10
1 Begrippenlijst Economie 2 5. Nationaal inkomen en werkgelegenheid C Consumptie S Sparen C aut Autonome consumptie I aut Autonome investeringen C m Marginale consumptiequote I ex ante Voorgenomen investeringen Y Nationaal inkomen Autonome consumptie Het deel van de consumptie dat onafhankelijk is van het inkomen Autonome investeringen Het deel van de investeringen zonder rechtstreeks verband met de aangroei van het nationaal inkomen Geïnduceerde investeringen Investeringen die wel in verband staan met het nationaal inkomen Effectieve vraag Som van wat de gezinnen willen besteden aan consumptiegoederen en wat bedrijven van plan zijn te investeren Inkomensevenwicht De situatie waarbij de effectieve vraag gelijk is aan het nationaal inkomen Spaarlek Het deel van extra inkomen dat als gevolg van besparingen niet tot extra effectieve vraag leidt Investeringsmultiplicator Toename van het nationaal inkomen gedeeld door de toename van de investeringen Belastingslek Een deel van de koopkracht lekt weg door de belastingsheffing Invoerlek Het deel van het inkomen dat aflekt naar het buitenland voor de betaling van importgoederen Accelerator De mate waarin de geïnduceerde investeringen toenemen ten gevolge van een toename van het nationaal inkomen Deficit spending Het aanzwengelen van investeringen door de overheid, vb. door openbare werken te financieren met leningen Overbesteding De situatie waarbij de consumenten meer willen kopen dan met de gegeven capaciteit kan worden geproduceerd. De effectieve vraag is groter de productiecapaciteit. Er is sprake van bestedingsinflatie en een overspannen arbeidsmarkt Onderbesteding De situatie waarbij de consumenten minder willen kopen dan met de gegeven capaciteit kan worden geproduceerd. Er is werkloosheid en ongebruikte productiecapaciteit (=depressie) Bestedingsevenwicht Toestand waarbij de effectieve vraag zorgt voor ‘full employment’. Een verdere reële groei van het nationaal in komen is dan niet meer mogelijk. Conjuncturele werkloosheid De vraag naar arbeiders daalt door een inkrimping van de bestedingen. Er zijn veranderingen aan de vraagzijde van de economie Structurele werkloosheid Werkloosheid veroorzaakt door structurele veranderingen aan de aanbodzijde van de economie. (vb. door arbeidsbesparende machines, snelle groei beroepsbevolking,…) Kwantitatieve structurele werkloosheid Het aantal arbeidsplaatsen is te klein voor de beroepsbevolking Kwalitatieve structurele werkloosheid Aanbod van arbeid beschikt niet over de vereiste kwaliteiten Seizoenswerkloosheid Maatschappelijke (vakantie) of natuurlijke (oogst) omstandigheden creëren tijdelijk een arbeidsplaats Frictiewerkloosheid Iemand verandert vrijwillig/gedwongen van werk en vindt niet onmiddellijk nieuw werk Verdoken werkloosheid Mensen die hun plaats op de arbeidsmarkt ten dele of nog niet hebben ingenomen (iemand die beneden zijn diploma werkt, deeltijdse werknemer die voltijds wil werken,…) Tijdelijke werkloosheid Geeft bedrijven de kans tegenvallers op te vangen zonder arbeiders te moeten ontslaan Economische werkloosheid Gebrek aan werk door economische problemen Technische werkloosheid Technische problemen Beroepsbevolking Totaal arbeidsaanbod in een land, al dan niet tewerkgesteld. Ook inwoners die in het buitenland tewerkgesteld zijn (+15j) Bevolking op arbeidsleeftijd Gehele bevolking tussen 15j en 64j Werkgelegenheidsgraad/ werkzaameheidsgraad Verhouding tussen de effectief werkenden en de bevolking op arbeidsleeftijd. Het is een indicator om de arbeidsparticipatie weer te geven.

Begrippenlijst Economie 2

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Begrippenlijst  Economie  2

1

Begrippenlijst Economie 2

5. Nationaal inkomen en werkgelegenheid

C Consumptie S Sparen

Caut Autonome consumptie Iaut Autonome investeringen

Cm Marginale consumptiequote Iex ante Voorgenomen investeringen

Y Nationaal inkomen

Autonome consumptie Het deel van de consumptie dat onafhankelijk is van het inkomen

Autonome investeringen Het deel van de investeringen zonder rechtstreeks verband met de aangroei van het nationaal inkomen

Geïnduceerde investeringen Investeringen die wel in verband staan met het nationaal inkomen

Effectieve vraag Som van wat de gezinnen willen besteden aan consumptiegoederen en wat bedrijven van plan zijn te investeren

Inkomensevenwicht De situatie waarbij de effectieve vraag gelijk is aan het nationaal inkomen

Spaarlek Het deel van extra inkomen dat als gevolg van besparingen niet tot extra effectieve vraag leidt

Investeringsmultiplicator Toename van het nationaal inkomen gedeeld door de toename van de investeringen

Belastingslek Een deel van de koopkracht lekt weg door de belastingsheffing

Invoerlek Het deel van het inkomen dat aflekt naar het buitenland voor de betaling van importgoederen

Accelerator De mate waarin de geïnduceerde investeringen toenemen ten gevolge van een toename van het nationaal inkomen

Deficit spending Het aanzwengelen van investeringen door de overheid, vb. door openbare werken te financieren met leningen

Overbesteding De situatie waarbij de consumenten meer willen kopen dan met de gegeven capaciteit kan worden geproduceerd. De effectieve vraag is groter de productiecapaciteit. Er is sprake van bestedingsinflatie en een overspannen arbeidsmarkt

Onderbesteding De situatie waarbij de consumenten minder willen kopen dan met de gegeven capaciteit kan worden geproduceerd. Er is werkloosheid en ongebruikte productiecapaciteit (=depressie)

Bestedingsevenwicht Toestand waarbij de effectieve vraag zorgt voor ‘full employment’. Een verdere reële groei van het nationaal in komen is dan niet meer mogelijk.

Conjuncturele werkloosheid De vraag naar arbeiders daalt door een inkrimping van de bestedingen. Er zijn veranderingen aan de vraagzijde van de economie

Structurele werkloosheid Werkloosheid veroorzaakt door structurele veranderingen aan de aanbodzijde van de economie. (vb. door arbeidsbesparende machines, snelle groei beroepsbevolking,…)

Kwantitatieve structurele werkloosheid

Het aantal arbeidsplaatsen is te klein voor de beroepsbevolking

Kwalitatieve structurele werkloosheid

Aanbod van arbeid beschikt niet over de vereiste kwaliteiten

Seizoenswerkloosheid Maatschappelijke (vakantie) of natuurlijke (oogst) omstandigheden creëren tijdelijk een arbeidsplaats

Frictiewerkloosheid Iemand verandert vrijwillig/gedwongen van werk en vindt niet onmiddellijk nieuw werk

Verdoken werkloosheid Mensen die hun plaats op de arbeidsmarkt ten dele of nog niet hebben ingenomen (iemand die beneden zijn diploma werkt, deeltijdse werknemer die voltijds wil werken,…)

Tijdelijke werkloosheid Geeft bedrijven de kans tegenvallers op te vangen zonder arbeiders te moeten ontslaan

Economische werkloosheid Gebrek aan werk door economische problemen

Technische werkloosheid Technische problemen

Beroepsbevolking Totaal arbeidsaanbod in een land, al dan niet tewerkgesteld. Ook inwoners die in het buitenland tewerkgesteld zijn (+15j)

Bevolking op arbeidsleeftijd Gehele bevolking tussen 15j en 64j

Werkgelegenheidsgraad/ werkzaameheidsgraad

Verhouding tussen de effectief werkenden en de bevolking op arbeidsleeftijd. Het is een indicator om de arbeidsparticipatie weer te geven.

Page 2: Begrippenlijst  Economie  2

2

Generatiepact Solidariteitspact tussen de generaties - Jongerenwerkloosheid indijken (door startbanen bij de overheid te verdubbelen) - Meer ouderen aan het werk te houden (bonus na een bepaalde leeftijd) - Vraag van de bedrijven naar arbeid stimuleren (vb. lastenverlaging 50+)

Werkloosheidgraad Verhouding tussen het aantal niet-werkende werkzoekenden en de beroepsbevolking

Arbeidsmarktparadox Onbeantwoorde werkaanbiedingen (door gebrek aan opleiding, mobiliteit & motivering)

Knelpuntberoepen Aantal beroepen met een zeer laag vervullingspercentage

Werkloosheidsval Fenomeen waarbij het voor werklozen soms economisch onvoldoende interessant is om uit de werkloosheid te treden, door de op hen toepasselijke sociale zekerheid en belastingen

Anticyclisch begrotingsbeleid De overheid verhoogt de vraag naar producten om de economische activiteit te stimuleren in een periode van lage economische activiteit

Loonwig Verschil tussen bruto- en nettoloon

Global Cempetitiveness Index Gegevens over 110 items in 12 domeinen (o.a. kwaliteit van de overheid, infrastructuur, macro-economische stabiliteit, werking van de goederen-, geld-, arbeidsmarkt,…

Interprofessionele akkoorden Eerste onderhandelingsfase op nationaal niveau over loonvorming door de Groep van Tien (5 vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties) + voorzitter van het VBO

Professionele akkoorden Tweede fase op sectoraal niveau, akkoorden worden voor 2 jaar in cao’s vastgelegd. (Ook op vlak van arbeidsduur, betaalde vakantiedagen, enz.)

Belgische loonindexering Lonen volgend automatisch de opwaartse trend van het indexcijfer der consumptieprijzen

Spilindex Bepaalde grens van de index. Als deze bereikt wordt, past de overheid de lonen aan. (Vb. die van de overheidsambtenaren)

Loonnorm Een marge waarbinnen de lonen mogen stijgen

All-inloonakkoord De omvang van de reële verhoginen wordt afhankelijk gemaakt van de effectieve loonindexeringen

Europees innovatiescorebord Innovatieprestaties van de EU-27 op basis van 29 indacatoren binnen 7 dimensies

Beveridgecurve hoge werkloosheid gaat gepaard met relatief laag aantal openstaande arbeidsplaatsen

Arbeidsmarktparadox aantal vacatures neemt toe ondanks een relatief hoge werkloosheidsgraad

6. Geld, Monetair beleid en inflatie

Geld Algemeen aanvaard ruilmiddel dat de goederenruil vergemakkelijkt en tijd bespaart

Chartaal geld Munten en bankbiljetten, het stoffelijke geld

Standaardmunten Worden uitsluiten geslagen van het edel metaal dat men gebruikt al basis van het muntsysteem -nominale waarde van munt stemt overeen met de intrinsieke waarde -konden vrij worden aangemunt (iedereen kon metaal aanbieden om er muntstukken van te slaan -vormden een onbeperkt wettig betaalmiddel

Tekenmunten Werden ook van edel metaal geslagen -intrinsieke waarde was lager dan de nominale waarde -konden niet vrij worden aangemunt -onbeperkte wettelijke betaalkracht

Pasmunten Muntstukken geslagen van onedel metaal -nominale waarde overtreft de metaalwaarde -niet vrij aanmunten -beperkte betaalkracht

Wet van Gresham Slechte munt(tekenmunt) drijft de goede munt (standaardmunt) uit de omloop

Representatief papiergeld Ontstond doordat men standaardmunten bij de bank deponeerde en hiervoor in ruil ontvangstbewijzen ontving. -dekkingscoëfficiënt in edele metalen was gelijk aan 100% -inwisselbaar voor goud

Fiduciair papiergeld Bankiers gaven meer bankbiljetten uit dan de voorrad aan edele metalen die ze hadden -dekkingscoëfficiënt was lager dan die in goud -inwisselbaar voor goud

Ruil- of verkeersvergelijking van I. Fisher

Geldstroom moet gelijk zijn aan de goederenstroom

Metallisme Een edel metaal dient als maatstaf voor de geldwaarde, er is een vb. een gouden standaard

Page 3: Begrippenlijst  Economie  2

3

Conventioneel papiergeld -De dekking in goud is lager dan 100% -Geen inwisselbaarheid in goud -koopkracht dankzij een verplichting van de overheid het geld in betaling te aanvaarden

Nominalisme Papieren standaard

Er is geen inwisselbaarheid in goud

Giraal geld Ontstaat door een deposito van bankbiljetten bij een kredietinstelling

Elektronisch geld e-money

Vorm van giraal geld dat elektronisch getransfereerd word

Single Euro Payments Area Gebied waarin het mogelijk moet zijn van op betaalrekeningen in gelijk welk SEPA-land overschrijvingen, permanente opdrachten en verrichtingen uit te voeren.

Quasi-geld Geld dat niet onmiddellijk beschikbaar is omdat het voor een bepaalde termijn werd toevertrouwd aan een kredietinstelling (meestal minder dan 1j)

Geldsubstitutie Omzetten van chartaal geld in giraal geld (of omgekeerd) zonder de maatschappelijke geldhoeveelheid wijzigt

Geldschepping Geldcreatie

Elke handeling waardoor de maatschappelijke geldhoeveelheid in een land aangroeit (omgekeerde van geldvernietiging)

Lender of last resort Bank van de depositobanken

Heeft de rol de kredietinstellingen hulp te verlenen igv tijdelijke liquiditeitsproblemen (ECB bij ons)

Geldscheppingmultiplicator Kredietmultiplicator

Coëfficiënt waarmee men, rekening houdend met een bepaalde kasreservecoëfficiënt, het oorspronkelijke deposito in chartaal geld bij een bank moet vermenigvuldigen om de totale maatschappelijke geldhoeveelheid te bepalen na girale geldcreatie door kredietinstellingen

Actieve geldsfeer Een gezin wendt geld aan om dagelijkse betalingen te verrichten

Inactieve geldsfeer Een gezin brengt het geld niet in omloop uit voorzorgsmotief (men wil onverwachte betalingen kunnen doen) of speculatiemotief (men verwacht een stijging van d”e rente of een prijsdaling en stelt daarom een voorgenomen belegging uit)

Ontpotten Overhevelen van de inactieve naar de actieve geldsfeer

Oppotten Overbrengen van de actieve naar de inactieve geldsfeer

Monetair evenwicht Als geldcreatie en ontpotting gelijk zijn aan de geldvernietiging en oppotting

Basisherfinanciering Wekelijkse aanbestedingen van kredieten

ECB versterkt tegen afgifte van onderpand kredieten met een looptijd van een week aan banken met tijdelijke liquiditeitsmoeilijkheden. Dit is het grootste deel aan kredietverleningen aan banken

Inflatie Aanhoudende prijsstijgingen van de consumptiegoederen

Creeping inflation Jaarlijkse toename is minder dan 3 à 4%

Galloping inflation Jaarlijkse inflatie is meer dan 10%

Hyperinflatie Wanneer het prijspeis zeer snel en zeer steil verhoogt

Vraaginflatie Bestedingsinflatie Conjuncturele inflatie Demand pull inflation

Vraag naar producten overtreft de productiecapaciteit

Aanbodinflatie Kosteninflatie Structurele inflatie Cost push inflation

Ontstaat uit verhoogd kosten voor het vervaardigen van goederen of het presteren van diensten

Ingevoerde inflatie Door prijsverhogingen van producten die België invoert

Productiviteitsinflatie Als sectoren met een hoge productiviteitsstijging de lonen laten stijgen, volgen sectoren met een lagere productiviteitsstijging ook (wage drift)

Monetaire inflatie Als de maatschappelijke geldhoeveelheid stijgt en/of de omloopsnelheid van het geld toeneemt, zonder dat de goederenstroom verhoogt kan worden

Stagflatie De inflatie stagneert

Agflatie Prijsstijgingen van alimentaire grondstoffen op internationale markten

Gevoelsinflatie Koopkrachtverlies doordat het indexeringsmechanisme met enige vertraging werkt, waardoor de kloof die ontstaat door de inflatieperceptie en de werkelijke inflatie

Page 4: Begrippenlijst  Economie  2

4

7. Internationaal betalingsverkeer

Wisselkoers De prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land

Wisselmarkt Verzameling van markten oor vreemde munten

Aankoopkoers Biedkoers

De prijs die banken willen betalen voor valuta’s die hen worden aangeboden

Verkoopkoers Laatkoers

De prijs waartegen de banken valuta’s verkopen. Deze is hoger dan de biedkoers aangezien er kosten verbonden zijn aan de omwisseling en banken winst willen maken

Vlottende, zwevende, flexibele wisselkoersen

Wisselkoers die tot stand komt door de vrije interactie van de vraag naar en het aanbod van vreemde valuta’s

Vaste, stabiele, gebonden wisselkoers

Overheid neemt maatregelen om de schommelingen van een koers binnen vrij enge perken te houden

Plafondkoers Bovenste interventiepunt bij een vaste wisselkoers

Bodemkoers Onderste interventiepunt bij een vaste wisselkoers

Devaluatie Wettelijke waardevermindering van de nationale valuta ten opzichte van de andere valuta’s

Depreciatie Het prijsmechanisme wijzigt op de valutamarkt van wisselkoers. Kan in principe bij vlottende valuta’s

Bretton Woods-systeem munten van de deelnemende landen werden aan de USD vastgekoppeld. Die kon zelf tegen een vaste koers bij de centrale banken in goud worden omgeruild (=gouddollarstandaard)

Europees monetair stelsel Er werden schommelingen in koersen toegestaan van 2,25% van de afgesproken waarden (=spilkoersen). De centrale banken moeten ingrijpen om de valuta’s binnen de bepaalde bandbreedte te houden

Stabiliteitspact Voorziet dat het deficit in de lidstaten van de EMU nooit meer dan 3% van het BBP mag bedragen, tenzij bij uitzonderlijke gebeurtenissen zoal zware recessie

Europees Monetair Stelsel-II (EMS-bis)

Koppelt de munten van de EU-lidstaten die niet aan de eenheidsmunt deelnemen aan de euro. EMS-II lidmaatschap is vrijwillig

Betalingsbalans Systematisch overzciht van alle economische transacties tussen eigen ingezetenen en die van andere landen, voor een bepaalde periode, meestal 1j

Betalingsbalans op transactiebasis

Men neemt alle transacties op bij het afsluiten van de transactie zelf. (ook als ze geen geldoverdracht tot gevolg hebben, of als deze pas later gebeurt)

Lopend verkeer Bij transacties die direct samenhangen met het proces van productie, verdeling en besteding van het nationale inkomen

Goederenverkeer Vermeldt de waarde van de in- en uitvoer van goederen

Handelsbalans Rekening van het goederenverkeer. M > X deficit op de handelsbalans (passieve handelsbalans) M < X overschot/surplus (actieve handelsbalans)

Dienstenverkeer Rekening met alle diensten verstrekt aan of verkregen van het buitenland

Fundamenteel/structureel onevenwicht betalingsbalans

Ons land is dan schuldenaar van het buitenland

Betalingsbalanspolitiek Overheid moet het evenwicht van de betalingsbalans herstellen, want dat gebeurt niet automatisch. De overheid doet dit adhv een aantal instrumenten

Quotum Bepaald bedrag dat elke lidstaat bij het IMF moet storten. Dit is afhankelijk van het relatieve gewicht van het land in de internationale economie

Gewone trekkingsrechten Een land kan in de beginjaren voor 25% van het quotum onvoorwaardelijke trekkingsrechten krijgen. Het IMF hangt er dus geen voorwaarden aan vast. Het overige deel is voorwaardelijk

Speciale trekkingsrechten Nieuw soort internationale munteenheid die werd toegewezen aan de lidstaten in verhouding tot hun quotum.

International Finance Corporation

Verstrekt leningen aan particuliere ondernemingen tegen een normale rentevoet. Ze eist geen waarborg van de overheid van het betrokken land maar enkel een akkoord

International Development Association

Verstrekt zachte leningen aan de minst ontwikkelde landen

Multilateral Investment Guarantee Agency

Bevordert particuliere investeringen in ontwikkelingslanden door verzekering van de niet-commerciële risico’s

Groep van acht (G8) Coördinatie van het economisch beleid tussen Rusland en de 7 grootste industrielanden (Duitsland, Japan, VS, Canada, Frankrijk, Italië & Groot-Brittannië)

BRIC-landen Meer gericht op de opkomende industrielanden (Brazillië, Rusland, India & China)

Page 5: Begrippenlijst  Economie  2

5

G20 Wereldwijd forum voor samenwerking en beraad met betrekking tot het internationale financiële systeem

8. Internationaal handelsverkeer

Invoerrechten Douanerechten

Tarifaire belemmeringen die men aan der grens heft als belasting op de ingevoerde goederen

Specifieke rechten Invoerrechten geheven op hoeveelheid

Ad-valorem rechten Invoerrechten geheven op waarde

Importquota Importcontingenten

Beperken de hoeveelheid van een bepaald goed dat men mag invoeren

Economische boycot Het totaal verbod van handel met een bepaald land, meestal met de bedoeling politieke invloed uit te oefenen

Embargo Iets beperkter dan een economische boycot, vb. totaalverbod op een bepaald product/sector

GATT General Agreement on Tariffs and Trade, organisatie die de handelsbelemmeringen wil beperken tussen de lidstaten

WTO WereldHandelsOrganisatie, nieuwe naam van GATT, deze werd dan een permanent orgaan voor de internationale handel

Globalisering Verschijnsel waarbij de onderlinge verwevenheid van de nationale economieën toeneemt

Andersglobalisme Democratisch globalisme

Globalisme met oog voor rechtvaardige arbeidsvoorwaarden, mensenrechte, milieuwetten, sociale rechten, …

Doha Ontwikkelingsagenda Agenda voor een nieuwe onderhandelingsronde over handelsliberalisering. De bijdrage die handel aan ontwikkeling kan leveren is een centraal thema ervan

Groep van 77 Vereniging van de ontwikkelingslanden; voorloper van de Unctad

Unctad United Nations Conference on Trade and Development, een alternatieve handelsorganisatie die de handelsnoden van ontwikkelingslanden aan bod laat komen

Nieuwe Internationale Economische Orde

Nieuw hoofdthema van de Unctad omdat industrielanden vaak verplichtingen aanvaarden maar uiteindelijk niet naleen.

Economische integratie Verschillende landen werken op sociaal en economisch gebied samen, met het doel tot een grotere economische eenheid te komen. Het stelt een harmonisatie van de economische politiek van de verschillende staten voor

Vrijhandelszone Deelnemende landen komen overeen de onderlinge handelsbelemmeringen af te schaffen, terwijl elke deelnemer zijn eigen handelsbelemmeringen tegenover derde landen houdt

Europese Vrijhandelsassociatie (EVA)

Landen die geen lid wilden/konden worden van de EU. Vroeger VK, PL, AUS, Fi, Sw. Nu enkel nog No, IJ, Liechtenstein en Zwitserland

Europese Economische Ruimte

27 EU-landen & 3 EVA-landen (Zwitserland niet). Er is vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen mogelijk onder dezelfde voorwaarden als in de EU. De douaneformaliteiten aan de grenzen van de EVA-landen vallen echter niet weg

Centraal-Europese Vrijhandelsovereenkomst

Helpt de Balkanlanden bij hun toetreding tot de EU. (nu Kroatië, Macedonië, Servië, Albanië, Montenegro, Moldavië, Kosovo en Bosnië-Herzegovina.

NAFTA North American Free Trade Agreement (VS, Canada & Mexico)

Free Trade Area of the America’s

Onderhandelingen voor een vrijhandelszone die alle landen in Noord- en Zuid-Amerika bevat, uitgezonderd Cuba

AFTA Asian Free Trade Area voorziet in de inoering an een vrijhandelszone tegen 2015: ASEAN, Association of Southeast Asian Nations (Indonesië, Maleisië, Filipijnen, Singapore, Thailand, Brunei, Vietnam, Myanmar, Laos en Cambodja)

Douane-unie Verdergaande vorm van economische integratie. Er is ook voor niet-aangesloten landen een gemeenschappelijke handelspolitiek (vb. Benelux-unie)

MERCUSOR Douane-unie tussen Argentinië, Brazillië, Paraguay en Uruguay

Gemeenschappelijke markt Vrij verkeer van productiefactoren binnen een douane-unie

Europese Gemeenschap Streefde naar en gemeenschappelijke markt

Verdrag van Schengen Schafte de identiteitscontroles aan de grenzen tussen de lidstaten af

Economische Unie Harmoniseert het economisch en sociaal beid in de lidstaten

Ontwikkelingslanden Landen die over het algemeen laag scoren op vlak van economische, sociale, demografische en politieke factoren

Page 6: Begrippenlijst  Economie  2

6

BBP per hoofd vd bevolking Maatstaf voor de ontwikkeling, uitgedrukt in koopkrachtpariteit. Dit ligt in ontwikkelingslanden lager dan in geïndustrialiseerde landen

Newly industrializing countries (NIC’s)

Ontwikkelingslanden die zich in een onstuimige groei bevinden (vooral in Zuid-Oost-Azië en Latijns-Amerika)

Decielenmethode Hierbij worden de inkomenstrekkers gerangschikt volgens de grootte van hun inkomen, te beginnen met de laagste inkomens

Lorenzcure Geeft het verband weer tussen het cumulatief percentage van de bevolkingsomvang, en het cumulatief percentage van de inkomens van de bevolking

Gini-coëfficiënt Verhouding van de oppervlakte tussen de Lorenz-curve en de diagonaal op de oppervlakte onder de diagonaal

Human Development Index (HDI)

Sociaaleconomische maatstaf, samengesteld uit 3 basisdimensies van menselijke ontwikkeling

Commitment to Development Index (CDI)

Index die de 22 rijkste landen op basis van hun beleid rangschikt tegenover ontwikkelingslanden. Deze geldt internationaal als graadmeter voor de kwaliteit van de ontwikkelingsamenwerking

Microkrediet Systeem waarbij een kredietinstelling kleine leningen toestaat aan mensen in extreme armoede, om hun de kans te bieden een zelfstandige activiteit op te starten

Grameen Bank Bank opgericht door Yunus, die uitsluitend microkredieten toestaan (vnl. aan vrouwen) Het is een van de meest succesvolle vormen van ontwikkelingshulp in de wereld

9. Conjunctuur, groei en milieu

Conjunctuurbeweging De opeenvolging van een periode van snellere en tragere economische groei. Soms schommelt de conjunctuur rond de trend (groeibeweging)

Hoogconjunctuur Periode waarin de groeivoeten voortdurend hoger liggen dan de trend

Laagconjunctuur Periode waarin de groeivoeten voortdurend lager liggen dan de trend

Expansiefase (1) Begin van een periode van hoogconjunctuur, de groeivoet neemt toe

Boom Hoogtepunt van de hoogconjunctuur

Recessie (2) De groeiveten dalen maar zijn nog steeds groter dan de trend

Depressie (3) Groeivoeten dalen zodanig dat ze lager worden dan de trend

Slump Dieptepunt van de laagconjunctuur

Economisch herstel (4) De groeivoet begint terug te stijgen

Leading indicatoren Indicatoren die meestal vroeger omslaan dan de meesten (volume van invoer goederen)

Lagging indicatoren Indicatoren die achterblijven op de conjunctuur

Coïncidente indicatoren Gelijklopende indicatoren, keerpunten allen min of meer samen met die van het BBP

Vertrouwensindicator Klimaatindicator

Men houdt rekening met de kwalitatieve gegevens van de maandelijkse conjunctuurenquêtes.

conjunctuurbarometer van de NBB

De belangrijkste klimaatindicator. Men vraagt ±5000 bedrijfsleiders naar hun oordeel over de huidige economische situatie en de verwachte ontwikkeling voor de eerstvolgende maanden. De positieve verwachtingen worden vermindert met de negatieve om een cijfer te krijgen

Trend

Boom

Slump

Tijd

Groei reële BBP

2 1

4 3

Hoogconjunctuur

Laagconjunctuur

Page 7: Begrippenlijst  Economie  2

7

Index van het Europese consumentenvertrouwen

Weerspiegelt het verschil tussen het aantal optimistische en pessimistische consumenten en geeft het rekenkundig gemiddelde van de antwoorden op 4 vragen over de vooruitzichten voor de 12 volgende maanden. -de economische situatie in België

-de werkloosheid in België -de financiële situatie van de gezinnen -het sparen door de gezinnen

Kwantitatieve synthetische conjunctuurindicator

Men houdt hierbij rekening met de feitelijke ontwikkeling van economische variabelen (zgn. objectieve indicatoren

Voorlopende indicator van de OESO voor de industriële productie

Composite Leading Index (CLI-index). Deze index voorspelt voor België de keerpunten in de conjunctuurcyclus 9 maanden op voorhand

Innovatietheorie J.A. Schumpeter

Innovaties, het ontdekken va nieuwe grondstofreserves en energiebronnen, de vorming van nieuwe markten stimuleren investeringen en wakkeren de economische activiteit aan. Ze leveren aantrekkelijke winsten op en worden gevolgd door anderen. Dit adhv ‘creatieve destructie’: oude sectoren moeten plaats maken voor nieuwe als ze niet langer economisch concurrerend zijn.

Multiplicator-acceleratorverklaring

Volgens het multiplicatoreffect stijgt het nationaal inkomen met een veelvoud van de extra-investeringen. Andere sectoren worden hierbij betrokken en investeren op hun beurt. Volgens het accelerator-effect stijgen de investeringen meer dan evenredig. Door de wisselwerking van multiplicator en Accelerator stijgt de economie naar een volle bezetting

Conjunctuurpolitiek Politiek die de overheid voort om conjunctuurschommelingen af te vlakken

Economische groei Toename van economische activiteit vergeleken met een eerder meetpunt. Wordt gemeten adhv de groeivoet van het reële BBP

Brundtlandrapport Introduceerde de duurzame ontwikkeling. Het toonde een ontwikkeling aan waarbij steeds meer mensen steeds armer worden, terwijl tegelijkertijd de kwaliteit van het milieu verslechtert

Duurzame ontwikkeling Productie en consumptie ontwikkeling zich zo dat wordt voorzien in de behoefte van de huidige generatie, zonder dat de kansen van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien in gevaar worden gebracht

Ecologische voetafdruk Maat van benodigde hoeveelheid aardoppervlakte om een bevolking op haar huidig consumptieniveau een jaar te onderhouden. De grootte hangt af van de efficiëntie waarde de goederen worden geproduceerd en hoeveel we ervan gebruiken

Biologische capaciteit Draagkracht van de aarde. Als men deze capaciteit vergelijkt met de ecologische voetafdruk dan kan men afleiden of de bevolking aan de duurzaamheid van het milieu vreet.

Ecologische schuld Als de ecologische voetafdruk groter is dan de biologische capaciteit van een land

Milieubeleid Bestaat uit een aantal doestellingen voor de kwaliteit van het milieu. Instrumenten van de overheid hiervoor -positieve en negatieve prikkels geven (vervuilende organisaties bestraffen)

-dwingende maatregelen via gebods- & verbodsbepalingen met controle -vervuiler financieel verantwoordelijk stellen voor milieuhinder bij derden -vrijwillige initiatieven inzake milieubeleid

Milieuconvenanten Overeenkomsten die op vrijwillige basis tussen overheid en bedrijfsleven worden gesloten met oog op betere bescherming van het milieu. (vb. op vlak van verpakking)

Eenzijdige engagementen Komen vanuit de ondernemingen zelf. Ondernemingen controleren zichzelf op zelf bepaalde doelstellingen

Vrijwillige overheidsschema’s De vervuilers bepalen vrij of ze al dan niet tot dergelijke schema’s toetreden

Ecotaks Deze milieubelasting wil voornamelijk het koopgedrag van de consument wijzigen

Al Gore-taks CO2-geralteerde verpakkingstaks. Taks op verpakkingen, wordt berekend op basis van gewicht en materie

Milieuprestatieindex Meet de prestaties van 149 landen in gezondheid, milieu, lucht- en waterkwaliteit, biodiversiteit en duurzame energie

Klimaatverdrag Wil de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer op een zodanig niveau stabiliseren dat een gevaarlijke menselijke invloed op het milieu wordt voorkomen

Page 8: Begrippenlijst  Economie  2

8

Kyoto-protocol Aanvulling op het klimaatverdrag. Industrielanden verbinden zich ertoe de uitstoot van broeikasgassen met gemiddeld 5,2% te verminderen t.o.v. 1990

Internationale emissiehandel Organisaties krijgen een vergunning om een bepaalde hoeveelheid broeikasgassen uit te stoten. Bedrijven die onder de norm zitten kunnen hun ‘overschot’ verkopen aan bedrijven die de norm niet halen

Gezamenlijke uitvoering Industrielanden kunnen investeren in projecten die netto-emissies in andere industrielanden verlagen. Daarvoor mogen ze de resulterende netto-emissiereductie aftrekken van de eigen nationale doelstelling

Mechanisme voor schone ontwikkeling

Industrielanden mogen een deel van hun reductieverplichtingen realiseren in het buitenland via investeringen in schone technologieën in ontwikkelingslanden

Green new deal Wereldeconomie moet gemobiliseerd worden op investering in propere technologie en natuurlijke infrastructuur (o.a. bos & grond)

Joint Implementation Emissierechten verwerven door in het andere industrielanden milieuvriendelijke investeringen te doen

Clean Development Mechanism

Emissierechten verwerven door in het ontwikkelingslanden milieuvriendelijke investeringen te doen

Energie-intensitiet van de economie

Hiermee wordt het energieverbruik van een economie gemeten samen met de globale energie-efficiëntie ervan. Hoe zwakker de indicator, hoe efficiënter het energieverbruik in het productieproces. België ligt boven het gemiddelde van de eurozone, onder dat van de EU

10. Overheid

Allocatieve functie Productie van collectieve producten

Herverdelingsfunctie Primaire inkomens herverdelen

Stabilisatiefunctie Beheersen van de conjuncturele en structurele ontwikkeling van de economie

Onbehaaglijke driehoek van de economische politiek

Het is onmogelijk de 3 doelstellingen van de economische politiek te verwezenlijken 1) verhoging van de economische groei (streven naar volledige tewerkstelling, stijging

algemeen welvaartspeil & verbetering kapitaalvorming van een land 2) rechtvaardige verdeling van het nationaal inkomen over de gehele bevolking door

geleidelijke vermindering van de inkomensverschillen 3) evenwicht op de betalingsbalans

Structuurpolitiek Langetermijnstrategie van de overheid met 9 doelstellingen 1) verbetering van de economische uitrusting door investeringen (bedrijven stimuleren) 2) verhoging welvaart 3) bescherming milieu 4) beperking van het gebruik van producten afkomstig van uitputbare bronnen 5) behouden van evenwicht op de betalingsbalans 6) voldoende hoog niveau van de tewerkstelling 7) voldoende bezitsspreiding 8) bewaren van de koopkracht van het geld 9) rechtvaardige verdeling van het inkomen

Begrotingsbeleid Budgettair beleid

Hiermee wijzigt de overheid de omvang en samenstelling van haar ontvangsten en uitgaven om de doelstellingen van de economische politiek te verwezenlijken

Nieuwe aanbodeconomie Men moet de aandacht leggen op de aanbodzijde, op de productie (niet vraagzijde)

Laffercurve Geeft het verband tussen de totale belastingsontvangsten van de overheid en het gemiddeld belastingstarief

Primaire uitgaven - overheidsconsumptie (lonen, pensioenen van ambtenaren, aankopen van producten) - overheidsinvesteringen ( vorming publieke kapitaalgoederen als wegen, scholen) - transferten aan gezins- en bedrijfshuishoudingen en het buitenland

Overheidsuitgaven Som van de primaire uitgaven en de rentelasten

Entiteit I Federale overheid

Entiteit II Gemeenschappen, gewesten en lokale overheden

Afhankelijkheidscoëfficiënt Drukt het aantal 65+’ers op 100 personen op arbeidleeftijd

Page 9: Begrippenlijst  Economie  2

9

Zilverfonds Fonds om geld te sparen voor de verhoogde sociale uitgaven ten gevolge van de vergrijzing. Wordt gefinancierd door -begrotingsoverschotten

-overschotten van de sociale zekerheid -niet-fiscale ontvangsten Opbrengst van de belegging ervan

Intensiteit van de vergrijzing Meet het aandeel van de 80+’ers in de bevolking van de 60+’ers

Equivalent inkomen Totaal beschikbaar inkomen van een huishouden gedeeld door zijn ‘equivalente omvang’ (om rekening te houden met de omvang van een huishouden)

Vervangingsratio van het wettelijk pensioen

Geeft de verhouding weer van het pensioeninkomen tijdens het eerste jaar van de pensionering t.o.v. het verdiende loon van de ganse beroepsloopbaan

Inkomensquintielverhouding Verhouding van het totale inkomen van de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen tot het inkomen van 20% van de bevolking met het laagste inkomen

Armoedebarometer Hiermee wordt nagegaan of het beleid erin slaagt de armoede terug te dringen Indicatoren -gezondheid (halvering van de gezondheidsongelijkheid tussen arm en rijk)

-arbeid (halvering van het aantal compleet werkloze gezinnen) -inkomen (minstens een inkomen voor elk gezin dat de Europese armoededrempel bereikt) -wonen ( 150 000 extra betaalbare woningen, minstens de helft sociale woningen) -onderwijs (tot 3% minder laaggeletterde en laaggecijferde jongeren) -samenleven (mensen in armoede verbreden hun netwerken)

Tax Misery Index Rangschikt de belastingsdruk van de overheid in verschillende landen (België heeft de 3e zwaarste)

Financieringssaldo van de overheid

Ontvangsten – Uitgaven (zonder rentelasten) = Primaire uitgaven Primaire uitgaven – Rentelasten = Financieringssaldo

Geconsolideerde brutoschuld Overheidsschuld volgens de methodologie van het Verdrag van Maastricht

Schuldgraad van de overheid Verhouding van de geconsolideerde brutoschuld t.o.v. het BBP

Overheidsontvangsten

Fiscale en parafiscale ontvangsten

Personenbelasting

Sociale zekerheidsbijdragen

Belasting op vennootschapswinsten

Heffing op de overige inkomens en op het vermogen

Belasting op producten

Niet-fiscale en niet-parafiscale ontvangsten

Overheidsschuld

Entiteit I

Schuld van de federale overheid

Schuld van de sociale zekerheid

Entiteit II

Schuld van de deelstaten (gemeenschappen &

gewesten)

Schuld van de lokale overheden (provincies,

gemeents, OCMW's)

Page 10: Begrippenlijst  Economie  2

10

Rentesneeuwbaleffect Door aanslepende tekorten op de begroting moest men lenen en op de geleende bedragen in de volgende jaren rente betalen. Die rentelasten doen dan weer de overheidsuitgaven en begrotingstekorten stijgen. Men moet al lenen om enkel de rente op de schuld te betalen

Omgekeerd rentesneeuwbaleffect

Wanneer her primair overschot hoger is dan wat vereist is voor loutere stabilisatie van de overheidsschuld