Upload
others
View
3
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
1
Abstractboek
Hartelijk welkom!
Het Nederlands Netwerk voor Tabaksonderzoek (NNvT) is in 2013 opgericht om een platform te
bieden aan het wetenschappelijk tabaksonderzoek in Nederland. Het is een netwerk van
onderzoekers uit verschillende wetenschappelijk disciplines, van (pre-)klinisch onderzoek en
farmacologie van nicotineverslaving tot epidemiologische studies en beleidsonderzoek.
Het netwerk wordt mogelijk gemaakt door financiële ondersteuning van KWF Kankerbestrijding,
de Hartstichting en het Longfonds. Jaarlijks wordt er een wetenschappelijk congres georganiseerd, waarvan dit inmiddels het tweede is! Via de NNvT website kan je gericht zoeken
naar individuele wetenschappers of collega wetenschappers die in Nederland actief zijn op het
brede terrein van tabaksonderzoek ten behoeve van verbetering van de volksgezondheid.
De aanvang van het congres is 9.30 u en de afsluiting is rond 18.15 u. De opening wordt verzorgd
door de dagvoorzitter Prof. dr. Onno van Schayck, hoogleraar preventieve geneeskunde, en de
voorzitter van het NNvT Prof. dr. Marc Willemsen, bijzonder hoogleraar tabaksontmoediging.
Aan het einde van de dag om 17.15 uur wordt iedereen verwacht in de Oude Keuken voor de
afsluitende borrel en de informele afsluiting van de dag, nadat we in de hal op e parterre de
traditionele groepsfoto hebben gemaakt.
Wij wensen je een inspirerende en leerzame dag toe!
De Programma Commissie:
Prof. dr. M. (Marc) Willemsen, UM
Prof. dr. J. (Jacqueline) Vink, VU
Dr. Z. (Zeena) Harakeh, UU
Dr. D. (Daniel) Kotz, UM
Dr. M. (Margriet) van der Laar, Trimbos instituut
Dr. C. (Carlijn) van der Aalst, Erasmus MC
Maken het NNvT congres 2015 mede mogelijk!
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
2
Abstracts
De sessies die tijdens dit congres worden gehouden zijn in het programma chronologisch
genummerd. Deze nummering komt overeen met de nummering van de symposia en abstracts.
1. Keynote
Het rokersbrein: neurocognitieve inzichten in
tabaksverslaving en relevantie voor de praktijk
Auteur: Ingmar Franken, Erasmus Universiteit Rotterdam, [email protected]
Door het toepassen van onderzoekstechnieken zoals fMRI en EEG is er de laatste jaren een gestage toename in de kennis
over neurocognitieve mechanismen van verslaving. In deze lezing zullen verschillende nieuwe neurocognitieve inzichten in
tabaksverslaving aan bod komen, maar wordt bovenal ook stil gestaan bij de toepassing van deze kennis om uiteindelijk te
komen tot een betere en meer “science-based” benadering van assessment en behandeling van tabaksverslaving. Hoewel
nog een lange weg te gaan is zou deze kennis ook ingezet kunnen worden voor het verbeteren van behandelingen door meer
te kijken naar de individuele kwetsbaarheden van rokers en toe te werken naar een behandeling op maat. Er zijn ook nog
legio valkuilen en beperkingen bij dit soort onderzoek, deze zullen zeker ook aan bod komen.
Het aantal tabaksgerelateerde publicaties in de 31 Europese landen nam toe van 780 in 2000 tot 1.499 in 2012. In de
presentatie zal een gedetailleerde beschrijving worden gegeven van inhoudelijke veranderingen binnen het Nederlandse
tabaksonderzoek, in vergelijking met de andere Europese landen. Op basis van de resultaten van deze bibliometrische studie
zullen aanbevelingen worden gedaan voor een Nederlandse tabaksonderzoeksagenda.
2. Keynote
Stoppen met roken via tailored eHealth interventies
Auteur: Hein de Vries, Maastricht University, [email protected]
Inleiding:: Sinds de eerste studie van Strecher c.s. zijn er veel computer tailored stoppen met roken studies ontwikkeld, die
ook via het internet worden verspreid. Het doel van deze presentatie is een overzicht te geven van de verschillende studies
die er de afgelopen 10 jaar zijn verricht mondiaal, alsook bij de Universiteit Maastricht op het gebied van computer tailored
eHealth voor stoppen met roken, en in te gaan op de (kosten) effectiviteit in het algemeen, en voor hoog- en laag opgeleiden
in het bijzonder.
Methode: Naast een overzicht van een aantal studies in het buitenland, wordt een overzicht gegeven van een aantal studies
uit Nederland die gebaseerd zijn op het I-Change Model, dat gebaseerd is op het ASE-model.
Resultaten: De meeste studies laten significante effecten zien op het gebied van stoppen met roken. De Nederlandse
resultaten zijn effectief en kosten effectief en verschillen niet voor hoog- en laag opgeleiden. Hoewel rekrutering via de
huisartspraktijken relatief iets meer laagopgeleiden weet te werven, worden absoluut de meest laagopgeleiden via de
massamedia gerekruteerd, en goedkoper. De studies laten tevens zien dat de interventies kosten effectief zijn. Video-
tailoring is effectiever dan tailoring via tekst.
Conclusies en aanbevelingen: Advies op maat over stoppen met roken via computer tailoring en met gebruik making van
een goed theoretisch model is effectief en kosten effectief. De volgende stap is de integratie van dit soort methodes in de
reguliere gezondheidszorg.
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
3
3. Keynote
Actie en wetenschap: mijn ervaring van 37 jaar
“Tobacco control”
Auteur: Luk Joossens, Association of European Cancer Leagues, Stichting tegen Kanker (België),
Sinds oktober 1977 ben ik actief op het vlak van tabakspreventie en werd mijn doen en laten door de tabaksindustrie
gevolgd. In deze voordracht behandel ik de Europese actie tegen het tabaksgebruik in een historisch perspectief, met
aandacht voor het stand komen van Europese Richtlijnen, tabaksubsidies, de monitoring van nationale ontradingspolitiek,
smokkel en lobbying.
Als activist had ik de wetenschap nodig en heeft de wetenschap de actie tegen het tabaksgebruik ondersteund. Actie en
wetenschap: mijn ervaring van 37 jaar “Tobacco control”.
4. Symposium:
Angstaanjagende afbeeldingen op sigarettenpakjes:
Verstandig of onverstandig? Inleider: Bas van den Putte, Trimbos instituut Ten gevolge van nieuwe Europese regelgeving komen in 2016 in Nederland angstaanjagende afbeeldingen op
sigarettenpakjes te staan. In de wetenschap circuleren hierover twee standpunten: (1) verstandig, (2) onverstandig. Vier
wetenschappers is gevraagd om hierover hun licht te laten schijnen, met als doel aan het einde van de sessie meer inzicht te
hebben in twee vragen.
(1) Als het nu eenmaal toch gaat gebeuren, hoe kan dit dan zo effectief mogelijk?
(2) Als jij het mag bepalen, hoe zou je sigarettenpakjes verstandiger kunnen gebruiken?
Gera Nagelhout zal betogen dat de introductie van angstaanjagende afbeeldingen effectiever is indien dit wordt
gecombineerd met een begeleidende massamediale campagne. Saar Mollen zal laten zien dat tekstboodschappen op
sigarettenpakjes over de korte termijn positieve gevolgen van stoppen, meer effect hebben dan boodschappen over de lange
termijn negatieve gevolgen. Vervolgens zal Arie Dijkstra dieper ingaan op de werking van angst en de consequenties hiervan
voor de effectiviteit van angstcommunicatie. Tot slot zal Gjalt-Jorn Peters op basis van een literatuuronderzoek naar de
gedragsdeterminanten van starten en stoppen met roken bespreken of angstcommunicatie een voor de hand liggende
strategie is.
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
4
5. Afbeeldingen op tabaksverpakkingen en begeleidende
mediacampagnes: bevindingen vanuit Australië
Auteurs: Gera Nagelhout 1,2; Amira Osman3 ; Hua-Hie Yong4 ; Li-Ling Huang5 ; Ron Borland 4;
James F. Thrasher3,6 1 Afdeling Gezondheidsbevordering, Universiteit Maastricht (CAPHRI), Maastricht, Nederland2 2 2Alliantie Nederland Rookvrij, Den Haag, Nederland 3 Department of Health Promotion, Education and Behaviour, University of South Carolina, Columbia, Verenigde Staten 4 VicHealth Centre for Tobacco Control, The Cancer Council Victoria, Carlton, Victoria, Australië 5 Center for Regulatory Research on Tobacco Communication, Lineberger Comprehensive Cancer Centre, University of North Carolina, Chapel Hill, Verenigde Staten
Contactpersoon: Gera Nagelhout, [email protected] Inleiding: In sommige landen wordt de invoering van nieuwe afbeeldingen op tabaksverpakkingen begeleid met een
mediacampagne waarin dezelfde afbeeldingen terugkomen. De verwachting is dat de effecten van zulk nieuw beleid en de
begeleidende mediacampagnes elkaar kunnen versterken. Ten tijde van de invoering van generieke verpakkingen (‘plain
packaging’) in Australië (december 2012), werden ook nieuwe en grotere afbeeldingen op tabaksverpakkingen ingevoerd en
werd een mediacampagne gevoerd over de gezondheidsschade van roken.
Methode: In deze studie onderzochten we of Australische rokers die zich de mediacampagne herinnerden ook rapporteerden
vaker aandacht te hebben voor en vaker te praten over de afbeeldingen op tabaksverpakkingen. We gebruikten
longitudinale vragenlijstdata van rokers van 18 jaar en ouder (n=1.579) op drie meetmomenten: september 2012
(voormeting), januari 2013 (eerste nameting) en mei 2013 (tweede nameting).
Resultaten: De aandacht voor de afbeeldingen op tabaksverpakkingen nam toe op de eerste nameting vergeleken met de
voormeting, maar niet op de tweede nameting. Praten over de afbeeldingen nam toe op beide nametingen vergeleken met
de voormeting. Campagneherinnering hing significant samen met meer aandacht voor de afbeeldingen en met meer praten
over de afbeeldingen, ook wanneer gecorrigeerd werd voor de trends tussen de drie metingen.
Discussie: De resultaten van deze studie suggereren dat de mediacampagne en het nieuwe tabaksverpakkingenbeleid in
Australië onafhankelijke en positieve effecten hadden op de aandacht voor en het praten over de afbeeldingen op
tabaksverpakkingen onder rokers. Het lijkt er dus op dat een mediacampagne die de afbeeldingen op tabaksverpakkingen
inhoudelijk aanvult, het bereik van deze afbeeldingen kan vergroten.
6. Kort maar krachtig. De rol van framing en termijn in
waarschuwingsboodschappen op sigarettenpakjes
Auteurs: Saar Mollen1; Susanne Engelen1; Loes Kessels2; Bas van den Putte1, 3
1 Universiteit van Amsterdam, Amsterdam School of Communication Research ; 2 Maastricht University, Work- & Social Psychology ; 3 Trimbos Instituut
Contactpersoon: Saar Mollen, [email protected]
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
5
Inleiding:. Om het aantal mensen dat rookt te verminderen, wordt in veel landen gebruik gemaakt van teksten op
sigarettenpakjes. Veel van deze teksten benadrukken de negatieve gevolgen van roken voor de gezondheid op lange termijn,
zoals: "roken veroorzaakt een langzame, pijnlijke dood". Framing theorie stelt daarentegen dat boodschappen waarin de
voordelen van het gewenste gedrag worden benadrukt (winst frame) effectiever zijn dan boodschappen waarin de nadelen
van het ongewenste gedrag (verlies frame) worden benadrukt, als je preventiegedrag wilt stimuleren. De rol van framing,
zowel als de rol van termijn (d.w.z. korte- vs. Lange termijn gevolgen) werd onderzocht in een online experiment.
Methode. Deelnemers (N = 133) werden meermaals blootgesteld aan sigarettenpakjes met daarop een tekst met een winst
of verlies frame. Daarnaast werd gevarieerd of de gevolgen betrekking hadden op de korte- of de lange termijn. Na
blootstelling werd gevraagd naar stopattitude, stopintentie en informatiezoekgedrag.
Resultaten & Discussie. Attitudes om te stoppen met roken waren positiever wanneer mensen werden blootgesteld aan een
winst-, dan een verlies frame en wanneer mensen werden blootgesteld aan korte- versus lange termijn gevolgen. Met
betrekking tot stopintentie werd een interactie gevonden tussen frame en termijn. Meer specifiek laten resultaten zien dat
boodschappen die de positieve gevolgen van stoppen met roken op de korte termijn benadrukten leidden tot de hoogste
stopintentie. Met betrekking tot informatiezoekgedrag werden geen significante verschillen tussen condities gevonden. De
resultaten van het huidige onderzoek suggereren dat de communicatie van positieve korte termijn gevolgen van stoppen met
roken mogelijk effectiever is dan de huidige focus op negatieve lange termijn gevolgen.
7. Een theoretische review over de effecten van angst bij
stoppen met roken
Auteur: Arie Dijkstra, Rijksuniversiteit Groningen, [email protected]
Inleiding: Angst is een essentiële bron van informatie over de realiteit, en het motiveert om de dreiging te vermijden. Ook
leidt angst tot een sterkere bereidheid om te investeren in het uitoefenen van controle. Maar omdat angst aversief is leidt
het ook tot defensieve emotie-regulatie; tot acties die bedoeld zijn om de angst verminderen. De effecten van angst zijn dus
divers en complex. Echter, de huidige theorievorming over het scala aan positieve en negatieve effecten van angst op
bijvoorbeeld stoppen met roken is matig ontwikkeld en slecht geïntegreerd.
Methode: In deze lezing zullen enkele nieuwe theoretische invalhoeken worden gepresenteerd die meer zicht geven op hoe angst tot stoppen met roken kan leiden, hoe angst ook defensieve emotie-regulatie oproept, en hoe die emotie-regulatie werkt. Dit zal worden gedaan aan de hand van drie modellen, die waar mogelijk geïllustreerd worden met eigen empirische gegevens. Het eerste model brengt de brede effecten van angst in kaart. Angst is een essentieel motief om informatie te verzamelen over de realiteit. Het tweede model brengt de relatie tussen “fear control” en “danger control” in kaart. De ene sluit de andere niet uit. Het derde model is een aanzet tot een beter begrip van defensieve zelfregulatie. Er zijn meerdere mechanismen, geen daarvan is perfect en ze werken via een stepped-investment strategie. Conclusie: Om effectievere interventies te ontwikkelen voor stoppen met roken zijn nieuwe theoretische invalshoeken op angst en de effecten van angst nodig.
8. De risico’s van roken: de rol van risicoperceptie als
voorspeller van starten en stoppen met roken in relatie
tot andere psychologische voorspellers
Auteurs: Gjalt-Jorn Peters1; Robert Ruiter2; Gerjo Kok2 1 Psychology & Onderwijswetenschappen, Open Universiteit; 2 Work & Social Psychology, Universiteit Maastricht
Contactpersoon: Gjalt-Jorn Peters , [email protected]
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
6
Inleiding: Roken is zeer schadelijk, en er worden terecht relatief veel middelen gestoken in preventie. Veel preventie is
gebaseerd op het uitgangspunt dat risicoperceptie en subjectieve inschatting van de gevaren van roken de belangrijkste
redenen zijn om niet te starten of om juist te stoppen met roken, en dat angst het effectiefste wapen is in deze preventie.
Tegelijkertijd zijn er veel meer mogelijke voorspellers van starten of stoppen die een veel grotere rol kunnen spelen. Deze
bijdrage geeft hier een overzicht van, gecomplementeerd met de eerste uitkomsten van een systematische review naar
redenen en determinanten van starten en stoppen met roken.
Methode: Het overzicht van mogelijke determinanten en beliefs is gebaseerd op de gedragsveranderings-literatuur. Voor de
systematische review is een query uitgezet in bibliografische databases. Deze query was ontwikkeld om alle artikelen over
beliefs en determinanten van starten en stoppen met roken te vinden. Hierna zijn de hits gescreend door twee
onafhankelijke screeners in twee fasen: eerst op basis van titel en abstract, en daarna op basis van de volledige tekst. De
resultaten uit de geïncludeerde artikelen zijn vervolgens geïntegreerd. Er is zowel naar kwalitatieve data (uit bijvoorbeeld
interviewstudies) als naar kwantitatieve data (over de sterkte van het verband tussen determinanten en gedrag) gekeken.
Conclusie: Risicoperceptie speelt een rol bij starten en stoppen met roken, maar veel andere psychologische variabelen doen
dit ook. Angst is vaak niet de belangrijkste reden om niet te starten met roken; en vaak ook niet de beste voorspeller van of
mensen succesvol stoppen.
9. Evaluation of laws prohibiting the sale of tobacco to
minors in 20 EU countries: impact on adolescent
smoking and the obtainability of tobacco
Auteurs: Stephanie Brandhof1; Mirte Kuipers1; Karin Monshouwer2,3; Anton Kunst1
1 Sociale Geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam 2 Trimbos Instituut 3 Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit van Utrecht
Contactpersoon: Mirte Kuipers, [email protected]
Background: Many EU countries have introduced or raised age limits prohibiting retailers from selling tobacco to minors in
the past decade. The main aim was to evaluate the effect of age restrictions on adolescent smoking behavior and the
obtainability of cigarettes in the EU. The secondary aim was to examine potential differences in effect between high and low
socioeconomic status (SES) groups.
Methods 125,397 adolescents (15- 16 years) from 20 EU countries were included from the 2007 and 2011 ESPAD surveys.
Outcome measures were smoking status (weekly smoking) and perceived obtainability of tobacco (easy vs. difficult). A case
control study design was used. Countries that raised the legal age to 18 years in the study period were case countries.
Control countries had an age limit of 18 years since at least 2004. In multilevel logistic regression analyses, differences in
smoking and obtainability changes between case and control countries were assessed (time*case). For subgroups three-way
interactions were tested.
Results In the total study population, no significant association was found between age restrictions and weekly smoking
prevalence. Age restrictions were associated with a significantly stronger decrease in perceived ease of obtainment of
cigarettes. When stratified by SES, weekly smoking decreased significantly stronger in case countries than in control
countries among low SES, but not high SES adolescents. The effects on obtainability did not differ significantly between high
and low SES adolescents.
Conclusion Age restriction laws seem to make the obtainment of cigarettes more difficult and may have reduced the growth
in socioeconomic inequalities in adolescent smoking.
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
7
10. Bevindingen van een systematische review van
onderzoek naar effecten van de dichtheid en
nabijheid van tabaksverkooppunten en rookgedrag
Auteurs: Jacqueline Verdurmen, Karin Monshouwer, Toine Ketelaars, Margriet van Laar
Allen: Trimbos instituut
Contactpersoon: Jacqueline Verdurmen, [email protected]
Inleiding: Internationaal zijn diverse studies verschenen naar de relatie tussen de dichtheid en/of nabijheid van
verkooppunten van tabak en rookgedrag. In opdracht van het ministerie van VWS is de wetenschappelijke literatuur op dit
gebied in kaart gebracht middels een systematische review. De kernvraag hierbij was of het verminderen van de
dichtheid/nabijheid van verkooppunten een doeltreffende maatregel is om tabaksgebruik terug te dringen.
Methode: De relevante literatuur tussen 2003 en voorjaar 2014 is verzameld middels een systematisch literatuuronderzoek
in peer-reviewed tijdschriften. Titels en abstracts werden door de eerste en tweede auteur gescreend voor inclusie.
Resultaten: Resultaten van de review laten het volgende zien
1) Een mogelijk verband tussen dichtheid (maar niet nabijheid) van verkooppunten rond scholen en rookgedrag van
jongeren, en meer specifiek een positief verband met beginnen met roken door jongeren.
2) Een mogelijk verband bij volwassen rokers tussen nabijheid (en in mindere mate dichtheid) van verkooppunten en
uitkomsten in gerelateerd aan stoppen met roken.
3) Aanwijzingen op basis van analogie uit de (beperkte) alcoholliteratuut waarbij op basis van prospectieve studies
een positieve relatie wordt gevonden tussen dichtheid van verkooppunten en alcoholgebruik.
Discussie: Het bewijs voor een causale relatie tussen dichtheid/nabijheid van verkooppunten en rookgedrag van jongeren of
volwassenen is op dit moment beperkt. Dit is deels te wijten aan het kleine aantal studies en deels aan de methodologische
kwaliteit van de studies (de meeste studies zijn cross-sectioneel). Geadviseerd wordt om studies uit te voeren die
daadwerkelijk longitudinale effecten van veranderingen in dichtheid/nabijheid van verkooppunten op rookgedrag kunnen
meten.
11. Synthese van praktijk- en wetenschappelijke
kennis over het effect van het beperken van de
zichtbaarheid van tabaksproducten op rookgedrag
Auteurs: Karin Monshouwer, Jacqueline Verdurmen, Toine Ketelaars, Margriet van Laar Allen: Trimbos-instituut
Contactpersoon: Karin Monshouwer, [email protected]
Inleiding: Met steeds verdere beperkingen op tabaksreclame zijn displays van tabakswaren op het verkooppunt een van de
belangrijkste kanalen geworden voor de tabaksindustrie om hun producten te promoten. Volgens pleitbezorgers voor de
volksgezondheid zijn tabaksdisplays feitelijk tabaksreclame en zou dus verboden moeten worden. In opdracht van VWS is
middels een systematische review de wetenschappelijke literatuur op dit gebied in kaart gebracht. De kernvraag hierbij was
of een ‘display ban’ een doeltreffende maatregel is om tabaksgebruik terug te dringen. Daarnaast zijn in een aantal landen
die recentelijk beperkingen hebben ingevoerd, deskundigen gevraagd naar praktijkervaringen.
Methode: De relevante literatuur tussen 2003 en voorjaar 2014 is verzameld middels een systematisch literatuuronderzoek
in peer-reviewed tijdschriften. Titels en abstracts werden door de eerste en tweede auteur gescreend voor inclusie.
Daarnaast zijn deskundigen uit 5 landen schriftelijk ondervraagd over ervaringen met de invoering van een ‘display ban’.
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
8
Resultaten: De resultaten van de review (19 studies) suggereren dat tabaksdisplays de kans dat iemand begint met roken
vergroten en het stoppen met roken bemoeilijken, zowel direct als door indicatoren van rookgedrag. De enquête onder de
deskundigen liet onder meer zien dat het draagvlak onder de bevolking over het algemeen hoog is, maatregelen specifiek
moeten worden gedefinieerd om omzeiling te voorkomen, en de invoering (op korte termijn) slechts beperkte economische
gevolgen heeft.
Discussie: De resultaten suggereren dat een beperking van, of verbod op de display van tabaksproducten waarschijnlijk zal
bijdragen aan een vermindering van tabaksgebruik. Er is echter geen informatie over de grootte van de effecten, die zich
mogelijk pas na langere tijd zullen manifesteren.
12. Steken leerlingen op school wat op? Onderzoek
naar de continuering van rookvrije schoolterreinen
in het voortgezet onderwijs
Auteurs: Andrea Rozema1, , Jolanda Mathijssen1, Hans van Oers3, M.W.J. Jansen4
1 Tilburg University, department Tranzo 3 RIVM / Tilburg University, department Tranzo.
4 Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Zuid Limburg/ Maastricht University, School for Public Health and Primary Care (CAPHRI)
Contactpersoon: Andrea Rozema, [email protected]
Inleiding. De Tabakswet schrijft voor dat in Nederland in schoolgebouwen niet gerookt mag worden, echter scholen mogen
zelf bepalen of er op het schoolterrein gerookt mag worden. Momenteel geeft 48% van alle schoollocaties in Nederland aan
een rookvrij schoolterrein te hebben. Goede continuering van een rookvrij schoolterrein zou kunnen bijdragen aan het
behoud van de mogelijke positieve effecten van een rookvrij schoolterrein. Het is echter onduidelijk hoe de continuering
verloopt bij scholen die een rookvrij schoolterrein claimen te hebben en of dit van invloed is op wel of niet naleven van het
rookverbod door leerlingen.
Methode. Om de continuering van een rookvrij schoolterrein in kaart te brengen is een online survey uitgezet naar alle
schooldirecties in het voortgezet onderwijs in Nederland. Items maten indicatoren van continuering van
gezondheidsprogramma’s.
Resultaten. Het blijkt dat indicatoren van continuering van het rookvrije schoolterrein voor toename van naleving van het
rookverbod zorgen. Verder blijkt er een relatie te bestaan tussen het vooraf aan de implementatie opzien tegen de
handhaving en het overtreden van het huidige rookverbod door leerlingen.
13. Smoke-free legislation and perinatal health in the
Netherlands
Auteurs: Myrthe Peelen1; Aziz Sheikh2,3; Marjolein Kok1; Luc Zimmerman4; Boris Kramer4; Ben
Mol5; Jasper Been2,3,4,
1Department of Obstetrics and Gynaecology, AMC, Amsterdam 2Centre for Population Health Sciences, The University of Edinburgh, Edinburgh, UK 3School for Public Health and Primary Care (CAPHRI), Maastricht University Medical Center, 4Department of Paediatrics, Maastricht University Medical Center 5The Robinson Institute, School of Paediatrics and Reproductive Health, University of Adelaide,
Australia
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
9
6Division of Neonatology, Erasmus MC-Sophia Children’s Hospital, Rotterdam 7ErasmusMC, Radboud Universiteit Nijmegen, Universiteit Utrecht
Contactpersoon: Jasper Been, [email protected]
Objective: To study the association between the biphasic introduction of smoke-free legislation in The Netherlands and
perinatal outcome.
Methods: We performed a national quasi-experimental study using data from the Netherlands Perinatal Registry between
2000 and 2011 to study the effects of phased introduction of smoke-free legislation in January 2004 (workplaces) and mid-
2008 (hospitality industry) on perinatal outcomes. The study population comprised all singleton births (gestational age 24+0-
42+6 weeks). Our primary outcome measures were perinatal mortality, preterm birth and small-for-gestational age (SGA).
Pregnancies with unknown gestational age, neonates with a birth weight <500 grams and neonates with recognized
chromosomal anomalies were excluded. Interrupted time series logistic regression analyses were performed using individual
level data with adjustments of potential confounders
Results: Among 2,069,695 singleton births, 13,027 (0.6%) cases of perinatal mortality (including 9,163 (0.4%) stillbirths),
116,043 (5.6%) cases of preterm birth and 187,966 (9.1%) cases of SGA were observed. Introduction of the 2004 smoking ban
in workplaces was not followed by significant changes in any of the primary outcomes. A significant decrease in odds of 4.4%
(95%CI 2.4-6.4, p<0.001) of being born SGA was observed after the 2008 ban on smoking in bars and restaurants. Using a
counterfactual scenario it was estimated that 1,975 cases of SGA had been averted over 3.5 years by implementing smoke-
free legislation.
Conclusion: Implementation of smoke-free bars and restaurants in the Netherlands was followed by a reduction in SGA. In
contrast to several other countries, where smoke-free legislation has been particularly comprehensive, no impact on preterm
birth or perinatal mortality was observed.
14. Rookbeleid en tabaksontmoediging in de GGZ
Auteurs: Matthijs Blankers, Renate Buisman, Margriet van Laar
Allen: Trimbos instituut
Contactpersoon: Matthijs Blankers, [email protected]
Inleiding: Hoge rookprevalenties zijn een verklaring voor de kortere levensverwachting van mensen met een psychiatrische
stoornis. Effectieve interventies om het roken terug te dringen zouden tot gezondheidswinst leiden. Tot op heden heeft de
GGZ beperkt aandacht voor dit thema. In instellingen wordt bovendien volop gerookt. Deze presentatie gaat daarom in op
de volgende vragen:
1. Wat voor rookbeleid wordt er in de GGZ gevoerd?
2. Welke factoren bepalen of behandelaars hun cliënten helpen met stoppen?
Methode: Literatuuronderzoek, onderzoek naar het rookbeleid van de 65 bij GGZ Nederland aangesloten GGZ/VZ/RIBW
instellingen, interviews, en vragenlijstonderzoek onder 600 medewerkers van GGZ-instellingen.
Resultaten: In Nederland stellen instellingen hun rookbeleid op binnen de wettelijke kaders, maar er is veel variatie in het
gevoerde beleid. Bijvoorbeeld ten aanzien van minderjarige cliënten, rookbeleid in privévertrekken van cliënten,
stopondersteuning en aandacht voor brandveiligheid. Bepalend voor de intentie om cliënten te helpen met stoppen is of
behandelaars in het verleden cliënten hebben ondersteund, hun attitude ten aanzien van de rol die een GGZ behandelaar
heeft, de attitude ten aanzien van gezondheidseffecten van roken voor cliënten, en de ervaren ondersteuning door de
instelling om roken aan de orde te stellen; of een medewerker zelf rookt, geslacht, en de (ervaren) strengheid van het
rookbeleid binnen de instelling zijn opvallend genoeg niet bepalend.
Discussie: Op basis van dit onderzoek zou kunnen worden voorgesteld:
- Universeel rookbeleid voor de GGZ op te stellen i.s.m. instellingen.
- Kennis, vaardigheden medewerkers rond (stoppen met) roken te verhogen.
- Cliënten voor te lichten over (extra) schadelijkheid van roken voor hen.
- Aanbod, bekendheid van (passende) interventies vergroten en effectiviteit beter onderbouwen
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
10
15. Het verlenen en effect van stoppen met roken
begeleiding door eerstelijns verloskundigen
Auteurs: Sandra Oude Wesselink1; Hester Lingsma1; Paul Robben2,3; Johan Mackenbach1
1 Erasmus MC, 2 Inspectie voor de Gezondheidszorg, 3 Erasmus Universiteit Rotterdam
Contactpersoon: Sandra Oude Wesselink, [email protected]
Objective: Smoking-cessation counselling during pregnancy is crucial to prevent smoking-related harm to pregnant smokers
and their babies. Dutch primary care midwives provide such counselling with a minimal intervention strategy. However, both
its quality and effect are debatable. Therefore, we evaluated the provision of smoking-cessation counselling by midwives and
its effect on smoking behaviour and birth weight.
Methods: In this quasi-experimental study we collected information from pregnant smokers throughout their pregnancy and
extracted data from electronic patient files. We included 851 participants treated in 15 primary care midwifery practices
between 2011 and 2014. The primary outcome parameter was ‘quit smoking by end of pregnancy’. The secondary outcome
parameter was birth weight. We used linear and logistic multilevel regression models adjusted for propensity scores to
estimate the effect of smoking-cessation counselling on outcome.
Results: At intake, 67% of the women smoked 1–9 cigarettes a day, 23% smoked 10–20 cigarettes a day and 4% more than
20 cigarettes a day. The midwives began counselling with 42% of the pregnant smokers, but seldom completed of all the
counselling steps. Among pregnant smokers, the average quit rate was 10% and average birth weight of their babies was
3200 grams. We found no difference in quit rate or birth weight between counselled women and those who were not.
However, the data suggested that counselling is more effective when more steps of the minimal intervention strategy are
completed.
Conclusions: Smoking-cessation counselling had no effect on quit-smoking rate or birth weight. However, our study shows
that provision of counselling can be improved.
16. Barrières en faciliterende factoren voor de
implementatie van stoppen met roken richtlijnen
door praktijkondersteuners
Auteurs: Dennis de Ruijter1, Eline Smit2 , Hein de Vries3, Ciska Hoving3
1Universiteit Maastricht/CAPHRI/Vakgroep Gezondheidsbevordering 2Universiteit van Amsterdam/ASCoR/Afdeling Communicatiewetenschap 3 Universiteit Maastricht/CAPHRI/Vakgroep Gezondheidsbevordering
Contactpersoon: Dennis de Ruijter, [email protected]
Inleiding: Stoppen met roken begeleiding is in de Nederlandse huisartsenpraktijk veelal de taak van praktijkondersteuners.
Hierbij wordt echter geen optimaal gebruik gemaakt van op wetenschappelijk bewijs gebaseerde stoppen met roken
richtlijnen. Om de impact van zulke richtlijnen in de praktijk te vergroten, is het essentieel te achterhalen in welke mate en
onder welke omstandigheden deze nageleefd worden. Het doel van deze studie was daarom om factoren te identificeren die
geassocieerd zijn met richtlijn naleving.
Methode: Semigestructureerde interviews (N=19) gaven inzicht in barrières en faciliterende factoren die
praktijkondersteuners ervaren tijdens het gebruiken van stoppen met roken richtlijnen. De interviewvragen waren gebaseerd
op het I-Change Model en de Diffusion of Innovations Theory. De kwalitatieve data werd systematisch geanalyseerd volgens
de Framework Method en diende als input voor een online vragenlijst om de impact van de geïdentificeerde factoren
kwantitatief te toetsen onder een grotere groep praktijkondersteuners (resultaten verwacht in februari 2015).
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
11
Resultaten: De belangrijkste barrières voor de naleving van stoppen met roken richtlijnen waren een lage eigen-effectiviteit
voor het motiveren van patiënten en een gebrek aan duidelijkheid over de inhoud van vervolgafspraken met patiënten.
Visuele hulpmiddelen gebruiken tijdens een consult (bv. tijdslijn die voordelen van stoppen met roken weergeeft) ervoeren
praktijkondersteuners als een faciliterende factor.
Discussie: Praktijkondersteuners moeten handvaten worden geboden om de eigen-effectiviteit te verhogen voor het omgaan
met motivatie problemen van patiënten. Concretere instructies over het houden van vervolgafspraken met patiënten en het
verstrekken van visuele hulpmiddelen kunnen ervoor zorgen dat praktijkondersteuners de richtlijnen beter naleven in de
praktijk.
17. Poster 1
School smoking policies and educational
inequalities in smoking behaviour of 14 to 17
year old adolescents in Europe
Auteurs: Mirte Kuipers1, Rosaline de Korte1, Victoria Eugenia Soto2, Matthias Richter3, Irene
Moor3, Arja Rimpelä4,5, Julian Perelman6, Bruno Federico7, Anton Kunst1, Vincent
Lorant2
1 Department of Public Health, Academic Medical Center, University of Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands 2 Institute of Health and Society, Université Catholique de Louvain, Brussels, Belgium 3 Institute of Medical Sociology (IMS), Medical Faculty, Martin Luther University Halle-Wittenberg, Halle (Saale), Germany 4 School of Health Sciences, University of Tampere, Tampere, Finland 5 Department of Adolescent Psychiatry, Pitkäniemi Hospital, Nokia, Tampere University Hospital, Tampere, Finland 6 National School of Public Health, University of Lisbon, Lisbon, Portugal 7 Department of Human Sciences, Society and Health, University of Cassino and Southern Lazio,
Cassino, Italy
Contactpersoon: Mirte Kuipers, [email protected]
Objective: This study aimed to examine the association between school smoking policies and smoking behaviour of 14 to 17
year old adolescents, and to assess educational inequalities in observed associations.
Methods: Data on 10,325 adolescents of 50 schools in six European cities were obtained from the 2013 SILNE survey. Two
smoking outcomes were used: daily smoking and, among daily smokers, smoking on school premises. Policies were measured
in five variables: student perceived policy, staff reported total policy and its three subscales: regulations (smoking and
advertising bans), communication on policies, and sanctions. Multilevel logistic regression analyses controlled for individual
characteristics and for smoking in their environment. We tested for interaction between school policies and students’
academic achievement or parental educational level.
Results: Daily smoking was not associated with school smoking policies (e.g. OR total policy: 1.04, 95%CI: 0.92-1.17 and OR
student perceived policy: 1.05, 95%CI: 0.99-1.11). Smoking on school premises was less prevalent in schools with stronger
staff reported total policy (OR:0.71, 95%CI: 0.53-0.96). Other policy variables were also negatively associated with smoking
on school premises, but not significantly (e.g. OR student perceived policy: 0.90, 95%CI: 0.78-1.02). The associations of policy
variables with smoking on school premises were stronger in the low education groups. However, none of the interactions
tested were statistically significant.
Conclusions: The results suggest that school smoking policies may not have a direct effect on daily smoking of students but
may reduce the prevalence of smoking on the school premises. We did not find evidence for a differential effect of school
policies between educational groups.
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
12
18. Poster 2
Rookvrije schoolterreinen in het voortgezet
onderwijs
Auteurs: Aart van Grootheest1; Liesbeth van der Woud3; Benjamin van Wijngaarden2
1DUO Onderwijsonderzoek; 2Longfonds; 3Universiteit Tilburg (Tranzo) Contactpersoon: Benjamin van Wijngaarden, [email protected]
Inleiding: Eén manier om bij te dragen aan tabaksontmoediging is door meer rookvrije omgevingen te creëren. Het
Longfonds doet een project waarin het scholen stimuleert en ondersteunt om een rookvrij schoolterrein in te richten. Als
onderdeel van het project is onderzoek gedaan hoe scholen denken over een rookvrij schoolterrein en hoeveel schoollocaties
zijn overgegaan naar een rookvrij schoolterrein. Om de gewenste inzichten te verkrijgen is in 2012, 2013 en 2014 de Monitor
Rookvrije Scholen opgesteld.
Methode: De onderzoeksgroep bestond uit alle scholen in het voortgezet onderwijs, in totaal 1.727 locaties.
Tot vijf contactpersonen per locatie zijn benaderd met een vaste prioritering in de functie van de contactpersoon. Een online
vragenlijst opgesteld door het Longfonds, DUO Onderwijsonderzoek en (in 2014) de Universiteit van Tilburg, is aan de
respondenten voorgelegd. Het responspercentage lag in alle 3 de jaren tussen de 52% en 56%. Er is een
betrouwbaarheidsinterval van 95% aangehouden.
Resultaten: Er is een significante stijging geweest in de afgelopen 2 jaar, een stijging van 26% naar 34% in 2013 en in 2014
naar 48%*. De verschillen in provincies lopen uiteen van 21% tot 60%. Belangrijkste motief voor een rookvrij schoolterrein is
het bieden van een gezonde leeromgeving. Belangrijkste barrière voor invoering is de angst dat jongeren buiten het plein
niet zichtbaar zijn (en overlast veroorzaken).
Discussie: Punten van discussie betreffen de factoren die oorzaak zijn van de regionale verschillen, de rol van mogelijke
wetgeving om 100% rookvrije schoolterreinen te bereiken en het effect van rookvrije schoolterreinen op houding en gedrag
van leerlingen betreffende roken.
19. Poster 3
Meeroken in Nederland: blootstelling en attitude
Auteurs: Wieke ter Weijde; Esther Croes, Jacqueline Verdurmen, Karin Monshouwer
Allen: Trimbos instituut
Contactpersoon: Wieke ter Weijde, [email protected] Inleiding: De afgelopen decennia hebben studies naar de gevolgen van meeroken een ongemakkelijke waarheid aan het licht
gebracht: de gezondheidsschade als gevolg van roken beperkt zich niet tot actieve rokers. Hoe groot in de blootstelling aan
omgevingstabaksrook in Nederland en wat zijn hiervan de gevolgen?
Methode: We hebben een literatuurstudie uitgevoerd rond het thema meeroken. Daarnaast zijn data uit 2014 van het
Continu Onderzoek Rookgewoonten omtrent blootstelling aan omgevingstabaksrook geanalyseerd en vergeleken met
voorgaande jaren vanaf 2008.
Resultaten: Meeroken leidt onder meer tot een 20-30% grotere kans op longkanker en beroerten, een 25-30% grotere kans
op coronaire hartziekten en een grotere kans op luchtwegklachten en wiegendood bij jonge kinderen. Rookverboden zijn
effectief gebleken in het terugdringen van het aantal acute hartziekten. Van de Nederlanders houdt 80% het eigen huis
rookvrij; ruim 60% vindt roken in het bijzijn van niet-rokers onacceptabel. Eén op de vijf (22%) ondervindt regelmatig tot zeer
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
13
vaak hinder van omgevingstabaksrook, met name in de buitenlucht. Er is tussen 2008 en 2014 een geleidelijke daling in het
binnenshuis roken in gezinnen met kinderen.
Discussie: De blootstelling aan omgevingstabaksrook is in Nederland de afgelopen jaren gedaald, hoewel nog steeds veel
hinder wordt ervaren. Gezien de gezondheidseffecten is het van belang de blootstelling aan omgevingstabaksrook de
komende jaren verder te reduceren, wellicht door uitbreiding van de bestaande rookverboden.
20. Poster 4
Het effect van tabaksbeleid op zoeken naar informatie
over stoppen met roken: een Google Trends studie
Auteurs: Sigrid Troelstra1; Jizzo Bosdriesz1; Michiel de Boer2; Anton Kunst1
1Sociale Geneeskunde, AMC – UvA 2Gezondheidswetenschappen – VU
Contactpersoon: Jizzo Bosdriesz, [email protected]
Inleiding: In studies naar effecten van tabaksbeleid op stoppen met roken hebben is weinig aandacht voor de duur van het
effect. Deze studie onderzoekt de omvang en duur van het effect van Nederlandse tabaksbeleidsmaatregelen op trends in
zoeken naar online informatie over stoppen met roken.
Methode: Als uitkomstvariabele hebben we het relatief zoekvolume (RZV) naar stoppen met roken van GoogleTrends
gebruikt. We hebben een seizoenscorrectie uitgevoerd en autoregressive integrated moving average (ARIMA) modellen
gebruikt. We hebben voor het rookverbod in de horeca in 2008, de vergoeding van stopondersteuning in 2011 en opnieuw in
2013 verschillende effectperioden onderzocht, 16 weken voor tot één jaar na invoering. We hebben dezelfde analyses
uitgevoerd voor België als controlegroep.
Resultaten: Er was een significante toename in RZV van 21-41%, één tot vier weken na de invoering van het rookverbod in
de horeca. Bij de invoering van vergoeding voor stopondersteuning in 2011 nam het RZV significant toe met 16-22%, van
drie weken tot één jaar na invoering. Na herinvoering van de vergoeding in 2013 nam het RZV significant toe met 9-21%, van
drie weken tot 32 weken na invoering. In de controlegroep, België, vonden we voor 2008 en 2013 geen effect, maar wel een
significante toename in RZV bij de stopondersteuning in 2011.
Conclusie: Het effect van het rookverbod in de horeca was een shockeffect, waar de vergoeding van stopondersteuning een
middellange-termijn effect had. Dit geeft ons meer inzicht in de duur van de effecten van tabaksbeleid en geschikte periodes
om stop-campagnes in te zetten.
21. Poster 5
Lange-termijn effectiviteit van online multiple tailoring
stoppen-met-roken interventie: de meerwaarde van
video- boven tekstadviezen
Auteurs: Catherine Bolman 1; Nicola Stanczyk 2; Hein de Vries 3, Jean Muris3
1 Open Universiteit, faculteit psychologie en onderwijswetenschappen 2 Elkerliek ziekenhuis, programmabureau EPD (Elektronisch Patiënten Dossier) 3 Universiteit Maastricht, faculteit Health, Medicine and Life Sciences
Contactpersoon: Catherine Bolman, [email protected]
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
14
Inleiding: Veel rokers willen stoppen met roken, maar een klein deel onderneemt een stoppoging en een nog kleiner deel
stopt succesvol. Lager opgeleiden hebben de hoogste rookprevalentie, zijn minder gemotiveerd om te stoppen en slagen
minder vaak in een stoppoging dan hoger opgeleiden. Doel van deze studie was het ontwikkelen en testen van een
laagdrempelige online stoppen-met-roken advies-op-maat interventie die vooral attractief is voor lager opgeleide rokers met
een lage stopmotivatie. Om rekening te houden met stopmotivatie en opleidingsniveau zijn in de ontwikkelde interventie
verschillende routes opgenomen en is een tekst- en videovariant ontwikkeld. In het onderhavige onderzoek werden de
effecten op stoppen-met-roken getoetst.
Methode: Een gerandomiseerd experiment met volwassen rokers die wilden stoppen (condities: video tailoring (VT, n=670);
tekst tailoring (TT, n=708); controlegroep (CC, n=721). Primaire uitkomstmaat was geprolongeerde abstinentie.
Resultaten: De 12-maanden (multiple imputation) gedragsmeting laat geen interactie-effecten zien, enkel hoofdeffecten op
geprolongeerde abstinentie. VT is effectief tegenover CC en TT (VT - CC: OR 1.90, 95% CI 1.22-2.96, p=.005; VT - TT: OR 1.71,
95% CI 1.13-2.59, p=.02); stoppercentages resp. 9.9% (VT), 7.3% (TT), 6.4% (CC). Vergelijkbare resultaten zijn gevonden in
‘complete cases’ en ‘intention-to-treat’ analyses.
Discussie: Video gebaseerde online stoppen-met-roken ondersteuning is effectiever dan tekst gebaseerde ondersteuning. Er
zijn geen differentiële effecten voor subgroepen qua stopmotivatie en opleiding. De video gebaseerde interventie is derhalve
effectief in het ondersteunen van die groepen die normaliter minder snel stoppen met roken. Vervolgstappen zijn het
realiseren van grootschalige verspreiding en na te gaan of combineren met face-2-face counseling wenselijk is.
22. Poster 6
Is er een causaal verband tussen roken en
cafeïnegebruik?
Auteurs: Jorien Treur1, Amy Taylor2, Jen Ware2 , Jouke-Jan Hottenga1, Bart Baselmans1, Dorret
Boomsma1, Marcus Munafo2, Jacqueline Vink1
1 Vrije Universiteit Amsterdam, afdeling Biologische Psychologie 2 University of Bristol, department of Experimental Psychology
Contactpersoon: Jorien Treur, [email protected]
Introductie: Epidemiologische studies laten een positieve relatie tussen roken en koffie drinken zien: rokers drinken meer
koffie. De oorzaak van dit verband is onduidelijk. Gaat men meer koffie drinken door de nicotine? Of andersom? Of worden
cafeïnegebruik en rookgedrag beïnvloed door dezelfde onderliggende (mogelijk genetische) factoren?
Methode: Vragenlijst en genotype gegevens waren beschikbaar voor ~4.600 deelnemers van het Nederlands Tweelingen
Register (66,3% vrouw, gemiddelde leeftijd 47,3) en ~6.000 deelnemers van het ‘Avon Longitudinal Study of Parents and
Children’ (100% vrouw, gemiddelde leeftijd 41,3). Rookstatus (roker/ex-roker/niet-roker) werd bepaald uit
vragenlijstgegevens en rokers werd gevraagd hoeveel sigaretten zij dagelijks roken. Cafeïnegebruik werd bepaald a.d.h.v.
het aantal eenheden koffie, thee, cola en voor het NTR overige (fris)dranken zoals energiedrank per dag. De
causaliteitsvraag wordt onderzocht met een ‘Mendelian Randomization’ analyse waarbij wordt getest of genetische
risicoscores voor roken geassocieerd zijn met cafeïnegebruik (causaal effect op cafeïne) en of genetische risicoscores voor
cafeïne geassocieerd zijn met roken (causaal effect op roken). Genetische risicoscores worden voor alle deelnemers berekend
m.b.v. de resultaten van het ‘Tobacco and Genetics Consortium’ en het ‘Coffee and Caffeine Genetics Consortium’. Hoe
hoger de score, hoe meer genetische risicovarianten iemand heeft voor roken of cafeïnegebruik. Analyses worden
gecorrigeerd voor sekse, leeftijd en opleidingsniveau.
Resultaten & conclusies: Rokers gebruiken gemiddeld meer cafeïne per dag (370mg) dan ex-rokers (326mg) en niet-rokers
(257mg) (p-waarde<0,001). Hoe meer sigaretten rokers roken, hoe hoger hun cafeïne-inname (correlatie 0,20,p<0,001).
Mendelian Randomization analyses zullen uitwijzen of roken cafeïnegebruik causaal beïnvloed of andersom (resultaten
worden gepresenteerd op het NNvT-congres).
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
15
23. Poster 7
Preoperatief Stoppen met Roken bij electieve
operaties
Auteur: Monique Croes, Trimbos instituut, [email protected] Inleiding: Roken is de belangrijkste factor in de ontwikkeling van postoperatieve complicaties bij electieve heup- en knie
operaties en voor het ontstaan van postoperatieve cardiopulmonale en wondcomplicaties. Rokers hebben dan ook een zes
keer grotere kans op postoperatieve complicaties(1,2,3,4,). Vier tot acht weken met behulp van verschillende intensieve
interventies voor stopondersteuning voorafgaand aan een operatie stoppen blijkt deze risico’s te reduceren en vermindert de
kans op verlengd verblijf in het ziekenhuis(1,2,3,4). Acht procent van de rokers die in het kader van een operatie waren
gestopt, zijn uiteindelijk blijvend gestopt.(5).
Binnen verschillende ziekenhuizen in Nederland zijn in 2014 initiatieven gestart om preoperatief stoppen met roken te
bevorderen, waarbij gebruik gemaakt wordt van intensieve begeleiding
Vraagstelling: Op welke wijze is preoperatief SMR ingericht en welke ervaringen zijn hiermee opgedaan?
Doel: van het onderzoek is om verschillende best practices te beschrijven, die ziekenhuizen kunnen ondersteunen bij het
implementeren van preoperatief SMR.
Methode: Het Trimbos-instituut zal hiertoe in 2015 in 5 ziekenhuizen 15 tot 20 semi-gestructureerde interviews gehouden
met anesthesisten, specialisten, zoals orthopedisch chirurgen, verpleegkundig specialisten en medewerkers van de
rookstoppoli . Hierbij worden zowel ziekenhuizen met een rookstoppoli, als ziekenhuizen zonder dit aanbod betrokken.
De interviews worden verwerkt conform de richtlijnen voor kwalitatief onderzoek(AmCoGG).
Resultaten: De eerste resultaten kunnen op het NvTT-congres gepresenteerd worden.
De resultaten zullen worden verwerkt in een flowchart (opgeleverd sept 2015) ‘Preoperatief SMR’ met een beschrijving van
verschillende manieren waarop ziekenhuizen preoperatief stoppen met roken kunnen implementeren, gebruik makend van
bewezen effectieve stopondersteuning.
24. Poster 8
A comparative study of smokers with and without
COPD regarding factors associated with tobacco
smoking
Auteurs: Eva van Eerd1; Carolien van Rossem1; Mark Spigt1,2; Geertjan Wesseling3; Onno van
Schayck1; Daniel Kotz1
1 Maastricht University Medical Centre, Department of Family Medicine, CAPHRI School for Public Health and Primary Care 2 General Practice Research Unit, Department of Community Medicine, UiT The Arctic University of Norway, Tromsø, Norway 3 Maastricht University Medical Centre, Department of Pulmonology, CAPHRI School for Public Health and Primary Care Contactpersoon: Eva van Eerd, [email protected]
Background: The prevalence of cigarette smoking in patients with chronic obstructive pulmonary disease (COPD) is high. It is
assumed that this group of smokers has more difficulties quitting than smokers without COPD. In order to increase the
effectiveness of smoking cessation treatments in smokers with COPD it is important to identify any smoking-related factors
which are specific in this group of smokers.
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
16
Aim: To compare smokers with COPD with smokers without COPD regarding factors associated with tobacco smoking and
quitting.
Methods: We conducted a questionnaire survey in all smoking patients with a recorded diagnosis of COPD from a large
Dutch primary healthcare network. We compared this group with twice as many age-, sex-, and healthcare centre-matched
smokers without COPD.
Results: Respondents were 107 smokers with COPD and 86 smokers without COPD. The number of quit attempts was similar
in both groups but more smokers with COPD had ever used pharmacological, behavioural and alternative smoking cessation
treatments. Furthermore, smokers with COPD more often received triggers to quit from their environment and from their
general practitioner, and they were more concerned about, and aware of, the health risks of smoking. Importantly, smokers
with COPD reported higher levels of depression and cigarette dependence and a lower self-efficacy to refrain from smoking
than smokers without COPD.
Conclusion: Smokers with COPD differ from smokers without COPD on several factors which are associated with cigarette
smoking and quitting. Taking into account these differences may help to increase the effectiveness of smoking cessation
treatments for the specific group of smokers with COPD.
25. Symposium
De aantrekkingskracht van de e-sigaret. En hoe zit het
met de risico´s?
Inleider: Esther Croes, Trimbos instituut, [email protected]
De discussie over de pro’s and cons van de e-sigaret is nog niet beslecht en ondanks toenemende wettelijke eisen aan de
eigenschappen van dit product neemt het aantal “vapers” in Nederland toe. Waar zit de aantrekkingskracht van de e-sigaret
nu eigenlijk in? In dit symposium wordt geëxploreerd wat het effect is van de vele smaakjes, het nicotinegehalte en het type
e-sigaret, worden de expliciete verwachtingen van jongeren en impliciete processen gerelateerd aan gebruik onderzocht en
wordt de relatieve invloed van erfelijke factoren op het gebruik geschat met behulp van tweelingdata. Is de ‘genetische
risicoscore’ van traditionele sigarettenrokers ook geassocieerd is met het gebruik van e-sigaretten? De laatste presentatie
richt zich op de vraag of het gebruik van de e-sigaret wel zo veilig is… Een recente risicobeoordeling van het RIVM werpt hier
nieuw licht op.
26. Gebruik van e-sigaretten in Nederland: associaties
tussen producteigenschappen, tevredenheid en
(veranderingen in) tabaksgebruik
Auteurs: Suzanne Heijndijk¹; Gera Nagelhout¹,²; Marc Willemsen¹,²
¹ Alliantie Nederland Rookvrij
² Universiteit Maastricht, vakgroep Gezondheidsbevordering
Contactpersoon: Suzanne Heijndijk, [email protected]
Inleiding: Elektronische sigaretten (e-sigaretten) spelen een controversiële rol in hedendaagse discussies over
tabaksontmoediging. Hoewel potentiële voordelen en risico’s breed zijn uitgemeten, blijft onduidelijk wat het werkelijke
effect is van deze producten op tabaksgebruik. Producteigenschappen, zoals smaakjes, nicotinegehalte en type e-sigaret,
spelen een belangrijke rol bij het onderbouwen van voordelen en risico’s.
Methode: Data van het International Tobacco Control (ITC) Netherlands Tobacco and Nicotine Products onderzoek
(n=3120), verzameld in februari-maart 2014, zijn gebruikt om het gebruik van e-sigaretten onder rokers, ex-rokers en nooit-
rokers in kaart te brengen. Vervolgens hebben we associaties onderzocht tussen producteigenschappen van de e-
sigarettenen, tevredenheid over het gebruik en veranderingen in het roken van conventionele tabaksproducten.
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
17
Resultaten: Zo’n één op de vier huidige (27%) en ex-rokers (23%) had ooit een e-sigaret gebruikt. Ooit-gebruik onder jonge
nooit-rokers was nihil (1%). De meeste ooit-gebruikers rapporteerden als laatst een met vloeistof navulbare e-sigaret te
hebben gebruikt (49%), met nicotine (65%) en met een tabak en/of menthol smaak (62%). Ruim 80% van de (ex-)rokende
ooit-gebruikers gaf aan e-sigaretten minder bevredigend te vinden dan conventionele sigaretten. De mate van ervaren
voldoening was gerelateerd aan het type e-sigaret (p<.001) en aan smaak (p<.05), maar niet aan de aanwezigheid van
nicotine in de vloeistof. Gebruikers die een hogere mate van tevredenheid rapporteerden, gaven vaker aan minder te zijn
gaan roken of te zijn gestopt met roken tijdens het gebruik van e-sigaretten (p<.001).
Discussie: Op 1 februari 2015 is het Tijdelijk warenwetbesluit elektronische sigaret in werking getreden. Vooruitlopend op
de Nederlandse invoering van de Europese Tabaksproductenrichtlijn, stelt dit besluit eisen aan de eigenschappen van e-
sigaretten. Tijdens de presentatie worden de onderzoeksresultaten beschouwd in het kader van deze veranderende
wettelijke context. ikel 20 van de FCTC benadrukt het belang van “research en surveillance” ter ondersteuning van het
tabaksbeleid. In deze presentatie zal ik uiteen zetten waar de uitdagingen liggen voor monitoring van tabaksbeleid en roken
in Nederland.
27. E-sigaretten: trends en de invloed van erfelijke
factoren
Auteurs: Jacqueline Vink; Jorien Treur; Lannie Ligthart; Jouke Jan Hottenga; Dorret Boom
Allen: Afdeling Biologische Psychology, Vrije Universiteit Amsterdam Contactpersoon: Jacqueline Vink, [email protected]
Inleiding: De afgelopen jaren is het gebruik van e-sigaretten enorm toegenomen. Net als in traditionele sigaretten is nicotine
in e-sigaretten verslavend. Zijn het voornamelijk (ex-)rokers die e-sigaretten gebruiken? Wordt het gebruik van e-sigaretten
beïnvloed door erfelijke factoren, en zijn dit dezelfde erfelijke factoren als bij het roken van sigaretten?
Methode: In 2013/2014 zijn data verzameld over het gebruik van e-sigaretten en het roken van traditionele sigaretten bij
ruim 16.000 volwassen deelnemers van het Nederlands Tweelingen Register (inclusief ~4200 eeneiige en ~4500 twee-eiige
tweelingen). Voor een sub sample (N~4800) zijn DNA data beschikbaar. De trends in het gebruik van e-sigaretten zullen in
kaart gebracht worden binnen leeftijdsgroepen en sekse. De relatieve invloed van erfelijke factoren op e-sigaretten gebruik
wordt geschat met behulp van tweelingdata. We berekenen ook hoeveel genetische risicovarianten voor het roken van
traditionele sigaretten de deelnemers hebben op basis van de resultaten van het Tobacco and Genetics Consortium en testen
of deze ‘genetische risicoscore’ geassocieerd is met het gebruik van e-sigaretten.
Resultaten & Discussie: In het totale sample heeft 5,6% van de deelnemers wel eens een e-sigaret gebruikt (geen sekse
verschillen): het betrof 26,5% van de rokers, 3,6% van de ex-rokers en 1,5% van de nooit-rokers. Om te bepalen of erfelijke
factoren een rol spelen bij het gebruik van e-sigaretten, zal gekeken worden of eeneiige tweelingparen meer op elkaar lijken
wat betreft hun e-sigaretten gebruik dan twee-eiige tweelingparen of andere familieleden. Vervolgens worden genetische
risicoscores gebruikt om te onderzoeken of de genetische factoren die een rol spelen bij e-sigaret gebruik hetzelfde zijn als bij
het roken van traditionele sigaretten.
28. De rol van impliciete en expliciete motivationele
processen betreffende de e-sigaret bij jongeren
Auteur: Helle Larsen1; Elske Salemink1; Bas van den Putte2; Milou Bedijn1; Reinout Wiers1
1Universiteit van Amsterdam, Ontwikkelingspsychologie 2Amsterdam School of Communications Research, ASCoR, University of Amsterdam Contactpersoon: Helle Larsen, [email protected]
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
18
Inleiding : Het gebruik van de e-sigaret door jongeren in Nederland is stijgend terwijl we weinig weten over de motivationele
factoren die een rol spelen bij dit gebruik. In de huidige studie werden impliciete en expliciete processen gerelateerd aan de
e-sigaret en conventionele sigaret onderzocht. De voorspellende waarde van deze processen op e-sigaret gebruik werd
tevens onderzocht.
Methode: Middelbare scholieren (N=178; Mleeftijd=16.24, SD=.85; 54.8% meisjes) in Amsterdam maakten een Impliciete
Associatie Test (IAT) waarmee de impliciete valentie associaties van de e- en conventionele sigaret werd gemeten
(associaties tussen de e-sigaret en leuk/niet leuk; en tussen de conventionele sigaret en leuk/niet leuk). Expliciete
motivationele processen werden gemeten met de Outcome Expectancy Scale, hetgeen de verwachtingen ten aanzien van e-
sigaret gebruik vaststelde.
Resultaten: Van de deelnemers gebruikten 15 de e-sigaret en 77 waren conventionele rokers. De resultaten lieten zien dat e-
sigaret gebruikers positiever impliciete associaties hadden met de e-sigaret dan niet-gebruikers, terwijl er geen verschil was
in de impliciete associaties met de conventionele sigaret tussen de twee groepen. Conventionele rokers hadden positiever
impliciete associaties met de conventionele sigaret dan niet-rokers, terwijl er geen verschil was in de impliciete associaties
met de e-sigaret tussen deze twee groepen. Positieve impliciete associaties met de e-sigaret verhoogde de kans op dagelijks
e-sigaret gebruik naast de effecten van expliciete verwachtingen. Impliciete associaties met de conventionele sigaret
voorspelde niet e-sigaret gebruik. Interacties tussen impliciete en expliciete cognities met de e-sigaret waren niet significant.
Discussie: De resultaten tonen aan dat naast expliciete verwachtingen, impliciete processen belangrijke motivationele
factoren zijn die een rol lijken te spelen in e-sigaret gebruik door jongeren.
29. De gezondheidsrisico’s van e-sigaret gebruik
Auteurs: Wouter Visser1; Liesbeth Geraets1; Walther Klerx1; Lya Hernandez1; Esther Croes2; Paul
Schwillens1; Hans Cremers1; Peter Bos1; Reinskje Talhout1
1RIVM ; Centrum voor Gezondheidsbescherming (GZB) 2Trimbos instituut; Drug-monitoring
Contactpersoon: Wouter Visser, [email protected]
Het gebruik van e-sigaretten is sterk toegenomen. Veel e-sigaret gebruikers (‘dampers’) rookten voorheen gewone
tabakssigaretten, of doen dit nog, maar zijn om (veronderstelde) gezondheidsvoordelen overgestapt op e-sigaretten. Echter,
het is niet goed bekend wat de gezondheidseffecten van e-sigaret gebruik zijn.
Het RIVM heeft literatuuronderzoek uitgevoerd naar de stoffen die in de damp van e-sigaretten en shisha pennen
voorkomen. Resultaten hiervan en van het recent opgezette signaleringssysteem worden gepresenteerd.
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
19
30. Roken en sociaal-economische status: het belang
van identiteit als voorspeller van stopintentie
Auteurs: Eline Meijer1, Winnie Gebhardt1 , Ramin Kawous2, Sarah Beijk2, Colette van Laar 3
1 Universiteit Leiden, Gezondheids-, Medische en Neuropsychologie 2 Universiteit Leiden, Sociale en Organisatiepsychologie 3KU Leuven, Sociale en Culturele Psychologie Contactpersoon: Eline Meijer, [email protected] Inleiding: Er zijn grote verschillen in rookgedrag tussen mensen met een lagere of hogere sociaaleconomische status (SES).
Lagere SES rokers hebben zwakkere stopintenties dan hogere SES rokers en stoppogingen van lagere SES rokers zijn minder
succesvol. Hiernaast identificeren lagere SES rokers zich in mindere mate met niet-roken als gedrag dan hogere SES rokers. In
het algemeen hebben rokers met een sterkere niet-rokersidentiteit een sterkere stopintentie.
Methode: Longitudinale online studie onder 339 dagelijkse rokers met lagere, midden en hogere SES, waarin zelfidentiteit en
groepsidentiteit (als roker, niet-roker, stopper) en stopintentie zijn gemeten. De huidige analyses maakt gebruik van de
baseline gegevens.
Resultaten: Lagere SES rokers gaven aan vaker na te denken over de vraag of zij bij de groep van stoppers zouden horen.
Met andere woorden, de groep van stoppers was centraler in de identiteit van lagere SES rokers dan hogere SES rokers.
Hiernaast werd gevonden dat rokers die zich sterker identificeerden met zichzelf als een stopper (zelfidentiteit) en met niet-
rokers (groepsidentiteit) een sterkere stopintentie hadden, terwijl de rokersidentiteit niet significant gerelateerd was aan
stopintentie. Deze effecten werden gevonden terwijl gecontroleerd werd voor andere belangrijke invloeden zoals
nicotineafhankelijkheid. Er werden geen interactie-effecten tussen identiteit en SES gevonden.
Discussie: Het ‘toekomstige zelf’ als stopper of niet-roker lijkt belangrijker voor stopintenties dan het ‘huidige zelf’ als roker.
Het is belangrijk om manieren te ontwikkelen waarmee identificatie met stoppen en met niet-rokers kan worden versterkt.
31. Self-affirmatie onder hardcore rokers
Auteurs: Jeroen Bommelé a b, Tim Schoenmakers a b, Marloes Kleinjan c, Gjalt-Jorn Peters d, Enny Das e, Arie Dijkstra f, Dike van de Mheen a b g
a IVO Rotterdam b Erasmus Medical Centre c Trimbos Instituut d Open Universiteit e Radboud Universiteit f Universiteit Groningen g Universiteit Maastricht
Contactpersoon: Jeroen Bommelé, [email protected]
Inleiding: Hardcore rokers zijn rokers die al vele jaren roken en niet van plan zijn om te stoppen. Om deze groep rokers te
kunnen bereiken, hebben we speciale interventies nodig. Voor de ontwikkeling van een online interventie voor hardcore
rokers, testten we de effectiviteit en bruikbaarheid van een self-affirmatie manipulatie en van een self-efficacy manipulatie.
Een self-affirmatie manipulatie benadrukt dat iemand meer is dan alleen een roker (bijvoorbeeld dat iemand ook sociaal is).
Hierdoor zien hardcore rokers tabaksontmoedigende informatie mogelijk als minder bedreigend en zullen zij meer openstaan
voor dit soort informatie. De self-efficacy manipulatie moet hardcore rokers het vertrouwen geven dat ze zouden kunnen
stoppen.
Methode: In Experiment 1 testten we onder 104 hardcore rokers of de self-affirmatie manipulatie het zelf meer bevestigde
dan de controlemanipulatie. In Experiment 2 onderzochten we onder 244 hardcore rokers wat de invloed van de self-
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
20
affirmatie manipulatie en een self-efficacy manipulatie is op attitude, waargenomen self-efficacy, stopintentie en deelname
aan vervolginterventies. We deden dit in een 2 (self-affirmatie vs. controle) x 2 (self-efficacy vs. controle) tussen personen
experimentele opzet.
Resultaten: Voorlopige analyses laten zien dat de self-affirmatie manipulatie in Experiment 1 onder hardcore rokers
inderdaad het zelf meer bevestigde dan de controlemanipulatie. Voorlopige analyses op Experiment 2 lieten niet de
verwachtte effecten zien. Wel vonden we een effect van de self-affirmatie manipulatie op waargenomen self-efficacy.
Discussie: De self-affirmatie manipulatie is een goed hulpmiddel om hardcore rokers open te stellen voor bedreigende
informatie. We adviseren deze manipulatie te gebruiken in online interventies voor deze groep.
32. Trends en sociaal-economische verschillen in het
noemen van tabaksbeleidsmaatregelen als stimulans
om na te denken over stoppen met roken
Auteurs: - Karin Hummel: Maastricht University (CAPHRI) - Gera Nagelhout: Maastricht University (CAPHRI); Alliantie Nederland Rookvrij - Marc Willemsen: Maastricht University (CAPHRI), Alliantie Nederland Rookvrij - Pete Driezen: University of Waterloo, Department of Psychology - Linda Springvloet: Maastricht University (CAPHRI) - Ute Mons: German Cancer Research Center, Division of Clinical Epidemiology and Aging
Research & Unit Cancer Prevention - Anton Kunst: Academic Medical Centre, University of Amsterdam - Romain Guignard: National Institute for Health Promotion and Health Education, Scientific
Affairs Department - Shane Allwright: Trinity College Dublin - Bas van den Putte: University of Amsterdam (ASCoR), Trimbos Institute - Ciska Hoving: Maastricht University (CAPHRI) - Geoffrey Fong: University of Waterloo, Department of Psychology - Ann McNeill: King's College London, Institute of Psychiatry, Psychology and Neuroscience, UK
Centre for Tobacco and Alcohol - Mohammad Siahpush: University of Nebraska Medical Center - Hein de Vries: Maastricht University (CAPHRI)
Contactpersoon: Karin Hummel, [email protected]
Introductie: Tabaksbeleidsmaatregelen kunnen rokers stimuleren om na te denken over stoppen met roken. Het doel van
deze studie was om trends en sociaaleconomische verschillen in beleidsgerelateerde, zelfgerapporteerde redenen om over
stoppen na te denken te onderzoeken.
Methode: We hebben data van het International Tobacco Control (ITC) Netherlands onderzoek gebruikt. Rokers werden
gevraagd in welke mate nadenken over stoppen beïnvloed werd door vier verschillende beleidsmaatregelen (sigarettenprijs,
rookverbod in openbare ruimtes, vergoeding van stoppen-met-roken medicatie en waarschuwingen op sigarettenpakjes).
We hebben Generalized Estimating Equation analyses gebruikt om trends in het noemen van deze maatregelen tussen 2008
en 2013 en sociaaleconomische verschillen te analyseren.
Resultaten: Sigarettenprijs werd het vaakst genoemd als reden om over stoppen na te denken en steeds vaker door de tijd
heen. Het rookverbod in openbare ruimtes werd steeds minder vaak genoemd. Er waren geen significante veranderingen
door de tijd heen met betrekking tot de andere maatregelen. Rokers met een laag inkomen noemden sigarettenprijs,
vergoeding van stoppen-met-roken medicatie en waarschuwingen op sigarettenpakjes vaker in vergelijking met rokers met
een hoog inkomen. Rokers met een gemiddeld opleidingsniveau noemden vergoeding van stoppen-met-roken medicatie
vaker dan rokers met een hoog opleidingsniveau. We hebben geen verschillen tussen sociaaleconomische groepen gevonden
met betrekking tot het rookverbod in openbare ruimtes en voor alle maatregelen geen sociaaleconomische verschillen door
de tijd heen.
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
21
Conclusie: De onderzochte maatregelen kunnen rokers met een laag inkomen stimuleren om over stoppen na te denken.
Vooral sigarettenprijs en vergoeding van stoppen-met-roken medicatie hebben het potentieel om sociaaleconomische
verschillen in roken te verkleinen.
33. De impact van online beschikbare informatie over
tabaksadditieven op het Nederlandse publiek – Een
evaluatieonderzoek
Auteurs: Dominique Reinwand1,2,3; Rik Crutzen1; Anne Kienhuis4; Reinskje Talhout4;
Hein de Vries1
1Maastricht University, CAPHRI, Department of Health Promotion 2Jacobs University Bremen, Jacobs Center of Lifelong Learning 3Vison2Health, Innovative Health Consultancy 4RIVM, Centrum voor Gezondheidsbescherming (GZB)
Contactpersoon: Dominique Reinwand, [email protected]
Inleiding: Door de wetsverandering in de Tabakproductrichtlijn wordt sinds 2011 informatie over tabaksadditieven door de
overheid op een website voor de algemene bevolking beschikbaar gesteld. Niet alle landen publiceren deze informatie uit
angst voor mogelijke negatieve gevolgen, zoals het verhogen van misvattingen over tabaksadditieven. Dit onderzoek
analyseert de gevolgen van de openbare informatie over additieven op rookgedrag en psychologische determinanten.
Methode: De evaluatie van de website heeft plaatsgevonden door middel van een gerandomiseerd experiment met een
nameting en drie condities: een controle groep en twee experimentele groepen die de website bezocht hebben. De controle
groep heeft alleen de voor- en nameting ingevuld. In een experimentele groep kregen deelnemer een deel van de website te
zien. In de andere groep kregen deelnemers additioneel de databank met specifieke informatie over toevoegingen per merk
te zien.
Resultaten: De onderzoekspopulatie telde in totaal 672 deelnemer (53.9% rokers, 54.8% mannen). Bij de voormeting had de
meerderheid van de deelnemers een gebrek aan kennis over additieven. Rokers hadden een lagere risicoperceptie (2(21
n=672)=46.98, p<.01), een positievere houding (2(42 n=672)=150.48, p<.01), en een positievere waargenomen sociale norm
(2(12 n=672)=204.93, p<.01) t.o.v. tabaksadditieven vergeleken met niet-rokers. Na drie maanden was de kennis verhoogd
(2(100, n=492)=322.13, p<.01) maar dit was onafhankelijk van deelname aan een van de experimentele groepen.
Conclusie: De algemene kennis over additieven blijkt laag te zijn. Het verstreken van online informatie alleen is onvoldoende
om kennis te verhogen. Deelnemers hebben hun rookgedrag niet veranderd of ongewenste misconcepties over additieven
ontwikkelt.
34. Workshop Pimp je Paper: schrijven van een
overtuigende introductie
Workshopleider: Daniel Kotz, Maastricht University / Heinrich-Heine-University Düsseldorf
Wat is van belang bij het schrijven van de introductie van een wetenschappelijk artikel? Wat kan ik doen om zo beknopt en
duidelijk mogelijk te zijn? Hoe overtuig ik de lezer van de relevantie en doelstelling van mijn onderzoek?
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
22
Deze workshop is na het NNVT congres van 2013 de tweede die gericht is op het effectief schrijven en publiceren van
wetenschappelijke artikelen in internationale peer-reviewed tijdschriften met specifieke aandacht voor artikelen over
tabaksonderzoek. In een interactieve sessie en aan de hand van voorbeelden en kleine opdrachten worden tips en tricks
besproken over het schrijven van de introductie van een artikel.
De workshop is vooral gericht op jonge onderzoekers die met hun eerste artikelen bezig zijn maar interessant voor
gevorderde onderzoekers die de impact van hun publicaties willen vergroten.
35. Symposium
De effectiviteit van stoppen-met-roken interventies in
"real life” Inleider: Daniel Kotz, Maastricht University / Heinrich-Heine-University Düsseldorf,
Het is belangrijk dat elke poging om te stoppen met roken de grootst mogelijke kans van slagen heeft. Verschillende
gedragsmatige en farmacologische behandelingen kunnen deze succeskans aanzienlijk vergroten. De effectiviteit van deze
behandelingen is veelvuldig aangetoond in studies die onder optimale omstandigheden werden doorgevoerd. Deze
omstandigheden komen echter niet overeen met de werkelijke wereld ("real life"). Daarom is het van belang om de
effectiviteit van stoppen-met-roken behandelingen ook in de algemene bevolking en in de reguliere zorgsetting te
onderzoeken. In dit symposium worden resultaten van dergelijk onderzoek gepresenteerd waarbij ook procesmatige en
methodologische uitdagingen aan de orden komen.
36. Prospective cohort study of the effectiveness of
smoking cessation treatments used in the "real world" Auteurs: Daniel Kotz1,2; Jamie Brown1; Robert West1
1Department of Family Medicine, CAPHRI School for Public Health and Primary Care, Maastricht University Medical Centre 2Cancer Research UK Health Behaviour Research Centre, University College London
Contactpersoon: Daniel Kotz, [email protected]
Objective: To estimate the ‘real-world’ effectiveness of commonly used aids to smoking cessation in England using
longitudinal data.
Patients and methods: We conducted a prospective cohort study in 1560 adult smokers who participated in an English
national household survey in the period from November 2006 to March 2012, responded to a 6-month follow-up survey, and
made at least one quit attempt between the two measurements. Quitting method was classified as: (1) prescription
medication (nicotine replacement therapy (NRT), bupropion, or varenicline) in combination with specialist behavioral
support delivered by a National Health Service Stop Smoking Service; (2) prescription medication with brief advice; (3) NRT
bought over-the-counter; (4) none of these. The primary outcome measure was self-reported abstinence up to the time of
the 6-month follow-up survey, adjusted for key potential confounders including cigarette dependence.
Results: Compared with smokers using none of the cessation aids, the adjusted odds of remaining abstinent up to the time
of the 6-month follow-up survey were 2.58 (95%CI=1.48-4.52) times higher in users of prescription medication in
combination with specialist behavioral support and 1.55 (95%CI=1.11-2.16) times higher in users of prescription medication.
The use of NRT bought over-the-counter was associated with a lower odds of abstinence (odds ratio = 0.68, 95%CI=0.49-
0.94).
Conclusion: Prescription medication offered with specialist behavioral support or with minimal behavioral support are
successful methods of stopping cigarette smoking in England.
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
23
37. Use of action planning to increase provision of
smoking cessation care by general practitioners: role of
plan specificity and enactment
Auteurs: Marjolein Verbiest1; Justin Presseau2; Niels Chavannes1; Margreet Scharloo3; Ad
Kaptein3; Pim Assendelft1,4; Mathilde Crone1
1 Department of Public Health and Primary Care, Leiden University Medical Centre 2 Institute of Health and Society, Newcastle University 3 Department of Medical Psychology, Leiden University Medical Centre 4 Department of Primary and Community Care, Radboud University Nijmegen Medical Centre
Contactpersoon: Matty Crone, [email protected]
Background: Strategies are needed to help general practitioners (GPs) to promote smoking cessation. This study examines
whether the quality of action planning among GPs improves their provision of smoking cessation care.
Methods: The effectiveness of a 1-hour training was examined in a cluster randomized controlled trial. GPs who followed the
training (n=25) formulated action plans related to i) enquiring about smoking, ii) advising to quit smoking, and iii) arranging
follow-up for smokers motivated to quit. GPs also formulated a coping plan for encountering smokers not motivated to quit.
The quality of these plans (plan specificity) was rated and, 6 weeks after the training, GPs reported on the performance of
these plans (plan enactment). Multilevel regression analyses were used to examine the effects of plan specificity and plan
enactment on patient-reported smoking cessation activities of the GPs in the intervention group (n=1632 patients)
compared with the control group (n=1769 patients).
Results: Compared to the control group, GPs who formulated a highly specific action plan during the training asked their
patients about smoking more often after the training compared to prior to the training (OR 2.11, 95% CI 1.51-2.95). GPs
were most likely to have asked patients about smoking when they had enacted a highly specific formulated action plan (OR
3.08, 95% CI 2.04-4.64). These effects were most prominent among GPs who intended to provide smoking cessation care.
Conclusions: A highly specific action plan formulated by a GP on when, how and by whom patients will be asked about
smoking had a positive effect on GPs’ asking patients about smoking, especially when these professionals also reported to
have enacted this plan.
38. Reach and recruitment of disadvantaged smokers
into smoking cessation behavioural therapy in a
disadvantaged neighbourhood: an exploratory analysis
Auteurs: Fiona Benson1; Vera Nierkens3; Marc Willemsen2; Karien Stronks1
1Academic Medical Centre, University of Amsterdam, Dept. Public Health 2Maastricht University, CAPHRI School for Public Health and Primary Care 3LUMC, Afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde
Contactpersoon: Fiona E. Benson, [email protected]
Background: It is challenging to reach and recruit people of low socioeconomic status (SES) for multi-session smoking
cessation behavioural therapy (SCBT), even when SCBT is free and flexible. The optimum strategy(s) used to recruit people
living in disadvantaged neighbourhoods remain unknown. This paper examines the channels through which participants
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
24
heard about and were referred to multi-session SCBT in the context of a disadvantaged neighbourhood, and compares
participants’ social demographic and social-cognitive characteristics between channels.
Methods: 109 participants, recruited from free SCBT courses in two disadvantaged urban areas of the Netherlands,
underwent repeated surveys. Participants were asked how they heard about the SCBT and who referred them. Social
demographic, social- cognitive determinants and attendance were collected. Means and confidence intervals of social
demographic and social-cognitive determinants were compared between channels. Whether reach or referral strategies
predicted attendance of >3 sessions was investigated with logistic regression analysis.
Results: Over a quarter of the participants were of low socioeconomic status (29% had no or primary education only). Most
participants heard about (49%) and were referred to (60%) the SCBT by the GP. Most participants heard through a single
source. Characteristics did not differ significantly between channel. No channel significantly predicted attendance in the final
model.
Conclusion: Characteristics per channel were similar, so concentrating on the single most effective channel, the GP, would be
an appropriate strategy if recruitment resources were scarce, however, as most participants only heard from a single source,
if resources are more plentiful, other channels should be added.
39. Combining intensive practice nurse counselling or
brief general practitioner advice with varenicline for
smoking cessation in primary care: a pragmatic
randomized controlled trial Auteurs: Carolien van Rossem1; Mark Spigt1,2; Wolfgang Viechtbauer3; Onno van Schayck1;
Daniel Kotz1
1 CAPHRI School for Public Health and Primary Care, Department of Family Medicine, Maastricht University 2 General Practice Research Unit, Department of Community Medicine, the Arctic University of Norway, Tromsø, Norway 3 MHeNS School for Mental Health and Neuroscience, Department of Psychiatry and Psychology, Maastricht University
Contactpersoon: Carolien van Rossem, [email protected]
Background: Combining behavioural support and pharmacotherapy is most effective for smoking cessation and
recommended in clinical guidelines. However, the effectiveness of intensive counselling by a practice nurse (PN) versus brief
advice by a general practitioner (GP) when combined with pharmacotherapy under routine primary care conditions is still
unknown.
Methods: We conducted a pragmatic randomized controlled trial in a large primary care setting of 10 healthcare centers in
Eindhoven, to compare intensive individual counselling delivered by a PN with brief advice delivered by a GP; both groups
received 12-weeks open label varenicline. Adult daily smokers were included into the trial when they had no contra-
indications for the use of varenicline and were sufficiently fluent in Dutch. The primary outcome was defined as prolonged,
biochemically validated abstinence from smoking from week 9 to 26 following treatment initiation. Data were analysed
blinded according to the intention-to-treat principle, and participants with missing data on their smoking status at follow-up
were counted as smokers. The trial was conducted in a fashion that reflects routine care conditions as much as possible.
Results : A total of 295 adult daily smokers were randomized. The prolonged abstinence rate from week 9 to 26 was 32.2%
(n=48) in the PN group and 39.0% (n=57) in the GP group. The difference in abstinence rate was not statistically significant
(odds ratio adjusted for primary healthcare center = 0.71; 95% confidence interval = 0.44-1.17).
Conclusion: Six-month abstinence rates in this pragmatic trial were high, but intensive counselling by a PN was not superior
to brief GP advice for smoking cessation when combined with open label varenicline.
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
25
40. Symposium
De rol van neurocognitie in onderzoek naar stoppen
met roken en de effecten van blootstelling aan tabak
Inleider: Helle Larsen, Universiteit van Amsterdam, [email protected]
In dit symposium wordt aandacht besteed aan de relatie tussen neurocognitieve factoren en blootstelling aan tabak en
stoppen met roken. Kunnen EEG, fMRI en cognitieve interventies de onderliggende mechanismen van stoppen met roken
blootleggen? En wat kunnen neurocognitieve data ons leren over de effecten van blootstelling aan tabak en verslaving bij
jongeren? Vier sprekers zullen in dit symposium antwoorden formuleren op deze vragen. In drie studies trachten
onderzoekers aan de hand van neurocognitieve maten te voorspellen of mensen al dan niet succesvol kunnen stoppen met
roken. In de vierde studie wordt onderzocht of neurocognitieve maten kunnen gebruikt worden in onderzoek naar de
effecten van blootstelling aan tabak onder jongeren.
41. Short-term results of a Web-based attentional bias
modification training in preventing smoking relapse
Auteurs: Iman Elfeddali1, Hein de Vries1, Catherine Bolman2, Thomas Pronk3, Reinout Wiers3
1Caphri/Universiteit Maastricht, Vakgroep Gezondheidsbevordering 2Open Universiteit Nederland, Heerlen 3ADAPT lab, Universiteit van Amsterdam
Contactpersoon: Iman Elfeddali, [email protected]
Introduction: The efficacy of Web-based Attentional Bias Modification (ABM) was tested in 425 smokers who made a quit-
attempt.
Methods: Participants were randomized to receive either six sessions of ABM- or placebo-training. Pre- and posttests
consisted of assessments of smoking-related cognitions, attentional bias (visual probe task) and approach bias (manikin-
task). Main outcome was continued abstinence, six months after the quit-attempt.
Results: While ABM training did not have a significant effect in the whole sample, it did have a significant positive effect on
continued abstinence in heavy smokers (complete case analyses: OR = 0.18; P = 0.04; CI = 0.04–0.90; conservative analyses:
OR = 0.26; P= 0.05; CI= 0.07-1.01). In heavy smokers, the training also tended to reduce attentional bias but had no effects
on approach bias. The training had no effect for light-moderate smokers.
Conclusion: Web-based ABM has the potential to foster continued smoking abstinence in heavy smokers who make a quit-
attempt.
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
26
42. Het effect van N-acetylcysteine op glutamaat,
stoppen met roken en impulsiviteit; voorlopige
resultaten Auteurs: Mieke H.J. Schulte1,2; Anna E. Goudriaan2; Wim van den Brink2; Reinout W. Wiers1;
Lianne Schmaal3
1 Addiction, Development, and Psychopathology Lab (Adapt Lab), Afdeling psychologie, Universiteit van Amsterdam 2 Amsterdam Institute of Addiction Research (AIAR), Afdeling psychiatrie, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam 3 Afdeling Psychiatrie, VU Universiteit, Amsterdam
Contactpersoon: Mieke Schulte, [email protected]
Inleiding: Een disbalans in glutamaatconcentraties in het brein lijkt betrokken te zijn bij de instandhouding van en terugval
in middelengebruik. Dergelijke verschillen in glutamaatconcentraties zijn onder andere gevonden in de dorsale anterieure
cingulate cortex (dACC), een hersengebied betrokken bij regulatie van gedrag. Er zijn aanwijzingen dat N-acetylcysteine
(NAC) een gunstig effect heeft op zowel afwijkende glutamaatconcentraties als middelengebruik. Ten eerste is onderzocht of
zware rokers en niet-rokers verschillen wat betreft glutamaatconcentraties in de dACC en impulsiviteit. Vervolgens is
gekeken of NAC een effect heeft op glutamaat in de dACC en daarmee het rookgedrag en impulsiviteit kan beïnvloeden.
Methode: Gedurende twee weken namen 48 rokers 2400 mg/d NAC. Voor en na deze periode ondergingen zij een 1H-MRS
scan waarmee glutamaatconcentraties in het brein gemeten kunnen worden. Daarnaast werden verschillende maten van
impulsiviteit afgenomen, waaronder de Baratt Impulsiveness Scale (BIS-II), een Delay Discounting Taak (DDT) en een Stop
Signal Taak (SST). Bij 17 niet-rokers werden alleen de verschillende maten van impulsiviteit en de 1H-MRS scan afgenomen.
Resultaten: Op baseline hebben rokers een hogere glutamaatconcentratie in de dACC dan niet-rokers. Rokers scoorden
hoger op impulsiviteit op basis van de BIS-II, maar niet op de DDT of de SST. NAC had geen effect op het aantal gerookte
sigaretten, glutamaatconcentraties of impulsiviteit.
Discussie: NAC blijkt niet effectief wat betreft verminderen van rookgedrag, normaliseren van glutamaatconcentraties of
impulsiviteit. Redenen hiervoor kunnen lage medicatietrouw zijn, of een te lage dosering van NAC om een effect op de
gevonden baseline verschillen in glutamaatconcentraties en impulsiviteit te vinden.
43. Neurocognitive measures as predictors of smoking
cessation Auteurs: Maartje Luijten1; Marloes Kleinjan2; Ingmar Franken3
1Behavioural Science Institute, Radboud Universiteit Nijmegen 2Trimbos Instituut; 3Instituut voor Psychologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Contactpersoon: Maartje Luijten, [email protected]
Aim: Previous studies have shown behavioural and neural deficits in smokers, relative to control, associated with attentional
bias, inhibitory control and error-processing. These findings are in line with dual process models of addiction. However, it is
currently not yet clear whether these neurocognitive deficits are associated with smoking cessation. Therefore the main aim
of the present study was to investigate whether neurocognitive measures related to attentional bias, inhibitory control and
error-processing are associated with smoking cessation.
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
27
Methods: Event-related potentials, as measured in an electroencephalogram, were recorded while daily smokers (N=67)
passively viewed smoking and neutral pictures, and performed a Go-NoGo and Flanker task, to measure attentional bias,
inhibitory control and error-processing respectively. All smokers quit smoking in the week following the laboratory visit.
Smoking behaviour after the quit attempt was measured at four, eight and 12 weeks by means of self-report. Both relapse
(any puff in 12 weeks) and number of cigarettes a day at 4, 8 and 12 weeks, were used as outcome measures. ERPs and task
performance measures were used to predict relapse and smoking reuptake after the quit attempt (number of cigarettes a
day) using logistic regression and growth curve modelling respectively. Baseline craving and nicotine dependence were
included in all analyses.
Results: None of the neurocognitive measures, neither craving and nicotine dependence could predict relapse in smokers.
Higher nicotine dependence scores and neurocognitive measures reflecting reduced error-processing and inhibitory control
were associated with an increased reuptake of smoking over time.
Discussion: Neurocognitive measures reflecting error-processing and inhibitory control can be related to smoking reuptake
after a quit attempt, while none of neurocognitive measures were associated with relapse per se. Replication of these
findings is warranted before discussing clinical application of these findings.
44. Environmental tobacco exposure as a pathway to
youth addiction Auteur: Marloes Kleinjan, Trimbos instituut, [email protected]
Onderzoek heeft aangetoond dat blootstelling aan tabaksrook in de omgeving (environmental tobacco smoke; ETS) kan
leiden tot de opname van nicotine in het lichaam. Tevens zijn er aanwijzingen dat blootstelling aan ETS op den duur kan
leiden tot veranderingen in de hersenen en veranderingen in psychische en lichamelijke reacties op nicotine in niet-rokers.
Een grotere blootstelling aan ETS in de kindertijd en adolescentie kan jongeren meer vatbaar maken voor de ontwikkeling
van nicotineafhankelijkheid. De resultaten van drie cross-sectionele vragenlijst studies (twee onder 778 niet-rokende
kinderen van 9-12 jaar en één onder 171 rokende adolescenten van 12-13 jaar) naar de relatie tussen ETS en nicotine
afhankelijkheid worden gepresenteerd. Tevens zal aandacht besteed worden aan de aanzienlijke methodologische
tekortkomingen in studies naar ETS en wat de nodige volgende stappen zijn. Zo presenteren we een te starten project met
als doel te onderzoeken of psychische en gedragsmatige symptomen bij adolescente niet-rokers en beginnende rokers
inderdaad het gevolg kunnen zijn van blootstelling aan ETS.
Dit project kent twee delen:
(a) Het onderzoeken of blootstelling aan ETS inderdaad voorafgaat aan het ervaren en ontwikkelen van symptomen
van nicotineafhankelijkheid door het afnemen van zes vragenlijsten over 2,5 jaar tijd (inclusief dagboekstudie objectief
meten ETS blootstelling).
(b) Het onderzoeken van verschillen in hersenactiviteit in het beloningsysteem tussen jongeren die veel blootstaan aan
ETS en jongeren die weinig blootstaan aan ETS (d.m.v. EEG en fMRI).
Sterk wetenschappelijk bewijs en meer gedetailleerde kennis over de schadelijke effecten van ETS op kinderen en jongeren
levert belangrijke argumenten voor tabakspreventie en regelgeving.
45. Examining vaping characteristics and motivational
factors influencing electronic cigarette use among
smokers, electronic cigarette users and dual users Auteurs: Hein de Vries; Karin Hummel; Claire Schoren,
Allen: Department of Health Promotion, Maastricht University (CAPHRI)
Contactpersoon: Claire Schoren, [email protected]
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
28
Background: Despite the ongoing, growing popularity of the electronic cigarette, in-depth knowledge about users’
characteristics is lacking. This study aimed to gain more insight into 1) users’ reasons for use, 2) differences in motivational
factors between smokers, electronic cigarette users and dual users, and 3) socio-demographic and motivational factors
associated with electronic cigarette use.
Methods: In 2014, an online survey among 259 electronic cigarette users, 135 smokers and 83 dual users was conducted in
the Netherlands. The questionnaire, based on the I-Change Model, included demographics, smoking and vaping behavior,
previous quit attempts, attitude towards smoking, social influences, self-efficacy, intention to quit, and different changes
since respondents used the electronic cigarette.
Results: Results illustrate that ‘better for my health’ was the most often mentioned reason for use (60% of the electronic
cigarette users and 27% of the dual user). ‘As a smoking cessation tool’ was found to be the second reason for 23% of the
electronic cigarette users and 25% of the dual users. Differences between smokers, electronic cigarette users, and dual users
were found on all motivational factors of the I-Change constructs. Furthermore, age, level of education, income, perceived
advantages and disadvantages, self-efficacy, and social modeling were associated with the use of the electronic cigarette.
Conclusion: This study gives more insight into potential important motivational factors influencing electronic cigarette use.
The results indicated that electronic cigarette users and dual user should be acknowledged as two different user groups.
Future regulation of electronic cigarettes, campaigns or intervention programs should take this into consideration.
46. E-sigaretgebruik onder jongeren: van intentie naar
attitude
Auteurs: Renate Buisman, Matthijs Blankers, Margriet Van Laar
Allen: Nationaal Expertisecentrum Tabaksontmoediging (NET) van het Trimbos-instituut
Contactpersoon: Renate Buisman, [email protected]
Introductie: Onderzoek naar determinanten van e-sigaretgebruik onder jongeren is schaars. In deze studie hebben we
getoetst of determinanten ontleend uit de Theorie van Gepland Gedrag (Aizen, 1991) van invloed zijn op het gebruik van e-
sigaretten door jongeren.
Methode: In december 2013 en januari 2014 is een anonieme web survey uitgezet op een aantal websites populair onder
jongeren. Jongeren in de leeftijd van 12 t/m 21 jaar die op de hoogte waren van het bestaan van e-sigaretten konden
besluiten om deel te nemen aan het onderzoek (zelfselectie). Aan de hand van Structurele Vergelijkingsmodellen (SEM)
hebben we getoetst of de Theorie van Gepland Gedrag toepasbaar is op e-sigaretgebruik onder jongeren.
Resultaten: De definitieve steekproef omvatte 990 participanten. De gemiddelde leeftijd was 16,5 jaar (SD = 2.0). Het model,
gebaseerd op de Theorie van Gepland Gedrag, had een goede fit en verklaarde 59% van de variantie in e-sigaretgebruik
onder jongeren. Positieve attitudes (β =.65, P <.001), een lage waargenomen gedragscontrole (β =-.27, P <.001) en een
positieve subjectieve norm (β =.13, P =.002) hingen samen met een sterkere intentie om e-sigaretten te gebruiken. Intentie
was vervolgens positief gerelateerd aan gedrag (β =.77, P <.001). Subgroep analyses lieten zien dat het model een goede fit
opleverde voor rokers en niet-rokers en verschillende demografische subgroepen.
Conclusie: Op basis van de Theorie van Gepland Gedrag zouden interventies ontwikkeld kunnen worden om het gebruik van
e-sigaretten door jongeren te voorkomen.
Abstract boek | NNvT Congres 6 maart 2015
29
47. The devil is in the detail: an analysis of
government-industry interaction during the
transposition of the 2001 EU Tobacco Products
Directive
Auteurs: Jessamina Lie¹; Marc Willemsen¹; Nanne de Vries¹; Gary Fooks²
¹ CAPHRI, Maastricht University, Maastricht, the Netherlands ² School for Languages and Social Science, Aston University, Birmingham, UK
Contactpersoon: Jessamina Lie, [email protected]
Introduction: This study analysed the process of the transposition of the black border provision in the 2001 EU Tobacco
Products Directive (TPD) into Dutch national legislation. We were interested in the role played by tobacco trade associations
in the implementation stage of tobacco policy and the implications this has for Article 5.3 of the Framework Convention on
Tobacco Control (FCTC).
Methods: A qualitative analysis was conducted of tobacco documents obtained through Freedom of Information Act
requests in the Netherlands, triangulated with in-depth interviews with twelve key informants and secondary data sources
(government documents, scientific literature, and news articles).
Results: The analysis reveals that using a fast-track deal with the government to transpose the labelling section of the TPD
as leverage, the tobacco trade associations were able to set implementation specifications. Cost-based argumentation and
an emphasis on the importance of expediency and speed were used to reinforce their interpretation. Ultimately, the
government agreed to the tobacco trade associations’ interpretation of including the black border in the prescribed warning
space area, against the advice of the European Commission.
Discussion: The findings highlight the policy risks associated with industry actors’ ability to use interactions over technical
product specifications to influence the implementation stage of health measures and illustrate the difficulties that
policymakers face in limiting industry interference in health policy in accordance with FCTC Article 5.3. For future
transposition of novel EU legislation it is vital that provisions which involve technical specifications are clearly defined and
clear guidance is provided on government-industry interactions at the implementation stage of the policy process.
48. Tabaksbeleid en sociaaleconomische ongelijkheid
in roken in 27 Europese landen
Auteurs: Jizzo Bosdriesz1, Marc Willemsen2, Karien Stronks1, Anton Kunst1
1 Sociale Geneeskunde, AMC – UvA 2 Alliantie Nederland Rookvrij & CAPHRI Instituut, Maastricht University
Contactpersoon: Jizzo Bosdriesz, [email protected]
Inleiding: Een eerdere studie heeft gevonden dat nationaal tabaksbeleid mogelijk geassocieerd was met het percentage
stoppende rokers in Europa rond 2000. Sindsdien is er veel veranderd, dus het doel van deze studie is om deze associatie te
toetsen met recentere data, uit meer EU-landen en naast stoppen ook kijkend naar minder roken.
Methode: We hebben Eurobarometer-surveys gebruikt uit 2006, 2009 en 2012, met een uiteindelijke studiepopulatie van
73.617 respondenten uit 27 EU-landen. We hebben multilevel logistische regressie gebruikt om associaties tussen
Abstract boek | NNvT congres 6 maart 2015
30
tabaksbeleid (TCS) en zowel stoppen met roken als aantal sigaretten per dag te onderzoeken. We hebben
sociaaleconomische ongelijkheid getoetst door interactie tussen TCS en zowel opleiding als beroepsgroep te modelleren,
controlerend voor leeftijd, geslacht, BNP en tijd.
Resultaten: We vonden geen associatie tussen de TCS en stoppen met roken voor de laag en middelhoge opleidingsgroepen,
enkel voor de hoog opgeleide groep. Er waren geen verschillen tussen de beroepsgroepen. Voor aantal sigaretten per dag
vonden we in de totale populatie geen associatie, maar wel in de arbeidersklasse (minder sigaretten per dag) en onder
werklozen/gepensioneerden (meer sigaretten per dag). Van de zes tabaksbeleidsdomeinen was er geen enkele geassocieerd
met stopen met roken, maar rookverboden waren geassocieerd met minder sigaretten per dag.
Conclusies: In tegenstelling tot de eerdere studie vonden wij geen associatie tussen nationaal tabaksbeleid en rookgedrag.
We vonden echter wel bewijs voor een associatie onder hoger opgeleiden. Dit kan hebben bijgedragen aan groeiende
sociaaleconomische ongelijkheid in rookgedrag in Europa gedurende de jaren 2000.