116
KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder de leiding van Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J. HELSEN P. LANGENDIJK HET WEDERZIJDS HUWELIJKSBEDROG DE NEDERLANDSCHE BOEKHANDEL ANTWERPEN

Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

  • Upload
    others

  • View
    2

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

K E U R B O E K E N V O O R M I D D E L B A A R - E N

N O R M A A L O N D E R W I J S

onder de leiding van Dr. C . D E B A E R E , Dr. J . V E R B O V E N en Dr. J . H E L S E N

P. LANGENDIJK

HET WEDERZIJDS HUWELIJKSBEDROG

D E N E D E R L A N D S C H E B O E K H A N D E L A N T W E R P E N

Page 2: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR­EN NORMAALONDERWIJS

onder leiding van

Dr. C. DE BA ERE, Dr. J. VERBOVEN en Dr. J. HELSEN

1. HILDEBRAND, De Familie Stastok.

2. HILDEBRAND, De Familie Kegge.

3. Vier Vlaamse Novellen : werk van H. RAM, V. LOVELING, R. STIJNS en A. SN IEDERS.

4. Stemmen uit eigen Land : werk van A. VERMEYLEN, EM. DE BOM, C. BUYSSE en F. V. TOUSSAINT VAN BOELAERE.

5. JUSTUS VAN MAURIK, Drie Verhalen.

6. J. VAN DEN VONDEL, Lyrische Poëzie.

7. P. LANGENDIJK, Het wederzijds Huwelijksbedrog.

8. ERNEST CLAES, Uit het Land der lemen Huizen.

9. KAREL VAN DE WOESTIJNE. Proza (De Boer die Sterft, Goddelijke Verbeeldingen) .

10. JUSTUS VAN EFFEN, Bloemlezing uit de Hollandsche Spectator.

11. JACOBUS VAN LOOY, Proza.

12. Meisjesfiguren : werk van NICO VAN SUCHTELEN, INA BOUDIER-BAKKER, TOP NAEFF, e.a.

13. ARTHUR VAN SCHENDEL, Keurbladzijden uit zijn werk.

14. MULTATULI, De Geschiedenis van Saïdjah en Adinda .

15. ]. VAN DEN VONDEL, Adam in Ballingschap.

16. MAURITS SABBE, Bietje (Proza) .

17. Kleine keur uit het werk van GERARD WALSCHAP.

18. CYRIEL BUYSSE, Plus-que-Parfait.

19. ARTHUR VAN SCHENDEL, Twaalf Verhalen.

20. J . VAN DEN VONDEL, Lucifer.

21. AART VAN DER LEEUW, Proza.

22 . J. VAN DEN V00lDEL, Jefta.

23 . Tien Nederlandse Essays.

AI deze nummertjes zijn voorzien van een inleiding, verklarende aantekeningen en een woordenlijst, ook ten behoeve van Franstalige leerlingen. Ze werden alle gekozen op de lijst van werken door het officieel programma als klaslectuur (cursorisch lezen) aanbevolen.

Page 3: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

P. LANGENDIJK

HET WEDERZIJDS HUWELIJKSBEDROG

P. LANGENDIJK

HET WEDERZIJDS HUWELIJKSBEDROG

Page 4: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7
Page 5: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen

Nummer 7

P. LANGENDIJK

HET WEDERZIJDS HUWELIJKSBEDROG

Vierde druk

ANTWERPEN

DE NEDERLANDSCHE BOEKHANDEL

1956

KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. ]. Verboven en Dr. J. Helsen

Nummer 7

P. LANGENDIJK

HET WEDERZIJDS HUWELIJKSBEDROG

Vierde druk

ANTWERPEN

DE NEDERLANDSCHE BOEKHANDEL

1956

Page 6: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7
Page 7: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

EEN WOORDJE VOORAF (BI J DE EERSTE DRUK)

Sinds enkele jaren is ons Vlaamsche schouwburgpubliek gaan hou-den van P. Langendijk. En dat vooral, sedert het « Vlaamse Volks-toneel » weer zijn stukken, meer in 't bijzonder zijn Wederzijdsch Huwelijksbedrog is gaan opvoeren. Niet ten onrechte. Want, ondanks enkele zware tekortkomingen, krijgen we hier echte tooneelkunst. Daarom mag onze schooljeugd er ook wel iets meer van vernemen dan wat ze doorgaans in haar bloemlezingen als uittreksels te lezen krijgt. We zijn zelfs overtuigd, dat de studie van het heele stuk haar geenszins zal vervelen ; wel integendeel ! Om die reden namen we Het weder-zijdsch Huwelijksbedrog in deze reeks Keurboeken op. Nu wel niet heelemaal in het kleedje, waarin de auteur het stak. Maar zoo'n euvel zal het wel niet zijn, dat we bij 't overdrukken de Spelling-de-Vries-en-te-Winkel gebruiken ! Voor de rest volgen we het plan van de vroeger verschenen nummertjes : enkele aanteekeningen onder aan de bladzijde en achteraan een woordenlijst. ... Bij 't samenstellen van deze aanteekeningen en woordenlijst maakten we een dankbaar ge-bruik van de Nederlandsche uitgaven : eene in de rijke verzameling « Klassiek Letterkundig Pantheon » (uitg. W. J. Thieme en Cie, Zut-phen) van de hand van Dr. F. A. STOETT 2 ; een andere in de even bekende « Zwolsche Herdrukken » (W.E.T. Tjeenk Willink, Zwolle), van de hand van Prof. Dr. j. TE WINKEL 3.

BI J DE VIERDE DRUK

In de Inleiding over de schrijver en zijn werk werd weinig gewij-zigd. Alleen hebben we de beschouwingen over Het Wederzijds Huwelijksbedrog zelf wat uitgebreid om de leerlingen vooraf enig inzicht bij te brengen over de geest waarin het stuk werd geschreven en over de algemene bouw ervan.

De meeste toelichtingen en verklaringen worden in voetnota ge-geven ; daardoor wordt voorkomen dat al te dikwijls van de woor-denlijst achteraan moet gebruik worden gemaakt en aldus wordt de aandacht bij het lezen minder verstoord. Woorden die meermaals in de tekst voorkomen werden doorgaans in de woordenlijst op-genomen. November 1955 J. 14.

1. Deze moest natuurlijk in deze vierde druk op haar beurt weder voor de thans gebruikelijke wijken (J. H.). 2. Vijfde druk, 1934. 3. Zesde druk herzien door Dr. A. J. DE JoNG, 1937. Naar deze uitgaven wordt eventueel verwezen met STOETT of TE WINKEL.

5

EEN WOORDJE VOORAF (BIJ DE EERSTE DRUK)

Sinds enkele jaren is ons Vlaamsche schouwburgpubliek gaan hou­den van P. Langendijk. En dat vooral, sedert het «Vlaamse Volks­toneel» weer zijn stukken, meer in 't bijzonder zijn Wederzijdsch Huwelijksbedrog is gaan opvoeren. Niet ten onrechte. Want, ondanks enkele zware tekortkomingen, krijgen we h~er echte tooneelkunst. Daarom mag onze schooljeugd er ook wel iets meer van vernemen dan wat ze doorgaans in haar bloemlezingen als uittreksels te lezen krijgt. We zijn zelfs overtuigd, dat de studie van het heele stuk haar geenszins zal vervelen ; wel integendeel ! Om die reden namen we Het weder­zijdsch Huwelijksbedrog in deze reeks Keurboeken op. Nu wel niet heelemaal in het kleedje, waarin de auteur het stak. Maar zoo'n euvel zal het wel niet zijn, dat we bij 't overdrukken de Spelling-de-Vries­en-te-Winkel gebruiken! 1 Voor de rest volgen we het plan van de vroeger verschenen nummertjes : enkele aanteekeningen onder aan de bladzijde en achteraan een woordenlijst .... Bij 't samenstellen van deze aanteekeningen en woordenlijst maakten we een dankbaar ge­bruik van de Nederlandsche uitgaven: eene in de rijke verzameling « Klassiek Letterkundig Pantheon» (uitg. W. J. Thieme en Cie, Zut­phen) van de hand van Dr. F. A. STOETT 2 ; een andere in de even bekende «Zwolsche Herdrukken» (W.E.T. Tjeenk Willink, Zwolle), van de hand van Prof. Dr. J. TE WINKEL 3.

BIJ DE VIERDE DRUK

In de Inleiding over de schrijver en zijn werk werd weinig gewij­zigd. Alleen hebben we de beschouwingen over Het Wederzijds Huwelijksbedrog zelf wat uitgebreid om de leerlingen vooraf enig inzicht bij te brengen over de geest waarin het stuk werd geschreven en over de algemene bouw ervan.

De meeste toelichtingen en verklaringen worden in voetnota ge­geven; daardoor wordt voorkomen dat al te dikwijls van de woor­denlijst achteraan moet gebruik worden gemaakt en aldus wordt de aandacht bij het lezen minder verstoord. Woorden die meermaals in de tekst voorkomen werden doorgaans in de woordenlijst op-genomen. November 1955 J. H.

1. Deze moest natuurlijk in deze vierde druk op haar beurt weder voor de thans gebruikelijke wijken (J. H.). 2. Vijfde druk, 1934. 3. Zesde druk herzien door Dr. A. J. DE JONG, 1937. Naar deze uitgaven wordt eventueel verwezen met STOETT of TE WINKEL.

5

Page 8: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

DE SCHRIJVER EN ZIJN WERK

Leven. - Pieter Langendijk was de zoon van een metselaarsbaas uit de buurt van Alkmaar. Zijn vader heette eigenlijk Kort, maar toen deze zich te Haarlem vestigde, nam hij de naam Langendijk aan, naar het Noordhollands plaatsje, waarvan hij afkomstig was. Pieter werd de 25e juli 1683 te Haarlem geboren. De jonge knaap werd naar Amsterdam gezonden, om er onder de leiding van de bekende taalkundige W. Sewell te worden onderwezen. Toen zi jn vader gestorven was, opende zijn moeder een linnengoedwinkeltje in Den Haag. Zij was echter spilziek en geraakte steeds meer aan lager wal. Een gelukkige kindsheid heeft Pieter in die omstandigheden wel niet gehad. Hij had zich op het tekenen toegelegd en dat was hem van dienst, toen hij werkzaam werd in een damastweverij, waar hij aldus naar eigen patronen kon werken. Hij trok daarna naar Am-sterdam, waar hij als tekenaar voor een belangrijk fabrikant een goed bezoldigde betrekking kreeg.

In 1722 vestigde Langendijk zich in dezelfde hoedanigheid in zijn geboortestad. Hij zou er een welvarend burger hebben kunnen zijn, indien zijn moeder minder verkwistend had geleefd. Na haar over-lijden (1727) trad hij in het huwelijk. Hij kwam daardoor echter van de regen in de drop : tengevolge van de spil- en twistziekte van zijn vrouw waren zijn huwelijksjaren al even ongelukkig als de jaren bij moeder gesleten. Wat die vrouw was, kan licht worden opgemaakt uit een van zijn puntdichten :

'k Hoef om Xantippe naar den schouwburg niet te gaan... 'k Zie die komedie in mijn huis genoeg voor niet.

In 1739 werd hij weduwnaar. Maar zijn financiële toestand ver-beterde er niet op : acht jaar later kwamen zijn boeken en prenten onder de hamer. Toen (1749) werd hij door het stadsbestuur van Haarlem kosteloos in het Proveniershuis (armenhuis) opgenomen als « stadshistorieschrijver », onder bedinging dat hij een werk over de geschiedenis van Haarlem zou schrijven. Dit was echter onvoltooid, toen hij de 9e juli 1756 stierf.

Werk. - Langendijk heeft heel wat geschreven. In 1721 reeds verschenen twee rijke boekdelen in kwarto-formaat met gedichten. Die bevatten heel wat gelegenheidsverzen, alle evenwel vrij waarde-loos en helemaal in de trant van de gladde poëzie van zijn tijdge-noten. Ook had hij een paar Franse treurspelen vertaald en zelf

1. De allesbehalve lieftallige vrouw van Sokrates. Langendijk zelf bracht haar historie op het toneel.

6

DE SCHRIJVER EN ZIJN WERK

Leven. - Pieter Langendijk was de zoon van een metselaarsbaas uit de buurt van Alkmaar. Zijn vader heette eigenlijk Kort, maar toen deze zich te Haarlem vestigde, nam hij de naam Langendijk aan, naar het Noordhollands plaatsje, waarvan hij afkomstig was. Pieter werd de 25e juli 1683 te Haarlem geboren. De jonge knaap werd naar Amsterdam gezonden, om cr onder de leiding van de bekende taalkundige W. Sewell te worden onderwezen. TOéIl zijn vader gestorven was, opende zijn moeder een linnengoedwinkeltje in Den Haag. Zij was echter spilziek en geraakte steeds meer aan lager wal. Een gelukkige kindsheid heeft Pieter in die omstandigheden wel niet gehad. Hij had zich op het tekenen toegelegd en dat was hem van dienst, toen hij werkzaam werd in een damastweverij, waar hij aldus naar eigen patronen kon werken. Hij trok daarna naar Am­sberdam, waar hij als tekenaar voor een belangrijk fabrikant een goed bezoldigde betrekking kreeg.

In 1722 vestigde Langendijk zich in dezelfde hoedanigheid in zijn geboortestad. Hij zou er een welvarend burger hebben kunnen zijn, indien zijn moeder minder verkwistend had geleefd. Na haar over­lijden (1727) trad hij in het huwelijk. Hij kwam daardoor echter van de regen in de drop: tengevolge van de spil- en twistziekte van zijn vrouw waren zijn huwelijksjaren al even ongelukkig als de jaren bij moeder gesleten. Wat die vrouw was, kan licht worden opgemaakt uit een van zijn puntdichten:

'k Hoef om Xantippe 1 naar den schouwburg niet te gaan ... 'k Zie die komedie in mijn huis genoeg voor niet.

In 1739 werd hij weduwnaar. Maar zijn financiële toestand ver­beterde er niet op : acht jaar later kwamen zijn boeken en prenten onder de hamer. Toen (1749) werd hij door het stadsbestuur van Haarlem kosteloos in het Proveniershuis (armenhuis) opgenomen als «stadshistorieschrijver », onder bedinging dat hij een werk over de geschiedenis van Haarlem zou schrijven. Dit was echter onvoltooid, toen hij de ge juli 1756 stierf.

Werk. - Langendijk heeft heel wat geschreven. In 1721 reeds verschenen twee rijke boekdelen in kwarto-formaat met gedichten. Die bevatten heel wat gelegenheidsverzen, alle evenwel vrij waarde­loos en helemaal in de trant van de gladde poëzie van zijn tijdge­noten. Ook had hij een paar Franse treurspelen vertaald en zelf

1. De allesbehalve lieftallige vrouw van Sokrates. Langendijk zelf bracht haar historie op het toneel.

6

Page 9: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

enkele oorspronkelijke komische toneelspelen geschreven. Zijn werk met blijvende waarde is onder deze laatste te vinden. Voor een deel zijn het korte kluchten, die blijkbaar geen andere bedoeling hebben dan de toeschouwers eens hartelijk aan het lachen te brengen met vreemde en gechargeerde toestanden, waarin hij zijn personages weet te verwikkelen. Voor een ander deel zijn het blijspelen, uit vijf be-drijven bestaande, waarin hij in dit genre naar een hoger peil dan de gewone kluchten schijnt te streven.

Zijn eersteling, Don Quichot op de bruiloft van Kamacho, schreef hij op zestienjarige leeftijd. Na belangrijke verbeteringen werd het stuk in 1711 met groot succes te Amsterdam vertoond.

Daarop volgden De Zwetser (1712) en Het wederzijds Huwelijks-bedrog (1714). In Krelis Louwen of Alexander op het Poëtenmaal (1715) worden de avonturen ten tonele gevoerd van een dronken boer, wie men wijsmaakt dat hij Alexander de Grote is. De Wis-kunstenaars of het gevluchte Juffertje (1715) is een komische be-spotting van dwaze geleerdheid. Quincampoix en Arlequyn Actionist (1720) brengen een kritiek. op de windhandel, die in Langendijk's tijd vrij hevig woedde. Xantippe en Papirius werden vroeger opgezet en in zijn ouderdom hervat. De Spiegel det vaderlandse Koop-lieden bleef onvoltooid, maar werd door twee « Amsterdamse poëten » verder afgewerkt. Dit laatste stuk stelt het degelijke oud-Hollands koopmansgeslacht tegenover de lichtzinnig-verkwistende zonen. Het wordt door sommigen als Langendijk's beste werk beschouwd.

Langendijk's Toneel. — Het blijspel, aldus had Andries Pels (f 1681), de grote legislator van het dichtgenootschap Nil Volentibus Arduum, gedoceerd, moest moraliseren, en dit het liefst door het aanklagen en hekelen van de bestaande verkeerde maatschappelijke toestanden. Van die opvatting week Langendijk evenmin af als zijn tijdgenoten, onder wie in de eerste plaats Thomas Asselyn (162°- 1701) en Pieter Bernagie (1656-1699). Hij zelf verklaart ons — in

de Voorrede tot de tweede druk van Het wederzijds Huwelijksbedrog vooral (zie verder blz. 15-17) — dat het wezen van het blijspel bestaat in het hekelen en bespotten van ondeugden en gebreken. « Opleiding tot de deugd » wordt zijn voornaamste doel. Om die reden stelt hij dit genre boven de « historiespelen » en « romanse verbeeldingen », die weinig of geen nut hebben en boven de « ongebonden kluchten », die alleen aan losbollen kunnen behagen. Ook erkent hij openlijk -- en hierin was hij weer een kind van zijn tijd — Molière (1622-1673) als zijn leermeester. De invloed van Bredero (1585-1618) onderging hij eveneens, al was 't ook in mindere mate.

Een andere eis van Pels was, dat het blijspel in alles dient zichzelf

7

enkele oorspronkelijke komische toneelspelen geschreven. Zijn werk met blijvende waarde is onder deze laatste te vinden. Voor een deel zijn het korte kluchten, die blijkbaar geen andere bedoeling hebben dan de toeschouwers eens hartelijk aan het lachen te brengen met vreemde en gechargeerde toestanden, waarin hij zijn personages weet te verwikkelen. Voor een ander deel zijn het blijspelen, uit vijf be­drijven bestaande, waarin hij in dit genre naar een hoger peil dan de gewone kluchten schijnt te streven.

Zijn eersteling, Don Quichot op de bruiloft van Kamacho, schreef hij op zestienjarige leeftijd. Na belangrijke verbeteringen werd het stuk in 1711 met groot succes te Amsterdam vertoond.

Daarop volgden De Zwetser (1712) en Het wederzijds Huwelijks­bedrog (1714). In Kretis Louwen of Alexander op het Poëtenmaal ( 1715) worden de avonturen ten tonele gevoerd van een dronken boer, wie men wijsmaakt dat hij Alexander de Grote is. De Wis­kunstenaars of het gevluchte Juffertje (1715) is een komische be­spotting van dwaze geleerdheid. Quincampoix en Arlequyn Actionist (1720) brengen een kritiek op de windhandel, die in Langendijk's tijd vrij hevig woedde. Xantippe en Papirius werden vroeger opgezet en in zijn ouderdom hervat. De Spiegel der vaderlandse Koop­lieden bleef onvoltooid, maar werd door twee « Amsterdamse poëten» verder afgewerkt. Dit laatste stuk stelt het degelijke oud-Hollands koopmansgeslacht tegenover de lichtzinnig-verkwistende zonen. Het wordt door sommigen als Langendijk's beste werk beschouwd.

Langendijk's Toneel. - Het blijspel, aldus had Andries Pels (t 1681), de grote legislator van het dichtgenootschap Nil Volentibus Arduum, gedoceerd, moest moraliseren, en dit het liefst door het aanklagen en hekelen van de bestaande verkeerde maatschappelijke toestanden. Van die opvatting week Langendijk evenmin af als zijn tijdgenoten, onder wie in de eerste plaats Thomas Asselyn (1620-1701) en Pieter Bernagie (1656-1699). Hij zelf verklaart ons - in de Voorrede tot de tweede druk van Het wederzijds Huwelijksbedrog vooral (zie verder blz. 15-17) - dat het wezen van het blijspel bestaat in het hekelen en bespotten van ondeugden en gebreken. « Opleiding tot de deugd» wordt zijn voornaamste doel. Om die reden stelt hij dit genre boven de «historiespelen » en «romanse verbeeldingen », die weinig of geen nut hebben en boven de « ongebonden kluchten », die alleen aan losbollen kunnen behagen. Ook erkent hij openlijk -­en hierin was hij weer een kind van zijn tijd - Molière (1622-1673) als zijn leermeester. De invloed van Bredero (1585-1618) onderging hij eveneens, al was 't ook in mindere mate.

Een andere eis van Pels was, dat het blijspel in alles dient zichzelf

7

Page 10: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

en het publiek te respecteren. Hiermede had hij het vooral tegen de verregaande onkiesheid van zekere kluchten en spelen, die stellig niet voor aller oren waren bestemd. In het algemeen voegt Langendijk zich naar deze eis. Toch is ook zijn, taal wel eens plat en zijn geestig-heid van minder goed gehalte. Sommige uitdrukkingen en tonelen uit Don Quichot zijn tekenend in dit opzicht en ook in Het weder-zijds Huwelijksbedrog mangelt het niet aan dergelijke makkelijke, doch allesbehalve fijne succesmiddeltjes. Wat niet belet dat hij zelfs het gelaat van de stugste toeschouwer wel eens tot een glimlach zal doen verplooien.

Men heeft Langendijk wel eens verweten, dat hij geen karakters heeft getekend. Zeker is het, dat we bij hem geen « diepgaande mensenkennis en karakteruitbeelding » moeten gaan zoeken. Maar wilde hij dit wel ? Van karakterontwikkeling kan immers moeilijk sprake zijn in een toneelstuk, dat de eenheid van tijd moet naleven. Maar hij wil zich houden aan de les van Horatius, hem door Pels geleerd, « dat ieder persoon zijn taal, verstand en hoedanigheid be-houde », of zoals hij het nog met andere woorden uitdrukt : dat de personages nergens van hun eigen karakter mogen afwijken door zonderlinge grillige sprongen (zie Voorrede, blz. 16). Hij brengt zijn personages in allerlei omstandigheden, waardoor hun karakter zich aan de toeschouwer duidelijk zal vertonen. Een brok mensenleven geeft hij niet ; vooral door het kluchtige van het geval wordt hij in beslag genomen. En zo hij zijn personen misschien ook al niet voldoende differentiëert, toch slaagt hij erin, in de geest van de toe-schouwers een scherp omlijnd beeld achter te laten van zijn hoofd-personen, dat we niet licht vergeten zullen. Het typeren van mensen uit de lagere stand is hem vooral een kolfje naar zijn hand.

Langendijk's grootste verdienste bestaat_ vooral hierin, dat hij op en, top een geboren toneelschrijver was, die voor zijn 19de-eeuwse publiek speelbare stukken heeft geschreven : « Het vorig geslacht, aldus Dr. Th. DE RONDE, kende het dramatisch genre als literatuur-vorm in de mode om de volheid van 't menselijk leven tot uiting te brengen ; hij echter weet hoe een stuk er moet uitzien om speelbaar te zijn. Geen enkele zijner kluchten vertoont niet ten minste één scène a faire, vlugge tonelen, waar de ogen even rijkelijk de kost krijgen als de oren en waar de grap als een bom losbarst » 1. Moet het ons dan verwonderen, dat hij succes had niet alleen in zijn tijd, maar dat ook thans nog sommige spelen bij het publiek grote bijval oogsten ?

De betekenis van Langendijk's werk ? Heeft hij zich niet kunnen onttrekken aan de invloed van zijn tijd en zijn tijdgenoten, toch

1. Toneelgids X (1924), blz. 225.

8

en het publiek te respecteren. Hiermede had hij het vooral tegen de verregaande onkiesheid van zekere kluchten en spelen, die stellig niet voor aller oren waren bestemd. In het algemeen voegt Langendijk zich naar deze eis. Toch is ook zijn taal wel eens plat en zijn geestig­heid van minder goed gehalte. Sommige uitdrukkingen en tonelen uit Don Quichot zijn tekenend in dit opzicht en ook in Het weder­zijds Huwelijksbedrog mangelt het niet aan dergelijke makkelijke, doch allesbehalve fijne succesmiddeltjes. Wat niet belet dat hij zelfs het gelaat van de stugste toeschouwer wel eens tot een glimlach zal doen verplooien.

Men heeft Langendijk wel eens verweten, dat hij geen karakters heeft getekend. Zeker is het, dat we bij hem geen «diepgaande mensenkennis en karakteruitbeelding » moeten gaan zoeken. Maar wilde hij dit wel ? Van karakterontwikkeling kan immers moeilijk sprake zijn in een toneelstuk, dat de eenheid van tijd moet naleven. Maar hij wil zich houden aan de les van Horatius, hem door Pels geleerd, «dat ieder persoon zijn taal, verstand en hoedanigheid be­houde », of zoals hij het nog met andere woorden uitdrukt : dat de personages nergens van hun eigen karakter mogen afwijken door zonderlinge grillige sprongen (zie Voorrede, blz. 16) . Hij brengt zijn personages in allerlei omstandigheden, waardoor hun karakter zich aan de toeschouwer duidelijk zal vertonen. Een brok mensenleven geeft hij niet ; vooral door het kluchtige van het geval wordt hij in beslag genomen. En zo hij zijn personen misschien ook al niet voldoende differentiëert, toch slaagt hij erin, in de geest van de toe­schouwers een scherp omlijnd beeld achter te laten van zijn hoofd­personen, dat we niet licht vergeten zullen. Het typeren van mensen uit de lagere stand is hem vooral een kolfje naar zijn hand.

Langendijk's grootste verdienste bestaat. vooral hierin, dat hij op en top een geboren toneelschrijver was, die voor zijn 19de-eeuwse publiek speelbare stukken heeft geschreven : «Het vorig geslacht, aldus Dr. Th. DE RONDE, kende het dramatisch genre als literatuur­vorm in de mode om de volheid van 't menselijk leven tot uiting te brengen ; hij echter weet hoe een stuk er moet uitzien om speelbaar te zijn. Geen enkele zijner kluchten vertoont niet ten minste één scène à faire, vlugge tonelen, waar de ogen even rijkelijk de kost krijgen als de oren en waar de grap als een bom losbarst» 1. Moet het ons dan verwonderen, dat hij succes had niet alleen in zijn tijd, maar dat ook thans nog sommige spelen bij het publiek grote bijval oogsten? .

De betekenis van Langendijk's werk? Heeft hij zich niet kunnen onttrekken aan de invloed van zijn tijd en zijn tijdgenoten, toch

1. Toneelgids X (1924), blz. 225.

8

Page 11: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

schreef hij goede en verdienstelijke kluchten en blijspelen. « Hij is de laatste vertegenwoordiger van het komisch drama dat met Bredero en Hooft zo schitterend begonnen was. Het zou lang duren voordat er een Nederlandse blijspeldichter optrad, die hem evenaarde en over-trof ». Aldus G. Kalff 1.

Het wederzijds Huwelijksbedrog. - De stof voor dit frisse, vrolijke blijspel werd gedeeltelijk ontleend aan een destijds bekende, maar anonieme schelmenroman Vermakelijke Vrijagie van den kaalen Utrechtschen Edelman en de niet hebbende Gelderse Juffer (Amsterdam, 1698).

Eigenlijk is Langendijk's blijspel dus geen oorspronkelijk werk. Daar werd echter te zijnen tijde helemaal geen aanstoot aan genomen. « Of gij die (nl. de stof van het blijspel) elders haalt, of uit uw eigen brein, zegt A. Pels, het onderscheid is klein ». Heel w-at groteren dan Langendijk hadden het hem trouwens reeds voorgedaan. En « de ver-gelijking van roman en blijspel leidt er ons van zelf toe, het vernuft en de kunstvaardigheid van onze dichter nog te meer te waarderen, daar zij ons duidelijk doet zien, hoe hij de min of meer vervelende, ruw gepenseelde, laag gedachte, enigszins cynische inleiding van een schelmenroman heeft omgeschapen in een geestig, levendig, fijn uitgewerkt en daardoor pakkend blijspel » 2. Langendijk heeft alleen de hoofdgedachte, de ruwe stof, en een paar bijzonderheden aan de roman ontleend, en overigens dat ontleende z6 vervormd en gepolijst, z6 verfijnd, ontwikkeld en met eigen vindingen uitgebreid, dat men gerust zijn blijspel een oorspronkelijk werk mag blijven noemen 3.

Ook de invloed, die Langendijk heeft ondergaan van andere blij-speldichters, doet weinig af aan de persoonlijke waarde van zijn werk. Hier kan worden gewezen op Molière. Bij deze ontbreekt het bv. niet aan Klaartjes ; de wijze waarop in Langendijk's stuk Charlotte haar lastige schuldeisers met een kluitje in het riet stuurt (IV, 9), herin- nert sterk aan een dergelijke scène uit « Don Juan » (IV, 3), terwijl de kijf- en pruilscène tussen Hans en Klaartje (IV, 3) die uit « Le Dépit Amoureux » ( IV, 4) en « Le Bourgeois Gentilhomme » ( III, 10) voor de geest roept. Met andere Molièreske tonelen nog zal men licht een verband vinden. Ook van Bredero heeft hij wel een en ander geleerd : de kale jonker Lodewijk en zijn fieltachtige knecht Jan hebben heel wat weg van de Spaanse Brabander en zijn knecht Robbe-knol, al kan geen van beide figuren de zeventiende-eeuwse voorgan-

1. Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde V (Groningen, 1910), blz. 477. 2. Dr. J. TE WINKEL, in de Inleiding tot de uitgave van het stuk in Zwolse Herdrukken, nr. 5 (zesde druk, 1937), blz. XX-XXI. 3. Ibid.

9

schreef hij goede en verdienstelijke kluchten en blijspelen. « Hij is de laatste vertegenwoordiger van het komisch drama dat met Bredero en Hooft zo schitterend begonnen was. Het zou lang duren voordat er een Nederlandse blijspeldichter optrad, die hem evenaarde en over­trof ». Aldus G. Kalff 1.

Het wederzijds Huwelijksbedrog. - De stof voor dit frisse, vrolijke blijspel werd gedeeltelijk ontleend aan een destijds bekende, maar anonieme schelmenroman : Vermakelijke V rijagie van den kaalen Utrechtsehen Edelman en de niet hebbende Gelderse Juffer (Amsterdam, 1698).

Eigenlijk is Langendijk's blijspel dus geen oorspronkelijk werk. Daar werd echter te zijnen tijde helemaal geen aanstoot aan genomen. « Of gij die (nI. de stof van het blijspel) elders haalt, of uit uw eigen brein, zegt A. Pels, het onderscheid is klein ». Heel wat groteren dan Langendijk hadden het hem trouwens reeds voorgedaan. En « de ver­gelijking van roman en blijspel leidt er ons van zelf toe, het vernuft en de kunstvaardigheid van onze dichter nog te meer te waarderen, daar zij ons duidelijk doet zien, hoe hij de min of meer vervelende, ruw gepenseelde, laag gedachte, enigszins cynische inleiding van een schelmenroman heeft omgeschapen in een geestig, levendig, fijn uitgewerkt en daardoor pakkend blijspel» 2. Langendijk heeft alleen de hoofdgedachte, de ruwe stof, en een paar bijzonderheden aan de roman ontleend, en overigens dat ontleende zó vervormd en gepolijst, zó verfijnd, ontwikkeld en met eigen vindingen uitgebreid, dat men gerust zijn blijspel een oorspronkelijk werk mag blijven noemen 3.

Ook de invloed, die Langendijk heeft ondergaan van andere blij­speldichters, doet weinig af aan de persoonlijke waarde van zijn werk. Hier kan worden gewezen op Molière. Bij deze ontbreekt het bv. niet aan Klaart jes ; de wijze waarop in Langendijk's stuk Charlotte haar lastige schuldeisers met een kluitje in het riet stuurt (IV, 9), herin­nert sterk aan een dergelijke scène uit « Don Juan» (IV, 3), terwijl de kijf- en pruilscène tussen Hans en Klaart je (IV, 3) die uit «Le DépitAmoureux» (IV, 4) en« Le Bourgeois Gentilhomme» (lIl, 10) voor de geest roept. Met andere Molièreske tonelen nog zal men licht een verband vinden. Ook van Bredero heeft hij wel een en ander geleerd : de kale jonker Lodewijk en zijn fieltachtige knecht Jan hebben heel wat weg van de Spaanse Brabander en zijn knecht Robbe­knol, al kan geen van beide figuren de zeventiende-eeuwse voorgan-

1. Geschiedenis der N ederlandsche Letterkunde V (Groningen, 1910), blz. 477. 2. Dr. J. TE WINKEL, in de Inleiding tot de uitgave van het stuk in Zwolse Herdrukken, nr. 5 (zesde druk, 1937), blz. XX-XXl. 3. Ibid.

9

Page 12: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

gers 'evenaren (te vergelijken o.m. II, 1 uit De Spaanse Brabander met II, 1 uit Het wederzijds Huwelijksbedrog).

In het toneelwerk van Langendijk is een zeker streven merkbaar om boven de gewone kluchten, die in die middeleeuwen en ook nog in de 17de eeuw tierden, uit te stijgen. Hij wil de toeschouwers niet alleen vermaken, maar hun bepaalde menselijke ondeugden en ge-breken voor ogen brengen, met de bedoeling hen daarvan te beteren. Hij zal daarover niet gaan moraliseren, maar de personages met zulke gebreken behept laat hij optreden in een blijspel en toont ze aldus in hun bespottelijke gedaante. In Het wederzijds Huwelijksbedrog heeft hij het in het bijzonder gemunt op de « grootse kaalheid » of de verderfelijke neiging van sommige lui om, ondanks de diepste armoede, een uitwendige schijn van welstand hoog te houden, waar-aan ze zich dan als aan een laatste redplank vastklampen, in de hoop daardoor nog uit hun netelige toestand te geraken. Dat deze conflicten tussen schijn en werkelijkheid dikwijls tot uiterst komische toestanden aanleiding kunnen geven, is begrijpelijk. Temeer als niet slechts één persoon door zulk inzicht wordt gedreven, maar wanneer twee par-tijen tegenover elkaar komen te sta-an, die elkaar met dezelfde be-doelingen belagen, zoals in Het wederzifds Huwelijksbedrog het geval is. Die elkaar zoekende en elkaar bedriegende krachten zijn hier belichaamd in Lodewijk en Charlotte. Ieder op zijn beurt put zich-zelf uit in het zoeken naar allerhande listen en knepen, waardoor de tegenpartij in hun net zou kunnen worden gevangen. De toe-schouwer zou hen bijna bewonderen om de handigheid en het ver-nuft waarvan ze daarbij meermaals blijk geven. Maar hij ziet niet door één enkel oog, hij kan er zich rekenschap van geven hoe aan weerszijden de valstrikken worden gespannen en hoe ten slotte de ene zowel als de andere er zal inlopen. Dan staan ze daar beiden in hun naakte bespottelijkheid. Helemaal onsympathiek zijn ze eigenlijk toch ook wel niet : hier en daar hebben ze ook een minder ongunstige karaktertrek en in hun voordeel pleit vooral dat ze voor een deel worden gedreven door iets wat sterker is dan zij zelf : Lodewijk door Jan, Charlotte door Konstance.

De intrige waarin beide hoofdpersonages worden betrokken is op zichzelf niet zo bijzonder ingewikkeld en heeft haar gewoon verloop doorheen de vijf bedrijven, waarvan het eerste de expositie van per-sonen en omstandigheden brengt, het tweede de ontwikkeling van de handeling, het derde de eerste verwikkelingen met de voorstelling van het middel dat zal gebruikt worden om er uit te geraken (de schaking), het vierde de onverwachte omkeer (Karel) en het laatste de eigenlijke ontknoping. Van veel vindingrijkheid getuigt deze ont-knoping zeer zeker niet : Karel, Charlotte's broeder, komt veeleer als een deus ex machina tussenbeide.

10

gers evenaren (te vergelijken o.m. Il, 1 uit De Spaanse Brabander met Il, 1 uit Het wederzijds HuweZijksbedrog).

In het toneelwerk van Langendijk is een zeker streven merkbaar om boven de gewone kluchten, die in de middeleeuwen en ook nog in de 17de eeuw tierden, uit te stijgen. Hij wil de toeschouwers niet alleen vermaken, maar hun bepaalde menselijke ondeugden en ge­breken voor ogen brengen, met de bedoeling hen daarvan te beteren. Hij zal daarover niet gaan moraliseren, maar de personages met zulke gebreken behept laat hij optreden in een blijspel en toont ze aldus in hun bespottelijke gedaante. In Het wederzijds Huwelijksbedrog heeft hij het in het bijzonder gemunt op de «grootse kaalheid» of de verderfelijke neiging van sommige lui om, ondanks de diepste armoede, een uitwendige schijn van welstand hoog te houden, waar­aan ze zich dan als aan een laatste redplank vastklampen, in de hoop daardoor nog uit hun netelige toestand te geraken. Dat deze conflicten tussen schijn en werkelijkheid dikwijls tot uiterst komische toestanden aanleiding kunnen geven, is begrijpelijk. Temeer als niet slechts één persoon door zulk inzicht wordt gedreven, maar wanneer twee par­tijen tegenover elkaar komen te staan, die elkaar met dezelfde be­doelingen belagen, zoals in Het wederzijds Huwelijksbedrog het geval is. Die elkaar zoekende en elkaar bedriegende krachten zijn hier belichaamd in Lodewijk en Charlotte. Ieder op zijn beurt put zich­zelf uit in het zoeken naar allerhande listen en knepen, waardoor de tegenpartij in hun net zou kunnèn worden gevangen. De toe­schouwer zou hen bijna bewonderen om de handigheid en het ver­nuft waarvan ze daarbij meermaals blijk geven. Maar hij ziet niet door één enkel oog, hij kan er zich rekenschap van geven hoe aan weerszijden de valstrikken worden gespannen en hoe ten slotte de ene zowel als de andere er zal inlopen. Dan staan ze daar beiden in hun naakte bespottelijkheid. Helemaal onsympathiek zijn ze eigenlijk toch ook wel niet : hier en daar hebben ze ook een minder ongunstige karaktertrek en in hun voordeel pleit vooral dat ze voor een deel worden gedreven door iets wat sterker is dan zij zelf: Lodewijk door Jan, Charlotte door Konstance.

De intrige waarin beide hoofdpersonages worden betrokken is op zichzelf niet zo bijzonder ingewikkeld en heeft haar gewoon verloop doorheen de vijf bedrijven, waarvan het eerste de expositie van per­sonen en omstandigheden brengt, het tweede de ontwikkeling van de handeling, het derde de eerste verwikkelingen met de voorstelling van het middel dat zal gebruikt worden om er uit te geraken (de schaking), het vierde de onverwachte omkeer (Karel) en het laatste de eigenlijke ontknoping. Van veel vindingrijkheid getuigt deze ont­knoping zeer zeker niet : Karel, Charlotte's broeder, komt veeleer als een deus ex machina tussenbeide.

10

Page 13: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Deze eenvoudige intrige heeft Langendijk echter weten te door-spekken met allerhande tussentonelen, bijverdichtsels en tweede-rangsfiguren, waardoor talrijke plezierige situaties worden geschapen. « In de menigte en de vermakelijkheid van dergelijke tussenvoegsels, zegt Dr. j. TE WINKEL 1, zocht Langendijk zijn kracht, gedachtig aan de les van Pels : « 't is niet in de stof, dat al de kunst bestaat », maar « door bijverdichtsels maakt men een stof bekwaam ».

In de eerste plaats hebben we als dusdanig de « idylle » die zich afspeelt tussen Klaar en Jan. Ze volgt op een tweede plan de liefdes-geschiedenis van Lodewijk en Charlotte. Het parallellisme is zelfs zo groot, dat er verschillende tonelen zijn met Klaar en Jan, die een trouwe tegenhanger vormen met gelijkaardige waarin Lodewijk en Charlotte optreden. Steeds echter horen we verschil in toonaard. De geschiedenis van de hoofdpersonen heeft ondanks alles een ernstige ondergrond ; ze spelen hun spel — al is het ook een spel van schijn — met overtuiging, en de toeschouwer gelooft er ook wel aan. Zo is het niet met hun dubbelgangers : hier verwijdert de schijn zich verder van de werkelijkheid. Het verschil tussen de wereld waarin ze thuis horen en diegene, welke ze ook voor hen toegankelijk wanen, is te groot. Dat Jan en Klaar dat niet beseffen — maar zouden ze het soms niet beseffen ? — bewijst dat ze over een rijke dosis fantasie beschikken. En dat maakt hen bij de toeschouwer zo sympathiek. Het zijn ongetwijfeld de best geslaagde figuren uit Het wederzijds Huwelijksbedrog. Klaartje toont zich voortdurend « als de aardige, frisse meid, die vernuft en vrijmoedigheid bezit : een meid om mee uit vissen te gaan, zoals men zegt, niet vies van een grapje en een kusje in eer en deugd » 2. En Jan : « Een klasse-apart is de charge van de, met zichzelf een loopje nemende, « grootse kaalheid » in het koste-lijke type Jan. Is hij, in onze letterkunde, niet de eerste losse, heer- lijke « dwaze » fantast, een Don Quichot en Sancho Panza in één figuur, de zichzelf caricaturaal ziende praalhans en praatjesmaker ? De schepper van deze figuur moet wat men heden ten dage noemt, een intelligent man geweest zijn, die dwars door de traversi en alge- mene verkleding van de comédie humaine heenkeek, met name zich- zelf zag. Veel van wat Jan verkondigt en doet, hoort tot de zoge- naamde « bijverdichtsels », neven-motieven, die in enigszins los ver- band staan met de hoofdhandeling, maar die het in Langendijks stuk uitmuntend doen, z6 uitmuntend, dat uit het, alleszins goed gecom- poneerde, geheel de beste oorspronkelijke achttiende-eeuwse zeden-comdie ontstond : een novum in onze Literatuur ! » 3.

1. L. c., blz. XIV. 2. Dr. J. TE WINKEL, 1. C., blz. XI. 3. G. KNUVELDER, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letter-kunde II ('s-Hertogenbosch, 1948), blz. 296.

1 1

Deze eenvoudige intrige heeft Langendijk echter weten te door­spekken met allerhande tussentonelen, bijverdichtsels en tweede­rangsfiguren, waardoor talrijke plezierige situaties worden geschapen. « In de menigte en de vermakelijkheid van dergelijke tussenvoegsels, zegt Dr. J. TE WINKEL \ zocht Langendijk zijn kracht, gedachtig aan de les van Pels : « 't is niet in de stof, dat al de kunst bestaat », maar « door bijverdichtsels maakt men een stof bekwaam ».

In de eerste plaats hebben we als dusdanig de «idylle» die zich afspeelt tussen Klaar en Jan. Ze volgt op een tweede plan de liefdes­geschiedenis van Lodewijk en Charlotte. Het parallellisme is zelfs zo groot, dat er verschillende tonelen zijn met Klaar en Jan, die een trouwe tegenhanger vormen met gelijkaardige waarin Lodewijk en Charlotte optreden. Steeds echter horen we verschil in toonaard. De geschiedenis van de hoofdpersonen heeft ondanks alles een ernstige ondergrond; ze spelen hun spel- al is het ook een spel van schijn -met overtuiging, en de toeschouwer gelooft er ook wel aan. Zo is het niet met hun dubbelgangers : hier verwijdert de schijn zich verder van de werkelijkheid. Het verschil tussen de wereld waarin ze thuis horen en diegene, welke ze ook voor hen toegankelijk wanen, is te groot. Dat Jan en Klaar dat niet beseffen - maar zouden ze het soms niet beseffen ? - bewijst dat ze over een rijke dosis fantasie beschikken. En dat maakt hen bij de toeschouwer zo sympathiek. Het zijn ongetwijfeld de best geslaagde figuren uit Het wederzijds Huwelijksbedrog. Klaart je toont zich voortdurend «als de aardige, frisse meid, die vernuft en vrijmoedigheid bezit: een meid om mee uit vissen te gaan, zoals men zegt, niet vies van een grapje en een kusje in eer en deugd» 2. En Jan: « Een klasse-apart is de charge van de, met zichzelf een loopje nemende, «grootse kaalheid» in het koste­lijke type Jan. Is hij, in onze letterkunde, niet de eerste losse, heer­lijke « dwaze» fantast, een Don Quichot en Sancho Panza in één figuur, de zichzelf caricaturaal ziende praalhans en praatjesmaker? De schepper van deze figuur moet wat men heden ten dage noemt, een intelligent man geweest zijn, die dwars door de travers i en alge­mene verkleding van de comédie humaine heenkeek, met name zich­zelf zag. Veel van wat Jan verkondigt en doet, hoort tot de zoge­naamde «bijverdichtsels », neven-motieven, die in enigszins los ver­band staan met de hoofdhandeling, maar die het in Langendijks stuk uitmuntend doen, zó uitmuntend, dat uit het, alleszins goed gecom­poneerde, geheel de beste oorspronkelijke achttiende-eeuwse zeden­comdie ontstond: een novum in onze Literatuur! » 3.

1. L. c., blz. XIV. 2. Dr. J. TE WINKEL, 1. c., blz. XI. 3. G. KNUVELDER, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letter­kunde 11 ('s-Hertogenbosch, 1948), blz. 296.

11

Page 14: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

De verdere bijfiguren worden slechts rudimentair getypeerd, meestal door een of ander gemakkelijk middeltje, als de dialectspre-kende pachter (Fop), de gebrekkig Nederlands brabbelende juwelier (Hans), de waard met zijn stoplappen als versta je wel, dat je 't vat, enz., ook de kleermaker en de winkelier, saaie schuldeisers. Behendig weet Langendijk echter deze personages te gebruiken om, waar in sommige tonelen de hoofdpersonages niet in het midden van de belangstelling staan, de spanning bij de toeschouwer toch levendig te houden.

Langendijk heeft, zoals we zagen, zijn pijlen vooral gericht op de « grootse kaalheid ». Dat belet niet dat hij af en toe ook andere gebreken met een schampschot bedenkt. Herhaald moeten het aldus de Utrechtenaars ontgelden, waarmede Langendijk, volgens Dr. J. TE WINKEL 1, ongetwijfeld naar de bijval van het Amsterdams publiek joeg, « dat tot zelfs in onze cosmopolitische tijd wat bekrompener dan andere Nederlanders over de afwijkende eigenaardigheden van niet-stadgenoten pleegt te oordelen ». Verder krijgt de literatuur van de rederijkers (v. 1621-38) en van de herderromans (vv. 401-11, 896- 900) er van langs. Ook de spellingknutselaars uit zijn tijd ontziet hij niet (vv. 1607-14), evenmin als de modegrillen bij de vrouwen (vv. 456 vlg., 1765 vlg.), de adellijke bevliegingen, het ontzag voor het « welleven » en de bon ton, enz. Dit zijn allemaal schijnbaar onbedui-dende bijzonderheden, die er echter sterk toe bijdragen om tussen auteur en publiek een vertrouwelijke verstandhouding te scheppen.

Daardoor bewees Langendijk dat hij in elk geval de knepen van het toneelambacht kende, al moge er dan ook worden afgedongen op de intrige van zijn stuk en op de uitbeelding van zijn karakters, die op zichzelf al niet voldoende van wisselend leven getuigen en onder elkaar ook wel niet voldoende zijn gedifferentiëerd. We moeten echter ook bedenken dat Langendijk, alweer volgens de eis van Pels, vooral naar eenheid streefde. En die is er toch wel in Het wederzijds Huwelijksbedrog. Al wordt de eenheid van plaats niet in de strengste betekenis toegepast, eenheid van tijd is er wel. Er is ook eenheid van handeling, want de ontwikkeling van de ondergeschikte handeling tussen Jan en Klaar staat nergens die van de hoofdhandeling in de weg. Er is bovendien eenheid van gedachte : elk van de drie « koppels » die op de planken verschijnen illustreren op hun manier de « grootse kaalheid ». Karel mag aanvankelijk de indruk wekken dat hij tussen al die bedriegers de mooie rol zal gaan spelen, tenslotte blijkt dat ook hij zijn Sofie wat heeft wijsgemaakt over de rijkdom van haar schoonmama.

Het stuk heeft reeds heel wat succes gehad. En onverdiend was dat

1. L. c., blz. XIII.

12

De verdere bijfiguren worden slechts rudimentair getypeerd, meestal door een of ander gemakkelijk middeltje, als de dialectspre­kende pachter (Fop), de gebrekkig Nederlands brabbelende juwelier (Hans), de waard met zijn stoplappen als versta je wel, dat je 't vat, enz., ook de kleermaker en de winkelier, saaie schuldeisers. Behendig weet Langendijk echter deze personages te gebruiken om, waar in sommige tonelen de hoofdpersonages niet in het midden van de belangstelling staan, de spanning bij de toeschouwer toch levendig te houden.

Langendijk heeft, zoals we zagen, zijn pijlen vooral gericht op de «grootse kaalheid ». Dat belet niet dat hij af en toe ook andere gebreken met een schampschot bedenkt. Herhaald moeten het aldus de Utrechtenaars ontgelden, waarmede Langendijk, volgens Dl'. J. TE WINKEL \ ongetwijfeld naar de bijval van het Amsterdams publiek joeg, « dat tot zelfs in onze cosmopolitische tijd wat bekrompener dan andere Nederlanders over de afwijkende eigenaardigheden van niet­stadgenoten pleegt te oordelen ». Verder krijgt de literatuur van de rederijkers (v. 1621-38) en van de herderromans (vv. 401-11, 896-90'0) er van langs. Ook de spellingknutselaars uit zijn tijd ontziet hij niet (vv. 1607-14), evenmin als de modegrillen bij de vrouwen (vv. 456 vlg., 1765 vlg.), de adellijke bevliegingen, het ontzag voor het « welleven » en de bon ton, enz. Dit zijn allemaal schijnbaar onbedui­dende bijzonderheden, die er echter sterk toe bijdragen om tussen auteur en publiek een vertrouwelijke verstandhouding te scheppen.

Daardoor bewees Langendijk dat hij in elk geval de knepen van het toneelambacht kende, al moge er dan ook worden afgedongen op de intrige van zijn stuk en op de uitbeelding van zijn karakters, die op zichzelf al niet voldoende van wisselend leven getuigen en onder elkaar ook wel niet voldoende zijn gedifferentiëerd. We moeten echter ook bedenken dat Langendijk, alweer volgens de eis van Pels, vooral naar eenheid streefde. En die is er toch wel in Het wederzijds Huwelijksbedrog. Al wordt de eenheid van plaats niet in de strengste betekenis toegepast, eenheid van tijd is er wel. Er is ook eenheid van handeling, want de ontwikkeling van de ondergeschikte handeling tussen Jan en Klaar staat nergens die van de hoofdhandeling in de weg. Er is bovendien eenheid van gedachte : elk van de drie « koppels» die op de planken verschijnen illustreren op hun manier de «grootse kaalheid ». Karel mag aanvankelijk de indruk wekken dat hij tussen al die bedriegers de mooie rol zal gaan spelen, tenslotte blijkt dat ook hij zijn Sofie wat heeft wijsgemaakt over de rijkdom van haar schoonmama.

Het stuk heeft reeds heel wat succes gehad. En onverdiend was dat

1. L. C., blz. XIII.

12

Page 15: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

niet. Langendijk zelf zag het 40 jaar lang op het repertoire van de Amsterdamse schouwburg en ook na zijn dood bleef het tot 1780 behouden. Toen verdween het tot 1817. Dit jaar werd het andermaal vertolkt en tot in 1834 komt het weer op het affiche voor. In Neder-land werd het in 1902, 1919, 1920 en 1936 andermaal voor het voetlicht gebracht. Ook bij ons werd het destijds door het Vlaamse Volkstoneel, door de Kunstkring Volharding van Tienen en onlangs nog door de K. N. S. van Antwerpen en de K. IV. S. van Brussel met evenveel succes vertoond. Toch delen we in dit opzicht de mening, weleer door Dr. J. TE WINKEL uitgesproken, dat het stuk « in zijn eigenlijke waarde alleen zal kunnen genoten worden door hen, die een veelzijdiger esthetische opvoeding hebben ontvangen, dan waarop de gewone schouwburgbezoekers zich mogen roemen ».

BIBLIOGRAFIE. — De eerste biografie van Langendijk verscheen anoniem in het vierde deel van zijn Gedichten, vier jaar na zijn dood (1760). Verder kunnen worden geraadpleegd de werken van Dr. C. H. Ph. MEYER, Pieter Langendijk. Zijn Leven en Werken (Den Haag, 1891), waarin op blz. 208- 230 Het wederzijds Huwelijksbedrog in het bijzonder wordt behandeld, — en van F. Z. MEHLER, Pieter Langendijk (Culemborg, 1892).

Een uitvoerige inleiding is te vinden in de uitgave van Het wederzijds Huwelijksbedrog (Zwolse Herdrukken) door Prof. Dr. J. TE WINKEL en in die van De Wiskunstenaars door G. W. WOLTHUIS (Amsterdam, 1938).

Het wederzijds Huwelijksbedrog wordt ook tamelijk grondig besproken in Dr. J. J. GIELEN, Belangrijke letterkundige Werken. Leidraad bij de studie der Nederlandse literatuur, dl. II (Purmerend, 1933), blz. 140-158.

1. L. c., blz. XXIII.

13

niet. Langendijk zelf zag het 40 jaar lang op het repertoire van de Amsterdamse schouwburg en ook na zijn dood bleef het tot 1780 behouden. Toen verdween het tot 1817. Dit jaar werd het andermaal vertolkt en tot in 1834 komt het weer op het affiche voor. In Neder­land werd het in 1902, 1919, 1920 en 1936 andermaal voor het voetlicht gebracht. Ook bij ons werd het destijds door het Vlaamse Volkstoneel, door de Kunstkring Volharding van Tienen en onlangs nog door de K. N. S. van Antwerpen en de K.)V. S. van Brussel met evenveel succes vertoond. Toch delen we in dit opzicht de mening, weleer door Dr. J. TE WINKEL 1 uitgesproken, dat het stuk « in zijn eigenlijke waarde alleen zal kunnen genoten worden door hen, die een veelzijdiger esthetische opvoeding hebben ontvangen, dan waarop de gewone schouwburgbezoekers zich mogen roemen ».

BIBLIOGRAFIE. - De eerste biografie van Langendijk verscheen anoniem in het vierde deel van zijn Gedichten, vier jaar na zijn dood (1760). Verder kunnen worden geraadpleegd de werken van Dr. C. H. Ph. MEYER, Pieter Langendijk. Zijn Leven en Werken (Den Haag, 1891), waarin op blz. 208-230 Het wederzijds Huwelijksbedrog in het bijzonder wordt behandeld, - en van F. Z. MEHLER, Pieter Langendijk (Culemborg, 1892).

Een uitvoerige inleiding is te vinden in de uitgave van Het wederzijds Huwelijksbedrog (Zwolse Herdrukken) door Prof. Dr. J. TE WINKEL en in die van De Wiskunstenaars door G. W. WOLTHUIS (Amsterdam, 1938).

Het wederzijds Huwelijksbedrog wordt ook tamelijk grondig besproken in Dr. J. J. GIELEN, Belangrijke letterkundige Werken. Leidraad bij de studie der Nederlandse literatuur, dl. II (Purmerend, 1933), blz. 140-158.

1. L. C., blz. XXIII.

13

Page 16: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

OPDRACHT

AAN DEN HEER

GOVERT VAN MATER *

Beroemde jongling, die in uwe lentejaren De letterwijsheid volgt, in 't Duits, Latijn, en Frans, Waardoor uw brave naam met enen schonen glans

Zal blinken naar waardij, ter ere van het Sparen.

5 Hetzij uw Kruisgezang op 't roeren uwer snaren

Den geest van de aard verheft, tot aan des hemels trans Hetzij uw Herdersfluit de reien leidt ten dans,

Of dat g'een Treurtoon zingt ; u passen Dafne's blaren.

Dit Huwelijksbedrog ziet andermaal het licht, 10 Dat kenners heeft gesmaakt, en niemands oor ontsticht

Door snode boerterij of vuile onkuise reden.

Toneeldicht jokt somtijds ; maar ze is een reine maagd, Bescherm de Nimf, mijn Vriend ; indien zij u behaagt

Zal zij te moediger op Amstels schouwburg treden.

PIETER LANGEND I JK.

* Govert van Mater : een Haarlems dichter. Gaf een bundel gedichten uit (Kruisgezangen op het Lijden van... jezus Christus, 1718), vertaalde uit het Frans een zinnespel (Don Juan of de gestrafte vrijgeest, naar Molière, 1719) en een treurspel (Arria en Petrus, 1719), en schreef een herdersspel (Filida, 1720), en een kluchtspel (Het Dolhuis der Accionisten, 1720).

4 ter ere van het Sparen : tot luister van Haarlem ; het Spaarne is een riviertje dat door Haarlem loopt, vanwaar deze stad haar bijnaam heeft gekregen. — 8 Dafne's : lauwerblaren. Dafne, dochter van de riviergod Peneus, werd geliefd door Apollo. Toen deze haar achtervolgde en dreigde te grijpen, aan-riep zij Zeus en werd in een laurierboom veranderd. Sedertdien werd deze boom gewijd aan Apollo, de god van de kunst. — 9 andermaal : een tweede maal. De eerste uitgave van Het wederzijds Huwelijksbedrog verscheen in 1714, deze tweede in 1720. — 11 snode boerterij : gemene, platte grappigheid. — 12 jokt : schertst. — 13 Nimf : verpersoonlijking van het q toneeldicht >> (v. 12).

14

OPDRACHT

AAN DEN HEER

GOVERT VAN MATER *

Beroemde jong'ling, die in uwe lentejaren De letterwijsheid volgt, in 't Duits, Latijn, en Frans, Waardoor uw brave naam met enen schonen glans

Zal blinken naar waardij, ter ere van het Sparen.

5 Hetzij uw Kruisgezang op 't roeren uwer snaren Den geest van de aard verheft, tot aan des hemels trans Hetzij uw Herdersfluit de reien leidt ten dans,

Of dat g'een Treurtoon zingt ; u passen Dafne's blaren.

Dit Huwelijksbedrog ziet andermaal het licht, 10 Dat kenners heeft gesmaakt, en niemands oor ontsticht

Door snode boerterij of vuile onkuise reden.

Toneeldicht jokt somtijds ; maar ze is een reine maagd, Bescherm de Nimf, mijn Vriend; indien zij u behaagt

Zal zij te moediger op Amstels schouwburg treden.

PIETER LANGENDIJK.

* Govert van Mater : een Haarlems dichter. Gaf een bundel gedichten uit (Kruisgezangen op het Lijden van ... Jezus Christus, 1718), vertaalde uit het Frans een zinnespel (Don Juan of de gestrafte vrijgeest, naar Molière, 1719) en een treurspel (Arria en Petrus, 1719), en schreef een herdersspel (Filida, 1720), en een kluchtspel (Het Dolhuis der Accionisten, 1720).

4 ter ere van het Sparen : tot luister van Haarlem ; het Spaarne is een riviertje dat door Haarlem loopt, vanwaar deze stad haar bijnaam heeft gekregen. -8 Dafne's bláren : lauwerblaren. Dafne, dochter van de riviergod Peneus, werd geliefd door Apollo. Toen deze haar achtervolgde en dreigde te grijpen, aan­riep zij Zeus en werd in een laurierboom veranderd. Sedertdien werd deze boom gewijd aan Apollo, de god van de kunst. - 9 andermaal : een tweede maal. De eerste uitgave van Het wederzijds Huwelijksbedrog verscheen in 1714, deze tweede in 1720. - 11 snode boerterij : gemene, platte grappigheid. -12 jokt : schertst. - 13 Nimf : verpersoonlijking van het « toneeldicht » (v. 12).

14

Page 17: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

VOORREDE

Ziehier mijn spel genaamd Het wederzijds Huwelijksbedrog ten tweeden maal in 't licht, van vele drukfeilen gezuiverd. Bovenal zijn de geslachten der naamwoorden nauwkeuriger waargenomen. Indien er evenwel hier of daar iets mocht mis

5 gezien zijn, verzoek ik den Lezer hetzelve te verbeteren. Ik tel mij niet onder die Dichters welke wanen dat men hunne verzen voor orakels moet houden, als kwamen ze uit den drievoet van Apol ; neen ik hoor gaarne het oordeel van alle kunstkenners. Maar hoe schaars zijn die heden te vinden ! Zwermen van

10 verzenmakers, die met een ijdel gesnor en woorden van een halven vaam den zangberg vervelen, komen genoeg te voor- schijn, en vertonen de wereld wat ze zijn, namelijk zotten ; vitters die de zaken over 't hoofd zien en aan de woorden knabbelen zijn er ook geen gebrek ; maar mannen die de Neder-

15 duitse taal kundig, de toneeldichtkunst zelf luister bijzetten zijn er, helaas weinigen over. Bovenal schijnt het blijspel den geest te geven, verdrukt door een menigte historiespelen, weinig dienende tot verbetering der zeden, 't welk de grootste eigenschap is, die het toneel luister bijzet. Hoe weinig dichters

20 trachten het voetspoor van de voortreffelijke mannen na te volgen, die de gierigaards, verwaanden, zotte Doktoren, beurs- schrapende Advokaten, jaloerse knorrepotten, schijnheilige be- driegers, losse minnaars en minnaressen, koppige dwarsdrijfsters, zwetsende pofhanzen, doorslepen vleiers, domme boeren, geestige

25 knechts, nijdige buurlieden, razende geleerden, malle poëten, en

4 waargenomen : in acht genomen. — 7 orakels : godsspraak. Het voornaamste orakel in Griekenland, waar men de goden ging raadplegen, was dat van Apollo te Delphoi. De godsspraak werd bekend gemaakt door tussenkomst van een priesteres, Pythia, die daartoe plaats nam op een drievoetige stoel (den drievoet van Apol). — 11 vaam : vadem ; oude lengtemaat, afstand tussen rechter- en linkerhand, bij uitgestrekte armen, -± 6 voet (vgl. om-vademen) ; zangberg : de Parnassusberg, waar Apollo met de muzen verbleef. — 13 vitters : elders noemt Langendijk deze vitters « de drekvliegen van Parnassus » (C. H. Ph, MEYER, Pieter Langendijk, blz. 229). — 21 gierig-aards, verwaanden... : opsomming van de voornaamste typen, die gewoonlijk in blijspelen ten tonele gevoerd worden. — 23 losse : lichtzinnige ; dwars-drijfster : vrouw die iemand tegenwerkt, dwarsboomt. — 24 zwetsende pof-hanzen : snoevende pochers ; doorslepen : doortrapt, geslepen.

15

VOORREDE

Ziehier mijn spel genaamd Het wederzijds Huwelijksbedrog ten tweeden maal in 't licht, van vele drukfeilen gezuiverd. Bovenal zijn de geslachten der naamwoorden nauwkeuriger waargenomen. Indien er evenwel hier of daar iets mocht mis

5 gezien zijn, verzoek ik den Lezer hetzelve te verbeteren. Ik tel mij niet onder die Dichters welke wanen dat men hunne verzen voor orakels moet houden, als kwamen ze uit den drievoet van Apol ; neen ik hoor gaarne het oordeel van alle kunstkenners. Maar hoe schaars zijn die heden te vinden ! Zwermen van

10 verzenmakers, die met een ijdel gesnor en woorden van een halven vaam den zangberg vervelen, komen genoeg te voor­schijn, en vertonen de wereld wat ze zijn, namelijk zotten ; vitters die de zaken over 't hoofd zien en aan de woorden knabbelen zijn er ook geen gebrek; maar mannen die de Neder-

15 duitse taal kundig, de toneeldichtkunst zelf luister bijzetten zijn er, helaas weinigen over. Bovenal schijnt het blijspel den geest te geven, verdrukt door een menigte historiespelen, weinig dienende tot verbetering der zeden, 't welk de grootste eigenschap is, die het toneel luister bijzet. Hoe weinig dichters

20 trachten het voetspoor van de voortreffelijke mannen na te volgen, die de gierigaards, verwaanden, zotte Doktoren, beurs­schrapende Advokaten, jaloerse knorrepotten, schijnheilige be­driegers, losse minnaars en minnaressen, koppige dwarsdrijfsters, zwetsende pofhanzen, doorslepen vleiers, domme boeren, geestige

25 knechts, nijdige buurlieden, razende geleerden, malle poëten, en

4 waargenomen: in acht genomen. - 7 orakels: godsspraak. Het voornaamste orakel in Griekenland, waar men de goden ging raadplegen, was dat van Apollo te Delphoi. De godsspraak werd bekend gemaakt door tussenkomst van een priesteres, Pythia, die daartoe plaats nam op een drievoetige stoel (den drievoet van Apo!). - 11 vaam: vadem; oude lengtemaat, afstand tussen rechter- en linkerhand, bij uitgestrekte armen, ± 6 voet (vgl. om­vademen) ; zangberg: de Parnassusberg, waar Apollo met de muzen verbleef. - 13 vitters : elders noemt Langendijk deze vitters «de drekvliegen van Parnassus)} (C. H. Ph, MEYER, Pieter Langendijk, blz. 229). - 21 gierig­aards, verwaanden... : opsomming van de voornaamste typen, die gewoonlijk in blijspelen ten tonele gevoerd worden. - 23 losse : lichtzinnige ; dwars­drijfster : vrouw die iemand tegenwerkt, dwarsboomt. - 24 zwetsende po/­hanzen: snoevende pochers; doorslepen: doortrapt, geslepen.

15

Page 18: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

meer andere eigenschappen, zo levendig ten toneel gevoerd hebben, dat hun naam lang door de nakomelingen zal genoemd worden. Sommigen willen Frankrijk de ere toeschrijven dat Molière ons eerst de ogen geopend heeft in 't verbeelden van

30 de aardgebreken der mensen : maar zij zijn verdoold ; Holland heeft den roem, dat de doorluchtige Drost Pieter Kornelisz. Hooft een spel van het slag dichtte, namelijk Warenar met den pot, en de geestige Bredero zijn Spaansen Brabander, die welhaast gevolgd werden door verscheidene onzer landgenoten. Weliswaar

35 dat de schikking dezer spelen in dezen tijd gebrekkelijk is ; maar de natuur hunner Personages wijkt nergens van haar eigenschap, noch doet zulke buitensporige sprongen als men in Molière vindt. Ik breng dit niet bij om dien dichter te verachten, geenszins ; wij houden hem in waardij, en geven hem gaarne

40 de eer dat hij de grootste blijspeldichter zijner eeuw is geweest. Onze poëten zullen hem niet licht op zijde komen, tenzij dat ze de romanse verbeeldingen verlaten en de kentekenen (karak- ters) der ondeugden op zijn spoor gade slaande, met kunst op 't toneel bespottelijk maken ; waartoe hun gene eigen

45 vindingen noch vertalingen ten voorbeeld ontbreken. De Fran- sen geven onzen landaard de eer dat zij in boertige verzen (burlesque) voor onze dichters moeten zwichten, en ook in hoogdravendheid der heldendichten, gelijk in 't Journal Litté- raire openlijk is te boek geslagen. Wat zou den Nederlander

50 dan beletten om hen in 't blijspel, ja ook in het treurspel te boven te streven, indien men in het eerste de ongebondenheid, en in 't laatste de hoogdravendheid wat gematigde, mitsgaders de onkuise uitdrukkingen en snorkerijen verbande, die niemand

29 verbeelden : uitbeelden. — 30 aardgebreken : gebreken in de aard of in het karakter van de personen. — 31-32 Pieter Kornelisz. Hooft : Nederl. dichter en drossaard van Muiden (1581-1647). — 36 de natuur... eigenschap : elk personage heeft een eigen karakter en blijft daaraan trouw. — 41 op zijde komen : evenaren. — 42 romanse verbeeldingen : zoals men er in romans vindt of in werken die uitsluitend de vrucht van de verbeelding zijn. — 44-45 eigen vindingen : oorspronkelijke werken. — 46 landaard : lands- of volkskarakter. — 48 hoogdravendheid : verhevenheid. — 48-49 Journal Litté-raire : tijdschrift dat in Den Haag verscheen en waarvan Justus van Effen (1684-1735) een der voornaamste medewerkers was. — 49 openlijk te boek geslagen : publiek geschreven. — 51 ongebondenheid : bandeloosheid. — 53 snorkerijen : grootspraak, gesnoef.

16

meer andere eigenschappen, zo levendig ten toneel gevoerd hebben, dat hun naam lang door de nakomelingen zal genoemd worden. Sommigen willen Frankrijk de ere toeschrijven dat Molière ons eerst de ogen geopend heeft in 't verbeelden van

30 de aardgebreken der mensen : maar zij zijn verdoold ; Holland heeft den roem, dat de doorluchtige Drost Pieter Kornelisz. Hooft een spel van het slag dichtte, namelijk Warenar met den pot, en de geestige Bredero zijn Spaansen Brabander, die welhaast gevolgd werden door verscheidene onzer landgenoten. Weliswaar

35 dat de schikking dezer spelen in dezen tijd gebrekkelijk is ; maar de natuur hunner Personages wijkt nergens van haar eigenschap, noch doet zulke buitensporige sprongen als men in Molière vindt. Ik breng dit niet bij om dien dichter te verachten, geenszins ; wij houden hem in waardij, en geven hem gaarne

40 de eer dat hij de grootste blijspeldichter zijner eeuw is geweest. Onze poëten zullen hem niet licht op zijde komen, tenzij dat ze de romanse verbeeldingen verlaten en de kentekenen (karak­ters) der ondeugden op zijn spoor gade slaande, met kunst op 't toneel bespottelijk maken; waartoe hun gene eigen

45 vindingen noch vertalingen ten voorbeeld ontbreken. De Fran­sen geven onzen landaard de eer dat zij in boertige verzen (burlesque) voor onze dichters moeten zwichten, en ook in hoogdravendheid der heldendichten, gelijk in 't Journal Litté­raire openlijk is te boek geslagen. Wat zou den Nederlander

50 dan beletten om hen in 't blijspel, ja ook in het treurspel te boven te streven, indien men in het eerste de ongebondenheid, en in 't laatste de hoogdravendheid wat gematigde, mitsgaders de onkuise uitdrukkingen en snorkerijen verbande, die niemand

29 verbeelden : uitbeelden. - 30 aardgebreken : gebreken in de aard of in het karakter van de personen. - 31-32 Pieter Kornelisz. Hooft: Neder!. dichter en drossaard van Muiden (1581-1647). - 36 de natuur ... eigenschap: elk personage heeft een eig!!n karakter en blijft daaraan trouw. - 41 op zijde komen : evenaren. - 42 romanse verbeeldingen : zoals men er in romans vindt of in werken die uitsluitend de vrucht van de verbeelding zijn. -44-45 eigen vindingen : oorspronkelijke werken. - 46 landaard : lands- of volkskarakter. - 48 hoogdravendheid: verhevenheid. - 48-49 Journal Litté­raire : tijdschrift dat in Den Haag verscheen en waarvan Justus van Effen (1684-1735) een der voornaamste medewerkers was. - 49 openlijk te boek geslagen : publiek geschreven. - 51 ongebondenheid : bandeloosheid. -53 snorkerijen : grootspraak, gesnoef.

16

Page 19: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

dan het grauw en de losbollen kunnen behagen. Het Treurspel 55 begint gelukkiger te worden. Ik zal de brave dichters niet

noemen die er een grote stap in gedaan hebben, en moedig voortgaan ten luister van den Hollandsen naam ; zij maken zichzelf genoeg bekend. Wat in dit blijspel is teweeggebracht, laat ik aan het oordeel der kunstverstandigen. Lees, en aanschouw

60 het, tot lering en verfoeiing van een gebrek dat al te veel bij onzen landaard is ingekropen, namelijk : kaal en groots te zijn, en het laatste door bedrog staande te houden.

Vaarwel.

58 teweeggebracht : verwezenlijkt, tot stand gebracht.

17

dan het grauwen de losbollen kunnen behagen. Het Treurspel 55 begint gelukkiger te worden. Ik zal de brave dichters niet

noemen die er een grote stap in gedaan hebben, en moedig voortgaan ten luister van den Hollandsen naam ; zij maken zichzelf genoeg bekend. Wat in dit blijspel is teweeggebracht, laat ik aan het oordeel der kunstverstandigen. Lees, en aanschouw

60 het, tot lering en verfoeiing van een gebrek dat al te veel bij onzen landaard is ingekropen, namelijk: kaal en groots te zijn, en het laatste door bedrog staande te houden.

Vaarwel.

58 teweeggebracht : verwezenlijkt, tot stand gebracht.

17

Page 20: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

VERTONERS

LODEWIJK, een edelman, minnaar van Charlotte. JAN, een verlopen soldaat, vriend van Lodewijk. EEN WAARD.

CHARLOTTE, een adellijke juffer. KLAAR, meid van Konstance en Charlotte. Een BODE.

KONSTANCE, moeder van Charlotte. FOP, broeder van Klaar

lakeien. HANS, vrijer van Klaar KAREL, een kapitein, zoon van Konstance. HENDRIK een winkelier. JORIS, een kleermaker. SOFIE, vrouw van Karel.

ZWIJGERS

Een knecht van de WAARD. Twee lakeien van KAREL.

Twee of drie lakeien van LODEWIJK en JAN. Een KRUIER.

De eerste en derde bedrijven vertonen een straat, voor de huizen van Konstance en de waard, die tegen malkander overstaan ; de tweede, vierde en vijfde bedrijven een kamer, in het huis van Kon-stance, te Utrecht.

De geschiedenis begint voor de middag en eindigt des avonds, te negen uur.

18

VERTONERS

LODEWIJK, een edelman, minnaar van Charlotte. JAN, een verlopen soldaat, vriend van Lodewijk. EEN WAARD. CHARLOTTE, een adellijke juffer. KLAAR, meid van Konstance en Charlotte. Een BODE. KONSTANCE, moeder van Charlotte. FOP, broeder van Klaar HANS, vrijer van Klaar

~ lakeien.

KAREL, een kapitein, zoon van Konstance. HENDRIK een winkelier. JORIS, een kleermaker. SOFIE, vrouw van Karel.

ZWIJGERS

Een knecht van de WAARD. Twee lakeien van KAREL. Twee of drie lakeien van LODEWIJK en JAN. Een KRUIER.

De eerste en derde bedrijven vertonen een straat, voor de huizen van Konstance en de waard, die tegen malkander overstaan ; de tweede, vierde en vijfde bedrijven een kamer, in het huis van Kon­stance, te Utrecht.

18

De geschiedenis begint voor de middag en eindigt des avonds, te negen uur.

Page 21: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

HET WEDERZIJDS HUWELIJKSBEDROG BLIJSPEL

EERSTE BEDRIJF

EERSTE TONEEL

LODEWI JK, JAN.

Jan. Mijnheer, hoe langen tijd zal nog dit wand'len duren ? Ik bid verander ; want die malle vieze kuren Zijn nergens nut toe, en je maakt mij schier ontzind. Lod. 'k Zal zoeken, Jan, zolang tot ik haar woning vind.

5 Jan. Wiens woning zoek je ? Lod. Jan, durf ik 't u wel vertrouwen ?

Jan. Ik ben een kerel die een ding kan bij mij houwen, En zwijgen als een mof, daar kan je vast op gaan, Zeg vrij wien dat je zoekt. Lod. Ach ! Jan ! de Maliebaan... Jan. De Maliebaan ? hei hei ! mijnheer, wat moog je praten !

10 Zoek jij de Maliebaan ? en hebben we al de straten Van Utrecht daarom zo doorkruist ? zoek dan niet meer. Is jouw geboorteplaats dan zo veranderd, heer ? Dat jij de Maliebaan, en je eigen huis moet zoeken ? Lod. Ach ! Jan, de Maliebaan ! Jan. Ja wel, ik zou schier

vloeken. 15 Ach Jan de Maliebaan ! het lijkt wel schier een klucht,

Ik heb dat Maliebaan, gevolgd van zucht op zucht, Den gansen dag gehoord. Wat hebben wij gelopen,

2 kuur : gril, fantaisie. — 5 wiens woning : wij zouden hier wier verwachten, daar een vrouwelijke persoon bedoeld wordt. Het vragend voornw. had echter oorspronkelijk slechts één vorm, waarvan de genitief wes was, later wies en eindelijk wiens. Vgl. v. 566 wiens schoonheid (Prof. Dr. Jan TE WINKEL) • - 7 zwijgen als een mof : diep stilzwijgen bewaren, vooral als het een geheim betreft. Mof was volgens F. A. STOETT (Nederlandsche spreek-woorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden, Zutphen, 1923-25) reeds in de 16de eeuw een scheldnaam, ontleend aan het Hgdu. Muff : een onge-manierd, bars mens ; vast gaan op iets : er kunnen op rekenen, op be-trouwen.

19

HET WEDERZIJDS HUWELIJKSBEDROG BLIJSPEL

EERSTE BEDRIJF

EERSTE TONEEL

LODEWIJK, JAN.

Jan. Mijnheer, hoe langen tijd zal nog dit wand'len duren ? Ik bid verander ; want die malle vieze kuren Zijn nergens nut toe, en je maakt mij schier ontzind. Lod. 'k Zal zoeken, Jan, zolang tot ik haar woning vind.

5 Jan. Wiens woning zoek je ? Lod. Jan, durf ik 't u wel vertrouwen ?

Jan. Ik ben een kerel die een ding kan bij mij houwen, En zwijgen als een mof, daar kan je vast op gaan, Zeg vrij wien dat je zoekt. Lod. Ach! Jan! de Maliebaan ... Jan. De Maliebaan? hei hei! mijnheer, wat moog je praten

10 Zoek jij de Maliebaan ? en hebben we al de straten Van Utrecht daarom zo doorkruist? zoek dan niet meer. Is jouw geboorteplaats dan zo veranderd, heer ? Dat jij de Maliebaan, en je eigen huis moet zoeken ? Lod. Ach! Jan, de Maliebaan! Jan. Ja wel, ik zou schier

vloeken. 15 Ach Jan de Maliebaan! het lijkt wel schier een klucht,

Ik heb dat Maliebaan, gevolgd van zucht op zucht, Den gansen dag gehoord. Wat hebben wij gelopen,

2 kuur : gril, fantaisie. - 5 wiens woning : wij zouden hier wier verwachten, daar een vrouwelijke persoon bedoeld wordt. Het vragend voornw. had echter oorspronkelijk slechts één vorm, waarvan de genitief wes was, later wies en eindelijk wiens. Vgl. v. 566 wiens schoonheid (Prof. Dr. Jan TE WINKEL). - 7 zwijgen als een mof : diep stilzwijgen bewaren, vooral als het een geheim betreft. Mof was volgens F. A. STOETT (Nederlandsche spreek­woorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden, Zutphen, 1923-25) reeds in de 16de eeuw een scheldnaam, ontleend aan het Hgdu. Muff : een onge­manierd, bars mens ; vast gaan op iets : er kunnen op rekenen, op be­trouwen.

19

Page 22: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Alsof wij benen om een daalder konden kopen. Ik had gedacht, dat hier wat wonders zou geschiên ;

20 En nu is 't anders niets als naar de wolken zien, En och ! de Maliebaan ! Het hapert je in de zinnen. Lod. Daar zag ik 't voorwerp dat ik eeuwig zal beminnen. Jan. Nu vat ik eerst de kneep. Je zijt misschien verliefd ? 'k Heb daar niets tegen, maak vrij dat je wordt geriefd.

25 Kom, 'k zal je gaarne naar de Maliebaan verzellen ; Je kunt mij dan de zaak terwijl in 't breed vertellen. Lod. Jan, gij verstaat mij niet. Ik heb daar niets te doen. Jan. Ja wel, 'k verlang al wat mijnheer hieruit zal broên : Een windei denk ik. Lod. Jan, hou op den gek te scheren.

30 Ik zal 't u zeggen. Al dat wand'len, gaan en keren Is om de woonplaats van een dame te verstaan, Die 'k gist'ren middag in de Maliebaan zag gaan, Alwaar ze in 't lieflijk groen zich zelve wat vermaakte, En na een korten tijd in haar karos geraakte,

35 Mij latende als verrukt door 't aangenaam gezicht Dier schoonheid. Jan. Zo mijnheer, nu heb je mij verlicht. Was ik er bij geweest, 'k had mij terstond gestoken In haar gesprek, en naar de Franse wijs gesproken, Gelijk de jonkertjes : je suis v8t serviteur,

40 Ma belle dame, aanschouw alhier un grand seinjeur, Die u pour pas la temps wat zoekt te konvojeren In uw karos, om daar zijn hart te reklameren, Dat gij hem hebt ontroofd. Lod. Wat onbeschofte reên. Jan. Was ik in jouw plaats, ik was in de koets getreên.

45 Nou is die schone dame uit jouw gezicht gestreken. Lod. Het zij zo 't wil, ik zal en moet haar zien en spreken.

18 daalder : muntstuk ter waarde van 1,50 fl. — 20 naar de wolken zien : lopen te dromen. — 23 vatten : begrijpen. — 28 verlangen : verlangen te weten, nieuwsgierig zijn om te weten. — 29 den gek scheren : spotten (thans : gekscheren). — 35 verrukt : in vervoering. — 36 verlichten : inlichten. — 41 pour pas le temps : al3 tijdspassering. Langendijk drijft hier de spot met het slechte soldaten- en jonkerfrans van zijn tijd, zoals andere blijspeldichters het nog wel hadden gedaan. Natuurlijk werd daarbij overdreven ; konvojeren : gezelschap houden. — 45 gestreken : (strijken) verdwenen.

20

Alsof wij benen om een daalder konden kopen. Ik had gedacht, dat hier wat wonders zou geschiên

20 En nu is 't anders niets als naar de wolken zien, En och ! de Maliebaan ! Het hapert je in de zinnen. Lod. Daar zag ik 't voorwerp dat ik eeuwig zal beminnen. Jan. Nu vat ik eerst de kneep. Je zijt misschien verliefd? 'k Heb daar niets tegen, maak vrij dat je wordt geriefd.

25 Kom, 'k zal je gaarne naar de Maliebaan verzeIlen ; Je kunt mij dan de zaak terwijl in 't breed vertellen. Lod. Jan, gij verstaat mij niet. Ik heb daar niets te doen. Jan. Ja wel, 'k verlang al wat mijnheer hieruit zal broên : Een windei denk ik. Lod. Jan, hou op den gek te scheren.

30 Ik zal 't u zeggen. Al dat wand'len, gaan en keren Is om de woonplaats van een dame te verstaan, Die 'k gist'ren middag in de Maliebaan zag gaan, Alwaar ze in 't lieflijk groen zich zelve wat vermaakte, En na een korten tijd in haar karos geraakte,

35 Mij latende als verrukt door 't aangenaam gezicht Dier schoonheid. Jan. Zo mijnheer, nu heb je mij verlicht. Was ik er bij geweest, 'k had mij terstond gestoken In haar gesprek, en naar de Franse wijs gesproken, Gelijk de jonkertjes : je suis vat serviteur,

40 Ma belle dame, aanschouw alhier un grand seinjeur, Die u pour pas la temps wat zoekt te konvojeren In uw karos, om daar zijn hart te reklameren, Dat gij hem hebt ontroofd. Lod. Wat onbeschofte reên. Jan. Was ik in jouw plaats, ik was in de koets getreên.

45 Nou is die schone dame uit jouw gezicht gestreken. Lod. Het zij zo 't wil, ik zal en moet haar zien en spreken.

18 daalder : muntstuk ter waarde van 1,50 fI. - 20 naar de wolken zien : lopen te dromen. - 23 vatten : begrijpen. - 28 verlangen : verlangen te weten, nieuwsgierig zijn om te weten. - 29 den gek scheren : spotten (thans: gekscheren). - 35 verrukt: in vervoering. - 36 verlichten: inlichten. - 41 pour pas le temps: ah tijdspassering. Langendijk drijft hier de spot met het slechte soldaten- en jonkerfrans van zijn tijd, zoals andere blijspeldichters het nog wel hadden gedaan. Natuurlijk werd daarbij overdreven ; konvojeren : gezelschap houden. - 45 gestreken : (strijken) verdwenen.

20

Page 23: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

jan. Wat zou 't je helpen, heer ? Je beurs is plat en schraal ; 't Geld dat wij wonnen met de kaart is altemaal Jouw rijkdom, en de mijne. Lod. Ach ! 't valt mij hard te

horen ! 50 Ik barst van spijt ! dat ik zo edel, welgeboren,

Geen staat kan voeren als een edelman betaamt. 'k Ben nu in Utrecht, mijn geboortestad, beschaamd Omdat ik and'ren zie in hunne koetsen rijen. Gediend ! ha spijt ! ik mocht de braafste dame vrijen,

55 Ten opzicht van mijn rang. Jan. Ik ook ; maar Jan Contant... Lod. Ha spijt ! Ik voer geen staat ! Jan. 't Gaat buiten mijn

verstand. Voer jij geen staat ? 'k Zeg, met verlof, dat dat onwaar is ; Hoe, hou je geen lakei ? Geen page, sekretaris, Geen kok noch kamerling ? En ook geen trezorier ?

60 Lod. Hoe, is het scheren ? Jan. Neen. Lod. Waar zijn ze, gek ? Jan. Wel hier :

Want al die ambten zijn in mijn persoon te vinden, Maak van me wat je wilt, ik zal 't mij onderwinden. Lod. 'k Weet dat gij assurant, vol leugens, fielterij, En boevenstukken zijt. Jan. Mijnheer, die passen mij :

65 Hoe zou ik, eerlijk borst, aars door de wereld raken ? Lod. Ja, door een touw, Jan, aan een dwarsbalk op twee staken. jan. Mijnheer, ik bid je dat wij hier toch met malkaar Geen kwestie maken ; ei, laat deze zaken daar. Waar zou 't toe dienen als om alles om te stoten ?

70 Zijn wij van 't zelfde sop niet beiden overgoten ? Wij zijn hovaardig, en daarbij geen kleintje kaal ; Maar eerlijk in ons hart. Hoe zouden 't altemaal Juist schelmen zijn die met een abelheid in 't spelen

48 altemaal : geheel en al. — 51 staat voeren : op een brede voet leven. — 54 gediend : dienstboden hebbend. — 55 Jan Contant : Jan Contant verhindert het me. Jan Contant is hier de verpersoonlijking van : behoefte aan gereed geld ; vgl. Jan Krediet, Jan Salie, enz. — 59 kamerling : kamer-dienaar. — 60 scheren : gekscheren, voor de aap houden. — 62 zich iets onderwinden : beproeven, op zich nemen. — 64 boevenstuk : schelmstuk. 65 liars : anders. — 66 aan de galg. — 70 van 't zelfde sop overgoten : elkaar niets te benijden hebben.

21

Jan. Wat zou 't je helpen, heer? Je beurs is plat en schraal; 't Geld dat wij wonnen met de kaart is altemaal Jouw rijkdom, en de mijne. Lod. Ach! 't valt mij hard te

horen! 50 Ik barst van spijt! dat ik zo edel, welgeboren,

Geen staat kan voeren als een edelman betaamt. 'k Ben nu in Utrecht, mijn geboortestad, beschaamd Omdat ik and'ren zie in hunne koetsen rijen. Gediend ! ha spijt ! ik mocht de braafste dame vrijen,

55 Ten opzicht van mijn rang. Jan. Ik ook; maar Jan Contant ... Lod. Ha spijt! Ik voer geen staat! Jan. 't Gaat buiten mijn

verstand. Voer jij geen staat? 'k Zeg, met verlof, dat dat onwaar is Hoe, hou je geen lakei ? Geen page, sekretaris, Geen kok noch kamerling ? En ook geen trezorier ?

60 Lod. Hoe, is het scheren? Jan. Neen. Lod. Waar zijn ze, gek? Jan. Wel hier

Want al die ambten zijn in mijn persoon te vinden, Maak van me wat je wilt, ik zal 't mij onderwinden. Lod. 'k Weet dat gij assurant, vol leugens, fielterij, En boevenstukken zijt. Jan. Mijnheer, die passen mij

65 Hoe zou ik, eerlijk borst, aars door de wereld raken? Lod. Ja, door een touw, Jan, aan een dwarsbalk op twee staken. Jan. Mijnheer, ik bid je dat wij hier toch met malkaar Geen kwestie maken; ei, laat deze zaken daar. Waar zou 't toe dienen als om alles om te stoten?

70 Zijn wij van 't zelfde sop niet beiden overgoten ? Wij zijn hovaardig, en daarbij geen kleintje kaal Maar eerlijk in ons hart. Hoe zouden 't altemaal Juist schelmen zijn die met een abelheid in 't spelen

48 altemaal : geheel en al. - 51 staat voeren : op een brede voet leven. - 54 gediend: dienstboden hebbend. - 55 Jan Contant: Jan Contant verhindert het me. Jan Contant is hier de verpersoonlijking van : behoefte aan gereed geld ; vgl. Jan Krediet, Jan Salie, enz. - 59 kamerling : kamer­dienaar. - 60 scheren : gekscheren, voor de aap houden. - 62 zich iets onderwinden : beproeven, op zich nemen. - 64 boevenstuk : schelmstuk. -65 aars : anders. - 66 aan de galg. - 70 van 't zelfde sop overgoten : elkaar niets te benijden hebben.

21

Page 24: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Hun voordeel zochten ? Neen. Lod. Maar scheelt het veel van stelen,

75 Wanneer men iemand, op een valse wijs, het geld Met spelen afwint ? Jan. Elk moet zien hoe dat hij 't stelt ; Die spelen wil, moet zich daar weten voor te wachten ; Of spelen niet. Lod. Het laatste is 't beste, zou ik achten. Maar zeg eens, Jan, hoe staan wij nu met onze kas ?

80 Jan. Je meent de beurs, niet waar ? die gist'ren zielelijk was, En schier op sterven lag ? Wel, die begint te zwellen, Laat zien hoeveel ? Hoeveel ? Kom, 'k zal het geld eens tellen. Lod. Dat is niet nodig hier op straat ; gij kunt het strak Wel in de herberg doen. Jan. Ik hou 't dan in mijn zak.

85 Wij hebben nog aan goud schier vijftienhonderd gulden, Of daaromtrent. Lod. Niet meer ?

Jan. Wel neen, mijnheer : 'k heb schulden Daarvan betaald. Lod. Zeg op, wat schulden ?

Jan. Aan den waard Waar onze koffer staat. Had ik geen geld beschaard, Die schoft zou al ons goed fraai hebben doen verkopen,

90 Gelijk je weet. Lod. Hadt gij dat goed maar laten lopen, Het was zoveel niet waard als onze schuld bedroeg ; De koffer, Jan, was leeg. Jan. Ja leeg, die koffer woeg Zo zwaar als lood, daar was wat in, mijnheer, zou 'k menen. Lod. Ja, oude kleren, en geen kleintje kiezelstenen.

95 Jan. De droes ! dat spijt me, foei ! Had onze waard, die schoft, Die lompe rekel, nu de koffer maar verkoft. Maar 'k bid je, zeg me toch, mijnheer, wat is de reden Dat gij dien koffer houdt en meevoert door de steden Met zoveel kosten ? Want je hebt hem van Parijs

100 Tot Utrecht toe gebracht. Lod. Hoe Jan, gij zijt zo wijs In schelmerijen, en moet ik u dat nog zeggen ? Wanneer een vreemd'ling in een herberg thuis wil leggen, Is 't nodig dat hij wel voorzien is van krediet ;

76 zien hoe dat hij 't stelt : hoe hij zich uit de slag trekt. — 88 bescharen : bijeenkrijgen. — 92 woeg : woog. Was in de 18de eeuw nog een gebruikelijke vorm ; hier bewaard omwille van het rijm. — 96 verkoft : vroeger voltooid deelwoord van verkopen. — 102 thuis leggen : logeren.

22

Hun voordeel zochten ? Neen. Lod. Maar scheelt het veel van stelen,

75 Wanneer men iemand, op een valse wijs, het geld Met spelen afwint? Jan. Elk moet zien hoe dat hij 't stelt ; Die spelen wil, moet zich daar weten voor te wachten ; Of spelen niet. Lod. Het laatste is 't beste, zou ik achten. Maar zeg eens, Jan, hoe staan wij nu met onze kas ?

80 Jan. Je meent de beurs, niet waar? die gist'ren ziek'lijk was, En schier op sterven lag? Wel, die begint te zwellen, Laat zien hoeveel? Hoeveel ? Kom, 'k zal het geld eens tellen. Lod. Dat is niet nodig hier op straat; gij kunt het strak Wel in de herberg doen. Jan. Ik hou 't dan in mijn zak.

85 Wij hebben nog aan goud schier vijftienhonderd gulden, Of daaromtrent. Lod. Niet meer?

Jan.. Wel neen, mijnheer: 'k heb schulden Daarvan betaald. Lod. Zeg op, wat schulden ?

Jan. Aan den waard Waar onze koffer staat. Had ik geen geld beschaard, Die schoft zou al ons goed fraai hebben doen verkopen,

90 Gelijk je weet. Lod. Hadt gij dat goed maar laten lopen, Het was zoveel niet waard als onze schuld bedroeg ; De koffer, Jan, was leeg. Jan. Ja leeg, die koffer woeg Zo zwaar als lood, daar was wat in, mijnheer, zou 'k menen. Lod. Ja, oude kleren, en geen kleintje kiezelstenen.

95 Jan. De droes! dat spijt me, foei! Had onze waard, die schoft, Die lompe rekel, nu de koffer maar verkoft. Maar 'k bid je, zeg me toch, mijnheer, wat is de reden Dat gij dien koffer houdt en meevoert door de steden Met zoveel kosten? Want je hebt hem van Parijs

100 Tot Utrecht toe gebracht. Lod. Hoe Jan, gij zijt zo wijs In schelmerijen, en moet ik u dat nog zeggen ? Wanneer een vreemd'ling in een herberg thuis wil leggen, Is 't nodig dat hij wel voorzien is van krediet ;

76 zien hoe dat hij 't stelt : hoe hij zich uit de slag trekt. - 88 bescharen bijeenkrijgen. - 92 woeg : woog. Was in de 18de eeuw nog een gebruikelijke vorm; hier bewaard omwille van het rijm. - 96 verkoft : vroeger voltooid deelwoord van verkopen. - 102 thuis leggen : logeren.

22

Page 25: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Want 't eerste waar monsieur de hospes strak naar ziet 105 Is de equipage, en bagage, en de kleren ;

Het spreekwoord zegt : men kent den vogel aan zijn veren. Jan. Ik heb het al verstaan, mijnheer, en ik beken, Dat ik, als andren, door dien trek bedrogen ben. Maar a propos, je hebt gezeid dat je al je vrienden

110 In Utrecht had. Lod. 0 ja : maar ik kan niemand vinden ;

'k Heb nog een moeder en een zuster ; waar zij zijn Is me onbekend. Om haar is 't dat ik hier verschijn. Mijn zoeken is vergeefs, helaas ! zij zijn vertrokken. jan. Ik heb het wel gedacht, mijnheer, met Faroos bokken,

115 Niet waar ? Ik heb het te Parijs u al gespeld. Lod. Ach Jan, gij weet niet hoe mijn hart nu is bekneld, Maar gist'ren schoot mij iets van groot belang te binnen ;

Dat kan ik door dit geld nu met fatsoen beginnen. Jan. Wat zal dat zijn ? Lod. Ik meen mij als een heer van staat

120 En groot vermogen te vertonen. Jan. Dat 's niet kwaad. Lod. En huren knechten, en een koets om in te rijen. Jan. Ik vat het, om aldus dat dametje te vrijen, Waar jij verliefd op zijt ; dat jou zo heeft bekoord. En alles met het geld waar mij de helft van hoort.

125 Maar wat zal ik dan doen ? Lod. Ik meen voor graaf te spelen,

Gij zult baron zijn, en wij zullen alles delen,

Zo wij iets winnen als voorhenen met de kaart,

En and're knepen. Maar, wij moeten van den waard Waar wij logeren, nu vertrekken naar een ander.

130 Jan. Dan is het nodig dat ik ook mijn kleed verander. Lod. Gij kunt maar aanstonds naar een kleerverkoper gaan,

En lopen dan meteen bij onzen hospes aan Om de bagage. Ik zal u terwijl hier wachten In deze herberg : die is beter, zou ik achten.

105 equiPage : uitrusting. — 112 haar : wij zouden hier hen gebruiken ; wij maken immers geen onderscheid meer tussen de vorm voor het mann. meerv. (hen) en voor het vrouw. meerv. (haar). — 114 met Faroos bokken : met de noorderzon vertrekken of in het geheim. STOETT m.eent dat met bokken misschien de platboomde vaartuigen werden bedoeld, die in Amsterdam bij verhuizingen veel werden gebruikt. — 115 spellen : voorspellen. — 133 wach-ten : verwachten.

23

Want 't eerste waar monsieur de hospes strak naar ziet

105 Is de equipage, en bagage, en de kleren ; Het spreekwoord zegt : men kent den vogel aan zijn veren. Jan. Ik heb het al verstaan, mijnheer, en ik beken, Dat ik, als and'ren, door dien trek bedrogen ben.

Maar a propos, je hebt gezeid dat je al je vrienden 110 In Utrecht had. Lod. 0 ja : maar ik kan niemand vinden;

'k Heb nog een moeder en een zuster; waar zij zijn Is me onbekend. Om haar is 't dat ik hier verschijn. Mijn zoeken is vergeefs, helaas! zij zijn vertrokken.

Jan. Ik heb het wel gedacht, mijnheer, met Faroos bokken, 115 Niet waar? Ik heb het te Parijs u al gespeld.

Lod. Ach Jan, gij weet niet hoe mijn hart nu is bekneld, Maar gist'ren schoot mij iets van groot belang te binnen Dat kan ik door dit geld nu met fatsoen beginnen. Jan. Wat zal dat zijn? Lod. Ik meen mij als een heer van staat

120 En groot vermogen te vertonen. Jan. Dat 's niet kwaad. Lod. En huren knechten, en een koets om in te rijen. Jan. Ik vat het, om aldus dat dametje te vrijen, Waar jij verliefd op zijt; dat jou zo heeft bekoord. En alles met het geld waar mij de helft van hoort.

125 Maar wat zal ik dan doen? Lod. Ik meen voor graaf te spelen, Gij zult baron zijn, en wij zullen alles delen, Zo wij iets winnen als voorhenen met de kaart, En and're knepen. Maar, wij moeten van den waard Waar wij logeren, nu vertrekken naar een ander.

130 Jan. Dan is het nodig dat ik ook mijn kleed verander. Lod. Gij kunt maar aanstonds naar een kleerverkoper gaan, En lopen dan meteen bij onzen hospes aan Om de bagage. Ik zal u terwijl hier wachten In deze herberg : die is beter, zou ik achten.

105 equipage: uitrusting. - 112 haar: wij zouden hier hen gebruiken; wij maken immers geen onderscheid meer tussen de vorm voor het mann. meerv. (hen) en voor het vrouw. meerv. (haar). - 114 met Faroos bokken: met de noorderzon vertrekken of in het geheim. STOETT =ent dat met bokken misschien de platboomde vaJrtuigen werden bedoeld, die in Amsterdam bij verhuizingen veel werden gebruikt. - 115 spellen : voorspellen. - 133 wach­ten : verwachten.

23

Page 26: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

135 Jan. Dat denk ik ook, dat die veel beter wezen zal.

Wat hangt er uit ? Laat zien, de Gouden Muizenval. Maar a propos, mijnheer, wij dienen ook lakeien Te hebben. Wil ik ook die kerels met me leien, Die 'k dezen morgen vroeg in onze herberg sprak ?

140 Lod. geeft Jan een sleutel. Ja, geef hun uit de kist elk een lakeienpak.

TWEEDE TONEEL

LODEWI JK,

Wat moet een edelman al door den nood verdragen ! Het spijt me, dat ik mij van dien lakei laat plagen, En niet durf spreken, omdat hij geheimen weet Die niemand weten mag. 'k Ben menigmaal gereed,

145 En op het punt geweest, den rekel te kasseren, En hoe het gaan zal, zal de tijd mij verder leren ; 'k Moet zwijgen ; want hij kan mij dienen in dit stuk. 't Zijn ongelukkigen, die 't reek'nen voor geluk Van edel bloed te zijn, ontbloot van geld en schatten ;

150 Maar niemand kan het wel, dan die 't bevindt, bevatten. Ik zal 't geluk nog eens beproeven, met dit geld, En zo het op raakt, zoek ik mijn geluk te veld.

LODEWIJK gaat naar de herberg en roept.

Hei ! hola ! hospes ! hei !

DERDE TONEEL

LODEWIJK, WAARD.

Waard. Wat is mijnheers believen ? Lod. Hebt gij hier logement ? Waard'. Ik kan je hier gerieven :

136 uithangen : als uithangbord buiten aan de gevel. — 141 door de nood : uit armoede. -- 145 kasseren : (militaire term) afdanken. — 149 ontbloot van : beroofd van. — 150 bevinden : ondervinden ; bevatten : begrijpen, vatten. — 152 zijn geluk zoeken te veld : soldaat worden.

24

135 Jan. Dat denk ik ook, dat die veel beter wezen zal. Wat hangt er uit? Laat zien, de Gouden Muizenval. Maar a propos, mijnheer, wij dienen ook lakeien Te hebben. Wil ik ook die kerels met me leien, Die 'k dezen morgen vroeg in onze herberg sprak ?

140 Lod. geeft Jan een sleutel. Ja, geef hun uit de kist elk een lakeienpak.

TWEEDE TONEEL

LODEWIJK, alleen.

Wat moet een edelman al door den nood verdragen Het spijt me, dat ik mij van dien lakei laat plagen, En niet durf spreken, omdat hij geheimen weet Die niemand weten mag. 'k Ben menigmaal gereed,

145 En op het punt geweest, den rekel te kasseren, En hoe het gaan zal, zal de tijd mij verder leren; 'k Moet zwijgen; want hij kan mij dienen in dit stuk. 't Zijn ongelukkigen, die 't reek'nen voor geluk Van edel bloed te zijn, ontbloot van geld en schatten;

150 Maar niemand kan het wel, dan die 't bevindt, bevatten. Ik zal 't geluk nog eens beproeven, met dit geld, En zo het op raakt, zoek ik mijn geluk te veld.

LODEWIJK gaat naar de he'rberg en roept.

Hei ! hola ! hospes ! hei !

DERDE TONEEL

LODEWI]K, WAARD.

Waard. Wat is mijnheers believen ? Lod. Hebt gij hier logement? Waard. Ik kan je hier gerieven :

136 uithangen: als uithangbord buiten aan de gevel. - 141 door de nood: uit armoede. -- 145 kasseren : (militaire term) afdanken. - 149 ontbloot van : beroofd van. - 150 bevinden : ondervinden ; bevatten : begrijpen, vatten. - 152 zijn geluk zoeken te veld: soldaat worden.

24

Page 27: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

155 'k Akkomodeer de lui hier ieder naar zijn lijf. 'k Ben tot je dienst, mijnheer, en zo is ook mijn wijf. Lod. Zeer wel, gij moet terstond de plaatsen dan bereien Voor enen graaf, baron, en twee of drie lakeien. Waard. Mijnheer, 'k bedien de lui voor een civielen prijs.

160 Lod. Ik weet wel, hospes, dat is te Utrecht zo de wijs.

VIERDE TONEEL

LODEWIJK, WAARD, CHARLOTTE, KLAAR.

Lodewijk spreekt stil met de waard, terwijl Charlotte en Klaar voor de deur komen.

Charl. spreekt hard. Haal, als ik heb belast, een haas, met drie kalkoenen,

En, zo ze vet zijn, breng dan ook een paar kapoenen. Klaar, zacht. Jij meent een koevoet, en drie minglen karrepap, Met twee kop gort. Charl. hard. En loop meteen dan met

een snap 165 Bij onzen slager, om een harst. Klaar, zacht. We zullen smullen ;

Dat 's nuchter kalfsvlees. Charl. hard. Laat dien groten pot ook vullen

Met verse augurken, bij Pierre Karmolijn. Klaar, zacht. Jij meent grauwe erwten. Charl. 'k Zal terstond

hier weder zijn. Klaar. 't Is wel juffrouw, maar 'k dien mijn kap dan eerst te

zetten. 170 Chart. 'k Moet bij den juwelier eens zien of de orlietten

Al klaar zijn. Klaar. Goed, juffrouw.

159 civiele prijs : niet overdreven, schappelijk. — 160 wijs : mode, gewoonte. Het is natuurlijk ironisch bedoeld : een hatelijkheid op Utrecht ! 161 belasten : bevelen, last geven — 163 koevoet koeiepoot ; mingel : (mengel) vroegere maat ter waarde van twee pinten ; karrepap : karnemelk-pap. — 164 kop : maat voor droge waren, ongeveer 1 liter ; met een snap : vlug, in een ommezien. — 166 nuchter kalfsvlees : vlees van een nuchter kalf, nl. een kalf dat nog niet gezogen heeft, geen drie maand oud is. — 170 orliet : oorring.

25

155 'k Akkomodeer de lui hier ieder naar zijn lijf. 'k Ben tot je dienst, mijnheer, en zo is ook mijn wijf. Lod. Zeer wel, gij moet terstond de plaatsen dan bereien Voor enen graaf, baron, en twee of drie lakeien. Waard. Mijnheer, 'k bedien de lui voor een civielen prijs.

160 Lod. Ik weet wel, hospes, dat is te Utrecht zo de wijs.

VIERDE TONEEL

LODEWIJK, WAARD, CHARLOTTE, KLAAR.

Lodewijk spreekt stil met de waand, terwijl Charlotte en Klaar voor de deur komen.

Charl. spreekt hard. Haal, als ik heb belast, een haas, met drie kalkoenen,

En, zo ze vet zijn, breng dan ook een paar kapoenen. Klaar, zacht. Jij meent een koevoet, en drie ming1en karvepap, Met twee kop gort. C har!. hard. En loop meteen dan met

een snap 165 Bij onzen slager, om een harst. Klaar, zacht. We zullen smullen;

Dat 's nuchter kalfsvlees. Char!. hard. Laat dien groten pot ook vullen

Met verse augurken, bij Pierre Karmolijn. Klaar, zacht. Jij meent grauwe erwten. Charl. 'k Zal terstond

hier weder zijn. Klaar. 't Is wel juffrouw, maar 'k dien mijn kap dan eerst te

zetten. 170 Charl. 'k Moet bij den juwelier eens zien of de orlietten

Al klaar zijn. Klaar. Goed, juffrouw.

159 civiele prijs: niet overdreven, schappelijk. - 160 wijs: mode, gewoonte. Het is natuurlijk ironisch bedoeld : een hatelijkheid op Utrecht ! -161 belasten : bevelen, last geven - 163 koevoet : koeiepoot ; mingel : (mengel) vroegere maat ter waarde van twee pinten ; karrepap : karnemelk­pap. - 164 kop: maat voor droge waren, ongeveer 1 liter; met een snap : vlug, in een ommezien. - 166 nuchter kalfsvlees: vlees van een nuchter kalf, nl. een kalf dat nog niet gezogen heeft, geen drie maand oud is. - 170 orliet : oorring.

25

Page 28: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

VI JFDE TONEEL

LODEWIJK, WAARD, KLAAR.

Klaar. « Ja wel, dat is wat raars, » Jouw orlietten ! Zie, hoe draait ze met haar naars. » Die arme sloof is met den adel zo bezeten,

» Dat zij haar armoe schier uit grootsheid zou vergeten.

175 » Zij praat van harsten, en kalkoenen, maar ik zweer,

» Dat zij 't alleen maar doet opdat die gindse heer

» Het horen zou. Zij spant hem zeker minnestrikken ; » Indien 't zo is, zal ik haar trouw zijn, niet verklikken. » Lod. tegen de waard. Doe als ik heb gezegd en maak drie

kamers klaar,

180 Een voor de knechts, en twee voor ons, maar naast malkaar. Waard. 'k Zal zijn genade, naar zijn staat, akkommoderen, Wij zijn wel meer gewend hier graven te logeren.

ZESDE TONEEL

LODEWIJK, KLAAR.

Lod. Uw dienaar, zoete kind. Klaar. Uw dienares, mijnheer.

Lod. Gij neemt niet kwalijk dat ik u iets presenteer ? 185 Het is een kleine gift. Klaar. Wat zal mij hier ontmoeten ?

Lod. Nu, neem het, zoete kind. Klaar. Mijnheer, ik wil je

groeten.

Lod. Nu, neem maar aan. Klaar. Mijnheer, mijnheer, ik

ben beschaamd. Lod. Zeg, zoete meisje, hoe die juffer is genaamd Die flus hier was ? Mij dunkt ik heb nog van mijn dagen

190 Geen schoner beeld gezien. Klaar. Zij schijnt je te behagen ? Het is geen wonder : ze is het puikje van de stad.

172 naars : aars, het deel waar de rug van naam verandert. — 173 bezeten met : ingenomen met. — 177 minnestrik : liefdestrik. — 178 de aanhalings-tekens duiden gewoonlijk aan dat de woorden daartussen geplaatst terzijde worden gesproken, niet bedoeld voor de medespelers, maar voor het publiek. — 181 zijn genade : titel voor vorstelijke personen.

26

VIJFDE TONEEL

LODEWIJK, WAARD, KLAAR.

Klaar. «Ja wel, dat is wat raars, » Jouw orlietten ! Zie, hoe draait ze met haar naars. »Die arme sloof is met den adel zo bezeten, » Dat zij haar armoe schier uit grootsheid zou vergeten.

175 »Zij praat van harsten, en kalkoenen, maar ik zweer, » Dat zij 't alleen maar doet opdat die gindse heer » Het horen zou. Zij spant hem zeker minnestrikken ; » Indien 't zo is, zal ik haar trouw zijn, niet verklikken. » Lod. tegen de waard. Doe als ik heb gezegd en maak drie

kamers klaar, 180 Een voor de knechts, en twee voor ons, maar naast malkaar.

Waard. 'k Zal zijn genade, naar zijn staat, akkommoderen, Wij zijn wel meer gewend hier graven te logeren.

ZESDE TONEEL

LODEWIJK, KLAAR.

Lod. Uw dienaar, zoete kind. Klaar. Uw dienares, mijnheer. Lod. Gij neemt niet kwalijk dat ik u iets presenteer?

]85 Het is een kleine gift. Klaar. Wat zal mij hier ontmoeten? Lod. Nu, neem het, zoete kind. Klaar. Mijnheer, ik wil je

groeten. Lod. Nu, neem maar aan. Klaar. Mijnheer, mijnheer, ik

ben beschaamd. Lod. Zeg, zoete meisje, hoe die juffer is genaamd Die flus hier was? Mij dunkt ik heb nog van mijn dagen

190 Geen schoner beeld gezien. Klaar. Zij schijnt je te behagen? Het is geen wonder : ze is het puikje van de stad.

172 naars : aars, het deel waar de rug van naam verandert. - 173 bezeten met : ingenomen met. - 177 minnestrik : liefdestrik. - 178 de aanhalings­tekens duiden gewoonlijk aan dat de woorden daartussen geplaatst terzijde worden gesproken, niet bedoeld voor de medespelers, maar voor het publiek. -181 zijn genade : titel voor vorstelijke personen.

26

Page 29: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

En haar vrouwmoeder heeft een helen groten schat.

Aan elken vinger kan zij wel een vrijer krijgen.

Ze is hoog van adel. Maar, mijnheer, laat ik maar zwijgen : 195 Ze is hier genoeg bekend. Vraag maar aan iedereen.

Lod. Bezit zij zulk een schat ? Klaar. Ja, dat is ongemeen.

Haar kapitaal is groot, « maar wat bezwaard met schulden >>. Het rukt mijn juffrouw aan geen honderdduizend gulden ; Ze zeggen dat er schier geen end is aan haar goed,

200 En ze is, gelijk ik zeg, van heel oud aad'lijk bloed.

En tegen jou gezeid, ze zou heel gaarne trouwen,

Ik kan 't wel merken. Maar laat ik mijn mond maar houwen.

Lod. Gij zegt mij veel, maar 'k heb haar naam nog niet gehoord.

Klaar. Zij heet Charlotte. Lod. En haar stamnaam ? Klaar. Adelpoort.

205 Gij vraagt zo nauw, mijnheer, wat wilt gij toch beginnen ? Lod. Uw juffer, tot het end mijns levens, trouw beminnen.

Klaar. Hebt gij haar meer gezien ? Lod. Ik zag haar gist'ren gaan

Met nog een dame. Klaar. Waar ? Lod. 'k Was in de

Maliebaan

En stond gereed om haar mijn diensten aan te bieden ; 210 Maar zij ontweek mij in haar koets, en scheen te vlieden

Voor mijn gezicht, ja reed te viervoets in de stad, Zodat ik gans geen tijd om haar te volgen had.

Klaar. Dat kan wel wezen : want ze is gist'ren uitgereden

Met haar vrouwmoeder, om zich zelf wat te vertreden.

215 De Maliebaan geeft groot vermaak aan die hier woont.

Lod. Ik bid u, meisje, dat gij mij een gunst betoont.

Klaar. Wat gunst ? Lod. Dat gij mij, als zij thuis is, eens komt spreken.

Klaar. Spreek jij mijn juffrouw zelf : ik durf me er niet in

steken.

192 vrouwmoeder : mevrouw haar moeder, - was de gewone vorm in de 17de en 18de eeuw (ook heervader), ontstaan onder Fra. invloed (madame sa mére). — 198 het rukt me niet aan... : het komt niet aan op... — 204 stamnaam : naam van (haar) stam, familienaam. — 205 nauw : nauwkeurig. — 211 te viervoets : zeer snel, in galop. — 212 gans geen tijd : hoegenaamd geen tijd. — 214 zich vertreden : een beetje gaan wandelen om zich te ontspannen.

27

En haar vrouwmoeder heeft een helen groten schat. Aan eIken vinger kan zij wel een vrijer krijgen. Ze is hoog van adel. Maar, mijnheer, laat ik maar zwijgen

195 Ze is hier genoeg bekend. Vraag maar aan iedereen. Lod. Bezit zij zulk een schat? Klaar. Ja, dat is ongemeen. Haar kapitaal is groot, «maar wat bezwaard met schulden ». Het rukt mijn juffrouw aan geen honderdduizend gulden Ze ZJeggen dat er schier geen end is aan haar goed,

200 En ze is, gelijk ik zeg, van heel oud aad'lijk bloed. En tegen jou gezeid, ze zou heel gaarne trouwen, Ik kan 't wel merken. Maar laat ik mijn mond maar houwen. Lod. Gij zegt mij veel, maar 'k heb haar naam nog niet gehoord. Klaar. Zij heet Charlotte. Lod. En haar stamnaam ?

Klaar. Adelpoort. 205 Gij vraagt zo nauw, mijnheer, wat wilt gij toch beginnen ?

Lod. Uw juHer, tot het end mijns levens, trouw beminnen. Klaar. Hebt gij haar meer gezien ? Lod. Ik zag haar gist'ren

gaan Met nog een dame. Klaar. Waar? Lod. 'k Was in de

Maliebaan En stond gereed om haar mijn diensten aan te bieden;

210 Maar zij ontweek mij in haar koets, en scheen te vlieden Voor mijn gezicht, ja reed te viervoets in de stad, Zodat ik gans geen tijd om haar te volgen had. Klaar. Dat kan wel wezen : want ze is gist'ren uitgereden Met haar vrouwmoeder, om zich ZJelf wat te vertreden.

215 De Maliebaan geeft groot vermaak aan die hier woont. Lod. Ik bid u, meisje, dat gij mij een gunst betoont. Klaar. Wat gunst? Lod. Dat gij mij, als zij thuis is, eens

komt spreken. Klaar. Spreek jij mijn juffrouw zelf: ik durf me er niet in

steken.

192 vrouwmoeder : mevrouw haar moeder, - was de gewone vorm in de 17de en 18de eeuw (ook heervader) , ontstaan onder Fra. invloed (madame sa mère). - 198 het rukt me niet aan ... : het komt niet aan op ... - 204 stamnaam : naam van (haar) stam, familienaam. - 205 nauw: nauwkeurig. - 211 te viervoets : zeer snel, in galop. - 212 gans geen tijd: hoegenaamd geen tijd. - 214 zich vertreden : een beetje gaan wandelen om zich te ontspannen.

27

Page 30: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Lod. Hoe is uw naam ? Klaar. Mijn naam is Klaartje. Lodewijk, Klaar geld gevende. Klaartje, daar.

220 Koop daar wat moois voor. Nu, wij zullen haast malkaar Wat beter kennen. Hoor, indien gij weet te maken, Dat ik haar spreek, zult ge in het kort aan iets geraken Van meer waardij. Klaar. Dat is onnodig geld verspild. Lod. Nu neem maar aan. Klaar. Mijnheer ! mijnheer !

je zijt te mild. 225 Lod. Dat is mijn aard. Klaar. Wel ik beloof je, als meid

met eren, Dat 'k alles doen zal wat gij van mij zult begeren. Ik zal haar zeggen, dat mijnheer haar vurig mint, En jou dan alles weer vertellen, zo ik 't vind. Maar, 'k hoor daar juffrouws stem.

ZEVENDE TONEEL

LODEWIJK, KLAAR, CHARLOTTE.

Chart. Och dieven ! dieven ! guiten ! 230 Och ! och ! mijn parelsnoer ! och buren komt eens buiten !

Klaar. Wat is er juffrouw ? Chart. Och mijn parelsnoer. Klaar. « Die 's vals. >>

Waar is die ? Chart. Och ! die is gestolen van mijn hals ! De schelmen zijn, hun best, dat straatje door gelopen

ACHTSTE TONEEL

LODEWIJK, KLAAR, CHARLOTTE, de WAARD met een bezem, de knecht van de waard met een stok.

Waard. He ! houd den dief ! hij zal het men den hals bekopen ! 235 Waar is hij ? Chart. Die straat in.

Waard. Allons, dat gaat je voor. He ! houd den dief ! he ! houd den dief ! dat straatje door.

233 hun best : zo spoedig mogelijk. — 235 dat gaat je voor : ik ga je voor, vooruit.

28

Lod.. Hoe is uw naam? Klaar. Mijn naam is Klaart je. Lodewijk, Klaar geld gevende. Klaart je, daar.

220 Koop daar wat moois voor. Nu, wij zullen haast malkaar Wat beter kennen. Hoor, indien gij weet te maken, Dat ik haar spreek, zult ge in het kort aan iets geraken Van meer waardij. Klaar. Dat is onnodig geld verspild. Lod. Nu neem maar aan. Klaar. Mijnheer ! mijnheer

je zijt te mild. 225 Lod. Dat is mijn aard. Klaar. Wel ik beloof je, als meid

met eren, Dat 'k alles doen zal wat gij van mij zult begeren. Ik zal haar zeggen, dat mijnheer haar vurig mint, En jou dan alles weer vertellen, zo ik 't vind. Maar, 'k hoor daar juffrouws stem.

ZEVENDE TONEEL

LODEWIjK, KLAAR, CHARLOTTE.

Chart. Och dieven ! dieven ! guiten ! 230 Och! och! mijn parelsnoer! och buren komt eens buiten!

Klaar. Wat is er juffrouw? Charl. Och mijn parelsnoer. Klaar. «Die's vals. »

Waar is die? Charl. Och! die is gestolen van mijn hals De schelmen zijn, hun best, dat straatje door gelopen!

ACHTSTE TONEEL

LODEWIjK, KLAAR, CHARLOTTE, de WAARD met een bezem, de knecht van de waard met een stok.

Waard. He ! houd den dief! hij zal het men den hals bekopen ! 235 Waar is hij ? Charl. Die straat in.

Waard. Allons, dat gaat je voor. He ! houd den dief ! he ! houd den dief ! dat straatje door.

233 hun best : zo spoedig mogelijk. - 235 dat gaat je voor : ik ga je voor, vooruit.

28

Page 31: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

NEGENDE TONEEL

CHARLOTTE, LODEWI JK, KLAAR.

Charl. Zij lopen daar verkeerd, 'k heb in die straat gewezen. Lod. Ik sla die straat dan in, mejuffer, wil niet vrezen : 'k Hoop dat ik hen door vlijt wel achterhalen zal.

240 « o Hemel dit 's voor mij een zonderling geval ! » Hoe waren ze gekleed, mejuffer ? Charl. Och ! zij waren ! Zij waren ! beide in 't blauw ! Och ik kan niet bedaren ! Lod. Geef aan mejuffer gauw te drinken, meisje, ik ga, En zet de schelmen met gezwindheid achterna,

245 En breng u voort bescheid.

TIENDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR.

Charlotte, lachende.

Klaar. Nu lachen ? En flus schreien ? Wat 's dat te zeggen ? Chart. Klaar, wij moeten hier verbeien, En niet in huis gaan, voor dat wij hem weder zien. Ik heb mijn snoer nog. Klaar. Ho, dan is 't een list misschien ? Chart. Voorzeker ; 'k hoop dien heer in 't minnenet te trekken,

250 En met een schijn van staat tot liefde te verwekken ; Dat was de reden dat ik van kapoenen sprak. Ik heb daar ginder in een hoek gestaan, en strak Heel klaar gezien dat hij met u iets heeft gesproken, En tweemaal uit zijn beurs geld in de hand gestoken.

255 Toen, docht mij, was het tijd om met hem in gesprek Te raken, door een list ; ik wist geen beter trek Dan dezen ; want hem zelf aanspreken zou niet voegen. Wat sprak hij met u, Klaar ? Klaar. Ik zal je vergenoegen. Hij gaf me, eer hij begon te spreken, een dukaat ;

260 Toen vroeg hij naar je naam, geslacht en stam, en staat ;

242 beide : beiden. — 246 wat's dat te zeggen : wat betekent dat ? — 250 schijn van staat : schijnbare welstand, rijkdom. — 259 dukaat : goud-munt t.w.v. 5,25 fl. ; zilveren dukaat : 2,50 fl.

29

NEGENDE TONEEL

CHARLOTTE, LODEWI]K, KLAAR.

Charl. Zij lopen daar verkeerd, 'k heb in die straat gewezen. Lod. Ik sla die straat dan in, mejuffer, wil niet vrezen 'k Hoop dat ik hen door vlijt wel achterhalen zal.

240 «0 Hemel dit 's voor mij een zonderling geval !» Hoe waren ze gekleed, mejuffer ? Charl. Och ! zij waren Zij waren ! beide in 't blauw ! Och ik kan niet bedaren ! Lod. Geef aan mejuffer gauw te drinken, meisje, ik ga, En zet de schelmen met gezwindheid achterna,

245 En breng u voort bescheid.

TIENDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR.

Charlotte, lachende.

Klaar. Nu lachen? En flus schreien? Wat 's dat te zeggen? Charl. Klaar, wij moeten hier verbeien, En niet in huis gaan, voor dat wij hem weder zien. Ik heb mijn snoer nog. Klaar. Ho, dan is 't een list misschien? Charl. Voorzeker; 'k hoop dien heer in 't minnenet te trekken,

250 En met een schijn van staat tot liefde te verwekken Dat was de reden dat ik van kapoenen sprak. Ik heb daar ginder in een hoek gestaan, en strak Heel klaar gezien dat hij met u iets heeft gesproken, En tweemaal uit zijn beurs geld in de hand gestoken.

255 Toen, docht mij, was het tijd om met hem in gesprek Te raken, door een list; ik wist geen beter trek Dan dezen ; want hem zelf aanspreken zou niet voegen. Wat sprak hij met u, Klaar? Klaar. Ik zal je vergenoegen. Hij gaf me, eer hij begon te spreken, een dukaat ;

260 Toen vroeg hij naar je naam~ geslacht en stam, en staat;

242 beide : beiden. - 246 wat's dat te zeggen : wat betekent dat ? -250 schijn van staat : schijnbare welstand, rijkdom. - 259 dukaat goud­munt t.W.v. 5,25 fl. ; zilveren dukaat : 2,50 fl.

29

Page 32: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Die heb ik hem gezeid ; maar 'k heb, en 't had ook, reden, Van al uw geld en goed zodanig opgesneden

Dat hij versteld stond, en dat kost hem een pistool ;

Maar 'k moest daar wat voor doen. Chart. Wat ?...

Klaar. Klappen uit de school. 265 Chart. 0 hemel ! 'k hoop niet dat ge onze armoede

openbaarde ?

Klaar. Het eerste dat ik in oprechtigheid verklaarde, Was, dat men in je huis gort uit het water at. Chart. Ha spijt ! Klaar. Het tweede, dat 'k nooit huur en

heb gehad. Chart. Ha spijt ! Klaar. Het derde, dat 't zo slecht hier is

geschapen, 270 Dat juffrouw en mevrouw en meid op één bed slapen,

Dat jouw juwelen vals, je kleren onbetaald, En alle, zo ik denk, zijn op krediet gehaald. Chart. 0 valse prij ! 'k Zal u verscheuren met mijn tanden !

Klaar. Zacht juffrouw, word niet boos, wel foei ! wel foei !

't is schanden ;

275 Jij zijt 't alleen niet. Hoor, heb jij geen geld noch goed, Je kunt wel leven van jouw oud en aad'lijk bloed. Chart. Mijn adel, mijn fatsoen, aldus te schand'lizeren !

Gij mij verwijten dat we in huis wat deklineren ?

Ik zal gevoelig zijn voor zulk een groot affront. 280 Ik zal mevrouw die zaak... Klaar. Hoor ! hoor ! 't is maar

een vond, Die ik bedacht heb, om je wat te doen ontstellen ;

Ik zag wel dat je flus maar veinsde, en u moest kwellen Om recht verschrikt te zijn, 't geen nu natuurlijk is. Als hij nu weder komt, wat haast zal zijn, naar 'k gis,

285 Kun jij je rol wat net, en ongeveinsder spelen, En hij niet merken dat je zoekt zijn hart te stelen.

264 uit de school klappen : zaken vertellen, die men moest verzwijgen. 268 en : vroegere ontkenning. — 269 geschapen : gesteld. — 275 jij zijt 't alleen niet : jij bent niet alleen in dat geval. — 278 deklineren : achteruit van. — 279 ik zal gevoelig zijn... : dat laat me niet onverschillig. — 280 vond : verzinsel, uitvinding. — 282 zich kwellen : moeite doen. — 285 ongeveinsd : oprecht.

30

Die heb ik hem gezeid ; maar 'k heb, en 't had ook reden, Van al uw geld en goed zodanig opgesneden Dat hij versteld stond, en dat kost hem een pistool ; Maar 'k moest daar wat voor doen. Charl. Wat ? ..

Klaar. Klappen uit de school. 265 Charl. 0 hemel ! 'k hoop niet dat ge onze armoede

openbaarde ? Klaar. Het eerste dat ik in oprechtigheid verklaarde, Was, dat men in je huis gort uit het water at. Charl. Ha spijt Klaar. Het tweede, dat 'k nooit huur en

heb gehad. Charl. Ha spijt Klaar. Het derde, dat 't zo slecht hier is

geschapen, 270 Dat juffrouwen mevrouwen meid op één bed slapen,

Dat jouw juwelen vals, je kleren onbetaald, En alle, zo ik denk, zijn op krediet gehaald. Charl. 0 valse prij ! 'k Zal u verscheuren met mijn tanden Klaar. Zacht juffrouw, word niet boos, wel foei ! wel foei

't is schanden 275 Jij zijt 't alleen niet. Hoor, heb jij geen geld noch goed,

Je kunt wel leven van jouw oud en aad'lijk bloed. Charl. Mijn adel, mijn fatsoen, aldus te schand'lizeren Gij mij verwijten dat we in huis wat deklineren ? Ik zal gevoelig zijn voor zulk een groot affront.

280 Ik zal mevrouw die zaak ... Klaar. Hoor! hoor! 't is maar een vond,

Die ik bedacht heb, om je wat te doen ontstellen ; Ik zag wel dat je flus maar veinsde, en u moest kwellen Om recht verschrikt te zijn, 't geen nu natuurlijk is. Als hij nu weder komt, wat haast zal zijn~ naar 'k gis,

285 Kun jij je rol wat net, en ongeveinsder spelen, En hij niet merken dat je zoekt zijn hart te stelen.

264 uit de school klappen : zaken vertellen, die men moest verzwijgen. 268 en : vroegere ontkenning. - 269 geschapen : gesteld. - 275 jij zijt 't alleen niet : jij bent niet alleen in dat geval. - 278 deklineren : achteruit gaan. - 279 ik zal gevoelig zijn... : dat laat me niet onverschillig. 280 vond : verzinsel, uitvinding. - 282 zich kwellen : moeite doen. -285 ongeveinsd : oprecht.

30

Page 33: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Chart. Gij spot met mij, o feeks ! en hebt mij zo ontsteld. Klaar. Zijt maar gerust, juffrouw ; ik heb hem niets gemeld Als 't geen je dienstig is om hem in 't net te brengen.

290 Wat voordeel zou 't mij zijn ? Charl. De tijd kan niet gehengen Hier lang te praten. Zeg wat hij aan u verzocht. Klaar. Ik heb door leugens hem heel fraai in 't net gebrocht. Hij denkt niets anders als om jou getrouw te minnen ; Je zijt van nu af aan meest'resse van zijn zinnen.

295 Charl. Maar Klaartje, mag ik mij verlaten op uw trouw ? Klaar. Daar 's niets dat ik niet voor u over heb, juffrouw. Je kent mij immers : wat behoef je dan te vragen ? Charl. 'k Verzoek dan vriend'lijk, of gij mij voor drie

vier dagen Dat geld wilt lenen, dat die heer u heeft vereerd.

300 Klaar. Ei juffrouw, 'k bid ! mijn staat is ook gedeklineerd, Want eer ik bij je kwam had ik nog honderd gulden, Die ik je lenen moest, om daar je kleinste schulden, Die 't meeste schreeuwden mee te stoppen, en dit geld Is al mijn rijkdom. Ei, zie liever hoe je 't stelt,

305 Ei juffrouw, 'k bid... Chart. 't Is niet de pijne waard, mamaatje

Weer geld af te eisen. Klaar. Wel, ik zeg, het is een kwaadje Den kalen adel te bedienen. Chart. Wilt gij, Klaar ? Klaar. Ja juffrouw, 'k mag je niet verlegen laten, daar. Je kunt het mij, als je getrouwd zijt, weer betalen.

310 Chart. Ja, ja, gij weet wel waar gij 't wederom zult halen. Ik heb juist geen klein geld, en wil niet wiss'len, kind. Klaar. Ik weet warentig niet, mejuffrouw, hoe je 't vindt. Is goud, klein geld ? en wil je groats zijn, bij die weten Dat je uit gebrek van geld in lang niet hebt gegeten

315 Als potjebeuling, en... Charl. Zwijg. Wie heeft ooit gehoord, Dat gij zo stout... maar...

291 aan iemand iets verzoeken : van iemand iets zoeken te vernemen. — 305 't is niet de pijne waard : het is de moeite niet waard. — 306 kwaadje : lastig karweitje. — 315 potjebeuling : gort met rozijnen gekookt. Hier zou potjebeuling een samenstelling kunnen zijn van potje (uit poptje = kindje), en beuling (uit buil, buul = gebuild meel) en dus betekenen : kindjespap (TE WINKEL).

31

Charl. Gij spot met mij, 0 feeks! en hebt mij zo ontsteld. Klaar. Zijt maar gerust, juffrouw ; ik heb hem niets gemeld Als 't geen je dienstig is om hem in 't net te brengen.

290 Wat voordeel zou 't mij zijn? Charl. De tijd kan niet gehengen Hier lang te praten. Zeg wat hij aan u verzocht. Klaar. Ik heb door leugens hem heel fraai in 't net gebrocht. Hij denkt niets anders als om jou getrouw te minnen ; Je zijt van nu af aan meest'resse van zijn zinnen.

295 Charl. Maar Klaart je, mag ik mij verlaten op uw trouw? Klaar. Daar 's niets dat ik niet voor u over heb, juffrouw. Je kent mij immers: wat behoef je dan te vragen? Charl. 'k Verzoek dan vriend'lijk, of gij mij voor drie

vier dagen Dat geld wilt lenen, dat die heer u heeft vereerd.

300 Klaar. Ei juffrouw, 'k bid! mijn staat is ook gedeklineerd, Want eer ik bij je kwam had ik nog honderd gulden, Die ik je lenen moest, om daar je kleinste schulden, Die 't meeste schreeuwden mee te stoppen, en dit geld Is al mijn rijkdom. Ei, zie liever hoe je 't stelt,

305 Ei juffrouw, 'k bid... Charl. 't Is niet de pijne waard, mamaatje

Weer geld af te eisen. Klaar. Wel, ik zeg, het is een kwaadje Den kalen adel te bedienen. Charl. Wilt gij, Klaar? Klaar. Ja juffrouw, 'k mag je niet verlegen laten, daar. Je kunt het mij, als je getrouwd zijt, weer betalen.

310 Chart. Ja, ja, gij weet wel waar gij 't wederom zult halen. Ik heb juist geen klein geld, en wil niet wiss'len, kind. Klaar. Ik weet warentig niet, mejuffrouw, hoe je 't vindt. Is goud klein geld? en wil je groots zijn, bij die weten Dat je uit gebrek van geld in lang niet hebt gegeten

315 Als potjebeuling, en ... Charl. Zwijg. Wie heeft ooit gehoord, Dat gij zo stout ... maar. ..

291 aan iemand iets verzoeken : van iemand iets zoeken te vernemen. -305 't is niet de pijne waard : het is de moeite niet waard. - 306 kwaadje : lastig karweitje. - 315 potjebeuling : gort met rozijnen gekookt. Hier zou potjebeuling een samenstelling kunnen zijn van potje (uit popt je = kindje), en beuling (uit buil, buul = gebuild meel) en dus betekenen : kindjespap (TE WINKEL).

31

Page 34: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

ELFDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, BODE.

Bode. Woont mevrouw van Adelpoort Hier, juffrouw ? Charl. Ja, mijn vriend.

Bode. Dit geld moet hier dan wezen. 't Komt uit het leger. Charl. Laat het opschrift mij eens lezen. Gij zijt terecht, mijn vriend. Blijf hier een weinig staan.

320 Klaar, haal mevrouw. Maar 'k zie, zij komt daar zelf al aan.

TWAALFDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, BODE, KONSTANCE.

Charl. Daar is een zak met geld. Konst. « Voor ons, mijn kind ? Wij dromen.

» Van waar zou dat geluk zo schielijk bij ons komen ? » Tegen de bode. Laat mij den brief eens zien. Ja.

Hoeveel is de vracht ? Bode. Vijf gulden. Konst. Zo veel geld ? Bode. Het is niet

minder. Konst. Wacht 325 Dat ik het open doe. Maar 'k zie, 'k hoef niets te geven :

't Is immers gefrankeerd, ziedaar, 't staat daar geschreven. Bode. Waar staat het ? Ja, ik zie 't, ik heb het niet belet : Maar 't is er ook te flauw en duister opgezet. 'k Verzoek excuus, en moet dan niets als voor 't bestellen

330 Drie stuivers hebben. Konst. Kind, wilt gij ze hem maar tellen ? Chad. Ik heb juist geen klein geld. Hebt gij het Klaar, zo geef. Klaar. 'k Heb ook juist geen klein geld, zo waar niet als ik leef. Chad. 'k Heb wel dukaten en pistolen. Klaar. 'k Zal eens

zoeken. Ja 'k vind nog geld. Juffrouw, het zat juist in de hoeken

335 Geschoten van mijn zak. Daar vriend, daar is je geld.

323 vracht : porto. — 327 beletten : opletten, opmerken. — 328 flauw en duister : onduidelijk.

32

ELFDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, BODE.

Bode. Woont mevrouw van Adelpoort Hier, juffrouw? Charl. Ja, mijn vriend.

Bode. Dit geld moet hier dan wezen. 't Komt uit het leger. Charl. Laat het opschrift mij eens lezen. Gij zijt terecht, mijn vriend. Blijf hier een weinig staan.

320 Klaar, haal mevrouw. Maar 'k zie, zij komt daar zelf al aan.

TWAALFDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, BODE, KONSTANCE.

Charl. Daar is een zak met geld. I;onst. «Voor ons, mijn kind? Wij dromen.

» Van waar zou dat geluk zo schielijk bij ons komen? » Tegen de bode. Laat mij den brief eens zien. Ja.

Hoeveel is de vracht ? Bode. Vijf gulden. Konst. Zo veel geld? Bode. Het is niet

minder. Konst. Wacht 325 Dat ik het open doe. Maar 'k zie, 'k hoef niets te geven :

't Is immers gefrankeerd, ziedaar, 't staat daar geschreven. Bod'e. Waar staat het? Ja, ik zie 't, ik heb het niet belet: Maar 't is er ook te flauw en duister opgezet. 'k Verzoek excuus, en moet dan niets als voor 't bestellen

330 Drie stuivers hebben. Konst. Kind, wilt gij ze hem maar tellen? Charl. Ik heb juist geen klein geld. Hebt gij het Klaar, zo geef. Klaar. 'k Heb ook juist geen klein geld, zo waar niet als ik leef. Charl. 'k Heb wel dukaten en pistolen. Klaar. 'k Zal eens

zoeken. Ja 'k vind nog geld. Juffrouw, het zat juist in de hoeken

335 Geschoten van mijn zak. Daar vriend, daar is je geld.

323 vracht : porto. - 327 beletten : opletten, opmerken. - 328 flauw en duister : onduidelijk.

32

Page 35: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

DERTIENDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, KONSTANCE.

Konst. de brief geopend hebbende. Die brief komt van mijn zoon, Charlotte, ik ben ontsteld.

Chart. Van broeder ? ach mevrouw ! is hij nog in het leven !

0 onverwachte vreugd ! Konst. Hij heeft hem zelf geschreven Uit Brussel. Ach ! mijn kind, wat is mijn hart verheugd !

340 Hij zal ons aad'lijk huis herstellen door zijn deugd.

Charlotte leest :

Vrouwmoeder, en maseur,'k neem de eer van u te groeten,

En uwe droefheid met dit giftje te verzoeten.

't Fortuin heeft sedert ik van u gescheiden ben

Mij iets gediend ; 'k toon dan dat ik mijn plicht herken,

345 Voor 't goed, dat ik van u, en bij u, heb genoten.

'k Zend duizend gulden, en ik hoop het te vergroten,

In 't kort zo 't moog'lijk is. 'k Ben kapitein te voet

Geworden, en ik heb gelegenheid en moed Om tot een hoger trap en meer fortuin te raken.

350 'k Kan ook niet laten, om aan u bekend te maken, Dat ik getrouwd ben, met een juffer welker stam In Utrecht, zoals d'onze, een aadlijk' oorsprong nam.

'k Berei mij tot de reis, die morgen zal geschieden,

Om u mijn gemalin, Sofia, aan te bieden.

355 'k Breek af, door haast. Vaarwet. Uw Karel Adelpoort.

Hij schrijft haar stamnaam niet, veel min rept hij een woord Van haar geslacht, dat 's raar, dat doet mij zeer verlangen. Konst. Naar 'k aan den datum zie, zal ik hen haast ontvangen. Charlotte, ik zal dit geld terstond in onze kist

360 Wegsluiten ; want indien een crediteur dit wist, Men kwam ons op den hals. En Klaar maak gij te zwijgen.

343 't fortuin : het geluk (Fortuna), in deze betekenis echter gewoonlijk : de fortuin. — 361 op den hals komen : lastig vallen ; maak gij te zwijgen : zie dat jij zwijgt.

33

DERTIENDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, KONSTANCE.

Konst. de brief geopend hebbende. Die brief komt van mijn zoon, Charlotte, ik ben ontsteld.

Charl. Van broeder? ach mevrouw! is hij nog in het leven! o onverwachte vreugd ! Konst. Hij heeft hem zelf geschreven Uit Brussel. Ach ! mijn kind, wat is mijn hart verheugd

340 Hij zal ons aad'lijk huis herstellen door zijn deugd.

Charlotte leest "

Vrouwmoeder, en maseur, 'k neem de eer van u te groeten, En uwe droefheid met dit giftje te verzoeten. 't Fortuin heeft sedert ik van u gescheiden ben

Mij iets gediend; 'k toon dan dat ik mijn plicht herken, 345 Voor 't goed, dat ik van u, en bij u, heb genoten.

'k Zend duizend gulden, en ik hoop het te vergroten, In 't kort zo 't moog'lijk is. 'k Ben kapitein te voet Geworden, en ik heb gelegenheid en moed Om tot een hoger trap en meer fortuin te raken.

350 'k Kan ook niet laten, om aan u bekend te maken, Dat ik getrouwd ben, met een juffer welker stam In Utrecht, zoals d'onze, een aad'lijk' oorsprong nam. 'k Berei mij tot de reis, die morgen zal geschieden, Om u mijn gemalin, Sofia, aan te bieden.

355 'k Breek af, door haast. Vaarwel. Uw Karel AdelPoort.

Hij schrijft haar starnnaam niet, veel min rept hij een woord Van haar geslacht, dat 's raar, dat doet mij zeer verlangen. Konst. Naar 'k aan den datum zie, zal ik hen haast ontvangen. Charlotte, ik zal dit geld terstond in onze kist

360 Wegsluiten ; want indien een crediteur dit wist, Men kwam ons op den hals. En Klaar maak gij te zwijgen.

343 't fortuin : het geluk (Fortuna), in deze betekenis echter gewoonlijk de fortuin. - 361 op den hals komen : lastig vallen ; maak gij te zwijgen zie dat jij zwijgt.

33

Page 36: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Klaar. Neen, neen, daar zal door mij geen mens de lucht van krijgen.

VEERTIENDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR.

Chart. Ik wenste, Klaar, dat nu die heer hier weder was. Klaar. Maar, juffrouw, wat komt hier dit geld nu wel te pas.

365 Ik maakte al zwarigheid : want zulke grote heren, Gelijk je weet, moet m' in het vrijen braaf tracteren. Chart. Zwijg stil, daar komt hij weer, en schijnt niet weltevre8n.

VI JFTIENDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, LODEWIJK.

Chart. Zijn ze achterhaald, mijnheer ? Lod'. 't Moeit mij mejuffer, neen.

'k Heb alles aangewend ; maar ach ! het is verloren ; 370,, Ze zijn te ver vooruit, en niet wel op te sporen.

De beste raad is dat men overal bericht Bij juweliers laat doen, de dieven zullen licht Het snoer ten eersten aan den een of d'aar verkopen. Klaar. En ik zal metterhaast eens naar den lommerd lopen,

375 En zien... Chart. Zwijg stil. Mijnheer, 't is maar een bagatel. Niet waardig dat ik mij om zulk een zaak ontstel. De schrik was 't allermeest. Ik zal wel order geven Aan iemand van mijn volk. Klaar. 't Dient in de krant

geschreven. Chart. Ik ben mijnheer voot zoveel moeite g'obligeerd.

380 Lod. Neen schone juffer, 'k hou mij daardoor zo geëerd, Dat uw bevelen mij voor wetten zullen strekken. Uwe ogen, die mijn hart tot zuiv're liefde wekken, Door hun aanlokkigheid, zijn van zo'n grote kracht,

362 de lucht van iets krijgen : iets te weten komen, iets bemerken. — 365 zwarigheid maken : zich ongerust maken (om moeilijkheden). — 373 air : ander. — 379 g'obligeerd : tot dankbaarheid verplicht.

34

Klaar. Neen, neen, daar zal door mij geen mens de lucht van krijgen.

VEERTIENDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR.

Charl. Ik wenste, Klaar, dat nu die heer hier weder was. Klaar. Maar, juffrouw, wat komt hier dit geld nu wel te pas.

365 Ik maakte al zwarigheid : want zulke grote heren, Gelijk je weet, moet m' in het vrijen braaf tracteren. Charl. Zwijg stil, daar komt hij weer, en schijnt niet weltevreên.

VIJFTIENDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, LODEWIJK.

Charl. Zijn ze achterhaald, mijnheer? Lod. 't Moeit mij mejuffer, neen.

'k Heb alles aangewend ; maar ach ! het is verloren 370 Ze zijn te ver vooruit, en niet wel op te sporen.

De beste raad is dat men overal bericht Bij juweliers laat doen, de dieven zullen licht Het snoer ten eersten aan den een of d'aar verkopen. Klaar. En ik zal metterhaast eens naar den lommerd lopen,

375 En zien ... Charl. Zwijg stil. Mijnheer, 't is maar een bagatel. Niet waardig dat ik mij om zulk een zaak ontstel. De schrik was 't allermeest. Ik zal wel order geven Aan iemand van mijn volk. Klaar. 't Dient in de krant

geschreven. Charl. Ik ben mijnheer voor zoveel moeite g'obligeerd.

380 Lod. Neen schone juffer, 'k hou mij daardoor zo geëerd, Dat uw bevelen mij voor wetten zullen strekken. Uwe ogen, die mijn hart tot zuiv're liefde wekken, Door hun aanlokkigheid, zijn van zo'n grote kracht,

362 de lucht van iets krijgen : iets te weten komen, iets bemerken. 365 zwarigheid maken: zich ongerust maken (om moeilijkheden). - 373 adr : ander. - 379 g'obligeerd : tot dankbaarheid verplicht.

34

Page 37: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Dat ik moet buigen voor de min en hare macht. 385 'k Wil liever duizendmaal voor u, o schone ! sterven,

Als 't zoet genoegen, van me uw slaaf te noemen, derven. Chart. Mijnheer, de vleierij is nu zo algemeen, Dat 't dwaasheid wezen zoude, op uw beleefde reé'n, Mij zelf te vleien met die ijdele gedachten,

390 Dat ik iets schoons bezit ; maar 'k kon niets anders wachten Van u ; want 'k zie u aan voor enen hoveling, Wien 't vleien eigen is ; mijn schoonheid is gering. Lod. Ik ben een hoveling, 't is waar ; maar zeer verscheien Van aard als anderen : ik heb de walg van 't vleien,

395 En zij verzekerd, dat al 't geen ik zeg niet spruit Als uit een zuiv're min. Het liefelijk geluid Van uwen lieven mond kan mij zo zeer bekoren, Dat ik den Hemel bid om dat altoos te horen. Chart. Mijnheer ! het loopt te hoog. Zoudt ge in zo korten tijd

400 Verlieven ? 'k Denk dat niet. Klaar. « 'k Geloof ook dat 't je spijt. »

Ja, juffrouw, 't kan wel zijn : 'k heb in de Astree gelezen, Dat 't bij de herders ook altijd zo was voordezen. Lees maar Lysanders en Kalistes' vrijerij, Of Bassa Ibrahim of Milord Koertenij,

405 Kleopatra, Kassandre, en duizend fraaie dingen ; 't Is 't ouwe liedje dat de dichters altijd zingen : Een boerenmeid wordt licht door hen een koningin, Een herder koning. Wel, steekt daar juist zo veel in ? Hoe menig prins doen zij in boerenkleren dwalen,

410 Om Filisjes, die hem ontvluchten, te achterhalen ; En dunkt je dit nu raar ? Je leest het al den dag.

399 het loopt te hoog : ge overdrijft. — 401-405 Astree... : Langendijk neemt hier een loopje met de « romans A. la mode » uit de 17de eeuw, waarin herders en herderinnetjes de hoofdrol speelden. De meeste zijn van Franse oorsprong en werden in het Nederlands vertaald. De hier bedoelde werken vonden een ongemene bijval : Astrée, door Honoré d'Urfé ; De Vrijagie van Lysander en Caliste, door d'Audignier ; Bassa Ibrahim, door M. de Scudéry ; Cléopatra en Cassandra, door G. de la Calprenkle ; Mylord Courtinay, door E. Le Noble ( TE WINKEL en STOETT ) . - 408 steekt daar juist zo veel in : vind je dat zo ongewoon. — 410 Filisjes : de gewone naam van de herderin-netjes in de romans (Filis). — 411 al den dag : elke dag.

35

Dat ik moet buigen voor de min en hare macht. 385 'k Wil liever duizendmaal voor u, 0 schone ! sterven,

Als 't zoet genoegen, van me uw slaaf te noemen, derven. Charl. Mijnheer, de vleierij is nu zo algemeen, Dat 't dwaasheid wezen zoude, op uw beleefde reên, Mij zelf te vleien met die ijdele gedachten,

390 Dat ik iets schoons bezit ; maar 'k kon niets anders wachten Van u ; want 'k zie u aan voor enen hoveling, Wien 't vleien eigen is ; mijn schoonheid is gering. Lod. Ik ben een hoveling, 't is waar ; maar zeer verscheien Van aard als anderen: ik heb de walg van 't vleien,

395 En zij verzekerd, dat al 't geen ik zeg niet spruit Als uit een zuiv're min. Het liefelijk geluid Van uwen lieven mond kan mij zo zeer bekoren, Dat ik den Hemel bid om dat altoos te horen. Charl. Mijnheer! het loopt te hoog. Zoudt ge in zo korten tijd

400 Verlieven ? 'k Denk dat niet. Klaar. «'k Geloof ook dat 't je spijt. »

Ja, juffrouw, 't kan wel zijn: 'k heb in de Astree gelezen, Dat 't bij de herders ook altijd zo was voordezen. Lees maar Lysanders en Kalistes' vrijerij, Of Bassa Ibrahim of Milord Koertenij,

405 Kleopatra, Kassandre, en duizend fraaie dingen 't Is 't ouwe liedje dat de dichters altijd zingen : Een boerenmeid wordt licht door hen een koningin, Een herder koning. Wel, steekt daar juist zo veel in ? Hoe menig prins doen zij in boerenkleren dwalen,

410 Om Filisjes, die hem ontvluchten, te achterhalen En dunkt je dit nu raar? Je leest het al den dag.

399 het loopt te hoog : ge overdrijft. - 401-405 Astree ... : Langendijk neemt hier een loopje met de « romans à la mode» uit de 17de eeuw, waarin herders en herderinnetjes de hoofdrol speelden. De meeste zijn van Franse oorsprong en werden in het Nederlands vertaald. De hier bedoelde werken vonden een ongemene bijval: Astrée, door Honoré d'Urfé ; De Vrijagie van Lysander en Caliste, door d'Audignier ; Bassa lbrahim, door M. de Scudéry ; Cléopatra en Cassandra, door G. de la Calprenède ; Mylord Courtinay, door E. Le Noble (TE WINKEL en STOETT). - 408 steekt daar juist zo veel in : vind je dat zo ongewoon. - 410 Pilisjes : de gewone naam van de herderin­netjes in de romans (Filis). - 411 al den dag : elke dag.

35

Page 38: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Chart. 0 malle meid, hou op. Klaar. 't Is zeker waar. Charl. Ik lach...

Lod. Gij lacht, mijn schone, en geeft mij stof, helaas ! tot treuren.

Chart Het is genoeg, mijnheer. Lod. Ach, mocht mij de eer gebeuren

415 Dat ik uw dienaar werde, en dat ik wedermin Van u verwachten mocht, ik zou mijn engelin Betonen, dat mijn staat haar schoonheid evenaarde. Chart. Gij zijt mij onbekend. Lod'. Ik ben een graaf van

waarde En macht in Polen ; doch in 's keizers hof gevoed,

420 Eerst heer, en nu een slaaf, omdat ik u ontmoet, Een slaaf, geketend in uw straffe minnebanden, Die zijn geluk geheel gesteld heeft in uw handen. Charl. Heer graaf, hoewel ik mij niet ongevoelig ken, Weet echter, dat ik zo onnozel ook niet ben,

425 Om niet te zien, dat wij te veel van staat verschelen, En dat 't u lust met mijn eenvoudigheid te spelen ; Ik ben een juffer, wel van adel, maar mijn goed En rijkdom zijn gering, ten aanzien van mijn bloed. Klaar. « Dat liegt zij niet, die prij, zij heeft hem nu al binnen. »

430 Lod. 'k Moest volgens mijnen staat een hoofse juffer minnen. Maar gij hebt mij bekoord, door uw volmaakt gezicht, Waarvoor de schoonste, die ik ooit gezien heb, zwicht. Charl. De tijd vereist, heer graaf, deez' reden af te breken. Lod. 'k Hoop de eer te hebben, schone, om met u meer

te spreken, 435 En zal, met uw verlof, verzoeken aan Mevrouw

Uw Moeder, dat ik u somtijds wat onderhou. Chart. Mijnheer... Lod. Ik hoop dat zij daar niet zal

tegen wezen. Charl. Heer graaf, ik bid... Lod. Helaas ! uw weig'ring doet

mij vrezen.

415 werde : oude conjunctief van werden (= worden). — 419 's keizers hof : het hof van de Duitse keizer. — 421 straf : gestreng. — 424 onnozel : dwaas, nalef. — 428 ten aanzien van : in vergelijking met, in verhouding tot.

36

Charl. 0 malle meid, hou op. Klaar. 't Is zeker waar. Charl. Ik lach ...

Lod. Gij lacht, mijn schone, en geeft mij stof, helaas ! tot treuren.

Chart. Het is genoeg, mijnheer. Lori<. Ach, mocht mij de eer gebeuren

415 Dat ik uw dienaar werde, en dat ik wedermin Van u verwachten mocht, ik zou mijn engelin Betonen, dat mijn staat haar schoonheid evenaarde. Charl. Gij zijt mij onbekend. Lod. Ik ben een graaf van

waarde En macht in Polen ; doch in 's keizers hof gevoed,

420 Eerst heer, en nu een slaaf, omdat ik u ontmoet, Een slaaf, geketend in uw straffe minnebanden, Die zijn geluk geheel gesteld heeft in uw handen. Charl. Heer graaf, hoewel ik mij niet ongevoelig ken, Weet echter, dat ik zo onnozel ook niet ben,

425 Om niet te zien, dat wij te veel van staat verschelen, En dat 't u lust met mijn eenvoudigheid te spelen ; Ik ben een juffer, wel van adel, maar mijn goed En rijkdom zijn gering, ten aanzien van mijn bloed. Klaar. «Dat liegt zij niet, die prij, zij heeft hem nu al binnen. »

430 Lod. 'k Moest volgens mijnen staat een hoofse juffer minnen. Maar gij hebt mij bekoord, door uw volmaakt gezicht, Waarvoor de schoonste, die ik ooit gezien heb, zwicht. Charl. De tijd vereist, heer graaf, deez' reden af te breken. Lod. 'k Hoop de eer te hebben, schone, om met u meer

te spreken, 435 En zal, met uw verlof, verzoeken aan Mevrouw

Uw Moeder, dat ik u somtijds wat onderhou. Charl. Mijnheer... Lod. Ik hoop dat zij daar niet zal

tegen wezen. Charl. Heer graaf, ik bid ... Lod. Helaas! uw weig'ring doet

mij vrezen.

415 werde : oude conjunctief van werden (= worden). - 419 's keizers hof: het hof van de Duitse keizer. - 4·21 straf: gestreng. - 424 onnozel: dwaas, naïef. - 428 ten aanzien van : in vergelijking met, in verhouding tot.

36

Page 39: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Charl. Uw dienares, mijnheer. Klaar. « Heer Graaf, kom jij maar flus. »

440 Lod'. Gedoog, mijn engelin, dat ik uw handen kuss'. Chad. Mijnheer, ik hoor daar volk. Lod. Ik ken ze, 't zijn

mijn vrienden En dienaars.

ZESTIENDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, LODEWI JK, JAN in een edelmans- gewaad, twee lakeien, een kruier met een koffer op de kruiwagen.

Jan. Dit's de straat, nu zal ik het wel vinden. Ha ! ha ! hier is het. Volg me met den gansen trein. Maak plaats ! maak plaats ! voor den Baron van Schralenstein ;

445 En dat ben ik, canaille ! A 't sa ! hier moet ik wezen. Vat aan, heer kruier. Ha, wat breek je ? Je moogt vrezen, Daar's stenen waar in. Zo, de koffer moet hier in.

jan geeft geld aan de kruier, die wegkruit, terwijl Lodewijk de juffer naar de deur leidt.

Daar is je geld.

ZEVENTIENDE TONEEL

LODEWIJK, JAN, lakeien.

Jan. Hoe ! ben je al bezig in de min ? Lod. Ik heb haar, die ik in de Maliebaan zag wand'len,

450 Gevonden. Jan. Laat ze zich een beetje makk'lijk hand'len ? Lod. Ik ben niet hopeloos : de zaak schijnt wel te staan. 'k Zal 't u verhalen. Laat ons in de herberg gaan.

Einde van het eerste bedrijf.

450 handelen : behandelen, bepraten.

37

Charl. Uw dienares, mijnheer. Klaar. «Heer Graaf, kom

jij maar flus. » 440 Lod. Gedoog, mijn engelin, dat ik uw handen kuss'.

Charl. Mijnheer, ik hoor daar volk. Lod. Ik ken ze, 't zijn mijn vrienden

En dienaars.

ZESTIENDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, LODEWIJK, JAN in een edeimans­gewaad, twee lakeien, een kruier met een koffer op de kruiwagen.

Jan. Dit's de straat, nu zal ik het wel vinden. Ha ! ha ! hier is het. Volg me met den gansen trein. Maak plaats ! maak plaats ! voor den Baron van Schralenstein;

445 En dat ben ik, canaille! A 't sa ! hier moet ik wezen. Vat aan, heer kruier. Ha, wat breek je ? Je moogt vrezen, Daar's stenen waar in. Zo, de koffer moet hier in.

Jan geeft geld aan de kruier, die wegkruit, terwijl Lodewijk de juffer naar de deur leidt.

Daar is je geld.

ZEVENTIENDE TONEEL

LODEWIJK, JAN, lakeien.

Jan. Hoe ! ben je al bezig in de min ? Lod. Ik heb haar, die ik in de Maliebaan zag wand'len,

450 Gevonden. Jan. Laat ze zich een beetje makk'lijk hand'len ? Lod. Ik ben niet hopeloos: de zaak schijnt wel te staan. 'k Zal 't u verhalen. Laat ons in de herberg gaan.

Einde van het eerste bedrijf.

450 handelen : behandelen, bepraten.

37

Page 40: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

TWEEDE BEDRIJF

EERSTE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR.

Klaar. Men zal de rest van 't goed wel uit den lommerd halen, Wanneer je broer komt ; want die kan het wel betalen.

455 Chart. Zwijg Klaartje, rep u wat. Maak alles aan een kant. Klaar. Nu ben je eerst opgeschikt, juffrouw ; wel uw galant Verlieft nu dubbel. Chart. Zeg, hoe hangen mijn manchetten ? Klaar. Zo wel, en fraai, dat ik ze hou voor minnenetten. Chart. Hoe staan mijn moesjes ? Klaar. Wel. Chart. En hoe

is mijn koleur ? 460 Klaar. Bijzonder fraai. Chart. Hoe ruikt mijn adem ?

Klaar. Zoet van geur, Naar muskus. Chart. Neen, het is katsjoe dat wij gebruiken. Klaar. Goed ; anders mocht de graaf die lekk're zuurkool ruiken, Die gij gegeten hebt. Chart. Wat zegt gij ? Klaar. Niets

juffrouw. Chart. Maar ben ik wel gehuld ? Klaar. Ja, als ik u aanschouw,

465 Moet ik bekennen, dat je u zo weet op te schikken, Dat deze minnaar voort zal vallen in je strikken : Want wie zou denken, die jou in deez' kleed'ren ziet, Dat jij zo kaal waart, en nog minder hadt als niet. Chart. 'k Verzoek dat gij uw tong wilt snoeren, 'k kan die rede

470 Van u niet velen, meid. Klaar. 't Is wel, ik ben tevreden. Maar juffrouw, zie mij ook nu eens met aandacht aan ; Ben ik niet fraai gehuld ? Chart. Ja Klaar, dat kan wel gaan. Klaar. Hoe staan mijn moesjes ? Chart. Wel. Klaar. En ruikt

mijn adem lekker ?

456 eerst : pas, werkelijk. — 457 manchetten : kanten lubben aan de hemds-mouwen, die uit de mouwen hingen. — 459 moesjes : ronde, halfronde of ovale pleistertjes, meestal van zwarte zijde, die de dames toen op het aange-zicht plakten, om de schoonheid ervan beter te doen uitkomen (Fr. mouches) ; koleur : gelaatskleur, gevolg van het gebruikte blanketsel. — 461 katsjoe : een soort gomachtige, welriekende stof waarvan men balletjes maakte, die men in de mond liet smelten, om de adem welriekend te maken (Fr. cachou). — 464 hullen : kappen (van hul : kap, muts). — 468 niet : niets.

38

TWEEDE BEDRIJF

EERSTE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR.

Klaar. Men zal de rest van 't goed wel uit den lommerd halen, Wanneer je broer komt; want die kan het wel betalen.

455 Charl. Zwijg Klaart je, rep u wat. Maak alles aan een kant. Klaar. Nu ben je eerst opgeschikt, juffrouw ; wel uw galant Verlieft nu dubbel. Charl. Zeg, hoe hangen mijn manchetten? Klaar. Zo wel, en fraai, dat ik ze hou voor minnenetten. Charl. Hoe staan mijn moesjes? Klaar. Wel. Charl. En hoe

is mijn koleur ? 460 Klaar. Bijzonder fraai. Charl. Hoe ruikt mijn adem ?

Klaar. Zoet van geur, Naar muskus. Charl. Neen, het is katsjoe dat wij gebruiken. Klaar. Goed; anders mocht de graaf die lekk're zuurkool ruiken, Die gij gegeten hebt. Charl. Wat zegt gij ? Klaar. Niets

juffrouw. Charl. Maar ben ik wel gehuld? Klaar. Ja, als ik u aanschouw,

465 Moet ik bekennen, dat je u zo weet op te schikken, Dat deze minnaar voort zal vallen in je strikken : Want wie zou denken, die jou in deez' kleed'ren ziet, Dat jij zo kaal waart, en nog minder hadt als niet. Charl. 'k Verzoek dat gij uw tong wilt snoeren, 'k kan die rede

470 Van u niet velen, meid. Klaar. 't Is wel, ik ben tevreden. Maar juffrouw, zie mij ook nu eens met aandacht aan; Ben ik niet fraai gehuld ? Charl. Ja Klaar, dat kan wel gaan. Klaar. Hoe staan mijn moesjes? Charl. Wel. Klaar. En ruikt

mijn adem lekker?

456 eerst: pas, werkelijk. - 457 manchetten: kanten lubben aan de hemds­mouwen, die uit de mouwen hingen. - 459 moesjes : ronde, halfronde of ovale pleistertjes, meestal van zwarte zijde, die de dames toen op het aange­zicht plakten, om de schoonheid ervan beter te doen uitkomen (Fr. mouches) ; koleur : gelaatskleur, gevolg van het gebruikte blanketsel. - 461 katsjoe: een soort gomachtige, welriekende stof waarvan men balletjes maakte, die men in de mond liet smelten, om de adem welriekend te maken (Fr. cachou). -464 hullen: kappen (van hul: kap, muts). - 468 niet: niets.

38

Page 41: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Charl. Hoe, is het scheren, meid ? Gij wordt hoe langs hoe gekker.

475 Klaar. Niet gekker als je meent, ik denk ook nog tot staat Te komen, zoals jij, juffrouw ; mijn schoon gelaat Is oorzaak dat ik flus een kusje heb gekregen Van zeker potentaat. Charl. Hei ! meid, hoe is 't gelegen ? Gij zijt een spotster, foei, 't staat kwalijk, wen dat af.

480 't Komt door goedaardigheid dat ik u niet bestraf. Men vindt wel juffers die zich zo niet laten kwellen. Klaar. Ja, de oorzaak is alleen uit vrees, dat 'k zou vertellen Hoe 't met uw staat is. Chart. Klaar, wat prevelt ge ?

Klaar. Ik, juffrouw, Zeg niemendal als dat ik heel veel van je hou,

485 En dat het mogelijk in 't kort zou kunnen wezen Dat ik je nicht werd. Charl. Meid, zwijg stil, of gij moogt

vrezen. Klaar. Als jij gravin wordt, word ik vast een barones. Chart. Ja, licht een koningin, of allerminst prinses. Klaar. Wat weet ik wat geluk mij over 't hoofd mag hangen.

490 Maar om je langer niet te houden in verlangen, Weet dan, dat als ik flus den graaf die boodschap bracht, Dat de baron mij kuste, en schoon ik al mijn macht Gebruiken moest, om die vrijpostigheid te keren, Het was onmoog'lijk in mijn macht mij te verweren ;

495 Hij zeide, in 't bijzijn van den graaf, dat hij verliefd Op mij geworden was ; dies als 't juffrouw belieft Mij wat te helpen, zie ik kans om 't zo te maken Dat ik nog barones zal worden. Charl. Schone zaken, Gij barones ? ha ! ha ! wat beeldt gij u al in !

500 Klaar. Ja, lach niet, want dit is wel mooglijk in mijn zin. De heer baron, juffrouw, krijgt dikwijls malle vlagen, Die ik, als barones, heel gaarne wil verdragen. De zaak zal heel wel gaan. Al ben ik maar een meid, Men kan niet weten waar dat mijn geluk nog leit.

474 hoe langs hoe gekker : hoe langer... — 478 hoe is 't gelegen : hoe heb ik het met je, wat is er met je ? — 490 in verlangen : nieuwsgierig. 496 dies : daarom. — 500 in mijn zin : naar mijn mening. — 504 leit : ligt.

39

Charl. Hoe, is het scheren, meid? Gij wordt hoe langs hoe

gekker. 475 Klaar. Niet gekker als je meent, ik denk ook nog tot staat

Te komen, zoals jij, juffrouw ; mijn schoon gelaat Is oorzaak dat ik flus een kusje heb gekregen Van zeker potentaat. Charl. Hei! meid, hoe is 't gelegen? Gij zijt een spotster, foei, 't staat kwalijk, wen dat af.

480 't Komt door goedaardigheid dat ik u niet bestraf. Men vindt wel juffers die zich zo niet laten kwellen. Klaar. Ja, de oorzaak is alleen uit vrees, dat 'k zou vertellen Hoe 't met uw staat is. Charl. Klaar, wat prevelt ge ?

Klaar. Ik, juffrouw, Zeg niemendal als dat ik heel veel van je hou,

485 En dat het mogelijk in 't kort zou kunnen wezen Dat ik je nicht werd. Charl. Meid, zwijg stil, of gij moogt

vrezen. Klaar. Als jij gravin wordt, word ik vast een barones. Charl. Ja, licht een koningin, of allerminst prinses. Klaar. Wat weet ik wat geluk mij over 't hoofd mag hangen.

490 Maar om je langer niet te houden in verlangen, Weet dan, dat als ik flus den graaf die boodschap bracht, Dat de baron mij kuste, en schoon ik al mijn macht Gebruiken moest, om die vrijpostigheid te keren, Het was onmoog'lijk in mijn macht mij te verweren

495 Hij zeide, in 't bijzijn van den graaf, dat hij verliefd Op mij geworden was; dies als 't juffrouw belieft Mij wat te helpen, zie ik kans om 't zo te maken Dat ik nog barones zal worden. Charl. Schone zaken, Gij barones? ha ! ha ! wat beeldt gij u al in !

500 Klaar. Ja, lach niet, want dit is wel moog'lijk in mijn zin. De heer baron, juffrouw, krijgt dikwijls malle vlagen, Die ik, als barones, heel gaarne wil verdragen. De zaak zal heel wel gaan. Al ben ik maar een meid, Men kan niet weten waar dat mijn geluk nog leit.

474 hoe langs hoe gekker: hoe langer ... - 478 hoe is 't gelegen: hoe heb ik het met je, wat is er met je ? - 490 in verlangen : nieuwsgierig. _ 496 dies : daarom. - 500 in mijn zin : naar mijn mening. - 504 leit : ligt.

39

Page 42: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

505 Ei, laat ik mij dan ook wat jufferlijk opschikken. Chart. Weg ! weg' ! Klaar. Je weigert het ? 't is wel, 'k za1

alles klikken, Hoe 't hier gelegen is. Chad. Aan wien ? Klaar. Wel aan

den graaf. Chart. 0 Hemel ! Klaar. Ja, juffrouw, die heer is al te braaf ; 't Is slecht dat wij hem zo betoveren door liegen,

510 En met een schijn van staat aan allen kant bedriegen ; Het is conscientiewerk ; maar 'k stap er over heen, Als jij me helpen wilt. Charl. 't Is wel, ik ben tevreé'n. Maar 't heeft geen schijn, zou die baron op u verlieven ? Klaar. Hij is puur stapelgek. Charl. Hoe weet gij 't ?

Klaar. Vaste brieven ;

515 Je minnaar heeft het me gefluisterd in het oor. Wees maar gerust, juffrouw, ik volg den haas op 't spoor. Chart. «Wat heeft de inbeelding op den mens een groot

vermogen ! »

Klaar. Wat zeg je, juffrouw ? Charl. 'k Zal uw toeleg dan gedogen.

Maar hebt gij Fop, uw broer, van alles onderrecht ?

520 Klaar. 0 ja, zeer grondig, maar, daar is hij zelf, de knecht. Met Hans, mijn vrijer ; en...

TWEEDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, KONSTANCE, HANS, FOP.

Chart. Hans, langer niet te dralen, Daar is de valse ring. Hans. Je praat van koeterwalen ; 'k Kan dat natuurlijk als een poov're Savojaard.

506 klikken : verklikken. — 507 hoe 't hier gelegen is : hoe het hier gesteld is. — 511 conscientiewerk : gewetenszaak. — 513 het heeft geen schijn : 't is niet waarschijnlijk. — 514 vaste brieven hebben : het vast en zeker weten, zo vast als een gezegeld stuk. — 516 ik volg den haas op 't spoor : ik zal wel komen waar ik moet. — 519 onderrechten : onderrichten. — 521 langer niet te dralen : talm niet langer. — 522 koeterwalen : brabbeltaal, onver-staanbare taal spreken. — 523 natuurlijk : op een natuurlijke, ongekunstelde wijze ; Savojaard : eigenlijk iemand uit Savoye, inz. de jongens, die als schoorsteenvegers, liedjeszangers, marmottenjongens in 't land rondzwierven.

40

505 Ei, laat ik mij dan ook wat jufferlijk opschikken. Charl. Weg! weg! Klaar. Je weigert het? 't is wel, 'k zal

alles klikken, Hoe 't hier gelegen is. Charl. Aan wien ? Klaar. Wel aan

den graaf. Charl. 0 Hemel ! Klaar. Ja, juffrouw, die heer is al te braaf ; 't Is slecht dat wij hem zo betoveren door liegen,

510 En met een schijn van staat aan allen kant bedriegen; Het is conscientiewerk ; maar 'k stap er over heen, Als jij me helpen wilt. Charl. 't Is wel, ik ben tevreên. Maar 't heeft geen schijn, zou die baron op u verlieven ? Klaar. Hij is puur stapelgek. Charl. Hoe weet gij 't ?

Klaar. Vaste brieven 515 Je minnaar heeft het me gefluisterd in het oor.

Wees maar gerust, juffrouw, ik volg den haas op 't spoor. Chart. «Wat heeft de inbeelding op den mens een groot

vermogen ! » Klaar. Wat zeg je, juffrouw? Charl. 'k Zal uw toeleg dan

gedogen. Maar hebt gij Fop, uw broer, van alles onderrecht ?

520 Klaar. 0 ja, zeer grondig, maar, daar is hij zelf, de knecht. Met Hans, mijn vrijer; en ...

TWEEDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, KONSTANCE, HANS, FOP.

Chart. Hans, langer niet te dralen, Daar is de valse ring. Hans. Je praat van koeterwalen ; 'k Kan dat natuurlijk als een poov're Savojaard.

506 klikken : verklikken. - 507 hoe 't hier gelegen is : hoe het hier gesteld is. - 511 conscientiewerk : gewetenszaak. - 513 het heeft geen schijn : 't is niet waarschijnlijk. - 514 vaste brieven hebben : het vast en zeker weten, zo vast als een gezegeld stuk. - 516 ik volg den haas op 't spoor: ik zal wel komen waar ik moet. - 519 onderrechten : onderrichten. - 521 langer niet te dralen : talm niet langer. - 522 koeterwalen : brabbeltaal, onver­staanbare taal spreken. - 523 natuurlijk : op een natuurlijke, ongekunstelde wijze ; Savojaard : eigenlijk iemand uit Savoye, inz. de jongens, die als schoorsteenvegers, liedjeszangers, marmottenjongens in 't land rondzwierven.

40

Page 43: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Ik heb die kunstjes, als je weet, wel meer geklaard. 525 Maar wanneer komt de graaf ? Klaar. Hij zal hier aanstonds

wezen. Konst. Maar, doe uw dingen wel. Hans. Mevrouw heeft

niets te vrezen. Hans gaat uit de deur.

DERDE TONEEL

CHARLOTTE, KONSTANCE, KLAAR, FOP.

Klaar. Maar Fopbroer, doe vooral je dingen met verstand. Fop. Ik zal mij houden als de plompste boer van 't land. Om geld te winnen laat ik mij geen ding vervelen,

530 Al moest ik voor een droes, in plaats van kinkel, spelen. Fop gaat de deur uit.

VIERDE TONEEL

CHARLOTTE, KONSTANCE, KLAAR.

Konst. Ach ! dochter, 'k mis bijna mijn zinnen, door de vreugd ! Dat geld van broeder doet aan ons een grote deugd ! Gij kunt uw minnaar nu met ere doen verschijnen ; Ook doet een dubb'le vreugd in mij de zorg verdwijnen.

535 Dat is dat ik vandaag mijn zoon nog hoop te zien, Met zijne gemalin. Charl. 'k Hoop dat het zal geschiên ; Zijn tegenwoordigheid, gemist zovele jaren, Zal onuitspreek'bre vreugd in onze harten baren, Ook zal mijn graaf als hij zich bij zijn aankomst vindt,

540 Meer indruk krijgen van mijn staat. Konst. 0 ja, mijn kind : De hoffelijke zwier is Karel aangeboren. Charl. Zijn zeden zullen vast mijn waarden graaf bekoren. Konst. Maar is 't al zeker, kind, 't geen hij te kennen geeft ? Heeft hij u al gezegd waar hij zijn graafschap heeft ?

545 Chart. Nog niet, mevrouw ; hij zal 't niet weig'ren te openbaren,

541 zwier : bevalligheid. — 543 is 't al zeker : is het helemaal zeker.

41

Ik heb die kunstjes, als je weet, wel meer geklaard. 525 Maar wanneer komt de graaf? Klaar. Hij zal hier aanstonds

wezen. Konst. Maar, doe uw dingen wel. Hans. Mevrouw heeft

niets te vrezen. Hans gaat uit de deur.

DERDE TONEEL

CHARLOTTE, KONSTANCE, KLAAR, FOP.

Klaar. Maar Fopbroer, doe vooral je dingen met verstand. Fop. Ik zal mij houden als de plompste boer van 't land. Om geld te winnen laat ik mij geen ding vervelen,

530 Al moest ik voor een droes, in plaats van kinkel, spelen. Fop gaat de deur uit.

VIERDE TONEEL

CHARLOTTE, KONSTANCE, KLAAR.

Konst. Ach! dochter, 'k mis bijna mijn zinnen, door de vreugd ! Dat geld van broeder doet aan ons een grote deugd ! Gij kunt uw minnaar nu met ere doen verschijnen; Ook doet een dubb'le vreugd in mij de zorg verdwijnen.

535 Dat is dat ik vandaag mijn zoon nog hoop te zien, Met zijne gemalin. Charl. 'k Hoop dat het zal geschiên Zijn tegenwoordigheid, gemist zovele jaren, Zal onuitspreek'bre vreugd in onze harten baren, Ook zal mijn graaf als hij zich bij zijn aankomst vindt,

540 Meer indruk krijgen van mijn staat. Konst. 0 ja, mijn kind: De hoffelijke zwier is Karel aangeboren. Charl. Zijn zeden zullen vast mijn waarden graaf bekoren. Konst. Maar is 't al zeker, kind, 't geen hij te kennen geeft? Heeft hij u al gezegd waar hij zijn graafschap heeft?

545 Charl. Nog niet, mevrouw ; hij zal 't niet weig'ren te openbaren,

541 zwier : bevalligheid. - 543 is Jt al zeker : is het helemaal zeker.

41

Page 44: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Als wij 't hem vergen, om het aan ons te verklaren : Maar zoveel weet ik, hij 's aan 's Keizers hof gevoed, En 'k merk hem aan voor heus en aad'lijk van gemoed. Konst. 't Bedrog is hedendaags zodanig in de mensen,

550 Dat ik, als Momus, van de Goden wel mocht wensen, Dat ieder in de borst een glazen venster had, Om dus te zien of 't hart met valsheid waar' beklad. Chart. Mevrouw vergeet ons zelf, met haar verlof, 'k zou

denken Dat Momus ook zo deed. Konst. Kan de achterdocht ons

krenken ? 555 Chart. Niet eer voor dat men die laat blijken aan elkaar.

Konst. Dan is het veinzen goed. Chart. Mevrouw, dat laat ik daar.

Ten minste dient het ons, als ik iets groots zal hopen. Hier wordt gescheld'.

Daar zal de graaf licht zijn, ras, Klaartje, doe eens open. Chart. Ik heb naar hem verlangd, mevrouw, en nu hij komt,

560 Voel ik mij zeer ontroerd, ik vrees... Konst. Zij niet beschroomd.

VI JFDE TONEEL

LODEWIJK, KONSTANCE, CHARLOTTE, KLAAR.

Lod. 'k Heb de eer, mevrouw, van u te komen zien, en spreken. Konst. De eer is aan ons, mijnheer, ik hou het voor een teken Van achting tot ons, dat ge u zelf zoveel verneêrt. Lod. Mevrouw, ik zag mij nooit zoveel als nu geëerd,

565 Dewijl ik zien mag die 'k mijn hart reeds heb gegeven, En in wier schoonheid ik uw eerste jeugd zie leven.

550 Momus : spotter onder de Griekse goden. De kunst steli hem voor als een magere jongen, met het gelaat van een sater en een zotskap. De Griekse dichter Loekianos vertelt dat hij de god Hephaistos verweet, dat hij, bij 't maken van de mensen, dezen geen venstertje in de borst had gestoken, waardoor men kon zien, wat er in hun hart omging. — 553 met verlof : excuus. — 554 achterdocht : argwaan. — 556-57 Mevrouw... hopen : laten we daar maar niet verder over spreken. In elk geval zal het ons geen kwaad doen grote verwachtingen te koesteren. — 562 de eer is aan ons : voor ons.

42

Als wij 't hem vergen, om het aan ons te verklaren: Maar zoveel weet ik, hij 's aan 's Keizers hof gevoed, En 'k merk hem aan voor heus en aad'lijk van gemoed. Konst. 't Bedrog is hedendaags zodanig in de mensen,

550 Dat ik, als Momus, van de Goden wel mocht wensen, Dat ieder in de borst een glazen venster had, Om dus te zien of 't hart met valsheid waar' beklad. Charl. Mevrouw vergeet ons zelf, met haar verlof, 'k zou

denken Dat Momus ook zo deed. Konst. Kan de achterdocht ons

krenken? 555 Charl. Niet eer voor dat men die laat blijken aan elkaar.

Konst. Dan is het veinzen goed. Charl. Mevrouw, dat laat ik daar.

Ten minste dient het ons, als ik iets groots zal hopen. Hier wordt gescheld.

Daar zal de graaf licht zijn, ras, Klaart je, doe eens open. Charl. Ik heb naar hem verlangd, mevrouw, en nu hij komt,

560 Voel ik mij zeer ontroerd, ik vrees... Konst. Zij niet beschroomd.

VIJFDE TONEEL

LODEWI]K, KONSTANCE, CHARLOTTE, KLAAR.

Lad. 'k Heb de eer, mevrouw, van u te komen zien, en spreken. Kanst. De eer is aan ons, mijnheer, ik hou het voor een teken Van achting tot ons, dat ge u zelf zoveel verneêrt. Lad. Mevrouw, ik zag mij nooit zoveel als nu geëerd,

565 Dewijl ik zien mag die 'k mijn hart reeds heb gegeven, En in wier schoonheid ik uw eerste jeugd zie leven.

550 Momus: spotter onder de Griekse goden. De kunst steJi hem voor als een magere jongen, met het gelaat van een sater en een zotskap. De Griekse dichter Loekianos vertelt dat hij de god Hephaistos verweet, dat hij, bij 't maken van de mensen, dezen geen venstertje in de borst had gestoken, waardoor men kon zien, wat er in hun hart omging. - 553 met verlof : excuus. - 554 achterdocht: argwaan. - 556-57 Mevrouw ... hopen : laten we daar maar niet verder over spreken. In elk geval zal het ons geen kwaad doen grote verwachtingen te koesteren. - 562 de eer is aan ons : voor ons.

42

Page 45: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Konst. Gij vleit mij, graaf. Lod. 0 neen, ik spreek mijn

hart rechtuit. Konst. Hetzij het waarheid is, of uit beleefdheid spruit,

Gij toont uw hoflijkheid door 't slijpen van uw zinnen, 570 Om mij van uw kant met beleefdheid te overwinnen.

Mijn achting hebt gij reeds gewonnen. Lod. Ach mevrouw ! Vergun mij dan dat ik deez' schoonheid onderhou Met woorden die de min mij afperst : 'k ben verwonnen ; Geen hoofse juffer heeft mij ooit behagen konnen.

575 Ik heb de min gehaat ; nu dwingt zij mij in 't end. Konst. Gij zegt ons veel, mijnheer ; maar ons is niet bekend

Wie die betuiging doet. Lod. Mevrouw gelieft te weten,

Waar dat mijn graafschap is, en hoe het wordt geheten ? Ik zal het zeggen, schoon ik 't liefst verholen hou ;

580 Het ligt in Polen, en de naam is Habislouw. Mijn vader heeft mij jong naar 's keizers hof gezonden,

Wanneer de Turken naar 't bezit van Polen stonden.

En, zonder roem gezegd, ik werd daar zeer geëerd.

'k Had mogelijk nu nog in 't Duitse hof verkeerd, 585 Indien heer vader in het leven waar' gebleven ;

Zijn dood dwong me, om mij naar mijn erfland te begeven. En korts kreeg ik eens lust te reizen met mijn neef,

Wien ik de schoonheid van deez' landstreek zo beschreef,

Dat ik hem overhaalde om reisgezel te wezen.

590 Klaar. Gij meent den Heer baron ? Konst. tegen Klaar. « Zwijg stil, of gij moogt vrezen. » Lod. De reis is meest tot zijn verluchting aangeleid, Wisj1 hij zwaarmoedig is en vol dofgeestigheid,

569 't slijpen van uw zinnen : het verzorgen van uw woorden en zinnen. — 570 met beleefdheid overwinnen : in beleefdheid overtreffen. — 575 dwingt : houdt mij in haar bedwang. — 579 verholen : verborgen. — 580 Habislouw : STOETT en TE WINKEL zien in dit woord een << grappige samenstelling » met het Hebreeuwse woord /ouw : niets. Habi zal wel verwant zijn met Duits haben : hebben. — 582 wanneer : toen ; naar 't bezit van Polen stonden : pogingen deden om het in hun bezit te krijgen. Jan Sobieski bevrijdde het door de Turken bedreigde Wenen in 1673. -- 583 roem : grootspraak, bluf. — 586 erfland : land dat men door erfenis bekomt. — 591 verluchting : ont-spanning ; aangeleid : aangelegd, ondernomen. — 592 dofgeestigheid : neer-slachtigheid.

43

Konst. Gij vleit mij, graaf. Lod. 0 neen, ik spreek mijn hart rechtuit.

Konst. Hetzij het waarheid is, of uit beleefdheid spruit, Gij toont uw: hoflijkheid door 't slijpen van uw zinnen,

570 Om mij van uw kant met beleefdheid te overwinnen. Mijn achting hebt gij reeds gewonnen. Lod. Ach mevrouw Vergun mij dan dat ik deez' schoonheid onderhou Met woorden die de min mij afperst: 'k ben verwonnen Geen hoofse juffer heeft mij ooit behagen konnen.

575 Ik heb de min gehaat; nu dwingt zij mij in 't end. Konst. Gij zegt ons veel, mijnheer; maar ons is niet bekend Wie die betuiging doet. Lod. Mevrouw gelieft te weten, Waar dat mijn graafschap is, en hoe het wordt geheten? Ik zal het zeggen, schoon ik 't liefst verholen hou ;

580 Het ligt in Polen, en de naam is Habislouw. Mijn vader heeft mij jong naar 's keizers hof gezonden, Wanneer de Turken naar 't bezit van Polen stonden. En, zonder roem gezegd, ik werd daar zeer geëerd. 'k Had mogelijk nu nog in 't Duitse hof verkeerd,

585 Indien heer vader in het leven waar' gebleven ; Zijn dood dwong me, om mij naar mijn erfland te begeven. En korts kreeg ik eens lust te reizen met mijn neef, Wien ik de schoonheid van deez' landstreek zo beschreef, Dat ik hem overhaalde om reisgezel te wezen.

590 Klaar. Gij meent den Heer baron? Konst. tegen Klaar. «Zwijg stil, of gij moogt vrezen. »

Lod. De reis is meest tot zijn verluchting aan geleid, Wijl hij zwaarmoedig is en vol dofgeestigheid,

569 't slijpen van uw zinnen : het verzorgen van uw woorden en zinnen. ~. 570 met beleefdheid overwinnen: in beleefdheid overtreffen. - 575 dwingt: houdt mij in haar bedwang. - 579 verholen: verborgen. - 580 Habislouw : STOETT en TE WINKEL zien in dit woord een « grappige samenstelling» met het Hebreeuwse woord louw : niets. Habi zal wel verwant zijn met Duits haben : hebben. - 582 wanneer : toen ; naar 't bezit van Polen stonden : pogingen deden om het in hun bezit te krijgen. Jan Sobieski bevrijdde het door de Turken bedreigde Wenen in 1673. -- 583 roem : grootspraak, bluf. -586 erfland : land dat men door erfenis bekomt. - 591 verluchting : ont­spanning ; aangeleid : aangelegd, ondernomen. - 592 dofgeestigheid : neer­slach tigheid.

43

Page 46: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Ja buitensporig ; doch niet altijd, maar bij vlagen. Hij heeft vernuft genoeg ; maar als hem deze plagen

595 Bekruipen, schort het hem ten vollen in 't verstand ;

't Geheugen gaat dan weg ; dan weet hij vaderland, Noch staat noch afkomst, noch zijn eigen naam te noemen, Maar anders is 't een heer vol moed en waard te roemen, Die door manhaftige krijgsdaden is berucht.

600 Konst. Dan is hij waard beklaagd. Lod. Mevrouw, 'k heb grote zucht

Voor zijn persoon ; hij waar' volmaakt om te beminnen Indien hij meester als voorheen waar' van zijn zinnen.

Daar wordt gescheld en Klaar doet open. Konst. Wat is dat voor geraas ? Wie stoort ons hier alweer ?

ZESDE TONEEL

FOP in boerengewaad met drie zakjes geld, LODEWI JK, CHARLOTTE, KONSTANCE, KLAAR.

Fop. Dag juffrouw, dag mevrouw, dag Klaartje, dag mijnheer. 605 Mevrouw, verzin je wel, nou kom ik je betalen.

Is dat je zeun ? Ja wel, hij lijkt niet van de schralen, En poov're jonkers, neen, verzin je wel ; o bloed ! Wat het hij al een goud en zulver aan zen goed ! Ho welkom heerschip ! 'k hiet je welkom om een koekje,

610 Verzin je wel. Klaar. Hij is mijn heer niet, gek. Fop. Ja zoek je

Me wat te pieren ? Neen, dat 's mis, verzin je wel. Konst. Hij is mijn zoon niet, Kees. Fop. Hoe of dit

wezen zel ? Verzin je wel, menheer, laat ik jou iens bekijken.

593 buitensporig : buiten zinnen. — 598 te roemen : geroemd te worden. — 599 berucht : (thans alleen in ongunstige zin) beroemd. — 600 zucht : ge-negenheid, sympathie. — 605 verzin je wel : versta je. — 606 zeun : (dial.) zoon ; de schralen : wellicht op te vatten als de schrale (bijvoegl. gebruikt bij jonkers in v. 607). — 608 het : (dial.) heeft ; zulver : (dial.) zilver ; zen goed : zijn kleren. — 609 'k hiet je welkom om een koekje : ik zou je welkom heten om een fooi (eig. een geldstuk, een klompje zilver). — 611 pieren : foppen, beetnemen.

44

Ja buitensporig; doch niet altijd, maar bij vlagen. Hij heeft vernuft genoeg; maar als hem deze plagen

595 Bekruipen, schort het hem ten vollen in 't verstand; 't Geheugen gaat dan weg ; dan weet hij vaderland, Noch staat noch afkomst, noch zijn eigen naam te noemen, Maar anders is 't een heer vol moed en waard te roemen, Die door manhaftige krijgsdaden is berucht.

600 Konst. Dan is hij waard beklaagd. Lod. Mevrouw, 'k heb grote zucht

Voor zijn persoon; hij waar' volmaakt om te beminnen Indien hij meester als voorheen waar' van zijn zinnen.

Daar wordt gescheld en Klaar doet open. Konst. Wat is dat voor geraas? Wie stoort ons hier alweer?

ZESDE TONEEL

FOP in boerengewaad met drie zakjes geld, LODEWIJK, CHARLOTTE, KONSTANCE, KLAAR.

Fop. Dag juffrouw, dag mevrouw, dag Klaart je, dag mijnheer. 605 Mevrouw, verzin je wel, nou kom ik je betalen.

Is dat je zeun ? Ja wel, hij lijkt niet van de schralen, En poov're jonkers, neen, verzin je wel ; 0 bloed ! Wat het hij al een goud en zuIver aan zen goed !

Ho welkom heerschip ! 'k hiet je welkom om een koekje, 610 Verzin je wel. Klaan. Hij is mijn heer niet, gek.

Fop. Ja zoek je Me wat te pieren? Neen, dat 's mis, verzin je wel. Konst. Hij is mijn zoon niet, Kees. Fop. Hoe of dit

wezen zeI? Verzin je wel, menheer, laat ik jou iens bekijken.

593 buitensporig : buiten zinnen. - 598 te roemen : geroemd te worden. -599 berucht: (thans alleen in ongunstige zin) beroemd. - 600 zucht: ge­negenheid, sympathie. - 605 verzin je wel : versta je. - 606 zeun : (dia!.) zoon ; de schralen : wellicht op te vatten als de schrale (bijvoeg!. gebruikt bij jonkers in v. 607). - 608 het : (dia!.) heeft ; zulver : (dia!.) zilver ; zen goed : zijn kleren. - 609 'k hiet je welkom om een koekje : ik zou je welkom heten om een fooi (eig. een geldstuk, een klompje zilver). - 611 pieren : foppen, beetnemen.

44

Page 47: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Nou zie 'k 't eerst, ja daar is meer eigen as gelijken.

615 Vergeef 't me jonker : want ik was verabbezeerd.

Me docht, omdat je zo bekant was en geveerd,

Dat je onze jonker waart. Klaar. «Dat maak jij aardig, baasje.>>

Fop. Al bin ik maar een boer, ik hou mijn rippretasie.

Ik, en mijn wijf, die gaan met al de grote lui

620 Van 't stee om. Klaar. Jij ? Fop. Wel ja, ik breng er altijd hui

En zoetemelk en kaas. Ik mag met elk verkeren.

Klaar. Zo doende, Keesje, kan je goê manieren leren.

Charl. Hoe is 't op onze plaats ? Fop. Daar staat het alles wel.

'k Loof dat het met 't gewas dit jaar wel slagen zel : 625 De bomen bloeien uit de kunst, en in 't bezonder

Is 't op jouw hofstee schoon, verzin je ; 't is geen wonder : Dat komt dat juffrouw op geen schuitje mist en ziet.

't Is allemaal gien scha, hetgeen juist schade hiet.

Jouw tuinman Jaap verstaat 'em schier op alle zaken.

630 Nou is hij bezig om een bloemperk op te maken,

Vlak voor het huis. Dat moet je haast iens komen zien : De zoete tijd komt 'an. Chart. 'k Denk in een dag of tien Te komen, licht nog eer, dat kunt gij Jaap wel zeggen. Fop. Dan zel je 't bloemperk daar al opgemaakt zien leggen.

635 Konst. Kom, laat ons reek'nen, Kees, ik heb niet langer tijd. Fop. Goed, als je wilt, mevrouw ; dan raak ik 't vrachtje kwijt.

Je loopt die kamer in ? Ik mien je na te treden.

ZEVENDE TONEEL

LODEWIJK, CHARLOTTE. Binnen wordt geld geteld.

Lod. 0 schone, die mijn hart met uwe aanlokk'lijkheden

614 daar is meer eigen as gelijken : daar is meer dat hem eigen is dan ge-lijkenis vertoont met een ander, hier nl. Karel. — 615 verabbezeerd : verabu-seerd, abuis. — 616 bekant en geveerd : met kant en veren versierd. — 618 riPpretasie : reputatie. — 620 't stee : de stad. — 624 'k loof : ik geloof. — 625 uit de kunst : bijzonder goed. — 626 hofste(d)e : buitenverblijf van vooraanstaande familiën uit de grote steden. Vgl. o.m. Vondels gedichten Op de Hofstee van L. Baeck, Op de Hofstee van de Hinlopens. — 627 mist : mest. — 628 veel geld aan mest uitgeven brengt geen schade, wel voordeel bij ; hiet : zou heten. — 629 verstaat 'em : verstaat zich, heeft verstand van. 634 al : gans ; leggen : liggen. — 637 mien : (menen) van plan zijn.

45

Nou zie 'k 't eerst, ja daar is meer eigen as gelijken. 615 Vergeef 't me jonker: want ik was verabbezeerd.

Me docht, omdat je zo bekant was en geveerd, Dat je onze jonker waart. Klaar. «Dat maak jij aardig, baasje.» Fop. Al bin ik maar een boer, ik hou mijn rippretasie. Ik, en mijn wijf, die gaan met al de grote lui

620 Van 't stee om. Klaar. Jij? Fop. Wel ja, ik breng er altijd hui En zoetemelk en kaas. Ik mag met elk verkeren. Klaar. Zo doende, Keesje, kan je goê manieren leren. Charl. Hoe is 't op onze plaats? Fop. Daar staat het alles wel. 'k Loof dat het met 't gewas dit jaar wel slagen zeI :

625 De bomen bloeien uit de kunst, en in 't bezonder Is 't op jouw hofstee schoon, verzin je ; 't is geen wonder Dat komt dat juffrouw op geen schuitje mist en ziet. 't Is allemaal gien schà hetgeen juist schade hiet. Jouw tuinman Jaap verstaat 'em schier op alle zaken.

630 Nou is hij bezig om een bloemperk op te maken, Vlak voor het huis. Dat moet je haast iens komen zien De zoete tijd komt 'an. Charl. 'k Denk in een dag of tien Te komen, licht nog eer, dat kunt gij Jaap wel zeggen. Fop. Dan zeI je 't bloemperk daar al opgemaakt zien leggen.

635 Konst. Kom, laat ons reek'nen, Kees, ik heb niet langer tijd. Fop. Goed, als je wilt, mevrouw; dan raak ik 't vrachtje kwijt. Je loopt die kamer in ? Ik mien je na te treden.

ZEVENDE TONEEL

LODEWIJK, CHARLOTTE. Binnen wordt geld geteld.

Lod. 0 schone, die mijn hart met uwe aanlokk'lijkheden

614 daar is meer eigen as gelijken : daar is meer dat hem eigen is dan ge­lijkenis vertoont met een ander, hier nl. Karel. - 615 verabbezeerd : verabu­seerd, abuis. - 616 bekant en geveerd : met kant en veren versierd. -618 riPpretasie : reputatie. - 620 't stee: de stad. - 624 'k loof: ik geloof. - 625 uit de kunst: bijzonder goed. - 626 hofste(d)e : buitenverblijf van vooraanstaande familiën uit de grote steden. Vgl. o.m. Vondels gedichten Op de Hofstee van L. Baeck, Op de Hofstee van de Hinlopens. - 627 mist: mest. - 628 veel geld aan mest uitgeven brengt geen schade, wel voordeel bij; hiet : zou heten. - 629 verstaat 'em : verstaat zich, heeft verstand van. 634 al : gans; leggen: liggen. - 637 mien : (menen) van plan zijn.

45

Page 48: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Doet buigen voor de min, gij hebt mijn staat gehoord ; 640 Nu hangt het maar aan u ; ei, laat een troost'lijk woord

Uit uwen lieven mond mijn kwijnend hart verkwikken. Chad. Zo haastig niet, mijnheer. Lod. Ik tel al de ogenblikken, Mijn allerwaardste. Ach troost uw minnaar, ja uw slaaf. Charl. Hetgeen gij eist, mijnheer, is zulk een grote gaaf,

645 Dat ik mij honderdmaal, en meerder, moet bedenken, Eer dat mijn plicht vereist mijn hart aan u te schenken. 'k Heb uw standvastigheid in 't minnen nooit gezien. Bij and're juffers spreekt de, graaf ook zo misschien. Lod. Ik zweer u, schone ziel, bij 't blozen van uw kaken,

650 Die roze gloed, die mij in zuiv're min doet blaken, Die gloed, die 't schitt'rend vier van Tyrus' purper tart En met zijn stralen schiet in 't allerkilste hart ; Bij 't diamanten licht van uwe tweelingzonnen, Wier stralen allereerst mijn minnend hart verwonnen ;

655 Bij 't levendig albast van uw volmaakte leên, Dat 'k niemand min als u, noch heb bemind, voorheen. Chart. Gij siert uw reden op, en schijnt te poëzeren. Lod. Ach ! wat kan ons de min door hare kracht niet leren, Mijn lief, 'k ben onbekwaam te schild'ren met wat kracht

660 Van schoonheid gij mijn hart gebracht hebt in uw macht. Al die aanlokk'lijkheid, al die bevalligheden, Zijn machtig mijn verstand van 't rechte spoor der rede(n) Te leiden, zo gij niet uw strafheid wat verzoet. Chart. Gij vleit mij, graaf. Lod. 0 neen, zie wie u valt

te voet :

665 Een die zich onderwerpt, wat vonnis gij zult geven. Aan u, o schone ! hangt mijn dood nu, of mijn leven ; Maak dat dit ogenblik voor mij gelukkig zij. Chart. Sta op, mijnheer, en heb wat meerder heerschappij

639 doet buigen voor de min : aan de liefde dienstbaar maakt. — 645 meer- der : meer. — 646 eer dat : eer, vooraleer. — 649 kaken : wangen. — 651 't schiterend vier van Tyrus' purper : de gloed van het purper van Tyrus of Turos, havenstad in Fenicië, weleer beroemd om haar purpernijverheid. — 653 tweelingzonnen : ogen. — 655 levendig albast : levend albast (witte, 7-1-7 doorschijnende gipssoort). — 662 machtig : in staat. — 663 strafheid : gestrengheid. — 665 wat vonnis : wat... ook. — 668 heerschappij : beheersing.

46

Doet buigen voor de min, gij hebt mijn staat gehoord ; 640 Nu hangt het maar aan u ; ei, laat een troost'lijk woord

Uit uwen lieven mond mijn kwijnend hart verkwikken. Charl. Zo haastig niet, mijnheer. Lod. Ik tel al de ogenblikken, Mijn allerwaardste. Ach troost uw minnaar, ja uw slaaf. Charl. Hetgeen gij eist, mijnheer, is zulk een grote gaaf,

645 Dat ik mij honderdmaal, en meerder, moet bedenken, Eer dat mijn plicht vereist mijn hart aan u te schenken. 'k Heb uw standvastigheid in 't minnen nooit gezien. Bij and're juffers spreekt de graaf ook zo misschien. Lod. Ik zweer u, schone ziel, bij 't blozen van uw kaken,

650 Die roze gloed, die mij in zuiv're min doet blaken, Die gloed, die 't schitt'rend vier van Tyrus' purper tart En met zijn stralen schiet in 't aller kilste hart ; Bij 't diamanten licht van uwe tweelingzonnen, Wier stralen allereerst mijn minnend hart verwonnen

655 Bij 't levendig albast van uw volmaakte leên, Dat 'k niemand min als u, noch heb bemind, voorheen. Charl. Gij siert uw reden op, en schijnt te poëzeren. Lod. Ach ! wat kan ons de min door hare kracht niet leren, Mijn lief, 'k ben onbekwaam te schild'ren met wat kracht

660 Van schoonheid gij mijn hart gebracht hebt in uw macht. Al die aanlokk'lijkheid, al die bevalligheden, Zijn machtig mijn verstand van 't rechte spoor der rede (n) Te leiden, zo gij niet uw strafheid wat verzoet. Charl. Gij vleit mij, graaf. Lod. 0 neen, zie wie u valt

te voet

665 Een die zich onderwerpt, wat vonnis gij zult geven. Aan u, 0 schone ! hangt mijn dood nu, of mijn leven Maak dat dit ogenblik voor mij gelukkig zij. Charl. Sta op, mijnheer, en heb wat meerder heerschappij

639 doet buigen voor de min : aan de liefde dienstbaar maakt. - 645 meer­der : meer. - 646 eer dat : eer, vooraleer. - 649 kaken : wangen. -651 't schitt'rend vier van Tyrus' purper: de gloed van het purper van Tyrus of Turos, havenstad in Fenicië, weleer beroemd om haar purpernijverheid. -653 tweelingzonnen : ogen. - 655 levendig albast : levend albast (witte, ± doorschijnende gipssoort ). - 662 machtig : in staat. - 663 strafheid : gestrengheid. - 665 wat vonnis: wat ... ook. - 668 heerschappij: beheersing.

46

Page 49: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Op uwe driften, poog die vlam in tijds te doven ; 670 Uw adeldom, en staat, gaat d'onze ver te boven ;

En kreegt gij eens berouw van deze keur, 't zou licht Te laat zijn dat gij wist wat zaak gij hadt verricht. Lod. Die keur, mijn schone, zal mij nimmermeer berouwen. Chart. Mag ik 't geloven ? Lod. 'k Zweer, dat gij mij moogt

vertrouwen. 675 Chart. Gij zijt een edelman, 'k geloof u op uw woord,

En ik beken dat uw beleefdheid mij bekoort ; Mijn hart kan langer dan niet onverschillig wezen ; Doch van vrouwmoeders kant hebt gij licht meer te vrezen ; Schoon ik 't bezit u van mijn hart al toe wou staan,

680 't Moest met haar wil zijn, en dat zal bezwaarlijk gaan ; Zij heeft geen dochters meer, dan mij alleen, in 't leven ; Gij zijt een vreemd'ling, wien zij mij niet graag zal geven, Omdat zij dan te veel mijn bijzijn missen zou. Lod. 'k Zal haar en u, mijn lief, in 't graafschap Habislouw

685 Geleiden, waar gij zult als mijn gravin regeren, Dit land vergeten, en u zien van ieder eren. Charl. Ik zal mij schikken naar vrouwmoeders raad, mijnheer. Gij kunt mij de eer doen...

Daar wordt gescheld. Maar wat's dat ? Wie schelt daar weer ?

He, Klaartje, Klaartje !

ACHTSTE TONEEL

KLAAR, LODEWI JK, CHARLOTTE.

Klaar. Wat belieft, juffrouw ? Charl. Doe open ; 690 Gij hoort wel dat er wordt gescheld. Klaar. Ik zal gauw lopen.

Chart. Mijnheer, het moeit mij dat we in dit onvrij vertrek Gebleven zijn ; ik wist juist niet dat ons gesprek Zo lang zou duren. Ik zal voortaan de eer genieten

670 gaat : gaan. — 672 dat : indien. — 681 buiten mij heeft zij geen dochters meer. — 692 juist : volstrekt.

47

Op uwe driften, poog die vlam in tijds te doven; 670 Uw adeldom, en staat, gaat d'onze ver te boven

En kreegt gij eens berouw van deze keur, 't zou licht Te laat zijn dat gij wist wat zaak gij hadt verricht. Lod. Die keur, mijn schone, zal mij nimmermeer berouwen. Charl. Mag ik 't geloven? Lod. 'k Zweer, dat gij mij moogt

vertrouwen. 675 Charl. Gij zijt een edelman, 'k geloof u op uw woord,

En ik beken dat uw beleefdheid mij bekoort; Mijn hart kan langer dan niet onverschillig wezen ; Doch van vrouwmoeders kant hebt gij licht meer te vrezen; Schoon ik 't bezit u van mijn hart al toe wou staan,

680 't Moest met haar wil zijn, en dat zal bezwaarlijk gaan; Zij heeft geen dochters meer, dan mij alleen, in 't leven; Gij zijt een vreemd'ling, wien zij mij niet graag zal geven, Omdat zij dan te veel mijn bijzijn missen zou. Lod. 'k Zal haar en u, mijn lief, in 't graafschap Habislouw

685 Geleiden, waar gij zult als mijn gravin regeren, Dit land vergeten, en u zien van ieder eren. Charl. Ik zal mij schikken naar vrouwmoeders raad, mijnheer. Gij kunt mij de eer doen ...

Daar wordt gescheld. Maar wat's dat ? Wie schelt daar weer?

He, Klaart je, Klaart je !

ACHTSTE TONEEL

KLAAR, LODEWIJK, CHARLOTTE.

Klaar. Wat belieft, juffrouw? Charl. Doe open; 690 Gij hoort wel dat er wordt gescheld. Klaar. Ik zal gauw lopen.

Charl. Mijnheer, het moeit mij dat we in dit onvrij vertrek Gebleven zijn ; ik wist juist niet dat ons gesprek Zo lang zou duren. Ik zal voortaan de eer genieten

670 gaat: gaan. - 672 dat: indien. - 681 buiten mij heeft zij geen dochters meer. - 692 juist : volstrekt.

47

Page 50: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Om in 't salet... Lod. Mijn lief, hoe zeer 't mij moet verdrieten

695 Ons staAg gestoord te zien in dit vertrek, ik hou Het voor het beste van dit addellijk gebouw, Omdat ik de eer heb... Chart. 't Is een koopman in juwelen, Monsieur le Poerlaron.

NEGENDE TONEEL

HANS, in koopmansgetvaad, KLAAR, LODEWI JK, CHARLOTTE.

Hans, onder de naam van Poerlaron. Ze zel hier niet vervelen, Dat ze aan madamoisel service presenteer ?

7001 Ze 'eb dezen dak kehoor dat jou juweel begeer. Chart Brengt gij iets mede ? Hans. Oui, jou 'ep aan ma

boetike Van daak keweest vergeefs. Mon frient was juist 'eel zieke ; Dien was ze gaan bezoek. Ze bid, madamoisel, Excuse moi ! Chart. Gij zijt geëxcuseerd, 't is wel.

705 Is u vandaag een snoer met parels voorgekomen ? Hans. Un perelsnoere ? Non. Chart. 't Is van mijn hals

genomen Door dieven op de straat ; zo 't u wordt aangebracht, Neem vrij het snoer, en hou de dieven in uw macht. Hans. Dat zel ze doen. Chart. Wat hebt gij meegebracht ?

Hans. Juwelen, 710 Zo zuiv're poer de kieke, un dief die zou hem stelen.

Wat dunk jou, is 't niet bon ? Chart. Waarvoor is dat te koop ? Hans. Akt 'ondert kulde 't minst. Chart. Dat is teveel,

loop, loop. Hans'. Bezie ze wel ter deek, hum 'eb niet ene foute. Als jij een foute vindt, mak jou voor niet hum oute.

694 salet : salon. — 695 staåg : (ge)stadig, voortdurend. — 698 Poerlaron : misschien moet bij deze naam wel gedacht worden aan Eng. poor : arm, en aan het Fra. larron : scelm, dief ; ze : (Fra.) je. — 705 voorgekomen : te koop aangeboden. — 710 zo zuiv're poer de kieke : zo zuiver in het oog, of : alleen maar om te bekijken ? — 714 oute : houden.

48

Om in 't salet... Lod. Mijn l1ef, hoe zeer 't mij moet verdrieten

695 Ons staag gestoord te zien in dit vertrek, ik hou Het voor het beste van dit addellijk gebouw, Omdat ik de eer heb ... Charl. 't Is een koopman in juwelen, Monsieur Ie Poerlaron.

NEGENDE TONEEL

HANS, zn koopmansgewaad, KLAAR, LODEWI]K, CHARLOTTE.

Hans, onder de naam van Poerlaron. Ze zeI hier niet vervelen, Dat ze aan madamoisel service presenteer?

700 Ze 'eb dezen dak kehoor dat jou juweel begeer. Charl. Brengt gij iets mede? Hans. Oui, jou 'ep aan ma

boetike Van daak keweest vergeefs. Mon frient was juist 'eel zieke Dien was ze gaan bezoek. Ze bid, madamoisel, Excuse moi! Charl. Gij zijt geëxcuseerd, 't is wel.

705 Is u vandaag een snoer met parels voorgekomen ? Hans. Un perelsnoere ? Non. Charl. 't Is van mijn hals

genomen Door dieven op de straat ; zo 't u wordt aangebracht, Neem vrij het snoer, en hou de dieven in uw macht. Hans. Dat zeI ze doen. Charl. Wat hebt gij meegebracht?

Hans. Juwelen, 710 Zo zuiv're poer de kieke, un dief die zou hem stelen.

Wat dunk jou, is 't niet bon? Charl. Waarvoor is dat te koop? Hans. Akt 'ondert kulde 't minst. Charl. Dat is teveel,

loop, loop. Hans. Bezie ze wel ter deek, hum 'eb niet ene foute. Als jij een foute vindt, mak jou voor niet hum oute.

694 salet: salon. - 695 staág : (ge)stadig, voortdurend. - 698 Poerlaron: misschien moet bij deze naam wel gedacht worden aan Eng. po or : arm, en aan het Fra. larron : scelm, dief; ze : (Fra.) je. - 705 voorgekomen : te-koop aangeboden. - 710 zo zuiv're poer de kieke : zo zuiver in het oog, of : aIIeen maar om te bekijken ? - 714 oute : houden.

48

Page 51: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

715 Hum 'andel veul met jou, ze weet jou 'ep verstand Van de juweel, veel beet're als de daam van 't land. Jou koop altijd koetkoop. Ze 'eb eens van jou kehatte Cinq'mille écu's gelijk. Keen klant in deze statte Die zoveel koop, als jou. Chart. Het is geen kwaad juweel.

720 Maar, Monsieur Poerlaron, de prijs is veel te veel. Zes honderd gulden is genoeg ; 'k zou niet meer geven. Hans. Ze moet niet dingen. Chart. Niet ? Hans. Madam',

zo waar ze leven, Ze zou verlies, ma foi. Lod. Mag ik 't juweel eens zien ? Charl. Heer graaf, 't is tot uw dienst. Hans. jou moet zo

slekt niet biên. 725 Bezie, son Excellence. Ik 'eb nok van mijn leven

Zo weinig niet kewon. Lod. Ik zal nog vijftig geven. Chad. Zo, valt gij in mijn bod, mijnheer ? Lod. Gij biedt

te min. Charl. Geef hem zijn vollen eis, heer graaf, is 't zo uw zin. Lod. Gij kunt als 't u belieft, monsieur, uw geld dan halen ;

730 'k Zal in mijn logement u dezen dag betalen. Hans. Bon, waar logeer jou ? Lod. In de Gouden Muizenval. Hans. Son Excellentie zek hoe hum daar noemen zal. Lod. De Graaf van Habislouw ! Hans. De Kraaf van

Kabeltouwen ? Je suis vó't serviteur. Ze kan dat wel onthouwen.

TIENDE TONEEL

LODEWI JK, CHARLOTTE, KLAAR.

735 Lod. Mijn lief, 'k verzoek dat gij mij de eer doet, dit present Van mij te ontvangen. Charl. 'k Zie dat gij mijn aard

niet kent. Lod. Mijn schone, ik bid dat gij 't present niet af wilt wijzen,

718 gelijk : ineens ; écu : geldstuk t.w.v. een rijksdaalder (2,50 fl.). — 723 ma foi : (eedformule) op mijn trouw. — 727 zo valt gij in mijn bod : biedt gij meer dan ik.

49

715 Hum 'andel veul met jou, ze weet jou 'ep verstand Van de juweel, veel beet're als de daam van 't land. Jou koop altijd koetkoop. Ze 'eb eens van jou kehatte Cinq'mille écu's gelijk. Keen klant in deze statte Die zoveel koop, als jou. Charl. Het is geen kwaad juweel.

720 Maar, Monsieur Poerlaron, de prijs is veel te veel. Zes honderd gulden is genoeg ; 'k zou niet meer geven. Hans. Ze moet niet dingen. Chart. Niet? Hans. Madam',

zo waar ze leven, Ze zou verlies, ma foi. Lod. Mag ik 't juweel eens zien ? Charl. Heer graaf, 't is tot uw dienst. Hans. Jou moet zo

slekt niet biên. 725 Bezie, son Excellence. Ik 'eb nok van mijn leven

Zo weinig niet kewon. Lod. Ik zal nog vijftig geven. Charl. Zo valt gij in mijn bod, mijnheer? Lod. Gij biedt

te min. Charl. Geef hem zijn vollen eis, heer graaf, is 't zo uw zin. Lod. Gij kunt als 't u belieft, monsieur, uw geld dan halen;

730 'k Zal in mijn logement u dezen dag betalen. Hans. Bon, waar logeer jou? Lod. In de Gouden Muizenval. Hans. Son Excellentie zek hoe hum daar noemen zal. Lod. De Graaf van Habislouw ! Hans. De Kraaf van

Kabeltouwen ? Je suis vat serviteur. Ze kan dat wel onthouwen.

TIENDE TONEEL

LODEWIJK, CHARLOTTE, KLAAR.

735 Lod. Mijn lief, 'k verzoek dat gij mij de eer doet, dit present Van mij te ontvangen. Charl. 'k Zie dat gij mijn aard

niet kent. Lod. Mijn schone, ik bid dat gij 't present niet af wilt wijzen,

718 gelijk: ineens ; écu : geldstuk t.W.V. een rijksdaalder (2,50 fl.). -723 ma fai : (eedformule) op mijn trouw. - 727 zo valt gij in mijn bod: biedt gij meer dan ik.

49

Page 52: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Al is het wat gering ; gij zult 't misschien misprijzen,

Dat ik mij tegen u in 't bieden heb gekant ? 740 't Zal mij een eer zijn, om 't in zulk een lieve hand

Te mogen zien. En heb ik daardoor iets misdreven, Gij moet de mode van het hof de schuld dan geven. Ik bid u neem het aan. Charl. 'k Bedank u dan, heer graaf. Lod. Mijn lief, 't is zulks niet waard ; 't is al te slechte gaaf.

745 Ik was bijna in toorn op dezen Waal ontsteken, Omdat hij onze reên zo schielijk af kwam breken. Chart. Daar was niets overig. Gij hebt mijn wil gehoord. Gij moet beloven, aan vrouwmoeder niet een woord Van 't geen gij op mijn hart gewonnen hebt te zeggen ;

750 Ik zal het, op zijn tijd, haar zelf te voren leggen ; Gij kunt mij middlerwij1 bezoeken als galant. Lod. 0 lastig uitstel voor een hart vol minnebrand !

Daar wordt gescheld. Charl. Doe open Klaartje. Wie of daar al weer zal komen ? Lod. Ik hoor de stem van mijn kozijn ! Charl. Wat doet

u schromen ? 755 Lod. Het is de heer baron, die door zijn zotternij

Mij overal beschaamt. Mijn hart, ik vrees dat hij Iets aan zal vangen dat u licht'lijk zal mishagen. Chart. Een die verstand heeft kan wel zotternij verdragen. De heer baron zal nu misschien niet spoorloos zijn.

ELFDE TONEEL

JAN, LODEWIJK, CHARLOTTE, KLAAR.

760 Jan. Je suis v6t serviteur, madame, en mon koezijn. Vergeef mij dat ik jouw gezelschap kom verstoren. Zijn Excellentie zal een blijde tijding horen. Kent gij den schrijver van het opschrift van dien brief ? Lod. Hoe, hebt gij brieven, heer baron ? Dat is mij lief.

765 Hebt gij er geen voor u ? Jan. Ik heb er vijf gekregen.

738 misprijzen : afkeuren, laken. — 745 ontsteken : ontstoken. — 747 daar was niets overig : daar was verder niets meer te bespreken. — 750 te voren leggen : voorleggen, mededelen. — 759 spoor/oos : het spoor bijster, zinne-loos.

50

Al is het wat gering; gij zult 't misschien misprijzen, Dat ik mij tegen u in 't bieden heb gekant?

740 't Zal mij een eer zijn, om 't in zulk een lieve hand Te mogen zien. En heb ik daardoor iets misdreven, Gij moet de mode van het hof de schuld dan geven. Ik bid u neem het aan. C har!. 'k Bedank u dan, heer graaf. Lod. Mijn lief, 't is zulks niet waard; 't is al te slechte gaaf.

745 Ik was bijna in toorn op dezen Waal ontsteken, Omdat hij onze reên zo schielijk af kwam breken. Charl. Daar was niets overig. Gij hebt mijn wil gehoord. Gij moet beloven, aan vrouwmoeder niet een woord Van 't geen gij op mijn hart gewonnen hebt te zeggen;

750 Ik zal het, op zijn tijd, haar zelf te voren leggen; Gij kunt mij midd'lerwijl bezoeken als galant. Lod. 0 lastig uitstel voor een hart vol minnebrand !

Daar wordt gescheld. Char!. Doe open Klaart je. Wie of daar al weer zal komen? Lod. Ik hoor de stem van mijn kozijn! Charl. Wat doet

u schromen? 755 Lod. Het is de heer baron, die door zijn zotternij

Mij overal beschaamt. Mijn hart, ik vrees dat hij Iets aan zal vangen dat u licht'lijk zal mishagen. Charl. Een die verstand heeft kan wel zotternij verdragen. De heer baron zal nu misschien niet spoorloos zijn.

ELFDE TONEEL

JAN, LODEWIJK, CHARLOTTE, KLAAR.

760 Jan. Je suis vat serviteur, madame, en mon koezijn. Vergeef mij dat ik jouw gezelschap kom verstoren. Zijn Excellentie zal een blijde tijding horen. Kent gij den schrijver van het opschrift van dien brief? Lod. Hoe, hebt gij brieven, heer baron? Dat is mij lief.

765 Hebt gij er geen voor u ? Jan. Ik heb er vijf gekregen.

738 misprijzen: afkeuren, laken. - 745 ontsteken: ontstoken. - 747 daar was niets overig : daar was verder niets meer te bespreken. - 750 te voren leggen : voorleggen, mededelen. - 759 spoorloos : het spoor bijster, zinne­loos.

50

Page 53: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

En tegen jouw gezeid, ik was al wat verlegen Om geld. De wissel komt nou juist heel net van pas : Ik denk dat al mijn geld geen duizend guinjes was, En dat is niets : want wat kan duizend guinjes maken ?

770 Chart. terwijl Lod. leest. « Dat is een grote som. » Klaar. « Ja kon je daar aan raken,

Dat zou ons dienen in ons kraam. » Chart. « Zwijg, hij is gek. » Jan. Mejuffer, dat is al een kostelijk vertrek. Chart. Mijnheer, zo passelijk. Jan. 0 neen, het is zeer aardig. Is dat tapijt niet wel een duizend gulden waardig ?

775 Chart. Dat weet ik niet, mijnheer, dewijl 't bij erfenis Van iemand van 't geslacht aan ons gekomen is. Jan. Mejuffer, jij komt mij zo aangenaam te voren, Dat jij mijn hart bijna tot liefde zoudt bekoren ; Ja, zo de graaf, mijn neef, jouw minnaar niet en waar',

780 Wij werden zekerlijk in korten tijd een paar. 'k Ben overal geweest, in Spanje, in Hongarije, Mesopotamiën, en ook in Picardije ; In Zweden, Perzië, ja in Luilekkerland ; Maar nergens juffertjes zo schoon, en vol verstand,

785 Als jij bent, ooit gezien. Lod. « Ha schelm, wie kan 't verdragen !

Mejuffer ik verzoek. Chart. Zwijg maar, 't zijn malle vlagen. Jan. In Ethiopië heb ik er een gevrijd, Die lijkt jou op een draad, 't is of je zusters zijt. Zij was de dochter van Paap Jan, die voor twee jaren

790 Getrouwd is met den Cham, of Keizer der Tartaren ;

768 guinje : naam van een gouden muntstuk, voor het eerst in 1663 geslagen van goud, afkomstig uit Guinea, vanwaar de naam. In 1816 werd de guinje vervangen door de sovereign. Nu vertegenwoordigt een guinje de waarde van 21 schillings. — 771 dat zou ons dienen in ons kraam : dat zou ons goed van pas komen. — 772 al : bijw. v. graad, versterkt kostelijk. — 773 Passelijk : tamelijk, het kan er door. — 786 ik verzoek (om excuus). — 789 Paap Jan : in de middeleeuwen geloofde men aan het bestaan van een aziatisch christen-vorst, Joannes geheten, over wiens rijk en leven allerlei gissingen ontstonden, zodat de hele zaak eigenlijk tot het gebied van de legende behoort. In de 17de eeuw ging men algemeen akkoord dat Paap-Jansland in Abessinië was gelegen. Verder waren daarover allerlei fantastische verhalen in omloop. Zo werd verteld dat een tartaarse Kan (Cham) in 1202 aan dit rijk een einde maakte en de dochter van de overwonnen vorst huwde (TE WINKEL en STOETT)

51

En tegen jouw gezeid, ik was al wat verlegen Om geld. De wissel komt nou juist heel net van pas Ik denk dat al mijn geld geen duizend guinjes was, En dat is niets : want wat kan duizend guinjes maken ?

770 Charl. terwijl Lod. leest. «Dat is een grote som. » Klaar. «Ja kon je daar aan raken,

Dat zou ons dienen in ons kraam.» Charl.« Zwijg, hij is gek. » Jan. Mejuffer, dat is al een kostelijk vertrek. Charl. Mijnheer, zo passelijk. Jan. 0 neen, het is zeer aardig. Is dat tapijt niet wel een duizend gulden waardig ?

775 Charl. Dat weet ik niet, mijnheer, dewijl 't bij erfenis Van iemand van 't geslacht aan ons gekomen is. Jan. Mejuffer, jij komt mij zo aangenaam te voren, Dat jij mijn hart bijna tot liefde zoudt bekoren ; Ja, zo de graaf, mijn neef, jouw minnaar niet en waar',

780 Wij werden zekerlijk in korten tijd een paar. 'k Ben overal geweest, in Spanje, in Hongarije, Mesopotamiën, en ook in Picardije ; In Zweden, Perzië, ja in Luilekkerland ; Maar nergens juffertjes zo schoon, en vol verstand,

785 Als jij bent, ooit gezien. Lod. «Ha schelm, wie kan 't verdragen ! »

Mejuffer ik verzoek. Charl. Zwijg maar, 't zijn malle vlagen. Jan. In Ethiopië heb ik er een gevrijd, Die lijkt jou op een draad, 't is of je zusters zijt. Zij was de dochter van Paap Jan, die voor twee jaren

790 Getrouwd is met den Cham, of Keizer der Tartaren ;

768 guinje : naam van een gouden muntstuk, voor het eerst in 1663 geslagen van goud, afkomstig uit Guinea, vanwaar de naam. In 1816 werd de guinje vervangen door de sovereign. Nu vertegenwoordigt een guinje de waarde van 21 schillings. - 771 dat zou ons dienen in ons kraam: dat zou ons goed van pas komen. - 772 al : bijw. v. graad, versterkt kostelijk. - 773 passelijk : tamelijk, het kan er door. - 786 ik verzoek (om excuus). - 789 Paap Jan : in .de middeleeuwen geloofde men aan het bestaan van een aziatisch christen­vorst, Joannes geheten, over wiens rijk en leven allerlei gissingen ontstonden, zodat de hele zaak eigenlijk tot het gebied van de legende behoort. In de 17de eeuw ging men algemeen akkoord dat Paap-Jansland in Abessinië was gelegen. Verder waren daarover allerlei fantastische verhalen in omloop. Zo werd verteld dat een tartaarsE' Kan (Cham) in 1202 aan dit rijk een einde maakte en de dochter van de overwonnen vorst huwde (TE WINKEL en STOETT).

51

Page 54: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Ik was er aan verloofd, ze was alreeds mijn bruid ;

Maar die verbruste Cham heeft juist mijn trouw gestuit. Ik meen dien beest welhaast dat schelmstuk te betalen. Lod. Hou op met liegen ! of... Jan. De drommel zal hem

halen !

795 De Cham zal weten wien hij heeft geaffronteerd. Lod. Zwijg zeg ik of... Jan. Op 't minst dient hij wat

afgesmeerd. Hoe, zou die vent mijn bruid, die ik zo lief had, houwen ? Zou hij, tot spijt van mij, Paap Jan zijn dochter trouwen ? 'k Wou liever dat hij op een heten ketel zat,

800 Of dat die Cham zijn broek vol brandenetels had. Lod. Zwijg liever van dien Cham, en spreek van and're zaken. Jan. Koezijn, ik voel mijn hart zo in de liefde blaken, Nu ik die juffer zie, dat ik niet laten kan Te spreken van mijn bruid, de dochter van Paap Jan ;

805 Om haar zal ik altijd deez' schone juffer minnen, En ook mijn best doen om haar tot mijn bruid te winnen. Doe jij je best al mee, en zie wie 't hachje krijgt. Lod'. Ik zweer u, heer baron ! Jan. Ja graaf, of jij me dreigt, Dat bruit me niemendal. Ik wil deez' juffer vrijen.

810 Doe jij je best ook maar, ik mag het heel wel lijen. Lod. Mejuffer, 'k bid, vergeef deze onbescheidenheid Van mijn kozijn : gij weet... Jan. Mijn schone, ik ben bereid Om u te tonen dat ik hier niets heb misdreven, Hetgeen hem redenen kan tot misnoegen geven.

815 Chart. Mijnheer, wees vrij gerust, dewijl 't maar korstwijl is. Jan. Maar, dat ik jou bemin, dat 's zeker en gewis. Wat meen je, graaf, dat jouw heer vader toe zou laten Dat jij zoudt trouwen ? Neen, hij zou jou dood'lijk haten. Je vader is een man die staat naar kwaliteit.

820 Hij heeft je een hertogin, voor 't minste, toegeleid. Het is de waarheid, je behoeft me niet te wenken.

791 er aan ... : ermede verloofd. — 792 verbrust : vervloekt. — 793 betalen : betaald zetten. — 807 hachje : het gewenste brokje (eig. hachtje : een dik stuk spek of vlees ; een lekker beetje). — 819 staan naar : gesteld zijn op. — 820 toegeleid : toegelegd, toegedacht, bestemd.

52

Ik was er aan verloofd, ze was alreeds mijn bruid; Maar die verbruste Cham heeft juist mijn trouw gestuit. Ik meen dien beest welhaast dat schelmstuk te betalen. Lod. Hou op met liegen! of... Jan. De drommel zal hem

halen

795 De Cham zal weten wien hij heeft geaffronteerd. Lod:. Zwijg zeg ik of... Jan. Op 't minst dient hij wat

afgesmeerd.

Hoe, zou die vent mijn bruid, die ik zo lief had, houwen ? Zou hij, tot spijt van mij, Paap Jan zijn dochter trouwen ? 'k Wou liever dat hij op een heten ketel zat,

800 Of dat die Cham zijn broek vol brandenetels had. Lod. Zwijg liever van dien Cham, en spreek van and're zaken. Jan. Koezijn, ik voel mijn hart zo in de liefde blaken, Nu ik die juffer zie, dat ik niet laten kan Te spreken van mijn bruid, de dochter van Paap Jan

805 Om haar zal ik altijd deez' schone juffer minnen, En ook mijn best doen om haar tot mijn bruid te winnen. Doe jij je best al mee, en zie wie 't hachje krijgt. Lod'. Ik zweer u, heer baron! Jan. Ja graaf, of jij me dreigt, Dat bruit me niemendal. Ik wil deez' juffer vrijen.

810 Doe jij je best ook maar, ik mag het heel wel lijen. Lod. Mejuffer, 'k bid, vergeef deze onbescheidenheid Van mijn kozijn: gij weet ... Jan. Mijn schone, ik ben bereid Om u te tonen dat ik hier niets heb misdreven, Hetgeen hem redenen kan tot misnoegen geven.

815 Charl. Mijnheer, wees vrij gerust, dewijl 't maar korstwijl is. Jan. Maar, dat ik jou bemin, dat 's zeker en gewis. Wat meen je, graaf, dat jouw heer vader toe zou laten Dat jij zoudt trouwen? Neen, hij zou jou dood'lijk haten. Je vader is een man die staat naar kwaliteit.

820 Hij heeft je een hertogin, voor 't minste, toegeleid. Het is de waarheid, je behoeft me niet te wenken.

791 er aan ... : ermede verloofd. - 792 verbrust : vervloekt. - 793 betalen: betaald zetten. - 807 hachje : het gewenste brokje (eig. hachtje : een dik stuk spek of vlees; een lekker beetje). - 819 staan naar: gesteld zijn op. -820 toe geleid : toegelegd, toegedacht, bestemd.

52

Page 55: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Lod. Mijnheer, hoe spreekt gij dus ? Wat zult gij al bedenken, Om mij te kwellen ? Mijn heer vader is lang dood. << Ik heb 't haar wijs gemaakt. » Jan. Mijn min is reeds

zo groot, 825 Dat ik warentig schier de waarheid heb vergeten ;

Maar nou bedenk ik mij. Hij 's dood, ja wel te weten, Zo dood gelijk een pier ; hij stierf geheel te onpas, Toen ik de bruigom met Paap Jan zijn dochter was. Klaar. Op wat wijs stierf hij ? Hoe heeft hij den geest gegeven ?

830 Jan. Wel kind, hij stierf omdat hij langer niet kon leven. Lod. << 0 fielt, gij zoudt mij door uw losheid schier verraan. >> Mijnheer, het wordt al tijd, kom laat ons samen gaan. Jan. Laat ons deez' schone nog een weinig onderhouwen ; Of wil jij gaan ? Ik blijf. Lod. Ha schelm ! het zal u rouwen.

835 jan. Dewijl je 't zo begeert, ik zal gehoorzaam zijn, En in ons logement een helder glaasje wijn Op haar gezondheid door mijn edel keelgat gieten. Lod. Vaarwel, mijn schone. Ik hoop 't geluk steeds te genieten Van u te dienen, zo gij mij zulks waardig kent.

Jan laat een brief valten. 840 Ik meen het ook zo, met ditzelfde kompliment.

Chart. De eer is aan mij, en 't is mij leed dat ik de heren Niet beter naar hun waarde en staat kan regaleren.

TWAALFDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, KONSTANCE, FOP.

Charl. Wat dunkt mevrouw, heb ik mijn rol niet wel gespeeld ? Fop. En heb ik naar de kunst niet fraai een boer verbeeld ?

845 Konst. Tot nog toe gaat het wel, mijn kind, nu moet men maken, Dat hij gelegenheid verkrijge om u te schaken. Charl. Mevrouw, dat dunkt mij vreemd. Hoe durf ik zulks

bestaan ?

822 bedenken : uitdenken (zie ook v. 920). — 825 heb vergeten : ben vergeten. — 826 zich bedenken : tot andere gedachten komen. — 827 te onpas : niet op het gepaste, het geschikte ogenblik (vgl. te pas en te onpas). — 831 los-heid : onbedachtzaamheid. — 836 helder : lekker. — 839 waardig kent : waardig acht. — 844 naar de kunst : naar de eisen der kunst, zoals het hoort.

53

Lod. Mijnheer, hoe spreekt gij dus? Wat zult gij al bedenken, Om mij te kwellen? Mijn heer vader is lang dood. « Ik heb 't haar wijs gemaakt.» Jan. Mijn min is reeds

zo groot, 825 Dat ik waren tig schier de waarheid heb vergeten ;

Maar nou bedenk ik mij. Hij 's dood, ja wel te weten, Zo dood gelijk een pier ; hij stierf geheel te onpas, Toen ik de bruigom met Paap Jan zijn dochter was. Klaar. Op wat wijs stierf hij? Hoe heeft hij den geest gegeven?

830 Jan. Wel kind, hij stierf omdat hij langer niet kon leven. Lod. « 0 fielt, gij zoudt mij door uw losheid schier verraan. » Mijnheer, het wordt al tijd, kom laat ons samen gaan. Jan. Laat ons deez' schone nog een weinig onderhouwen ; Of wil jij gaan ? Ik blijf. Lod. Ha schelm ! het zal u rouwen.

835 Jan. Dewijl je 't zo begeert, ik zal gehoorzaam zijn, En in ons logement een helder glaasje wijn Op haar gezondheid door mijn edel keelgat gieten. Lod. Vaarwel, mijn schone. Ik hoop 't geluk steeds te genieten Van u te dienen, zo gij mij zulks waardig kent.

Jan laat een brief vatten. 840 Ik meen het ook zo, met ditzelfde kompliment.

Charl. De eer is aan mij, en 't is mij leed dat ik de heren Niet beter naar hun waarde en staat kan regaleren.

TWAALFDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, KONSTANCE, FOP.

Charl. Wat dunkt mevrouw, heb ik mijn rol niet wel gespeeld? Fop. En heb ik naar de kunst niet fraai een boer verbeeld?

845 Konst. Tot nog toe gaat het wel, mijn kind, nu moet men maken, Dat hij gelegenheid verkrijge om u te schaken. Charl. Mevrouw, dat dunkt mij vreemd. Hoe durf ik zulks

bestaan?

822 bedenken: uitdenken (zie ook v. 920). - 825 heb vergeten: ben vergeten. - 826 zich bedenken : tot andere gedachten komen. - 827 te onpas : niet op het gepaste, het geschikte ogenblik (vgI. te pas en te onpas). - 831 los­heid : onbedachtzaamheid. - 836 helder : lekker. - 839 waardig kent : waardig acht. - 844 naar de kunst : naar de eisen der kunst, zoals het hoort.

53

Page 56: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Wat reden hebt ge om mij tot zulke zaak te man, Die zo uitsporig is, en strijdig met 't welleven ?

850 Konst. Dus doende hoef ik u geen huw'lijksgoed te geven. Ik doe 't uit nood : want werdt gij met mijn wil de bruid, Dan kwam gewis terstond ons onvermogen uit. Daar wordt veel gelds vereist tot al de omstandigheden Van zulk een bruiloft ; met een graaf in d'echt te treden

855 Dat is iets ongemeens. Al waar"t een edelman Van minder staat, weet dat ik 't niet uitvoeren kan. Klaar. Mevrouw heeft groot gelijk, 't is wonderwel verzonnen ;

Die zaak dient niet versloft, maar metterhaast begonnen. Chart. Ik durf het niet bestaan. Klaar. Verlies je er ook

iets bij ?

860 Chart. Mijn reputatie. Klaar. Ja, zet die maar aan een zij, Laat jou een vogel, die zo vet is, niet ontslippen. Konst. Hij mint u teder, kind. Charl. Ja moog'lijk met

de lippen. Kan ik een hoveling betrouwen ? Konst. Neen, niet veel. Maar zou een die niet mint, u zulk een schoon juweel

865 Zo los vereren ? Neen, het blijkt dat zijne zinnen Geneigd zijn te uwaarts. Wil maar vrij de zaak beginnen. Wees niet beschroomd, mijn kind, 't moet wel voor ons beslaan. Charl. Mevrouw, ik moet mij op die zaak terdeeg beraan. Klaar. Ik vind een brief. Dien heeft de graaf misschien

vergeten. 870 Chart. Klaar, hij is open ? Kiwi% Ja. Charl. Dan moet ik

d'inhoud weten.

Charlotte leest : 'k Neem de eer van u te kontenteren, Genadig heer, op uw begeren, En zend twee wisselbrieven op

Den heer Kristoffel Ossekop,

850 huwelijksgoed : bruidschat. — 852 onvermogen : armoede. — 859 ver-lies je... ? : vraag met sterk bevestigende waarde. — 860 aan een zij zetten : op zij zetten, er niet van spreken. — 861 onts/ippen : ontsnappen. — 868 beradn : (beraden) er eens goed over nadenken. — 874 Ossekop : denk bij die naam aan het bekend gezegde van Vondel : 0 Heer, wil mij verlossen, van deze Deense ossen.

54

Wat reden hebt ge om mij tot zulke zaak te raan, Die zo uitsporig is, en strijdig met 't welleven ?

850 Konst. Dus doende hoef ik u geen huw'lijksgoed te geven. Ik doe 't uit nood: want werdt gij met mijn wil de bruid, Dan kwam gewis terstond ons onvermogen uit. Daar wordt veel gelds vereist tot al de omstandigheden Van zulk een bruiloft; met een graaf in d'echt te treden

855 Dat is iets on gemeens. Al waar' 't een edelman Van minder staat, weet dat ik 't niet uitvoeren kan. Klaar. Mevrouw heeft groot gelijk, 't is wonderwel verzonnen Die zaak dient niet versloft, maar metterhaast begonnen. Charl. Ik durf het niet bestaan. Klaar. Verlies je er ook

iets bij ? 860 Charl. Mijn reputatie. Klaar. Ja, zet die maar aan een zij,

Laat jou een vogel, die zo vet is, niet ontslippen. Konst. Hij mint u teder, kind. Charl. Ja moog'lijk met

de lippen. Kan ik een hoveling betrouwen ? Konst. Neen, niet veel. Maar zou een die niet mint, u zulk een schoon juweel

865 Zo los vereren? Neen, het blijkt dat zijne zinnen Geneigd zijn te uwaarts. Wil maar vrij de zaak beginnen. Wees niet beschroomd, mijn kind, 't moet wel voor ons beslaan. Charl. Mevrouw, ik moet mij op die zaak terdeeg beraan. Klaar. Ik vind een brief. Dien heeft de graaf misschien

vergeten. 870 Charl. Klaar, hij is open? Klaar. Jà. Charl. Dan moet ik

d'inhoud weten. Charlatte leest:

'k Neem de eer van u te kontenteren, Genadig heer, op uw begeren, En zend twee wisselbrieven op Den heer Kristollel Ossekop,

850 huwelijksgoed : bruidschat. - 852 onvermogen : armoede. - 859 ver­lies je ... ? : vraag met sterk bevestigende waarde. - 860 aan een zij zetten : op zij zetten, er niet van spreken. - 861 ontslippen : ontsnappen. - 868 beraán : (beraden) er eens goed over nadenken. - 874 Ossekop : denk bij die naam aan het bekend gezegde van Vondel: 0 Heer, wil mij verlossen, van deze Deense ossen.

54

Page 57: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

875 Le grand Banquier der heren Denen ; Zij zijn op zicht en reeds verschenen, Groot ieder van tweeduizend pond, Die gij koerant ontvangen kondt. Hij woont te Brussel, in den groten

880 Kristoffel, naast de kallefspoten. Hij is het wiss'len lang gewend, En bij de Denen wel bekend. Voorts valt voor ons niet meer te schrijven, Als dat wij uwen dienaar blijven.

885 En groet genctdig uw koezijn, Den heer Baron van Schralenstein, Wiens kwaal ik hoop dat nu niet zwaar is.

Hans Uzerfresser, Sekretaris.

Chart. Klaar, breng dien brief voort naar de Gouden

Muizenval.

890 Hij zal verlegen zijn. Klaar. 't Is wel, juffrouw, ik zal.

Kon ik den heer baron ook tot mijn min belezen,

En mocht ik barones, als gij gravinne, wezen,

Ik was er bovenop. Charl. Ei zwijg dien mallen praat ;

Hij is een edelman, en gij van slechten staat.

895 Hoe kan die malligheid u komen in de zinnen ?

Klaar. In ouwe tijen was 't de mode om zo te minnen

In Cats staat immers van de schone Aspasia,

Daar keuning Cyrus op verliefde, en haar zodra

Niet had gezien of liet haar door zijn dienaars schaken,

900 En tot een koningin, ten spijt van and'ren, maken.

Ben ik zo schoon juist niet als deze herderin,

Het scheelt alevenwel heel weinig, in mijn zin.

Ik zal mijn best doen om den kerel te verleien ;

876 verschenen : vervallen. — 877 pond : geldstuk, een pond Vlaams, t.w.v. 6 groten of 3 stuivers. — 878 koerant : dadelijk, naar believen ; kondt : kunt. — 890 verlegen : in moeilijkheden. — 896 zo : nl. door belezen. — 897 As-pasia : toespeling op Cats' Koninglycke Harderin Aspasia, Bley-eyndigh treurspel, 1656. Het zelfde onderwerp was reeds door hem behandeld in het tweede deel van zijn Proefsteen van den Trou-ringh, met den titel Spoockliefde, beslooten met het houwlick van Cyrus en Aspasia.

55

875 Le grand Banquier der heren Denen ;

Zij zijn op zicht en reeds verschenen, Groot ieder" van tweeduizend pond, Die gij koerant ontvangen kondt. Hij woont te Brussel, in den groten

880 Kristoffel, naast de kalIefspoten. Hij is het wiss'len lang gewend" En bij de Denen wel bekend. Voorts valt voor ons niet meer te schrijven, Als dat wij uwen dienaar blijven.

885 En groet genadig uw koezijn,

Den heer Baron van Schralenstein> Wiens kwaal ik hoop dat nu niet zwaar is.

Hans IJ zerfresser, Sekretaris.

Charl. Klaar, breng dien brief voort naar de Gouden Muizenval.

890 Hij zal verlegen zijn. Klaar. 't Is wel, juffrouw, ik zal. Kon ik den heer baron ook tot mijn min belezen, En mocht ik barones, als gij gravinne, wezen, Ik was er bovenop. Charl. Ei zwijg dien mallen praat; Hij is een edelman, en gij van slechten staat.

895 Hoe kan die malligheid u komen in de zinnen ? Klaar. In ouwe tijen was 't de mode om zo te minnen In Cats staat immers van de schone Aspasia, Daar keuning Cyrus op verliefde, en haar zodra Niet had gezien of liet haar door zijn dienaars schaken,

900 En tot een koningin, ten spijt van and'ren, maken. Ben ik zo schoon juist niet als deze herderin, Het scheelt alevenwel heel weinig, in mijn zin. Ik zal mijn best doen om den kerel te verleien

876 verschenen: vervallen. - 877 pond: geldstuk, een pond Vlaams, t.W.V. 6 groten of 3 stuivers. - 878 koerant : dadelijk, naar believen ; kondt : kunt. - 890 verlegen: in moeilijkheden. - 896 zo : nl. door belezen. - 897 As­pasia : toespeling op Cats' Koninglycke Harderin Aspasia, Bley-eyndigh treurspel, 1656. Het zelfde onderwerp was reeds door hem behandeld in het tweede deel van zijn Proefsteen van den Trou-ringh, met den titel Spoockliefde, beslooten met het houwlick van Cyrus en Aspasia.

55

Page 58: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

En hij is gek, hij zal wel luiseren naar mijn vleien. 905 Chart. Is 't ernst of boert ? Klaar. 't Is ernst. Konst. Hoe

Klaartje, wordt gij zot ? Chart. Mevrouw, gij ziet dat zij met deze zaken spot, Want zij heeft trouwbelofte aan onzen Hans gegeven.

Klaar. 't Is immers beter met een edelman te leven, En wezen barones, als met een armen knecht

910 Een ordinarisje op te zetten ? Fop. Jij hebt recht, Mijn zuster. Doe je best, je zelt den gek bepraten. Chart. Dan zult gij Hans, waar ge aan verloofd zijt, dus

verlaten ? Klaar. Dien koop ik af, indien ik rijk word, met wat geld. Chart. 't Is wel, doe vrij uw best, en zie hoe dat gij 't stelt ;

915 Verbrod ons werk maar niet door die uitsporigheden. Klaar. Ik zal mijn zaken wel beleggen, en mijn reden. Zal ik nu met den brief voort naar zijn herberg gaan ? Konst. Nog niet ; ik moet u eerst terdege doen verstaan, Op welke wijs gij met die heren dient te spreken,

920 Opdat aan d'aanslag, dien 'k bedacht, niets moog' ontbreken. Charl. Men zij zo schielijk niet. De zaak is van gewicht. Klaar. Dat 's raar ! In mijn zin is de zaak niet zwaar, maar licht.

Einde van het tweede bedrijf.

910 een ordinarisje opzetten : een restaurant (van tweede rang) beginnen, openen ; recht hebben : gelijk hebben.

56

En hij is gek, hij zal wel luist'ren naar mijn vleien. 905 Charl. Is 't ernst of boert? Klaar. 't Is ernst. Konst. Hoe

Klaart je, wordt gij zot? Charl. Mevrouw, gij ziet dat zij met deze zaken spot, Want zij heeft trouwbelofte aan onzen Hans gegeven. Klaar. 't Is immers beter met een edelman te leven, En wezen barones, als met een armen knecht

910 Een ordinarisje op te zetten? Fop. Jij hebt recht, Mijn zuster. Doe je best, je zelt den gek bepraten. Charl. Dan zult gij Hans, waar ge aan verloofd zijt, dus

verlaten? Klaar. Dien koop ik af, indien ik rijk word, met wat geld. Chart. 't Is wel, doe vrij uw best, en zie hoe dat gij 't stelt;

915 Verbrod ons werk maar niet door die uitsporigheden. Klaar. Ik zal mijn zaken wel beleggen, en mijn reden. Zal ik nu met den brief voort naar zijn herberg gaan ? Konst. Nog niet; ik moet u eerst terdege doen verstaan, Op welke wijs gij met die heren dient te spreken,

920 Opdat aan d'aanslag, dien 'k bedacht, niets moog' ontbreken. Charl. Men zij zo schielijk niet. De zaak is van gewicht. Klaar. Dat 's raar! In mijn zin is de zaak niet zwaar, maar licht.

Einde van het tweede bedrijf.

910 een ordinarisje opzetten : een restaurant (van tweede rang) beginnen, openen ; recht hebben : gelijk hebben.

56

Page 59: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

DERDE BEDRI JF

EERSTE TONEEL

JAN, LODEWI JK, twee lakeien.

Jan. Acht honderd gulden, heer, in één reis weg te geven Aan een juffer, die jij tweemaal van je leven

925 Aanschouwd hebt, ik beken je zijt vrij kordiaal ; Maar ondertussen wordt de beurs geen kleintje schraal. Lod'. Met spelen kan men weer aan and're schijven raken. 't Was nodig, en het hielp bijzonder in mijn zaken ; Ik heb de juffer weg. Jan. Ja zij licht jou, mijnheer.

930 Lod. Het is geklonken. 'k Zal haar trouwen, Jan. Jan. Ik zweer,

Dat ik mij niet verlaat op juffers, die haar zinnen Zo schielijk buigen, om een vreemdeling te minnen : Daar schuilt wat achter. Lod. Neen, ik hou hem voor geen Die ene juffer niet terstond bepraten kan ; [man,

935 Men kan de weermin haast bespeuren aan hare ogen. Jan. Zie toe, mijnheer, zie toe, een mens wordt licht bedrogen. Die wedermin komt mij te schielijk ; naar ik merk Spruit zij uit kaalheid ; is het maar geen erger werk. Lod. Ha schelm ! wat zegt gij daar ? Jan. Ik bid, wil u

betomen. 940 Hebt gij naar haar gedrag en staat al wel vernomen ?

Lod. Jan, ik vertrouw mij op haar stam, en aad'lijk huis. Jan. Haar stam kan goed zijn, en zij zelf nochtans niet pluis' Lod. Gij lastert haar. Jan. 0 neen, ik heb mij zelf gekweten. Daar komt de waard, die zal haar zaken mooglijk weten.

TWEEDE TONEEL

LODEWIJK, JAN, DE WAARD, twee lakeien.

Lodewijk wijst op het huis van Konstance.

945 Kent gij die juffer, daar ik flus in praat mee was ?

925 kordiaal : mild, royaal. — 929 weg hebben : gewonnen hebben. — 941 ik vertrouw mij op : ik vertrouw op...., ik heb betrouwen in... — 942 niet pluis : niet te betrouwen, niet zoals het hoort.

57

DERDE BEDRIJF

EERSTE TONEEL

JAN, LODEWIJK, twee lakeien.

Jan. Acht honderd gulden, heer, in één reis weg te geven Aan een juffer, die jij tweemaal van je leven

925 Aanschouwd hebt, ik beken je zijt vrij kordiaal ; Maar ondertussen wordt de beurs geen kleintje schraal. Lod. Met spelen kan men weer aan and're schijven raken. 't Was nodig, en het hielp bijzonder in mijn zaken; Ik heb de juffer weg. Jan. Ja zij licht jou, mijnheer.

930 Lod. Het is geklonken. 'k Zal haar trouwen, Jan. Jan. Ik zweer,

Dat ik mij niet verlaat op juffers, die haar zinnen Zo schielijk buigen, om een vreemdeling te minnen : Daar schuilt wat achter. Lod. Neen, ik hou hem voor geen Die ene juffer niet terstond bepraten kan ; [man,

935 Men kan de weermin haast bespeuren aan hare ogen. fan. Zie toe, mijnheer, zie toe, een mens wordt licht bedrogen. Die wedermin komt mij te schielijk; naar ik merk Spruit zij uit kaalheid; is het maar geen erger werk. Lod. Ha schelm! wat zegt gij daar? Jan. Ik bid, wil u

betomen. 940 Hebt gij naar haar gedrag en staat al wel vernomen ?

Lod. Jan, ik vertrouw mij op haar stam, en aad'lijk huis. Jan. Haar stam kan goed zijn, en zij zelf nochtans niet pluis. Lod. Gij lastert haar. fan. 0 neen, ik heb mij zelf gekweten. Daar komt de waard, die zal haar zaken moog'lijk weten.

TWEEDE TONEEL

LODEWIJK, JAN, DE WAARD, twee lakeien.

Lodewijk wijst op het huis van Konstance.

945 Kent gij die juffer, daar ik flus in praat mee was ?

925 kordiaal : mild, royaal. - 929 weg hebben : gewonnen hebben. 941 ik vertrouw mij op : ik vertrouw op ... , ik heb betrouwen in ... - 942 niet pluis : niet te betrouwen, niet zoals het hoort.

57

Page 60: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Waard. Wel zou ik niet ? o ja, zij is een wakk're tas ; Zij leeft heel zuinig, en ik hoor zij het veel platen Geërfd, versta je, die haar oom het nagelaten, Die in Oost-Indjen is gesturven, dat je 't vat.

950 Versta je wel, heer graaf ? Nou dezen groten schat, Veurschreven en veurzeid, moet deze juffer erven, Gelijk je weet, wanneer de moeder komt te sterven ; Want, as je weet, de zeun is stilletjes uit 't huis Vertrokken, as je weet ; o mij ! 't was zulk een kruis.

955 Voor de oude vrouw, versta je, och zij kon niet bedaren. Lod. Hou op, ik heb genoeg, wil de and're helft maar sparen Tot morgen, dat je 't vat, heer hospes, go'è gezel. Ik ben je dankbaar, als je weet, versta je wel ? Waard. Heer graaf, versta je wel, 'k zal eten klaar doen maken ;

960 Wat lust je t' avond ? Lod. Gij kunt dat voor deez' tijd staken : Wij zijn op zeek're plaats genodigd, dat je 't vat.

DERDE TONEEL

JAN, LODEWIJK, twee lakeien.

Lod. Wat zegt gij nu ? Jan. Ik hoor zij heeft een groten schat ; Die juffer lijkt je van het hoofd tot aan de voeten. En posito, ze was wat licht ; tut, tut, wij moeten

965 Zo nauw niet zien, want geld wordt toch bij elk geacht. Lod. 'k Verzoek dat gij uw plicht voortaan wat meer betracht. Spreek met eerbiedigheid van haar, of 'k wil u zweren... Jan. Hoe ? Word je kwaad mijnheer ? Ik zoek je maar te leren Dat schijn geen waarheid is. Lod. Wel, leer dan ook van mij,

970 Dat gij bij juffers van verstand geen zotternij Beginnen moet. Wat bracht gij flus al vreemde grillen En leugens op de baan ; 'k had werk om u te stillen. Dat praatje van Paap Jan had schier ons werk verbrod. 't Is mijn geluk dat zij u aanziet voor een zot.

975 Jan. Mij dunkt het staat zo braaf bij juffers op te snijen

949 gesturven : gestorven. — 960 staken : zo laten. — 964 posito : gesteld. — 972 op de baan brengen : ermede voor de dag komen.

58

Waard. Wel zou ik niet? 0 ja, zij is een wakk're tas ; Zij leeft heel zuinig, en ik hoor zij het veel platen Geërfd, versta je, die haar oom het nagelaten, Die in Oost-Indjen is gesturven, dat je 't vat.

950 Versta je wel, heer graaf? Nou dezen groten schat, Veurschreven en veurzeid, moet deze juffer erven, Gelijk je weet, wanneer de moeder komt te sterven ; Want, as je weet, de zeun is stilletjes uit 't huis Vertrokken, as je weet; 0 mij ! 't was zulk een kruis

955 Voor de oude vrouw, versta je, och zij kon niet bedaren. Lod. Hou op, ik heb genoeg, wil de and're helft maar sparen Tot morgen, dat je 't vat, heer hospes, goê gezel. Ik ben je dankbaar, als je weet, versta je wel ? Waard. Heer graaf, versta je wel, 'k zal eten klaar doen maken ;

960 Wat lust je t' avond? Lod. Gij kunt dat voor deez' tijd staken: Wij zijn op zeek're plaats genodigd, dat je 't vat.

DERDE TONEEL

JAN, LODEWIJK, twee lakeien.

Lod. Wat zegt gij nu ? Jan. Ik hoor zij heeft een groten schat; Die juffer lijkt je van het hoofd tot aan de voeten. En posito, ze was wat licht ; tut, tut, wij moeten

965 Zo nauw niet zien, want geld wordt toch bij elk geacht. Lod. 'k Verzoek dat gij uw plicht voortaan wat meer betracht. Spreek met eerbiedigheid van haar, of 'k wil u zweren ... Jan. Hoe? Word je kwaad mijnheer? Ik zoek je maar te leren Dat schijn geen waarheid is. Lod. Wel, leer dan ook van mij,

970 Dat gij bij juffers van verstand geen zotternij Beginnen moet. Wat bracht gij flus al vreemde grillen En leugens op de baan ; 'k had werk om u te stillen. Dat praatje van Paap Jan had schier ons werk verbrod. 't Is mijn geluk dat zij u aanziet voor een zot.

975 Jan. Mij dunkt het staat zo braaf bij juffers op te snij en

949 gesturven : gestorven. - 960 staken : zo laten. - 964 posito : gesteld. -972 op de baan brengen : ermede voor de dag komen.

58

Page 61: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Van grote zaken, heer ; het is de jeu van 't vrijen. Lod. 't Moet met verstand geschikl. Jan. Verstand ontbreekt

mij niet. Lodewijk ziet Charlotte, welke uit het venster kijkt.

« Zacht Jan, me dunkt dat daar mijn lief uit 't venster ziet ; Laat ons nu veinzen dat wij met malkaar krakelen. »

Jan, Lodewijk slaande. 980 Je liegt het ! Heb je 't hart mijn eer aldus te stelen ?

Lodewijk en jan trekken de degens. 'k Zeg dat het waar is. Ja. Jan. Graaf, haal het in je hals ! Lod. Baron, beken het dan ! Jan. Ik zeg nog eens, 't is vals,

En jij zult sterven ! Lod. Ha ! Baron, ik zal mij wreken !

VIERDE TONEEL

KLAAR, WAARD, twee lakeien, JAN, LODEWI JK.

jan. Ik zal niet rusten voor dat ik je heb doorsteken.

Ziy worden gescheiden. 985 Waard. Heer graaf, versta je wel, waar komt de kwestie deur ?

Jan. De kwestie, dat je 't vat, die komt maar door een leur

Van duizend gulden, die 'k met wedden heb gewonnen.

Lod. 't Is om het geld niet, want dat zou men geven konnen ;

Maar om het point van eer. Wat geef ik om dat geld.

990 Jan. Ik zeg nog eens, kozijn, dat jij mij aanstonds meldt

Wie dat het zegt. Lod. Baron, dat kunt gij zelf wel denken.

Waard. Ei, heer baron en graaf, wilt toch malkaar niet krenken,

Versta je, zeg wie is 't ? Jan. Dat raakt je niet, Jan Gat.

Zo jij je er in steekt, krijg je vuistlook, vat je dat ? 995 Kozijn, ik vraag nog eens of gij den man wilt zeggen.

Daar leit mijn degen. Lod. 'k Zal de mijne' ook nederleggen. Lodewijk fluistert Jan wat in.

Jan. Ik was in misverstand. Kozijn, ik heb de schuld : 'k Verzoek excuus. Lod. 'k Heb mijn belofte nu vervuld.

976 jeu : het fijne (Fr. jus). — 981 haal het in je hals : trek je woorden in. — 984 doorsteken : doorstoken. — 986 leur : lor, kleinigheid. — 988 kon-nen : kunnen. — 989 point van eer : point d'honneur. — 993 Jan Gat : domoor, uilskuiken. — 994 vuistlook : vuistslagen. — 996 leit : ligt.

59

Van grote zaken, heer; het is de jeu van 't vrijen. Lod. 't Moet met verstand geschiên. Jan. Verstand ontbreekt

mij niet. Lodewijk ziet Charlotte, welke uit het venster kijkt.

« Zacht Jan, me dunkt dat daar mijn lief uit 't venster ziet; Laat ons nu veinzen dat wij met malkaar krakelen. »

Jan, Lodewijk slaande. 980 Je liegt het! Heb je 't hart mijn eer aldus te stelen?

Lodewijk en Jan trekken de degens. 'k Zeg dat het waar is. Ja. Jan. Graaf, haal het in je hals Lod. Baron, beken het dan! Jan. Ik zeg nog eens, 't is vals, En jij zult sterven! Lod. Ha ! Baron, ik zal mij wreken

VIERDE TONEEL

KLAAR, WAARD, twee lakeien, JAN, LODEWI]K.

Jan. Ik zal niet rusten voor dat ik je heb doorsteken. Zij worden gescheiden.

985 Waard. Heer graaf, versta je wel, waar komt de kwestie deur ? Jan. De kwestie, dat je 't vat, die komt maar door een leur Van duizend gulden, die 'k met wedden heb gewonnen. Lod. 't Is om het geld niet, want dat zou men geven konnen Maar om het point van eer. Wat geef ik om dat geld.

990 Jan. Ik zeg nog eens, kozijn, dat jij mij aanstonds meldt Wie dat het zegt. Lod. Baron, dat kunt gij zelf wel denken. Waard. Ei, heer baron en graaf, wilt toch malkaar niet krenken, Versta je, zeg wie is 't ? Jan. Dat raakt je niet, Jan Gat. Zo jij je er in steekt, krijg je vuistlook, vat je dat ?

995 Kozijn, ik vraag nog eens of gij den man wilt zeggen. Daar leit mijn degen. Lod. 'k Zal de mijne' ook nederleggen.

Lodewijk fluistert Jan wat in. Jan. Ik was in misverstand. Kozijn, ik heb de schuld : 'k Verzoek excuus. Lod. 'k Heb mijn belofte nu vervuld.

976 jeu: het fijne (Fr. jus). - 981 haal het in je hals: trek je woorden in. - 984 doorsteken : doorstoken. - 986 leur : lor, kleinigheid. - 988 kan­nen : kunnen. - 989 point van eer : point d'honneur. - 993 Jan Gat: domoor, uilskuiken. - 994 vuistlook : vuistslagen. - 996 leit : ligt.

59

Page 62: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Jan. Ik zal 't betalen. Lod. Hou het geld, 't kan mij niet schelen.

1000 Om duizend gulden, zulke bagatel, krakelen ? Tegen Klaar.

't Is misverstand... maar hoe ! zijt gij daar zoete kind ! Het moeit mij dat gij ons te zaam in kwestie vindt. Klaar. Ik wou alléén graag met zijn excellentie spreken. Lod. Vertrek dan hospes, en lakeien. Waard. Selleweken !

1005 Is duizend gulden bij dat volk een bagatel ! Ik zal heur snijen van de beurs, versta je wel. Jan. Heer graaf, ik zal u met het meisje allenig laten. Klaar. Neen, heer baron, jij moogt wel horen wat wij praten.

VIJFDE TONEEL

LODEWIJK, JAN, KLAAR.

Lod. Wel, Klaartje, zeg mij, is uw boodschap kwaad of goed ? 1010 Klaar. Daar is mijn juffrouw flus een raar geval ontmoet ;

Derhalve heeft zij mij in tijds bij jou gezonden. Lod. Wat raar geval ? Klaar. Dat wij mevrouw haar moeder

vonden In zulk een kwaad humeur, dat zij niets horen wou, 't Geen tot je voordeel is. Zij zal, naar ik vertrouw,

1015 Haar dochter ergens in een klooster op doen sluiten. Lod. Wat reden heeft mevrouw om onze min te stuiten ? Klaar. Zij heeft je vrijerij een tijd lang aangehoord, Waardoor zij weet, dat jij haar dochter hebt bekoord ! Zij noemt haar dartel, wulps, ontbloot van goede zeden,

1020 Een schandvlek van 't geslacht, die tegen alle rede Zich zelf vertrouwen durft aan enen vreemdeling ; Maar bovenal verfoeit zij haar, omdat ze een ring, Dien gij gekocht hebt, uit uw handen dorst ontvangen. Hoe ! zegt ze, gij moet zeer naar 't huwelijk verlangen,

1006 van de beurs snijden : rijkelijk doen betalen (vgl. een beurzensnijder). — 1011 in tijds : dadelijk (?). — 1021 zich vertrouwen aan : vertrouwen stellen in, zich overgeven aan.

60

Jan. Ik zal 't betalen. Lod. Hou het geld, 't kan mij niet schelen.

1000 Om duizend gulden, zulke bagatel, krakelen ? Tegen Klaar.

't Is misverstand ... maar hoe ! zijt gij daar zoete kind Het moeit mij dat gij ons te zaam in kwestie vindt. Klaar. Ik wou alléén graag met zijn excellcntie spreken. Lod. Vertrek dan hospes, en lakeien. Waard. Selleweken

1005 Is duizend gulden bij dat volk een bagatel ! Ik zal heur snijen van de beurs, versta je wel. Jan. Heer graaf, ik zal u met het meisje allenig laten. Klaar. Neen, heer baron, jij moogt wel horen wat wij praten.

VIJFDE TONEEL

LODEWIJK, JAN, KLAAR.

Lod. Wel, Klaart je, zeg mij, is uw boodschap kwaad of goed ? 1010 Klaar. Daar is mijn juffrouw flus een raar geval ontmoet;

Derhalve heeft zij mij in tijds bij jou gezonden. Lod. Wat raar geval? Klaar. Dat wij mevrouw haar moeder

vonden In zulk een kwaad humeur, dat zij niets horen wou, 't Geen tot je voordeel is. Zij zal, naar ik vertrouw,

1015 Haar dochter ergens in een klooster op doen sluiten. Lod. Wat reden heeft mevrouw om onze min te stuiten? Klaar. Zij heeft je vrijerij een tijd lang aangehoord, Waardoor zij weet, dat jij haar dochter hebt bekoord! Zij noemt haar dartel, wulps, ontbloot van goede zeden,

1020 Een schandvlek van 't geslacht, die tegen alle rede Zich zelf vertrouwen durft aan enen vreemdeling ; Maar bovenal verfoeit zij haar, omdat ze een ring, Dien gij gekocht hebt, uit uw handen dorst ontvangen. Hoe ! zegt ze, gij moet zeer naar 't huwelijk verlangen,

1006 van de beurs snijden: rijkelijk doen betalen (vgl. een beurzensnijder).-1011 in tijds: dadelijk (?). - 1021 zich ver/rouwen aan: vertrouwen stellen in, zich overgeven aan.

60

Page 63: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

1025 Dat gij een vreemden graaf terstond in de armen valt,

Die zekerlijk met -ut tot zijn vermaak wat malt.

In 't kort, mevrouw heeft haar verbo8n u meer te spreken.

Jan. Zou dan de juffrouw zich in 't klooster laten steken ? Klaar. Niet anders als door dwang. Lod. Zwijg stil,

ik hoor te veel.

1030 Dat voorwerp zo volmaakt ! dat beeld zo schoon en eêl, Zo net gevormd van leên ! zo lief ! zo zoet, zo aardig ! De min van koningen en grote vorsten waardig,

Waar ik mijn vrijheid heb voor eeuwig aan verpand, Zal ik dat missen ! ach ! het gaat me aan mijn verstand.

1035 Klaar. Uw lief heeft mij belast u dezen brief te geven.

Lod. Licht heeft zij 't laatst vaarwel in dit papier geschreven !

Ladezvijk leest. Mijnheer, hoe groot uw liefde wezen mag, Men dwingt mij, door het moederlijk ontzag, Om mij van u, voor altoos, af te scheiden ;

1040 Neem dan niet vreemd dat ik mij moet bereiden, Om mij van u, wien 'k achting draag, te ontslaan. Vaarwel, gij zult altoos in mijn gedachten staan.

Is 't mooglijk ? Is mij dan dat droevig lot beschoren ! Na 't mij gelukt is, om die schone te bekoren !

1045 Jan. Tut, tut, wat bruit het jou ? Je zijt een man van staat,

Ik wed jij nog in 't kort een koningin bepraat.

Wat bruit jou die mevrouw met al haar vieze grillen ? Nu zou ik ook, uit spijt, haar kind niet hebben willen.

De vrouwlui menen dat de mannen gekken zijn.

1050 Lod. Ik bid u zwijg, baron ; gij kent de minnepijn, Die kracht der liefde niet, die mij nog zal doen sterven,

Indien ik langer moet mijn zielsgenoegen derven.

Klaar. Het is vergeefs, mijnheer, dat jij je lot beklaagt.

1026 mallen : voor de mal (gek) houden. — 1027 meer : verder nog. — 1034 het gaat me aan mijn verstand : brengt me buiten mijn zinnen. — 1038 door het moederlijk ontzag : door de onderwerping, aan het gezag van moeder verschuldigd. — 1040 neem dan niet vreemd : neem dan niet kwa-lijk. — 1041 ontslaan : vrijmaken. — 1044 na : nadat.

61

1025 Dat gij een vreemden graaf terstond in de armen valt, Die zekerlijk met u tot zijn vermaak wat malt. In 't kort, mevrouw heeft haar verboon u meer te spreken. Jan. Zou dan de juffrouw zich in 't klooster laten steken? Klaar. Niet anders als door dwang. Lod. Zwijg stil,

ik hoor te veel. 1030 Dat voorwerp zo volmaakt ! dat beeld zo schoon en eêl,

Zo net gevormd van leên ! zo lief ! zo zoet, zo aardig De min van koningen en grote vorsten waardig, Waar ik mijn vrijheid heb voor eeuwig aan verpand, Zal ik dat missen! ach! het gaat me aan mijn verstand.

1035 Klaar. Uw lief heeft mij belast u dezen brief te geven. Lod. Licht heeft zij 't laatst vaarwel in dit papier geschreven

Lodewijk leest. Mijnheer, hoe groot uw liefde' wezen mag, Men dwingt mij, door het moederlijk ontzag, Om mij van u, voor altoos, af te scheiden ;

1040 Neem dan niet vreemd dat ik mij moet bereiden, Om mij van u, wien 'k achting draag, te ontslaan. Vaarwel, gij zult altoos in mijn gedachten staan.

Is 't moog'lijk ? Is mij dan dat droevig lot beschoren! Na 't mij gelukt is, om die schone te bekoren!

1045 Jan. Tut, tut, wat bruit het jou? Je zijt een man van staat, Ik wed jij nog in 't kort een koningin bepraat. Wat bruit jou die mevrouw met al haar vieze grillen? Nu zou ik ook, uit spijt, haar kind niet hebben willen. De vrouwlui menen dat de mannen gekken zijn.

1050 Lod. Ik bid u zwijg, baron; gij kent de minnepijn, Die kracht der liefde niet, die mij nog zal doen sterven, Indien ik langer moet mijn zielsgenoegen derven. Klaar. Het is vergeefs, mijnheer, dat jij je lot beklaagt.

1026 mallen : voor de mal (gek) houden. ~ 1027 meer : verder nog. 1034 het gaat me aan mijn verstand : brengt me buiten mijn zinnen. 1038 door het moederlijk ontzag : door de onderwerping, aan het gezag van moeder verschuldigd. ~ 1040 neem dan niet vreemd: neem dan niet kwa­lijk. - 1041 ontslaan: vrijmaken. ~ 1044 na : nadat.

61

Page 64: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Ik kan wel merken dat mijn juffrouw liefde draagt 1055 Tot u, en dat zij nooit die liefde zal vergeten.

Jan. Kool met krenten, meid, dat is een smaaklijk eten ! Of zij hem al bemint, dat helpt hem wat, niet waar ? Of weet je raad ? Zo maak je raad ten eerste klaar. Lod. Ja meisje, weet je iets tot mijn voordeel te verzinnen,

1060 't Zal u niet schaad'lijk zijn. Klaar. Daar komt mij iets te binnen...

Maar juffrouw zal 't niet doen... Lod. Ei, Klaartje, spreek vrij uit.

Klaar. Mijnheer, zij zal 't niet doen. Lod. Ei zeg mij ! 'k bid, besluit...

Klaar. Zij zal licht heel veel doen om uit den dwang te raken ; Maar neen, zij zou... Lod. Spreek op ! Klaar. Heer graaf,

je moest haar schaken. 1065 Jan. Ik moet een beest zijn, dacht ik ook hetzelfde niet.

Het was warentig op mijn tong, eer zij het ried ; Die meid was waardig dat zij werd in goud beslagen. Lod. Die raad bevalt mij, en ik zou den aanslAg wagen, Indien ik wist dat zulks mijn lief behaaglijk vond.

1070 Maar neen, zij weet nog niet hoe mij de liefde wondt ; Zij kent de kracht nog niet van hare aantrek'lijkheden. Jan. Zij weet nog niet wat dat het is in d'echt te treden Met zulken groten graaf, den graaf van Habislouw ; Zij weet niet dat men haar Genade zeggen zou,

1075 Als jij haar man waart, en dat ze in een koets zou rijen Van klinkklaar goud, gevolgd van acht'ren, en ter zijen, Door dienaars, elk zo bont gelijk een Arlekijn ; Bloed ! wist ze dat, ik wed ze wel geschaakt wou zijn. Klaar. « De heer Baron is 't hoofd geen kleintje weer op

schroeven. »

1056 kool men krenten : allemaal flauwe praat. — 1065 moet : mag. — 1566 ried : aanraadde. — 1067 in goud beslagen : iemands dood lichaam of zijn hoofd in goud beslaan om hem als een heilige te kunnen aanbidden (SToETT, Spreekwoorden). — 1068 gevallen : bevallen. — 1074 zeggen : noemen. — 1077 Arlekijn : Harlekijn : hansworst, grappenmaker ; een der personen uit de vroegere Italiaanse balletten. — 1079 op schroeven : op losse schroeven, in de war.

62

Ik kan wel merken dat mijn juffrouw liefde draagt 1055 Tot u, en dat zij nooit die liefde zal vergeten.

Jan. Kool met krenten, meid, dat is een smaak'lijk eten Of zij hem al bemint, dat helpt hem wat, niet waar ? Of weet je raad ? Zo maak je raad ten eerste klaar. Lod. Ja meisje, weet je iets tot mijn voordeel te verzinnen,

1060 't Zal u niet schaad'lijk zijn. Klaar. Daar komt mij iets te binnen ...

Maar juffrouw zal 't niet doen... Lod. Ei, Klaart je, spreek vrij uit.

Klaar. Mijnheer, zij zal 't niet doen. Lod. Ei zeg mij ! 'k bid, besluit ...

Klaar. Zij zal licht heel veel doen om uit den dwang te raken ; Maar neen, zij zou ... Lod. Spreek op ! Klaar. Heer graaf,

je moest haar schaken. 1065 Jan. Ik moet een beest zijn, dacht ik ook hetzelfde niet.

Het was warentig op mijn tong, eer zij het ried; Die meid was waardig dat zij werd in goud beslagen. Lod. Die raad bevalt mij, en ik zou den aanslàg wagen, Indien ik wist dat zulks mijn lief behaaglijk vond.

10.70 Maar neen, zij weet nog niet hoe mij de liefde wondt ; Zij kent de kracht nog niet van hare aantrek'lijkheden. Jan. Zij weet nog niet wat dat het is in d'echt te treden Met zulken groten graaf, den graaf van Habislouw ; Zij weet niet dat men haar Genade zeggen zou,

1075 Als jij haar man waart, en dat ze in een koets zou rijen Van klinkklaar goud, gevolgd van acht'ren, en ter zijen, Door dienaars, elk zo bont gelijk een Arlekijn ; Bloed! wist ze dat, ik wed ze wel geschaakt wou zijn. Klaar. «De heer Baron is 't hoofd geen kleintje weer op

schroeven. »

1056 kool men krenten : allemaal flauwe praat. - 1065 moet : mag. -1!i66 ried: aanraadde. - 1067 in goud beslagen : iemands dood lichaam of zijn hoofd in goud beslaan om hem als een heilige te kunnen aanbidden (STOETT, Spreekwoorden). - 1068 gevallen : bevallen. - 1074 zeggen : noemen. - 1077 Arlekijn : Harlekijn : hansworst, grappenmaker ; een der personen uit de vroegere Italiaanse balletten. - 1079 op schroeven: op losse schroeven, in de war.

62

Page 65: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

1080 Jan. Het klagen, dunkt me, zal nu langer niet behoeven ; Smeed nu het ijzer, wijl het heet is, maak besluit ; Je moet 'er schaken, of je dingen zi jn verbruid. Lod. 'k Zal naar mijn kamer gaan, om voort een brief te

schrijven. Kozijn, gelief zo lang op deze plaats te blijven

1085 Met Klaartje ; 'k kom zo ras als 't ir ooglijk is hier weer.

ZESDE TONEEL,

JAN, KLAAR.

Klaar. Die graaf, mijnheer baron, is al een wakker heer. Jan. 0 ja, als hij niet slaapt dan is hij altijd wakker. Ik kan u zeggen dat ik nooit geen beter makker Gehad heb als mijn neef. Hij is een dapp're vent ;

1090 Alwaar gevochten wordt is hij altijd omtrent. De slag van Ekeren is door hem half gewonnen ; Was hij er niet geweest, men had hem niet begonnen. Hij is geweest voor Luik, voor Hoei, voor Keizerswaard. De vijand vlucht terstond voor 't briesen van zijn paard.

1095 Hij deed den Schellenberg, terwijl hij stampte, trillen. Roermond en Stevenswaard, waar wij van zwijgen willen, Was knapkoek voor hem. Maar de slag van Hochstet, bloed ! Daar toonde hij, zowel als ik, zijn heldenmoed : Daar zag men duizenden door ons in 't water dringen.

1100 Te Ramillies deed hij nog wonderlijker dingen ; Hij had een ruiter daar bij 't haar gevat, uit klucht, En gooide hem, met 't paard, knaphandig in de lucht, Zo hoog dat hij van verre een vlieg geleek, en daalde Niet eer voor dat men van den veldslag zegepraalde.

1105 Klaar. Met uw verlof, mijnheer, daar twijfel ik wat aan. Jan. Wist jij wat dingen hij had bij Turijn gedaan, Je zoudt niet twijfelen aan die van Oudenaarde,

1091 vlg. Ekeren enz. : hier worden de voornaamste veldslagen en belegeringen vermeld uit de Spaanse successie-oorlog tussen 1702 en 1709. — 1102 knap-handig : vlug, behendig. — 1104 van den veldslag zegepraalde : de over-winning behaalde in.

63

1080 Jan. Het klagen, dunkt me, zal nu langer niet behoeven Smeed nu het ijzer, wijl het heet is, maak besluit ; Je moet 'er schaken, of je dingen zijn verbruid. Lod. 'k Zal naar mijn kamer gaan, om voort een brief te

schrijven. Kozijn, gelief zo lang op deze plaat:; te blijven

1085 Met Klaart je ; 'k kom zo ras als 't moog'lijk is hier weer.

ZESDE TONEEL

JAN, KLAAR.

Klaar. Die graaf, mijnheer baron, is al een wakker heer. Jan. 0 ja, als hij niet slaapt dan is hij altijd wakker. Ik kan u zeggen dat ik nooit geen beter makker Gehad heb als mijn neef. Hij is een dapp're vent;

1090 Alwaar gevochten wordt is hij altijd omtrent. De slag van Ekeren is door hem half gewonnen ; Was hij er niet geweest, men had hem niet begonnen. Hij is geweest voor Luik, voor Hoei, voor Keizerswaard. De vijand vlucht terstond voor 't briesen van zijn paard.

1095 Hij deed den Schellenberg, terwijl hij stampte, trillen. Roermond en Stevenswaard, waar wij van zwijgen willen, Was knapkoek voor hem. Maar de slag van Hochstet, bloed Daar toonde hij, zowel als ik, zijn heldenmoed : Daar zag men duizenden door ons in 't water dringen.

1100 Te Ramillies deed hij nog wonderlijker dingen ; Hij had een ruiter daar bij 't haar gevat, uit klucht, En gooide hem, met 't paard, knaphandig in de lucht, Zo hoog dat hij van verre een vlieg geleek, en daalde Niet eer voor dat men van den veldslag zegepraalde.

1105 Klaar. Met uw verlof, mijnheer, daar twijfel ik wat aan. Jan. Wist jij wat dingen hij had bij Turijn gedaan, Je zoudt niet twijfelen aan die van Oudenaarde,

1091 vlg. Ekeren enz. : hier worden de voornaamste veldslagen en belegeringen vermeld uit de Spaanse successie-oorlog tussen 1702 en 1709. - 1102 knap­handig : vlug, behendig. - 1104 van den veldslag zegepraalde : de over­winning behaalde in.

63

Page 66: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Waar hij de minste luis niet in het leven spaarde. Te Menen, Dendermonde, en Doornik, Rijsel, Aat,

1110 En honderd steden, waar de tijd niet toe en laat Om van te spreken, heeft hij wonderen bedreven. Klaar. Ik heb niet veel verstand, heer, van 't soldatenleven. Jan. Dit alles won hij met den slag van Malplaket. Klaar. Hoe kan dat mooglijk zijn ? Jan. Ja, maar 't was

in zijn bed ; 1115 Hij hoorde mij alleen die dingen maar verhalen,

En raakte voort door die gevechten aan het malen. Hij heeft nog meer gedroomd, dat ik vertellen zal. Klaar. Ei heer baron, verhaal wat anders ; 't is te mal. Ian. Mij is wat raars gebeurd bij Berge' in Henegouwen ;

1120 Dit is wel waardig dat wij 't in gedachten houwen ; Daar werd ik door een mijn gesmeten naar omhoog Met zulk een kracht, dat ik gelijk een vogel vloog, En raakte boven wind ; 'k werd in een uur zes zeven Met grote snelligheid door dezen wind gedreven

1125 Rondom de wereld, die 't fatsoen heeft van een ei. Je kunt wel denken, ik was schrikk'lijk in de lij. Ik raakte aan 't vallen ; 'k had het leven ook verloren ; Maar 'k bleef juist hangen aan een posteleinen toren In China met mijn rok. Elk was daar op de been ;

1130 Zij hadden mij al lang zien vliegen, zo ik meen. In 't kort, de koster kwam mij helpen, en belezen ; Hij dacht dat 'k Joosje was, de heil'ge der Chinezen, Zodat de koning zelf mij zeer veel eer bewees. Toen ik dat zag, speelde ik voor Joosje, zonder vrees,

1135 En eiste dat ze me een scheepslading met juwelen Bezorgen moesten, of de droes zou met 'er spelen ! De gekken deden 't, en ik ging terstond te scheep

1113 won : overtrof. — 1123 boven wind zijn : voor de wind zeilen, voor-spoed hebben. — 1126 in de lij zijn : (van een schip gezegd : geen wind hebben), in moeilijkheden zitten. — 1128 posteleinen : porceleinen. — 1132 Joosje : Chinees Tshoe-tszé, Japans Dsoe-si of Djoe-si : eig. een kistje met een houten Boedha-beeldje in, vervolgens een voorwerp van verering (SToETT, Spreekwoorden). De Hollandse matrozen maakten er Joost van en gebruikten het in de zin van duivel (vgl. joosjes-thee : een soort Chinese thee).

64

Waar hij de minste luis niet in het leven spaarde. Te Menen, Dendermonde, en Doornik, Rijsel, Aat,

1110 En honderd steden, waar de tijd niet toe en laat Om van te spreken, heeft hij wonderen bedreven. Klaar. Ik heb niet veel verstand, heer, van 't soldatenleven. Jan. Dit alles won hij met den slag van Malplaket. Klaar. Hoe kan dat moog'lijk zijn ? Jan. Ja, maar 't was

in zijn bed; 1115 Hij hoorde mij alleen die dingen maar verhalen,

En raakte voort door die gevechten aan het malen. Hij heeft nog meer gedroomd, dat ik vertellen zal. Klaar. Ei heer baron, verhaal wat anders ; 't is te mal. Jan. Mij is wat raars gebeurd bij Berge' in Henegouwen

1120 Dit is wel waardig dat wij 't in gedachten houwen ; Daar werd ik door een mijn gesmeten naar omhoog Met zulk een kracht, dat ik gelijk een vogel vloog, En raakte boven wind ; 'k werd in een uur zes zeven Met grote snelligheid door dezen wind gedreven

1125 Rondom de wereld, die 't fatsoen heeft van een ei. Je kunt wel denken, ik was schrikk'lijk in de lij. Ik raakte aan 't vallen ; 'k had het leven ook verloren Maar 'k bleef juist hangen aan een posteleinen toren In China met mijn rok. Elk was daar op de been;

1130 Zij hadden mij al lang zien vliegen, zo ik meen. In 't kort, de koster kwam mij helpen, en belezen; Hij dacht dat 'k Joosje was, de heil'ge der Chinezen, Zodat de koning zelf mij zeer veel eer bewees. Toen ik dat zag, speelde ik voor Joosje, zonder vrees,

1135 En eiste dat ze me een scheepslading met juwelen Bezorgen moesten, of de droes zou met 'er spelen De gekken deden 't, en ik ging terstond te scheep

1113 won: overtrof. - 1123 boven wind zijn: voor de wind zeilen, voor­spoed hebben. - 1126 in de lij zijn : (van een schip gezegd : geen wind hebben), in moeilijkheden zitten. - 1128 posteleinen: porceleinen. - 1132 Joosje : Chinees Tshoe-tszé, Japans Dsoe-si of Djoe-si : eig. een kistje met een houten Boedha-beeldje in, vervolgens een voorwerp van verering (STOETT, Spreekwoorden). De Hollandse matrozen maakten er Joost van en gebruikten het in de zin van duivel (vgl. joosjes-thee : een soort Chinese thee).

64

Page 67: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Naar Polen. Zeg eens Klaar, was deze grap niet leep ? Klaar. 't Kan niet gebeuren ; wie heeft ooit zo'n zaak

vernomen ? 1140 Jan. Mijn suikerzoete Klaar, een mens kan koddig dromen.

Klaar. Zo heb je 't maar gedroomd ? Jan. Dat zeg ik immers meid.

't Is alles maar gedroomd, dat ik jou heb gezeid. Klaar. Uw snaakse geest, mijnheer, is wonderlijk, en aardig. Jan. Veel dames achten mij heur zoet gezelschap waardig ;

1145 Maar 'k acht ze niet, omdat jouw liefelijk gelaat De mooiste van 't salet in glans te boven gaat. je bent begut een meid, die fiks zijt op je koten, En niet ongoelijkjes, maar glad van muil en poten. Klaar. Dat lijkt wel scheren. Jan. Neen, ik ben verliefd op jou.

1150 Ik wou wel dat je mij een zoentje geven wou. Hij zoent Klaar.

Klaar. Nou nou, het is zo wel, is dat een mens ook drukken ! Ei foei ! schei uit, baron ! niet meer, hoe zal het lukken ? Ga liever naar 't salet, en zoen daar jouws gelijk. Jan. Och, och ! me dunkt dat ik van liefde schier bezwijk.

1155 Klaar. Ei, ei, 't is lang genoeg, je zijt een harde zoender, Je hebt een baard zo scherp gelijk een platte boender, Mijn wang is al aan bloed. Jan. 't Komt dat ik je bemin. Ik heb jouw liever als de grootste koningin. Klaar. Ik kan 't wel denken. Jan. Meid, ik wil het je wel

zweren. 1160 Klaar. 't Is lang genoeg, mijnheer ; met mij den gek te scheren

Is gans onnodig. Jan. 'k Zeg nog eens dat ik het meen. Ik heb jou al bemind toen jij mij eerst verscheen. Ziedaar, dit goudstuk meen ik jou op trouw te geven :

1147 fiks : flink, stevig ; koten benen (koot : eig. hielbeentje van een dier). — 1148 niet ongoelijkjes : niet lelijk, mooi ; glad : mooi, gezond, flink. — 1152 hoe zal het lukken : wat krijgen we nu ? zal 't dan nooit ophouden ? — 1163 op trouw : als onderpand voor trouwbelofte. De trouwbe-lofte gebeurde op schrift of mondeling met overgave van een geldstuk of gods-penning, als bewijs van gesloten overeenkomst. Dat geven van een godspen-ning gebeurde bv. ook bij een huurcontract met een dienstbode. Het gold altijd als een waarborg voor het naleven van de verbintenis.

65

Naar Polen. Zeg eens Klaar, was deze grap niet leep ? Klaar. 't Kan niet gebeuren ; wie heeft ooit zo'n zaak

vernomen? 1140 Jan. Mijn suikerzoete Klaar, een mens kan koddig dromen.

Klaar. Zo heb je 't maar gedroomd ? Jan. Dat zeg ik immers meid.

't Is alles maar gedroomd, dat ik jou heb gezeid. Klaar. Uw snaakse geest, mijnheer, is wonderlijk, en aardig. Jan. Veel dames achten mij heur zoet gezelschap waardig;

1145 Maar 'k acht ze niet, omdat jouw liefelijk gelaat De mooiste van 't salet in glans te boven gaat. Je bent begut een meid, die fiks zijt op je koten, En niet ongoelijkjes, maar glad van muil en poten. Klaar. Dat lijkt wel scheren. Jan. Neen, ik ben verliefd op jou.

1150 Ik wou wel dat je mij een zoentje geven wou. Hij zoent Klaar.

Klaar. Nou nou, het is zo wel, is dat een mens ook drukken Ei foei ! schei uit, baron ! niet meer, hoe zal het lukken ? Ga liever naar 't salet, en zoen daar jouws gelijk. Jan. Och, och ! me dunkt dat ik van liefde schier bezwijk.

1155 Klaar. Ei, ei, 't is lang genoeg, je zijt een harde zoender, Je hebt een baard zo scherp gelijk een platte boender, Mijn wang is al aan bloed. Jan. 't Komt dat ik je bemin. Ik heb jouw liever als de grootste koningin. Klaar. Ik kan 't wel denken. Jan. Meid, ik wil het je wel

zweren. 1160 Klaar. 't Is lang genoeg, mijnheer; met mij den gek te scheren

Is gans onnodig. Jan. 'k Zeg nog eens dat ik het meen. Ik heb jou al bemind toen jij mij eerst verscheen. Ziedaar, dit goudstuk meen ik jou op trouw te geven :

1147 fiks : flink, stevig ; koten : benen (koot : eig. hielbeentje van een dier). - 1148 niet ongoelijkjes : niet lelijk, mooi; glad: mooi, gezond, flink. - 1152 hoe zal het lukken : wat krijgen we nu ? zal 't dan nooit ophouden? - 1163 op trouw: als onderpand voor trouwbelofte. De trouwbe­lofte gebeurde op schrift of mondeling met overgave van een geldstuk of gods­penning, als bewijs van gesloten overeenkomst. Dat geven van een godspen­ning gebeurde bv. ook bij een huurcontract met een dienstbode. Het gold altijd als een waarborg voor het naleven van de verbintenis.

65

Page 68: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Wij zellen met malkaar in Polen heerlijk leven. 1165 Ziedaar, daar is mijn hand, ik meen het zeker, Klaar.

Klaar. Je zegt het wel, mijnheer ; doch doet het moog'lijk maar...

Jan. Neen, neem maar aan, ik zweer warentig je te trouwen. Klaar. Ja maar, ik vrees, baron, je zelt je woord niet houwen. Al ben ik maar een meid, 'k pas nochtans op mijn eer.

1170 En ben ik slecht van staat, mijn vader was een heer Van aanzien, waar het door den tijd mede is verlopen. Jam Ja, zulke mensen vindt men veel, mijn hart, bij hopen ; Elk moet zich troosten, want het is een slechte tijd. Al ben je 't geld, je bent den adel nog niet kwijt.

1175 Klaar. Mijn adellijk geslacht wordt nog bij elk geprezen. Jan. Je woont in Utrecht, zou je niet van adel wezen ? Ik kon wel zien, mijn hart, dat jij van adel waart. Ha ! zo mijn stam zich met uw eed'len stamme paart, Wat zal jouw wapen, bij het mijne, heerlijk pronken !

1180 Klaar. Wel, heer baron, je zoudt me schier in min ontvonken. Ik weet niet wat ik deed, indien gij ernstig spraakt. jan. De min heeft mij alreeds gezengd, gebrand, geblaakt, Gebakken en gestoofd, ik ben bekwaam om te eten. Wat drommel wil je meer van mijne liefde weten ?

1185 Klactr. « Ik zal het wagen, want de gek is al verward. » Jan. Nu Klaartje, zeg maar ja ; ik meen 't met al mijn hart. Klaar. Welaan, mijnheer baron, ik laat mij dan bepraten. Jan. Mijn lief, ik zweer dat ik je nimmer zal verlaten. Ziedaar, ontvang mijn trouw. Klaar. Daar is ook iets van mij.

1190 Jan. Een kusje. Klaar. Zacht mijnheer. 't Is hier op straat te onvrij...

Daar komt de graaf weerom.

1171 verlopen : verkeerd gelopen, achteruitgegaan. — 1172 mijn hart : mijn liefste. — 1182 zengen : schroeien. — 1183 bekwaam om te eten : geschikt om gegeten te worden.

66

Wij zellen met malkaar in Polen heerlijk leven. 1165 Ziedaar, daar is mijn hand, ik meen het zeker, Klaar.

Klaar. Je zegt het wel, mijnheer; doch doet het moog'lijk maar ...

Jan. Neen, neem maar aan, ik zweer warentig je te trouwen. Klaar. Ja maar, ik vrees, baron, je zelt je woord niet houwen. Al ben ik maar een meid, 'k pas nochtans op mijn eer.

1170 En ben ik slecht van staat, mijn vader was een heer Van aanzien, waar het door den tijd mede is verlopen. Jan. Ja, zulke mensen vindt men veel, mijn hart, bij hopen Elk moet zich troosten, want het is een slechte tijd. Al ben je 't geld, je bent den adel nog niet kwijt.

1175 Klaar. Mijn adellijk geslacht wordt nog bij elk geprezen. Jan. Je woont in Utrecht, zou je niet van adel wezen? Ik kon wel zien, mijn hart, dat jij van adel waart. Ha ! zo mijn stam zich met uw eed'len stamme paart, Wat zal jouw wapen, bij het mijne, heerlijk pronken!

1180 Klaar. Wel, heer baron, je zoudt me schier in min ontvonken. Ik weet niet wat ik deed, indien gij ernstig spraakt. Jan. De min heeft mij alreeds gezengd, gebrand, geblaakt, Gebakken en gestoofd, ik ben bekwaam om te eten. Wat drommel wil je meer van mijne liefde weten?

1185 Klaar. «Ik zal het wagen, want de gek is al verward. » Jan. Nu Klaart je, zeg maar ja ; ik meen 't met al mijn hart. Klaar. Welaan, mijnheer baron, ik laat mij dan bepraten. Jan. Mijn lief, ik zweer dat ik je nimmer zal verlaten. Ziedaar, ontvang mijn trouw. Klaar. Daar is ook iets van mij.

1190 Jan. Een kusje. Klaar. Zacht mijnheer. 't Is hier op straat te onvrij ...

Daar komt de graaf weerom.

1171 verlopen : verkeerd gelopen, achteruitgegaan. - 1172 mijn hart : mijn liefste. - 1182 zengen : schroeien. - 1183 bekwaam om te eten : geschikt om gegeten te worden.

66

Page 69: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

ZEVENDE TONEEL

LODEWIJK, JAN, KLAAR.

Lod. Ik heb den brief geschreven, Wil dien mijn engelin terstond in handen geven, Opdat zij zie, hoe mij mijn ramp ter harte gaat. Jan. Mag ik niet zien, kozijn, wat in dit briefje staat ?

1195 Lod. Ja lees het vrij, mijnheer.

Jan leest Mijn hart ! mijn uitverkoren, !

Ik heb door uw gezicht mijn v0i)heid reeds verloren. Indien ik hopen durf dat gij mij weder mint, Wees dan verzekerd dat ge een minnaar in mij vindt, Die moed heeft am ten dienst van u 't al op te zetten

1200 Wat hij bezit. Ja, geen gevaar zal mij beletten Om u te redden. Vrees den haat uws moeders niet ; Die slijt licht door den tijd. Vaarwel, 'k wacht met verdriet Naar 't ogenblik dat ik uw antwoord' zal ontvangen.

Klaar. Die brief is puik, ik zal hem juffrouw aanstonds langen, 1205 En brengen je zo gauw als 't moog'lijk is bescheid.

ACHTSTE TONEEL

LODEWIJK, JAN.

Jan. Dat is een wakk're tas ; wat dunk je van de naeid ? Wie zou geen zieke bruid niet zulk een hart besparen ? En ze is al redelijk verstandig naar haar jaren. Ik ben er boven op, als ik haar trouw, mijnheer.

1210 0 bloed ! wat ben ik blij ! 'k Heb al wat ik begeer ! Lod. Hoe zo ? Jan. Wij hebben reeds beloofd malkaar te

trouwen. Lod. Hoe, wordt gij gek ? 't Is maar een meid, het zal u rouwen.

1193 ter harte gaan : diep treffen. — 1204 langen : overreiken. — 1207 ironisch gezegde voor het plegen van ontrouw jegens vrouw of bruid ; zulk een hart doelt op een mooi jong meisje, hier Klaar. — 1208 al redelijk : nog tamelijk ; naar : in verhouding tot.

67

ZEVENDE TONEEL

LODEWIJK, JAN, KLAAR.

Lod. Ik heb den brief geschreven, Wil dien mijn engelin terstond in handen geven, Opdat zij zie, hoe mij mijn ramp ter harte gaat. Jan. Mag ik niet zien, kozijn, wat in dit briefje staat?

1195 Lod. Ja lees het vrij, mijnheer.

Jan leest: Mijn hart ! mijn uitverkoren !

Ik heb door uw gezicht mijn vJ1ijheid reeds verloren. Indien ik hopen durf dat gij mij weder mint, Wees dan verzekerd dat ge een minnaar in mij vindt, Die moed heeft om ten dienst van u 't al op te zetten

1200 Wat hij bezit. Ja, geen gevaar zal mij beletten Om u te redden. V rees den haat uws moeders niet ; Die slijt licht door den tijd. Vaarwel, 'k wacht met verdriet Naar 't ogenblik dat ik uw antwoord zal ontvangen.

Klaar. Die brief is puik, ik zal hem juffrouw aanstonds langen, 1205 En brengen je zo gauw als 't moog'lijk is bescheid.

ACHTSTE TONEEL

LODEWI]K, JAN.

Jan. Dat is een wakk're tas ; wat dunk je van de meid ? Wie zou geen zieke bruid met zulk een hart besparen ? En ze is al redelijk verstandig naar haar jaren. Ik ben er boven op, als ik haar trouw, mijnheer.

1210 0 bloed ! wat ben ik blij ! 'k Heb al wat ik begeer Lod. Hoe zo ? Jan. Wij hebben reeds beloofd malkaar te

trouwen. Lod. Hoe, wordt gij gek? 't Is maar een meid, het zal u rouwen.

1193 ter harte gaan : diep treffen. - 1204 langen : overreiken. - 1207 ironisch gezegde voor het plegen van ontrouw jegens vrouw of bruid ; zulk een hart doelt op een mooi jong meisje, hier Klaar. - 1208 al redelijk : nog tamelijk ; naar: in verhouding tot.

67

Page 70: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Jan. 0 neen, mijnheer, zij is een vrouwmens naar mijn lijf, Mij dient geen pimpelmees. Ik zocht maar naar een wijf,

1215 Die naar mijn zin was. Lod. Jan, gij hebt u wel gekweten. Hoe zal het gaan als zij in 't end eens komt te weten Dat zij bedrogen is, en gij geen man van staat, Gelijk gij voorgeeft, zijt. jan. Mijnheer, dan dag en raad. Maar zeg mij eens, hoe zal Charlotte staan te kijken,

1220 Als jij geen graaf bent ? Want dat moet in 't end ook blijken. Haar liefde zal misschien dan ook zo groot niet zijn ; Zij mint je uit redenen van staat, naar allen schijn. Lod. 'k Zie op haar kapitaal. Daar kunnen wij van leven. Jan. Ja, als haar moeder haar dat kapitaal wil geven.

1225 Lod. De zwarigheid voor mij is klein, mijn lieve Jan ; Als ik Charlotte tot de vlucht bewegen kan, Mevrouw van Adelpoort zal lichtelijk bedaren. Die haat, hoe groot hij schijnt, zal slijten door de jaren. fan. Maar ondertussen moet je zorgen hoe je 't stelt.

1230 _Lod. Charlotte neemt gewis juwelen mee, en geld. Jan. Maar a propos, verneem je nog niets van je vrinden ? Lod. Vrouwmoeder is verhuisd, ik kan haar nergens vinden. Ik ben geweest waar zij het laatste heeft gewoond. 't Waar' mij een vreugd, werd mij haar woonplaats eens

getoond. 1235 Jan. Zij is misschien heel rijk. Ze kan licht platen geven.

Lod. Indien zij rijk waar', zou 'k op deze wijz' niet leven ; Ik was niet weggegaan. Jan. 't Schort haar dan mee aan goed ? Mijnheer, me dunkt, dat jij dan niet meer zoeken moet : Ons oov'rig kapitaal zou dan meer aanstoot lijen ;

1240 Acht honderd gulden zijn al happa deur je vrijen. Dat 's meerder als je part ; het ooVrig restje hoort Aan mij, gelijk je weet mijnheer, door ons akkoord.

1213 naar mijn lijf : zoals ik ze wens. — 1214 pimpeimees : (eig. een soort mees) zwak meisje. — 1215 gij hebt u wel gekweten : zie v. 943 ; hier ironisch bedoeld. — 1218 dag en raad : als die dag gekomen is, zullen we wel raad weten ; komt tijd, komt raad. — 1222 uit redenen van staat : om-wille van uw rang en aanzien. — 1223 'k zie op... : ik heb het oog op..., ik heb het gemunt op... — 1225 zwarigheid : bezwaar. — 1237 mee : ook, eveneens. — 1240 happa : weg.

68

Jan. 0 neen, mijnheer, zij is een vrouwmens naar mijn lijf, Mij dient geen pimpelmees. Ik zocht maar naar een wijf,

1215 Die naar mijn zin was. Lod. Jan, gij hebt u wel gekweten. Hoe zal het gaan als zij in 't end eens komt te weten Dat zij bedrogen is, en gij geen man van staat, Gelijk gij voorgeeft, zijt. Jan. Mijnheer, dan dag en raad. Maar zeg mij eens, hoe zal Charlotte staan te kijken,

1220 Als jij geen graaf bent? Want dat moet in 't end ook blijken. Haar liefde zal misschien dan ook zo groot niet zijn ; Zij mint je uit redenen van staat, naar allen schijn. Lod. 'k Zie op haar kapitaal. Daar kunnen wij van leven. Jan. Ja, als haar moeder haar dat kapitaal wil geven.

1225 Lod. De zwarigheid voor mij is klein, mijn lieve Jan Als ik Charlotte tot de vlucht bewegen kan, Mevrouw van Adelpoort zal lichtelijk bedaren. Die haat, hoe groot hij schijnt, zal slijten door de jaren. Jan. Maar ondertussen moet je zorgen hoe je 't stelt.

1230 Lod. Charlotte neemt gewis juwelen mee, en geld. Jan. Maar a propos, verneem je nog niets van je vrinden? Lod. Vrouwmoeder is verhuisd, ik kan haar nergens vinden. Ik ben geweest waar zij het laatste heeft gewoond. 't Waar' mij een vreugd, werd mij haar woonplaats eens

getoond. 1235 Jan. Zij is misschien heel rijk. Ze kan licht platen geven.

Lod. Indien zij rijk waar', zou 'k op deze wijz' niet leven; Ik was niet weggegaan. Jan. 't Schort haar dan mee aan goed? Mijnheer, me dunkt, dat jij dan niet meer zoeken moet: Ons oov'rig kapitaal zou dan meer aanstoot lijen ;

1240 Acht honderd gulden zijn al happa deur je vrijen. Dat 's meerder als je part ; het oov'rig restje hoort Aan mij, gelijk je weet mijnheer, door ons akkoord.

1213 naar mijn lijf: zoals ik ze wens. - 1214 pimpelmees: (eig. een soort mees) zwak meisje. - 1215 gij hebt u wel gekweten : zie v. 943 ; hier ironisch bedoeld. - 1218 dag en raad : als die dag gekomen is, zullen we wel raad weten; komt tijd, komt raad. - 1222 uit redenen van staat: om­wille van uw rang en aanzien. - 1223 'k zie op ... : ik heb het oog op ... , ik.heb het gemunt op ... - 1225 zwarigheid: bezwaar. - 1237 mee: ook, eveneens. - 1240 happa: weg.

68

Page 71: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Lod. Ik weet van geen akkoord. Jan. Wij zouden immers delen,

Al wat wij wonnen met het dobbelen en spelen ? 1245 Lod. Goed, hou maar rekening, zo kom je niets te kort.

Jan. Maar als die rekening dan niet betaald en wordt ? Lod. Heb maar geen zorg. Ik zal uw diensten wel belonen, En u, zo lang ik leef, mijn dankbaarheid betonen ; 't Geen gij te kort komt u betalen, en nog meer...

1250 jan. 't Is wel, maar wie zal daar uw borg voor zijn, mijnheer ? Lod. Mijn aad'lijk woord. Jan. Daar zou de lommerd niet

op schieten. Lod. Ei Jan, uw malle klap begint me te verdrieten. Betrouw u op mijn woord. Jan. 't Is wel, ik ben tevreên, Dewijl ik moet. Maar zacht, 'k zie Klaartje herwaarts tre8n.

NEGENDE TONEEL

LODEWI JK, JAN, KLAAR.

1255 Klaar. Heer graaf, zij heeft den brief al bevende gelezen. Ik merkte dat zij 't u zou toestaan, aan haar wezen ; Maar evenwel, zij is nog niet gerezolveerd ; 't Komt haar te schielijk voor, mijnheer, maar zij begeert Dat gij haar t'avond, voor 't balkon, zult komen spreken !

1260 Te zeven uur. Jan. Bloed ! dat is een heerlijk teken ! Lodewijk geeft geld aan Klaar.

Zeg aan mijn lief dat ik zal komen op dien tijd, En presenteer mijn dienst aan haar. Dat 's voor uw vlijt, Dien gij hebt aangewend. Klaar. Mijnheer, met geen

gedachten... Zoveel, wel heer ! Jan. Je moet geschenken nooit verachten.

1265 Klaar. Ik dank je zeer, heer graaf ! 'k Durf hier niet langer staan.

1251 daar zou de lommerd niet op schieten : daar zou de bank van lening geen voorschot op geven. — 1252 verdrieten : vervelen. — 1257 gerezolveerd : vast besloten. — 1263 met geen gedachten : ik denk er niet aan het aan te nemen.

69

Lod. Ik weet van geen akkoord. Jan. Wij zouden Immers delen,

Al wat wij wonnen met het dobbelen en spelen? 1245 Lod. Goed, hou maar rekening, zo kom je niets te kort.

Jan. Maar als die rekening dan niet betaald en wordt? Lod. Heb maar geen zorg. Ik zal uw diensten wel belonen, En u, zo lang ik leef, mijn dankbaarheid betonen; 't Geen gij te kort komt u betalen, en nog meer ...

1250 Jan. 't Is wel, maar wie zal daar uw borg voor zijn, mijnheer? Lod. Mijn aad'lijk woord. Jan. Daar zou de lommerd niet

op schieten. Lod. Ei Jan, uw malle klap begint me te verdrieten. Betrouw u op mijn woord. Jan. 't Is wel, ik ben tevreên, Dewijl ik moet. Maar zacht, 'k zie Klaart je herwaarts treên.

NEGENDE TONEEL

LODEWIJK, JAN, KLAAR.

1255 Klaar. Heer graaf, zij heeft den brief al bevende gelezen. Ik merkte dat zij 't u zou toestaan, aan haar wezen ; Maar evenwel, zij is nog niet gerezolveerd ; 't Komt haar te schielijk voor, mijnheer, maar zij begeert Dat gij haar t'avond, voor 't balkon, zult komen spreken

1260 Te zeven uur. Jan. Bloed! dat is een heerlijk teken Lodewijk geeft geld aan Klaar.

Zeg aan mijn lief dat ik zal komen op dien tijd, En presenteer mijn dienst aan haar. Dat 's voor uw vlijt, Dien gij hebt aangewend. Klaar. Mijnheer, met geen

gedachten ... Zoveel, wel heer! Jan. Je moet geschenken nooit verachten.

1265 Klaar. Ik dank je zeer, heer graaf ! 'k Durf hier niet langer staan.

1251 daar zou de lommerd niet op schieten : daar zou de bank van lening geen voorschot op geven. - 1252 verdrieten: vervelen. - 1257 gerezolveerd : vast besloten. - 1263 met geen gedachten : ik denk er niet aan het aan te nemen.

69

Page 72: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Lod. Vaarwel, ik zal zo lang in onze herberg gaan. Jan. Nou Klaar, je weet wel wat wij hebben afgesproken ? Klaar. Ja, wees gerust, baron ; die praat dient afgebroken, Want zo mevrouw mij zag, dan was de zaak verbrust.

1270 Jan. Heel goed, wees dan tevre8n, al word je niet gekust.

Einde van het derde bedrijf.

1269 verbrust : verknoeid, verbrod.

70

Lod. Vaarwel, ik zal zo lang in onze herberg gaan. Jan. Nou Klaar, je weet wel wat wij hebben afgesproken? Klaar. Ja, wees gerust, baron ; die praat dient afgebroken, Want zo mevrouw mij zag, dan was de zaak verbrust.

1270 Jan. Heel goed, wees dan tevreên, al word je niet gekust.

EindfJ' van het derde bedrijf.

1269 verbrust : verknoeid, verbrod.

70

Page 73: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

VIERDE BEDRI JF

EERSTE TONEEL

CHARLOTTE, KONSTANCE, KLAAR, FOP en HANS, beiden in lakeiekleren.

Klaar. Je denkt wel, juffrouw, op de klok van zeven uren ? Chart. Ik ben zeer ongerust, en kan van angst pas duren. Mevrouw, rechtuit gezegd, ik durf het niet bestaan. 't Is ook te schand'lijk met een minnaar door te gaan.

1275 Zo 't kwalijk uitvalt, 't zal mij al mijn leven spijten. Klaar. Tut, tut ,geen mens zal jou, hetgeen je doet verwijten. Chart Ik wacht nog wat, misschien dat broeder hier haast

koomt ; Men hoor' wat hij ons raadt ; wij kunnen onbeschroomd Aan hem verklaren, hoe de zaken zijn gelegen ;

1280 Hij kan ons helpen door veel erelijker wegen. Konst. Gij hebt al wat gelijk, dat heb ik niet bedacht ; De tijd van broeders komst dient eerst nog afgewacht. Indien hij geld heeft om de bruiloft uit te voeren, Is alles wel. Ik wil uw hart niet meer ontroeren.

1285 'k Zou ook niet toestaan dat gij weg gingt, zo 'k niet wist Dat 't mij aan geld ontbrak ; 'k bedacht alleen deez' list, Gelijk gij weet, uit nood. Klaar. Mevrouw, 't kon wel gebeuren, Dat jij jou dat besluit voor altoos zoudt betreuren ; De graaf zal denken dat hij van je wordt begekt,

1290 En mooglijk dat hij dan om dat affront vertrekt. Konst. Indien hij haar bemint zal hij zo licht niet scheiden, Want anders blijkt het dat hij ons zoekt te misleiden. Klaar. Misleiden ? Neen, mevrouw, dat heeft in 't minst

geen schijn. Daar wordt gescheld.

1271 op : om, aan. — 1272 pas : nauwelijks. — 1273 Mevrouw bij dit woord wendt Charlotte zich ws. tot Konstance, waar het vorige vers meer een antwoord was op Klaar. — 1274 door te gaan : er van door te gaan. — 1281 bedacht : daar heb ik niet aan gedacht. — 1283 uit te voeren : te laten doorgaan. — 1289 van : door.

71

VIERDE BEDRIJF

EERSTE TONEEL

CHARLOTTE, KONSTANCE, KLAAR, FOP en HANS, beiden in lakeiekleren.

Klaar. Je denkt wel, juffrouw, op de klok van zeven uren ? Charl. Ik ben zeer ongerust, en kan van angst pas duren. Mevrouw, rechtuit gezegd, ik durf het niet bestaan. 't Is ook te schand'lijk met een minnaar door te gaan.

1275 Zo 't kwalijk uitvalt, 't zal mij al mijn leven spijten. Klaar. Tut, tut ,geen mens zal jou, hetgeen je doet verwijten. Charl. Ik wacht nog wat, misschien dat broeder hier haast

koomt Men hoor' wat hij ons raadt; wij kunnen onbeschroomd Aan hem verklaren, hoe de zaken zijn gelegen;

1280 Hij kan ons helpen door veel erelijker wegen. Konst. Gij hebt al wat gelijk, dat heb ik niet bedacht De tijd van broeders komst dient eerst nog afgewacht. Indien hij geld heeft om de bruiloft uit te voeren, Is alles wel. Ik wil uw hart niet meer ontroeren.

1285 'k Zou ook niet toestaan dat gij weg gingt, zo 'k niet wist Dat 't mij aan geld ontbrak ; 'k bedacht alleen deez' list, Gelijk gij weet, uit nood. Klaar. Mevrouw, 't kon wel gebeuren, Dat jij jou dat besluit voor altoos zoudt betreuren De graaf zal denken dat hij van je wordt begekt,

1290 En moog'lijk dat hij dan om dat affront vertrekt. Konst. Indien hij haar bemint zal hij zo licht niet scheiden, Want anders blijkt het dat hij ons zoekt te misleiden. Klaar. Misleiden ? Neen, mevrouw, dat heeft in 't minst

geen schijn. Daar wordt gescheld.

1271 op : om, aan. - 1272 pas: nauwelijks. - 1273 Mevrouw: bij dit woord wendt Charlotte zich ws. tot Konstance, waar het vorige vers meer een antwoord was op Klaar. - 1274 door te gaan : er van door te gaan. -1281 bedacht: daar heb ik niet aan gedacht. - 1283 uit te voeren: te laten doorgaan. - 1289 van : door. -

71

Page 74: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Konst. Wie of daar schelt ? Klaar. Dat zal misschien de snijer zijn,

1295 Of lakenkoper om te manen. 't Zijn gezellen, Die ik niet langer weet met praatjes uit te stellen. Konst. Zeg dat wij uit zijn. Speld dat volk wat op de mouw. Klaar. Indien zij 't zijn, zal ik mijn best wel doen, mevrouw. Chart. Licht dat het broeder is, die kan hier nu al wezen.

1300 Konst. 't Kan zijn ; doch ik heb reên om 't tegendeel te vrezen. 'k Ben bang voor crediteurs, zodra er wordt gescheld.

TWEEDE TONEEL

KAREL, CHARLOTTE, KONSTANCE, KLAAR, HANS, een lakei van Karel.

Konst. Het is uw broeder ! ach ! ik ben van vreugd ontsteld ! Zijt welkom, waarde zoon ! Chart. Zijt welkom, lieve broeder ! Karel. Wat is 't me een vreugd, dat ik u zien mag ; ach !

vrouwmoeder ! 1305 Wat heb ik u misdaan, misleid door mijne jeugd !

Vergeef mijn losheid ! Konst. Ach ! mijn waarde zoon ! de vreugd

Verhindert mij, ik kan van blijdschap nauwlijks spreken ! Omhels mij !

Karel omhelst Konstance. 'k Heb misdaan ! Konst. 0 neen, mijn zoon, ik reken Dat gij, door uw vertrek, den grond van ons geluk

1310 Gelegd hebt. Ach wat vreugd na zoveel ramp en druk ! Wie had gedacht dat ik u in mijn oude dagen Nog wederzien zoude ! Al mijn tegenspoed en plagen En droefheid zal ik nu vergeten ! Kom mijn kind, Omhels uw broeder, dien ge in 't leven weder vindt.

Karel omheist Charlotte. 1315 Mijn zuster ! Chart. Broer ! Klaar. 't Is hier bijzonder druk

met kussen,

1295 manen : aan het betalen van een verschuldigde som herinneren. — 1302 ontsteld : sterk ontroerd. — 1308 reken : meen.

72

Konst. Wie of daar schelt ? Klaar. Dat zal misschien de

snijer zijn, 1295 Of lakenkoper om te manen. 't Zijn gezellen,

Die ik niet langer weet met praatjes uit te stellen. Konst. Zeg dat wij uit zijn. Speld dat volk wat op de mouw. Klaar. Indien zij 't zijn, zal ik mijn best wel doen, mevrouw. Charl. Licht dat het broeder is, die kan hier nu al wezen.

1300 Konst. 't Kan zijn; doch ik heb re én om 't tegendeel te vrezen. 'k Ben bang voor crediteurs, zodra er wordt gescheld.

TWEEDE TONEEL

KAREL, CHARLOTTE, KONSTANCE, KLAAR, HANS, een lakei van Karel.

Konst. Het is uw broeder ! ach ! ik ben van vreugd ontsteld Zijt welkom, waarde zoon! Charl. Zijt welkom, lieve broeder! Karel. Wat is 't me een vreugd, dat ik u zien mag ; ach !

vrouwmoeder 1305 Wat heb ik u misdaan, misleid door mijne jeugd !

Vergeef mijn losheid! Konst. Ach! mijn waarde zoon! de vreugd

Verhindert mij, ik kan van blijdschap nauw'lijks spreken Omhels mij!

Karel omhelst Konstance. 'k Heb misdaan ! Konst. 0 neen, mijn zoon, ik reken Dat gij, door uw vertrek, den grond van ons geluk

1310 Gelegd hebt. Ach wat vreugd na zoveel ramp en druk Wie had gedacht dat ik u in mijn oude dagen Nog wederzien zoude! Al mijn tegenspoed en plagen En droefheid zal ik nu vergeten ! Kom mijn kind, Omhels uw broeder, dien ge in 't leven weder vindt.

Karel omhelst Charlotte. 1315 Mijn zuster! Charl. Broer! Klaar. 't Is hier bijzonder druk

met kussen,

1295 manen : aan het betalen van een verschuldigde som herinneren. _ 1302 ontsteld: sterk ontroerd. - 1308 reken: meen.

72

Page 75: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

En ik krijg niet een brui, van 't bijstaan, ondertussen. Karet. Wel, Klaartje, leef je nog ! Klaar. Ja, zo 'k niet

beter weet. Och dat je wist, mijnheer, hoe deerlijk dat ik kreet, Toen jij zo stilletjes en zonder eens te spreken

1320 Vertrokken waart, en dat ik van je taal noch teken Kon horen waar je waart, je zoudt mij ook wel eens... Je weet wel wat ik meen. Karel. Dat 's licht wat ongemeens !

Klaar. 0 neen, niets ongemeens, je hebt het van je leven Wel meer gedaan. Karel. En wat ? Klaar. Een welkomzoen

gegeven. 1325 Karel. Gij zijt nog de oude Klaar, een snaakje van een meid.

Daar 's dan een zoen. Klaar. En jou ook één tot dank- baarheid.

Konst. Klaar, wil die dartelheid een weinigje betomen. Mijn zoon, waar is uw liefste, of zijt ge alleen gekomen ? Karel. Ik wacht mijn lief haast, 'k ben te paard vooruit gerean ;

1330 Ze is op den wagen. Konst. Hoe ? Liet gij haar zo alleen ? Karel. Ik kom hier om te zien hoe 't staat met onze zaken, Om, zo hier iets ontbrak, eerst op zijn stel te raken ; Mijn liefste weet niet hoe het bij ons is gesteld. Hebt gij mijn laatsten brief, en 't pakje met dat geld

1335 Ontvangen ? Konst. Ja, mijn zoon. 'k Geloof dat uwe leden Vermoeid zijn van de reis ; gij hebt licht hard gereden ? Karel. 0 ja, ik ben vermoeid. Konst. Laat ons dan binnen

gaan. 'k Zal u een voorval, 't geen ons voorkomt, doen verstaan, Van zeek'ren graaf, die met Charlotte zoekt te trouwen.

1340 Karel. Een graaf, mevrouw ! Konst. Treed voort, 'k zal u de zaak ontvouwen.

1316 niet een brui, van 't bijstaan, ondertussen : niet een zier, hoegenaamd niets, alhoewel ik er bij tegenwoordig ben. — 1317 zo 'k niet beter weet : zover ik niet anders kan. — 1319 zonder eens te spreken : zonder iets te zeggen. — 1325 een snaakje van een meid : een snaakse, grappige meid. — 1327 zich betomen : zich bedwingen, zich inhouden. — 1338 voorkomen : overkomen ; doen verstaan : mededelen, uitleggen.

73

En ik krijg niet een brui, van 't bijstaan, ondertussen. Karel. Wel, Klaart je, leef je nog ! Klaar. Ja, zo 'k niet

beter weet.

Och dat je wist, mijnheer, hoe deerlijk dat ik kreet, Toen jij zo stilletjes en zonder eens te spreken

1320 Vertrokken waart, en dat ik van je taal noch teken Kon horen waar je waart, je zoudt mij ook wel eens ... Je weet wel wat ik meen. Karel. Dat's licht wat ongemeens Klaar. 0 neen, niets on gemeens, je hebt het van je leven Wel meer gedaan. Karel. En wat? Klaar. Een welkomzoen

gegeven. 1325 Karel. Gij zijt nog de oude Klaar, een snaakje van een meid.

Daar 's dan een zoen. Klaar. En jou ook één tot dank-baarheid.

Konst. Klaar, wil die dartelheid een weinigje betomen. Mijn zoon, waar is uw liefste, of zijt ge alleen gekomen? Karel. Ik wacht mijn lief haast, 'k ben te paard vooruit gereên ;

1330 Ze is op den wagen. Konst. Hoe? Liet gij haar zo alleen? Karel. Ik kom hier om te zien hoe 't staat met onze zaken, Om, zo hier iets ontbrak, eerst op zijn stel te raken ; Mijn liefste weet niet hoe het bij ons is gesteld. Hebt gij mijn laatsten brief, en 't pakje met dat geld

1335 Ontvangen? Komt. Ja, mijn zoon. 'k Geloof dat uwe leden Vermoeid zijn van de reis; gij hebt licht hard gereden? Karel. 0 ja, ik ben vermoeid. Konst. Laat ons dan binnen

gaan. 'k Zal u een voorval, 't geen ons voorkomt, doen verstaan, Van zeek'ren graaf, die met Charlotte zoekt te trouwen.

1340 Karel. Een graaf, mevrouw! Komt. Treed voort, 'k zal u de zaak ontvouwen.

1316 niet een brui, van 't bijstaan, ondertussen : niet een zier, hoegenaamd niets, alhoewel ik er bij tegenwoordig ben. - 1317 zo 'k niet beter weet : zover ik niet anders kan. - 1319 zonder eens te spreken : zonder iets te zeggen. - 1325 een snaakje van een meid: een snaakse, grappige meid. -1327 zich betomen : zich bedwingen, zich inhouden. - 1338 voorkomen : overkomen ; doen verstaan : mededelen, uitleggen.

73

Page 76: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

DERDE TONEEL

KLAAR, HANS.

Klaar. Wel Hansje, sta je daar, en spreek je niet een woord ?

Hans'. Dat raakt je niet. Klaar. Mijn bloed, hoe ben je zo verstoord ?

Hans'. Wat bruit dat jou ? Klaar. Je zijt nochtans mijn uitgelezen,

Die haast mijn bruidegom, mijn man, en voogd zelt wezen. 1345 Hans. Dat zel je liegen. Klaar. Hoe ? Waarom, mijn

lieve Hans ? Hans. Dat weet je wel. Klaar. Mijn hart, zeg is er dan

geen kans, Om jou met tranen te vermurwen, noch met smeken ? Mijn lieve maatje, ik bid, wil toch een woordje spreken ; Je weet het immers dat ik je altijd heb bemind ?

1350 Het spijt me dat ik je in zo'n kwaad humeurtje vind. Hans. Dat raakt me niet. Klaar. 't Is wel, wil jij geen reden

horen ? Dan is het huwelijk of ; dat zeg ik van te voren. Hans. 't Kan mij niet schelen. Klaar. Goed ; dan trouw ik

met een aar, Tot spijt van jou ; je moet me niet veel bruien, vaar.

1355 Dat is een hangbroek ! Dat 's een puikje der portretten

Uit de almenak ! Ja wel, men hoort je beeld te zetten, Van klinkklaar goud gemaakt, vlak op de vulliskar. Hans. Dat zou heel mooi zijn. Klaar. Ja, dat zou heel mooi

zijn, nar. Hans,. Maar vrijt jou die baron, zeg Klaar ! 'k Begin te vrezen.

1360 Klaar. Dat raakt je niet. Hans. Hoor Klaar, je bent mijn uitgelezen.

Ik meen 't zo kwaad niet, zeg, wat zeit mijnheer baron ?

1344 vlg. zelt, zel : zult , zal. — 1345 dat zel je liegen : dat lieg je. — 1352 of : af. — 1355 hangbroek : vuile, slordige kerel ; slodderbroek ; Dat 's een pukje... uit de almenak : je bent nog erger dan een portret in de almanak. — 1357 vulliskar : vuilniskar.

74

DERDE TONEEL

KLAAR, HANS.

Klaar. Wel Hansje, sta je daar, en spreek je niet een woord? Hans'. Dat raakt je niet. Klaar. Mijn bloed, hoe ben je

zo verstoord ? Hans. Wat bruit dat jou? Klaar. Je zijt nochtans mijn

uitgelezen, Die haast mijn bruidegom, mijn man, en voogd zelt wezen.

1345 Hans. Dat zeI je liegen. Klaar. Hoe ? Waarom, mijn lieve Hans?

Hans. Dat weet je wel. Klaar. Mijn hart, zeg is er dan geen kans,

Om jou met tranen te vermurwen, noch met smeken ? Mijn lieve maatje, ik bid, wil toch een woordje spreken Je weet het immers dat ik je altijd heb bemind?

1350 Het spijt me dat ik je in zo'n kwaad humeurtje vind. Hans. Dat raakt me niet. Klaar. 't Is wel, wil jij geen reden

horen? Dan is het huwelijk of ; dat zeg ik van te voren. Hans. 't Kan mij niet schelen. Klaar. Goed; dan trouw ik

met een aar, Tot spijt van jou; je moet me niet veel bruien, vaar.

1355 Dat is een hangbroek ! Dat 's een puikje der portretten Uit de almenak ! Ja wel, men hoort je beeld te zetten, Van klinkklaar goud gemaakt, vlak op de vulliskar. Hans. Dat zou heel mooi zijn. Klaar. Ja, dat zou heel mooi

zijn, nar. Hans. Maar vrijt jou die baron, zeg Klaar! 'k Begin te vrezen.

1360 Klaar. Dat raakt je niet. Hans. Hoor Klaar, je bent mijn uitgelezen.

Ik meen 't zo kwaad niet, zeg, wat zeit mijnheer baron ?

1344 vlg. zelf, zei : zult, zal. - 1345 dat zel je liegen : dat lieg je. -1352 of : af. - 1355 hangbroek : vuile, slordige kerel; slodderbroek; Dat 's een pukje ... uit de almenak : je bent nog erger dan een portret in de almanak. - 1357 vulliskar : vuilniskar.

74

Page 77: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Klaar. Wat raakt dat jou ? Hans. Ei hoor ! mijn pinkster- bloem, mijn zon,

Wij zellen met malkaar, gelijk gezeid is, trouwen. Klaar. Dat zel je liegen. Hans. Och ! hoe ken je jou zo

houwen, 1365 Mijn schepseltje ! je weet dat ik je zo bemin,

En gist'ren had je ook in jouw Hansje groten zin. Het is voor jou dat ik zo zuinig weet te sparen. Klaar. Dat 's goed voor jou. Hans. Och, Klaar, wil toch

je zelf bewaren, Want die baronnen zijn zo vol van guiterij,

1370 Je weet het niet mijn kind. Klaar. Hans, zorg jij niet voor mij : Je hebt de paspoort en den bons, 'k wil jou niet kennen. Hans. Ziedaar, de mortepaai moet jou en mij dan schennen, Heb jij het hart, dat jij, karonje, me verlaat ; Ik zal dien gekken vent waarnemen op de straat,

1375 En kloppen hem zo plat als stokvis met mijn handen. De kuiten zal ik hem afbijten met mijn tanden, En voor de rest zo kort als potjebeuling slaan. Klaar. Ja, maar, mijn lieve vaar, hij is almede een haan ; Hij zou dan, op jouw kop, zodanig vliegen vangen

1380 Dat jij zoudt wensen, dat je al zalig waart gehangen, Gelijk je wel verdient voor jou bedriegerij. Hoor Monsieur Poerlaron !

1362 Pinksterbloem : eig. een bloem, het waterviooltje, dat omstreeks Pink-steren bloeit. Toespeling op een oud Hollands volksgebruik : het mooiste meisje van het dorp werd op Pinksteren met bloemen gesierd en gekroond en door het dorp rondgevoerd. Ze heette de Pinksterbloem of Pinksterbruid. Hier : mijn uitverkorene. — 1364 'hoe kan je jou zo houwen : hoe kan je je zo voordoen. — 1368 zich bewaren : op zijn hoede zijn. — 1371 bons : slag of stoot ; den bons krijgen of hebben : afgewezen worden door zijn meisje ; 'k wil jou niet kennen : ik ken je niet meer, moet niet meer van je hebben. — 1372 mortepaai : (Fr. morte-paye) eig. dode of verloren soldij, uitbetaald aan krijgslieden of matrozen, die invalide en afgedankt zijn of niet meer op de monsterrol staan. Mortepaai is hier gepersonifiëerd en tot een kwelgeest gemaakt : als het gedaan geraakt tussen ons moge de duivel (mortepaai) ons blijven kwellen (schenden) (TE WINKEL ) . - 1373 het hart hebben : de moed hebben ; karonje : kreng, prij. — 1374 waarnemen : opwachten. — 1377 zo kort als... : zo klein als... (vgl. kort en klein slaan ; - voor potje-beuling zie v. 315). — 1379 vliegen vangen : plukharen, slaan. — 1380 zalig : goed en wel (ironisch bedoeld).

75

Klaar. Wat raakt dat jou? Hans. Ei hoor! mijn pinkster­bloem, mijn zon,

Wij zeIlen met malkaar, gelijk gezeid is, trouwen. Klaar. Dat zeI je liegen. Hans. Och ! hoe ken je jou zo

houwen, 1365 Mijn schepseltje ! je weet dat ik je zo bemin,

En gist'ren had je ook in jouw Hansje groten zin. Het is voor jou dat ik zo zuinig weet te sparen. Klaar. Dat 's goed voor jou. Hans. Och, Klaar, wil toch

je zelf bewaren, Want die baronnen zijn zo vol van guiterij,

1370 Je weet het niet mijn kind. Klaar. Hans, zorg jij niet voor mij Je hebt de paspoort en den bons, 'k wil jou niet kennen. Hans. Ziedaar, de mortepaai moet jou en mij dan schennen, Heb jij het hart, dat jij, karonje, me verlaat; Ik zal dien gekken vent waarnemen op de straat,

1375 En kloppen hem zo plat als stokvis met mijn handen. De kuiten zal ik hem afbijten met mijn tanden, En voor de rest zo kort als potjebeuling slaan. Klaar. Ja, maar, mijn lieve vaar, hij is almede een haan Hij zou dan, op jouw kop, zodanig vliegen vangen

1380 Dat jij zoudt wensen, dat je al zalig waart gehangen, Gelijk je wel verdient voor jou bedriegerij. Hoor Monsieur Poerlaron !

1362 Pinksterbloem : eig. een bloem, het waterviooltje, dat omstreeks Pink­steren bloeit. Toespeling op een oud Hollands volksgebruik : het mooiste meisje van het dorp werd op Pinksteren met bloemen gesierd en gekroond en door het dorp rondgevoerd. Ze heette de Pinksterbloem of Pinksterbruid. Hier : mijn uitverkorene. - 1364 'hoe kan je jou zo houwen : hoe kan je je zo voordoen. - 1368 zich bewaren: op zijn hoede zijn. - 1371 bons: slag of stoot ; den bons krijgen of hebben : afgewezen worden door zijn meisje ; 'k wil jou niet kennen: ik ken je niet meer, moet niet meer van je hebben. -1372 mortepaai : (Fr. morte-paye) eig. dode of verloren soldij, uitbetaald aan krijgslieden of matrozen, die invalide en afgedankt zijn of niet meer op de monsterrol staan. Mortepaai is hier gepersonifiëerd en tot een kwelgeest gemaakt : als het gedaan geraakt tussen ons moge de duivel (mortepaai) ons blijven kwellen (schenden) (TE WINKEL). - 1373 het hart hebben: de moed hebben ; karonje : kreng, prij. - 1374 waarnemen : opwachten. -1377 zo kort als ... : zo klein als... (vgl. kort en klein slaan; - voor pot je­beuling zie v. 315). - 1379 vliegen vangen: plukharen, slaan. - 1380 zalig: goed en wel (ironisch bedoeld).

75

Page 78: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Hans haalt de trouwbelofte uit zijn zak. Je bent een vuile prij,

Een lichtekooi. Ik zweer je zelt het je betreuren. Zie daar's je trouwbelofte ; ik zal ze aan stukken scheuren.

1385 Ik ken je nou niet meer ; ik wil je niet meer zien. Klaar haalt ze ook uit.

Zie, Hans, dat gaat je veur ; het moet gelijk geschiên. Hans. Maar wacht een beetje, Klaar, is 't ernst ? Of is

het scheren ? Klaar. Dat is mij evenveel, zoals je zelt begeren. Hans. Ik doe 't maar om te zien of jij me nog bemint.

1390 Klaar. Ik meen het ook niet, Hans ; ik was alleen gezind Om je eens te toetsen, en hetgeen hier is bedreven, Dat moeten wij malkaar van harte weer vergeven. Hans. Daar sla geluk toe, drie pond vijgen op den koop. Klaar. Vier vaten wijn daarbij ; drie ankers met een stoop.

1395 Maar zacht, daar is Mevrouw.

VIERDE TONEEL

KAREL, KONSTANCE, CHARLOTTE, KLAAR, HANS, FOP, lakei van Karel.

Karel. Gij zegt mij wond're trekken En listen, maar de tijd zal alles wel ontdekken. Die brief is mij verdacht, dewij1 ik niemand kan In Brussel, die zo heet gelijk als deze man. Kristoffel Ossekop, bankier der heren Denen !

1400 't Is een verdichte naam. Chart. Zou dan mijn broeder menen, Dat zulk een graaf bekwaam zou wezen tot bedrog ? Karel. Hetgeen men nu niet weet leert ons de tijd licht nog. 'k Heb meer messieurs gekend, die om fortuin te maken,

1383 lichtekooi : lichtzinnig vrouwspersoon. — 1388 mij is het om het even, zoals jij wenst. — 1390 gezind : van plan. — 1393-94 deze verzen betekenen : wij zullen onze verzoening bezegelen met eens goed te smullen en te drinken, — zoals ook een koop wel eens bezegeld werd. Vat, anker, stoop zijn wijn-maten en << vier vat, drie ankers en een stoop >> schijnt een vaste uitdrukking te zijn geweest (TE WINKEL ) . - 1397 kan : ken. — 1400 verdichten : ver-zinnen.

76

Hans haalt de trouwbelofte uit zijn zak. Je bent een vuile prij,

Een lichtekooi. Ik zweer je zelt het je betreuren. Zie daar's je trouwbelofte ; ik zal ze aan stukken scheuren.

1385 Ik ken je nou niet meer; ik wil je niet meer zien. Klaar haalt ze ook uit.

Zie, Hans, dat gaat je veur ; het moet gelijk geschiên. Hans. Maar wacht een beetje, Klaar, is 't ernst? Of is

het scheren ? Klaar. Dat is mij evenveel, zoals je zelt begeren. Hans. Ik doe 't maar om te zien of jij me nog bemint.

1390 Klaar. Ik meen het ook niet, Hans; ik was alleen gezind Om je eens te toetsen, en hetgeen hier is bedreven, Dat moeten wij malkaar van harte weer vergeven. Hans. Daar sla geluk toe, drie pond vijgen op den koop. Klaar. Vier vaten wijn daarbij; drie ankers met een stoop.

1395 Maar zacht, daar is Mevrouw.

VIERDE TONEEL

KAREL, KONSTANCE, CHARLOTTE, KLAAR, HANS, FOP, lakei van Karel.

Karel. Gij zegt mij wond're trekken En listen, maar de tijd zal alles wel ontdekken. Die brief is mij verdacht, dewijl ik niemand kan In Brussel, die zo heet gelijk als deze man. Kristoffel Ossekop, bankier der heren Denen !

1400 't Is een verdichte naam. Charl. Zou dan mijn broeder menen, Dat zulk een graaf bekwaam zou wezen tot bedrog? Karel. Hetgeen men nu niet weet leert ons de tijd licht nog. 'k Heb meer messieurs gekend, die om fortuin te maken,

1383 lichtekooi: lichtzinnig vrouwspersoon. - 1388 mij is het om het even, zoals jij wenst. - 1390 gezind: van plan. - 1393-94 deze verzen betekenen: wij zullen onze verzoening bezegelen met eens goed te smullen en te drinken, - zoals ook een koop wel eens bezegeld werd. Vat, anker, stoop zijn wijn­maten en « vier vat, drie ankers en een stOOP)} schijnt een vaste uitdrukking te zijn geweest (TE WINKEL). - 1397 kan: ken. - 1400 verdichten: ver­zinnen.

76

Page 79: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Opsneden van hun staat, en wonderlijke zaken

1405 Verzonnen, om een duif te lokken in het net.

Daar is te Brussel korts een kerel vastgezet,

Die zich een graaf noemde, en ook niet ontzag te vrijen

Bij jufferen van rang ; hij had die schelmerijen

Al lang gepleegd, eer hij bekend werd voor een guit ; 1410 Derhalve, zuster, dient uw vrijerij gestuit,

Totdat men naar zijn staat terdege heeft vernomen. 'k Zal hem verzoeken of hij hier belieft te komen,

Zodra mijn lief hier is, wijl ik nieuwsgierig ben,

En niet gerust zal zijn voor ik dien grave ken.

1415 Chart. Zijn deugden kan men aan zijn ommegang bespeuren.

Karel. 0 zuster, 'k waarschuw u, men ziet het meer gebeuren ; 't Kan een bedrieger zijn ; al zijt gij kloek van geest,

Daar zijn wel wijzer door den schijn bedot geweest.

Klaar. Dat hij een graaf is, heer, daar wil ik wel op zweren,

1420 Want hij voert staat, en 't gaat niet aan zijn kouwe kleren, Al douwt hij me een pistool uit vriendschap in mijn hand ; Daar is geen nobelder noch beter heer in 't land.

Karel. Dat is een schoon bewijs ! Zulks kan genoeg geschieden,

Al is hij juist geen graaf ; men kan verachte lieden

1425 Niet onderscheiden van de grootste, indien het geld

Hun veinzerij bedekt. 'k Zie veel hetgeen ons meldt

Dat wij bedrogen zijn ; de tijd zal 't best ontdekken.

Chart Maar Frere, uw onderzoek mocht hem tot gramschap

wekken.

Karel. Ik merk hij heeft u reeds al binnen door de min.

1430 'k Zoek maar te peilen hoe hij 't met u heeft in 't zin. 'k Zal hem beleefd, gelijk een edelman ontmoeten,

En in zijn logement, flus in passant, begroeten.

Maar laat ons met malkaar nu heengaan naar de poort,

1414 dien grave : graaf was vroeger een zwak verbogen znw., vandaar de acc. dien grave. — 1415 deugden : goede eigenschappen, voortreffelijkheden. — 1417 kloek : verstandig, slim. — 1418 bedot : bedrogen. — 1420 't gaat niet aan zijn kouwe (koude =- bovenste) kleren : het raakt hem niet, deert hem niet. — 1421 douwt : duwt. — 1424 veracht : verachtelijk, gemeen. 1431 ontmoeten : bejegenen.

77

Opsneden van hun staat, en wonderlijke zaken

1405 Verzonnen, om een duif te lokken in het net. Daar is te Brussel korts een kerel vastgezet, Die zich een graaf noemde, en ook niet ontzag te vrijen Bij jufferen van rang; hij had die schelmerijen Allang gepleegd, eer hij bekend werd voor een guit;

1410 Derhalve, zuster, dient uw vrijerij gestuit, Totdat men naar zijn staat terdege heeft vernomen. 'k Zal hem verzoeken of hij hier belieft te komen,

Zodra mijn lief hier is, wijl ik nieuwsgierig ben, En niet gerust zal zijn voor ik dien grave ken.

1415 Charl. Zijn deugden kan men aan zijn ommegang bespeuren. Karel. 0 zuster, 'k waarschuw u, men ziet het meer gebeuren; 't Kan een bedrieger zijn ; al zijt gij kloek van geest, Daar zijn wel wijzer door den schijn bedot geweest. Klaar. Dat hij een graaf is, heer, daar wil ik wel op zweren,

1420 Want hij voert staat, en 't gaat niet aan zijn kouwe kleren, Al douwt hij me een pistool uit vriendschap in mijn hand; Daar is geen nobelder noch beter heer in 't land. Karel. Dat is een schoon bewijs ! Zulks kan genoeg geschieden, Al is hij juist geen graaf ; men kan verachte lieden

1425 Niet onderscheiden van de grootste, indien het geld Hun veinzerij bedekt. 'k Zie veel hetgeen ons meldt Dat wij bedrogen zijn; de tijd zal 't best ontdekken. Charl. Maar Frere, uw onderzoek mocht hem tot gramschap

wekken. Karel. Ik merk hij heeft u reeds al binnen door de min.

1430 'k Zoek maar te peilen hoe hij 't met u heeft in 't zin. 'k Zal hem beleefd, gelijk een edelman ontmoeten, En in zijn logement, flus in passant, begroeten. Maar laat ons met malkaar nu heengaan naar de poort,

1414 dien grave : graaf was vroeger een zwak verbogen znw., vandaar de acc. dien grave. - 1415 deugden: goede eigenschappen, voortreffelijkheden. - 1417 kloek: verstandig, slim. - 1418 bedot: bedrogen. - 1420 't gaat niet aan zijn kouwe (koude = bovenste) kleren : het raakt hem niet, deert hem niet. - 1421 douwt: duwt. - 1424 veracht: verachtelijk, gemeen. -1431 ontmoeten: bejegenen.

77

Page 80: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Den wagen wachten. Konst. Goed. Hoor Klaartje ! hang eens 1435 Theewater op, wij gaan mijn dochter samen halen. [voort

Maak alles op zijn stel, 't sa wakker, niet te dralen : Wij komen, denk ik, in een klein half uur weer hier. Indien de graaf hier komt, zo geef hem dit papier Van Stoffel Ossekop, 't geen hij hier heeft verloren.

1440 Karel. Als gij hem spreekt, zo laat hem vrij de tijding horen, Dat ik gekomen ben. Klaar. Dat zal ik doen mijnheer. Konst. Nu, als gezegd is, Klaar, wij komen daad'lijk weer, En ik belast u, dat het water dan moet koken. Klaar. 't Is wel, 'k zal metterhaast wat hoepelstokken stoken :

1445 Wij hebben juist geen hout tot nog toe, in ons huis.

VI JFDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, HANS.

Charl. Maar Hans, ik hoorde flus hier zulk een groot gedruis ; Wat was dat ? Hans. Niemendal. Charl. Ik hoorde u noch-

tans kijven. 't Geen hier geschiedt moest toch vooral verholen blijven. Klaar. 't Was onder ons, juffrouw, het raakt jouw zaken niet.

1450 Hans keef op mij ; maar 't is door jaloezij geschied. Ik heb het hem, uit grond mijns harten, al vergeven. Hij dacht dat die baron...

Chart. tegen Hans. Heb je daarom gekeven ? Daar wordt gescheld en Klaar doet open.

Wat heb jij groot verstand ! Zou zulk een edelman Zijn zinnen stellen op een meid ? Mij dunkt dat kan

1455 Niet wezen. Hans. Hij is gek. Chart. De graaf zou 't niet gehengen.

Hans. Juffrouw, hij zou de meid misschien in schande brengen. Ik heb vooral geen zin in horens, dat je 't vat...

1434 den wagen wachten : op den wagen wachten. — 1444 hoepelstok : rijs-hout dat dient om hoepels te maken. — 1445 tot nog toe : nu, op dit ogenblik. — 1457 horens : er wordt van een man gezegd dat hij horens draagt, wanneer zijn vrouw alle gezag heeft in het huisgezin of hem bedriegt ; dat je 't vat moet je weten.

78

Den wagen wachten. Konst. Goed. Hoor Klaart je ! hang eens 1435 Theewater op, wij gaan mijn dochter samen halen. [voort

Maak alles op zijn stel, 't sa wakker, niet te dralen Wij komen, denk ik, in een klein half uur weer hier. Indien de graaf hier komt, zo geef hem dit papier Van StoffelOssekop, 't geen hij hier heeft verloren.

1440 Karel. Als gij hem spreekt, zo laat hem vrij de tijding horen, Dat ik gekomen ben. Klaar. Dat zal ik doen mijnheer. Konst. Nu, als gezegd is, Klaar, wij komen daad'lijk weer, En ik belast u, dat het water dan moet koken. Klaar. 't Is wel, 'k zal metterhaast wat hoepelstokken stoken

1445 Wij hebben juist geen hout tot nog toe, in ons huis.

VIJFDE TONEEL

CHARLOTTE, KLAAR, HANS.

Charl. Maar Hans, ik hoorde flus hier zulk een groot gedruis ; Wat was dat? Hans. Niemendal. Charl. Ik hoorde u noch­

tans kijven. 't Geen hier geschiedt moest toch vooral verholen blijven. Klaar. 't Was onder ons, juffrouw, het raakt jouw zaken niet.

1450 Hans keef op mij; maar 't is door jaloezij geschied. Ik heb het hem, uit grond mijns harten, al vergeven. Hij dacht dat die baron ...

Charl. tegen Hans. Heb je daarom gekeven? Daar wordt gescheld en Klaar doet open.

Wat heb jij groot verstand! Zou zulk een edelman Zijn zinnen stellen op een meid? Mij dunkt dat kan

1455 Niet wezen. Hans. Hij is gek. Chart De graaf zou 't niet gehengen.

Hans. Juffrouw, hij zou de meid misschien in schande brengen. Ik heb vooral geen zin in horens, dat je 't vat ...

1434 den wagen wachten: op den wagen wachten. - 1444 hoepelstok: rijs­hout dat dient om hoepels te maken. - 1445 tot nog toe: nu, op dit ogenblik. - 1457 horens: er wordt van een man gezegd dat hij horens draagt, wanneer zijn vrouw alle gezag heeft in het huisgezin of hem bedriegt ; dat je 't vat ~ moet je weten.

78

Page 81: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

'k Praat van den drommel, en daar komt hij zelf op 't mat. Charl. Gij moet dien edelman behoorlijk respecteren,

1460 Gelijk 't de staat vereist van zulke grote heren.

ZESDE TONEEL

JAN, KLAAR, CHARLOTTE, HANS.

Jan. Vind ik je thuis, dat's goed, mijn suikerzoete Klaar. Klaar. Ja, Heer baron, 'k ben tot je dienst, gebied mij maar. Jan. Juffrouw, mijn neef heeft lang hier voor de deur staan

wachten, En turen naar 't balkon ; maar tegen zijn gedachten

1465 Kwam een aanzienlijk heer hier uit het huis. Mevrouw Verzelde hem ; hij wist niet wat hij denken zou, Te meer omdat hij ook een stoet zag van lakeien ; En daarom kom ik hier. De kerel zou schier schreien Van droefheid, omdat hij niet weet wat dit beduidt.

1470 Hij denkt al dat je bent veranderd van besluit, En dat dit moog'lijk zal een medeminnaar wezen. Klaar. 0 neen, de graaf heeft daar in 't minst niet voor

te vrezen, 't Is juffrouws broeder, die flus thuis gekomen is. Jan. Dan zal de zaak nou niet gelukken, naar ik gis.

1475 Chart. De graaf kan hier... daar is hij zelf, de deur was open.

ZEVENDE TONEEL

LODEWIJK, JAN, CHARLOTTE, KLAAR, HANS.

Lod. Mejuffer, ach ! heb ik te vrezen of te hopen ? Ik wacht het vonnis van mijn leven, of mijn dood Uit uwen lieven mond. Ach, was uw gunst zo groot, Dat gij miin wedermin... maar neen, 'k moet altoos zuchten,

1480 Een nieuwe minnaar zal... Chart. Mijnheer, de minnaars duchten

1458 op 't mat : op het tapijt, te voorschijn (vgl. : als men van de duivel spreekt...).

79

'k Praat van den drommel, en daar komt hij zelf op 't mat. Charl. Gij moet dien edelman behoorlijk respecteren,

1460 Gelijk 't de staat vereist van zulke grote heren.

ZESDE TONEEL

JAN, KLAAR, CHARLOTTE, HANS.

Jan. Vind ik je thuis, dat's goed, mijn suikerzoete Klaar. Klaar. Ja, Heer baron, 'k ben tot je dienst, gebied mij maar. Jan. Juffrouw, mijn neef heeft lang hier voor de deur staan

wachten, En turen naar 't balkon; maar tegen zijn gedachten

1465 Kwam een aanzienlijk heer hier uit het huis. Mevrouw VerzeIde hem; hij wist niet wat hij denken zou, Te meer omdat hij ook een stoet zag van lakeien; En daarom kom ik hier. De kerel zou schier schreien Van droefheid, omdat hij niet weet wat dit beduidt.

1470 Hij denkt al dat je bent veranderd van besluit, En dat dit moog'lijk zal een medeminnaar wezen. Klaar. 0 neen, de graaf heeft daar in 't minst niet voor

te vrezen, 't Is juffrouws broeder, die flus thuis gekomen is. Jan. Dan zal de zaak nou niet gelukken, naar ik gis.

1475 Charl. De graaf kan hier. .. daar is hij zelf, de deur was open.

ZEVENDE TONEEL

LODEWIJK, JAN, CHARLOTTE, KLAAR, HANS.

Lod. Mejuffer, ach ! heb ik te vrezen of te hopen ? Ik wacht het vonnis van mijn leven, of mijn dood Uit uwen lieven mond. Ach, was uw gunst zo groot, Dat gij mijn wedermin ... maar neen, 'k moet altoos zuchten,

1480 Een nieuwe minnaar zal... Charl. Mijnheer, de minnaars duchten

1458 op 't mat : op het tapijt, te voorschijn (vgl. als men van de duivel spreekt ... ) .

79

Page 82: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Altijd het zwaarste. Laat ons in 't salet wat gaan. Ik zal u zeggen hoe wij met de zaken staan. De heer baron geliev' ons beiden te verzellen.

Daar wordt gescheid ; Klaar doet open. Hans. Wie of daar is ? o bloed ! Wat dunk je van zulk schellen ?

1485 Die brengt voorzeker geld ; maar basta, dat 's abuis.

ACHTSTE TONEEL

HANS, KLAAR, HENDRIK, JORIS.

Hendr. Goên avond Klaar, is nu mevrouw en juffrouw thuis ? Klaar. Mevrouw is uitgegaan, het komt nou niet gelegen. Geef mij je rekening, wij zellen ze terdege Bezien, en nazien. Hendr. Hoe ? Mevrouw heeft die al lang

1490 Gezien, en nagezien ; dat is weer de oude zang. Klaar. Hoe raas je zo ? Mevrouw zal je immers wel betalen !

joris. Hoe ? Heb je niet gezeid dat ik nu geld zou halen ?

Klaar. Dat 's goed ; maar kom dan als zij thuis is, dat is raar.

Hendr. Ze scheert met ons den gek, het is al over 't jaar

1495 Dat ik gelopen heb ; ik zal heur affronteren. Ze dragen aan haar gat begut dezelfde kleren, Hetzelfde stof, dat ik heur heb verkoft ; ik zal Heur roepen. Klaar. Meen je 't ook ? Ei, Hendrik, ben je mal ?

't Is maar een bagatel. Hendr. Het is tweehonderd gulden. 1500 Is dat een bagatel ? Klaar. ja waren al je schulden...

'k Wil zeggen schuldenaars, zo goed als mijn mevrouw, Dan was je wel bewaard. Hendr. Hoor, weet je wat ?

Met jou

Wil ik niet praten ; ik wil mevrouw nu zelve spreken. je hebt ons lang genoeg bedrogen met je streken.

1505 Nu is mevrouw niet thuis ; dan leit ze nog te bed ;

1487 gelegen : te gelegener of geschikter tijd. — 1490 de oude zang : 't zelfde.

— 1495 affronteren : harde waarheden te horen geven. — 1496 begut :

(bastaardvloek) bij God. — 1497 hetzelfde : dezelfde ; verkoft : zie v. 96. — 1498 roepen : op straat naroepen, het haar openbaar verwijten. — 1502 dan was je wel bewaard : dan was je gerust.

80

Altijd het zwaarste. Laat ons in 't salet wat gaan. Ik zal u zeggen hoe wij met de zaken staan. De heer baron geliev' ons beiden te verzeIlen.

Daar wordt gescheld ,. Klaar doet open. Hans. Wie of daar is ? 0 bloed! Wat dunk je van zulk schellen?

1485 Die brengt voorzeker geld ; maar basta, dat 's abuis.

ACHTSTE TONEEL

HANS, KLAAR, HENDRIK, JORIS.

Hendr. Goên avond Klaar, is nu mevrouwen juffrouw thuis ? Klaar. Mevrouw is uitgegaan, het komt nou niet gelegen. Geef mij je rekening, wij zeIlen ze terdege Bezien, en nazien. Hendr. Hoe ? Mevrouw heeft die al lang

1490 Gezien, en nagezien ; dat is weer de oude zang. Klaar. Hoe raas je zo ? Mevrouw zal je immers wel betalen Joris. Hoe? Heb je niet gezeid dat ik nu geld zou halen? Klaar. Dat 's goed ; maar kom dan als zij thuis is,

dat is raar. Hendr. Ze scheert met ons den gek, het is al over 't jaar

1495 Dat ik gelopen heb ; ik zal heur affronteren. Ze dragen aan haar gat begut dezelfde kleren, Hetzelfde stof, dat ik heur heb verkoft ; ik zal Heur roepen. Klaar. Meen je 't ook? Ei, Hendrik, ben je mal? 't Is maar een bagatel. Hendr. Het is tweehonderd gulden.

1500 Is dat een bagatel? Klaar. Ja waren al je schulden ... 'k Wil zeggen schuldenaars, zo goed als mijn mevrouw, Dan was je wel bewaard. Hendr. Hoor, weet je wat?

Met jou Wil ik niet praten ; ik wil mevrouw nu zelve spreken. Je hebt ons lang genoeg bedrogen met je streken.

1505 Nu is mevrouw niet thuis; dan leit ze nog te bed;

1487 gelegen: te gelegener of geschikter tijd. - 1490 de oude zang: 't zelfde. - 1495 affronteren : harde waarheden te horen geven. - 1496 begut : (bastaardvloek) bij God. - 1497 hetzelfde: dezelfde; verkoft : zie v. 96. -1498 roepen : op straat naroepen, het haar openbaar verwijten. - 1502 dan was je wel bewaard : dan was je gerust.

80

Page 83: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Dan zit ze aan tafel ; en dan heeft ze weer belet. 't Is altijd dit of dat. Klaar. Ze zal je 't geld wel geven. Kom morgen ochtend weer. joris. Ja, dan was 't weer

om 't even. Al wisjewasjes ! Komt mevrouw niet haast weerom ?

1510 Klaar. Is dan hetgeen dat jij moet hebben zulke som, Mijnheer de snijer ? Dat kan zeker niet veel wezen. Joris. Niet veel ? Hoor toe, ik zel mijn rekening eens lezen.

Joris leest : Mevrouw, Mevrouw van Adelpoort Debet aan Joris Luberts Koort.

1515 Ik heb aan juffrouws rok genaaid : drie gulden. Item : 't oud rijgelijf verfraaid : een guld. tien st. Item : een nieuw korsjet gemaakt : twee gulden. Klaar. « Item : daar heb je toen geen kleintje van getaakt. »

joris leest : Item : aan rechtdraad, en aan zij : twee gulden twee st.

1520 Item : een nieuwe leverei : vijf gulden één stuiver. Item : aan garen en aan lint : een gl. twee st. acht pen. Klaar. « Item : jou lappedief je maakt mij schier ontzind. »

Joris leest : Item : nog ééns een zij korsjet : twee gulden. Item : baleinen ingezet : zes stuivers acht penn.

1525 Item : een tabberdje voor Klaar : drie gl. drie st. vier pen. Klaar. « Item : toen haalde je mijn lappen deur de schaar. »

joris leest : Item : aan voering en aan baai : zes gulden twee pen. Item : aan monstering heel fraai : zestien stuivers. Item : een nachtjak voor mevrouw : een gulden zestien st.

1530 Item : aan lood in elke mouw : vijf stuiv. tien penn. Item : nog aan mevrouws japon : twee gulden. Klaar. Item : hou op ! Dat is zo klaar gelijk de zon.

1508 om 't even : hetzelfde. — 1517 korsjet : lijfje zonder baleinen, keurs-lijf. — 1518 taken : nemen, stelen (vgl. Eng. to take). — 1520 leverei : livrei. — 1523 zij : zijden. — 1525 tabberdje : glad japonnetje uit één stuk. — 1526 lapPen door de schaar halen : zie Lappe(n)dief (Woordenlijst). — 1530 lood : loodjes die men in een zoom naait om de stof te doen neerhangen.

81

Dan zit ze aan tafel ; en dan heeft ze weer belet. 't Is altijd dit of dat. Klaar. Ze zal je 't geld wel geven. Kom morgen ochtend weer. Joris. Ja, dan was 't weer

om 't even. Al wisjewasjes ! Komt mevrouw niet haast weerom?

1510 Klaar. Is dan hetgeen dat jij moet hebben zulke som, Mijnheer de snijer ? Dat kan zeker niet veel wezen. Joris. Niet veel? Hoor toe, ik zeI mijn rekening eens lezen.

Joris leest : Mevrouw, Mevrouw van Adelpoort Debet aan Joris Luberts Koort.

1515 Ik heb aan juffrouws rok genaaid: drie gulden. Item : 't oud rijgelijf verfraaid : een guld. tien st. Item : een nieuw korsjet gemaakt : twee gulden. Klaar. «Item: daar heb je toen geen kleintje van getaakt. »

Joris leest : Item : aan rechtdraad, en aan zij : twee gulden twee st.

1520 Item: een nieuwe leverei : vijf gulden één stuiver. Item: aan garen en aan lint: een gl. twee st. acht pen. Klaar. «Item: jou lappedief je maakt mij schier ontzind. »

Joris leest : Item: nog ééns een zij korsjet : twee gulden. Item: baleinen ingezet: zes stuivers acht penn.

1525 Item: een tabberdje voor Klaar: drie gl. drie st. vier pen. Klaar. «Item : toen haalde je mijn lappen deur de schaar. »

Joris leest: I tem : aan voering en aan baai : zes gulden twee pen. Item: aan monstering heel fraai: zestien stuivers. Item: een nacht jak voor mevrouw: een gulden zestien st.

1530 Item : aan lood in elke mouw : vijf stuiv. tien penn. Item : nog aan mevrouws japon : twee gulden. Klaar. Item: hou op ! Joris. Dat is zo klaar gelijk de zon.

1508 om 't even : hetzelfde. - 1517 korsjet : lijfje zonder baleinen, keurs­lijf. - 1518 taken : nemen, stelen (vgl. Eng. to take). - 1520 leverei : livrei. - 1523 zij: zijden. - 1525 tabberdje : glad japonnetje uit één stuk. - 1526 lappen door de schaar halen: zie Lappe(n)dief (Woordenlijst). -1530 lood: loodjes die men in een zoom naait om de stof te doen neerhangen.

81

Page 84: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

'k Moet hebben : Somma dertig gulden en een stuiver. Klaar. 0 ja, ik weet het wel, jouw rekening is zuiver,

1535 Kom morgen ochtend weer, jouw geld is al gereed. Hendr. Ik heb den brui daarvan ; ik zeg je dat ik weet, Dat jouw mevrouw hier is. Ze laat zich maar verzaken. Klaar. « Hoe drommel zal ik het met de kwå. geesten maken ? » Hendr. Is zij in huis niet, ik zal blijven tot zij koomt.

1540 Klaar. Ei, raas zo niet, sus, sus ! « wat is mijn hart beschroomd ! »

Hoor, juffrouw is wel thuis ; maar 't komt nu niet gelegen. Daar is een zeker heer. Zij heeft belet gekregen... Maar zacht, daar is zij zelf.

NEGENDE TONEEL

CHARLOTTE, LODEWIJK, JAN, KLAAR, HANS, HENDRIK, JORIS.

Chart. «Is 't moog'lijk ! wat is dit ? » Hendr. Juffrouw, ik kom nu om... Charl. 'k Verzoek u

dat gij zit. 1545 Geef stoelen, Klaartje. 'k Zal de heren aanstonds spreken.

Joris. Juffrouw, dat hoeft niet, 'k kom... De tijd is reeds verstreken.

Kfaar tegen Joris. Zit neer, je hoed op, want je luizen worden koud.

Hendr. Mejuffrouw 'k kom... Charl. Mijnheer is onderdaags getrouwd ?

Hendr. 0 ja, met uw verlof... Charl. De juffer is zeer aardig. 1550 Mijnheer is ook de min van zulk een vrouw wel waardig.

Hendr. Dat 's waar, ik ben vernoegd, maar... Charl. 'k Heb haar stem gehoord.

Zij zingt zeer fraai muziek ; voorwaar haar stem bekoort Eenieder. Hendr. Ja zij kan mij met haar stem vermaken.

1533 somma : alles samen. — 1536 ik heb den brui daarvan : daar heb ik genoeg van, ik doe het niet meer. — 1537 zich laten verzaken : laten zeggen dat men niet thuis is. — 1538 kwil geesten : kwelgeesten. — 1546 verstreken : voorbij. — 1548 onderdaags : dezer dagen, onlangs.

82

'k Moet hebben : Somma dertig gulden en een stuiver. Klaar. 0 ja, ik weet het wel, jouw rekening is zuiver,

1535 Kom morgen ochtend weer, jouw geld is al gereed. Hendr. Ik heb den brui daarvan ; ik zeg je dat ik weet, Dat jouw mevrouw hier is. Ze laat zich maar verzaken. Klaar. «Hoe drommel zal ik het met de kwà geesten maken ? » Hendr. Is zij in huis niet, ik zal blijven tot zij koornt.

1540 Klaar. Ei, raas zo niet, sus, sus ! «wat is mijn hart beschroomd !»

Hoor, juffrouw is wel thuis ; maar 't komt nu niet gelegen. Daar is een zeker heer. Zij heeft belet gekregen ... Maar zacht, daar is zij zelf.

NEGENDE TONEEL

CHARLOTTE, LODEWIJK, JAN, KLAAR, HANS, HENDRIK, JORIS.

Charl. «Is 't moog'lijk ! wat is dit? » Hendr. Juffrouw, ik kom nu om ... Charl. 'k Verzoek u

dat gij zit. 1545 Geef stoelen, Klaart je. 'k Zal de heren aanstonds spreken.

Joris. Juffrouw, dat hoeft niet, 'k kom ... De tijd is reeds verstreken.

Klaar tegen Joris. Zit neer, je hoed op, want je luizen worden koud.

Hendr. Mejuffrouw 'k kom ... Charl. Mijnheer is onderdaags getrouwd?

Hendr. 0 ja, met uw verlof... Charl. De juffer is zeer aardig. 1550 Mijnheer is ook de min van zulk een vrouw wel waardig.

Hendr. Dat 's waar, ik ben vernoegd, maar ... Charl. 'k Heb haar stem gehoord.

Zij zingt zeer fraai muziek ; voorwaar haar stem bekoort Eenieder. Hen dr. Ja zij kan mij met haar stem vermaken.

1533 samma : alles samen. - 1536 ik heb den brui daarvan : daar heb ik genoeg van, ik doe het niet meer. - 1537 zich laten verzaken: laten zeggen dat men niet thuis is. - 1538 kwtÎ geesten : kwelgeesten. - 1546 verstreken : voorbij. - 1548 anderdaags : dezer dagen, onlangs.

82

Page 85: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Maar als 't juffrouw belieft te spreken van mijn zaken... 1555 Charl. Zijis bekwaam tot uw negotie. Hendr. 't Kan wel gaan.

Maar a propos, juffrouw... Chart. Zij heeft al lang gestaan In stoffenwinkels. Bij Ragoe altoos twee jaren. Hendr. 0 ja, maar ik verzoek... Chart. Gij kondt niet

beter paren Als met een juffer die zoveel bekwaamheid heeft.

1560 Gij zult welvaren : ze is aanminnig, en beleefd. 'k Denk morgen bij uw vrouw een modens stof te kopen. Hendr. Ja, maar juffrouw... Chart. Ik mag niet op een

ander lopen. Gij doet mij wel. Schrijf dan meteen uw reek'ning uit. Gij wacht zo lang daar mee, 'k weet niet wat dit beduidt.

1565 Hendr. Ik heb mijn rekening al lang aan Klaar gegeven. Joris. Ik heb mijn rekening ook netjes uitgeschreven. Charl. 0 prij, waarom geeft gij mij daar geen kennis van ? Klaar. Juffrouw ik heb 't versloft, en zoals ik den man Hier zie, begin ik om de rekening te denken.

1570 Chart. Door zulke slofheid zoudt gij mijn krediet haast krenken.

Wat denken deze E'en ? Indien dit weer geschiedt, Zal ik u leren... Klaar. Och ! Juffrouw, ik wist het niet. Hendr. Daar is mijn rekening. joris. Daar mijne.

Chart. Ik zal bezorgen Dat gij, messieurs, uw geld ontvangen zult, op morgen.

1575 Hendr. Uw dienaar, juffrouw. Joris. En ik blijf je serviteur. Chart. « Ras Klaartje, lei mie dat canaille naar de deur. »

TIENDE TONEEL

LODEWIJK, JAN, CHARLOTTE, HANS, KLAAR.

Lod. Mijn lief, het moeit mij dat ik nu zo ras moet scheiden. Chart. 0 ja, heer graaf, gij dient niet langer te verbeiden. Gij weet de reden ; want 't zou strijden met mijn eer,

1561 modens : wat in de mode is. — 1563 doen : behandelen. — 1570 slofheid :

nalatigheid. — 1573 bezorgen : zorgen.

83

Maar als 't juffrouw belieft te spreken van mijn zaken ... 1555 Charl. Zij is bekwaam tot uw negotie. Hendr. 't Kan wel gaan.

Maar a propos, juffrouw... Charl. Zij heeft al lang gestaan In stoffenwinkels. Bij Ragoe altoos twee jaren. Hendr. 0 ja, maar ik verzoek... Charl. Gij kondt niet

beter paren Als met een juffer die zoveel bekwaamheid heeft.

1560 Gij zult welvaren : ze is aanminnig, en beleefd. 'k Denk morgen bij uw vrouw een modens stof te kopen. Hendr. Ja, maar juffrouw... Charl. Ik mag niet op een

ander lopen. Gij doet mij wel. Schrijf dan meteen uw reek'ning uit. Gij wacht zo lang daar mee, 'k weet niet wat dit beduidt.

1565 Hendr. Ik heb mijn rekening al lang aan Klaar gegeven. Joris. Ik heb mijn rekening ook netjes uitgeschreven. Charl. 0 prij, waarom geeft gij mij daar geen kennis van? Klaar. Juffrouw ik heb 't versloft, en zoals ik den man Hier zie, begin ik om de rekening te denken.

1570 Charl. Door zulke slofheid zoudt gij mijn krediet haast krenken.

Wat denken deze liên ? Indien dit weer geschiedt, Zal ik u leren ... Klaar. Och! Juffrouw, ik wist het niet. Hendr. Daar is mijn rekening. Jon':;;. Daar mijne.

Charl. Ik zal bezorgen Dat gij, messieurs, uw geld ontvangen zult, op morgen.

1575 Hendr. Uw dienaar, juffrouw. Joris. En ik blijf je serviteur. Charl. «Ras Klaart je, lei me dat canaille naar de deur. »

TIENDE TONEEL

LODEWIJK, JAN, CHARLOTTE, HANS, KLAAR.

Lod. Mijn lief, het moeit mij dat ik nu zo ras moet scheiden. Charl. 0 ja, heer graaf, gij dient niet langer te verbeiden. Gij weet de reden; want 't zou strijden met mijn eer,

1561 modens : wat in de mode is. - 1563 doen: behandelen. - 1570 slofheid: nalatigheid. - 1573 bezorgen: zorgen.

83

Page 86: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

1580 Dewijl mevrouw 't verbiedt. Wij zien elkander weer Deez' avond ; broeder zal u zekerlijk bezoeken. Lod. Helaas ! moet ik dan... Charl. Ei, ik bid, wil u verkloeken. Lod. Welaan, ik wacht hem dan in mijne herberg flus. Charl. Vaarwel mijnheer. Lod. Vaarwel, mijn schone, met

deez' kus. 1585 Jan. Ik volg je zo, mijnheer. 'k Moet nog een weinig praten

Met Klaartje. Chart. Ik zal mijnheer dan wel allenig laten. Klaar, 'k ga wat liggen op de rustbank, ik heb pijn In 't hoofd ; maar roep me als hier de vrienden weder zijn. Klaar. 't Is wel juffrouw, ik zal.

ELFDE TONEEL

KLAAR, JAN.

Klaar. Wilt gij niet mee vertrekken 1590 Mijnheer ? Jan. Neen, 'k zel jouw tot gezelschap wat

verstrekken. Maar liefje, zeg mij, is jouw heer een kapitein ? Klaar. Ja tot uw dienst, mijn hart, Baron van Schralenstein. Jan. Zo hij in Duitsland dient zou ik hem moog'lijk kennen, Hoewel men door den tijd malkander kan ontwennen.

1595 Klaar. Hij komt uit Brabant. Jan. Neen dan is 't dezelfde niet. Ik ken een kapitein in Duitsland die zo hiet. « Het is mijn hopman niet, nou heb ik niets te vrezen. » Ik heb een vers op jou gerijmd, meid, kan je lezen ? Klaar. Heel wel, waar is het van ? Jan. Het handelt van de min.

1600 Klaar. Zo ben je mee pojeet ? Jan. Wel ja, steekt daar wat in ?

Ik heb een heer gediend in Holland, die 't me leerde. Klaar. Een heer gediend ? Jan. Wel neen, 'k wil zeggen,

ik verkeerde Met zeker heer. « De droes ! 'k had mij daar schier verpraat ! » Dat is er een die net de poëzij verstaat.

1582 zich verkloeken : moed scheppen. — 1585 zo : aanstonds. — 1594 malkander ontwennen : van elkaar vervreemden. — 1596 hiet : heette.

84

1580 Dewijl mevrouw 't verbiedt. Wij zien elkander weer Deez' avond ; broeder zal u zekerlijk bezoeken. Lod. Helaas! moet ik dan ... Charl. Ei, ik bid, wil u verkloeken. Lod. Welaan, ik wacht hem dan in mijne herberg flus. Charl. Vaarwel mijnheer. Lod. Vaarwel, mijn schone, met

deez' kus. 1585 Jan. Ik volg je zo, mijnheer. 'k Moet nog een weinig praten

Met Klaart je. Charl. Ik zal mijnheer dan wel allenig laten. Klaar, 'k ga wat liggen op de rustbank, ik heb pijn In 't hoofd; maar roep me als hier de vrienden weder zijn. Klaar. 't Is wel juffrouw, ik zal.

ELFDE TONEEL

KLAAR, JAN.

Klaar. Wilt gij niet mee vertrekken 1590 Mijnheer ? Jan. Neen, 'k zei jouw tot gezelschap wat

verstrekken. Maar liefje, zeg mij, is jouw heer een kapitein ? Klaar. Ja tot uw dienst, mijn hart, Baron van Schralenstein. Jan. Zo hij in Duitsland dient zou ik hem moog'lijk kennen, Hoewel men door den tijd malkander kan ontwennen.

1595 Klaar. Hij komt uit Brabant. Jan. Neen dan is 't dezelfde niet. Ik ken een kapitein in Duitsland die zo hiet. « Het is mijn hopman niet, nou heb ik niets te vrezen. »

Ik heb een vers op jou gerijmd, meid, kan je lezen? Klaar. Heel wel, waar is het van? Jan. Het handelt van de min.

1600 Klaar. Zo ben je mee pojeet ? Jan. Wel ja, steekt daar wat in ?

Ik heb een heer gediend in Holland, die 't me leerde. Klaar. Een heer gediend ? Jan. Wel neen, 'k wil zeggen,

ik verkeerde Met zeker heer. « De droes! 'k had mij daar schier verpraat! » Dat is er een die net de poëzij verstaat.

1582 zich verkloeken : moed scheppen. - 1585 zo : aanstonds. - 1594-malkander ontwennen : van elkaar vervreemden. - 1596 hiet : heette.

84

Page 87: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

1605 Hij rijmelt op één dag ten minste zeven vellen ;

Hij hoest zijn kluchten, en hij zweet gestadig spellen. Hij weet het onderscheid van de en den heel net. PH is maar een beest, en moet aan kant gezet. Ae die, zweert hij, zel nog van zijn handen sterven.

1610 En 't woord quansuis zel hij in ballingschap doen zwerven. CK, die 't a. b. c. veel jaren heeft gebruid, Krijgt van hem na den dood nog steken in de huid, En al de prullevaars, die kwalijk conjugeren, Zal hij met knuppeldicht geen kleintje deklineren.

1615 Klaar. Dan is het a. b. c. thans in een groten nood ?

Jan. 't Leit al op sterven ; ja, het is al ruim half dood. Maar meid, je moest de kunst ten volle meester wezen, Eer jij dit versje naar den aard, zoudt kunnen lezen. Madame, 'k zal 't, met jouw permissie, zelf eens doen ;

1620 Het is een rijmpje dat jou raakt, naar 'k zou vermoên.

Jan leest :

Wat is de liefde groot, Al in de wereld plane ! Mijn harteken minjoot, je moet me helpen zane,

1625 Of 'k sterf de bitt're dood.

0 droefheid groot ! Let eens op mijn aanschijn,

0 maagdeken verheven ! Dan zult gij haast certijn,

1630 Bemerken daar bezeven,

1606 spellen : mv. van spe/, nu spelen. — 1607-1616 in deze verzen neemt Langendijk .2en loopje rnet het geknutsel met de spelling in zijn tijd. Reeds v661. hem waren spellingkwesties ten tonele gebracht en bespot, o.m. die van Nil Volentibus Arduum TE WINKEL ) . - 1610 quansuis : schijnbaar (kwan-suis). -- 1613 prullevaar : prullevent, iemand die niet schrijven kan. — 1614 knuppeldicht : hekeldicht ; deklineren : naar beneden halen, kleineren. — 1618 naar den aard : zoals het hoort. — 1620 rijmpje : in het volgend gedichtje steekt Langendijk de draak met de rederijkersgedichten, die toen nog altijd niet uit de mode waren. Let hierbij o.m. op de talrijke bastaard-woorden als plane (wijd), minjoot (lief), certijn (zeker), ruwijn (verderf, Fr. ruine), dangier (ellendige toestand), enz. en de constructies als harteken minjoot, maagdeken verheven. — 1620 vermoin : vermoeden, denken. — 1624 zane : spoedig, dadelijk. — 1630 bezeven : dadelijk(?).

85

1605 Hij rijmelt op één dag ten minste zeven vellen; Hij hoest zijn kluchten, en hij zweet gestadig spellen. Hij weet het onderscheid van de 'en den heel net. PH is maar een beest, en moet aan kant gezet. Ae die, zweert hij, zeI nog van zijn handen sterven.

1610 En 't woord quansuis zeI hij in ballingschap doen zwerven. CK, die 't a. b. c. veel jaren heeft gebruid, Krijgt van hem na den dood nog steken in de huid, En al de prullevaars, die kwalijk conjugeren, Zal hij met knuppeldicht geen kleintje deklineren.

1615 Klaar. Dan is het a. b. c. thans in een groten nood? Jan. 't Leit al op sterven; ja, het is al ruim half dood. Maar meid, je moest de kunst ten voHe meester wezen, Eer jij dit versje naar den aard, zoudt kunnen lezen. Madame, 'k zal 't, met jouw permissie, zelf eens doen ;

1620 Het is een rijmpje dat jou raakt, naar 'k zou vermoên.

1625

1630

Jan leest: Wat is de liefde groot, Al in de wereld plane ! Mijn harteken minjoot,

Je moet me helpen zane, Of 'k sterf de bitt're dood. o droefheid groot ! Let eens op mijn aanschijn, o maagdeken verheven ! Dan zult gij haast certijn, Bemerken daar bezeven,

1606 spellen : mv. van spel, nu spelen. - 1607-1616 in deze verzen neemt Langendijk ~cn loopje met het geknutsel met de spelling in zijn tijd. Reeds vóór hem waren spellingkwesties ten tonele gebracht en bespot, o.m. die van Nil Volentibus Arduum (TE WINKEL). - 1610 quansuis : schijnbaar (kwan­suis). -- 1613 prullevaar : prullevent, iemand die niet schrijven kan. -1614 knuppeldicht : hekeldicht; deklineren: naar beneden halen, kleineren. - 1618 naar den aard: zoals het hoort. - 1620 rijmpje : in het volgend gedichtje steekt Langendijk de draak met de rederijkersgedichten, die toen nog altijd niet uit de mode waren. Let hierbij o.m. op de talrijke bastaard­woorden als Plane (wijd), minjoot (lief), certijn (zeker), ruwijn (verderf, rr. ruïne), dangier (ellendige toestand), enz. en de constructies als harteken minjoot, maagdeken verheven. - 1620 vermnên : vermoeden, denken. -1624 zane : spoedig, dadelijk. - 1630 bezcven : dadelijk ( ?).

85

Page 88: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Dat door de min ik kwijn, Tot mijn ruwijn. Oorlof mijn lieveken, ziet, Help mij nu uit dangieren !

1635 Ik bendere genen bandiet, Maar vol komplete manieren. Ei help mij uit verdriet', Al zonder verschiet !

J" an. Dat is eerst kunst, niet waar ? Klaar. Hoe kan je 't zo bedenken ?

1640 Zo zulke verzen jou de hersenen niet krenken In 't maken, dan versta ik me op het rijmen niet. Maar waar is d'inhoud van dat rijmpje toch geschied ? Jan. 't Geschiedt op deze plaats, o maagdeken verheven ; Dat hele vers is maar op jou alleen geschreven.

1645 Klaar. Zo, meen je 't nog in ernst ? Jan. Voorzeker, engellief, Ik hou je voor mijn bruid, je bent mijn hartedief. Klaar. Maar weet de graaf het wel dat wij malkaar beminnen ? Hij zal 't beletten. Jan. Neen, dat durft hij niet beginnen ; Ik zel je trouwen, spijt wie dat het je benijdt.

1650 Klaar. Maar heer, ik vrees jij zult verand'ren door den tijd. Jan. Ik, ik verand'ren ? Dat zal nimmermeer gebeuren. Eer zal de Dom van 't hoofd tot aan de voeten scheuren, Eer zal een olifant verand'ren in een luis, Een kikvors in een paard, of in een haringbuis.

1655 Eer zal je een baviaan in een karos zien rijen, Met veertien uilen als trawanten van ter zijen. Klaar. « De vent is zeker gek. » Maar als ik met je trouw, Moest jij me zeggen waar dat ik belanden zou. Jan. Belanden ? Hoor eens toe : vooreerst, om niet te dolen

1660 Zel ik je brengen in een koets rechtuit naar Polen ; Maar onderwegen ook wat pleist'ren, dat je 't vat. Nou, in dat Polen leit een hele grote stad,

1633 Oorlof : de laatste strofe van de rederijkersgedichten (refereinen) begon dikwijls met dit woord ; het kondigde als het ware het afscheid aan. — 1638 zonder verschiet : zonder uitstel. — 1649 spijt wie : ondanks om het even wie. — 1650 door den tijd : mettertijd. — 1652 de Dom (van Utrecht).

86

1635

Dat door de mzn ik kwijn, Tot mijn ruwijn. Oorlo! mijn T!ieveken, ziet, Help mij nu uit dangieren Ik bendere genen bandiet, Maar vol komplete manieren. Ei help mij uit verdriet, Al zonder versch'iet !

Jan. Dat is eerst kunst, niet waar? Klaar. Hoe kan je 't zo bedenken ?

1640 Zo zulke verzen jou de hersenen niet krenken In 't maken, dan versta ik me op het rijmen niet. Maar waar is d'inhoud van dat rijmpje toch geschied ? Jan. 't Geschiedt op deze plaats, 0 maagdeken verheven Dat hele vers is maar op jou alleen geschreven.

1645 Klaar. Zo, meen je 't nog in ernst? Jan. Voorzeker, engellief, Ik hou je voor mijn bruid, je bent mijn hartedief. Klaar. Maar weet de graaf het wel dat wij malkaar beminnen? Hij zal 't beletten. Jan. Neen, dat durft hij nieet beginnen; Ik zeI je trouwen, spijt wie dat het je benijdt.

1650 Klaar. Maar heer, ik vrees jij zult verand'ren door den tijd. Jan. Ik, ik verand'ren ? Dat zal nimmermeer gebeuren. Eer zal de Dom van 't hoofd tot aan de voeten scheuren, Eer zal een olifant verand'ren in een luis, Een kikvors in een paard, of in een haringbuis.

1655 Eer zal je een baviaan in een karos zien rijen, Met veertien uilen als trawanten van ter zijen. Klaar. «De vent is zeker gek. » Maar als ik met je trouw, Moest jij me zeggen waar dat ik belanden zou. Jan. Belanden? Hoor eens toe: vooreerst, om niet te dolen

1660 ZeI ik je brengen in een koets rechtuit naar Polen Maar onderwegen ook wat pleist'ren, dat je 't vat. Nou, in dat Polen leit een hele grote stad,

1633 Oorlof : de laatste strofe van de rederijkersgedichten (refereinen) begon dikwijls met dit woord ; het kondigde als het ware het afscheid aan. -1638 zonder verschiet: zonder uitstel. - 1649 spijt wie : ondanks om het even wie. - 1650 door den tijd: mettertijd. - 1652 de Dom (van Utrecht).

86

Page 89: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Nog groter als Parijs, met Amsterdam, en Londen,

Konstantinopelen, en Rome, aaneen gebonden,

1665 Met Utrecht er op toe ; en deze grote stad

Zel ik je geven tot een bruidschat, vat je dat ? Je kent van de inkomst van die stad gemakk'lijk leven ; Zo niet, ik zel je een stad nog op den koop toe geven.

Klaar. Ik heb van zulke stad mijn leven niet gehoord.

1670 jan. Zij is er evenwel, mijn hartje, rechtevoort. Klaar. Dat is onmogelijk. jan. 't Is zo, te goeder trouwen.

De grond die is er ; maar de huizen moet je bouwen.

Klaar. « Dat is een rare gek. » Jan. Wat zeg je, hartedief ? Klaar. Mijnheer baron, ik heb je waarlijk al wat lief.

1675 Jan. Mijn smoddermuiltje ! Klaar. Maar, waar is mijnheer

geboren ? Jan. Mijnheer is hier... maar zacht, ze zeggen op een toren.

Maar... 'k was er zelf niet bij, ten minste, 'k weet het niet.

Klaar. Hoe ? Op een toren ? Jan. Ja, mijn zieltje, dat

geschiedt In Polen altijd zo ; daar worden al de groten

1680 Op torens voortgebracht ; dat 's eens voor al besloten ; Die dat niet doen wil, acht men voor geen edelman ; Men dronk, morbleu, met zulken vent niet uit één kan ; Wij staan op 't point d'honneur. Dat zou jij niet geloven.

TWAALFDE TONEEL

HANS, JAN, KLAAR.

Hans. Het water kookt al, Klaar. Jan. Wie komt mij daar

beroven 1685 Van al mijn vreugd ? Zeg op, wat ben je voor een schoft ?

Hans. 'k Zeg handen van de bank : het vlees is al verkoft. Al ben je de baron, ik zel, de duivel haal je,

1667 kent : kunt. — 1670 recht_evoort : nu, op dit ogenblik. — 1671 te goeder trouwen : voorwaar. — 1675 smoddermuiltje : lief gezichtje, bakkesje. — 1682 morbleu : bastaardvloek (uit Fr. par la mort Dieu). — 1686 handen van de bank : de bank is hier een vleesbank, waarin in de middeleeuwen het vlees in de halle te koop werd uitgestald. Dus : Afblijven !

87

Nog groter als Parijs, met Amsterdam, en Londen, Konstantinopelen, en Rome, aaneen gebonden,

1665 Met Utrecht er op toe; en deze grote stad ZeI ik je geven tot een bruidschat, vat je dat? Je kent van de inkomst van die stad gemakk'lijk leven Zo niet, ik zeI je een stad nog op den koop toe geven. Klaar. Ik heb van zulke stad mijn leven niet gehoord.

1670 Jan. Zij is er evenwel, mijn hartje, rechtevoort. Klaar. Dat is onmogelijk. Jan. 't Is zo, te goeder trouwen. De grond die is er ; maar de huizen moet je bouwen. Klaar. «Dat is een rare gek.» Jan. Wat zeg je, hartedief ? Klaar. Mijnheer baron, ik heb je waarlijk al wat lief.

1675 Jan. Mijn smoddermuiltje ! Klaar. Maar, waar is mijnheer geboren?

Jan. Mijnheer is hier ... maar zacht, ze zeggen op een toren. Maar ... 'k was er zelf niet bij, ten minste, 'k weet het niet. Klaar. Hoe ? Op een toren ? Jan. Ja, mijn zieltje, dat

geschiedt In Polen altijd zo ; daar worden al de groten

1680 Op torens voortgebracht; dat 's eens voor al besloten; Die dat niet doen wil, acht men voor geen edelman ; Men dronk, morbleu, met zulken vent niet uit één kan ; Wij staan op 't point d'honneur. Dat zou jij niet geloven.

TWAALFDE TONEEL

HANS, JAN, KLAAR.

Hans. Het water kookt al, Klaar. Jan. Wie komt mij daar beroven

1685 Van al mijn vreugd ? Zeg op, wat ben je voor een schoft? Hans. 'k Zeg handen van de bank : het vlees is al verkoft. Al ben je de baron, ik 7Jel, de duivel haal je,

1667 kent: kunt. - 1670 rech(evoort : nu, op dit ogenblik. - 1671 te goeder trouwen : voorwaar. - 1675 smoddermuiltje : lief gezichtje, bakkesje. -1682 morbleu : bastaardvloek (uit Fr. par la mort Dieu). - 1686 handen van de bank : de bank is hier een vleesbank, waarin in de middeleeuwen het vlees in de halle te koop werd uitgestald. Dus : Afblijven !

87

Page 90: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Dat zo niet lijen. Jan. Ha ! wat zeg je daar, canaille ? Hans. Dat ik geen schoft ben, en die meid is reeds mijn bruid.

1690 Klaar. Mijnheer, hij liegt het, 't is een olijke schavuit. Jan. 'k Zel met dit endje staal je zo de lenden smeren,

Dat je op een ander tijd mij meer zult extimeren. Hans. Dan haal ik hier terstond de buren in het huis. Jan. Ik zeg je, kerel, maak me hier niet veel gedruis,

1695 Of 'k steek je voort aan 't spit. Hans. Je hoeft me niet te

dreigen, Of 'k zel ten eersten ook een groten degen krijgen. Klaar. Hier is er geen in huis, baron, wees vrij gerust. Jan. 'k Zeg, kerel, zo je niet terstond mijn rotting kust, Dat ik zodanig meen je ruggestuk te meten,

1700 Dat jij de jaloezij ten eersten zult vergeten. Hans. Je doet mij ongelijk, 'k zel 't jou betalen, Klaar, Dat zweer ik, komt mijnheer, mevrouw en juffrouw maar. Jan. Hoe kerel, durf jij haar, waar ik ben, affronteren ? Hans. Morbleu ! 'k spring uit mijn vel ! Jan. 'k Moet jou

de lenden smeren, 1705 Want jij verzoekt er om. Bid aanstonds om gena !

Hans. Ik wil niet ! Jan slaat Hans met de rotting.

Daar, daar, daar. Doe aanstonds 't geen ik ra. Hans. Och ! och ! vergeef me toch hetgeen ik heb gesproken ! De droes, is dat ook slaan ! mijn ribben zijn gebroken.

Jan geeft Hans geld'.

Daar, zalf ze hier wat mee, 'k vereer je dees dukaat. 1710 Maak me op een ander tijd door jaloezij niet kwaad.

Hans. 'k Bedank je, heer Baron. Zoveel ! o seldrementen ! Doet rotting olium in Polen zulke renten, Dan is het goed, naar 'k merk, om daar lakei te zijn.

1690 olijk : lelijk. — 1691 dit e(i)ndje staal : zijn zwaard ; de lenden smeren : afranselen. — 1692 extimeren : _achten (Fr. estimer). — 1695 spit : (eig. braadspit) degen. 1699 je ruggestuk meten : afranselen. — 1701 je doet mij ongelijk : je verongelijkt me, dat heb ik aan jou niet verdiend. — 1707 rd : aanraad. — 1709 dees dukaat : dit dukaat. — 1712 rotting olium : stokslagen ; renten doen : opbrengen.

88

Dat zo niet lijen. Jan. Ha! wat zeg je daar, canaille? Hans. Dat ik geen schoft ben, en die meid is reeds mijn bruid.

1690 Klaar. Mijnheer, hij liegt het, 't is een olijke schavuit. Jan. 'k ZeI met dit endje staal je zo de lenden smeren, Dat je op een ander tijd mij meer zult extimeren. Hans. Dan haal ik hier terstond de buren in het huis. Jan. Ik zeg je, kerel, maak me hier niet veel gedruis,

1695 Of 'k steek je voort aan 't spit. Hans. Je hoeft me niet te dreigen,

Of 'k zeI ten eersten ook een groten degen krijgen. Klaar. Hier is er geen in huis, baron, wees vrij gerust. Jan,. 'k Zeg, kerel, zo je niet terstond mijn rotting kust, Dat ik zodanig meen je ruggestuk te meten,

1700 Dat jij de jaloezij ten eersten zult vergeten. Hans. Je doet mij ongelijk, 'k zeI 't jou betalen, Klaar, Dat zweer ik, komt mijnheer, mevrouwen juffrouw maar. Jan. Hoe kerel, durf jij haar, waar ik ben, affronteren ? Hans. Morbleu ! 'k spring uit mijn vel! Jan. 'k Moet jou

de lenden smeren, 1705 Want jij verzoekt er om. Bid aanstonds om gena

Hans. Ik wil niet ! Jan slaat Hans met de rotting.

Daar, daar, daar. Doe aanstonds 't geen ik ra. Hans. Och! och ! vergeef me toch hetgeen ik heb gesproken! De droes, is dat ook slaan ! mijn ribben zijn gebroken.

Jan geeft Hans gelei. Daar, zalf ze hier wat mee, 'k vereer je dees dukaat.

1710 Maak me op een ander tijd door jaloezij niet kwaad. Hans. 'k Bedank je, heer Baron. Zoveel! 0 seldrementen Doet rotting olium in Polen zulke renten, Dan is het goed, naar 'k merk, om daar lakei te zijn.

1690 olijk : lelijk. - 1691 dit e(i)ndje staal : zijn zwaard ; de lenden smeren: afranselen. - 1692 extimeren : achten (Fr. estimer). - 1695 spit: (eig. braadspit) degen. _ .. 1699 je ruggestuk meten : afranselen. - 1701 je doet mij ongelijk: je verongelijkt me, dat heb ik aan jou niet verdiend. -1707 rf1 : aanraad. - 1709 dees dukaat : dit dukaat. - 1712 rotting olium : stokslagen ; renten doen : opbrengen.

88

Page 91: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Klaar. Hoor, Hansje ! Hans. Wat belieft Mevrouw van Schralenstein ?

1715 Jan. Mevrouw van Schralenstein ? Wel, daar moet wat voor wezen.

Hoor Hans ! kom hier eens, Hans ! Hans. Och, ik begin te vrezen !

Jan. Hoor Han.s ! kom hier eens, Hans ! kom hier eens bij me staan

Je zult wat hebben. Hans. Maar ik vrees je zielt weer slaan. Jan. Mevrouw van Schralenstein vereert je twee dukaten,

1720 Maar mits conditie, dat je 'er mij zelt trouwen laten ; En wil je met ons gaan naar Polen, zel ik jou Hofmeester maken van den graaf van Habislouw. Hans. Je zegt zo wat, 't is wel ; ik zel me een reis bedenken. 't Komt mij niet kwalijk voor, ik wil ze jou wel schenken.

1725 Ik stap er dan van af ; ziedaar, daar is mijn hand ; En daar is 't briefje, dat ik heb tot onderpand Van Klaar, 'k wil zeggen van mevrouw, jouw uitverkoren. Jan. Geef hier, dat 's goed. Wel zo, wel zo, dat mag ik horen. Klaar. Ziedaar, mijn lief, daar is het schrift dat ik van hem

1730 Gekregen heb. Jan scheurt de trouwbeloften aan stukken.

Wel zo, dat geeft de zaak wat klem. 'k Zal jou tot barones, jou tot hofmeester maken ; En mooglijk zel jelui tot hoger staat geraken ; Want dat bruit mij niet, weest tevreden zo ik 't schik. Je zelt het allebei net hebben zoals ik.

1735 Hans. Zijn Excellentie denkt wel om die twee dukaten ? Jan. Hofmeester, zou ik niet ? 'k Vergat het door het praten. Ziedaar, mijn vriend, ze zijn van harte jou gegund. Hans. 'k Bedank je, heer baron. Bloed ! dat is schone munt. Jan. Nu, dat 's gearresteerd, niet waar, mijn uitgelezen ?

1715 daar moet wat voor wezen : dat dient betaald of beloond te worden. — 1723 ik zel me een reis bedenken : daar wil ik eens (een reis) over nadenken. — 1725 ik stap er dan van af : ik zie er van af. — 1730 klem geven : belang bijzetten. — 1739 arresteren : bepalen, vaststellen ; dat is gearresteerd : dat staat vast.

89

Klaar. Hoor, Hansje! Hans. Wat belieft Mevrouw van

Schralenstein ? 1715 Jan. Mevrouw van Schra1enstein ? Wel, daar moet wat

voor wezen. Hoor Hans! kom hier eens, Hans Hans. Och, ik begin

te vrezen Jan. Hoor Hans ! kom hier eens, Hans kom hier eens

bij me staan Je zult wat hebben. Hans. Maar ik vrees je zdt weer slaan. Jan. Mevrouw van Schralenstein vereert je twee dukaten,

1720 Maar mits conditie, dat je 'er mij zelt trouwen laten En wil je met ons gaan naar Polen, zel ik jou Hofmeester maken van den graaf van Habislouw. Hans. Je zegt zo wat, 't is wel ; ik zeI me een reis bedenken. 't Komt mij niet kwalijk voor, ik wil ze jou wel schenken.

1725 Ik stap er dan van af ; ziedaar, daar is mijn hand; En daar is 't briefje, dat ik heb tot onderpand Van Klaar, 'k wil zeggen van mevrouw, jouw uitverkoren. Jan. Geef hier, dat 's goed. Wel zo, wel zo, dat mag ik horen. Klaar. Ziedaar, mijn lief, daar is het schrift dat ik van hem

1730 Gekregen heb. Jan scheurt de trouwbeloften aan stukken.

Wel zo, dat geeft de zaak wat klem. 'k Zal jou tot barones, jou tot hofmeester maken ; En moog'lijk zeI jelui tot hoger staat geraken ; Want dat bruit mij niet, weest tevreden zo ik 't schik. Je zelt het allebei net hebben zoals ik.

1735 Hans. Zijn Excellentie denkt wel om die twee dukaten? Jan. Hofmeest'er, zou ik niet? 'k Vergat het door het praten. Ziedaar, mijn vriend, ze zijn van harte jou gegund. Hans. 'k Bedank je, heer baron. Bloed! dat is schone munt. Jan. Nu, dat 's gearresteerd, niet waar, mijn uitgelezen ?

1715 daar moet wat voor wezen : dat dient betaald of beloond te worden. -1723 ik zei me een reis bedenken : daar wil ik eens (een reis) over nadenken. - 1725 ik stap er dan van af : ik zie er van af. - 1730 klem geven : belang bijzetten. - 1739 arresteren : bepalen, vaststellen ; dat is gearresteerd : dat staat vast.

89

Page 92: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

1740 Je zelt van nu voortaan mijn baronesse wezen.

Klaar. 0 ja, mijn tweede ziel. Jan. Geef mij daarop een zoen.

Hadie, ik ga : 'k heb in mijn herberg iets te daen.

Klaar. Mijn hart, ik heb een brief, heb jij dien hier verloren ?

jan. Laat zien, mijn engel lief ; o ja, mijn uitverkoren.

1745 Vaarwel, tot flus, mijn hart, ik kom hier daad'lijk weer.

Klaar. Ik blijf je dienares, en wacht je dan, mijnheer.

Einde van het vierde bedrijf.

1742 hadie : adieu.

90

1740 Je zelt van nu voortaan mijn baronesse wezen. Klaar. 0 ja, mijn tweede ziel. Jan. Geef mij daarop een zoen. Hadie, ik ga ; 'k heb in mijn herberg iets te doen. Klaar. Mijn hart, ik heb een brief, heb jij dien hier verloren? Jan. Laat zien, mijn engel lief ; 0 ja, mijn uitverkoren.

1745 Vaarwel, tot flus, mijn hart, ik kom hier daad'lijk weer. Klaar. Ik blijf je dienares, en wacht je dan, mijnheer.

Einde van het vierde' bedrijf.

1742 hadie : adieu.

90

Page 93: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

VI JFDE BEDRI JF

EERSTE TONEEL

KLAAR, HANS.

Klaar zingt onder het schikken van 't huisraad.

Hans. Wat is de wereld raar, en vol veranderingen ! Klaar. Ja, d'een moet huilen, en den ander hoort men zingen. Hans. Mevrouw van Schralenstein is vrolijkjes van geest.

1750 Klaar. Ziedaar, daar staat den brui : 't is lang genoeg geweest ; Ik werk niet meer, o neen, 'k zal bij de selleweken Mijn juffershandjes niet meer in koud water steken. 'k Ben nou toch rijk genoeg : waarom zou ik het doen ? Hans. Je hebt gelijk mevrouw : jouw liefste heeft toch poen.

1755 Nou ken jij in een koets, als and're juffers rijen, Met knechten achterop, en pages van ter zijen Benevens den koetsier. Heer ! wat zal dat een pracht En staatsie zijn, mevrouw ! Wat zal jij zijn geacht ! En ik hofmeester, ha ! Klaar. Wat kan je mooi vertellen.

Daar wordt gescheld. 1760 Hofmeester doe eens op : ik hoor daar iemand schellen.

TWEEDE TONEEL

JAN, KLAAR, HANS.

Jan. Mijn suikerbekje ! kom ik nou niet gauw weer hier ? Klaar. Dat had ik niet gedacht. jan. 'k Heb zulk een groot

pleizier In jouw gezelschap, dat ik langer niet kon wachten. Klaar. Zo speult jouw beeltenis mij ook in mijn gedachten.

1765 Jan. Ik zal jouw liefde ook wel belonen, dat 'k wel weet. Ik laat jou maken zulk een kostelijke kleed,

1750 dat de boel maar blijft staan, het heeft lang genoeg geduurd. — 1754 poen : geld (uit de Fr. dieventaal : poignon). — 1760 opdoen : open-doen. — 1764 speu/t : speelt.

91

VIJFDE BEDRIJF

EERSTE TONEEL

KLAAR, HANS.

Klaar zingt onder het schikken van 't huisraad.

Hans. Wat is de wereld raar, en vol veranderingen! Klaar. Ja, d'een moet huilen, en den ander hoort men zingen. Hans. Mevrouw van Schralenstein is vrolijkjes van geest.

1750 Klaar. Ziedaar, daar staat den brui: 't is lang genoeg geweest; Ik werk niet meer, 0 neen, 'k zal bij de selleweken Mijn juffershandjes niet meer in koud water steken. 'k Ben nou toch rijk genoeg: waarom zou ik het doen? Hans. Je hebt gelijk mevrouw : jouw liefste heeft toch poen.

1755 Nou ken jij in een koets, als and're juffers rijen, Met knechten achterop, en pages van ter zijen Benevens den koetsier. Heer ! wat zal dat een pracht En staatsie zijn, mevrouw! Wat zal jij zijn geacht! En ik hofmeester, ha ! Klaar. Wat kan je mooi vertellen.

Daar wordt gescheld. 1760 Hofmeester doe eens op : ik hoor daar iemand schellen.

TWEEDE TONEEL

JAN, KLAAR, HANS.

Jan. Mijn suikerbekje ! kom ik nou niet gauw weer hier? Klaar. Dat had ik niet gedacht. Jan. 'k Heb zulk een groot

pleizier In jouw gezelschap, dat ik langer niet kon wachten. Klaar. Zo speult jouw beeltenis mij ook in mijn gedachten.

1765 Jan. Ik zal jouw liefde ook wel belonen, dat 'k wel weet. Ik laat jou maken zulk een kostelijke kleed,

1750 dat de boel maar blijft staan, het heeft lang genoeg geduurd. -1754 poen : geld (uit de Fr. dieventaal : poignon). - 1760 opdoen : open­doen. - 1764 speult : speelt.

91

Page 94: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Dat ieder, die 't zal zien, zijne ogen uit zal kijken. De grootste dame zal bij jou een dienstmeid lijken. Ik heb een mode voor je alleen gepraktizeerd.

1770 Klaar. Een nieuwe mode, liefste ? Jan. Ik zie wel : je begeert, Dat ik 't beduien zal. Hoor toe : 't is mijn begeren, Dat je een bonnet draagt, die heel mooi met pauweveren, In plaats van pluimen of senielje, is opgedaan ; En recht voor 't voorhoofd zal het aad'lijk wapen staan

1775 Van Schralenstein, op die manier als de granaten, Die op de mutsen zijn genaaid van de soldaten. Klaar. Maar dat is al te vreemd. Jan. Dat lijkt zo in het eerst. Maar als je 't voordoet, zel je elk volgen, om het zeerst. Klaar. Die pauweveren met dat wapen zou niet vleien.

1780 Jan. Dat 's om den adel van 't canaille te onderscheiden ; Want hedendaags is al te weinig onderscheid ; Al wat een juffer draagt, durft thans een kale meid Ten eerste nadoen om een snoeshaan te behagen : En dat 's heur dan belet als juffers wapens dragen.

1785 Klaar. Ik zou beschaamd zijn, weg ! ze lachten me uit op straat. Jan. Neen : al wat de adel draagt, hoe koddig, 't is nooit

kwaad. Voorts meen ik jou een kleed van goud of zilver laken, Fraai, op zijn oud Romeins, of Grieks te laten maken, Waarvan de sleep, op 't minst, moet dertig ellen zijn,

1790 Vol wapens geborduurd van goud, niet vals, maar fijn ; En deze sleep zal ik van pages laten dragen ; Dan zal je zitten op een groten zegewagen, Gelijk een Scipio, of als een Hanebal.

Daar wordt gescheld, en Klaar doet open. Hans. « 'k Geloof warentig, die baron wordt dol, of mal. »

1769 gepraktizeerd : (prakkezeren) uitgedacht. — 1771 beduien : (beduiden) verklaren. — 1772 bonnet : muts. — 1773 senielje : band of lint als boordsel of belegsel gebruikt (Fr. chenille) ; opgedaan : opgemaakt, opgesierd. — 1775 granaat : handgranaat (wapen van de grenadiers). — 1779 vleien : passen, goed staan. — 1784 en dat's heur dan belet : dat wordt hun dan belet, dat is hun niet mogelijk. — 1790 niet vals, maar fijn : geen vals, maar fijn (echt) goud. — 1793 Scipio... Hanebal : Publius Corn. Scipio, een Romeins veldheer, versloeg Hannibal, de Carthaagse veldheer, te Zama in 202 v. Chr.

92

Dat ieder, die 't zal zien, zijne ogen uit zal kijken. De grootste dame zal bij jou een dienstmeid lijken. Ik heb een mode voor je alleen gepraktizeerd.

1770 Klaar. Een nieuwe mode, liefste ? Jan. Ik zie wel : je begeert, Dat ik 't beduien zal. Hoor toe : 't is mijn begeren, Dat je een bonnet draagt, die heel mooi met pauweveren, In plaats van pluimen of senielje, is opgedaan ; En recht voor 't voorhoofd zal het aad'lijk wapen staan

1775 Van Schralenstein, op die manier als de granaten, Die op de mutsen zijn genaaid van de soldaten. Klaar. Maar dat is al te vreemd. Jan. Dat lijkt zo in het eerst. Maar als je 't voordoet, zeI je elk volgen, om het zeerst. Klaar. Die pauweveren met dat wapen zou niet vleien.

1780 Jan. Dat 's om den adel van 't canaille te onderscheiden; Want hedendaags is al te weinig onderscheid; Al wat een juffer draagt, durft thans een kale meid Ten eerste nadoen om een snoeshaan te behagen: En dat 's heur dan belet als juHers wapens dragen.

1785 Klaar. Ik zou beschaamd zijn, weg! ze lachten me uit op straat. Jan. Neen: al wat de adel draagt, hoe koddig, 't is nooit

kwaad. Voorts meen ik jou een kleed van goud of zilver laken, Fraai, op zijn oud Romeins, of Grieks te laten maken, Waarvan de sleep, op 't minst, moet dertig ellen zijn,

1790 Vol wapens geborduurd van goud, niet vals, maar fijn En deze sleep zal ik van pages laten dragen Dan zal je zitten op een groten zegewagen, Gelijk een Scipio, of als een Hanebal.

Daar wordt gescheld, en Klaar doet open. Hans. «'k Geloof warentig, die baron wordt dol, of mal. »

1769 gepraktizeerd: (prakkezeren) uitgedacht. - 1771 beduien : (beduiden) verklaren. - 1772 bonnet : muts. - 1773 senielje : band of lint als boordsel of belegsel gebruikt (Fr. chenille) ; opgedaan : opgemaakt, opgesierd. -1775 granaat: handgranaat (wapen van de grenadiers). - 1779 vleien: passen, goed staan. - 1784 en dat's heur dan belet : dat wordt hun dan belet, dat is hun niet mogelijk. - 1790 niet vals, maar fijn : geen vals, maar fijn (echt) goud. - 1793 Scipio ... Hanebal : Publim Com. Scipio, een Romeins veldheer, versloeg Hannibal, de Carthaagse veldheer, te Zama in 202 v. Chr.

92

Page 95: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

1795 Jan. Hoe zeg je broertje lief ? Hans. Niets ; maar het lijkt wel gekken.

Jan. Zwijg stil vent, of jij zult den wagen moeten trekken.

DERDE TONEEL

KAREL, SOFIE, CHARLOTTE, KONSTANCE, JAN, KLAAR, HANS, FOP. Twee knechts van Karel.

Karel tegen Sofie. Mijn waarde lief, ik heet u welkom in ons huis.

jan. De duvel ! 'k ken dien vent, 't is hier voor mij niet pluis ! Konstance tegen Sofie. Mijn dochter, welkom. Charl. En ik

meen het ook zo, zuster. 1800 Sofie. 'k Bedank u altemaal. Jan. « Ik word nog ongeruster.

» Is hij 't ? of is hij 't niet ? Ja, ja, het is de vent. » Ik hoop dat hij me in dit baronnenpak niet kent. » Karel. Wat is dit voor een heer ? 't Zal de baron licht wezen. Klaar. Ja, 't is de heer baron. Jan. « Och, ik begin te vrezen ! »

1805 Karel tegen Jan. Mijnheer, 'k heb de eer van u... jan. Mijn,- heer, excuse moi.

Ik heet jou wellekom ; maar ik vertrek, ma foi ! Het zou me spijten dat ik je zou diverteren. Ik blijf je serviteur... Karel. Mijnheer zal ons vereren Met zijn gezelschap... maar... hoe lijkt die heer naar Jan !

1810 Jan, tegen allen elk bijzonder. Je suis v8t serviteur. Karel. Mijnheer baron, ik kan

U zo niet laten gaan. Indien 't u zou behagen... Jan. Mijnheer, 'k heb haast. Karel. Ik heb u éne zaak

te vragen. Heb ik den heer baron voor dezen nooit gezien ? Jan. « Daar heb je nou den brui. » 't Kon wezen heer,

misschien ; 1815 Maar heb je me gezien, zo is 't geweest in Polen.

1807 diverteren : ophouden (mogelijk wordt er bedoeld : derangeren). — 1814 daar heb je nou den brui : het spel gaat beginnen.

93

1795 Jan. Hoe zeg je broertje lief ? Hans. Niets; maar het lijkt

wel gekken. Jan. Zwijg stil vent, of jij zult den wagen moeten trekken.

DERDE TONEEL

KAREL, SOF IE, CHARLOTTE, KONSTANCE, JAN, KLAAR, HANS, FOP. Twee knechts van Karel.

Karel tegen Softe. Mijn waarde lief, ik heet u welkom In

ons huis. Jan. De duvel! 'k ken dien vent, 't is hier voor mij niet pluis ! Konstance tegen Sofie. Mijn dochter, welkom. Charl. En ik

meen het ook zo, zuster. 1800 Sofie. 'k Bedank u altemaal. Jan. «Ik word nog ongeruster.

» Is hij 't ? of is hij 't niet? Ja, ja, het is de vent. » Ik hoop dat hij me in dit baronnenpak niet kent. » Karel. Wat is dit voor een heer? 't Zal de baron licht wezen. Klaar. Ja, 't is de heer baron. Jan. «Och, ik begin te vrezen! »

1805 Karel tegen Jan. Mijnheer, 'k heb de eer van u... Jan. Mijn-heer, excuse moi.

Ik heet jou wellekom ; maar ik vertrek, ma foi ! Het zou me spijten dat ik je zou diverteren. Ik blijf je serviteur ... Karel. Mijnheer zal ons vereren Met zijn gezelschap ... maar ... hoe lijkt die heer naar Jan

1810 Jan, tegen allen elk bijzonder. Je suis vot serviteur. Karel. Mijnheer baron, ik kan

U zo niet laten gaan. Indien 't u zou behagen ... Jan. Mijnheer, 'k heb haast. Karel. Ik heb u éne zaak

te vragen. Heb ik den heer baron voor dezen nooit gezien ? Jan. «Daar heb je nou den brui. » 't Kon wezen heer,

misschien;

1815 Maar heb je me gezien, zo is 't geweest in Polen.

1807 diverteren: ophouden (mogelijk wordt er bedoeld derangeren).-1814 daar heb je nou den brui: het spel gaat beginnen.

93

Page 96: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Karel. Baron, wat kan een mens raar in zijn mening dolen ! 'k Zou zweren dat gij een van mijn soldaten waart, Die 't laatst gedeserteerd is met mijn beste paard. Jan. Hoelang is dat geleên ? Karel. Zes maanden is 't geleden.

1820 Jan. Dien tijd is mijn lakei me ook met een paard ontreden. Karel. Ja wel, 'k zou zweren, dat de schurk dezelfde was. Jan. « Hoe zal 't hier met me gaan. » Mijnheer, 't komt

niet te pas, Dat jij een man, van mijn karakter, durft gelijken Bij zulken gauwdief. 'k Zweer, ik zal je laten blijken

1825 Wie dat ik ben, al was 't morbleu met dit rapier. Karel. Mijnheer, vergeef het mij, wij hebben geen pleizier Om heren van fatsoen tot vijanden te maken. Jan. « Hoe, pikken ! zal ik uit dien vent zijn klauwen raken ? » Mijnheer, 'k vergeef het je, en vertrek met jouw verlof.

1830 Sofie tegen Karel. « Mijn liefste, gij vergreept u aan dien heer te grof. »

Karel. « Het is dezelfde schurk, ik wil er wel op zweren ; Hij is veranderd door die pruik en deze kleren. » Jan. Uw dienaar dan, tot flus. Karel. Baron, hoor nog één

woord. Char!. Ik bid u, dat gij hem door vragen niet verstoort.

1835 Karel. Hoe is uw titel ? Jan,. Die 's Ernestus, Mouris, Stokski, Starost Lakeiskie, en waiwode van de Bokski, Heer van pasmentengoud, en kroonslakei van 't plein, Baron en erfheer van het land van Schralenstein. Karel. Dien titel hoeft de heer baron zich niet te schamen.

1840 Jan. Ja, dat is blind voor jou, want dat zijn Poolse namen. Karet. « Ik zal hem evenwel betrekken. Dat 's een guit ! » Uw serviteur, baron. Klaar, lei dien heer eens uit. Jan. Kom zoete Klaartje, kom mijn schat, mijn uitgelezen ;

1816 dolen : dwalen, zich vergissen. — 1820 ontreden : weggereden. — 1822 't komt niet te pas : het past niet. — 1823 karakter : hoedanigheid, stand, stempel. — 1828 pikken : bastaardvloek (eig. een duivelsnaam, als drommel, droes, Heintje Pek, enz. ). — 1830 zich vergrijpen aan iem. : iem. te ruw behandelen, mishandelen. — 1836 Starost : landvoogd, gouverneur ; waiwode (eig. weiwode) : stadhouder. Beide zijn Poolse woorden. — 1840 blind : duister, onbegrijpelijk. — 1841 betrekken : vinden, te pakken krijgen.

94

Karel. Baron, wat kan een mens raar in zijn mening dolen 'k Zou zweren dat gij een van mijn soldaten waart, Die 't laatst gedeserteerd is met mijn beste paard. Jan. Hoelang is dat geleên ? Karel. Zes maanden is 't geleden.

1820 Jan. Dien tijd is mijn lakei me ook met een paard ontreden. Karel. Ja wel, 'k zou zweren, dat de schurk dezelfde was. Jan. «Hoe zal 't hier met me gaan.» Mijnheer, 't komt

niet te pas, Dat jij een man, van mijn karakter, durft gelijken Bij zulken gauwdief. 'k Zweer, ik zal je laten blijken

1825 Wie dat ik ben, al was 't morbleu met dit rapier. Karel. Mijnheer, vergeef het mij, wij hebben geen pleizier Om heren van fatsoen tot vijanden te maken. Jan. «Hoe, pikken! zal ik uit dien vent zijn klauwen raken? » Mijnheer, 'k vergeef het je, en vertrek met jouw verlof.

1830 Softie tegen Karel. «Mijn liefste, gij vergreept u aan dien heer te grof. »

Karel. «Het is dezelfde schurk, ik wil er wel op zweren ; Hij is veranderd door die pruik en deze kleren.» Jan. Uw dienaar dan, tot flus. Karel. Baron, hoor nog één

woord. Charl. Ik bid u, dat gij hem door vragen niet verstoort.

1835 Karel. Hoe is uw titel? Jan'. Die '5 Ernestus, Mouris, Stokski, Starost Lakeiskie, en waiwode van de Bokski, Heer van pasmentengoud, en kroonslakei van 't plein, Baron en erfheer van het land van Schralenstein. Karel. Dien titel hoeft de heer baron zich niet te schamen.

1840 Jan. Ja, dat is blind voor jou, want dat zijn Poolse namen. Karel. «Ik zal hem evenwel betrekken. Dat 's een guit ! » Uw serviteur, baron. Klaar, lei dien heer eens uit. Jan. Kom zoete Klaart je, kom mijn schat, mijn uitgelezen;

1816 dolen : dwalen, zich vergissen. - 1820 ontreden : weggereden. -1822 't komt niet te pas : het past niet. - 1823 karakter : hoedanigheid, stand, stempel. - 1828 pikken : bastaardvloek (eig. een duivelsnaam, als drommel, droes, Heintje Pek, enz. ). - 1830 zich vergrijpen aan iem. : iem. te ruw behandelen, mishandelen. - 1836 Starast : landvoogd, gouverneur ; waiwode (eig. weiwode) : stadhouder. Beide zijn Poolse woorden. - 1840 blind: duister, onbegrijpelijk. - 1841 betrekken: vinden, te pakken krijgen.

94

Page 97: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Jij zult mijn barones, als ik beloofd heb, wezen. Als Klaar en Jan aan de deur zijn, roept Karel schielijk :

1845 Jan ! Jan ! hoor hier nog eens ! Jan antv000rdt schielijk :

Mijnheer, ik heb geen tijd ! Karel trekt zijn degen.

Ha schelm ! uw naam is Jan ! gij zijt het leven kwijt ! Asa, geef uw geweer. Gij kunt nu niet ontkennen, Wie dat gij zijt.

Jan trekt zijn degen. Wel vent, de drommel moet je schennen ;

Ik heb het je gezeid. Karel. 0 deserteur ! o dief ! 1850 Sofie. Och ! och ! ik ben ontsteld ! hou op ! hou op ! mijn lief !

Karel. Loop saam naar binnen, de lakeien moeten blijven.

VIERDE TONEEL

KAREL, JAN, twee lakeien, HANS, FOP.

Karel. Sa mannen, vat hem aan. Jan. 0 seldrement !

gans vijven ! Zij nemen hem zijn pruik en degen af.

Karel. Beken goedwillig waar mijn paard gebleven is, En wat gij voor hebt, schelm.

Jan knielende: Ik bid vergiffenis !

1855 Ik zal het altemaal, gelijk het is, verhalen. Jouw paard is dood ; maar 'k wil de waarde graag betalen. Karet. Hoe komt het dood ? Jan. Kap'tein, ik heb het

dood gerean ! Maar 'k heb wel geld om te betalen, wees tevreên.

Karel. Neen, gij zult hangen, schurk ; messieurs die deserteren 1860 En paarden stelen, moet de hapscheer klimmen leren.

1852 gans vijven : bastaardvloek (bij Gods vijf wonden). — 1858 tevreden : kalm. — 1860 hapscheer : (Fr. happechair) spotnaam voor de gerechtsdienaar of dievenleider. Wordt in de volkstaal o.m. nog wel eens als scheldnaam ge-bruikt. Te Brugge betekent het : veldwachter (L. DE Bo, Westvlaams Idio-ticon). Hier : de beulsknecht moet paardedieven de galg leren beklimmen.

95

Jij zult mijn barones, als ik beloofd heb, wezen. Als Klaar en Jan aan de deur zijn, roept Karel schielijk:

1845 Jan ! Jan ! hoor hier nog eens ! Jan antwoordt schieUjk :

Mijnheer, ik heb geen tijd Karel trekt zijn degen.

Ha schelm! uw naam is Jan! gij zijt het leven kwijt Asa, geef uw geweer. Gij kunt nu niet ontkennen, Wie dat gij zijt.

Jan trekt zijn degen. Wel vent, de drommel moet je schennen

Ik heb het je gezeid. Karel. 0 deserteur ! 0 dief ! 1850 Sofie. Och! och! ik ben ontsteld! hou op ! hou op ! mijn lief!

Karel. Loop saam naar binnen, de lakeien moeten blijven.

VIERDE TONEEL

KAREL, JAN, twee' lakeien, HANS, FOP.

Karel. Sa mannen, vat hem aan. Jan. 0 seldrement gans vijven

Zij nemen hem zijn pruik en degen af. Karel. Beken goedwillig waar mijn paard gebleven is, En wat gij voor hebt, schelm.

Jan knielende: Ik bid vergiffenis

1855 Ik zal het altemaal, gelijk het is, verhalen. Jouw paard is dood; maar 'k wil de waarde graag betalen. Karet. Hoe komt het dood? Jan. Kap'tein, ik heb het

dood gereên Maar 'k heb wel geld om te betalen, wees tevreên. Karel. Neen, gij zult hangen, schurk; messieurs die deserteren

1860 En paarden stelen, moet de hapscheer klimmen leren.

1852 gans vijven: bastaardvloek (bij Gods vijf wonden). - 1858 tevreden: kalm. - 1860 hapscheer : (Fr. happechair) spotnaam voor de gerechtsdienaar of dievenleider. Wordt in de volkstaal o.m. nog wel eens als scheldnaam ge­bruikt. Te Brugge betekent het : veldwachter (L. DE Bo, Westvlaams Idio­ticon). Hier : de beulsknecht moet paardedieven de galg leren beklimmen.

95

Page 98: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

jan. Och ! zo barmhartigheid nog woont in jouw gemoed, Verschoon mijn jonkheid ! Karel. Neen : dat gaf aan

and'ren voet Tot schelmerijen. 'k Geef 't den krijgsraad voort in handen. Jan. Och ! goede heer kap'tein ! behoed me voor die schande ;

1865 'k Zal jou weer dienen als een braaf soldaat moet doen. Karel. Die eens een schelm is zal men 't altijd van vermo8n. Laat al de juffers vrij gerust hier weder keren. Hans. Komt hier vrij weer, hij zal geen mens nu kunnen deren.

VI JFDE TONEEL

KONSTANCE, SOFIE, CHARLOTTE, KLAAR, JAN, KAREL, twee lakeien, HANS, FOP.

Jan. Och, och, verschoon me, want ik ben van goeie lui 1870 Met ere voortgebracht. Mijn volk is al den brui

Bekend voor deugdzaam. Ach kap'tein, 'k ben van de vromen, Gelijk je weet, en ziet, en hoort, en tast, gekomen. Karel. 'k Zal mij bedenken ; stel je een weinigje tevre8n. jan. Maar zal ik hangen ? Och ! kap'tein, ei zeg...

Karel. Neen, neen. 1875 Gij zult niet hangen, Jan, maar door de spitsro8 lopen,

Zo gij een paard, zo goed als 't mijne was, kunt kopen. Jan. 'k Bedank je dan, kap'tein ; maar 't kitt'len op mijn huid Staat me ook niet aan ; ik bid, stel dat een jaartje uit. Karel. Wij zullen zien. Maar zeg, oprecht, en zonder liegen

1880 Wie dat die graaf is. Pas me opnieuw niet te bedriegen. Jan. Kap'tein, ik heb hem eerst gevonden te Parijs ; Hij is een Utrechts heer, van adel, braaf, en wijs. Wij kregen kennis in een herberg door het spelen ; 'k Werd zijn lakei, maar met konditie van te delen

1862 verschoon : ontzie, spaar ; dat gaf... voet : dat zou bij anderen aan-leiding geven, zou anderen aanmoedigen. — 1870 al den brui : overal. — 1871 de vromen : de treffelijke lieden. — 1873 ik zal er eens over nadenken ; hou je maar wat kalm. — 1875 door de spitsrog lopen : een oude straf, waarbij de schuldige met ontblote rug tussen twee rijen soldaten moest door-lopen en daarbij van rechts naar links met roeden van dun puntig rijshout geslagen werd (SToETT, Spreekwoorden). — 1880 passen : er voor zorgen.

96

Jan. Och! zo barmhartigheid nog woont in jouw gemoed, Verschoon mijn jonkheid ! Karel. Neen : dat gaf aan

and'ren voet

Tot schelmerijen. 'k Geef 't den krijgsraad voort in handen. Jan. Och! goede heer kap'tein ! behoed me voor die schande;

1865 'k Zal jou weer dienen als een braaf soldaat moet doen. Karel. Die eens een schelm is zal men 't altijd van vermoên. Laat al de juffers vrij gerust hier weder keren. Hans. Komt hier vrij weer, hij zal geen mens nu kunnen deren.

VIJFDE TONEEL

KONSTANCE, SOFIE, CHARLOTTE, KLAAR, JAN, KAREL, twee lakeien, HANS, FOP.

Jan. Och, och, verschoon me, want ik ben van goeie lui 1870 Met ere voortgebracht. Mijn volk is al den brui

Bekend voor deugdzaam. Ach kap'tein, 'k ben van de vromen, Gelijk je weet, en ziet, en hoort, 'en tast, gekomen. Karel. 'k Zal mij bedenken ; stel je een weinigje tevreên. Jan. Maar zal ik hangen ? Och ! kap'tein, ei zeg ...

Karel. Neen, neen. 1875 Gij zult niet hangen, Jan, maar door de spitsroê lopen,

Zo gij een paard, zo goed als 't mijne was, kunt kopen. Jan. 'k Bedank je dan, kap'tlein ; maar 't kitt'len op mijn huid Staat me ook niet aan ; ik bid, stel dat een jaartje uit. Karel. Wij zullen zien. Maar zeg, oprecht, en zonder liegen

1880 Wie dat die graaf is. Pas me opnieuw niet te bedriegen. Jan. Kap'tein, ik heb hem eerst gevonden te Parijs; Hij is een Utrechts heer, van adel, braaf, en wijs. Wij kregen kennis in een herberg door het spelen ; 'k Werd zijn lakei, maar met konditie van te delen

1862 verschoon : ontzie, spaar ; dat gaf. .. voet : dat rou bij anderen aan­leiding geven, zou anderen aanmoedigen. - 1870 al den brui : overal. -1871 de vromen: de treffelijke lieden. - 1873 ik zal er eens over nadenken; hou je maar wat kalm. - 1875 door de spitsroê lopen : een oude straf, waarbij de schuldige met ontblote rug tussen twee rijen soldaten moest door­lopen en daarbij van rechts naar links met roeden van dun puntig rijshout geslagen werd (STOETT, Spreekwoorden). - 1880 passen: er voor zorgen.

96

Page 99: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

1885 Al wat wij wonnen door knaphandigheid en kunst. Ik drong in 't kort zo in dien goeden heer zijn gunst, Dat 'k van hem krijgen kon al wat ik maar begeerde ; Zodat ik, als een prins, gestadig teerde en smeerde ; Nu was ik eens lakei, en dan weer eens een heer ;

1890 'k Ben munnik ook geweest ; baron, en nog al meer. Karel. Dan hebt gij u geneerd, naar 'k merk, met beurzesnijen ? Jan. Daar ben ik te eerlijk toe, tot zulke schelmerijen. Neen, neen, wij wonnen 't geld heel zuiver met de kaart. Ik steel mijn leven niet. Karel. Hoe kreegt gij dan mijn

paard ? 1895 Jan. Dat was uit hogen nood, tot berging van mijn leven.

Ik heb in 't zin gehad je paard weerom te geven. Ofwel de waarde, in goud of zilver, zo ge wilt. Karel. Gij oppermeester van het valse dobblaarsgild. 'k Begeer geen geld dat met bedriegen is gewonnen.

1900 Maar biecht rechtop : zoudt gij aan ons niet zeggen konnen, Hoe dat de naam is van dien graaf, uw kameraad ? Jan. Zijn naam is Lodewijk ; maar 'k weet niets van zijn staat, Als dat hij te Utrecht, en van adel, is geboren. Als hij hier komt zel jij de rest wel van hem horen.

1905 Karel. Wat zegt Charlotte nu ? Chart. Helaas ! ik ben misleid !

Hoe heeft hij mij bekoord door zijne listigheid ! Klaar tegen Jan. 0 schelm ! o vagebond, wat heb jij al gelogen ! En mij, onnooz'le duif, zo schandelijk bedrogen ! Hans. Mevrouw de barones, dat is je rechte loon.

1910 Wat staan jouw zaken nou bezonder fraai, en schoon ! Nou ken je rijen op een gouwen staatsiewagen Naar Polen. Laat je sleep van dertig ellen dragen Van pages, jouw baron zal volgen ; loop vooruit. Klaar. Verwijt je mij dat nog ? Je bent hofmeester, guit.

1915 Jan. Kom laat me nou maar gaan : ik zal het geld gaan halen.

1888 teren en smeren : smullen, goed leven. — 1890 munnik : monnik. — 1891 zich generen : de kost winnen. — 1895 berging : redding. — 1898 dobb(e)laarsgild : het gild of de bent van de valsspelers. — 1908 onnozel : onschuldig.

97

1885 Al wat wij wonnen door knaphandigheid en kunst. Ik drong in 't kort zo in dien goeden heer zijn gunst, Dat 'k van hem krijgen kon al wat ik maar begeerde Zodat ik, als een prins, gestadig teerde en smeerde ; Nu was ik eens lakei, en dan weer eens een heer;

1890 'k Ben munnik ook geweest ; baron, en nog al meer. Karel. Dan hebt gij u geneerd, naar 'k merk, met beurzesnijen ? Jan. Daar ben ik te eerlijk toe, tot zulke schelmerijen. Neen, neen, wij wonnen 't geld heel zuiver met de kaart. Ik steel mijn leven niet. Karel. Hoe kreegt gij dan mijn

paard ? 1895 Jan. Dat was uit hogen nood, tot berging van mijn leven.

Ik heb in 't zin gehad je paard weerom te gev,en. Ofwel de waarde, in goud of zilver, zo ge wilt. Karel. Gij oppermeester van het valse dobb'laarsgild. 'k Begeer geen geld dat met bedriegen is gewonnen.

1900 Maar biecht rechtop : zoudt gij aan ons niet zeggen konnen, Hoe dat de naam is van dien graaf, uw kameraad ? Jan. Zijn naam is Lodewijk ; maar 'k weet niets van zijn staat, Als dat hij te Utrecht, en van adel, is geboren. Als hij hier komt zeI jij de rest wel van hem horen.

1905 Karel. Wat zegt Charlotte nu ? Charl. Helaas ! ik ben misleid

Hoe heeft hij mij bekoord door zijne listigheid ! Klaar tegen Jan. 0 schelm! 0 vagebond, wat heb jij al gelogen! En mij, onnooz'le duif, zo schandelijk bedrogen ! Hans. Mevrouw de barones, dat is je rechte loon.

1910 Wat staan jouw zaken nou bezonder fraai, en schoon Nou ken je rijen op een gouwen staatsiewagen Naar Polen. Laat je sleep van dertig ellen dragen Van pages, jouw baron. zal volgen ; loop vooruit. Klaar. Verwijt je mij dat nog? Je bent hofmeester, guit.

1915 Jan. Kom laat me nou maar gaan: ik zal het geld gaan halen.

1888 teren en smeren : smullen, goed leven. - 1890 munnik : monnik. -1891 zich generen : de kost winnen. - 1895 berging : redding. - 1898 dobb(e)laarsgild : het gild of de bent van de valsspelers. - 1908 onnozel: onschuldig.

97

Page 100: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Karel. Neen, hou hem vast ; de schurk zal 't met den hals betalen.

Jan. Och ! nou weer hangen ? och ! je gaf me flus pardon ! Karet. oe ? Dacht gij dat ik u ook niet bedriegen kon ? Gij hebt zoveel bekend, mijn gramschap zo ontsteken,

1920 Dat ik geen woord meer van gena wil horen spreken. 't Sa mannen, brengt hem weg, en bindt den schelm wel vast. Jan. Genade, heer kap'tein ! Karel. Volbrengt terstond

mijn last. Jan. Wat onbarmhartigheid ! och ! och ! wie zou 't geloven ? Mijnheer kap'tein. Karel. Voort, voort ! 't sa mannen, brengt

hem boven, 1925 En zet hem op de zaal gevangen, tot dat ik

Zijn kameraad ook heb, en ze allebei beschik In handen van 't gerecht, om hunne straf te ontvangen. Jan. Och ! wie had ooit gedacht dat ik zou moeten hangen ! Och Klaartje, spreek een woord ten beste, zoete kind !

1930 Je weet het immers dat ik jou zo heb bemind. Klaar. Bedrieger ! schelm ! schavuit ! ik wil niet voor je

spreken ; Ik help je liever hals en kop en benen breken.

ZESDE TONEEL

KAREL, SOFIE, KONSTANCE, CHARLOTTE, KLAAR.

Charl. Helaas ! wie had gedacht op zulk een ramp, o spijt ! 'k Ben door dat snood bedrog bijna mijn zinnen kwijt !

1935 Konst. Mijn kind, ontstel zo niet. Chart. Zou ik mij niet ontstellen ?

Men zal dit snood bedrog, dit schelmstuk voortvertellen, En mij bespotten om mijn al te losse min ! Karel. Ik bid u, zuster, stel die droefheid uit uw zin. Chart. Ik zal, zolang ik leef, die droeve ramp betreuren

1940 En lichtgelovigheid. 0 Hemel ! kan 't gebeuren ?

1916 met den hals betalen : met het leven. — 1919 ontsteken : ontstoken. — 1922 last : bevel. — 1926 beschikken : overleveren.

98

Karel. Neen, hou hem vast; de schurk zal 't met den hals betalen.

Jan. Och! nou weer hangen? och! je gaf me flus pardon! Karet. Hoe? Dacht gij dat ik u ook niet bedriegen kon? Gij hebt zoveel bekend, mijn gramschap zo ontsteken,

1920 Dat ik geen woord meer van genà wil horen spreken. 't Sa mannen, brengt hem weg, en bindt den schelm wel vast. Jan. Genade, heer kap'tein Karel. Volbrengt terstond

mijn last. Jan. Wat onbarmhartigheid! och! och! wie zou 't geloven? Mijnheer kap'tein. Karel. Voort, voort! 't sa mannen, brengt

hem boven, 1925 En zet hem op de zaal gevangen, tot dat ik

Zijn kameraad ook heb, en ze allebei beschik In handen van 't gerecht, om hunne straf te ontvangen. Jan. Och! wie had ooit gedacht dat ik zou moeten hangen Och Klaart je, spreek een woord ten beste, zoete kind !

1930 Je weet het immers dat ik jou zo heb bemind. Klaar. Bedrieger ! schelm ! schavuit ! ik wil niet voor je

spreken Ik help je liever hals en kop en benen breken.

ZESDE TONEEL

KAREL, SOFIE, KONSTANCE, CHARLOTTE, KLAAR.

Charl. Helaas ! wie had gedacht op zulk een ramp, 0 spijt 'k Ben door dat snood bedrog bijna mijn zinnen kwijt !

1935 Konst. Mijn kind, ontstel zo niet. Charl. Zou ik mij niet ontstellen ?

Men zal dit snood bedrog, dit schelmstuk voortvertellen, En mij bespotten om mijn al te losse min! Karel. Ik bid u, zuster, stel die droefheid uit uw zin. G harl. Ik zal, zolang ik leef, die droeve ramp betreuren

1940 En lichtgelovigheid. 0 Hemel ! kan 't gebeuren?

1916 met den hals betalen: met het leven. - 1919 ontsteken: ontstoken. -1922 last : bevel. - 1926 beschikken : overleveren.

98

Page 101: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Het schijnt onmooglijk dat een heer, zo braaf, beleefd, Die zoveel tekens van een eed'le afkomst geeft, Bekwaam zou zijn om zulk een schelmstuk te verzinnen ! Karel. Mijn zuster prijst hem, ja zij schijnt hem nog te

minnen ? 1945 Chart. Ik weet niet of ik haat of min ; 'k vloek zijn bedrog,

Maar min, in weerwil van mij zelf, hem echter nog. Klaar. Och ! juffrouw ! daar is nou voor ons niets meer

te hopen ! Mijnheer zal mijn baron, gelijk je weet, opknopen ; En hoe het met den graaf, jouw vrijer, zal vergaan,

1950 Dat zullen we, als hij hier gekomen is, verstaan ; En daarom raad ik jou, dat wij maar met ons beien Naar Brabant gaan, om in het klooster te beschreien Al 't gene ons is gebeurd. Wij hebben ook wat schuld ; Wij zochten 't spulletje. Karel. Ik verlang met ongeduld,

1955 Omdat hij nog niet komt. Charlotte, ik moet u vragen : Hebt gij wel moeds genoeg, om 't schreien en dat klagen Wat in te tomen, als die minnaar hier verschijnt ? 't Is nodig dat gij u wat kloek houdt en verpijnt ; Want als hij merkte dat gij hem niet kondt vergeten,

1960 En nog beminde, zou hij... Chart. Ach ! hoe kan ik 't weten ? Maar neen, 'k kan zonder mij te ontstellen hem niet zien. Karel. Dan moet gij weggaan, als hij komt. Chart. Het

zal geschian. Klaar. Als jij hem ziet, dan zal je zeggen van den kerel : Hoe komt hij daartoe ? 't Is een man gelijk een perel.

Daar wordt gesichetd, en Klaar doet open. 1965 Chart. Mevrouw, kom gaan wij ; hij zal 't mooglijk zijn,

ach mij ! Karel. Wees niet verschrikt. Ga met malkaar wat aan een zij, Zo gij nieuwsgierig zijt om onze rean te horen ; Maar wil vooral, eer ik 't gebied, ons niet verstoren. Klaar. Daar is de graaf, juffrouw. Wil voort naar binnen gaan.

1954 't spu//etje : het spelletje. — 1956 moeds : oude genitiefvorm. — 1957 intomen : inhouden. — 1958 kloek : dapper, moedig ; zich verpijnen : zijn leed (pijn) verbijten.

99

Het schijnt onmoog'lijk dat een heer, zo braaf, beleefd, Die zoveel tekens van een eed 'Ie afkomst geeft, Bekwaam zou zijn om zulk een schelmstuk te verzinnen! Karel. Mijn zuster prijst hem, ja zij schijnt hem nog te

minnen? 1945 Charl. Ik weet niet of ik haat of min; 'k vloek zijn bedrog,

Maar min, in weerwil van mij zelf, hem echter nog. Klaar. Och ! juffrouw ! daar is nou voor ons niets meer

te hopen Mijnheer zal mijn baron, gelijk je weet, opknopen; En hoe het met den graaf, jouw vrijer, zal vergaan,

1950 Dat zullen we, als hij hier gekomen is, verstaan ; En daarom raad ik jou, dat wij maar met ons beien Naar Brabant gaan, om in het klooster te beschreien Al 't gene ons is gebeurd. Wij hebben ook wat schuld Wij zochten 't spulletje. Ka-nel. Ik verlang met ongeduld,

1955 Omdat hij nog niet komt. Charlotte, ik moet u vragen : Hebt gij wel moeds genoeg, om 't schreien en dat klagen Wat in te tomen, als die minnaar hier verschijnt? 't Is nodig dat gij u wat kloek houdt en verpijnt ; Want als hij merkte dat gij hem niet kondt vergeten,

1960 En nog beminde, zou hij ... Charl. Ach! hoe kan ik 't weten? Maar neen, 'k kan zonder mij te ontstellen hem niet zien. Karel. Dan moet gij weggaan, als hij komt. Charl. Het

zal geschiên. Klaar. Als jij hem ziet, dan zal je zeggen van den kerel Hoe komt hij daartoe? 't Is een man gelijk een perel.

Daar wordt gescheld, en Klaar doet open. 1965 Charl. Mevrouw, kom gaan wij ; hij zal 't moog'lijk zijn,

ach mij Karel. Wees niet verschrikt. Ga met malkaar wat aan een zij, Zo gij nieuwsgierig zijt om onze reên te horen ; Maar wil vooral, eer ik 't gebied, ons niet verstoren. Klaar. Daar is de graaf, juffrouw. Wil voort naar binnen gaan.

1954 't spulletje: het spelletje. - 1956 moeds : oude genîtiefvorm. - 1957 intomen: inhouden. - 1958 kloek: dapper, moedig; zich verpijnen : zijn leed (pijn) verbijten.

99

Page 102: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

1970 Karel. Gaat gij niet naede ? Klaar. 0 neen, ik durf wel blijven staan.

Karel. Flus waart gij zo ontsteld, nu schijnt gij niet te schromen.

ZEVENDE TONEEL

LODEWIJK, KAREL, KLAAR.

Lod. Heer kapitein, 'k heb de eer, op uw verzoek te komen... Karel. Gij komt van pas. 't Is waar, ik heb het zo begeerd. Lod. Om u te dienen... Karel. Maar, waar heeft mijnheer

geleerd 1975 Met mij zo onbeschaamd te schertsen, en raljeren ?

Doe dat ter plaats daar gij gewend zijt te verkeren. Lod. Heer kapitein, ik ben zo'n groet'nis niet gewend, Het is een teken dat mijnheer mij nog niet kent. Van uw beleefdheid had ik andere gedachten.

1980 Karel. Mijnheer dat zij zo. Maar ik bid u, zoudt gij achten Dat iemand schuldig is, wanneer hij wordt gehoond, Den honer eer te doen ? Lod. De heer kap'tein verschoont Zich zelf bijzonder vreemd ; want ik kan niet bedenken Dat ik u heb gehoond. Karel. Mij in mijne eer te krenken ?

1985 Mijn stamhuis smaad te doen ? Lod. Dat is een duist're taal. « Wat zal ik denken van dit wonderlijk onthaal ? Zou hij iets merken van de list, die 'k heb verzonnen ? » Karel. Gij staat verzet, mijnheer. Maar vindt men wel

baronnen In Polen van dien naam gelijk uw neef heet ? Jan,

1990 Baron van Schralenstein ? Lod. « 0 ja, hij weet er van. » Neen, dat 's een missing ; want dat land leit niet in Polen. Karel. Ik hoor zo van uw neef. Lod. Van hem ? Zijn

zinnen dolen.

1975 raljeren : spotten (Fr. railler). — 1976 ter plaatse daar... : op de plaats waar. — 1977 groetenis : begroeting, onthaal. — 1982 zich verschonen : verontschuldigen. — 1988 verzet staan : versteld of verbaasd staan. — 1992 zo : dat.

100

1.970 Karel. Gaat gij niet mede? Klaar. 0 neen, ik durf wel blijven staan.

Karel. Flus waart gij zo ontsteld, nu schijnt gij niet te schromen.

ZEVENDE TONEEL

LODEWIJK, KAREL, KLAAR.

Lod. Heer kapitein, 'k heb de eer, op uw verzoek te komen ... Karel. Gij komt van pas. 't Is waar, ik heb het zo begeerd. Lod. Om u te dienen... Karel. Maar, waar heeft mijnheer

geleerd 1975 Met mij zo onbeschaamd te schertsen, en raljeren ?

Doe dat ter plaats daar gij gewend zijt te verkeren. Lod. Heer kapitein, ik ben zo'n groet'nis niet gewend, Het is een teken dat mijnheer mij nog niet kent. Van uw beleefdheid had ik andere gedachten.

1980 Karel. Mijnheer dat zij zo. Maar ik bid u, zoudt gij achten Dat iemand schuldig is, wanneer hij wordt gehoond, Den honer eer te doen ? Lod. De heer kap'tein verschoont Zich zelf bijzonder vreemd ; want ik kan niet bedenken Dat ik u heb gehoond. Karel. Mij in mijne eer te krenken ?

1985 Mijn stamhuis smaad te doen ? Lod. Dat is een duist're taal. «Wat zal ik denken van dit wonderlijk onthaal? Zou hij iets merken van de list, die 'k heb verzonnen ?» Karel. Gij staat verzet, mijnheer. Maar vindt men wel

baronnen In Polen van dien naam gelijk uw neef heet? Jan,

1990 Baron van Schralenstein? Lod. «\0 ja, hij weet er van. » Neen, dat 's een missing ; want dat land leit niet in Polen. Karel. Ik hoor zo van uw neef. Lod. Van hem? Zijn

zinnen dolen.

1975 raljeren : spotten (Fr. railler). - 1976 ter plaatse daar ... : op de plaats waar. - 1977 groetenis : begroeting, onthaal. - 1982 zich verschonen : verontschuldigen. - 1988 verzet staan: versteld of verbaasd staan. - 1992 zo : dat.

100

Page 103: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Het schort hem in 't verstand. « Nu merk ik dat de guit, Die hondsvot, mijn lakei, de zaak hier heeft verbruid. >>

1995 Mijnheer het is gelijk... Karet. Hou op met meer te liegen ; Ik zweer, gij zult mij, als de juffers, niet bedriegen !

Lodewijk trekt zijn degen. Nu hebt gij mij gehoond, a sa, dat schelms affront Zult ge u beklagen. Gij zult kloppen op den mond ; Of trek 't geweer. Klaar. Help ! help ! Karel. Ik zal niet

met u vechten, 2000 Maar laten dat den beul met u, o schelm, beslechten.

ACHTSTE TONEEL

HANS, een lakei van Karel, met de degens uit, KAREL, LODEWIJK, KLAAR.

Karel. Sa mannen, vat hem aan ! Lod. Zijt gij een edelinan, Verweer u dan alleen ; maar naar ik merken kan, Zijt gij een bloodaard. Karel. Gij moet rnijn gevangen wezen. Zo gij onschuldig zijt, hebt gij geen straf te vrezen.

2005 Lod. Sta af, gij rekels, of ik stoot u in de huid. Karel. Nu heb ik uw geweer ; maakt aanstonds nu besluit, Om in 't gevangenhuis uw zaak te defenderen. Lod. Zoudt gij een edelman, als ik ben, affronteren ? 't Zal u berouwen, dat gij mij dus dwingt met macht.

2010 Karel. Uw eigen toeleg heeft u in den nood gebracht. Beken nu, wie gij zijt, 't kon u tot voordeel strekken, En wil mij verder tot geen gramschap meer verwekken. Uw knecht, die Jan heet, heeft het ganse werk bekend ; Hij zegt, dat ge edel en van goeden huize bent,

2015 En hier geboren ; zo gij mij dat kunt betonen,

1994 hondsvot : scheldnaam voor een laf en verachtelijk persoon. — 1998 kloppen op den mond : uw woorden terugnemen. Volgens het Noorse en Saksische volksrecht werd de lasteraar veroordeeld zichzelf op de mond te slaan en te zeggen : << Mond, gij hebt gelogen » en daarna achterwaarts de gerechtsplaats te verlaten (A. DE CocK, Spreekwoorden en zegswijzen, afkom-stig van oude gebruiken en volkszeden. Gent 1905, blz. 73). — 2003 gevangen :

gevangene. — 2005 sta af : laat af. — 2008 affronteren : beledigen.

101

Het schort hem in 't verstand. «Nu merk ik dat de guit, Die hondsvot, mijn lakei, de zaak hier heeft verbruid. »

1995 Mijnheer het is gelijk... Karel. Hou op met meer te liegen Ik zweer, gij zult mij, als de juffers, niet bedriegen

Lodewijk trekt zijn degen. Nu hebt gij mij gehoond, a sa, dat schelms affront Zult ge u beklagen. Gij zult kloppen op den mond Of trek 't geweer. Klaar. Help ! help ! Karel. Ik zal niet

met u vechten, 2000 Maar laten dat den beul met u, 0 schelm, beslechten.

ACHTSTE TONEEL

HANS, een lakei van Karel, met de degens uit, KAREL, LODEWIJK, KLAAR.

Karel. Sa mannen, vat hem aan! Lod. Zijt gij een edelman, Verweer u dan alleen ; maar naar ik merken kan, Zijt gij een bloodaard. Karel. Gij moet mijn gevangen wezen. Zo gij onschuldig zijt, hebt gij geen straf te vrezen.

2005 Lod. Sta af, gij rekels, of ik stoot u in de huid. Karel. Nu heb ik uw geweer ; maakt aanstonds nu besluit, Om in 't gevangenhuis uw zaak te defenderen. Lod. Zoudt gij een edelman, als ik ben, affronteren? 't Zal u berouwen, dat gij mij dus dwingt met macht.

2010 Karel. Uw eigen toeleg heeft u in den nood gebracht. Beken nu, wie gij zijt, 't kon u tot voordeel strekken, En wil mij verder tot geen gramschap meer verwekken. Uw knecht, die Jan heet, heeft het ganse werk bekend Hij zegt, dat ge edel en van goeden huize bent,

2015 En hier geboren; zo gij mij dat kunt betonen,

1994 hondsvot : scheldnaam voor een laf en verachtelijk persoon. - 1998 kloppen op den mond : uw woorden terugnemen. Volgens het Noorse en Saksische volksrecht werd de lasteraar veroordeeld zichzelf op de mond te slaan en te zeggen : «Mond, gij hebt gelogen» en daarna achterwaarts de gerechtsplaats te verlaten (A. DE COCK, Spreekwoorden en zegswijzen, afkom­stig van oude gebruiken en volkszeden. Gent 1905, blz. 73). - 2003 gevangen : gevangene. - 2005 sta af : laat af. - 2008 affronteren : beledigen.

101

Page 104: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Geef ik mijn woord, dat ik u verder niet zal honen. Lod. Dat is nog redelijk, Mijnheer, gij spreekt zeer goed. Weet, dat ik niet ontaard van 't oud en aad'lijk bloed Van mijn geslacht, dat eer in luister placht te wezen

2020 Door dapp're daden ; doch, hoe hoog in top gerezen, Is 't door den tijd verarmd ; en ik ben maar alleen Nog overig, en zwerf met veel rampzaligheên. Geperst door armoe, heb ik jong ons huis verlaten, En mij begeven bij een kompagnie soldaten,

2025 Waar ik mij als kadet veel jaren bij beyond. Maar laas ! 't fortuin heeft mij haar gaven niet gegond ! Ik werd gevangen, zodat ik in Frankrijk raakte, Waar mij de tegenspoed nog verder moed'loos maakte. Mijn oov'rig leven, heer, is van een and'ren aard ;

2030 Maar 'k heb de deugd, in al mijn tegenspoed, bewaard, Zoveel als 't de armoede, en de nood heeft kunnen lijden. Gij hebt verstand, en weet, dat deugd en armoe strijden In 't zuiverste gemoed, wanneer 't geen uitkomst ziet. 'k Dacht mij door listigheid te redden uit 't verdriet,

2035 Maar vind me op 't onverwachts in mijnen waan bedrogen. Karel. Mijnheer, ik word met u door dit verhaal bewogen ; Maar gij verzuimt aan mij te melden hoe gij heet. 'k Ken hier al d'adeldom, zo ik niet beter weet. Lod. Mijnheer, ik zou mijn naam niet graag aan u ontdekken.

2040 Karel. Mijnheer, gij moet. Lod. Het kan u niet tot voordeel strekken.

Karel. Dan blijft gij mij verdacht. Lod. Welaan, 'k heet Lodewijk

Van Kalenhuizen, maar... Karel. Wat zegt gij ? Ik bezwijk Van schrik ! Is 't mogelijk, zou dit de waarheid wezen ? Lod. Hoe zijt gij zo ontsteld ? Dat 's raar ! Wat doet u vrezen ?

2045 Karel. Mijnheer, mislei mij niet. Dat ik mij zo ontstel, Is zonder reden niet. Maar zeg mij, weet gij wel,

2021 door den tijd : zie v. 1650. — 2022 met veel rampzalighan : in diepe ellende. — 2025 kadet : soldaat-vrijwilliger. — 2026 't fortuin : de fortuin, het geluk ; gegond : gegund. — 2034 verdriet : ongeluk, ellende. — 2038 zo ik niet beter weet : zo goed als 't mogelijk is.

102

Geef ik mijn woord, dat ik u verder niet zal honen. Lod. Dat is nog redelijk, Mijnheer, gij spreekt zeer goed. Weet, dat ik niet ontaard van 't oud en aad'lijk bloed Van mijn geslacht, dat eer in luister placht te wezen

2020 Door dapp're daden ; doch, hoe hoog in top gerezen, Is 't door den tijd verarmd ; en ik ben maar alleen Nog overig, en zwerf met veel rampzaligheên. Geperst door armoe, heb ik jong ons huis verlaten, En mij begeven bij een kompagnie soldaten,

2025 Waar ik mij als kadet veel jaren bij bevond. Maar laas ! 't fortuin heeft mij haar gaven niet gegond Ik werd gevangen, zodat ik in Frankrijk raakte, Waar mij de tegenspoed nog verder moed'loos maakte. Mijn oov'rig leven, heer, is van een and'ren aard ;

2030 Maar 'k heb de deugd, in al mijn tegenspoed, bewaard, Zoveel als 't de armoede, en de nood heeft kunnen lijden. Gij hebt verstand, en weet, dat deugd en armoe strijden In 't zuiverste gemoed, wanneer 't geen uitkomst ziet. 'k Dacht mij door listigheid te redden uit 't verdriet,

2035 Maar vind me op 't onverwachts in mijnen waan bedrogen. Karel. Mijnheer, ik word met u door dit verhaal bewogen Maar gij verzuimt aan mij te melden hoe gij heet. 'k Ken hier al d'adeldom, zo ik niet beter weet. Lod. Mijnheer, ik zou mijn naam niet graag aan u ontdekken.

2040 Karel. Mijnheer, gij moet. Lod. Het kan u niet tot voordeel strekken.

Karel. Dan blijft gij mij verdacht. Lod. Welaan, 'k heet Lodewijk

Van Kalenhuizen, maar ... Karel. Wat zegt gij ? Ik bezwijk Van schrik ! Is 't mogelijk, zou dit de waarheid wezen ? Lod. Hoe zijt gij zo ontsteld? Dat 's raar! Wat doet u vrezen?

2045 Karel. Mijnheer, mislei mij niet. Dat ik mij zo ontstel, Is zonder reden niet. Maar zeg mij, weet gij wel,

2021 door den tijd: zie v. 1650. - 2022 met veel rampzaligheên : in diepe ellende. - 2025 kadet : soldaat-vrijwilliger. - 2026 't fortuin : de fortuin, het geluk ; gegond : gegund. - 2034 verdriet : ongeluk, ellende. - 2038 zo ik niet beter weet : ZO goed als 't mogelijk is.

102

Page 105: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Dat ik de macht heb, om nauwkeurig uit te vinden, Of gij de waarheid spreekt ? Ik ken nu al uw vrinden, Zo gij die heer zijt. Lod. 'k Blijf voor altijd u verplicht,

2050 Indien uw goedheid mij in deze zaak verlicht. 'k Liet hier, toen ik vertrok, een zuster met een moeder. Karel. En niemand meer, als die ? Lod. 0 neen, mijn

jongste broeder Was korts voor mijn vertrek gestorven. Karel. Ja, hij is 't ! 't Is Lodewijk, die zoveel jaren is gemist.

2055 Lod. Mijnheer, ei zeg mij, zijn zij beiden nog in leven ? Karel. Zij maar gerust ; 'k zal u terstond voldoening geven.

NEGENDE TONEEL

LODEWI JK, HANS, lakei.

Lod. Hoe beeft mijn hart van schrik ! De vrees ontroert mijn bloed !

Wat baart dit voorval mij verandring in 't gemoed ! Wat of hier zal geschiên ? Hij gaat alleen naar binnen.

2060 'k Kan niet bespeuren wat hij met mij zal beginnen.

TIENDE TONEEL

KAREL, LODEWIJK, SOFIE, lakei, HANS.

Karet tegen Sofie. Mijn lief, bezie dien heer met aandacht. Sofie, Lodewijk omhelzende.

Ach, wat vreugd ! Mijn waarde broeder, ach ! Lod. Mijn zuster ! 'k ben

verheugd, Nu ik u weder zie ! Waar is mevrouw, mijn moeder ? Sofie. Die woont te Brussel, waar ze om u, mijn waarde broeder,

2065 Gestadig treurt, omdat ze u nooit denkt weer te zien. Zij zal verheugd zijn, als ik u haar aan kom biên.

2056 voldoening geven : gerust, tevreden stellen. — 2060 'k kan niet bespeu-ren : ik kan mij niet voorstellen...

103

Dat ik de macht heb, om nauwkeurig uit te vinden, Of gij de waarheid spreekt ? Ik ken nu al uw vrinden, Zo gij die heer zijt. Lod. 'k Blijf voor altijd u verplicht,

2050 Indien uw goedheid mij in deze zaak verlicht. 'k Liet hier, toen ik vertrok, een zuster met een moeder. Karel. En niemand meer, als die? Lod. 0 neen, mijn

jongste broeder Was korts voor mijn vertrek gestorven. Karel. Ja, hij is 't ! 't Is Lodewijk, die zoveel jaren is gemist.

2055 Lod. Mijnheer, ei zeg mij, zijn zij beiden nog in leven ? Karel. Zij maar gerust; 'k zal u terstond voldoening geven.

NEGENDE TONEEL

LODEWIJK, HANS, lakei.

Lod. Hoe beeft mijn hart van schrik ! De vrees ontroert mijn bloed

Wat baart dit voorval mij verand'ring in 't gemoed! Wat of hier zal geschiên ? Hij gaat alleen naar binnen.

2060 'k Kan niet bespeuren wat hij met mij zal beginnen.

TIENDE TONEEL

KAREL, LODEWIJK, SOF IE, lakei, HANS.

Karel tegen Solie. Mijn lief, bezie dien heer met aandacht. Sofie~ Lodewijk omhelzende.

Ach, wat vreugd ! Mijn waarde broeder, ach ! Lod. Mijn zuster ! 'k ben

verheugd, Nu ik u weder zie ! Waar is mevrouw, mijn moeder? Sofie. Die woont te Brussel, waar ze om u, mijn waarde broeder,

2065 Gestadig treurt, omdat ze u nooit denkt weer te zien. Zij zal verheugd zijn, als ik u haar aan kom biên.

2056 voldoening geven : gerust, tevreden stellen. - 2060 'k kan niet bespeu­ren: ik kan mij niet voorstellen ...

103

Page 106: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Karel tegen lakei. Haal Jan nu hier, en laat mijn zuster ook vrij komen.

En... maar, zij zijn daar, 'k denk zij hebben reeds vernomen Wat hier geschied is.

ELFDE TONEEL

KONSTANCE, CHARLOTTE, KLAAR, JAN, gebonden, FOP, HANS, twee lakeien van Karel, SOFIE, KAREL, LODEWIJK.

Jan, van de lakeien vastgehouden wordende. Och, nou moet ik hangen ! Ja

2070 Mijnheer kap'tein, 'k bid om pardon ! gena ! gena ! 'k Ben zo onnozel in de zaak als 't eerst geboren Klein kindje. Karel tegen Jan. Zwijg wat stil ! Men kan hier zien noch horen. Straks zult gij weten of gij hangen zult, of niet. Karel tegen Lod. Mijnheer, 'k omhels u, en ik hoop dat gij

't verdriet, 2075 Dat ik u aandeed, mij van harte zult vergeven ;

Wij moeten met malkaar in zuiv're vriendschap leven. 'k Leef met uw zuster in oprechte liefde en min. Lod. Hoe, is die heer uw man ? Sofie. Ja, 'k ben zijn gemalin. Lod. tegen Karel. Dat ik u dan omhels. Ian. Jij hoeft nou

niet te vrezen, 2080 Met jou is 't blijdschap, maar met mij zal 't hangen wezen !

Och pomperninkel ! och ! och ! och ! mijnheer kap'tein ! De duvel haal dien naam, Baron van Schralenstein ! Lod. Ach mijn Charlotte, die ik eeuwig zal beminnen, Wat heb ik al misdaan ! 'k Bid, wil u zelf verwinnen

2085 En laat uw gramschap mij niet treffen, schone maagd. Zo u een edelman in plaats van graaf behaagt, Maak dan een einde van mijn al te droeve plagen, En laat mij door de min niet kwijnen al mijn dagen ! Chart. Mijnheer, hoe kan ik ? Gij hebt ons zoveel misdaan.

2081 pomperninkel : uitroep (pompernikkel : de naam van grof Westfaals brood, zonder gist uit roggemeel gebakken). — 2084 verwinnen : beheersen. — 2087 van : aan.

104

Karel tegen lakei. Haal Jan nu hier, en laat mijn zuster ook vrij komen.

En ... maar, zij zijn daar, 'k denk zij hebben reeds vernomen Wat hier geschied is.

ELFDE TONEEL

KONSTANCE, CHARLOTTE, KLAAR, JAN, gebonden, FOP, HANS, twee lakeien van Karel, SOF IE, KAREL, LODEWIJK.

Jan, van de lakeien vastgehouden wordende. Och, nou moet ik hangen Ja

2070 Mijnheer kap'tein, 'k bid om pardon! gena ! gena ! 'k Ben zo onnozel in de zaak als 't eerst geboren Klein kindje. Karel tegen Jan. Zwijg wat stil! Men kan hier zien noch horen. Straks zult gij weten of gij hangen zult, of niet. Karel tegen Lod. Mijnheer, 'k omhels u, en ik hoop dat gij

't verdrieit, 2075 Dat ik u aandeed, mij van harte zult vergeven;

Wij moeten met malkaar in zuiv're vriendschap leven. 'k Leef met uw zuster in oprechte liefde en min. Lod. Hoe, is die heer uw man? Solie. Ja, 'k ben zijn gemalin. Lod. tegen Karel. Dat ik u dan omhels. Jan. Jij hoeft nou

niet te vrezen, 2080 Met jou is 't blijdschap, maar met mij zal 't hangen wezen!

Och pomperninkel ! och ! och ! och ! mijnheer kap'tein De duvel haal dien naam, Baron van Schralenstein ! Lod. Ach mijn Charlotte, die ik eeuwig zal beminnen, Wat heb ik al misdaan ! 'k Bid, wil u zelf verwinnen

2085 En laat uw gramsçhap mij niet treffen, schone maagd. Zo u een edelman in plaats van graaf behaagt, Maak dan een einde van mijn al te droeve plagen, En laat mij door de min niet kwijnen al mijn dagen Charl. Mijnheer, hoe kan ik ? Gij hebt ons zoveel misdaan.

2081 pomperninkel : uitroep (pompernikkel : de naam van grof Westfaals brood, zonder gist uit roggemeel gebakken). - 2084 verwinnen : beheersen. - 2087 van : aan.

104

Page 107: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

2090 Sofie. Ei zuster, 'k bid u, neem mijn waarden broeder aan ; Schoon hij geen rijkdom heeft, wat is daaraan gelegen ? Vrouwmoeder, naar ik merk, is ook tot hem genegen ; En die bezit zoveel, en zulken groten schat, Dat gij wel leven kunt... Charl. Mevrouw, hoe vat ik dat ?

2095 Van welken kant zou dat geluk ons overkomen ? Sofie. Van uw kant, zuster. Klaar. « Ja, ja, dat zijn ijd'le

dromen, Nou denk ik, dat Sofie mee fraai bedrogen is. » Konst. Sofia, meent gij mij ? Ik heb niet veel.

Klaar. Dat 's mis. Sofie tegen Karel. Hebt gij mij niet gezegd, mijn Karel,

dat zij schatten 2100 En grote inkomsten heeft ? Hoe kan ik dit nu vatten ?

Lod. Mevrouw wil veinzen, en zij toetst u maar, Sofij. Jan. Och ! moet ik hangen ? Och ! kap'teintle lief ! och ! mij ! Karel. Het moet er toch eens uit. Mijn lief, wil 't mij vergeven, Gij zijt misleid ; en heb ik hierin wat misdreven,

2105 Het is in weerwil van mijn eigen zelf geschied. Ik hoop ons altemaal te helpen uit 't verdriet. Het ambt, dat ik bekleed, doet mij op beter hopen. Jan. Och ! och ! ik bid je, dat je mij niet op wilt knopen ! Genade voor den heer Baron van Schralenstein !

Karel tegen Jan ; tegen Lodewijk :

2110 Zwijg, zeg ik. Broeder weet, ik ben een kapitein. Als 't hem gelieft kan hij met mij naar Brussel trekken ;

'k Zal daar mijn vrienden voort de ganse zaak ontdekken, En maken dat hij haast een officiersplaats krijg' !

Jan. En ik zal hangen ? Lod. Hou den mond toe. Jan. Och ik zwijg !

2115 Maar 'k voel mijn hart van schrik in al mijn schoenen zijgen. Lod. Heer broeder, 'k neem het aan ; maar echter 'k kan

niet zwijgen, Dat ik verwonderd ben van 't geen mevrouw ons zegt.

2094 hoe vat ik dat ? : hoe moet ik dat begrijpen ? wat bedoel je daarmede ? — 2101 toetsen : op de proef stellen. — 2115 zijgen : zinken.

105

2090 Sofie'. Ei zuster, 'k bid u, neem mijn waarden broeder aan Schoon hij geen rijkdom heeft, wat is daaraan gelegen? Vrouwmoeder, naar ik merk, is ook tot hem genegen ; En die bezit zoveel, en zulken groten schat, Dat gij wel leven kunt ... Charl. Mevrouw, hoe vat ik dat?

2095 Van welken kant zou dat geluk ons overkomen ? Sofie. Van uw kant, zuster. Klaar. «Ja, ja, dat zijn ijd'le

dromen, Nou denk ik, dat Sofie mee fraai bedrogen is. » Konst. Sofia, meent gij mij? Ik heb niet veel.

Klaar. Dat 's mis. Sofie tegen Karel. Hebt gij mij niet gezegd, mijn Karel,

dat zij schatten 2100 En grote inkomsten heeft ? Hoe kan ik dit nu vatten ?

Lod. Mevrouw wil veinzen, en zij toetst u maar, Sofij. Jan. Och! moet ik hangen? Och! kap'teintje lief! och! mij! Karel. Het moet er toch eens uit. Mijn lief, wil 't mij vergeven, Gij zijt misleid; en heb ik hierin wat misdreven,

2105 Het is in weerwil van mijn eigen zelf geschied. Ik hoop ons altemaal te helpen uit 't verdriet. Het ambt, dat ik bekleed, doet mij op beter hopen. Jan. Och! och! ik bid je, dat je mij niet op wilt knopen Genade voor den heer Baron van Schralenstein !

Karel tegen Jan; tegen Lodewijk : 2110 Zwijg, zeg ik. Broeder weet, ik ben een kapitein.

Als 't hem gelieft kan hij met mij naar Brussel trekken 'k Zal daar mijn váenden voort de ganse zaak ontdekken, En maken dat hij haast een officiers plaats krijg' ! Jan. En ik zal hangen? Lod. Hou den mond toe. Jan. Och

ik zwijg! 2115 Maar 'k voel mijn hart van schrik in al mijn schoenen zijgen.

Lod. Heer broeder, 'k neem het aan ; maar echter 'k kan niet zwijgen,

Dat ik verwonderd ben van 't geen mevrouw ons zegt.

2094 hoe vat ik dat? : hoe moet ik dat begrijpen ? wat bedoel je daarmede ? - 2101 toetsen: op de proef stellen. - 2115 zijgen: zinken.

105

Page 108: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Heeft zij geen hofstede, en zag ik geen boerenknecht Verscheiden zakjes geld nog dezen dag hier brengen ?

2120 Men spot nu met ons ? Karel. Neen, dat zou ik niet gehengen. Fop. Ik speelde voor dien boer, jij rookt niet wat er school ; En al dat vragen deed men mij maar om de kool. Lod. Maar kort daaraan kwam hier een Waal, die veel

juwelen Heeft aan mijn lief verkocht. Hans. Un dief, hum zou

ze stelen, 2125 Zo mooi was de juweel, die ik jou heb verkoft.

Ik was de Waal, mijnheer. Lod. Zo zijt gij mede een schoft. Wij hebben dan malkaar, naar 'k merken kan, bedrogen ? Klaar. Ja graaf, ik heb er mee geen kleintje bij gelogen. Lod. Maar evenwel, als ik bedenk, wat mij mijn waard

2130 Van zekere erf'nis uit Oost-Indje heeft verklaard, Gaat alles wat ik zie mijn klein verstand te boven. Klaar. Dat hebben wij aan al de wereld doen geloven. Mevrouw heeft buitenshuis den adel gebraveerd ; Maar altijd hebben wij heel sobertjes geteerd

2135 In onze keuken, om de rest weer goed te maken, Op hoop dat juffrouw aan een man van staat zou raken. Ik heb schier al mijn geld voor haar reeds opgezet ; En daarom zocht ik jou te lokken in het net, Opdat ik mijn verschot daardoor zou wederkrijgen.

2140 Mijn broer, en vrijer ook... Lod. Gij kunt de rest maar zwijgen. Heer broeder, ik moet mij nu schikken naar uw raad. Karel. Gij moet niet trouwen, want gij zijt nog niet in staat Om zuster, als 't behoort, te kunnen mainteneren. Wij zullen met malkaar naar Brussel wederkeren.

2145 Klaar. Kom Hansje, laten wij maar trouwen : 'k heb berouw. Hans. Neen, neen, jij Barones van Schralenstein, mevrouw, 'k Begeer jou niet. Ik ben jaloers, en mal van zinnen ; Ge kunt dien kerel, die nou hangen moet, beminnen.

2121 jij rookt niet wat er school : jij merkte niet wat daaronder verborgen zat. — 2122 om de kool : om de grap (vgl. iemand een kool stoven). — 2133 heeft... den adel gebraveerd : heeft weelderig geleefd. — 2139 verschot : wat men voorschiet. — 2143 mainteneren : onderhouden (Fr. maintenir).

106

Heeft zij geen hofstede, en zag ik geen boerenknecht Verscheiden zakjes geld nog dezen dag hier brengen ?

2120 Men spot nu met ons? Karel. Neen, dat zou ik niet gehengen. Fop. Ik speelde voor dien boer, jij rookt niet wat er school; En al dat vragen deed men mij maar om de kool. Lod. Maar kort daaraan kwam hier een Waal, die veel

juwelen Heeft aan mijn lief verkocht. Hans. Un dief, hum zou

ze stelen, 2125 Zo mooi was de juweel, die ik jou heb verkaft.

Ik was de Waal, mijnheer. Lod. Zo zijt gij mede een schoft. Wij hebben dan malkaar, naar 'k merken kan, bedrogen ? Klaar. Ja graaf, ik heb er mee geen kleintje bij gelogen. Lod. Maar evenwel, als ik bedenk, wat mij mijn waard

2130 Van zekere erf'nis uit Oost-Indje heeft verklaard, Gaat alles wat ik zie mijn klein verstand te boven. Klaar. Dat hebben wij aan al de wereld doen geloven. Mevrouw heeft buitenshuis den adel gebraveerd ; Maar altijd hebben wij heel sobertjes geteerd

2135 In onze keuken, om de rest weer goed te maken, Op hoop dat juffrouw aan een man van staat zou raken. Ik heb schier al mijn geld voor haar reeds opgezet; En daarom zocht ik jou te lokken in het net, Opdat ik mijn verschot daardoor zou wederkrijgen.

2140 Mijn broer, en vrijer ook ... Lod. Gij kunt de rest maar zwijgen. Heer broeder, ik moet mij nu schikken naar uw raad. Ka nel. Gij moet niet trouwen, want gij zijt nog niet in staat Om zuster, als 't behoort, te kunnen mainteneren. Wij zullen met malkaar naar Brussel wederkeren.

2145 Klaar. Kom Hansje, laten wij maar trouwen: 'k heb berouw. Hans. Neen, neen, jij Barones van Schralenstein, mevrouw, 'k Begeer jou niet. Ik ben jaloers, en mal van zinnen ; Ge kunt dien kerel, die nou hangen moet, beminnen.

2121 jij rookt niet wat er school : jij merkte niet wat daaronder verborgen zat. - 2122 om de kool: om de grap (vgl. iemand een kool stoven). - 2133 heeft ... den adel gebraveerd: heeft weelderig geleefd. - 2139 verschot: wat men voorschiet. - 2143 mainteneren : onderhouden (Fr. maintenir).

106

Page 109: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Charl. Heer Lodewijk, ga mee naar Brussel, blijf ons bij. 2150 Lod. Dat zal ik doen, mijn lief, zo 't u behaag'lijk zij,

Het smart mij zeer dat ik den trouwdag uit moet stellen. Karel tegen lakeien. 'k Wil dat gij deze zaak aan niemand

zult vertellen. Tegen de anderen. Men spoel' de zwarigheid eens af met

held'ren wijn. Klaar. 'k Vrees, dat het water nu al lang verkookt zal zijn.

2155 Hoe sta je er mee, baron ? Begin je al dorst te krijgen ? Jan. Mijnheer kap'tein, ziedaar, nou kan ik niet meer zwijgen. Zo je me hangen laat, zal ik het al den brui, Wat hier gebeurd is, voortvertellen aan de lui ! Klaar. Als jij gehangen bent ? Jan. Als jij ge...han...gen ?

Neen ik, 2160 Ik wacht zolang niet, prij ; maar eer ik dood ben, meen ik.

Lod. Vergeef het Jan, mijnheer. Karel. Ik geef u dan pardon. Jan wordt ontbonden.

Ik dank je hartelijk. Klaar. Dat lukt jou wel, baron. Konst. Maar hoe zal ik het met mijn crediteuren stellen ? Ik ben vol schrik, wanneer ik iemand aan hoor schellen.

2165 Karel. Betaal die uit het geld dat ik u zond, mevrouw. Konst. 'k Zal zien, hoewel ik dan heel weinig over hou.

TWAALFDE TONEEL

LODEWIJK, JAN.

jan. Vaartwel mijn titels van Ernestus, Mouris, Stokski, Starost Lakeiski en Waiwode van de Boxki ; Jij waart maar beesten ; want je hielpt mij in den druk ;

2170 Ik zoek, met kalen Jan, voortaan weer mijn geluk. Lod. Jan, ik ga binnen, om te zien hoe wij het maken Met onze dingen ; 'k hoop in 't kort op reis te raken Naar Brussel. Haal ons goed hier, en betaal den waard ;

2149 blijf ons bij : blijf bij ons. — 2153 zwarigheid : benauwdheid, angst ; helder : fris. — 2154 het water... : zie vv. 1435-1443 en 1648. — 2162 dat lukt jou wel : dat valt jou mee. — 2169 in den druk : in 't ongeluk.

107

Charl. Heer Lodewijk, ga mee naar Brussel, blijf ons bij. 2150 Lod. Dat zal ik doen, mijn lief, zo 't u behaag'lijk zij,

Het smart mij zeer dat ik den trouwdag uit moet stellen. Karel tegen lakeien. 'k Wil dat gij deze zaak aan niemand

zult vertellen. Tegen de anderen. Men spoel' de zwarigheid eens af met

held'ren wijn. Klaar. 'k Vrees, dat het water nu allang verkookt zal zijn.

2155 Hoe sta je er mee, baron? Begin je al dorst te krijgen? Jan. Mijnheer kap'tein, ziedaar, nou kan ik niet meer zwijgen. Zo je me hangen laat, zal ik het al den brui, Wat hier gebeurd is, voortvertellen aan de lui ! Klaar. Als jij gehangen bent? Jan. Als jij ge ... han ... gen ?

Neen ik, 2160 Ik wacht zolang niet, prij; maar eer ik dood ben, meen ik.

Lod. Vergeef het Jan, mijnheer. Karel. Ik geef u dan pardon. Jan wordt ontbonden.

Ik dank je hartelijk. Klaar. Dat lukt jou wel, baron. Konst. Maar hoe zal ik het met mijn crediteuren stellen? Ik ben vol schrik, wanneer ik iemand aan hoor schellen.

2165 Karel. Betaal die uit het geld dat ik u zond, mevrouw. Konst. 'k Zal zien, hoewel ik dan heel weinig over hou.

TWAALFDE TONEEL

LODEWIJK, JAN.

Jan. Vaartwel mijn titels van Ernestus, Mouris, Stokski, Starost Lakeiski en Waiwode van de Boxki ; Jij waart maar beesten; want je hielpt mij in den druk;

2170 Ik zoek, met kalen Jan, voortaan weer mijn geluk. Lod. Jan, ik ga binnen, om te zien hoe wij het maken Met onze dingen ; 'k hoop in 't kort op reis te raken Naar Brussel. Haal ons goed hier, en betaal den waard ;

2149 blijf ons bij: blijf bij ons. - 2153 zwarigheid: benauwdheid, angst; helder: fris. - 2154 het water ... : zie vvo 1435-1443 en 1648. - 2162 dat lukt jou wel: dat valt jou mee. - 2169 in den druk: in 't ongeluk.

107

Page 110: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

En met de dienaars kunt gij zien hoe dat gij 't klaart ; 2175 Gij kunt hun voor hun dienst, zoveel 't u goeddunkt, geven.

DERTIENDE en laatste TONEEL

JAN alleen.

Dat zal je missen, broer ; je ziet me van jouw leven Niet weer, dat zweer ik. Bloed ! wat was ik daar bekneld ! Ik meen mij zelve te bedienen van jouw geld En 't mijne, dat ik heb, en denk zo ver te lopen,

2180 Dat jij ten derdemaal geen macht hebt me op te knopen. Vaartwel bedriegers ! en jij ook, heer kapitein ! Ge zijt gegroet, van mij, Baron van Schralenstein.

Jan loopt schielijk de deur uit.

Einde van het vijfde en laatste bedrijf.

108

En met de dienaars kunt gij zien hoe dat gij 't klaart ; 2175 Gij kunt hun voor hun dienst, zoveel 't u goeddunkt, geven.

DERTIENDE en laatste TONEEL

JAN alleen.

Dat zal je missen, broer ; je ziet me van jouw leven Niet weer, dat zweer ik. Bloed ! wat was ik daar bekneld ! Ik meen mij zelve te bedienen van jouw geld En 't mijne, dat ik heb, en denk zo ver te lopen,

2180 Dat jij ten derdemaal geen macht hebt me op te knopen. Vaartwel bedriegers! en jij ook, heer kapitein! Ge zijt gegroet, van mij, Baron van Schralenstein.

Jan loopt schielijk de deur uit.

Einde van het vijfde en laatste bedrijf.

108

Page 111: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

WOORDENLIJST

N. B. Na het trefwoord worden doorgaans de verzen aangegeven waarin het voorkomt.

Aanbieden, 354, 2066 : voorstellen. Aanlokkigheid, 383, aanloklijkheid,

638, 661 : bekoorlijkheid. Aanmerken voor, 548 : aanzien voor. Aanminnig, 1560 : bevallig. Aanschijn, 1627 : gelaat. Aanslag, 920, 1068 : plan. Aanstoot lijen, 1239 : schade of na-

deel ondervinden. Aantrek(ke)lijkheid, 1071 : aanlok-

kelijkheid, bekoorlijkheid. Aanvatten, 1852, 2001 : vastgrijpen. Aardig, 617, 1549 : lief, mooi. Abelheid, 73 : behendigheid, list,

slimme trek. Abuis, 1485 : mis, verkeerd. Akkomodoren, 155, 181 : bedienen. Almede, 1378 : ook, eveneens. Altoos, 1557 : stellig, zeker, op zijn

minst. Afsmeren, 796 : afranselen. Afwennen, 479 : een gewoonte laten

varen. Assurant, 63 : vrijpostig, brutaal (ge-

worden tot astrant). Augurk, 1677 : komkommertjes, in

azijn ingemaakt.

Baai, 1527 : dikke wollen stof, meest rood of blauw van kleur, vooral ge-bruikt voor borstrokken.

Bagatel, 375 : beuzeling, kleinigheid. Basta, 1485 : genoeg ! afgedaan ! Baviaan, 1655 : grote, lelijke aap. Begekken, 1289 : voor de gek houden. Bekladden, 552 : bevlekken, bezoe-

delen. Bekneld, 116, 2177 : benauwd, be-

angstigd. Bekoren, pass. : verleiden. Bekruipen, 595 : overvallen. Beleefdheid, 676 : hoffelijkheid. Beleggen, 916 : overleggen. Belezen, iem. —, 891, 1131 : een

toverformule over iem. uitspreken. Beschamen, 757 : in verlegenheid

brengen. Bescheid, 245 : nieuws, tijding, ant-

woord.

Beslaan, 867 : aflopen, zijn beslag krijgen.

Beslechten, 2000 : uitmaken. Bestaan, 847, 1273 : ondernemen,

uitvoeren. Betonen, 216, 417, 2015 : bewijzen. Betoveren, 509 : bedriegen. Betuiging, 577 : verklaring. Beurze(n)snijen, 1891 : zakkenrollen,

bedriegen (zie ook v. 1006). Bezwaarlijk, 680 : moeilijk. Bij, 965, 1175 : door. Binnenhebben, 429 : beethebben, ver-

overd hebben. Blaken, 650, 802 : branden. Bloed, 1342 : sukkel ; bij Gods —,

pass. : bastaardvloek. Bloodaard, 2003 : lafaard. Boender, 1156 : soort stijve borstel. Braaf, pass. : flink, knap, moedig. Bruien, pass. : kwellen, hinderen,

schelen.

Canaille, pass. : gepeupel, janhagel. Crediteur, 1301, 2163 : schuldeiser.

Dartel, 1019 : lichtzinnig. Derven, 386 : ontberen. Deugd, 340 : geldelijk vermogen, sol-

vabiliteit ; deugd doen, 532 : goed doen, van pas komen.

Dingen, 722 : afdingen. Dobbelen, 1244 : met dobbelstenen

spelen. Droes, 530, 1136 : duivel. Drommel, 794, 1458 : duivel. Duchten, 1480 : vrezen.

Eersten, ten —, 373, 1058, 1896 : dadelijk.

Fatsoen, 118 : welvoeglijkheid ; 277 : goede naam ; 1125 : vorm.

Feeks, 287 : helleveeg. Fielt, 831 : schurk. Fielterij, 63 : schurkenstreek. Flus, 189, 245, 945 : daar net, zo

even ; 1583 : aanstonds, dadelijk.

109

WOORDENLIJST

N. B. Na het trefwoord worden doorgaans de verzen aangegeven waarm het voorkomt.

Aanbieden, 354, 2066 : voorstellen. Aanlokkigheid, 383, aanloklijkheid,

638, 661 : bekoorlijkheid. Aanmerken voor, 548 : aanzien voor. Aanminnig, 1560 : bevallig. Aanschijn, 1627 : gelaat. Aanslag, 920, 1068 : plan. Aanstoot lijen, 1239 : schade of na­

deel ondervinden. Aantrek (ke)lijkheid, 1071 : aanlok-

kelijkheid, bekoorlijkheid. Aanvatten, 1852, 2001 : vastgrijpen. Aardig, 617, 1549 : lief, mooi. Abelheid, 73 : behendigheid, list,

slimme trek. Abuis, 1485 : mis, verkeerd. Akkomodoren, 155, 181 : bedienen. Almede, 1378 : ook, eveneens. Altoos, 1557 : stellig, zeker, op zijn

minst. Afsmeren, 796 : afranselen. Afwennen, 479 : een gewoonte laten

varen. Assurant, 63 : vrijpostig, brutaal (ge­

worden tot astrant). Augurk, 1677 : komkommertjes, m

azijn ingemaakt.

Baai, 1527 : dikke wollen stof, meest rood of blauw van kleur, vooral ge­bruikt voor borstrokken.

Bagatel, 375 : beuzeling, kleinigheid. Basta, 1485 : genoeg! afgedaan! Baviaan, 1655 : grote, lelijke aap. Begekken, 1289 : voor de gek houden. Bekladden, 552 : bevlekken, bezoe-

delen. Bekneld, 116, 2177 : benauwd, be-

angstigd. Bekoren, pass. : verleiden. Bekruipen, 595 : overvallen. Beleefdheid, 676 : hoffelijkheid. Beleggen, 916 : overleggen. Belezen, iem. -, 891, 1131 : een

toverformule over iem. uitspreken. Beschamen, 757 : in verlegenheid

brengen. Bescheid, 245 : nieuws, tijding, ant­

woord.

Beslaan, 867 : aflopen, zijn beslag krijgen.

Beslechten, 2000 : uitmaken. Bestaan, 847, 1273 : ondernemen,

uitvoeren. Betonen, 216, 417, 2015 : bewijzen. Betoveren, 509 : bedriegen. Betuiging, 577 : verklaring. Beurze (n )snijen, 1891 : zakkenrollen,

bedriegen (zie ook v. 1006). Bezwaarlijk, 680 : moeilijk. Bij, 965, 1175 : door. Binnenhebben, 429 : beethebben, ver­

overd hebben. Blaken, 650, 802 : branden. Bloed, 1342 : sukkel ; bij Gods -,

pass. : bastaardvloek. Bloodaard, 2003 : lafaard. Boender, 1156 : soort stijve borstel. Braaf, pass. : flink, knap, moedig. Bruien, pass. : kwellen, hinderen,

schelen.

Canaille, pass. : gepeupel, janhagel. Crediteur, 1301, 2163: schuldeiser.

Dartel, 1019 : lichtzinnig. Derven, 386 : ontberen. Deugd, 340 : geldelijk vermogen, sol­

vabiliteit ; deugd doen, 532 : goed doen, van pas komen.

Dingen, 722 : afdingen. Dobbelen, 1244 : met dobbelstenen

spelen. Droes, 530, 1136 : duivel. Drommel, 794, 1458 : duivel. Duchten, 1480 : vrezen.

Eersten, ten -, 373, 1058, 1896 dadelijk.

Fatsoen, 118 : welvoeglijkheid; 277 goede naam; 1125 : vorm.

Feeks, 287 : helleveeg. Fielt, 831 : schurk. Fielterij, 63 : schurkenstreek. Flus, 189, 245, 945 : daar net, zo

even; 1583 : aanstonds, dadelijk.

109

Page 112: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Galant, 456, 751 : vrijer. Gebeuren, 414 : te beurt vallen, over-

komen. Gedogen, 440, 518 : dulden. Gehengen, 290, 1455, 2120 : gedogen,

toelaten. Geweer, 1847, 1999 : wapen, degen. Gezicht, 35, 211, 1196 : aanblik. Gort, 164, 267 : gepelde of gebroken

gerst, haver of boekweit. Groots(heid), 174, 313 : trots, hoog-

hartig (heid ) . Guit, 229, 1409 : schelm. Guiterij, 1369 : bedrog.

Haan, 1378 : vechtersbaas. Haast, 631, 1569 : welhaast. Hangen aan, 640, 666 : afhangen van. Haringbuis, 1654 : vissersschuit waar-

mede men op haringvangst gaat. Harst, 165 : lendestuk van een rund. Heus, 548 : hoffelijk. Hoflijkheid, 569 : het feit te be-

horen tot het hof van een vorst. Honen, 1981 : beledigen. Hoofs, 430, 574 : van het hof. Hopman, 1597 : kapitein. Hospes : waard. Hui, 620 : bijvorm van zvei, water

dat van de melk overblijft als de kaasstof er uit is.

jufferlijk, 505 : zoals de juffers.

Kaal(heid), pass. : arm(oede), be-rooid (heid) .

Kapoen, 162 : vetgemeste haan. Karos, 34 : weelderig rijtuig, staat-

siewagen. Keren, 493 : afwenden. Keur, 671 : keuze. Kinkel, 530 : lomperd, ongemanierd

mens. Klaren, 524, 2174 : klaarspelen. Kleintje, geen -, pass. : niet weinig. Knapkoek, 1097 : hard gebakken

koek, die gemakkelijk te breken is. Knecht, 520, 909 : jongen, kerel. Kneep, 23, 128 : streek, sluwe trek. Kontenteren, 871 : tevreden stellen. Korts, 587, 1406 : onlangs. Kortswijl, 815 : scherts.

Krediet, 103, 1569 : goede naam., gunstige bekendheid die vertrouwen inboezemt.

Krenken, 554, 992, 1570 : benadelen. Kwijten, zich -, 943, 1215 : zijn

plicht doen.

Lappe(n)dief, 1522 : een kleermaker die ovcigeschoten stukken voor zich houdt.

Licht, pass. : allicht, wellicht. Lommerd, 374, 453 : bank van

lening, berg van barmhartigheid. Geassimileerd uit lomberd, lombard. Reeds in de 13de eeuw hadden de Lornbardische wisselaars overal in Europa hun geldkantoren (vgl. in oude steden de Lombardstraten).

Maliebaan, pass. : baan voor het kolfspel, kolfbaan.

Mede, 2126 : eveneens.

Net, 1604, 1607 : goed.

Omstoten, 69 : omverwerpen, beder-ven.

Onbescheidenheid, 811 : ongepaste nieuwsgierigheid of bemoeizucht.

Onderhouden, 436, 572, 833 : een bezoek brengen, het hof maken.

Ongemeen, 196, 855, 1322 : onge- woon, buitengewoon.

Ontaarden, 2018 : verbasterd zijn. Ontdekken, 1396, 1427, 2039 : be-

kend maken. Ontmoeten, 185, 1010 : overkomen,

gebeuren. Ontroeren, 1284 : ontstellen. Ontstellen, 281 enz. : in de war bren-

gen. Ontzien, 1407 : vrezen, er voor te-

rugschrikken. Ontzind, 2, 1522 : zinneloos, gek. Onvrij, 691, 1190 : (plaats) waar

men door anderen wordt gestoord of bespied.

Openbaren, 265 : bekendmaken. Opschrift (van een brief), 318, 763 :

adres. Opsnijden van iets, 262, 975 : hoog

opgeven, pochen. Opzetten, 1199, 2137 : op het spel

zetten. Order geven, 377 : opdracht, bevel

geven.

110

Galant, 456, 751 : vrijer. Gebeuren, 414 : te beurt vallen, over­

komen. Gedogen, 440, 518 : dulden. Gehengen, 290, 1455, 2120 : gedogen,

toelaten. Geweer, 1847, 1999 : wapen, degen. Gezicht, 35, 211, 1196 : aanblik. Gort, 164, 267 : gepelde of gebroken

gerst, haver of boekweit. Groots(heid), 174, 313 : trots, hoog­

hartig (heid ) . Guit, 229, 1409 : schelm. Guiterij, 1369 : bedrog.

Haan, 1378 : vechtersbaas. Haast, 631, 1569 : welhaast. Hangen aan, 640, 666 : afhangen van. Haringbuis, 1654 : vissersschuit waar-

mede men op haringvangst gaat. Harst, 165 : lendestuk van een rund. Heus, 548 : hoffelijk. H oflijkheid, 569 : het feit te be-

horen tot het hof van een vorst. Honen, 1981 : beledigen. Hoofs, 430, 574 : van het hof. Hopman, 1597 : kapitein. Hospes : waard. Hui, 620 : bijvorm van wei, water

dat v:m de melk overblijft als de kaasstof er uit is.

Jufferlijk, 505 : zoals de juffers.

Kaal(heid), pass. : arm(oede), be­rooid (heid).

Kapoen, 162 : vetgemeste haan. Karos, 34 : weelderig rijtuig, staat-

siewagen. Keren, 493 : afwenden. Keur, 671 : keuze. Kinkel, 530 : lomperd, ongemanierd

mens. Klaren, 524, 2174 : klaarspelen. Kleintje, geen -, pass. : niet weinig. Knapkoek, 1097 : hard gebakken

koek, die gemakkelijk te breken is. Knecht, 520, 909 : jongen, kerel. Kneep, 23, 128 : streek, sluwe trek. Kontenteren, 871 : tevreden stellen. Karts, 587, 1406 : onlangs. Kortswijl, 815 : scherts.

110

Krediet, 103, 1569 : goede naam, gunstige bekendheid die vertrouwen inboezemt.

Krenken, 554, 992, 1570 : benadelen. Kwijten, zich -, 943, 1215 : zijn

plicht doen.

Lappe (n) dief, 1522 : een kleermaker die ovcigeschoten stukken voor zich houdt.

Licht, pass. : allicht, wellicht. Lommerd, 374, 453 : bank van

lening, berg van barmhartigheid. Geassimileerd uit lomberd, lombard. Reeds in de 13de eeuw hadden de Lombardische wisselaars overal in Europa hun geldkantoren (vgl. in oude steden de Lombardstraten).

Maliebaan, pass. : baan voor het kolfspel, kolfbaan.

Mede, 2126 : eveneens.

Net, 1604, 1607 : goed.

Omstoten, 69 : omverwerpen, beder­ven.

Onbescheidenheid, 811 : ongepaste nieuwsgierigheid of bemoeizucht.

Onderhouden, 436, 572, 833 : een bezoek brengen, het hof maken.

Ongemeen, 196, 855, 1322 : onge­woon, buitengewoon.

Ontaarden, 2018 : verbasterd zijn. Ontdekken, 1396, 1427, 2039 : be­

kend maken. Ontmoeten, 185, 1010 : overkomen,

gebeuren. Ontroeren, 1284 : ontstellen. Ontstellen, 281 enz. : in de war bren­

gen. Ontzien, 1407 : vrezen, er voor te­

rugschrikken. Ontzind, 2, 1522 : zinneloos, gek. Onvrij, 691, 1190 : (plaats) waar

men door anderen wordt gestoord of bespied.

Openbaren, 265 : bekendmaken. Opschrift (van een brief), 318, 763 :

adres. Opsnijden van iets, 262, 975 : hoog

opgeven, pochen. Opzetten, 1199, 2137 : op het spel

zetten. Order geven, 377 : opdracht, bevel

geven.

Page 113: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Peilen, 1430 : de diepte meten, on-derzoeken.

Pistool, 263, 1421 : gouden Spaanse munt, t.w.v. 12 fl.

Plaag, 594 : kwaal. Plaat, 947, 1235 : schijf, geld. Pleisteren, 1661 : korte rust houden. Poëzeren, 657 : spreken als een dich-

ter, die de inbeelding nogal vrije teugel laat.

Potentaat, 478 : gekroond hoofd, heerschap.

Present, 735 : geschenk. Prij, 273 enz. : (scheldwoord) eig.

kreng.

Raar, 171 & pass. : vreemd, zonder-ling ; 1493 : zeldzaam.

Rapier : lange degen, inzonderheid bij het schermen.

Rechtdraad, 1519 : soort stijf linnen Rede(n), pass. : woorden, gesprek,

onderhoud. Regaleren, 842 : onthalen, vergasten. Reis, 923 : maal, keer. Rekel, 96, 145 : gewetenloos mens

(eig. mannetjeshond). Rijgelijf, 1516 : keurslijf. Rotting, 1698 : (rieten) wandelstok.

Schand(a)lizeren, 277 te schande brengen, maken.

Schavuit, 1690 : schelm, schurk. Schielijk, 932 enz. : onverwacht

voortvarend, haastig. Schoft, 89 enz. : schurk, schelm. Schorten, 595 : haperen, ontbreken. Schraal, 47, 606, 926 : mager, be-

rooid. Schromen, 755, 1971 : vrezen. Seldrement(en), 1711, 1852 : bas-

taardvloek (uit : bij Gods elemen- ten).

Selleweken, 1004, 1751 : bastaard- vloek (eig. : bij Gods heilige week).

Slecht, 724 : weinig ; 744, gering ; 894, 1170 : eenvoudig.

Sloof, 173 : sukkel. Snaaks, 1143 : kluchtig, grappig. Snij(d)er, 1294 : kleermaker. Snoeren, 469 : inbinden, bedwingen. Snoeshaan, 1783 : snoever. Snood, 1934 : boos, gemeen. Spijt, 50 : ergernis ; — ha spijt !

pass. : uitroep van ergernis.

Staatsie, 1758 : pracht. Stel, op zijn —, 1332, 1436 : in orde,

gereed. Strak, 83, 104 : aanstonds, dadelijk ;

252 : daareven, straks. Stuiten, 1016, 1410 : tegenhouden,

afbreken. Stuk, 147 : onderneming, waagstuk.

T as, 946, 1206 : meid. Terdeeg, 713, 918 : goed. Toeleg, 518, 2010 : plan, voornemen. Tracteren, 366 : onthalen. Trawant, 1656 : partijganger, lijf-

wacht. Trein, 443 : gevolg, (na)sleep. Trek, 1395 : list, streek.

Uitgelezen, 1739 : uitverkoren. Uitsporig, 849 : buitensporig, onge-

woon. Uitsporigheid, 915 : dwaasheid, gek-

heid. Uitstellen, 1296 : aan het lijntje

houden, met een kluitje in het riet sturen.

Vel, 1605 : blad papier. Velen, 470 : dulden. Verbeiden, 246, 1578 : wachten. Verbrodden, 915, 973 : bederven. Verbruid, 1082, 1994 : verknoeid,

verbrod. Vereren, 299, 865 : schenken. Vergen, 546 : dringend vragen. Vergenoegen, 258 : genoegen doen,

tevreden stellen. Verkeren, 621 : omgaan ; 1976 :

zijn verblijf houden, zich ophouden. Verklikken, 178 : verraden. Verlaten, zich —, 295, 931 : be-

trouwen. Verlegen, 308 enz. : in een hinderen-

de, netelige toestand. Vernoegd, 1551 : vergenoegd, tevre-

den. Vernuft, 594 : verstand. Verschelen, 425 : verschillen. Versloffen, 858, 1568 : verwaarlozen. Verspillen : verkwisten. Verstaan, 31, 1950 : te weten komen,

vernemen. Verstoren, 1834, 1968 : storen. Vervelen, 529, 698 : te veel zijn, te

lastig zijn.

111

Peilen, 1430 : de diepte meten, on­derzoeken.

Pistool, 263, 1421 : gouden Spaanse munt, t.W.V. 12 fl.

Plaag, 594 : kwaal. Plaat, 947, 1235 : schijf, geld. Pleisteren, 1661 : korte rust houden. Poëzeren, 657 : spreken als een dich-

ter, die de inbeelding nogal vrije teugel laat.

Potentaat, 478 : gekroond hoofd, heerschap.

Present, 735 : geschenk. Prij, 273 enz. (scheldwoord) eig.

kreng.

Raar, 171 & pass. : vreemd, zonder­ling ; 1493 : zeldzaam.

Rapier : lange degen, inzonderheid bij het schermen.

Rechtdraad, 1519 : soort stijf linnen. Rede (n), pass. : woorden, gesprek,

onderhoud. Regaleren, 842 : onthalen, vergasten. Reis, 923 : maal, keer. Rekel, 96, 145 : gewetenloos mens

(eig. mannetjeshond ). Rijgelijf, 1516 : keurslijf. Rotting, 1698 : (rieten) wandelstok.

Schand (a)lizeren, 277 : te schande brengen, maken.

Schavuit, 1690 : schelm, schurk. Schielijk, 932 enz. : onverwacht,

voortvarend, haastig. Schoft, 89 enz. : schurk, schelm. Schorten, 595 : haperen, ontbreken. Schraal, 47, 606, 926 : mager, be-

rooid. Schromen, 755, 1971 : vrezen. Seldrement(en), 1711, 1852 : bas­

taardvloek (uit : bij Gods elemen­ten).

Selleweken, 1004, 1751 : bastaard­vloek (eig. : bij Gods heilige week).

Slecht, 724 : weinig ; 744, gering 894, 1170 : eenvoudig.

Sloof, 173 : sukkel. Snaaks, 1143 : kluchtig, grappig. Snij(d)er. 1294 : kleermaker. Snoeren, 469 : inbinden, bedwingen. Snoeshaan, 1783 : snoever. Snood, 1934 : boos, gemeen. Spijt, 50 : ergernis ; - ha spijt!

pass. : uitroep van ergernis.

Staatsie, 1758 : pracht. Stel, op zijn -, 1332, 1436 : in orde,

gereed. Strak, 83, 104 : aanstonds, dadelijk;

252 : daareven, straks. Stuiten, 1016, 1410 : tegenhouden,

afbreken. Stuk, 147 : onderneming, waagstuk.

Tas, 946, 1206 : meid. Terdeeg, 713, 918 : goed. Toeleg, 518, 2010 : plan, voornemen. Tracteren, 366 : onthalen. Trawant, 1656 : partijganger, lijf-

wacht. Trein, 443 : gevolg, (na)sleep. Trek, 1395 : list, streek.

Uitgelezen, 1739 : uitverkoren. Uitsporig, 849 : buitensporig, onge-

woon. Uitsporigheid, 915 : dwaasheid, gek­

heid. Uitstellen, 1296 : aan het lijntje

houdenJ met een kluitje in het riet sturen.

Vel, 1605 : blad papier. Velen, 470 : dulden. Verbeiden, 246, 1578 : wachten. Verbrodden, 915, 973 : bederven. Verbruid, 1082, 1994 : verknoeid,

verbrod. Vereren, 299, 865 : schenken. Vergen, 546 : dringend vragen. Vergenoegen, 258 : genoegen doen,

tevreden stellen. Verkeren, 621 : omgaan ; 1976 :

zijn verblijf houden, zich ophouden. Verklikken, 178 : verraden. Verlaten, zich -, 295, 931 : be­

trouwen. Verlegen, 308 enz. : in een hinderen­

de, netelige toestand. Vernoegd, 1551 : vergenoegd, tevre-

den. Vernuft, 594 : verstand. Verschelen, 425 : verschillen. Versloffen, 858, 1568 : verwaarlozen. Verspillen : verkwisten. Verstaan, 31, 1950 : te weten komen,

vernemen. Verstoren, 1834, 1968 : storen. Vervelen, 529, 698 : te veel zijn, te

lastig zijn.

111

Page 114: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Verwinnen, 573, 654 : overwinnen, onderwerpen.

Verzellen, 25, 1466 : vergezellen. Verzoeten, 342, 663 : verzachten. Verzuimen : nalaten. Vies, 2, 1047 : dwaas, zonderling. Vinden, 228 : bevinden, vernemen. Vinden, zich —, 539 : zich bevinden. Vlaag, 501, 593, 786 : gril, kuur. Vlieden, 210 : vluchten. Voeden, 419, 547 : opvoeden. Voegen, 257 : passen. Volk, 378 : dienstvolk, personeel. Voogd, 1344 : meester. Voordezen, 402 : vroeger. Voorgeven, 1218 : beweren. Voort, pass. : dadelijk (Du. sofort). Vrezen, je moogt —, pass. : wees op

je hoede, wees voorzichtig. Vri(e)nd, 109, 1231, 2048 : bloed-

verwant.

Waal, 745, 2123 : Fransman. Waard, 643 : lief. Waardig, 376, 774 : waard. Waardij : waarde, waardering. Wakker, 1086 : flink, knap. Warentig, 312, 825, 1066 : waar-

achtig. Welleven, 849 : fatsoen. Windei, 29 een ei zonder dop, hier :

een waardeloos ding. Wisjewasjes, 1509 : beuzelingen,

praatjes, leugens. Wu/ps, 1019 : overdreven zinnelijk.

Zeden, 542 : manieren. Zoet, 183, 186, 632 : mooi, aange-

naam, lief. Zwichten, 432 : wijken, onderdoen.

DRUKKERI J LOMBAERTS N. V. - SCHOTEN

Verwinnen, 573, 654 : overwinnen, onderwerpen.

Verzeilen, 25, 1466 : vergezellen. Verzoeten, 342, 663 : verzachten. Verzuimen : nalaten. Vies, 2, 1047 : dwaas, zonderling. Vinden, 228 : bevinden, vernemen. Vinden, zich -, 539 : zich bevinden. Vlaag, 501, 593, 786 : gril, kuur. Vlieden, 210 : vluchten. Voeden, 419, 547 : opvoeden. Voegen, 257 : passen. Volk, 378 : dienstvolk, personeel. Voogd, 1344 : meester. Voordezen, 402 : vroeger. Voorgeven, 1218 : beweren. Voort, pass. : dadelijk (Du. sofort) . Vrezen, je moogt -, pass. : wees op

je hoede, wees voorzichtig. Vri(e)nd, 109, 1231, 2048 : bloed­

verwant.

Waal, 745, 2123 : Fransman. Waard, 643 : lief. Waardig, 376, 774 : waard. Waardij : waarde, waardering. Wakker, 1086 : flink, knap. Warentig, 312, 825, 1066 : waar-

achtig. Welleven, 849 : fatsoen. Windei, 29 : een ei zonder dop, hier:

een waardeloos ding. Wisjewasjes, 1509 beuzelingen,

praatjes, leugens. Wulps, 1019 : overdreven zinnelijk.

Zeden, 542 : manieren. Zoet, 183, 186, 632 : mooi, aange­

naam, lief. Zwichten, 432 : wijken, onderdoen.

DRUKKERI] LOMBAERTS N. V. - SCHOTEN

Page 115: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

KLASSIEKE GALERIJ Meesterwerken der Were~dliteratllllr

I Buripld ... IpbigeDeia in Tauri. 2 P. de MODt. Keurbladzilden 3 Dat scone Bediet van Mort.llto i Peter BeDolt. Ge.cbrllton 5 De Rei. vaD SeDte Brandaae 6 BDripid... Ipblgeaela In Auli. 7 K. v, d. Oever. Inwendig LeveD van Paul 8 Van den Vos Reynaordo 9 Karel endo Ele~_.t

10 De Borchgravinne vau Vergi 11 P. van Ouy.e. KeurgedicbttD 12 K.·L. LtdegaDck. Keurgtdichtea 13 J. Ma. Lood. Gescbrilten 11 Maertant. Roman van Torf'c t 5 Zuid_frik_anse Polzle 16 PetroDlus, Htt Gel_g bij Trlmalcbio 17 Tond_lu.' Visioen 19 Bol!thius. VertroosliDg der Wilsbegeerte IR Brasmus. De Lof der Zotheid 20 Twee 16de .euwscbe DiAlogen 21 Beatrij. 22 HeDr. RolaDd Hollt. Lyrle" 23 Tacitus, Germania 21 Vergilius, Bucolica 25 Plori. ende BI_ncel1oer 26 Loekianos. W __ racbtige HlsrorlfD 27 Terentius. De Zel/kweUer 28 EeD Abel Spel vaDdeo WiDter

ende v8nden Somu 29 MaerlaDt. Godsdienllige Lyrl~k 30 Sal1ustiuI, Samenzwering van CaUlina 31 AugustÎnus, Belijdenisun 32/3'1 Danie. De Goddelijke Komedie 35 Buripides. Elektra 36 Plalo. Gorglal 37 Lyriek der NederlandeD 38 Lyriek der NederlaDdeD ~ 39 Lyriek der NederlaDden 3 '10 Lyriek der NederiandeD i i 1 Brugman, Verspreide Sermoenen i2 Het Volksbotk vaD U1eDspiegel 13 Cicero. De V ritndscbap H Buripidu. lIippolutos 15 Cae .. r. De G_IIiscbe Oorlog 16 Vier "cellente Clucbten 17 TibaUus. LlefdedicbteD 18 Crul. HeYDkeD de Luyere 19 Die eerste Rliscap van Maria 5U Cicero. De Ouderdom 51 Buripid... Medeia 52 ADna BI;", RefreiDeD 53 Hölderli", HyperioD 51 Dc:moatbcnt'I, Kransrede 55 Plaurus. De BluHer

56 Rred<ro. Grool Lled.~." 57 Homerus. Ilias (1957) 58 Tacitas. De WeJ.prtkeDdbeld 59 Blijde Inkom.t 60 ArlslophaDe.. De Vrede 61 Eickerlijc 62 Wilde. Ballade vaD Reading 63 State., BrieveD 61 Huygen .. De Nieuwe Zee-slrur 65 Phaedrus. Fabels 66 Mariken VaD NieumegbeD 67/68 Edda, 2 dlD 69 ArisrophaDes. D. Vogel. 70 Sbakespeare. De KoopmaD vaD Venetië 71 Shakespe.re. Een MidzoDltrDacbtdroom 72 Sbake.peare, Drie .. Koningenavoad 73 Sbakespeare. Hamiet 7'1 Sbakespeare. Romeo en J uH. 75 Sh_kespeare. Othello 76 Sh_kespeare. M_cbetb 77 Shakespeare, Koning Lear 78 Sbakespe.re. Julius Cae.ar 79 Shakupcare, Maat voor Maat 80 Sb.kespeare. Een Winteravond.prookje 81 Shakespe.re. Elk wat wil. 82 Horstius. Jeugdwerk SJ Horatiul, Lieduea 81 Aristoteles, Ethica Nicomached 85 MaerlsDt. Der Naturen Bloeme (1957) 86 Augustus. Mijn LeveD.werk 87 Sopbocl... Oedipus KODiDg 88 Apuleias. Amor en Psycbe 89 Plato. Protagoraa 90 Sopbocles. Oedipus te COIODU! 91 C_tullus. Gedichre" 92 AristopbaDes. De Wolken 93 MuitatuIl. Ma. Havel_ar 9'1 PI_to. Pbaedo 95 De LegendeD vaD St.-FraDclscus 96 De Regel VaD St.-BeDedictu. 97 Dante. Het Nieuwe LeveD 98 Esmoreit 99/100 Het NibeluDgeDlied. 2 din 101 Plaro. Drie Oi_logeD 102 Glori_Dt 10J Machiavelli, De Heerser

10'1 Esopet 105 Sopbodes. Philoktetes 106 Sbakespeare. Hendrik IV 107 Plato, Apologie. erito. Eutyphro 108 Einhart, Leven van Karel de Grote 109 Euripides, Alcestis 110 Kierkegaard. loannes Climacus (1956) 111 Plautus. De Krijgsgevangenen

DE NEDERLANDSCHE BOEKHANDEL / ANTWERPEN

Page 116: Dr. C. DE BAERE , Dr. J. VERBOVEN en Dr. J . HELSEN · KEURBOEKEN VOOR MIDDELBAAR- EN NORMAALONDERWIJS onder leiding van Dr. C. de Baere, Dr. J. Verboven en Dr. J. Helsen Nummer 7

Bi; dezelfde uitgeefster

MULTATULI

MAX HAVELAAR OF DE KOFFIEVEILINGEN DER

NEDERLANDSE HANDELMAATSCHAPPIJ

Ingeleid en van aantekeningen voorzien

door Dr. M. Bots

TONY BERGMANN

ERNEST ST AES ADVOKAAT

SCHETSEN EN BEELDEN

Ingeleid door Dr. C. de Baere

De ttklassieke" Ernest Staes· Uitgave

ANNE DE VRIES

RATJE Een jongen van de straat

Ingeleid en van aantekeningen voorzien

door J. Florquin

DE NEDERLANDSCHE BOEKHANDEL

Sint-]acobsmarkt 7, Antwerpen

DRUKKERI] LOMBAERTS N. V., SCHOTEN.