Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Academiejaar 2015-2016
Tweedesemesterexamenperiode
Contextbegeleiding in combinatie met logeeropvang ter ondersteuning
van gezinnen met een tijdelijk verzwakte draagkracht
Zelfregulatie van opvoedingsstress bij ouders
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van
Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Promotor: Prof. Dr. D'Oosterlinck
01308419
Esther Ton
I
VOORWOORD
Beste lezer,
Het voor u liggende onderzoek naar de stressregulatie van ouders biedt een reflectie op de behoeften
van ouders in de opvoeding en de rol die flexibele logeeropvang kan spelen in de regulering van stress.
Dit is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de master Pedagogische Wetenschappen,
afstudeerrichting Orthopedagogiek.
Na het behalen van mijn diploma Pedagogiek in Nederland wilde ik me graag nog verder theoretisch
onderleggen en ontwikkelen als orthopedagoog. Met het afronden van mijn masterproef is nu bijna het
moment gekomen om echt de stap in de praktijk te zetten en alle opgedane kennis en ervaring toe te
gaan passen. Terugkijkend op de master kan ik zeggen dat de jaren in het Gentse mij op zowel
persoonlijk als professioneel vlak hebben laten groeien en nieuwe inzichten hebben gegeven.
Ik wil prof. dr. D’Oosterlinck bedanken voor de begeleiding tijdens het proces en de ondersteunende
feedback die de masterproef naar een beter eindproduct heeft weten te brengen. Ook betrokkenen van
CIJG Sint-Jan Baptist en OC Nieuwe Vaart, met Karolien in het bijzonder, verdienen een dankwoord
voor de prettige samenwerking en leerrijke ervaring die ze mij geboden hebben. Zonder de medewerking
van de participanten van de focusgroep en interviews had ik het onderzoek nooit kunnen voltooien,
waarvoor dank.
Ook mijn familie en vrienden zijn voor mij een grote steun geweest. Op momenten dat bij mij de stress
opliep waren zij er voor mij. Het schrijven van een masterproef over stressregulatie kan immers af en
toe eens wat stress bezorgen. De bemoedigende woorden, feedback en ondersteuning van mijn lieve
Stijn die met mij het Vlaamse avontuur aanging, waren voor mij van onschatbare waarde. Ook vrienden
stonden klaar om stukken door te lezen en te voorzien van feedback. Ten slotte verdienen mijn ouders
een dankwoord voor hun ondersteuning tijdens mijn studietijd. Dankzij jullie opvoeding heb ik geleerd
dat je met hard werken mooie resultaten kan bereiken.
Ik wens u veel leesplezier.
Esther Ton
Gent, 12 mei 2016
II
GEBRUIKTE AFKORTINGEN
CIJG Centrum voor Integrale Jeugd- en Gezinszorg
CIJ Centrum voor Integrale Jeugdzorg
OC Orthopedagogisch Centrum
MFC Multifunctioneel Centrum
GES Gedrags- en emotionele stoornissen
CLB Centra voor Leerlingbegeleiding
CKG Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning
BJB Bijzondere Jeugdbijstand
KG Kind & Gezin
VAPH Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
SDJ Sociale Dienst Jeugdrechtbank
OCJ Ondersteuningscentra Jeugdzorg
VK Vertrouwenscentra Kindermishandeling
NOSI Nijmeegse Ouderlijke Stress Index
In bijlage:
RTJ Rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp
NRTJ Niet rechtstreekse toegankelijke jeugdhulp
SJB Sint-Jan Baptist
III
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD ...................................................................................................................................... I
GEBRUIKTE AFKORTINGEN ......................................................................................................... II
INHOUDSOPGAVE ........................................................................................................................... III
1 CONTEXT EN PROBLEEMSTELLING............................................................................... 1
2 ONDERZOEKSPROJECT ...................................................................................................... 2
2.1 Innovatief project flexbed........................................................................................................ 2
2.2 Kadering en aanleiding ............................................................................................................ 2
2.3 Doelgroepafbakening .............................................................................................................. 4
3 ONDERZOEKSVRAGEN........................................................................................................ 5
4 METHODOLOGIE ................................................................................................................... 6
4.1 Literatuuronderzoek ................................................................................................................ 6
4.2 Praktijkonderzoek .................................................................................................................... 6
4.2.1 Exploratief onderzoek ......................................................................................................... 6
4.2.2 Kwalitatieve survey met focusgroep ................................................................................... 7
4.2.3 Kwalitatieve survey met diepte-interviews ......................................................................... 8
4.3 Analyse van gegevens ............................................................................................................. 9
5 THEORETISCHE EN CONCEPTUELE BASIS ................................................................ 10
5.1 Opvoedingsproces ................................................................................................................. 10
5.2 Stress ..................................................................................................................................... 10
5.2.1 Definitie en oorzaken ........................................................................................................ 10
5.2.2 Stressregulatie en coping ................................................................................................... 11
5.2.3 Opvoedingsstress ............................................................................................................... 12
5.3 Sociaal netwerk als ondersteuningsbron ............................................................................... 13
5.3.1 Effecten van sociale steun ................................................................................................. 13
5.3.2 Gebrek aan een (ondersteunend) netwerk ......................................................................... 13
5.4 Gezinsgerichte professionele ondersteuning ......................................................................... 14
5.4.1 Opvoedingsondersteuning ................................................................................................. 14
IV
5.4.2 Logeeropvang .................................................................................................................... 15
5.4.3 Aandachtspunten en noden van gezinnen .......................................................................... 15
5.5 Beantwoording van de theoretische onderzoeksvragen ......................................................... 17
6 RESULTATEN ........................................................................................................................ 19
6.1 Coping van stress in gezinnen ............................................................................................... 19
6.2 Geschikte doelgroep flexibel logeeraanbod .......................................................................... 20
6.3 Relevante factoren voor flexibele logeeropvang ................................................................... 24
7 DISCUSSIE .............................................................................................................................. 27
7.1 Reflectie en implicaties van de bereikte resultaten ............................................................... 27
7.2 Beperkingen van het onderzoek ............................................................................................ 29
7.3 Voorstellen voor vervolgonderzoek ...................................................................................... 29
8 CONCLUSIES ......................................................................................................................... 30
9 BIBLIOGRAFIE ..................................................................................................................... 31
10 BIJLAGE ................................................................................................................................. 36
A. Tabel verblijf ................................................................................................................. 37
B. Projectplanning project flexbed ..................................................................................... 39
C. Overzicht geanalyseerde bijeenkomsten praktijkonderzoek ......................................... 42
D. Topics en vragen voor de focusgroep ............................................................................ 44
E. Informatie- en toestemmingsformulier .......................................................................... 45
F. Interviewvragen ouders die gebruik hebben gemaakt van het flexbed .......................... 47
G. Interviewvragen ouders annulering flexbedgebruik ...................................................... 49
H. Overzicht onderzochte screeningsinstrumenten ............................................................ 51
I. Profielblad NOSI en toelichting schalen ....................................................................... 52
J. Levensgebeurtenissenschaal NOSI................................................................................ 54
1
1 CONTEXT EN PROBLEEMSTELLING
Recente veranderingen in de zorg maken ambulante hulpverlening actueel in Vlaanderen. Het
systeemdenken, waarbij het kind als symptoomdrager van een gestoord gezinsfunctioneren wordt
gezien, heeft hier aan bijgedragen (Broekaert, Hellinckx, & De Fever, 1993). Een plaatsing in een
residentiële voorziening werd vanaf de jaren ‘70 steeds meer gezien als ‘een noodzakelijk kwaad’, waar
een kind alleen terecht mag komen als er geen ander minder ingrijpend alternatief voorhanden is (Ter
Horst, 1977; Kok, 2009). Door de tijd heen is dit geëvolueerd naar een idee van een continuüm van zorg.
Hierbij wordt de cliënt meer betrokken bij het vinden van een gepaste vorm en intensiteit van
ondersteuning. Dit is één van de doelstellingen van het Decreet Integrale Jeugdhulp, dat sinds 1 maart
2014 in werking trad. Met het Actieplan Jeugdhulp streeft men naar verbetering van de jeugdhulp, met
als doel in 2020 een krachtgerichte en vraaggestuurde jeugdhulpverlening aan kinderen en jongeren
mogelijk te maken (Vandeurzen, 2015). Ook vermaatschappelijking van de zorg is een belangrijke
doelstelling. De Strategische Adviesraad Welzijn, Gezondheid en Gezin omschrijft in haar visienotie
(2012) vermaatschappelijking als volgt:
“De verschuiving binnen de zorg waarbij er gestreefd wordt om mensen met beperkingen . . .
met al hun mogelijkheden en kwetsbaarheden een eigen zinvolle plek in de samenleving te laten
innemen, hen daarbij waar nodig te ondersteunen en de zorg zoveel mogelijk geïntegreerd in de
samenleving te laten verlopen. Begrippen die hierbij een rol spelen zijn onder meer de-
institutionalisering, community care, empowerment, kracht- en contextgericht werken,
vraagsturing en respijtzorg” (Vandeurzen, 2012).
Deze doelstellingen hebben een invloed op de doelgroepen die ondersteuning behoeven in de
hulpverlening. Vanuit de academische wereld zijn er verschillende kritische geluiden geuit. Zo
waarschuwt men voor het gevaar van toenemende sociale ongelijkheid (Tonkens, 2006; Van
Regenmortel, 2008). Dit komt doordat de focus op ‘eigen kracht’ kan worden geïnterpreteerd als eigen
verantwoordelijkheid (Van Regenmortel, 2008) en uit onderzoek blijkt dat er vraagverlegenheid kan
ontstaan (Tonkens, Grootegoed, & Duyvendak, 2013). Het opvoedingsproces en de uitkomsten hiervan
worden beïnvloed door verschillende factoren. Een kritische factor is de stresservaring door ouders en
de manier waarop ze deze stress reguleren. Stress heeft namelijk een negatieve invloed op de ouder-kind
relatie en de manier waarop ouders hun kinderen opvoeden (Belsky, 1984; Williford, Calkins, & Keane,
2007). In dit exploratief onderzoek zal onderzocht worden hoe ouders stress ervaren in de opvoeding en
deze stress zelf (kunnen) reguleren. Het onderzoek richt zich op gezinnen die contextbegeleiding krijgen
waarbij de stress regelmatig hoog oploopt. Het doel is om te onderzoeken of een flexibel logeeraanbod
in de hulpverlening aansluit bij de behoeften van deze doelgroep. Wanneer ouders veel druk ervaren
kunnen ze op hun vraag hun kind(eren) laten logeren in het professionele netwerk. Helpt dit aanbod
ouders om zelf de regie in handen te nemen over hun ondersteuningsvraag en zo zelf hun stress te
reguleren?
2
2 ONDERZOEKSPROJECT
2.1 Innovatief project flexbed
Centrum voor Integrale Jeugd- en Gezinszorg Sint-Jan Baptist startte in samenwerking met
Orthopedagogisch Centrum Nieuwe Vaart een innovatief project. Beide voorzieningen zijn gevestigd in
Gent en het project situeert zich binnen het Centrum voor Integrale Jeugdzorg (CIJ) van CIJG Sint-Jan
Baptist. Het CIJ biedt verschillende modules verblijf en contextbegeleiding aan gezinnen met een
problematische opvoedingssituatie. OC Nieuwe Vaart bestaat uit een school voor buitengewoon kleuter-
en lager onderwijs type 3 en een multifunctioneel centrum (MFC) voor kinderen en jongeren met
gedrags- en emotionele stoornissen (GES).
De opzet van het project is om gezinnen met minderjarige kinderen intensieve contextbegeleiding te
bieden en enkel waar nodig een verblijf te voorzien. Wanneer ouders of hun gezinsbegeleiders merken
dat de draaglast en/of stress stijgt, kan het gezin informeren of hun kind (of meerdere kinderen) één of
meerdere nachten gebruik kan maken van logeeropvang. Binnen CIJG Sint-Jan Baptist zijn drie bedden
beschikbaar om aan deze vraag te voldoen. Deze bedden, die flexibel ingezet kunnen worden voor
meerdere gezinnen, worden flexbedden genoemd. Het doel van deze vraaggerichte interventie is om de
draagkracht en zelfbepaling van gezinnen te verhogen en daarmee de vraag naar regulier verblijf af te
zwakken of te laten wegvallen. Getracht wordt om de wachtlijsten voor verblijf op een dynamische
manier aan te pakken. Uit het jaarverslag van 2014 waarin het Agentschap Jongerenwelzijn terugblikt
op het eerste jaar Integrale Jeugdhulp, blijkt namelijk dat er alleen al in Oost-Vlaanderen dat jaar 1.643
kinderen aangemeld werden en/of op de wachtlijst staan voor residentiële plaats. In heel Vlaanderen
gaat dit over 7.427 kinderen (Agentschap Jongerenwelzijn, 2015). Een tweede doelstelling is het creëren
van een tijdelijk verblijfsaanbod voor de cliënten van OC Nieuwe Vaart.
Het project heeft een looptijd van 2 jaar, van 1 oktober 2015 tot 30 september 2017, en wordt opgevolgd
door een stuurgroep. Na de periode wordt een eindrapport opgemaakt voor het Agentschap
Jongerenwelzijn met daarin het gehele projectverloop, behaalde resultaten en beleidsaanbevelingen. Dit
rapport staat tevens in functie van de overdraagbaarheid naar andere organisaties.
2.2 Kadering en aanleiding
Het Decreet Integrale Jeugdhulp heeft een herverdeling van het jeugdhulplanschap geïnitialiseerd met
een onderscheid tussen rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke hulp. Voor alle opvoedingsvragen
kunnen ouders terecht bij de diensten die rechtstreeks toegankelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn
diensten als huisartsen, Centra voor Leerlingbegeleiding (CLB) of Centra voor Kinderzorg en
Gezinsondersteuning (CKG). Wanneer ouders op zoek zijn naar hulpaanbod gericht op een bepaalde
problematiek, kunnen ze doorgestuurd worden ofwel zelf aankloppen bij probleemgebonden hulp. Er
3
zijn verschillende mobiele en ambulante begeleidingsvormen voor gezinnen beschikbaar. De intensiteit
van de begeleiding varieert hierbij van wekelijks 1 uur (‘begeleiding voor ouders’) tot drie maal per
week 2 uur (‘hoge frequentie gezinsbegeleiding’), voor korte of voor lange duur (Agentschap
Jongerenwelzijn, 2016). Deze begeleiding voor gezinnen met een (tijdelijk) verzwakte draagkracht is
echter niet altijd voldoende of aansluitend bij de behoefte. Voor meer gespecialiseerde en intensievere
vormen van jeugdhulpverlening kan men terecht bij de niet-rechtstreeks toegankelijke diensten. Voordat
gezinnen hier toegang toe krijgen is er een tussenkomst en akkoord nodig van de intersectorale
toegangspoort (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014). In deze gevallen is er vaak sprake van
opvoedingscrisis of –nood, dat betekent dat problemen escaleren en ouders het gevoel van incompetentie
hebben (Kousemaker & Timmers-Huigens, 1985). Uithuisplaatsing van één of meerdere kinderen wordt
in bepaalde gevallen als noodzakelijk gezien om de veiligheid te garanderen. Voor gezinnen met
kinderen tot 18 jaar zijn er verschillende sectoren waar verblijf mogelijk is, zoals Bijzondere
Jeugdbijstand (BJB), Kind & Gezin (KG) en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
(VAPH). Een overzicht van de verschillende modules is weergegeven in tabel 1 in bijlage A. Elk verblijf
wordt op regelmatige basis aangeboden, met minstens twee overnachtingen per week. Hierop bestaan
twee uitzondering, namelijk:
1. Ondersteunend verblijf in een pleeggezin met een lage frequentie in de BJB.
2. Verblijf minderjarigen met (vermoeden van) handicap, kortdurend.
Het eerste punt refereert naar een aanbod dat specifiek bestemd is voor pleeggezinnen, pleegkinderen
en pleeggasten die reeds in begeleiding zijn. Het tweede aanbod bestaat uit een logeermogelijkheid
binnen het VAPH voor kinderen die hulpbehoevend zijn, bijvoorbeeld door een zware fysieke of
mentale beperking. Het hebben van een kind met een ondersteuningsvraag kan zorgen voor een vergrote
draaglast. Om de druk op het gezin te verlichten kunnen ze gebruik maken van maximaal twaalf dagen
verblijf per jaar. Dit aanbod is rechtstreeks toegankelijk. Wanneer kinderen zijn ingeschreven bij het
VAPH is een maximum vastgesteld op 30 logeerdagen per jaar (Module Databank, z.d.). Tot 2010
bestond de doelgroep van het VAPH uit mensen met visuele beperkingen, autisme, niet-aangeboren
hersenletsel en verstandelijke beperking. In het jaarverslag van 2010 is te lezen dat men de doelgroep
meer is gaan verbreden. Kinderen met een verstandelijke beperking in combinatie met psychische of
gedragsproblemen komen sindsdien ook in aanmerking voor het ondersteuningsaanbod (Vlaams
Agentschap voor Personen met een Handicap, 2011). Ondanks deze verbreding blijkt veel van het
aanbod nog op de oude doelgroep gericht. Ook zijn er weinig kinderen met een licht verstandelijke
beperking in combinatie met een GES die gebruik maken van het aanbod, vanwege het onbegrip dat
ouders ervaren in hun omgeving (Maes & Demuynck, 2003).
Uit het voorgaande blijkt dat een vraaggericht, flexibel aanbod niet voor alle gezinnen toegankelijk is.
Voor gezinnen met een moeilijke opvoedingssituatie, waarvan kinderen geen fysieke of mentale
4
beperking hebben blijkt er geen flexibel aanbod te zijn. Met een vraaggericht continuüm van zorg in het
achterhoofd, één van de belangrijke doelstellingen van het decreet Integrale Jeugdhulp, is het beperkte
aanbod voor specifieke doelgroepen alleszins opmerkelijk. Via het flexbedproject wordt onderzocht of
een flexibel aanbod beter aansluit bij de noden van deze gezinnen en dus een gewenste aanvulling is op
het bestaande hulpverleningsaanbod. Waar verblijf traditioneel op vaste momenten wordt ingezet, wordt
hier de mogelijkheid gecreëerd om verblijf in te zetten op het specifieke moment dat het gezin nood
heeft aan een ademruimte. Zij houden zelf de verantwoordelijkheid en regie in handen, in de mate van
het mogelijke.
2.3 Doelgroepafbakening
In de erkenning van het project is er toestemming gegeven om twee verschillende doelgroepen toe te
laten. Tachtig procent van het aanbod is voor gezinnen waarvan één (of meerdere) kind(eren) zich op
de wachtlijst bevinden voor verblijf bij CIJG Sint-Jan Baptist. Concreet bestaat deze doelgroep uit
gezinnen met kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar in een verontrustende opvoedingssituatie of waarbij
sprake is van maatschappelijke noodzaak. Verblijf en het flexbed is niet rechtstreeks toegankelijk. De
andere twintig procent van het aanbod is bestemd voor gezinnen die gebruik maken van ambulante of
mobiele gezinsbegeleiding van OC Nieuwe Vaart. In deze gezinnen is er minimaal één kind met een
(vermoeden van een) gedrags- en/of emotionele stoornis die naar school gaat of dagopvang krijgt bij het
OC. De gezinsondersteuning is rechtstreeks toegankelijk voor maximaal 48 begeleidingsmomenten in
de eerste twee jaar. Het kind heeft dan ook recht op 24 dagen dagopvang en 12 dagen verblijf per jaar.
Voor intensievere begeleiding is een vaststelling van GES vereist en is een goedkeuring nodig van de
Intersectorale Toegangspoort (OC Nieuwe Vaart, z.d.). Gebruik maken van het flexbed is voor deze
groep rechtstreeks toegankelijk.
5
3 ONDERZOEKSVRAGEN
Het doel van het onderzoek is om na te gaan of flexibel logeeraanbod de zelfregulatie van
opvoedingsstress bij ouders kan ondersteunen. Om aan deze doelstelling te voldoen wordt de hoofdvraag
als volgt omschreven:
‘Hoe kan een flexibel logeeraanbod bijdragen aan de toename van regie van ouders bij de regulatie van
hun (opvoedings)stress?’
Dit zal enerzijds onderzocht worden aan de hand van theoretische deelvragen, namelijk:
1. Hoe ontstaat stress in het opvoedingsproces?
2. Hoe doen ouders aan stressregulatie?
3. Welke rol speelt het sociale netwerk in de ondersteuning van gezinnen?
4. Welke elementen kunnen hulpverleners meenemen uit wetenschappelijke literatuur en ervaring
bij de ondersteuning van gezinnen met een (tijdelijk) verzwakte draagkracht?
Anderzijds zullen door middel van het onderzoeksproject dat omschreven werd in hoofdstuk 2 de
volgende deelvragen vanuit praktijkonderzoek beantwoord worden:
5. Wat zorgt voor stress in gezinnen en hoe gaan gezinnen daar mee om?
6. Voor welke gezinnen is een flexibel logeeraanbod een geschikt ondersteuningsaanbod?
7. Welke factoren zijn relevant voor het aanbod van logeeropvang in de jeugdhulpverlening?
6
4 METHODOLOGIE
Om te onderzoeken of een flexibel logeeraanbod ouders helpt zelf hun stress te reguleren en of dit
aansluit bij de behoefte van gezinnen, werden verschillende kwalitatieve onderzoeksmethoden
toegepast. Er werd gestart vanuit een theoretisch kader via het uitvoeren van een literatuuronderzoek.
Voor het praktijkgedeelte is er gekozen voor een exploratief onderzoek in combinatie met een
kwalitatieve survey met focusgroepen en diepte-interviews.
4.1 Literatuuronderzoek
Het opzoeken van de hieronder vermelde literatuur kan opgedeeld worden in drie fases. In de eerste fase
van oriëntatie en afbakening is het onderzoeksonderwerp en de probleemstelling opgesteld. Vervolgens
werden bijpassende hoofd- en deelvragen onderscheiden. Per deelvraag werd een lijst opgemaakt van
mogelijke onderwerpen, thema’s en bijbehorende zoektermen.
Fase twee bestond uit het systematisch zoeken van literatuur. De zoektermen die in de vorige fase
werden opgesteld, werden ingevoerd in de elektronische databanken ‘Web of Science’ en
‘Universiteitsbibliotheek Gent’. De zoektermen zijn zowel toegepast in het Nederlands als in het Engels.
Voorbeelden hiervan zijn: stress, stressregulatie, netwerk, sociaal netwerk, coping, steun, opvoeding,
draagkracht, draaglast, opvoedingsondersteuning. Na screening van de resultaten uit deze
literatuurstudie werd de opsomming per deelvraag verder uitgebreid. Interessante werken werden
verzameld en vaak geciteerde auteurs werden genoteerd, waarna er meer informatie over werd
opgezocht. Bij de screening werd beoordeeld op relevantie voor de probleemstelling en de kwaliteit van
de bron, door te kijken naar het jaartal, de bron van publicatie en het aantal citaties. De
Universiteitsbibliotheek werd zowel elektronisch geraadpleegd als voor het consulteren van gedrukte
werken in het bezit van Universiteit Gent. De referentielijsten van de geraadpleegde bronnen werden
bestudeerd om het literatuuronderzoek verder aan te vullen.
In de derde fase werd het zoekproces en de verkregen literatuur geëvalueerd. Gedurende het
praktijkonderzoek werd door betrokkenen verschillende literatuur aangedragen en besproken die
relevant bleek voor het onderzoek. Op deze manier werd het literatuuronderzoek en het schrijfproces
regelmatig bijgestuurd of uitgebreid.
4.2 Praktijkonderzoek
4.2.1 Exploratief onderzoek
Wat betreft het exploratief onderzoek is het innovatieve project flexbed dat werd omschreven in
hoofdstuk 2 opgevolgd. Dit onderzoek vond plaats gedurende de periode februari 2015 tot en met mei
2016. De periode van februari tot en met september beslaat de voorbereidingen voor de aanvraag en
uitwerking van het innovatieve project door de initiatiefnemers. Het project is officieel opgestart op 1
oktober 2015. Gedurende de maanden volgend op de start werden bevindingen gerapporteerd. In bijlage
7
B is een tijdsplanning opgesteld van het project en de ondernomen stappen. De studentonderzoeker is
aanwezig geweest bij verschillende overlegmomenten, zoals te zien in het overzicht in bijlage C. Hierbij
waren verschillende expertises en professionals aanwezig die werken met verschillende doelgroepen.
Bij de vergaderingen van de initiatiefnemers waren directieleden, beleidsverantwoordelijken,
orthopedagogen en gezinsbegeleiders aanwezig. De visie en ervaring van toeleiders, ook wel bekend als
de verwijzers, zoals een jeugdrechter, teamverantwoordelijken van de Sociale Dienst Jeugdrechtbank
(SDJ), Ondersteuningscentra Jeugdzorg (OCJ) en het Vertrouwenscentra Kindermishandeling (VK)
werden meegenomen in het onderzoek. De overlegmomenten werden met toestemming van de
betrokkenen met audioapparatuur opgenomen, vervolgens geanalyseerd en gerapporteerd. De verslagen
werden doorgestuurd naar alle aanwezigen en zullen tevens gebruikt worden ter onderbouwing en
evaluatie van het project. Allereerst heeft deze data gezorgd voor kennis over het project, dat ten goede
kwam bij het verdere praktijkonderzoek. De kennis van het flexibele logeeraanbod werd ingezet in de
interviews en groepsgesprekken met de onderzoeksgroep. Uit onderzoek blijkt namelijk dat
geïnterviewden meer zullen vertellen wanneer ze merken dat de onderzoeker op de hoogte is het project
(Mortelmans, 2013). Ten tweede verschaffen de analyses inzichten in de mogelijkheden en knelpunten
van het nieuwe aanbod, wat bijdraagt aan de beantwoording van de onderzoeksvragen.
4.2.2 Kwalitatieve survey met focusgroep
Er is gekozen voor het organiseren van een focusgroep met ouders die gebruik maken van
contextbegeleiding van OC Nieuwe Vaart. Sinds enkele decennia is er kritiek op onderzoek dat ouders
als onderzoeksobject bevat en wordt er gepleit voor het betrekken van ouders als subjecten
(Vandenbroeck, 2014). Daarom werd gekozen om de mening en ervaring van de mogelijke doelgroep
voor wie het aanbod geschikt is te verwerken in het onderzoek. Een tweede argument is dat het
samenbrengen van ouders met een soortgelijke ondersteuningsvraag mogelijk ondersteunend kan zijn
voor het delen van ervaringen en het opbouwen van een netwerk.
De focusgroep vond plaats op 9 oktober 2015 van 11.00 tot 12.00 uur bij het Vormingscentrum Guislain,
te Gent. Op dit moment ging een tweedaagse vorming door voor ouders die gebruik maken van
contextbegeleiding bij OC Nieuwe Vaart. Naast de acht aanwezige ouders waren ook hun
gezinsbegeleiders aanwezig. Er is gekozen voor dit moment, deze plaats en deze groepssamenstelling,
omdat het voor een focusgroep belangrijk is dat de participanten zich veilig (genoeg) voelen om te
kunnen spreken over het onderwerp (Mortelmans, 2013). Alle participanten namen vrijwillig deel aan
deze dagen en hadden voorafgaand al een dag samen doorgebracht. De kennismaking met elkaar en het
opbouwen van vertrouwen was dus al gebeurd voor de start van de focusgroep. De groep ouders heeft
enkele homogene kenmerken: alle ouders dragen de zorg over één of meerdere kinderen met een
(vermoeden van een) gedrags- en/of emotionele stoornis en krijgen hierbij ondersteuning van
gezinsbegeleiders. Door de overeenkomsten is de kans groter dat er een open gesprek plaats vindt over
het onderwerp dan wanneer ouders onbekenden zijn met weinig overeenkomsten. De gezinsbegeleiders
8
kennen de gezinnen en zijn betrokken bij het project. Hun kennis en ervaring kan ondersteunend zijn
tijdens het groepsgesprek. Bij het bepalen van de duur van het proces is de richtlijn van Morgan (1998)
aangehouden. Bij een focusgroep van 11 personen adviseert hij 60 minuten uit te trekken. De
onderzoeker verplaatste zich naar de plek waar de groep al bijeen was, zodat de drempel tot participatie
zo laag mogelijk was. De organisator van de vorming informeerde de ouders vooraf over de focusgroep
en vroeg hen te participeren.
Bij een focusgroep begint de onderzoeker de gedachtewisseling van een groep participanten met vooraf
opgestelde vragen met het doel inzicht te krijgen in verschillende visies (Boendermaker, Schippers, &
Schuling, 2001). Vooraf zijn verschillende thema’s met betrekking tot de onderzoeksvragen opgesteld
die aangedragen werden tijdens de samenkomst. In bijlage D zijn enkele concrete vragen te vinden die
het gesprek op gang hielden en er voor zorgden dat de gewenste informatie verkregen werd.
4.2.3 Kwalitatieve survey met diepte-interviews
Aangezien voor de opstart van de gezinnen op de wachtlijst voor verblijf veel afstemming met
verschillende betrokkenen partijen vereist was, is er wat betreft deze doelgroep nog geen begeleiding
opgestart bij de afronding van dit onderzoek. Voor en tijdens het project is er wel gebruik gemaakt van
het flexbed door enkele gezinnen die in begeleiding zijn bij OC Nieuwe Vaart. Vanuit het perspectief
van de initiatiefnemers zijn deze overnachtingen geëvalueerd en meegenomen in de analyse van de
vergaderingen. Om de ervaringen vanuit verschillende perspectieven te belichten werden de ouder(s)
waarvan (één van) de kinderen één of meerdere nachten in de voorziening hebben overnacht benaderd
voor een face-to-face diepte-interview. De vraag of ouders wilden meewerken aan het interview verliep
via de gezinsbegeleiders van het OC. Zij namen de informed consent uit bijlage E met ouders door,
zodat zij een afgewogen keuze konden maken over hun participatie aan het onderzoek. Indien ouders
hier mee instemden contacteerde de studentonderzoeker hen voor een afspraak. In samenspraak met de
participant werd een datum en locatie afgesproken voor het diepte-interview.
Op 21/10/2015 heeft in CIJG Sint-Jan Baptist een interview plaatsgevonden met vader P. waarvan zijn
twaalfjarige zoon op dat moment eenmalig vier dagen gebruik heeft gemaakt van het flexbed. Het gaat
om een alleenstaande vader met vijf kinderen, waarvan er drie bij hem wonen. Een half jaar na het
interview, in april en mei 2016, hebben alle drie de kinderen tegelijkertijd overnacht in de voorziening.
Tevens was er een gezin dat het gebruik van het flexbed op het laatste moment afgezegd heeft. Ook dit
gezin werd benaderd om te onderzoeken wat daarvoor de reden is geweest. Een diepte-interview met
moeder W. heeft plaatsgevonden op 23/10/2015 bij het gezin thuis. Er zijn vier kinderen in de leeftijd
van 7 tot 16 jaar. De ouders liggen in scheiding, maar wonen nog in hetzelfde huis. De oudste dochter
Z., die gebruik zou maken van het flexbed, heeft de diagnose hechtings- en vertrouwensproblemen.
9
Er werd gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews. Deze vorm van interviewen biedt de
onderzoeker de mogelijkheid om door te vragen op sommige vragen, wat ten goede komt van het
natuurlijke verloop en diepgang van het gesprek (Baarda et al., 2012). De semigestructureerde
vragenlijsten zijn te vinden in de bijlage (F, G). Deze zijn uitgewerkt en herwerkt na feedback van de
initiatiefnemers. Om de objectiviteit van het onderzoek te vergroten werd bij de uitwerking van de
vragen en tijdens het interview rekening gehouden met verschillende technieken en aandachtspunten
zoals aangehaald door Van Hove & Claes (2011) en Mortelmans (2013). Door de interviews op te nemen
met audioapparatuur kon de onderzoeker veel aandacht schenken aan de interviewtaak en werd de kans
op vertekening van de informatie tijdens en na het interview verkleind (Mortelmans, 2013).
4.3 Analyse van gegevens
Door middel van de integratie van de verschillende databronnen werd getracht de onderzoeksvragen te
beantwoorden. Alle data werd opgenomen met een voicerecorder. Na de interviews is een
methodologisch verslag geschreven, met daarin de eerste indrukken, beschrijving van de geïnterviewde,
de plaats en het verloop van het interview. Ook werd hierin aandacht besteedt aan de opgestelde vragen,
zodat deze eventueel bijgesteld konden worden voor een volgend interview.
Bij de analyse van de verkregen data is de benadering van de Grounded Theory gevolgd. De focusgroep
en interviews werden volledig uitgeschreven volgens het Verbatimprincipe, gecodeerd en geanalyseerd
(Mortelmans, 2013). Aangezien het bij de focusgroep gaat om een groepsproces werd er rekening
gehouden met de frequentie van uitspraken van verschillende participanten en de verspreiding van
meningen en ervaringen rond een topic. De bevindingen die voortkwamen uit de interviews en de
focusgroep werd verder aangevuld met de analyse van de vergaderingen.
Eén van de moeilijkheden tijdens het analyseren van de data was dat de ervaring van de initiatiefnemers
en vader P. niet geheel overeen kwam. Doordat er een langere periode zat tussen het gebruik van het
flexbed en het interview, leek de vader in kwestie enkele details te zijn vergeten. Zo sprak de vader van
één of twee overnachtingen, terwijl uit registraties en vergaderingen bleek dat het ging over een periode
van vier nachten. Ook over de mate van ondersteuning waren beide partijen verschillend van mening.
In de analyse is er voor gekozen om deze twee visies naast elkaar te plaatsen. Op deze manier bleef de
objectiviteit van het onderzoek zo goed mogelijk gewaarborgd.
10
5 THEORETISCHE EN CONCEPTUELE BASIS
5.1 Opvoedingsproces
Met de opkomst van de holistische mensvisie kwam vanaf de tweede helft van de 20e eeuw in de
hulpverlening de nadruk meer te liggen op het bekijken van de mens in zijn geheel. De integratieve
modellen gaan uit van een lichamelijke en geestelijke eenheid die in evenwicht moet blijven in plaats
van elkaar losstaande processen (Broekaert, Vandevelde, & Briggs, 2011; Hemel & Geurden, 2008). Of
ouders de opvoeding aankunnen wordt dan ook gezien als de uitkomst van een complex samenspel van
factoren. In plaats van vooral naar het individu te kijken, is ook voor de omgevingsfactoren steeds meer
aandacht gekomen (Van Der Ploeg, 2005). Verschillende theoretische modellen trachten dit te
beschrijven. Het ecologisch systeemmodel van Bronfenbrenner plaatst de ontwikkeling van het kind
binnen de natuurlijke sociale context. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het micro-, meso-, exo-
en macroniveau. De verschillende individuen op microniveau, zoals het kind, ouders en leerkrachten,
hebben elk hun eigen kenmerken. Deze kenmerken hebben invloed op het interactieproces tussen deze
individuen dat ontstaat op mesoniveau. Ook de informele en formele bredere structuren, zoals de
politieke en economische situatie op exoniveau en ontwikkelingen en gebeurtenissen op landelijk niveau
(macroniveau), beïnvloeden deze processen (Bronfenbrenner, 1972; Van Der Ploeg, 2005).
Wanneer de opvoedingsvaardigheden van de ouders in balans zijn met de taken en uitdagingen waar ze
voor komen te staan, zullen ouders het gevoel hebben de opvoeding aan te kunnen. Bakker en collega’s
(1998) spreken in hun balansmodel over het samenspel van de beschermende factoren en risicofactoren
op micro-, meso- en macroniveau. Onder een beschermende factor verstaat men de factoren die de kans
op het ontstaan of in stand houden van een probleem verkleinen wanneer er risicofactoren zijn. Een
voorbeeld is veerkracht om met problemen om te gaan. Een risicofactor daarentegen vergroot juist deze
kans (I. Bakker et al., 1998), maar geeft geen zekerheid dat er problemen zullen ontstaan. Het is slechts
een verhoogde kans op problemen in de ontwikkeling van het kind en/of de opvoedingssituatie
(Hermanns, 1987). Op basis van deze factoren kan een inschatting gemaakt worden of ouders voldoende
draagkracht ervaren om de opvoeding te dragen. Wanneer het evenwicht verstoord is door een
opeenstapeling van problemen en stressfactoren, zal de stress bij ouders stijgen en zal tegelijkertijd de
draagkracht afnemen. Ouders zullen wellicht ondersteuning nodig hebben om het evenwicht weer te
herstellen (Bakker et al., 1998).
5.2 Stress
5.2.1 Definitie en oorzaken
Stress kan omschreven worden als een individuele reactie op gevaar, wat zowel psychologisch,
gedragsmatig als fysiologisch merkbaar kan zijn (Falloon, Laporta, Fadden, & Graham-Hole, 1993).
Situaties waardoor mensen stress ervaren zijn onder te verdelen in alledaagse problemen,
11
levensgebeurtenissen en traumatische ervaringen (Verkuil & van Emmerik, 2007).
Levensgebeurtenissen zoals het verlies van een naaste, het verbreken van een relatie of het verliezen van
een baan, kunnen zorgen voor een sterke stijging van het stressniveau (Falloon et al., 1993). Deze
voorbeelden kunnen omschreven worden als stressoren. Dit zijn externe factoren die een stressreactie
oproepen (Lazarus, 1999).
5.2.2 Stressregulatie en coping
Het inschatten van een stressvolle situatie door een individu gebeurt volgens drie stappen; primaire
taxatie, secundaire taxatie en coping. Primaire taxatie is de eerste inschatting die een persoon maakt van
een situatie. Deze eerste directe indruk beoordeelt of het gaat om een potentiële dreigende situatie en
wordt zeer snel gemaakt. Bij de secundaire taxatie gaat de persoon nadenken over de situatie en zijn
gevoelens. Hier komt dus pas het psychologische aspect naar voor. De verschillende copingbronnen
waarover iemand beschikt kunnen de stressreactie verminderen door de afname van de dreiging te
bewerkstelligen (Lazarus & Folkman, 1984). Aldwin (1994) omschrijft coping als “het gebruiken van
strategieën om om te gaan met daadwerkelijke of verwachte problemen en de negatieve emoties die de
problemen tot gevolg hebben” (Aldwin, 1994, p. 107). Er zijn grofweg twee groepen copingstrategieën
te onderscheiden die individuen toepassen. Een eerste is probleemgerichte coping, waarbij een oplossing
wordt gezocht voor het probleem dat de stress veroorzaakt. Dit wordt voornamelijk ingezet wanneer
men het gevoel heeft dat iets constructiefs kan worden gedaan, zoals het maken van een plan, of het
zoeken van ondersteuning of andere activiteiten. Bij de tweede strategie, emotiegerichte coping, gaat
men de emotionele stress die gepaard gaat met het probleem of wordt veroorzaakt door het probleem
proberen te verminderen (Carver, Scheier, & Weintraub, 1989; Folkman & Lazarus, 1980). Stroebe
(2011) maakt bij emotiegerichte coping nog een onderscheid tussen het vermijden van het probleem of
zichzelf afleiden door de aandacht op iets anders te leggen. Men is zich niet altijd volledig bewust van
deze strategieën en de emotionele reacties (Aldwin, 1994).
Het proces van waarnemen, beleven en reageren op stressoren wordt beïnvloed door verschillende
factoren. Of een persoon wel of geen stress ervaart, hangt af van de manier waarop de persoon de stressor
beoordeelt en hierop reageert. Dit is deels een gevolg van omgevingsfactoren, maar hangt ook af van de
kenmerken van het individu (Aldwin, 1994). Hosman maakt onderscheid tussen verschillende groepen
van factoren in zijn integratief stresstheoretisch verklaringsmodel:
1. doelstellingen, behoeften en waarden
2. probleemoplossend vermogen
3. persoonlijke levensgeschiedenis
4. compenserende omstandigheden
5. ondersteunende of belemmerende sociale omgeving
6. maatschappelijke achtergronden (Hendrix, 2001).
12
De verschillende niveaus zijn in dit model terug te zien. Individuele factoren (1, 2, en 3), factoren in de
directe sociale omgeving (4 en 5) en maatschappelijke factoren (6) spelen een rol in de beleving van
stress. Een stressrespons kan dus niet voorspeld worden aan de hand van de stressor, omdat de reactie
op een stressor verschilt van persoon tot persoon (Lazarus & Folkman, 1984). Iedere persoon ontwikkelt
vaak zijn eigen karakteristieke patronen (Verkuil & van Emmerik, 2007).
Wanneer iemand langdurig wordt blootgesteld aan een hoge mate van stress, heeft een individu onder
andere meer kans op grote fysieke gezondheidsproblemen (Falloon et al., 1993) en depressieve klachten
(Lazarus, 1999). Het blijkt ook dat het ervaren van stress tijdens het maken van een keuze tot een
mindere kwaliteit van de keuze leidt dan wanneer er geen stress aanwezig is. Dit wordt verklaard vanuit
het feit dat men minder keuzealternatieven afweegt, waardoor er ook minder informatie beschikbaar is
om tot de beslissing te komen (Keinan, Friedland, & Ben-Porath, 1987). Men zal onder invloed van
stress sneller een beslissing maken, in de hoop dat dat tot een snelle uitweg leidt (Goldberger & Breznitz,
2010). Het probleemoplossend vermogen van mensen wordt dus ook beïnvloed door stress.
5.2.3 Opvoedingsstress
Een specifieke vorm van stress, opvoedingsstress, werd door Abidin (1983) omschreven als een
mismatch tussen wat de opvoeding vraagt van de ouder en welke bronnen beschikbaar zijn om hierin
tegemoet te komen. Anderen omschrijven het als de stress die de ouder ervaart in het subsysteem ouder-
kind (Chen, Hou, & Chuang, 2010). Iedere ouder zal in de opvoeding te maken krijgen met stress, maar
de manier waarop men daar mee omgaat verschilt, volgens (Crnic & Low, 2002). Wanneer er sprake is
van een grote mate van opvoedingsstress wordt dit gezien als risicofactor voor gedragsproblemen van
kinderen en onaangepaste ouderschapsvaardigheden (Williford et al., 2007).
Naast de algemene factoren die meespelen bij de coping met stress, zoals besproken in paragraaf 5.2.2,
is in de onderzoekswereld ook specifiek aandacht besteed aan factoren die meespelen bij ouders. Zo zijn
er verschillende predictoren voor opvoedingsstress onderzocht. Kindfactoren als temperament en
emotieregulering zijn factoren die meespelen (Moffitt & Caspi, 2001). Ook blijkt dat GES en
ontwikkelingsstoornissen bij kinderen er voor zorgt dat de stress bij ouders hoger ligt (Pisula, 2007;
Plant & Sanders, 2007; Ritzema & Sladeczek, 2011). Dit kan verklaard worden vanuit het feit dat de
opvoeding meer van ouders vraagt en meer tijd kost (Williford et al., 2007).
Naast deze kindfactoren zijn er ook factoren bij de ouder en in de omgeving die de stress kunnen laten
stijgen. Voorbeelden hiervan zijn psychopathologie bij de ouder (Barry, Dunlap, Cotten, Lochman, &
Wells, 2005), alleenstaand ouderschap (Ricciuti, 2004) en wonen in een buurt met veel armoede en
sociale problemen (Coulton, Crampton, Irwin, Spilsbury, & Korbin, 2007). Uit verschillende
onderzoeken blijkt dat in gezinnen met een verontrustende opvoedingssituatie meer stress wordt ervaren
en de gezinsbelasting groter is (Lessenberry & Rehdfeldt, 2004). De stress waaraan ouders blootgesteld
worden kan zorgen voor het maken van verkeerde keuzes in het opvoedingsproces. Depressieve
13
gevoelens en een hoge mate van stress heeft een invloed op opvoedingscapaciteiten, zoals de sensitieve
responsiviteit en positieve affectie en koestering van het kind (Lecuyer-Maus, 2003).
Wat betreft stress verlagende effecten bleek uit onderzoek van Keller & Honig (2004) dat echtelijke
harmonie een positief effect heeft op ouders met kinderen met een beperking. De vroege opstart van
preventieve ondersteuning, continuïteit van ondersteuning, respijtzorg en individuele
ondersteuningsaanbod zijn belangrijk in de hulpverlening aan deze gezinnen (Keller & Honig, 2004).
5.3 Sociaal netwerk als ondersteuningsbron
5.3.1 Effecten van sociale steun
Uit het model van Hosman blijkt dat het sociale netwerk een bron is voor het reduceren van stress.
Wanneer een persoon praat over de stress die hij ervaart met personen in de omgeving en zij samen
oplossingen bedenken voor de stress of problemen kan dit schadelijke gevolgen beperken (Falloon et
al., 1993). Het sociale netwerk kan bestaan uit alle mensen waar men een min of meer duurzame relatie
mee onderhoudt, zoals een partner, familieleden, buren, vrienden, kennissen en collega’s (Hendrix,
2001). Er is sprake van een gevoel van verbondenheid met deze personen (Bartelink & Verheijden,
2015). De interactieprocessen in het sociale netwerk kunnen ook wel omschreven worden als sociale
steun. Men verstaat hieronder de emotionele, materiële en informatieve steun die mensen geven en
ontvangen door het contact in de dagelijkse omgang met mensen in hun omgeving. Het is tevens de
meest universele en belangrijkste vorm van opvoedingsondersteuning met rechtstreekse effecten op het
welzijn van de ouder en indirecte effecten op het welzijn van het kind (Buysse, 2008; Vandenbroeck,
2014). Sociale steun wordt dan ook steeds meer gezien als effectieve copingstrategie (Paster, Brandwein,
& Walsh, 2009; Stroebe, 2011). De opvoeding en de uitkomsten van de opvoeding voor de kinderen
wordt versterkt door informele netwerken (Houkes & Kok, 2009; Mutsaers & Berg, 2010). De laatste
jaren wordt in de hulpverlening daarom steeds meer de nadruk gelegd op het belang van sociale
netwerken en sociale steun als beschermende factor (Vandenbroeck, 2014). Ook is er een opkomst van
initiatieven in Vlaanderen die werken aan het stimuleren van ontmoeting en het versterken van
ouderlijke netwerken (Departement Onderwijs en opvoeding, 2013; Hendrix, 2001).
5.3.2 Gebrek aan een (ondersteunend) netwerk
Ondanks dat het sociale netwerk ouders steun kan bieden bij de opvoeding, blijkt dat ouders met een
netwerk om zich heen contacten niet altijd als ondersteunend ervaren (Harting & Van Assema, 2007).
Ook hebben niet alle ouders een netwerk waar ze beroep op kunnen doen. Dit bleek ook uit onderzoek
naar gezinsondersteunende pleegzorg. Het onderzoek van Vanhee, Laporte & Corveleyn (2001) werd
opgestart naar aanleiding van de vraag van kansarme gezinnen naar een kortdurend, laagdrempelig
aanbod van steun in de opvoeding, waarbij ouders hun ouderrol konden behouden. Via
semigestructureerde interviews werden 16 ouders bevraagd die beroep deden op private gezinsplaatsing.
Dit aanbod is een kortdurende, tijdelijke plaatsing van kinderen in een andere setting, op eigen initiatief
14
van de ouder(s). In het onderzoek werden ook 43 vragenlijsten van pleeggezinnen geanalyseerd. Een
gemeenschappelijke factor bij de verschillende gezinnen was het ontbreken van sociale steun. Er zijn
verschillende oorzaken van het ontbreken van een sociaal netwerk. Allereerst kan het zo zijn dat de
ouder geen sociale steun tot zijn beschikking heeft omdat er geen banden zijn die intensief genoeg zijn.
Een tweede mogelijkheid is dat de banden die er zijn negatief ervaren worden waardoor ouders het
contact vermijden. Het netwerk wordt dan niet als ondersteunend gezien, bijvoorbeeld omdat het voor
een gevoel van onbetrouwbaarheid zorgt of omdat het een relatie is die ook zorgt voor stress of
conflicten. Ten derde kunnen ouders beschikken over een steunend figuur, maar is deze niet (altijd)
beschikbaar (Vanhee, Demeyer, & Corveleyn, 2003). De bereikbaarheid van de persoon speelt hierbij
ook een rol. Het gaat hierbij niet alleen over de feitelijke afstand, maar ook over de mobiliteit en de
mogelijkheid om gebruik te maken van communicatiemiddelen (Hendrix, 2001).
5.4 Gezinsgerichte professionele ondersteuning
5.4.1 Opvoedingsondersteuning
Wanneer ouders vragen over de opvoeding hebben, vragen ze bij voorkeur advies aan mensen in hun
sociale omgeving, voordat ze naar een professional gaan (Speetjens, Van der Linden, & Goossens,
2009). Het ontbreken van sociale steun is een belangrijke factor om voor opvoedingsondersteuning
beroep te doen op het professionele netwerk. Dit bleek ook uit het onderzoek van Vanhee en collega’s
(2003). Een definitie van opvoedingsondersteuning is op intentionele wijze steun bieden aan ouders bij
hun opdracht en taak als opvoeders. Onder opvoedingsondersteuning vallen verschillende vormen en
activiteiten, zoals voorlichting bieden, emotionele steun, trainen van vaardigheden, en dergelijke
(Vandenbroeck, 2014).
Bij de keuze voor de intensiteit en vorm van ondersteuning waken hulpverleners voor artikel 8 van het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit artikel stelt dat aan twee eisen moet zijn voldaan.
Allereerst aan subsidiariteit, waarbij men in vraag stelt of inmenging echt noodzakelijk is. Bij
proportionaliteit, het tweede vereiste, gaat het over de vraag of het gekozen ondersteuningsaanbod ook
de lichtste vorm van inmenging is die mogelijk is (Bartelink, Ten Berge, & Van Vianen, 2015).
Kousemaker & Timmers–Huigens (1985) beschreven een continuüm van opvoedingsondersteuning,
waarbij de verschillende functies vertrekken vanuit de aard van de opvoedingsvraag. Wanneer
opvoedingsvragen niet meer gemakkelijk oplosbaar zijn en ze een probleem worden, is er sprake van
opvoedingsspanning. Dit kan verder oplopen tot opvoedingscrisis of –nood (Kousemaker & Timmers-
Huigens, 1985). Meer intensievere vormen van hulpverlening zijn in dit geval vaak noodzakelijk. Als
de stress hoog oploopt is intensieve pedagogische thuishulp een veel ingezette manier om aan de slag te
gaan met gezinnen. Op een periode variërend tussen een maand en een half jaar krijgen de gezinnen
intensieve begeleiding (Bartelink, 2013). De resultaten van verschillende internationale
overzichtsstudies naar de effecten zijn uiteenlopend. Er zijn positieve resultaten (MacLeod & Nelson,
15
2000), maar ook uitkomsten van weinig of gemende effecten (Bartelink, 2013). Interventies die
empowerend werken en de krachten en het netwerk van het gezin versterken blijken effectiever dan
interventies die hier niet op inzetten (MacLeod & Nelson, 2000). De intensieve pedagogische
thuishulpprogramma’s zorgen voor vermindering van gedragsproblemen bij kinderen en verbeteren de
opvoedingsvaardigheden van ouders (Bartelink, 2013).
5.4.2 Logeeropvang
Uit hoofdstuk 2 bleek al dat voor sommige doelgroepen logeeropvang een mogelijkheid kan zijn om een
gezin een rustpauze te geven. Een voorbeeld hiervan is terug te vinden in de mantelzorg. Onder
mantelzorg verstaat men de extra zorg die naasten geven aan kinderen of volwassenen die tijdelijk of
permanent hulpbehoevend zijn. Achttien procent van de Vlamingen tussen de 18 en 85 jaar bieden
dagelijks of wekelijks zorg aan iemand in de nabije omgeving (Vanderleyden & Moons, 2010). Deze
informele zorg vloeit voort uit de sociale relatie (Ziekenzorg CM, 2011). Binnen de mantelzorg spreekt
men van respijtzorg of verademingkansen wanneer er gebruik wordt gemaakt van professioneel aanbod
om een gezin tijdelijk te ontlasten. Uit onderzoek blijkt namelijk dat vijfenveertig procent van de
mantelzorgers aangeeft matige tot ernstige belasting te ervaren door de ondersteuning of zorg die ze
bieden. Daarnaast geeft ongeveer zeventien procent aan zich in de greep gehouden te voelen door hun
eigen plichtsgevoel en moeite heeft om de ondersteuning te combineren met werk- en gezinstaken. Elf
procent van de mantelzorgers geeft aan behoefte te hebben aan veel respijt en nog eens dertien procent
heeft een matige behoefte (De Boer, Broese van Groenou, & Timmermans, 2009). Hieruit kan
geconcludeerd worden dat een gezin er baat bij kan hebben om de intensieve zorgen even uit handen te
geven. Wanneer bij een gezin de druk even verlicht wordt is de kans groter dat ze de zorg thuis langer
vol kunnen houden en intramurale opname voorkomen of uitgesteld kan worden. Mits de logeeropvang
op tijd ingezet wordt, kan het een preventieve functie hebben en inspelen op de wachtlijsten (Spectrum,
2013). Uit een evaluatieonderzoek naar logeerhuizen voor kinderen met een verstandelijke beperking
blijkt namelijk dat als kinderen nog niet op de wachtlijst staan voor een residentiële opname, de
logeeropvang een opname kan uitstellen. Wanneer kinderen eenmaal op de wachtlijst staan, leidt dit niet
meer tot uitstel (Gennip & Meijer, 1993). Dit effect is ook terug te zien bij respijtzorg bij dementerende
ouderen. Als de draaglast bij mantelzorgers eenmaal te hoog is, heeft de tijdelijke overname van de zorg
een minder helend effect (H. Bakker & Morée, 2003).
5.4.3 Aandachtspunten en noden van gezinnen
Naast het op tijd inzetten van de logeeropvang zijn er meer aandachtspunten uit onderzoeken naar voor
gekomen. In het onderzoek van Vanhee en collega’s (2003) werd het onderscheid gevonden tussen twee
types van aanmeldingssituaties. Enerzijds gaat het om situaties waarin het acute karakter een rol speelt,
wanneer ouders tijdelijk niet voor hun kind kunnen zorgen. Bij situaties als een ziekenhuisopname moet
dan onmiddellijk een oplossing worden gezocht. Anderzijds bestond er ook een groep waarbij nood was
aan een moment van rust en ondersteuning omdat het niet meer ging of men behoefte had aan tijd voor
16
zichzelf (Vanhee et al., 2003). In beide groepen was het voor ouders moeilijk om de zorg voor hun
kind(eren) uit handen te geven. Ouders zitten met het gevoel van incompetentie, schaamte of falen en
de behoefte aan ondersteuning staat in conflict met de angst om een slechte ouder te zijn (Vanhee et al.,
2003). Ook in de mantelzorg is dit aspect terug te vinden. Zo spreekt Spectrum (2013) over een hoge
drempel naar de logeeropvang. Deze drempel bestaat vooral uit de intrinsieke normen die mensen ervan
weerhoudt om de stap te zetten om de zorg tijdelijk uit handen te geven. Naast schaamte en het gevoel
van falen speelt soms de overtuiging dat de mantelzorger de enige is die goede zorg kan bieden
(Spectrum, 2013).
De omgeving van het gezin kan negatieve gevoelens soms versterken. Aangezien ouders met
schuldgevoelens kampen, kunnen de veroordelende opmerkingen van de omgeving extra pijnlijk zijn.
Hierdoor kiezen ouders er vaak voor het gebruik van de opvang te verzwijgen voor de buitenwereld
(Vanhee et al., 2003). Om negatieve reacties te vermijden is het voor ouders soms gemakkelijker om
hulp te vragen in het professionele netwerk dan in het sociale netwerk. Ouders hebben bij het
professionele netwerk niet het gevoel in het krijt te staan bij de ander en durven daardoor meer te vragen
(Vanhee et al., 2003). De kennis en ervaring die hulpverleners hebben, schept vertrouwen en het vragen
van hulp is gemakkelijker (Ziekenzorg CM, 2011). Ook de beschikbaarheid van een voorziening bij een
acute vraag wordt gezien als voordeel (Vanhee et al., 2003).
De reactie van de hulpverlening kan een belangrijke rol spelen in het besluit om al dan niet gebruik te
maken van logeeropvang. Wanneer iemand lang moet wachten op ondersteuning kunnen ouders gaan
twijfelen of hun hulpvraag wel ernstig genoeg is. Ze kunnen zich daardoor bevestigd voelen in hun
gevoel van schaamte en angst. Het eerste contact met de hulpverlener is dan ook essentieel voor het
vertrouwen. De angst voor een plaatsing blijft spelen, alhoewel voor sommige gezinnen het behouden
van het domicilieadres geruststellend kan zijn. Een belangrijk element voor de onderzochte ouders in
het onderzoek van Vanhee en collega’s was dat zij zelf zeggenschap bleven behouden over wanneer een
kind zou gaan logeren, voor hoelang en wanneer het zou eindigen (Vanhee et al., 2003).
Ouders voelen zich erkend in hun rol wanneer er inspanning wordt gedaan door begeleiding om contact
tussen ouder en kind te realiseren. Niet alle ouders hoeven contact omdat het vaak gaat om een korte
periode, maar de mogelijkheid wordt als prettig ervaren. Het wordt geapprecieerd dat men op de hoogte
is van wat het kind gedaan heeft tijdens het logeren (Vanhee et al., 2003). Om mantelzorger(s) en de
zorgbehoevende niet te verliezen, is het extra belangrijk dat zij betrokken worden en akkoord gaan met
de invulling van de zorg. De mantelzorger zal immers bij ontevredenheid de zorg zelf weer in handen
nemen (Spectrum, 2013; Ziekenzorg CM, 2011).
Morée (2005) werkte enkele factoren uit die een essentiële rol kunnen spelen bij het wegnemen van de
aarzeling van mantelzorgers:
17
- De logeeropvang sluit het best aan als het flexibel is in tijd, frequentie, het moment van regelen
en de invulling van de taak van beroepskrachten;
- Mantelzorgers moeten vroegtijdig bereikt worden, op het moment dat zij (nog) genoeg
draagkracht ervaren. Toegankelijke informatie en actieve stimulering of doorverwijzing door
betrokken hulpverleners, zoals huisartsen kan hierin ondersteunen;
- Wanneer de mantelzorger een veilig en vertrouwd gevoel heeft bij de opvang, zal hij eerder de
zorgen overdragen, omdat hij weet dat de verzorgende in goede handen is.
De logeeropvang kan voor ouders verschillende betekenissen hebben. Allereerst kan het zorgen voor
een gevoel van opluchting en geruststelling wanneer er een oplossing komt voor een acute situatie. Ten
tweede kunnen batterijen weer opgeladen worden, doordat er rust is in huis en de ouder aan zichzelf en
zijn problemen toe kan komen. Een derde betekenis kan zijn dat de ouder zijn leven opnieuw in handen
kan nemen, bijvoorbeeld door het besef dat de situatie te zwaar was geworden om aan te kunnen.
Aspecten op het relationele vlak kunnen een vierde vorm van betekenis zijn. De partnerrelatie kan
verbeteren doordat er tijd met elkaar is, net als het opbouwen en verzorgen van sociale contacten in het
eigen netwerk. Het ondersteunt ook de relatie tussen ouder kind, omdat escalatie van de situatie
voorkomen wordt op het moment dat de draagkracht daalt. Ten slotte kan logeeropvang een nieuwe bron
van ondersteuning zijn bij het opvoedingsproces (Vanhee et al., 2003).
5.5 Beantwoording van de theoretische onderzoeksvragen
In het hoofdstuk zijn de verschillende deelvragen aan bod gekomen, waar in deze paragraaf een
concluderend antwoord op geformuleerd zal worden.
Hoe ontstaat stress in het opvoedingsproces?
Er ontstaat stress in het opvoedingsproces wanneer de opvoedingsvaardigheden van ouders niet in balans
zijn met de taken van de opvoeding. Hierdoor raakt het evenwicht verstoort. Verschillende
beschermende en risicofactoren op micro-, meso- en macroniveau hebben hier invloed op. Voorbeelden
van predictoren voor opvoedingsstress zijn GES, alleenstaand ouderschap en leven in een buurt met veel
armoede en sociale problemen. De stress die ontstaat staat in verband met de gezondheid van het
individu en het interactieproces tussen ouder, kind en omgeving. Ook wordt het probleemoplossend
vermogen en het maken van keuzes beïnvloed. Dit heeft opnieuw gevolgen voor de beleving van stress.
Hoe doen ouders aan stressregulatie?
Globaal gezien zijn er twee manieren waarop een individu kan omgaan met stress, namelijk
probleemgerichte coping en emotiegerichte coping. De eerste vorm is een meer constructieve manier
van het aanpakken van het probleem dat de stress veroorzaakt. Bij de tweede pakt men de oorzaak van
18
de stress niet aan, maar probeert men de emotionele stress die ontstaat of gepaard gaat met het problemen
te minimaliseren.
Welke rol speelt het sociale netwerk in de ondersteuning van gezinnen?
Het sociale netwerk speelt een belangrijke rol in de ondersteuning van gezinnen. Door de duurzame
contacten kan stress gereguleerd worden. Ouders gaan met opvoedingsvragen het liefst naar mensen in
hun directe omgeving. Sociale steun is dan ook de meest universele vorm van opvoedingsondersteuning
met positieve effecten op zowel ouder als kind. In de hulpverlening wordt steeds meer de nadruk gelegd
op ontmoeting en het versterken van de sociale netwerken. Niet alle gezinnen hebben immers een
(ondersteunend) netwerk en dit vergroot de kans op nood aan ondersteuning uit de professionele
hulpverlening.
Welke elementen kunnen hulpverleners meenemen uit wetenschappelijke literatuur en ervaring bij de
ondersteuning van gezinnen met een (tijdelijk) verzwakte draagkracht?
In de literatuurstudie zijn veel aandachtspunten besproken die relevant zijn om het
ondersteuningsaanbod aan te laten sluiten op de behoefte van gezinnen. Gezinnen die zorg dragen voor
een familielid met een fysieke of verstandelijke beperking kunnen dit als zodanig belastend ervaren dat
ze af en toe nood hebben aan respijt. Men wacht het best niet te lang op het inzetten van het tijdelijke
ontlasten, omdat het minder helend werkt als de draaglast al sterk gestegen is. Het is echter geen
eenvoudige keuze om de zorg van een naaste uit handen te geven. Een ouder wil zich erkend voelen in
zijn rol en een flexibele, vertrouwde opvang kan de drempel voor hen verlagen.
19
6 RESULTATEN
In dit hoofdstuk wordt een antwoord geformuleerd op de deelvragen die in de praktijk zijn onderzocht.
Hierbij staat in elke paragraaf een deelvraag centraal.
6.1 Coping van stress in gezinnen
Wat zorgt voor stress in gezinnen en hoe gaan gezinnen daar mee om?
In gezinnen kan de stress vanwege verschillende factoren regelmatig hoog oplopen. Moeilijkheden met
werk, relatie- en gezondheidsproblemen zijn enkele voorbeelden die naar voor komen in het onderzoek.
Door de opeenstapeling van deze stressfactoren en het gevoel er zelf niet meer uit te komen, verzwakt
de draagkracht van de ouder. Dit beïnvloedt het wederzijdse interactieproces met de kinderen. Wanneer
de opvoeding van kinderen met een GES meer vraagt van een ouder, kunnen ouders in een vicieuze
cirkel terecht komen.
[Moeder W., flexbedgebruik niet doorgegaan]: “Want je zit zodanig in die vicieuze cirkel van
die conflicten, dat je dat niet kan stoppen. Het is het ene conflict na het andere. Je bent nog niet
bekomen van het ene en het andere is daar al terug. En als je maar één kind hebt dan kun je,
maar ik heb ook nog andere kinderen met zorgen en problemen. En ook in mijn huwelijk loopt
het niet goed.”
Uit de focusgroep blijkt dat ouders proberen deze stress te reguleren, bijvoorbeeld door steun te zoeken
in hun sociale netwerk. Ze luchten hun hart bij een goede vriend of laten hun kind(eren) op regelmatige
basis logeren bij een grootouder of ander familielid. Eén ouder vertelt tijdens de focusgroep dat zij en
haar partner een paar dagen vrij nemen van het werk als hun kind op kamp gaat met school. Op deze
manier kunnen ze als partners tijd besteden en even ontspannen zonder bezig te zijn met de opvoeding
van hun kind. Ook in het diepte-interview met moeder W. kwam sociale steun aan bod. Zij kan voor
emotionele ondersteuning terecht bij haar beste vriendin. Deze vriendin heeft een zoon met wie ze in
een hulpverleningstraject zit. De gedeelde ervaring zorgt ervoor dat ze elkaar begrijpen en hun hart bij
elkaar kunnen luchten. Haar vriendin begreep de keuze om in te gaan op het aanbod, aangezien ze ook
regelmatig het gevoel heeft de opvoeding niet meer aan te kunnen. Los van dit contact heeft moeder W.
haar overweging gebruik te maken van de logeermogelijkheid niet besproken in haar omgeving. Ze geeft
hiervoor als reden dat het niet in haar karakter ligt om hulp te vragen.
Uit de verschillende gesprekken blijkt echter dat het sociale netwerk vaak zeer beperkt is of niet
ondersteunend. Soms brengt het netwerk namelijk juist extra stress en conflicten met zich mee. Zo
vertelt moeder W. dat door het gebrek aan regels bij oma haar dochter is gestart met roken. Ook wanneer
een ouder meerdere kinderen heeft, is het vaak een lastige opgave om die in het netwerk te laten logeren.
Op cruciale momenten, zoals bij een ziekenhuisopname, zorgt dit voor veel moeilijkheden en kan het
gebrek aan opvangmogelijkheden voor paniekgevoelens zorgen.
20
[Vader P., meerdere keren flexbedgebruik]: “Het is daar een gans spel geweest op de spoed,
want ik wilde eerst niet mee naar die operatietafel, zolang da ik niet wist waar mijn kinderen
waren. . . . . En niet iedereen staat te springen om ergens drie kinderen te deponeren. Misschien
een keer eentje, maar ja als ze er zo een keer drie moeten bijpakken. Zij die mijn B. en Z. kennen
die gaan passen he. Die gaan zeggen van F. wel, maar die andere twee…”
Naast deze beoordeling door het sociale netwerk of een kind al dan niet gewenst is om te komen logeren,
ervaren twee vaders van de focusgroep een moeilijkheid vanuit het kind. Het ene kind gaat zijn ouders
zeer snel missen en houdt niet van veranderingen zoals schoolreisjes, dus slaapt het liefst altijd thuis.
De ander heeft snel conflicten met andere kinderen en functioneert daarom niet goed in groep. Hierdoor
verlopen overnachtingen buitenshuis niet gemakkelijk.
6.2 Geschikte doelgroep flexibel logeeraanbod
Voor welke gezinnen is een flexibel logeeraanbod een geschikt ondersteuningsaanbod?
De bevindingen van deze onderzoeksvraag zijn gebaseerd op vier reflecties. Een eerste reflectie is die
van de initiatiefnemers. Als tweede is bij de focusgroep het aanbod van het flexbed bevraagd en daar
zijn verschillende visies naar voor gekomen. Het derde betreft de verschillende gezinnen aan wie door
gezinsbegeleiders het aanbod van het flexbed is gedaan. Als vierde en laatste groep zal de visie van de
toeleidende instanties van gezinnen voor verblijf besproken worden.
Wat betreft de initiatiefnemers is er gedurende de periode van het onderzoek overleg geweest over
(contra-) indicaties en gezinscriteria. Beide voorzieningen die het innovatieve project opstartten, merken
in de praktijk dat verhoogde stress in gezinnen zorgt voor de daling van de draagkracht. Er werd
onderzocht of gezinnen gescreend kunnen worden met een instrument, om zo objectief tot een
inschatting te komen of flexibele logeeropvang aansluit bij de behoefte van het gezin. Verschillende
instrumenten werden onderzocht op betrouwbaarheid, validiteit, doelgroep, en dergelijke. Uit de
opgesomde instrumenten in bijlage H, is gekozen voor het gebruik van de Nijmeegse Ouderlijke Stress
Index (NOSI). Dit instrument is ontwikkeld voor gezinsdiagnostiek en meet de stressbeleving van
ouders/opvoeders met kinderen in de leeftijd van 2 tot 13 jaar. De vragenlijst bestaat uit 123 items met
in totaal 13 schalen, onderverdeeld in een ouder- en een kinddomein, en een levensgebeurtenissenschaal
(De Brock, Vermulst, Gerris, & Abidin, 1992). Een voorbeeld van de uitkomsten van een ingevulde
NOSI en een toelichting op de schalen is beschreven in bijlage I. Het ouderdomein test in welke mate
ouders zich inadequaat voelen bij de opvoeding en of zij hierbij stress ervaren. Het kinddomein
onderzoekt de karakteristieken van het kind die mogelijk bijdragen aan de ervaring van
opvoedingsstress. In het derde deel, de levensgebeurtenissenschaal uit bijlage J, kan aangevinkt worden
welke gebeurtenissen zich hebben voorgedaan in de laatste 12 maanden (De Brock et al., 1992). De
betrouwbaarheid en validiteit van het instrument is als voldoende tot goed beoordeeld door de
21
Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN). De normen zijn echter verouderd en niet meer
bruikbaar (Egberink, Janssen, & Vermeulen, z.d.). Daarom wordt het instrument niet ingezet voor
onderlinge vergelijking van gezinnen. Gezinsbegeleiders van OC Nieuwe Vaart, waar al meer dan tien
jaar wordt gewerkt met het instrument, geven aan dat het instrument de mogelijkheid biedt om stress in
een gezin te onderzoeken, ook wanneer de kinderen ouder zijn dan 13 jaar. Het samen invullen of laten
invullen door ouders biedt op korte termijn veel informatie en stelt de gezinsbegeleiders in staat om over
de stressbeleving en –regulering in gesprek te gaan met de ouder(s). Ook kunnen werkpunten en sterktes
besproken worden. Vanwege de subjectiviteit, de momentopname en mogelijk sociaal wenselijke
antwoorden wordt de NOSI gebruikt als ondersteuning bij de inschatting van betrokken hulpverleners
of het aanbod van logeeropvang kan aansluiten bij het gezin. Uit het onderzoek blijkt dat er een aantal
indicaties kunnen worden meegenomen uit de ingevulde vragenlijst:
- Wanneer een ouder op zowel het kinddomein als het ouderdomein hoog scoort (‘hoog’ of ‘zeer
hoog’), betekent dit dat de ouder een hoge mate van stress ervaart. Met name een hoge score
van het ouderdomein kan een indicatie zijn dat logeeropvang een gepaste ondersteuning is voor
het gezin, omdat men het gevoel heeft de opvoeding niet meer aan te kunnen.
- Wanneer men hoog scoort op de schalen ‘sociale isolatie’ en ‘huwelijksrelatie’ kan dit een teken
zijn dat het sociale netwerk en de ondersteuning daarvan beperkt is. Uit het onderzoek blijkt
ook dat bij alleenstaand ouderschap de stress sneller en hoger oploopt dan wanneer men een
partner heeft of de opvoeding deelt. Een indicatie hiervan is wanneer huwelijksrelatie hoog
gescoord.
- Het blijkt dat bij multiprobleemgezinnen de stress vaker hoog op loopt. De
levensgebeurtenissenschaal geeft een beeld van de probleemgebieden van een gezin.
Aan de hand van het voorbeeld in bijlage I kunnen enkele factoren besproken worden. In het profiel
blijkt dat de ouder het kinddomein zeer hoog scoort. Op het moment van afname was kort daarvoor de
diagnose ASS gesteld, wat voor veel stress zorgde rond het kinddomein. In de begeleiding van deze
ouder wordt vooral gewerkt aan psycho-educatie rond de stoornis van het kind, zodat de stress weer kan
dalen. De ouder voelt zich nog wel competent, wat te zien is aan het item COM dat ‘gemiddeld’ scoort.
Het gevoel van competentie kan een indicatie zijn dat het flexbed voor dit gezin op dit moment nog niet
aan de noodzakelijk is. Anderzijds ervaart deze ouder stress door het veel alleen zijn (SOC is ‘hoog’
gescoord) en ervaart deze ouder de ouderlijke rol als inperking van de vrijheid (ROL is ‘zeer hoog’
gescoord). Dit zijn aandachtspunten in de begeleiding van dit gezin.
Naast de indicaties die voortkomen uit de NOSI worden ook gezinskenmerken beoordeeld. De
mogelijkheid van ouders tot het aangaan van een relatie en een basis aan pedagogische inzichten en
vaardigheden zijn belangrijke kenmerken om met de gezinnen te werken. Daarnaast wordt ook een
inschatting gemaakt van de ondersteuningsbehoefte van een gezin. Richtlijn voor het project is tien
22
overnachtingen per half jaar per gezin. Voor intensiever verblijf is immers ander aanbod beschikbaar,
zoals ook te zien is in de overzichtstabel van verblijf (bijlage A).
Van de ouders van de focusgroep horen zeven van de acht ouders voor het eerst over het aanbod van het
flexbed. De meningen over het aanbod kunnen als volgt samengevat worden:
Eén vader, vader P., heeft reeds gebruik gemaakt van het flexbed en heeft hier positieve
ervaringen mee.
Twee vaders verwoorden dat het aanbod niet geschikt is voor hun gezin, door factoren op
kindniveau die ook beschreven werden in de vorige paragraaf. Ze vinden het wel een goed
aanbod, maar achten het niet geschikt voor hen.
Twee ouders spreken zich niet uit over de vraag of het aanbod iets voor hen zou zijn.
De drie overige ouders maken gebruik van hun sociale netwerk om op regelmatige basis hun
kinderen te laten logeren. Ze ervaren dit als prettig en wenselijk en het biedt hen ontspanning.
In hun gezinssituatie vinden ze het aanbod niet nodig, maar wanneer ze geen sociaal netwerk
zouden hebben, zouden ze het aanbod overwegen. Deze groep ziet het aanbod met name
geschikt voor gezinnen die in hun netwerk geen mogelijkheid hebben om kinderen te laten
logeren.
Ten derde kan de groep gezinnen besproken worden aan wie gezinsbegeleider van OC Nieuwe Vaart
het aanbod van het flexbed hebben gedaan. Als de inschatting van de hulpverlener is dat het aanbod zou
kunnen aansluiten bij het gezin, wordt het aanbod aan ouders voorgelegd en kunnen zij indien ze
interesse hebben op kennismaking gaan. Ouders beslissen zelf of ze op het aanbod in willen gaan. Ze
hebben ook de keuze of ze overnachtingen willen inplannen op regelmatige wijze of dat dit alleen
gebeurt op het moment dat ze daar behoefte aan hebben. Er worden verschillende voor- en nadelen
gezien voor het al dan niet op regelmatige wijze inzetten van verblijf, maar de keuze ligt bij de ouder.
In totaal zijn tien gezinnen onderzocht die de mogelijkheid geboden is om gebruik te maken van het
flexbed. De uitkomsten zijn als volgt:
Drie gezinnen hebben gebruik gemaakt van het flexbed. Voor deze drie gezinnen is het een
rustgevende gedachte iets achter de hand te hebben, mocht de stress hoog oplopen. Een
gemeenschappelijke factor van deze gezinnen is het beperkte sociale netwerk.
1. Het eerste gezin betreft het gezin van vader P., waarbij een diepte-interview is
afgenomen. Het effect van de ondersteuning in dit gezin wordt door vader P. en zijn
gezinsbegeleider verschillend beoordeeld. Vader geeft aan dat het even wat rustiger
thuis was, zodat hij wat dingen heeft kunnen regelen, zijn batterijen heeft kunnen
opladen en weer wat moed heeft gekregen. Grote problemen zijn volgens hem niet
opgelost. Zijn gezinsbegeleider geeft aan dat belangrijke problemen rond zijn
23
tewerkstelling verholpen zijn. Vader P. zou ongeveer eens in de zes weken een weekend
gebruik willen maken van de logeerfunctie om zijn draagkracht in evenwicht te houden.
2. Een tweede gezin heeft in de zomer van 2015 gebruik gemaakt van het flexbed, waarbij
de zoon en dochter afwisselend een weekend overnacht hebben in het flexbed. Reden
hiervoor was het verbreken van de relatie van de moeder en de stress rond de opvoeding
van de kinderen. Na evaluatie bleek dat de ondersteuningsvraag van dit gezin te groot
was voor het flexbedproject, waarna ook een indicatie uithuisplaatsing is gekomen. Het
gebruik van het flexbed bleek soms voor extra stress te zorgen in het gezin, omdat
besloten werd de zoon vaker te laten overnachten dan zijn zus en hij dit onrechtvaardig
vond. Acht maanden na het verblijf stelt mama uit zichzelf opnieuw de vraag naar het
flexbed.
3. Het derde gezin heeft zelf de vraag gesteld naar het flexbed. De vader van het gezin
nam deel aan de focusgroep en heeft via die weg over het flexbed gehoord. De
aanleiding van het gebruik was een conflict met de inwonende oma. Deze is door het
gezin gevraagd hun huis te verlaten tegen een bepaalde datum. Om de kinderen te
beschermen tegen de stress en de conflicten die rond die termijn konden voorkomen,
werd enkele weken op voorhand de overnachting besproken. De twee kinderen hebben
een weekend overnacht in CIJG Sint-Jan Baptist tijdens de verhuizing van de oma.
Zowel de ouders als de kinderen hebben het verblijf als zeer positief en ondersteunend
ervaren.
Voor de zomer van 2015 vonden gesprekken plaats met een gezin over het gebruik maken van
overnachtingen. De zomervakantie was voor het gezin een lange periode om te overbruggen,
waardoor er naar oplossingen werd gezocht. Dit is uiteindelijk door andere hulpverlening
opgevangen. Bij een tweede gezin is de ondersteuningsvraag weggevallen door een opname in
de psychiatrie.
Twee gezinnen zijn medio mei 2016 aan het overwegen gebruik te maken van het flexbed. Voor
hen is het rustgevend dat er een mogelijkheid achter de hand is. Ook bij een derde gezin, de
geïnterviewde moeder W. was dit het geval. De enige reden dat de overnachtingen niet zijn
doorgegaan is de weerstand die de 16-jarige dochter bood. Indien moeder het gevoel zou krijgen
dat ze de situatie echt niet meer onder controle had en de veiligheid van haar dochter in het
gedrang kwam, zou ze toch gebruik maken van het bed.
Twee gezinnen willen het aanbod niet overwegen, omdat het een voorziening Jongerenwelzijn
betreft.
Het grootste deel van het aanbod van het flexbed is bedoeld voor gezinnen die op de wachtlijst staan
voor verblijf. Aangezien zij nog geen contextbegeleiding krijgen bij de initiatiefnemers, verloopt dit
traject via een andere weg. De toeleidende instanties spelen hierin een belangrijke rol bij de screening
24
van gezinnen. Zij geven aan dat er gezinnen bij hen aangemeld worden waar zij de inschatting van
maken dat het inzetten van een flexibel aanbod geschikt kan zijn. Een kenmerk van deze gezinnen is dat
er naast de zorgen die er zijn een aantal protectieve factoren in het gezin zijn. Medio mei 2016 maken
er van deze doelgroep nog geen gezinnen gebruik van intensieve contextbegeleiding in combinatie met
logeeropvang. Wel kan gezegd worden dat de toeleiders open staan voor het aanbod en dat ze dit zullen
meenemen in beslissingen over nieuwe aangemelde gezinnen. Ook zien ze het flexbed als geschikt
instrument in de uitstroom van verblijf, wanneer er weer toegewerkt wordt naar terugplaatsing in het
gezin.
6.3 Relevante factoren voor flexibele logeeropvang
Welke factoren zijn relevant voor het aanbod van logeeropvang in de jeugdhulpverlening?
In het onderzoek komen enkele aandachtpunten aan bod die voor ouders van belang zijn in het aanbod.
Vader P. is in zijn jeugd geplaatst geweest en wil een plaatsing voor zijn kinderen voorkomen. In eerste
instantie kwamen bij hem dan ook veel herinneringen boven en was het moeilijk voor hem de keuze te
maken om zijn zoon te laten logeren in een voorziening. Hij vertelt dat hij met een collega van zijn werk
heeft gesproken over zijn overweging. Deze man waarschuwde hem, omdat hij er voor vreesde dat het
gebruik maken van het aanbod tegen hem gebruikt zou kunnen worden. Hij stelde dat de Jeugdrechtbank
het als argument zou kunnen aandragen dat hij de opvoeding niet aan zou kunnen. De vader in kwestie
zegt hierover:
[Vader P., meerdere keren flexbedgebruik]: “Ik heb dan ook gezegd ‘ik moet een keer iets
doen’. En aan de andere kant zeg ik ook van wat kan een jeugdrechter nou tegen hebben als ik
tijdig ingrijp en school grijpt tijdig in, dat er een keer een oplossing is, dat er een keer ene weg
is. Dat die dan na een dag of twee kan terugkomen. Alle, wat kan een jeugdrechter daar nou
tegen hebben? Ik veronderstel dan toch niets. Maar je weet nooit.”
In dit citaat lijken twee zaken te zitten verscholen. Vader lijkt de logeeropvang te zien als een goede
oplossing voor zijn situatie. Uit de laatste zin blijkt toch wat twijfel over hoe een jeugdrechter dit zal
interpreteren. Ook bleek uit het interview dat het een groot obstakel zou zijn voor deze vader als de
moeder van de kinderen op de hoogte zou zijn van de overnachtingen. De conflicten die hier mogelijk
uit voort zouden komen zou hem extra stress bezorgen.
Twee ouders van de focusgroep vertellen over ervaringen in het verleden, waarbij hulpverleners
aangaven dat een kind voor enkele weken uit huis zou moeten om het stresslevel te laten dalen. Dit leek
bij één van de moeders weerstand op te roepen.
[Moeder 1, focusgroep]: “Awel, ik heb wel die vraag gehad toen J. in het COS was opgenomen,
toen hij onderzocht werd toen hij vier jaar was. Toen zeiden ze van: ‘ja, het stresslevel is zodanig
25
hoog dat we hem even gaan wegnemen van bij u voor een week of 14 dagen.’ En dat ik zeg ‘ga
ik dat niet doen. Mijn kind wegnemen?’ ‘Maar ja, je kan daar niks aan doen, je denkt niet
nuchter na. Kan hij niet bij de oma of zo?’. Dat kan dan wel maar op dat moment zeg ik ‘nee,
ik ben zijn ouder en ik wil voor mijn kind zorgen ondanks dat het veel stress oplevert.’”
Doordat ouders bij het flexibele aanbod zelf de regie houden en het een korte verblijfsperiode betreft,
staan ze hier meer voor open en heeft vader P. besloten op het aanbod in te gaan. Ouders willen overtuigd
zijn dat gebruik maken van het flexbed belangrijk is omdat ouders daarmee voor zichzelf zorgen en
daarmee indirect ook voor hun kinderen. Voor de gezinsbegeleider is hierin een essentiële
ondersteunende rol weggelegd. Dit wordt aangehaald omdat veel ouders zich schuldig zouden voelen
om hun kind te laten logeren in het professionele netwerk. Twee ouders uit de focusgroep willen hun
kinderen niet het gevoel geven niet meer gewenst te zijn. Wanneer er weerstand komt van het kind zelf
maakt dit de beslissing om gebruik te maken van de logeeropvang extra moeilijk. Deze emotionele
drempel komt naar voor in de verschillende gesprekken en is de enige reden waarom het gebruik van
het flexbed niet in praktijk is gebracht, aldus moeder W.. Bij het aandragen van oplossingen om
schuldgevoelens bij ouders en afwijzingsgevoelens bij kinderen te voorkomen of verkleinen, lijken
ouders in het groepsgesprek ondersteuning bij elkaar te vinden. Ze dragen het idee aan om de
initiatiefnemers een informatiemoment te laten voorzien, waarin het ondersteuningsaanbod verder
toegelicht wordt en ouders kunnen kennismaken met de voorziening, het personeel, en andere relevante
actoren. Ze zouden hier gezamenlijk naar toe willen gaan. Het feit dat andere ouders het aanbod ook
overwegen zou hen sterken in hun keuze. Uit de omgeving is er namelijk niet altijd ondersteuning, zo
blijkt uit het verhaal van vader P. Hij geeft aan dat hij uit zijn omgeving geen reacties heeft gehad over
het feit dat zijn zoon een aantal nachten niet thuis heeft geslapen. Hij zou graag meer over zijn
privésituatie willen praten, maar heeft het gevoel dat er tegenwoordig nog weinig mensen zijn die
kunnen en willen luisteren en begrip kunnen opbrengen.
[Vader P., eenmalig flexbedgebruik]: “Nee, ik heb daar geen reacties over gehad. Ik heb
niemand gehad die heeft gevraagd van hoe was het ginter. Zelfs mijne maat niet. Want ik denk
ook dat er veel mensen als ze er gebruik van gaan maken, dat niet rap aan iemand gaan
vertellen. Gewoon ook, ook met de schrik van, kijk die kan zijn kinders niet aan.”
Naast een kennismaking voor de ouders, is het ook voor de kinderen belangrijk om al een keer te zien
waar ze terecht zullen komen. De weerstand van kinderen waar eerder over gesproken werd, lijkt voort
te komen uit verschillende factoren. Onbekendheid met de plaats zorgt bij de kinderen voor veel
vraagtekens. Ook blijkt er bij jonge kinderen soms al een negatieve connotatie te hangen aan residentiële
voorzieningen. Wanneer kinderen er een keer zijn geweest kan dit echter al snel keren. Er zijn
leeftijdsgenoten, die ze al dan niet kennen van school, waar ze mee kunnen spelen en er worden ook
leuke activiteiten gedaan. Uit ervaring vertellen ouders dat vooral de positieve ervaringen blijven hangen
26
bij hun kinderen. De ouders in de focusgroepen dragen dan ook aan dat het goed zou zijn als er
(kennismakings-)activiteiten worden georganiseerd, zodat positieve ervaringen kunnen worden
opgedaan. Mocht er dan nood zijn aan een adempauze, dan verwachten ze dat de weerstand bij het kind
kleiner is.
Tijdens de focusgroep worden door vader P. ook elementen en ervaringen aangehaald die zowel door
de vader als door de rest van de groep als gunstig worden beoordeeld. Het feit dat de voorziening dichtbij
OC Nieuwe Vaart is en hun kind dus gemakkelijk naar school kan gaan is een eerste voorbeeld hiervan.
Een tweede is dat de zoon van vader P. naar zijn vrijetijdsbesteding werd gebracht tijdens zijn
verblijfsperiode in CIJG Sint-Jan Baptist. Het telefonische contact tussen vader en zoon tijdens het
verblijf is een derde element dat als positief wordt ervaren en beoordeeld.
Gedurende het project zijn verschillende aandachtspunten aangedragen vanuit de initiatiefnemers.
Informatie over het aanbod en een kennismaking in de voorziening op het moment dat de draagkracht
nog in evenwicht is, blijkt belangrijk in de ondersteuning van ouders. Nieuwe informatie op het moment
dat de stress al te hoog is opgelopen, zorgt voor extra stress, minder goede opname van de informatie
en de keuze voor andere oplossingen. Onduidelijkheid en onbekendheid over de mogelijkheden van het
logeeraanbod, zal een ouder eerder naar bekend hulpverleningsaanbod doen trekken, ook al is dit niet
per se een minder intensief aanbod. Op het moment dat een overnachting wordt ingepland naar
aanleiding van de vraag van ouders, mag de informatie zeer beperkt blijven blijkt ook uit de interviews.
Aan de ene kant omdat ze er vertrouwen in hebben dat hun kind goed verzorgd en begeleid zal worden.
Aan de andere kant omdat ze op het moment van de keuze vooral rust willen, net omdat ze al veel aan
hun hoofd hebben.
Uit de ervaring van de gezinsbegeleiders blijkt dat het niet te voorspellen is wanneer in een gezin de
stress oploopt en de draagkracht daalt. Het onderscheid wordt gemaakt tussen situaties waarin de stress
sterk stijgt door een plotse gebeurtenis en situaties waarbij de stress steeds groter wordt. Voor de
gezinnen is het een moeilijke opgave om tijdig aan te geven dat de stress hoog oploopt en teveel wordt.
Gezinnen gebruiken vaak al hun krachten om het te blijven volhouden en gaan zo over hun eigen
grenzen. Tijdens de overnachtingen wordt met het gezin gewerkt aan de factoren die bijdragen tot de
stress en aan vaardigheden om met die stress om te gaan. Ook wordt benadrukt dat het flexbed niet
gelinkt moet worden aan moeilijk gedrag van het kind en dus niet moet worden ingezet als straf. Het
lukt ouders om het aan het kind niet voor te stellen als straf, maar ouders blijken bij het gebruik van het
flexbed wel het moeilijke gedrag aan te halen als reden van gebruik.
27
7 DISCUSSIE
7.1 Reflectie en implicaties van de bereikte resultaten
Uit het onderzoek blijkt dat de stress in gezinnen met kinderen met een GES regelmatig hoog op kan
lopen. Gezinsbegeleiders zien in de begeleiding van deze gezinnen dat de draagkracht regelmatig sterk
daalt. Oorzaken hiervan zijn onverwachte situaties, zoals een ziekenhuisopname van een ouder, maar
ook het aanslepen van een combinatie van problemen. Ouders proberen de stress die ontstaat te
reguleren, bijvoorbeeld door gebruik te maken van sociale steun uit hun omgeving. Dit beeld wordt
ondersteunt door literatuuronderzoek, waaruit blijkt dat gezinnen pas professionele hulp zoeken
wanneer ze in hun omgeving niet terecht kunnen voor ondersteuning. Ook de onderzoeksgroep bevestigt
het beeld dat het sociale netwerk van gezinnen met contextbegeleiding binnen de VAPH zeer beperkt
is. Drie van de acht ouders van de focusgroep zijn in staat om hun kind(eren) in de context te laten
logeren, waardoor de ouders kunnen werken aan de factoren die de stress veroorzaken en hun batterijen
kunnen opladen. Drie ouders geven aan dat logeren geen optie is vanwege factoren op kindniveau. Het
blijkt lastig om een kind met een GES of meerdere kinderen tegelijkertijd onder te brengen in een beperkt
sociaal netwerk. Het niet kunnen reguleren van de stress heeft invloed op de levenskwaliteit en
interactieprocessen in het gezin. De (opvoedings-)stress die gepaard gaat met dagelijkse problemen of
levensgebeurtenissen, kan er immers voor zorgen dat ouders kwalitatief minder goede keuzes maken en
dit kan hun probleemoplossend vermogen in de weg staan.
Aan de hand van het innovatieve project flexbed werd onderzocht of voor deze doelgroep ondersteuning
in het professionele netwerk in de vorm van flexibele logeeropvang een oplossing kan bieden. Meer
concreet gaat het om gezinnen met kinderen met een GES die contextbegeleiding krijgen, waar sprake
is van een basis aan pedagogische en relationele vaardigheden. Bijkomend kenmerk is dat de stress
regelmatig hoog oploopt en gezinnen niet in hun sociale netwerk de nodige ondersteuning kunnen
krijgen. Tien gezinnen werden onderzocht waarbij gezinsbegeleiders de inschatting maakten dat het
aanbod kon aansluiten bij de ondersteuningsvraag. De begeleiders maakten deze inschatting op basis
van het tot dan toe doorlopen proces met het gezin, met ondersteuning van de Nijmeegse Ouderlijke
Stress Index. Van de tien gezinnen die aan deze voorwaarden voldoen en waaraan het aanbod werd
gedaan, zorgde het achter de hand hebben van een oplossing voor zes gezinnen voor een geruststelling.
Drie daarvan hebben gebruik gemaakt van overnachtingen. Voor deze drie gezinnen bood dit voor de
korte termijn een oplossing en het heeft ouders deels kunnen verlichten van hun stress. Hierdoor ontstaat
door het flexbed een nieuwe bron van steun bij het opvoedingsproces en dit biedt de ouder de kans om
zijn leven opnieuw in handen te nemen. Met ondersteuning van de contextbegeleider leren ouders zich
meer bewust te worden van hun draagkracht en stress. Ook leren ze oplossingen te zoeken en
vaardigheden aan om met stress om te gaan. Voor één van drie gezinnen die gebruik heeft gemaakt van
de logeeropvang bleek de vraag naar overnachtingen te groot voor het project.
28
Verschillende aandachtspunten zijn naar voor gekomen om het aanbod te laten aansluiten bij de
ondersteuningsvraag. Het blijkt dat de regie van ouders over de beslissing of en wanneer ze gebruik
willen maken van het bed zorgt voor een stuk minder weerstand dan wanneer een adempauze door
hulpverleners wordt opgelegd. Toch wilden twee van de tien gezinnen het aanbod niet overwegen, omdat
de overnachtingen plaatsvinden in een voorziening van Jongerenwelzijn. Het blijkt dat er rond het
gebruik van residentiële voorzieningen nog steeds veel schuldgevoelens, schaamte en taboe hangt. Door
de vaak negatieve en veroordelende reacties uit de sociale omgeving zijn ouders huiverig om hun
gevoelens en ervaringen te delen. Dit werd ook duidelijk bij de ouders die overwegen op het aanbod in
te gaan. Zij vertellen dit slechts aan een zeer beperkt aantal mensen in hun omgeving. Dit is iets waar in
de contextbegeleiding aandacht voor kan zijn, zodat gewerkt kan worden aan het uitbreiden van het
sociale netwerk. Uit literatuuronderzoek blijkt namelijk dat interventies die inzetten op het versterken
van het sociale netwerk effectiever zijn dan interventies die dat niet doen. Door een groter en steviger
sociaal netwerk zouden gezinnen meer sociale steun kunnen ontvangen, waardoor ouders in hun netwerk
opvang kunnen regelen en zo hun stress beter kunnen reguleren. Om meer sociale steun te genereren
kan het samenbrengen van ouders met een ondersteuningsvraag een optie zijn. In het praktijkonderzoek
blijkt namelijk dat de onderzochte ouders zich ondersteund voelen door ouders die zich in een
soortgelijke situatie bevinden. De laatste jaren zijn initiatieven die ouders samenbrengen om ouderlijke
netwerken te versterken in opkomst. Op laagdrempelige manieren, bijvoorbeeld op scholen, worden al
momenten georganiseerd. In de hulpverlening liggen hier nog meer mogelijkheden.
Wat betreft de overweging om gebruik te maken van de logeermogelijk, bleek uit de focusgroep dat
ouders overtuigd moeten zijn dat ze voor zichzelf en hun kinderen zorgen door gebruik te maken van
het flexbed, voor ze dat ook daadwerkelijk doen. Ze zien de gezinsbegeleider als belangrijke
ondersteuner hierin. Ook wensen ouders ondersteuning bij het informeren van het kind dat gaat logeren,
zodat de weerstand van het kind zo minimaal mogelijk is. Weerstand van het kind blijkt immers een
andere belangrijke predictor voor het niet gebruik maken van logeeropvang. Ouders dragen in het
onderzoek aan dat een kennismaking voor zowel henzelf samen met andere ouders als voor hun
kind(eren) gewenst is. Bij de kinderen die naar school gaan bij OC Nieuwe Vaart is het gemakkelijk hun
vaste structuur en weekplanning te behouden aangezien de voorzieningen op 750 meter van elkaar
gevestigd zijn. Deze factor vergemakkelijkt de keuze om één of meerdere kinderen te laten logeren in
het flexbed.
Een andere factor die stressregulatie in de weg zou kunnen staan, is onbekendheid over de visie van
professionele partijen, zoals een jeugdrechter of een andere verwijzende instantie. Uit het onderzoek
bleek immers dat er twijfel bestaat over hoe het gebruik maken van de logeerfunctie door hen
geïnterpreteerd wordt, ook al lijken ouders er uiteindelijk zelf van overtuigd dat het een goede keuze is.
Krijgen ouders van de huidige hulpverlening voldoende de keuze en ruimte om meer regie in handen te
nemen? Bij gezinnen waar sterke bedenkingen zijn over de veiligheid en integriteit van het kind, zal het
29
belangrijk zijn om de grenzen aan te geven van de eigen regie. Uit het onderzoek blijkt namelijk ook dat
gezinnen vaak hun grenzen overschrijden en het nog een moeilijke opdracht vinden om hun draagkracht
in te schatten. Verschillende toeleiders hebben aangegeven open te staan voor het aanbod en denken dat
er dossiers zijn die baat kunnen hebben bij het aanbod. Zij hebben er mee ingestemd om bij de start van
het project de verwachtingen en doelstellingen aan ouders uit te leggen, op het moment dat het project
opgestart wordt voor gezinnen die op de wachtlijst staan voor verblijf.
Naast de reflectie op de noden van ouders en hoe de hulpverlening hier op kan inspelen, staat het
onderzoek ook toe om een kritische blik op de samenleving te werpen. Een ondersteunende rol vanuit
het sociale netwerk en meer begrip voor gezinnen met kinderen met een GES zou het gebruik van het
professionele hulpverleningsnetwerk kunnen verminderen. Met de doelstellingen van
vermaatschappelijking van de zorg lijkt de overheid hier al een stap in de goede richting te hebben gezet.
7.2 Beperkingen van het onderzoek
De lezer moet er rekening mee houden dat dit onderzoek gebaseerd is op de opstartfase van het
flexbedproject met een totale looptijd van twee jaar. Dit betekent dat de data en conclusies gebaseerd
zijn op ervaringen van een beperkt aantal gezinnen die gebruik hebben gemaakt van het flexbed. Door
het voeren van theoretisch onderzoek in de vorm van een literatuurstudie is geprobeerd deze beperking
te minimaliseren. Evidence-based conclusies over de effecten die intensieve contextbegeleiding in
combinatie met het inzetten van een logeerbed op de gezinnen heeft, kunnen op basis van het
praktijkonderzoek nog moeilijk getrokken worden.
7.3 Voorstellen voor vervolgonderzoek
Met dit exploratief onderzoek is onderzocht voor welke doelgroep dit aanbod mogelijk een goed aanbod
zou kunnen zijn. Enkele conclusies zijn in dit onderzoek besproken. Vervolgonderzoek naar de
besproken doelgroep is wenselijk om conclusies over de korte en lange termijn effecten grondiger te
onderzoeken en verder te staven. Een hypothese die er nog ligt is dat de weerstand bij jongeren in een
hogere leeftijdscategorie groter zal zijn dan bij kinderen in een lagere leeftijdscategorie. Uit het
onderzoek is gebleken dat sterke weerstand van het kind een predictor is voor het niet gebruik maken
van het logeeraanbod. Vervolgonderzoek naar onder meer de leeftijdsafbakening van de kinderen uit
gezinnen zal de doelgroepafbakening meer verfijnen. Gezinsbegeleiders kunnen dit meenemen bij hun
inschatting of het aanbod aansluit bij de gezinnen. Het voorstel en het gebruik maken van het flexbed
zet immers processen in gang bij zowel ouder als kind. Ook kan meer onderzoek gedaan worden naar
voorlichting en kennismakingsactiviteiten voor de kinderen om de weerstand te verkleinen.
30
8 CONCLUSIES
De hoofdvraag van het onderzoek is hoe een flexibel logeeraanbod kan bijdragen aan de toename van
de regie van ouders bij de regulatie van (opvoedings)stress. Het blijkt namelijk dat kinderen met
gedrags- en emotionele stoornissen een ongekend en onbegrepen probleem zijn. Mensen zijn niet
geneigd om gedeelde zorg aan te bieden, maar eerder om te veroordelen. Dit zorgt ervoor dat gezinnen
met een ondersteuningsvraag niet snel hun vaak toch al beperkte sociale netwerk aanspreken voor hulp.
Een optie binnen de hulpverlening die deze vraag naar stressregulatie kan ondersteunen, kan dan ook
heel waardevol zijn.
Voor ouders met een beperkt sociaal netwerk met een kind met een GES, maar met een basis aan
relationele en pedagogische vaardigheden, blijkt dat mogelijkheid om in het professionele netwerk hun
kind(eren) te laten logeren stress verlagend kan werken. Enerzijds krijgen deze ouders de kans
vaardigheden te leren en inzicht te krijgen in hun stressregulatie door de contextbegeleiding die ze
krijgen. Anderzijds biedt een logeerperiode de mogelijkheid om structurele problemen aan te pakken,
stress te laten zakken en de draagkracht weer in evenwicht te krijgen. Met vernieuwde energie en
oplossingen voor problemen escaleren situaties minder snel en het biedt zowel ouder als kind de
mogelijkheid om te werken aan de relatie met elkaar en hun sociale netwerk.
Met het flexibele aanbod kan de hulpverlening meer gezien worden als een uitbreiding van de ecologie
van het gezin, op het moment dat ouders geen mogelijkheden voor ondersteuning in hun eigen netwerk
vinden. Het samenbrengen van ouders in soortgelijke situaties kan volgens ouders bijdragen aan de
uitbreiding van sociale steun en hen sterken in de keuzes die zij maken. Zij delen immers hun ervaringen
en zullen meer begrip (kunnen) opbrengen voor elkaars situatie en keuzes.
Er kan geconcludeerd worden dat mits in de contextbegeleiding specifieke aandacht wordt besteed aan
bepaalde thema’s, een flexibel aanbod ouders ondersteuning biedt bij de regulatie van stress, waardoor
de regie over hun opvoedingssituatie toeneemt. Het aanbod sluit aan bij de doelstelling van
vraaggestuurde en krachtengerichte jeugdhulpverlening van het Actieplan Jeugdhulp en past daarmee
binnen de huidige tendensen in de jeugdhulpverlening in Vlaanderen.
31
9 BIBLIOGRAFIE
Abidin, R. R. (1983). Parenting Stress Index: Manual, administration booklet, and research update. In
“Research Update” presented at the Annual Meeting of the American Psychological Association
91st (p. 86).
Agentschap Jongerenwelzijn. (2014). Intersectorale toegangspoort. Verkregen op 17 oktober 2015 van
http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/jeugdhulp/jeugdhulplandschap/
Agentschap Jongerenwelzijn. (2015). Jaarverslag 2014. Verkregen op 16 maart 2016 van
http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/assets/docs/publicaties/jaarverslagen/jaarverslag_2014.
Agentschap Jongerenwelzijn. (2016). Modulering in de jeugdhulp. Bijlage H1: volledige typemodules
per functie en per sector. Verkregen op 23 februari 2016 van http://wvg.vlaanderen.be/
jongerenwelzijn/professionelen/assets/docs/jeugdhulpaanbieders/itp/bijlage-H1-typemodules-
overzicht.pdf
Aldwin, C. M. (1994). Stress, Coping, and Development. An Integrative Perspective. New York: The
Guilford Press.
Baarda, B., Bakker, E., Hulst, M. van der, Fischer, T., Julsing, M., Vianen, R. van, & Goede, M. de.
(2012). Basisboek Methoden en Technieken. Kwantitatief praktijkgericht onderzoek op
wetenschappelijke basis. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
Bakker, H., & Morée, M. (2003). Wie vervangt de mantelzorger? Professionele vormen van oppas thuis.
Utrecht: NIZW.
Bakker, I., Bakker, K., Van Dijk, A., & Terpstra, L. (1998). O & O in perspectief. Utrecht: Nederlands
Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW).
Barry, T. D., Dunlap, S. T., Cotten, S. J., Lochman, J. E., & Wells, K. C. (2005). The influence of
maternal stress and distress on disruptive behavior problems in boys. Journal of the American
Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 44(3), 265–73.
Bartelink, C. (2013). Uithuisplaatsing: wat werkt? Verkregen op 18 oktober 2015 van
http://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Wat-werkt-publicatie/(311053)-nji-dossierDownloads-
Watwerkt_Uithuisplaatsing.pdf
Bartelink, C., Ten Berge, I., & Van Vianen, R. (2015). Richtlijn Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en
jeugdbescherming. Verkregen op 23 maart van http://www.richtlijnenjeugdhulp.nl/
Bartelink, C., & Verheijden, E. (2015). Wat werkt bij het versterken van het sociale netwerk van
gezinnen? Verkregen op 18 oktober 2015 van http://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Wat-werkt-
publicatie/Watwerkt_Sociaalnetwerkversterken.pdf
32
Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: a process model. Child Development, 55(1), 83–96.
Boendermaker, P. M., Schippers, M. E., & Schuling, J. (2001). Men neme tien deelnemers en één
moderator… Het recept voor het uitvoeren van focusgroeponderzoek. Tijdschrift Voor Medisch
Onderwijs, 20(4), 1–6.
Broekaert, E., Hellinckx, W., & De Fever, F. (1993). Orthopedagogische werkvelden in kaart. Leuven:
Garant.
Broekaert, E., Vandevelde, S., & Briggs, D. (2011). The postmodern application of holistic education.
Therapeutic Communities, 32(1), 18–34.
Bronfenbrenner, U. (1972). Influences on human development. Hinsdale, Illinois: Dryden Press.
Buysse, A. (2008). Opvoedingsondersteuning. Ondersteuning van gezinnen vandaag: een onderzoek.
Gent: Universiteit Gent.
Carver, C. S., Scheier, M. F., & Weintraub, J. K. (1989). Assessing coping strategies: a theoretically
based approach. Journal of Personality and Social Psychology, 56(2), 267–283.
Chen, H.Y., Hou, T.W., & Chuang, C.H. (2010). Applying data mining to explore the risk factors of
parenting stress. Expert Systems with Applications, 37(1), 598–601.
Coulton, C. J., Crampton, D. S., Irwin, M., Spilsbury, J. C., & Korbin, J. E. (2007). How neighborhoods
influence child maltreatment: A review of the literature and alternative pathways. Child Abuse and
Neglect, 31(11-12), 1117–1142.
Crnic, K., & Low, C. (2002). Everyday stresses in parenting. Handbook of Parenting. Practical Issues
in Parenting (Vol. 5).
De Boer, A., Broese van Groenou, M., & Timmermans, J. (2009). Mantelzorg. Een overzicht van de
steun van en aan mantelzorgers in 2007. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
De Brock, A. J. L. L., Vermulst, A. A., Gerris, J. R. M., & Abidin, R. R. (1992). NOSI-Nijmeegse
Ouderlijke Stress Index, Handleiding experimentele versie [NOSI-Nijmegen Parenting Stress
Index, Manual experimental version]. Amsterdam: Pearson Assessment and Information B.V.
Departement Onderwijs en opvoeding. (2013). Versterking “sociale steun” bij Gentse ouders met jonge
kinderen. Aanbevelingsrapport januari 2013. Gent.
Egberink, I. J. L., Janssen, N. A. M., & Vermeulen, C. S. M. (z.d.). Cotan-beoordelingssysteem.
Verkregen op 26 oktober 2015 van http://www.cotandocumentatie.nl/beoordelingssysteem.php
Falloon, I., Laporta, M., Fadden, G., & Graham-Hole, V. (1993). Managing stress in families: Cognitive
and Behavioral Strategies for Enhanching Coping Skills. Journal of Advanced Nursing, 18(10),
1661–1662.
Folkman, S., & Lazarus, R. S. (1980). An analysis of coping in a middle-aged community sample.
33
Journal of Health and Social Behavior, 21(3), 219–239.
Gennip, A. T. G. van, & Meijer, N. F. (1993). Logeergelegenheid in Amsterdam. Een evaluatie-
onderzoek naar het logeerproject in Amsterdam. Amsterdam.
Goldberger, L., & Breznitz, S. (2010). Handbook of stress. Theoretical and Clinical Aspects. New York:
The Free Press.
Harting, J., & Van Assema, P. (2007). Community-projecten in Nederland: de eeuwige belofte?
Universiteit Maastricht.
Hemel, L. Van, & Geurden, B. (2008). Verpleegkundige concepten en methoden. Antwerpen-
Apeldoorn: Garant.
Hendrix, H. G. (2001). Bouwen aan netwerken: leer-en werkboek voor het bevorderen van sociale steun
in de hulpverlening. Baarn: H. Nelissen B.V.
Hermanns, J. M. A. (1987). Risicofactoren in de ontwikkeling. De rol van de bijsturende omgeving.
Kind En Adolescent, 8(2), 49–58.
Houkes, A., & Kok, L. (2009). Effectiviteit informele netwerken. Amsterdam: SEO.
Keinan, G., Friedland, N., & Ben-Porath, Y. (1987). Decision making under stress: Scanning of
alternatives under physical threat. Acta Psychologica, 64(3), 219–228.
Keller, D., & Honig, A. S. (2004). Maternal and paternal stress in families with school-aged children
with disabilities. The American Journal of Orthopsychiatry, 74(3), 337–348.
Kok, J. F. W. (2009). Opvoeden als beroep. Soest: Uitgeverij Nelissen.
Kousemaker, N. P. J., & Timmers-Huigens, D. (1985). Pedagogische hulpverlening in de eerste lijn.
Tijdschrift Voor Orthopedagogiek, 14, 549–565.
Lazarus, R. S. (1999). Emotion and Stress. Neural Plasticity, 6(Supplement 1), 52–65.
Lazarus, R. S., & Folkman, S. (1984). Stress, appraisal, and coping. New York: Springer publishing
company.
Lecuyer-Maus, E. A. (2003). Stress and Coping in High-Risk Mothers: Difficult Life Circumstances,
Psychiatric-Mental Health Symptoms, Education, and Experiences in Their Families of Origin.
Public Health Nursing, 20(2), 132–145.
Lessenberry, B. M., & Rehdfeldt, R. A. (2004). Evaluating Stress Levels of Parents of Children With
Disabilities. Exceptional Children, 70(2), 231–244.
MacLeod, J., & Nelson, G. (2000). Programs for the promotion of family wellness and the prevention
of child maltreatment: A meta-analytic review. Child Abuse and Neglect, 24(9), 1127–1149.
Maes, B., & Demuynck, J. (2003). Residentiële opvang van zeer jonge kinderen met een handicap.
34
Verkregen op 2 mei 2016 van www.vaph.be/vlafo/download/nl/4339811/bestand
Module Databank. (z.d.). Verblijf voor minderjarigen met een (vermoeden van) handicap [kortdurend].
Verkregen op 8 oktober 2015 van https://www.moduledatabank.vlaanderen.be/webmdb/
mdb/xhtml/publicaccess/consult/print.xhtml?typeModuleCode=VBFVAPH02
Moffitt, T. E., & Caspi, A. (2001). Childhood predictors differentiate life-course persistent and
adolescence-limited antisocial pathways among males and females. Development and
Psychopathology, 13(2), 355–375.
Morée, M. (2005). Logeren biedt respijt. Adempauze voor mantelzorgers. Almere. Verkregen op 23
maart 2015 van http://www.palliatief.nl/pallupload/docs/logeren_biedt_respijt_-_adempauze_
voor_mantelzorgers.pdf
Morgan, D. L. (1998). Planning focus groups (Vol. 2). Thousand Oaks, California: Sage.
Mortelmans, D. (2013). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco.
Mutsaers, K., & Berg, T. (2010). Risicofactoren en beschermende factoren voor kindermishandeling.
Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
OC Nieuwe Vaart. (z.d.). Rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (RTH). Verkregen op 15 november 2015
van http://www.oobc-nieuwevaart.be/multifunctioneel-centrum/Integrale-Jeugdhulp/rth-nrth
Paster, A., Brandwein, D., & Walsh, J. (2009). A comparison of coping strategies used by parents of
children with disabilities and parents of children without disabilities. Research in Developmental
Disabilities, 30(6), 1337–1342.
Pisula, E. (2007). A comparative study of stress profiles in mothers of children with autism and those of
children with down’s syndrome. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 20(3),
274–278.
Plant, K. M., & Sanders, M. R. (2007). Predictors of care-giver stress in families of preschool-aged
children with developmental disabilities. Journal of Intellectual Disability Research, 51(2), 109–
124.
Ricciuti, H. (2004). Single Parenthood, Achievement, and Problem Behavior in White, Black, and
Hispanic Children. The Journal of Educational Research, 97(4), 196–206.
Ritzema, A. M., & Sladeczek, I. E. (2011). Stress in parents of children with developmental disabilities
over time. Journal on Developmental Disabilities, 17(2), 21–34.
Spectrum. (2013). Logeeropvang in Foodvalley. Verkregen op 23 maart 2015 van
http://spectrumelan.nl/wp-content/uploads/2014/03/Eindrapportage-definitief.pdf
Speetjens, S., Van der Linden, D., & Goossens, F. (2009). Kennis over opvoeden: De vragen van ouders,
het aanbod van de overheid en de mogelijkheden van de markt. Utrecht.
35
Stroebe, W. (2011). Social psychology and health (3rd ed.). Maidenhead, UK: Open University Press.
Ter Horst, W. (1977). Het herstel van het gewone leven. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Tonkens, E. H. (2006). De bal bij de burger: burgerschap en publieke moraal in een pluriforme,
dynamische samenleving. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Tonkens, E. H., Grootegoed, E., & Duyvendak, J. W. (2013). Introduction: Welfare State Reform,
Recognition and Emotional Labour. Social Policy and Society, 12(03), 407–413.
Van Der Ploeg, J. D. (2005). Behandeling van gedragsproblemen. Initiatieven en inzichten. Rotterdam:
Lemniscaat.
Van Hove, G., & Claes, L. (2011). Qualitative Research and Educational Sciences: a reader about
useful strategies and tools. Harlow: Pearson Education.
Van Regenmortel, T. (2008). Zwanger van empowerment. Een uitdagend kader voor sociale inclusie en
moderne zorg. Eindhoven: Fontys Hogeschool Sociale Studies.
Vandenbroeck, M. (2014). Gezinspedagogiek [sylabus]. Gent: Vakgroep Sociale Agogiek.
Vanderleyden, L., & Moons, D. (2010). Informele zorg in Vlaanderen – SVR-rapport. Studiedienst van
de Vlaamse regering. Verkregen op 21 maart 2015 van www.vlaanderen.be
Vandeurzen, J. (2012). Beleidsbrief Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Beleidsprioriteiten 2012-2013.
Vandeurzen, J. (2015). Actieplan Jeugdhulp, met de kracht van de jeugd naar 2020. Verkregen op 21
maart 2015 van http://jo.vandeurzen.cdenv.be/sites/jvandeurzen/files/ActieplanJeugdhulp_0.pdf
Vanhee, L., Demeyer, B., & Corveleyn, J. (2003). Je kind in een ander gezin : private gezinsplaatsing
en kansarme gezinnen. Antwerpen: Garant.
Vanhee, L., Laporte, K., & Corveleyn, J. (2001). Kansarmoede en opvoeding. Wat de ouders erover
denken. Leuven: Garant.
Verkuil, B., & van Emmerik, A. (2007). Omgaan met stress en burnout. Houten: Bohn Stafleu van
Loghum
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (2011). Jaarverslag 2010. Verkregen op 23 april
2016 van http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/5189818-Kennisvergaring.html
Williford, A. P., Calkins, S. D., & Keane, S. P. (2007). Predicting change in parenting stress across early
childhood: Child and maternal factors. Journal of Abnormal Child Psychology, 35(2), 251–263.
Ziekenzorg CM. (2011). Het ABC van de mantelzorg. Leuven: Davidsfonds.
36
10 BIJLAGE
A. Tabel verblijf
B. Projectplanning project flexbed
C. Overzicht geanalyseerde bijeenkomsten praktijkonderzoek
D. Topics en vragen voor de focusgroep
E. Informatie- en toestemmingsformulier
F. Interviewvragen ouders die gebruik hebben gemaakt van het flexbed
G. Interviewvragen ouders annulering flexbedgebruik
H. Overzicht onderzochte screeningsinstrumenten
I. Profielblad NOSI en toelichting schalen
J. Levensgebeurtenissenschaal NOSI
37
A. Tabel verblijf
Sec
tor
Typemodule Leeftijd Intensiteit Frequentie Duurtijd Rechtstreek of
niet rechtstreekse
toegankelijke
jeugdhulp
Kin
d &
Gez
in Verblijf voor kinderen
lange duur
0-12 jaar 24/24 uur Volledige week 1 jaar NRTJ
Verblijf voor kinderen
korte duur
0-12 jaar 24/24 uur Volledige week 1 maand RTJ
Vla
ams
Ag
ents
chap
vo
or
Per
son
en m
et e
en H
and
icap
Verblijf minderjarigen
met (vermoeden van)
handicap, hoge
frequentie
0-21 jaar 16/24 uur
(buiten
school)
Volledige week +2 jaar NRTJ
Verblijf minderjarigen
met (vermoeden van)
handicap, lage
frequentie
0-21 jaar 16/24 uur
(buiten
schooluren)
2 dagen per
week
+2 jaar NRTJ
Verblijf minderjarigen
met (vermoeden van)
handicap, kortdurend
0-21 jaar 16/24 uur
(buiten
schooluren)
Maandelijks:
maximaal 30
logeerdagen per
jaar
1 jaar NRTJ
Bij
zon
der
e Je
ug
db
ijst
and
Verblijf minderjarigen
hoge frequentie
0-19 jaar 24/24 uur Volledige week 6 maanden NRTJ
Verblijf minderjarigen
lage frequentie
0-19 jaar 24/24 uur 3
overnachtingen
per week
6 maanden NRTJ
Verblijf in pleeggezin,
hoge frequentie,
perspectiefbiedend
0-21 jaar 24/24 uur Volledige week +2 jaar NRTJ
Verblijf in pleeggezin,
lage frequentie,
perspectiefbiedend
0-21 jaar 24/24 uur 3
overnachtingen
per week
+2 jaar NRTJ
38
Verblijf in pleeggezin,
perspectiefzoekend,
lage frequentie
0-21 jaar 24/24 uur Volledige week 6 maanden NRTJ
Verblijf in pleeggezin,
ondersteunend, korte
duur
0-21 jaar 24/24 uur Volledige week 3 maanden RTJ
Verblijf in pleeggezin,
ondersteunend, lage
frequentie
0-21 jaar 24/24 uur Wekelijks 20
maanden
RTJ
Alg
emee
n
wel
zijn
swer
k Verblijf voor jongeren 16-25
jaar
24/24 uur Volledige week 6 maanden NRTJ
Tabel 1. Overzicht van sectoren met modules tot verblijf. Exclusief opname voor diagnostiek en crisisverblijf.
Opgesteld op basis de Jeugdhulpwijzer (Jongerenwelzijn, z.d.)
39
B. Projectplanning project flexbed
Verkennende fase: Rijping van het concept ‘flexbed’
2014-2015 Gesprekken met OC Nieuwe Vaart, o.a. over het aanbod te versterken door de modules
op elkaar af te stemmen, naar wederzijds behoefte in het belang van de cliënt.
Sporadische inzet van een bed
Interne gesprekken naar aanleiding van:
- Vragen van bevriende voorzieningen naar een bed bij verhoogde stress (o.a.
VZW Totem, OC Nieuwe Vaart).
- De ervaring met de lange wachtlijsten voor verblijf en de behoefte dit op een
dynamische manier aan te pakken.
Keuze om het project als innovatief project in te dienen in februari 2015
Februari 2015 Opstart wetenschappelijke onderbouwing, start masterstudent.
Literatuuronderzoek naar:
- Relevante projecten/ hulpverleningsaanbod, zoals gezinsondersteunende
pleegzorg, respijtzorg voor mantelzorgers
- Opvoedingsstress, coping, sociale steun
- Uithuisplaatsing: criteria etc.
- Kadering in Integrale Jeugdhulp
Feb-juli 2015 Mailverkeer Tom Eelen, Geert Michiels, Annie De Mets, Leen Samyn.
5/5/2015
23/6/2015
Vergaderingen met OC Nieuwe Vaart: uitwisseling van visie en ervaringen,
aandachtspunten, mogelijk geschikte dossiers, onderzoek, ….
Opmaak Convenant in de zomer van 2015
9/7/2015 Overleg Erik met Agentschap Jongerenwelzijn
Goedkeuring Convenant op 8 september 2015
10/9/2015 Vergadering met OC Nieuwe Vaart: overleg over voorwaarden convenant, screenen
van gezinnen, reflectie op ervaringen gebruik flexbed, flexbed op vaste momenten en/of
flexibel,….
Start van het mandaat: 1 oktober 2015
40
1/10/2015 Versterking van de MU (mobiele unit) met een gezinsbegeleider met het oog op nieuwe
begeleidingen in combinatie met gebruik van het flexbed
26/10/2015 Interne toelichting aan de coördinatiegroep CIJG (orthopedagogen, maatschappelijk
assistenten en hoofdopvoeders)
Doorspreken en opstellen van de werkingsprincipes
Sept/okt 2015 Opmaak van de ‘krijtlijnen’ voor het gebruik van het flexbed in overleg met OC Nieuwe
Vaart: doelgroep, ondersteuningsvraag, toeleiding, periode, maximum aantal nachten,
onderlinge afstemming, ….
Oktober 2015 Onderzoek naar de ervaringen van ouders:
- Focusgroep met een achttal ouders die gebruik maken van het hulpverleningsaanbod
van OC Nieuwe Vaart. Het aanbod van het flexbed is voorgesteld om de eerste
reacties van ouders te horen.
- Interview met een vader die in de zomer gebruik heeft gemaakt van het flexbed.
- Interview met een moeder waarbij het flexbed is voorgesteld als ondersteuning, maar
waarbij de overnachting niet is doorgegaan.
Nov/dec 2015
Opmaak ‘procedure voor gebruik van een bed’ en ‘samenwerkingsovereenkomst’:
- Aftoetsing met verschillende actoren (gezinsbegeleiders Nieuwe Vaart, ouders,
interne medewerkers), rekening houdend met eerste prille ervaringen van gebruik
flexbed.
- Werkbare versie op de server met gelinkte documenten (o.a. medische fiche en
leidraad voor overdrachtsgesprekken)
Selectie van gezinnen
- Criteria oplijsten (in verschillende overlegmomenten met MU en OC Nieuwe Vaart)
- Overweging of er vragenlijsten/instrumenten gebruikt kunnen worden voor
screening of begeleiding.
o Wetenschappelijk onderzoek naar screeningsinstrumenten: NOSI, SPARK,
NVOS, SOG, OBVL, VGFO, VMG.
o Overleg MU en OC Nieuwe Vaart op 15/12/2015. OC Nieuwe Vaart werkt
al tien jaar met de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI) en geeft
toelichting over het gebruik en hun ervaringen. Geconcludeerd wordt dat
de NOSI geschikt is ter ondersteuning van de begeleiding en het gewenst is
om vrij snel na de opstart van de begeleiding af te nemen.
Registraties in functie van opvolging project
- Welke registraties kunnen de evaluatie van het project ondersteunen?
- Voorstel Excel-document op server voor registratie van begeleiders in de
leefgroepen tijdens het gebruik van het flexbed.
25/11/2015 Overleg met kwaliteitscoördinator
41
Toelichting project op algemene personeelsvergadering CIJG op 5/1/2016
Overleg met toeleiders over het aanbod en de gezinsselectie
11/01/2015 Overleg met Jeugdrechter Martens, Annie De Mets (OCJ), Leen Samyn (SDJ).
- Toelichting project
- Doorspreken van (contra-) indicaties
- Wachtlijst
Januari 2015 Mailverkeer MFC Meetjesland om aanbod naast elkaar te leggen.
29/01/2015 Mailverkeer Annie De Mets: het gezin dat op de wachtlijst staat heeft reeds
contextbegeleiding en vraag naar verblijf is momenteel niet actueel.
15/02/2015 Mailverkeer Leen Samyn: de gezinnen die momenteel op de wachtlijst staan voor verblijf
vanuit SDJ komen niet in aanmerking voor het flexbed.
22/02/2015 Overleg met VK: Katrien Bekaert, Valerie Bardyn.
- Toelichting project
- Doorspreken van (contra-) indicaties
- Wachtlijst: Het gezin dat vanuit het VK is aangemeld op de wachtlijst wordt ook
begeleid door OC Nieuwe Vaart. Via de intersectorale samenwerking hebben de
twee kinderen reeds gebruik gemaakt van het flexbed in de zomer van 2015. De
ondersteuningsvraag van het gezin was groter dan haalbaar was met het flexbed.
Momenteel zijn er dus geen gezinnen op de wachtlijst die voor het aanbod in
aanmerking komen.
Afspraak: In de toekomst zal het aanbod wel mee in overweging genomen worden als er
sprake is van twijfelgevallen (nieuwe aanmeldingen waarbij er stemmen opgaan voor
verblijf, maar waar men ook nog een aantal protectieve factoren ziet).
42
C. Overzicht geanalyseerde bijeenkomsten praktijkonderzoek
Intersectoraal overleg
Algemene vergadering
Algemeen overleg tussen CIJG Sint-Jan Baptist en OC Nieuwe Vaart, met de volgende vaste
aanwezigen:
Erik Dekempeneer (directie CIJG Sint-Jan Baptist)
Franky D’Oosterlinck (directie OC Nieuwe Vaart en promotor masterproef)
Karolien Steenhaut (inhoudelijk beleidsverantwoordelijke CIJG Sint-Jan Baptist)
Kristel Naessens (verantwoordelijke gezinsbegeleiding OC Nieuwe Vaart)
Mariella Farricelli (orthopedagoog MFC OC Nieuwe Vaart)
Data:
05-05-2015
23-06-2015
01-10-2015
10-12-2015
17-03-2016
Overig intersectoraal overleg:
21-09-2015: Krijtlijnen
o Karolien Steenhaut (inhoudelijk beleidsverantwoordelijke CIJG Sint-Jan Baptist)
o Kristel Naessens (verantwoordelijke gezinsbegeleiding OC Nieuwe Vaart)
15-12-2015: NOSI
o Karolien Steenhaut (inhoudelijk beleidsverantwoordelijke CIJG Sint-Jan Baptist)
o Eve De Ruyter (inhoudelijk beleidsverantwoordelijke CIJG Sint-Jan Baptist)
o Benedikte Lecompte (coach Mobiele Unit CIJG Sint-Jan Baptist)
o Pierrick De Schryver (begeleider Mobiele Unit CIJG Sint-Jan Baptist)
o Kristel Naessens (verantwoordelijke gezinsbegeleiding OC Nieuwe Vaart)
o Lore De Weerdt (gezinsbegeleidster contextbegeleiding OC Nieuwe Vaart)
Sectoraal overleg CIJG Sint-Jan Baptist:
06-10-2015
o Erik Dekempeneer (directie)
o Karolien Steenhaut (inhoudelijk beleidsverantwoordelijke)
o Eve De Ruyter (inhoudelijk beleidsverantwoordelijke)
o Benedikte Lecompte (coach Mobiele Unit)
43
17-11-2015
o Karolien Steenhaut (inhoudelijk beleidsverantwoordelijke)
o Benedikte Lecompte (coach Mobiele Unit)
o Pierrick De Schuyver (begeleider Mobiele Unit)
25-11-2015
o Karolien Steenhaut (inhoudelijk beleidsverantwoordelijke)
o Lut Sterckx (kwaliteitscoördinator)
08-12-2015
o Erik Dekempeneer (directie)
o Karolien Steenhaut (inhoudelijk beleidsverantwoordelijke)
o Benedikte Lecompte (coach Mobiele Unit)
Overleg met toewijzers
11-01-2016
o Helena Martens (Jeugdrechter)
o Annie de Mets (teamverantwoordelijke OCJ Gent)
o Leen Samyn (teamverantwoordelijke SDJ Gent), Erik
o Dekempeneer (directie CIJG Sint-Jan Baptist)
o Karolien Steenhaut (inhoudelijk beleidsverantwoordelijke)
o Eve de Ruyter (inhoudelijk beleidsverantwoordelijke)
o Benedikte Lecompte (maatschappelijk assistent Mobiele Unit)
22-02-2016
o Katrien Bekaert (psychologe VK)
o Valerie Bardyn (psychologe VK)
o Karolien Steenhaut (inhoudelijk beleidsverantwoordelijke CIJG Sint-Jan Baptist),
Overig:
20-01-2016: Kennismakingsgesprek voor flexbed met ouders vanuit OC Nieuwe Vaart
44
D. Topics en vragen voor de focusgroep
- Geschikt en gewenst aanbod.
o Zou het aanbieden van een logeerbed door de hulpverlening kunnen werken voor
gezinnen die in het netwerk niet de mogelijkheid hebben om hun kind(eren) een keer te
laten logeren? Wat zijn eerste bedenkingen, gevoelens, opmerkingen, vragen?
o Wat zou men verwachten van het aanbod en van de initiatiefnemers?
o Welke verwachtingen hebben ouders t.a.v. hun contextbegeleider?
o Wat is essentieel om het te laten slagen?
o Hebben ouders ervaring met tijdelijke opvang? Zo ja: hoe is dit verlopen?
o Wat vinden ouders er van dat het aanbod in een residentiële voorziening is?
o Welke informatie heeft men nodig om al dan niet in te gaan op het aanbod?
- Regulering van stress.
o Hoe verloopt dit?
o Waar krijg je stress van?
o Wat heb je nodig van je gezinsbegeleider?
- Sociaal netwerk en sociale steun.
o Maken de ouders op dit moment gebruik van het sociale netwerk om hun stress te
reguleren?
o Zouden ouders vaker willen samenkomen met ouders die in een zelfde situatie
bevinden?
- Kind(eren)
o Hoe denken ouders dat hun kinderen zouden reageren?
o Hoe zouden ouders er voor zorgen dat hun kind(eren) gaan logeren?
o Wat kan er voor zorgen dat het aanbod aansluit bij de kinderen?
45
E. Informatie- en toestemmingsformulier
Beste ouder/verzorger, U wordt uitgenodigd om deel te nemen aan een onderzoek naar de ervaringen van ouders/verzorgers met het gebruik van het flexbed. Dit onderzoek gebeurt in het kader van een masterproef van studente Esther Ton binnen de opleiding orthopedagogiek aan de Universiteit van Gent. De promotor van deze masterproef is Prof. Dr. Franky D’Oosterlinck. Voordat u akkoord gaat om aan deze studie deel te nemen, vraag ik u om deze pagina met informatie aandachtig te lezen en voor goedkeuring te ondertekenen. Doelstelling en verloop van het onderzoek Dit onderzoek heeft als doel de ervaringen van de ouders/verzorgers te onderzoeken, waarvan hun kind (of meerdere kinderen) gebruik maakt of heeft gemaakt van het flexbed binnen CIJG Sint-Jan Baptist. Het flexbed is een recent opgezet ondersteuningsaanbod voor gezinnen, in samenwerking met OC Nieuwe Vaart. Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij uw behoeften en het aanbod te optimaliseren, zijn beide voorzieningen geïnteresseerd in uw ervaring. Om die ervaring in kaart te brengen zou ik graag een interview met u afnemen. Hierbij komen verschillende onderwerpen aan bod, waarbij u kunt denken aan:
- Uw ervaringen en gevoelens in de periode voor, tijdens en nadat uw kind heeft overnacht in CIJG Sint-Jan Baptist.
- Het verloop van het contact met betrokken hulpverleners en de informatie die zij u hebben gegeven.
- De verwachtingen die u vooraf had en in hoeverre het gebruik van het flexbed ondersteunend heeft gewerkt.
- Zaken die u als prettig heeft ervaren of juist zaken die nog kunnen verbeteren. De resultaten van het onderzoek zullen anoniem verwerkt worden in de masterproef. Indien gewenst kan ik u een samenvatting van de bevindingen bezorgen. Als u wilt meewerken aan het onderzoek dan moet u weten dat
Uw deelname vrijwillig is; er kan op geen enkele manier sprake zijn van dwang. Voor deelname is uw ondertekende toestemming nodig. Ook nadat u hebt getekend, kan u de onderzoeker laten weten dat u de deelname wilt stopzetten, zonder dat u daarvoor een reden moet opgeven.
De ervaringen en gegevens die in het kader van uw deelname worden verzameld, zijn vertrouwelijk en zullen worden geanonimiseerd.
Het interview zal ongeveer 1 tot 1,5 uur in beslag nemen op een locatie die wordt bepaald in overeenstemming met u.
Als u bijkomende informatie wenst, maar ook in geval van onduidelijkheden kan u contact opnemen via het e-mailadres [email protected]. Met vriendelijke groet, Esther Ton
46
GEINFORMEERDE TOESTEMMING
Participant Ik ondergetekende, .........................................................................., verklaar hierbij dat ik, als participant aan het onderzoek over de ervaringen met het gebruik van het flexbed: (1) het informatie- en toestemmingsformulier heb gelezen. Dit geeft uitleg over de inhoud en aard van het onderzoek. Ik kan op elk ogenblik meer informatie krijgen als ik dat wens. Ik ben voldoende ingelicht, zodat ik op gegronde wijze kon beslissen over mijn deelname. (2) vrijwillig deelneem aan het onderzoek. (3) de toestemming geef aan de student/onderzoeker om mijn resultaten op anonieme wijze te bewaren, te verwerken en te rapporteren. (4) op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder moment stop te zetten, zonder dat ik daarvoor een reden moet opgeven. (5) ervan op de hoogte ben dat ik een samenvatting van de onderzoeksbevindingen kan krijgen. Gelezen en goedgekeurd te .........................................................(plaats) op ............... (datum) Handtekening van participant: …………………………………… Student/onderzoeker Ik ondergetekende, Esther Ton, verklaar hierbij dat ik: (1) een exemplaar van het informatie- en toestemmingsformulier aan de participant heb verstrekt. (2) geen enkele druk op de participant heb uitgeoefend om hem/haar te doen toestemmen met deelname aan de studie. Tevens ben ik bereid om op alle eventuele bijkomende vragen te antwoorden.
(3) de gegeven informatie enkel zal gebruiken in het kader van het onderzoek en met respect
voor de privacy van de participant en zijn/haar gezin.
Gelezen en goedgekeurd te .........................................................(plaats) op ............... (datum) Handtekening van student/onderzoeker: ……………………………………
47
F. Interviewvragen ouders die gebruik hebben gemaakt van het flexbed
Inleiding
- Hoe is uw huidige gezinssituatie? (Aantal kinderen, partner, werk?)
De periode voordat de eerste overnachting plaatsvond
Aanleiding voor het gebruik maken van het flexbed:
- Welke situatie heeft er voor gezorgd dat u besloot om contact op te nemen of in te gaan
op het aanbod om gebruik te maken van het flexbed?
- Waarom denkt u dat de gezinsbegeleider u het aanbod heeft gedaan om gebruik te
maken van het flexbed?
- Heeft u bij deze afweging mensen uit uw omgeving betrokken?
o Indien ja: wie?
o Indien nee: waarom niet?
- Maakt u naast het flexbed nog gebruik van ander hulpverleningsaanbod om de situatie
die u net omschreef te veranderen/verbeteren?
Informatie/uitleg vooraf:
- Wat vond u van de informatie en uitleg die u voorafgaand is gegeven over het flexbed?
- Zijn er zaken die u vooraf nog had willen weten?
Beleving van oriënterend bezoek aan SJB:
- Welk gevoel had u tijdens uw eerste bezoek aan SJB?
Voorbereiding van het kind op het verblijf:
- Hoe heeft u uw kind(eren) voorbereid op het verblijf bij SJB?
- In hoeverre heeft u hierbij steun gehad vanuit uw omgeving en/of de hulpverlening?
o Indien geen steun: had u hierin ondersteuning willen hebben? Zo ja: op welke
manier?
Tijdens het verblijf
- Hoeveel nachten heeft uw kind overnacht bij SJB? (over hoeveel periodes?)
- Hoe heeft u de periode dat uw kind bij SJB was ervaren?
- Hoe is het contact verlopen met uw kind(eren) tijdens het verblijf bij SJB? Wat was/is
uw gevoel daarbij?
- Hoe heeft uw kind de periode bij SJB ervaren?
- Hoe is het contact verlopen met de begeleiders tijdens het verblijf bij SJB?
o Welke zaken vond u fijn aan het contact?
o Welke minder fijn?
48
o Heeft u iets gemist in het contact? Zo ja: wat had u nog nodig gehad van de
begeleiders?
- Bent u tevreden over de inspraak die u en uw kind hadden voor en tijdens het verblijf?
Beeldvorming door de omgeving:
- Hoe reageerde uw omgeving op de overnachting van uw kind(eren)?
Na het (eerste) verblijf
- Welk gevoel had u op het moment dat uw kind(eren) thuis kwam(en)/ u ze ging ophalen?
- Hoe zijn de dagen/weken verlopen nadat uw kind terug was?
Overdracht
- Heeft u na de overnachtingen met de begeleiders gecommuniceerd over het verloop van
de overnachtingen?
o Indien ja: Wat vond u van de informatie die u kreeg van de begeleiders over hoe
de logeerperiode was verlopen?
Mate van ondersteuning:
- Welke betekenis heeft het gebruik van het flexbed gehad voor u?
- In hoeverre heeft het gebruik van het flexbed ondersteunend gewerkt? Komt dit overeen
met de verwachtingen die u vooraf had?
- Op welk vlak voelt u zich geholpen door uw kind(eren) te laten overnachten?
o Indien de ouder zich geholpen voelt: Is er door de overnachting(en) een
verbetering gekomen in de situatie van uw gezin?
Feedback:
- Zou (of gaat) u opnieuw gebruik maken van het flexbed? Waarom wel/niet?
- Hoe kan het aanbod van het flexbed nog verbeteren volgens u?
Overig:
- Zijn er mensen in uw netwerk (vrienden, familieleden enz.) waarbij uw zoon/dochter
zou kunnen overnachten?
o Indien ja: heeft u hier wel eens gebruik van gemaakt? (Indien dit het geval is kan
er verder gevraagd worden op de ondersteuning die het bood en het eventuele
verschil in ervaring met het gebruik van het flexbed enz.)
- Als iemand in uw omgeving zou vragen wat het flexbed precies inhoud, hoe zou u dat
dan uitleggen?
- Zou u het interessant vinden om met ouders in contact te komen die in een soortgelijke
situatie zitten als u en het gebruik van het flexbed overwegen?
49
G. Interviewvragen ouders annulering flexbedgebruik
Inleiding
- Hoe is uw huidige gezinssituatie? (Aantal kinderen, partner, werk?)
De periode voordat de mogelijke eerste overnachting plaatsvond
Aanleiding om in eerste instantie in te gaan op het aanbod van het flexbed:
- Welke situatie heeft er voor gezorgd dat u in eerste instantie besloot om contact op te
nemen of in te gaan op het aanbod om gebruik te maken van het flexbed?
- Waarom denkt u dat de gezinsbegeleider u het aanbod heeft gedaan om gebruik te
maken van het flexbed?
- Heeft u bij deze afweging mensen uit uw omgeving betrokken?
o Indien ja:
Wie?
Hoe reageerde hij/zij op het idee van de overnachting gebruik te maken?
o Indien nee: waarom niet?
Informatie/uitleg vooraf:
- Hoe is het aanbod van het flexbed aan u uitgelegd?
- Wat vond u van de informatie en uitleg die u voorafgaand is gegeven over het flexbed?
o Door de gezinsbegeleider
o Indien er een intake heeft plaatsgevonden: tijdens de intake?
- Zijn er zaken die u vooraf nog had willen weten?
Beleving van oriënterend bezoek aan SJB:
- Bent u bij SJB geweest?
o Zo ja: Welk gevoel had u tijdens uw eerste bezoek aan SJB?
Voorbereiding van het kind op het verblijf:
- Hoe heeft u uw kind(eren) voorbereid op het verblijf bij SJB?
- In hoeverre heeft u hierbij steun gehad vanuit uw omgeving en/of de hulpverlening?
o Indien geen steun: had u hierin ondersteuning willen hebben? Zo ja: op welke
manier?
Aanleiding van annulering:
- Op welk moment heeft u geannuleerd?
- Wat was voor u de aanleiding om uiteindelijk het gebruik van het flexbed te annuleren?
- Is er een factor dat u heeft afgeschrikt aan het flexbed?
Mate van ondersteuning:
- Heeft het aanbod bij u voor inzichten gezorgd?
50
- Heeft het aanbod van het flexbed er voor gezorgd dat er iets veranderd is in uw situatie?
Feedback:
- Zou (of gaat) u in de toekomst gebruik maken van het flexbed? Waarom wel/niet?
- Hoe kan het aanbod van het flexbed nog verbeteren volgens u?
Overig:
- Zijn er mensen in uw netwerk (vrienden, familieleden enz.) waarbij uw zoon/dochter
zou kunnen overnachten?
o Indien ja: heeft u hier wel eens gebruik van gemaakt? (Indien dit het geval is kan
er verder gevraagd worden op de ondersteuning die het bood en het eventuele
verschil in ervaring met het gebruik van het flexbed enz.)
- Als iemand in uw omgeving zou vragen wat het flexbed precies inhoud, hoe zou u dat
dan uitleggen?
- Zou u het interessant vinden om met ouders in contact te komen die in een soortgelijke
situatie zitten als u en het gebruik van het flexbed overwegen?
51
H. Overzicht onderzochte screeningsinstrumenten
- Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI)
- Structured Problem Analysis of Raising Kids (SPARK)
- Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie (NVOS)
- Opvoedingsvragenlijsten gezin & opvoeding:
o Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL)
o Vragenlijst Gezinsfunctioneren (VGFO)
o Verkorte Schaal Voor Ouderlijk Gedrag (VSOG)
o Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG)
52
I. Profielblad NOSI en toelichting schalen
Toelichting schalen op basis van De Brock, Vermulst, Gerris, & Abidin (1992)
Ouderdomein:
1. Competentie (COM): mate waarin de ouder het gevoel heeft onvoldoende vaardigheden en
handigheid te hebben in de omgang met het kind.
53
2. Rolrestrictie (ROL): ouderlijke rol als inperking ervaren op zijn/haar vrijheid en als een
frustratie op pogingen om een eigen identiteit te handhaven.
3. Hechting (HEC): emotionele binding met het kind.
4. Depressie (DEP): ontevredenheid met zichzelf en levensomstandigheden.
5. Gezondheid (GEZ): gevoel van lichamelijk gezond te zijn of last te hebben van veel kwaaltjes.
6. Sociale isolatie (SOC): in hoeverre de ouder zich alleen en geïsoleerd voelt t.o.v.
leeftijdsgenoten, bekenden en anderen die –indien gewenst- materiele of emotionele
ondersteuning kunnen bieden.
7. Huwelijksrelatie (HUW): ontevredenheid over relatie met partner.
Kinderdomein:
8. Aanpassing (AAN): mate van aanpasbaarheid of flexibiliteit van het kind ten aanzien van
veranderingen in zijn/haar fysieke en sociale omgeving.
9. Stemming (STE): ouderlijke indruk van het kind op het gebied van affect.
10. Afleidbaarheid (AFL): mate waarin een kind druk, rusteloos en prikkelgevoelig gedrag vertoont.
11. Veeleisendheid (VEE): mate waarin ouders vinden dat een kind hoge eisen aan hen als ouders
stelt.
12. Positieve bekrachtiging (POS): mate waarin ouders positieve feedback van een kind krijgen op
hun gedrag.
13. Acceptatie (ACC): mate waarin het kind niet voldoet aan de verwachtingen van ouders omtrent
fysieke, intellectuele en emotionele eigenschappen.
Hiernaast kan optioneel een levensgebeurtenissenschaal worden afgenomen waarin gemeten wordt
welke ingrijpende en stressvolle omstandigheden zich hebben voorgedaan in de afgelopen 12 maanden.
54
J. Levensgebeurtenissenschaal NOSI