Upload
circumplaudo
View
221
Download
0
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Literair internettijdschrift
Citation preview
Literair internettijdschrift
C-I-R-C-U-M-P-L-A-U-D-O
nummer 51 | mei/juni 2011 | 5e jaargang
CIRCUMPLAUDO 2
CIRCUMPLAUDO
nummer 51
mei/juni 2011
5e jaargang
-tweemaandelijks verschijnend literair platform-
Ad van der Zwart
Marijke Scholten
Eric Peterse Redactie
www.circumplaudo.nl Webadres
[email protected] E-mail
Kopij kan worden ingezonden naar het bovenstaande e-mailadres. Kopij
Ad van der Zwart Vormgeving website
Eric Peterse Omslagfoto
Vormgeving omslag en binnenwerk
© 2011 Copyright berust bij de betreffende auteurs. Copyright
Deze uitgave is zonder subsidie tot stand gekomen.
CIRCUMPLAUDO 3
Inhoud
Argibald - Cartoons 4, 10, 19, 28 en 36
Leo van der Sterren - De overstroming 5
Joop Hooymans - Twee gedichten 8
Koen Vlaeminck - Een verraderlijke anjer 11
Kees Engelhart - Vier gedichten 20
C.P. Vincentius - Berglucht 29
Marijke W.I. Scholten - Thuis 31
Sander Huijsen - Der Eifel-Tour 33
Gurkje van Dam - Feest! 37
Jac.P. Meiland & H.A.M. Jutte - uit: Brieven, Deel I, 1985 42
CIRCUMPLAUDO 4
Argibald
CIRCUMPLAUDO 5
Leo van der Sterren
De overstroming
„Je kunt maar beter leren zwemmen,‟ adviseerden ze (onder ande-
ren Jan van Opheus, Flip Drenker en Wisse „De Kruk‟ Nijmijner)
mij toen ik in het huis aan de rivier ging wonen dat een veranda
aan de achterzijde had met uitzicht op het rivierlandschap en met
zes witte zuiltjes zodat ik mij van te voren al verkneukelde op de
voorstelling van mijzelf als sultan, James Joyce of Texaanse olie-
magnaat. Maar ik negeerde die als goedbedoelde, wijze raad ver-
pakte staaltjes van bemoeizucht omdat ik als enige wist dat er let-
ters door de bedding stroomden in plaats van water. En met letters
wist ik als dichter en boekenwurm wel raad. Letters kon ik wel
aan! Leer mij de letters kennen!
Gedurende de verhuizing van mijn spullen van de oude woning
naar het huis aan de rivier kreeg ik veel commentaar van de ver-
voerders over de grote hoeveelheid boeken die ik bezat. Ze moes-
ten het ene na het andere loodzware krat versjouwen. Ze snapten
niet dat iemand zoveel kon lezen – en dat die iemand dat vrijwillig
deed! Ondenkbaar! Vooral die ene die Karsten heette, dat schoel-
je, bleef maar moeilijk doen en zeuren. Ik vermaande hem zoals
alleen ik dat kan: „Elke kilo boek wordt duur betaald, dus niet
zaniken, maar werken!‟
Toen ik mij eenmaal in het huis aan de rivier gevestigd had, nam
ik mijn gewone lieve leventje van literator weer op. Ik laafde mij
aan de letters in de rivier. Ik schreef talloze nieuwe gedichten, het
ene nog neerbrekender dan het andere. Alles wat ik aanraak, ver-
andert in goud, die gedachte overviel mij menigmaal. Daarnaast
las ik veel. Zittend op de veranda aan de achterzijde van het huis
met uitzicht over het rivierlandschap en met de zes witte zuiltjes,
verslond ik menig boek. Maar in verhouding met het aantal boe-
ken dat ik las, bedroeg het aantal boeken dat ik aanschafte een
CIRCUMPLAUDO 6
veelvoud. Nog steviger dan vroeger had de verslaving van het
kopen van boeken mij in haar greep. Hoewel het huis aan de rivier
veel meer inhoud bezat dan mijn oude woning, barstte het al snel
uit zijn voegen door de enorme en uitdijende verzameling boeken
die het diende te herbergen.
En toen gebeurde wat niet had mogen gebeuren: de lettermassa
van de rivier begon te stijgen. In het begin kon ik de situatie nog
laconiek opnemen. Het zal wel loslopen, dacht ik. Maar het liep
niet los. De letterweg stroomde over. Vloedgolven van letters
spoelden over de oevers. Ik nam de proef op de som en dook in de
rivier. Tot mijn diepe teleurstelling bleef ik niet drijven in het
meer van letters. Ik verdronk bijna maar wist met een acrobatische
lichamelijke inspanning nog net het land te bereiken. Ik vroeg me
af hoe ik mijn boeken moest redden van de wisse ondergang.
Maar even daarna had ik heel andere zorgen. Toen ik weer vaste
bodem onder mijn voeten had, moest ik tot mijn verbijstering con-
stateren dat mijn nieuwe huis omsingeld was door een zee van
letters die gestaag de hoogte in bleef groeien.Vertwijfeling om die
organische wurggreep overmande mij. Op een gegeven moment
zag ik geen andere oplossing dan een toren van mijn boeken te
maken, van onderen breed en naar boven toe steeds smaller, een
soort piramide of toren van Babylon. O wat deed het mij pijn om
mijn geliefde boeken aldus te moeten aanwenden. Zo oneigenlijk!
Zo boek-onwaardig! Ik klom naar boven en zag de letters stijgen.
De zes witte zuiltjes werden langzaam maar zeker door de letters
ingepalmd. Uiteindelijk zat ik met mijn onderbenen al in de let-
ters. En mij werd gewaar hoe instabiel de toren van boeken werd.
De letters vraten aan de boeken als opstandelingen die hun broe-
ders terughaalden uit de ballingschap. Ik voelde hoe de door mij
gewrochte constructie wankelde. Ik besefte dat ik een tragische en
vooral belachelijke verdrinkingsdood zou dienen te sterven. Ik zou
overletterd worden – letterlijk. Voor de laatste keer proefde ik de
smaak van genoegdoening toen ik onder anderen Jan van Opheus
CIRCUMPLAUDO 7
en Wisse „De Kruk‟ Nijmijner levenloos voorbij zag drijven – als
etalagepoppen met wijd opengesperde ogen.
Op een gegeven moment – de letters stonden letterlijk aan mijn
lippen – kwam er over het grote, zwarte meer een bootje met een
luid sputterende buitenboordmotor aanvaren. Toen het bootje tot
op een paar meters genaderd was, zag ik dat een mooi meisje met
lange blonde haren het vaartuig bestuurde. Ze deed me denken aan
de lady of Shalott van John William Waterhouse, maar dan in een
sexy versie. „Hoe heet je meisje?‟ riep ik. „Dreamgirl,‟ antwoord-
de het meisje. De boekentoren wiebelde vervaarlijk. Het meisje
zag dat allemaal maar bleef uiterlijk volstrekt onbewogen. „Wil je
mij redden?‟ smeekte ik, terwijl de letters over mijn onderlip
stroomden. Er was nog plaats genoeg voor een tweede persoon op
dat bootje. Maar de stuurvrouwe wendde de steven en voer weg
over die golvende lettervlakte, met als sluitstuk de weelderige
blonde haardos die wapperde en aanstoot gaf.
CIRCUMPLAUDO 8
Joop Hooymans
Twee gedichten
Gemiste belofte
Schemer op het perron,
stilte verbreidde zich in kringen,
geklaag verving het zingen,
geen eind dat deze dag vermijden kon.
Verkeer langszij weer in de val,
m‟n werk een te strakke sjaal,
in de verte klemden de sporen mijn verhaal
aan jou tot lofzang van verval.
De trein zoog koppig met „t uur
dichte mist in vlagen en heel zuur,
ontwaarde nog, half verdoofd
dat, waar ik 's morgens op had afgestemd,
tussen wielen zo werd afgeremd.
De avond had ik me anders beloofd
CIRCUMPLAUDO 9
Vrijheid
Zet je masker af
verdraag de pijn
ontwijk me
en ook dat
wat je noemt als mijn
dan schrijft het licht
uit hart en geest
de liefde
in je nog
naakte gezicht
CIRCUMPLAUDO 10
Argibald
CIRCUMPLAUDO 11
Koen Vlaeminck
Een verraderlijke anjer
Goedemorgen Michel, lees ik van mijn scherm in een tekstbalkje.
Een groet van Miriam. Rollende Kei is haar schrijversnaam, naar
analogie met de naam van haar senioren basketbalploeg De Rol-
lende Keien.
Miriam en ik hebben veel gemeen: solitair, niet meer van de jong-
ste, kinderen die het huis uit zijn, gestudeerd, verzot op reizen en
wandelen, ochtendmens en gepassioneerd door schrijven.
Ik weet dat ze op een reactie zit te wachten, wat meestal de start is
van een gekeuvel waaraan pas een einde komt als het iets gefor-
ceerds krijgt. Niet dat alle vragen dan gesteld en beantwoord zijn,
integendeel. Met de dag lijkt ze me raadselachtiger. Soms vraag ik
me af of haar lovende commentaar op mijn verhalen wel oprecht
is. Toch kan het geen vraag zijn naar een literair schouderklopje.
Zij schrijft alleen maar gedichten, en zulke dingen lees ik niet.
Ik typ wat spontaan in me opkomt: Een goede zaterdagmorgen
Rollende Kei. Zoals altijd vroeg uit de veren? Vertel me nu maar
eens hoe jouw basketbalploeg aan die toch wel ongewone naam
komt?
Ik klik op verzenden, sluit mijn ogen en masseer met mijn duim
en wijsvinger mijn nog stram draaiende oogbollen. Eigenlijk zou
ik liever weten hoe zij eruitziet, een vraag die ik mezelf al dikwijls
gesteld heb. Ik schenk me een eerste kop koffie in voor vandaag.
Een nieuw bericht vult het tekstbalkje: We zochten een naam. Ie-
mand van ons team zei:“Waarom niet De Rollende Keien?” Ze
was ooit getuige geweest van een steenlawine. Het was haar op-
gevallen hoe de ene steen de andere met een stoot aan het rollen
bracht. En wanneer er een rots in de weg stond, rolde die steen
erover of zette hij na een flinke klap zijn weg links of rechts voort.
Niet te stoppen dus. Dat is beeldsprakerig uitgedrukt de geest van
onze basketbalploeg. En nu jij: waarom schrijft personeelschef
Michel Rijpens onder zijn eigen naam?
CIRCUMPLAUDO 12
Zonder veel na te denken typ ik: ik schrijf niet over seks of poli-
tiek, en ik zal ook nooit bewust iemand van ons bedrijf als model
nemen voor een van mijn personages; dus waarom niet?
Terwijl ik me haar probeer voor te stellen, staar ik afwezig naar
mijn scherm. Een nieuw bericht stopt mijn dagdromen. Ik scherp
mijn ogen: Sommige leerlingen vinden mij niet kritisch genoeg
voor een academicus, maar... ik had je iets willen vragen. Als je
het geen goed idee vindt, even goede vrienden.
Die aarzelende toon is ongewoon voor haar. Nieuwsgieriger dan
ooit schrijf ik: Vraag wat je wilt, geen geld, dat heb ik, maar dat
krijg je niet.
Met mijn kop koffie in mijn hand kijk ik als een hongerige hond
naar het lege balkje tot er weer een bericht verschijnt: Blijf je bij je
besluit om van de aanstaande schrijverssamenkomst weg te blij-
ven? Ik had je graag eens in levenden lijve ontmoet. Misschien
kunnen we al beginnen met elkaars telefoonnummer uit te wisse-
len? Mijn nummer is 0495503228.
Mijn hart slaat sneller. Misschien het begin van iets moois, maar
ik moet opletten. In mijn zoektocht naar een nieuwe partner mag
ik niet opnieuw dezelfde fout maken. Drie jaar na de dood van
mijn geliefde vrouw had ik via een contactadvertentie in de Koop-
jeskrant met een alleenstaande moeder een afspraak gemaakt.
Toen ik haar in de verte aan de beschrijving van haar kleren her-
kende, wilde ik het op een lopen zetten, maar te laat. Haar vetge-
vleesde arm ging de hoogte in waarop ze haar pas versnelde. Nog
nooit had ik zo‟n zwaarlijvige vrouw gezien. Een uur lang werd ik
gekweld door de vraag hoe ik van haar kon afraken zonder haar te
kwetsen.
Het spijt me, maar ik ga niet naar bijenkomsten waar ik met mijn
vijftig winters de nestor ben. Ik geef je mijn nummer, maar voor
wat hoort wat. Ik had graag een mooie foto van je, en ik denk dat
we elkaar beter schrijven via e-mail dan in die tekstbalkjes. Als je
van mij een foto wilt moet je geduld hebben, ik heb er niet één
waarop ik alleen te zien ben, en de zelfontspanner van mijn digi-
CIRCUMPLAUDO 13
taal toestel is stuk. Mijn nummers zijn: 03/2334585 en
0465329874.
Ik overlees de tekst, klik op verzenden en verlaat de site. Tijd om
te plassen en een boterham te smeren.
Vijf minuten later zit ik weer achter mijn scherm. Haar antwoord
steekt in mijn mailbox: Bedankt! Ik stuur je binnen het uur enkele
foto’s. Ik vind het niet erg dat ik er nog geen van je heb. Het uiter-
lijk vind ik niet belangrijk. Iemands stem vind ik veelzeggender.
Het hart-emoticonnetje achter haar bericht maakt me nerveus,
misschien wat voorbarig en te direct op de man af. Haar scherpe
mening over het uiterlijk baart me zorgen. Het klinkt als een
waarschuwing. Misschien heeft ze een goede reden voor om er zo
uitgesproken over te denken.
Ha, eindelijk, zie bijlage lees ik. Ik recht mijn verkrampte rug en
open de bijlage. Vier foto‟s van een beeldschone veertiger stokken
mijn adem. Houdt ze me voor het lapje? Het zou alvast getuigen
van weinig zelfrespect. Op de achtergrond zie ik op een rek goud-
kleurige trofeebekers staan.
Ik vraag me af hoe zo‟n schoonheid nog alleen kan zijn; borsten
als uitgestoken vuisten, een glimlach om ijs te doen smelten, en
aan elke vinger een ring met daarin een fonkelende steen.
Harder dan gewoonlijk sla ik mijn toetsen aan: Foto’s ontvangen.
Veel dank! Ik bel je straks om één uur. Laat het me weten als je
een ander tijdstip verkiest.
Met ingehouden adem klik ik op het hart-emoticonnetje en ver-
volgens op verzenden.
Precies één uur. Ik zit op de rand van mijn fauteuil. Binnen enkele
ogenblikken hoop ik de stem te horen van een vrouw die ik nog
nooit ontmoet heb, maar over wie ik meer weet dan over mijn
enige dochter. Met een uitgeprinte foto van haar op mijn schoot,
toets ik het nummer van haar mobiel in.
“Met Miriam”, hoor ik twee tellen later.
CIRCUMPLAUDO 14
“Miriam, met Michel. En stipt op tijd zoals het een personeelschef
betaamt.”
Voor het eerst gaat haar naam over mijn lippen, traag en gearticu-
leerd, met zorg voor de drie klinkers die ik als muzieknoten uit-
zing.
Ze lacht voluit. “Je houdt je toch voor ogen dat ik geen sollicitant
ben?”
Ik schraap mijn keel. “Natuurlijk, maar misschien ben ík dat wel.”
Mijn hart klopt gejaagd. Waar haal ik de durf vandaan om er zo-
iets uit te flappen? “Verklaar je nader?” lacht ze.
Haar stem klink onweerstaanbaar. Ik weet niet zo direct wat te
zeggen, maar het gesprek mag niet stilvallen.
“Vertel eens wat meer over je volgende reis?” vraag ik.
“Ik hoor dat je een warm timbre hebt”, zegt ze met een stem die
het vuur in mijn zinnen aanwakkert. “Tja, wat mijn volgende reis
betreft. Er is nog niets gepland. Ik hou er niet van alleen te gaan;
het is altijd uitkijken of iemand met me mee wil.”
Er valt een stilte. Ik hoor haar in- en uitademen. In mijn fantasie
klinkt het almaar sneller en dieper tot ze kreunend klaarkomt.
“Een mens is niet gemaakt om alleen te zijn”, gaat ze verder.
“Bovendien bestaan er vooroordelen en kwade bedenkingen te-
genover mensen die solitair leven.”
Haar opmerking en de plotse sombere toon verrassen me. “Zo-
als?”
“Dat het dikwijls moeilijke mensen zijn met wie niet te leven
valt.”
“Met te praten alvast wel.”
“Dank je, maar het is zoals tegenover ernstig zieken, of tegenover
die het geweest zijn. Die mensen ondervinden ook heel wat voor-
oordelen.”
Ik schrik. Waarom plots „vooroordelen‟ op het menu, en waarom
ernstig zieken als voorbeeld? Ik voel de bui al hangen. Geen rozen
zonder doornen, dit is dus de adder onder het gras.
“Wil je me iets vertellen, Miriam, of heb ik dat mis?”
CIRCUMPLAUDO 15
“Ja… eigenlijk nee.”
“Je bent ernstig ziek… een kankerpatiënt?”
“Geweest, vijftien jaar terug. Van uitzaaiingen is er nooit sprake
geweest. Het verontrust me niet meer, heel af en toe denk ik er
nog aan.”
Ze zegt niet welke kanker. Als ik moet gokken denk ik aan borst-
kanker. Dus veel kans dat wat links of rechts onder haar blouse zit
nep is. Leven met een vrouw die maar één borst heeft, of mis-
schien helemaal geen. Een breekpunt? Gelukkig voor mij en mijn
lieve vrouw zaliger was dat niet zo, integendeel. De jaren na het
wegnemen van haar beide borsten was de mooiste tijd van ons
huwelijk.
“Borstkanker misschien?” zeg ik gedurfd. Misschien een wat bru-
tale vraag, maar ik wil het haar alleen makkelijker maken om er-
over te beginnen als ze dat wenst.
“Maar nee… ik had beter gezwegen.”
“Maar mijn rollend keitje toch. En waarom niet?”
“Ach zo? Ben ik jouw rollend keitje?”
“Ongetwijfeld! Ik kijk er al naar uit om te komen supporteren. Je
moet me wel de spelregels van basketbal uitleggen.”
“Met veel plezier, maar waarom niet morgen? Rond de middag
bijvoorbeeld. Ik weet in Antwerpen op wandelafstand van het
Centraal Station een gezellige taverne De Gouden Gids. Ik kom
dan met de trein naar je toe.”
Mijn hart slaat op hol. Ik ben sprakeloos. Een knappe vrouw die
mij probeert te veroveren, dus niet alleen iets voor de film zoals ik
altijd dacht. Of hou ik mijn wensen voor werkelijkheid?
“Wel, wat denk je? Omstreeks kwart voor één arriveert op perron
zeven de trein uit Mechelen.”
“Ik ben al onderweg”, grap ik. “Die knappe man met witte anjer in
het knoopsgat van zijn revers ben ik. Jouw gezicht pluk ik uit de
menigte alsof er een helm met zwaailicht op je hoofd staat.”
“Tot morgen dan”, zegt ze, waarop ze de verbinding verbreekt.
CIRCUMPLAUDO 16
Ik steek mijn mobiel weg. Met haar foto in mijn handen laat ik me
in mijn fauteuil achterovervallen.
Ik zit op een bank met zicht op spoor zeven. Het is halfeen. Ik
knik naar mijn buurman, ga zitten en vouw mijn weekendkrant
open. Binnen het met glas overkoepelde station is te merken dat
de zon schijnt. De anjer in het knoopsgat van mijn revers wenkt
me met zijn fruitige geur alsof hij vraagt om even te kijken of hij
nog stevig vastzit.
De krant kan mijn aandacht niet vasthouden. De voorpagina, het
beursblad en de personeelsadvertenties, een leesgenot van meer-
dere uren, heb ik in vijf minuten doorbladerd.
Het boek „Durf gelukkig te worden‟, komt me voor de geest. Ik
had het na de dood van mijn vrouw van onze directeur gekregen.
De titel vond ik sloganesk en ietwat keukenreceptachtig, maar de
schrijfster heeft gelijk als ze zegt dat het velen aan moed ontbreekt
om gelukkig te willen worden. Miriam heeft daarin volgens mij
niet veel meer te leren, ze heeft meer durf dan ik aan de dag ge-
legd om deze ontmoeting voor elkaar te krijgen. Misschien heeft
ze het boek ook gelezen?
Ik kijk op mijn horloge, nog enkele minuten. Terwijl ik over mijn
krant in de verte staar, probeer ik me de droom van voorbije nacht
te herinneren. Miriam en ik liepen hand in hand over een einde-
loos lang bergpad, altijd maar hoger op, de wereld aan onze voe-
ten.
“Aandacht”, galmt het door de luidsprekers. “De trein Brussel
Antwerpen op spoor zeven is in aantocht.”
Mijn hart klopt tegen mijn ribben. Ik vouw mijn krant toe, voel of
mijn anjer nog op zijn plaats zit, en kijk toe hoe de trein het stati-
on tergend traag binnenrijdt alsof het een speeltje is waarvan de
batterijen bijna leeg zijn.
Wat een volk, en dat voor een zondagmiddag, denk ik als de deu-
ren opengaan en een lange mensenstoet snel wandelend naar de
uitgang gaat.
CIRCUMPLAUDO 17
Ik besluit te blijven zitten. Opgewonden zie ik in gedachten Miri-
am al staan, rondkijkend, op zoek naar de man met witte anjer, op
zoek naar mij.
Het station loopt leeg. Op perron zeven zie ik enkel nog een hand-
jevol traag wandelende napraters. Als een zoeklicht flitsen mijn
blikken alle kanten op. Een gevoel van onrust overvalt me. Mis-
schien haar trein gemist? Maar waarom dan zelfs geen sms‟je? Ik
maak aanstalten om op te staan en me opvallender op te stellen.
“Kijk toch voor je uit!” schreeuwt een man links van me.
Ik kijk over mijn schouder.
“Mijn verontschuldigingen, mijnheer”, zegt een vrouw, zittend in
een elektrisch aangedreven rolwagen.
Een schok gaat door me heen. Haar stem en haar gezicht. Geen
twijfel mogelijk. Meer dan enkele seconden denktijd heb ik niet.
Wil ik mijn leven delen met iemand die nu net die dingen niet kan
waarnaar ik reikhalzend uitkijk? En zo ja, zou ik haar en mezelf
dan gelukkig kunnen maken?
Met mijn platte hand bedek ik de anjer. Ik knijp mijn vingers tot
een vuist, trek de bloem uit het knoopsgat en steek hem in mijn
vestzak. Ik vouw mijn krant open. Vanuit mijn linkerooghoek zie
ik de rolwagen opnieuw in beweging komen. Bijna onhoorbaar
sluipt hij dichterbij. Ik nagel mijn blik op de kop van een artikel
onderaan de krant. De bovenrand van de pagina hou ik laag ge-
noeg opdat zij de revers van mijn jas kan zien. Vanonder mijn
wenkbrauwen zie ik de rolwagen als een schaduw mijn gezichts-
veld binnenglijden. Het motorgezoem gaat plots lager. De wagen
staat bijna stil. Als gedwongen kijk ik over mijn krant. Twee
blauwe ogen staren me onderzoekend aan. Mijn adem stokt. Ik
begraaf mijn blik in de krant, waarna het motorgezoem weer ho-
ger gaat.
Ik kijk haar opgelucht na. Op de rugleuning van haar rolwagen
kleven veelkleurige stickers met daarop namen en vlaggen van
verre reisbestemmingen. Helemaal centraal staat een schotelgroot
CIRCUMPLAUDO 18
exemplaar met daarop een basketbalspeler in een rolwagen, en
onderaan de naam De Rollende Keien.
Ze stopt, kijkt enkele tellen lang spiedend in het rond en neemt
haar mobiel. Als een weerlicht steek ik mijn hand in mijn jaszak
en schakel die van mij uit.
Ik laat mijn hoofd in mijn hadden zakken, sluit mijn ogen en geef
mezelf enkele ogenblikken om tot rust te komen.
Opgebrand ga ik overeind staan. Met hangende schouders slenter
ik in de richting van de uitgang, gedesillusioneerd, maar ook
schuldig om de zelfzuchtige keuze die ik maak.
“Mijnheer, mijnheer”, hoor ik achter me. Ik keer me om.
“U hebt iets laten vallen, mijnheer”, zegt een oudje, wijzend naar
de bank waarop ik zat.
“Die verdomde anjer”, vloek ik. “Vlug de vuilnisbak in.”
Ik keer op mijn stappen terug, buig me voorover en steek mijn
hand uit. Motorgezoem doet me in mijn verkromde houding ver-
stijven. Verbijsterd kijk ik op het wiel van een rolwagen die pal
voor me staat. Een hand met aan iedere vinger een ring, pakt de
anjer van de grond en plant die tussen de duim en wijsvinger van
mijn uitgestoken hand.
“Het spijt me”, fluistert ze. “Het was een illusie te denken dat
voor een rollende kei geen hindernis te groot is.”
CIRCUMPLAUDO 19
Argibald
CIRCUMPLAUDO 20
Kees Engelhart
Vier gedichten
Voor Van Putten die het proeven kan
Het is een stille winteravond
Van Putten zit aan tafel en iedereen slaapt
Van Putten drinkt zijn nachtmutsje
Voorzichtig nippend
De dagen lengen snel en niet meer komt van Putten
Na zijn lange fietstochten in het donker nog thuis
Van Putten verlangt naar de lente
Er is zoveel gebeurd
In gedachten heeft van Putten
Zovele levens geleefd
Dat het tijd wordt voor een nieuw leven
Waar alleen de lente zorg voor dragen kan
De lente is niets dan nieuw leven
Na oud leven
Dat is wat vaststaat
Meer is er niet meent van Putten
Nee nee nee bedenkt van Putten zich
Waar van Putten werkelijk naar verlangt is
Het vroege voorjaar het vroegste voorjaar
Die is namelijk de mooiste van alle
Beginseizoenen
CIRCUMPLAUDO 21
En eigenlijk is het al zover
Luister maar naar de vogels denkt van Putten
Kijk maar eens naar dat licht
En het vreemde bollen in de eerst zo stakerige
Takken van de struiken
Het vroegste voorjaar is er al
CIRCUMPLAUDO 22
Opnieuw heeft Doppertje de pen ter hand genomen
Doppertje haalt diep adem de afstand naar het dorp
Zal ongeveer een mijl zijn dat is voor Doppertje
Zelfs onder deze plotselinge verpletterende vermoeidheid
Redelijk eenvoudig te volbrengen
Doppertje bet zich het voorhoofd om nadat Doppertje
Zijn roodbonte cowboyzakdoek zorgvuldig
Ineengevouwen heeft weggestopt zijn weg naar
Het dorp aan zee te vervolgen
Doppertje wandelt over een fietspad dat er gisteravond
Zeker nog niet was en Doppertje ziet mansions en
Huizenblokken die Doppertje met de beste wil ter
Wereld zich niet herinneren kan
De automobielen zien er anders uit de fietsen en
De mensen die op die fietsen zitten zien er anders uit
Alles is anders meent Doppertje en desondanks is
Doppertje weet het zeker Doppertje in en op weg
Naar het dorpje aan zee zoals Doppertje het zich
Van gisteren herinnert
Opnieuw duizelt het Doppertje
Even maar Doppertje is sterk genoeg
CIRCUMPLAUDO 23
Rechts over de bollenvelden ziet Doppertje iets dat
Op het Colosseum lijkt en daarachter hoge
Flatgebouwen die nauwelijks bij dit dorp aan zee
Lijken te kunnen horen Doppertje kijkt achter zich en waar
Inderdaad het hoge flatgebouw gisteren nog hoog boven het bos
Uit torende is er niets te zien dan het bos alleen
En daarvoor de bollenvelden die strekken tot aan
Het gebouw dat veel van het Colosseum weg heeft
CIRCUMPLAUDO 24
Mevrouw Leenschat van Bodegraven overweegt The Black Crowes Soul Singing
Het is avond mevrouw Leenschat van Bodegraven heeft
Zich genesteld in haar kleine zijvleugel en geniet een
Dornfelder tweeduizend en vijf een werkelijk heerlijk
Wijntje meent mevrouw Leenschat van Bodegraven
Niet te zoet niet te zuur zachte fruittonen die
Mevrouw Leenschat van Bodegraven haar papillen
Geheel tot volledige overgave brengen
De echte kou is geweken en mevrouw Leenschat van Bodegraven
Heeft het sterke gevoel dat de werkelijke koude niet nog
Weerkomen zal
Mevrouw Leenschat van Bodegraven rolt zich een kruidensigaret
En staart een beetje naar het tuinraam en de tussendeur
Van haar kleine zijvleugel
Mevrouw Leenschat van Bodegraven heeft de sneeuwklokjes
Gezien en mevrouw Leenschat van Bodegraven droomt
Een beetje van de dag in het vroege voorjaar dat
Mevrouw Leenschat van Bodegraven voorzichtig het tuinraam
Of de tuindeur of wellicht beide openen zal omzichtig
En met volledige aandacht
Het is zeer genoeglijk in afwachting te vertoeven in
Haar kleine zijvleugel mijmert mevrouw Leenschat
Van Bodegraven de avond is nog relatief jong
Er is al heel wat bezig daarbuiten mevrouw Leenschat
Van Bodegraven weet het zeker
CIRCUMPLAUDO 25
In werkelijkheid heeft mevrouw Leenschat van Bodegraven
Gezelschap nooit van wezenlijk belang geacht
Behalve gezelschap van hen de makers van vastgelegde muziek
Die men nahoren kan op ieder moment dat men daar genoegen
In meent te kunnen ervaren
Precies die gemoedstoestand waarin mevrouw Leenschat van Bo-
degraven
Zich nu bevindt
CIRCUMPLAUDO 26
In een zacht en comfortabel bed dat geurt naar Doppertje zelf
Doppertje bereikt de outskirts van het dorpje aan zee
Dat voor zeker geen dorpje meer is
Het is warm
En Doppertje is werkelijk moe
Nog even denkt Doppertje
Dan ziet Doppertje dat het houten bruggetje dat over
De vliet naar het groen huisje leidt verdwenen is
Doppertje slikt wrijft zich de ogen uit en toch ergens
Meent Doppertje dit alles dit vreemde te begrijpen
Uiterlijk onbewogen loopt Doppertje een honderdtal
Meters verder om over de vliet ziende te constateren dat ook
Het groen huisje niet meer is waar het eens was
Werktuigelijk slaat Doppertje linksaf de eerste zijstraat in
Doppertje passeert een school die op het punt van
Beginnen staat automobielen brommers fietsers
Ouders opa‟s oma‟s kinderen een samenballing
Van enorm leven mijmert Doppertje terwijl
Doppertje hen in zijn vermoeidheid voorbijgaat
Plotseling voelt Doppertje in zijn linkerbroekzak een
Sleutel die Doppertje als onbekend voorkomt
Doppertje slaat zomaar rechtsaf en direct
Daaropvolgend rechtsaf Doppertje heeft het gevoel
Dat Doppertje weet waar Doppertje heengaat
CIRCUMPLAUDO 27
Dan steekt Doppertje de sleutel in het slot
Van een deur die Doppertje zeer vertrouwd voorkomt
Niet veel later slaapt Doppertje een diepe droomloze slaap
CIRCUMPLAUDO 28
Argibald
CIRCUMPLAUDO 29
C.P. Vincentius
Berglucht Het murmelen van het bergbeekje pal naast het hotel vond Egbert bij-
zonder rustgevend. Hij sliep als een blok. Voor Helena lag dat anders. Door het murmelen van het beekje voelde zij vaker dan normaal de nei-
ging om te plassen. Bovendien snurkte Egbert en woelde hij duidelijk
anders in het tweepersoonsbed dan in hun lits-jumeaux thuis. Helena zocht paniekerig slaap en rust via drank en pillen. Egbert reageerde stoï-
cijns. Dat Helena licht sliep en bij het minste en geringste gerucht wak-
ker schrok om niet meer in slaap te vallen, was voor hem geen nieuws.
De enige oplossing lag in een andere kamer aan de zuidzijde van het hotel, ver van murmelende beek en doorzagende Egbert. Het was een
kleine kamer, bescheiden ingericht met een smal eenpersoonsbed. Dat
was het aanbod van de hoteleigenaar, voor een Helena die zich na vier nachten slapeloosheid dodelijk vermoeid en geradbraakt voelde. De
geriefelijkheid van thuis ontbrak, de ongestoorde geriefelijkheid van een
echtpaar dat bewust voor kinderloosheid had gekozen en luxe als basis-recht zag. Een geriefelijk thuis, waar Egbert vaak op een opklapbed op
zolder sliep.
Ondanks de vermoeidheid van Helena besloot het jonge paar eropuit te
gaan. Toen ze na een pittige bergwandeling van enige uren neerploften op de uitgespreide regenjassen, viel Helena prompt in diepe slaap. Het
was net twaalf uur en de klok van de dorpskerk liet zich een aantal ma-
len horen. Dat Helena in de volle zon lag, scheen haar niet te deren. Normaal
schermde zij zich - hoogblond en met een bleke teint - liever van zon-
licht af. Egbert staarde in het dal. Hij mat de afstand tot het hotel en het
bier op het terras. Tot ook hij begon te lodderen in de zonnewarmte en zich zachtjes achterover liet zakken. De echtelieden, beide in korte
broek, hemd met korte mouwen, hoge bergschoenen, rugzak naast zich,
droomden weg in almaar rustiger en dieper ademhaling. De rust en de ontspanning die de vakantie hun beiden had moeten brengen, werd hun
alsnog deelachtig.
Er hadden die middag allerlei geluiden uit het dal geklonken, maar het was het fluitsignaal van de trein en misschien ook de lage stand van de
zon die het echtpaar deed ontwaken. Het was intussen half zes, zag Eg-
CIRCUMPLAUDO 30
bert. Stijf van de slaap op de harde ondergrond kwamen ze overeind,
pakten de regenjassen in en deden hun rugzakken om. Gelukkig wisten
ze tijdig een asfaltweg richting dal te bereiken, voordat de zon definitief verdween, om plaats voor de schemer te maken. Ze hielden een stevig
tempo aan. Geleidelijk aan gehoorzaamden de spieren weer. Gezichten,
armen en benen gloeiden. Ze waren stevig verbrand. Egbert en Helena arriveerden laat in het restaurant van het hotel. Prompt kregen ze ruzie
met de kelner die al wilde afsluiten. Tijdens het eten merkten ze dat hun
toch bescheiden dagelijkse quotum wijn stevig aankwam. Ze besloten de
koffie in de bar over te slaan. Vanaf hun ontwaken op de alpenwei tot dan toe, had zwijgen hen als een dreigende deken omhuld. Eenmaal op
de kamer begon Egbert amoureus te doen, hij omarmde, kuste, beet
zachtjes in haar nek en fluisterde koosnaampjes. Des te onverwachter kwam voor hem de klap; een harde en welgemikte klap in zijn gezicht.
De linkerhelft van zijn gezicht gloeide. Er zat veel kracht achter de klap.
Daarna volgde een trap van een in bergschoen gestoken voet, ook hard
en welgemikt. Egbert greep naar zijn kruis en klapte dubbel. Een harde trap in zijn ribbenkast deed hem tegen het voeteneinde van het bed be-
landen. Hij keek haar verbijsterd aan. De woedende grimas op het ge-
zicht van Helena maakte plaats voor minachting. Ze liet hem liggen, draaide zich om en stapte naar het grote raam, dat bijna tot aan de vloer
kwam. De koele nachtlucht streek over haar verbrande huid. Koude
douche noch after-sunlotion hadden de gloed van de verbranding weg kunnen nemen. Ze staarde naar het beekje in de diepte, pal onder het
hotelraam. Het hotel lag hoog op een rots, de bedding van de beek lag
diep uitgesleten, circa vijftien meter onder het raam. Ze ademde diep.
Achter zich hoorde ze het geschuifel en gekreun van Egbert. Ze weiger-de om te kijken en voelde hoe haar lichaam verstrakte, toen ze de stap
vlak achter zich hoorde. Tegelijkertijd kreeg ze een harde duw in haar
rug, wankelde naar voren, greep in wanhoop naar het kozijn.
CIRCUMPLAUDO 31
Marijke W.I. Scholten
Thuis
Gisteravond ben ik thuisgekomen, vanavond zal ik aardappelen
eten. Ik zal er goeie jus bij maken.
Ik had niet aldoor door dat ik niet meer thuis was en toch is het
pas een jaar geleden dat ik op weg moest en verloren raakte. Ik
kreeg last van gedachten en ambities die niet de mijne waren.
Mijn woorden raakten zoek; er kwamen andere voor in de plaats,
woorden die zich niet wilden voegen in zeggende zinnen en die
gehoorzaamden aan een barre grammatica. Mijn lichaam protes-
teerde met veel misbaar en mijn geest ging op slot.
Maar gisteren, in de trein, zaten er mensen achter me, ik kon ze
niet zien; ze klonken naar Warmond en Lisse, en naar de spoor-
wegovergang bij Piet-Gijzenbrug. En de bloeiende bomen langs
de rails herinnerden aan de meidoorns op vergeten veldjes bij de
Ringvaart en de Kaag, waar het toch te drassig was voor tulpen en
hyacinten. Toen wist ik plots dat ik naar huis ging, al was thuis
inmiddels ergens anders dan waar ik geboren ben. Ergens anders
ook dan waar ik een jaar geleden de deur achter me dicht moest
trekken.
In dat jaar heb ik het druk gehad met warrige gedachten en inge-
wikkelde zorgen en werd ik een vreemdeling in mijn eigen leven.
Ik deed mijn werk, vervulde mijn plichten, klikte me een weg
door het internet en wist niet wat er schortte. Soms was het niet
eens duidelijk dat er iets schortte. Al die maanden dat ik naar mijn
werk ging, de boodschappen deed, de was vouwde, de zichzelf
vermenigvuldigende formaliteiten afhandelde en in bureaucrati-
sche labyrinten verzeild raakte, al die tijd was ik verbannen uit
mijn eigen hart en buiten mijn eigen geest gesloten. Waar ik ver-
bleef, dat weet ik eigenlijk niet. Maar het was er kil en voortdu-
rend schemerde het er. En alles was aldoor heel hectisch. Het was
er niet prettig.
Nu ik weer thuis ben, blijken de formaliteiten zichzelf nog steeds
CIRCUMPLAUDO 32
te vermenigvuldigen. Dat wel. Maar nu ik weer toegang heb tot
mijn hart en mijn geest, kan het mij niet zo deren; behalve dan als
ik moe ben. Je kunt niet alles hebben.
In het jaar dat ik van huis was herkenden de straten me niet, de
huizen bleven ongenaakbaar en op het megalomane station ver-
dwenen de sporen in nietszeggende verten zonder bestemming.
Geen verten om verlangend naar te staren, geen locomotief om
terloops te aaien. De perrons en pilaren bleven anoniem en wei-
gerden om te inspireren tot de kathedralen van woorden die ik ooit
nog eens hoop op te trekken. En toch ben ik gisteren juist op dat
station aangekomen en daar stond mijn fiets, die ineens niet meer
hard en onbekend was, maar vertrouwd en soepel.
Vanmorgen ben ik op die fiets de polder ingereden. Er stonden
wat lammetjes, nog wankel op de prille pootjes. De kieviten
schopten kabaal in de lucht en het klonk als verlangen naar de
verre vlaktes waar ze de winter hebben doorgebracht. Nu ik weer
thuis was, kon ik weer verlangen naar diezelfde verre vlaktes, net
als de kieviten. Nu ik ben waar ik hoor, kan ik weer hunkeren naar
elders.
Want gisteravond ben ik thuisgekomen. En vanmorgen zag ik het
licht naar binnen stromen, en de warmte van de zon. De krenten-
boompjes voor het huis bloeien, er dartelen pimpelmeesjes in. De
kat is blij me weer te zien. Hij ruikt vandaag erg naar kater. De
plantjes moeten water en ik weet waar de gieter staat. Het is goed
om weer thuis te zijn.
4 april 2011
CIRCUMPLAUDO 33
Sander Huijsen
Der Eifel-Tour
Ding.
Ik kijk naar het dashboard.
Fuel low, zie ik in oranje letters.
Ik ben gisteren in de Duitse Eifel beland en in dit gebied, met
heerlijke, kronkelende bergweggetjes, voel ik me goed. Ik moet er
flink sturen om de auto de bocht door te krijgen en dan precies op
tijd met mijn rechtervoet op het gas om met een licht kwispelende
achterkant het rechte stuk op te rijden. Zes cilinders die ik brul-
lend aan het werk zet om het zwarte, toch nog twaalfhonderd kilo
wegende monster weer op gang te krijgen. Voor de volgende
haarspeldbocht remmen, op het juiste moment insturen en aan het
einde van de bocht weer flink op het gas. Ik heb „s avonds de wa-
gen volgetankt en daarna direct een hotel gezocht. Vanmorgen
heb ik rustig ontbeten, ben ik uitgecheckt en heb ik mijn impul-
sieve reis hervat.
Ik kijk naar de benzinemeter en zie dat de wijzer in het rode vlakje
hangt. Verdomme, hoe kan dat nou? Ik trap het gaspedaal minder
diep in en schakel vlotter door. Ik vraag me af hoe ik mijn tank in
zo‟n korte tijd al weer leeg heb kunnen rijden en ga op zoek naar
een tankstation.
Vele kilometers later heb ik nog steeds geen tankstation gevonden
en ik begin me enigszins zorgen te maken. Ik weet niet precies
hoeveel brandstof er nog in de tank zit wanneer het lampje gaat
branden, maar heel erg ver zal ik er niet mee kunnen komen. Ze-
ker niet in dit gebied waar je de ene heuvel na de andere over-
steekt en de weg zich ontvouwt als een aaneenschakeling van
haarspeldbochten. Optrekken en weer afremmen, bocht na bocht.
Ik rij nu al een uur rond en ik begin me ongemakkelijk te voelen.
Ik moet snel een tankstation vinden. Mijn TomTom zou me moei-
teloos naar het dichtstbijzijnde benzinestation kunnen leiden, maar
die ligt nog thuis. Toen ik van huis vertrok, had ik niet verwacht
CIRCUMPLAUDO 34
dat ik „m nodig zou hebben en ik neem me stellig voor nooit meer
zonder TomTom te vertrekken.
Nog steeds geen tankstation in zicht. Ik bedien het gaspedaal of er
een ei onder ligt. Ik voel de pijn in mijn rechterscheenbeen dat
niet gewend is aan zo‟n subtiele beweging van de rechtervoet. Ik
schakel absurd vroeg door, nog voor de teller tweeduizend toeren
aangeeft, en ik laat de wagen zo lang mogelijk in de versnelling
uitrollen. Ik vervloek elke heuvel die ik omhoog rijd en elke
scherpe bocht waar ik de auto gevoelsmatig tot stilstand moet
brengen.
Wanneer ik na een schier oneindige reeks bochten en heuvels ein-
delijk een tankstation zie, durf ik te ontspannen. Nu pas merk ik
de zweetdruppels op die zich op mijn voorhoofd hebben verza-
meld; ook mijn rug voelt klam. Ik verlaat de weg bij het tankstati-
on en parkeer de wagen naast de pomp. Uit gewoonte zet ik de
dagteller op nul. Ik stap uit, ontgrendel de benzinedop en begin te
tanken.
Na vijftien liter slaat de pomp af. Ik probeer door te tanken, maar
de pomp slaat telkens af. Verdraaid, die tank was helemaal niet
leeg! Ik hang de slang terug en loop naar het kantoor om de
pompbediende te betalen. In mijn beste Duits bedank ik haar en ik
wens haar een prettige dag. Zij mij ook en ze lacht me toe. Enigs-
zins voldaan hierover loop ik terug naar mijn auto.
Ik stap in, start de motor en doe mijn veiligheidsgordel om. Ik rijd
weg bij de pomp. Voor ik de weg kan opdraaien, moet ik wachten
voor een passerende vrachtwagen.
Ding.
Ik kijk naar het dashboard.
Fuel low, zie ik in oranje letters. De benzinemeter geeft wederom
een lege tank aan, al staat de dagteller nog steeds op nul. Ik geef
een mep op het dashboard. Tot mijn grote verbazing zie ik de me-
ter oplopen en een seconde later gaat het oranje lampje uit. Het is
een los contactje. Ik zal het binnenkort even laten nakijken, maar
voor nu kan ik er wel mee leven.
CIRCUMPLAUDO 35
De weg is weer leeg. Ik ga rechtsaf en geef gas. Ik word in de
stoel gedrukt en ik voel weer de rauwe aantrekkingskracht van de
heuvels en de haarspeldbochten. De incidentele klap op het dash-
board neem ik op de koop toe.
CIRCUMPLAUDO 36
Argibald
CIRCUMPLAUDO 37
Gurkje van Dam
Feest!
Het is vandaag Koninginnedag en ik heb me laten overhalen om
een kijkje te gaan nemen bij een oranjevrijmarkt bij mij in de
buurt. Al snel verveelde ik mij tussen de kleedjes met tweede-
hands spullen die al overbodig waren toen ze nog nieuw in de
winkel lagen. Toen er ook nog iets met „sport‟ erin werd aange-
kondigd en er jongelui op fluitjes begonnen te blazen, vond ik dat
ik mijn republikeinse en socialistische principes genoeg geweld
had aangedaan en ging ik naar huis. Daar lag nog genoeg werk op
me te wachten, klusjes waar je nooit aan toekomt; e-mails die om
antwoord vragen, plantjes die al tijden een grotere pot nodig heb-
ben, sokken die gestopt moeten worden.
„Vroeger was alles beter,‟ dacht ik nog vinnig. „Toen waren der-
gelijke feesten nog gewoon leuk!‟ Maar eigenlijk wist ik tijdens
het denken van deze woorden al dat dat niet voor elk vroeger
klopt. In ieder geval klopt het niet voor het „vroeger toen ik nog
klein was.‟
In mijn jeugd hoorde je het natuurlijk wel leuk te vinden, Konin-
ginnedag. Zeggen dat je er weinig aan vond, dat was zoiets als
zeggen dat gymnastiek niet leuk was. Dat liet je wel uit je hoofd.
Rekenen, daarvan mocht je zeggen dat je er de pest aan had, zelfs
al was dat eigenlijk niet zo en mocht je zeker niet jokken. Je
mocht ook een hekel hebben aan ontleden of zelfs wel aan biolo-
gie. Maar de optocht door het dorp, de aubade bij het gemeente-
huis en na afloop een beetje zaklopen enzo, dat was leuk en daar-
mee uit. Als kind kon je daar weinig tegenin brengen.
Het meelopen in de optocht met versierde bogen was verplicht
voor de leerlingen van alle lagere scholen in het dorp en werd
klassikaal georganiseerd. Voor het versieren van de bogen op de
dag voor Koninginnedag, mochten we groepjes van vier of vijf
meisjes vormen. De kneusjes die niks konden, bleven over en
werden door een leerkracht bij elkaar geveegd. Toen ik in de vier-
CIRCUMPLAUDO 38
de klas zat, bleven uit onze klas Annie, mijn vriendinnetje, en ik
over. Ellen, uit de vijfde, werd bij ons gezet. Elk groepje kreeg
een boog van een soort bamboe, je kon crêpepapier halen bij de
juf van onze klas. Een luid gekibbel brak los op het schoolplein,
want je kon prijzen winnen voor de mooiste boog; een ijsje bij-
voorbeeld, of speldjes voor in je haar. Omdat wij maar met ons
drieën waren, en als laatste aan de beurt; kregen wij één stuk wit
crêpepapier.
Ellen bleek al net zo onhandig als ik. Annie was eigenlijk veel
handiger, maar die was weer te bedeesd om ons voor de voeten te
lopen. Ellen verknipte een deel van het papier. Toen we de snip-
pers vervolgens met plaksel op de boog wilden plakken, raakten
een paar stukken verward in Annie‟s haar. Zij had een enorme bos
krullen. Vervolgens probeerde ik iets met plakband, maar dat
werd een rare klont van papier en plakband en een paar haartjes
van mijn arm. Uiteindelijk lukte het ons om een soort witte strik
op het hoogste punt van de boog te maken. De meester van de
derde vond het sneu voor ons en scharrelde wat vouwblaadjes
voor ons op, bleekgroene en bruinachtig oranje. Daar knipten we
reepjes van die we om de boog wikkelden. Elders verschenen
strikken, rozetten en festoenen in rood, wit, blauw en oranje aan
de bogen. Tenminste, ik denk dat het festoenen waren. Daar hoor-
de je toen wel over, maar ik wist niet wat het waren. De meester
van de derde knikte ons bemoedigend toe en ging elders toezicht
houden. Annie en ik snoepten van het witte plaksel. Ellen pro-
beerde het ook maar vond het naar niks smaken. Ze had natuurlijk
gelijk en Annie en ik besloten dat we te groot werden voor dat
kinderachtige gedoe.
‟s Avonds vertelde mijn oudste broer dat hij een skelet van wit
crêpepapier aan hun boog had willen hangen, maar het papier was
te slap. Ze hadden het toen maar zo‟n beetje om de boog gefrom-
meld. Mijn vader werd kwaad om het idiote idee. Maar ik had, uit
pure bewondering, mijn toetje wel aan m‟n broer willen geven.
We aten die avond griesmeelpudding, met suiker en kaneel.
CIRCUMPLAUDO 39
De volgende dag moesten alle schoolkinderen zich om half acht
verzamelen bij de Oosthaven. Van daar zou de feestelijke stoet
zich via een enorme omweg naar het gemeentehuis begeven. De
fanfare liep voorop. Ons groepje werd door de onderwijzers een
beetje tussen de andere gemoffeld, opdat onze boog niet te veel op
zou vallen.
Het was kil en de meeste kinderen waren veel te zomers gekleed
in korte broeken en dunne zondagse jurkjes. Op de mijne zaten
vrolijke bloemetjes geborduurd, op de plek die gescheurd was
toen ik over een prikkeldraadhek wou klimmen. Mijn moeder kon
heel goed borduren. Ellen en Annie waren ongeveer even groot en
daarom hielden zij ieder een uiteinde van de boog vast. Ik was een
stuk kleiner en liep er zo‟n beetje overbodig tussen.
Vlak voor we vertrokken verschoof Ellen wat aan het verband om
haar elleboog – ze had daar een steenpuist – en mopperde dat ze
het koud had. Een meester van de jongensschool jutte de kinder-
massa op en riep dat we het wel warm zouden krijgen als we maar
flink door zouden lopen.
We zetten ons in beweging. Langs de hele route stonden ouders
trots te zwaaien. Sommige vaders maakten zelfs foto‟s. Na de
eerste straathoek begonnen mijn kniekousen af te zakken. Dat
deden ze altijd en ik vond het de moeite niet waard ze iedere vijf
minuten op te halen. Het begon een beetje te miezeren. Na één of
twee keer hun kousen te hebben opgehaald, merkten Ellen en An-
nie dat dat lastig ging als je ook nog de boog moest vasthouden én
moest doorlopen. Zij volgden mijn voorbeeld en lieten de kousen
maar zo.
De route ging niet langs ons huis. Mijn ouders stonden voor het
huis van een tante, ze zwaaiden enthousiast naar mijn zusje die
een paar meter voor ons liep. Haar groepje had een heel mooie
boog. “Met guirlandes,” zou mijn tante later beweren. Toen wij
langsliepen, deden mijn ouders of iets anders hun aandacht trok.
Dat leek mij ook wel beter zo.
Het miezeren hield even op, er brak zelfs een waterig zonnetje
CIRCUMPLAUDO 40
door. Een meisje voor ons pochte over haar panty en haar jurk. “In
de winkel gekocht.”
“Dit broekpak komt ook uit de winkel,” zei het meisje naast haar.
Een broekpak was toen nog een nieuwigheid voor ons. Annie
droeg ook kleren uit de winkel, maar die waren eerst van een nicht
geweest. Ze hield daarom haar mond. Met onze afgezakte kousen
kwamen de pleisters op mijn knieën goed uit. Annie bleek een
schaafwond op haar kuit te hebben.
“Wij verdienen wel de prijs voor de stoerste meisjes,” fluisterde
Ellen tegen ons. Ik keek naar haar bril, het rechterpootje was met
een stukje pleister gerepareerd, en knikte beamend. Annie knikte
ook maar merkte op dat zo‟n prijs niet bestond.
Bij het gemeentehuis moesten we het Wilhelmus zingen, en „in
een blauw geruite kiel‟ en nog zo wat vaderlandslievende gezan-
gen. Omdat ik in het geheel niet zingen kon, hield ik mijn mond
dicht. Annie gaf me een por om me te waarschuwen dat de juf van
de vijfde naar ons keek. Ik deed toen alsof, bewoog mijn mond
maar maakte geen geluid. Annie moest een beetje giechelen. El-
len, die ook niet goed kon zingen, deed met mij mee en toen An-
nie ook maar. Annie en Ellen moesten beurtelings giechelen; wat
weer aanstekelijk werkte op mij. De juf van de vijfde hield ons in
de gaten, waardoor ons gegiechel naar binnen sloeg en daar krie-
belde in de buik.
De burgemeester stond op het balkon, hij zag er niet uit als een
burgemeester. Hij droeg geen eens een hoed en ook geen ambts-
ketting. Ik dacht dat ze een figurant hadden ingehuurd, een arme
sloeber die alles wel wou doen in ruil voor een kom soep en een
homp brood, en dat de echte burgemeester lekker warm onder de
dekens lag en ontbijt op bed kreeg van zijn vrouw.
Het begon weer te regenen, wat harder nu. Het crêpepapier begon
af te geven. Om ons heen kleurden handen, kleren en haren rood,
blauw en oranje. Wij, met onze vouwblaadjesboog, kwamen er
goed vanaf en stootten elkaar aan om elkaar op bijzonder gekleur-
de kinderen te wijzen. De giechels in onze buik kwamen weer
CIRCUMPLAUDO 41
naar boven en kwamen met proesten naar buiten. De juf van de
vijfde zwaaide met haar vinger naar ons. Wij hielden ons weer in.
Na afloop moesten we de bogen inleveren op het plein van de
meisjesschool. Daar werden ook de prijzen uitgereikt en kreeg elk
kind een traktatie. Het was een hele ceremonie want het ging om
de kinderen van vier scholen en in elke klas zaten zomaar veertig,
vijfenveertig kinderen. En al die tijd regende het. Vrijwel alle kin-
deren waren nu blauw, rood of oranje. Bij sommige liepen de
kleuren door elkaar, die werden dan paars of bruin. Wij kregen
geen traktatie omdat we de orde hadden verstoord bij de aubade.
Mijn zusje liet de hare zien, een zakje met onduidelijke snoepjes
die ik nooit eerder gezien had. De meeste zakjes belandden al snel
nog halfvol in prullenbakken omdat de snoepjes niet lekker waren.
Wat later moest ik zaklopen. Daar had mijn moeder me voor op-
gegeven omdat ze dacht dat het goed was voor kinderen om overal
aan mee te doen en zich niet afzijdig te houden. Mijn protesten
hadden niet geholpen, zelfs het argument dat ik ook zonder jute-
zak al ruimschoots voldoende vaak viel, had haar niet kunnen
vermurwen. Natuurlijk viel ik languit op het modderigste stuk van
het parcours. Mijn zusje haalde de eindstreep en werd vierde.
In de middag moest mijn vader mijn oudste broer naar het zieken-
huis brengen. Hij was bij het boegsprietlopen (ook een idee van
mijn moeder) in het water gevallen en had daarbij zijn knie open-
gehaald aan iets scherps onder water. Ondertussen werden wij, de
overige kinderen, schoongeschrobd door mijn moeder. Mijn zon-
dagse jurk mocht ik voorlopig niet meer aan want ik verknoeide
hem maar.
Mijn broer kwam terug met zeven hechtingen en een tetanusprik.
Zeven! Dat was nog meer dan de buurjongen toen die zijn elle-
boog had opengehaald op de kermis. Ik wist het wel zeker, ik had
de stoerste broer van iedereen. Ha! Zelfs de koningin had niet
zo‟n stoere broer.
CIRCUMPLAUDO 42
Jac.P. Meiland & H.A.M. Jutte
uit: Brieven, Deel I, 1985
Hillegom 15 mei 1985
Uwe edelmoedigheid Jac.P. Meiland
Mijn nederigste excuses voor het onvergeeflijke onrecht U door
mij aangedaan toen ik op het onzalige en onsmakelijke idee kwam
Uw naam verkeerd te spellen. Mij rest nog slechts de hoop dat U
in een vlaag van onmetelijke edelmoedigheid besluit om mij deze
misdaad te vergeven. U begrijpt dat ik mij nu hul in zak en as tot
het U behaagt mij vergiffenis te schenken (ik besef dat ik zulk een
vergiffenis niet verdien.)
Heb ik lang genoeg op mijn knieën gelegen? Kunnen wij over-
gaan tot andere zaken? Ik hoop van ja.
U verbaast zich over mijn voornamen? U weet, ik ben katholiek
en daarom ben ik in het bezit van meerdere voornamen, ook wel
doopnamen geheten. De H. uit H.A.M. staat voor Hildegonde, wat
ik voor het gemak afkort tot Hilde. De M. staat, zoals het bij goe-
de katholieken betaamt, voor Maria, dat zult U begrijpen. De A.
was wat moeilijker, moest die staan voor Anna of voor Agatha?
Het is Agatha geworden, want St. Agatha beschermt tegen vuur en
borstkwalen, dat kan altijd nog van pas komen, en St. Anna houdt
zich bezig met het huishouden, wat naar mijn mening weinig van
doen heeft met het schrijfsterschap.
Zo, nu bent U op de hoogte, en nu wil ik wel eens weten wat die
P. daar in Uw naam doet. Staat die voor Paulus, of voor Petrus?
Of misschien voor Patrick, Peregrinus of Pancratius? Of staat die
P. voor een andere, mij onbekende naam? Gaarne zou ik hierom-
trent wat nadere informatie ontvangen.
Wat de schrijverij aangaat, na zes keer opnieuw aan hetzelfde
boek te zijn begonnen heb ik besloten aan een ander boek te be-
ginnen, waarvan ondertussen nog geen letter op papier staat.
CIRCUMPLAUDO 43
Maar, mijn waarde schrijversbroeder, wij moeten de hoop nog niet
opgeven dat wij eens beiden een écht boek zullen schrijven, en
wel van begin tot eind! Voorwaar, bij dat idee springen de tranen
mij in de ogen; wij zullen boeken schrijven.
Omtrent een eventueel bezoek van één van ons beiden aan de an-
der zou ik dit willen zeggen, ik ben bereid maandag 20 mei a.s. bij
U op bezoek te komen. Ik ga er van uit dat U hierin toestemt, ten-
zij ik iets anders verneem uit Uw richting.
Uw voortschrijvende correspondentievriendin
H.A.M. Jutte
P.S. De naam die mijn ouders mij gaven is M.W.I. , en niet
M.W.J. zoals U wist te schrijven, die I is al erg genoeg! En tussen
twee haakjes (Gefeliciteerd met de verjaring van Uw geboorte-
dag.)
Sassenheim 21 mei 1985.
Uwe meedogenloosheid Juffrouw H.A.M. Jutte;
Omdat aan twee kanten een fout begaan is aangaande de juiste
naam, zullen wij het geval in de doofpot stoppen; U als katholiek,
moet daarmee geen moeite hebben, dacht ik zo.
Vandaag heb ik vis en wijn in huis gehaald. Terwijl ik dit epistel
aan U gereed maak, drink ik zo nu en dan wat van Gods bloed. En
ik moet toegeven: is de wijsheid in de kan, dan is de Godheid in
de man. Ik bedoel maar. Het is trouwens al laat in de middag,
want ik moest afwassen en kledingwassen, en meer van dat soort
keukenvlijt. Zou er nou niet eens een vrouw zijn die mij in be-
scherming neemt, en mij het verlof geeft vierentwintig uur per dag
met de kunst bezig te zijn. Maar ach, echt goed wordt het leven
toch niet. We moeten maar veel drinken en schrijven, dat is voor-
CIRCUMPLAUDO 44
lopig maar het beste.
Zo, zo, Hildegonde Agatha Maria Jutte, U wilt weten of de P. in
mijn naam voor Petrus, dan wel Paulus is. Ik ben dus Jacobus Pe-
trus Meiland, dan hoeft U geen fouten te maken.
Maar eerst slecht nieuws. Ik heb de gluiperd van dat “Eigenteelt”
blaadje opgebeld, en.. houdt U vast. Het mens heeft Uw typo-
script aan Meike van der A., een medewerker van het drankhuis
hier beneden, meegegeven, wier simpele brein op de idee kwam
het in een krant in te pakken. Nu weet het kreng niet meer waar ze
het gelaten heeft. Zij zou nog zoeken, maar, met mijn geluk, heb
ik geen hoop meer, en moeten wij ons gaan beraadslagen over de
uit te delen straffen. Er zijn dus twee schuldigen. (Ik meen dit
serieus.) De hoofdschuldige ben ik, de tweede schuldige is dus die
Meike van der A. Zij zelf had het over gratis koffie en gebak, ik
ben dus bang dat zij de onschatbare waarde van het vermiste stuk
niet inziet. Haar vak is niet voor niets kroegboerin. Ik zou zo
gauw geen straf voor haar weten. (Trouwens, ik ben mij zeer be-
wust v.h. feit dat geen enkele straf de vermissing teniet zal doen,
maar dit terzijde.) Een straf voor mij, laat ik aan U over. U kunt
elke straf bedenken; ik ga ermee akkoord. De ergste straf is geen
straf, en mij de rest v. mijn leven te laten lijden onder het schuld-
gevoel. Maar ik sta erop dat U mij straft, dus geen onzin van “laat
maar” of “er is nix meer aan te doen”. Ik wacht Uw instructies af.
Ik heb wat nieuwe ontdekkingen gedaan voor het boekschrijven.
Door Gerard Reve te lezen, heb ik het volgende ontdekt: om te
schrijven moet je een sfeertje scheppen waarin je je goed voelt.
Daarna moet je streven naar een hoofdstuk per maand. In mijn
geval, zoals je al gezien hebt, heb ik de kroontjespen aangeschaft
en schrijf ik met echte inkt. Boven mijn schrijftafel hangt Jezus
aan een stokkie – NEEN, niet je zus, maar JEZUS – wat inspiratie
geeft. Verder is er de drank, in de vorm van wijn: Gods bloed.
Van nu af ga ik dus streven naar een Hoofdstuk per maand. (Even
een grapje tussendoor: Wat is mobiele wijsheid? Antwoord: Rij-
bewijsheid. [Ha Ha. Zelf verzonnen.])
CIRCUMPLAUDO 45
Maar goed; terug naar de kunst. Voor mij moeten er drie thema‟s
zijn, te weten Dood, Eenzaamheid en ‟s mensens onkunde in
Liefde. Deze drie dient men dan onder te verdelen in een aantal
motieven:
Dood
-angst
-drank
-doodsverlangen
-zelfmoord
=> Drank
Eenzaamheid
-angst
-drank
-mensenschuw
-contactstoornissen
-doodsverlangen
=> Schrijven
Liefde
-twijfel
-geluk/ongeluk
-ontevredenheid
-onkunde tot beminnen
-complexiteit, m/v
=> Het crucifix aan de muur.
Dit alles valt dan tot een noemer te herleiden: Getob of het LIJ-
DEN.
Met dit schema voor ogen, moet ik dus een Hoofdstuk per maand
maken, en het ziet er zo indrukwekkend uit, dat er wel niets van
terecht zal komen.
Mijn alles doorgrondelijkheid H.A.M. Jutte, ik raad U aan het-
CIRCUMPLAUDO 46
zelfde te doen en uw eigen thema‟s en motieven in te voeren. La-
ten wij elkaar bijstaan in ons schrijversschap, zal ik maar zeggen.
Gedicht v. Gerard den Brabander:
En nu zal mij de Lieve God bewaren
als ik niet alle zwarte doodsbezwaren
Tenietdoe met een diepe rode wijn.
Ik hef mijn glas, dood, want ik leef nog jaren (2)
Dat is nou Revisme. Maar dit alles maar weer terzijde.
Schrijft U mij een aantal data, voor een ontmoeting, dan laat ik U
weten welke datum mij schikt.
In nederige afwachting van Uw straf verblijf ik
Jac.P. Meiland
voor altijd de Uwe.
Sassenheim 27 mei 1985
Uwe misdadigheid meester Jac.P. Meiland.
Inderdaad mijnheer, U bent schuldig. Het pleit voor U dat U be-
rouw toont, Uw zonden opbiecht en naar straf verlangt, maar toch.
En U heeft gelijk, na schuld volgt boete en pas dan kunnen wij
over vergiffenis gaan denken. Enkele dagen en evenzovele slape-
loze nachten heb ik gezocht naar een passende straf. Zwaar viel
mij die taak, zeer zwaar, van de straf hangt wellicht Uw gemoeds-
rust en misschien zelfs Uw succes als schrijver af. En daar mag
een mensch toch niet licht mee omspringen.
Toch denk ik de taak te hebben volbracht. De straf die ik U opleg
voor het laten kwijtraken van mijn typoscript is, dat U nog deze
maand (mei 1985) een gedicht ter ere van Maria moet schrijven.
De meimaand is namelijk sinds mensenheugenis de Mariamaand,
een gedicht ter ere van Haar geschreven in de meimaand kan dus
CIRCUMPLAUDO 47
nooit kwaad. Komaan, schrijversbroeder, dat moet toch lukken, ik
laat de vorm geheel aan Uw voorkeur over. En als het af is zal
alles vergeven zijn en kunnen wij ons weer wijden aan de rite van
het Woord.
Over het Woord gesproken, ook ik heb mij beziggehouden met de
te gebruiken thema‟s en hun eventuele onderverdeling in motie-
ven. Het gevonden schema wijkt enigszins af van het Uwe, zoals
te verwachten viel. Als het hetzelfde was geweest had het overbo-
dig geweest dat U en ik 2 personen zijn, en dat zou wijzen op een
vergissing van God, en daar moeten we toch niet van uitgaan, als
God zich al vergist, waar blijven we dan? Dat zult U moeten toe-
geven. Wel heb ik net als U drie thema‟s gevonden, nl. Liefde,
Verlangen en psychische moeilijkheden. En die drie zijn als volgt
in motieven onder te delen:
psychische moeilijkheden:
jeugdtrauma‟s (zwemmen)
schuldgevoelens
obsessies met schrijven
depressievigheid
contactstoornissen (mensenschuw)
mensenhaat
minderwaardigheidscomplex
angst
=>Dit probeer ik te verwerken
Verlangen:
doodsverlangen
verlangen naar God
verlangen naar het Paradijs
heimwee
=> Deze verlangens worden pas bevredigd door de dood of
door bekering tot een hevige vorm van Christendom.
CIRCUMPLAUDO 48
Liefde
tot zaken als je werk of de Goede Zaak
De Ware Liefde
De onmogelijkheid van Liefde
Onbeantwoorde Liefde
Hopeloze Liefde
Misbruikte Liefde
=> Laten we vergetelheid zoeken in drank, slapen en gebak-
kies.
En dit alles hangt natuurlijk samen en vormt tezamen de ellendige
chaos die de domme verstandige mensen, of beter nog, het pu-
bliek, het dagelijks leven pleegt te noemen. Wat weten zij daar
nou van, laten ze t.v. kijken en zich koesthouden, zij hebben toch
Mies Bouwman om over te praten. En anders is er altijd nog het
weer of desnoods de bezuinigingen.
Maar laten wij ons met belangrijkere zaken bezighouden. Ik ben
nu vastbesloten om voortaan ‟s morgens om 5 á 6 uur op te staan,
misschien lukt het schrijven dan. Overigens ben ik vol goede
moed, want ik ben de pinksterdagen in retraîte gegaan in Zoeter-
woude en heb daar nieuwe energie opgedaan. Zo nu en dan moet
men zich afwenden van de grote boze wereld om niet helemaal het
verstand kwijt te raken.
Op het ogenblik weet ik wel degelijk waar mijn verstand zich be-
vindt, nl. in mijn hoofd en dus zal ik nogmaals een poging wagen
tot schrijven. U en ik zouden eigenlijk moeten weten welke heili-
ge zich bezighoudt met schrijvers, dan konden we misschien
kaarsjes voor hem branden en wie weet zouden U en ik beroemd
worden.
Genoeg over het schrijven, U en ik, wij moesten elkaar maar eens
treffen om ons te buigen over het geval Meike van der A. U vroeg
mij in Uw epistel om enkele data te noemen waar U dan uit zoudt
kiezen. Welnu, hier volgen ze: vrijdag 31 mei, zaterdag 1 juni,
CIRCUMPLAUDO 49
zondag 2 juni, maandag 3 juni of vrijdag 7 juni. Uit zulk een aan-
bod moet U toch een keuze kunnen maken. Gaarne snel bericht
hierover.
Uw zuster in de wereld van de letteren tot in de eeuwen der eeu-
wen,
H.A.M. Jutte
P.S. Als U wilt bellen, bel dan donderdagavond tussen 6 en 8 uur,
dan zal ik thuis zijn.
Sassenheim, Wasdag 3 juni 1985
Uwe vergevingsgezindheid H.A.M. Jutte;
Een gedicht ter ere van Maria is een zeer zware opdracht die mij
tot nu toe niets anders dan slapeloze nachten heeft gebracht. Daar-
bij komt dat, toen ik Uw brief ontving, Mei nog slechts enkele
dagen telde, en mijn schrijversschap is nog niet in staat om iets te
vervaardigen in zeer korte tijd. Het is weliswaar een veel te lichte
straf en ik ben U zeer dankbaar dat U zo mild hebt opgetreden,
maar een gedicht ter ere van Maria daarvoor moet je minstens
God zijn. In dat geval moet het mij dus lukken. Welaan; ik pro-
beer het…
Maar het valt erg tegen.
Moeder Maria, geef mij de kracht
U te eren met woorden
gelijk de weemoedige akkoorden
die ik speel in de nacht.
Maar beter is:
CIRCUMPLAUDO 50
Hoe vaak ik Maria aanroep,
Zij antwoordt mij niet.
Slechts de Dood zal mij redden
uit mijn stille verdriet.
Maar U ziet, het komt weer op hetzelfde neer: tobben, tobben en
tobben.
7 juni 1985
Het spijt mij heel erg dat deze brief wat lang op zich laat wachten.
Het leven komt de laatste dagen ontzettend hevig op me af. Een
depressie heeft zich weer van mij meester gemaakt, en ik voel me
erg eenzaam. Niemand houdt van mij. Schrijven gaat haast niet.
De zomer en de mensen op het terras trekken je naar buiten, en je
doet geen reet. Ik word niet goed van mezelf, en ik ben zo lief.
Wat moet er van mij terecht komen, waarde kunstzuster? Ik kan
het leven niet aan.
Nergens komt iets van terecht. Een mens kan plannen maken wat
hij wil; het is vrijwel zeker dat hij die toch niet uitvoert. Je kunt
maar beter de man zijn die de spoorwegboekjes maakt, waar of
niet?
Ik voel me zo slecht. U moet mij maar vergeven dat deze brief zo
kort is, maar ik kan even niet meer. Deze week heb ik een dag
zwart gewerkt, waarvan ik ook ziek ben. U moet namelijk weten:
ik ben geen kerel om te werken. Maar Men zegt dat je zonder geld
niet kunt leven. Was ik maar een uitvreter.
Schrijft U mij a.u.b. een brief, waarin U mij tracht op te vrolijken,
want het gaat zeer slecht.
Uw verwardheid, en in leven zijnde om U te dienen, ver-
blijf ik in eenvoud
Jac.P. Meiland
CIRCUMPLAUDO 51
Expositie in galerie 'het vijfde seizoen'
23 april t/m 29 mei
Lauran van Oers schilderijen en tekeningen
zaterdag en zondag 12 tot 17 uur, of op afspraak
'het vijfde seizoen'
Rokkeveenseweg 2
2712 XZ Zoetermeer
http://www.hetvijfdeseizoen.nl/index.php/home
http://home.kpn.nl/oerslfcmvan/index.htm
CIRCUMPLAUDO 52
Titel: Ik vond de site beter… Auteur: Argibald
Aantal pagina‟s: 106
Uitgever: Xtra
Bestel bij de webshop van Zone 5300 of Bol.com
Prijs: € 9,90
CIRCUMPLAUDO 53
Alle jaarboeken zijn verkrijgbaar bij www.unibook.com
CIRCUMPLAUDO 54