2
Dick Swaab antwoordt zijn critici Vervolg Hersenen: pagina 40 Illustratie Rhonald Blommestijn Het is niet óf hersenen óf omgeving, maar een interactie tussen de twee. Mensen hebben baat bij onderzoek. De ontdekking van transseksualiteit in de hersenen heeft al geleid tot een wetswijziging. En voor jaloezie bij vaders zal toch een therapietje bestaan? Een reactie op de kritiek die eerder op de opiniepaginas van NRC Handelsblad stond van de psychologen Jan Derksen en Harald Merkelbach, schrijfster Marian Donner en antropoloog André Köbben. Door Dick Swaab Arts en oud-hoogleraar neurobiologie aan de Universiteit van Amsterdam. Tot 2006 was hij directeur van het Her- seninstituut. In 2010 verscheen zijn meest recente boek: Wij zijn ons brein: van baarmoeder tot Alzheimer. H et succes van mijn boek Wij zijn ons brein verbaast me nog steeds, net als de kritiek die zo nu en dan verschijnt op dit boek. NRC Handels- blad heeft me gevraagd om te reage- ren op vier sterk verschillende stuk- ken, waarin de auteurs zich respec- tievelijk afvragen: wat heb ik aan her- senonderzoek voor het verklaren van veranderingen in de maatschappij (André Köbben), wat heb ik eraan voor de praktijk van de klinische psy- chologie (Jan Derksen), wat heb ik er- aan in de rechtszaal (Harald Merkel- bach) en wat heb ik eraan als ik er niets van begrijp (Marian Donner). Ik vermeld af en toe een pagina in mijn boek, opdat u kunt controleren wat daar staat. André Köbben (Opinie, 22 april) heeft een kritisch stuk geschreven vanuit zijn visie als cultureel antro- poloog. Natuurlijk zie ook ik welke spectaculaire veranderingen de maatschappij heeft doorgemaakt. Dat is gebeurd zonder dat de struc- tuur van ons brein de afgelopen veer- tigduizend jaar noemenswaardig is veranderd evolutie gaat niet zo snel. Dit zegt dus niets over perma- nente veranderingen die de omge- ving aanbrengt in onze hersenen. Het zegt alles over de invloed van ons brein op onze omgeving. Het zal een nachtmerrie voor je zijn, André, maar de maatschappijbestaat uit 7 miljard interacterende hersenen, die toegang hebben tot de kennis en in- zichten van alle vorige generaties. Natuurlijk kunnen we voor de ver- klaring van maatschappelijke ver- schijnselen uiteindelijk iets hebben aan kennis over het brein als bouw- steen van de maatschappij en aan de kennis over de hersencel als bouw- steen van het brein. De enorme veranderingen in de maatschappij hebben geleid tot het optimistische maakbaarheidsgeloof van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Iedereen kon alles wor- den, dacht men. Iedereen kon naar de universiteit, als je maar wilde en als de omgeving je maar stimuleerde. Geslachtsverschillen in gedrag wer- den gezien als de schuld van de over- heersende mannenmaatschappij. Men dacht dat vrouwen twee keer zo veel kans hadden op een depressie, omdat hun leven zwaarder was. De maatschappij zou deze problemen veroorzaken. Daarin kon je dus ook verandering aanbrengen, dacht men. Dit vooruitgangsgeloof en het be- lang dat werd gehecht aan de sociale omgeving leidden ertoe dat de op- voeding, en vooral de moeder, de schuld kreeg als het misging. Een do- minante moeder was de oorzaak van de homoseksualiteit van haar zoon. Eenijskastmoeder was alleen maar eventjes ontdooid om een autistisch kind te maken. Wisselende bood- schappen resulteerden in een schizo- freen kind, dat uit de klauwen van dat schadelijke gezin gered moest worden. Transseksuelen waren psy- chotisch. Criminaliteit kwam door slechte vrienden. Een dun model ver- oorzaakte een epidemie van anorexia nervosa bij andere meisjes. Misbruik of verlating resulteerde in een bor- derlinepersoonlijkheidsstoornis. Restanten van deze achterhaalde ideeën kun je nog elke dag in de krant lezen. Ze komen ook terug in de kri- tiek op mijn boek. In mijn boek leg ik uit dat wij niet alleen worden bepaald door onze ge- netische achtergrond, maar ook door onze omgeving. Hoe eerder de omge- ving inwerkt op de hersenontwikke- ling, hoe sterker en blijvender de ef- fecten zijn. Daarbij gaat het niet al- leen om stress van de moeder tijdens de zwangerschap, maar ook om che- mische stoffen die de placenta passe- ren (p. 59-69). Deze effecten pro- grammeren de hersenen en bepalen mede ons karakter. De maatschappij kan later enige invloed uitoefenen op ons gedrag, maar niet meer op ons karakter. Dit proces beperkt onze keuzemogelijkheden sterk. Köbben stelt terecht: Mij dunkt dat iemand wel degelijk een keuze heeft als hij/zij op Kinseys conti- nuüm het rangnummer twee, drie of vier inneemt.Dat is zo. Iemand die biseksueel is, kan voor een mannelij- ke of vrouwelijke partner kiezen. Toch mist Köbben de kern van mijn betoog dat deze persoon weliswaar verschillende partners kan kiezen, maar dat het feit dat hij/ zij biseksu- eel is, geen keuze is. Dat is vastgelegd door programmering van de herse- nen in het vroege leven. Het idee dat Köbben verwoordt, dat we vrij zou- den zijn om onze seksuele oriëntatie te kiezen, is niet alleen onjuist (p. 90), het heeft ook veel ellende veroor- zaakt. Toen men dat nog dacht, werd homoseksualiteit gestraft. Het werd volgens alle religies beschouwd als een verkeerde keuze. Onze seksuele oriëntatie is geen keuze, maar wordt geprogrammeerd in de baarmoeder. Op grond hiervan is het onzin om te blijven proberen om homoseksuele mannen om te vormen tot heterosek- suele huisvaders, iets wat psycholo- gen en psychiaters nog steeds probe- ren in landen als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Dit duidt ook de beperkte mogelijkhe- den van psychotherapie aan je kunt de tijdens de vroege ontwikkeling in- geprogrammeerde eigenschappen niet veranderen. Wel kun je mensen met veel moeite leren om om te gaan met hun aangeboren eigenschappen en beperkingen en je kunt hun ge- drag wat bijschaven. Natuurlijk ben ik het met Köbben eens dat het gedrag van pubers niet

Dick Swaab antwoordt zijn critici

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Dick Swaab: Arts en oud-hoogleraar neurobiologie aan de Universiteit van Amsterdam. Tot 2006 was hij directeur van het Herseninstituut. In 2010 verscheen zijn meest recente boek: ‘Wij zijn ons brein: van baarmoeder tot Alzheimer’.

Citation preview

Page 1: Dick Swaab antwoordt zijn critici

Dick Swaab antwoordt zijn critici

Vervolg Hersenen: pagina 40

Illustratie Rhonald Blommestijn

Het is niet óf hersenen óf omgeving, maar een interactie tussen de twee. Mensen hebben baat bij onderzoek.De ontdekking van transseksualiteit in de hersenen heeft al geleid tot een wetswijziging. En voor jaloezie bij vaders zaltoch een therapietje bestaan? Een reactie op de kritiek die eerder op de opiniepagina’s van NRC Handelsblad stond vande psychologen Jan Derksen en Harald Merkelbach, schrijfster Marian Donner en antropoloog André Köbben.

Door Dick Swaab

Arts en oud-hoogleraar neurobiologieaan de Universiteit van Amsterdam.Tot 2006 was hij directeur van het Her-seninstituut. In 2010 verscheen zijnmeest recente boek: ‘Wij zijn onsbrein: van baarmoeder tot Alzheimer’.

Het succes van mijn boekWij zijn ons brein verbaastme nog steeds, net als dekritiek die zo nu en dan

verschijnt op dit boek. NRC Handels-blad heeft me gevraagd om te reage-ren op vier sterk verschillende stuk-ken, waarin de auteurs zich respec-tievelijk afvragen: wat heb ik aan her-senonderzoek voor het verklaren vanveranderingen in de maatschappij(André Köbben), wat heb ik eraanvoor de praktijk van de klinische psy-chologie (Jan Derksen), wat heb ik er-aan in de rechtszaal (Harald Merkel-bach) en wat heb ik eraan als ik erniets van begrijp (Marian Donner). Ikvermeld af en toe een pagina in mijnboek, opdat u kunt controleren watdaar staat.

André Köbben (Opinie, 22 april)heeft een kritisch stuk geschrevenvanuit zijn visie als cultureel antro-

poloog. Natuurlijk zie ook ik welkespectaculaire veranderingen demaatschappij heeft doorgemaakt.Dat is gebeurd zonder dat de struc-tuur van ons brein de afgelopen veer-tigduizend jaar noemenswaardig isveranderd – evolutie gaat niet zosnel. Dit zegt dus niets over perma-nente veranderingen die de omge-ving aanbrengt in onze hersenen.Het zegt alles over de invloed van onsbrein op onze omgeving. Het zal eennachtmerrie voor je zijn, André,maar ‘de maatschappij’ bestaat uit 7miljard interacterende hersenen, dietoegang hebben tot de kennis en in-zichten van alle vorige generaties.Natuurlijk kunnen we voor de ver-klaring van maatschappelijke ver-schijnselen uiteindelijk iets hebbenaan kennis over het brein als bouw-steen van de maatschappij en aan dekennis over de hersencel als bouw-steen van het brein.

De enorme veranderingen in demaatschappij hebben geleid tot hetoptimistische maakbaarheidsgeloofvan de jaren zestig en zeventig van devorige eeuw. Iedereen kon alles wor-den, dacht men. Iedereen kon naar deuniversiteit, als je maar wilde en alsde omgeving je maar stimuleerde.

Geslachtsverschillen in gedrag wer-den gezien als de schuld van de over-heersende mannenmaatschappij.Men dacht dat vrouwen twee keer zoveel kans hadden op een depressie,omdat hun leven zwaarder was. Demaatschappij zou deze problemenveroorzaken. Daarin kon je dus ookverandering aanbrengen, dachtmen.

Dit vooruitgangsgeloof en het be-lang dat werd gehecht aan de socialeomgeving leidden ertoe dat de op-voeding, en vooral de moeder, deschuld kreeg als het misging. Een do-minante moeder was de oorzaak vande homoseksualiteit van haar zoon.Een‘ij s k a s t m o e d e r ’ was alleen maareventjes ontdooid om een autistischkind te maken. Wisselende bood-schappen resulteerden in een schizo-freen kind, dat ‘uit de klauwen vandat schadelijke gezin gered moestworden’. Transseksuelen waren psy-chotisch. Criminaliteit kwam doorslechte vrienden. Een dun model ver-oorzaakte een epidemie van anorexianervosa bij andere meisjes. Misbruikof verlating resulteerde in een bor-d e r l i n e p e r s o o n l ij k h e i d s s t o o r n i s.

Restanten van deze achterhaaldeideeën kun je nog elke dag in de krant

lezen. Ze komen ook terug in de kri-tiek op mijn boek.

In mijn boek leg ik uit dat wij nietalleen worden bepaald door onze ge-netische achtergrond, maar ook dooronze omgeving. Hoe eerder de omge-ving inwerkt op de hersenontwikke-ling, hoe sterker en blijvender de ef-fecten zijn. Daarbij gaat het niet al-leen om stress van de moeder tijdensde zwangerschap, maar ook om che-mische stoffen die de placenta passe-ren (p. 59-69). Deze effecten pro-grammeren de hersenen en bepalenmede ons karakter. De m a a t s ch a p p ijkan later enige invloed uitoefenen opons gedrag, maar niet meer op onskarakter. Dit proces beperkt onzekeuzemogelijkheden sterk.

Köbben stelt terecht: „Mij dunktdat iemand wel degelijk een keuzeheeft als hij/zij op Kinsey’s conti-nuüm het rangnummer twee, drie ofvier inneemt.” Dat is zo. Iemand diebiseksueel is, kan voor een mannelij-ke of vrouwelijke partner kiezen.Toch mist Köbben de kern van mijnbetoog – dat deze persoon weliswaarverschillende partners kan kiezen,maar dat het feit dat hij/ zij biseksu-eel is, geen keuze is. Dat is vastgelegddoor programmering van de herse-

nen in het vroege leven. Het idee datKöbben verwoordt, dat we vrij zou-den zijn om onze seksuele oriëntatiete kiezen, is niet alleen onjuist (p. 90),het heeft ook veel ellende veroor-zaakt. Toen men dat nog dacht, werdhomoseksualiteit gestraft. Het werdvolgens alle religies beschouwd alseen verkeerde keuze. Onze seksueleoriëntatie is geen keuze, maar wordtgeprogrammeerd in de baarmoeder.Op grond hiervan is het onzin om teblijven proberen om homoseksuelemannen om te vormen tot heterosek-suele huisvaders, iets wat psycholo-gen en psychiaters nog steeds probe-ren in landen als de Verenigde Statenen het Verenigd Koninkrijk. Ditduidt ook de beperkte mogelijkhe-den van psychotherapie aan – je kuntde tijdens de vroege ontwikkeling in-geprogrammeerde eigenschappenniet veranderen. Wel kun je mensenmet veel moeite leren om om te gaanmet hun aangeboren eigenschappenen beperkingen – en je kunt hun ge-drag wat bijschaven.

Natuurlijk ben ik het met Köbbeneens dat het gedrag van pubers niet

Page 2: Dick Swaab antwoordt zijn critici

Illustratie Rhonald Blommestijn

Over Hitler, Mao enStalin hoeven we onsgelukkig niet meer drukte maken

Hersenonderzoek heefttransseksuelen meer gebrachtdan honderd jaar therapie

alleen wordt bepaald door biologi-sche, maar ook door maatschappelij-ke factoren. Zo schrijf ik op p. 120:„Het probleem is dat de pubers vantegenwoordig hebben ontdekt dathun ouders niet de macht hebben omde rol van hun plaatsvervangendeprefrontale cortex af te dwingen.”Köbben leidt hieruit af dat ik „niet devoor de hand liggende conclusie”trek – „dat het gedrag van die jonge-ren niet alleen wordt bepaald doorbiologische, maar minstens evenzeerdoor maatschappelijke factoren.”Dit is weer zo’n jarenzestigreliek, dieje nog veel tegenkomt bij maatschap-pijwetenschappers en psychologen.Het is niet óf hersenen, óf omgeving.

Het is een interactie tussen die twee.Ook reclame, tv en de sociale mediazijn uit ons brein ontsprongen. Ver-volgens hebben ze een effect op onsgedrag. Elke generatie weer probe-ren de ouderlijke breinen met matigsucces om de schade te beperken.Niet alleen Köbben, maar iedere ou-dere generatie heeft trouwens altijdgrote zorgen gehad over de puin-hoop waarin de jonge generatiemoest opgroeien. „Ik begrijp niet datjullie in deze tijd kinderen durven telaten opgroeien”, verzuchtte mijnmoeder, die mij in de oorlog geborenheeft laten worden. Uiteindelijkworden die vreselijke pubers prak-tisch allemaal brave burgers. Dat ikaan vetzucht als gevolg van het breinzo’n tweehonderd en aan maatschap-pelijke oorzaken welgeteld dertien

regels besteed, is slechts omdat ieder-een de reclame- en fastfoodproble-matiek wel kent. Köbben stelt overmij : „Als hij gelijk heeft, valt – dunktmij – te verwachten dat iemands reli-gieuze overtuiging robuust is. Danzit de betrokkene daar voor zijn levenaan vast”. Dat is duidelijk. Dit hangtsamen met de mate van spiritualiteitwaarmee je ter wereld komt. Diehangt weer af van kleine variaties inons DNA, zoals besproken op p. 323-324. Ik heb het niet alleen gehad overde „wandaden die zijn begaan doorgelovigen van allerlei slag als uitingof gevolg van hun geloof”, maar ikheb ook de loffelijk daden genoemdwaarom Köbben vraagt (p. 334). In-derdaad heb ik ook de afgrijselijkemisdaden genoemd die ongelovigenhebben begaan als uiting of gevolg

van politieke dogma’s, zoals Hitler,Mao en Stalin, maar over hen hoevenwe ons gelukkig niet meer druk temaken. Ook kunnen we het eens zijnover de stelling dat alle mensen ge-neigd zijn tot het kwade en het goede– wij hebben de kenmerken van debrute chimpansee en die van de zeerempathische bonobo in ons verenigd(p. 300). Daarom hoeven we ons nogniet neer te leggen bij het geïnstituti-onaliseerde misbruik van jongetjesbinnen de Rooms-Katholieke Kerk.

Dat Darwin zei „ […] dat opvoe-ding en omgeving slechts een gerin-ge invloed op de mens uitoefenen endat de meeste van onze eigenschap-pen aangeboren zijn”, vindt Köbbeneen nogal conventionele bewering.Deze kwalificatie doet niet ter zake.Het gaat erom of hij gelijk had. Daar-

van geef ik in mijn boek talloze voor-beelden. Dat Darwin gelijk had, kanKöbben niet wegpoetsen met foute,vermakelijke en griezelige voorbeel-den uit een periode waarin racismenog bon ton was. Gelukkig wijst Köb-ben in zijn laatste regel erop dat mijnboek veel biologie bevat, maar geenspoor van racisme. Waarom was ditzijspoor dan nodig?

Jan Derksen (Opinie, 12 februari)vertegenwoordigt in zijn kritiekde ouderwetse, degelijke klini-sche psychologie. Die be-

schouwt de hersenen als een volko-men oninteressante black box. In ditvakgebied gaat het uitsluitend omwat erin gaat, de therapie, en wat er-uit komt, de gedragsverandering.Het vakgebied werkt met psycholo-gische constructen die geen basishoeven te hebben in het brein, als zemaar een leidraad zijn voor een effec-tieve therapie.

Derksen is vast een uitstekend kli-nisch psycholoog, naar wie je met eengerust hart iemand kunt toesturen.De kritiek is een wanhoopskreet vaneen behandelaar die niet ziet wat dehype over het hersenonderzoek bete-kent voor zijn dagelijkse praktijk.Daarin heeft hij volkomen gelijk,maar Derksen gaat te ver als hij weetdat „onderzoekers als Swaab nooithet geduld hebben opgebracht om li-teratuuronderzoek te doen naar we-tenschappelijke publicaties over psy-chologische thema’s en naar psycho-therapie”. Dat is natuurlijk onzin. Ik

Vervolg Hersenen van pagina 39

Het is wonderlijk datDerksen niets moethebben van scanningvan delinquenten

heb genoeg gelezen om te weten datde klinische psychologie voor nog ve-le problemen geen effectieve thera-pie heeft. Daarin kun je alleen maarverandering brengen door inzicht teverkrijgen in de oorzaken. Daaraanlevert het hersenonderzoek een snelgroeiende bijdrage. Die zal pas eenpraktische toepassing hebben bij vol-gende generaties patiënten.

De vraag van Derksen – „welke in-drukwekkende klinische toepassin-gen heeft deze kennis tot nog toe op-geleverd?” – is een oneigenlijke. Wijhebben gevonden dat transseksuelenomkeringen van geslachtsverschil-len in hun hersenen hebben (p. 96).Deze omgekeerde geslachtsverschil-len komen overeen met hoe zij hungenderidentiteit ervaren en niet methet geslacht in hun geboortecertifi-caat. Natuurlijk vind ik het leuk datonze bevindingen hebben geholpenbij een wetswijziging in het VerenigdKoninkrijk en bij de aanvragen voorgeslachtsveranderingen in de papie-ren bij het Europees Hof. Dat heeftvoor transseksuelen meer opgele-verd dan alle psychologische inter-venties van de laatste honderd jaar.Natuurlijk vind ik het belangrijk datmensen beseffen welke gedragspro-blemen bij het kind kunnen wordenveroorzaakt door chemische stoffenuit het milieu, geneesmiddelen enroken en drinken tijdens de zwan-gerschap. Dat kan Derksens opvol-gers een hoop patiënten schelen.

Het ging bij ons onderzoek steedsprimair om het verkrijgen van in-zicht in de ontwikkeling van hetbrein en niet om een klinische toe-passing. Dit plezier van het verkrij-gen van inzicht moet Derksen ookzijn dochters kunnen gunnen, ook algaat het om het voor hem volkomenoninteressante brein. Foei! Voor ja-loezie bij vaders zal toch wel een the-rapietje zijn? Derksen vliegt hele-maal uit de bocht, in zijn enthousias-me als psychotherapeut, als hij hetonzinnige voorstel doet om „tremo-ren bij Parkinsonpatiënten te behan-delen met de veel minder belastendeen zonder bijwerkingen uit te voerencognitieve gedragstherapie”. De tijddat men dacht neurodegeneratieveprocessen met psychotherapie tekunnen stoppen, hebben we allangachter ons gelaten. O ja: wat het lezenvan literatuur betreft, dr. Derksen,kan ik u aanraden om – ter nuance-ring van uw uitspraak „het hech-tingsgen werd nooit gevonden” –PubMed te raadplegen, met als tref-woorden ‘oxytocin’ en ‘a t t a ch m e n t ’(155 hits, zie ook mijn boek p. 38-49).

Het is jammer dat HaraldMerkelbach (Opinie, 26maart) de belangrijkevraagstukken die mo-

menteel bestaan op het raakvlak tus-sen hersenen en justitie afdoet dooreen karikatuur te maken van de neu-robiologie. Hij moet niets hebbenvan scanning van delinquenten. Datis wonderlijk. Altijd weer proberenmensen tevergeefs nieuwe ontwik-kelingen tegen te houden, door hunnut a priori te ontkennen. Ik zou zeg-gen – laten we eerst goed gecontro-leerd onderzoek doen naar de moge-lijke waarde van de nieuwste scan-ningstechnieken voor de rechtspraaken daar dan een bezonnen oordeelover vellen. Het gaat om heel watmeer dan de vraag wat je wel of nietkunt zien op een hersenscan. Bijmannelijke adolescenten die wegenseen agressief delict gevangen zitten,wordt in 90 procent van de gevallenpsychiatrische problematiek aange-troffen. Is een kind moreel verant-woordelijk voor de combinatie vanzijn genetische achtergrond en hetrookgedrag van zijn zwangere moe-der, waardoor hij ADHD kreeg enmet justitie in aanraking kwam? Kunje een puber die nog moet leren metzijn door geslachtshormonen totaalanders functionerende brein om tegaan terwijl zijn prefrontale cortexnog niet werkt, verwijten dat hij een

delict heeft gepleegd? Morele verant-woordelijkheid is een moeilijk be-grip in deze situaties. Dat betekenthelemaal niet dat je niet zou moetenstraffen, zoals Merkelbach de neuro-biologie in de mond legt. Immers, devolgende keer kan ons brein een strafmeenemen in zijn veelal onbewusteafwegingen of we iets wel of niet weerzullen doen. Dan moet die straf weleffectief zijn. Is het verstandig om de-ze jongeren op te sluiten met be-roepscriminelen die hun een oplei-ding geven in de criminaliteit? Justi-tie komt onder druk van de politieksteeds weer met een nieuwe vorm vanstraf, van taakstraffen tot strengeheropvoedingskampen, zonder datde effectiviteit ervan wordt vergele-ken met de oude standaardstraf. Inde geneeskunde hebben we geleerddat je alleen maar wetenschappelijk,evidence based, kunt werken als je heteffect van een maatregel of genees-middel kunt vaststellen in een goedgecontroleerde studie. Zo ver is hethelaas nog lang niet bij Vrouwe Justi-tia. „Je creëert mist als je de recht-spraak behandelt als ware het een on-derdeel van de neurowetenschap-pen”, zegt Merkelbach. Met de dui-delijkheid die hij wenst, wordt justi-tie helaas een wetenschappelijke ba-sis onthouden.

Waar zijn onze gedach-ten gebleven, nu onsbrein en ons lichaamautomaten blijken,

vraagt Marian Donner zich af (Opi-nie, 1 maart). Zij heeft grote moeitemet de biologie voor beginners. Zestelt: „Tegenwoordig kan een arts inde Oprah Winfreyshow rustig ver-kondigen dat de mens niets anders isdan een chemische balans, een optel-som van FSH en LH en de hypofysedie daarop reageert.” Nee, Marian,FSH en LH worden in de hypofyse ge-maakt. Het zijn de geslachtsklierendie daarop reageren. Ze vervolgt:„Nu zijn we slaaf van de letterlijkeimpuls: een elektrisch stroomstootjetussen twee hersencellen.” Nee, Ma-rian, de ene cel bewerkstelligt datdoor een elektrische impuls een che-mische boodschapper wordt afgege-ven die die andere cel vervolgensbeïnvloedt. Vervolgens stelt zij: „Eénzo’n opvatting is dat wij niets meerdan ons brein zouden zijn. Het is nietde waarheid. [...] Want ideeën vor-men de wereld om ons heen, vormende mens en de manier waarop hij te-gen zichzelf en zijn naasten aankijkt,maken hem strijdbaar of juist niet.En daar zou iedereen zich reken-schap van moeten geven, zelfs de we-tenschappers die de stelling propa-geren dat ideeën er niet toe doen.”Dat laatste staat nergens in mijnboek. Daarvan ben ik zeker. Ik hadhet nog wel zo simpel proberen teverwoorden, al op p. 24: „Het pro-duct van de interactie van al die mil-jarden zenuwcellen is onze geest. Zo-als de nier urine produceert, produ-ceert het brein de geest.” In mijngeest ritselt het voortdurend van ge-dachten en ideetjes. Marian Donnerheeft mijn boek óf niet gelezen, óf erniets van begrepen. Ze heeft er helaaswel een mening over.

Nee – dan heb ik liever de duidelij-ke kritiek van die mevrouw uit Bos-koop die de kaft van mijn boek terug-stuurde en schreef: „Geachte mijn-heer Swaap, Hierbij een gedeelte vanuw boek retour. De rest is door deshredder. Jammer dat U alles kapotredeneert. Het ga U goed naar li-chaam en ‘Brein’ Met vriendelijkegroet, NN. P.S., Jammer van het geld,had ik beter aan het Leger des Heilskunnen geven.” Zij had het tenmin-ste gelezen en begrepen.