwde verzorgers als uitvalsbasis
o Fase 4: ontstaan wederkerige relatie (vanaf 18
maanden – 2 jaar)
Voorstelling & taal
Intern werkmodel: geheel van
verwachtingen over beschikbaarheid
gehechtsheidsfiguren en kans op hulp
4.3. Meten van gehechtheid
- Vreemde situatie
o Veilig gehechte kinderen gebruiken ouder als
veilige uitvalsbasis om onbekende speelkamer te
verkennen
o Als ouder weggaat, biedt onbekende volwassene
minder troost
o Veel aandacht voor scheiding ouder & hereniging
ouder
- Patronen van gehechtheid
o Veilig (65%)
Ouder als uitvalsbasis
Scheiding: al dan niet huilen
Hereniging: actief contact zoeken + stoppen
huilen
o Vermijdend (20%)
Niet responsief t.o.v. ouder
Scheiding: geen „distress‟ zelfde reactie op
vreemde als op ouder
Hereniging: vermijden ouder, traag in
begroeten, niet vasthouden van moeder
o Afwerend (10%)
Zoeken nabijheid ouder, weinig exploratie
Separatie: huilen
Hereniging: woede & verzet, blijven huilen
o Gedisorganiseerd/gedesoriënteerd (10-15%)
Vertonen grootste onveiligheid
Verwarrende, tegengestelde gedragingen
- Attachment Q-Sort
o Thuisobservatie
90 gedragingen
1 score (veilig <-> onveilig)
o Nadelen
Tijdrovend
Geen indicatie onveilige
gehechtheidspatronen
o Voordeel
Beter beeld alledaagse relatie ouder-kind
4.4. Stabiliteit van gehechtheid
- Meestal veilig & stabiel voor baby‟s uit midden-SES in
gunstige levensomstandigheden
- Overgang onveilig veilig
o Goed aangepaste moeders
o Positieve banden met familie & vrienden
- Lage SES veilig naar onveilig
- Veilig gehechte baby‟s behouden status vaker dan
onveilig gehechte baby‟s
o Uitzondering: gedisorganiseerd/gedesoriënteerd:
zeer stabiel eerste 2 jaren
4.5. Cultuurverschillen
- Gehechtheidspatronen andere interpretatie in andere
cultuur
- Duitse ouders:
o Aanmoediging onafhankelijkheid
o Vaker vermijdende gehechtheid
- Japanse ouders
o Laten kinderen zelden alleen bij vreemden
o Afwerende gehechtheid komt meer voor
- In alle culturen: veilige gehechtheid komt vaakst voor
4.6. Factoren die invloed hebben op veilige gehechtheid
- Mogelijkheid tot gehechtheid
o Bv. Opgenomen in instelling
Emotionele problemen
Huilen
Zich terugtrekken
Gewichtsverlies
Slaapproblemen
o Later geadopteerd: wel mogelijkheid: wel goede
band
Wel emotionele & sociale problemen
- Kwaliteit van opvoeding
o Sensitieve opvoeding= snel, consistent & op
juiste manier omgaan met baby‟s & ze zacht &
vol zorg vasthouden
Matige samenhang met gehechtheid
o Interactie-synchronie
Verzorger reageer op signalen kind op
goed-getimede ritmische & gepaste manier
Beide partners stellen emotionele
toestanden op elkaar af
o Vermijdend
Overstimulerende of intrusieve opvoeding
o Afwerend
Gebrek aan betrokkenheid
o Gedisorganiseerd/gedesoriënteerd
Vaak mishandeling
Vaak depressieve moeders
o Opvoeding inadequaat verstoorde
gehechtheid
- Kenmerken van kind
o Moeilijk temperament onveilige gehechtheid
Erfelijke bepaaldheid gehechtheid bijna 0
o Vroeggeboren, geboortecomplicaties en zieken
bij pasgeborenen onveilige gehechtheid bij
armoedegezinnen onder stress
o Sensitief ouderschap + opvoeding aangepast
aan behoeften kind veilige gehechtheid
- Omstandigheden gezin
o Stress & instabiliteit onveilige gehechtheid
o Interne werkmodellen ouders (met grootouders)
Gereconstrueerde herinneringen
Objectiviteit & evenwicht veilige
gehechtheid
o Eigen opvoeding geen goede voorspeller
4.7. Meervoudige gehechtheid
- Vaders
o Sensitieve verzorging veilige gehechtheid
o Moeders: lichamelijke verzorging, vaders: spelen
Sommige gezinnen anders door werkende
moeder
o Erg betrokken vaders minder stereotiep in
geslachtsrollen, sympathiek & vriendelijk,
ouderschap is verrijkende ervaring
o Warme, voldoeninggevende huwelijksrelatie
betrokkenheid op kinderen
- Broers & zussen
o Geboorte andere broer/zus: moeilijke ervaring
Conflict neemt af als één van hen zeer
emotioneel of actief is
o Veilige gehechtheid ~ positieve interactie tussen
broers/zussen
o Speciale momenten voorzien met oudste kind
harmonische relatie broer/zus
4.8. Gehechtheid & latere ontwikkeling
- Veilige gehechtheid positieve outcomes
o Zelfvertrouwen
o Sociale vaardigheden
o Empathie
- Vermijdend
o Geïsoleerd
o Weinig contacten
- Afwerend
o Storend & moeilijk gedrag
- Gedesorganiseerd
o Grote vijandigheid
o Agressie
- Afhankelijk van continuïteit van opvoeding
5. Ontwikkeling van het zelf
5.1. Zelfbewustzijn
- Eerste stap: bewustzijn lichaam als eigen entiteit
o Intermodale perceptie
o Eerste maanden: eigen beeld onderscheiden van
anderen
- 2e stap: zelfherkenning (2
e levensjaar)
o Herkennen van zichzelf als uniek wezen
o Bv. Rode stip op neus in spiegel
o Zichzelf aanwijzen op foto‟s
o Nog niet uitgebreid over tijd
o Ouders die kinderen aanmoedigen om te
exploreren verder in ontwikkeling zelf
- Emotionele & sociale ontwikkeling
o Begin van empathie
5.2. Categorische zelf
- Onder invloed van taal
- Vergelijken met anderen
o Geslacht
o Leeftijd
o Fysieke kenmerken
o Goed versus slecht
- Eigen gedrag controleren
5.3. Zelf-controle
- Bewuste controle
o Benodigdheden
Bewustzijn zichzelf als afzonderlijk &
autonoom
Vertrouwen in richting geven aan eigen
handelen
Geheugen voor instructies
o Vermogen om weerstand te bieden aan
instructies
o Verschijnt rond 18 maanden: uitstel van
bevrediging
- Gehoorzaamheid
o Verschijnt tussen 12 & 18 maanden
o Bevestiging autonomie door niet te gehoorzamen
warme, sensitieve zorg
Hoofdstuk 7: cognitieve ontwikkeling in early childhood
1. Piaget’s theorie: preoperationele stadium
1.1. Mentale representatie
- Preoperationele stadium
o 2-7 jaar
o Vooruitgang in mentale representatie
- Belang van taal
- Sensorimotorische activiteit interne beelden
labelen met woorden
- Steun
o Eerste woorden
o Gebruik van categorieën voor ze woorden
gebruiken om te labelen
1.2. Verbeeldingsspel
- Ontwikkeling
o Meer los van reële levensomstandigheden (vanaf
2 jaar)
o Minder gecentreerd op zichzelf
Besef dat uitvoerders & ontvangers
onafhankelijk van elkaar kunnen zijn
Vanaf 3 jaar
o Complexe combinaties van schema‟s
Sociodramatisch spel (vanaf 2,5 jaar)
- Voordelen
o Inoefenen & versterken aangeleerde schema‟s
o Verbeteren sociale & taalkundige vaardigheden
o Nadenken over denken, controle over gedrag, en
standpunt van iemand anders aannemen
o Verbeteren aandacht, geheugen en logisch
denken
o Versterken verbeelding & creativiteit
- Nadeel
o Te gelimiteerd
1.3. Relatie symbool-echte leven
- Inzicht: elk symbool staat voor specifieke toestand in
echte leven
- Problemen met dubbele voorstelling
o Symbool zowel als object op zichzelf & als
symbool zien
- Inzicht verworven vanaf 3e jaar
1.4. Beperkingen
- Beschrijft kinderen in termen van wat ze niet kunnen
- Egocentrisme: symbolische gezichtspunten van
anderen niet kunnen onderscheiden van eigen
gezichtspunt
o Bv. 3-bergen-probleem
o Animistisch denken: geloof dat niet-levende
wezens kwaliteiten hebben van levende wezens
o Voorkomt accommodatie
- Niet in staat tot conservatie
o Fysieke eigenschappen van dingen niet
veranderen als uiterlijke verschijningsvorm
verandert
o Centratie: aandacht voor 1 bepaald aspect
o Makkelijk afgeleid door perceptuele verschijning
objecten
o Zien begin & eind als ongerelateerde
gebeurtenissen
o Onomkeerbaarheid: kunnen stappen mentaal
niet omkeren
- Hiërarchische classificatie
o Organisatie van objecten in klassen &
subklassen
o Kinderen centreren op doorslaggevende
eigenschap, bv. een kleur
1.5. Follow-up research
- Egocentrisme, animistisch & magisch denken
o 3-bergen-probleem zonder foto‟s & familiaire
situatie 4-jarigen oplossen
o Niet-egocentrische gedragingen
Bv. taalgebruik aanpassen aan leeftijd
ontvanger
Bv. aanpassen aan context: klein voor
zichzelf, maar groot voor pop
o Egocentrisme eerder tendens
o Animistisch denken door onvolledige informatie
(bv. lichten trein als ogen zien)
o Magisch denken bij gebeurtenissen die ze niet
kunnen verklaren
Afhankelijk van cultuur & religie
Bv. wensen bij uitblazen kaarsjes
Bv. bestaan sinterklaas/kerstman
- Onlogische gedachten
o Simpelere & familiaire opdrachten: wel tot goed
einde
Bv. conservatie van 3 objecten ipv 7
objecten
o Redeneren door analogie
o Begrijpen dat eigenschappen dieren
verantwoordelijk zijn voor oorzaak-gevolg-
effecten die onmogelijk zijn voor niet-levende
dingen
- Categorisatie
o Differentiatie
Eerst: basisniveau‟s
Vanaf 3e jaar: superordinate categorieën &
subcategorieën
o Woordenschat betere categorisatie
o Hulp van volwassenen
- Verschijning versus realiteit
o Eerder problemen met taal van opdrachten
1.6. Evaluatie
- Gedeeltelijk juist & gedeeltelijk fout
- Begin van logisch denken gradueel verworven
- Informatieverwerking: processen hetzelfde over alle
leeftijd, gewoon meer of minder aanwezig
- Neo-Piaget: combinatie preoperationele stadium &
informatieverwerking
o Controle moeilijkheid benaderen op
gelijkende, stage-consistente manieren
1.7. Piaget & educatie
- Ontdekkingsleren
o Door spontane interactie met omgeving
o Rijke variatie aan materiaal
- Gevoeligheid voor bereidheid van kinderen om te
leren
o Aanpak aangepast aan ontwikkeling
- Aanvaarden individuele verschillen
o Weinig activiteiten in groep
o Evaluatie in vergelijking met vorige ontwikkeling
kind
2. Vygotsky’s socioculturele theorie
2.1. Private speech
- Piaget: egocentrische taal
o Moeilijkheden perspectief van anderen in te
nemen
o Door interactie met anderen niemand tegen
zichzelf spreekt egocentrische taal verdwijnen
- Vygotsky: private taal
o Richting geven aan eigen handelen
o Basis voor alle hogere cognitieve processen
o Later geïnternaliseerd
- Onderzoek: steun voor Vygotsky
o Meer gebruikt bij moeilijke taken
o Gebruik van private taal aandachtiger & meer
bezig met taken
2.2. Sociale oorsprong van denken
- Zone van naaste ontwikkeling
- Anderen doen aan ondersteuning
o Aanpassen van steun die men geeft tijdens in
leersessie in overeenstemming met het huidige
niveau van presteren van kind
o Later: meer verantwoordelijkheid bij kind
private taal gelijkt op ondersteuning
- Onderzoek
o Ouders actief ondersteunen meer private taal
& meer succes bij moeilijke taken
o Plannen & probleem oplossen beter als met
meer ervaren „peer‟ of volwassene werken
2.3. Vygotsky & educatie
- Gelijkenis Piaget
o Actieve deelname kind
o Aanvaarding individuele verschillen
- Begeleid ontdekkingsleren
- Samenwerking met leeftijdsgenoten
- Verbeeldingsspel = zone van naaste ontwikkeling
2.4. Evaluatie
- Voor
o Belang van onderwijs
o Grote aandacht voor culturele verschillen
- Tegen
o Westers gericht (scaffolding)
o Verbale communicatie niet enige middel
geleide deelname
Samenwerking tussen deelnemers die meer
of minder expertise hebben, zonder de
specifieke kenmerken van communicatie te
omschrijven
o Weinig over basisvaardigheden
3. Informatieverwerking
3.1. Aandacht
- Makkelijk afgeleid & geen oog voor details
- Beter in inhibitie: onderdrukken van impulsen
- Beter in plannen zolang taken familiair & simpel zijn
o Vooraf opeenvolging van handelingen uitdenken
en de aandacht verdelen in functie van het
bereiken van doel
o Samenwerken met meer ervaren planners helpt
o Vergeten soms belangrijke stappen
3.2. Geheugen
- Herkenning & herinnering
o Herkenning: bijna perfect
o Herinnering geassocieerd met taalontwikkeling
Gebruik van geheugenstrategieën
o Gelimiteerd werkgeheugen
- Geheugen alledaagse gebeurtenissen
o Bekende gebeurtenissen
Gebruik van scripts
Organisatie & interpretatie
Uitgebreider voorspellen wat er gaat
gebeuren in gelijkaardige situaties
o Eenmalige gebeurtenissen
2 stijlen van ouders
Elaborative (uitgebreid, eigen
evaluaties)
Repititive
3.3. Theory of mind
- Ontwikkeling
o Bewustzijn mentaal leven & begrijpen „false
belief‟
o Samen met metacognitie: bewustzijn & begrijpen
verschillende aspecten van het denken
o Samenhangend geheel van ideeën over mentale
activiteiten
- Bewustzijn mentaal leven
o 1e jaar: mensen als intentionele wezens &
interactieve vaardigheden
o 2 jaar: eerste werkwoorden (denken, onthouden,
doen alsof) & eigen perspectief verschillend van
anderen
o 2-3 jaar: mensen handelen volgens wensen (niet
volgens overtuigingen) fouten in false belief
o 3-4 jaar: “denken” en “weten” om te verwijzen
naar eigen gedachten en die van anderen
o 4 jaar: zowel wensen als overtuigingen hebben
invloed correct antwoord in false belief
- Factoren
o Taal rijke woordenschat over mentale
toestanden
o Cognitieve vaardigheden inhibitie
o Sociale vaardigheden
Veilige gehechtheid
Oudere broers/zussen
Leeftijdgenoten verbeeldingsspel
Volwassenen
o Voorbereid op biologisch vlak
- Beperkt inzicht in mentaal leven
o Mentale activiteit houdt op als er geen uiterlijke
tekenen zijn
o Weinig aandacht aan proces van denken
o Begrijpen niet dat mentale inferenties bron van
kennis kunnen zijn
o Conclusie: geheugen als passieve container
3.4. Lezen
- Emergent litteracy: proberen te begrijpen hoe
geschreven symbolen betekenis hebben
- Eerst denken: 1 letter = 1 woord
- Later denken: letters delen van woorden + band met
klanken
- Interactief voorlezen bevordert
3.5. Rekenen
- 14-16 maand: ordinaliteit
o Relaties tussen kwantiteiten
- 2 – 3 jaar: tellen van 5 voorwerpen
- 3,5 – 4 jaar: tellen tot 10
o Cardinaliteit: laatste nummer in rij stelt aantal
getallen voor
o Eenvoudige rekenopgaven
Eerst in volgorde opgave
Later efficiëntste strategie
4. Individuele verschillen in mentale ontwikkeling
- Verbaal <-> niet-verbaal
- IQ-tests meten niet alle vaardigheden
- Invloed van cultuur & samenleving: culturele
benadeling
- Vanaf 6-7 jaar: goede voorspellers later IQ
4.1. Thuisomgeving
- HOME = Home observation for measurement of
environment
- Veel speelgoed & kinderboeken
- Ouders: warm & verzorgend, stimulerend
- Als lage SES-ouders hoge HOME-scores halen
beter op IQ-test
4.2. Kleuterschool & kinderopvang
- Kleuterschool = geplande, opvoedende ervaringen
bedoeld om ontwikkeling van 2- tot 5-jarigen te
bevorderen
o 2 types
Kindgericht: brede waaier activiteiten
waaruit kinderen kunnen kiezen
Schools: strak gestructureerd, aanleren
schoolse vaardigheden op basis van dril en
herhaling
- Kinderopvang = reeks voorzieningen om toezicht te
houden op kinderen van werkende ouders
- Interventie bij kleuters
o Leerproblemen best vroeg aanpakken
o Bv. head start = 2 jaar lang kleuterschool,
voeding & gezondheidszorg, ouders erbij
betrekken
o Goede resultaten (betrokkenheid ouders)
o Niet meer aan universiteit: zwakke kwaliteit
lagere school
- Kinderopvang
o Instabiel minder psychologisch welzijn
o Meer cognitieve vooruitgang
o Effecten merkbaar tot in eerste jaren lagere
school
4.3. Educationele media
- TV‟s
o Bv. Sesamstraat
Aanleren basisvormen lezen/schrijven en
getalconcept
Bijbrengen algemene kennis
o Leren verbeeldingsspel
o Prosociaal gedrag
o Nadelen
Agressie
Consumentengedrag
Tijd verloren voor andere activiteiten
- Computer
o Tekstverwerker: leren schrijven
o Spelletjes: basisvaardigheden inoefenen
o Samenwerking: volwassenen & andere kinderen
o Beter probleem oplossen & metacognitie
5. Taalontwikkeling
5.1. Woordenschat
- Fast-mapping: verbinden woord met onderliggend
concept na zeer korte kennismaking met woord
- Types van woorden
o Objecten, werkwoorden, adjectieven
o Eerst algemeen onderscheid
o Samenvoegen van gekende woorden (bv. plant-
man voor tuinman)
o Metaforen: concrete, zintuiglijke vergelijkingen
- Strategieën
o Wederzijdse exclusiviteit: woorden verwijzen
naar niet-overlappende categorieën
o Nagaan hoe woorden in zin gebruikt
o Afgaan op sociale aanwijzingen
- Verklaring ontwikkeling
o Aangeboren principes (bv. wederzijdse
exclusiviteit)
o Zelfde strategieën als bij niet-taalkundige
informatie
5.2. Grammatica
- Basisregels
o Eerst voor beperkt aantal woorden
o Vanaf 3,5-4 jaar: basisstructuur
o Als 3-woorden zin geleidelijke uitbreiding
o Overregularizatie: uitzonderingen onder
basisregels laten vallen
- Complexe structuren
o 2-3 jaar: fouten bij vraagzin
o Passieve zinnen pas vanaf eind lagere school
o 4-5 jaar: al vele moeilijke zinsconstructies
o Eind kleutertijd: competent gebruik van bijna alle
zinsconstructies uit moedertaal
- Verklaring
o Informatieverwerking: grammatica product van
algemene ontwikkeling
o Aangeboren <-> eerste zinnen niet tegoei
o Aangeboren procedures om taal te analyseren
5.3. Conversatie
- Pragmatiek = de praktische, sociale kant van taal die
kinderen moeten leren om effectief en op de gepaste
manier met anderen te communiceren
- 2-jarigen: om beurt praten, gepast reageren op
opmerkingen, onderwerp tijdlang aanhouden
- 4 jaar: conversatie aanpassen aan leeftijd, geslacht,
sociale status luisteraar
- Problemen in moeilijke situaties, bv. telefoongesprek
5.4. Ondersteunen taalontwikkeling
- Interactie met ervaren sprekers belangrijk
- Sensitieve opvoeding
o Helpende, expliciete feedback
o Fouten niet overmatig corrigeren
- Uitbreidingen = reacties van volwassenen die
uitdrukking van kind verder uitwerken en die daardoor
complexer maken
- Herformuleringen = reacties van volwassenen die
foutief taalgebruik herstructureren tot de correcte
vorm
Hoofdstuk 8: emotional & social development in early
childhood
1. Erikson’s theorie: initiatief versus schuld
- Initiatief: nieuw gevoel van doelgerichtheid
o Enthousiast om nieuwe taken aan te pakken
o Activiteiten met leeftijdsgenoten
o Ontdekken wat ze kunnen doen met hulp van
volwassenen
- Tegenpool: schuld
o Door ontwikkeling superego (geweten)
o Ontstaat door identificatie met ouders eigen
geslacht
o Verband met overdreven bedreigingen, kritiek &
straf door volwassenen
2. Zelfbegrijpen
2.1. Ikzelf & mij-zelf
- Ik-zelf = gevoel van zichzelf als kennende en
handelende instantie
o Afscheiden van omgeving
o Blijft zelfde over tijd
o Heeft innerlijk leven
o Controle over eigen gedachten & handelingen
- Mij-zelf = gevoel van zichzelf als object van kennis en
evaluatie
o Omvat alle kwaliteiten die het zelf uniek maken
Lichamelijk, materieel
Psychologisch
Sociaal
- Ontstaan tijdens eerste 2 jaar
2.2. Zelf-concept
- Geheel van kenmerken, vaardigheden, houdingen &
waarden waarvan een individu gelooft dat het omschrijft
wie hij of zij is
- Bij kleuters zeer concreet
o Eerst gebaseerd op observeerbare kenmerken
o 3,5 jaar: typische emoties/attitudes
o 4 jaar: als trekomschrijving gegeven, dan correct
bedoelingen en emoties infereren
o Hoe sterker zelfconcept hoe bezitteriger
- Helpt bij ontwikkeling autobiografisch geheugen
2.3. Zelf-waardering
- Oordelen die we vormen over onze eigen waarden en
gevoelens die we daarbij hebben
- Globale inschatting + oordelen over verschillende
aspecten van het zelf
o Goed presteren op kleuterschool
o Hard je best doen
o Vrienden maken
- Gelimiteerd: eigen vaardigheden hoger inschatten (geen
onderscheid tussen gewenste & echte vaardigheden)
- Hoge zelfwaardering initiatief
3. Emotionele ontwikkeling
3.1. Begrijpen van emoties
- Oorzaken, gevolgen & uiterlijke tekenen van emoties
- Nadruk op externe factoren ipv interne
- Voorspelling op basis van emoties
- Effectieve manier om om te gaan met emoties
- Moeilijkheden bij interpretatie van situatie met
tegengestelde aanwijzingen: focus op slechts 1
onderdeel situatie (centratie)
- Factoren
o Veilige gehechtheid emoties bespreken
o Verbeeldingsspel
o Broers/zussen: spel beïnvloedt emotioneel
begrijpen
3.2. Emotionele zelf-regulatie
- Afzwakken van emoties
o Beperken sensorische input
o Tegen zichzelf praten
o Doel veranderen
- Bewuste controle
o Inihibitie impulsen
o Aandacht weghalen
- Factoren
o Ouders als voorbeeld
o Temperament: ervaring negatieve emoties geen
inhibitie impulsen moeilijke kinderen invloed
op ouders
- Angsten vaak voorkomend
3.3. Zelf-bewuste emoties
- Emoties waarbij zelf versterkt of gekwetst
- 3 jaar: duidelijke band met zelfevaluatie
- Afhankelijk van ouders
o Nadruk op waarde & prestatie kind intensere
zelf-bewuste emoties
o Nadruk op hoe prestatie verbeteren grotere
doorzettendheid & matige zelf-bewuste emoties
- Schaamte:
o Gevoelens van persoonlijk tekort & onaangepast
gedrag
o Verschillend over culturen
- Schuld: aangepast gedrag
3.4. Empathie
- Motiverende factor voor prosociaal gedrag
o Handelingen die een ander persoon voordeel
brengen zonder dat er te verwachten voordelen
voor het eigen zelf zijn
- Verschilt van sympathie = gevoelens van bezorgdheid
of verdriet om het lot van iemand anders
- Factoren
o Temperament
Sociaal, assertief, goed in emotionele
zelfregulering
o Opvoeding
Boetseren
Belang van vriendelijkheid benadrukken
4. Relaties met leeftijdsgenoten
4.1. Vooruitgang in sociabliteit met leeftijdsgenoten
- 3-stap volgorde
o Niet-sociaal spel
o Parallel spel: naast elkaar met zelfde materiaal,
geen beïnvloeding
o Sociaal
Associatief: verschillend spel, uitwisselen
materiaal & mening
Coöperatief: zelfde doel
- Onderzoek
o Latere soorten spel vervangen niet vorige
o In elk speltype: meer cognitieve rijpheid dan
jongere kinderen
Functioneel (eenvoudige, repetitieve
bewegingen)
Constructief (creëren of construeren van iets)
Rollenspel (uitbeelden alledaagse en
ingebeelde rollen)
o Enkel zekere types niet-sociaal spel oorzaak voor
zorg
Doelloos rondlopen
Rondhangen in buurt leeftijdsgenoten
Onrijp, repetitief gedrag (rollenspel)
- Culturele variaties
o Andere vormen in verschillende culturen (bv. in
India gewoonte van in grote groepen te spelen)
o Geloof over belangrijkheid spel (aangemoedigd
door ouders of niet)
o Vooral belangrijk in samenlevingen waar kinderen
en volwassenen in verschillende werelden leven
4.2. Eerste vriendschappen
- Belangrijke context voor emotionele & sociale
ontwikkeling
- “iemand die je leuk vindt en waar je veel mee speelt”
- Geen duurzame relaties
- Meer bevestiging aan vrienden
- Biedt sociale steun
4.3. Invloeden van ouders
- Direct
o Regelen van informele activiteiten met
leeftijdsgenoten
o Richtlijnen over hoe zich te gedragen
- Indirect
o Veilige gehechtheid
o Emotioneel expressieve, ondersteunende
communicatie
o Coöperatief spel (vader-zoon, moeder-dochter)
5. Moraliteit
5.1. Definitie
- Vanaf 2 jaar: bezorgdheid over dingen die niet horen of
mensen die zich niet gedragen
- Kinderen meer verantwoordelijk voor eigen gedrag
- Vorming geweten
o Eerst: externe controle door volwassenen
o Later: innerlijke standaarden
5.2. Psycho-analyse
- Vorming superego: gehoorzamen om schuld te
voorkomen
- Vandaag: meeste onderzoekers niet mee eens
o Kinderen wiens ouders vaak dreigen voelen vaak
weinig schuld
o Ouders: terugtrekken van liefde zelf-verwijten bij
kind
- Inductieve opvoeding
o Kind helpen om te letten op gevoelens door te
wijzen op gevolgen van het foute gedrag van het
kind voor anderen
o Motivatie tot actieve betrokkenheid op morele
normen + zinvol
o Straffen angst kind kan niet nadenken
- Kenmerken kind
o Matige overerfbaarheid van empathie
o Temperament
o Veilige gehechtheid kind wilt voldoen aan
standaarden ouders
- Rol van schuld
o (voor) belangrijke motivator van moreel gedrag:
induceren van op empathie gebaseerde schuld
o (tegen) niet enige factor
5.3. Sociaal leren
- Belang van model-leren
o Operante conditionering niet voldoende
o Veel prosociaal gedrag komt spontaan niet vaak
genoeg voor
o Observeren & imiteren van mensen die gepast
gedrag vertonen
o Kenmerken goed model
Warmte & responsiviteit (zelf model van
prosociaal gedrag)
Competentie & macht (opkijken naar)
Overeenkomst tussen woorden en gedrag
o Meest beïnvloedbaar in jaren voor school
- Effecten van straf
o Verschillende technieken
Fysieke kracht gevaar
Warmte, redeneren lange-termijn doelen
Kracht + redeneren ernstige overtredingen
o Vaak straffen: geen blijvende verandering
o Ongewenste neveneffecten
Straf als model voor agressie
Persoonlijke belediging klemtoon op eigen
negatieve beleving
Kind leert straffende ouder te vermijden
Versterking door gunstige effecten voor ouder
Overdracht naar volgende generatie
- Alternatieven
o Time-out
o Ontnemen van privileges
o Positieve disciplinering
Aanmoedigen goed gedrag
Verminderen van mogelijkheden voor stout
gedrag
o Effectiviteit versterken
Consistentie
Warme ouder-kind relatie
Uitleg
5.4. Cognitief-ontwikkelings
- Actieve denkers over sociale regels
o Vanaf 3 jaar: iemand met slechte bedoelingen
verdient meer straf
o Vanaf 4 jaar: verschil tussen eerlijkheid & liegen
- Onderscheid tussen 3 domeinen
o Morele regels
Bescherming rechten & welbevinden mensen
Volwassenen lichten gevoelens van
slachtoffers toe
o Sociale conventies
Gewoonten zoals tafelmanieren
Volwassenen geven minder toelichting, eisen
gehoorzaamheid
o Persoonlijke keuze (geen rechten geschonden)
- Leren onderscheidingen door actief betekenis te geven
aan eigen ervaringen
- Sociale ervaringen cruciaal
5.5. Ontwikkeling van agressie
- Types van agressie
o Instrumenteel: bedoeld om kind iets te laten
bekomen dat het wil
o Vijandig: bedoeld om iemand anders te kwetsen
Fysieke agressie
Verbale agressie
Relationele agressie (bv. uitsluiten, roddel)
o Direct of indirect
- Evolutie over tijd
o Fysieke agressie verbale agressie
o Instrumentele agressie neemt af
o Verhoging vijandige agressie (vijandige intenties
beter herkend)
- Geslachtsverschillen
o Jongens: meer openlijke agressie
Biologie: sexhormonen
Competitief spel in grotere groepen
Geslachtsrollen (opvoeding ouders)
o Meisjes
Reputatie: meer verbale & relationele
agressie
In feite: meer geconcentreerd relationeel &
indirect
- Oorzaken
o Gezin
Harde, inconsistente opvoeding (vooral bij
jongens actiever)
Cycli: disciplinering jammeren toegeven
Vijandige intenties zien waar die er niet zijn
o Invloed van media
Overschatten van geweld in samenleving
Agressie vaak ongestraft
Vaak geen andere manieren getoond om
problemen op te lossen
Cartoons meest gewelddadig
- Helpen om agressie te controleren
o Vroeg beginnen
o Vermijden om toe te geven
o Training in oplossen van sociale problemen
o Redenen bij bevelen
o Vermijd verbale beledigingen & lichaamsstraffen
o Verminder stress in gezin
6. Gendertyping
6.1. Definitie
- Iedere associatie van voorwerpen, activiteiten, rollen of
trekken met één van de geslachten op een manier die
aansluit bij culturele sterotypes
- Sociaal leren versterking & model-leren
- Cognitieve ontwikkelingstheorie kind als actieve
denker
- Geslachtsschema‟s combinatie van beide
6.2. Geslachtsgebonden overtuigingen & gedrag
- 2 jaar: termen als „jongen‟ & „meisje‟ correct gebruikt
- Geslachtsgebonden speelgoed &
persoonlijkheidstrekken
- Sterker in kleuterperiode
- Begrijpen nog niet dat geslachtsgebonden kenmerken
niet bepalen of iemand mannelijk of vrouwelijk is (bv.
een man in jurk = een vrouw)
6.3. Genetische invloeden
- Evolutionaire aanpassingswaarde
o Mannen: competitie voor vrouw
o Vrouwen: duurzame relatie met man + opvoeding
baby
- Hormonen verschillende stijlen van spelen
kinderen opzoeken die dezelfde stijl hebben
6.4. Omgevingsinvloeden
- Ouders
o Opvoedingsgedrag
Onafhankelijkheid versterkt bij jongens
Emoties vaker benoemen voor meisjes en
verklaren voor jongens
o Aanwijzingen in taal
o Jongens meest stereotiep
- Leraren
o Meisjes meer gestructureerde activiteiten
o Meer afkeurend & controlerend tov jongens
- Leeftijdsgenoten
o Bekritiseren gedrag dat bij ander geslacht hoort
o Andere stijl van sociale beïnvloeding tactiek
werkt niet bij ander geslacht
o Bevooroordelen eigen groep^
- Bredere sociale omgeving
o „gender biased lens‟
6.5. Geslachtsidentiteit
- Beeld van zichzelf als iemand met relatief mannelijke of
vrouwelijke kenmerken
- Voorspeller psychologische aanpassing
o Mannelijk & androgynie hoog zelfbeeld
o Vrouwelijk lage zelfwaardering (kenmerken niet
sterk gewaardeerd in samenleving)
o Androgynie: flexibeler
- Ontwikkeling geslachtsidentiteit
o Sociaal leren gedragsstereotiep gedrag leidt tot
geslachtsidentiteit
Gedragsstereotiep gedrag begint vroeg
o Cognitief ontwikkelingstheorie zelf-percepties
gaan vooraf aan gedrag geslachtsconstantie
(geassocieerd met conservatie-taken)
Fouten door cognitieve onrijpheid
o Geslachts-schema: combinatie beide
o Zodra kinderen over geslachtrollen nadenken
geslachtsgebonden gedrag versterken
- Gender schemata theorie
o Informatieverwerkings-benadering van
geslachtsrolstereotypering die elementen
combineert van sociale leertheorie & cognitieve
ontwikkelingstheorie. Ze legt uit hoe dat zowel
omgevingsinvloeden als het denken van het kind
samen vorm geven aan de ontwikkeling van
geslachtsrollen bij kinderen
o Organiseren ervaringen in geslachtsschema‟s
interpretatie wereld
o Houden aan geslachtsschema‟s of niet
o Sterk effect: gedrag niet overeenkomt met schema
Niet herinneren
Foutief herinneren (bv. man was dokter ipv
verpleger)
o Eigen voorkeuren toevoegen aan schema‟s
6.6. Vermindering geslachtsstereotiepen
- Ervaringen die ingaan tegen stereotiepen
- Ouders: minder stereotyperend gedrag
- Leraren: meisjes & jongens zowel gestructureerde als
ongestructureerde activiteiten
- Wijzen op uitzonderingen
- Uitleggen dat interesses & vaardigheden de
vrijetijdsbestedingen zouden moeten bepalen
7. Opvoedingsstijlen & emotionele en sociale ontwikkeling
7.1. Opvoedingsstijlen
- Combinaties van opvoedingsgedragingen die
voorkomen over een breed bereik van situaties &
daardoor een duurzaam opvoedingsklimaat doen
ontstaan
- democratisch
o Warmte, aangepaste controle & autonomie
o Hoge aanvaarding & betrokkenheid
o Volwassen gedrag
o Redenen voor verwachtingen
o Gradueel kind meer autonomie
- Autoritair
o Hoge controle & aangepaste autonomie
o Lage aanvaarding & betrokkenheid
o Beslissingen maken voor kind
o Angstige, ongelukkige kinderen
o Psychologische controle: ouders binnendringen en
manipulerend optreden in verbale expressie,
individualiteit & gehechtheid aan ouders
Komen tussen in beslissingen/keuze van
vrienden
Ontevreden terugtrekken van liefde
Affectie afhankelijk van gehoorzaamheid
Buitensporig hoge verwachtingen
- Toegeeflijke stijl
o Warmte, lage controle & hoge autonomie
o Hoge aanvaarding & te hoge of te lage
betrokkenheid
o Negatieve effecten
Impulsief, ongehoorzaam, rebellerend
Te hoge eisen aan & te afhankelijk van
volwassenen
Minder doorzettingsvermogen
- Niet-betrokken stijl
o Lage controle & onverschillige autonomie
o Lage aanvaarding & betrokkenheid
o Praktisch alle aspecten ontwikkeling verstoord
Gehechtheid
Denken
Emotionele & sociale vaardigheden
o Extreme vorm: verwaarlozing
7.2. Effectiviteit van democratische opvoedingsstijl
- Ouders vormen model
- Controle eerlijk & redelijk
- Verantwoordelijkheid die men kan nemen: meer
competentie, zelfwaardering & rijpheid
- Steun beschermt tegen negatieve effecten stress &
armoede
7.3. Culturele verschillen
- China: meer controle
- Spaans-sprekend: groot respect voor vader
- Afro-amerikanen: veel strikter
o Belang voor zelf-controle
o In gevaarlijke buurten
- Opvoedingsstijlen kunnen alleen begrepen worden in
bredere ecologische context
7.4. Kindermishandeling
- Vormen
o Fysieke mishandeling
o Seksueel misbruik
o Verwaarlozing
o Emotionele mishandeling
- Patronen
o Moeders eerder verwaarlozing, vaders eerder
seksueel misbruik
o Jonger kind: verwaarlozing, ouder kind: andere
vormen
- Factoren die verband houden met kindermishandeling
o Vroeger: psychische stoornis ouder
o Nu: ecologische theorie
o Kenmerken gezin
Moeilijke kinderen negatief vooroordeel
Eens in gang gezet houdt zichzelf in stand
Ernstige stress i.v.m. opvoeding
Basisverantwoordelijkheden opvoeding te
zwaar frustratie afreageren op kind
Externe factoren, bv. laag inkomen, alcohol &
drugsgebruik
o Gemeenschap
Geïsoleerd van informele (geen steun
vrienden & verwanten) & formele (niet-
stabiele, vervallen wijken) sociale
ondersteuning
o Cultuur
Geweld gezien als manier om probleem op te
lossen
- Gevolgen van kindermishandeling
o Effecten
Minder emotionele zelf-regulering, empathie &
sympathie
Negatief zelf-concept
Minder sociale vaardigheden
Minder gemotiveerd op school
o Verklaring
Leerprocessen: agressie als manier om
probleem op te lossen
Negatieve boodschappen van ouders
Fysiologische veranderingen
Schade aan centraal zenuwstelsel
Verhoogde productie stresshormonen
- Preventie kindermishandeling
o Gericht op alle niveau‟s: gezin, gemeenschap &
cultuur
o Aanleren effectie ouderschapsstrategieën
o Vak ontwikkelingspsychologie in secundair
onderwijs
o Brede sociale programma‟s
o Sociale ondersteuning
Hoofdstuk 9: cognitieve ontwikkeling in middle childhood
1. Piaget’s theorie: concreet-operationeel stadium
1.1. Concreet operationeel denken
- Concreet-operationeel stadium
o 7-11 jaar
o Denken logischer, flexibeler & beter
georganiseerd
- Conservatie: opgelost
o Decentratie (ipv centratie)
o Door operaties: mentale handelingen die
gehoorzamen aan logische regels
o Omkeerbaarheid = vermogen om te denken in
een reeks van stappen & dan in gedachten de
richting omkeren en weer op het uitgangspunt
terugkeren
- Classificatie: opgelost
o Duidt op bewustzijn van hiërarchie
o 3 relaties tegelijkertijd
o Bv. verzamelingen
- Seriatie: vermogen om items te ordenen langs een
kwantitatieve dimensie, bv. gewicht of lengte
o Volgens plan, bv. beginnend met grootste
o Transitieve inferentie: mentaal oplossen van
seriatie
Bv. Staaf A is langer dan staaf B & staaf B
is langer dan staaf C staaf A langer dan
staaf C
- Spatiaal redeneren
o Cognitieve kaarten = mentale voorstellingen van
bekende plaatsen van grote omvang
o Jonge kinderen: vooral oriëntatiepunten
o Lagere school-leeftijd: oriëntatiepunten langs
georganiseerde reisroute
o Eind lagere school-leeftijd: combineren
oriëntatiepunten & routes in globaal beeld van
grotere ruimte
o Verschillen tussen culturen
Bv. India veel oriëntatiepunten & sociaal
leven
U.S.: nadruk op straten & weinig
oriëntatiepunten
Maar: als gevraagd om weg te geven
geen verschil
1.2. Beperkingen concreet-operationeel denken
- Enkel georganiseerd & logisch denken als
geconfronteerd met concrete informatie die direct
waarneembaar is
o Bv. hypothetische versie seriatie-taak: met
popjes
o Denken dus eerst toegepast op concrete
situaties
- Geleidelijk verworven
o Bv. eerst conservatie van aantal, daarna pas
massa, lengte…
- Continuüm van verwerving = gelijkelijk aan beheersen
van logische begrippen
1.3. Recent onderzoek
- Invloed cultuur & school
o Deelnemen in relevante alledaagse activiteiten
helpt (door waarden samenleving, bv. gelijke
verdeling in Westen helpt bij taak conservatie)
o Naar school gaan helpt bij Piagetiaanse taken
o Ervaring met niet-schoolse activiteiten
bevorderen concreet-operationeel denken
- Informatieverwerkingsbenadering
o Neo-Piagetiaanse theoretici: geleidelijke
verbetering informatieverwerking
o Cognitieve schema‟s automatischer meer
ruimte in werkgeheugen voor nieuwere schema‟s
o Geïntegreerd tot centrale conceptuele structuren
= netwerken van begrippen & relaties die denken
bevorderen in veel verschillende situaties
Eerst: op 1 dimensie letten
Daarna: 2 dimensies coördineren
Tenslotte: meerdere dimensies integreren
o Verklaring geleidelijk verwerven van logische
begrippen
Verschillende vereisten inzake
informatieverwerking, dus vragen minder of
meer werkgeheugen
Ervaringen van kinderen verschillen sterk
o Als kinderen de centrale conceptuele structuren
van hun eigen leeftijd niet hebben, dan kunnen
die aangeleerd worden (training)
1.4. Evaluatie
- Gelijk: systematisch & rationeler dan kleuters
- Onenigheid: continue verbetering logische
vaardigheden versus discontinue herstructureringen
van denken
- Conclusie: combinatie Piaget &
informatieverwerkingstheorie
2. Informatieverwerking
2.1. Verschillende aspecten van denken
- Toename informatieverwerkingscapaciteit
o Biologische basis: myelinisatie & vermindering
aantal actieve synapsen
o Werkgeheugen neemt toe
o Minder tijd nodig voor verwerking
- Toename cognitieve inhibitie
o Biologische basis: verdere ontwikkeling van
frontale lob van de hersencortex
o Daarnaast ook rol van strategieën
2.2. Aandacht
- Selectiever: enkel aandacht voor wat relevant is
- Meer aanpasbaar = aandacht aanpassen aan eisen
situatie
- Meer planmatig = gestructureerde aanpak van taken
o Gelijkenissen & verschillen
o Volgorde van stappen
o Samenwerking met meer ervaren planners
belangrijk!
2.3. Geheugenstrategieën
- Herhalen: begin lagere school
- Organiseren: begin lagere school
- Vraagt tijd & moeite
o Hoe meer strategieën combineren, hoe beter
onthouden
o Experimenteren om beste strategie te ontdekken
voor bepaalde taken
- Elaboratie: einde lagere school-leeftijd
o Relatie tot stand brengen tussen 2 of meer
stukken informatie die niet tot dezelfde categorie
behoren
- Elaboratie & organisatie betekenisvolle eenheden
2.4. Kennisbestand
- Georganisserd in elaborate, hiërarchisch
gestructureerde netwerken
- Als meer weten over een onderwerp nieuwe info
meer vertrouwd, makkelijker op te slaan & makkelijker
op te roepen
- Daarnaast: rol van motivatie
o Actief gebruik van wat men weet om meer bij te
leren over onderwerp
2.5. Cultuur & school
- Westerse culturen: strategieën bij taken waarbij men
informatie onthoudt om de informatie zelf
- Niet-Westerse culturen: andere technieken (plaats in
ruimte of schikking van voorwerpen) als normaal
bijproduct van activiteit zelf
- Conclusie: ontwikkeling geheugenstrategieën hangt af
van
o Vlotter verwerken van informatie
o Culturele omstandigheden
o Vereisten van taak
2.6. Theory of mind
- Meer reflexieve, procesgerichte visie op denken en op
psychologische factoren die prestatie kunnen
beïnvloeden
o Beter inzicht in aandacht & geheugen
o Relaties tussen mentale activiteiten beter vatten
o Begrijpen dat mentale inferenties bron van
kennis zijn
- Inzicht in „false belief van de tweede orde‟ (rond 7
jaar)
o Beter redenen vatten waarom iemand anders tot
een bepaalde overtuiging komt
o Beter het standpunt van anderen kunnen
innemen
- Oorsprong
o Ervaringen op school: leerkrachten leggen
aandacht op werking geheugen
o Private taal
2.7. Cognitieve zelf-regulatie
- Proces van continu opvolgen van de vooruitgang in de
richting van het gestelde doel, evalueren van de
resultaten, en niet-succesvolle benaderingen een
andere richting opsturen
- Geleidelijke ontwikkeling want vraagt veel
- Hulp van ouders & opvoeders
- Veel zelfregulering zelfvertrouwen in prestaties op
school
- Weinig zelfregulering aangeleerde hulpeloosheid
2.8. Toepassing: leren op school
- Lezen
o Vraagt veel automatisme van alle
vaardigheden nodig!
o Fonologisch bewustzijn = het vermogen om na te
denken over & om te gaan met de klankstructuur
van de gesproken taal
o Andere vaardigheden
Snelheid informatieverwerking
Visueel scannen &
onderscheidingsvermogen
o 2 benaderingen
Globale benadering = lezen aangeleerd
zoals natuurlijke taalverwerving. Tekst in
volledige vorm, leren van communicatieve
functie van geschreven taal
Fonetische benadering = lezen aangeleerd
door aanbieding vereenvoudigde
leesmaterialen. Eerst aandacht voor
fonetiek = basisregels voor omzetten van
geschreven symbolen in klanken. Pas
daarna complexere leesmaterialen
Combinatie van beide verstaan nooit
geziene woorden + doel van lezen =
begrijpen
- Rekenen
o Combinatie van dril & getalgevoel (inzicht)
o Aziatische kinderen: meer ondersteuning
In taal: telwoorden kort/makkelijk uit te
spreken
Op school: minder dril, meer inzicht
3. Individuele verschillen in mentale ontwikkeling
3.1. Klassieke benadering van intelligentietests
- Intelligentie bestaat uit veel factoren
- Factoranalyse: statistische techniek waarmee men de
verschillende vaardigheden kan identificeren die
intelligentietests meten
- Groepstesten
o Planning & opzet van onderwijs
o Gebruikt voor „screening‟ individuele testen
o Vereisen weinig opleiding om af te nemen
- Individuele testen
o Ervaring & opleiding proefleiders
o Identificeren van zeer intelligente kinderen en
kinderen met leerproblemen
o Bv. Stanford-Binet schaal algemene kennis,
kwantitatief redeneren, visuele spatiëring
verwerking, werkgeheugen, verwerking
basisinformatie
o Bv. Weschler intelligence scale for children
(WISC) algemene intelligentie, verbaal
redeneren, perceptueel redeneren,
werkgeheugen & snelheid verwerking
3.2. Recente benaderingen van intelligentie
- Compotentiële analyses = zoeken naar relaties tussen
aspecten van informatieverwerking & het IQ van
kinderen
o Nadeel: oorzaken enkel gesitueerd in kinderen
o Daarom: 2 hedendaagse benaderingen
- Sternberg: Triarchische theorie van succesvolle
intelligentie
o Analytische intelligentie
Toepassen van strategieën
Verwerven van informatie
Meta-cognitie
Zelf-regulering
o Creatieve intelligentie
Nieuwheid van taak
Automatisering van vaardigheden
o Praktische intelligentie
Aanpassen/vorm geven aan/kiezen van
omgeving
o Intelligentie staat nooit los van cultuur & is
complex
- Gardners theorie van de meervoudige intelligenties
o Omschrijft intelligentie in termen van
verschillende sets van bewerkingen die
individuen toelaten om deel te nemen aan allerlei
activiteiten die binnen een cultuur gewaardeerd
worden
o Elke vorm heeft
Unieke biologische basis
Eigen ontwikkelingsverloop
Eigen eindtoestand
o Nadeeel: geen stevige basis in onderzoek
o Voordeel: goede basis voor werk met
hoogbegaafden
3.3. Verklaring verschillen in IQ
- Nature versus nurture
o Genetica verklaart ongeveer helft van verschillen
o Interactie met omgeving (onderzoek
adoptiestudies)
o Etnische verschillen eerder cultureel dan
genetisch
o Zwart-wit-kloof gereduceerd door goed
thuisleven
Groter tijdens puberteit eigen identiteit
vormen terwijl in minderheid
- Culturele invloeden
o „test bias‟
Doen beroep op kennis & vaardigheden
waarvoor niet alle groepen van kinderen
gelijke kansen gehad hebben om die te
leren
o Verschillende visies
Test meten succes in gemeenschappelijke
cultuur
Culturele factoren kunnen testprestaties
negatief beïnvloeden
o Communicatiestijlen
Type vragen bij zwarten: echte vragen,
analogievragen of uitlokkers geen juist of
fout antwoord
Collaboratieve stijl bij zwarten <->
hiërarchische stijl in klas
Samenwerken op gecoördineerde,
vlotte manier, allemaal gericht op
zelfde aspect van probleem
<-> Ouder zegt wat te doen, kind werkt
onafhankelijk
o Inhoud van tests
Meer performantie- & spatiale taken: weinig
effect
Minder leermogelijkheden
Hoe langer op school, hoe hoger IQ
o Stereotypes
Vrees om beoordeeld te worden op basis
van een negatief stereotype angst
minder goede prestaties
Etnische groepen die bewust zijn van
negatief stereotype + zeggen „dit is test‟
prestatie dalen
Lager secundair onderwijs “school is niet
belangrijk”
o Verminderen van culturele bias in tests
Vaak onderschatten “ware” IQ
Dynamisch testen = vernieuwing in testen
waarbij de volwassene gericht leren inbouwt
in testsituatie om na te gaan wat kind kan
doen met behulp van sociale ondersteuning
zone van naaste ontwikkeling
Niet effectiever
VS & Canada afstuderen afhankelijk van
scores op tests
4. Taalontwikkeling
4.1. Woordenschat
- Strategieën
o Complexe woorden analyseren
o Begrijpen vanuit context
- Grotere precisie in denken over en gebruik van
woorden
o Eerst: functies of uitzicht
o Later: synoniemen & uitleg over categoriale
relaties
- Inzicht in meervoudige betekenissen
o Subtiele metaforen
o Verandering in humor
4.2. Grammatica
- Passieve wijze beter gebruiken (van verkorte naar
volledige vorm)
- Infinitiefzinnen beter begrijpen
4.3. Pragmatiek
- Preciezere beschrijvingen
- Meer verfijnde communicatiestrategieën
o 4 – 5 jaar: vertellen wat er gebeurd is
o 6 – 7 jaar: situering & coherentie
o Vanaf 8 jaar: klassieke vorm & evaluatieve
commentaren
- Verschillen tussen culturen
o Zich richten op een thema (topic-focused)
o Associaties maken bij thema (topic-associating)
4.4. Twee talen leren
- Tweetalige ontwikkeling
o 2 manieren
2 talen tegelijkertijd op jonge leeftijd (best)
Eerst 1 taal leren, daarna de 2e (duurt 3-5
jaar voor 2e taal)
o Gevoelige periode voor aanleren 2e taal: ergens
in kindertijd, continue daling van bereikte niveau
in functie van latere aanvangsleeftijd
o Positieve gevolgen voor ontwikkling
Aandacht, redeneren, conceptvorming,
flexibiliteit
Meer nadenken over taal
- Tweetalig onderwijs
o Taalbad in Canada: Engelstalige kinderen krijgen
les in het Frans
o Tweetalig onderwijs: integreren van moedertaal
in onderwijs
o Gevaar: ontoereikende taalbeheersing in beide
talen (semilingualism)
o Prestatie kinderen van minderheidsgroepen
beter
5. Leren op school
5.1. Klasgrootte
- Best zo klein mogelijk
- Verklaringen
o Meer individuele aandacht & minder tijd aan
discipline
o Kinderen: meer geconcentreerd
o Betere deelname aan klasgebeuren
o Positievere houding tov school
5.2. Onderwijsfilosofieën
- Traditionele versus constructivistische klassen
o Traditioneel
Onderwijzer enige bron van gezag
Onderwijzer is meest aan woord
Leerlingen zijn passief & luisteren
Vooruitgang geëvalueerd via uniforme
normen
(voor) betere prestaties
(tegen) motivatie neemt af (lage SES)
o Constructivistisch
Leerlingen aangemoedigd om zelf kennis
op te bouwen
Kinderen reflecteren op en coördineren hun
ervaringen
Leerlingen werken in kleine groep of
individueel
Leraar begeleidt & ondersteunt volgens
behoeften van kinderen
Vooruitgang geëvalueerd door vergelijking
met eigen vroegere ontwikkeling:
vergelijking met andere leerlingen is minder
belangrijk
(voor) kritisch denken, grotere sociale &
morele rijpheid, positieve houding tov
school
(tegen) iets mindere prestaties
- Nieuwe richtingen
o Sociaal-constructivisme
Kinderen nemen deel aan breed bereik van
uitdagende activiteiten met andere kinderen
& leraar, met wie ze samen kennis
opbouwen
Worden competente leden van en dragen
bij tot hun klasgemeenschap
Boeken vooruitgang in cognitieve & sociale
ontwikkeling
Principes
Leraren & kinderen zijn partners in
leerproces
Ervaring met vele types van
symbolische communicatie in
betekenisvolle activiteiten
Onderwijs aangepast aan de zone van
de naaste ontwikkeling van elke
leerling
Voorbeeld: wederzijds leren
Een leraar & 2 tot 4 leerlingen werken
samen als groep en nemen om beurt
de leiding van een dialoog over een
tekst
4 strategieën
o Vragen
o Samenvatten
o Verduidelijken
o Voorspellen
Zone van naaste ontwikkeling
Grote vooruitgang begrijpend lezen
Belangrijke vaardigheden voor gewone
leven aangeleerd
5.3. Interactie onderwijzer – leerling
- Zelfvervullende voorspellingen
o Effecten meest uitgesproken bij kinderen die
minder goed presteren goed presterende
kinderen kunnen terugvallen op vorige
ervaringen
- Minderheidsgroepen bedreiging door negatief
stereotype
5.4. Samenbrengen van kinderen
- Homogene groepen
o Belangrijke bron zelfvervullende voorspellingen
o Doet kloof toenemen
- Heterogene klassen: 2 of 3 studiejaren samen
o Beter prestaties, hogere zelfwaardering &
positievere houding tov school
o Gelegenheid tot leren door samenwerking
5.5. Onderwijs voor kinderen met speciale behoeften
- Kinderen met leerproblemen
o Verschillende benaderingen
Mainstreaming: tijdens deel van schooldag
in normale klassen voorbereiden op
deelname aan maatschappij
Volledig inclusief onderwijs = voltijds
plaatsen in gewone klassen
o Verschillende types van kinderen
Lichte mentale handicap
IQ tussen 55 & 70
Aanpassingsproblemen in gewone
leven
Leermoeilijkheden
Prestaties veel lager dan verwacht op
basis van IQ
Moeilijkheden met 1 of meer aspecten
van leren breinabnormaliteiten
o Effect benaderingen onduidelijk: sommige wel,
sommige niet
Afhankelijk van ernst van leerproblemen &
aangeboden ondersteuning
o Vaak verworpen door kinderen uit gewone klas
Niet snel genoeg in spel of gesprek
Weinig sociaal aanvoelen
o Beste benadering
Volledige inclusie met steun
Begeleid door taakleraar in afzonderlijke
ruimte met aangepaste materialen op
individuele basis of in kleine groep tijdens
deel van schooldag en in gewone klas voor
rest van dag
o Aanvaarding door leeftijdgenoten bevorderen
Samenwerken in gemengde groepen
Voorbereiden op komst kind met specifieke
behoeften
- Hoogbegaafdheid: blijk van buitengewone
intellectuele mogelijkheden (IQ boven 130)
o Creativiteit & talent
Creativiteit = vermogen om iets te
produceren dat origineel is en dat tegelijk
bruikbaar is, iets waar anderen nog niet aan
gedacht hebben, maar dat in een of ander
opzicht nuttig blijkt
Divergent denken = genereren van vele &
ongebruikelijke mogelijkheden als men
geconfronteerd wordt met een probleem of
een opdracht verschillende tests
Verbaal: gebruik alledaagse
voorwerpen
Figuur: tekeningen gebaseerd op
motief
“real-world” probleem: oplossingen
voor alledaagse problemen
Slechte voorspellers alledaagse leven
Convergent denken = er is 1 enkel correct
antwoord dat moet gegeven worden
Talent = buitengewone prestaties in
specifiek domein
Leidt vaak tot sociale isolatie
- Educatie
o Verschillende programma‟s
Verrijking van gewone klassen
Speciaal soort onderwijs
Laten overgaan naar hoger studiejaar
o Geïnspireerd door Gardners theorie
meervoudige intelligentie
5.6. Internationale vergelijkingen
- Amerikaanse kinderen slechter dan aziatische
- Canadese kinderen doen het beter dan Amerikaanse
- Verklaring
o Onderwijs minder uitdagend & minder gefocust
o Minder goede leerstrategieën (van buiten leren
ipv begrijpend leren)
o Grotere verschillen in prestaties tussen scholen
- Aziatische landen: sociale invloeden
o Waardering in cultuur voor prestaties op school
o Klemtoon op inspanning
o Kwaliteitsonderwijs voor iedereen
o Meer tijd besteed aan onderwijs