Upload
others
View
15
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Universiteit Gent Filip Van Gijseghem
Vakgroep middeleeuwse geschiedenis 2e licentie geschiedenis
Academiejaar 2006-2007 20033551
Graanhandel langs Leie en
Schelde en het monopolie van
Gent. (1436-1533)
Proefschrift ingediend tot het behalen van de graad van licentiaat in de geschiedenis.
Promotor:
Prof. Dr. Marc Boone
Commissarissen:
Prof. Dr. Erik Thoen
Dr. Tim Soens
2
Woord vooraf
Velen hebben aan deze verhandeling rechtstreeks of onrechtstreeks hun steentje – en
in sommige gevallen een steen – bijgedragen. Niet in zijn minst is dit het geval voor Prof. Dr.
M. Boone die mij het onderwerp voorstelde en wiens deur steeds open stond voor vragen en
suggesties. Hij heeft mij tijdens dit onderzoek een aantal nuttige bronnen en documenten
aangedragen en aangewezen, waarvoor mijn uitdrukkelijke dank. Andere personen aan wie
ik eveneens veel erkentelijkheid verschuldigd ben, zijn Prof. Dr. Erik Thoen, Dr. Jelle Hae-
mers en Prof. Dr. Peter Stabel voor de informatie die zij mij hebben gegeven, en Michel Oos-
terbosch van het Algemeen Rijksarchief in Brussel, voor de adviezen en hulp die hij mij ver-
leende in mijn onderzoek. Uiteraard mogen de immer vriendelijke medewerkers van de bi-
bliotheek en het secretariaat van de vakgroep niet vergeten worden.
De grootste erkentelijkheid ben ik aan het thuisfront verschuldigd. Vooral mijn vader
en oudste zus hebben ontzettend veel bijgedragen tot totstandkoming van deze verhande-
ling.
Wat mij nog rest is mijn vrienden en vriendinnen te bedanken voor de prachtige vier
jaar in Gent. Daarbij denk ik in de eerste plaats aan Isabel, maar eveneens aan mij collegae
‘middeleeuwers’, die een enorme steun waren bij mijn studies. Uiteraard konden we als
‘laatsten der licentiaten’ andere geneugten van het leven niet links laten liggen.
Tenslotte wil ik nog iedereen bedanken die ik onvrijwillig verzuimd heb te vernoe-
men.
Gent, 21 mei 2007
3
Inhoudsopgave
Woord vooraf 2
Inhoudsopgave 3
Introductie 5
A. Afkortingen en graanmaten 5
1. Afkortingen 5
2. Graanmaten 5
B. Bibliografie 7
Bronnen 7
Onuitgegeven bronnen 7
Uitgegeven bronnen 8
Literatuur 10
C. Inleiding, Probleemstelling en Bronnenprobleem. 17
DEEL 1: ‘la principal membre du biens publicque’. 21
A. Bodemgesteldheid en graanvoorziening in Vlaanderen. 21
B. De Gentse graanstapel. 25
C. De Gentse Vrije Schippers: ‚een vande nota-belste vande 52 ambachten van onse
voorseide stede.‛ 37
1. Het Ambacht. 37
2. De Graanmarkten. 43
4
3. De schippers en processen. 47
4.Besluit. 79
D. De sociaal-economische situatie tussen 1436 en 1533. 81
1. De periode voor Karel de Stoute: relatieve welvaart. 82
2. De jaren ‘70 tot ’90: de economie in een diep dal. 85
3. De jaren 1436 tot de Vrede van Cadzand op de Gentse graanmarkt. 98
4. De 16e eeuw: periode van heropstanding? 101
5. De Gentse graanmarkt na de vrede van Cadzand tot de jaren ’30
van de 16e eeuw. 105
6. Besluit. 109
DEEL 2: Aantasting van het Gentse Stapelprivilege. 111
A. Inleiding. 111
B. 1486-1487: het Gentse kwartier in opspraak. 109
C. 1500: kort protest uit een andere hoek. 131
D. 1515-1516: Ieper opnieuw in het verweer. 135
E. 1533: problemen met Douai. 145
DEEL 3: Algemeen besluit. 157
Lijst van grafieken 162
Lijst van tabellen 162
5
Introductie
A. Afkortingen en graanmaten
1. Afkortingen
ADN Archives départementales du Nord
AMD Archives municipales de Douai
ARA Brussel, Algemeen Rijksarchief
lb. gr. Vl pond groten Vlaams
s. Schellingen
RAG Rijksarchief Gent
reg. Register
SAG Stadsarchief Gent
Dok. I-IV C. VERLINDEN, E. SCHOLLIERS e. a., Dokumenten voor de geschiedenis van
prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant, dl. I-IV
2. Graanmaten
Gentse maten
1 halster 52,82 – 53,65 liter koren
1 zak 2 halster of 107,3 liter koren of 152,2 liter haver
1 mud 6 zakken of 643,8 liter koren of 913,4 liter haver
Antwerpse maten
1 viertel 77 – 79 liter koren of 90-96 liter haver
Aalsterse maten
1 mud ca.480 liter koren of 609 liter haver
Maten in Douai
1 razier 84,25 liter tarwe of 98,8 liter haver
Rijselse maten
1 razier 72,2 liter tarwe of 81,2 liter haver
Béthunse maten
1 mencaud 78,9 liter tarwe of 12,38 liter haver
6
Maten in Aire
1 razier 103,6 liter tarwe en haver
Maten in Saint-Omer
1 razier 133, 5 liter tarwe en haver
Doornikse maten
1 razier 116,14 liter koren of 188,72 liter haver
7
B. Bibliografie
Bronnen
Onuitgegeven bronnen
1. Algemeen Rijksarchief Brussel (ARA)
- Fonds Rekenkamer
Stadsrekeningen: Aalst, 31480-31481 en 31496-31497
Dendermonde, 38052-38053
Kortrijk, 33231-33232 en 33244
Oudenaarde, 31788
Geraardsbergen, 35301-35305
Ieper, 38722-38723 en 38737-38740
Brugge, 33553-33554 en 32567-32568
Nieuwpoort, 36798-36799 en 26813-36814
Vrije, 42613 en 42627-42629
- Grote Raad van Mechelen: procesbundels tot 1504; geextendeerde sententiën
- Tresor de Flandre, tome 2
2. Algemeen Rijksarchief Gent (RAG)
- Raad van Vlaanderen, Sententies en appointementen interlocutoire: 1501
- Fonds Gent, n° 16
3. Archives départementales du Nord, Rijsel (série B) (ADN)
- Memorie van de rekenkamer, B.32
4. Stadsarchief Gent (SAG)
- Reeks 93 (de ‘zevenveertig registers’, stadscartularia), n° 1 (reg. A), 7 (reg. G), 33 (reg. II)
- Reeks 93bis (kleine cartularia), n° 4 (cartularium Penneman), 11 (stapelboek)
- Reeks 95bis, n°10-11 (librarium rerum gandavensium)
- Reeks 110bis (ordonnanties van de magistraat), n°1 (ordonnanties aengaende den stapele
van den coorn), 2
- Reeks 147bis (inkoop en verkoop van graan ten behoeve van de stad), n° 1, 2
- Reeks 180 (Vrije Schippers), n° 18 (charters 1360-1475), 19 (charters 1428-1510), 20 (charters
1511-1542), n°23 (1510-1726)
8
- Ongenummerde reeds Vrije Schippers, n° 427, 362
- Reeks 301 (Schepenregisters), n°51
- Reeks 349 (Processen), n° 108
- Reeks 400 (stadsrekeningen), n° 29, 34, 35, 42, 46
- Reeks LXV (Sint-Janshospitaal), charters
5. Archives municipales de Douai (AMD)
- 138 FF
- AA 77bis
- HH 223
Uitgegeven bronnen
- BLOCKMANS (W.P.) (ed.), Het algemene en de gewestelijke privilegiën van Maria van Bourgon-
dië voor de Nederlanden, Kortrijk, 1985, 541 p.
- BLOCKMANS (W.P.), Handelingen van de leden en van de Staten van Vlaanderen. Regering van
Filips de Goede (10 september 1419-15 juni 1467): excerpten uit de rekeningen van de
Vlaamse steden en kasselrijen en van de vorstelijke ambtenaren, Brussel, 1990, 2v.
- BLOCKMANS (W.P.), Handelingen van de leden en van de Staten van Vlaanderen(1467-1477):
excerpten uit de rekeningen van de Vlaamse steden en kasselrijen en van de vorstelijke amb-
tenaren, Brussel, 1971, 352 p.
- BLOCKMANS (W.P.), Handelingen van de leden en van de Staten van Vlaanderen. Regeringen
van Maria van Bourgondië en Filips de Schone 5 januari 1477-26 september 1506): excerp-
ten uit de rekeningen van de Vlaamse steden en kasselrijen en van de vorstelijke ambtena-
ren, Brussel, 1973-1982, 2v.
- VAN CAENEGEM (R.C.), Les arrêts et jugés du Parlement de Paris sur appels flamands, conser-
vés dans les registres du parlement. Tome I : textes (1320-1453) ; Tome II : textes (1454-
1521), Verzameling van de Oude Rechtspraak in België serie 1, Brussel, 1966-1977,
657p. en 882p., 2dln
- CROISIAU (G.), ‘Prijzen in Vlaanderen in de 15de eeuw,’ Dok. I, Brugge, 1959, pp. 33-53.
- DUBOIS (A.) en DE HONDT (L.), Les coutumes de la ville de Gand, tome II, Brussel, 1887.
9
- DAUCHY (S.), Les appels flamands au Parlement de Paris : regestes des dossiers de procès reconsti-
tués d’après les registres du Parlement et les sources conservées dans les dépôts d’archives
de Belgique et du Nord de la France, Brussel, 1998, 564p.
- DIEGERICK (I.), Inventaire analytique et chronologique des chartes et documents appartenant aux
archives de la ville d’Ypre, Brugge, 1853, 7 dl.
- GHELDOLF (A.-E.), Les coutumes de la ville de Gand, tome premier, Brussel, 1868.
- GACHARD (M.), Lettres inédites de Maximilien, duc d’Autriche, roi des romains et empereur, sur
les affaires des Pays-Bas. (1478-1488), Brussel, 1851, 192 p.
- M. GACHARD, Collection des voyages des souverains des Pays-Bas. Tome 1: Itinéraires de Phi-
lippe le Hardi, Jean sans Peur, Philippe le Bon, Maximilien et Philippe le Beau.- Relation du
premier voyage de Philippe le Beau en Espagne, en 1501, par Antoine de Lalaing, seigneur
de Montigny.- Relation du deuxième voyage de Philippe le Beau, en 1506, par un anonyme,
Brussel, 1876, 596 p.
- VAN HOUTTE (H.), Documents pour servir à l’histoire des prix de 1381 à 1794, Brussel, 1902,
60p.
- VAN DER MEERSCH (P.C.), Memorieboek der stad Ghent 1301-1737, Gent, Annoot-
Braeckman, 1852-1861, 4 dl.
- MESTAYER (M.), ‘Prix du blé et de l’avoine de 1329 à 1793’, Revue du Nord, XLV, 1963, pp.
157-176
- Placcaert-boecken van Vlaenderen met generalen index, Gent, Jan Van den Kerckhove, 1685-
1767, dl. I
- DE SMIDT (Th.), STRUBBE (Eg. I), ABELING (M.J.), ANDRIES (J.C.), VAN ROMPAEY (J.),
Chronologische lijsten van de geëxtendeerde sententiën en procesbundels berustend in het
archief van de Grote Raad van Mechelen, Brussel, 1966, deel 1, 647 p.
- G. SIVERY, ‘L’évolution du prix du blé à Valenciennes aux XIVe et XVe siècles’, Revue du
Nord, XLVII, 1965, p. 177-189
- TOCH (M.), ‘Prijzen uit Gentse instellingsrekeningen’, Dok. IV, Brugge, 1972, pp. 326-400
- VERHULST (A.), ‘Prijzen van granen, boter en kaas te Brugge volgens de ‚Slag‛ van het
Sint-Donatiaanskapitel’, Dok. II, Brugge, 1965, pp. 3-70
10
Literatuur
- ASAERT (G.), De Antwerpse scheepvaart in de XVe eeuw (1394-1480): Bijdragen tot de ekonomi-
sche geschiedenis van de stad Antwerpen, Brussel, 1973, 505 p.
- BAUTIER (R.H) en SORNAY (J.), m.m.v. MURET (F.), Les sources de l’histoire économique et
sociale du moyen âge. Les états de la maison de Bourgogne. Paris, 1984.
- BIGWOOD (G.), ‘Gand et la circulation des grain en Flandre, du XIVe au XVIIIe siècle’,
Vierteljahrschrift für Sozial-und Wirtschaftsgeschichte, IV, 1906, pp. 397-460
- BOES (J.), ‘De Lieve. Eerste kunstmatige verbinding tusschen Gent en de Zee’, Bulletijn der
Maatschappij van Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XXXVII, 1929, pp. 7-64.
- BLOCKMANS (W.P.), ‘The social and economic affects of plague in the Low Countries
1349-1500’, Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, LVIII, 1980, pp. 835-863.
- BLOCKMANS (W.P.), Volksvertegenwoordiging in Vlaanderen in de overgang van middeleeuwen
naar nieuwe tijden (1384-1506), Brussel, 1978, 671 p.
- BLOCKMANS (W.P.), Revolutionaire mechanismen in Vlaanderen van de 13de tot de 16de eeuw.,
Gent, 1974, 102 p.
- BLOCKMANS (W.P.) (ed.), 1477. Het algemene en de gewestelijke privilegiën van Maria van
Bourgondië voor de Nederlanden, Kortrijk-Huele, 1985, 541 p.
- BLOCKMANS (W.P.), ‘Autocratie ou polyarchie? La lutte pour le pouvoir politique en
Flandre de 1482 à 1492, d’après des documents inédits’, Bulletin de la Commission
Royal d’Histoire, CXL, 1474, pp. 257-368
- BLOCKMANS (W.P), ‘La position du comté de Flandre dans le royaume à la fin du XVe
siècle’ In: B. CHEVALIER en P. CONTAMINE (ed.), La France de la fin du XVe siècle:
renouveau et apogée, Paris : éditions du CNRS, 1985, pp. 71-89.
- BLOCKMANS (W.P.) en PREVENIER (W.), ‘Armoede in de Nederlanden van de 14e tot het
midden van de 16e eeuw: bronnen en problemen’, Tijdschrift voor Geschiedenis,
LXXXVIII, 1975, pp. 501-538.
- BLOCKMANS (W.P.) en PREVENIER (W.), De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar een-
heid 1384-1530, Amsterdam-Leuven, 1997, 288 p.
- BLOCKMANS (W.P.), PIETERS (G.), PREVENIER (W.), VAN SCHAIK (R.W.M.), ‘Tussen
crisis en welvaart; sociale veranderingen 1300-1500’, Algemene Geschiedenis der Ne-
derlanden, Haarlem, 1980, dl. 4, pp. 42-86
11
- BLONDE (B.) en VAN UYTVEN (R.), ‘Langs Land- en waterwegen in de Zuidelijke Neder-
landen. Lopend onderzoek naar het preïndustriële transport’, Bijdragen tot de Ge-
schiedenis, LXXXII, 1999, pp. 135-156
- BOONE (M.), Geld en macht: de Gentse stadsfinanciën en de Bourgondische staatsvorming (1384-
1453), Gent: Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde, 1990, 260 p.
- BOONE (M.), Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384 - ca. 1453: een sociaal-politieke studie
van een staatsvormingsproces, Brussel, 1990, 281 p.
- BOONE (M.) , Gent en het Bourgondische staatsvormingsproces ca. 1385 – ca. 1453: een financiële
en sociaal-politieke geschiedenis. Gent, Doctoraatproefschrift, 1988, Band 2, p. 242
- BOONE (M.), ‘Gestion urbaine, gestion d’entreprises: l’élite urbaine entre pouvoir d’état,
solidarité communale et intérêts privés dans les Pays-Bas méridionaux à l’époque
bourguignonne (XIVe-XVe s.)’, in : S. CAVACIOCCHI (ed.), L’impress. Industria,
commercio, banca secc. XIII-XVIIII, Firenze, 1991, pp. 839-862
- BRAURE (M.), ‘Etude économique sur les Châtellenies de Lille, Douai et Orchies d’après
des enquêtes fiscales des XVe et XVIe siècles’, Revue du Nord, LIV en LV, 1928, pp.
85-116 en 165-200
- CORRYN (F.), ‘Het schippersambacht te Gent (1302-1492), Handelingen der Maatschappij voor
Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, I, 1944, pp. 165-204.
- DAMBRUYNE (J.), Mensen en centen: het 16de-eeuwse Gent in demografisch en economisch per-
spectief, Gent, 2001, 446 p.
- DAMBRUYNE (J.), ‘Interregional grain trade in the Low Countries and its economic and
social effects on sixteenth-century Ghent’, te verschijnen in: P. VAN CRUYNINGEN
en E. THOEN (ed.), Food supply, food demand and food trade: aspects of the economic rela-
tion between town and countryside (middle ages – 19th century), Turnhout, s.d., s.p.
- DAMBRUYNE (J.), Corporatieve middengroepen: aspiraties, relaties en transformaties in de 16de-
eeuwse Gentse ambachtswereld, Gent, 2002, 884 p.
- DAMBRUYNE (J.), ‘De Gentse transportsector en de interregionale handel in de Nederlan-
den tijdens de 16de eeuw. Een conjunctuuranalyse’, in: J. PARMENTIER en S. SPA-
NOGHE (ed.), Orbis in Orbem. Liber amicorum John Everaert, Gent, 2001, pp. 133-156
- DAMBRUYNE (J.), ‘Stedelijke identiteit en politieke cultuur te Gent’ in: H. SOLY en J. VAN
DE WIELE, Carolus: Keizer Karel V, 1500-1558, Gent, 1999, pp.111-121
- DECAVELE (J.) en DE HERDT (R.), Gent op wateren en op zee. Antwerpen, 1976, 368 p.
- DECAVELE (J.) en VAN NIEUWENHUYSE (J.), Stadsarchief van Gent. Archiefgids, deel I, oud
archief, Gent, 1983.
12
- DERVILLE (A.), ‘Le grenier des Pays-Bas médiévaux’, Revue du Nord, LXIX, 1987, pp. 267-
280.
- DERVILLE (A.), ‘Le marché lillois du blé à l’époque bourguignonne’, Revue du Nord, LIX,
1977, pp. 45-62
- DERVILLE (A.), L’agriculture du nord au Moyen Age : Artois, Cambrésis, Flandre Wallonne, Vil-
leneuve d’Ascq, 1999, 332 p.
- DOEHAERD (R.), ‘Note sur le commerce du blé dans les Pays-Bas au XVIe siècle’, in: Miscel-
lanea L. van der Essen., Brussel-Parijs, 1947, PP. 507-513
- DUMOLYN (J.), ‘Population et structures professionnelles à Bruges aux XIVe et XVe
siècles’, Revue du Nord, 1999, LXXXI, pp. 43-63
- ESPINAS (G.), La vie urbaine de Douai au Moyen-Âge, Parijs, 1913, 4bdn.
- FRIS (V.), Histoire de Gand. Brussel-Parijs, 1913, 376 p.
- FOURASTIE (J.) en GRANDAMY (R.), ‘Remarques sur les prix salariaux des céréales et la
productivité du travail agricole en Europe du XVe au XXe siècle.’, Troisième confé-
rence internationale d’histoire économique, München 1965, Parijs-Den Haag, 1968, pp.
647-56.
- GANDILHON (R.), Politique économique de Louis XI, Parijs, 1941, 476 p.
- GODARD (J.): ‘Contribution à l’étude de l’histoire du commerce des grains à Douai, du
XIVe au XVIIe siècle’, Revue du Nord, XXVII, 1944, pp.171-205
- GODARD (J.), ‘Dans les Pays-Bas Bourguignons: un conflit de politique commerciale’, An-
nales d’histoire sociale, 1939, I, pp. 417-420
- HAEMERS (J.), De Gentse Opstand (1449-1453): de strijd tussen rivaliserende netwerken om het
stedelijk kapitaal, Kortrijk, 2004, 503 p.
- HAEMERS (J.) en L. SICKING, ‘De Vlaamse Opstand van Filips van Kleef en de Neder-
landse Opstand van Willem van Oranje. Een vergelijking’, Tijdschrift voor Geschiede-
nis, CXIX, 2006, pp. 328-347
- HOWELL (M.) en BOONE (M.),‘Becoming early modern in the late medieval Low Coun-
tries’, Urban History, XXIII, 1996, pp. 300-324.
- VAN HOUTTE (J.A.), ‘Het Nederlandse Marktgebied in de vijftiende eeuw; eenheid en
differentiëring’, Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap, LXX, 1956,
p.13-29
13
- VAN HOUTTE (J.A.) (ed.), ‘Handel en verkeer’, Algemene geschiedenis der Nederlanden,
Utrecht, De Haan, Antwerpen, Brussel, Gent, Dl. IV, 1952, s.p.
- MARQUANT (R.), La vie économique à Lille sous Philippe le bon, Parijs, 1940, 350 p.
- MAESSCHALCK (A.) en VIAENE (J.), ‘Het vervoer van de natuursteen op de binnenwate-
ren van het Scheldebekken in het midden van de 15de eeuw, met het oog op de
bouw van het Leuvense stadhuis.’, Bijdragen tot de Geschiedenis, 1999, LXXXII, p 187-
215
- MESTAYER (M.), ‘Le marché au blé de Douai au XVe siècle : réglementation, fonctionne-
ment et entraves’, in : Publications du Centre Européen d’Etudes Bourguignonnes 14e-16e
siècle, no 27. Rencontres de Douai (25-28 sept. 1986): aspects de la vie économique des pays
bourguignons (1384-1559): dépression ou prospérité ?, XLVII, pp. 47-62
- MUNRO (J.), Wool, Cloth, and Gold: The Struggle for Bullion in Anglo-Burgundian Trade, 1340-
1478, Brussel-Toronto, 1971, XI-241 p.
- MUNRO (J.), ‘Urban Regulation and Monopolistic Competition in the Textile Industries of
the Late-Medieval Low Countries’, in: ERIK AERTS AND JOHN MUNRO (ed.), Tex-
tiles of the Low Countries in European History, Leuven, 1990, 124 p.
- NICHOLAS (D.), Stad en platteland in de middeleeuwen,Bussum, 1971, 120 p.
- NICHOLAS (D.), The metamorphosis of a medieval city: Ghent in the age of the Arteveldes, 1302-
1390, Leiden, 1987, 369 p.
- NICHOLAS (D.), Medieval Flanders, London – New-York, 1992, 463 p.
- NICHOLAS (D.), Town and countryside: social, economic and political tensions in fourteenth-
century Flanders, Brugge, 1971, 371 p.
- NICHOLAS (D.), ‘The Scheldt trade and the ‚Ghent War‛ of 1379-1385’, Handelingen van de
Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, CXLIV, 1978, pp. 189-359
- NOORDGRAAF (L.), ‘Domestic trade and domestic trade conflicts in the Low Countries:
autonomy, centralism and state-formation in the pre-industrial era’, in S. GROEN-
VELD en M. WINTLE (ed.), State and trade: government and the economy in Britain and
the Netherlands since the Middle Ages, Zutphen, 1999, 176 p.
- DE POTTER (F.), Gent, van den oudsten tijd tot heden. Geschiedkundige beschrijving der stad,
Gent, 8delen, 1882-1901.
- POUNDS (N.J.G.), An economic history of Medieval Europe, Londen, 1994, 536 p.
- PREVENIER (W.) en BLOCKMANS (W.P.), De Bourgondische Nederlanden, Antwerpen, 1983,
404 p.
14
- PREVENIER (W.) en BOONE (M.), ‘De stadstaat-droom (veertiende en vijftiende eeuw)’, in:
J. DECAVELE (ed.), Gent. Apologie van een rebelse stad, Antwerpen, 1989, pp. 81-105.
- RIJCKBOSCH (W.), Tussen Gavere en Cadzand. De Gentse stadsfinanciën op het einde van de
middeleeuwen (1460-1495), UGent, (onuitgegeven licentiaatdissertatie, promotor M.
Boone), 2006, 2v.
- P. ROGGHE, ‘De politiek van Graaf Lodewijk van Male. Het Gents verzet en de Brugse
Zuidleie’, Appeltjes van het Meetjesland, 1964, XV, pp. 388-441,
- SCHOLLIERS (E.), De Levensstandaard in de XVe en XVIe eeuw te Antwerpen, Antwerpen, 1960,
284 p.
- STABEL (P.), Dwarfs among giants: the Flemish urban network in the Late Middle Ages, Leuven-
Apeldoorn, 1997, 287 p.
- STABEL (P.), Patronen van verstedelijking in het laatmiddeleeuwse en vroegmoderne Vlaanderen:
demografische ontwikkelingen en economische functie van de kleine en secundaire steden in
het Gentse kwartier (14de-16de eeuw), Gent, Doctoraatproefschrift, 1995, 5v.
- STABEL (P.), De kleine stad in Vlaanderen: bevolkingsdynamiek en economische functies van de
kleine en secundaire stedelijke centra in het Gentse kwartier (14de-16de eeuw), Brussel, 1995,
320 p.
- STABEL (P.), ‘Schippers, wagenvoerders en kruiers: De organisatie van de stedelijke ver-
voersector in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen.’, Bijdragen tot de Geschiedenis,
LXXXII, 1999, pp. 159-185
- SORTOR (M.), ‘The Ieperleet Affair: The struggle for market position in Late-Medieval
Flanders’, Speculum, LXXIII, 1999, pp. 1068- 1100.
- THOEN (E.), Landbouweconomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en
het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst (eind
13de-eerste helft 16de eeuw), Leuven, 1988, 2v., 1345p.
- THOEN (E.), ‘A 'Commercial Survival Economy' in evolution. The Flemish countryside and
the transition to capitalism (Middle Ages-19th century)", in: P. HOPPENBROU-
WERS, J. L. VAN ZANDEN (ed.), Peasants into farmers? The transformation of rural
economy in the Low Countries (Middle Ages-19th century) in light of the Brennerdebate,
Turnhout, 2001, pp. 102-157
- THOEN (E.), De gevolgen van de militaire destruktie op het platteland: een voorbeeld van de bur-
geroorlog op het einde van de 15e eeuw in Vlaanderen met nadruk op het Gentse Kwartier,
UGent, (onuitgegeven licentiaatdissertatie, promotor prof. Dr. A. Verhulst), 1975,
185 p.
15
- THOEN (E.), ‘Oorlogen en platteland. Sociale ekonomische aspekten van militaire destruk-
tie in Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen en de vroege moderne tijd’, Tijd-
schrift voor Geschiedenis, 1978, XCI, pp. 363-378
- THOEN (E.) en DEVOS (I.), ‘Pest in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de Middeleeuwen en
de Moderne Tijden, een status quaestionis over de ziekte in haar sociaal economi-
sche context’, in: De Pest in de Nederlanden: medisch historische beschouwingen 650 jaar
na de Zwarte Dood, Brussel, 1999, pp. 19-43
- TITS-DIEUAIDE (M.-J.), La formation des prix céréaliers en Brabant et en Flandre au XVe siècle,
Brussel, 1975, 406 p.
- TITS-DIEUAIDE (M.-J.), ‘Le grain et le pain dans l’administration des villes de Brabant et
de Flandre au Moyen Age’, Het openbaar initiatief van de gemeenten in België. Histori-
sche grondslagen (Acien Régime). Handelingen van het 11de internationaal colloquium.
Spa 1-4 sept. 1982, Brussel, 1984, pp. 453-491.
- TITS-DIEUAIDE (M.-J.), ‘L’évolution du prix du blé dans quelques villes d’Europe occiden-
tale du XVe au XVIIIe siècle’, Annales: économie, société, civilisation, XLII, 1987, pp.
529-548
- UNGER (R.W.), ‘Integration of Baltic and Low Countries Grain Markets, 1400-1800’ in: J.M.
VAN WINTER (ed.), The Interactions of Amsterdam and Antwerp with the Baltic Region,
1400-1800, Leiden, 1983, pp. 1-10
- UNGER (R.W.), ‘Feeding the Low Countries Towns: the Grain Trade in the Fifteenth Cen-
tury’, Revue Belge de Philologie et d’Histiore, LXXVII, 1999, pp. 329-358.
- UNGER (W.S.), ‘De Hollandsche graanhandel en graanhandelspolitiek in de Middeleeu-
wen’, De Economist, 1916, pp. 243-269, 337-386, 461-507
- VAN DER WEE (H.), The growth of the Antwerp Market and the European Economy (Fourteenth-
Sixteenth Centuries), Den Haag, 1963, 3 v.
- VAN DER WEE (H.), ‘Structural Changes and Specialization in the Industry of the Southern
Netherlands, 1100-1600’, The Economic History Review, XXVIII, 1975, pp. 203-221.
- VAN DER WEE (H.), ‘Typologie des crises et changements de structures aux Pays-Bas
(XVe-XVIe siècles)’, Annales : économie, société, civilité, XVIII, 1963, pp. 209-225
- VAN UYTVEN (R.), ‘L’approvisionnement des villes des anciens Pays-Bas au moyen âge’,
L’approvisionnement de villes de l’Europe occidentale au mayen âge et aux temps modernes,
Abbaye de Glaran, 5e jounées internationale d’histoire, 16-18sept. 1983, Auch, 1985, pp.
75-116.
- VAN UYTVEN (R.), ‘Politiek en economie: De crisis der late XVe eeuw in de Nederlanden’,
Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 1975, LIII, pp. 1097-1149.
16
- VAN UYTVEN (R.), ‘Splendour or wealth: art and economy in the Burgundian Nether-
lands’, Transactions of the Cambridge Bibliographical Society 10, Cambridge, 1992,
pp.101-124.
- VAN UYTVEN (R.) ‘La Flandre et le Brabant, « Terres de promission » sous les ducs de
Bourgogne ?’, Revue du Nord, XLIII, 1961, pp. 281-317
- VAN UYTVEN (R.), ‘Sociaal-economische evoluties in de Nederlanden voor de Revoluties
(veertiende - zestiende eeuw)’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis
der Nederlanden, LXXXVII, 1972, pp. 60-93
- VAN UYTVEN (R.), ‘Crisis als Cesuur, 1482-1494’, Algemene Geschiedenis der Nederlanden,
Haarlem, 1980, dl. 5, pp. 420-435
- VAN USSEL (P.), De reegering van Maria van Bourgondië over de Nederlanden, Leuven, 1943,
151 p.
- VANDEWALLE (P.), Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg,
Gent, 1984, 70 p.
- VERBRUGGEN (J.F.), De slag bij Guinegate, 7 augustus 1479, de verdediging van het graafschap
Vlaanderen tegen de koning van Frankrijk, 1477-1480, Brussel, 1993, 162 p.
- VERHULST (A.) en VAN HOUTTE (J.A.), ‘L’approvisionnement des villes dans les Pays-
Bas (moyen-âge et temps modernes),’ Troisième Conférence internationale d’histoire
économique, Munich, Parijs en Den Haag, 1968, pp. 73-77
- WEINBERGER (Y.), Sociaal-ekonomische strukturen te Aalst, UGent, (onuitgegeven licentiaat-
dissertatie, promotor prof. Dr. W. Prevenier), 1974, 318 p.
- ‘Het Spijker ou l’epier’, Palmares, XI, pp. 6-7
- ‘Stapelrecht, stapelhuis en stapelheren te Gent’, Palmares, XIII, pp. 14-16
17
C. Inleiding, Probleemstelling en Bronnenpro-
bleem.
Tijdens de late middeleeuwen gold bij de stedelijke overheden algemeen het idee dat
de steden het centrum van industrie en handel dienden te zijn en dat het omliggende platte-
land zich exclusief moest inlaten met de landbouw waarvan de opbrengsten naar de stedelij-
ke markten moesten gevoerd worden. Binnen het graafschap Vlaanderen bleek de situatie
tijdens de late middeleeuwen te wringen. De steden en het platteland kenden een hoog in-
wonersaantal en graanvoorraden moesten van verder dan het directe omliggende platteland
komen. De oplossing lag in het zuidwesten van het graafschap: Artesië, Waals-Vlaanderen,
Henegouwen, Picardië en Bretagne. Graan uit deze gebieden werd langs verschillende we-
gen naar de grote consumptiecentra in het noorden gevoerd. De regulatie van de graanmarkt
en het verkrijgen van marktrechten was eveneens van uitzonderlijk groot belang in alle ste-
den van Vlaanderen en daarbuiten om de controle op die markt te kunnen behouden en om
de stedelingen en de handelaar zekere garanties te bieden. Dergelijke rechten werden al snel
omgebogen in het voordeel van de stad. Sommigen gingen daarbij nog verder en ontwikkel-
den een regionaal stapelrecht of dwongen er een af van de soeverein. Deze optie was er één
die de grootste stad van het graafschap, die twee van de belangrijkste graantransportwegen
– Leie en Schelde – binnen haar stadswallen zag samenvloeien, gegarandeerd moest nemen.
Het stapelrecht op graan was van bijzonder groot belang, aangezien graan een onmisbaar
goed was voor elke Middeleeuwer, van rijk tot arm. Maar bovendien gaf het de stad onmis-
kenbare economische voordelen. In de 15e eeuw bleek de stapel het instrument te zijn om de
economische bedrijvigheid binnen de stad voor een groot deel van de bevolking levendig te
houden en sociale onrust te breken. Anderzijds schonk een stapelrecht voor de vorst allerlei
voordelen, zoals inkomsten op tollen, steun in de stad, of andere naar gelang de politieke en
economische situatie van het moment. Maar economische samen met politieke, culture aspi-
raties gekoppeld aan een ‘balance of power’ en wederzijdse rivaliteit tussen steden, bleek een
uitzonderlijke voedingsbodem voor conflicten. Het Gentse stapelrecht werd hier ook een
slachtoffer van. Belangrijke factoren hierbij zijn protectionisme (bijvoorbeeld de reactie van
de witte Kaproenen van Gent tegen de poging van Brugge om ter hoogt van Temse een con-
18
nectie te maken met de Leie aan het einde van de 14e eeuw) en expansionisme van het stapel-
recht. De uitkomst van een juridisch-economische strijd hing, zoals we zullen zien, sterk sa-
men met de verhouding tot de vorst en diens aspiraties, en met de politieke situatie van het
moment1.
In dit onderzoek proberen wij de complexiteit van de Gentse stapel en graanhandel te
ontrafelen. Het privilege was niet zomaar een uitgevaardigd charter van economische rech-
ten. Het was veel meer dan dat. Het was een uitkomst van weloverwogen politieke en eco-
nomische beweegredenen van alle betrokken partijen (de stad, de betrokken ambachten, de
vorst,<). Vaak met aan de andere zijde een groep van verliezers (andere steden, platte-
land,<) wiens motieven, argumenten, politieke en soms zelfs militaire macht op dat moment
niet opwoog tegenover die van de vorst en de geprivilegieerde stad. De beweegredenen en
argumenten zijn ons hoofddoel.
Een belangrijk voorbeeld van een tweestrijd rond de stapel, is die tussen Gent en Ie-
per tijdens de eerste helft van de 15e eeuw2. Het resultaat was een hiërarchische relatie tussen
beide steden met aan de top Gent, dat deze positie grotendeels kon handhaven door de steun
van de vorst. Het dispuut liep ten einde rond 1435. Wat er verder met de stapel gebeurde
vernemen we uit het vrij oude en lijvige – maar nog steeds zeer bruikbare – standaard werk
van Bigwood: ‘Gand et la circulation des grain en Flandre, du XIVe au XVIIIe siècle’3. Wij
zullen echter proberen om de periode na 1435 nauwkeuriger onder de loep te nemen en de
politieke en economische situatie te beschrijven. We eindigen het jaar 1533 wanneer Gent in
aanvaring komt met een andere grote graanmarkt: Douai. Dit eindpunt werd gekozen om
twee redenen: uiteraard omdat we op die manier een periode van net geen honderd jaar be-
strijken; maar vooral omdat kort daarna in 1540 de verhoudingen binnen Gent sterk wijzig-
den.
1 L. NOORDGRAAF, „Domestic trade and domestic trade conflicts in the Low Countries: Autonomy, centralism
and state-formation in the pre-industrial era‟, in: S. GROENVELD en M. WINTLE (ed.), State and trade: gov-
ernment and the economy in Britain and the Netherlands since the Middle Ages, Zutphen, 1999, pp 12-23. 2 Het conflict werd reeds uitgebreid bestudeerd door M. SORTOR, „The Ieperleet Affair: The struggle for market
position in Late-Medieval Flanders‟, Speculum, LXXIII, 1999, pp. 1068- 1100. 3 G. BIGWOOD, „Gand et la circulation des grain en Flandre, du XIVe au XVIIIe siècle‟, Vierteljahrschrift für
Sozial-und Wirtschaftsgeschichte, IV, 1906, pp.397-460
19
Vooreerst zal besproken worden wat de situatie binnen Vlaanderen was, en waarom
het zorgde voor het ontstaan van de stapel binnen. Waarom volstonden de hoeveelheden
graan van het Vlaamse platteland niet, en vooral van waar kwam dan wel het nodige graan
om iedereen te voorzien?
We bestuderen echter in de eerste plaats de Gentse stapel en de mogelijkheden die ze
bood voor de stad. Daarom moet uiteraard het ontstaan, de groei en het verloop van de sta-
pel worden besproken. De handel in graan binnen Gent mag ook zeker niet vergeten wor-
den, zodat de lezer zich kan voorstellen hoe het er, vanaf het moment dat graanschepen aan-
kwamen in Gent, in de stad aan toeging en aan wat de handelaar/schipper zich kon verwach-
ten. Een uitvoerige studie van de graanmarkt in Gent zelf wordt hiermee niet beoogd. Dit
werd reeds uitvoerig besproken in tal van andere werken4.
Wat we wel meer in detail zullen bespreken is het belang van de Gentse Schippers in
het geheel van Gentse handel en graanmonopolie. Het belang van de verbondenheid tussen
schippers en de stad werd door de historici steeds benadrukt. Onze interesse gaat dan ook
uit naar dat verband en wat de schippers deden om het monopolie van Gent te vrijwaren.
Wat was hun bijdrage tot het herbevestigen en het behoud van de graanstapel? De gehele
handel op Leie en Schelde was in handen van de schippers. De oorzaak hiervan waren een
aantal privileges, die ze van de vorst hadden verkregen. De privileges werden handig aan-
gewend om het graanvervoer te monopoliseren, maar conflicten waren hierdoor onvermijde-
lijk. Die conflicten en de argumentatie en overtredingen zullen dan ook uitvoerig worden
besproken. Wat was de verhouding tussen de Gentse Schippers en andere steden en schip-
persambachten? In hoeverre slaagden die laatste erin om de macht van de schippers te ont-
wrichten en wat waren hun beweegreden en steunpunten5?
4 Zie G. BIGWOOD, art. cit.; J. DECAVELE en R. DE HERDT, Gent op wateren en op zee. Antwerpen, 1976,
Passim; J. DAMBRUYNE, Mensen en centen: het 16de-eeuwse Gent in demografisch en economisch perspec-
tief., Gent, 2001, Passim; TITS-DIEUAIDE (M.-J.), „Le grain et le pain dans l‟administration des villes de Bra-
bant et de Flandre au Moyen Age‟, Het openbaar initiatief van de gemeenten in België. Historische grondslagen
(Acien Régime). Handelingen van het 11de internationaal colloquium. Spa 1-4 sept. 1982, Brussel, 1984, pp.
453-491. 5 Het is van belang voor de lezer om in het achterhoofd te houden dat de schippers zich vanzelfsprekend ook
bezig hielden met het vervoer van andere goederen dan graan alleen, maar een over groot deel van hun inkom-
sten genereerden zij wel uit het vervoer van graan.
20
Graanhandel heeft een onlosmakelijk verband met graanprijzen. De middeleeuwse en
Vroegmoderne graanprijzen werden gekenmerkt door een uitzonderlijk grillig verloop. Er
zal dan ook getracht worden om de grote trends in het verloop van de graanprijzen te be-
schrijven. Hierbij zal de politieke en economische achtergrond uitvoerig onder de loep wor-
den genomen. Waarom brak er een duurte uit? Wat was de reactie van de steden? Wat ge-
beurde er op het platteland? Enz. De late 15e eeuwse graanprijzen waren onlosmakelijk ver-
bonden met een aantal politieke verhoudingen en gebeurtenissen. Dit verband zal uitdruk-
kelijk nagegaan worden. Uiteraard kan hierbij een korte reflectie op de Gentse graanmarkt
niet ontlopen worden.
En last but not least zullen een aantal disputen rond de stapel worden besproken.
Hiervoor hebben we vier periodes teruggevonden waarin het Gentse graanprivilege of de
situatie op haar graanmarkt werd aangevallen: 1486-1487, 1500, 1515-1517, en 1533. Hierbij
zal steeds de politiek en economische situatie worden besproken, wie de agressor was en wat
hun beweegreden zouden kunnen geweest zijn, hoe de gerechtelijke instanties en de vorst of
zijn plaatsvervanger reageerden en wat de motieven daarvoor zijn, en vooral wat de uit-
komst van het protest was.
Wij zijn echter op een zeer ongelukkig bronnenprobleem gestoten. Enkel voor het jaar
1533 beschikken wij over een schriftelijke overeenkomst tussen de partijen. Voor de andere
jaren zijn die er echter niet, en moeten we ons behelpen met uitgavenposten in rekeningen en
een aantal brieven en andere losse documenten. De oorzaak hiervan ligt hem in een aantal
politieke elementen. De graanstapel was – zoals we zullen zien – een uitzonderlijk gevoelig
thema binnen Gent. Als de vorst aan de stapel zou raken, zou hij enerzijds raken aan de ver-
zekering van de Arteveldestad voor tijden van grote duurte en anderzijds de verhouding
tussen hem en de stad grondig verstoren – als die al niet verstoord was. In 1486 bleek de
vorst om die reden de kant van de Gentenaars te hebben gekozen, maar de strijd die was
uitgebroken tussen Maximiliaan en Gent zou het dispuut totaal overschaduwen. Ook de on-
enigheid tussen 1515-1517 moet deels vanuit de politieke verhouding tussen de stad en de
vorst worden bekeken. De procesgang bleef meestal ergens tussenin plakken wat de nalaten-
schap van bronnen niet ten goede is gekomen.
21
DEEL 1: ‘la principal membre du biens
publicque’.
A. Bodemgesteldheid en graanvoorziening in
Vlaanderen.
Voedselbevoorrading was, omwille van de traagheid en beperkte capaciteit van de
transportmiddelen, en de gerichtheid op broodconsumptie bij de meeste lagen van de bevol-
king6, één van dé prioriteiten in nagenoeg alle Europese steden. Vooral in Vlaanderen was de
toestand door het hoge inwonersaantal en de sterke urbanisatiegraad heel precair7. Hoewel
er hoge rendementen werden gehaald in de landbouwproductie8, kon de hoeveelheid graan
die op de stedelijke markten terecht kwam niet voldoen aan de vraag die van deze centra
uitging. Deze schaarste was onder andere te wijten aan het Vlaamse agrarische systeem dat
verbrokkeld was en grotendeels uit kleine familiebedrijfjes (wiens grootste bekommernis
overleven was) bestond9. Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met het feit dat de
Vlaamse industrie van de landbouw eiste dat er ook voldoende industriële gewassen op de
6 Voeding slorpte 70 tot 80% van het type-arbeidersbudget op, van dit bedrag ging alleen al 40% naar brood. W.
BLOCKMANS en W. PREVENIER, „Armoede in de Nederlanden van de 14e tot het midden van de 16
e eeuw:
bronnen en problemen‟, Tijdschrift voor Geschiedenis, LXXXVIII 1975, p. 502. 7 Over de urbanisatiegraad en bevolkingsdichtheid van Vlaanderen is er al veel inkt gevloeid. Voor een algemeen
overzicht van de Bourgondische Nederlanden zie id., De Bourgondische Nederlanden, Antwerpen, 1983, 404 p.
en voor de bevolkingsaantallen in het bijzonder ibid., p. 29-30 en p.392 8 In Vlaanderen werden zelfs op de zandige bodems rendementen gehaald van 13,5 tot 15,5 hectoliter per hecta-
re. id., De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar eenheid 1384-1530, Amsterdam-Leuven, 1997, p. 177 9 E. THOEN, „A 'Commercial Survival Economy' in evolution. The Flemish countryside and the transition to
capitalism (Middle Ages-19th century)", in: Peter Hoppenbrouwers, Jan Luiten van Zanden (eds.), Peasants into
farmers? The transformation of rural economy in the Low Countries (Middle Ages-19th century) in light of the
Brennerdebate, Brepols, Turnhout, 2001, pp. 102-157. en vooral Ibid. p. 115
22
markt werden gebracht en dat Vlaanderen een ‘traditie’ had in het toepassen van een vrij-
handelspolitiek voor graan10. In perioden van tekorten waren het dan ook de stedelingen die
het eerst werden getroffen en angstvallig op zoek gingen naar nieuwe en bijkomende invoer.
Graan uit andere gebieden was bijgevolg een noodzaak.
Algemeen wordt aangenomen dat men per persoon per jaar minstens 250 kilogram
graan nodig had om van te leven en dat het gemiddelde jaarlijks verbruik per capita mini-
mum 300 liter bedroeg. Bovendien werd graan niet enkel gebruikt om brood te bakken, maar
ook voor de al even belangrijke bierindustrie en voor het voederen van het stalvee. Richard
Unger schat dan ook dat het totaal per capita eigenlijk zo’n 600 liter bedroeg. Met dit cijfer in
het achterhoofd zou de totale graanbehoefte van Vlaanderen, Brabant en Holland op zo’n
780 miljoen liter hebben gelegen, waarvan 282 miljoen liter bestemd was voor de stedelijke
bevolking11. Het grootste deel hiervan was ongetwijfeld bestemd voor Vlaanderen, dat rond
het midden van de 15e eeuw vermoedelijk tussen 650.000 à 680.000 inwoners telde12. Van
Uytven heeft berekend dat een gemiddelde stad van 20.000 inwoners een invoer van
6.500.000 liter nodig had, wat neerkomt op een graanproductie van zo’n 150 dorpen13!
De belangrijkste graanschuur van de Nederlanden lag in het zuidwesten, nl. Artesië,
Frans-Vlaanderen, Henegouwen, het Kamerijkse, Picardië en de Sommestreken, hoewel deze
laatste twee minder invloed hebben gehad (Picardië leverde aanzienlijk minder graan aan de
Nederlanden, hooguit vijftienduizend hectoliter in de beste jaren14). Deze gebieden beschik-
10
M.-J. TITS-DIEUAIDE, La formation des prix céréaliers en Brabant et en Flandre au XVe siècle, Brussel,
1975, pp. 166 en verder. De grote steden probeerden in tijden van nood angstvallig de graanuitvoer uit het graaf-
schap tegen te houden door het posteren van officieren in alle kust- en grensplaatsen en havens, met vaak groot
protest vanuit het platteland tot gevolg. W. BLOCKMANS,Volksvertegenwoordiging in Vlaanderen in de over-
gang van middeleeuwen naar nieuwe tijden (1384-1506), Brussel, 1978, pp.464-465. De verschillende uitvoer-
verboden werden door Tits-Dieuaide reeds op papier gezet p.345-351. en aangevuld door Blockmans op p. 465. 11
R. W. UNGER, „Feeding the Low Countries Towns: the Grain Trade in the Fifteenth Century‟, Revue Belge
de Philologie et d’Histiore, LXXVII, 1999, pp 330-331. 12
W. PREVENIER en W. BLOCKMANS, De Bourgondiërs, p. 178. Volgens hen had het Vlaams sprekend
gedeelte van het Graafschap zo‟n 2.318.000 hectoliter graan nodig als men ervan uitgaat dat men één liter graan
per dag verbruikte. A. DERVILLE, „Le grenier des Pays-Bas médiévaux‟, Revue du Nord, LXIX, 1987, p. 276.
In Vlaanderen leefden er in het derde kwart van de 15e eeuw ongeveer 78 inwoners per km
2 en het graafschap
had een „urban ratio‟ van 36%. Het Gentse kwartier bezat een gemiddelde van 73 inwoners per km.2
en een „ur-
ban ratio‟ van 37,6%. STABEL (P.), Dwarfs among giants: the Flemish urban network in the Late Middle Ages,
Leuven, 1997, p. 26. 13
R. VAN UYTVEN, „L‟approvisionnement des villes des anciens Pays-Bas au moyen âge‟,
L’approvisionnement de villes de l’Europe occidentale au mayen âge et aux temps modernes, Abbaye de Glaran,
5e jounées internationale d’histoire, 16-18sept. 1983, Auch, 1985, p. 79.
14 W. PREVENIER en W. BLOCKMANS, De Bourgondiërs, p. 178. Wij hebben echter wel aanwijzingen ge-
vonden dat de Somme en Picardische graanmarkten vanaf 1460 meer en meer werden aangedaan door Holland-
23
ten over een uiterst goede ondergrond voor de productie van graan (vooral tarwe), maar ook
andere, meer industriële producten (bijvoorbeeld wikke). Het geproduceerde graan werd in
principe vanuit het omliggende platteland naar de dichtstbijzijnde (privilege)stad, waaron-
der zij in theorie ressorteerden, gevoerd, hoewel er door de graanhandelaars ook vaak graan
rechtstreeks op het platteland werd aangekocht en men geregeld de stapelsteden en de
marktdwang probeerde te mijden. De steden Saint-Omer, Douai, Valenciennes, Rijsel, Aire,
Béthune, Armentières, Lens, Atrecht, Guînes, Ardres, Lillers, La Bassée, Pont-à-Vendin en
Courrières15 (waarvan de eerste 5 à 6 veruit de belangrijkste waren) stonden in voor het ver-
der verhandelen naar de noordelijke kernen van zo’n 1.520.000 hectoliter graan (dit als men
echter enkel de 300 liter graan rekent die voor de menselijke consumptie was bedoeld) dat
als surplus op de hun markten overbleef. Men zou dan kunnen denken dat ¾ (als men de-
zelfde logica van 300 liter per hoofd aanhoudt) van het door Vlaanderen gevraagde graan
werd ingevuld met producten uit het huidige Noord-Frankrijk. Hierbij moet echter opge-
merkt worden dat bijvoorbeeld Douai meermaals graan exporteerde naar Antwerpen en
misschien verder, en dat graan van Saint-Omer veelvuldig op de Hollandse, Zeelandse en
Engelse markt terecht kwam16. Het belang van het zuiderse graan neemt nog verder af als
men weet dat de primaire bevoorrading van de Vlaamse steden vooral uit het veel goedko-
pere rogge bestond, en dat tarwe, dat vooral in het Artesië werd geteeld, door haar vrijwel
constante prijsverhouding tegenover rogge (in normale jaren) vooral voor de rijkere bevol-
kingsklassen bedoeld was17. Anderzijds werd er op het Vlaamse platteland veel meer rogge
dan tarwe verbouwd en werd rogge door een aantal instellingen geruild voor tarwe18. Gra-
nen waren bovendien in tijden van economische problemen inwisselbaar, waardoor een
kleine daling van de tarweprijs kon leiden tot een overschakeling van een deel van de rogge-
se, Friese, Zeelandse en Brabantse handelaars. Ook Rouen werd een belangrijke draaischijf in de handel van
Normandische granen en dit ten koste van de stapelsteden in het Noorden. Vermoedelijk hebben een aantal maat-
regelen en de handelsembargo‟s van de Franse vorst hier een einde aan gesteld. We zullen het er verder uitge-
breid over hebben. 15
A. DERVILLE, art.cit., p. 267. Het rendement rond de streek van Rijsel was zo‟n 20 hl/ha en rond Saint-Omer
30 hl/ha. De bevolkingsdichtheid in Frans-Vlaanderen bedroeg tot 75 inwoners per km² en in Artois rond 40 per
km². ibid. p.276 16
ibid. p.276. Soms werd er ook mengkoren (tarwe en rogge samen), rogge of wintergerst verscheept naar het
Noorden. 17
M.-J. TITS-DIEUAIDE, La formation des prix céréaliers, p.146 e.v. en J.A. VAN HOUTTE (ed.), Algemene
geschiedenis der Nederlanden, Utrecht, De Haan, Antwerpen, Brussel, Gent, Deel IV, 1952, p. 244 18
E. THOEN, De gevolgen van de militaire destruktie op het platteland: een voorbeeld van de burgeroorlog op
het einde vande 15e eeuw in Vlaanderen met nadruk op het Gentse Kwartier. UGent, (onuitgegeven licentiaatdis-
sertatie, promotor prof. Dr. A Verhulst), 1975, p.35
24
gebruikers naar het kwalitatief betere tarwe. De oorzaak hiervan was het feit de tarweprijs
minder sterk fluctueerde in vergelijking met die van rogge, waardoor in perioden schaarste
de prijzen van de twee granen naar elkaar toegroeiden. Rogge werd in Gent, in verhouding
tot tarwe, zwaarder belast tijdens de eerste jaren na de Vrede van Gavere en van Cadzand19.
We moeten dus aannemen dat het Franse graan niet geheel overwegend van betekenis was,
maar dit doet niets af van het belang van deze graanschuur voor Vlaanderen, de Nederlan-
den en de Gentse graanstapel en handel, die later besproken zullen worden.
Ook uit andere gebieden werd er graan ingevoerd. Hierbij wordt in de eerste plaats
gedacht aan graan uit het Balticum. Tits-Dieuaide heeft aanwijzingen gevonden dat in de 15e
eeuw de invoer van Baltisch graan (vooral rogge) soms habitueel was, maar dat de omvang
ervan zeker niet mag overdreven worden20. Desalniettemin komt zij tot de conclusie dat dit
graan toch een belangrijke invloed uitoefende op de graanprijzen in Vlaanderen en Brabant21.
Tegen het einde van de 15e eeuw werd de invoer ervan veel frequenter, vooral tijdens de
duurtejaren, en begon het Oosterse graan stilaan het Franse graan in de Nederlanden te
overvleugelen22. De triomf van het Baltisch graan in de Nederlanden werkte ook de bloei van
de Hollandse scheepvaart en de Amsterdamse graanmarkt in de hand23. Daarnaast stonden
ook Holland en Zeeland in voor sporadische invoer van haver en gerst24 en worden ook
Luiks Haspengouw, Normandië, Bretagne maar ook van Spanje en Engeland, de één al meer
dan de ander, in de bronnen vermeld25.
19
W RIJCKBOSCH (W.), Tussen Gavere en Cadzand. De Gentse stadsfinanciën op het einde van de middel-
eeuwen (1460-1495), UGent, (onuitgegeven licentiaatdissertatie, promotor M. Boone), 2006, 2v., p. 207-208 en
R.W. UNGER, „Integration of Baltic and Low Countries grain markets, 1400-1800‟, in: VAN WINTER (J.M.),
the Interactions of Amsterdam and Antwerp with the Baltic Region 1400-1800, 1983, p. 6 20
M.-J. TITS-DIEUAIDE, op. cit. p.257-258 21
voor de discussie: zie infra 22
R. VAN UYTVEN: „Politiek en economie: De crisis der late XVeeeuw in de Nederlanden‟, Belgisch Tijd-
schrift voor Filologie en Geschiedenis, LIII, 1975, pp. 1111-1113. 23
Voor de hele discussie rond het belang van Baltisch en Frans graan op de Nederlandse markten, zie verder. 24
M.-J. TITS-DIEUAIDE, op. cit. p. 144-145. Deze gebieden hadden een uiterst slechte ondergrond voor brood-
koren, en produceerden vooral haver en gerst. Invoer was dus noodzakelijk, en zou later zorgen voor het ontstaan
van de Hollandse graanhandel. W.S. UNGER, „De Hollandsche graanhandel en graanhandelspolitiek in de Mid-
deleeuwen‟, De Economist, 1916, pp. 243-269, 337-386, 461-507 25
M.-J. TITS-DIEUAIDE, op. cit., p. 145 en R. VAN UYTVEN: art.cit. p. 1113-1115
25
B. De Gentse graanstapel.
"Laquelle estaple26 a cause de la dite marchandise desdites bledz et grains este la
principal membre du biens publicque et gouvernement du commun peuple de nostre dicte
ville de Gand, sans laquelle marchandise icelle nostre ville ne ledict commun peuple d’icelle
et de nosdictz pays ne pourroient nullement vivre ne eulx entretenir". Deze woorden, uit een
brief van Filips de Goede aan de hoogbaljuw van Henegouwen, beschrijven treffend het be-
lang, op zowel economisch als sociaal vlak, van de graanstapel voor Gent en haar inwoners27.
De impact ervan ging nog verder, want niet alleen de handelaars en ‘bonnes gens’ van Bra-
bant, Vlaanderen, Holland en Zeeland, zoals uit dezelfde brief blijkt, maar héél het graaf-
schap Vlaanderen en grote delen van de Bourgondische Nederlanden waren aangewezen op
dit Gentse privilege. Dat de stad de stapel heeft verworven, hoeft ook helemaal niet te ver-
wonderen. Gent was immers door zijn ligging aan het knooppunt tussen Leie en Schelde
voorbestemd om iets met die bevoorrechte positie te doen. Bovendien lagen de hiervoor ge-
noemde Artesische, Henegouwse en Noord-Franse steden, die de gigantische voordelen van
de rijke Vlaamse afzetmarkt inzagen, bijna allemaal langs één van deze twee stromen of aan
een zijrivier ervan. Hierdoor fungeerden Vlaanderen (en in de eerste plaats Gent, maar ook,
weliswaar in mindere mate, Brugge en enkele andere kleinere kuststadjes) als een belangrijke
transitzone voor andere gebieden in de Lage Landen zoals Brabant, Zeeland en Holland28. De
Arteveldestad besefte maar al te goed welke economische en sociale troeven de graanstapel
26
Algemeen kan een stapel als volgt beschreven worden: “het recht van een bepaald centrum om als een exclu-
sief depot te handelen voor één of meer handelsartikelen die in transit zijn door een gegeven gebied -niet nood-
zakelijk het gebied behorend tot die stad- en bedoeld voor consumptie in de stad, of ,meer frequent, voor door-
voer” uit D. NICHOLAS, Town and countryside: social, economic and political tensions in fourteenth-century
Flanders, Brugge, 1971, p. 118. 27
SAG, reeks 110bis nr. 1 f.6-8 brief van 15 januari 1457 (n.st.) en voor een algemeen overzicht BIGWOOD:
„Gand et la circulation des grains en Flandre, du XIVe au XVIII
e siècle‟, Vierteljahrschrift für Sozial- und Wirt-
schafsgeschichte, IV, 1906, p.397-460 en voor deze brief specifiek p. 427. Een soortgelijke tekst werd trouwens
ook enkele jaren voordien (1447 n.st.) gebruikt door diezelfde vorst om de graanstapel van Douai te beschrijven.
GODARD: „Contribution à l‟étude de l‟histoire du commerce des grains à Douai, du XIVe au XVII
e siècle‟,
Revue du Nord, XXVII, 1944, p.172 Ook die van Rijsel werd in gelijkaardige woorden beschreven op 18 januari
1433: "...ou fait et pollicie de ladicte ville et autrement par fait d‟estapple, de quoy icelle ville a esté moult antee
et continuee par long temps en aumentacion de marchandise qui a esté grandement le prouffit de nous et d‟icelle
et le commun bien de nostre pais de Flandres…" R. MARQUANT, La vie économique à Lille sous Philippe le
bon, Parijs, 1940, p. 257 pièces justificatives. 28
J. DAMBRUYNE, Mensen en centen: het 16de-eeuwse Gent in demografisch en economisch perspectief.,
Gent, 2001, p 290.
26
kon bieden. In de eerste plaats kon men zo de verliezen in de tanende lakennijverheid on-
dervangen, en ten tweede kon men hierdoor de sociale onrust waarvoor Gent berucht en
geducht was in de mate van het mogelijke onderdrukken29. De stapel van Gent zorgde er-
voor dat prijsschommelingen op de markt, die in de middeleeuwen schering en inslag waren
omwille van speculatie, misoogsten, oorlogen, onzekere aanvoer en onbetrouwbare ver-
voersmiddelen, zo goed en zo kwaad mogelijk ondervangen konden worden30. Graan was
als gevolg van zijn belang in het voedselpakket een belangrijke factor in het bepalen van de
levensduurte31 en derhalve een factor in het ontstaan van stedelijke opstanden. De betekenis
van de controle op kwantiteit en kwaliteit van het graan en van het nemen van maatregelen
om de graanprijzen zo stabiel mogelijk te houden was het stadsbestuur van Gent, maar ook
van andere steden, niet ontgaan32.
Hoewel er geen vaste datum opgeplakt kan worden, wordt algemeen aangenomen
dat Gent zich tijdens de 14e eeuw het graanstapelrecht had toegeëigend33 en dat de stad zich
29
M. HOWELL en M. BOONE,„Becoming early modern in the late medieval Low Countries‟, Urban History,
XXIII,1996, p. 305 en 316. Beide auteurs wijzen er echter op dat de textielindustrie van Gent zeker geen geheel
verval kende in de 15e eeuw, maar dat er wel een terugval was. Ook Dambruyne heeft er in zijn „mensen en
centen‟ op gewezen dat er tijdens de 16e eeuw een aantal conjunctureel voortvarende periodes plaatsvonden in
Gent. Ook Ieper heeft, om dezelfde redenen, getracht om in de eerste helft van de 15e eeuw een stapel, en dus
een deel van het graantrafiek langs de Leie en IJzer, in handen te krijgen (hierover later meer). Zie ook M.
BOONE , „Gestion urbaine, gestion d‟entreprises: l‟élite urbaine entre pouvoir d‟état, solidarité communale et
intérêts privés dans les Pays-Bas méridionaux à l‟époque bourguignonne (XIVe-XVe s.)‟, in : S.CAVACIOCCHI
(ed.), L’impress. Industria, commercio, banca secc. XIII-XVIIII, Firenze, 1991, pp. 854-856 en M. BOONE,
Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384 - ca. 1453: een sociaal-politieke studie van een staatsvormings-
proces., Brussel, 1990, pp. 21-23. 30
M. HOWELL en M. BOONE, art. cit. p. 313. Uit deze studie blijkt dat de graanprijzen in Gent veel fluctuaties
kenden, maar dat desalniettemin de lonen voor een opgeleide arbeider voldoende waren om de voedingskosten te
dekken voor een gezin van vier. Ook Dambruyne is voor dezelfde mening toegedaan en meldt dat de stapel in de
16e eeuw nog steeds een doeltreffend instrument was om de graanprijzen te manipuleren. J. DAMBRUYNE,
„Interregional grain trade in the Low Countries and its economic and social effects on sixteenth-century Ghent,‟
te verschijnen in: P; VAN CRUYNINGEN en E. THOEN, eds. Food supply, food demand and food trade: aspects
of the economic relation between town and countryside (middle ages – 19th
century), Turnhout, s.d., 31
Algemeen kan gesteld worden dat een arbeider die voltijds werd tewerkgesteld en bijgevolg ongeveer 265
dagen werkte, alleen al voor primaire voedingsstoffen één derde tot de helft van zijn loon diende af te staan. Als
men daarbij rekening houdt dat de lonen nooit de korte duurtegolven van de graanprijzen, die van jaar tot jaar
sprongen konden maaken tot 25% en tijdens crisisjaren zelfs verdubbelden en verdrievoudigden, volgden, kon de
toestand van een arbeider er van de ene dag op de andere veel slechter uitzien! E. SCHOLLIERS, De Levens-
standaard in de XVe en XVIe eeuw te Antwerpen, Antwerpen, 1960, pp. 84-87 en 168-73; en W. BLOCKMANS
e.a., „Tussen crisis en welvaart; sociale veranderingen 1300-1500‟, Algemene Geschiedenis der Nederlanden,
Haarlem, 1980, 4, pp. 42-86 32
M.-J. TITS-DIEUAIDE, „Le grain et le pain‟ p. 460. 33
Ibid. pp. 485-487 meldt dat de reglementering op de Gentse graanmarkt gradueel tussen 1337 en 1366 gelijk-
liep met het ontstaan van de stapel, maar D. NICHOLAS, The metamorphosis of a medieval city: Ghent in the
age of the Arteveldes, 1302-1390, Leiden, 1987,p241-2. heeft de groei van de stapel geplaatst rond 1323. Hij
baseert zich daarvoor op een charter uit 29 juli 1323 van het Sint-Janshospitaal waarin staat: “…dat over den
hauden spikeren staende in tiden verleden up de Leije bi der Veebrugghen die toe behoerde den godshuse van
27
toen in een mum van tijd ontpopte tot hét distributiecentrum in Vlaanderen. Dit hoeft ook
niet te verwonderen aangezien de stad, en heel Vlaanderen tijdens deze eeuw, een zware
politieke, economische en demografische crisis doormaakte (cfr. de Arteveldeperiode, de
pest, misoogsten, enz.). Gent kon daarenboven zelf weinig rekenen op zijn onmiddellijke
ommeland, want de stad had dan wel een economisch voordelige positie aan Leie en Schel-
de, maar ze had ook het nadeel dat ze in een zandig bassin was gegroeid34. Hierdoor was
verzekerde aanvoer van verderaf (in Vlaanderen: de gebieden rond Aalst, Dendermonde,
Sint-Niklaas, Lokeren en Hulst, buiten Vlaanderen: de bovengenoemde meer zuiders gele-
gen gebieden en soms ook andere gebieden zoals het Balticum) een noodzaak en was Gent
overgegaan tot een egoïstische politiek nl. een stapel op hét belangrijkste voedingsmiddel
van de middeleeuwer, waardoor gewaarborgde invoer van granen een feit was.
Het stapelrecht van Gent kan geplaatst worden onder de algemene term jus emporii,
dat verplichtte te verkopen aan en niets te kopen behalve van de inwoners van de stad. Het
charter van Maximiliaan van Oostenrijk van 14 april 1486, dat later voor heel wat commotie
zou zorgen en we in een apart hoofdstuk nog verder zullen bestuderen35, omschrijft perfect
welke belangrijke rol en macht de stapel bezat op het omliggende land. Al het graan dat per
schip langs de Leie en de Schelde werd getransporteerd om buiten Vlaanderen te worden
verkocht, moest in Gent verzameld worden. Ook het graan dat door Gent gevoerd werd en
voor de stad zelf of voor een andere stad binnen Vlaanderen bedoeld was, ontsnapte ui-
teraard niet aan de stapel. Daarenboven moest al het koren dat uit Henegouwen en andere
vorstendommen afkomstig was en per wagen of ander transportmiddel naar Kortrijk, Oude-
naarde, Aalst, Dendermonde, Geraardsbergen, Menen, Rupelmonde, Hulst, Axel of Assene-
de werd gebracht, samen met het voor export bestemde graan dat in Vlaanderen was ge-
teeld, eveneens eerst te Gent worden verzameld36. Deze late 15e eeuwse bepaling was ver-
Sente Jans huse te Ghend, den welken spikere de stede van Ghend dede af breken omme dorbore ende tproufit
van der stede van enen haerde te makene stapels bouf van den coerne, ende een ghewat te makene dies men
sere behouvende bi der Veebrugghen.” SAG, reeks LXV, St.Jtd., charter van 29 juli 1323. Nicholas merkt daar-
bij op dat het best kan zijn dat de stapel ervoor al onofficieel van kracht was. Wij volgen deze mening, maar
merken toch op dat de stapel mogelijks pas vanaf het aanbouwen van een dergelijke aparte kade echt grote om-
vang aannam en dat de bouw ervan waarschijnlijk begonnen was met het oog op de uitbouw van een nieuwe en
grotere inkomstenbron voor de stad en het opvangen de sociaal ongezonde situatie. De stapel diende dan niet
meer enkel om binnen de stad de graanhandel en voorziening te regelen, maar moest gaan dienst doen in een
ruimer regionaal kader. Zie ook BIGWOOD „Gand et la circulation des grains‟, p. 424 en 426 die eveneens van
mening is dat in de eerste helft van de 14e eeuw het stapelprivilege reeds van kracht was.
34 J. DAMBRUYNE, Mensen en centen, p. 291
35 Zie deel 2.
36 A. DUBOIS en L. DE HONDT, Les coutumes de la ville de Gand, Tome II, Bruxelles, 1887, p. 37-40
28
moedelijk de meest ruime juridische interpretatie van de stapel die Gent ooit gekend heeft.
Ze zou ook maar enkele jaren blijven bestaan en is vermoedelijk nooit echt van toepassing
geweest, aangezien kort daarop de strijd tegen Maximiliaan weer in volle hevigheid uitbarst-
te. Desondanks blijkt uit het bovenstaande wat de bedoeling was van de Gentse stapel: cen-
tralisatie van het graan dat verhandeld werd in het graafschap en de verplichte verkoop van
een deel van het koren binnen de stad. De boeren uit het ommeland werden uiteraard niet
verplicht om hun graan in de stad te kopen. Alle inwoners van de stad die buiten de stad
trokken om graan te kopen om het later opnieuw te verkopen moesten zich met die vracht
naar de stapel begeven.
Belangrijker nog waren de graanhandelaars (inwoners of vreemdeling), want zij wa-
ren verplicht een deel (1/4 vanaf 145737) van hun wintergranen38 te lossen en te verkopen op
de Gentse markt39. Deze onvrije granen werden eerst opgeslagen in de stapelplaatsen van
Gent. De Arteveldestad werd op deze manier een knooppunt op de interregionale graan-
handel, waardoor ze een massa kooplieden aantrok. Daarenboven bood de graanhandel ook
veel mogelijkheden voor de werkgelegenheid in de stad. Ambachten zoals pijnders, koren-
meters en de drie stapelheren dankten er hun bestaan aan, maar vooral de Vrije Schippers
hadden een groot deel van hun rijkdom te danken aan de handel in granen40. Ook geldwisse-
laars, herbergiers en andere tussenpersonen deden hun profijt in de lucratieve graanbusi-
ness.
Het graan dat langs Leie en Schelde Gent binnenvoer, werd naar het gebied tussen de
huidige Sint-Michiels- en de Grasbrug (langs de Koren- en Graslei samen met de Korenaerd-
de huidige korenmarkt- en de Hooiaerd) geleid; een gebied dat ook wel bekend stond als ‘up
de Leie Tusschen Brugghen’41. Hier bevond zich de graanstapel die zich samen met de
37
BIGWOOD, „Gand et la circulation des grains‟ p. 430. Zie ook verder. 38
Wintergranen werden de „onvrije granen‟ genoemd. De andere granen, die ongedwongen verkocht konden
worden op de Gentse markt of elders, werden de vrije granen genoemd. 39
Er moet opgemerkt worden dat een deel van het graan aan de stapel ontsnapte, nl. het graan als opbrengst of
pacht uit de eigendom van burgers (wat ze vaak in grote hoeveelheden in plattelandsschuren achterlieten) Het
gebeurde ook dat buitenlandse handelaars graan konden kopen van de grote Gentse abdijen. D. NICHOLAS, The
metamorphosis of a medieval city, p.242 40
Over het belang van de schippers verder meer. 41
J. DECAVELE en R. DE HERDT, Gent op wateren en op zee, p. 32. De oude haven van Gent, „tussen brug-
gen‟ was zo‟n 270m. lang. G. ASAERT, De Antwerpse scheepvaart in de XVe eeuw (1394-1480), Brussel, 1973,
p. 133
29
graanmarkt had gevormd. Het stapelen gold voor wintergranen (tarwe en rogge)42 bedoeld
voor de publieke voeding. Spelt stond onder een speciaal regime en gerst was een vrij graan.
Algemeen kan men zeggen dat de zachte granen werden onttrokken aan de stapel, in tegen-
stelling tot de harde granen (of wintergranen). Dit was zeker niet exhaustief, want de stapel
gold soms ook voor andere soorten granen naar gelang men zijn gebruik uitbreidde of niet.
Al even twijfelachtig en veranderlijk waren de bepalingen rond de hoeveelheid graan die
gestapeld diende te worden. In de 14e eeuw vonden de Gentenaars het maar normaal dat
minstens de helft of soms zelfs de gehele lading gestapeld zou worden, terwijl op 30 april
1419 de stapelverplichting slechts gold voor 1/6 van het ingevoerde graan43. De ordonnantie
van 15 januari 1457 spreekt van een vierde, een ordonnantie van Karel de Stoute van 16 ja-
nuari 1471 spreekt, omwille ‚van een overvloed aan graan in Gent‛, van een vijfde of een
zesde44, kort daarna zal de bepaling weer op een vierde worden gebracht en ook de ordon-
nantie van 3 februari 1485 gaat terug op een kwart. Deze laatste ordonnantie vermeldt ook
dat een burger van de stad die geen graanhandelaar was en die graan had verworven van
zijn gronden en het (zelfs via boot) naar Gent bracht, het zonder formaliteiten mocht door-
transporteren naar waar hij het wou45. De stapelheren (zie infra) waren heel goed op de
hoogte van de hoeveelheden graan die binnen de stad aanwezig waren. Het gebeurde dan
ook wel eens dat zij die voorraden voldoende achtten, waardoor er uitzonderingen toege-
staan werden op de hoeveelheden die gestapeld werden: bijvoorbeeld vier à vijf mudden
voor tarwe en rogge aangevoerd op pleiten (een groot binnenwaterschip) en een hoeveelheid
in dezelfde verhouding voor kleinere schepen46. Dit zorgde ervoor dat de gestapelde hoe-
veelheden binnen een tijdspanne van een aantal jaren sterk konden verschillen en dat tijdens
jaren van malaise druk kon uitgeoefend worden om zoveel mogelijk graan aan de stapel on-
derhevig te maken.
42
In regel zijn de wintergranen broodgranen, die van groot belang waren voor de stedelijke bevolking. Het be-
langrijkste zomergraan in Vlaanderen was haver („evene‟) dat vooral voor veevoeding en in de bierindustrie
werd gebruikt. E. THOEN, Landbouweconomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en
het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst (eind 13de-eerste helft
16de eeuw), Leuven, 1988, 2v., p. 217 43
J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit., p. 119. 44
SAG, reeks 180, n°18: 16 januari 1471 (n.st.) 45
BIGWOOD, „Gand et la circulation‟ p.430-431. Deze laatste bepaling is ooit heel anders geweest: zie verder en
M.-J. TITS-DIEUAIDE, „Le grain et le pain‟ p. 486 46
J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit. p.120 en A. DUBOIS en L. DE HONDT : Les coutumes de la ville
de Gand. p. 16
30
Wanneer handelaars met een boot of kar gevuld met graan in Gent aankwamen,
maakte de opzichter (of wacht-coorn) van de stapel, de schipper of de koopman zelf melding
van hoeveel de vracht bedroeg47. Indien men op enige manipulatie werd betrapt, werd men
belast met een zware boete. Het overladen van de vracht op een Gents schip (zie infra), in
een privé- of gehuurde graanzolder, of naar de markt kon pas gebeuren nadat de toestem-
ming was gegeven door een stapelheer of opzichter om het vierde of zesde deel af te nemen
voor de stapel. Naargelang de periode in de geschiedenis werd dit graan 8 tot 15 dagen of
zelfs langer (2 à 3 weken in 153348), naargelang het goeddunken van de drie toezichthouders
(de stapelheren of stapelhouders)49, vastgehouden. Tijdens deze periode mocht niets verkocht
worden en eenmaal de minimumperiode van acht dagen was overschreden, konden de han-
delaars de toestemming krijgen om ter plaatse, voor acht dagen, aan bakkers, brouwers en
bewoners van de stad, maar niet aan vreemdelingen, te verkopen50, en dit uitsluitend voor
het verbruik en geenszins voor de handel. Pas daarna mocht hij zijn graan naar de markt
voeren, en alleen verkopen op de Coornaert van Gent en zeker niet daarbuiten. Hij diende
eveneens het signaal waarmee de markt geopend werd voor verkoop, af te wachten, dit ten
einde zo veel mogelijk concurrentie op de markt uit te schakelen51. Nadat het onvrije graan
van de schepen gelost was, had de schipper of handelaar de keuze om de rest van zijn graan
(het vrije graan) ofwel op de Gentse markt, ofwel elders te verkopen, maar sowieso moest de
schipper binnen de drie dagen de kade tussen de Gras- en Sint-Michielsbrug verlaten. De
eigenaar/handelaar moest dan wel een kwart of een zesde van zijn graan afstaan, toch was
de gehele verkoopprijs voor zijn beurs; al was die prijs doorgaans lager dan de prijs die men
had kunnen bedingen op een aantal andere markten.
Enerzijds zorgde de centrumfunctie van Gent en de kunstgrepen van de stapelheren
(zie verder) ervoor dat de marktprijs van het graan in Gent laag bleven, wat een voordeel
47
Een reglement van 3 februari 1485 geeft ons een duidelijk beeld van de organisatie aan de graanstapel. Zie
Ibid. p. 15-36 48
Ibid. p.17 en 36. 49
Tot 1540 werd dit ambt onder de drie leden (poorterij, weverij en kleine neringen) verdeeld. Het was een zeer
begeerd ambt, dat vergoed werd naar gelang het scheepsverkeer. Volgens een reglement van 1485 kregen zij
voor elke pleit dat met vrij graan uitvoer 6 Vl.gr., voor elke sei (van 10 mud) die via de Lieve naar Brugge, Sluis
of elders uitvoer 1Vl.gr. Voor elke vracht die van stroomopwaarts (dus van de Leie of Schelde ten zuiden van
Gent)kwam, en die niet overgeladen moest worden (dus een Gents Vrij schip (over de bepalingen later meer), en
doorvoer langs de Lieve nadat het graan voor de stapel werd afgenomen, ontvingen zij 2 Vl.gr. J. DAMBRUY-
NE, Mensen en centen, p. 298 en A. DUBOIS en L. DE HONDT, Les coutumes, p.30 50
BIGWOOD, „Gand et la circulation‟, pp.432-433 51
M.-J. TITS-DIEUAIDE, „Le grain et le pain‟, pp.483-484.
31
betekende voor de consument. Anderzijds lag de verkoopprijs van het onvrije graan bedui-
dend lager dan die van het vrije graan, wat voor de graanverkopers een lagere winst inhield.
In een klachtenbundel van de stad Douai wordt vermeld dat de prijzen voor onvrij graan
vaak twee schellingen per Gentse halster lager lagen dan die van het vrij graan52! Ook het
tijdsverlies en de transportkosten (als gevolg van het lastbreken op Gentse schepen53) waren
voor de handelaar een aanzienlijke uitgavenpost54. En bij dit alles kwam dan nog dat men in
de stad ‘helflast’, een heffing op graan dat niet in de stad was verkocht, diende te betalen55.
Wij vermoeden dan ook dat hij zijn verliezen goedmaakte door zijn vrij graan op andere
markten duurder te verkopen.
Om graanmanipulatie tegen te gaan, werd elke beweging van de handelaars vanaf
het moment dat zij aankwamen ‘tusschen brugghen’, nauwlettend in het oog gehouden. Zo
werd elke zak graan gemeten en gedragen door daartoe aangewezen en erkende respectieve-
lijke graanmeters56 en pijnders, die op hun beurt voldoende werden gecontroleerd door de
stapelheren57. De stapelheren, die voor één jaar door de schepenen benoemd werden, hadden
beduidend veel macht. Ze hadden het recht om de graanzolders van de handelaars te visite-
ren en te inspecteren en overtreders te vervolgen. Enkel na hun goedkeuring kon de koop-
man voor de vastgestelde termijn onvrij koren verkopen op voorwaarde dat hij het verving
door dezelfde hoeveelheid graan van dezelfde kwaliteit. Hiervoor hielden ze een register
(het stapelboek) bij waarin al het aan de stapel onderworpen graan in opgeschreven stond en
waarin alle mogelijke informatie over de hoeveelheden, de bewaarplaats, de eigenaar, uit
welk schip het kwam, de depothouder enz. werd opgenomen. Soms stonden ze uitzonderin-
gen toe. De kleinhandelaars in graan konden, als er niet voldoende graan op de Gentse
markt werd aangeboden, tot vier mudden onvrij graan verkrijgen. Daarvan moesten ze ech-
52
AMD, AA 77bis, s.d., Volgens de inventaris zou dit document rond ca. 1470 zijn opgesteld. 53
Over het lastbreken en het voorladingsrecht van de Vrije schippers van Gent later meer. 54
„Stapelrecht, stapelhuis en stapelheren te Gent‟, Palmarès, jg 13, nr.3, 1971, pp. 14-16 55
De heffing werd geheven per honderd mudde granen die door de stad werden gevoerd, ongeacht of de lading
daar overgeladen of gewogen werd. Na de oorlog met Maximiliaan werd er op 9 oktober 1492 eveneens toege-
staan om een extra heffing te innen, maar deze bleef maar twee jaar bestaan. SAG, reeks 93bis, n°4, Cartulaire
Penneman, f° 261-262r en W. RYCKBOSCH, Tussen Gavere en Cadzand, p. 177 56
Het ambacht werd reeds geattesteerd in 1348, en ontwikkelde zich op het moment dat de reglementering op de
graanmarkt vorm kreeg (zie verder). M.-J. TITS-DIEUAIDE, „Le grain et le pain‟ p. 466 57
Over de organisatie van de stapel zie ook BIGWOOD, „Gand et la circulation‟ p.428-437. De 16e eeuwse
chroniqueur, Marcus van Vaernewijck, heeft in 1566 de zeer belangrijke functie van stapelheer op zich geno-
men.
32
ter tenminste ¼ deel op de Coornaerd houden tot de markt beëindigd was58. Belangrijker nog
was hun rol in het bepalen van de marktprijs. Hoewel het stadsbestuur de graanprijs niet
rechtstreeks mocht bepalen en enkel maximumprijzen kon opleggen in tijden van extreme
duurte, kon de prijs via de stapelheren gedrukt worden. Aangezien zij precies wisten wat de
hoeveelheid graan in de stad bedroeg en zij het recht hadden om te beslissen wanneer en
hoeveel onvrij graan op de markt mocht verschijnen, konden zij minder of meer graan op de
markt brengen, om het prijsniveau te beïnvloeden. Op deze manier werden crisissen en soci-
ale onrust op de Gentse markt de kop ingedrukt.
De stapel en alles er rond stond uiteraard onder de directe controle van de schepenen.
Zij zorgden eveneens voor de reglementering op de markt zelf59. Deze reglementering kwam
tot stand door een twaalftal stedelijke ordonnanties uit de periode 1337 – 1366, dezelfde pe-
riode waarin de stapel zich ontwikkelde60. Om de orde te handhaven werd onder andere
voorzien dat transacties pas konden beginnen wanneer daar het signaal voor werd gegeven,
dat de pijnders en korenmeters opdrachten konden weigeren, dat bepaalde ambachten op
verschillende tijdstippen de markt mochten betreden, enz. Overtreders werden op een boete
getrakteerd, en er werd een klimaat gevormd dat frauduleuze en speculatieve acties moest
afschrikken. Deze vroegste gegevens blijken slechts te slaan op (1) de controle en de orde op
de markt, (2) fraude op zowel kwaliteit en kwantiteit en (3) speculatie61. Deze ‘vrije’ bepalin-
gen sloegen al snel om naar veel strengere regels. In 1349 werd beslist dat al het graan op de
korenmarkt uitgestald moest worden en in 1358 (nog geen 10 jaar later!) werd beslist dat het
graan zolang op de markt moest blijven tot de helft ervan op de markt verkocht was geraakt.
In 1350 werd aan elke poorter verboden om meer dan twee halster graan in één keer te ko-
pen en aan de handelaars werd verboden om meer dan een halve halster voor de export te
kopen op de Gentse markt. Er werd daarbij los van de markt, maar ten voordele van de sta-
58
J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit. pp. 120-121 59
Voor een beschrijving van hoe het er op de markt zelf aan toe ging zie BIGWOOD, art.cit. p.437-445 60
Dit is niet toevallig rond jaren waarin er enerzijds veel hongersnood was en anderzijds de pest schering en
inslag was, respectievelijk bijvoorbeeld voor de jaren 1360 en 1358. D. NICHOLAS, Stad en platteland in de
middeleeuwen. Bussum, 1971, p 63. 61
Dit zijn trouwens bekommernissen die voor quasi elke stad van belang waren. Om de markt ook voldoende af
te schermen van rijke graankopers, die mogelijk het evenwicht op de markt zouden kunnen verstoren door te
grote hoeveelheden te kopen en exporteren, werd beslist in 1338 en 1343 of 1344 om aan elke burger op de
markt meer dan 1 sister te kopen. Op 1343 of 44 werd elke export van meer dan een kwart van een sister verbo-
den. In 1350 werden de minima op twee en één sister gesteld en werd elke uitvoer per kar of boot verboden.
Uiteraard werd in elk van deze ordonnanties ook mogelijke speculatie aangepakt. R. VAN UYTVEN,
„L‟approvisionnement des villes‟ p. 85
33
pel, aan elke burger die graan buiten de omwallingen had aangeschaft, verplicht om het naar
de stapelplaats te brengen. En in datzelfde jaar werd elke koopman voorgeschreven dat hij
slechts de helft van zijn ingevoerd graan weer mocht uitvoeren62. De ordonnantie van 1357
stipuleert dat eenieder die graan kocht om het verder te verkopen, dat graan moest vertonen
en te koop stellen ten Aerde. In 1364 verbood men alle transactie tussen burgers van dezelfde
stad om elke fraude jegens de voorgaande reglementering tegen te gaan. Tits-Dieuaide ver-
woordt het dan ook treffend op volgende manier: "De toutes les villes de Flandre et de Bra-
bant, Gand est sans nul doute celle où le commerce des grains a été soumis à la réglementa-
tion la plus envahissante et la plus tyrannique, car c’est la seule qui se soit attachée avec un
esprit de suite imperturbable, à devenir un lieu d’étape63."
Graan werd al zeer vroeg, reeds vóór het instellen van de graanstapel, ondergebracht
in graanstapelhuizen binnen de stad. Getuige hiervan is het nog steeds bewaarde Romaanse
Koorenstapelhuis op de huidige Graslei. Ook in de late middeleeuwen zal het Steenen huus,
zoals het ook wel werd genoemd, zijn waarde niet verliezen64. Het bestond uit vijf boven
elkaar gelegen graanopslagplaatsen, en nog vijf aan de achterkant. Deze ruimten werden
afzonderlijk verhuurd aan graanhandelaars, maar ook andere ambachtshuizen en woningen
stonden in voor graanopslag. Deze ‘herberghen te Leye’ waren dikwijls de eigendom van
handelaars of geldschieters, die vaak een soort makelaars65 aanstelden om zich in hun plaats
in te laten met de graanhandel66. De enige overgebleven rekening van graaninkopen ten laste
van de stad uit de 15e eeuw geeft ons enkele vermeldingen van graanopslagplaatsen waar de
stad een aantal graanvoorraden opsloeg en opgekocht heeft. Zo werd het bovengenoemde
Steenen huus meermaals vernoemd en kunnen wij ook nog volgende plaatsen onderschei-
den: de Berye67, Spinders Huus68, het huuse van Stan Roegiers de Stoughe69, het huuse van Jan Le
62
J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit,p.116 63
M.-J. TITS-DIEUAIDE, „Le grain et le pain‟ pp. 485-487. Zie ook in dezelfde studie voor een uitgebreid
overzicht van de maatregelen (ijkmaten, gewichten,…) die het stadsbestuur nam op de markt en in de steden.
Zie ook BIGWOOD, „Gand et la circulation‟ pp. 424-425 en p.429 64
Zie de tientallen vermeldingen in de rekening van 1492/93 van inkoop en verkoop vaan graan voor de stad.
SAG, 147bis, n°1, f°1r-19r. 65
Ook herbergiers fungeerden als tussenpersonen in de graanhandel binnen Gent. Ook wisselaars namen deze
taak op zich. D. NICHOLAS, The metamorphosis of a medieval city, p.247 66
J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit. pp. 120-121. Een voorbeeld hiervan wordt vermeldt in dit bovenge-
noemde document 147bis f°11r: ‘Joos Toerlinc clerc ter Leyen uuter name van Pietre Libert’ 67
f° 1r De Beerie naast het Borrestraatje en het Middelhuus op de huidige graslei zie: zie De Potter: Gent van
oudste tijden tot heden vanaf pag 471. Dit is eveneens een meer algemene term voor graanbergplaats of ook wel
graander genoemd.
34
Grant70, het huuse van Jan Bals71, der Langhen Hegghe72, het scepenen huuse73, het huuse van Olivier
Goetghebuer74, het huuse van Jan Roegiers de Jonghe75, het Middel Huuse76, het huuse van Jan van
Ronse en ook de stadshal77, die werd gebruikt om graan in op te slaan en eventueel later op
de markt te verkopen om de prijzen op de markt te drukken. Eveneens werd er melding
gemaakt van een aantal namen van graanhandelaars/verkopers (bv. Jan Van Aelst, Jan
Roegiers, Jan Bals, Jan Collet, Pieter le Libert, Claes Suippinc, Jan Vander Maren, Andries
van Cleyhem, Jacop Du Buson, Lievin Storem, enz<) die aan de magistraat graan
verkochten. Soms werd er letterlijk vermeld dat het graan uit hun huis kwam (zie
hierboven). Men moet echter voorzichtig zijn met deze gegevens aangezien men zich net in
een periode van zware crisis (zie infra) bevond en de graanmarkt en -toevoer sterk verstoord
en gedestabiliseerd kan geweest zijn. Het feit dat steeds dezelfde zolders, stapelplaatsen en
mensen worden vermeld, kan erop wijzen dat de magistraten enkel kochten van
betrouwbare graanhandelaars en -eigenaars. Decavele en De Herdt en Bigwood sommen ook
volgende zolders op: het huis van Joost Duutsche, het Schippershuis, het Tweede
Korenmetershuis, het Schaliëndak, de Wildeman, het huis van Olieslagers, dat van de
Kuipers, de Cooremate, de Strekele, de ouder sac en het Scaec. Zelf kunnen wij voor de
vroege 16e eeuw volgende namen van graanhandelaars meegeven: Heindric De Lieve, Jan De
Peystre, Thomaes Huussins, Lievin Van Huerve, Clais De Mey, Lievin Van Huffle, Jan
Aelgoet, Jan De Cleerc, Jan Van Welle en Lievin Vanden Meere78. Omdat handelaars die in
Gent aankwamen met graan en het daar ook wouden verkopen, hun graan moesten storten
in herkende stapelhuizen (met uitzondering van de beerielegghers, kleinhandelaars, die
68
f°1r ‘spinders huus int zytcamercken’ . Het pijndershuis was gesitueert naast het tolhuis en het tweede
koorenmeterhuis op de Graslei. Ibid 69
f°2r 70
f°2v 71
idem 72
f°5r 73
f° 6r 74
f° 7r 75
f°10r 76
f°11r 77
„Item betaelt Pauwels Hazaert de somme van vyf vanden vyftien scellinghen neghen pe(n)ninghe lb. vier
penningen parisis. Ter causen van dat hy verschoten ende ghekeert heeft tcorne der stede toebehoorende
ligghende up de halle also dat blyct byder ordonnancie van scepenen ende quitancie vanden voorn. Pauwels
vander date vanden XXIsten in meye.‟ f°14r.
„Item ontfaen ter cause van VII mudde VIII halster taerwen vanden voorn. hoope commende uuter hallen een
graet boven vloere. Twelke vercocht was ten aerde smaendaechs viere in hoeymaent ten prise van VI schelingen
gr. thalster.‟ f° 7r. 78
SAG, reeks 180, n°19, 15 april 1511 (n.st.)
35
zorgden voor de bevoorading van de Koornaert, en die hun graan op eigen zolders mochten
storten zolang het nooit meer bedroeg dan tien à twaalf mudden) was een overvloed aan
zolders een noodzaak. De bovengenoemde lijst is bijgevolg verre van exhaustief. Men
vermoedt dat er rond 1545 in Gent zo’n 225 graanopbergplaatsen waren79. Het gevolg van dit
alles was dat Gent in tijden van oorlogen, slechte oogsten en dergelijke kon putten uit een al
dan niet constante toevoer door het stapelrecht, en wanneer deze niet voldeed kon ze
terugvallen op de rijke inhoud van de graanopslagplaatsen. Bovendien konden tarwe en
rogge, in tegenstelling tot bijvoorbeeld vis of vlees of andere voedingsstoffen en mits de
nodige zorg, gedurende een aantal jaar bewaard worden in de graanzolders. Gent beschikte
aldus over een aanzienlijk verzekering ten tijde van calamiteiten.
Toch mag de Gentse marktdwang niet gezien worden als iets dat alleen de Artevelde-
stad gekend heeft. Er zijn ook tal van Frans-Vlaamse en Artesische steden die een aanzienlij-
ke dominantie over hun platteland hadden ontwikkeld. Dit is ook niet zo verwonderlijk als
men de bodemgesteldheid van hun omliggend landbouwgebied en hun ligging aan belang-
rijke commerciële knooppunten in beschouwing neemt80. Deze steden bezaten een marktpri-
vilege waardoor de landbouwers binnen een bepaalde straal verplicht waren hun graanover-
schot naar de stedelijke markt te brengen. Het gaat hier niet noodzakelijk om een officieel of
uitgebreid, stapelprivilege, want dat was voorbehouden aan Gent (en dit was al een uitzon-
derlijk uitgebreide stapel) en oa. Douai, Doornik, Dordrecht en Den Briel81. Ook kleine steden
rond Gent slaagden erin om een eigen graanbeleid te ontwikkelen en de meest directe wijze
om de bevoorrading te verzekeren was nu eenmaal marktdwang. Deze stadjes hadden wel
degelijk een eigen bevoorradingspolitiek, in tegenstelling tot wat Tits-Dieuaide vermeldt in
haar artikel ‘le grain et le pain’82. Ook die graanmarkten waren aan regels onderworpen, net
zoals in Gent en andere grote steden83. Sommige steden hadden een eigen graanhandeltje
kunnen uitbouwen. Aalst is een mooi voorbeeld van een florerende graanmarktje en een be-
langrijke daaraan gekoppelde biernijverheid. De stad werd een regionale verzamelmarkt
voor granen afkomstig uit Henegouwen en Zuid Brabant en kende een bloeiperiode tijdens
79
J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit. p. 123 80
Zie ook het hoofdstuk over de schippers 81
J. DAMBRUYNE, Mensen en centen, p.292 82
M.-J. TITS-DIEUAIDE, „Le grain et le pain‟ p. 490. 83
P. STABEL, De kleine stad in Vlaanderen: bevolkingsdynamiek en economische functies van de kleien en
secundaire stedelijke centra in het Gentse kwartier (14de
-16de
eeuw), Brussel, 1995, pp. 226-227
36
het derde kwart van de 15e eeuw. Het is dan ook niet te verwonderen dat Aalst zich met
hand en tand tegen Gent zou verdedigen84. Dit kan ook verklaard worden door het feit dat
de Dender, dé vitale verkeersader voor steden als Dendermonde, Aalst, Ninove en Ge-
raardsbergen, niet beheerst werd door de Gentse Schippers. Aalst richtte zelf een belangrijk
Schippersambacht op, in de schaduw van de steeds verder expanderende wereldmarkt die
Antwerpen ondertussen was geworden85. De Scheldestad trok namelijk vanaf de tweede
helft van de 15e eeuw meer en meer het economische laken naar zich toe en bepaalde stilaan
de handelsstromen.
84
In Deel 2 meer hierover. 85
P. STABEL, De kleine stad in Vlaanderen, pp. 248-249
37
C. De Gentse Vrije Schippers: ‚een vande nota-
belste vande 52 ambachten van onse voorseide
stede.‛86
1. Het Ambacht.
Het hierboven reeds vermelde ambacht der Vrije Schippers verdient extra aandacht.
De Schelde en Leie waren al eeuwen cruciale verkeersaders in het graafschap Vlaanderen.
De strategische ligging van Gent had de stad het belangrijke graanstapelprivilege opgele-
verd, maar had parallel ermee een machtig ambacht tot ontstaan gebracht: het Vrije Schip-
persambacht; de absolute autoriteit op deze waterwegen. Wanneer dit juist gebeurde is ons
niet bekend. De oudste vermelding van het ambacht stamt uit 1336, de periode onder Jacob
van Artevelde. De stad stelde 100 pond groten ter beschikking van de kleine neringen (dit
zijn alle erkende ambachten en neringen, met uitzondering van de volders en de wevers),
waarvan er maar liefst 10 procent door de schippers werd weggekaapt. Vermoedelijk was
het ambacht op dat moment dan ook het op twee na belangrijkste, na de volders en de we-
vers, in de stad87. Geheel hun streven was gericht op het monopoliseren van de binnen-
scheepvaart van Béthune, Douai en Rijsel tot Antwerpen, Brugge en Damme. De Gentse
schippers hadden het voorrecht om alle koopwaren te Gent in hun vaartuigen te laden en ze
langs Leie, Schelde of Lieve (hier hadden de onvrije schippers ook een vinger in de pap te
brokken) naar de plaats van bestemming te brengen. Maar het ambacht had door haar privi-
86
Deze uitspraak over de „Vrye Schiplieden‟ werd door Filips de Goede in de mond genomen in november van
het jaar 1436. Dit was ter gelegenheid van de herbevestiging van hun privileges, nadat ze de vorst hadden
bijgestaan in de opstand van 3 september van dat zelfde jaar. “Item dat tvoorseide ambacht blyve ende sy
gefondeert op de rivieren van Leye ende Schelde opwaert ende onderwaert ende op de riviere geheeten de Lieve
op ende uyt, ende in andere rivieren ende plaetsen van onsen tyden ghecostumeert ende talsulckenen flure ende
pryse ende talsulckenen termyne int jaer als de dry leden vanden selven ambacht te weten is: de gene die pleyten
voeren, die durmeschepen voeren ende die vry cnapen hebben, alsoo sy gecostumeert syn totter tydt van nu.”
SAG, 180, nr. 18. 87
F. CORRYN, „Het schippersambacht te Gent (1302-1492)‟, Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis
en Oudheidkunde te Gent, I, 1944, p.168 en J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit. p. 126
38
lege van ‘lastbreken’ of ‘verbodemen’ een stapje voor op vele andere schippersambachten88.
Dit privilege hield in dat elke vreemde of onvrije schipper, die goederen door Gent vervoer-
de verplicht was in de stad van bodem te verwisselen, en dus zijn goederen en koopwaar op
een Gents schip over te laden. Het was dan aan de Gentse Vrije Schipper om ze naar de
plaats van bestemming te voeren. Aangezien heel wat Vlaamse en Noord-Franse steden aan
de Schelde of de Leie lagen, of tenminste aan een bijrivier of in de buurt ervan, moesten tal
van vreemde schippers tot in Gent varen om hun goederen verdeeld te krijgen. In de loop
van de 15e eeuw werden hun voorrechten nog verder uitgebreid met het ‘voorladingsrecht’
(1464 en 1475 (zie verder)), waardoor de Gentse vrije schippers in oa. Brugge, Antwerpen,
Damme en Sluis als eerste in aanmerking kwamen om een vracht met een verdere bestem-
ming dan Gent te transporteren89. De vraag kan nu gesteld worden waarom handelaars de
stad en haar schippers, en de extra vervoers- en overladingskosten die ermee verbonden wa-
ren, niet omzeilden. De redenen hiervoor zijn tweezijdig: enerzijds was de omweg via land
en zee door de onveiligheid en transportkosten veel duurder dan het vervoer langs de rela-
tief rustige Schelde en Leie, en anderzijds werd de koopwaar bij waterschade of beschadi-
ging vergoed door het schippersambacht en dit bood een aanzienlijk voordeel voor de han-
delaar90.
Het ambacht kon dan ook gerekend worden tot één van de rijkste en meest invloed-
rijke van de kleine neringen van Gent. Er bestond een duidelijke samenhang tussen het socia-
le prestige en de politieke macht van een ambacht. De ambachten die voor de noodzakelijke
88
Het recht gaat tenminste terug tot 1357. J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit. p. 143 David Nicholas
meldt dat een tekst van 1358 vermeldt dat de privileges van het ambacht werden verkregen onder deken Gillis
Rijnvisch, dus vermoedelijk in de jaren 1330. D.NICHOLAS, The methamorphosis, p. 237 89
J. DAMBRUYNE, Mensen en Centen, pp. 326-328, F. CORRYN, art.cit. p.201, voor een uitgebreide uiteen-
zetting zie verder: het proces tussen Gentse en Mechelse schippers van 15 september 1464. 90
Men mag desalniettemin veronderstellen dat aan het verbodemen niet werd ontsnapt. Er zijn aanwijzingen dat
het meer dan eens gebeurde dat een schipper zijn vracht juist voor de stad op karren laadde en met een leeg vaar-
tuig door de stad voer. Vervolgens laadde men de goederen voorbij de stad weer in en voer men zelf verder naar
de eindbestemming. “Item zo es gheordonneert ende wy ghebieden van ons gheduchts heeren sgraven halve van
baillius ende scepene halve dat van nu voortan alle maniere van goede dat gelade sal wesen in scepe omme ter
stede waert van Gend te bringene ende daer duere te voerene niet ontlade zal werden uten voors. scepe niewerd
binnen der casselrie van Gend noch binnen den Gendschen, up waghene omme weder inde riviere te legghene,
maer men dat bringhen sal binnen Gend omme daer binnen te verladene in vrye scepen in den toert ofte an-
dersints in vrije scepen duere te voerne alsomme ghecostumeert heeft van ouden tyden betalende de rechten dier
toestaen.” Reeks 180, n° 18: 27 januari 1419. Ook langs de Lieve werd een dergelijk systeem uitgedacht: men
laadde, ergens tussen Damme en Gent over op een schip dat ergens ten noorden van de stad in de grachten of de
Durme lag, om zo naar Antwepen te varen. “Item dat niemand tcoorne dat hy in neempt of sy last zy hebben en
losse noch over en werpe in ander schepen tusschen Ghendt ende Damme up de verbeurt van vif pars.” SAG,
reeks 180, n°18: 21 mei 1421
39
levensmiddelenbevoorrading en –productie van de stad instonden (dus niet in het minst de
schippers die graan, het belangrijkste voedingsproduct, naar de stad brachten), zetelden
permanent in het stadsbestuur. Als gevolg hiervan bezaten zij een wezenlijke machtspositie
en een hoog sociaal aanzien91. Zo bekleedden de Schippers tussen 1500 en 1540 nagenoeg
jaarlijks een schepenmandaat (soms zelfs twee per jaar) en leverde het ambacht niet minder
dan 16 kiezersmandaten (stede- en herenkiezers)92. De Schippers behoorden tot de meest
welstellende en politiek dominante ambachten van de gehele stad. Het ambacht had dan ook
tijdens de 14e en 15e eeuw de stad geleid in zijn agressieve politiek om de regionale graan-
handel in handen te krijgen, te behouden en eventueel uit te breiden. Het ambacht werd
door ‘stadsgenoot’ Karel V duidelijk beschreven als ‚ung des principaulx de nostre dite ville
de Gand‛93. De betekenis van het Gentse Schippersambacht volgt trouwens ook uit een zeer
sterke band die ze, net zoals de vleeshouwers en de viskopers, onderhielden met de leden
van de grafelijke staf94. Die relatie had de vorst te danken aan het feit dat hij het ambacht een
erfelijk statuut had verleend95. Bovendien strekten de bepalingen van de schippersprivileges
uit over een groot gebied, en werden ze door verschillende steden en andere schippersam-
bachten in vraag gesteld. Om die aanvallen het hoofd te kunnen bieden moesten zij de vorst
aan hun zijde houden. De vorst had daarbij nog meer reden tot juichen, want het ambachten
zetelden permanent in het stadsbestuur. In 1346 steunden de Schippers Edward III van Enge-
land, door het vervoeren van oorlogsgeschut. Tijdens de krijgstocht van graaf Lodewijk van
Male rond het jaar 1357 tegen Wenceslas leverde het ambacht niet minder dan 15 procent
van de troepenmacht van de kleine neringen en zorgden ze voor het vervoer van proviand
en geschut96. Vermoedelijk heeft dit ervoor gezorgd dat de graaf hun privileges erkende. Ook
onder de regering van zijn Bourgondische opvolgers, Filips De Stoute en Jan Zonder Vrees,
91
M. BOONE, Gent en de Bourgondische hertogen, pp. 38-39, 47 en 71-93 92
J. DAMBRUYNE, Corporatieve middengroepen, p. 523 en 525 en Idem, „Stedelijke identiteit en politieke
cultuur te Gent‟ in H. SOLY en J. VAN DE WIELE, Carolus: Keizer Karel V, 1500-1558, Gent, 1999, p.115 93
Ibid, p. 50 94
HOWELL (M.) en BOONE (M.),„Becoming early modern‟, p.316 95
In de bevestigingsoorkonde van Filips de Goede van november 1436 is formeel in deze zaak : “Item que ladict
mestier et la franchises duelluy descendra et adviendra tant sur les illégitimes comme sur les légitimes hoirs
masles desdict francs navieures descendans de leurs corps et non autres…” Toch was er tal van fraude gepleegd
omtrent deze bepaling en probeerde men het erfelijkheidsbeginsel te omzeilen. Er werd er door Karel de Stoute
in 1475 beslist dat iedere nieuwe schipper (dit kon een wettige of onwettige zoon zijn van een schipper) zich
steeds met de nodige getuigenissen van zijn moeder en doopmeter en -peter moest kunnen verantwoorden over
zijn afkomst van een vrije meester. SAG, 180, n°19 96
J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit. p.126 en p. 139
40
zouden zij hun diensten aanbieden97, wat hen opnieuw een aantal voordelen en een bevesti-
ging van hun privileges opleverde. Onder Karel de Stoute hielpen zij de opstand van 29 juni
1467, te onderdrukken en tijdens de regering van Maximiliaan droegen zij bij tot het sluiten
van de Vrede van Cadzand98. Het gevolg van deze nauwe band was een aanhoudende reeks
van herbevestigingen van hun belangrijke privileges: door Filips de Goede in november
1436, door Karel de Stoute in december 1475, door Maximiliaan op 21 juli 1485, door Filips de
Schone in mei 1497, door de Raad van Vlaanderen op 24 april 1501 en door Karel V in april
1515. De nauwe band die de Schippers met de vorst hadden, heeft ongetwijfeld alleen maar
voordelen opgeleverd, en vreemde schippers en de Gentse onvrije schippers verder verbit-
terd.
Binnen het ambacht werd er een driedelige structuur opgehangen, die rechtstreeks in
verband stond met het type schip waarmee de schipper voer en meestal ook met het werk
waarmee hij zich bezighield. De eerste en belangrijkste groep waren de pleitenaars die met
hun grote pleiten99 de Leie- en Scheldevaart beheersten. Ze waren vooral gespecialiseerd in
het vervoer van graan vanuit de belangrijkste graansteden (Rijsel, Valenciennes, Douai, Ai-
re,<) in het zuiden. De tweede categorie waren de seienaars. Hun naam ontleenden zij van
hun schip, de sei of durmeschip100, dat vooral op ondiepere wateren, zoals de Durme, de Lie-
ve (vermits de toegang tot deze stroom aan pleiten ontzegd was) of de Schipgracht, en de
waterlopen naar de Vier Ambachten en het Land van Waas, gedijde. Zij hielden zich bezig
met handel in allerlei goederen, maar vooral de handel in turf uit de belangrijke veenstreken
ten noorden van Gent bleek van uitzonderlijk groot belang voor deze groep en voor de stad.
97
SAG, reeks 180, n°18: “… et leurs devanciers ont faiz parcidevant et ou temps passé à nos predecesseurs
contes de Flandres en leurs voyaiges et armees et autrement en pluiseurs et diverses manieres, meismement a feu
de bonne memoire loys, conte de Flandres…” 98
F. CORRYN, „Het schippersambacht te Gent‟, pp. 200-201. 99
De Gentse pleit had in de 15de eeuw een laadvermogen van 63 ton ofwel 140 mudden koren, en was dus een
vrij groot schip dat meestal door de vrije schippersmaats (deze ressorteerden rechtstreeks onder de schippers,
maar hadden een apart statuut met een eigen reglementering) of eventueel door paarden werd gesleept of gesto-
ken, maar al even makkelijk tot een zeilschip kon omgevormd worden. Deze schepen werden niet alleen als
binnenschip gebruikt, maar werden meermaals ingezet als zeeschip aan de Nederlandse kusten. Ze waren qua
omvang alleen geschikt om op het Leie-Scheldesysteem te varen en waren te groot om zich op de kleinere Lieve
of andere kleine grachten te wagen. De toegang tot de Lieve werd hen trouwens ten strengste verboden. F.
CORRYN, art.cit. p.179; G. ASAERT, De Antwerpse scheepvaart, Brussel, 1973, p. 64 en J. DECAVELE en
R. DE HERDT, op.cit. p. 128 100
Een sei had een laadvermogen van ongeveer 20.250 kg (of 45 mudden). Aanvankelijk was er een onderscheid
tussen een sei en een durmeschip, maar dit vervaagde stilaan. Er bestonden ook twee soorten durmeschepen
naargelang hun ijking en hun bestemming, maar ook hier verdween het onderscheid. J. DECAVELE en R. DE
HERDT, op.cit. p. 128 en F. CORRYN, art.cit. p. 179-181
41
Veel prominente schippersfamilies en zelfs een aantal armere schippers hadden hun oog
laten vallen op de veenstreken en investeerden vaak grote sommen in het turfsteken101. Een
deel van de seienaars hielden zich ook bezig met de graanhandel op de Schelde en de Leie.
Het derde lid waren de knapen die geen schip konden veroorloven en instonden voor het
bestuur van de schepen van de andere twee leden van het ambacht. De sociaal-economische
situatie van een schipper hing bijgevolg af van het schip dat hij bezat en de daar uit voort-
vloeiende positie die hij bekleedde binnen het ambacht102. Om het enigszins eerlijk te hou-
den, om niet alle vrachten enkel door dezelfde en de rijkste schippers te laten vervoeren en
concurrentie uit te sluiten, werd er een ‘toert’ bijgehouden door de ‘cnape’ van het ambacht.
Op de toertrol werden de schippers ingeschreven volgens een vast beurtsysteem, zowel
stroomopwaarts als stroomafwaarts. Als een koopman een vracht wilde verzenden wees de
‘cnape’ hem de eerste schipper in de lijst aan. Deze schipper wiens ‘toert’ het was, werd ver-
wittigd. Hij kon de vracht ook weigeren, met als gevolg dat de tweede op de lijst zijn plaats
innam en de weigerende schipper achteraan de lijst werd ingeschreven. Dit systeem werd
door het ambacht ook binnen andere steden toegepast, maar in een aantal ervan werd het
tijdens de jaren 1469-1472, onder zwaar protest, afgeschaft103. Voor de Lieve gold dit stelsel
eveneens, maar er werd een aparte lijst bijgehouden, aangezien de Lieve ook voor de onvrije
schippers bevaarbaar was104. Omdat de rijkste schippers, dikwijls afkomstig uit prominente
families in Gent (bv. de della Faille familie (tijdens de 17e eeuw))105, vaak meerdere schepen
in eigendom hadden, werd er in de 15e eeuw eveneens beslist dat een schipper die schepen
in de vaart had op Leie en Schelde, er geen in de Lieve mocht laten varen106.
De Lieve was dan ook een uitzondering. De rivier was eigendom van de stad en
zorgde voor de rechtstreekse verbinding met Brugge via Damme. De bedoeling van de stad
101
D. NICHOLAS, The metamorphosis, pp. 238-239 102
F. CORRYN, art.cit, pp. 177-183 103
Hierover verder meer. 104
J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit. p.133 en J. BOES, „De Lieve. Eerste kunstmatige verbinding tus-
schen Gent en de Zee‟, Bulletijn der Maatschappij van Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent., XXXVII, 1929,
p. 51 105
Leden van de prominente 16e eeuwse Gentse families Van Den Velde, Damman, de Wale en Everwijn waren
lid van het ambacht der vrije schippers. J. DAMBRUYNE, Corporatieve middengroepen, p. 522 en 579 Ook
andere minder grote families hadden er hun vertegenwoordigers: Roethaes, Vanden Wale, Lippins, Haddens,
Vander Eecken… 106
SAG, 180, n°18: 21 mei 1421: “… inder Lieve te varene maer één schip vaeren…”
J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit. pp.133-134. Veelzeggend was het feit dat drie van de prominentste
schippersfamilies, de Mayhuus, de Eeckaerds en de Bollins, belangrijke aandelen bezaten in vastgoed in Dam-
me. D. NICHOLAS, The metamorphosis, p. 237
42
in de 13e eeuw was een verbinding te creëren met de zee, vandaar dat het kanaal geen enkele
financiële belemmering droeg voor de schippers die het bevoeren. Buiten Vrije Schippers
werden hier ook onvrije schippers toegelaten die een deel van de trafiek op zich namen
(vooral koren en wijn omdat Gent de graanstapel en Damme een stapel op wijn bezaten). Het
kanaal werd meestal door de stad verpacht aan de meest biedende, die dan in moest staan
voor de controle op het kanaal en de schippers. In de periode 1363 tot 1408 werd het kanaal
zelfs verpacht aan het ambacht van de Vrije Schippers, maar deze transactie brak de stad
zuur op, want bij de teruggave van het kanaal bleek het in zeer slechte staat te zijn. Om op
deze waterloop te kunnen varen moest men over de ‘vrijheid van de Lieve’ beschikken. Deze
kon men kopen voor de som van 20 schellingen grooten, waarvan een helft naar de deken
van de schippers ging en de andere helft naar de Durmeschippers. De verkoop van de ‘vrij-
heid’ moest voor vrije schippers slechts één maal gebeuren en kon overgeërfd worden, maar
de onvrije schippers moesten ieder jaar opnieuw een ‘vrijheid’ bekomen107. Jaarlijks werden
er tot ca. 1477 vijf tot acht ‘vrijheden’ verleend. Door de strijd tussen Maximiliaan van Oos-
tenrijk en de Franse vorst werden in het jaar 1479 niet minder dan 214 ‘vrijheden’ verkocht!
Dit was het gevolg van het lamleggen van de graantoevoer uit Frankrijk en de vernietiging
van de graanoogsten rond Douai en Rijsel. Na de Vrede van Atrecht in 1482 keerden de
meeste schippers terug naar hun belangrijkste bezigheid, nl. de handel en het vervoer van
granen tussen Frans-Vlaamse en Artesische steden en Gent108. Toch zou de aanhoudende
strijd tussen Maximiliaan en Frankrijk enerzijds en tussen Maximiliaan en de Vlaamse steden
anderzijds ervoor zorgen dat een deel van de schippers genoodzaakt waren om de Lieve als
vaarwater te blijven gebruiken om hun onderhoud te voorzien. Tussen het jaar 1490 en 1499
werden er nog steeds 112 verkocht109. Aan het begin van de 16e eeuw was het jaarlijks ge-
middelde van verkopingen van de ‘vrijheden van de Lieve nog vijftien. De graanhandel
langs de Leie en de Schelde had het dan ook zwaar te verduren tijdens de laatste decennia
van de 15e eeuw, waardoor het aanbod waarschijnlijk te laag was om het grote aantal schip-
pers die gespecialiseerd waren in de graanhandel allemaal te bedienen. Het toenemend cijfer
zou ook een gevolg kunnen zijn van een toenemend aantal onvrije schippers die hun geluk
op deze rivier beproefden. Bij de aanvang van de 16e eeuw waren er niet minder dan 3 à 400
107
SAG, 180, n°18: 21 mei 1421 108
J. BOES, „De Lieve.‟ p.45 109
F. CORRYN, art.cit, p. 191
43
onvrije schippers te Gent actief110. Dit benadrukt een belangrijk voordeel van het kanaal,
want wanneer de trafiek op één van de andere twee rivieren in gedrang kwam omwille van
economische, militaire of politieke reden, beschikte men altijd over een alternatief om zijn
actieterrein te verleggen. Het kanaal speelde een belangrijke rol in de Gentse economie en
graanhandel, en vooral in de instandhouding van de onvrije schippers111.
Het monopolie van de Vrije schippers had niet enkel de onvrije schippers in hun
handelen beperkt, maar had er in heel het Leie en Scheldebekken voor gezorgd dat schip-
persambachten buiten Gent in midden-Vlaanderen quasi onbestaand waren. Oudenaarde
bijvoorbeeld had in 1541 een onwaarschijnlijk laag aantal aan schippers, nl. 3! Anderzijds
hebben steden die wel ontsnapten aan het Gentse monopolie, zoals de Dendersteden Aalst
en Dendermonde wél een belangrijke vervoerssector tot ontwikkeling gebracht112.
2. De Graanmarkten.
De graanhandel en het graanvervoer was voor vele schippers een van de belangrijk-
ste bezigheden en bron van inkomen. Steden als Douai op 155 km, Aire op 140 km, Béthune
op 115 km en Rijsel op slechts 100 km van Gent waren belangrijke bevoorradingspunten
voor graanvoerders113. Ook Sint-Omaars was een belangrijke graanleverancier, maar door
haar ligging aan de Aa en een moeilijke verbinding tussen de Leie en de stad ter hoogt van
Aire, werd de graanmarkt van de stapelstad vooral gedomineerd door Hollanders en Zee-
landers en een aantal handelaars uit het Westkwartier114. Door haar verbinding met de zee en
via Nieuwpoort met de binnenwateren van het Vrije, was deze markt van uitzonderlijk groot
belang voor de Bruggelingen, althans in de eerste helft van de 15e eeuw. Bovendien hoefden
die laatste hierdoor niet meer te vertrouwen op graan dat via Gent en haar stapel was gepas-
110
J. DAMBRUYNE, Mensen en Centen, p. 328 111
J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit. pp. 46-48 112
P. STABEL, „Schippers, wagenvoerders en kruiers: De organisatie van de stedelijke vervoersector in het
laatmiddeleeuwse Vlaanderen.‟, Bijdragen tot de Geschiedenis, LXXXII, 1999, p165 113
A. DERVILLE, „Le grenier des Pays-Bas‟, p.268 114
Ibid, p. 272
44
seerd115. Het gebeurde zelfs dat op vraag van Brugge alleen voor Sint-Omaars werd toege-
staan dat er in ruil voor zuivel- en vleesproducten graan mocht worden uitgevoerd, en dit
terwijl er een uitvoerverbod gold (bv. in 1433 en 1439). Douai, vanwaar de Scarpe bevaarbaar
werd, was misschien wel de belangrijkste graanmarkt voor de Gentse schepen. Van de
enorme hoeveelheid van 1.520.000 hectoliter broodgranen die Artesië uitvoerde, nam Do-
waai ongeveer de helft voor zijn rekening116. De stad bezat zelf een graanstapel die bepaalde
dat geen enkel inwoner van Douai graan mocht kopen of doen kopen in een omtrek van 25
kilometer rond de stad en dat de graanproducenten binnen diezelfde omtrek hun graan op
de stadsmarkt moesten verkopen, net zoals alle graan dat door de stad trok. Soms werd ook
beslist om 1/4 of 1/6 van elke vracht die de stad binnenkwam voor de locale consumptie
moest dienen. Het bevoorradingsgebied van de stad strekte zich uit van La Bassée, Atrecht
en Kamerijk, tot aan Valenciennes, Rijsel en Doornik117. Meer nog, er werd zelfs surplus toe-
gevoerd van een gebied van 3616 km2, wat betekent dat dit tot voorbij Bapaume reikte118. Dit
grote voorzieningsgebied bezorgde de stad dan ook gigantische hoeveelheden graan. De
Gentse schippers waren achter Doornik (een moeilijk punt in de vaart langs de Schelde119)
echter minder actief. Dat lieten ze vooral over aan de schippers van Douai die met de granen
de Scarperivier af daalden om aan Mortagne de Schelde op te draaien en te varen tot in
115
M. SORTOR, „The Ieperleet Affair: The struggle for market position in Late-Medieval Flanders‟, Speculum,
LXXIII, 1999, p. 1093. De stad trachtte, vanaf het tweede kwart van de 15e eeuw, de Gentse stapel te ontwijken
door zich te richten op invoer door de Hanze van Baltisch graan en door invoer vanuit Picardië, Normandië en
Sint-Omaars. P. STABEL, Dwarfs among giants, p.167 116
Rond het jaar 1400 exporteerde de stad meer dan 723.000 hectoliter graan! A. DERVILLE, „Le grenier des
Pays-Bas‟, p.273 117
G. ESPINAS, La vie urbaine de Douai au moyen âge, Parijs, 1913, d.2, p. 211-218 en 324-350.
De bepalingen over het stapelrecht werden toen verkeerd geïnterpreteerd door Espinas. Hij was van mening dat
niemand in een omtrek van 25 km graan mocht kopen, behalve op de stadsmarkt, maar in de bepaling van Filips
de Stoute van 23 augustus 1392 staat “Item, que aucun bourgois ou habitant en notre dicte ville ne pourra acheter
ou faire acheter, par lui ou par autres, ble ou autre grain, à cinq lieuez pres d‟icelle notre ville tout autour, sur le
fourfait de dix lb. Et estre… etc… et de perdre sa marchandise un an.” (Ibid, t.4, p.669) Er werd geen woord
gerept over vreemde kooplui en over de stadsmarkt. Deze regel slaat enkel op inwoners van de stad. A. DER-
VILLE, „Le grenier des Pays-Bas‟, p. 274 en M. MESTAYER, „Le marché au blé de Douai au XVe siècle: ré-
glementation, fonctionnement et entraves‟, Publications du Centre Européen d’Etudes Bourguignonnes 14e-16
e
siècle, no 27. Rencontres de Douai (25-28 sept. 1986): aspects de la vie économique des pays bourguignons
(1384-1559): dépression ou prospérité ?,XLVII, pp. 47-49. De reglementering op de graanmarkt van Douai
stamt van 1373. Een hernieuwing van 23 augustus 1392 werd uitgegeven door G. ESPINAS, op. cit., p. 668-679.
In 1425 werden er een aantal vernieuwingen bij aangebracht, en 1458 werd ze nogmaals hernieuwd. 118
W. BLOCKMANS en W. PREVENIER, De Bourgondiërs, p. 178 119
A. MAESSCHALCK en J. VIAENE, „Het vervoer van de natuursteen op de binnenwateren van het Schelde-
bekken in het midden van de 15de eeuw, met het oog op de bouw van het Leuvense stadhuis.‟, Bijdragen tot de
Geschiedenis, LXXXII, 1999, p. 194
45
Doornik of tot in Gent zelf120. De opkopers en de graanhandelaars die de markt afdweepten
waren in de 15e eeuw vooral inwoners van de stad zelf, Hollanders, Zeelanders en Vlamin-
gen, die het graan naar het noorden lieten voeren. In de 16e eeuw bleven alleen nog de inwo-
ners (en vooral de belangrijke stedelijke elite) en in mindere mate de Vlamingen over, als
gevolg van de steeds belangrijker wordende Baltische graanhandel die de Hollanders en
Zeelanders op zich namen121.
De Rijselse markt (met een omtrek van 23 km. in een halve cirkel rond de stad) was
van mindere allure dan die van Douai, maar exporteerde desalniettemin aanzienlijke hoe-
veelheden graan via de Deûle naar Gent en via Waasten naar Ieper. Het graan dat in de
streek werd geteeld kon, met een rendement van 22 hl/ha over een gebied van 90.000 ha. en
met een bezaaiing van 1/5 of 1/4 van de grond voor tarwe, na haar eigen bevolking te hebben
gevoed, nog 60.000 monden vullen122. Het Rijselse stapelprivilege besliste dat al het geoogst
graan in de kasselrij van Rijsel nergens anders mochten verkocht worden dan in Rijsel. Het
stapelrecht was echter niet volledig, want nergens werd er vermeld dat het graan dat door de
Rijselse kasselrij werd gevoerd op de markt moest verkocht worden123. De graanprijzen per
hectoliter in Rijsel waren vaak 15% lager dan die in Douai als gevolg van haar afstand tot
Gent (100 km ten opzichte van 150 km). Daartegenover was Douai beter gelegen om Arte-
sisch en Picardisch graan op zijn markt te ontvangen. Wat de stad verloor op de prijs won
het op het buitengewoon volume van graan124. De Rijselse graanhandel werd vooral beheerst
door Gentse handelaars, maar ook handelaars van Ieper, Waasten en Wijtschate waren geen
vreemden op de Rijselse markt125. Dit was niet toevallig want niet al het Rijselse graan daalde
steeds de Leie richting Gent af. Veel vrachten ontsnapten aan het oog van de Gentenaars. Via
Ieper, Sint-Winoksbergen, Nieuwpoort, Duinkerke, Saint-Omer of Dixmuide probeerde men
het graan richting Brugge126 en vooral richting Noordzee te verschepen om het van daar op
120
Verder zullen we in een aantal processen van de jaren „60 en „70 zien dat er duidelijk een onderscheid werd
gemaakt, en dat de Gentse schippers alle autoriteit bezaten tussen Gent en Doornik. 121
J. GODARD, „Contribution à l‟étude de l‟histoire‟ p. 190 122
A. DERVILLE, „Le marché lillois du blé à l‟époque bourguignonne‟, Revue du Nord, LIX, 1977, p. 45-62 123
R.MARQUANT, La vie économique à Lille, p. 84-85 124
A. DERVILLE, „Le grenier des Pays-Bas‟, p. 275 125
Id., „Le marché Lillois‟, p. 46 126
Brugge was, voor de invoer van inlandse, Henegouwse en Artesische granen aanvankelijk afhankelijk hetzij
van Gent via de Lieve, of van Ieper via de Ieperlee. Vanaf de jaren 1430, wanneer in 1432 de graaf de rechten
van Gent op de Leie bevestigde en zeker na het wegvallen van Ieper als nieuw verdeelcentrum na het verliezen
van het proces ivm. met de Iepereleet, werden deze uiterst onzekere toegangswegen minder essentieel. De stad
ging meer en meer haar maritieme ligging en haar contacten met buitenlandse handelaars uitbuiten om van over
zee genoeg graan te ontvangen. Daarmee was de rol van de Vrij Schippers op vlak van graanvervoer voor de
46
de vrije markten te voeren127. Het probleem van illegale uitvoer werd in de 60er jaren steeds
nijpender, en niet alleen voor Rijsel, maar voor alle stapelsteden. In een klachtenbundel van
de stad Douai wordt melding gemaakt van een enorme illegale uitvoer van graan door Hol-
landers, Friezen, Zeelanders en Brabanders via Sint-Omaars naar zee, of via de dorpen Cor-
bie en Moreuil, in de streek van Amiens, en van daar langs de Somme stroomafwaarts tot in
Le Crotoy om het in te schepen en te vervoeren naar hun markten. Grote handelaars be-
proefden hun geluk ook meer en meer in Rouen om daar tegen lage prijzen graan op te ko-
pen en met grote zeeschepen naar het noorden te voeren. Dit ten koste van alle stapelsteden
in Noord-Frankrijk.
Naast Sint-Omaars, Rijsel en Dowaai was Valenciennes één van de belangrijkste
graanmarkten én stapelmarkten van de streek. Deze stad was naast Ath, dat via de Dender
richting Aalst en Dendermonde graan verhandelde, een centrum binnen Henegouwen.
Naast het graan uit de streek van het Valencijnse werd ook veel graan uit het Kamerijkse
naar de markt gevoerd. De stad trad zo ook in concurrentie met Douai, maar zonder ernstige
juridische conflicten128. Behoudens de vier bovengenoemde steden waren ook de steden
Béthune, die ook een graanstapel bezat, en Aire-sur-la-Lys belangrijke markten voor graan-
handelaars en schippers. Daarnaast waren er ook tal van andere (kleinere) steden en lokali-
teiten die aanzienlijke hoeveelheden graan op hun markten verhandelden en waar schippers
terecht konden: Armentières, La Bassée, Lillers, Pont-à-Vendin, Courrières, Lens, Guînes,
Ardres en Atrecht, dat als centrumstad van Artesië veel graan op haar markt verzamelde en
doorstuurde naar de steden aan de Leie en de Schelde en dan vooral via kleine scheepjes
langs de Scarpe aan Douai. Als men Guînes en Ardres buiten beschouwing laat, en de bo-
vengenoemde grote markt van Saint-Omer achterwege laat, valt op te merken dat behalve
Douai en Valenciennes, die aan of langs een bijrivier van de Schelde liggen, alle andere ste-
den aan of langs een zijrivier van de Leie zijn gelegen! Vooral de Leie deed dus dienst als
verkeersader van de graanhandel. Het is dan ook niet te verwonderen dat Ieper getracht
Reienstad gedeeltelijk uitgespeeld. W. PREVENIER en W.BLOCKMANS, De Bourgondische Nederlanden, p.
61 127
A. DERVILLE, „Le marché lillois‟, p. 46
De graanstroom die via de Leie in Waasten op karren werd geladen en naar Ieper werd getransporteerd, werd
door de Gentenaars aan banden gelegd in de aanvang van de 15e eeuw. Hierover later meer.
128 G. SIVERY, „L‟évolution du prix du blé à Valenciennes aux XIV
e et XV
e siècles‟, Revue du Nord, XLVII,
1965, p. 178
47
heeft om letterlijk een graantje mee te pikken uit deze lucratieve handelsstroom129. Toch mag
het belang van de Scheldehandel zeker niet onderschat worden. Douai en Valenciennes wa-
ren zeer omvangrijke verzamelpunten en graanmarkten, wat van veel van de steden aan de
Leie niet gezegd kon worden. Bovendien ontving Douai vanuit de centrumstad Atrecht heel
veel graan. Het enige nadeel van de handel langs deze stroom was de stapel te Doornik (in
de 16e eeuw) en het lastige bevaarbare punt ter hoogte van Pont des Trous in diezelfde stad.
3. De schippers en processen.
De Vrije Schippers en de graanstapel zorgden voor een perfecte kruisbestuiving. Het
stapelprivilege zorgde ervoor dat er steeds tarwe en rogge naar de stad gevoerd werd, waar-
door de schippers en andere dokwerkers steeds werk hadden130. Bovendien zorgde het mo-
nopolie van de Gentse Vrije Schippers en het verplichte lastbreken ervoor dat het graan op
Gentse schepen terechtkwam, in grote hoeveelheden de stapel passeerde en beter gecontro-
leerd kon worden. Toch kregen de stad en de machtige ‘sciplieden’ een aantal aanvallen op
hun privileges te verduren (de agitatie rond de stapel zal later besproken worden.). Een van
de simpelste afbreuken aan haar privileges was het vervoer voor eigen gebruik, dat alge-
meen was toegelaten. Diverse ondernemers bezaten als gevolg daarvan dan ook zelf een aan-
tal kleinere schepen. Officiële marktschepen namen ook een belangrijk deel van het vervoer
op zich, maar binnen duidelijke afspraken en volgens een licentie131. Vanaf het einde van de
15e eeuw kregen de Gentse Vrijschippers echter te maken met zware concurrentie vanuit
Antwerpen, Doornik, Waasten, Douai en andere steden. In 1485 gaf de hertog de toestem-
ming aan de Antwerpenaren om in Gent te laden, op voorwaarde dat de goederen niet ver-
129
Waarover later meer. 130
De vervoerssector stelde kwantitatief 3 tot 5% van de beroepsbevolking tewerk. P. STABEL, „Schippers,
wagenvoerders en kruiers‟, p. 165 131
Er waren marktschepen tussen Gent en Oudenaarde, Deinze, Kortrijk, Mechelen, Hulst en Axel en een schip
tussen Oudenaarde en Doornik. Daarvan waren de eerste vier echter in het bezit van de vrije schippers waren en
werden door hen verpacht. F.CORRYN, Het schippersambacht, pp. 186-187. Voor het marktschip “Caetsero-
bins” dat voer tussen Doornik en Oudenaarde, werd er bijvoorbeeld in 1419 bepaald dat het geen toertgoederen
mocht vervoeren, maar enkel marktgoed. En dit op straffe van 50 lb. Parisis boete. SAG, reeks 180, n°18
48
der werden gevoerd dan de Scheldestad132. Aan het einde van het eerste kwart van de vol-
gende eeuw werden er tussen beide steden een aantal afspraken gemaakt in verband met het
vervoer langs de Schelde133. Maar ook het onvrije schippersambacht probeerde de preroga-
tieven van haar grote broer te omzeilen. Nog in de 15e eeuw hadden zij het recht verkregen
om in Antwerpen te laden en de vracht tot in Gent te brengen. Daarvoor al hadden zij de
toelating verkregen om te Gent of in andere steden goederen te laden die via de Lieve hun
bestemming in het Zwin moesten vinden134. Aangezien het vervoer sterk verbonden was aan
conjuncturele bewegingen en seizoenschommelingen, gebeurde het vaak dat de Vrije Schip-
pers niet aan de vraag konden voldoen, waardoor de onvrije schippers en vreemde schippers
zonder te verbodemen naar de plaats van bestemming doorvoeren. Soms gebeurde het dat
de onvrije schippers een lading kregen toegereikt die geen enkel Vrij Schipper tegen de vast-
gestelde prijs had willen opnemen, hoewel dit al snel tot misverstanden en processen kon
leidden.
Halsstarrig trachtten de schippers hun privileges te verdedigen en het gevolg hiervan
was: ‚’t eene proces volgde schier op het andere en geheele karrevrachten papier werden
beklad met de uiteenzetting der eische of der verdedigingsmiddlen onzer schippers135‛.
Een van de eerste grote processen was er meteen één met een andere grote graansta-
pelstad: Douai. Ook deze stad wou de economische belangen van haar graanstapel en van
het graanvervoer optimaal uitbuiten. Hoewel zij over een beperkter aantal schippers beschik-
te die minder invloed uitoefenden op de stad en het graafschap136, kwamen beide toch tot
een vergelijk op 4 november 1357. Aan de handelaars van Dowaai werd toegestaan om met
hun schip gevuld met graan tot ‘Tussen Brugghen’ te varen, zonder dat de Gentse schippers
zich hierin mochten mengen. Indien het graan bedoeld was om verder dan Gent te varen,
dan diende men het over te laden op een schip van het Gentse ambacht. Indien de hande-
laars uit Dowaai hun graan te Doornik overlaadden op Gentse schepen, dan mochten ze op
de rivieren vrij circuleren tot voorbij Gent. Ze mochten zelfs stroomafwaarts van Gent laden
en terugvaren naar Douai, zonder te moeten lastbreken. Alleen voor goederen die langs de
132
BIGWOOD, „Gand et la circulation‟ p.413. 133
Waarover verder meer 134
J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit. p. 144. 135
F. DE POTTER, Gent van den Oudsten Tijd tot Heden, Gent, 1883-1901, III, p. 14. 136
M. HOWELL en M. BOONE, „Becoming early modern‟, p. 316
49
Lieve vervoerd dienden te worden, zouden de vreemde kooplieden in ieder geval Gentse
schepen en schippers gebruiken. Nog geen dertig jaar later werd het besluit, dat de schippers
van Douai het stuk tussen Gent en Doornik vrij konden bevaren, reeds aangevochten. De
Raad van Vlaanderen besliste echter op 14 juli 1389 dat het recht moest blijven bestaan137.
Anderzijds werd wel toegestaan dat, indien de schepenen van de Keure van mening waren
dat er in Gent behoefte was aan graan, zij de schepen van Douai tot drie maanden toe aan de
Graslei konden verankeren.
Een ander belangrijk proces was dat tussen de Gentse vrije schippers en Jehan De
Perstere, Gilles De Reynsdonc en Andries Lippins, schippers van Mechelen138. Deze procedu-
re, van 15 september 1464, beschrijft voor de eerste maal expliciet het voorladingsrecht, en is
van groot belang voor analyse van de standpunten van het Vrije Schippersambacht. Opval-
lend is dat de schippers in de aanhef van het arrest eerst verwezen naar de grote diensten die
zij hun vorst en zijn voorgangers reeds hadden bewezen om zo het Hof en de Vorst voor hun
zaak te winnen139. Ze waren van mening dat zij al sinds vanouds gefundeerd waren op de
rivieren van de Schelde en de Leie, waarop niemand anders dan zij voedingswaren en ande-
re goederen (denrees et autres biens) stroomopwaarts of stroomafwaarts mochten voeren.
Als een Gentse Vrijschipper in de steden Brugge, Sluis of Damme lag te wachten, had hij het
recht om als eerste de (voedings)waren te laden en te voeren tot in Gent via de Lieve. Als die
‘denrees’ van Gent stroomafwaarts van de Schelde naar Mechelen, Brussel, Antwerpen, Lier,
Bergen-op-Zoom of andere plaatsen dienden gevoerd te worden, moest dit ook gebeuren via
Gentse vrije schepen. De handelswaar uit Mechelen, Brugge, Antwerpen, Bergen-op-Zoom,
Aalst, Dendermonde, Biervliet en andere steden, die stroomopwaarts de Schelde werden
opgestuurd en door Gent dienden gevoerd te worden om van daar een bestemming verder
op de Schelde of de Leie te bereiken, moesten als eerste geladen worden op schepen van de
Gentse schippers, tenzij zij dat weigerden140. Ook in omgekeerde richting golden de Gentse
137
F. CORRYN, „het schippersambacht te Gent‟, p.198; G. BIGWOOD, „Gand et la circulation‟, p. 411 en 429;
D.NICHOLAS, The metamorphosis, p. 242; Id., „Medieval Flanders‟, p. 294; Id., Town and countryside, p. 124
en J. DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit. p. 143. 138
SAG, reeks 180, n°18: 15 september 1464 139
“…et estoient a nous et a noz predecesseurs bons vrays et loyaulx subjets et avoient iceulx demande fait plu-
seure grans et notables servitee tant a noux comme a nosdis predecessseurs toutes de Flandres en divers voyages
et armies et tellement se yetoint porter que grant nombre des nobles homes, barons et chevalds, bourgeois et
autres de notre dite pays de Flandres... ” Dergelijke bewoordingen werden nog in andere processen gebruikt. 140
“…et les denriers des marchans estans de villes de Malines, Brugges, Anvers, Berghes sur le Zoem, Alost,
Tenremonde, Biervliet et autrepart vueillans ester menees amont de ladite riviere de l‟Escauls jusques en ladite
50
Vrije Schippers als eerste keuze voor de ‚denrrees, blez, pierres, charbons et autres quelx-
conques marchadises‛ uit steden die boven Gent langs de Schelde en de Leie waren gelegen:
respectievelijk Valenciennes, Douai (!), Doornik en Oudenaarde enerzijds en Saint-Amand,
Béthune, Rijsel, Komen, Wervik, Menen, Waasten , Kortrijk, Deinze anderzijds. Deze bepa-
lingen waren al enige jaren oud en overtredingen konden niet uitblijven141. Om het proces
voor de Grote Raad van 1464 te staven werden een aantal vonnissen van oudere gelijkaardi-
ge rechtszaken toegevoegd. Een onvrij schipper, Jehan Reymare, had op 11 februari 1444
getracht om de bepalingen te omzeilen door in Brugge te laden en door Gent rechtstreeks
naar Mechelen te varen, zonder het voorrecht eerst aan een Vrij Schipper te laten, en nog,
erger zonder in Gent te verbodemen. De schipper werd als straf ontzet uit zijn beroep, mocht
nooit meer een schip op de Lieve bevaren en zijn schip en eigendom werden verkocht. Ook
de Antwerpse Vrije Schippers hebben getracht om het privilege te ontwijken. De zaak kwam
voor de Raad van Brabant en de Raad van Vlaanderen. Het voorladingsrecht voor voe-
dingswaren en andere handelswaar in Antwerpen werd door de Antwerpse schippers voor
de Raad getrokken. Het besluit was formeel en krachtig; de schippers van Gent ‚charge-
roient leurs navires en ladicte ville d’Anvers et devant icelle; des denrrees voulans estre me-
nees amont de la riviere de l’Escault et passer la ville de Gand devant les navieures dudicte
Anvers et tous autres.‛ Na dit meningsverschil werd het recht der Gentse schippers nog-
maals uitgeroepen en ingeschreven bij de statuten en ordonnanties van de stad in de maand
september van het jaar 1436.
De Mechelse schippers hadden het evenwel gewaagd om in Gent zelf verschillende
goederen op hun schepen te laden en ze stroomafwaarts tot in Mechelen te verschepen.
Hierbij hadden de Gentse Vrije Schippers een verlies geleden van zes à tien groten Vlaams.
De zaak werd na hevig protest voor de Grote Raad getrokken, waar die van Mechelen be-
weerden dat zij sinds lang het recht hadden om in hun schepen, naar hun eigen goedkeuren,
alle voedingswaren en goederen te laden en dat ze ze vrij mochten voeren naar Mechelen,
Antwerpen, Brugge, Brussel, Gent, Doornik en elders. Het was nooit de bedoeling geweest
om de eisers in hun rechten te kort te doen, maar zij hadden nu eenmaal de zelfde rechten,
zo stelden de Mechelaars. Waarop het Hof besloot dat de verweerders geen (voedings)waren
ville de Gand et passer icelle ville amont lesdites rivieres de la Lys ou de l‟Escault, devoient estre chargier et
navirés desdis frances naviers de Gand devant tous autres ou cas quilz ryfussent…” 141
Zie ook F. CORRYN, art. cit., p. 201
51
mochten laden in Gent om ze naar Mechelen of elders te verschepen. Uitzonderingen waren
wel mogelijk, want de pachter van het Marktschip van Mechelen had volgens zijn licentie
een aantal rechten in Gent142, en tijdens de jaarmarkt werd het aan de Mechelse schippers
toegestaan om goederen te laden mits toestemming van de stad. Eventueel bestond er ook de
mogelijkheid om op een gewone dag in Gent te laden, maar opnieuw mits uitzonderlijke
toestemming van de deken en de gezworenen van het Gentse Schippersambacht.
Het is niet zo verwonderlijk dat men in dit proces het voortdurend over ‘denrees et
marchandises’ heeft. Vermoedelijk bestond het vervoer tussen Gent en Mechelen in grote
mate uit Frans graan. David Nicholas heeft er op gewezen dat er tijdens de 14e eeuw tussen
beide steden zeer nauwe contacten bestonden en dat omvangrijke hoeveelheden graan hun
uiteindelijke bestemming in de stad van de Maneblussers vonden. De heerlijkheid Mechelen
produceerde onvoldoende graan en trachtte haar tekorten op te vullen door Frans graan via
Gent in te voeren143. Niets wijst erop dat dit in de 15e eeuw niet meer het geval was. We kun-
nen gerust aannemen dat de verwoordingen in het arrest benadrukken welk percentage
voedingsmiddelen, en in de eerste plaats graan, innamen in het schippersbedrijf. Het am-
bacht wou deze handel van zelfsprekend ten volle beschermen en exploiteren.
Markant is eveneens het feit dat de bepalingen tussen Douai en Gent van 1357 niet
meer werden aangehaald. Ook in Douai kreeg men te maken met een voorladingsrecht voor
de Gentse schippers. De vraag luidt dan ook of deze bepalingen tijdens de loop der jaren ten
voordele van Gent waren afgezwakt of heeft een gerechtelijke procedure er een eind aan
gemaakt? Ook in de bevestigingsoorkonde van hertog Filips de Goede van november 1436
werd er nergens een clausule over uitzonderingen voor de schippers en handelaars van
Douai ingevoegd. Corryn is van mening dat door de overvloedige en steeds weerkerende
hulp van de schippers aan de vorst en diens oorlogen, het ambacht steeds meer prerogatie-
ven kreeg toegeschoven. Maar het meest sluitende bewijs komt uit een klachtenbundel, die
hieronder uitvoerig zal besproken worden144, en die letterlijk zegt dat enkel ‚zij (de Gentse
schippers) en niemand anders dan zij frequent de rivier bevaren vanaf Doornik tot in Gent.‛
142
Het marktschip van Mechelen had het uitsluitende recht om zowel op de marktdagen van Gent als van Me-
chelen alle marktgoederen te vervoeren. F. CORRYN, art.cit, p.187
Later werd, zoals we zullen zien, een deel van die taken voor één jaar door de schippers van Antwerpen overge-
nomen. 143
D. NICHOLAS, The metamorphosis, p.190, 244 en 250 en Idem, Medieval Flanders, p. 218 en 295 144
AMD, reeks 138 FF, 18 juli 1469
52
Dit wijst erop dat de schippers van Douai Gent niet meer tot ‘tuschen brugghen’ binnenvoe-
ren, en enkel nog actief waren langs de Scarpe en op de Schelde tot Doornik.
Op 1 september 1475145 werd het voorladingsrecht van de vrije schippers nogmaals
bevestigd, na klachten en een proces voor de Grote Raad tussen de Vrije Schippers enerzijds
en de schippers en stadsbesturen van Douai en enkele andere steden anderzijds. Opnieuw
werd er beslist dat ‚iceulx francs navieurs ou ceulx qui de par eulx ont la conduite de leurs
battaux et non autres ont droit et prerogative d’avoir la charge et voiture desdites denrees et
marchandises en prenant pour et pris et salaire raisonnable et tel quil aesee acoustumé de
toute ancienneté et < preservez avant tous autres sans ce que nul autre navieurs puise char-
gier ne avoir la voiture desdictes denrees et marchandises s’il ne plait ausdites remonstrans.
‛ Om dit te staven had de vorst een enquête laten uitvoeren, waarin 23 getuigenissen werden
opgenomen. Ook deze zijn formeel: ‚en noz villes de Bruges, du Damme, de l’Esclus et
d’Anvers a aucuns grains ou autres denrees et marchandises que l’on veult avoir menees au
lez notre ville de Gand, et en passant par icelle amont les rivieres de l’Escault ou du liz en
aucunnes autres villes scituees sur lesdictes rivieres. S’il y a lors esdicts lieux de Bruges, An-
vers, Dam et l’Esclus aucuns francs navieurs ou bateaux de francs navieurs de Gand qui
vueillent avons et mener lesdict grains ou autres denrees et marchandises, ceulx francs na-
vieurs ou ceulx qui de par eulx ont la conduite de leurs battaux estans et non autres auront
ladict charge et voiture et y seront preferez avant tous autres.‛ Jehan Uuyten Wulge, 66 jaar
en woonachtig in Oudenaarde, was 50 jaar knaap op een boot van een Vrij Schipper. 36 jaar
daarvan had hij geregeld de Schelde tussen Gent, Antwerpen en Bergen-op-Zoom bevaren
en bevestigde de privileges van de Vrije Schippers. Pierre Le Deckere, een 73 jarige man en
woonachtig te Gent, was 18 jaar onvrij schipper en vertoefde geregeld op de Antwerpse en
Bergense markten, en ook hij bevestigde opnieuw de gebruiken van de Gentse schippers en
vermelde erbij dat ook de knapen van de Vrije Schippers dezelfde privileges genoten als zij
zonder hun meester het schip bevoeren. Bovendien zei hij: ‚Qu’il a souvent vue que l’on a
voulu donner et mectre empeschement ausdict francs navieurs de Gand et droy dessusdict,
mais iceulx francs navyeurs sont tousjours demourez en leur possession et franchise telle que
dessus est dit.‛ Ook Nicolas Stalpart, 67 jaar, en Lievin Vander Schuere, 64 jaar, bevestigden
deze gebruiken.
145
SAG, reeks 180, n° 18: 1 september 1475
53
Tussen 1469 en 1472 ontstond er tussen 4 grote steden in het zuidwesten en het Gent-
se Schippersambacht heel wat commotie rond het toertstelsel dat in die steden door de Gent-
se schippers werd doorgevoerd. Op in de maand juli en augustus van het jaar 1469 werden
voor de Grote Raad een aantal pleidooien gehouden door de Vrije Schippers enerzijds en de
steden Rijsel, Dowaai, Atrecht en Béthune anderzijds146. In een brief van Johan du Bois, ‘huis-
sier d’armes’, aan de stad en de schepenen van Douai staat de argumentatie beschreven die
door beide partijen op 18 juli 1469 voor de Raad naar voor werd geschoven. De rechten van
de schippers werden opnieuw erkend147. De procureurs in naam van de vier steden beschul-
digden de schippers ervan dat zij sinds korte tijd hun privileges gebruikten voor hun eigen
voordeel, en dit tegen alle rechten in en ten nadele van de vier steden. De schippers hadden
een toertsysteem en een daaraan gekoppelde loonbepaling ingevoerd in de vier steden. Dit
was bijzonder nadelig voor de inwoners van de steden aangezien ‘aucuns que eulx (de Gent-
se schippers) ne frequentent la riviere depuis Tournay jusques a Gand’. Aangezien alleen de
Gentse schipper die als eerste in de ‘toert’ stond, kon gevraagd worden voor een welbepaal-
de vracht, en hij daarenboven de enige was die tot Gent kon doorvoeren, was de handelaar
verplicht zijn buitensporig hoog loon te betalen148. Op de koop toe veranderde het loon drie
maal per jaar naargelang het seizoen. Waarop het Hof antwoordde dat het schippersambacht
inderdaad geen aanspraak kon maken op deze rechten, maar dat zij anderzijds wél het recht
hadden om hun prijs drie maal per jaar te veranderen naargelang het seizoen. De procureurs
van de vier steden repliceerden hierop dat zij ‚estre informés par pluiseurs marchans en ce
que ne cousteroit a ceulx de Hollande ou de Zellande que quattre livres de quarante gros la
livre, s’ilz povoient navier de leurs navires (die van Gent) leur couste presentement de XIIII à
XXX lb. De pour raison desquelz grans < sallaires que l’on peut dire exactions (afperserij !)
voullontaires et non raisonnables.‛ De schippers antwoordden vanzelfsprekend dat de lonen
die zij eisten billijk waren, en dat men steeds diende rekening te houden met de tollen en
146
AMD, reeks 138 FF, 147
“Ilz soient en bonne et paisible possession de mener toutes et quelzconques navires de merchandises par les
rivieres du Lis et de l‟Escault tant amont comme aval en possession et saisine de y lever et prendre asseoir et
faire asseoir feur et pris y accoustumé de toute anciennete aux sceu et veu des marchans tant de Valenchiennes,
Douay, Tournay, comme d‟Arras, Béthune, Lille et autres qui sont accoustumé de faire conduire leurs grains,
blez ou autres marchandises par icelles rivieres du Lis et de l‟Escault de tel et si long temps…” 148
Voor de lonen van de Gentse schippers, zie F. CORRYN, art.cit., p.185-186. Opvallend hierbij is dat de reis
tussen Doornik en Gent tussen de 12-16 groten kostte naargelang het seizoen (in de winter 16 groten, in de zo-
mermaanden 12 groten en daartussen 14 groten) terwijl voor de reis van Gent naar Mechelen de prijs schommel-
de tussen de 9 en 12 groten!
54
andere kosten die op de rivieren betaald dienden te worden149. De Hollanders en Zeelanders
die hun graan over zee vervoerden moesten daarentegen géén tollen betalen. Zij gingen hun
vrachten halen in ‚France et Normendie le grains tant blez comme avaines sont cruz en grant
habundance‛, en zochten daar de plaatsen uit waar zij de beste prijs konden krijgen. De
schippers vroegen daarop aan de leden van het Hof om een onderzoek en een rechtszaak in
te stellen en hierbij hun privileges in acht te nemen. De leden van het hof beslisten dat de
procureurs, in samenspraak met hun achterban in de vier steden, een aantal vragen konden
stellen aan de vrije schippers van Gent. Op 20 augustus werden beide partijen weer voor de
kanselier en de Grote Raad verwacht.
Documenten over de zitting van 20 augustus werden niet teruggevonden, maar wel
die van een zitting op 25 augustus 1469. In deze documenten werd na het uiten van de klach-
ten van de schepenen en de raad van de steden Douai, Arras, Lille en Béthune, het volgende
besloten. Ten eerste mochten alle schippers, zowel deze van de vier bovengenoemde steden
als van Gent, vrij varen met ‚toutes denrees et marchandises, tant blet, avoyne que autres
grains et biens‛, en dit vanaf Doornik tot Gent, en van daar tot in Antwerpen zonder dat de
Gentenaars hen dit konden verbieden en tegen elke prijs die handelaar en schipper overeen-
kwamen. (Dit alles natuurlijk met in het achterhoofd dat binnen de steden nog steeds het
voorladingsrecht gold, en dat het vervoer door een niet-Gents vrij schipper tot in Gent of
verder enkel werd toegestaan wanneer er geen Gentse Vrije Schippers in de haven aanwezig
waren of indien er na afspraak een uitzondering werd toegestaan zoals wanneer de lading
door de Vrije Schipper werd geweigerd.) Ten tweede moest het vervoer van ‚aucuns grains
ou autres denrees‛ door een Gents Schipper tussen Doornik en Gent tot in Antwerpen ge-
beuren aan een prijs die ook andere schippers vroegen. Ten derde was het aan alle hande-
laars toegestaan om een Vrije Gentse Schipper naar keuze te nemen, of indien mogelijk een
ander schipper, zonder dat hij de schipper die als eerste in de ‘toert’ stond moest nemen. Ten
laatste moest het ook toegestaan worden dat de handelaars van Holland, Zeeland en Fries-
land hun eigen schepen konden laden met ‚telles marchandises de grains et autres denrees‛,
vanaf Gent, vanwaar ze dan naar hun land van afkomst konden doorvaren zonder de ver-
plichting om hun goederen gekocht in Gent, met schepen van de Vrije Schippers tot aan hun
149
Er wordt voor de Schelde melding gemaakt van kosten ter hoogte van Mortange, Doornik, Oudenaarde, Gent,
Dendermonde, Antwerpen en Yersekeroord.
55
‘heimat’ te laten vervoeren. Na het formuleren van deze vier standpunten van hof, vroegen
en verkregen de Schippers uitstel tot 15 september 1469.
Wat hier meteen opvalt, is de bijzonder doelbewuste positie die de Grote Raad in-
nam. Zij verdedigde de economische basis van de vier steden en hun schippers, nl. graan-
handel. Maar belangrijker nog, zij maakte een kleine opening voor vrije handel en concurren-
tie. Het werd toegelaten aan de grote graanhandelaars uit Holland, Zeeland, enz. om vrij te
kiezen op welke markten zij hun graan opkochten, en bovendien werden hun goederen ver-
voerd door een schipper die zij zelf hadden gekozen; én voor een redelijke prijs, die voor alle
schippers - Gentse of niet - ongeveer gelijk was. De prijs van het graan moest laag gehouden
worden en één van de mogelijkheden om dit te doen, was de transportkosten zo gering mo-
gelijk houden. In gebieden waar de toestand vaak bijzonder nijpend was, zoals in Holland,
Zeeland en delen van Friesland, was invoer van het grootste belang. De transportkosten wa-
ren dan ook een belangrijke factor om in dergelijke gebieden ook de armste gezinnen tegen
een schappelijke prijs te kunnen voorzien. De rechten van de Gentse schippers werden an-
derzijds dan weer sterk ingebonden. Aan het verbodemen in Gent moest niet meer worden
voldaan door de schippers uit Douai, Rijsel, Arras en Béthune150, maar het voorladingsrecht
bleef nog steeds gelden. Dit recht bood de schippers werkzekerheid, maar de mogelijkheid
om een toertstelsel in te voeren en de daaraan gekoppelde monopolieprijzen, werd hen ont-
nomen. Op het belang van de graanprijzen voor de markt en het dagelijkse leven, en de al
dan niet grote betekenis van Frans graan op de Nederlandse markten wordt hierna verder op
ingegaan.
Bronnen over de zitting van 15 september 1469 hebben we niet teruggevonden, maar
we stootten wel op een uiterst interessante bundel met grieven aan de Hertog en de Grote
Raad, die opgesteld werd door Dowaai en de graanhandelaars van verschillende steden en
gebieden die de stapel van Douai geregeld aandeden151. Vermoedelijk werden deze klachten
neergeschreven rond 1470, wat wil zeggen dat er op 15 september 1469 geen akkoord werd
bereikt. Alles wijst ook in die richting: in het archief van de Gentse Schippers bevindt zich
een besluit van Karel de Stoute van 16 januari 1471 (n.st.) in verband met de zaak152. In dat
stuk worden een aantal punten aangehaald die in de voormelde klachtenbundel worden
150
Zij moesten, net zoals alle andere (vreemde) schippers en handelaars, natuurlijk wel nog altijd langs de stapel
varen en 1/4 of 1/6 van hun broodgranen achterlaten. 151
AMD, AA 77bis, zie ook M. MESTAYER, „le marché au blé de Douai‟, pp. 59-60 152
SAG, reeks 180, n°18, 16 januari 1471 (n.st.)
56
vermeld. Op het stuk van 16 januari komen we later terug. Het lijkt ons beter om eerst uit-
voerig de klachtenbundel van ca. 1470 onder de loep te nemen. Opnieuw word hier melding
gemaakt van het verkeerd aanwenden van een aantal rechten die de schippers bezaten, en
dit niet alleen ten koste van de stapel van Douai, maar ook die van Valenciennes, Rijsel en
Béthune; en ten koste van hun verkoop aan handelaars van Holland, Zeeland, Brabant en
Friesland. Meer nog, het optreden van de Gentse schippers berokkende veel nadelen voor
‚tous les habitans du pays de Santers, Vermandois, Cambresis, Artois et Haynau qui de tous
temps et de tous anchiens temps ont usé et acoustumé de amener ou faire amener es dis es-
taples chacun en droit son leur grains et denrees pour les mener ou faire mener en la ville de
Gant, pour illecq estre distribué et amenes au moings de frait et domage que faire se peult, et
affin qu’il y soit pourveu au bien prouffit et utillité du bien publicque de tous les dis pays.‛
Volgens de bundel was het echter nog niet zo lang geleden dat de handelaars hun goederen,
die ze hadden gekocht ter hoogte van Douai en Valenciennes, ter hoogte van Doornik op
Gentse pleiten konden laden. De goederen die ze in Rijsel en Béthune hadden aangeschaft
werden ook op de Leie in Gentse vrachtruimen vervoerd, en dat voor de prijs die zij over-
eenkwamen. De mogelijkheid bestond voor de handelaar om een schipper te kiezen die hij
kende en waarvan hij wist dat hij goed en betrouwbaar was, en vooral dat hij een goed en
degelijk schip bezat waardoor de goederen veilig aankwamen. Maar sinds ongeveer 36 jaar
voeren de schippers van Gent hun granen en andere goederen ‘chacun a son tour’. Hieruit
blijkt dat het toertstelsel door de schippers in de stapelsteden werd ingesteld sinds circa
1434! Het grote probleem hierbij was dat het niet meer mogelijk was om een prijs overeen te
komen, en bovendien dat de schippers ‚ne tenront compte d’estre dilligement et congneulx
de garder l’avoir des marchans ne de avoir bonnes plettes (=pleiten), parce qu’ilz ne pevent
fallir d’avoir leur tour!‛ Als gevolg hiervan was het meermaals voorgevallen dat de goede-
ren beschadigd werden afgeleverd op de plaats van bestemming, door nalatigheid van de
schipper en de slechte staat van de schepen. Wanneer de handelaar in kwestie deze zaak
wou aankaarten bij de deken en de gezworenen van het ambacht, vingen zij meestal bot en
werd er vaak zelfs helemaal geen gerechtelijk onderzoek ingesteld, laat staan een compensa-
tie voorzien153. De schippers hadden ook beslist om vier maal per jaar, naargelang het sei-
zoen, de (te hoge) prijs aan te passen voor goederen die ze naar Gent voerden en van daar
153
Een compensatie moest in principe voorzien worden door het ambacht.
57
naar Antwerpen: van 11 november (Sint-Maarten) tot midden maart, van mid-maart tot
midden mei, van mid-mei tot 1 oktober (Saint-Rémi) en van 1 oktober tot 11 november154. Het
probleem hierbij, zo meldden de handelaars, was dat als men in Gent graan kocht om het
richting Antwerpen te voeren, men in Gent ook verplicht was die schipper te nemen die eerst
in de ‘toert’ stond en dit tegen de op dat moment geldende seizoensprijs. Nog erger was dat,
wanneer een handelaar voedingsmiddelen of een andere vracht van Antwerpen naar Gent
wou importeren, hij een Gents schip moest halen om zijn goederen te vervoeren. Het alleen-
recht tussen Gent en Antwerpen was bij gevolg totaal in Gentse handen. Als gevolg van die
gedwongen bepalingen155 bezochten de handelaar van Holland, Zeeland, Friesland en Bra-
bant de stapelmarkten van Douai, Valenciennes, Rijsel en Béthune niet meer, en trachtten ze
andere markten en wegen te exploiteren zodat men Gent niet meer hoefde aan te doen. Sint-
Omaars werd een belangrijke trekpleister omdat de stad door zijn ligging aan de Aa snel
bereikbaar was en een verbinding had met de zee, waardoor men Gent niet hoefde door te
varen. Anderen kochten hun graan in Corbie en Moreuil, respectievelijk ten noordoosten en
zuidwesten van Amiens, om het dan langs de Somme te vervoeren en het in het havenstadje
Le Crotoy in te schepen op grote zeeschepen. ‚En grant cantité‛ vonden handelaars ook
steeds meer hun weg naar Rouen, waar ‚pluiseurs marchans qui tiennent leurs residense
continuelle et chergent leurs dis denrees et marchandises pour mener en mer en grant vais-
seux et les maisnent par tout ou bon leur samble a tres bon compt de voitture et a bon petit
pris.‛ Dit gold ook voor alle andere goederen afkomstig uit die gebieden zoals zout, haring,
leer, stoffen, oliën, wijn, wede,<
Maar ook op de stapel zelf werd de nodige kritiek geformuleerd. Handelaars die van
de vier stapelsteden de Leie of de Schelde afdaalden, werden ook sterk benadeeld door de
stad Gent, haar schepenen en gezworenen en alle neringen van de Stad. Vooral de graansta-
pel was zeer nadelig, aangezien ‚les blez et aultres grains sont venus des dittes estaples
(Douai, Valenciennes, Béthune en Rijsel) en la ville de Gant, les marchans sont tenus et cons-
trains de mettre subz en convier le quart des dis grains que l’en apelle non francq (het onvrije
graan) et ne poevent les dis marchans vendre le dit non francq ne faire mener hors de la dite
ville, mais sont les dis marchans constrains de les vendre en la dit ville de Gant sans les me-
ner hors quy est ung tres grant servage aus dis marchans, car le dit bled non francq est sou-
154
zie ook F. CORRYN, art.cit., p.185-186 155
In de bron staat letterlijk “servages”: slavernij, onderdanigheid, horigheid!
58
ventes fois venu 2 s. sur le hastre de Gant mains que l’autre bled francq.‛ Dit verlies werd
nog extra aangedikt doordat men het graan in het schip in de stad nog eens moest laten we-
gen, het vervolgens naar een zolder gedragen moest worden en men voor die zolder ook nog
eens moest betalen. In Gent zelf moest men bovendien nog eens een ‘nieuwe assise’ op graan
betalen. Deze assise had slecht 7 jaar mogen bestaan, maar werd al meer dan 15 jaar door de
Gentenaars geïnd. Heel even was de assise afgeschaft, maar hij werd kort daarop weer inge-
steld; en wat meer is ‚aucune renomme coeurt en la dicte ville de Gant que on mettra subz le
dit nouvel assis a tousiours.‛
De ‘nieuwe assise’, was een belasting die werd ingesteld als gevolg van de Vrede van
Gavere in 1453, en werd de ‘cueillote’ genoemd. Deze cueillote was een buitensporig hoge
indirecte belasting op transacties, vervoer en consumptie van graan. Het octrooi dat Filips de
Goede kort na Gavere verleende, bleef 6 jaar geldig (en dus geen 7 volgens Douai), maar
werd al in 1455 vervangen door een octrooi dat 30 jaar geldig was156. In 1467 werd de graan-
cueillote inderdaad afgeschaft, na de oproer rond de Blijde Intrede van Karel de Stoute. Tij-
dens deze oproer werd het cueillotehuisje op de Korenmarkt vernietigd, wat de sociale onte-
vredenheid, ook binnen Gent, over de assise benadrukte. Op 20 april 1469 werd de assise
toch weer ingesteld door Karel de Stoute157 en pas na diens dood in 1477 werd ze helemaal
afgeschaft om na Cadzand terug te worden ingesteld. Vooral tarwe werd zwaar belast, nl. 3
d. gr. per halster in 1453 en 2 d. gr. per halster in 1469 tov. respectievelijk 2 en 1 d. gr. per
halster voor Rogge158. Er werd dus door de Karel de Stoute helemaal geen gehoor gegeven
aan deze eis van Douai, wat logisch is aangezien het ook voor hem een belangrijke bron van
inkomsten was.
De klachten die hierboven werden geformuleerd zijn van uitzonderlijk belang, aan-
gezien zij enerzijds treffend het samengaan van de schippers en de stapel beschrijven en an-
derzijds het belang van graanhandel voor zowel het inkomen van de bootsmannen als voor
de stad en haar stapel aantonen. Stapelrechten waren voordelig voor de inwoners van de
stad, aangezien zij – in dit geval – de stad voorzagen van de nodige voedselvoorziening, de
156
M. BOONE, Geld en macht: de Gentse stadsfinanciën en de Bourgondische staatsvorming (1384-1453),
Gent, 1990, pp. 124-125 en 137- 139 157
“Item, in dit jaer was de assyse van den grane weder upgesteld, also zy dede ten dage als alle de keljoten van
den grane afgeroupen waren, in t‟jaer te vooren den eersten dach van hoeymaent, ende ten selve alle d‟ander
assyse cours ende ganc omme daermede te betaelene den commere ende lasten vander stede renten buuten en
binnen.” P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek der stad Ghent 1301-1737,Gent, Annoot-Braeckman, , dl.
1, p. 275 158
W. RYCKBOSCH, Tussen Gavere en Cadzand. pp.205-208
59
graanprijs laag hielden, werkgelegenheid schonken, inkomsten genereerden en de sociale
onrust de kop in duwden. Ook voor de vorst was het stapelrecht van uitzonderlijk groot be-
lang, omdat het binnen de stad een factor van ontevredenheid wegnam, een permanente
geldstroom schonk, en een makkelijk middel was om, ‘als geschenk’, de stad aan zijn kant te
krijgen. Ook het schenken van privileges aan de vrije schippers bood de stad (werkgelegen-
heid en een continue stroom en controle op goederen), de schippers (inkomsten en werkge-
legenheid, met indien mogelijk monopolievorming) en de vorst (inschikkelijkheid van het
schippersambacht, controle over het vervoer en de handel van goederen en inspraak in het
Gentse bestuur) de nodige voordelen op. Maar anderzijds maakt dit alles ons op een pijnlijke
manier een aantal fundamentele tekortkomingen van de middeleeuwse economie en samen-
leving duidelijk. Vanuit de centrale overheid was er weinig sprake van een ‘moderne’ ge-
stuurd economische politiek. De Bourgondische, en later ook de Habsburgse, politiek was
vooral ingegeven door fiscale en politieke motieven. De voordelen die dergelijke politieke en
fiscale maatregelen bood in een samenleving, die afhing van patronagesystemen en weder-
zijds vertrouwen, evenwicht en gunst, wogen harder door dan de voordelen die een vrije en
deels vanuit de overheid gestuurde economie kon bieden aan de samenleving en het staats-
stelsel. Dergelijke vrije marktpolitiek bood geen rechtstreekse profijt aan de staat, omdat het
ten eerste een extra kost kon betekenen (door de aanstelling en het betalen van ambtenaren
en het ontwikkelen en volgen van juridische procedures), het geen voordeel bood als politiek
middel om gunsten en controle te verwerven en aan de staat geen permanente geldstroom
verzekerde. Bovendien pasten dergelijke maatregelen niet in de stedelijk particularistische
geest en in de egoïstische en beschermende politiek van de steden en hun ambachten. In dit
opzicht moet de uiteenzetting van Douai echter ook met de nodige kritiek worden aan-
schouwd. Vooral omdat het hier gaat over een zeer eenzijdige kijk op de stand van zaken.
Het zou al te voorbarig zijn om deze klachtenbundel te omschrijven als een pleidooi om de
vrije handel te stimuleren. De tanende graanhandel van de stad had inderdaad veel te maken
met de monopolievorming van het Vrije Schippersambacht en de Gentse stapel, die beiden
een evidente doorn in het oog waren en de stad door handelaars zoveel mogelijk werd ge-
meden. Als je beide prerogatieven wegneemt en de vrije handel stimuleert zouden de stede-
lijke economieën in het westen er inderdaad ten volle van hebben kunnen profiteren. Maar
het was vermoedelijk eerder de bedoeling van Douai en de graanhandelaars om zelf de han-
60
del in handen te nemen en te domineren. Veelzeggend is het feit dat Douai, net als Béthune,
Rijsel en Valenciennes, zèlf een graanstapel bezat, waar op de markt vrijwel dezelfde regels
golden als in Gent, en die de stad ook talloze economische voordelen bood159, maar die dan
wel kon blijven bestaan en zelfs voordelig zou zijn voor de gehele regio én de handelaar,
althans in de geest van de stad. Vrije handel werd er niet door gestimuleerd; wel in tegen-
deel, het was opnieuw een monopolievorming ten opzichte van het platteland. Het feit dat
men de grote Hollandse, Zeelandse, Friese en Brabantse handelaars terug wilde betrekken in
de handel van graan met de vier belangrijke stapelsteden in het westen, wijst niet op sa-
menwerking en promoting van de vrije handel van die steden, maar eerder op een egoïsti-
sche politiek om de eigen economie aan te wakkeren, en dit bleek nu net een punt waar de
vier elkaars steun konden gebruiken. De woorden ‚et comme dit est, serra de pure necessité
que les dessus dis voisent querir aultres estaples pour vendre leurs blez, comme a Saint
Omer, Corbye, Moreul et qui plus est a Rouen et aultres lieux ou les marchans queurent leurs
mieulx pour eviter les dis servages qui serra finablement le servage et apovrissement des dis
pays et seignouries (Santers, Vermandois, Cambresis, Henegouwen en Artesië), qui ne sont
fondez que en grain et s’y fault qu’il quierent aultres estaples les pays sont ronpus pour les
grans despens qui leur faura avoir pour les mener ailleurs et vous mon tresredoubté sei-
gneur, vous adverty ne vouldres souffrir. Sy vous supplient tous vos dis subges y pourveoir
de votre grasse a l’entretenement des dis pays et preferer le bien de la chose publicque que
aux estatus, ordonnances et servages indeuwement mises subz et contre raison par les dis de
Gant‛ moeten in dit opzicht gelezen worden.
Op 16 januari 1471 (n.st.) werd er een oorkonde uitgevaardigd door de vorst waaruit
blijkt dat hij de gulden middenweg bewandelde en aan beide zijden toegevingen deed. In
essentie bleven de rechten van de schippers bestaan, en werden alleen de recente bepalingen
ongedaan gemaakt. Ook de stapel bleef bestaan, maar de stapelkwantiteit werd aangepast.
Eerst en vooral werd de ‘toert’ tussen Béthune, Rijsel en Gent enerzijds en de ‘toert’ tussen
Doornik en Gent anderzijds, en die men nog maar 36 tot 40 jaar had en dus niet op traditie
steunde, afgeschaft. Het werd toegestaan om de schipper naar keuze te nemen en voor de
prijs die men met die schipper overeen kon komen. De ‘toert’ tussen Gent en Antwerpen
bleef bestaan, aangezien hij op traditie steunde, en ook het loonstelsel dat vier maal per jaar
159
Zie M. MESTAYER, „Le marché au blé de Douai‟. En voor de reglementering van 23 augustus 1392: G.
ESPINAS, op. cit., p. 668-679.
61
werd aangepast bleef van kracht.160 De lonen werden wel aangepast en sterk verminderd:
voor elke Gentse mud zal 11 groten worden betaald tussen Sint-Maarten en lichtmis, gemid-
deld 10 groten tussen lichtmis en midden mei, 9 groten tussen mid-mei en Saint-Rémi en 8
groten tussen Saint-Rémi en Sint-Maarten. Alle pleiten dienden ieder jaar door de deken en
gezworenen gecontroleerd te worden, en herstellingen moesten gebeuren op kosten van de
eigenaar van het schip. Een schip dat zich in te slechte staat bevond moest uit de vaart ge-
nomen worden. Aan Gentse ‚Dornekins‛ werd het recht toegestaan om graan dat ze in Dou-
ai en Valenciennes aan de Schelde en in Rijsel en Béthune aan de Leie hadden geladen, zon-
der te verbodemen naar Brugge te voeren161. Door de grote overvloed aan graan binnen de
stad werd er eveneens beslist dat slechts 1/5 of 1/6 van het graan gestapeld moest worden.
Voor het overige bleven de regels die ‚inderijd door gravin Margareta werden uitgevaar-
digd‛ van kracht.
Kort daarop ontsproot er uit een dispuut tussen de Vrije en de onvrij schippers van
Gent, een uitgebreid proces voor de Grote Raad tussen de Vrije Schippers en de schepenen
van de Keure162. In een oorkonde van de vorst van 22 maart 1472 (n.st.), werden, op verzoek
van de Vrije Schippers te Gent, de schepenen van de Keure voor de Grote Raad gedaagd
omwille van een verderfelijk vonnis dat zij hadden uitgesproken over een dergelijk geschil
met een aantal onvrije schippers van Gent. In het dossier werd een kopie van dit vonnis uit
160
F.CORRYN, art.cit., p. 185-186. 161
Volgens Corryn gaat het vermoedelijk om Durmeschepen. Wij delen deze mening aangezien alleen zij wer-
den toegelaten op de Lieve en pleiten niet en men het vervoer uiteraard binnen het ambacht wou houden. Hij
maakt volgens ons echter een fout. Hij dacht hetvolgende: “dornekins, welke graan geladen hadden te Dowaai en
Valenciennes, door Gent naar Brugge vaarden zonder last te breken, zoo als ten ander ook aan de dornekins van
Rijsel en Béthune toegelaten was”. In de oorkonde staat letterlijk “dornekins de Gand” voor de steden Douay en
Valenciennes, maar niet voor Lille en Béthune, waar alleen staat “dornekins qui viennent desdictes villes de Lille
et Béthune”. Toegegeven, de passage is zeer obscuur, maar het slaat voor beide op Gentse Durmeschepen en niet
op schepen van Lille of Béthune, wat het meest logische is. Er wordt in een klein documentje dat de afspraken
van 16 januari resumeert gezegd: “Item dat ook schippers van Ghendt die eenigh graen sullen gelaeden hebben
binnen Douay ende Valenciennen sullen vermogen te passeren door de stadt Ghendt naer Brugge sonder last te
breken soo als sy syn dan de commende van Rijsel ende Bethunne sonder ghehouden te syn van te ontlaeden
ende te laeden in andere schepen.” In een proces tussen de Vrije en de onvrij schippers, dat hieronder besproken
zal worden, wordt ook in een orginele oorkonde van de hertog van 22 maart 1471 letterlijk gezegd: “Que plus
est, que par nous dez le XVIme jour de janvier l‟an soixante dix avoit esté ordonné et appoinctié et par expresse
declaracion statué que les dornekins de Gand, chargiez de bled venans de noz villes de Douay et Valenciennes
pourroient passer par la dicte ville de Gand pour aler a Bruges comme ceulx qui vinnent de noz ville de Lille et
de Bethune.” F. CORRYN, art.cit., p189. Ook Bigwood is dezelfde mening als ons aangedaan. G.BIGWOOD,
art.cit., p. 189 162
ARA, Grote Raad van Mechelen, procesbundels tot 1504, n° 62. en TH. DE SMIDT, EG. STRUBBE, M.J.
ABELING, J.C. ANDRIES, J. VAN ROMPAEY, Chronologische lijsten van de geëxtendeerde sententiën en
procesbundels berustend in het archief van de Grote Raad van Mechelen, Brussel, 1966, p.408
62
het schepenregister toegevoegd163. We zullen hier de belangrijkste punten van het vonnis van
29 januari 1472 (n.st.) aanhalen. Het dispuut handelde tussen Jacop Hannaert de Oude, als
procureur van de onvrije schippers ‚tourt houdende in de Lieve‛, samen met de tresorier
van de stad en Jacop De Zaghere, pachter van de Lieve, enerzijds; en Lievin Toebast, de de-
ken van de Vrije Schippers anderzijds. Het meningsverschil ging over twee onvrije schippers
(Jan Dewout en Pieter Vander Wincle) die in hun schepen graan hadden geladen zonder hun
toert af te wachten en dit in strijd met een aantal ordonnanties van 1408 en 1411, die voor-
schreven dat zij elk 10 lb. par. dienden te betalen en dat zij zich verplicht aan de ‘toert’ moes-
ten houden. De Vrije Schippers vonden echter dat zij sinds lang rechten bezaten op Leie en
Schelde, waartegen de pachters van de Lieve noch de onvrije schippers iets konden inbren-
gen, maar vooral dat zij ook rechten bezaten op de Lieve die voorschreven dat zij eender
welk goed, dat van boven uit de Schelde of de Leie kwam, vrij mochten doorvoeren naar
Brugge, Sluis of Damme. De onvrije schippers, zo beweerden de Vrije Schippers, hadden de
oorkonden van 1411 en 1408164 in hun voordeel geïnterpreteerd door te stellen dat élke vracht
die van boven Gent kwam moest verbodemd worden op het eerste schip (vrij of onvrij) dat
in de ‘toert’ van de Lieve stond ingeschreven; terwijl dit verbodemen volgens de Vrije Schip-
pers enkel gold voor goederen die binnen Gent waren gekocht of verkocht en langs de Lieve
moesten gevoerd worden. De enige mogelijkheid waarin deze bewering had kunnen klop-
pen was wanneer er te weinig water in de Lieve stond. Als dit het geval was, kon er wel ver-
bodemd worden op een kleiner vrij of onvrij schip, maar dat hoefde niet het eerste in de
‘toert’ te zijn. Door een proces dat gevoerd werd in 1465 over een te groot seischip waarin
stond bepaald dat de Vrij Schippers overal op Leie en Schelde mochten bevrachten, én ook
op de Lieve, mits opleg van een vierde aan de stapel, probeerden de vrije schippers hun be-
weringen hard te maken. De onvrije schippers waren echter van mening dat dit proces er
helemaal niet toe deed, omdat het werd gevoerd zonder hun inspraak. Daarenboven zou het
‚niet ghefondert‛ zijn ‚up juisten tijtle‛, wat de verweerders natuurlijk ontkenden. De Vrije
Schippers haalden vervolgens de processen aan die zij hadden gevoerd tegen Douai, de an-
dere stapelsteden en de graankooplieden165. Hierin werd beslist dat men geen ‘toert’ meer
163
SAG, reeks 301, n° 51, f°66r-v° (schepenregister 1471-1472), een kopie bevindt zich ook in SAG, reeks 180,
n° 18 164
Twee oorkonden die de algemene bepalingen voor het vervoer op de Lieve vastleggen. Voor de algemene
bepalingen voor het vervoer op de Lieve, zie CORRYN, art.cit. en BOES (J.), „De Lieve‟ 165
zie supra.
63
mocht houden in die steden en dat de kooplieden naar vrije keuze hun goederen mochten
laten vervoeren door een vrij schipper. De prijs per mud voor het vervoer van Béthune en
Rijsel tot Brugge werd verlaagd en bedroeg nu ongeveer 12 gr.. Als men van die 12 gr. de
tollen en de kosten tot in Gent aftrok, dan bleef er slechts 10 gr. per mud meer over. Dit bete-
kende dat, als men zou moeten overladen op het eerste schip uit de ‘toert’ naar Brugge, zoals
de onvrije schippers beweerden, de onvrije schippers dan voor het vervoer van Gent tot
Brugge ongeveer even veel hadden verdiend als dat de Vrije Schippers verdienden voor het
vervoer tussen Béthune en Rijsel tot Gent. Dergelijk absurde bepalingen gingen ten koste van
de stapel binnen de stad, omdat de handelaars de stad links lieten liggen; althans volgens de
Vrije Schippers. Ook dit proces werd naar de prullenbak verwezen door de onvrije schip-
pers, aangezien het hier ging over een proces voor de Grote Raad over zaken buiten de stad,
waar de onvrije schippers sowieso geen inspraak in hadden. Alleen de Lieve telde en proces-
sen over het vervoer op de Schelde en Leie deden niet ter zake. Want op de Lieve hadden ze
beiden dezelfde rechten en inspraak, en dus zou het ook maar normaal zijn dat ze beiden
evenveel verdienden. Als de Vrije Schippers beweerden dat zij meer rechten hadden op de
Lieve, dan waren dat rechten waar de onvrije schippers niets vanaf wisten, en rechten die
ingefluisterd werden ‚uut gracien van den vors. stede ende omme den coepman te ghelie-
ven.‛ De schepenen kwamen, na lang beraad en na overleg met een aantal notabelen die tij-
dens het proces werden opgeroepen, tot het besluit dat het de Vrije Schippers moest worden
toegelaten om vanuit Béthune of Rijsel langs de Leie een ‚lieflast van coorne ofte van gra-
ne166‛ die maximum twintig mudden bedroeg en waarvan een vierde werd gestapeld, langs
de Lieve te voeren zonder te verbodemen en dit enkel als het graan geladen was in Béthune
of Rijsel met de bedoeling om binnen Vlaanderen te verbruiken167. Als de Vrije Schippers
beslisten om alsnog over te laden, dan werd het toegestaan dat dit gebeurde op een schip
naar eigen keuze. Voor de rest bleven de bepalingen van 1408 en 1411 van kracht. Te grote
schepen moesten echter geweerd worden, met uitzondering van schepen die ‚haudt, thurve,
clipeclap168 ende ghelijke coopmanscepe‛ vervoerden, want die konden nog tot half augustus
van dat jaar hun zaken afhandelen. Omgekeerd kon geen enkel schipper een ‚lieflast‛ inla-
166
Een vracht die zijn bestemming vond ergens op de Lieve (Brugge, Sluis, Damme,…) 167
Dit wil zeggen dat uiteindelijk maar 15 mudden Brugge bereikten. Deze bepaling had een welbepaald doel,
nl. het kanaal zo goed mogelijk beschermen. Uit het proces blijkt dat de Lieve geregeld werd bevaren door sche-
pen (zowel vrij als onvrij) die té zwaar geladen waren, te groot waren en “boven zijnder ykinghe” voeren. 168
Clippeclap= dun hout, kuiphout. E.VERWIJS en J. VERDAM, Middelnederlandsch woordenboek,
s‟Gravenhage, 1882-1952, 11dl.
64
den in Brugge, Damme of Sluis en naar Gent voeren en rechtstreeks doorvaren langs de
Schelde, tenzij de schepenen daar anders over beslisten.
De oorkonde van de vorst van 22 maart 1472 (n.st.) maakt duidelijk dat de Vrije
Schippers helemaal niet met deze uitspraak waren opgezet. De oorkonden van 1465 en deze
van 16 januari 1471 (tegen oa. Douai) waarin de afspraken rond de Dornekins uit de doeken
werden gedaan169 werden aangehaald voor de hertog. Deze rechten werden volgens de Vrije
Schippers tijdens het proces door de schepenen genegeerd. En wat nog belangrijker was, de
schepenen eisten dat de vrije schippers een vierde achter lieten aan de stapel, terwijl er in
1471 was bepaald dat er slechts een vijfde of een zesde moest gestapeld worden. Alles wijst
er dus op dat de schepen en de onvrije schippers het proces van 16 januari 1471 niet helemaal
in acht namen, elk omwille van verschillende beweegredenen. De schepenen maakten blijk-
baar al een jaar nadien gewag van een vierde voor de stapel, en dit wijst erop dat zij de
nieuwe bepaling van de vorst in 1471 in verband met de stapel (1/5 of 1/6 moest gestapeld
worden) hebben proberen ombuigen naar de oorspronkelijke toestand (1/4)! Dit natuurlijk
omwille van het verlies dat de stad hierdoor leed. Vanzelfsprekend dat de schippers hierop
reageerden, want voor hen betekenden de nieuwe bepalingen van een vijfde of een zesde
meer werk omdat handelaars minder verlies leden en dus makkelijker de stad zouden aan-
doen.
De standpunten die de Vrije Schippers in 1472 innamen bleken te kloppen. Als we
Corrijn mogen geloven was het wel degelijk zo dat het toertrecht enkel gold voor koopwaren
te Gent verkocht of gekocht en met verdere bestemming naar Brugge, Damme of Sluis, maar
niet op goederen die van Antwerpen, Rijsel, Béthune, < kwamen tenzij ze door een niet-vrij
Gents schipper werden aangevoerd. Dit betekende dat de onvrije schippers minder rechten
en minder werk op de Lieve hadden dan ze wel beweerden. Door te stellen dat zij op de Lie-
ve juridisch gelijk stonden met de Vrije Schippers en dat de Lieve een apart statuut bezat,
trachtten zij alle bewijzen (zoals de oorkonde van 16 januari 1471) van de Vrije Schippers van
de hand te doen. De schepenen hielden wel rekening met de bepalingen ivm. met de Dor-
nekins, maar legden extra bepalingen op door enerzijds te beslissen dat het graan voor de
Lieve enkel binnen Vlaanderen verorberd mocht worden en door beperkingen op te leggen
169
“Que plus est, que par nous dez le 16me jour de janvier l‟an soixante dix avoit esté ordonné et appoinctié et
par expresse declaracion statue que les dornekins de Gand, chargiez de bled venans de noz villes de Douay et
Valenciennes pourroient passer par la dicte ville de Gand pour aler a Bruges comme ceulx qui viennent de noz
villes de Lille et de Bethune.”
65
op de inhoud van de schepen. Dat was echter wel met goede bedoelingen. Enerzijds zorgde
ervoor dat het kanaal in goede staat bleef en anderzijds probeerde men zo de graanprijzen
binnen Vlaanderen in het mate van het mogelijke zo laag mogelijk te houden; maar daarmee
schopten ze tegen de schenen van de Vrije schippers, die hierdoor evidente verliezen leden.
Op 4 april 1472 werden Jehan de Stoppelare, Rufflart Vander Couderbuerch, Olivier
De Grave, Jehan Heindrickx, Symon Annaert, Ernoul Huernic, Jehan de Ruelles en andere,
allen schepenen, en Jacques Annaert de oude officieel voor het hof gedaagd door Enguerram
Hauweel, Baljuw van Geluwe om zich voor de zaak te verantwoorden. Dit gebeurde nadat
de deken van de Vrije Schippers, Jehan Vander Eeke, 300 lb. par. Vl. had gestort als waarborg
voor de proceskosten.
Het volgende stuk in het dossier is een vidimus op zegel ad causas van de stad Gent
door de schepenen en de raad van de stad, gegeven te Gent op 14 mei 1472, van de oorkonde
van 16 januari 1471. Uit een los stuk perkament van 29 mei blijkt dat beide partijen voor de
Kanselier (monseigneur de Saillant et de Liz, Ridder) en de Grote raad zijn verschenen. Na
de pleidooien werd de partijen 15 dagen uitstel verleend. Op 12 juni werd opnieuw 8 dagen
uitstel verleend. Op 10 juli 1472 werden de partijen nogmaals opgeroepen om voor 15 augus-
tus met de nodige privileges en stukken voor de Grote Raad te verschijnen, nadat ze eerst
voor de Bisschop van Doornik, in afwezigheid van de Kanselier, hadden gepleit. Hierna zijn
we het spoor kwijt, en zijn er geen documenten meer terug te vinden in de Grote Raad, wel
bevestigden de schepenen op 18 mei 1474 de oorkonde van 16 januari 1471 opnieuw, wat
erop zou kunnen wijzen dat alles grotendeels opnieuw in de plooien van tussen 1471 en
1472, was gevallen. Vermoedelijk bleven de onvrije schippers gebonden aan de ‘toert’ en
alleen voor goederen die binnen Gent gekocht of verkocht waren en naar Brugge, Sluis of
Damme moesten gevoerd worden. Omgekeerd bleven ook de bepalingen van Brugge, Sluis
en Damme nog steeds van kracht. Een proces van 17 oktober 1510170 bevestigt dit. Vier on-
vrije schippers171 hadden toen getracht om goederen via de Sint-Baafsabdij rechtstreeks op de
Leie te krijgen en zo naar de plaats van bestemming te brengen. Dit werd hen verboden aan-
gezien dit alleen was toegestaan aan de Vrije Schippers en ‚niements el‛. Op 26 februari 1480
(n.st.) werd er dan toch een maximumvracht opgelegd aan schepen die op de Lieve voeren172.
170
SAG, reeks 180, n°23 171
Jan Trene, Jan Dewaut, Florens Pauwels en Jan De Jaghere 172
SAG, reeks 93, n°30, reg. II, f° 44v
66
Maximum tien mudden en vier halster, Gentse maten, mochten langs het kanaal gevoerd
worden. Daarenboven moest men vanaf nu elke reis één groot afgeven. Vermoedelijk was de
bedrijvigheid tijdens deze jaren op het kanaal sterk toegenomen, waardoor het kanaal zwaar
te lijden had onder de steeds aanhoudende stroom van schepen, die soms veel te zwaar ge-
laden waren. Het was best mogelijk dat de groot die men moest betalen werd gebruikt om
het onderhoud van het kanaal voldoende te waarborgen.
Uit een proces van 17 september 1478173 tussen de neringen van de brouwers, meters
en pijnders enerzijds en de deken (François Vande Velde) van de Vrije Schippers in naam
van het ambacht en enkele kooplieden anderzijds, blijkt dat de stapelquota in dat jaar op-
nieuw op een vierde was gebracht. Meer nog, er werd getracht om de stapelbepaling vanaf
nu ook in te stellen voor zachte granen, en dit uiteraard met groot protest van de Vrije
Schippers en de kooplieden tot gevolg174. De schipper en de koopmannen werden gedwon-
gen om voor hun zachte granen opleg aan de stapel te doen, waarop zij antwoordden: ‚dat-
men huere neeringhe verminderde ende en wilden in gheender manieren ignoreren dat van
allen harten (=harde) grane van boven nederwaerts commende hier inde Leye, ghelyc van
Douay, Valenchiennes oft Ryssel, men behoirde danof wel tvierde up te legghene over trecht
vanden zelven stapele, maer ter contrarien men heeft altyts gheuseert dat alle evene ende
gheerste van onder upwaert commende ghelyck uut Hollant oft Zeelant alzo in dit stick es
ghesciet, dat men zulc goed up eenen bodem duere de voirs. stede voeren mochte zonder
eeneghen uplech danof te doene by dat deen noch dandere stapelgoet gherekent en es.‛ Dit
werd ontkend door de drie andere neringen. Zij waren bovendien van mening dat de Vrije
Schippers en de handelaars niet zomaar mochten doorvaren, want dan ontliepen de drie ne-
ringen inkomsten en werkgelegenheid. Op 5 november werd er door de schepenen, na het
raadplegen van een aantal ‚notable ouderlinghe poorters ende inwoinenden‛, besloten om
een gulden middenweg te bewandelen: ‚Dat van nu voirts an gheen gheerste, seguellioen175
ofte evene van onder upwaert commende duer die voorn. stede, by eeneghen sciplieden
173
SAG, reeks 349, 5 november 1478 174
“… zekere menighte van evene ende geerste by hemlieden gheladen den voirs. cooplieden toebehoert te wil-
len voeren duer die voors. stede up eenen bodem zonder eeneghen uplech daerop te willen doene vande vierden
alzo zij datte naer stapel recht sculdich waeren van doene ende duechdelick ende van ouden tyden onderhouden
ghezyn hadde…” 175
sucelgoen= zomergerst, escourgeon in het Frans. E.VERWIJS en J. VERDAM, Middelnederlandsch woor-
denboek.
67
ghevoert zal zyn up eenen bodem naer dat zulc goet verandert ende verbodemt werden ende
de meter ende pindere daeraf ghesalarieert alzo daertoe dient ende behoirt ende men van
zulcker veranderingen van ouder tyden ghecostumeert es te betaelne, zonder nochtans danof
eenighen uplech te doene by dat zulc goet gheen stapelrecht noch uplech sculdich en es, ten
zy dat ten coopman ghelieft. Wel verstaende dat de goede lieden vanden brauwers zo wan-
neer dat ghebueren zal dat eenich coopman zulc goed als voirs. es binnen dese stede van
onder of van boven zal hebben ghedaen bringhen omme hier vercocht te werdene, in dat cas
zy de eerste ende voirkennesse van dien hebben zullen omme dat vande coopman te ver-
crighen op dat zy comen ende moghen compenseren de costen by elc van partien ghedaen
deen jeghens dandere.‛
Dit proces is nog beter te begrijpen als men het plaatst binnen de nodige economische
en politieke achtergrond176. Kort na de dood van Karel de Stoute op het slagveld van Nancy
viel Lodewijk XI Artesië binnen en rukte hij op naar het noorden. De belangrijke graansteden
Atrecht, Rijsel, Valenciennes, Douai, Saint-Omer en Aire werden omsingeld en bezet, en de
oogsten verwoest. De graanhandel lag bijna geheel stil. Veel schippers moesten hun geluk
beproeven in het noorden of langs de Lieve, waar de verkoop van ‚Vrijheden van de Lieve‛
steeg tot 214 in 1479. De graanstroom sloeg deels om en kwam van over zee uit andere ge-
bieden, zoals Holland en Zeeland, waar men vooral gerst en haver teelde. Deze twee gewas-
sen waren officieel uitgesloten van stapelrecht. Doordat de graanhandel uit het zuidwesten
al geheel stil lag was de werkgelegenheid aan de kade van ‘tussen bruggen’ ook sterk terug-
gelopen. De brouwers, pijnders en korenmeters hadden bijna geen inkomsten meer en pro-
beerden dat op te lossen door de stapel om te buigen in hun voordeel, wat mislukte. De
schepenen namen opvallend diplomatische beslissingen, vermoedelijk om sociale onrust
vanuit deze neringen de kop in te drukken en de graantoevoer veilig te stellen, natuurlijk
met hetzelfde doel (sociale onrust bestrijden) voor ogen. Het proces toont aan welk belang de
stapel voor een aantal bevolkingsgroepen en voor de Gentse economie had. Nog belangrijker
was het feit dat de schippers door die stapel schipperden tussen twee gedachten. Enerzijds
schonk de stapel hen de nodige broodwinning, maar anderzijds zorgde hij ook voor een aan-
tal financiële lasten, en hield hij een mogelijks een deel van de handelaars weg uit de stad.
De schippers raakten meer en meer gevangen in de logica van de zelfzuchtige politiek van
176
Die verder nog uitvoeriger zal besproken worden.
68
de stad om voldoende graan te voorzien voor zijn burgers, de economie binnen de stad
draaiende te houden en de nodige onrust te voorkomen.
Dat het voor de graanproductie en de graanhandel zeer gebrekkige jaren waren, be-
wijst een proces van 1 april 1479 (n.st.) tussen Simon Lippins, deken van de het Vrije Schip-
persambacht, en enkele gezworenen van het ambacht in naam van het ambacht enerzijds; en
Laureins De Baillent en Alard Laillent, Antwerpse schippers en Gillaert Moreel, korenhande-
laar van Rijsel, anderzijds177. Gillaert had een lading bestaande uit tarwe, rogge, gerst en an-
dere granen laten inschepen in Antwerpen om het in Rijsel te verkopen. Dit kan een indicatie
zijn dat in de graanproducerende gebieden in het zuidwesten en zeker in de gebieden rond
de stapelsteden, de graanproductie en –verhandeling al bijna geheel ontoereikend was. Mo-
gelijk was de situatie in sommige zwaar belegerde steden wiens omliggende land geplun-
derd en verwoest was, zo precair dat ze zelf graan moesten invoeren. Dat Rijsel het zwaar te
verduren had gekregen en angstvallig graan liet invoeren, blijkt ook uit andere processen,
zoals dat tussen een aantal Antwerpse schippers en Jan Du Bosquiel filius Martin, een
koopman uit Rijsel178. Het probleem bestond er in dat elke lading in Antwerpen op een Gents
schip geladen diende te worden, als die lading door die laatste stad gevoerd moest worden
en als daarvoor een Vrij Schipper ter beschikking stond (cfr. voorladingsrecht). De Rijselse
handelaar had deze bepaling genegeerd, en had het graan door Laureins en Alard tot ‘tussen
bruggen’ laten voeren. Deze laatste twee antwoordden dat, door de té hoge lonen van de
Vrije Schippers, handelaars ervoor kozen om Antwerpse schippers in te schakelen. Boven-
dien waren er op dat moment niet genoeg schippers in Gent aanwezig om de vracht te ver-
voeren, en zou het alleen maar ten nadele van de handelaar zijn geweest om alsnog een
Gents schipper af te wachtten en daarbij dan nog eens een te hoog loon te betalen. Hierop
repliceerden de Gentse schippers dat ze geen redenen hadden om over de lonen te klagen,
want als het moest dan kon men het loon (mits overleg met de deken en de gezworenen)
eventueel laten aanpassen. En dan nog hadden de twee schippers geen reden tot klagen,
aangezien zij er geen last van hadden want zij hadden geen recht om een vracht te vervoeren
naar Gent. Daarenboven was het niet de eerste keer dat Laureins voor iets dergelijks op de
vingers werd getikt. De schepenen beslisten uiteindelijk dat beide schippers de kosten moes-
177
SAG, reeks 180, n°19 178
G. ASAERT, De Antwerpse scheepvaart, p. 198, 20 mei 1478
69
ten betalen die een Gents schipper rekende om een vracht van Antwerpen tot Rijsel te voe-
ren. Aan de Antwerpse schippers dienden zij het loon te betalen dat ze hadden gevraagd aan
de handelaar om de vracht tussen Antwerpen en Gent te verschepen.
Zoals we hierboven hebben gezien was de ‘toert’ in oa. Rijsel afgeschaft, omwille van
de te hoge lonen die men had vastgesteld en de onmogelijkheid om vrij een schipper te kie-
zen met wie de handelaar dan een prijs kon overeenkomen. Het besluit van de vorst op 16
januari 1471 liet de ‘toert’ en het loonstelsel in Antwerpen wel bestaan. Dit bleek echter bui-
tengewoon nadelig te zijn in een periode van uitzonderlijk hoge vraag en schaarste in Vlaan-
deren, en waarin veel graan van over zee moest worden aangevoerd. Enerzijds kon de han-
delaar hoge winsten halen op de markten, maar dit werd danig in de war gestuurd door de
hoge transportkosten. Anderzijds zorgden diezelfde transportkosten er nog eens voor dat de
prijzen op de markt voor de gewone man mogelijk nog wat scherper werden. Maar ook het
voorladingsrecht begon, althans voor de Antwerpse schippers, een doorn in het oog te wor-
den. De toegenomen handel binnen de stad en de stijgende vraag vanuit binnen-Vlaanderen
bood vele kansen voor het schippersambacht van de Scheldestad, en dat was haar dan ook
niet ontgaan.
Een proces van 15 mei 1479 voor ‚den lieden vanden Grooten Rade‛ en in eerste aan-
leg beslecht, illustreert dit treffend. De woorden van het proces van 1 april 1479 waren nog
niet koud of de Antwerpse schippers overtraden opnieuw de privileges van de Gentse
schippers179. Ditmaal werden twee Gentse schippers het voorladingsrecht180 ontzegd en wer-
den zij zelfs ‚onduechdelic belet‛ en hadden ze niet ‚moghen paisivelic noch vredelick laden
zeker vracht by hemlieden ghenomen in onse voors. stede van Antworpen, dewelke zy doen
mochten ende hebben auctoriteit ende vryheit te moghen laden ende de coomenscep tand-
veerden omme die te bringehn in huerlieder scepen voor die van Antworpen.‛ Dit was van-
zelfsprekend in strijd met de privileges die Filips de Goede aan het ambacht had verleend in
1436, maar ook in strijd met andere processen waarin deze privileges werden bevestigd181.
179
ARA, Grote Raad van Mechelen, 796.65 (111-111v°). zie ook TH. DE SMIDT, EG. STRUBBE, M.J. ABE-
LING, J.C. ANDRIES, J. VAN ROMPAEY, Chronologische lijsten, p.154 180
“…hadden altyts ghehadt die rechten preheminencien ende vryheden te moghen ladene in huerlieder scepen
binnen der stat van Antworpen ende daer vooren inde reviere vanden Schelde voor alle andere sciplieden ende
oic voor die sciplieden vanden selver stede allerande goede, waere, coomenscepe van allen cooplieden willende
ghevoert wese duer onser voors. stede van Ghend opwaert teghen stroom inden revieren vanden Leyen, Schelde,
doer de Lieve ende eldere.” 181
Oa. een proces dat onder hertog Karel de Stoute voor het Parlement van Mechelen werd gevoerd, maar waar-
over geen bronnen zijn terug te vinden in het fonds van de Grote Raad, noch elders.
70
De Antwerpenaren stelden echter dat hun schippersambacht een voorladingsrecht had in
Gent en dat de Gentenaars geen voorladingsrecht hadden in Antwerpen. Alle bewijsstukken
werden voorgelegd aan de griffie, en er werd beslist dat de twee schepen in Antwerpen eerst
en vooral bevracht mochten worden aangezien dat aan hen de koopwaar aangeboden was.
Maar wat nog opmerkelijker is, zowel de Gentenaars als de Antwerpenaars werd toegestaan
om een vracht aan te nemen in Antwerpen en ze de Schelde op te voeren, zonder dat ze
daarbij elkaar te hinderen182!
Dit was wel een plotse en zeer snelle ommezwaai in de rechten van het Gentse am-
bacht! Vermoedelijk baseerden de Antwerpse schippers zich op een privilege dat ze op 19
juli 1477 hadden ontvangen van Maria van Bourgondië, waarbij hen werd toegestaan om
overal in haar gebieden vrij te laden en te lossen, hoewel hierin wel expliciet gestipuleerd
stond dat zij dit niet mochten in Gent183. Blijkbaar vonden ze de tijd rijp om ook deze clau-
sule ongedaan te maken en het achterland van de florerende Antwerpse markt uit te breiden
en in handen te nemen.
Op 10 juni 1485 werden de afspraken tussen de Gentenaars en de Antwerpenaren
omwille van hun hulp in de ‚orloge ende twiste die wy teghenwoordich hebben in onsen
landen van Vlaenderen alsoo wel te water als te lande‛, duidelijk omschreven. De Gentse
Vrije Schippers mochten laden te Antwerpen en in alle zeehavens. Zo mochten ook de Ant-
werpenaren in Gent laden. Ze mochten met die vracht niet verder varen dan tot de Antwerp-
se rede, en dus er de Scheldestroom niet verder mee afdalen184.
Op 13 april 1518 werd er tussen de steden Gent en Antwerpen en hun schippersam-
bachten een aantal duidelijke afspraken gemaakt die de verwarring over het vervoer en de
aanname van goederen voor één jaar moesten regelen185. Dit was het gevolg van een aantal
nieuwe overtredingen aan de kades en weigeringen die zij elkaar oplegden bij het inladen
van vrachten; en van klachten van onvrije schippers van Gent, die door de Antwerpenaren
182
“De voors. Vrye sciplieden van onser voors. stede van Ghend ende oic de voors. vrye sciplieden van onser
voors. stede van Antworpen zullen van nu voortan inde voors. stede van Antwerpen ende voor de zelve stede
moghen laden ende bevrachten alle manieren van coomenscepen ende de zelve voeren opwaert der reviere van-
den Schelden, ende en zullen hier inne de voors. vrye sciplieden van Ghend den voors. vrye sciplieden van Ant-
worpen, noch oic de zelve vrye sciplieden van Antworpen den voorn. vrye sciplieden van Ghend moghen doen
eenich onghebruyck, hynder of letsel, ende nietmin dat de voors. partien pretenderen of begheeren eenighe
breedere provisie te hebbene.” 183
G. ASAERT, De Antwerpse scheepvaart, p. 207 184
SAG, reeks 180, n°19 en BIGWOOD, „Gand et la circulation‟ p.413; DECAVELE en R. DE HERDT, op.cit.
p. 144. en F. DE POTTER, Gent van den Oudsten Tijd tot Heden, Gent, 1883-1901, III, p. 11. 185
SAG, reeks 180, n°20 en SAG, reeks 93, n° 33, reg. II, f° 202-205v°
71
vrachten voor Gent werden ontzegd tenzij zij lid zouden worden van het vrije schippersam-
bacht van Antwerpen en daar ook gingen resideren186. Er werd ten eerste beslist dat de Ant-
werpse schippers van nu af aan de goederen die het marktschip van Mechelen anders in-
scheepte te Gent mochten inladen. Dit behoudens de goederen die van boven Gent kwamen.
Op beide jaarmarkten van Antwerpen moest er steeds eerst één Gentse pleit voor alle andere
schippers met goederen de Schelde opvaren. Dit gold ook voor de jaarmarkten (de Koude
Markt en de Paasmarkt) van Bergen-op-Zoom, maar dan voor de eerste twee pleiten. Dit was
een privilege dat al lager bestond ‚naer doude costume‛, zo blijkt uit de oorkonde. Maar wat
nieuw was, was dat de schippers van Antwerpen als compensatie 2/3 van het loon van de
Vrije Schipper of zijn knaap moesten ontvangen, dit nadat van het hele loon alle kosten voor
tollen en dergelijke afgetrokken waren. Ten tweede moesten alle goederen die van boven
Gent kwamen en die door Antwerpen gevoerd dienden te worden, in Antwerpen worden
overgeladen op een schip van een Antwerps schipper, en geen ander; tenzij dat er geen over-
eenkomst kon worden gesloten over het salaris of er geen Antwerps schipper ter beschikking
stond. Enkel dan was het toegelaten aan de Gentse Vrije Schipper om verder te varen naar de
plaats van bestemming, of het goed over te laden in een schip naar de keuze van de hande-
laar. Ten derde mochten de Antwerpenaars zich nog steeds niet inlaten met waren die door
Gent, langs de Schelde, de Leie of de Lieve dienden gevoerd te worden. Ook hierop werd er
een uitzondering gemaakt: als het voor de Gentse schippers niet mogelijk was om alles op
voldoende schepen te vervoeren, mochten zij een beroep doen op Antwerpse schippers die
niets om handen hadden om het goed tot Gent, en niet verder, te brengen. Ten vierde: een
schipper van Gent of van Antwerpen mocht niet meer vrachten aannemen dan hij in zijn
eigen schip of in een gehuurd schip kon laden. Voor goederen die in Gent hun eindbestem-
ming moesten vinden gold deze bepaling echter niet. De laatste bepaling in het charter sloeg
op de onvrije schippers of schippers uit andere parochies en steden die langs of in de buurt
van de Schelde lagen. Zij mochten te Antwerpen laden als de goederen bedoeld waren voor
de verkoop in hun eigen woonplaats, tenzij het om goederen ging die door Gent moesten
vervoerd worden, want die moesten nog altijd op een Gents vrij schip verbodemd worden.
Al deze bepalingen moesten voor één jaar in voege blijven, en elke overtreding werd bestraft
186
Dit wijst erop dat de Antwerpse markt steeds meer en meer nood had aan schippers en vaartuigen; en dat men
de eigen markt en stad sterk promootte ten koste van andere steden.
72
met 5 lb. gr. Vl. geïnd op de vervoerde goederen of de bezittingen van de schipper in kwestie
en ten voordele van het schippersambacht en/of de stad die niet in de fout is gegaan.
Met deze oorkonde werd het vervoer op de Schelde tussen Gent en Antwerpen dui-
delijk vastgelegd, zonder daardoor elkaars privilegiën te veel te schaden. Waarom het slechts
voor een jaar bleef gelden is ons niet duidelijk, maar het gevolg ervan was wel dat een aantal
maanden na het verstrijken van de oorkonde, op 15 februari 1520 (n.st.), het gekibbel weer in
alle hevigheid losbarste187. De Antwerpse schippers beweerden opnieuw dat ze overal vrij
konden laden en lossen volgens het loon dat hen beliefde (cfr. het octrooi dat hen verleend
werd door Maria van Bourgondië op 19 juni 1477). De Gentenaars beweerden daarentegen
dat het nog steeds zo was dat zij, en niemand anders, de goederen konden laden ‚qui pas-
sent et repassent par les rivieres de l’Escault, le Liz et la Lieve, et que de ce ilz ont esté et sont
en bonne et paisible possession et saisine de tel et si long temps quil n’est memoire‛ (cfr. de
oorkonde van Filips de Goede van 1436). De landvoogdes Margaretha van Oostenrijk beslis-
te uiteindelijk dat de afspraken die op 13 april 1518 werden gesloten tussen beide steden en
beide schippersambachten opnieuw voor één jaar dienden ingevoerd te worden.
Uit wat hierboven allemaal uit de doeken werd gedaan, blijkt dat vanaf einde jaren
‘70 het Antwerpse schippersambacht zich meer en meer ging roeren op de Schelde. De groei-
ende Antwerpse economie bood de Antwerpse schippers de mogelijkheid om meer winst te
maken. Hierin werden zij echter geremd door het Gentse schippersambacht en haar privile-
ges op de Schelde. Begin jaren ‘40 hadden de Antwerpenaars al geprobeerd om zich van on-
der het juk van de Gentenaars te murwen. Het gevolg was dat de Gentse schippers vrij
mochten laden in de Antwerpse haven. Het Antwerpse ambacht bleek toen nog helemaal
niet opgewassen tegen de macht en de financiële rijkdom van het Gentse ambacht, en het
werd in een zware financiële crisis gedompeld188. Pas in de jaren ’70 konden zij, profiterend
van de sterk groeiende economie van de Scheldestad, genoeg krachten bundelen om de
Gentse schippers het hoofd te bieden. Uit berekeningen van Asaert blijkt dat er voor de peri-
ode 1471-1475 en voor de periode 1476-1480 niet minder dan, respectievelijk, 466 en 418
schippers waren ingeschreven bij het Antwerpse ambacht189. Tijdens diezelfde jaren, tot 1486,
waren de Antwerpse schippers ook actief aanwezig in het stadsbestuur van hun stad, net
187
SAG, reeks 93, n°33, reg II, f. 200-202v° 188
G. ASAERT, De Antwerpse scheepvaart, pp. 206-207 189
Vgl. met de aantallen die in Gent actief waren tijdens de aanvang van de 16e eeuw ongeveer 150 vrije en 3 à
400 onvrij schippers.
73
zoals hun Gentse collega’s190. De dood van Karel de Stoute en de invallen en verwoestingen
van Lodewijk XI boden een extra onverwacht voordeel: de Antwerpse voedingssector bleek
voor een aantal jaren zelf niet zozeer meer te moeten vertrouwen op de Gentse invoer van
Noord-Frans graan. Meer nog, Gentse schippers moesten ook op zoek naar vrachten die van
over zee kwamen. De Scheldestad was zelf stilaan een centrum van interregionale graanhan-
del geworden191, maar pas vanaf de jaren 1515 en 1520 had de Antwerpse graanmarkt zo
goed als helemaal ontdaan van de Gentse graantransit en graanstapel. De stad bevoorraadde
zich met graan van de velden van de Denderstreek en haar doorvoerhavens192, Haspengouw,
het Hageland, Holland-Zeeland en sinds de jaren 1500 ook met Baltisch graan193. In 1477 kre-
gen zij in een politieke onstabiele periode door Maria van Bourgondië een charter toegewe-
zen dat hen belangrijke privileges schonk. Door nadrukkelijk de vorst te steunen tijdens de
opstandsjaren aan het einde van de 15e eeuw kregen zij in 1485 een aantal extra rechten. Ze
pasten dus de tactiek toe die de Gentse schippers hen decennia voordien hadden voorge-
daan: politiek instabiele periodes en situaties uitbuiten door de vorst via allerhande hulp en
drukkingmiddelen bij te staan en hem voor hun zaak te winnen. Het probleem dat hierbij
ontsproot was dat die voordelen van de Antwerpse schippers in strijd waren met privileges
die de Gentse schippers op dezelfde wijze hadden verkregen in november 1436. De vorst kon
geen van beide te kort doen, want dat zou betekenen dat hij in de twee grootsteden een be-
langrijke politieke en militaire factor zou verliezen. De enige oplossing waren compromis-
sen, compromissen die nog talloze lange processen en meningsverschillen zouden veroorza-
ken.
Enkele jaren daarvoor, 15 april 1511 (n.st.)194; werd tussen de kooplieden van Douai
en Gent en een aantal handelaars van Doornik en Antwerpen enerzijds; en de vrije schippers
van Gent een duurzaam akkoord gesloten dat het vervoer van graan tussen Gent en Doornik
en tussen Doornik en Douai voorgoed moest vastleggen. Vier mannen van beide zijden na-
melijk, Jan De Caudry, Willem Ruffin ( koopmannen van Douai), Heindric De Lieve, Jan de
190
ibid, p. 141 en 210 191
H. VAN DER WEE, The Growth, dl. 2, p.32 en p. 121 Over de groei van de Antwerpse graanmarkt (tov. de
Gentse) zullen we het later nog hebben wanneer we de cijfers van Dambruyne vergelijken met die van Gent. 192
Over de transitfunctie en de productie van de steden Aalst en Dendermonde zullen we het later in deel 3 nog
uitgebreid hebben. 193
Ibid, p.121-123 en R.VAN UYTVEN, Politiek en economie, p. 1113 194
SAG, reeks 180, n°19,
74
Peystre (koopmannen van Gent) enerzijds en Lieven Toebast, Baudin Kerssins, Jan Vanden
Poele, Pauwels Vanden Velde (schippers) anderzijds, hadden samen een hele lijst van af-
spraken gemaakt, bedoeld om in het vervolg zoveel mogelijk processen te vermijden en de
bijhorende kosten te drukken. Uit deze afspraken blijkt al snel dat er in Doornik opnieuw
een toertsysteem ingesteld was en dat er reeds in 1494 afspraken waren geweest om opnieuw
een salarisstelsel in te voeren. Vanaf 1510 moest dit stelsel zich van twee prijzen bedienen.
De loonperiodes zouden lopen van 1 april tot en met 30 september en van 1 oktober tot en
met 31 maart, voor respectievelijk 12 gr. Vl. en 14 gr. Vl. per mud van Douai koren. Gerst en
haver stonden onder een apart regime195. Om de vervoerskosten te drukken en de bevaar-
baarheid van de Schelde tussen Doornik en Gent te garanderen werd er beslist dat wanneer
er in Doornik tien seischepen geladen met graan gereed lagen, deze moest overladen op de
grotere pleitschepen. Deed men dit niet dan kon men een boete van 12 lb. par. oplopen en
een jaar uit het ambacht gezet worden. Dit gold echter niet voor seischepen die pas binnen
Doornik geladen toekwamen, enkel voor de schepen die er al een tijdje in de haven lagen.
Indien het seischip echter helemaal volgeladen was, dus tot 36 mudden van Douai, dan
mocht het wel doorvaren naar Gent. In de grotere pleitschepen mocht men slechts geladen
zijn voor een gewicht van vier volle seischepen, t.t.z. 144 mudden van Douai. Als er in Door-
nik tien of meer seischepen lagen, en er was geen pleitschip aanwezig om in over te laden,
dan mocht men de tien schepen wel laten doorvaren. Als er te Doornik te veel pleiten lagen
en er geen seischepen aanwezig waren, en de handelaar wenste zijn granen niet te laten ver-
voeren op het eerste pleitschip in de ‘toert’, dan was het aan de volgende vier handelaars ‘in
den tourt196’ toegestaan om het pleitschip naar keuze te nemen. Seischepen die vanuit Gent
door Doornik wouden varen, mochten niet gehinderd worden. Wanneer er echter te veel
graan in Doornik lag, dat nog naar Gent gevoerd moest worden, en het seischip dat door
Doornik wilde varen leeg was, moest het tegengehouden worden en rechtsomkeer maken,
met een vracht graan naar Gent varen, en dit tot er in Doornik genoeg seischepen of pleiten
aanwezig waren om alle graanvrachten te vervoeren. Als zo een leeg of geladen seischip bo-
ven Doornik had gevaren en dan terugkwam met een lading graan, dan moest het ‚te Door-
195
De zelfde prijs was van toepassing, als men een vracht gerst van vijf mudden en een vracht van “veertien
Gentse halster voor het mudde haver” vervoerde. 196
Volgens deze oorkonde werden de handelaars ook in een toertsysteem ingeschreven. De achterliggende be-
doeling hiervan was hoogst waarschijnlijk de stabiliteit en de fraude op de vervoersmarkt te verzekeren, en om
elke handelaar een gelijke kans te geven een schip te bemachtigen. “…de coopman deerste inden tourt staen-
de…” “… de andere cooplieden naer hemlieden inden tourt commende…”
75
nike boven der piere tourt houden ghelyc den andren cooplieden van Douay, Ghendt ende
heldre.‛197 Dit gold echter niet voor andere goederen die van boven Doornik kwamen! Plei-
ten die ‘tusschen Brugghen’ toekwamen, moesten daar kosteloos voor een periode van drie
marktdagen blijven liggen, seischepen moesten drie gewone dagen blijven liggen. Graan dat
daarna van Gent naar Antwerpen moest gevoerd worden, moest in die laatste stad vier da-
gen blijven liggen.
Dat Antwerpen een dichtbevolkte stad was, vaak het eindpunt in de reis van de
schipper was en tot centrum in de graanhandel was uitgegroeid, blijkt ook uit dit charter,
aangezien men er de nadruk op legt dat het meermaals gebeurde dat een schipper de ver-
voerde granen in de stad op het ‚land‛ moest overladen en dat grote pleitschepen soms
meer dan vier dagen moesten blijven liggen (waarvoor de handelaar dan ook twee schellin-
gen per extra dag aan onkosten moest betalen aan de schipper, en waarvoor de schipper als
hij zijn knaap daar met het schip liet liggen twee groten moest betalen per extra dag). In Gent
moest een koopman die een schip nodig had om graan te voorzien steeds geholpen worden
en moest er voor hem altijd een schip ter beschikking staan. Schippers durfden al eens hun
eigen schuldenlast op te vereffenen door een deel van de vracht aan de schuldeiser te schen-
ken. Ook dit werd van nu af aan verboden. De handelaars beloofden dan weer van hun kant
dat ze geen wagens meer zouden inschakelen om Doornik te mijden om zo aan de ‘toert’ en
de stapel van Doornik te ontsnappen. Na het overleg verschenen de acht mannen, samen met
hun achterban198, voor de schepen van de Keure om hun afspraken rechtskracht bij te zetten.
De graanhandel langs de Schelde was dus nog steeds van groot belang tijdens de 16e
eeuw en bleek nog altijd de belangrijkste inkomstenbron voor de Gentse Scheldeschippers te
zijn. Door deze afspraken werd deze lucratieve bezigheid in goede banen geleid, werd de
197
Ze moesten dus overladen en verbodemen op het eerste schip dat in de toert lag te wachten om naar Gent te
varen. 198
De namen van de kooplieden van Douai, buiten Jan Caudry en Willem Ruffin,werden niet de bron neerge-
schreven. Wel hebben wij een reeks namen van invloedrijke kooplieden: ten eerste natuurlijk Heindric De Lieve
en Jan De Peystre en ook Thomaes Huusins, Lievin Van Huerve, Clais De Mey, Lievin Van Huffele, Jan Aelg-
oet, Jan De Cleerc, Jan Van Welle en Lievin Vanden Meere. Ook over de namen van de schippers worden wij
ingelicht: Willem Vander Eecken, de deken van het ambacht, en Jacop Vanden Velde, Jan Toebast, Hoste Van-
den Wale, Jan Lippins, Lievin de Schouteete, Zegher Everwyn, Martin Haddins, Pieter De Wale, Jan Roethaes,
Fig Diericx, Salin Reynaer, Lievin Vanden Poele en Willem Vanden Sluys, de gezworenen, en Lievin Toebast,
Jan Vanden Poele, Baudin Kerssins, Pauwels Vanden Velde, Perpiaen Toebast, Clais Damman, Franssoys Van-
den Velde, Dieric Roethaes, Baudin Vanden Velde en Gillis Neyt, de suppoosten van de neering de Vrije Schip-
pers. Een aantal van deze families genoten een hoog aanzien binnen Gent. De Everwijn, Vanden Velde, de Wale
en Damman waren zeer invloedrijke families binnen Gent tijdens 16e eeuw. J.DAMBRUYNE, Corporatieve
middengroepen, p. 522 en 579
76
handelaar bevoordeeld en dus aangetrokken om zijn graan via de Schelde te verschepen,
werden alle schippers in staat gesteld om voldoende vrachten en inkomsten te verkrijgen en
werd fraude en andere prijsverhogende factoren zoveel mogelijk uitgesloten. Uit dit proces
blijkt ook dat de Schelde vanaf Doornik tot Gent gedomineerd werd door de Gentse Vrije
Schippers, terwijl zij voorbij Doornik enkel door seischepen werd aangedaan en niet meer
onder het monopolie van de Gentenaars lag. Een oorzaak hiervan was het moeilijk bevaarba-
re punt ter hoogte van Doornik (aan Pont des Trous). Men had zelfs loodsen (‘de Piremans’)
nodig om er doorheen te komen199.
Maar ook op de Leie kenden de schippers de nodige problemen. Het viel wel eens
voor dat het waterpijl van de Leie te laag was zodat men met grote schepen moeilijk tot aan
bijvoorbeeld Armentières geraakte; zo blijkt uit een proces van 22 april 1501 voor de Raad
van Vlaanderen tussen de Vrije Schippers en de leden van Waasten en omstreken200. Filips
Damman, een Vrij Schipper van Gent had ‚inde stede van Bethune bevrecht zeker quantiteit
van coorne in meeninghen dat te Gent te bringhene, twelcke hy om de ondiepte vander Leye
hadde doen bringen in cleene scepen tot binnen der vryhede van Houplines201 daer zine
pleyte lach zonder te landene of rivaige te makene.‛ Toen de schipper terugkeerde naar
Gent, werd hij in Waasten door de Baljuw tegengehouden en gearresteerd. In Waasten be-
weerde men dat ‚de stede van Waestene es een notable ende ghepreviligierde stede inde
welcke groote verkeeringhe es van cooplieden van coorne ende anderen grane, zyn daer ook
diversche statuten ende ordonnancien ende officiers dienende ten onderhoude vanden co-
opmanscepen, was daer ooc een recht gheheeten tmeteghelt twelcke men heft van alle gra-
nen die ter Leye versceept ende uut of in ghedaen werden.‛ Het metegeld of meetgeld was
een recht dat men diende te betalen voor alle granen die op de ‘vrije rivaige’, tussen de Scau-
brug en de Weerdijk, in of uit schepen werd geladen of gelost. Wij veronderstellen dat het
hier gaat over een vermeend stapelrecht van Ieper te Waasten uit het begin van de 15e eeuw.
De Ieperlingen hadden toen getracht een deel van de graantrafiek op de Leie op te eisen en
zelf te verhandelen via een verbeterd kanalennetwerk, door in Waasten graan van schepen
over te laden op karren en naar Ieper te laten voeren. Dit werd door de Gentenaars en de
199
A. MAESSCHALCK en J. VIAENE, „Het vervoer van de natuursteen‟, p.194. 200
SAG, Reeks 180, n°19 en RAG, Raad van Vlaanderen, Sententies en appointementen interlocutoire:1501. 201
Gelegen tussen Armentières, Waasten en Ploegsteert in de huidige provincie Henegouwen.
77
vorst verhinderd en in 1432 werd er beslist dat in Waasten enkel graan voor Ieper mocht
worden afgeladen indien het enkel voor lokale consumptie diende en het graan niet voor
export bestemd was202. Waasten bezat nog steeds deze functie en trachtte aldus ook voldoen-
de munt uit deze bevoorrechte positie te slaan. Men diende volgens de schepenen van Waas-
ten niet alleen meetgeld te betalen voor het overslaan van graan van een schip op een kar,
maar ook half metegeld voor ‚allen granen die men daer versceept ende verslaet vanden
eenen scepe int andere also wel van die van Ghend als van allen anderen.‛ Wanneer dit niet
werd gedaan, dan hadden de officiers het recht om de desbetreffende schipper te arresteren.
De schippers ontkenden dit en beweerden dat zij het recht hadden om zonder ‚te lande te
commene of rivaige te maken‛ over te laden en dat ze zeker geen metegeld of half metegeld
dienden te betalen. Het schip werd dus zonder geldige reden te anker gelegd en de arrestatie
van Filips was bijgevolg ongeldig. Het Hof besliste na overleg dat het vonnis van de schepe-
nen niet gold en dat Filips en zijn schip kosteloos uit hun arrestatie ontslaan moesten wor-
den. Bovendien werd beslist dat de Gentse schiplieden ‚vry ende onghehouden van meteg-
helde of half meteghelde te ghevene te Waesten ter cause vanden coorne dat zy verscepen
ende verladen van int een scip int andere zonder rivaige te nemene oft te laden‛. De gedaag-
den werden veroordeeld tot het betalen van een boete van 60 lb. par. en van alle gerechtskos-
ten en de andere kosten die Filips had gemaakt in de zaak.
Houplines was al langer een hekel punt. In 1484 had men al herstellingen laten uit-
voeren omdat het er te gevaarlijk was. De kosten mochten niet meer dan 400 lb. par. Vl. be-
dragen, en moesten gedekt worden met een cueillote op alle goederen die passeerden203. Dat
die herstellingen bij lage waterstand nog steeds geen grote schepen toelieten, blijkt uit het
bovenstaande proces.
Daarvoor had men ook al op de Leie problemen gekend door een te lage waterstand
en het hoefde daarvoor nog niet eens zo ver van Gent te gebeuren. Op 23 mei 1460 werden
de pachters van de stad Harelbeke voor de rekenkamer gebracht door de baljuw van Harel-
beke, in opdracht van de Rekenkamer van Rijsel, dit ten gevolge van een klacht van de Vrije
Schippers204. Het was toen niet meer mogelijk om vanaf Harelbeke de Leie verder te bevaren
202
Zie deel 3. Voor een uitvoerige studie, zie M. SORTOR, „The Ieperleet Affair‟ pp. 1068- 1100. 203
I. DIEGERICK, Inventaire analytique et chronologique des chartes et documents appartenant aux archives
de la ville d’Ypre, Brugge, 1853,dl. 4 pp. 97-98. De belasting op elke mudde tarwe, gerst, haver, zomergerst of
ander graan bedroeg 12 d.. 204
ADN, B 32, f° 50v
78
omdat de pachters er te veel water uit onttrokken. Jehan Vallen, één van de pachters gaf geen
antwoord op de vraag of ze het waterpijl terug op niveau wouden laten komen. Uiteindelijk
gaf de Rekenkamer hen uitstel tot vrijdag of zaterdag na Pinksteren van dat jaar205 om schrif-
telijk een antwoord te formuleren. Uiteindelijk werd er beslist dat Jehan Vallen en de andere
pachters het waterniveau weer dienden te regelen, zodat de schippers en handelaars weer
vrij konden varen.
Schipperen was niet goedkoop en de prijs kon drastisch verhogen als gevolg van bo-
venstaande voorbeelden. In de 16e eeuw nam de prijs nóg meer toe, zoals blijkt uit een ver-
zoek van 28 februari 1523 (n.st.)206 van de Vrije Schippers aan de vorst. Daarin klagen zij over
kosten op de markten207 die ‚meer dan gedobbleert‛ waren, waardoor zij onvoldoende sche-
pen, zijlen, masten, ankers en kabels konden kopen. Daarbij moesten ze ook nog eens
stroomopwaarts de Schelde aan de schippersmaats een prijs van 13 à 14 s. groten betalen om
het schip te trekken208 en tot 28 s. gr. betalen aan voedsel. Als men daarbij nog eens de té ho-
ge tollen langs de waterwegen rekent werden de kosten zo hoog dat het de handelaars weg-
hield. Als oplossing stelde de vorst voor om de schepen tussen Doornik en Gent voortaan
volledig te laten trekken door paarden, zoals dat al sinds 30 jaar zo was voor het traject tus-
sen Oudenaarde en Doornik. De schippers stemden hiermee in, met dien verstande dat alle
schade veroorzaakt door de paarden en de schippers aan de grond waarlangs de paarden
liepen, door die schippers aan de eigenaars ervan moesten worden vergoed.
205
6 of 7 juni 1460 206
SAG, reeks 180, n° 23 207
Oa. de graanprijs was in dit jaar zeer hoog. Zie deel 2 en 3 208
Langs de Leie ter hoogte van Komen-Waasten lieten de schippers aan het einde van de 15e eeuw hun schepen
trekken door de arme bevolking uit de omgeving van de stad Komen voor de prijs van “une gigot”(=een munt-
stuk) of een halve groot. M. BRAURE, „Etude économique‟, LV, p.179-180
79
4. Besluit.
De schippers bezaten aanzienlijke rechten tijdens de 15e eeuw, rechten die hen een
monopolie schonk op Schelde (tot Doornik) Leie en Lieve en die ze hadden vergaard door
een nauwe band te ontwikkelen met de vorst. In de loop van de eeuw slaagden ze erin om
hun prerogatieven nog verder aan te vullen en zelf hun machtspositie te misbruiken om in
een aantal belangrijke stapelsteden in het zuidwesten een ‘toert’ in te voeren en de lonen te
bepalen. Tegen het einde van de jaren ‘60 en begin jaren ‘70 sloegen die steden erin om hun
krachten te bundelen en de Gentse privileges aan te vallen. Een belangrijke pushfactor hierbij
was de steeds minder wordende bedrijvigheid van Hollandse, Zeelandse en Brabantse han-
delaars, waarvan zij de oorzaak - terecht - deels toeschreven aan de schippers en deels aan de
Gentse stapel, hoewel de oorzaak ook bij hun eigen stapel lag. Desalniettemin sloegen zij erin
de vorst te overtuigen om een deel van de vermeende privileges ongedaan te maken. In Gent
ging men bij de onvrije schippers en de schepenen niet akkoord met deze bepalingen.
Einde jaren ’70 kwam er echter een nieuwe kaper op de kust: het Antwerps schip-
persambacht. Economisch ging het zeer goed binnen die stad en ook haar schippersambacht
had hiervan ten volle kunnen profiteren. De Antwerpse vrije schippers zagen de winstkan-
sen in die het Vlaamse binnenland en de Scheldevaart konden bieden, maar moest daarvoor
één tegenspeler buitenspel zetten: het machtige Gentse ambacht. Naar het voorbeeld van de
Noord-Franse steden slaagden ze erin om de ‘toert’ in hun stad af te laten schaffen en een
deel van de Scheldehandel tot Gent op zich te nemen. De taktiek? Die was dezelfde als die
die haar grote rivaal decennia voordien had toegepast: de vorst voldoende steunen en nauwe
banden ontwikkelen met zijn entourage. De eerste stappen waren gezet om de Gentenaars
terug te dringen, maar het zou nog eeuwen duren vooraleer men totale toegang op de Schel-
de verkreeg. De oorzaak lag hem net hierin dat de vorst het zich niet kon veroorloven om
één van de twee schippersambachten buiten spel te zetten, zolang de vrede binnen zijn rijk
nog steeds grotendeels afhing van interstedelijke harmonie en van het bezit van voldoende
politieke steunpunten in de sleutelcentra.
Veelzeggend in dit opzicht was het feit dat de Gentse schippers zich nog lang (tot in
de 17e eeuw) bleven beroepen op de verkregen privileges van november 1436.
‚Dit wordt bewaerigt, ende geversifieert door het oudt immemoriael gebruyk ende usantien
by de rescribenten (=de schippers van Gent) geplogen ter exclusie van alle andere Schippers
80
van Brabandt, ende selfs van die van Audenaerde, Cortryck, Aelst ende meer andere
geconfirmeert met menigvuldige Sententien ende Arresten. Soo dat naer soo een uniform
gebruyck van soo veele eeuwen geconfirmeert door het voorsz. onveranderlyk octroy geenen
anderen titel exclusief ter correctie en kan, nog te een moet geproduceert worden.209‛
209
SAG, niet genummerde reeks Vrije Schippers, n° 362, HH, n°1
81
D. De sociaal-economische situatie tussen 1436 en
1533.
Een aantal aspecten (vooral politiek en deels economische) zullen verderop opnieuw
worden aangehaald en meer in detail worden besproken als we het hebben over de
procesvoering rond de stapel (vooral de periode rond het jaar 1486). Evenwel lijkt het ons
noodzakelijke om de economisch situatie (van vooral de tweede helft) van de 15e eeuw onder
de loep te nemen.
Algemeen worden de Bourgondische Nederlanden tijdens de 15e eeuw beschouwt als
de periode van luxe, kunst, prestige, enz. Dit is vooral een beeld dat vanuit kunsthistorische
hoek werd gestuurd, waar men vooral oog had voor ‘Het Bourgondische Hof’. Dit is een zeer
beperkt en unilateraal beeld, dat ons maar weinig zegt over de verschillende lagen van de
bevolking. Toch was het wel degelijk zo dat er een groeiende vraag naar luxegoederen was.
Dit ging ten koste van een stijgende discrepantie tussen rijk en arm. In de steden was deze
trent zeer opvallend: men kreeg er steeds meer te maken met een beperkte groep van rijken
en ambachtsmeesters, gekoppeld aan een aantal luxeambachten, die steeds meer rijkdom
genereerden en tentoonspreidden; in tegenstelling tot een grote massa aan armere en steeds
armer wordende bevolking210. Desondanks werd de eerste derig jaar na 1440 gekenmerkt
door een vrij gunstig conjunctuurverloop211, hoewel de late middeleeuwse economie in west-
Europa een algemeen dalende curve beschrijft. De graanprijzen in de periode tussen 1440 en
1475 lagen globaal op een laag pijl, met uizondering van een gematigd duurtejaar rond 1457.
Onder de regering van Karel de Stoute zorgden een aantal elementen (oorlogen in Zuid-
Vlaanderen, zware fiscale druk, politieke agitaties, enz) ervoor dat de welvaart vanaf de
jaren ’70 minder voortvarend werd. Later, na zijn dood, in het laatste kwart van dezelfde
eeuw, brachten een aantal politieke situaties andermaal een zware slag toe aan de Vlaamse
welvaart. In de laatste jaren van de 15e eeuw en zeker in het begin van de 16e eeuw herstelde
210
R. VAN UYTVEN, „Splendour or wealth: art and economy in the Burgundian Netherlands‟, Transactions of
the Cambridge Bibliographical Society 10, Cambridge, 1992, pp.101-124. 211
M. BOONE, Gent en de Bourgondische hertogen, p.21 en verder
82
– weliswaar met vallen en opstaan - de economie zich opnieuw, maar was het zwaartepunt
resoluut van Brugge naar Antwerpen verschoven, waar de oorlog tegen Maximiliaan minder
impact had gehad en de Scheldestad zelfs een aantal voordelen (privileges,<) had
opgeleverd en waar er een rustig sociaal en politiek klimaat heerste dat minder diende te
buigen onder de invloed van de ambachtsgilden212.
1. De periode voor Karel de Stoute: relatieve welvaart.
Over het algemeen kan men spreken van een economisch gunstige periode. Wij gaan
hier enkel in op een aantal belangrijke punten in het economisch verloop en duurtejaren. De
jaren dertig en begin jaren veertig van de 15e eeuw werden gekenmerkt door een aantal
moeilijkheden. De ellende was gedeeltelijk de drijfveer tot de commotie rond de Ieperleet
(zie infra) en de agitatie van Brugge tegen Sluis in 1436-1437213. Vooral voor deze laatste
tweede bleken het minder gunstige jaren door een golf van piraterij en door Hanzeconflicten,
die in de jaren ’50 een impuls zouden geven aan de Hollandse markt, en in de eerste plaats
aan de Amsterdamse voorzieningsmarkt214. Daarbij kwam er, als gevolg van economische
problemen in de lakenindustrie en de daarmee gepaard gaande wederzijdse importstops
tussen Vlaanderen en Engeland, zware concurrentie van nieuwe stoffen op de binnenlandse
en buitenlandse markt215. Brugge bleef desondanks tijdens deze periode de rijkste stad van
de Nederlanden en betaalde, hoewel zij een kleiner inwonersaantal bezat dan Gent, in regel
15,7 procent van de landsbelastingen van Vlaanderen; in tegenstelling tot de 13,8 procent van
212
zie R. VAN UYTVEN, „Politiek en economie: De crisis der late XVe eeuw in de Nederlanden‟, Belgisch
Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, LIII, 1975, pp. 1097-1149.; id. „La Flandre et le Brabant, « Terres de
promission » sous les ducs de Bourgogne ?‟, Révue du Nord, XLIII, 1961, p 282 en verder; en VAN DER WEE,
The growth of the Antwerp Market and the European Economy (Fourteenth-Sixteenth Centuries), Den Haag,
1963, 3 v. 213
W. BLOCKMANS, Volksvertegenwoordiging in Vlaanderen, p. 372. 214
R. VAN UYTVEN, „La Flandre et le Brabant‟, p. 283 en J.A. VAN HOUTTE, „Het Nederlandse Marktge-
bied in de vijftiende eeuw; eenheid en differenciëring‟, Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genoot-
schap, LXX, 1956, pp.20-21 215
Over de lakenindustrie is er reeds voldoende inkt gevloeid en wij gaan hier om verschillende redenen niet op
in. Voor een algemeen overzicht van de herstructurering in de lakenindustrie zie bv. H. VAN DER WEE, „Struc-
tural Changes and Specialization in the Industry of the Southern Netherlands, 1100-1600‟, The Economic His-
tory Review, XXVIII, 1975, pp. 203-221.
83
Gent216. Andere industrieën (zoals tapijtweverij, lederbewerking, visserij enz. en vooral de
luxe- en kunstproductie) kenden een gunstig verloop217.
Vooral in de jaren 1436-1439 brak er een zware crisis uit door een misoogst218, een
blokkade van de Hanze, die zich in 1436 had teruggetrokken in Antwerpen, en een oorlog
tussen de Hollanders en een aantal Baltische steden. De graanprijzen schoten naar ongeken-
de hoogten. Het werd hierbij zo erg dat Brugge en Ieper respectievelijk 56 liter en 17,2 liter
graan per hoofd moesten invoeren om sterfte en commotie tegen te gaan219. Op alle graan-
markten werden strenge controles uitgevoerd op elke reglementering en elke graanvoorraad.
De magistraten gingen (zoals in alle extreme duurtejaren) over tot het opleggen van maxi-
mumprijzen zodat het graan en het brood voor een groot deel van de bevolking min of meer
betaalbaar bleven. Vooral in Gent en haar kwartier werden verregaande maatregelen geno-
men. Zo werd het uitvoerverbod door iedereen in het kwartier aanvaard en werden er 12
officiële graankopers aangesteld. Het Westkwartier trad in zijn geheel op en Brugge nam tal
van maatregelen (de een al meer geslaagd dan de andere) om haar tekorten na de onderwer-
ping van de stad op te vullen220.
We mogen eveneens de Gentse strijd tegen Filips de Goede rond het midden van de-
zelfde eeuw niet uit het oog verliezen221. De hertog trachtte tijdens deze oorlog een uithonge-
ringtactiek toe te passen, door de aanvoer van koren uit Henegouwen en Artesië te verbie-
den222. Op 15 januari 1457 moest de vorst, op aandringen van Gent, deze bepalingen herroe-
pen, omdat de aanvoer zelfs dan nog niet geheel hersteld was223. Het gevolg van het wegblij-
ven van de landbouwers en handelaars zou het volgende zijn: ‚qui seroit cause de la totalle
depopulation, ruyne et desolation d’icelle nostre dicte ville laquelle par les dernieres guerres
et mortalitez qui y ont esté est desia tres fort depeuplé et desolee et au tres grand grief preju-
dice interest et dommaige‛ van de Gentenaars224. Dit was niet toevallig in een periode (1456-
216
W. PREVENIER en W. BLOCKMANS, De Bourgondiërs, p.190 217
. H. VAN DER WEE, „Structural Changes and Specialization‟, pp. 213 en 216. 218
“Item in dit jaer (1437) wast eenen dieren tijdt dat men het mudde coorens cochte zes ponden grooten, dat
was elc halstre X sch. gr., ende de backers en wilden niet backen, zoo dat scepenen de neerynghe open stelden,
ende dat elc backen saude die wilde.” P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek, p. 207 219
Voor een overzicht van de graaninkopen van de steden Brugge en Ieper zie M.-J. TITS-DIEUAIDE, La for-
mation des prix céréaliers, pp. 331-341 220
W. BLOCKMANS, De volksvertegenwoordiging in Vlaanderen, p. 467 221
zie M. BOONE, Gent en de Bourgondische hertogen., passim. En HAEMERS (J.), De Gentse Opstand
(1449-1453): de strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijk kapitaal, Kortrijk, 2004, 503 p. 222
M. MESTAYER, „Le marché au blé de Douai au XVe siècle‟, p.59
223 Het quota van de stapel werd terug ingesteld op ¼ van het ingevoerd graan.
224 SAG, 110bis, n°1 f°6
84
1459) waarin er een zware pestepidemie plaatsvond225 en de graanprijzen stegen door klima-
tologische narigheden (door een zware winters in 1456 en een grote droogte in 1458 en op-
nieuw een zware winter in datzelfde jaar226) en pas terug daalden na de invoer van grote
hoeveelheden graan uit de Somme-regio en het uitvaardigen van een exportverbod in
1456227. Het prijzenprobleem werd vooral versterkt door moeilijkheden met een aantal bui-
tenlandse graanhandelaars en de speculatie op het graan, en dit beseften de grote steden
maar al te goed. In augustus 1460 werd er op vraag van Gent ingegrepen tegen Hollandse
kooplieden die op het platteland van de Vier Ambachten graan hadden opgekocht voordat
het geoogst was228. Het probleem van dergelijke praktijken lag vooral in het evidente specu-
latieve oogmerk, want handelaars hielden maar al te vaak de opgekochte granen maanden-
lang achter waardoor de prijzen kunstmatig stegen en zij met grote winsten hun goederen
later in het oogstjaar op de markten verkochten. Speculatie was dan ook een plaag voor de
Vlaamse en (zelfs) West-Europese samenlevingen die moeilijk te bestrijden viel. Ook in Rijsel
nam de magistraat in dat zelfde jaar (1460) de strijd op tegen graanspeculatie229. In 1438 had
men in Holland zelf met dergelijke problemen te maken, met als gevolg dat Filips op 1 sep-
tember een charter uitvaardigde dat alle uitvoer en voorkoop verbood230. Een bijkomstig
probleem in Vlaanderen, en in existentie in de Bourgondische Nederlanden, was dat – zoals
reeds vermeld – er een regime van vrije handel werd bedwongen dat door de plattelandsbe-
volking, die een surplus aan de markt leverde, werd bejubeld. Dit kwam niet ten gunste van
de steden die in periodes van schaarste steeds de hertog dienden te verzoeken om uitvoer
van inlands graan te verbieden. Gedurende de hele 15e eeuw ging hij daar dan ook, ongeveer
tegelijk voor Vlaanderen en Brabant (voor 14 jaar ), op in en dit met groot protest van de
plattelandsbevolking tot gevolg231.
225
W. BLOCKMANS, „The social and economic effects of plague in the Low Countries 1349-1500‟, Belgisch
tijdschrift voor filologie en geschiedenis, L, 1980, pp. 852 226
VAN DER WEE, The growth of the Antwerp Market, I, p.558-559 en G. SIVERY, „L‟évolution du prix du
blé‟, p. 186. 227
G. SIVERY, „L‟évolution du prix du blé‟, p. 186 en M.J. TITS-DIEUAIDE, La formation, p. 148. 228
W. BLOCKMANS, Volksvertegenwoordiging in Vlaanderen. p. 468. Het probleem van de voorkoop op de
Vlaamse velden verscheen wel meer op de agenda van de Ledenvergaderingen in Vlaanderen, bijvoorbeeld ook
in de jaren 1416/17 en 1433. W. PREVENIER en W. BLOCKMANS, De Bourgondische Nederlanden, p.61 229
R. MARQUANT, La vie économique à Lille, p. 117 230
W.S. UNGER, „De Hollandsche graanhandel en graanhandelspolitiek‟, p. 492. 231
Dergelijke acties tegen extreme vormen van vrije markteconomie waren eerder zeldzaam, wellicht omdat de
stedelijke magistraten daarmee hun standsgenoten te kort deden. Frequenter waren maatregelen tot min of meer
gedwongen aanvoer naar stedelijke markten, zoals de maatregelen die door Ieper, Brugge en Gent in 1436 wer-
den uitgevaardigd (zoals hierboven beschreven).
85
Toch was er, ondanks de jaren 1436-1439 (dé crisisjaren van deze periode) en 1456-58,
die geplaagd werden door misoogsten en de daaraan gekoppelde hongersterfte en een zware
pestepidemie232, een gestage groei van de bevolking tot omstreeks de jaren 1458/59233. Dumo-
lyn heeft bijvoorbeeld aangetoond dat de bevolking in Brugge voor 1436 rond de 35.000
schommelde, dat deze als gevolg van de crisisjaren sterk terugviel naar een niveau van
25.000 stedelingen, maar daarna sterk toenam om in 1477 ongeveer 40.000 ingezetenen te
tellen234! Daartegenover kenden andere gebieden van Europa een groei tijdens de laatste de-
cennia van de 15e eeuw terwijl die in de Nederlanden omwille van allerlei problemen – zoals
hieronder zal blijken – geheel uitbleef235.
2. De jaren ‘70 tot ’90: de economie in een diep dal.
Hoewel vooral de politieke en deels economische aspecten van de jaren ’80 en ’90
later uitvoerig zullen worden besproken, worden ze hier ook al enigszins onder de loep ge-
nomen, zodat storende hiaten in onze uiteenzetting vermeden worden.
De jaren ’70 tot ‘90 worden vooral gekenmerkt door sociale en economische onrust als
gevolg van stijgende fiscale lasten (vanaf 1467), rivaliteit tussen Bourgondië en Frankrijk en
politieke mistoestanden als gevolg van de dood van Karel de Stoute en Maria van Bourgon-
dië. In de jaren ’60-’70 ontstonden er tussen Bourgondië en Lodewijk XI een aantal spannin-
gen die resulteerden in schommelingen van de handelsstromen van en naar Frankrijk. De
Franse vorst wou hierin zelfs zo ver gaan dat hij heeft getracht de Nederlanden systematisch
232
W. BLOCKMANS, „The social and economic effects of plague‟, pp. 852. “Item, in dit jaer (1439) was te
Ghent eene grote sterfte.” P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek, p. 210. In 1457/58 brak bijvoorbeeld in
Aalst de pest uit. Y. WEINBERGER, Sociaal-ekonomische strukturen te Aalst, UGent, (onuitgegeven licentiaat-
dissertatie, promotor prof. Dr. W. Prevenier), 1974, p. 83 233
Thoen specificeert dit beeld en meldt dat de bevolking maar groeide tot 1440-50. Na 1450 was het hoogtepunt
voorbij en vertraagde de dynamiek. De terugval kwam er waarschijnlijk vanaf de opstand tegen Maximiliaan van
Oostenrijk in 1482-1492. In de eerste vier decennia van de 16e eeuw steeg de bevolking naar een niveau dat
tijdens de late Middeleeuwen niet was gehaald. In id. Landbouweconomie en bevolking in Vlaanderen, p. 229. 234
J. DUMOLYN, „Population et structures professionnelles à Bruges aux XIVe et XVe siècles‟, Revue du Nord,
LXXXI, 1999, pp. 43-63 235
R.VAN UYTVEN, „Sociaal-economische evoluties in de Nederlanden voor de Revoluties (veertiende - zes-
tiende eeuw)‟, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, LXXXVII, 1972, pp.
65 en id., „Politiek en economie‟ p.1098.
86
uit te hongeren met als einddoel ‚que ceulx des pais de Hollande, Zélande et Flandres ont
très grand nécessité de blez par quoy ceulx des dits pays auroient mieulz cause de eulx es-
mouvoir contre mondit seigneur de Bourgoigne.236‛ Lodewijk had maar één missie: de ge-
bieden, waaronder Vlaanderen, Artois en Picardië, die zijn voorgangers hadden verloren
terug aan de kroon verbinden237. In 1470 en 1475 vaardigde Lodewijk XI een verbod uit op de
export naar de gebieden van Karel de Stoute, die als reactie hierop hetzelfde deed voor zijn
gebieden238. In dat laatste jaar werd ook beslist om alle Hollandse en Hanziatische
(graan)schepen te kelderen en werd de hertog van Bretagne verplicht om de uitvoer van
voedsel stop te zetten239. In 1482 werd er opnieuw een exportverbod uitgevaardigd omdat
Frankrijk, en ook Vlaanderen en andere gebieden, zich in een uitzonderlijk dure periode be-
vonden (zie infra). Deze handelsstops bleken volgens Tits-Dieuaide op de graanprijzen wei-
nig invloed gehad te hebben240, wat volgens haar wijst op een beperkt belang van de invoer
vanuit Noord-Frankrijk en Artesië in Vlaanderen. Ze verwoordt het als volgt: ‛Certes, ce
trafic était vital pour les bateliers gantois, et il assurait à Gand une partie de son approvi-
sionnement. Mais cela n’implique pas nécessairement un volume considérable, capable de
dominer les autres données du marché flamand241.‛ Thoen heeft er echter in zijn licentiaat-
verhandeling op gewezen dat een dergelijke blokkade niet noodzakelijk een dadelijke in-
vloed uitoefent op het prijsniveau en dat de periode tussen uitvoer en het op de markt bren-
gen vrij groot kan zijn242. De krijgsverrichtingen in het zuiden van de Nederlanden blijven
236
GANDILHON (R.), Politique économique de Louis XI, Parijs, 1941, p. 152 237
In 1477 waren de ambities nog verder geëvolueerd: de totale ontmanteling van de Bourgondische staat. W.
BLOCKMANS, „La position du comté de Flandre dans le royaume à la fin du XVe siècle‟, In : B. CHEVALIER
en P. CONTAMINE, (ed .) La France de la fin du XVe siècle: renouveau et apogée, Paris : éditions du CNRS,
1985, p. 73 238
M.-J. TITS-DIEUAIDE, La formation des prix céréaliers, pp. 243-249 239
R. VAN UYTVEN, „La Flandre et le Brabant‟, p. 306 240
Graanprijzen die trouwens nauwelijks regionale verschillen vertonen omdat de markt in Vlaanderen en Bra-
bant in grote mate eengemaakt was. M.-J. TITS-DIEUAIDE, op.cit. ,p. 36 en verder en p. 252. Ze gaat zelfs
verder, want naar haar mening is er zelfs een zekere eenheid tussen alle markten tussen Seine en Rijn tijdens de
15e eeuw. Deze eenheid verbrokkelde echter in de loop van de 16
e eeuw. M.-J. TITS-DIEUAIDE, „L‟évolution
du prix du blé dans quelques villes d‟Europe occidentale du XVe au XVIIIe siècle‟, Annalles, XLII, 1987, pp.
529-548. Thoen heeft deze bevindingen voor het vorstendom Vlaanderen bevestigd en is van mening dat de
verklaringen hiervoor “de korte afstand en goede verbindingen tussen diverse grote stedelijke centra, een belang-
rijke kontrole van de grote steden over hun kwartieren, vooral betreffende hun bevoorrading, een vrij goed ont-
wikkeld stapelmarktsysteem, enz.” zijn. In E. THOEN, Landbouweconomie en bevolking, pp. 243-244 241
M.-J. TITS-DIEUAIDE, op.cit., pp. 250-260. 242
E. THOEN, De gevolgen van de militaire destruktie, p.33 en zie infra tabel 1: het is opvallend dat de prijzen
in Zuid-Vlaanderen pas goed stijgen vanaf 1472 (wanneer ook een aantal troepen Zuid-Oost Artesië binnenviel-
len), dus bijna 2 jaar na het verbod, en weer dalen in 1475, om dan weer bijna 2 jaar (1477) na het verbod van
dat jaar opnieuw te stijgen. De tarweprijzen stijgen in het Brugse Sint-Donatiaanskapitel pas in het jaar 1473-
1474 en later opnieuw pas in 1477-1478, dus 2 à 3 jaar later! C. VERLINDEN en SCHOLLIERS, Documenten
87
nog menig jaar doorlopen door rondtrekkende troepen en plunderingen. Gandilhon is de
zelfde mening toegedaan: ‚Avec la Bourgogne, il signe des trêves qui sont renouvelées de
mois en mois, d’années en années, jusqu’en 1475, entrecoupées de coups de mains et
d’escarmouches.243‛ Tegelijkertijd gaf men in Frankrijk tussen 1470 en 1475 zo weinig moge-
lijk vrijgeleiden uit aan handelaars, ook al was er in sommige jaren sprake van een theoreti-
sche vrede, en werd vanuit Parijs meermaals de opdracht gegeven razzia’s te organiseren om
oogsten naar de hoofdstad te brengen of in brand te steken244. De prijsstijging in ’73-’74 was
mogelijk een gevolg hiervan245. Ook de prijzen van andere producten namen toe, waardoor
weldegelijk kan worden aangenomen dat de conflicten deels aan de basis lagen van de prijs-
stijgingen in Vlaanderen246. Ook Dambruyne protesteert. Hij is van mening dat Vlaanderen
nog tot in de 16e eeuw werd gedomineerd door Noord-Frans graan en dat er minder sprake
was van Baltisch of ander graan, omdat ‚1. al het ‘buitenlandse’ graan dat aan de Graslei
werd getaxeerd nagenoeg uit Noord-Frankrijk en Henegouwen afkomstig was, 2. aan de
Graslei meer dan 90% van de totale Gentse graanimport werd gemeten, en 3. de betekenis
van Gent als stapelmarkt van graan in het graafschap Vlaanderen tijdens de 16de eeuw nog
altijd zeer groot was, mag worden besloten dat het aandeel van het Baltische graan in de
graanbevoorrading van Vlaanderen en in de Gents graanhandel gering was247.‛ Ook wij ver-
zetten ons tegen de stelling van mevrouw Tits-Dieuaide. Enerzijds blijkt uit de klachtenbrief
van Douai, die hierboven al uitvoerig werd besproken toen we het hadden over de Gentse
Vrij Schippers248, dat Hollandse, Friese, Zeelandse en Brabantse handelaars tijdens de jaren
’60 en begin jaren ’70 de stapelsteden in het noorden, waar zij normaal zeer veel graan op-
voor de Geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant. Deel lII A Vlaanderen’, Brugge, 1965, p.
35 Als je hier dan nog een factor van speculatie en de daarbijhorende oppotting rekent, zou het inderdaad wel
zeer goed kunnen dat de onrustfactoren en embargo‟s van Frankrijk tijdens deze periode pas laat invloed hebben
gehad op de graanprijzen en dat de invloed trager verloopt hoe verder men van het embargo gelegen was. 243
In 1471 waren er tal van troepenbewegingen in Picardië en de Somme. De wapenstilstand tussen juni 1471 tot
de zelfde maand van 1472 had waarschijnlijk weinig invloed. Aan beide zijden werden de streken van Beauvais,
Normandië, Hesdin, Authie en Canche vernietigd . En in 1475 waren tal van troepenbewegingen aan de gang in
Picardië en Artois. VAN UYTVEN, „Politiek en economie‟ p. 1116. en GANDILHON (R.), Politique écono-
mique de Louis XI, p.380 244
GANDILHON (R.), op.cit., p. 385 245
Veelzeggend was de aanstelling op 3 november 1473 van gerechtsambtenaren aan de monding van de Somme
en de Vlaamse kustgebieden om uitvoer te beletten. Begin 1474 werd dit opnieuw versterkt na een overtreding
door een Genuese handelaar. W. BLOCKMANS, Volksvertegenwoordiging in Vlaanderen, p. 469 246
E. THOEN, De gevolgen van de militaire destruktie, p.33. Op dezelfde pagina meldt Thoen ons eveneens dat
het trouwens opvalt dat de prijzen van de steden die het dichtste bij de Franse grens zijn gelegen, het vlugste
reageren op de invoerproblemen. Wat aansluit bij de ideeën die wij hierboven reeds hebben geopperd. 247
J. DAMBRUYNE, Mensen en centen, p.320. 248
AMD, AA 77bis,
88
kochten, trachtten te ontwijken door vooral in Picardië via Le Crotoy en in Normandië via
Rouen veel graan tegen een goedkope prijs te kopen en in groten getale te vervoeren naar
hun thuisland. Sommigen hadden zelfs een vaste woning in Rouen. Het eerste uitvoerverbod
(1470) sloeg vooral op de gebieden langs de Somme en Picardië. Dit wijst erop dat de handel
met Noord-Frankrijk zeer levendig was, en dat het uitvoerverbod weldegelijk invloed zal
gehad hebben voor de Hollandse, Friese, Zeelandse en Brabantse handelaars en bijgevolg op
de graanprijzen in de Nederlanden. Anderzijds hebben wij, net zoals Dambruyne aanwijzin-
gen gevonden dat er in de vroege 16e eeuw vanuit Dowaai nog zeer veel graan richting Gent
werd verscheept (cfr. de afspraken tussen de schippers en de handelaars van Douai, Gent en
enkele andere steden van 15 april 1510). Wat er ook van zij, we gaan resoluut mee in de ge-
dachte die Rijckbosch in zijn recente licenciaatsthesis oppert dat de embargo’s, ook al zijn ze
van korte duur, wellicht negatieve effecten gehad zullen hebben op de Gentse economie en
haar o zo belangrijke graanstapel249. Daarnaast trachtte de Franse vorst zoveel mogelijk
vreemde handelaars uit de Brabantse jaarmarktsteden (met op kop Antwerpen) en Brugge te
weren en zijn eigen markten te promoten, weliswaar zonder veel succes250.
Ook met Engeland raken de handelsrelaties verstoord rond het jaar 70 en pas op 13
september 1475 vond er opnieuw een wapenstilstand plaats251. Hoewel in de late 15e eeuw de
overgang van Engelse naar Spaanse wol vrijwel compleet was, mag het belang van de ver-
hindering van de import van Engelse en goedkopere Schotse wol niet onderschat worden252.
Bovendien werden er vanuit Engeland vermoedelijk ook andere producten ingevoerd en zijn
er meldingen van Engels graan op de Vlaamse markten, vooral wanneer er conflicten waren
met de Hanze waardoor het Noord-Duitse graan de Nederlandse havens moeilijk bereikte.
Engeland kon dus gerekend worden tot één van de toevluchtsoorden in tijden van verbitter-
de relaties met de Hanze253. Dit natuurlijk zonder de discussie over het belang en de omvang
van het graan uit het Balticum en andere gebieden tijdens de 15e eeuw te ontlopen (zie supra
en infra). Het zou dan ook niet verwonderen dat men in tijden van problemen in Noord-
249
W. RYCKBOSCH, Tussen Gavere en Cadzand. p. 31-32. Hoewel het verbod van 1470 nog positieve gevol-
gen had voor de Gentse graanmarkt, aangezien veel schippers terug de oude stapelsteden Douai, Valenciennes,
Rijsel en Béthune afdweepten om aan graan te komen. Maar vanaf 1475 en zeker 1477 had de stapel zeer sterk te
lijden kregen onder de Franse embargo‟s en militaire activiteiten. 250
R. VAN UYTVEN, „La Flandre et le Brabant‟, pp. 282-288 251
ibid. p. 284 en zie GANDILHON (R.), Politique économique de Louis XI, p. 378-379 252
M. HOWELL en M. BOONE,„Becoming early modern‟, p. 311 en H. VAN DER WEE, „Structural Changes
and Specialization‟, pp.211-212 253
M.-J. TITS-DIEUAIDE, La formation des prix céréaliers, pp. 153-156. Oa. werd tijdens de periode 1440-
1441 en 1456-1457 Engels graan ingevoerd.
89
Franse en Zuid-Nederlandse graangebieden, omwille van handelsembargo’s en plunderende
troepen, zich ook onder andere (in beperkte mate) naar Engeland wendde als mogelijke ver-
vangschuur op korte afstand (en dan vooral voor tarwe). Wij zijn van mening dat de prijs-
stijgingen van ’73 en ’74, ook voor een (klein) stuk verklaard kunnen worden door het weg-
vallen van dergelijke snelle voorzieningsgebieden in tijden van buitengewone nood. De
graanschaarste was, als gevolg van oa. een uitzonderlijke droge zomer in 1473254, in deze
jaren zo scherp dat een verbod op graanexport uit Vlaanderen door de grote steden werd
doorgevoerd en dat elk schip aan de Somme en de kust ten strengste werd gecontroleerd255.
Dit was trouwens de enige keer dat er op het niveau van de gehele Nederlanden (van de
Somme tot aan de IJssel) op de graanduurte werd gereageerd, dit toen men het gevaar inzag
van de grote tekorten in Spanje en de al even grote gelegenheid op speculatie die eruit volg-
de256. Dit was niet de enige oorzaak van de controle van de Sommestreek, want zoals we
reeds gezien hebben waren Hollands, Friese, Zeelandse en Brabantse handelaars er zeer ac-
tief, en dit ten koste van de stapelsteden in het zuidwesten257. De duurte zou trouwens ook
nog een lang dispuut tussen de Staten van Vlaanderen en de hertog, die de vrije doorvoer
begunstigde, opleveren; met als gevolg dat vreemde kooplui (Lazare Lomelin en zijn broers)
in Brugge een uitvoer van grote hoeveelheden graan vanuit Sluis hadden gepland258.
Ondanks dit alles trad een echt diepgaande crisis pas in bij het overlijden van hertog
Karel de Stoute op 5 januari 1477 aan de stadswallen van Nancy. Kort na zijn overlijden ont-
stond er enerzijds een opstand in Vlaanderen (met de grote steden op kop) als gevolg van de
hertogelijke centralisatiepolitiek en de toenemende fiscale druk259 en anderzijds ondernam
Lodewijk XI expedities naar Bourgondië, Artesië, en Frans-Vlaanderen die onder Franse
dominantie bleven tot 1493. Atrecht (verdedigd door de heer van Ravensteen en door Phi-
lippe de Crèvecoeur), de belangrijkste stad van Artesië en een verdeelcentrum in de streek,
moest, na lang aandringen en verzet, door plattelandsverwoestingen en omkoperij op 4 mei
254
“Item, in dit jaer was t‟eenen drooghen somere dat men noeyt niet vele derghelijcke gesienen hadde.” P.C.
VAN DER MEERSCH, Memorieboek, p. 286 en H. VANDER WEE, The growth, p. 554 255
W. BLOCKMANS, Volksvertegenwoordiging in Vlaanderen, p.468-469. 256
W. PREVENIER en W. BLOCKMANS, De Bourgondische Nederlanden, p. 68 257
AMD, AA 77bis, 258
J. GODARD, „Dans les Pays-Bas Bourguignons: un conflit de politique commerciale‟, Annales d’histoire
sociale, I, 1939, pag 417-420 259
Dit was eveneens een opstand tegen de stedelijke ambachtsmeesters en het rijke patriciaat, die een groot deel
van het volk domineerden. R. VAN UYTVEN, „La Flandre et le Brabant‟, p. 311
90
de blijde intrede van de koning dulden. Daarna, tussen mei en juni, was het aan de belang-
rijkste graansteden Saint-Omer (onder leiding van Philips van Bourgondië, de heer van Be-
veren), Aire, Lille, Douai en Valenciennes. De steden werden omsingeld, maar hielden (aan-
vankelijk) stand naar het voorbeeld van Atrecht, waardoor de Fransen overgingen tot de
verwoesting van de graanvelden en een aantal landbouwersdorpen. Douai werd drie weken
onder beleg gehouden, maar zonder resultaat, waardoor men heel de streek verwoestte. Va-
lenciennes onderging hetzelfde lot. Ook de streek rond Rijsel moest eraan geloven en een
aantal voorsteden werden vernietigd. Het platteland van deze twee laatste steden kreeg het
bijzonder zwaar te verduren, vooral ten zuiden van Valenciennes en ten oosten van Rijsel260.
Het was zeker geen toeval dat deze drie belangrijke graansteden zware schade leden. Ook in
het zuiden van Nederlandstalig Vlaanderen (Ieper, Oudenaarde (langs de Leie!)), van Hene-
gouwen (Avesne) en Doornik (langs de Schelde!) waren de verwoestingen algemeen261.
Sommige garnizoenen hadden er hun specialiteit van gemaakt om een genre van razzia’s te
organiseren op de lokaliteiten in de omgeving. Enkele daarvan hadden een aanzienlijke rol
in de graanproductie en de graanhandel, zoals La Bassée262. Opnieuw was de graanproductie
in de graanschuur van de Nederlanden verstoord. Vermoedelijk lag ze nagenoeg helemaal
stil, want zoals we hebben gezien, moesten steeds meer schippers hun geluk vinden in het
noorden en kwam er vanuit Antwerpen steeds meer en meer concurrentie. Veelzeggend was
het feit dat men zelfs graan naar Rijsel moest voeren.
De prijs van het graan schoot, als gevolg van dit alles, samen met de consequenties
van het verbod op export in 1475 en een verminderde oogst door een zware winter in 1476-
1477, in deze steden de hoogte in (zie tabel 1). Ditmaal werd er aan de Franse grens geen
handelsstop uitgeroepen, maar werd de grens als het ware naar Frans-Vlaanderen verscho-
ven en werd dit gebied bezet en verwoest263. Hierdoor waren de graanprijzen vanaf het begin
gaan stijgen, onder andere omdat dat het mislukken van de oogst voor het komende jaar
door de acties de Franse militairen duidelijk zichtbaar was en graantoevoer naar Vlaanderen
260
M. BRAURE, „Etude économique sur les Châtellenies de Lille, Douai et Orchies d‟après des enquêtes fis-
cales des XVe et XVI
e siècles‟, Revue du Nord, LV, 1928, p.165 en p. 173 en R. VAN UYTVEN, „Politiek en
economie‟, p. 1117 261
R. VAN UYTVEN, „Politiek en economie‟ p. 1117-1118 en P. VAN USSEL, De reegering van Maria van
Bourgondië over de Nederlanden, Leuven, 1943, pp. 97-99. 262
M. BRAURE, „Etude économique sur les Châtellenies‟, pp. 174-175 263
D. NICHOLAS, Medieval Flanders, London - New-York, 1992, p. 360. Over de Brugse prijzen zegt boven-
staande auteur het volgende: “During the wars of Louis XI against Charles the Bold, for example, there was a
serious rise when the king got control of Artois, from which considerable grain was still coming even to West
Flanders.”
91
door de troepenbewegingen over bijna het hele graanvoorzienend gebied van de Vlaamse
steden al geheel onzeker was. De verwoestingen en terreur hadden eveneens tot gevolg dat
er in verschillende streken plattelandsvlucht optrad, die met zich meebracht dat veel gron-
den braak bleven liggen en dat de voorraden in de grote stapelsteden en verzamelpunten in
Noord-Frankrijk en Frans-Vlaanderen sterk inkrompen door een grotere vraag binnen die
steden. Vlaanderen-Gallicant vormde een cordon sanitaire tussen Frankrijk en Vlaanderen en
de graantoevoer naar Vlaanderen zou zich als gevolg hiervan ten vroegste in het jaar 1483
herstellen. Pas tien jaar later in 1493 bij de vrede van Senlis kende het zuiden van Vlaanderen
echt rust en bereikten de prijzen er terug een normaal niveau!
TABEL 1: enkele graanprijzen in Douai, Rijsel en Valenciennes.
de prijs van het tarwe de prijs van het tarwe de prijs van het graan
in Douai op Saint-
Rémi (1 oktober)
in Rijsel op Saint-
Rémi (1 oktober)
in Valenciennes in
jaargemiddelde
(in lb. par/razier) (in s. gr. Vl./razier) (in lb. tournois/mud)
1470 0,7 16 1470-1471 54s. 6d.
1471 0,74 16,8 1471-1472 55s. 4d.
1472 1 22 1472-1473 59s.
1473 1,025 21 1473-1474 74s.
1474 1,332 27 1474-1475 75s. 3d.
1475 0,94 22 1475-1476 59s.
1476 0,878 16 1476-1477 81s. 8d.
1477 1,19 26 1477-1478 140s.
1478 2,2 26 1478-1479 142s.
1479 2,3 28 1479-1480 120s.
1480 1,582 26 1480-1481 134s.
1481 3,15 32 1481-1482 300s.
1482 6,682 32 1482-1483 264s.
1483 1,45 26 1483-1484 /
1484 0,9 18 1484-1485 96s.
1485 0,925 18 1485-1486 /
1486 1,782 28 1486-1487 128s.
1487 1,275 27 1487-1488 120s.
1488 1,375 26 1488-1489 124s. 6d.
1489 1,632 18 1489-1490 70s.
1490 1,05 20 1490-1491 136s.
1491 1,39 29 1491-1492 220s.
1492 2,15 32 1492-1493 80s. 8d.
1493 1,07 20 1493-1494 84s.
1494 0,77 14 1494-1495 52s.
Bron: M. MESTAYER, ‘Prix du blé et de l’avoine’, p.168 ; G. SIVERY, ‘L’évolution du prix’, pp.
187-188 ; A. DERVILLE, ’Le marché Lillois’, p.57
92
Op de koop toe kreeg Vlaanderen en heel West-Europa tussen 1480 en 1483 te kam-
pen met een zware hongersnood omwille van misoogsten door de strenge en lange winter
van het jaar 1480-81 en de vochtige lente die erop volgde264. Er werden tal van maatregelen
genomen door de grote steden, met Gent op kop, om alle uitvoer te verbieden265. De stad
Gent controleerde alle steden in de omgeving en kocht er graan op ten behoeve van de eigen
markt. In december van het jaar 1481 werden er maximumprijzen ingesteld, nadat Brugge in
juni hetzelfde had gedaan266. In Aalst verlaagde men het tarief van de broodassise om sociale
onrust te ontlopen267. In 1480/1481 werd er in Gent geordonneerd dat men geen graan kon
inkopen als men thuis nog een voorraad had. In 1482 werden de Gentse kloosters en gods-
huizen aangeraden om geen inlands graan in te slaan, maar vooral buitenlands graan op te
kopen268. Op 22 augustus 1482 stelde Brugge in een voorstel voor de komende ledenvergade-
ring voor om de graanverkoop in het graafschap te centraliseren en te verdelen volgens de
repartitieschaal van het Transport. Ze adviseerde ook de vrije doorvoer van vreemd graan,
de vrije circulatie van binnenlands graan binnen Vlaanderen en om de prijzen hoog genoeg
te houden om buitenlandse handelaars aan te trekken. Deze voorstellen werden om evidente
redenen (oa. verdeeldheid rond de politiek van Maximiliaan) nooit besproken op die verga-
dering269. Brugge vaardigde zelfs beloningen uit voor graan dat naar de stad werden ge-
transporteerd. De stad betaalde in 1482 en mogelijk in het begin van 1483 invoersubsidies
voor 47.714 hl. graan270. Alle grote steden trachtten in hun kwartier zoveel mogelijk leverin-
gen binnen haar stadsmuren te krijgen, tot wanhoop van de kleinere steden. Bovendien wer-
den er in 1479/80 wachtcoorens aangesteld, die het naleven van het exportverbod en stapel-
recht van de stad moesten bewaken (oa. in het Land van Aalst, Waas en Nevele). Het ge-
264
“Item, in dit jaer (1480) was teenen cauden winter beghinende voor Kersdach, ende duerde wel X weken
lanck, ende oock eene groote windeloosheyt; de watermeulens waren bevrosen; aldus hadde men ghebreck van
broodt” P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek, p. 315 265
R. VAN UYTVEN „Politiek en economie‟, p.1118.; D. NICHOLAS, Medieval Flanders,, pp. 360-361 266
W. BLOCKMANS, Volksvertegenwoordiging in Vlaanderen, pp. 469-470
En nogmaals in 1482 “Item up den 13en in ougst was te Ghent een voorghebot uutghelesen van heere ende wet
weghe, daer vele volcks in verblyde ende spetialic de ghemeente: de tarwe die ghegholden hadde 44 gr. taelstere
was ghestelt up 30. gr., ende de rogghe die galt 30 gr. talstere, was ghestelt up 24 gr. ende terstont zo cocht men
een broot om vier myten; wat de backers vercochten haer broot in de ghelande van 8 sc. Gr. talstere, ende ende-
linghe daer waert inne versien, ende de backers en wilden niet meer backen, maer moesten backen up den reghe-
le ende ordenantie hemlieden ghestelt up correxie van scepennen.” P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek,
p. 330 267
Y. WEINBERGER, Sociaal-economische structuren te Aalst, p. 84 268
W. RYCKBOSCH, Tussen Gavere en Cadzand. p. 205 en 212 269
W. BLOCKMANS, De volksvertegenwoordiging, pp. 470-471 270
W. PREVENIER en W. BLOCKMANS, De Bourgondische Nederlanden, pp. 62-63
93
beurde veel dat de landbouwgebieden in tijden van nood de stedelijke gebodsbepalingen
probeerden te omzeilen en hun goederen naar buitenlandse markten probeerden te versche-
pen (Holland-Zeeland meestal) omdat de landbouwer daar mogelijk betere prijzen kon be-
komen. Zulke transacties verhoogden de prijzen op de Vlaamse markten aanzienlijk.
De oogst van 1482 bracht door klimatologische omstandigheden geen redding. In
Gent steeg de roggeprijs in het jaar 1481-1482 met 147% ten opzicht van het gemiddelde van
de vorige 5 jaar; op de markt lagen de prijzen vermoedelijk nog hoger! Het jaar nadien was
de prijs ongeveer even hoog271. De hoogste prijzen van de eeuw werden in Vlaanderen tij-
dens deze oogstjaren genoteerd; zelfs hoger dan die van 1436-1439. De graanhandel vanuit
Noord-Frankrijk lag haast volledig lam door troepenbewegingen en verwoestingen op het
platteland van Rijsel en Douai, en de inname van Aire-sur-la-Lys na de dood van op 28 maar
1482 Maria van Bourgondië272. Dit wordt bevestigd door een extreme toename van de ver-
koop van ‘vrijheden op de Lieve’ te Gent. Tal van schippers probeerden alsnog aan een in-
komen te geraken door zich toe te leggen op oa. wijn-, boter- en bierhandel met Damme
langs de Lieve273. Daarbij valt ook een terugval van de Baltische graantoevoer op te merken,
omdat een groot deel van de Wendische, Pruisische en Livonische steden besloten om naar
eigen goeddunken en vermogen de graanuitvoer te verbieden. In de lente van 1482 was bijna
elke exporthaven gesloten en werd invoer naar de Nederlanden verboden. In 1483 werden
de havens stilaan terug geopend274. Als gevolg hiervan ontstond er een heus systeem van
frauduleuze en speculatieve graantransacties, die de graanprijzen en de graantrafiek niet ten
goede kwamen. Opnieuw komt hier de discussie over het belang van Baltisch graan op de
Nederlandse markten en op de graanprijzen naar boven. Tits-Dieuaide is van mening dat
deze duurtejaren in Vlaanderen en Brabant vooral een oorzaak waren van het mislopen van
aanvoer uit het Balticum275. Van Uytven daarentegen oppert dat de betekenis ervan voor de
Nederlanden sterk moet afgezwakt worden, omdat enerzijds de tijdgenoot het eerder heeft
over het belang van het Franse dan van het Baltische graan; en anderzijds de hoeveelheid
graan uit het noorden voor 1470 nooit meer dan 2500 vrachten was en de vervoerkosten er-
271
E. THOEN, De gevolgen van de militaire destruktie, pp. 45-49 272
Het Westkwartier vroeg als gevolg van de dreiging hulp bij de Leden om de verdediging van het graafschap
te organiseren. W.BLOCKMANS, De handelingen, d.1, n°159, pp. 230-233 en Idem, „La position du comté de
Flandre‟, p. 80 273
zie supra 274
M.-J. TITS-DIEUAIDE, La formation des prix céréaliers, p. 229 en verder 275
ibid, 229-232
94
van evenmin te onderschatten waren276. Het is net door de verwoesting van de zuiderse
graangebieden en door de invoerstrubbelingen, dat een regelmatige Baltische graaninvoer in
de Nederlanden vanaf de jaren 1470 en zeker vanaf 1475 was ontstaan277. Tot de jaren ’60 en
’70 waren de graanvelden van Noord-Frankrijk nog zeer geliefd en werden granen er in gro-
ten getale door de Hollandse-Zeelandse handelaars opgekocht. In de klachtenbundel van
1469278 worden de graanvelden beschreven als bijzonder rijk en regelmatig bezocht door de
Hollanders en Zeelanders, meer dan op andere plaatsen279. Een combinatie van stijgende
prijzen, verwoesting van het platteland rond de belangrijkste stapel- en uitvoersteden vanaf
1477 (en vroeger) en de uitvoerverboden van graan uit Frankrijk (1470, 1475 en 1482), ge-
koppeld aan een zwakke oogst in 1480-1483, hadden de prijzen in de gehele Lage Landen de
hoogte ingejaagd. Als daarbij het nieuws ter ore kwam dat men niet kon terugvallen op ver-
der gelegen invoergebieden (het Balticum), waar men door de duurtes van ’73-’74 en vanaf
1477 (zoals Van Uytven meent) stilaan op was gaan rekenen, om tekorten op te vullen280,
kreeg speculatie ook nog eens de vrije loop281. Dit was nu net het grote probleem van het Bal-
tisch graan. De invoer in deze jaren was niet in zo hoog, dat ze de gehele bevolking van de
Nederlanden kon voeden, maar door de komst of het uitblijven van die hoeveelheden werd
speculatie op de spits gedreven. In 1483-84282 herstelde het platteland zich langzaam en begin
1483 werd het Balticum weer geopend, en het vooruitzicht op nieuwe aanvoer drukte de
prijs aanzienlijk283. Gent trachtte in 1484 de voorraden weer aan te vullen en de prijs op de
markt te doen dalen, door op verschillende plaatsen graan te kopen, zelfs ten nadele van
geprivilegieerde markten zoals Douai284. Maar dit was van korte duur, want al in 1486 werd
276
Bovendien mogen de problemen rond de graanproductie tijdens de Pruisische oorlogen (1454-1466) niet
vergeten worden. 277
R. VAN UYTVEN, „Politiek en economie‟, p. 1112; id., „Production and Consumption‟, p. 97 278
AMD, 138 FF: 18 juli 1469 279
“… se ceulx de Hollande et Zellande les vont illec plus querir que ailleurs…” AMD, 138 FF: 18 juli 1469 280
Vijgtig jaar ervoor (in de jaren 1436-37) hadden de steden er ook al op gerekend om de extreme duurte en
tekorten op te vangen, maar tot de jaren „70 en „80 was er weinig invoer uit het Oostzeegebied genoteerd. 281
Dit wordt versterkt als men onder ogen ziet dat de prijzen in de late 15e eeuw niet één keer zo hoog hebben
gestaan als tijdens de jaren ‟82-‟83. 282
Dit was na het afsluiten van het bestand van 30 juni 1481 en later dat van de vrede van Atrecht (23 december
1482) tussen Maximiliaan en Lodewijk XI. De voorraad werd mogelijk aangevuld met graan uit het Balticum,
dat weer werd geopend in 1483, hoewel er weinig aanwijzingen voor zijn. In M.-J. TITS-DIEUAIDE, La forma-
tion des prix céréaliers, pp. 331-344 gaat het vooral om Spaans en Zeeuws graan en werd er geen melding ge-
maakt van aankopen van Baltisch graan door de grote Vlaamse steden. Dit steunt opnieuw onze visie dat het
Franse graan nog van groot belang was, en dat men 2 jaar na de verdragen van 1481 en 1482 in de grote steden
weer langzaam kon genieten van hernomen graanstroom uit het zuiden. 283
Ook de dood van Lodewijk XI in de herfst van het jaar 1493 zou een invloed kunnen gehad hebben op de
graanprijzen. 284
J. GODART, „Contribution à l‟étude de l‟histoire‟, pag 184
95
de strijd tegen Frankrijk door Maximiliaan hernomen285, en zeker vanaf 4 november 1487 bij
het installeren van een revolutionair regime in Gent286. Dit alles zorgde voor een nieuwe
verwoesting op het platteland in heel Vlaanderen287 en Artois, met als gevolg dat de prijzen
stilaan opnieuw de hoogte in gingen. Daar kon de belofte van Karel VIII aan het opstandige
Vlaanderen, om vrije handel te promoten niets aan veranderen288. We zijn van mening dat
het Balticum, dat dan opnieuw open was voor uitvoer, vanaf dat moment, vermoedelijk, pas
echt fungeert als toevluchtshaven voor de Nederlanden289. Er moet ook in het achterhoofd
gehouden worden dat de transportkosten van Dantzig naar Brugge tot 40 procent van de
aankoopwaarde van de lading konden belopen. Het prijsverschil tussen het Balticum en de
Vlaamse markten moest dus al zeer aanzienlijk zijn vooraleer men een dergelijke transactie
liet doorvoeren. Dit verschil was er maar vanaf de jaren ‘70 en zeker vanaf de jaren ’80 waar-
in de aanvoer steeds constanter werd naarmate de vraag vanuit Vlaanderen en de hele Ne-
derlanden bestendiger werd door de aanhoudende problemen (en ook de bevolking van
Holland toenam). Wat er ook van zij, de schaarste was zo nijpend dat de Leden en de Staten
angstvallig vergaderden en dat Gent tal van maatregelen nam om de schaarste op te vangen
en alle graanvoorraden van het platteland naar de markt te laten brengen290. Voor Gent heeft
dit verhaal sowieso een economische én commerciële kaakslag betekend, daar het als han-
delscentrum van het Franse en Zuid-Vlaamse graan fungeerde en natuurlijk geen rol speelde
in de opkomende Baltische graanhandel. En, zoals we al meerdere malen hebben gemeld,
hadden de schippers en de handelaars vanaf 1477 bitter weinig werk in het zuidwesten,
waardoor er ook aan de kades van de Gentse haven weinig bedrijvigheidwas.
285
Philippe de Crèvecoeur, maarschalk van Frankrijk en luitenant-generaal van Artois en Picardië, slaagde erin
om Saint-Omer en Thérouanne in te nemen. W. BLOCKMANS, „La position du comté de Flandre‟, p. 83 286
Voor het politieke verloop zie verder. 287
In Centraal– en Noord-Vlaanderen was de toestand op de graanmarkten voor de opstand van de steden tegen
Maximiliaan aanvankelijk niet dramatisch, en in sommige gevallen haalde men er zelfs voordelen uit. Pas vanaf
de opstand sloeg de toestand voor deze gebieden om. E. THOEN, De gevolgen van de militaire destruktie,p. 39-
44 288
W. BLOCKMANS, „La position du comté de Flandre‟, p. 83 289
Indicaties voor de invoer van graan uit het Balticum in Vlaanderen en Brabant zijn er voor deze periode voor
de jaren 1480/81/88/89/90/92. M.-J. TITS-DIEUAIDE, La formation des prix céréaliers, p. 162.
Let wel dat het in onze uiteenzetting gaat over de Nederlanden en niet over Vlaanderen an sich. Vlaanderen en
ook andere gebieden zullen zich – zoals hiervoor reeds werd gemeld naar de woorden van Dambruyne - in de
16e eeuw nadat de politieke en economische situatie gestabiliseerd was, grotendeels terug oriënteren op graan uit
Noord-Frankrijk; in tegenstelling tot grote delen van de Nederlanden die zich deels op Oosters graan richtten. J.
DAMBRUYNE, Mensen en centen, p. 320. 290
W. BLOCKMANS (ed.), Handelingen van de Leden en van de Staten van Vlaanderen (5 jan. 1477-26 sept.
1506), Brussel, 1973, blz.175. Er werden door Gent op 16 juni 1489 maximumprijzen ingesteld. Zie W.
BLOCKMANS,Volksvertegenwoordiging in Vlaanderen, p. 471.
96
Na een kort intermezzo ‘84-‘85 waarin de strijd weinig invloed heeft gehad op de
graanprijzen en bij het heropenen van het Balticum, stegen de prijzen opnieuw vanaf de ja-
ren 1485-1486 (bij het hernemen van de oorlog met Frankrijk). En vanaf 1488/89, juist na de
vrede van 16 mei 1488, was de duurte, gekoppeld aan een prijsinflatie en samengaande deva-
luaties van de rekenmunt (die al sinds de zeventiger jaren bezig waren291), een misoogst in
1489/1490, een uitputtingsstrategie van de regerins- en opstandige legers292, groeiende mili-
taire verwoestingen en de inname van het westkwartier en Ieper door Duitse troepen -
waardoor de aanvoer nog meer verstoord werd - weer algemeen293. Opnieuw werden er in
Gent maximumprijzen uitgevaardigd op graan en bier en nam men in de maand augustus
van het jaar 1488 maatregelen om voldoende graan binnen de stad te voorzien294. In Brugge
verleende men opnieuw invoersubsidies voor zo’n 28.390 hectoliter tarwe en bijna 14.000
hectoliter andere granen295. Het moet echter gezegd dat dergelijke invoeren de prijzen niet
spectaculair drukten en de stadsbesturen leverden het graan niet echt goedkoop, maar ze
beperkten op zijn minst de speculatie en bevoorraadden de markt296. In 1491 werd de graan-
uitvoer opnieuw verboden door de Franse vorst Karel VIII en de export kwam pas op gang
door het verdrag van Senlis op 23 mei 1493297.
De lokale landbouw kwam steeds meer en meer onder druk te staan en vooral in de
tweede helft van de opstand kwam daar nog bij dat vele landbouwers naar de steden vlucht-
291
In augustus 1485 was er een revaluatie die echter mislukte en in november werd dit gevolg door een nieuwe
devaluatie. Ook in 1487 waren er twee nieuwe devaluaties en het jaar erop opnieuw één. In 1489 werd er een
revaluatie doorgevoerd die terug moest gaan naar de toestand van 1466. Door het slaan van munten in de Vlaam-
se steden was de verwarring in deze jaren compleet. E. THOEN, De gevolgen van de militaire destruktie, p.62-
63 292
Voor de militaire expedities en plunderingen zie ibid. p.73-89 293
R. VAN UYTVEN, „Politiek en economie‟ p. 1106 en W. BLOCKMANS, Volksvertegenwoordiging in
Vlaanderen, p.368 294
“Item betaelt Jacop Maes, Joos Billet, Hadwin Boruyen, Willem Meeszyns, Hadwyn Meeszyns, Franchies
VandenVelde, Henderic de Rouc (vermoedelijk Gentse vrije schippers) over haerlieder diensten van dat zy met
Heinderic De Wale gheconvoyert hebben tcoorne toot binnen deser stede.” SAG, reeks 400, n°29 295
Een konvooi van schepen, die met voedsel op weg naar Brugge waren, werd op 18 februari 1490 door Gente-
naars en Sluisenaars geplunderd. De oorzaak hiervan lag hem natuurlijk ook in de aan de gangzijnde oorlog en
de uitputtingstrategie van Maximiliaan. “Item, in dit jaer (1490), den 18 in sporkele quamen wel 16 oft 20 sche-
pen binnenlanders, van Nieupoort ende van Ostende, gheladen met coorne, wijn ende fruyt, om te commen naer
Brugghe, maer die van Ghendt ende die van Sluys vinghen alle de schippers, ende namen uyt den voorseyden
schepen al dat hemlieden gheliefde, ende werden de voorseyde schippers ter Sluys ghevanghen.” P.C. VAN
DER MEERSCH, Memorieboek, p. 357 296
W. PREVENIER en W. BLOCKMANS, De Bourgondische Nederlanden, p.63 297
Zie Figuur 1: daar valt de nog sterkere stijging op rond 1492. En de sterke daling in 1494 na het verdrag. Dit
zou opnieuw op het belang van Frans graan kunnen wijzen. Het Sint-Donaaskapitel kent een soortgelijk verloop.
Daarbij valt wel op te merken dat dit ook samenvalt met een invoerverbod van Baltisch graan, dat waarschijnlijk
vanaf dan ook een grote invloed heeft gehad.
97
ten om achter de stadsgrachten beschutting te zoeken voor burgeroorlog298. Hierdoor steeg
de vraag naar voedingswaren in de steden fel en werden de bevoorradingsproblemen in de
steden acuut. De duurte liet zich zelfs gevoelen tot in Antwerpen, dat nochtans de kant van
de Rooms-Koning had gekozen. De oorzaak hiervan was de vertroebelde toevoer via de
Schelde, die enerzijds werd gecontroleerd door Brugge, en in existentie Sluis, en anderzijds
door Gent. Bovendien was een andere belangrijke graanschuur van de stad, Zuid-Brabant, in
het krijgsgewoel niet gespaard gebleven299. De Vlaamse landbouw kreeg nóg een bittere pil
te slikken toen in tal van poldergebieden aan de kust en de Schelde dijkbreuken ontston-
den300. Het hoeft eveneens geen betoog dat de industrie bijna geheel stil lag (oa. door het te-
rugtrekken van de Hanziaten in de zomer van 1485 en van 1488 tot 1493 uit Brugge naar
Antwerpen, de diplomatieke druk van Maximiliaan aan het adres van de Engelsen om
Vlaanderen commercieel te blokkeren en de kaapvaart301) en dat naast graan bijna alle (le-
vensnoodzakelijke) producten in prijs stegen. De nominale lonen van de loontrekkenden
werden niet aangepast, zodat de reële lonen daalden. Bijgevolg ging de levensstandaard in
deze periode gestaag achteruit en steeg de armoede bij een groot deel van de handwerklie-
den. De broodrellen en opstanden van 1481, 1485, 1486, 1487 in Gent waren hier een recht-
streeks gevolg van302. Het pauperisme was bijvoorbeeld in geheel Brabant, met uitzondering
van de stad Antwerpen, erg aangegroeid, vergeleken bij de jaren van Filips de Goede303.
Door epidemies (voor Gent de jaren 1470, 1471, 1483, 1488, 1489, 1492, 1493304 en 1494305), ar-
moede, honger, oorlogshandelingen, verslechterde hygiënische omstandigheden en platte-
landsvlucht en terugkeer, daalde de bevolking te Gent vermoedelijk van meer dan 50.000
298
E. THOEN, De gevolgen van de militaire destruktie, p 120 299
R. VAN UYTVEN, „Sociaal-economische evoluties‟, p.68 300
id., „Politiek en economie‟, p.1124 301
W. PREVENIER en W. BLOCKMANS, De Bourgondische Nederlanden, p. 98 en W. BLOCKMANS,
Volksvertegenwoordiging in Vlaanderen. p.482 302
W. BLOCKMANS, Revolutionaire mechanismen in Vlaanderen van de 13de
tot de 16de
eeuw., Gent, 1974, p.
13 303
J.A. VAN HOUTTE (ed.), Algemene geschiedenis der Nederlanden, p. 239-240 en W. BLOCKMANS en W.
PREVENIER, „Armoede in de Nederlanden‟ pp. 517 en 518 304
“Item, in dit jaer begonst te reigneren de felle pocken, die men noemde de pocken van Napels.” P.C. VAN
DER MEERSCH, Memorieboek, p. 365 305
W. RYCKBOSCH, Tussen Gavere en Cadzand, p.211 en W. BLOCKMANS, „The social and economic ef-
fects of plague‟, p. 854. zie ook E. THOEN en I. DEVOS , „Pest in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de Mid-
deleeuwen en de Moderne Tijden, een status quaestionis over de ziekte in haar sociaal economische context‟, in:
De Pest in de Nederlanden: medisch historische beschouwingen 650 jaar na de Zwarte Dood, Brussel, 1999, pp.
19-43
In P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek, p. 354 staat er met een forse overdrijving voor het jaar 1489 ge-
noteerd: “In dit jaer storven binnen Ghendt van der peste XL duusent persoonen onder jonck en audt.”
98
tussen 1487-1492 tot minder dan 40.000 in de jaren nadien306. Diezelfde elementen hebben
dan ook de Vlaamse steden op de knieën gedwongen in de strijd tegen Maximiliaan.
3. De jaren 1436 tot de Vrede van Cadzand op de Gentse graan-
markt.
Om de Gentse graanmarkt in de mate van het mogelijke te bestuderen, maken wij
hier gebruik van de heffingen op het graan. Er bestonden in Gent twee belangrijke heffingen,
nl. de ‘nieuwe’ Cueillote en het Oude Ongeld of ‘Muddegeld’307. Die eerste werd pas inge-
steld in 1453 na de Vrede van Gavere, zal kort verdwijnen in 1467-1469 om dan na de dood
van Karel de Stoute in 1477 weer te verdwijnen en weer haar intrede te doen met de Vrede
van Cadzand in juli 1492. Als gevolg van deze anomalieën werd deze Cueillote aan de kant
gehouden, hoewel zij een belangrijke waardemeter kan zijn voor de Gentse graanmarkt en zij
voor de stad ongetwijfeld één van de belangrijkste inkomstenbronnen was. Het Oude On-
geld is in een vergelijkende studie dan weer interessanter, omdat hiervan voor nagenoeg alle
jaren gegevens zijn overgebleven. Er moet echter wel op gewezen worden dat deze indirecte
belasting niet alleen voor graan (rogge, tarwe, witte haver, bruine haver, ruwe haver, boek-
weit, masteluin, enz<), maar ook voor andere producten zoals peulvruchten (hoofdzakelijk
bonen en erwten), vitsen en zout gold. Ze werd geheven op de invoer langs alle land- en wa-
terwegen en kan ons tot op zekere hoogte een beeld schenken van het conjuncturele verloop
van de Gentse graanmarkt. Toch moet men voorzichtig zijn met dergelijke cijfers omdat voor
verschillende graansoorten verschillende heffingen golden en een shift in de consumptie al
snel een ander beeld kan geven. Toch kunnen uit de grafiek een aantal gegevens worden
gedestilleerd.
306
J. DAMBRUYNE, Mensen en Centen, p.72-73, dit is een daling met een kwart na 1492 307
Daarnaast heb je echter nog de Zaemcooperie en het Lepelrecht.
99
Grafiek 1: inkomsten uit het Oude Ongeld of 'Muddegeld'
(1435-1496)
05000
100001500020000250003000035000400004500050000
14
35
-14
36
14
37
-14
38
14
39
-14
40
14
41
-14
42
14
43
-14
44
14
45
-14
46
14
47
-14
48
14
49
-14
50
14
51
-14
52
14
53
-14
54
14
55
-14
56
14
57
-14
58
14
59
-14
60
14
61
-14
62
14
63
-14
64
14
65
-14
66
14
67
-14
68
14
69
-14
70
14
71
-14
72
14
73
-14
74
14
75
-14
76
14
77
-14
78
14
79
-14
80
14
81
-14
82
14
83
-14
84
14
85
-14
86
14
87
-14
88
14
89
-14
90
14
91
-14
92
14
93
-14
94
14
95
-14
96
Op
bre
ng
st
in d
. g
r. V
l.
Bron: M. BOONE, Geld en macht, tabel III-25-A; W. RYCKBOSCH, Tussen Gavere en Cadzand, bijlage D
p. 378.
Voor de vroegste periode vallen ons vooral de jaren 1437 tot 1440 op. Een periode die
gekenmerkt werd door misoogsten, hoge graanprijzen en hongersnood. De graaninvoer
kende toen een duidelijke teruggang in Gent. Er moet echter wel opgemerkt worden dat de
curve van het jaar 1437-1438 een vertekend beeld geeft omdat de exploitatie van de belasting
op dat moment in regie gebeurde308. De periode van de opstand (1447-1453) kent aanvanke-
lijk geen grote gevolgen op de inning van het ongeld, hoewel de jaren net voor de onderwer-
ping (1451-1452) van de stad en net na de onderwerping duidelijk een dalende trend be-
schrijven. (Het jaar 1452-53 geeft een vertekend beeld omdat een aantal pachters zijn in de
loop van hun pachttermijn overleden waren). Dit komt overeen met de uithongeringtactiek
en het verbod op invoer van graan vanuit Artesië en Henegouwen die Filips de Goede had
toegepast. De invoer verliep tot 1457 niet vlot, vandaar de brief van de vorst van 15 januari
1457309; maar spijtig genoeg zijn er geen gegevens voor deze periode. Alleszins lijkt de handel
zich na deze datum hernomen te hebben. De import valt vanaf het midden van de jaren ’60
definitief terug - met uitzondering van de pieken vanaf begin jaren 70 - om zich pas echt
308
M. BOONE, Gent en het Bourgondische staatsvormingsproces ca. 1385 – ca. 1453: een financiële en soci-
aal-politieke geschiedenis. Gent, Doctoraatproefschrift, 1988, Band 2, p. 242 309
zie hiervoor en SAG, reeks 110bis nr. 1 f.6-8
100
vanaf 1496 terug te gaan hernemen. Maar het duurde nog tot 1498 vooraleer de inkomsten
terug boven 25000 Vlaamse groten stegen310. Mogelijk is de terugval begonnen met een af-
brokkeling van invoer door de, hierboven reeds vermelde, sluikhandel vanaf het midden van
de jaren ’60. In de klachtenbundel van de stad Douai311 werd melding gemaakt van een
enorme uitvoer van graan door Hollanders, Friezen, Zeelanders en Brabanders via Sint-
Omaars of Le Crotoy aan de Somme naar zee. Steeds meer en meer beproefden grote hande-
laars ook hun geluk in Rouen om daar voor lage prijzen graan op te kopen en het met grote
zeeschepen naar het noorden te voeren. Alle stapelsteden in het zuidwesten (zoals Douai,
Béthune, Rijsel, Valenciennes en Gent) zagen hierdoor de inkomsten op hun graanmarkten
dalen, en ook de graanhandel langs Leie en Schelde leed hieronder. Er werd aan de klachten
gehoor gegeven op 16 januari 1471, wat de stijging van de inkomsten van het Muddegeld
van de jaren 1471 kan verklaren. Een andere verklaring voor de toename van het Muddegeld
zou het uitvoerverbod van de jaren 1470 kunnen zijn, dat de export uit Picardië en de Som-
me had lamgelegd, waardoor een aantal handelaars hun geluk alsnog beproefden langs de
Schelde en Leie in Artesië en Frans-Vlaanderen. Maar vanaf de jaren 1475 ging het weer sterk
bergaf met de invoer als gevolg van de hoge graanprijzen en misoogsten in de jaren 1472-
1473 en de krijgsverrichtingen en handelsembargo’s van de Fransen in 1475 en 1477 in het
zuidwesten van de Nederlanden, wat enorme gevolgen had voor de werkgelegenheid bin-
nen de stad. (cfr. het proces van 17 september 1478 tussen de schippers en de brouwers,
pijnders en korenmeters). De verminderde graanhandel had een teruggang van de bevolking
en pestepidemieën tot gevolg. Anderzijds was er in de tweede helft van de opstand (vanaf
1487) een stijging van de bevolking op te merken door een plattelandsvlucht, waardoor in
1492 85% van alle gronden in het kwartier van Gent onbewerkt bleven liggen312, met een
enorme graanduurte in Gent en de aankoop van graan door de stadsmagistraat in 1492 als
gevolg313.
Het Franse exportverbod van 1470 lijkt weinig invloed te hebben gehad op de invoer
in Gent, maar het verbod en de krijgsverrichtingen van 1475 hadden wel een duidelijke in-
vloed op graanhandel. 1477 was zeker een breukmoment dat de graanhandel in Noord-
310
De Gentse graanmarkt van ca. 1500 tot 1533 zullen verder besproken worden. 311
Zie het hoofdstuk over de Gentse schippers en AMD, AA 77bis, s.d. vermoedelijk ca. 1470. 312
E. THOEN, De gevolgen van de militaire destruktie, p. 120 en E. THOEN, „Oorlogen en platteland. Sociale
ekonomische aspekten van militaire destruktie in Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen en de vroege moder-
ne tijd‟, Tijdschrift voor Geschiedenis, XCI, 1978, p. 366 313
W. RYCKBOSCH, Tussen Gavere en Cadzand, pp. 210-211
101
Frankrijk bijna geheel stillegde en de schippers en handelaars tot andere initiatieven dwong.
De misoogsten van 1481 en 1482 hadden de toevoer van graan nog verder belemmerd en de
invoer zou zich niet direct na de vrede van Cadzand herstellen omdat een groot deel van de
plattelandsbevolking de stad terug verliet en de graanstapel (voorlopig) werd afgeschaft314.
4. De 16e eeuw: periode van heropstanding?
Na de vredes van Cadzand (19 juli 1492), Sluis (12 oktober 1492) en Senlis (23 mei
1493) daalden de prijzen van het graan opnieuw sterk. Dit was het gevolg van enerzijds de
langzame herneming van de handel en de landbouw en anderzijds van de bevolkingsachter-
uitgang. Tijdens de laatste jaren van de 15e eeuw nam de bevolking dan weer toe315 en wer-
den er een aantal maatregelen op monetair vlak getroffen, waardoor de prijs gradueel
steeg316. Pas vanaf 1513-1514, 1516-1518, 1520-1524, 1530-1532 en 1535-1537 was er opnieuw
sprake van een prijsrevoluties op de graanmarkten door oa. misoogsten, door de sluiting van
de Sont door de Denen, een waardedaling van het geld en vooral door de toename op specu-
latie.
314
Zie deel 3. 315
Dit gebeurde al sneller in het ene gebied (bv. Holland) dan in het andere (bv. Brabant en zeker Vlaanderen).
R. VAN UYTVEN, „Sociaal-economische evoluties‟, p.66. 316
id., „La Flandre et le Brabant‟, p. 308.
102
Grafiek 2: tarwe- (blauw) en roggeprijs (paars) te
Gent (1489-1541)
0
10
20
30
40
50
601489-1
490
1491-1
492
1493-1
494
1495-1
496
1497-1
498
1499-1
500
1501-1
502
1503-1
504
1505-1
506
1507-1
508
1509-1
510
1511-1
512
1513-1
514
1515-1
516
1517-1
518
1519-1
520
1521-1
522
1523-1
524
1525-1
526
1527-1
528
1529-1
530
1531-1
532
1533-1
534
1535-1
536
1537-1
538
1539-1
540
Pri
js i
n d
.gr.
Vl
per
hals
ter
Bron: Dok. 4, pp. 338-339 en 344-345. 317
Wat nieuw was in de 16e eeuw was dat de graanprijzen meer overlapten met com-
merciële crisissen als gevolg van internationale disputen. Dit wil zeggen dat graaninvoer van
verderaf inderdaad van groter belang werd in deze eeuw dan ze dat was in de eeuw voor-
dien (toen ze vooral van buurgebieden kwam). Hoewel voor Gent de invoer vanuit de
Noord-Franse gebieden, die zich wonderwel hadden hersteld van de klappen die ze aan het
einde van de vorige eeuw te verduren hadden gekregen318, nog steeds de bovenhand had. De
graanhandel in Vlaanderen werd nog steeds naast de regionale graanproductie hoofdzakelijk
met westerse tarwe gevoed. Vermoedelijk kwam tijdens de 16e eeuw 14% van het voedsel
van de Lage Landen van overzee319. Deze ontwikkeling accentueerde de kwetsbaarheid van
de bevoorrading nog meer320, een kwetsbaarheid die door de grote homogeniteit van de Ne-
derlandse markt voor iedereen gevolgen had. Meer actieve commerciële relaties betekende
echter ook dat lonen en prijzen in de industriële sector niet zo gevoelig waren aan verstorin-
gen op de thuismarkt door cyclische graancrisissen. Korte crisissen op de graanmarkt waren
bijgevolg minder invloedrijk voor de arbeider en diens levenstandaard (in Gent werden ze
redelijk goed opgevangen, zie Howell en Boone en Dambruyne).
317
Let wel, het gaat hier niet om marktprijzen maar om prijzen uit instellingen. Deze konden lager liggen, omdat
men in grote hoeveelheden aankocht. 318
M. BRAURE, „Etude économique sur les Châtellenies‟, p. 185. De auteur meent zelfs in sommige gemeen-
schappen een groei van 50% te kunnen attesteren! 319
R.W. UNGER, „Integration of Baltic and Low Countries grain markets‟, p. 2 320
W. PREVENIER en W. BLOCKMANS, De Bourgondische Nederlanden, p.67
103
Daarbij komt dat de abnormaal hoge prijzen en de hoge mortaliteit van de jaren ’80
van de vorige eeuw een loonstijging in de hand had gewerkt. Hierdoor vernauwde de kloof
tussen meester en gezel gevoelig; dit was een probleem dat in de vorige eeuw onder andere
was ontstaan door het exclusivisme van het meesterschap321.
Vanuit Zuid-Duitsland werden er tijdens de jaren 1466-1499 grote hoeveelheden zil-
ver ingevoerd. Die zorgden voor een overwaardering van het zilver, wat deels voor de prijs-
stijgingen, met alle problemen en devaluaties van dien tijdens de regering van en opstand
onder Karel de Stoute en Maximiliaan, had gezorgd. In 1496 werd er een nieuwe en stabiele
munt uitgegeven en vanaf 1499 werd de aanmunting van gouden munten terug algemeen322.
Zoals eerder reeds gezegd was de graanstroom zich in een andere richting gaan ori-
enteren. Waar het graan vroeger uit de Zuid-Vlaamse, Zuid-Henegouwse, Noord-Franse en
Artesische gebieden kwam, kwam hij nu deels uit het Noorden via Amsterdam, dat de ko-
renschuur van Europa was geworden (dit was echter niet het geval voor Gent en grote delen
van Vlaanderen). Maar ook andere voedingswaren kwamen meer en meer uit die richting;
denken we maar aan zuivelproducten, bier en vis uit Holland-Zeeland. Tezelfdertijd hernam
het economisch leven in Vlaanderen zich opnieuw, maar het belang van Brugge was al een
tijdje uitgespeeld (sinds 1460 begon men al problemen te ondervinden) en de stad werd door
de nieuwe wereldstad Antwerpen voorbijgesneld323. Deze laatste was een permanente han-
delsplaats geworden doordat de stad een algemenere betekenis kreeg als trefpunt van Engel-
se (met wie de betrekkingen in 1496 werden hernomen), Duitse en andere kooplieden en ze,
in tegenstelling tot Vlaanderen, geen protectionistische reglementeringen doorvoerde324. Ook
in Gent herstelde de economische bedrijvigheid zich stilaan van de klappen van de laatste
decennia van de vorige eeuw. De stad heroriënteerde zich en werd nog meer een belangrijk
regionaal voorziening-, consumptie- en distributiecentrum. Economisch ging het in de
Arteveldestad vanaf de eerste jaren tot de zestiger jaren van de 16e eeuw niet slecht325, onder
andere door de aanwezigheid van haar graanstapel waarvan het belang zeker nog niet was
321
R. VAN UYTVEN, „Sociaal-economische evoluties‟, pp. 70-72 322
ibid. p.65 323
De Scheldestad kende een demografische groei van rond de 33.000 zielen in 1480 tot 40 à 41.000 inwoners in
1496. In het jaar 1526 woonden er 55 à 57.000 inwoners! J. DAMBRUYNE, Mensen en centen, pp. 105-106. en
W. PREVENIER en W. BLOCKMANS, De Bourgondiërs, p. 236. 324
J.A. VAN HOUTTE, Het Nederlandse Marktgebied in de vijftiende eeuw, pp.13-16. 325
J. DAMBRUYNE, „Stedelijke identiteit en politieke cultuur te Gent‟, pp. 116-117.
104
uitgespeeld. In 1515 werd diezelfde opnieuw bevestigd door ‘kind aan huis’ Karel V326. Gent
werd een schakel tussen de rurale en stedelijke productiegebieden van lijnwaad, wandtapij-
ten en lichte draperie. Anderzijds zorgde de stad voor de verbinding naar Antwerpen langs
waar de textielgoederen naar verdere oorden werden verscheept. De bevolking in de stad
steeg terug naar een aanzienlijk niveau en schommelde tussen de 40.000 en de 45.000 vóór de
jaren twintig en tussen de 45.000 en 50.000 individuen vanaf de jaren ‘20327. Dit werd wellicht
deels mogelijk gemaakt door een sterke aantrekkingskracht vanuit de stad op het platteland
als gevolg van de economische revival van de eerste helft van de 16e eeuw. Belangrijk voor
het graafschap was bijvoorbeeld de heropleving (hoewel waarschijnlijk in mindere mate dan
de vorige eeuw) van de goedkope lakenindustrie op het platteland. Het meest tot de ver-
beelding sprekend model (hoewel een uitzondering) hierbij zijn de industrieën in Hondscho-
te.
Er moet gezegd worden dat vanuit de centrale overheid ook nu nog weinig gestuurd
economisch politiek in de ‘moderne’ zin van het woord, kwam. De Bourgondische en de
Habsburgse economische politiek verschilden in essentie weinig van elkaar, waren ‘primi-
tief’ en vooral ingegeven door fiscale en politieke motieven.
326
Voor een uitgebreide studie van de Gentse economie en bevolking zie J. DAMBRUYNE, Mensen en centen.
M. HOWELL en M. BOONE, hebben er in hun artikel „Becoming early modern‟ duidelijk op gewezen dat het
verval, dat men vooral in de oudere literatuur had beschreven, voor Gent en Douai zeker niet het geval was, en
dat beide steden er in slaagden om hun economie aan te passen en te heroriënteren. 327
J. DAMBRUYNE, Mensen en centen, p. 347
105
5. De Gentse graanmarkt na de vrede van Cadzand tot de jaren ’30
van de 16e eeuw.
Dambruyne heeft aangetoond dat de Gentse graanstapel in de 16e eeuw een langzame
teruggang kende en vooral voordelen bood voor de tarweprijs in vergelijking met een stad
als Antwerpen. De roggeprijs daarentegen was niet noodzakelijk lager in Gent dan in Ant-
werpen. Het is zelfs zo dat in de jaren ’30 rogge 11% goedkoper was in Antwerpen dan in de
Arteveldestad en dat de tarweprijzen stilaan naar elkaar toegroeiden. Dit was het gevolg van
een ordonnantie van 25 juni 1521 die de handelsmetropool toeliet om graan vrij te verhande-
len, waardoor ze enerzijds haar pijlen minder op de Gentse markt was gaan richten, en an-
derzijds zich via Holland en Zeeland op oosters graan (rogge) concentreerde. Gent bleef ver-
trouwen behouden in de aloude invoermarkten (tarwe)328. De groei van de Antwerpse
graanmarkt was eigenlijk al in de 15e eeuw te situeren329. De markt werd bevoorraad door de
Denderstreek, Haspengouw, Holland en Zeeland, het Hageland, en natuurlijk via Gent en de
zee door Picardië en Frans-Vlaanderen. Wekelijks brachten Hollandse en Zeelandse hande-
laars graan naar Antwerpen330.
Grafiek 3: prijs van Tarwe (1hl.) in Gent (blauw) en
Antwerpen (paars) (tienjaarlijks gemiddelde), 1499-
1539
0
10
20
30
40
50
60
70
80
1499/00-
1508/09
1509/10-
1518/19
1519/20-
1528/29
1529/30-
1538/39
pri
js in
d. G
r. V
l.
328
J. DAMBRUYNE, „Interregional grain trade in the Low Countries‟ s.p. en Idem, Corporatieve middengroe-
pen: aspiraties, relaties en transformaties in de 16de
-eeuwse Gentse ambachtswereld., Gent, 2002, pp.684-687 en
W. PREVENIER en W. BLOCKMANS, De Bourgondiërs., p. 237. 329
H. VAN DER WEE, The Growth, dl. 2, p. 32. 330
G. ASAERT, De Antwerpse scheepvaart, p. 326
106
Grafiek 4: prijs van Rogge (1hl.) in Gent (blauw) en
Antwerpen (paars) (tienjaarlijks gemiddelde), 1499-
1539
0
10
20
30
40
50
60
1499/00-
1508/09
1509/10-
1518/19
1519/20-
1528/29
1529/30-
1538/39
pri
js in
d. G
r. V
l.
bron: J. DAMBRUYNE, ‘Interregional grain trade in the Low Countries’ tabel 4.8 en 4.9
Gent kon dus wel nog rekenen op zijn graanmarkt, die nog steeds positieve effecten
had op het sociale leven binnen de stad en nog van groot belang was voor de Vlaamse
graanvoorziening, maar verloor terrein als belangrijke knooppunt in het verhandelen van
graan uit Noord-Frankrijk voor de Nederlanden.
Dit valt ook op te merken uit de inning van het muddegeld. Het zou nog tot 1506-
1507 duren vooralleer de opbrengst ervan terug boven de 30.000 d. gr. Vl. lag en in de jaren
daarna overschreed de opbrengst amper nog dit bedrag331. Als je hierbij in beschouwing
neemt dat het ongeld vóór 1474 regelmatig boven 30.000 d. gr. Vl. lag332, mag men gerust
stellen dat er een terugval was van de graantoevoer naar Gent Dit was mogelijk het gevolg
van een achteruitgang van de Gentse bevolking waardoor men minder profijt zag in de
graanhandel via Gent, de shift van een deel van de graanhandel van noord (Balticum) naar
zuid (Nederlanden) en de groeiende Antwerpse en andere graanmarkten die een groot deel
van de graantrafiek opslorpten.
331
De tarieven werden vermoedelijk gewoonterechtelijk bepaald en wijzigingen kwamen zo goed als nooit voor.
Voor 1486 en 1497 zijn er tarieven bewaard die 5s.gr per 100 mud bedroegen. W. RYCKBOSCH, Tussen Gave-
re en Cadzand, p. 210
Natuurlijk moet er steeds rekening gehouden worden met de monetaire veranderingen die hadden plaatsgevon-
den. 332
Zie grafiek1
107
Grafiek 5: inkomsten uit het Oude Ongeld of
'Muddegeld' (1492-1539)
0
500010000
15000
20000
2500030000
35000
1492
-149
3
1494
-149
5
1496
-149
7
1498
-149
9
1500
-150
1
1502
-150
3
1504
-150
5
1506
-150
7
1508
-150
9
1510
-151
1
1512
-151
3
1514
-151
5
1516
-151
7
1518
-151
9
1520
-152
1
1522
-152
3
1524
-152
5
1526
-152
7
1528
-152
9
1530
-153
1
1532
-153
3
1534
-153
5
1536
-153
7
1538
-153
9Op
bre
ng
st i
n d
. g
r. V
l.
Bron: J. DAMBRUYNE, Mensen en centen, p. 400
Uit de grafiek blijken trouwens ook - meer dan in de 15e eeuw - heel duidelijk de jaren
van misoogsten en van verminderde toevoer en de jaren waarbij de pachtsom van het mud-
degeld laag werd gehouden: 1513-1514, 1517-1518, 1521-1524 en 1536-1537.
Als we de opbrengst van de pacht op het oude ongeld van het koren op tienjaarlijkse
gemiddelden tussen 1400 en 1540 bekijken, dan worden bovenstaande bevindingen geïnten-
sifieerd.
TABEL 2: Tienjaarlijkse gemiddelden van het Oude Ongeld of ‘Muddegeld’
Periode pachtsom (in Index
d. gr. Vl.)
1400 - 1410 28.352 100
1410 - 1420 25.175 89
1420 - 1430 31.505 111
1430 - 1440 30.761 108
1440 - 1450 36.245 128
1450 - 1460 30.277 107
1460 - 1470 29.600 104
1470 - 1480 27.294 96
1480 - 1490 19.040 67
1490 - 1500 21.173 75
1500 - 1510 25.333 89
1510 - 1520 25.830 91
1520 - 1530 22.500 79
1530 - 1540 25.088 88
Bron: W. RYCKBOSCH, Tussen Gavere en Cadzand, p. 209
108
De terugval van de stapel aan het einde van de 15e eeuw is markant, maar wat min-
stens even opmerkelijk is, is de terugval van de invoer van graan na dit interval in vergelij-
king met de jaren 1410-1480 als gevolg van bovenvermelde oorzaken. Anderzijds moet wel
opgemerkt worden dat tussen 1500 en 1540 de invoer van graan constant was en dat de han-
del zich vermoedelijk hersteld had na diezelfde probleemjaren en de afschaffing van de sta-
pel na de Vrede van Cadzand. Uitzondering is het jaar 1520-1530 dat met veel voorbehoud
moet behandeld worden. De cijfers voor deze jaren zijn enigszins vertekend door een gebrek
aan gegevens. Toch mag (vermoedelijk) aangenomen worden dat de inkomsten van het
muddegeld lager lagen dan het decennium voordien door een aanhoudende graanduurte in
1521-1523 en het heropnemen van de vijandelijkheden met Frankrijk tussen 1521-1526, die
zich ook in de Nederlanden hebben laten gevoelen (bv. 3 december 1521: verovering van het
Doornikse op Frankrijk,).
De stad slaagde er nog in om in Vlaanderen een belangrijke rol te spelen, sociale on-
rust te bannen en de graanprijs tot op zekere hoogt te drukken, maar vermoedelijk waren de
prijsverschillen met andere steden niet extreem. In de eerste 40 jaar van de 16e eeuw kwamen
voedselrellen enkel voor in 1532 (later, in het kader van het proces van 1533 meer hierover)
en sloeg de stapel erin om - met uitzondering van dit crisisjaar - een ongeschoolde loonar-
beider en zijn gezin behoorlijk te voeden. Gent bleef nog een belangrijke transithaven van de
interregionale graanhandel. Vanaf de tweede helft van de 16e eeuw lukte de stapel hier ech-
ter steeds minder in en blijkt meer en meer dat hij vooral ten goede kwam van de corporatie-
ve middengroepen. Pas tegen het midden van de jaren 1560 verloor het stapelrecht helemaal
aan terrein en vanaf het einde van de jaren ’70 was ze lang niet meer voldoende om de be-
volking te voorzien333.
333
J. DAMBRUYNE, „Interregional grain trade in the Low Countries‟ s.p. en Idem, Corporatieve midden-
groepen, pp.678-688
109
6. Besluit.
In feite lagen de graanprijzen vanaf 1475 tot 1492-93 bijna constant hoog in vergelij-
king met de voorgaande jaren.
Grafiek 6: tarwe (blauw) -en roggeprijs (paars) te Gent
(1435-1496)
020406080
100120140160
1435-1
436
1437-1
438
1439-1
440
1441-1
442
1443-1
444
1445-1
446
1447-1
448
1449-1
450
1451-1
452
1453-1
454
1455-1
456
1457-1
458
1459-1
460
1461-1
462
1463-1
464
1465-1
466
1467-1
468
1469-1
470
1471-1
472
1473-1
474
1475-1
476
1477-1
478
1479-1
480
1481-1
482
1483-1
484
1485-1
486
1487-1
488
1489-1
490
1491-1
492
1493-1
494
1495-1
496Pri
js i
n d
.gr.
Vl.
per
ho
et
Bron: Dok. I, pp 36-38.334
Tussen 1395 en 1510 waren er niet minder dan 13 hausses in de graanprijzen, die
steeds zeer hard toesloegen. Soms verdubbelden of verdrievoudigden de prijzen ten opzichte
van de meeste inkomens. Van Uytven verwoordt het als volgt: ‚Il est intéressant de noter
que durant les périodes 1395-1440 et 1475-1510, il y eut chaque fois 8 années de renchérisse-
ment, dans la période intermédiaire, il n’y en eut que 3. Cela signifie qu’en 10 années, entre
1395-1440, la probabilité d’avoir une année de disette était de 1,75, entre 1440-1475 de 0,85 et
entre 1475-1510 de 2,3335.‛ In de 16e eeuw herstelde de situatie zich langzaam en de graan-
prijzen bleven relatief rustig, maar vanaf de jaren 1514 tot 1532 verstoorden tal van prijsstij-
gingen het evenwicht grondig336. In de ‘longue durée’ spreekt men trouwens vaak over ‘la
grande hausse du XVIe siècle’337; de prijsrevolutie van de 16e eeuw die van 1501-1510 tot 1561-
70 het prijspeil in Gent van 100 naar meer dan 300 procent deed stijgen338. De graanstapel
gold als levensverzekering in tijden van oorlog, misoogsten, enz. en had onrechtstreeks zijn
invloed op de graanprijzen in Gent. Het belangrijkste gevolg van de stapel is dat sociale be-
334
let wel, het gaat hier niet om marktprijzen. 335
R.VAN UYTVEN, „La Flandre et le Brabant‟ p. 312 336
waarover later meer als we het hebben over de procesvoering in 1500, 1515 en 1533 337
M.-J. TITS-DIEUAIDE, „L‟évolution du prix du blé‟ p. 530 338
E. THOEN, Landbouweconomie en bevolking, p.249
110
roering in de mate van het mogelijke werd gedempt zowel door de voortdurende aanvoer
die er het gevolg van was (maar die aan het einde van de 15e eeuw sterk was teruggelopen
en zich zeer moeilijk herstelde), en door de werkgelegenheid die de stapel en de transithaven
voor interregionale graanhandel bood aan een groot deel van de Gentse bevolking die via
het privilege een opvang had voor de werkloosheid in de lakenindustrie.
111
DEEL 2: Aantasting van het Gentse
Stapelprivilege.
A. Inleiding.
Door een gebrek aan voldoende bronnen zal dit hoofdstuk bijzonder beperkt blijven.
De oorzaak hiervan ligt in de delicaatheid van het onderwerp voor de Middeleeuwse en
Vroegmoderne vorsten, rechtbanken en steden. Zoals we zullen zien, werd het stapelprivile-
ge aan het einde van de 15e en begin 16e eeuw tot viermaal toe aangevallen en voor de kanse-
lier en/of een rechtbank gebracht. Meestal bleef de rechtsgang ergens in het midden steken,
door toedoen van de vorst, de kanselier, of door een politieke situatie (zoals de jaren 1487).
Tal van documenten zijn bijgevolg verloren gegaan (bijvoorbeeld een groot deel van de ‚ac-
ten en sententiën‛ van de Raad van Vlaanderen voor het jaar 1486) en niet meer consulteer-
baar.
In wat we hieronder uit de doeken zullen doen, proberen we aan te tonen hoever
Gent ging om zijn stapel te behouden, wat de motieven hiervan zijn en wat de uitkomst er-
van is. Uiteraard waren er tegenspelers, wiens standpunten en achterliggende beweegrede-
nen wij in de mate van het mogelijke proberen te achterhalen. Het was zeker niet de eerste
keer dat Gent zijn monopolies trachtte te vrijwaren. Het meest frappante voorbeeld hiervan
is hoogstwaarschijnlijk de commotie rond het kanaal dat Brugge tot in Deinze liet graven om
zo een verbinding tot stand te brengen met de Leie en dus met de graanhandel. Toen de
Bruggelingen met de constructie van hun kanaal de heerlijkheid ‘Woestijne’ en de ‘Nieu-
112
wendam’ bij Aalter bereikten in 1379 en aldus de grenzen van het ‘Gentse’ aan de ‘Oudburg’
hadden betreden, brak de hel los. De verbinding met de Leie aan Deinze betekende een
rechtstreekse aanval op de Gentse economie op die rivier en haar stapelprivilege. De acties
van de Witte Kaproenen onder leiding van Jan Yoens waren hier een gevolg van. Het zou
ons te ver leiden om het vervolg en de periode van Filips van Artevelde uit de doeken te
doen, maar het blijft een mooi voorbeeld van de strijdvaardigheid van de stad voor het be-
houd van haar privileges339.
Begin 15e eeuw ontstond er onenigheid met dat andere Lid: Ieper340. De stad was in
1251 begonnen met het graven van de Ieperleet tot de Yser en bezat hierdoor een verbinding
met de zee via Nieuwpoort. Ze wou ook een commerciële connectie bezitten met de Leie,
waardoor zij een deel van de graanhandel op die rivier op zich kon nemen. De reden hier-
voor was grotendeels dezelfde als die van Gent: de bevolking in de stad van voldoende
voedsel voorzien om op die manier ook sociale rust binnen de stadswallen te kunnen verze-
keren; maar de belangrijkste reden was van economische aard. Commercieel ging het niet
goed binnen de stad. Tekenend was de schrijnende achteruitgang van de bevolking naar
10.780 mensen in 1412, 9.960 in 1437 en 8.000 in 1491, terwijl de stad aan het begin van de 14e
eeuw nog ongeveer 28.000 hoofden telde341. Door een verbinding met de Leie en met de
graanhandel had Ieper een belangrijke rol kunnen spelen in de verhandeling van granen
binnen zijn kwartier en via Nieuwpoort over zee en naar Brugge. Daarvoor had de stad in
1416 de Ieperleet eerst laten verdiepen en een kortere verbinding laten aanleggen tussen de
Ieperleet en het kanaal tussen Nieuwpoort en Brugge. Hierdoor kon de capaciteit van het
339
Zie oa. : P. ROGGHE, „De politiek van Graaf Lodewijk van Male. Het Gents verzet en de Brugse Zuidleie‟,
Appeltjes van het Meetjesland, XV, 1964, pp. 388-441; en de werken van David Nicholas: Town and countrysi-
de, Medieval Flanders en The Metamorphosis en D. NICHOLAS, „The Scheldt trade and the “Ghent War” of
1379-1385‟, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, CXLIV, 1978, 189-359 340
Zie vooral: M. SORTOR, „The Ieperleet Affair‟, pp. 1068- 1100. Verder ook D. NICHOLAS, Town and
countryside, pp. 126-129; Idem, Medieval Flanders, pp. 361-362; J. DECAVELE en R. DE HERDT, Gent op de
wateren en naar zee, pp. 118-119; M. BOONE, Gent en de Bourgondische hertogen, pp. 218-220; W. BLOCK-
MANS, De volksvertegenwoordiging, pp. 346 en 474-477, G. BIGWOOD, „Gand et la circulation des grains‟,
pp. 403-405 en M.J. TITS-DIEUAIDE, Formation des prix céréaliers, p. 147 341
D. NICHOLAS, The Metamorphosis, pp. 38 en 136-137 en P. STABEL, Dwarfs among giants, p.28 en p.33
Over de achteruitgang van de Ieperse lakenindustrie en de Bourgondische economie in het algemeen, zie oa.
VAN DER WEE (H.), „Structural Changes‟; J. MUNRO, Wool, Cloth, and Gold: The Struggle for Bullion in
Anglo-Burgundian Trade, 1340-1478, Brussel-Toronto, 1971; id. „Urban Regulation and Monopolistic Competi-
tion in the Textile Industries of the Late-Medieval Low Countries‟, in: ERIK AERTS AND JOHN MUNRO (ed.),
textiles of the Low Countries in European History, Leuven, 1990; W. BLOCKMANS, „Tussen crisis en wel-
vaart‟ en W. PREVENIER en W. BLOCKMANS, De Bourgondische Nederlanden,
113
vrachtvervoer op dit kanalensysteem sterk toenemen. Achter de stad moest er een verbin-
ding met de Leie komen. Te Komen, en later te Waasten342, werd een aanlegplaats gemaakt,
waar handelaars hun goederen op karren konden overladen om die dan via een geplaveide
weg tot binnen Ieper te leiden343. Aanvankelijk leek dit systeem ook goed te lukken, want de
handelaars uit Ieper, Waasten en Wijtschate waren graag geziene gasten op de Rijselse en
Béthunse markten en kochten er grote hoeveelheden graan voor de handel344. Maar op 12 mei
1424 kwam de ommekeer. Gent claimde dat Ieper zijn stapelprivilege en zij monopolie op de
Leiehandel overtrad, waarop de vorst besliste dat al het graan dat in Waasten werd afgela-
den alleen nog kon dienen voor consumptie binnen Vlaanderen en niet om te verhandelen
naar gebieden buiten Vlaanderen. Anderzijds mochten vreemde goederen die langs de Ieper-
lee in het graafschap werden aangevoerd niet langs de Leie worden uitgevoerd. Ieper pro-
beerde alsnog de handel levendig te houden door een sluikhandel te organiseren, maar dit
was zeer riskant, want te Waasten werden er grafelijke afgevaardigden geplaatst die van de
handelaars en schippers de eed afnamen dat het graan dat ze in Waasten aan wal brachten
niet bedoeld was om te verhandelen naar het buitenland.
In 1432 bleken de Ieperlingen het Gentse stapelprivilege nog steeds niet te respecte-
ren. De Gentenaars, steunend op de Vrede van Doornik (1385) waarin hun rechten werden
bevestigd, dreigden ermee de Ieperleet dicht te werpen. Uiteindelijk slaagde Gent erin om de
vorst te overtuigen en de waterloop met palen te versperren en te versmallen. Brugge had
zich resoluut achter de Ieperlingen geschaard, omdat de Reiestad een aantal economische
problemen ondervond door de aanval op de waterloop. Bovendien hoopte de stad om graan
via Ieper in plaats van Gent te verkrijgen. De hertog liet de gemoederen bedaren door op 6
december van dat jaar te besluiten dat de Ieperleet terug bevaarbaar moest worden, maar dat
anderzijds het graanvervoer vanuit het buitenland langs Gent moest geschieden. De
Arteveldestad kreeg in Waasten zelf de toestemming om een aantal wachters achter te laten
die de eed van de handelaars moesten afnemen. Het graan dat in dit stadje nog werd overge-
342
Met deze stad had Ieper trouwens al banden als het op graan aankwam. In 1414 werd, als gevolg van een zaak
rond Roland Vande Woestine, door de Kanselier beslist dat Waasten aan Ieper iedere laatste dag van het jaar om
10 uur s‟morgens een mud tarwe “du meilleur poids de la ville” diende te leveren. In 1468 (n.st.) werd er echter
vastgesteld dat die regeling was verwaterd, en dat er tarwe van inferieure kwaliteit werd geleverd. Het verschil
moest als gevolg hiervan worden uitbetaald. I. DIEGERICK, Inventaire analytique et chronologique des, dl. 3,
pp. 55-56 en dl.4, pp. 273-274. 343
Komen en Waasten waren twee open steden zonder defensieve infrastructuur. In de 14e eeuw hadden zij nog
een belangrijke lakenindustrie. In de 15e werden zij eerder lokale voorzieningcentra. Een stapel te Waasten bood
de stad een nieuwe mogelijkheid om de economie weer leven in te blazen. 344
A. DERVILLE, „Le marché Lillois‟, p. 46
114
laden mocht enkel voor de consumptie in de stad Ieper en lokaliteiten rond het kanaal die-
nen. Elke overtreding zou een boete van 120 lb. par. opleveren, dat is het dubbele van wat ze
bedroeg in de bepalingen van het besluit van 1424. Ieper bleef niet bij de pakken zitten en
besloot in beroep te gaan bij het Parlement van Parijs, waar het ook gehoor kreeg en de zaak
bij verstek won. Op 16 juli 1435345 werden de Ieperlingen weer in hun rechten hersteld. Het
resultaat was echter zo goed als nihil, want de uitspraak van het Parlement beperkte even-
eens het gebruik van de Ieperleet voor export. Bovendien bleef de hertog de Gentse stapel
steunen en daar kon de Franse vorst weinig of niets tegen inbrengen. Daarmee werd aan de
wensen van Gent voldaan, en kon Ieper zijn plannen voor een grootscheepse graanhandel
opnieuw opbergen, aangezien het enkel nog voor eigen consumptie graan kon laten aanvoe-
ren vanuit Waasten.
De verdienste van de Ieperse strijd was wel dat het stapelprivilege op 30 april 1419
werd teruggebracht tot het stapelen een zesde deel van de harde granen. Dit was vermoede-
lijk een gevolg van het feit dat steeds meer handelaars via Ieper hun graan lieten verhande-
len en zo het Gentse privilege zo veel mogelijk links lieten liggen. Maar na 1435, toen de her-
tog de kant van de Gentenaars bleek te hebben gekozen, werden de stapelquota terugge-
bracht op een kwart van alle harde granen, zo blijkt uit de brief van 15 januari 1457 (n.st.).
Het zou ons te ver leiden om hier nog verder op in te gaan en daarmee het werk van
Marci Sortor over te doen, maar het lijkt ons toch van enig belang om het gewicht van de
schippers in heel deze kwestie te benadrukken. In 1419 werden er klachten geuit vanuit Gent
omdat de schippers vonden dat het niet kon dat men met grote schepen gevuld met koren,
wede en wijn tussen Brugge en de hoge Leie kon voeren zonder tussenkomst van de Gentse
schippers. Toen Ieper de vruchten van de verbetering van het kanalensysteem begon te
plukken, waren de Gentse Vrije Schippers in 1423 zeer actief overgegaan met het boycotten
van het kanaal door handelaars van Artesië en het Westkwartier soms met geweld te verbie-
den om wijn en andere goederen vanuit Damme langs de Ieperleet te verschepen. Dit alles
met het voorwendsel dat de handel met grotere schepen op het kanaal een inbreuk was te-
345
VAN CAENEGEM (R.C.), Les arrêts et jugés du Parlement de Paris sur appels flamands, conservés dans les
registres du parlement. Tome I : textes (1320-1453) ; Tome II : textes (1454-1521), Brussel, 1966-1977, dl. 1, n°
229, p. 372-383; en DAUCHY (S.), Les appels flamands au Parlement de Paris : regestes des dossiers de procès
reconstitués d’après les registres du Parlement et les sources conservées dans les dépôts d’archives de Belgique
et du Nord de la France, Brussel, 1998, n°335
115
gen de privileges van het ambacht en tegen het stapelrecht van de stad Gent346. Tijdens de
revolte van augustus 1432 te Gent stelden de Vrije Schippers een indrukkwekkende delegatie
samen waarmee ze naar Ieper trokken om er, zoals we reeds hebben gezien, de demping van
de Ieperleet te bekomen. De vorst bepaalde toen dat er palen in de Ieperleet moesten geheid
worden347. De invloed van de schippers mag dus zeker niet onderschat worden wanneer het
gaat over het tekortdoen van hun privileges, het graanvervoer en de Gentse stapel. De vorst
plooide zich grotendeels naar de eisen van Gent en haar Vrij Schippersambacht. Veelzeg-
gend was de herbevestiging van de privileges in november van 1436 als gevolg van de grote
hulp van het Gentse Schippersambacht in oorlogen en opstanden.
Ieper zat gekneld tussen de stapel van Saint-Omer en Gent, maar was anderzijds uit-
stekend gepositioneerd om twee belangrijke netwerken van graanhandel met elkaar te ver-
binden. Door een verbinding met de Leie te maken kon ze het netwerk waar Gent heer en
meester was, verbinden met Nieuwpoort en de binnenwateren van het Vrije, die voor Sint-
Omaars van uitzonderlijk belang was. Hierdoor zou Ieper, via een stapel in Komen-Waasten,
een centraal knooppunt van interregionale graanhandel geworden zijn. Hiermee schopte de
stad natuurlijk tegen de schenen van de Gentenaars en het Vrije Schippersambacht, die het
gevaar voor hun prerogatieven inzagen. Het voordeel dat Gent bezat was dat het door haar
politieke beduidendheid in Vlaanderen op de steun kon rekenen van de vorst die haar
graanstapel niet zomaar kon beperken. Het zelfde voordeel bezaten de schippers. Zoals we
reeds hierboven vermeld hebben hadden de schippers uitzonderlijke banden met de vorste-
lijke entourage, die ze in zulke gevallen dan ook zeer goed konden gebruiken.
346
M. SORTOR, „The Ieperleet Affair‟, p. 1080 347
W. BLOCKMANS, Volksvertegenwoordiging, p. 476
116
B. 1486-1487: het Gentse kwartier in opspraak.
Het lijkt ons eerst en vooral nodig om kort in te gaan op een aantal aspecten van de
verhitte politieke situatie tussen 1482 en 1492. Na de dood van Karel de Stoute in 1477, bleef
zijn onervaren dochter, Maria van Bourgondië alleen achter. Onder zware druk van de Fran-
se invallen, moest zij grote toegevingen doen aan haar onderdanen348. Het huwelijk van Ma-
ria met Maximiliaan in augustus 1477 bood de Bourgondische dynastie de mogelijkheid om
opnieuw te herademen. Militair werden er een aantal successen geboekt tegen Frankrijk,
waarvan Guinegate op 7 augustus 1479 de belangrijkste was349. In Gent slaagde Maximiliaan
er echter niet in om meer steun te verkrijgen. De aanslepende oorlog tegen Frankrijk, de eco-
nomische belangen en de hoog oplopende bedes die ermee gepaard gingen, stootte de Gent-
se politieke elite steeds meer tegen de borst350. Vanaf december 1480 liepen de gemoederen
hoog op, toen Gent weigerde om nog langer deel te nemen aan de representatieve vergade-
ringen. Toen de zeer geliefde Jan van Dadizele in 1481 werd vermoord, werd de vijandelijk-
heid tussen vorst en de Arteveldestad tot een hoogtepunt gedreven351. Het plotse overlijden
van Maria van Bourgondië in maart 1482 stelde het graafschap voor een belangrijk opvol-
gingsprobleem. Enerzijds wierp Maximiliaan zich op als regent van zijn vierjarige zoon,
maar anderzijds weigerde de Vlaamse vertegenwoordiging - met Gent uiteraard op kop -
zich hiermee akkoord te verklaren in de Staten-Generaal352. Op 12 juli 1482 sloten de Drie
Leden, die de regering over het graafschap Vlaanderen in handen hadden, een eeuwig ver-
bond van trouw oa. omdat Frankrijk tot Aire-sur-la-Lys was doorgedrongen. Na dit verbond
stootten alle pogingen van oa. Brugge en Ieper om tot een akkoord te komen met Maximili-
aan op een ‘njet’ van Gent. Op 23 december 1482 sloot Maximiliaan de Vrede van Atrecht
met Frankrijk, maar deze vernederende vrede versterkte de positie van Vlaanderen en zorg-
348
zie oa. W.P. BLOCKMANS (ed.), 1477. Het algemene en de gewestelijke privilegiën van Maria van Bour-
gondië voor de Nederlanden, Kortrijk-Huele : UGA, 1985, 541 p. 349
J.F. VERBRUGGEN, De slag bij Guinegate, 7 augustus 1479, de verdediging van het graafschap Vlaande-
ren tegen de koning van Frankrijk, 1477-1480, Brussel, 1993, passim. 350
W. BLOCKMANS, De volksvertegenwoordiging, p. 365 351
W. BLOCKMANS, „Autocratie ou polyarchie? La lutte pour le pouvoir politique en Flandre de 1482 à 1492,
d‟après des documents inédits‟, Bulletin de la Commission Royal d’Histoire, CXL, 1474, pp. 260-262 352
R. VAN UYTVEN, „Crisis als Cesuur, 1482-1494‟, Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Haarlem, dl. 5,
pp. 420-421 en W. BLOCKMANS, art.cit, pp. 262-268
117
de ervoor dat de dreiging vanuit Frankrijk voor de Vlamingen voorlopig weg bleef. Meer
nog, de Franse vorst, Lodewijk XI, steunde de Drie Leden in hun feitelijke regering over het
graafschap. De Aartshertog werd tot een compromis gedwongen, ondermeer omdat in
Utrecht, Luik en het opstandige Gelre oproer was ontstaan. Het resultaat was een regent-
schapsraad, die opgericht werd in juni 1483 en die bestond uit drie edellieden en Adriaen
Vilain, de heer van Ressegem, als vertegenwoordiger van Gent353. Wanneer Lodewijk XI in
de herfst van het jaar 1483 de geest liet en de politieke situatie in de rest van de Nederlanden
bedaard was, besloot Maximiliaan om de regentschapsraad af te schaffen en, om in de winter
van 1484, over te gaan tot een militair offensief in Vlaanderen. Op 28 juni 1485 werd er vrede
gesloten, zonder dat er sprake was van strafbepalingen.
In 1486 bevestigde Maximiliaan de graanstapel van Gent354. Dit gebeurde na uitdruk-
kelijke vraag van de schepenen Joos Van Dixmude, Pieter De Rijcke en Jan Vander Eeke, en
de pensionaris, Jan Beys, in de maand januari van het jaar 1486355. Na uitvoerig onderzoek
door twee vorstelijke commissarissen op kosten van de stad en na nog een aantal reizen van
Jan Beys bij de vorst te Keulen en omgeving356, werd op 14 april het charter, samen met de
nodige brieven, uitgevaardigd357. Opvallend hierbij was dat het stapelrecht duchtig werd
uitgebreid. Er werd beslist dat al het graan dat per schip langs de Leie en de Schelde werd
verscheept om buiten Vlaanderen te worden verkocht, in Gent verzameld diende te worden.
Al het koren dat uit Henegouwen en andere vorstendommen afkomstig was en per wagen of
ander transportmiddel naar Kortrijk, Oudenaarde, Aalst, Dendermonde, Geraardsbergen,
Menen, Rupelmonde, Hulst, Axel of Assenede werd gebracht, samen met het graan dat voor
353
Ibid. pp. 272-280 354
A. DUBOIS en L. DE HONDT, Les coutumes, pp. 37-39; SAG, 110bis, n°1, f°21r-23v en RAG, Fonds Gent,
n° 16 355
SAG, 400, n°29, f°76r en 77r° en W. BLOCKMANS, Handelingen, d.2, n°246, p. 370 en n°251, p. 377 356
W. RYCKBOSCH, Tussen Gavere en Cadzand, p. 204 en SAG, 400, n° 29, f°80 r-v. Tussen 3 januari en 19
mei bevond Maximiliaan zich inderdaad in het Duitse Rijk. M. GACHARD, Collection des voyages des souver-
ains des Pays-Bas. Tome 1: Itinéraires de Philippe le Hardi, Jean sans Peur, Philippe le Bon, Maximilien et
Philippe le Beau.- Relation du premier voyage de Philippe le Beau en Espagne, en 1501, par Antoine de La-
laing, seigneur de Montigny.- Relation du deuxième voyage de Philippe le Beau, en 1506, par un anonyme,
Brussel, 1876, 596 p. 357
“Item van dat de zelve Jan (Beys) verleyt heeft int zelve voyage vanden previlege vanden voors stapele van-
den coorne van vier andere beslotene lettren vercreghen vanden voorn. coninc noch van eender lettre gaende
anden raede van Vlaenderen van dat de processen gheschorst zy een maend naer dat de voorn. coninc commen
sal zyn binnen zynen lande van Vlaendren oft van zinen lande van Brabant. Noch van eender lettre an mynen
heere den cancelier byden welken bevolen was te zeghelne tvoors. previlege vanden voors. stapele vanden coor-
ne zonder dies te zine in ghebreke, ende noch van eender lettre gaende an mynen heere den canchelier byden
welker hem bevolen was der voors. stede van Ghend zulke lettren van execucien te ghevene als der zelver stede
noot zakelic ware angaende der indaghinghe vanden cassellerie vanden voors. stede.” SAG, 400, n°29, f°80v
118
de export was bestemd en dat in Vlaanderen was geteeld, moest evenzeer eerst te Gent wor-
den bijeengebracht. Één van de pushfactoren voor het herbevestigen van de stapel bleken
opnieuw de Gentse Vrije Schippers te zijn. Er werd uitdrukkelijk verwezen naar de bevesti-
ging van de Gentse rechten van 1424 in de strijd rond de Ieperleet358, rechten die deels in
stand werden gehouden door de Gentse schippers. Door de grote politieke onenigheid van
de jaren 1480 waren vele handelaars hun granen gaan verkopen ‚ou bon leur a semble‛, mo-
gelijk had oa. Ieper geprobeerd om zijn oude rechten kracht bij te zetten en om meer hande-
laars naar de stad te lokken. Deze mistoestanden werden door de stad aan de vorst meege-
deeld359, maar ook door ‚les doyen, jurez et tous ceulx du mestier des francs navieurs de
nostre ditte ville de Gand, en nous requerant treshumblement par lesdits exposans, que at-
tendu ce que dit est, et les bons et aggreables services quilz nous firent avecq ceulx dudit
mestier des francs navieurs nous estans darrenierement en notre ditte ville de Gand et aupa-
ravant, il nous plaise leur confirmer, ratiffier et approuver les poins et articles dessus men-
cionnez et en tant que mestier seroit, les leur de nouvel octroyer et accorder, affin que dore-
senavant ilz puissent joyr de leurdit droit d’estaple ainsi que parcidevant et d’ancienneté ilz
ont acoustumé de faire et sur tout leur impartier nostre grace‛360. De schippers hadden, zo
blijkt, een belangrijke hand gehad in het herstellen van het stapelprivilege. Meer zelfs, ze
hadden er voor gezorgd dat ze nog meer werk kregen door het privilege fors uit te doen
breiden. De oorzaak kan men vinden in hun campagnes die zij voerden om de opstand tegen
Maximiliaan een halt toe te roepen. Op 6 juni 1485 werd er door een aantal notabelen, maar
vooral door de Vrije Schippers en de Beenhouwers, uitdrukkelijk om vrede geschreeuwd en
tot actie overgegaan. De schepen Daneel Onredene en Maes Heyman werden daarbij samen
met Gillis Van Den Broucke, ‚sheeren knape‛, en de heer van Resseghem, gevangen geno-
men en in het Gravensteen opgesloten. De dag nadien kwam de deken van de Schippers sa-
men met zijn gezellen ‚de Hoochpoort up, aldaer dat was Matthijs Pehaert met seker ghezel-
len, ende volchden ende vergaderden up de maerct ende men slouch Roelant. Item insghelix
358
“…sur certain different et empeschement que firent lors a nostre ditte ville de Gand, les advoe et escevins de
nostre ville d‟Yppre, en ce qu‟ilz se perforchoient de faire amener les grains qui estoient venus du long de la
ditte riviere du lys a Warneston, pour estre venduz et delivrez hors de nostre dit pays de Flandres en nostre ditte
ville d‟Yppre, et dillecq parmy une eauwe apellee le Yppreleet, hors de nostre dit pais,…. ” A. DUBOIS en L.
DE HONDT, op.cit., pp. 38-39 359
Mogelijk werd dit allemaal ook uitvoerig onderzocht door de twee vorstelijke commissarissen. Verder zijn
Joos Van Dixmude en Jan Beys in dezelfde maand nog eens, samen met Jan Vander Eeke, Pieteren De Rycke,
schepenen van de Keure, naar Mechelen afgezakt om “te solliciterne den staple” SAG, 400, n°29 f°77r. 360
A. DUBOIS en L. DE HONDT, op.cit., pp. 38-39
119
swoeren tgemeente van Ghent trouwe ende eere, welcken paeys was uutghelesen up Onser
Vrauwen Visitatiedach in Hoeimaent, <, ende terstont was Matijs Pehaert361, huerverdeken,
voort Hoochuus rudder ghesleghen, omme dat hy met de sciplieden ende andere persoonen
de wapeninghe hadde ghemaect, daer de stede veel dancx af quam‛362. De schippers hadden
bewust tot een vrede aangestuurd en hadden opnieuw hun vorst bijgestaan. Als gevolg hier-
van had de vorst hun privileges herbevestigd363 en de stad een herbevestiging van de graan-
stapel gegund, wat ook uiterst voordelig was voor het ambacht.
Dit was echter niet de enige reden waarom de vorst het stapelprivilege had ver-
nieuwd en uitgebreid. Het stapelrecht had ook voordelen voor de aartshertog. Zoals we
reeds gezien hebben, haalde de vorst aanzienlijke inkomsten uit de graanhandel, want door
deze te concentreren in Gent werden de tollen te Menen, Dendermonde, Rupelmonde en
Antwerpen duchtig gepasseerd. Maar de belangrijkste oorzaak lag hem in het feit dat de
vorst er alle baat bij had dat sociale onrust in dit politieke zwaargewicht – zeker na een zwa-
re politieke en economische crisis tijdens de periode 1482-85 – zoveel mogelijk werd geme-
den door de graanprijzen laag en de graanvoorziening voldoende hoog te houden. De herto-
gelijk gezinde partij binnen Gent steunde sinds 1477 op een uiterst beperkte basis, waardoor
het voor de vorst van groot belang was om door het vernieuwen van het stapelprivilege een
deel van de bevolking voor zijn zaak te winnen en de positie van die hertogelijk gezinde
groepen te verstevigen364.
Het charter was ‚non point seulement pour le bien, utilité et prouffit de nostre ditte
ville,<, mais aussy de toutes autres villes et chastellenies situees a l’environ‛365. Over dit
laatste bleken die steden uit het Gentse kwartier echter een andere mening te hebben. Op 12
juli 1482 hadden de Leden een verbond van trouw gesloten waardoor de suprematie over de
kleine stadjes binnen het kwartier van Gent totaal was. Bovendien werd de economie zoveel
mogelijk door de drie steden gedomineerd en gestuurd, waardoor de stadjes monddood
361
De stedelijke politiek werd door de vorst in het jaar 1486 deels aan Matijs Pehaert overgelaten. Daarmee had
de vorst opnieuw een politieke greep op de stad. W. RIJCKBOSCH, Tussen Gavere en Cadzand, p. 29. Hij werd
als gevolg hiervan twee jaar nadien, wanneer de opstand tegen de vorst weer was uitgebroken, echter onthoofd
en gevierendeeld door het revolutionaire regime binnen Gent. P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek, p. 349 362
Ibid, p. 340 363
Op 21 juli 1485 (zie supra) 364
W. RYCKBOSCH, Tussen Gavere en Cadzand, p. 204 365
A. DUBOIS en L. DE HONDT, op.cit., p. 38
120
werden gemaakt366. In 1485 konden ze zich enigszins vanonder het juk van de steden wrin-
gen. De elementen die tot frustratie leidden kwamen nu uit een andere hoek: de beden ste-
gen in 1485 en 1487 tot ongekende hoogten, Gent verkreeg een stapelprivilege dat nog uitge-
breider was en dat buitengewoon nadelig was voor de kleine stadjes367, en dat terwijl de
graanprijzen vanaf het jaar 1486 opnieuw angstwekkend de hoogte in schoten, en men een
uitvoerverbod voor heel Vlaanderen moest uitvaardigen368. De stadjes en hun omliggende
platteland hadden daarbij ook nog zwaar geleden onder de troepenbewegingen. In 1482
werd Aalst verwoest369 en in mei 1484 werden er in die stad, Hulst en Edingen, door de grote
steden garnizoenen geplaatst, die op het platteland enige schade toebrachten. Op 26 novem-
ber 1484 werd Dendermonde veroverd door Maximiliaan en op 5 januari 1485 viel ook Ou-
denaarde in zijn handen, met alweer een aantal vernielingen tot gevolg. Heel de grensstreek
tussen Vlaanderen en Brabant kreeg het zeer zwaar te verduren. Coppenhole, een belangrijk
leider in de opstand, trok eerst Brabant binnen tot aan Brussel, waarna de Brabanders in ja-
nuari 1485 de het Noorden van Vlaanderen binnenvielen. Dit ging gepaard met de nodige
plunderingen en verwoestingen. Op 5 april werd Geraardsbergen370 door een verrassings-
aanval van Henegouwse en Duitse troepen veroverd, en grotendeels verwoest, terwijl de
Gentenaars het platteland rond de stad al hadden geplunderd371. De schepenen moesten de
stad ontvluchten en trokken richting Gent. Nadien, in 1486, weigerden zij naar de zwaar
verwoeste stad terug te keren omdat zij ‚so grooten laste overcommen vanden renteniers
rente hebbende up de zelve stede erffelic ende te live ende ooc van anderen diverschen on-
verdraghelijke costen ende lasten, dat zij die niet en souden connen bij eeneghen middele
wederstaen‛372. Kort daarop werd ook Ninove gedeeltelijk vernietigd. Verder langs de Den-
366
W.BLOCKMANS, „Autocratie ou polyarchie‟, p. 271 367
Ibid. p. 293 368
Voor het jaar 1486. M.J. TITS-DIEUAIDE, Formation des prix céréaliers, p.349. “Den Bode die tplaccaet
brochte van minen heeren vanden Rade van Vlaenderen byden welcken verboden was dat men gheen graen en
zoude laten varen uuten lande, was gegeven XIIs.” ARA, 31480, rek. Aalst, f°47v. 369
R. VAN UYTVEN, „politiek en economie‟, p.1146 370
De stad had in 1481 al zwaar geleden onder de nijpende graantekorten toen de Gentenaars er ook nog eens
veel graan kwamen opkopen ten behoeve van de eigen markt. W. BLOCKMANS, De volksvertegenwoordiging,
pp. 469-470 371
R. VAN UYTVEN, art. cit., p. 1119 372
ARA, 35302, rek. Geraardsbergen. Verder staat in de rekening dat de stad eveneens om uitstel van betaling en
minder kosten vroeg aan de Rekenkamer en de kanselier, omwille van de erbarmelijke staat waarin de stad zich
bevond. De stad zou zich niet meer op tijd kunnen herstellen, want toen in 1487 de strijd weer uitbrak, vertrok-
ken de schepenen, ontvangers, klerken en “de ghemeenen insetene vander stede ten bevele ende bij laste van
onser voors. ghenadichsten heeren wederghekeert waren ter stede waert, de welke om der orloghe wille in jaar
1487 ghevloden ende vertrocken hadden gheweest, ende in diversschen steden ende landen verstroyt, mids wel-
ken de selve stede vander daten van haerlieder vertrecke totten voors eersten daghe van sporcle up dit jaer 89
121
der, bij Aalst kwam het tot een conflict tussen de Duitsers en een Aalsters garnizoen. De stad
had daarvoor al problemen gehad met Franse troepen die ter beschikking werden gesteld
van de opstandelingen. Bij hun doortocht in Aalst weigerde de stedelingen een Frans garni-
zoen op te nemen, omdat ze lelijk tekeer gingen en in 1485 werd de stad belegerd en de om-
geving verwoest en geplunderd373. Te Oudenaarde kwam het tot een confrontatie tussen
Duitsers en Vlamingen die te Ename waren gelegerd. Het Land van Waas werd geteisterd
door raids van Maximiliaans’ troepen374. Het hele kwartier van Vlaanderen had dus zwaar te
lijden onder de oorlog en ook na de vrede in juni 1485 bleven zwervende troepen op het plat-
teland schade aanbrengen375. Als je hierbij nog pest376 en andere ziekten, vernieling van de
economische infrastructuur en de ondermijning van de welstand en de kapitaalkracht der
bevolking rekent, was het logische gevolg het verzet tegen een privilege dat de druk ten op-
zichte van het basisvoeding van de middeleeuwer te hoog opdreef.
Het verzet had ook economische redenen. Het was geen toeval dat het privilege vol-
gende woorden gebruikt : ‚Item que semblablement toutes manieres des grains venans de
nostre pays de Haynnau ou d’autre pays, villes, places ou contrees, de dehors nostre dit pays
de Flandres, par charoit ou autrement‛377. De Dendersteden hadden een belangrijke plaats
verworven in de verhandeling van Henegouws en Brabants graan, en bezaten zelf een be-
langrijk graanproducerend hinterland. Tijdens de tweede helft van de 14e eeuw, toen de
graanhandel in Henegouwen sterk toenam, gold heel de Denderstreek zelfs als doorgeefluik
voor Henegouws en Brabants graan naar Gent. Lombardische geldschieters uit Geraardsber-
gen, Aalst en Dendermonde hielden zich, vaak als tussenpersonen voor Gentse kooplieden,
bezig met de graanhandel. Het graan werd via Geraardsbergen over land naar Oudenaarde
gevoerd waar het dan eventueel in de Schelde terecht kwam. Vermoedelijk was dit in de 15e
ledich, desert ende onbewoent was anders dan van eeneghen vrouwen ende armen scamelen lieden die haerlieder
broot niet en consten ghewerven, die daer die grooter armoede bleven stede houdende zoe zij best mochten.”
ARA, 35305, rek. Geraardsbergen 373
Y. WEINBERGER, Sociaal-ekonomische strukturen te Aalst, pp. 4-5 374
E. THOEN, De gevolgen van de militaire destruktie, pp. 73-76 375
“Phelipse Tollin, scepene ende meester Cornele Van Hoorembeke raed es betaelt van dat zy ten bescrivene
van dien van Curtryk trocken tAudenaerde inde communicatie vanden smalen steden omme tsamen advys te
nemene jeghen de groote ende verdervelike scaden die tvolc van wapenenen daghelix deden up tplatte land.”
ARA, 31481, rek. Aalst, f°48v. 376
De pest had in 1485 in Aalst lelijk huisgehouden, zo erg zelfs dat de schepenen de stad uit moesten vluchten.
“Willeme Den Nokere es gheghevene gheweest over zinen arbeyt van dat hy ontrent St. Andriesmesse lestleden
als de pestilencie tAelst begonste te cesseerne ende de goede mannen vanden wet ende andere die uut der stede
ghevloden waren weder begonsten in te commene tcuyschte, vierde ende verluchtende tscepenhuus boven ende
beneden omme alle corruptie te weeren.” ARA, 31480, rek. Aalst, f°27v. 377
A. DUBOIS en L. DE HONDT, op.cit., p. 37
122
eeuw ook nog het geval. Voor Geraardsbergen was de aanvoer uit Henegouwen nog zeer
cruciaal378. In 1486 had de kanselier, wegens het nijpende tekort in de stad, op uitdrukkelijk
verzoek van de schepenen van de Geraardsbergen, aangedrongen bij gezanten van Hene-
gouwen om een uitzondering te maken op het uitvoerverbod dat in het graafschap heerste.
In de jaren 1380 zond Gent regelmatig gewapende expedities naar de streek rond Aalst en
Dendermonde om er graan te halen, onder andere graan dat van Henegouwen en Brabant
afkomstig was379. In de 15e eeuw profileerde Aalst, en in mindere mate Dendermonde, zich
sterk als een verzamelcentrum en doorvoerhaven van het Henegouwse graan. Het is dan ook
geen toeval dat de stad zeer hevig reageerde tegen de vernieuwing van de stapel - zoals we
verder zullen zien. In 1423 had de stad al een licentie verkregen om toch 500 zakken graan
per week uit te voeren, terwijl er een nijpend tekort was in Vlaanderen. Dit stuitte uiteraard
op hevig verzet van Gent, dat onder het mom van een overtreding tegen het graanembargo
de magistraat van Aalst gevangen zette380. De rivierhandel (vooral van graan) van Aalst reikt
tot Dendermonde, Antwerpen en Mechelen enerzijds en tot Gent en Brugge anderzijds. Het
derde kwart van de 15e eeuw kende de handel een duidelijke bloeiperiode, die ze na de troe-
belen tussen 1477 en 1492 nog eens overdeed381. Veelzeggend was het feit dat toen er in 1514
een stijging was van de graanprijzen en de uitvoer naar het buitenland verboden werd, Aalst
de toelating vroeg - en verkreeg - om graan aan buitenlandse handelaars te verkopen382. De
stad koppelde aan haar graanmarkt een levendige brouwnijverheid en werd in de 16e eeuw
een belangrijke schakel in de hophandel383. Tijdens de 15e eeuw was er voor de jaren waarin
de namen van Aalsters schepen bekend zijn, zetelde er in de schepenbank dan ook steeds
een goede vertegenwoordiging vanuit de hoek van de graanhandelaren en de brouwers384. In
dit opzicht was de druk en de voortrekkersrol van het Aalsters stadsbestuur tijdens het pro-
378
“Gillis Vanden Houte, clerc vanscepenen, den lesten dach van octobre (1486) by laste van scepenen gheson-
den te Mechelen omme mijnen heere den cancellier te vertooghene tghebrec dat hier binnen der stede was van
coorne mids den verbode dat in Henegouwe ghedaen was, dat men gheen cooren uuten lande voeren en mochte.”
ARA, 35302, rek. Geraarsbergen 379
D. NICHOLAS, Medieval Flanders, pp. 292-294 en idem, The metamorphosis, pp. 188-190 380
W. BLOCKMANS, Volksvertegenwoordiging, p. 465 en R. VAN UYTVEN, L’approvisionnement, p. 84 381
De stad kende een langzame groei het eerste kwart van de 15e eeuw, met uitzondering van de jaren 1436-37
waarin de graanprijs hoog was. Vanaf 1445 herpakte de handel zich opnieuw, maar de Gentse opstand drukte die
opgang opnieuw. Tussen 1460-1480 groeide de graanmarkt er snel. Na de troebelen in 1498 zal ze zich snel
herstellen. P. STABEL, De kleine stad in Vlaanderen, pp. 227-228 382
ARA, 31496, rek. Aalst, f° 36r. 383
Ibid, pp. 233-235. Ook in andere steden langs de Dender, zoals Geraardsbergen en Ninove, ontwikkelden zich
een aantal brouwerijen die voor het dichtbevolkte Land van Aalst produceerden. 384
P.STABEL, „Schippers, wagenvoerders en kruiers.‟ p.173
123
ces ook begrijpelijk. Ook in Dendermonde zou er zich een aanzienlijke graanmarkt vor-
men385. Beide steden ontwikkelden ook, door het goederentransport langs de Dender, een
belangrijke transportsector in de aanschijn van het groeiend handelsnetwerk van Antwer-
pen386. Dit was mogelijk omdat het Gentse schippersambacht op de Dender geen rechten
bezaten en er dus de ruimte voor lieten, en omdat het achterland van deze steden voldoende
omvangrijk was387. De schippers van Aalst waren in een ambacht georganiseerd en profileer-
den zich vooral in de 16e eeuw zeer sterk. Zij hadden het voorladingsrecht verworven van
alle goederen die in de kasselrij van Aalst ‚ter reviere commen‛. De vreemde schippers, die
goederen in de stad hadden gebracht, mochten hun schepen laden voor export van koop-
waar, behalve als de Aalsterse schippers in de woonplaats van die vreemde schipper niet
van dezelfde regeling konden genieten. Dergelijke bepalingen gingen uiteraard ten koste van
andere steden in het Land van Aalst, zoals Geraardsbergen en Ninove388. Vooral het land-
transport groeide sterk in de Dendersteden. Dendermonde werd een stad die voor de regio-
nale Antwerpse handel als transitknooppunt (vanaf midden 15e eeuw) op Dender en Schelde
fungeerde389. De wagenvoerders van Dendermonde hadden een belangrijke positie ingeno-
men in het vaarden van exportgoederen van de productiecentra naar de handelsmarkten390.
Ook omgekeerd voeren de Antwerpse schippers geregeld de Dender op tot Aalst en mogelijk
zelfs tot in Ninove en Geraardsbergen. Zoals we reeds gezien hebben werd deze scheepvaart
op de benedenschelde onder Gent drukker en konden de Antwerpse schippers vanaf 1479 en
1485 makkelijker laden in Gent. Schippers hadden dan ook meer redenen om die ‘vrijere’
positie te gebruiken om de markten van Vlaanderen te bezoeken.
De Denderhandel was niet in handen van Gent, aangezien het stapelprivilege alleen
gold voor het graan dat langs de Schelde en Leie werd vervoerd, en niet langs de Dender.
Bovendien ontsnapte veel graan uit Brabant en Henegouwen en uit de gebieden van het
Land van Aalst, achter de rug van de Gentenaars langs de benedenloop van de Schelde en
over land naar de kleine steden in het westen (vanuit bijvoorbeeld Geraardsbergen naar
Ronse, Oudenaarde en Kortrijk). Gent had tijdens de jaren ‘70 en ‘80 van de 15e eeuw, in een
385
Id., De kleine stad in Vlaanderen,, p. 229 386
De Antwerpse graanmarkt, die in de 15e eeuw sterk groeide, werd voorzien van graan uit de Denderstreek en
werd ook geregeld aangedaan door kooplieden uit de Denderstreek. G. ASAERT, De Antwerpse scheepvaart, pp.
325-326 en 386 387
P. STABEL, „Schippers, wagenvoerders en kruiers.‟, pp. 162 en p.165 388
Ibid, pp.172-173 389
Id., De kleine stad in Vlaanderen, p.248-249 en Id., Dwarfs among giants, pp. 165-166 390
Id., „Schippers, wagenvoerders en kruiers.‟, p. 181
124
periode van nood, angstvallig - onofficieel - geprobeerd om de stadjes te verplichten om
graan naar de Gentse graanmarkt te vervoeren391. Met het nieuwe stapelprivilege zou het dan
ook lukken om dat te verwezenlijken. Ook de Vrije Schippers konden geen aanspraken ma-
ken op de Dendertrafiek. Door het privilege van 1486 was het vrijwel zeker dat het graan dat
langs de Dender werd vervoerd éérst naar Gent werd gevoerd en niet rechtstreeks naar
Antwerpen of via Rupelmonde naar Hulst, Assenede of Axel. Gent ontving ook aanzienlijke
hoeveelheden graan uit het Land van Aalst392, maar ook uit alle andere streken in haar kwar-
tier. De meeste kleine steden (zoals Dendermonde, Hulst, Rupelmonde en Eeklo) slaagden er
bovendien meestal in om ten opzichte van hun omliggend platteland een eigen graanpolitiek
en marktmonopolies te ontwikkelen. Gent bezat echter geen middelen om een deel van het
graan uit die gebieden en stadjes op haar markt te krijgen en te vervoeren393. Ook dit werd
door het uitgebreide stapelprivilege opgelost.
Toen de pensionaris van de Keure, Jan De Beys, ‚up den dach vander processie394‛ in
Aalst aankwam, sloegen ‚die vander wet‛ ‚by advise vanden rade‛, de raad om de privile-
ges te aanvaarden en uit te hangen in de wind. Het stadje antwoordde dat ze ‚de zelve pu-
blicatie refuseren ende jeghen de voors. impetratie opposeren zoude395.‛ De reden hiervoor
vinden we terug in een andere uitgavenpost van de stad, want het octrooi van de Rooms-
Koning dat was uitgevaardigd tegen de vrede, die gesloten was tussen de vorst en Vlaande-
ren, was uiterst schadelijk voor de stad. Toen de pensionaris dit vernam, maande hij de stad
aan om samen met hem naar de vorst te trekken om beroep aan te tekenen tegen de zaak en
voor het gerecht aanhangig te maken. Daar de Aalsterse ontvangers echter geen baar geld in
de stadskas hadden, moesten de schepenen geld, dat gebruikt zou worden om de gerechts-
kosten te dekken, lenen bij een aantal stadsnotabelen en handelaars396. Op 13 mei trok Philips
391
M. J. TITS-DIEUAIDE, Formation des prix céréaliers, pp. 169-170 392
Id., The metamorphosis, p. 246 en G. BIGWOOD, „Gand et la circulation des grains‟, pp. 445-446 393
Dendermonde had in 1460 een recht verkregen dat al het graan uit de meierij van Dendermonde binnen de
stad concentreerde. R. VAN UYTVEN, L’approvisionnement, p. 80. Ook Rupelmonde, Hulst en Eeklo, dat
daarmee door het afromen van graan uit delen van de Oudburg in aanvaring kwam met Gent, bezaten een vorm
van marktdwang ten opzichte van zijn ommeland P. STABEL, De kleine stad in Vlaanderen, p. 120 en p. 226 en
Id., Dwarfs among giants, p. 168. Als een deel van dit graan voor export bedoeld was, dan moest het vanaf 1486
eerst langs Gent passeren. 394
Vermoedelijk ergens kort na het uitvaardigen van het charter in april of begin mei. 395
ARA, 31481, rek. Aalst, f°36v. 396
“Item ende ten tyde als die vander wet van deser stede by advise vanden rade der zelver stede gheappelleert
hadden vanden publicatien die eeneghe ghedeputheerde der stede van Ghend begheerden tAelst ghedaen ende
ghepublieert te hebbene van zekeren octroye of provisie by den zelven van Ghend vercreghen vanden Room-
schen Coninc, omme te hebbene den stapele vanden coorne contrarie den lesten payse ende grooter prejuditie der
voors. stede. Ende het gheadviseert was dat men ten wederstande van die volghen zoude by den voors coninc
125
Stommelin, in opdracht van de Ajuinenstad, naar Oudenaarde en Geraardsbergen om daar
te beraadslagen over de toe-eigening van de stapel en om te vragen of ze Aalst in haar oppo-
sitie wilden steunen en vervoegen397. Twaalf dagen later trokken Ghiselbrecht Bosch, ont-
vanger, en Filips Tollin, schepen, naar Antwerpen bij meester Jan van Ymmersele, die ver-
moedelijk als advocaat van de steden was aangeduid, om hem in te lichten over het overleg
dat er geweest was met oa. Oudenaarde en Geraardsbergen, maar ook met Kortrijk, Den-
dermonde en ‚andere smale stede‛ en om zijn advies en dat van de schepenen van Antwer-
pen te vragen. Aan het einde van de maand of begin juni trokken beide mannen verder naar
Mechelen om daar te overleggen met de gezanten van de stad Dendermonde, Henric Van
Inphem en tal van rechtsgeleerden – vermoedelijk uit de Grote Raad – om uitvoerig over de
zaak te praten398. Ook Gent stuurde rond dezelfde periode (29 mei) een gezant (opnieuw Jan
De Beys) uit om de nodige rechtsexpertise op te doen bij de Grote Raad in Mechelen. Van 2
juni tot 11 juni trok Jan naar Antwerpen waar hij aan Maximiliaan een mandement ter publi-
catie van de stapel vroeg. Op 13 juni trok hij met een brief van de vorst naar Anthonis Breeg-
ne, secretaris van de kanselier in Mechelen, waar hij het mandement in handen kreeg399. Dit
terwijl tussen 11 en 13 juni de ‚smale steden‛ in Gent voor de Raad van Vlaanderen discus-
sieerden over de stapel, en vanwaar ze op 15 juni naar Oudenaarde trokken waar ze nog
verder onderling vergaderden400. Het mandement van, 14 juni 1486, is bewaard gebleven401.
Maximiliaan spoort hierin de Raad van Vlaanderen en ‚tous aurtes noz justiciers et officiers
ou a leurs lieutenans qui ce puet et pourra touchier‛ om het privilege in de stadjes te publice-
ren en uit te roepen. Het resultaat hiervan was verwaarloosbaar, want tussen 20 en 28 juni
omme te vercrighene een relievement en cas dappel, ende daermede ghestelt te wesen jeghen de voors. impetran-
ten in justicien, omme welc vervolch te doene en hebben moeste ghereede previleghe, daer af de vors. ontfang-
hers up die tyt niet voorsien en waeren mids datde stede gheen lighende ghelt en hadden zo was daer toe ontleent
an diversche goede mannen insetene van deser voors. stede cooplieden ende andere de somme van 10 lb.gr. die
byden ghedeputheerden der zelver stede int voors. vervolch geemployeert waeren also wel int betalen van diver-
schen requesten, mandementen zeghelinghen, redinghen ende ghelycke costen. Also de zelve ghedeputeerden die
daer af tvervolch deden breedere ende particulierlic der voors. wet bewyst hebben welke vors 10 gr. gheleents
ghelts de vors ontfanghere hebben moeten betalen ende wedergheven den ghonen die de leeninghe deden ma-
ken.” ARA, 31481, rek. Aalst, f°39v 397
ARA, 31481, rek. Aalst, f° 42 v 398
ARA, 31481, rek. Aalst, f°43 r-v 399
SAG, 400, n°29 f° 81r-81v en f° 82 r 400
“Den 11sten dach van wedemaend trocken Jacop Van Coyghem, scepene, ende Pieter Van Spiere, secretaris,
te Gend bij minen heere vanden Rade, aldaer dander smale steden vergadert waeren omme te communikierne up
tvercrighen vanden staple vande coorne, opwelke die van Ghend bij mandemente van onsen alder ghenadichsten
heere den coninc vanden Roomschen rijcke vercreghen hadden.” W. BLOCKMANS, Handelingen, d.2, n° 256,
p. 383 en ARA, 33232, rek. Kortrijk, f°38v. 401
A. DUBOIS en L. DE HONDT, Les coutumes, pp. 39-40 en SAG, 110bis, n°1 f° 23v
126
zaten de stadjes in Antwerpen opnieuw samen rond de tafel om de vorst ervan te overtuigen
dat de stapel nadelig was voor de steden en bijgevolg moest vernietigd worden. Toen bleek
dat de vorst zich echter niet meer in de stad bevond trokken ze naar Mechelen om hun
standpunten bij de kanselier bekend te maken402. Jan Beys op zijn beurt nog eens, tussen één
en vier juli 1486, naar Aalst en Menen403 om ‚te doen publierne de lettren vanden stapele
vanden coorne van deser stede.404‛ Maar ook deze aanmaning bleef zonder resultaat, waarna
Jan, op 12 juli voor verder overleg naar de vorst in Brussel trok, terwijl rond diezelfde dagen,
tussen 5 en 12 juli, de stadjes te Oudenaarde in overleg waren405. Pas in september duikt er
opnieuw een vermelding op over de zaak rond de graanstapel. Joos Van den Perre, een
deurwaarder van de Raad van Vlaanderen, meldde in een brief dat hij op 2 en 3 september
1486406 voor de schepenen en de baljuw van Aalst was verschenen, hij hen de executiebrieven
en het octrooi, die schepenen van Gent van Maximiliaan hadden verkregen407, had voorgele-
zen en de schepenen van Aalst had aangemaand om de brieven uit te hangen en om te roe-
pen zodat iedereen het zou weten. Hierop hadden de schepenen hem geantwoord dat ze
enige tijd terug de zaak voor het gerecht hadden getrokken en in beroep waren gegaan. Zij
toonden ook de nodige gerechtsdocumenten. Waarop Joos antwoordde dat hij helemaal niet
wist dat het beroep doorging. Daarenboven hadden de schepenen van Aalst het beroep niet
overgebracht aan die van Gent, terwijl ze dat wel hadden moeten doen; waardoor het moge-
lijk was dat ze van hun beroep hadden afgezien. De schepenen van Aalst meldden dat ze
402
ARA, 38052, rek. Dendermonde f°61; ARA, 33232, rek. Kortrijk, f° 37v-38r en ARA, 31788, rek. Oudenaar-
de f°62. “Den twintichsten dach vander zelver maend (wedemaand) trocken Jacop Van Coyeghem ende Joos
reubin, scepenen, ende Pietere van Spiere, secretaris, tAndwuerpen, aldaer insghelyck alle dandere smale steden
vergadert waren omme alnoch tsamen te communikieren up tvercrighen vande stapele van den voorseiden coor-
ne, ende een goede middele te vindene an onsen alder ghenadichsten heere den coninc van den Roomschen Rijc-
ke, zo dat tvercrighen van den voorn. stapele belet mochte wesen mids der scade ende interest diere omme com-
men zoude moghen onsen voors alder ghenadichsten heere; ende mids ziner absencie trocken van daer te Me-
chelen bij mijnen heere den canchellier, wien zij tvoors. stic met meer andere te kennen gaven.” W. BLOCK-
MANS, Handelingen, d.2, n°257, p. 383 403
Niet toevallig twee steden die op een constante graanstroom konden rekenen en in de 15e en vooral vroeg 16
e
eeuw een belangrijke bierproductie ontwikkelen. Menen kon, door haar ligging aan de Leie, rekenen op constan-
te aanvoer uit het Rijselse, en Aalst, zoals we reeds zagen, kreeg graan vanuit Henegouwen doorgespeeld.
P.STABEL, De kleine stad in Vlaanderen, p. 227-240 404
SAG, 400, n°29 f° 80r en 83v. 405
ARA, 38052, rek. Dendermonde. en ARA, 31788, rek. Oudenaarde 406
A. DUBOIS en L. DE HONDT, Les coutumes, pp. 40-42 407
“ Item betaelt ten bevele van scepenen Joos Vanden Perre, duerwaerdere vander camere vanden Rade in
Vlaendren, over zeker vacacien ende dachvaerden die hy ghevachiert heeft omme in diverschen steden ende
plecken ghelyc Denremonde, Audenaerde, Aelst, Curterike, Hulst, Axelle ende elder binnen den lande de publi-
cacie te doen angaende den stapele vanden coorne naer tinhouden van zekeren lettren van onser gheduchter hee-
re den coninc vanden Rommschen Rycke verleent. Cedulle vanden 22 en in septembre „86.” SAG, 400, n°29 f°
222r Kortrijk en Oudenaarde worden wel niet vermeld in de Brief van Joos.
127
toch opnieuw in beroep waren gegaan tegen het toewijzen van het stapelprivilege, en de
standpunten die ze vroeger innamen nu nog steeds innamen. Hieruit blijkt dat er in juli of
augustus reeds een uitspraak was geweest ten voordele van de stad Gent! Op 4 september
kwam Joos in Dendermonde aan waar hij ook voor de schepenen en de baljuw, Jehan De
Wulf, verscheen. Ook daar antwoordde men hem dat ze in beroep gingen, hoewel ook zij
hun beroep nog niet officieel hadden overgemaakt. Tussen 15 en 18 september was hij even-
eens te Hulst (15-16 september), Axel (17 september) en het Waasland (in Sint-Niklaas moge-
lijk op 18 september) verschenen. Op alledrie de plaatsen kreeg hij te horen dat ze samen met
Aalst en Dendermonde beroep hadden aangetekend. Assenede, die hij als laatste op 19 sep-
tember had bezocht, bleek een uitzondering. De parochie verklaarde zich akkoord met het
charter en het werd op de marktdag voorgelezen voor de inwoners. Als gevolg hiervan werd
Jan Obrecht, klerk van de Keure, tussen 28 september en 5 oktober naar Brugge gezonden
om opnieuw van de kanselier een mandement te verkrijgen408. De dag nadien, op 6 oktober,
maakten Aalst, Dendermonde en de ‚andere steden‛ te Gent hun eisen duidelijk409. Één dag
later trokken Pieter De Rycke, pensionaris van Gedele, samen met meester Joos Van Gistelle
en Jan Beys, naar Antwerpen (tot 29 oktober) om opnieuw over de bepalingen van de stapel
te overleggen. Aalst stuurde op 20 november Henric Lievins naar Brussel om met meester
Jan van Ymersele, de advocaat in naam van de steden, over de stapel te beraadslagen, en op
3 december trokken twee schepenen (Filips Stannelin en Jan Vander Beke) er opnieuw naar-
toe op vraag van Jan Van Ymmersele om ‚te belettene zeker nieuwe vervolch dat de ghede-
puterden vander stede van Ghend pynden te doene omme breedere provisie te vercrighene
up tstic vanden stapele vanden coorne, twelke nochtan in justitien hinc ende zo verre te doe-
ne anden coninc dat hy derup gheene nieuwichede en constenterde, de stede en mochte
derup ghoort wesen‛.410 Zes dagen nadien trok Pieter Van Spiere, in opdracht van Kortrijk,
naar Oudenaarde en van daar naar Aalst ‚omme aldaer te communikerne metter wet no-
pende den coorne ende ooc te vercrighene een extrait vanden kueren by heml. daerup ghe-
maect‛411. Waarover dit ‚extrait vanden kueren‛ gaat vernemen we in een volgende uitga-
venpost van de stad: ‚Den 29sten dach vander voors. maend van decembre trac de voorn. Pie-
408
SAG, 400, n°29, f° 195r 409
“… omme te anhoorne den heesch van die van Aelst, Denremonde ende andere steden angaende den stapele
vanden coorne.” SAG, 400, n°29, f° 195r 410
ARA, 31481, rek. Aalst, f° 49r. 411
ARA, 33232, rek. Kortrijk
128
tre Van Spiere te Ghend by scepenen vanden kuere omme met hemlieden te spreken nopen-
de den kuerene vanden coorne die te Kurtericke onlancx ghemaect ende uutgheroupen zijn
gheweist.412‛ Hieruit blijkt dat er op 3 december mogelijk nog een laatste beraadslaging in
Brussel was geweest, die een definitief oordeel velde. Kortrijk, en mogelijk ook Aalst en Ou-
denaarde, waren overgegaan tot de formele bevestiging van de stapel. Maar daarmee was de
kous nog niet af. Van 26 januari tot 8 februari 1487 was Lieven Goethals, schepen van de
Keure van Gent, nogmaals te Brussel om over de stapel te overleggen413. Over het verdere
verloop van het dispuut blijven we in het ongewisse. Vele rekeningen van de kleine stadjes
voor het jaar 1487 zijn verdwenen (Aalst, Dendermonde,<) of vermelden nog zeer weinig
over de perikelen. Dat het dispuut nog niet was opgelost in mei van het jaar 1487, blijkt uit
nog één van de weinig vermeldingen die we terugvonden in de rekeningen van de stad
Kortrijk414.
Vanaf de tweede helft van het jaar 1487 werd het geschil zwaar overschaduwd door
de toenemende politieke spanningen tussen de vorst en Gent. In september 1487 brak de hel
opnieuw los, toen de verbannen Jan van Coppenhole en de tot dan toe gevangen Adriaen
Vilain opnieuw in Gent verschenen en de collatie van de stad werd bijeengeroepen waarbij
het ongenoegen van de ambachten tegen het Maximiliaans gezinde bestuur werd geuit415. Op
4 november werd de wet vernieuwd. De andere Leden van Vlaanderen – inclusief het Vrije
dat sinds 1477 uit de ledenvergadering was uitgesloten – probeerden te bemiddelen. De
vorst had in het najaar van 1487 geprobeerd de kleine stadjes tegen Gent op te zetten, in de
wetenschap dat Gent – zoals in 1481-1482 – nood had aan een sterke band met zijn kwartier.
Opnieuw werd Gent geïsoleerd, maar deze keer zonder dominantie over zijn kwartier. De
stadjes stonden aan de kant van de vorst. Ons vermoeden is dan ook dat vanaf dan de zaak
rond de stapel tussen de stadjes en Gent voorgoed op de lange baan werd geschoven. Beide
partijen waren in twee kampen verdeeld, waarschijnlijk werd het stapelprivilege duchtig
gedwarsboomd en ontlopen. Bovendien werd de toestand in Vlaanderen er niet beter op. De
plunder- en veroveringstochten van troepen aan beide zijde namen steeds meer toe, waar-
412
ARA, 33232, rek. Kortrijk 413
SAG, 400, n°29, f° 202v – 203r 414
W. BLOCKMANS, Handelingen, d.2, n° 273, p. 404. 415
W. RYCKBOSCH, Tussen Gavere en Cadzand, p. 29
129
door elk naar eigen goeddunken en vermogen in zijn graan probeerde te voorzien416. Het
stapelprivilege had hoogst waarschijnlijk minder invloed naargelang de strijd meer en meer
escaleerde, en de schepenen van de steden in het Gentse kwartier hadden wel andere dingen
aan hun hoofd dan de strijd rond de stapel en Gent tegen zich in het harnas te jagen. Veel
steun moesten de steden van elkaar ook niet meer verwachten, want de toestand werd te
gevaarlijk en heel nijpend417. De isolatie van Gent, dat op 8 januari Kortrijk had veroverd418,
duurde voort tot een tactische blunder van Maximiliaan daar anders over besliste. In februari
had Maximiliaan een wel zeer ongelukkige poging gedaan om Brugge te bezetten, waardoor
hij zelf drie maand en een half in gevangenschap verzeilde419. Het gevolg hiervan was dat
Gent een nieuwe medespeler in zijn kamp had en dat de opstand zich over nagenoeg heel
het graafschap verspreide. Maximiliaan werd in mei 1488 tot zware toegevingen, die hij kort
daarop al weer verbrak, gedwongen. Hiermee was het hek helemaal van de dam. Filips van
Kleef, heer van Espierre en één van de machtigste edellieden van Vlaanderen, had borg ge-
staan voor de afspraken. Toen Maximiliaan zijn kar 360 graden keerde, nam Filips samen
met de Gentenaar Jan van Coppenhole de leiding van de opstand op zich. Met steun vanuit
Frankrijk, in de persoon van generaal Phillipe de Crèvecoeur, voerde het opstandige leger
een aantal militaire campagnes tegen Maximiliaan, terwijl een regentschapsraad in naam van
Filips de Schone werd aangesteld om het graafschap te besturen. De echte macht in Vlaande-
ren lag op dat moment uiteraard bij Filips en de Gentse opstandelingen, en de regentschaps-
raad hield zich, naast de vraag rond oorlog en vrede, enkel bezig met monetaire zaken en de
commerciële banden met Engeland420. De belegering van Gent in mei en juni 1488 door Fre-
derik III, de keizer van het Heilig Roomse Rijk en vader van Maximiliaan, leverde geen resul-
taten op421 (ondermeer doordat Filips Van Kleef in eigen persoon de verdediging van de stad
op zich nam422). Ondertussen oogstte Filips van Kleef wel enig succes in Brabant. Brussel,
Nijvel en Leuven ontvingen hem relatief welwillend, wat niet kon gezegd worden van Ant-
werpen, ’s-Hertogenbosch, Bergen-op-Zoom en de heerlijkheid Mechelen. Hij slaagde erin
om de Hollandse steden tot een opstand te verleiden, en ook in Luik vond hij enige mede-
416
Zie E. THOEN, De gevolgen van de militaire destruktie, pp. 77-89 417
Geraardsbergen was in 1487 nagenoeg totaal verlaten. ARA, 35305, rek. Geraardsbergen 418
E. THOEN, De gevolgen van de militaire destruktie, p. 78 419
W. BLOCKMANS, „Autocratie ou polyarchie?‟, pp. 293-296 420
Ibid, pp. 298-302 421
W. RYCKBOSCH, op.cit., p.29 422
E. THOEN, De gevolgen van de militaire destruktie, p. 80
130
werking. Maar de geldstromen vanuit Frankrijk, Luik en Holland bleken helemaal niet aan
de verwachtingen te voldoen, en de Vlaamse steden konden niet alle kosten drukken423. De
aanstelling van Albrecht van Saksen, de neef van Maximiliaan, tot Luitenant-generaal bij
afwezigheid van de aartshertog, zou uiteindelijk de ommekeer betekenen. Aanvankelijk
werden er tussen beide partijen nog vele vernietigende campagnes gevoerd, zodat het platte-
land zwaar te lijden had424. Maar de vrede tussen de Franse vorst Karel VIII en Maximiliaan
op 22 juli 1489 kwam zeer ongelegen voor de opstandelingen. Ook de vrede van Montilz-lez-
Tours, die een einde moest stellen aan het aanhoudende conflict, bracht geen zoden aan de
dijk425. Toen Albrecht Brugge op de knieën dwong als gevolg van de grote hongersnood die
er heerste na de verovering van Damme (in januari 1490), stonden Gent en Filips van Kleef er
helemaal alleen voor. Binnen Gent gingen stemmen op voor vrede, maar pas op 16 juni 1492
slaagde een gematigde fractie erin om de macht te grijpen. Kort daarop werd de Vrede van
Cadzand gesloten (29 juli 1492). Nadien moest ook het laatste bolwerk, Sluis, samen met de
opstandige leider Filips van Kleef, inbinden.
Gent had geprobeerd de oude droom om alle graan dat voor export in het bassin tus-
sen Leie, Schelde en in existentie Dender werd verhandeld in haar stad te concentreren, waar
te maken. De Gentse droom ging zelfs verder: het was een stap om álle graan in Vlaanderen,
zelfs datgene dat voor consumptie bedoeld was, eerst langs de stapel te doen passeren426.
Protest kon niet uitblijven en kwam nu nog van een aantal kleine stadjes uit het Gentse kwar-
tier. Het gezamenlijke optreden bracht weinig op, omdat de vorst de zijde van de stad Gent
had gekozen teneinde haar gunstig gezind te houden. Het stapelprivilege was een zeer ge-
voelig punt in de Gentse politiek en zou dit nog lang blijven. Dit conflict werd echter gron-
dig verstoord door nieuwe vijandigheden, waardoor het naar het achterplan werd verscho-
ven. Het stapelprivilege op zich was niet meer van belang, maar wel het veel belangrijker
gevecht om voldoende voedsel. Bovendien verschoven steden van het ene kamp naar het
andere en was de dominantie van Gent over bepaalde gebieden soms dermate groot dat pro-
test nog weinig zin had.
423
J. HAEMERS en L. SICKING, „De Vlaamse Opstand van Filips van Kleef en de Nederlandse Opstand van
Willem van Oranje. Een vergelijking‟, Tijdschrift voor Geschiedenis, CXIX, 2006, p. 332 424
R. VAN UYTVEN, „Crisis als Cesuur‟ p. 428 425
W. RYCKBOSCH, op.cit., pp. 29-30 426
MP.J. TITS-DIEUAIDE, Fromation des prix céréaliers, p.167
131
C. 1500: kort protest uit een andere hoek.
Het stapelprivilege van 1486 is nooit echt van kracht geweest. Eerst weigerden de
steden in het kwartier van Gent het te aanvaarden en probeerden ze het zoveel mogelijk te
omzeilen. Daarna in 1487 en vooral 1488 liet de politieke situatie het niet toe om het voor-
recht ten volle te controleren en te gebruiken. Bovendien had de strijd er voor gezorgd dat de
graanvoorraden bijzonder klein waren en de prijzen bijzonder hoog. Na de strijd in 1492
werd de stapel zelfs afgeschaft427! De steden aan de Dender konden hun oude functies her-
nemen en de economie weer aanzwengelen. In Aalst viel bijvoorbeeld in het jaar 1500-1501
een sterke groei van de korenassise waar te nemen, die bijna het niveau evenaarde van de
topjaren tussen 1460 en 1470428. Het valt dan ook niet te verwonderen dat vanuit de hoek van
de Dendersteden geen protest meer kwam, toen het Gentse stapelprivilege in 1500 stilaan
terug was aangegroeid. Het protest kwam vooral van de andere kant van het Graafschap:
een groep steden uit West-Vlaanderen, Waals-Vlaanderen en Artesië429. Op kop van het ver-
zet stond ditmaal die andere stad die zijn tanende economische situatie wou tenietdoen door
een belangrijke transitfunctie en stapelmarkt te creëren: Ieper. De stad had zich afzijdig ge-
houden in het dispuut tussen de stadjes van het Gentse kwartier en het eerste Lid. De reden
hiervoor lagen hoogst waarschijnlijk in de politieke verhoudingen. Op 12 juli 1482 hadden de
Drie Leden, die de regering over het graafschap Vlaanderen in handen hadden, een eeuwig
verbond van trouw gesloten. Dit verbond werd gesloten omdat de Leden van mening waren
dat ze de problemen niet te boven konden komen zonder een verbond, de rede en het recht.
Wanneer er een conflict uitbrak tussen twee steden, dan moest de derde verzoenend optre-
den. Sterker nog, interne conflicten van een stad moesten door de twee andere worden be-
middeld. De Leden moesten de stadjes en kasselrijen in hun kwartier assisteren in het be-
houd van hun privileges. Maar belangrijker nog: er werd er beslist dat de leden elkaars privi-
leges, rechten, vrijheden en coutumes, zowel oude als nieuwe en zowel algemene als speci-
427
W. BLOCKMANS, De Volksvertegenwoordiging, p. 474 428
In 1504 en 1505 zal zij dat niveau zelfs overschreiden. Y. WEINBERGER, Sociaal-ekonomische strukturen
te Aalst, pp. 198-200 429
W. BLOCKMANS, De volksvertegenwoordiging, p. 474
132
fieke, moesten respecteren en ze moesten elkaar bijstaan om de overtreders te bestrijden430!
Deze bepaling werkte vermoedelijk nog enkele jaren door, zelfs na 1485. In het tweede deel
van de opstand traden Brugge en Ieper op als bemiddelaar tijdens de troebelen in Gent van
november 1487, en zelfs toen Brugge zich enkele maanden nadien achter Gent schaarde,
bleef Ieper, dat het financieel niet meer kon opbrengen om zich aan de ‘opstandige’ kant te
voegen, arbitreren. Na 1492 was de weg weer vrij om de oude droom waar te maken. De
graanstapel van Gent was afgeschaft en de Ieperlingen konden de functie die Gent decennia
lang had gespeeld in Vlaanderen voor West-Vlaanderen, en misschien zelfs voor meer ge-
bieden, overnemen. Al snel bleek dit ijdele hoop te zijn: in mei 1497 werden door alle privi-
leges van de Gentse Vrije Schippers Filips de Schone opnieuw bevestigd, en bovendien ble-
ken de Gentenaars er kort daarop te zijn in geslaagd om de stapel weer in te voeren. Het was
tijd voor actie! In december 1499 trok Ieper naar Parijs om de ordonnantie van 4 januari 1437
(n.st.) van de Franse vorst, Karel VII, samen met het arrest van het Parlement van Parijs van
16 juli 1435 in de zaak rond de Ieperleet, te laten vidimeren. Deze documenten hadden de
aanspraken van Ieper op de Ieperleet en de graanhandel gevrijwaard. Zij hoopten hiermee
waarschijnlijk ook steun te verkrijgen vanuit Frankrijk en Filips alsnog van hun gelijk te
overtuigen.
Op 4 juni 1500 trok Willem Vitse, een pensionaris van Ieper, naar Gent ‚om aldaer
ende advys te nemene up dat die van Ghend contrarie den rechten ende vrijheden van deser
stede an onsen gheduchten heere ende prince begheert hadden thebben den stapele vanden
coorne.431‛ Vier dagen later werden de bodes Michiel Zevencote en Frans De Jonghe naar
respectievelijk Aire en Nieuwpoort gezonden, terwijl Willem Vitse naar Rijsel en Béthune
trok ‚om hemlieden tadverterene vanden vervolghe van die van Ghend nopende den vors.
staple, ghemerct dat de zake henlieden grotelicx angaet.432‛ De stad zocht – en vond – steun
bij de belangrijkste steden die een rol moesten spelen in het graanverhandelingssysteem dat
zij al decennia lang trachtte uit te bouwen. Nieuwpoort was voor Ieper dé verbinding naar
de zee, terwijl Aire-sur-la-Lys, Rijsel en Béthune de belangrijkste graanmarkten op de Leie
waren. Op 10 juni werd meester Jacop Van Steelant, pensionaris, naar Gent gezonden om
met de Raad van Vlaanderen te overleggen en ‚te sprekene up de begheerte ende vervolg
430
W. BLOCKMANS, „Autocratie ou polyarchie‟, p. 270 431
W. BLOCKMANS, Handelingen, dl. 2, n°589, p. 866. 432
ARA, 38722, rek. Ieper, f° 26r.
133
van den vors. van Ghend nopende den vors. staple.‛ Daarna trok hij verder naar Brugge om
met die van het Vrije te overleggen over dezelfde zaak433. Op 15 juni kwam meester Willem
Van Grijspeere, burgemeester van het Vrije, aan in Ieper (een dag later kwam ook meester
Jan Van Marivoorde, pensionaris van Nieuwpoort daar aan) om daar met de andere steden
(Brugge, Ieper, Béthune, Aire, en andere) te overleggen over ‚dat die van Ghendt versochten
dat men alle granen die commen zouden up de Schelde ofte up de Leye ofte dat wassen zou-
den bin den lande omme te vercopene omme uten lande te voerne, dat men dat zoude moe-
ten bringhen te Ghend te zijnen stapele.434‛ Gent legde dus opnieuw het privilege op. Het
sloeg niet alleen op het graan dat door de Leie of Schelde passeerde, maar zelfs op alle graan
dat binnen het graafschap was geteeld en dat voor export bedoeld was. Op 18 juni trok Wil-
lem Vitse samen met de gezanten van Brugge, het Vrije (in de persoon van Willem Grijspeere
en meester Joos Arends), Nieuwpoort (Jan Van Marivoorde), Rijsel, Béthune en Aire van Ie-
per naar Gent om ervoor te zorgen dat het invoeren van de stapel niet werd voltrokken. (Tot
ons groot ongenoegen hebben we hiervoor geen documenten teruggevonden in het archief
van de Raad van Vlaanderen.) En van daar trokken de steden naar Brussel om de kanselier
(de heer van Besançon) ‚der vors. materie tadverterene‛435. Dit bracht geen zoden aan de
433
W. BLOCKMANS, Handelingen, dl. 2, n° 589, p. 866. 434
Ibid, n° 590, p. 867. Uit de rekening van Ieper weten we ook welke personen in naam van de steden aanwezig
waren. In de uitgavenposten van presentwijnen staat het volgende: “ Den 16en dach vander vorn. maend (wede-
maent), Cornelis Vervaert, twee cannen, mer Willem Van Gryspeere, ruddere, viere cannen, Gheeraerd Thienla-
ne, meester Jan Du Pont, Robrecht Destaes, Jan Le Feure, Laurens De Pape, Karels De Ruusschere ende Jan Van
Marievoorde, ghedeputerde vanden steden van Brugghe, sLands vanden Vryen, van Ryssele, van Aryen, van
Bethune, van Waestene, vanden castelrie van Ypre ende vanden Nieupoort, elken twee cannen wijns.” ARA,
38722, rek. Ieper, f°42v.
Cornelis Vervaert was de afgezand van Brugge, zo blijkt uit de rekeningen: “Cornelis Vervaert, van dat hij 15 in
juing trac als raed tYpre omme daer midsgaders andere ghedeputeirde te communiquierne tstic vander stapele
vanden grane.” ARA, 33553, rek. Brugge, f°63r.
Meester Jan Van Marivoorde was de gezant van Nieuwpoort en Willem Grijspeere die van het Vrije. W.
BLOCKMANS, Handelingen, dl. 2, n° 590, p. 867 435
Ibid, n° 591, p. 868. “Mer Willem Van rijspeere, burchmeestre, ende meestre Joos Arends, van dat zij te
wetene de voorn. meestre Joos smaendaechs den 15en dach van der voors. maend (wedemaent) ende de voors.
mer Willem Van Grijspere svrindeachs daernaer bij ordonnance van der wet trocken te Ghendt omme metgaders
den ghedeputeerden van Brugghe, Ypre, Rysele, Douay, Waestene, Aryen ende Béthunen te gane bij mijnen
heeren van den Rade ende aldaer te vertoghene tintereest van den voors steden ende casselrijen indien die van
Ghend gheconsenteert waeren den stappele van den coorne bij hemlieden versocht. Ende trocken van daer te
Bruesele metten anderen drien leden omme mijnen heere van Besansoen de reverencie te doene, doe onlancx
wederghekeert van Besansoen ende ooc omme te solliciteeren eeneghe andere zaken den lande grootelycx an-
gaende.” ARA, 42613, rek. Vrije, f° 54r. Of Douai mee naar Gent getrokken was, weten we niet zeker. Waar-
schijnlijk niet, want geen enkele andere rekening maakt melding van Douai. De stad was ook nooit tussen 15-17
juni in Ieper langs geweest om in de zaak te overleggen. Vermoedelijk gaat het hier enkel om de steden rond het
Leiecomplex.
134
dijk, want de stapel bleef van kracht436. Op 17 juli betaalde Gent Jacop Hueribloc uit, omdat
hij Sanders Haimon, de clerk van de griffie van de Raad van Vlaanderen, en Ywein Van Vae-
rnewyc, notaris van de Raad, ‚voor tscriven, collacionneren ende autentyqueren vanden
coppien van diversche lettren ende ghiften angaende den recht vanden stapele vanden coor-
ne!437‛ Bovendien werden de privileges van de Gentse Vrije Schippers op 24 april 1501 nog-
maals bevestigd, maar nu door de Raad van Vlaanderen438. Een ordonnantie van de schepe-
nen van de Keure van 29 december 1504 in verband met frauduleuze transacties en te zwaar
geladen schepen, bevestigt dat de stapel van kracht was en dat er een vierde van de granen
dienden te worden gestapeld439.
De stapel werd rond de eeuwwisseling dus opnieuw ingesteld. Ieper, dat zijn oude
droom terug leven wou inblazen, bleef met lege handen achter. De steun die ze bij de andere
steden in het Leiebekken en bij de andere Leden zocht, mocht daarbij niet baten.
436
In 1500 vroeg Gent de steun van de landvoogdes, Margaretha van Oostenrijk. Maar zonder succes, want ze
kreeg het volgende antwoord mee: “quil en est proces entre parties parquoy en faisant justice elle ny puet tou-
chier”. ARA, Trésor de Flandre, dl. 2 437
SAG, reeks 400 n°24, f°262 r. 438
SAG, reeks 180, n° 19. 439
SAG, reeks 110bis, n°1, f° 25r “…danaf trechte vierde ten behouve vanden voorzeyde staple dat zy uplegg-
hen zullen moeten sonder arghenlist…” Vermoedelijk gaat het hier enkel om de harde granen tarwe en rogge.
Dat het stapelrecht opnieuw van kracht was, blijkt ook uit een brief van 4 januari 1505 (n.st.) van Brussel aan
Gent. De stad had granen gekocht in Douai en Valenciennes en vroeg omwille van de hoge graanprijzen vrije
doorvoer door Gent. SAG, reeks 147bis, n°2
135
D. 1515-1516: Ieper opnieuw in het verweer.
Tijdens de blijde intrede op 14 februari 1515 (n.st.) van de vijftienjarige Karel V in zijn
geboortestad Gent, ontstond er binnen de stad een kleine oproer. De Gentenaars hadden
vurig gehoopt dat hun stadsgenoot de positie van de stad zou terugbrengen zoals die was
tijdens de periode vóór de vrede van Cadzand. De ontgoocheling was echter groot toen de
jonge vorst besloot om de klok niét terug te draaien, integendeel, hij vaardigde een oorkonde
uit die men smadelijk het ‘calfvel’ noemde en die een herbevestiging van de Vrede van Cad-
zand was. Hij herhaalde ook klaar en duidelijk dat alle oude Gentse privileges die na 1492
niet door hem of zijn voorvaderen opnieuw waren geconfirmeerd, onrechtsgeldig bleven.
Desalniettemin werd het stapelrecht op 4 april 1515 (n.st.) op vraag van de stad en ‚omme
tghemeen prouffit ende welvaert vander selver stede, der anthneringhe ende coopmansche-
pe van diere, oock omme deselve stede die de principale ende eerste es van onse lande ende
graefschepe van Vlaenderen liggende inden middewaert van dien van coorne ende graene‛,
herbevestigd, ‚zoals dat reeds gedaan was door Filips de Goede in 1424 en 1432 en door
Maximiliaan in 1486‛440.
Ook hier werd al snel duidelijk dat er voor Ieperse plannen weinig plaats zou zijn. De
vorst had het er moeilijk mee dat zij het hadden gewaagd tegen de oorkonden van 1424 en
1432 in te gaan en ermee voor het Parlement van Parijs te trekken. Bovendien hadden zij het
graan dat van buiten het graafschap langs de Leie afdaalde en ook het graan dat binnen
Vlaanderen was gekweekt, en dat in Waasten op wagens werd geladen en naar Ieper werd
gezonden, niet alleen voor eigen voeding en de voeding van het Westkwartier gebruikt;
maar ook aangewend om het te verkopen aan handelaars van gebieden over zee. Dit was
tegen de bepalingen van Filips de Goede in en ten nadele van de inkomsten op de tollen te
Menen, Dendermonde, Rupelmonde, Antwerpen en elders. Het nieuwe charter bepaalde dat
‚by vorme van nieuwe privilegien in eeuwicheden trecht vanden stapele vanden coorne en-
de grane te syne ende blyfine binnen onser voors. stede van Ghendt ende hof te userene ende
gebruyckende van al den coorne ende grane commende van Bethunen, Arien, Ryssele ofte
440
SAG, reeks 110bis, n°1, f° 29r-32r. Zie ook G. BIGWOOD, „Gand et la circulation des grains‟, pp. 408-410
136
elders lancx der riviere vanden Leye <, den rechten wech nederwaerts‛ moet komen ‚son-
der eenghen anderen zijtwegen te moghen nemene te wagehen, tschepe oft andersinds‛441.
Het graan moest rechtstreeks naar Gent gevoerd worden en mocht zelfs niet meer over gela-
den worden in Waasten, alvorens eerst langs de Gentse stapel te zijn gepasseerd! Indien men
toch pogingen ondernam om dit te omzeilen, diende men een dubbele boete van 60 lb. par. te
betalen. Als het graan langs de stapel gepasseerd was, moest de schipper of handelaar, die
dan toch besloot om graan in Ieper te verkopen, aan twee ‚wacht coorens‛, die in Waasten
en omstreken werkten en die Gent mocht afvaardigen, een eed afleggen waarin zij beloofden
dat zij hun koren of graan niet buiten het Westland zouden voeren. Een overtreding op deze
bepaling zou 60 lb. par. kosten. Karel V verklaarde zijn beslissing ‚executoir niettegenstaan-
de alle verzet of appel‛. De kennisname van het verzet of appel werd gereserveerd voor de
Raad van Vlaanderen.
Deze laatste bepaling van de vorst was geen toeval. Het protest in 1500 was immers
nog geen 15 jaar oud. Maar dat er protest zou komen, kon men al voelen vóór de oorkonde
officieel was uitgevaardigd. De periode 1513-1518 was voor het eerst sinds een twintigtal
jaren een periode waarin de graanprijzen de hoogte in schoten, en waarin de gemoederen
bijgevolg heel gespannen waren. Moreel Uuteghem en Huber Heyneman, tresorier, werden
door de stad Nieuwpoort al op 21 januari 1515 naar Gent gezonden ‚int vervolgen vanden
staple vanden coorne‛, terwijl het privilege op dat moment nog niet eens was uitgevaar-
digd442! De Gentse schepenen hadden de vorst tijdens zijn Blijde Intrede al een aantal keren
verzocht om het privilege te vernieuwen443. Dit moet ook Ieper ter ore zijn gekomen, want op
8 maart stuurde de stad al een bode naar Béthune en op 9 maart werden Colaerd De Wulf en
Jacop Luepe, pensionaris, naar Brugge gezonden om daar aan de schepenen van de stad te
vragen hen bij te staan in hun oordeel over de stapel. Op dezelfde dag werd er ook nog een
bode naar Aire gezonden444. Pas meer dan een maand na het uitvaardigen van het charter
duikt er in de bronnen weer protest op. Op 25 mei werden ‚Ector Van Dixmude, voogd, An-
thonius Uuter Hove, raed, ende meester Jacop Van Steelant, pencionnaris‛ naar Brugge ge-
zonden om daar over de herziening van het Transport van Vlaanderen te reflecteren, maar
441
SAG, reeks 110bis, n°1, f° 30v-31r 442
ARA, 36813, rek. Nieuwpoort, f° 48v. 443
Doordat er geen rekening voor de periode van 14 augustus 1514 tot 13 augustus 1515 weten we ook niet
wanneer dit was gebeurd. 444
ARA, 38737, rek. Ieper, f° 8r. De vraag aan Aire bleek negatief te zijn beantwoord. Nergens vinden wij in de
bronnen een verwijzing naar de stad.
137
ook ‚om met die van Brugghe, Ryssele, Nieupoort, Waestene ende andere stede provisie te
verzouckene an onser vors. gheduchten heere jeghen toctroy vanden staple vanden grane by
die van Ghende vercreghen.445‛ Drie dagen later werd Jacop Luepe uitgestuurd om in
Béthune en Aire steun te zoeken in het appel van Ieper. Die eerste stad sloot zich aan bij Ie-
per en trok op 1 juni samen met Ieper, Waasten en Nieuwpoort naar Brugge om daar te ‚co-
reguierene ende slutene up tachtervolghen vanden appeele biden vors. steden ghedaen van-
den octroye vercreghen biden vors. van Ghend.‛ Nadat er een besluit was genomen, trokken
de gedeputeerden naar Den Haag bij de vorst ‚om te vercrighene reliefment vanden vors.
appeele‛ en om te vragen of er terug graan langs Waasten mocht gevoerd worden446. Op 22
juni trok Jacop Luepe, in opdracht van Ieper, naar Waasten om met de Baljuw van Komen en
de Baljuw van Armentières, die door de Gentse schepen waren aangesteld als ‚wacht co-
orens‛, over de zaak te praten, en vermoedelijk ook om steun te zoeken bij beide baljuws. Op
10 juli waren de steden te Brugge verzameld. Dat Ieper alsnog probeerde om het privilege te
omzeilen, blijkt uit het feit dat op 16 juli Jacop Luepe naar Diksmuide werd gezonden omdat
twee schepen geladen met koren op verzoek van Gent waren aangehouden447. Op 18 juli pro-
testeerde Jacop, als gevolmachtigde van de steden Brugge, Rijsel, Béthune, Waasten, Nieuw-
poort etc. en in naam van die steden, op de markt van Diksmuide tegen het octrooi van de
Gentenaars. Hij verklaarde er dat ze in beroep waren gegaan en dat de schout de boten, die
werden aangehouden op vraag van de Gentenaars, moest laten gaan. Hier wilden de baljuw
en schout niet antwoorden en de schout zonder verdere uitleg verklaarde ‚dat hij er geen
opdracht voor had gekregen‛448. Op 27 juli werden de Ieperse schepenen Jaques Du Que en
Joris De Rouck, samen met de pensionaris, Jacop Luepe, opnieuw naar Brugge gezonden
voor nieuw overleg en om dan met de besluiten van die vergadering bij de vorst te trek-
ken449. In de dagen nadien werden een drietal boden naar de gedeputeerden van Ieper ge-
stuurd en op 1 augustus was er een aparte beraadslaging tussen Ieper en Nieuwpoort450,
445
ARA, 38737, rek. Ieper, f° 8v-9r. 446
ARA, 38737, rek. Ieper, f° 8r. 447
ARA, 38737, rek. Ieper, f° 8r. 448
I. DIEGERICK, Inventaire analytique et chronologique, dl. 5, pp. 88-89, Dit werd door Bigwood fout geda-
teerd. Hij was van mening dat de Gentenaars in navolging van het bevel van Karel V van 12 augustus 1515 (zie
infra), deze maatregelen hadden genomen, waardoor hij de maand verkeerd had gelezen. In werkelijkheid wer-
den de twee schepen een maand voordien aangehouden; wat ook overeenstemt met de rekening van Ieper. 449
ARA, 38737, rek. Ieper, f° 9r-10r 450
ARA, 36813, rek. Nieuwpoort, f° 49r
138
maar dit alles was een maat voor niets. Op 12 augustus 1515451 ordonneerde de vorst aan al
zijn officieren en boden om de oorkonde in de steden uit te vaardigen, want die van Brugge,
Ieper, de kasselrij Ieper, Rijsel, Waasten hadden het gewaagd om tegen de ‚lettren van ghifte
ende octroye te appeleerene‛. Waarop de vorst met aandrang gebood dat ‚op groote pey-
nen‛ in Brugge, Ieper, Waasten, Nieuwpoort en andere steden het octrooi moest uitgevaar-
digd worden. Als men dan in de steden nog weigerde, moest de desbetreffende officier de
steden voor de Geheime Raad dagen. Om die opdracht van de vorst te volbrengen trok Mar-
tin de Beer ‚huissier d’armes452‛ tussen 21 (deze dag samen met Louis Allaert, pensionaris
van Gent) en 25 augustus naar Ieper. In de hallen ontmoete hij er Jaspart Dewale, voogd,
Nicolas de Corte, Louys Poit, Jacquis Duguet, Jooris De Rouck, Jan van Dixmude, Pauwels
Waels, Adriaen Boudins en Hendrick Leynkenniere, schepenen, aan wie hij het octrooi en het
mandement overmaakte. Bovendien zouden ze, op straf van 1000 gouden leeuwen, hem
moeten toelaten om het privilege te laten verkondigen en uithangen. De Ieperlingen ant-
woordden hierop dat ze hadden geappelleerd en opnieuw appelleerden, en dat de afkondi-
ging van het octrooi niet kon doorgaan, waarop Martin was overgegaan tot de arrestatie van
de schepenen en de voogd in de stadshal, met als doel hen ertoe te bewegen om, ondanks het
appel, toch de rechten van de Gentenaars te respecteren. In de namiddag keerde hij samen
met Louis Allaert terug om te peilen of ze nog niet van mening waren veranderd453. Daar
werd echter negatief op geantwoord. Toen hij zelf de publicatie wou voltrekken, werd hem
de toegang tot de ‚bresteque metter clocke454‛ aan het belfort ontzegd. Niemand wou – of
kon – voor hem de deur opendoen. Tussen 11 en 12 uur trok hij terug naar de hal, waar hij
naast de bretèque een raam open vond. Hij kroop erdoor en verkondigde het octrooi aan het
vele volk dat er op de markt aanwezig was. Daarna ontsloeg hij de schepen en de voogd uit
hun arrest en maande hen aan om op 11 september voor de Geheime Raad te verschijnen455.
Daarmee was de stapel van Gent ondanks het appel officieel van kracht en kon elke overtre-
ding zonder enig misverstand vervolgd worden.
451
SAG, 110bis, n°1, f°33r-35r en I. DIEGERICK, Inventaire analytique et chronologique, dl.5, p.90 452
Huissier d‟armes= sergeant van wapenen 453
I. DIEGERICK, Inventaire analytique et chronologique, dl.5, pp.92-93 454
De brétesque, was de openbare plaats waar de officiële uitroepingen en dergelijke gebeurden. Gelegen aan het
stadhuis of het Belfort. 455
SAG, reeks 110bis, n°1, f° 35v-36v. en I. DIEGERICK, Inventaire analytique et chronologique, dl.5, pp.91-
92
139
De Ieperlingen beschreven de gebeurtenissen van 25 augustus helemaal anders. Mar-
tin was, volgens hen, die dag terug voor de opgesloten schepenen verschenen. Deze bleven
hun standpunt verdedigen en waren van mening dat ze onmogelijk dergelijk belangrijke
beslissing konden nemen omdat ze met te weinig waren. Om een goed oordeel te kunnen
vellen moesten ze de Raad van de stad én de belangrijkste burgers samenroepen, wat ook
gebeurde. Martin had hen een half uur overlegtijd gegeven, maar zonder het einde van die
tijd af te wachten, was hij het bovengenoemde venster binnengekropen en overgegaan tot
het voorlezen van de ordonnantie. Hierna was hij teruggekeerd, ontsloeg hij de schepenen
uit hun gevangenschap en daagde hen voor de Geheime Raad. Hierop antwoordden de
schepenen dat ze hun beslissing genomen hadden met de dagvaarding en ze tegen alles dat
nog zou gebeuren zouden protesteren456.
Ook op andere plaatsen kreeg Martin veel tegenkanting. Dit kwam omdat de twee
Ieperse pensionarissen, Jacop Van Steeler en de onvermijdelijke Jacop Luepe, op 22 augustus
naar Brugge werden gestuurd om met de schepen van de stad, de gezanten van het Vrije en
de andere steden ‚te communiquierene up de stekinghe vander wet van deser stede die ghe-
vanghen was nopende der questie vanden staple ende ooc up tverheffen van hueren ap-
peele‛457. Martin de Beer was op 20 augustus samen met de afgevaardigden van Gent, Pieter
De Vriese en Jan Vander Moere, ‚wachtcoorens‛ van Gent, en Loys Alaerts458, procureur,
naar Waasten getrokken om de ordonnantie te laten afkondigen en om hun gestarte proce-
dure scherp te veroordelen. Martin moest echter meermaals (nl. op 27, 28 en 29 augustus)
terugkeren omdat hij er baljuw Jacob le Niepe, schpenen Philips Du Hem, Jan Acause,
Anthonius Van Scoonvelde, Jan Wils, Jacob De Hoorne dhoude, Jan Lams en meester Stevin
Darke, niet thuis vond. Deze acht personen verschansten zich om Martin te beletten dat hij
hen het octrooi kon overhandigen en kon doen uitvaardigen. Hun weigering kon hen 100
gouden leeuwen (aan boetes) kosten. Uiteindelijk gaf Martin het octrooi dan aan de baljuw,
maar deze weigerde het te verkondigen. Toen hij de schepenen toch te pakken kreeg, hadden
ze ‚onder tdexele vanden voorseyden appeele gheweyghert gherefuseert ende ontseyt de
publicatie vanden selven onsen lettren van octroys.‛ Dit ten nadele van de stad Gent en tot
groot ongenoegen van de ‚officiers ende justiciers onser voors. stede (Gent) die tselve by
456
I. DIEGERICK, Inventaire analytique et chronologique, dl.5, pp.94-95 457
ARA, 38737, rek. Ieper, f° 10r 458
SAG, reeks 400, n° 42, f° 105r
140
gheenen middle en zoude weten te verantwordene noch exeserne jeghens den ghemeenen
buuc ende insetenen der selver onser stede‛. Ook in deze stad moest hij de oorkonde
uiteindelijk zelf uitroepen en voorlezen, en de schepenen voor de Geheime Raad dagen459.
Voorts was Martin op 28 augustus in Armentièrs460, op 31 augustus in Rijsel461, op 3 septem-
ber in Diksmuide462, op 3 en 4 september in Nieuwpoort463, op 5 september in Veurne464 en op
6 en 7 september te Brugge465 verschenen om de oorkonde te doen uitroepen. In elk van de
steden kreeg hij te horen dat ze appelleerden en nog appelleerden; waarop hij ze allen op elf
september voor de Geheime Raad daagde. Het archief van die Raad is voor deze periode
verdwenen, waardoor we voor de argumentatie en de procesvoering in het ongewisse blij-
ven.
Kort na het bezoek van Martin stuurde Ieper een aantal boden met brieven van het
stadsbestuur naar oa. Rijsel, Waasten, Nieuwpoort466. Tussen 26 augustus en 4 september
hadden de steden al gezanten naar Brussel gestuurd ‚an onsen gheduchten heere ende prin-
ce omme provisie te vercrighene jeghen die van Ghendt nopende der executie die zy wilden
doen doen vander publicacie vanden octroy vanden staple vanden coorne‛467. Op 5 septem-
ber trokken de Ieperse schepenen, Jaques Du Que en Joris De Rouc, samen met Jacop Luepe,
naar Brugge om er zich samen met die van Brugge, het Vrije en Rijsel voor te bereiden op de
dagvaarding van 11 september. Daar werd besloten om een andere belangrijke graanstad te
betrekken in hun proces, nl. Aalst. Op 10 september, bij het voorbijtrekken van Aalst, was
‚Anthuenis Uuten Hove, raed, bi expresse bescrivene van myn heeren vooghd ende scepe-
nen van deser stede ooc als ghedeputeert ghebeden met hemleden te treckene ter vors. dach-
vaert ende weren‛.468 De stad had daarvoor, op 22 juni, al overleg gepleegd over de graan-
stapel met haar buur, Dendermonde. Op 2 september waren meester Robrecht De Smet en
Lieven Mule in Brussel bij de gezanten van de andere ‚smalle steden‛ om samen met hen en
459
SAG, reeks 93, n° 33, reg. II, f° 31v-32v 460
SAG, reeks 110bis, n°1, f° 37r-v 461
SAG, reeks 110bis, n°1, f° 38r-v Op straffe van 100 gouden leeuwen 462
SAG, reeks 110bis, n°1, f° 37r-v 463
SAG, reeks 110bis, n°1, f° 39r-v en ARA, 36813, rek. Nieuwpoort, f° 49v. Op straffe van 1000 gouden leeu-
wen 464
SAG, reeks 110bis, n°1, f° 37r-v 465
SAG, reeks 110bis, n°1, f° 40r-v Op straffe van 1000 gouden leeuwen. Martin was ook in deze stad overge-
gaan tot het zelf afkondigen van het octrooi tijdens een marktdag. 466
Zie ARA, 38737, rek. Ieper, f° 10r 467
ARA, 32567, rek. Brugge, f°86v en ARA, 42627, rek. Vrije, f° 38v 468
ARA, 38737, rek. Ieper, f° 10r
141
de Geheime Raad te beraadslagen469. Vermoedelijk hebben de stad en de andere steden in het
kwartier van Gent iets tegen de stapel proberen doen, maar moesten ze zich moeten terug-
trekken, waardoor Ieper alsnog probeerde om Aalst aan haar kant te krijgen, maar te ver-
geefs.
Rond 9 september waren de 3 Leden, het Vrije (in de persoon van meester Jan De
Plumcoopre en meester Joos Thybaut), Brugge (in de persoon van Jacop Snaggaert), Ieper,
Nieuwpoort ( in de persoon van Gistbrecht Willemoerz en Jan De Vync, schepenen) en een
aantal andere steden, in Brugge vertrokken ‚upt octroy by die van Ghendt vercreghen no-
pende den stapele vanden grane dat commen zoude in de Leye, twelcke zy sustineeren ghe-
houden zynde te Ghendt ten stapele ghebrocht te wesene‛470. Gent was er vertegenwoordigd
door Amandt Claais, meester Philips Sersanders, schepenen van de Keure en meester
Fransoys De Brune471. Ze vroegen aan de vorst om niet te moeten verschijnen op het pro-
ces472. De zaak kwam op 30 september weer voor in de Brusselse Geheime Raad, ‚om bi die
van Ghende tandwoorden ten heesche ende conclusie van die van Brugghe, Ypre ende ande-
re huere aderenten inde vors zake.473‛ Op 13 oktober trokken de Ieperlingen Melchior De
Wale en Jacop Luepe opnieuw naar Brussel en een dag later deden Jan Scynckele en Jan Van
Hove, Brugse schepenen, hetzelfde474. Twee à vier dagen later moesten eisers en verweerders
alle stukken, die in de zaak konden helpen, voorleggen475. Er werd daarna aan de partijen
469
ARA, 21497, rek. Aalst, f°32v 470
ARA, 32567, rek. Brugge, f° 86v; ARA, 42628, rek. Vrije, f° 37r en ARA, 36813, rek. Nieuwpoort, f° 49v-
50r 471
SAG, reeks 400, n°42, f° 93r 472
“Jan Van Saemslacht, voorscepene van ghedeele, meester Philips Sersanders ende Amandt Claeis, scepenen
vanden kuere, Jooris De Backere, overdeken, Glaude Goetghebuer, dekin vanden weverie, ende meester
Fransoys de Brune, pentionaris vanden kuere, ende Loys Alaerdt, solliciteur deser stede, van dat zy gheweist
hebben binnen der stede van Bruussele omme onsen gheduchten heere te betooghene dat de stede van Ghendt
niet en behoorde te commene in processe omme de privilegen by hem der zelver stede verleent noopende de
voorn. de stapele vanden coorne.” SAG, reeks 400, n°42, f°93r 473
ARA, 38737, rek. Ieper, f° 10v en ARA, 42628, rek. Vrije, f° 37v
“…mede omme te anhoorene voor den zelven mynen heere den cancelier ende andere vanden secreten rade ten
heessche by die van Brugghe, Ypere ende andere steden te laste van deser stede daer te vooren overghegheven
nopende den stapele vanden coorne omme den college by hemlieden van al rappoort ghedaen te werdene.” SAG,
reeks 400, n°42, f° 93v 474
ARA, 32567, rek. Brugge, f° 88r 475
“Item betaelt meester Philips Sersanders, scepenen vanden kuere, ende meester Fransoys de Brune, pentiona-
ris vanden kuere, over haerlieder vacatie van 5 daghen die zy uut laste van scepenen ghevachiert hebben ende
uut laste vanden college binnen der stede van Brusele vertreckende den 15e van octobris ende wederkeren den
19 vanden zelven maendt omme volghende den appointemente ende ordonnancie ons gheduchtes heeren over te
ghevene de lettren ende scrifturen inde zaeke vanden stapele vanden coorene dienende voor mynen heere den
cancellier ende … vanden secrete raede.” SAG, n°42, f° 93v
142
gevraagd om met die stukken 14 dagen later terug te komen476. Op woensdag 31 oktober
moesten de gedaagden opnieuw voor de Raad verschijnen om zich te verdedigen en hun
eisen bekend maken477. De Gentenaars moesten van wederwoord dienen op alle eisen en
stukken van de Ieperlingen en hun medestanders, en vorderden dat ‚daer up voorts recht
ghedaen te werden zoet behooren zal‛478. Op 10 november werd Jacop Luepe bij de vorst in
Bergen in Henegouwen gestuurd, om daar te dupliceren op wat de Gentenaars gezegd had-
den. Twee dagen later moesten de vertegenwoordigers van Gent hetzelfde doen479.
Na deze periode worden meldigen in de rekening echter steeds beperkter en schaar-
ser. Op 25 november gingen Jaques Du Que, Andries Collync en Jacop Luepe, in naam van
Ieper, langs in Brussel ‚up tfait vanden stapele vanden grane‛480. Op 1 januari 1516 waren
Jaques Du Que en Jacop Luepe er opnieuw. Op 8 januari werden ze vervoegd door de Jacop
Snaggaert, ‚soliciteur vanden processen‛, in naam van Brugge481. Voorts waren de Ieperlin-
gen en hun medestanders op 11 en 12 februari, 3 juli, 17 tot 29 augustus en 26 oktober nog te
Brussel om ‚te soliciterene dexpedicie vanden rechte nopende der materie vanden stapele
vanden grane‛482. Deze laatste reis was een heel bijzondere want naast Joris De Rouck en
Jacop Luepe werden ook meester Fransois Keugaert en Pieteren Van Houtte meegezonden
om ‚met aller diligencie te volgehene an mynen heere den canchelier om sententie ende
vonnesee thebbene in de zake vanden stapele‛483. Ieper vroeg zelf om een snelle afhandeling
van de zaak. Het proces sleepte al anderhalf jaar aan, en de kosten drukten zwaar op de ver-
armde stad. De rekening met de uitgaven ‚partie te partie in een cahier van papier‛ die Ja-
cop Luepe aan de schepenen voorlegde, bedroeg niet minder dan 146 lb. 16s484. Als men
daarbij nog alle kosten van alle boden, kopies van gerechtsdocumenten, zendingen van
schepenen, boeten, enz. rekent komt men aan een aanzienlijk bedrag. Ieper liet in Rijsel zelfs
een kopie uit de rekeningen halen om ze voor te leggen aan alle andere steden die samen met
Ieper in het proces waren meegegaan485. Bovendien moest de stad ook nog een aantal belang-
476
ARA, 38737, rek. Ieper, f° 10v 477
ARA, 38737, rek. Ieper, f° 10v en ARA, 42628, rek. Vrije, f° 38 r 478
SAG, reeks 400, n°42, f° 94r 479
SAG, reeks 400, n°42, f° 94r 480
ARA, 38737, rek. Ieper, f° 11r 481
ARA, 32567, rek. Brugge, f° 91r 482
ARA, 38738, rek. Ieper, f° 8v; 9v; 10r en 10v; ARA, 32567, rek. Brugge, f° 92v; ARA, 32568, rek. Brugge,
f°94 r; ARA, 42629, rek. Vrije, f° 33r en ARA, 36814, rek. Nieuwpoort, f° 49r 483
ARA, 38739, rek. Ieper, f° 9v 484
ARA, 38738, rek. Ieper, f° 29r 485
ARA, 38739, rek. Ieper, f° 30r
143
rijke herstellingswerken aan de ‚Binnenlandsvaart‛ financieren, wat de lasten op de stad nog
zwaarder maakte486.
Op 2 december 1516 kapte de vorst de knoop zelf door. Hij kwam tussen in de
rechtsgang en besliste dat alle rechten van Gent behouden bleven, dat alle inbreuken op de
ordonnantie van 4 april 1515 hersteld moesten worden en dat de clausule in verband met de
oppositie van andere steden uit het octrooi van 12 augustus 1515 van kracht bleef. Hij stelde
echter wel een enquête in die binnen de 6 weken afgerond moest zijn487. Op 28 mei droeg de
vorst aan alle rechtsdienaren op om de uitspraak van kracht te maken, niettegenstaande alle
appel. Het vonnis werd door Ieper (noodgedwongen) aanvaard488.
Vanaf de uitspraak van 2 december vinden we over deze zaak niets meer terug in de
bronnen. Ieper had alle hoop op succes laten varen en moest zich bij de suprematie van Gent
neergelegd. Zelfs de steun van Brugge, het Vrije, Rijsel, Nieuwpoort en Waasten mocht niet
baten. Die vijf steden hadden gehoopt dat Ieper toelating zou krijgen om de graanhandel
langs de Leie door de stad te laten geschieden. Alle vijf de steden zouden er goed bij hebben
gevaren. Waasten zou een belangrijke binnenhaven geworden zijn waar tal van graansche-
pen zouden gelost worden. Dit zou werk en inkomsten voor het kleine Leiestadje betekenen.
De positie van Ieper zorgde ervoor dat vrij grote graanschepen via de ‚Binnenlandvaart‛ en
andere – kleinere – waterlopen de stadjes in het Vrije eenvoudig konden bereiken. Nieuw-
poort, voor Ieper dé verbindingshaven naar zee, zou een toenemende bedrijvigheid gekend
hebben van schepen die in haar haven graan kwamen laden of vanuit de IJzer zouden door-
varen naar het buitenland. Brugge zou via de zee of langs het kanaal vanuit Nieuwpoort
aanzienlijke hoeveelheden graan kunnen hebben ontvangen, die niet eerst langs Gent waren
gepasseerd, en daarenboven hoefde ze dan ook minder te vertrouwen op overzeese aanvoer.
Rijsel zou zich vanonder het juk van de Gentse Vrije Schippers kunnen hebben gewrongen
en zou bovendien meer handelaars op haar markten kunnen hebben ontvangen, want die
zouden door de positie van Ieper niet meer langs de Gentse stapel – een element dat vele
handelaars had afgeschrikt – moeten gaan. IJdele hoop, zo bleek. De vorst bleef Gent een
hand boven het hoofd houden. Hij besefte maar al te goed hoe politiek gevoelig de zaak lag
486
ARA, 38738, rek. Ieper, f° 9r-v en verder 487
I. DIEGERICK, Inventaire analytique et chronologique, dl.5, pp. 101. 488
De stad stuurde zelf een bode uit om het vonnis in Nieuwpoort bekend te maken. ARA, 36814, rek. Nieuw-
poort, f° 52r.
144
in de Arteveldestad. Bovendien was de verhouding tussen de vorst en zijn stadsgenoot sinds
zijn Blijde Intrede zeer gespannen. Ieper bleef opnieuw met lege handen achter en bleek al
lang geen aanspraak meer te kunnen maken op een positie in de interregionale graanhandel.
145
E. 1533: problemen met Douai.
In de maanden september en november van het jaar 1533 ontstond er een menings-
verschil tussen de Arteveldestad en Douai. Dit dispuut verschilt echter van de debatten in
1486-1487, 1500, en 1515-1517, aangezien het hier niet zozeer ging om een aanval op de Gent-
se graanstapel zelf, maar eerder over een ongelijke behandeling van de handelaars van beide
steden in beide steden. We zullen hier later op terugkomen. Het lijkt ons beter om eerst kort
de situatie van de graanprijzen, en de problemen in de graanvoorziening en graanhandel te
beschrijven.
Zoals we reeds hiervoor hebben gezien, bleven de graanprijzen tijdens het eerste de-
cennium van de 16e eeuw bijzonder laag. De problemen ontstonden echter kort daarna. De
eerste duurtejaren startten rond 1513-1514 en kort daarop in 1517-1518, maar deze prijzen
bleven toen nog relatief laag in vergelijking met latere perioden. Vanaf dan volgden de cri-
sissen elkaar in sneltempo op: 1521-1524, 1530-1532, 1535-1537,<. In elk van die jaren wer-
den er maatregelen genomen. Een aantal van de documenten zijn bewaard gebleven en wat
opvalt is dat in de bronnen meer en meer sprake is van speculatie, voorkoop, illegale transac-
ties tijdens een uitvoerverbod,< die de prijzen de hoogte in stuurden. De wetgeving op de
graanhandel werd, door het vrijwel chronisch worden van de duurte, meer en meer ingege-
ven door sociale motieven489. Bijvoorbeeld in Gent had men in 1518 problemen met een
graanopkoper, Heyndric Van Testele, die ‚sont sijnen zoone met penninghen te Valenchyne,
te Douwaey ende tot meer plaetsen; hij cochte al tcoorne dat hij ghecrijghen conste; niemandt
daer af wetende wat hij daermede meende, nemaer der waert inne voorsien jeghens zijne
ende zulcke ghiericheit; wat daer hadde moghen dieren tij tuut spruuten van zulcken voort-
stelle.490‛ Op 3 april 1515 (n.st.) gaf de vorst opdracht aan de Raad van Vlaanderen om een
uitvoerverbod uit te vaardigen, op straffe van 60 lb. gr. Vl. en de confiscatie van de granen.
489
Voorkoop werd ook in Holland op herhaaldelijk momenten bestreden. Er werden plakkaten uitgevaardigd in
1507, 1520,1525 en 1531. W.S. UNGER, „De Hollandse graanhandel‟, p. 373 490
P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek der stad Ghent, p. 46
146
Op 14 april 1520 werd hetzelfde bepaald491. De jaren ’20 tot ‘23 werden gekenmerkt
door talloze klimatologische problemen492, problemen van voorkoop, speculatieve prijsstij-
gingen en vooral van troepenbewegingen door de oorlog tussen de keizer en Frans I. Op 9
maart 1521 (n.st.) werd aan iedereen verboden om op het platteland welk soort graan dan
ook te kopen, en het te transporteren buiten de geprivilegieerde steden. In die steden moest
het graan op de marktdag eerst te koop worden gesteld aan de wekelijkse prijs, dit op straffe
van confiscatie van de goederen en een boete van 20 lb. par.493. In het jaar 1522 werden gra-
nen nog duurder, door rondtrekkende troepen aan de grenzen494, die met binnenlands graan
gevoed moesten worden, ‚overmids datter gheen ofte lettel graensgheschepen es van buten
ende voordere ghebroght te wordene. Oock mede mids den transporte ende uutvoeren die-
men daghelics sinisterlicken ende by ongheorloofden middelen ende practiquen doende es,
van den voornomden coorne ende anderen graene, in grooter menighte ende quantiteyt uut
den lande. En boven dien dat diversche inzetene ende andere van den zelven lande, hemlie-
den daghelics vervoorderen tvoorseyde cooren ende ander graen by maniere van voorcoope
te gaderen over al tplatte landt, in meenighen dat op te legghene ende te bewaerene tot dat
sal moghen ghelden naer haerlieder onghereghelden wille ende gheliefte. Al niet teghen-
staende den verbode ende deffendien hier te vooren daer of ghedaen.495‛ Bovendien werd de
Sont door de Denen in dit jaar afgesloten, waardoor vanuit het Baltisch gebied niet veel in-
voer te verwachten viel496. Om die redenen vaardigden de heer van Gavere en Fiennes, de
gouverneur stadhoudergeneraal van Vlaanderen, in samenspraak met de vier Leden, op 19
augustus 1522 een verbod op de uitvoer van alle Vlaamse granen. Daarenboven verbood hij
om graan op het platteland te kopen, verplichtte hij de handelaars om het graan van het plat-
teland naar de dichtstbijzijnde stad te voeren en stelde hij wachten aan om de belangrijkste
rivaiges, zeehavens en stapelmarkten in het oog te houden497. Tegen dit plakkaat werden er
echter zoveel overtredingen begaan, dat het de vorst op 26 september ertoe bewoog om alle
491
SAG, reeks 93, reg G, f°210r en f° 284r 492
Veel regen in augustus van het jaar 1520. het jaar daarop kende men echter een droge zomer. H. VAN DER
WEE, The growth of the Antwerp market, p. 556.
In 1522 had men in Vlaanderen af te rekenen met zware vorst. “Item, in dit jaer, op Sente Martinsavont vervroos
tcoorne daer groote dieren tijt af quam, welc jammer was.” P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek der stad
Ghent, p. 58 493
I. DIEGERICK, Inventaire analytique et chronologique, dl. 5, p. 132 494
Als gevolg van de eerste oorlog tussen Karel V en Frans I van 1521-1526 495
Placcaert-boecken van Vlaenderen met generalen index, Gent, Jan Van den Kerckhove, 1685-1767, dl. I, p 496
W.S. UNGER, „De Hollandse graanhandel‟, p.350 497
Placcaert-boecken van Vlaenderen, pp. 631-635
147
voorkoop op het platteland te verbieden, om toe te laten dat iedereen vrij het graan voor ei-
gen gebruik kon kopen op een geprivilegieerde markt, een andere markt of op het platte-
land, en dat men vrij zijn graan kon voeren naar welke markt ook. Dit met dien verstande
dat het graan Vlaanderen niet mocht verlaten, tenzij het diende voor de troepen van de kei-
zer of van de koning van Engeland498. De keizer499 repte echter met geen woord over de offi-
ciers die in de belangrijkste havens, rivaiges en stapelsteden moesten worden aangesteld.
Hierdoor verdween er nog veel binnenlands graan naar het buitenland. De gouverneur be-
sliste op 8 november om dit te voorkomen, dat alle vier de Leden wachten moesten uitsturen
die het platteland en de steden zouden controleren en overtreders zouden beboeten500. Toch
bleef men de voorgaande ordonnanties overtreden. De handelaars voerden ‚onder tdecxele
van dien groote menichte van graenen commende zoe van Valenchienne, Ryssele, Douay,
Orchies ende anderen quartieren ende landen ghetransporteert zyn gheweest‛ in groten ge-
tale granen uit, en dit terwijl ‚dat de inwoonende van voorn. quaertieren ende lande int
voorleden saysoen daer van niet behoirlic voorsien en hebben gheweest, groote menichte
vanden selven onsen ondersaten van famine ende anderen ghebreken ghestorven zyn.‛ Bo-
vendien was er nog steeds een oorlog aan de gang en moesten nog tal van troepen gevoed
worden. Daarom besliste de Raad van Vlaanderen, op vraag van de stad Gent, op 9 novem-
ber om het verbod op uitvoer van binnenlands graan nogmaals uit te roepen501.
In 1524 werd er beslist dat noch binnenlands, noch buitenlands graan dat werd inge-
voerd, mocht worden uitgevoerd. Men mocht ook geen graan kopen om het verder te ver-
handelen. En toch kreeg men opnieuw te maken met tal van overtreders en handelaars die
van de hoge prijzen gebruik maakten om hun winsten zo hoog mogelijk op te voeren. Daar-
om beval de keizer op 23 maart 1524 (n.st.) om het verbod op uitvoer uit Vlaanderen en het
verbod op aankoop van zowel graan dat ingevoerd werd als graan dat in Vlaanderen geteeld
werd met de bedoeling om het door te verkopen, in harde lijn door te zetten. Elke overtreder
moest hard aangepakt worden om zo als voorbeeld te dienen voor anderen, en zijn graan en
transportmiddelen moesten geconfisceerd worden. Het werd wel toegestaan om voor eigen
gebruik waar men maar wilde graan te kopen. Om dit te controleren moesten de Vier Leden
498
SAG, reeks 93, n°7, reg. G, f° 280v-281r 499
De keizer verbleef toen in Oudenaarde. Voor zijn eigen hofhouding vroeg hij wel vrije doorvaart door Gent
van alle granen naar Oudenaarde. SAG, reeks 349, n°108 500
SAG, reeks 93, n°7, reg. G, f° 284v-285r en I. DIEGERICK, Inventaire analytisue et chronologique, dl. 5, p.
144 501
SAG, reeks 93, n°7, reg. G, f° 285r.
148
opnieuw wachters uitsturen over hun kwartier, die deze bepalingen zeer nauwkeurig en met
een strakke hand zouden doorvoeren502. In Artesië en de kasselrij Rijsel kreeg men in 1525 te
maken met een sterk verminderde opbrengst ‚a loccasion de la guerre a present regnant503‛.
Gent werd op zes januari verplicht om het graan dat voor deze regio in Zeeland was gekocht
vrij te laten doorvaren
In het jaar 1526, toen de zware duurte van de voorgaande jaren min of meer was ge-
luwd, bleef de plaag van speculatieve transacties aanhouden. De angst voor nog meer duur-
tejaren zat er duchtig in: ‚que pluisieurs marchans tant noz subgectz que estrangiers pour
leur particulier prouffit s’avancent de journellement wyder et transporter grande quantite de
grains sicomme bledz, frument (=froment), farines, orges et avoines hors noz pays de parde-
ca et les mener en divers royaulmes et pays et que ce a succession de temps pourroit causer
chierete de grains en nosdicte pays et desa sont ilz enchirez a la grand charge de noz su-
bectz.504‛ Op 26 november 1526 werd er beslist dat er geen graan meer mocht uitgevoerd
worden, dit op boette van 60 Carolusgulden en op straffe van confiscatie van de goederen505.
De vrees was terecht, want in het jaar 1527 stegen de prijzen opnieuw. De oorzaak
hiervan was gedeeltelijk te zoeken bij de graanhandelaars, die graan rechtstreeks in ‚dorpen,
abdijen, pachtgoederen en huizen506‛ (dus op het platteland) opkochten en uitvoerden zon-
der dat het langs de ‚geprivilegieerde‛ markten en andere markten was gepasseerd. Het
werd dan ook op 18 oktober 1527 verboden om nog graan te kopen op het platteland. Graan
kon men enkel nog bekomen op de ‚geprivilegieerde‛ markten. Er mocht ook geen graan
meer uit Vlaanderen gevoerd worden, op straffe ven confiscatie van de goederen én de
transportmiddelen van zowel de koper als de verkoper. Om alles te controleren werd ook
aan inwoners van plattelandsdorpen gevraagd om overtredingen te melden507. Kort daarvoor
(5 oktober) waren in Gent valse berichten rondgestrooid door Maurissus Van der Vynct. Hij
had een aantal aantijgingen en beschuldigingen geformuleerd. Één daarvan was dat Heind-
rick Van Tessele, die in 1522 zijn zoon had uitgestuurd om al het graan in Valenciennes en
Douai op te kopen (zie supra), twee seischepen graan had gekocht ‚omme de dierte te ma-
502
Placcaert-boecken van Vlaenderen, pp. 635-636 503
SAG, reeks 349, n°108 504
SAG, reeks 93, n° 1, reg. A, f° 50 505
SAG, reeks 93, n° 1, reg. A, f° 50 506
Placcaert-boecken van Vlaenderen, pp. 636 507
Placcaert-boecken van Vlaenderen, pp. 636-637
149
kene‛508. Hiervoor werd hij driemaal openbaar gegeseld. Het probleem bij dergelijke voor-
beelden was dat het algemene wantrouwen tegenover graankooplieden toenam en dat het
een trigger kon zijn voor sociale onrust. Harde bestraffing was een noodzakelijk gevolg.
Vooral tijdens het jaar 1530-1531 schoten de prijzen de hoogte in door klimatologische
problemen509. De prijzen te Gent waren bijzonder hoog, ‚want de rogghe golt te Ghendt 33
ende 34 stuyvers het alstere, ende de tarwe seven schellynghen het aelstere‛510. De angst voor
kooplieden, fraude, voorkoop, enz. was zeer groot. Op 23 september 1531 werd een nieuw
plakkaat uitgevaardigd511. De uitvoer van graan werd voor 6 maand verboden. De opkoop
van graan op het platteland werd verboden en alleen op ‚francsz marchez, publiques et pri-
vilegez‛ en alleen op de marktdagen aldaar, kon graan worden gekocht. Op het platteland
kon men enkel voor eigen gebruik graan opkopen; en dit voor een periode van drie maand.
Brouwers en bakkers konden nog voor een periode van twee maanden vrij graan kopen. De
granen die in de stapelsteden (Gent, Douai,<) in de stapelhuizen lagen mochten gekocht en
verkocht worden zonder dat ze naar de markt moesten worden gebracht en mochten door de
koper vrij uit de stad gevoerd worden (uiteraard zonder Vlaanderen te verlaten)512! Granen
die van andere gebieden (‚Angleterre, Alemaingne & aultres) in werden gevoerd, mochten
in een grote hoeveelheid worden gekocht ‚comme jusques ores l’on en à usé, sans les proter
sur les marchez‛, ‚pour la despesche du marchant, & le plus incliner à y ramener autres
bledz‛513. Niemand mocht graan kopen op een vrije markt behalve voor het onderhoud van
zijn huishouden; en dit voor een periode van zes maanden. Als men graan kocht op een vrije
markt met de bedoeling ze terug te verkopen in Vlaanderen, was men verplicht om de gra-
nen aan een kwaliteitscontrole te onderwerpen, ze te verkopen binnen de komende maand,
of ze te verkopen op een geprivilegieerde markt binnen Vlaanderen. Veertien dagen nadat
het graan was verkocht, moest men aan de wet van een geprivilegieerde markt melding ma-
ken van waar het was verkocht en waar het was gekocht. Alle transacties in graan dat net
geoogst werd of nog op de akkers stond, moesten direct worden stopgezet; tenzij de verko-
508
P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek der stad Ghent, p. 72 509
H. VAN DER WEE, The growth of the Antwerp market, p. 557. 510
P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek der stad Ghent, p. 86. 511
Placcaert-boecken van Vlaenderen, pp. 638-641 512
“Bien entendu que les bledz & aultres grains quy seront es lieux ou maisons d‟estaple, es villes de Gand, de
Douay & aultres lieux de nostre pays de Flandres, esquelz l‟on use de droict d‟estaple de grain se pouront vendre
& achetter sans les porter aux marchez desdictes ville n‟y d‟aultres lieux privilegez, & se pouront transporter par
l‟achetteur, par eaue ou par terre hors desdictes villes. ” Placcaert-boecken van Vlaenderen, p.639 513
Placcaert-boecken van Vlaenderen, pp. 638-639
150
per al uitbetaald was, in dat geval moest hij het geld binnen een maand teruggeven, en de
granen verkopen op ‚franc marché des bones villes ou aultres lieux privilegez auquel il re-
sortist‛514. Ook de verkoop van granen die in schuren lagen opgeslagen en nog niet waren
geleverd, golden niet meer. Het geld moest teruggegeven worden en de verkoper kon enkel
nog graan verkopen aan geïnteresseerden die voor hun familie graan kochten. De gerechts-
dienaars, officiers,< moesten met harde hand optreden tegen elke overtreding. En ook de
gewone ingezetenen van Vlaanderen werden verplicht om op te treden wanneer zij een over-
treding opmerkten. Om alle fraude en ongeoorloofde transporten te vermijden werd aan de
Vier Leden en andere steden gevraagd om wachten aan te stellen die de belangrijkste havens
en doorgangen zouden controleren. Ze mochten zelfs wachten aanstellen die – in samen-
spraak met de lokale autoriteiten – havens buiten Vlaanderen controleerden, van de gebie-
den pardeça515. Hetzelfde plakkaat werd op 14 mei 1532, in het jaar waarop de Sont opnieuw
was afgesloten516, en 8 oktober 1535 nogmaals uitgevaardigd.
De toestand was heel precair in Vlaanderen. Het is naar ons weten het eerste plakkaat
dat zo uitgebreid ingaat op de bepalingen van voorkoop, verkoop, uitvoer, enz. De situatie
in Gent kwam zwaar onder druk te staan, en bovendien had de vorst toegestaan om graan
rechtstreeks van de stapelzolders te kopen om de prijzen te drukken. De frauduleuze trans-
acties bleken moeilijk te bestrijden. Terwijl er in de stad een panische angst ontstond door
valse geruchten en elke onjuist transactie die de prijs kon opdrijven, schepten een aantal
groepen veel geld door de duurte. Oproer kon niet uitblijven. In augustus 1532 hadden een
veertiental burgers een verbond gesloten om een aantal berrieleggers517 en graankooplieden
te vermoorden. Ze gaven hen de schuld voor de graancrisis. Het wraakactieplan viel echter
in duigen toen één van de samenzweerders, Jan De Vriese, uit de biecht klapte. Op Sint-
Bartelomeüsdag (zaterdag, 24 augustus) werden zeven criminelen, waaronder Berthelmeus
De Caluwe (bakker), Joos De Baerdemakere (schrijnwerker), de broers Jan en Jacob Van Der
Straten, gevangen genomen en de dag erna onthoofd. Op 26 augustus werden Joachem en
Filips De Baerdemakere, Jan en Franchois Van Canengijs, Jan Van de Putte, Loy Lennoit, Joos
De Conynck, Marchelis Laureyns en Jan De Saghere gevangen genomen. Op 24 september
514
Placcaert-boecken van Vlaenderen, p. 640 515
Placcaert-boecken van Vlaenderen, pp. 641 516
W.S. UNGER, „De Hollandse graanhandel‟, p.350 517
De berrieleggers deden gouden zaken aan de hoge prijzen. “In dit jaer (1530) wonnen de bierlegghers aen een
chey coorens 10 p. gr.; het galt 5 s. gr. elc aelstere.” P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek der stad Ghent,
p. 82
151
werd Jan De Saghere gegeseld en samen met zijn kompanen voor 50 jaar uit Vlaanderen ver-
bannen. De stad probeerde andere criminelen op betere gedachten te brengen door de harde
bestraffing, dit met in het achterhoofd van de magistraat dat ‚daer uut eene commotie saude
hebben moghen spruuten.518‛ De oproer had zich voorgedaan vlak na een zeer penibele situ-
atie in Gent. Het jaar 1531-1532 was het eerste jaar waarin het volledige jaarloon van een
Gentse ongeschoolde loonarbeider niet volstond om zijn gezin (in de veronderstelling dat het
gezin uit vijf personen bestond en het gezinshoofd de enige kostwinner was) te voeden519. De
oorzaak hiervan lag uiteraard in de hoge graanprijzen op de markt, maar ook in het feit dat
de stapelzolders voor vrije verkoop waren opgesteld waardoor de stapelheren zelf niet kon-
den bepalen wanneer er graan uit die zolders op de markten kwam, en ze bijgevolg zelf de
prijzen op de Gentse markt (in de mate van het mogelijke) niet meer konden sturen. Het
werd zelfs nog erger. Op 26 oktober 1533 werden Gillis Van den Plassche, Jacob Stalins,
Geert Bootsaert, ‚alle drie wachtcoorens‛ verbannen ‚omme dat zij compact ghemaect had-
den metten cooplieden, ende hadden daer af ghenomen somme van penninghen omme tco-
oren uter stede te voerene, zonder uplech daer af te doen, twelck was contrarie huerlieder
eede, ende moesten boven den ban van der stede gheven eene somme van penninghen!520‛
Het vertrouwen in graanhandelaars en -verkopers was zoek. De controle verliep
stroef en fraude was nog moeilijk weg te denken. In deze sfeer, die in 1515 begonnen was en
zijn climax kende rond de jaren ’30, moet het proces tussen Douai en Gent geplaatst worden.
Toch hadden beide steden kort daarvoor, vóór ze met elkaar in aanvaring kwamen, samen-
gewerkt om een andere medespeler op de Schelde uit de weg te ruimen: Doornik. Doornik
had al langer een graanstapel. Toen de stad in 1513 veroverd werd door Hendrik VIII, kende
hij de stad een stapelrecht toe521. Doornik mocht één zesde van het graan dat langs de stad
voer opeisen om ze voor een periode op te slaan, ‚pour estre venduz au peuple‛522. In 1531-
1532, waarin de graanprijzen bijzonder hoog en de overschotten bijzonder klein waren, werd
de stapel een doren in het oog van de handelaars, en in het bijzonder van de handelaars uit
518
P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek der stad Ghent, pp. 91-92 519
J. DAMBRUYNE, Corporatieve middengroepen, pp. 688-689 520
P.C. VAN DER MEERSCH, Memorieboek der stad Ghent, pp. 95-96 521
De oorzaak van het toekennen van de stapel aan Doornik kan misschien gezocht worden in de zware graante-
korten die er als gevolg van de verovering van de stad heersten. Om de stad uit de hongersnood te halen werd er
op 21 maart 1514 (n.st.) beslist dat Gent alle graan bedoeld voor de stad vrij moest laten doorvaren. SAG, reeks
349, n°108. 522
G. BIGWOOD, „Gand et la circulation‟, p. 401
152
Douai en omstreken523. In een brief van 19 februari 1532 (n.st.)524 aan de vorst, die in de
Doornik (dat officieel tot Nederlanden was toegevoegd) vergaderde samen met de leden van
het Gulden Vlies, meldden de Gentenaars dat ze tal van klachten hadden ontvangen van
handelaars die hun graan niet meer vrij door Doornik konden vervoeren. Dit was vooral ten
koste van handelaars uit Douai, maar ook andere, die een deel van hun graan moesten af-
staan aan de stapel van Doornik en dit ten nadele van de Gentse stapel. De Gentenaren vroe-
gen de vorst of hij de vrije doorgang langs de Schelde wilde toelaten.
In een brief aan de Gentenaars van 21 februari 1531525 meldde het stadsbestuur van
Doornik dat het al sinds lange tijd de gewoonte was om 1/6 van de granen, die door de stad
werden gevoerd, voor een zekere tijd te stapelen. Hierop gold een uitzondering voor de Gen-
tenaars ‚ainsi que avons tousiour fait, aurions fait, responce a iceulx voz deputez, que quant
present et sans prendre de nostre dict droict et usaige consenterons et encoires que les grains
achetez en quelque lieu, estaple ou marchié que ce fust par les manans, bourgeois et mar-
chands de vostre dicte ville ou qui wydersoient et se leveroient du bout et hors de la ville de
Douay au tour de rolle et selon leur ordre (het toertstelsel) pour estapler, vendre et distribuer
au marchie et commun peuple d’icelle vostre ville (Gent), ne prendrions ou leverions la dicte
mis sus ce que aussy n’avions fait, mais quant a autres marchans estrangiers n’entendions
differer ne nous deporter de prendre et lever sur iceux estrangiers le dessusdictes mis sus,
ainsy que semblablement fait lesdicts a Douay tant sur vosdicts manans et marchands que
tous autres indifferament‛. Bovendien was de stapel te Doornik niet de enkel ten behoeve
van ‚le bien et communaulté‛ van de stad, maar hij diende ook voor het onderhoud van in-
woners van Kortrijk, Oudenaarde, Ronse en andere steden in Vlaanderen en Henegouwen
‚lesquelz achatent par detail en nombre de huict à neuf muydz de grains par chacune sep-
maine sans acheter en gros et emportant pour leurdicte usaige‛. Dit was een beredeneerde
uitspraak, want door dit te beweren, hield men tegenover Gent de illusie op dat de steden in
de omgeving van Doornik voor grote aankopen nog steeds naar Gent gingen. Men schilder-
523
Daarvoor waren er trouwens ook al een aantal proberen met Doornik. Toen de stad nog in Frans bezit was,
werd er in 1447-1448 een taks ingesteld op graan en wijn dat het Franse Rijk verliet langs Doornik. De hertog
had dit echter kunnen verhinderen. In 1455 werd beslist om al het graan binnen Frankrijk te houden. De hertog
had een uitzondering verkregen voor alle granen die langs de weg tussen Douai en Doornik werden vervoerd.
Ook tijdens het jaar 1471, toen de strijd tussen de hertog en de koning ten volle uitbrak, waren er opnieuw pro-
blemen met de stad en de weg tussen Douai en Gent. J. GODARD, „Le commerce des grains a Douai‟, pp. 178-
179; M. MESTAYER, „Le marché au blé‟ p.59; M.J. TITS-DIEUAIDE, Formation des prix céréaliers, p. 148,
W. BLOCKMANS, De volksvertegenwoordigin, p. 464 en AMD, HH 223 524
SAG, reeks 180bis, n°1, f° 42r-v 525
SAG, reeks 110bis, n°1, f° 43r-v
153
de de eigen stapel als bijzonder klein af. Bovendien liet de toestand op de graanmarkt het
waarschijnlijk ook niet toe om té veel graan in grote hoeveelheden te kopen en te verkopen.
Pas op 14 januari 1536 (n.st.) formuleerde de vorst zijn antwoord: alle schepen moch-
ten vrij door Doornik varen zonder daar opleg te doen aan een stapel die het verkeer op de
Schelde vertraagde en verstoorde. Alle graanschepen moesten vrij doorgelaten worden ‚non
obstant opposition ou appellation faicte ou a faire‛. Indien die van Doornik alsnog een ge-
rechtelijke procedure wouden starten, diende dat te gebeuren voor de Raad van Vlaande-
ren526.
In 1533 ontstonden er een aantal onenigheden tussen de twee belangrijkste stapelste-
den op de Schelde-Scarpe-verbinding527. Zoals we reeds hebben vermeld ging het niet zozeer
om een aanval op het stapelprivilege, maar om een aanval op de organisatie van de graan-
stapel die was aangepast als gevolg van de angst voor fraude. De klachten werden door het
stadsbestuur en de vertegenwoordigers van de handelaars van Douai overgemaakt aan de
Geheime Raad en de landvoogdes, Maria van Hongarije. Op 27 september gaf de landvoog-
des de klachten door aan Pierre Tayspil528, de voorzitter van de Raad van Vlaanderen, die als
arbiter moest optreden. In de maand oktober en november werden beide partijen529 voorge-
leid voor de Raad en werden de klachten geuit. De gezanten van Douai vroegen vrije door-
gang naar Antwerpen, Brugge, Holland en Zeeland, zonder dat de resterende drie vierden
van hun graan (na het stapelbezoek) in Gent werd gehouden. (Het gebeurde blijkbaar wel
meer dat men het graan zo lang mogelijk binnen Gent wou houden of belemmerde om door
te voeren, ook al had de handelaar al een vierde aan de stapel gegeven. Het doel hiervan was
om aan de inwoners van de stad meer kansen te bieden om graan te kopen.) Bovendien
vroegen ze de afzetting van de twaalf personen die Gent recent had aangesteld om het groot-
526
SAG, reeks 110bis, n°1, f° 55r. 527
Het geheel werd uitgegeven door: A. DU BOIS en L. DE HONDT, Coutumes de Gand, pp. 130-137 en G.
BIGWOOD, „Gand et la circulation‟, pp. 453-455. 528
Tayspil was raadsheer in de Grote Raad van Mechelen, daarna president van de Raad van Vlaanderen en
uiteindelijk voorzitter van de Geheime Raad. Ibid, p. 454
Gent betaald voor zijn verplaatsingen en moeite een som van twee lb. gr.. “Item betaelt edelen ende weerden
heere Pieter Tayspil, president van Vlaendren, de somme van 2 lb. gr., ter cousen voor zyn vacatien ende moeyte
die hy ghehadt heeft inde zake tusschen die van Ghendt met huerlieder cooplieden vanden grane ende den ghe-
deputeerden van Douay metgaders huerlieder cooplieden ter andere.” SAG, reeks 400, n°46, f° 62v 529
Vier mannen die de graanhandelaars, die de markt van Douai geregeld aandeden, vertegenwoordigden en de
schepenen en raad Douai enerzijds; en de schepenen en de graanhandelaars van Gent samen met een aantal ge-
deputeerden uit Antwerpen, die door de Gentenaars werden geëvoceerd “à cause quils maintenoient l‟affaire
desdits bledz leur toucher comme à eux” A. DU BOIS en L. DE HONDT, Coutumes de Gand, p. 131
154
ste deel van het onvrije graan dat 15 dagen op de zolders had gelegen te verkopen. Deze
‚makelaars/tussenpersonen‛ vroegen daarvoor niet minder dan negen groten per Gentse
mud op kosten van de handelaar. Het moest toegelaten worden dat de handelaar, nadat het
graan 15 dagen op de zolders had gelegen, zélf zijn graan kon verkopen aan ‚blarieurs, bou-
lengiers, brasseurs, cloistres et autres pour la provision dicelle ville‛, zoals dat inderdaad
vroeger het geval was530.
Omgekeerd werden de Gentse handelaars ook in Dowaai benadeeld. In de stad werk-
te men al langer met door de schepenen aangestelde tussenpersonen of ‚colletiers‛ genaamd.
Zij stonden in voor de verkoop per opbod van de granen van de koper aan de verkoper531.
De Gentenaars verweten de schepenen van Douai ervan dat ze het aantal ‚colletiers‛ hadden
vermindert tot tien en dit zou de transacties gevoelig vertragen, want ‚quant il y venoit af-
fluence des marchans forains en icelle ville, ils ne pouvoient estre servis à leur très-grand
grief et interest‛532. Bovendien werden ze nog meer afgeremd doordat de karren met graan
die ze op de markt hadden gekocht een tijdje op de markt werden gehouden, waardoor men
het graan niet direct naar de graanzolders kon rijden, er vaak een zak of twee verloren ging
en soms zelfs delen van de vracht op de verkeerde zolder terecht kwamen. Een andere ver-
traging in de graanhandel werd veroorzaakt door de graanmeting: de handelaars werden
gedwongen om hun vracht te laten meten net op het moment dat ze hun ingeladen graan
wilden uitvoeren. Deze controle op fraude gebeurde op de kade, en niet op het schip en
moest het graan opnieuw uitladen, wat uiteraard nóg een extra kost betekende! Dergelijke
bepalingen golden niet voor de commercanten uit Douai. De Gentse kooplieden eisten dan
ook een gelijke behandeling op de markt van Dowaai.
De schepenen van Douai antwoordden op de Gentse beweringen dat er in het verle-
den steeds slechts 10 ’colletiers’ werden aangesteld (en er dus geen sprake was van een ver-
mindering). Enkel wanneer er echt te veel handelaars in de stad aanwezig waren, konden er
een aantal (naar het goeddunken van de schepenen) meer worden aangesteld. Het op de
markt vasthouden van de karren werd al sinds lange tijd gedaan om de inwoners makkelij-
530
Mogelijk valt dit te kaderen in het plakkaat van september 1531, de vorst liet immers toe dat het graan op de
zolders mocht worden verkocht zonder het naar de markt te laten voeren. Het stadsbestuur probeerde nauwlet-
tend in het oog te houden welke hoeveelheden er werden verkocht, wie ze had gekocht en naar waar ze werden
gevoerd. Deze taak werd mogelijk door die 12 mannen voltrokken, die als tussenpersonen fungeerden voor de
handelaars. Mogelijk bleef deze functie nog een aantal jaar bestaan. 531
M. MESTAYER, „Le marché au blé‟ p.52 532
Dit was begrijpelijk aangezien de tussenpersonen per dag slechts één handelaar naar de markt mochten mee-
nemen, en die handelaar niet mochten verlaten tot de transactie was voltrokken. Ibid, p.52
155
ker de kans te geven om graan te kopen en het betaalbaar te houden. Het meten en afladen
werd gedaan naar het inzicht van de schepenen en dit om alle fraude tegen te gaan. Op-
nieuw jammerden ze over de ‚nieuwigheid‛ van de twaalf Gentse mannen die (in Gent) als
tussenpersonen fungeerden.
De Gentenaars repliceerden dat de 12 mannen met goede bedoelingen waren aange-
steld door hun voorgangers533, enkel voor het kwart van het graan ‚qui debvoit entierement
demorer et estre vendu en icelle ville pour le vivre et sustentation du commun peuple‛. De
schepenen moesten instaan voor de goede verhandeling van het kwart van het graan, en de
beste manier om fraude en te hoge prijzen te vermeiden was het aanstellen van die 12 man-
nen, die een ‚petit sallaire‛ van acht of negen groten per mud voor mochten vragen. Vele
handelaars uit Douai hadden het gewaagd om slechts 4 groten per mud te geven, zodat de
stad de andere vier of vijf groten moest bijleggen. Op de klacht over het vrije graan ant-
woordden ze dat het soms voor een korte periode werd tegengehouden om de inwoners van
de stad beter van graan te voorzien en hen voldoende kansen te geven. De stad weigerde dit
gebruik en de aanstelling van de twaalf verkopers van onvrij graan af te schaffen.
Op 20 december werd er door Tayspil een eindbesluit genomen. Gent moest het vrije
graan ongedwongen door de stad laten varen na de afname van het kwart voor de stapel.
Het onvrije graan dat in de stad kwam en dat vijftien dagen of drie weken op de zolder had
gelegen ‚poldra estre vendu par lesdits marchands aux fourniers, brasseurs, cloistres et
autres manans et habitans en ladite ville de Gand pour leur despense, provision et usance, et
en cas quil ne le vendent en la maniere dessusdite, ils le polront faire vendre sur ledit marché
par leurs serviteurs et familliers ou par tel commis quils voudront pour ce prendre en ladite
ville de Gand, pourveu quil ne soit blarieur ne soy meslant de marchandise de grains, et que
iceluy commis à sa premiere retenue par le marchand de Douay sera tenu faire serment (een
eed) aux eschevins dicelle ville, de garder le droict de l’estaple et soy acquitter en la vendi-
tion dudit quart non francq selon les privileges et anciennes usances de ladite ville, anfin que
par ce moyen lesdits de Gand puissent avoir cognoissance dudit quart non francq, et estre
asseurez que la ville et manans dicelle non soient fraudez et frustrez, et ledit serment ainsi
faict, ledit commis aura telle liberté que les censiers et labouriers amenans grains sur le mar-
533
Vermoedelijk de schepenbank van 14 augustus 1531 of die van 14 augustus 1532.
156
ché de ladite ville de Gand, sans autrement pourvoir estre chargé pour ledit quart, que ne
seront lesdits labouriers et censiers534‛.
In ruil daarvoor ging de tegenpartij akkoord om sneller en consequenter over te gaan
tot het aanstellen van meer ‚colletiers‛, wanneer daarnaar werd gevraagd en als er veel han-
delaars binnen de stad vertoefden. Het werd ook toegestaan om het graan te meten ‚si bon
semble ausdits eschevins de Douay, au fermier ou collectier du droict de ferme de
l’empereur et dicelle ville‛ wanneer een verklaring van een handelaar dubieus leek. Wan-
neer dit vermoeden niet bleek te kloppen moest de stad zelf de kosten dragen, wanneer het
wel klopte, moest de handelaar de kosten betalen en een fikse boete erbovenop. Het karren-
probleem werd opgelost door de instelling van periodesysteem. Tussen St. Remi en de
maandag na de eerste zondag van de vasten (in de winter) moesten de karren met granen,
die door de vreemde handelaars in Douai waren gekocht, van elf uur bij het openen van de
markt tot ‚une huere de l’après disner‛ op de markt blijven. Voor de maanden buiten die
periode moesten de karren van tien tot twaalf uur op de markt blijven.
Daarmee was het geschil tussen beide partijen opgelost. Samen hadden ze een tegen-
speler op de Schelde uit de weg geruimd. De angst voor fraude en elke belemmering van het
verkeer op de markten was groot in deze periode. Diezelfde angst had echter het ontstaan
van die belemmeringen grotendeels in de hand gewerkt. Anderzijds zorgde de hoge graan-
prijs en de schaarste ervoor dat de kooplieden en steden een verkeer eisten dat zo weinig
mogelijk werd belemmerd door ‘onnodige’ bepalingen. Een aanvaring tussen beide grote
stapelsteden kon niet uitblijven. Al snel bleek echter dat beide steden elkaar in evenwicht
hielden en dat er langs beide kanten toegevingen moesten worden gedaan. Bovendien had-
den ze elkaar nodig; Gent kon zich geen graanhandel voorstellen zonder de grote graansta-
pel en markt van Douai, en die laatste kon zijn graan zonder Gent (en haar Vrije Schippers)
niet verdeeld krijgen over Vlaanderen of andere gebieden. De conclusie was eenvoudig: bei-
de moesten aan elkaars eisen toegeven en een praktische regeling uitwerken, maar aan de
stapelrechten van beide steden kon, mocht en durfde men niet te raken.
534
Dit uiteraard onder het toezicht van de stapelheren. In dit jaar werden tijdelijk Martin Volckaert ende Per-
piaen De Cock met deze taak belast “mids der absentie vanden ghonen die daer toe ghepromoveert hadden ghe-
zyn”. Vermoedelijk heeft het iets te maken met de problemen die er waren met de wachtcoorens op 26 oktober
van dat jaar. Zie supra. SAG, reeks 400, n°46
A. DU BOIS en L. DE HONDT, Coutumes de Gand, p.136
157
DEEL 3: Algemeen besluit.
De graanstapel gold als dé levensverzekering van Gent. Hij bezorgde Gent een
voortdurende invoer van graan, maakte dat er steeds graan in de stapelzolders aanwezig
was, zorgde voor het ontstaan van een aantal beroepsgroepen en verzekerde de werkzeker-
heid. Bovendien zorgde de stapel ervoor dat de Arteveldestad een verdeelcentrum en tran-
sithaven van het Noord-Franse graan werd en dat de graanprijzen binnen de stad op een
relatief laag niveau bleven hangen. Één van dé belangrijkste verwezenlijkingen van de sta-
pel, was, tot op zekere hoogte, het behoud van de sociale rust in het immer opstandige Gent.
Dit primordiale element in het graafschap Vlaanderen was ook de vorst niet ontgaan. Hij
besefte maar al te goed dat het privilege hem een uitzonderlijk voordeel bood om de bevol-
king in Gent, in de mate van het mogelijke, te bedwingen. Het idee kwam in den beginne
echter niet van de vorst, maar was gegroeid in de stad zelf – tijdens een bijzonder onrustige
periode waarin pest, honger en oorlog vrijwel overal bijzonder krachtig toesloegen – om de
bevolking van voldoende voedsel te voorzien en om de tanende lakenhandel, waarvan het
overgrote deel van de inwoners decennia lang hadden geleefd, op te vangen. Al snel bleek
de stad meer te willen dan enkel voldoende graanvoorziening. De regelgeving op de markt
werd strenger en tegelijk groeide er een ware stapelbepaling voor alle schepen die vanuit
Noord-Frankrijk, Henegouwen, Waals-Vlaanderen en Artesië de Leie en de Schelde afdaal-
den. De transitfunctie en de commerciële activiteiten van de stad waren hiermee verzekerd.
De belangrijkste factor in het behoud van die functie schuilde in één ambacht: de
Vrije Schippers. Deze beroepsgroep was ongeveer samen met de stapel gegroeid en dankte
er haar rijkdom aan. Door de nauwe banden die ze met de vorst onderhield, verkreeg het
ambacht tal van prerogatieven, zoals het voorladingsrecht en het recht op verbodemen, maar
nog belangrijker, de herbevestiging van de graanstapel. De schippers waren, samen met de
notie van sociale onrust, voor de vorst een belangrijke pullfactor voor vernieuwing van de
stapel. Hun hulp in talloze oorlogen en in de onderdrukking van onrust binnen de stad kon
de vorst niet onopgemerkt laten voorbijgaan. De bescherming van het ambacht door de stad
158
was dan ook evident. Bovendien schonk het ambacht en haar privileges aan de stad de ze-
kerheid dat het graan vanaf de stapelsteden in het zuidwesten of vanaf Doornik in Gentse
schepen werd vervoerd, en dat de controle en de aanvoer zeker langs Gent gebeurde.
Maar protest tegen de Gentse schippers kon niet uitblijven. Vanaf de jaren ’60 en ’70
gaat vooral Douai, samen met Rijsel, Béthune, Atrecht en Valenciennes, zich roeren. De
macht van het ambacht en niet in het minst de dominantie over Leie en Schelde, werd de
steden te veel. Een deel van de handelaars uit Holland, Zeeland en Brabant probeerden dan
ook hun aandacht te verleggen van de Schelde en Leie naar Sint-Omaars en gebieden in Pi-
cardië en Bretagne. De wederzijdse afhankelijkheid van het ambacht en de stapelsteden in
het zuidwesten had tot gevolg dat het ambacht op een aantal punten moest inbinden, maar
in essentie bleef haar macht op Leie en Schelde (tot Doornik) gevrijwaard.
Aan het einde van de eeuw werd ook een aanvaring met de Antwerpse schippers on-
vermijdelijk. Waar in de late Middeleeuwen Brugge het epicentrum van de internationale
handel was en Gent zijn industriële infrastructuur had ontwikkeld en actief was in de inter-
regionale rivierhandel langs de Schelde en de Leie, groeide Antwerpen als commerciële stad
gradueel aan en werd zij, na het verval van Brugge, het economisch hart van de Nederlan-
den. Door haar ligging aan de Schelde als makkelijke toegang tot het Vlaamse binnenland,
had het Antwerpse schippersambacht haar pijlen op het economisch potentieel van het
graafschap Vlaanderen gericht. De Antwerpse schippers hadden door de positie en de groei
van hun thuishaven zelf veel aan prestige en macht gewonnen. Om deze elementen in hun
politiek en economisch voordeel te buigen, pasten ze gedeeltelijk een politiek toe die hun
Gentse rivalen decennia voordien hadden toegepast: zich in de gunst van de vorst werken.
De Antwerpenaren verkregen hierdoor een gedeeltelijke toelating op de Schelde, maar de
rivaliteit bleef nog jaren aanslepen.
De jaren ’70 werden ook gekenmerkt door toenemende politieke conflicten tussen
Frankrijk en de Bourgondische gebieden in de persoon van respectievelijk Lodewijk XI en
Karel de Stoute. Vóór deze gespannen periode waren de graanprijzen en de Gentse graan-
markt relatief gespaard gebleven van klimatologische en economische problemen. De perio-
de 1436 tot 1439 was bijzonder nijpend, maar de impact bleef al bij al beperkt. Ook van de
Gentse oorlog en een nieuwe prijsstijging enkele jaren nadien, konden Gent en Vlaanderen
159
zich relatief goed herstellen. Pas in de jaren ‘70 en vooral bij de dood van Karel de Stoute in
1477 werd de toestand op de Gentse graanmarkt en in de hele Nederlanden uiterst benauwd.
De verwoesting en de sluiting van de graanschuur van de Nederlanden – Artesië, Henegou-
wen, Waals-Vlaanderen, Picardië en Normandië – hadden de graanprijzen in nagenoeg alle
jaren de hoogte in gedreven. Als men daarbij nog dan de onvermijdelijke misoogsten rekent
van bijvoorbeeld 1482, dan werd de toestand bijzonder pijnlijk. De opstand tegen Maximili-
aan had de toestand er geenszins op verbeterd. De oorlog met Frankrijk bleef in vlagen op en
af gaan, maar de opstand zorgde ervoor dat ook het platteland achter de bufferzone van
Frans-Vlaanderen vernield werd. De oplossing lag in het Noorden: Baltisch graan. Pas vanaf
dan kreeg de graanstroom uit Noord-Duitsland en de gebieden rond de Oostzee een perma-
nent karakter, maar problemen met speculatie en het afsluiten van de uitvoer aldaar brach-
ten de graanprijzen geregeld zware slagen toe.
Ook de Gentse graanmarkt kreeg rake klappen, en ook de schippers moesten zich
heroriënteren. Pas in de allerlaatste jaren van de 15e eeuw, konden Gent en Vlaanderen her-
ademen. Al snel nam de stad de rol van verdeelcentrum van Frans graan terug in, maar niet
de rol van graanstapel. Deze was (kort) afgeschaft als gevolg van haar rol in de oorlog tegen
Maximiliaan. De schippers konden zich wel nog steeds hun oude rol spelen.
Het stapelprivilege werd in 1486 eerst nog door de Rooms-Koning bevestigd, en zelfs
gevoelig uitgebreid. De Gentse droom om de gehele Vlaamse graanstroom langs de eigen
stapel te doen passeren, was bijna waarheid geworden. Opnieuw hadden de schippers en het
sociale effect van de stapel een belangrijke rol gespeeld in de beslissing van de vorst, die het
eerste Lid van Vlaanderen in toom wou houden. Het privilege ging ten koste van de econo-
mische en sociale belangen van tal van steden in het Gentse kwartier. Zij bleven evenwel niet
bij de pakken zitten, bundelden hun krachten en bonden de strijd tegen een de uiterst nade-
lige graanstapel. Het effect was nihil, want de macht van de stad en de beweegredenen van
de vorst gingen voor op de belangen van de kleine stadjes die tijdens het eerste deel van de
oorlog bijzonder zwaar waren getroffen. Het hernemen van de Gentse strijd werkte in de
kaart van de steden, en de uitkomst vaagde de belangrijkste problemen weg: Gent was zijn
stapel kwijt.
160
De oude droom van Ieper om zijn economie nieuwe impulsen te geven door ook een
interregionale graanmarkt te vormen en een belangrijke transitfunctie op zich te nemen,
werd weer vanonder het stof gehaald. De stad besefte net als Gent dat de sleutel van econo-
misch herstel, het vermogen was om andere functies op zich te nemen. Één van de opties
was een stapel op graan. Het economisch succes van Gent lag niet enkel in het verruimen
van de economische basis van de stad door haar stapel, maar eveneens in het ontwikkelen
van een specifieke functie: interregionale handel. Dezelfde formule wou ook Ieper toepassen.
Door haar ligging tussen twee handelsnetwerken (tussen Sint-Omaars en Brugge en het net-
werk langs de Leie) kon de stad een knooppunt vormen – net zoals Gent een knooppunt was
op de samenvloeiing van Leie en Schelde535. Hét probleem was echter dat beide steden daar-
bij gebruik zouden maken van hetzelfde netwerk op de Leie en dat Gent bovendien een deel
van zijn handel moet afstaan. De gevoeligheid van de stapel in de Gentse politiek had de
vorst in het begin van de 15e eeuw het kamp doen kiezen van het eerste Lid doen kiezen. In
1500 kreeg Ieper een nieuwe kans, maar toen Gent rond 1500 de stapel stilaan terug invoer,
kon de stad haar protest niet hard maken. Zelfs de hulp van andere Leden en van een aantal
belangrijke graanverdelende steden langs de Leie konden niet baten.
In 1515 kende Karel V zijn geboortestad opnieuw het privilege toe en bevroor hij di-
rect alle aanspraken van Ieper. Ook hier kon een gezamenlijk front geen zoden aan de dijk
brengen. Ieper betaalde zich blauw aan gerechtskosten, tot de vorst zelf tussenkwam om het
geschil in het voordeel van Gent te beslechten. De Ieperlingen konden hun droom voorgoed
opbergen, de stad werd een secondaire voorzieningsmarkt en bleef een schim van wat het
ooit geweest was.
De 16e eeuw werd gekenmerkt door een toenemend aantal duurtejaren, na een aantal
relatief goedkope jaren tussen 1493 en 1514. De angst voor fraude en illegale transacties was
bijzonder groot, en had talloze maatregelen in de hand gewerkt. De strijd tussen Douai en
Gent moet in dit opzicht geplaatst worden. Beiden moesten om evidente redenen – de af-
hankelijkheid van elkaar en de gevoeligheid van het onderwerp – tot een vergelijk komen.
535
M. SORTOR, „The Ieperleet Affair‟, pp. 1090-1100
161
Vanaf haar ontstaan tot na 1540 werd de graanstapel door de vorst niet in vraag ge-
steld536. De nadelen voor de Vlaamse economie en andere steden wogen niet op tegen de
voordelen voor zijn eigen politieke belangen. De materie lag té gevoelig voor Gent en een
nieuw conflict met de stad kon de vorst missen als de pest. De graanstapel was zo hét sym-
bool geworden van de Gentse stedelijke identiteit en economisch particularisme.
536
J. DAMBRUYNE, Mensen en centen, p. 297
162
Lijst van grafieken
Grafiek 1: Inkomsten uit het Oude Ongeld of ‘Muddegeld’ (1435-1496)
Grafiek 2: Tarwe- en roggeprijs te Gent (1489-1541)
Grafiek 3: Prijs van tarwe (1hl.) in Gent en Antwerpen (tienjaarlijks gemiddelde), 1499-1539
Grafiek 4: Prijs van Rogge (1hl.) in Gent en Antwerpen (tienjaarlijks gemiddelde), 1499-1539
Grafiek 5: Tarwe- en roggeprijs te Gent (1492-1539)
Grafiek 6: Tarwe- en roggeprijs te Gent (1435-1496)
Lijst van tabellen
Tabel 1: Enkele graanprijzen in Douai, Rijsel en Valenciennes
Tabel 2: Tienjaarlijkse gemiddelden van het Oude Ongeld of ‘Muddegeld’