128
2008

EconomieOpinie.nl 2008

Embed Size (px)

DESCRIPTION

EconomieOpinie.nl 2008

Citation preview

2008

Voorwoord“Een mening heeft iedereen wel, maar een gefundeerde mening is schaars. In Rotterdam weten we hoe de economie werkt, en daar schrijven we over, in duidelijke taal!”

Voor u ligt de eerste gedrukte uitgave van EconomieOpinie.nl met een selectie van

opinieartikelen die in 2008 zijn verschenen op het opinieplatform van de Erasmus

School of Economics (ESE).

In september 2007 lanceerde de ESE het opinieplatform www.economieopinie.nl, met

als doel een wetenschappelijk onderbouwde bijdrage te leveren aan het politieke en

maatschappelijke debat. Met jaarlijks meer dan honderd nieuwswaardige en actuele

opiniestukken, mogen we concluderen dat we bijzonder in onze opzet zijn geslaagd

en belangrijker, dat onze ‘Rotterdamse’ economen voortdurend de interesse van

de landelijke media weten te wekken. We willen graag uitstralen dat economische

wetenschap niet wordt bedreven vanuit een ivoren toren, maar dat het ons dagelijks

leven betreft. Elke dag gebeurt er wel iets dat vanuit economisch perspectief kan

worden begrepen, en het is juist die actualiteit dat ons vak zo fascinerend maakt.

Wij wensen u veel leesplezier. Wilt u ook in de toekomst op de hoogte blijven van de

mening die ‘onze’ economen hebben, bezoek dan vooral eens ons opinieplatform

www.economieopinie.nl.

DankwoordGraag bedank ik alle auteurs voor het getoonde enthousiasme en hun medewerking

aan EconomieOpinie.nl. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar Dennis Huisman,

Erik Braun, Peter Kavelaars, Dennis Fok en Robert Dur voor hun vrijwillige en zeer

deskundige redactionele inzet in 2008.

Philip Hans FransesDecaan van de Erasmus School of Economics.

www.economieopinie.nl

3

Inhoud

Voorwoord 3

Inhoud 4

Meer verscheidenheid in de raad van commissarissen 6

Hoe uw treinreis beter is geworden en nog beter kan 10

Helpen spoor en binnenvaart de Rotterdamse haven op de goede weg? 14

Re-integratie zinloos? 18

Oproep tot de woningmarktrevolutie 22

Nederlandse consument niet zo innovatief 26

Wiskundigen in de zorg: een zorg minder? 30

Veiligheid is gebaat bij openheid 34

Interview met de euro 38

Flexibiliteit van contracten in de fitnessbranche 44

Nieuwe ronde, nieuwe kansen: leren we van de kredietcrisis? 48

Mobiele televisie maar beter even in de wacht 52

EK Poules 56

www.economieopinie.nl

4

Fiscale bedrijfsopvolgings faciliteiten schreeuwen om bezinning 62

Hoe industrie en toerisme elkaar kunnen versterken 66

Herziening van de inkomstenbelasting 70

Handen af van opties en gouden handdrukken voor topbestuurders 74

What women want... 78

Welkom neuroeconomics! 82

Herziening Successiewet 88

Maasvlakte 2: goed idee! 92

Strategieën voor effectieve fondsenwerving: bewijzen uit het veld 96

De spagaat van Sharon Dijksma 100

Waarom we niet meedoen aan de Elsevier Faculty Rating 104

De kredietcrisis, hebzucht en mijn achtertuin 110

Van fiscale renteaftrek naar fiscale loonkostenverlaging 114

Soepel blijven 120

Voortrekzorg, mag dat? 124

www.economieopinie.nl

5

Meer verscheidenheid in de raad van commissarissen komt het bedrijfsresultaatten goede

6

www.economieopinie.nl

De vraag naar de invloed van het ‘old boys network’ op het bedrijfsresultaat staat

al jaren centraal in internationaal onderzoek. Vooral Amerikaans onderzoek heeft

zich gericht op de mogelijke positieve effecten van het ‘old boys network’. Het idee

is hier dat dit netwerk zorgt voor een soepele uitwisseling van informatie tussen de

grote bedrijven. Iemand die commissariaten heeft in een aantal bedrijven kan de

opgedane informatie in het ene bedrijf weer toepassen in de andere bedrijven.

Recent kwamen er enkele negatieve effecten van het ‘old boys network’ in beeld.

Commissarissen met een aantal functies kunnen overbelast raken en tijd tekort

komen om alle functies naar behoren te vervullen.

Het meeste onderzoek richt zich op de VS. In ons onderzoek richten wij ons op de

situatie in Nederland en voor dat doel stelden wij een unieke dataset samen die

van alle Nederlandse beursgenoteerde bedrijven over de periode 1994 tot 2004 de

samenstelling van de raad van commissarissen en het bedrijfsresultaat betreft.

Het bedrijfsresultaat wordt gemeten met behulp van bijvoorbeeld het rendement op

aandelen, maar ook andere maatstaven zijn bekeken. De gegevens over de raden

van commissarissen maken het mogelijk om voor ieder jaar een netwerk van bedrij-

ven op te stellen, waar twee bedrijven aan elkaar verbonden zijn als ze één of meer

commissarissen delen. Het aantal verbindingen dat een bedrijf heeft in dit netwerk,

gecorrigeerd voor de grootte van de raad van commissarissen, geeft dan aan in

hoeverre de raad van commissarissen van het bedrijf is opgenomen in het ‘old boys

network’. Een bedrijf met een aantal verbindingen krijgt meer informatie binnen

van andere bedrijven, maar heeft daarnaast ook een drukker bezette raad van com-

missarissen.

Mariëlle Non en Philip Hans Franses, 28 januari 2008

Elk jaar publiceren media zoals de FEM Business en de Volkskrant een top 100 of top

200 van machtigste bestuurders. Opvallend is dat veel van de topbestuurders meer

dan een (parttime) functie bekleden, vooral gepensioneerde CEO’s die verschillende

commissariaten op zich hebben genomen. Dit fenomeen staat regelmatig ter discus-

sie en draagt bij aan het beeld van een ‘old boys network’, dat is, een kleine gesloten

elite waar men elkaar de leuke bijbaantjes toespeelt. Maar wat is nu eigenlijk de in-

vloed van dit netwerk op het bedrijfsresultaat? Recentelijk hebben wij dit onderzocht

en zijn tot de conclusie gekomen dat een raad van commissarissen met meer dan

twee ’old boys’ het bedrijfsresultaat negatief beïnvloedt.

7

www.economieopinie.nl

Onze analyse van deze unieke data geeft aan dat er een negatief verband bestaat

tussen het aantal verbindingen en het bedrijfsresultaat. Deze uitkomst is mogelijk

niet zo verrassend. De Nederlandse commissarissen vormen een relatief kleine

groep mensen, die elkaar ook regelmatig buiten de bestuurskamer tegenkomen.

Voor uitwisseling van informatie is een dubbelcommissariaat niet noodzakelijk.

Het lijkt er echter wel op dat sommige commissarissen erg druk zijn. Daar komt

dan ook nog een zogeheten homogeniteits-effect bij, dat is, het ‘old boys network’

bestaat letterlijk uit wat oudere, blanke mannen met veelal dezelfde achtergrond.

Onderzoek anders dan het onze heeft aangetoond dat juist diversiteit tot betere

resultaten leidt.

Om deze suggesties te testen hebben we gekeken naar het effect van het per-

centage drukke commissarissen in de raad van commissarissen en ook naar het

effect van het percentage ‘old boys’ in de raad van commissarissen. Het blijkt

inderdaad dat juist een groter percentage drukke commissarissen een slechter

bedrijfsresultaat geeft.

Het effect van het percentage ‘old boys’ in de raad van commissarissen heeft

de vorm van een omgekeerde U: dat betekent dat in de optimale situatie één of

twee ‘old boys’ zitting hebben in de raad van commissarissen, aangevuld met een

aantal buitenstaanders. Dit past in het beeld van een meer verscheidene raad van

commissarissen, waar oudere, mannelijke commissarissen met een carrière in het

bedrijfsleven worden gekoppeld aan commissarissen met een andere achtergrond.

Onze algemene conclusie is dan ook dat een zorgvuldig samengestelde raad

van commissarissen kan bijdragen aan een beter bedrijfsresultaat. In een ideale

raad van commissarissen heeft naast één of twee bekende namen ook een aantal

buitenstaanders zitting. Daarnaast is het aan te raden om niet al te druk bezette

commissarissen aan te trekken.

www.economieopinie.nl

8

BioMariëlle Non is PhD candidate en verbonden aan de Erasmus School of Economics

en het Tinbergen Instituut. In haar promotieonderzoek bestudeert ze onder andere

de invloed van netwerken tussen bedrijven op het bedrijfsresultaat.

Philip Hans Franses is hoogleraar Econometrie (marketing) en hoogleraar Marketing

Research en bezit sinds het najaar de Desiderius Distinguished Chair of Economics.

Franses excelleert wetenschappelijk gezien buitengewoon. Hij staat als econometrist

al jaren hoog in de Economen top 40 en zijn werk wordt ook veelvuldig geciteerd.

De van zijn hand verschenen artikelen en door hem uitgegeven boeken hebben een

enorme impuls gegeven aan het internationale aanzien van de Econometrie in

Nederland en van het Econometrisch Instituut in Rotterdam in het bijzonder.

Het belangrijkste kenmerk van de wetenschappelijke output van Franses is dat

zijn werk altijd ontstaat uit de wens om op -ogenschijnlijk- eenvoudige praktische

vragen een antwoord te geven. Dat antwoord wordt altijd grondig onderbouwd via de

meest moderne en soms nieuw door hem en zijn team ontwikkelde econometrische

modellen. Al jaren publiceert hij zijn werk in een uiteenlopende verzameling van

tijdschriften, van wereldtop tot aan landelijke vakbladen.

www.economieopinie.nl

9

Hoe uw treinreis beter isgeworden en nog beter kan

10

www.economieopinie.nl

Een goed werkend spoorsysteem is van belang om Nederland mobiel te houden.

De dagelijkse files op de weg worden steeds langer, waardoor veel plaatsen steeds

minder bereikbaar worden en uiteindelijk alles tot stilstand komt. Daarnaast produ-

ceren treinreizigers per kilometer veel minder CO2 dan automobilisten. Dit alles is

ook onderkend door de regering, hoewel dit nog niet blijkt uit de investeringen in het

spoor. Om de verstokte automobilist er toe te verleiden de trein te gaan gebruiken

is een nog hogere kwaliteit van het spoorvervoer noodzakelijk. Overigens vinden wij

persoonlijk dat de kwaliteit van de trein nu al vrij goed is, hetgeen ook onderbouwd

kan worden door vergelijkingen met het buitenland. Maar goed het kan natuurlijk

altijd nog beter en de vraag is dus hoe dat gerealiseerd kan worden zonder grote

extra investeringen door de overheid.

Voordat we deze vraag kunnen beantwoorden, dienen we echter eerst te beschrij-

ven hoe een spoorsysteem in elkaar zit. Feitelijk bestaat zo’n systeem uit allerlei

puzzelstukjes die uiteindelijk in elkaar moeten vallen. Zo moet een reiziger om van

A naar B te komen doorgaans gebruik maken van diverse vervoermiddelen, waarvan

de trein er vaak maar één is. Het overige openbaar vervoer laten we in dit stuk

verder buiten beschouwing, maar voor het overgrote deel is het navolgende hier op

van toepassing. Vervolgens moet iedere trein van materieel worden voorzien en is er

bijbehorend personeel nodig om de trein te laten rijden. Dit zijn op zichzelf allemaal

complexe planningsvraagstukken die precies in het domein van de besliskunde val-

len. Besliskunde is de verzamelnaam van technieken die helpen bij het oplossen van

problemen met behulp van analytische methoden. Deze methoden zijn gebaseerd

op modellen die een op te lossen probleem in wiskundige termen beschrijven.

Dennis Huisman en Leo Kroon, 19 februari 2008

De Nederlandse Spoorwegen (NS) hebben de Franz Edelman Award 2008 gewonnen!

Deze door INFORMS georganiseerde competitie die ook wel de “Super Bowl of

Operations Research” genoemd wordt, is een wereldwijde competitie voor de beste

toepassingen van besliskunde, in het Engels Operations Research. NS heeft beslis-

kunde gebruikt om de compleet nieuwe dienstregeling te maken, die in ging op 10

december 2006. Tevens zijn de achterliggende plannen voor de inzet van materieel

en personeel opgesteld met behulp van besliskundige methoden.

11

www.economieopinie.nl

De nieuwe dienstregeling van NS is een mooi voorbeeld van hoe een spoorsysteem

verbeterd kan worden zonder grote investeringen in de infrastructuur, maar door

effectief gebruik te maken van besliskunde om de diverse planningsvraagstukken

op te lossen. Zo heeft de nieuwe dienstregeling er voor gezorgd dat er in 2007 zo’n

5 % meer treinen rijden èn tegelijkertijd de treinen meer op tijd rijden. In 2007 reed

87.0% van de treinen op tijd (volgens de in Nederland geldende 3-minuten norm)

tegen 84.8% in de jaren 2005 en 2006. Daarmee is de hoogste punctualiteit aller

tijden bereikt.

Daarnaast zijn door het gebruik van besliskunde ook de kosten van het treinproduct

verlaagd door materieel en personeel ongeveer 5% efficiënter in te zetten. Deze

hogere efficiency kan weer gebruikt worden om de kwaliteit van de treinreis op

andere aspecten te verbeteren. Denk daarbij aan het verhogen van het treinaanbod,

schonere treinen en stations, en sociale veiligheid.

Tot nu toe heeft de besliskunde zich voornamelijk beperkt tot planningsvraagstukken

zoals hierboven beschreven. Uw treinreis kan echter nog verder verbeteren, als

de vervoerders ook gebruik maken van besliskunde tijdens de uitvoering van uw

treinreis.

Denk hierbij aan het reageren op verstoringen die helaas nog te vaak voorkomen

en die een grote bron van ergernis vormen. In zulke gevallen moeten in korte tijd

complexe beslissingen genomen worden over het aanpassen van de dienstrege-

ling, en de inzet van materieel en personeel. Als er snel en adequaat gereageerd

kan worden op zo’n verstoring, kan er veel klantgerichter worden gehandeld dan nu

vaak het geval is. Zo zou er bijvoorbeeld extra materieel kunnen worden ingezet op

een omleidingsroute. Nu is de focus door het gebrek aan enige mate van beslissings-

ondersteuning meestal alleen gericht op het laten draaien van het systeem en is

er weinig tijd en aandacht voor de klant. De besliskundigen hebben zich dan ook

volop op dit soort vraagstukken gestort om er voor te zorgen dat uw treinreis in de

toekomst nog beter wordt. Wijzelf zijn hier vanuit NS en de Erasmus Universiteit in

ieder geval volop mee bezig.

www.economieopinie.nl

12

BioDennis Huisman is parttime universitair docent Besliskunde bij het Econometrisch

Instituut van de Faculteit. Tevens werkt hij parttime als logistiek adviseur bij de

Nederlandse Spoorwegen. Tenslotte is hij medeoprichter en directeur van het

Erasmus Center for Optimization in Public Transport.

Hij combineert beide functies sinds zijn promotie in 2004 op een onderzoek naar het

geïntegreerd en dynamisch plannen van bussen en buschauffeurs. In beide functies doet

hij onderzoek naar nieuwe besliskundige modellen en technieken die gebruikt kunnen

worden voor de ondersteuning van planning en bijsturing in de spoorwegwereld.

Leo Kroon studeerde Wiskunde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij promo-

veerde in 1990 aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Sinds 1996 werkt hij als

logistiek adviseur bij de Nederlandse Spoorwegen. Daarnaast is hij parttime hoog-

leraar Kwantitatieve Logistiek aan de Rotterdam School of Management van de

Erasmus University. In beide functies houdt hij zich bezig met het ontwikkelen van

beslissingsondersteunende systemen ten behoeve van de planning en de bijsturing

van spoorwegsystemen. Zijn onderzoek heeft geleid tot tal van publicaties, o.a. in

Transportation Science, Interfaces, en European Journal of Operational Research.

Dennis Huisman en Leo Kroon zijn co-auteur van het artikel “The New Dutch Timetable:

The OR Revolution” en daarmee Franz Edelman laureaten. Tevens hebben beide

heren (samen met de andere auteurs) de ERIM Impact Award 2008 gewonnen.

www.economieopinie.nl

13

Helpen spoor enbinnenvaart de Rotterdamse haven op de goede weg?

14

www.economieopinie.nl

De zorg over de bereikbaarheid van de haven van Rotterdam over de weg is terecht

om drie redenen. Ten eerste is achterlandinfrastructuur en -dienstverlening een be-

langrijke factor in de concurrentie tussen havens in Noordwest Europa. En de weg

blijkt voor goederen ondanks de groeiende congestie nog steeds een aantrekkelijke

vervoerswijze. In de containermarkt wordt ongeveer 60% van de containers over de

weg vervoerd. Ten tweede is de zorg terecht omdat de uitbreidingsmogelijkheden

van de weginfrastructuur beperkt zijn. Ondanks de investeringen van Rijkswater-

staat in capaciteitsuitbreiding in de periode tot 2020 loopt volgens het Ruimtelijk

Plan Regio Rotterdam de weginfrastructuur al in 2012 tegen haar grenzen aan. Ten

derde kost een slechte bereikbaarheid van de haven geld. Files op de A15 - een van

de meest in het oog springende stijgers in de file top 50 van 2007 - leiden tot kosten

voor het havengebonden verkeer van 11 miljoen euro per jaar op het traject tussen

Maasvlakte en Ridderkerk.

Het vergroten van de huidige marktaandelen van spoor (10%) en binnenvaart (30%)

in met name het containervervoer kan de druk op de weginfrastructuur in het haven-

gebied aanzienlijk verminderen en draagt rechtstreeks bij aan een betere achter-

landbereikbaarheid. Voor zowel binnenvaart als spoorvervoer is er ook voldoende

infrastructuurcapaciteit beschikbaar. De capaciteit in de havenbekkens en op de

Rijn - die in Nederland Waal heet - is ‘onbeperkt’ en verbindt Rotterdam met een

25.000 kilometer lang vaarwegennet in Europa. Voor het spoorvervoer zorgt de in

2007 geopende Betuweroute voor extra capaciteit. Ondanks voldoende capaciteit

kampen het spoor en de binnenvaart met de nodige problemen.

Uit onderzoek dat de Erasmus Universiteit momenteel uitvoert blijkt dat er tal van

inefficiënties zijn bij het gebruik van spoor en binnenvaart in Rotterdam.

Martijn van der Horst, 26 februari 2008

De Rotterdamse haven maakte in 2007 een enorme groei door. De groeicijfers

voor de komende jaren zijn volgens het Havenbedrijf Rotterdam hoopgevend.

Voor de haven wordt een gemiddelde groei van 4% verwacht en voor het contai-

nersegment een groei van 10% per jaar. Hoe hoopgevend de groeicijfers ook zijn,

Gemeente, Havenbedrijf Rotterdam en werkgeversvereniging Deltalinqs maken

zich grote zorgen over de bereikbaarheid van de haven en het achterland over de

weg. Zijn spoor en binnenvaart alternatieven voor het goederenvervoer over de

weg dat tegen de grenzen van haar capaciteit loopt?

15

www.economieopinie.nl

Zo verblijft een containerbinnenvaartschip ongeveer een etmaal in de Rotterdamse

haven, waarvan slechts een derde van de verblijfstijd wordt gebruikt voor laden en

lossen bij terminals. Ook de in 2002 geliberaliseerde spoorsector is in de afgelopen

jaren niet efficiënter geworden. Momenteel zijn twaalf vervoerders op het spoor

actief en dat maakt afstemming een stuk lastiger dan voorheen en leidt tot onbe-

trouwbaarheid: slechts 60% van de goederentreinen in Rotterdam vertrekt op tijd.

De geschetste inefficiënties ontstaan in de meeste gevallen door verschillende

belangen en het gebrek aan contracten tussen partijen. Het marktmechanisme

werkt niet altijd. Partijen zullen op zoek moeten gaan naar nieuwe manieren om tot

beter gebruik van de infrastructuur te komen. Het creëren van nieuwe manieren voor

afstemming kan heel eenvoudig door bijvoorbeeld af te spreken bepaalde informa-

tie juist, tijdig en centraal beschikbaar te stellen. Een ander voorbeeld is bundeling

van lading in een alliantie, of bundeling op een plek buiten de haven (transferium).

Gelukkig wordt een aantal van deze oplossingen momenteel toegepast of overwo-

gen. Ondanks dat de markt het zelf oppakt zijn de successen wisselend. Wanneer

moeizame vooruitgang wordt geboekt moet een partij met een publieke taak worden

ingeschakeld - daarmee loslatend de gedachte dat marktpartijen het zelf oplossen.

Deze partij kan ‘zwaardere middelen’ instellen, bijvoorbeeld een door het Haven-

bedrijf Rotterdam ingestelde autoriteit die de infrastructuur gaat managen. Naar

mijn mening is in veel gevallen één oplossing niet voldoende, maar kunnen diverse

oplossingen elkaar aanvullen.

Wil de haven bereikbaar blijven dan zijn spoorvervoer en binnenvaart serieuze alter-

natieven voor het wegvervoer. Spoor en binnenvaart helpen de Rotterdamse haven

op de goede weg, maar er valt in organisatorische zin nog veel te verbeteren.

BioMartijn van der Horst is onderzoeker Haveneconomie, werkzaam bij RHV bv

(onderdeel van EUR Holding bv). Tijdens en na zijn studie Economie aan de EUR

heeft hij gewerkt bij ECORYS Transport en is hij werkzaam geweest als docent

logistiek en vervoerseconomie in het hoger beroepsonderwijs. Van der Horst speci-

aliseert zich in organisatievraagstukken in achterlandketens van havens. Daarnaast

is hij betrokken bij verschillende studies op het gebied van haveneconomie en

havenmanagement.

www.economieopinie.nl

16

www.economieopinie.nl

17

Re-integratie zinloos?

18

www.economieopinie.nl

Re-integratie heeft meer effecten dan het directe effect van het vinden van werk

door een trajectdeelnemer. Re-integratie is immers niet een op zichzelf staande

maatregel, maar onderdeel van een heel sociaal zekerheidsstelsel waarin het

vinden van werk voorop staat. Van re-integratie kan een dreiging uit gaan waardoor

werklozen geneigd zijn zelf harder te zoeken naar een baan. Dat het dreigeffect van

re-integratie bestaat lijkt aannemelijk. We weten dat de inzet van Work First voor

bijstandsgerechtigden een derde van de potentiële deelnemers doet besluiten maar

af te zien van een uitkering. Uit Amerikaans onderzoek blijkt ook dat de kans dat

werklozen hun uitkering beëindigen toeneemt als de brief met de uitnodiging voor

een re-integratietraject op de mat valt. Dit effect bleek zelfs groter dan het effect van

het traject zelf. Het zou interessant zijn om voor Nederland te weten hoe groot het

dreigeffect precies is en hoeveel re-integratie nodig is om het dreigeffect geloof-

waardig te laten zijn.

De huidige effectiviteitscijfers met betrekking tot re-integratieprojecten kunnen nog

wat verbeteren. De recent gepubliceerde cijfers gaan namelijk over de jaren tot

en met 2005. Daar zitten nog niet alle leereffecten in die op de re-integratiemarkt

zijn opgetreden. De private markt is pas in 2002 echt van start gegaan en was

aanvankelijk erg turbulent. Opdrachtgevers hielden jaarlijks aanbestedingen die de

markt op zijn kop zetten. Dat leidde, in combinatie met de sterke concurrentie op

prijs, tot een vechtmarkt waarop kwaliteit een ondergeschoven kindje was. Door

de turbulentie op de markt bouwden re-integratiebedrijven geen netwerk op met

werkgevers. Terwijl die de banen hadden voor de uitkeringsgerechtigden.

Margaretha Buurman, 10 maart 2008

Uit recente onderzoeken komt naar voren dat re-integratie van werklozen en

bijstandsgerechtigden in Nederland niet bijzonder effectief is. De gemiddelde

kans op werk stijgt er slechts beperkt door en de directe baten in de vorm van

bespaarde uitkeringen wegen vaak niet op tegen de kosten. Bovendien zijn er

klachten over de geringe kwaliteit van de aangeboden dienstverlening. Vorig jaar

was ‘Den Haag’ al in rep en roer, omdat het leggen van Tarotkaarten onderdeel

was van een met publiek geld betaald re-integratietraject. Binnenkort houdt de

Tweede Kamer dan ook hoorzittingen over dit onderwerp. Het is terecht dat de

Tweede Kamer kritisch kijkt naar wat er met het besteede geld gebeurt en alterna-

tieven onderzoekt. Maar is re-integratie echt zinloos? Een paar kanttekeningen.

19

www.economieopinie.nl

Bovendien dachten opdrachtgevers dat hun taak er op zat na de aanbesteding,

maar dat was eigenlijk pas het begin. Niet alles is namelijk van te voren vast te

leggen in contracten. Bijsturing tijdens de rit is bijvoorbeeld nodig als een cliënt

terugvalt in zijn verslaving. Inmiddels voeren opdrachtgevers dan ook weer meer

regie over de uitvoering van re-integratietrajecten en is er een stabielere markt

ontstaan.

Tenslotte gaat het bij de gepresenteerde cijfers om een gemiddeld effect, terwijl er

juist verschillen zijn in effecten tussen mensen en instrumenten. Bemiddeling werkt

bijvoorbeeld beter voor bijstandsgerechtigden dan motivatie- of sollicitatietraining.

En re-integratie werkt meestal beter voor de meer kansarmen, zoals ouderen, al-

lochtonen en mensen zonder startkwalificatie. Mensen die in de bijstand komen

hebben doorgaans geen recente werkervaring. Zij zijn gebaat bij snelle hulp, maar

krijgen die nog lang niet altijd. Werklozen die net in een WW-uitkering terecht komen

hebben wel recente werkervaring. Zij kunnen vaak op eigen kracht werk vinden.

Maar velen van hen krijgen binnen een jaar al een traject aangeboden.

Of re-integratie zinloos is valt dus te bezien, maar het mag wel een onsje minder of

liever gezegd: beter gericht. Want re-integratie werkt niet altijd voor iedereen.

BioMargaretha Buurman is universitair docent in opleiding. Zij onderzoekt hoe je

via verschillende manieren van aansturing ervoor kunt zorgen dat casemanagers

elke cliënt het juiste reïntegratietraject geven. Tot oktober 2007 was Margaretha

beleidsadviseur bij de Raad voor Werk en Inkomen. Daar begeleidde Buurman

veel onderzoek naar de effectiviteit van re-integratiedienstverlening en de ontwik-

kelingen op de re-integratiemarkt.

www.economieopinie.nl

20

www.economieopinie.nl

21

Oproep tot dewoningmarktrevolutie

22

www.economieopinie.nl

Daarnaast blijft de woningbouwproductie achter bij de streefcijfers, sluit het

woningaanbod slecht aan bij de vraag naar woningen, en remmen diverse regels

en procedures de productie van nieuwe woningen. Daar komt nog bij dat diverse

(fiscale) regelingen en subsidies het functioneren van die woningmarkt verstoren.

Bovendien is het de vraag of de bestaande en op korte termijn te bouwen woningen

voldoende ‘generatiebestendig’ zijn en of de woningmarkt op langere termijn wel in

staat zal zijn om adequaat in te spelen op veranderingen in woonwensen door de

verwachte ontwikkelingen met betrekking tot de bevolkingsomvang en -samenstel-

ling over pakweg 30 of 40 jaar. Kortom, voldoende reden om te streven naar een

beter functionerende woningmarkt. Voorkomen dan wel tegengegaan moet worden

dat de woningmarkt een scheiding aanbrengt respectievelijk blijft maken tussen

‘kanshebbers’ en ‘kanslozen’.

Wat betreft de aanpak van de slecht functionerende woningmarkt, stelt het kabinet

Balkenende IV evenwel teleur. Weliswaar heeft zij het voornemen geuit om 40

daartoe geselecteerde wijken binnen acht tot tien jaar weer om te vormen tot vitale

woon-, werk- en leefomgevingen (‘het Actieplan Krachtwijken’), maar de wijze

waarop die selectie heeft plaatsgevonden is niet onomstreden. Het is dus maar

de vraag of dat beleid effect heeft. Bovendien loopt de realisatie van dat actieplan

gevaar vanwege de verwikkelingen rondom de woningcorporaties. Die zijn sinds

1 januari 2008 integraal onderworpen aan de heffing van de vennootschapsbelasting,

en dat heeft bij sommige van hen kwaad bloed gezet. Daar komt nog bij dat dit

kabinet geen onderzoek wenst te doen naar wijzigingen van het fiscale eigenwo-

ningregime en is de liberalisering van de huurmarkt van de baan geveegd. Dergelijke

‘struisvogelpolitiek’ draagt niet bepaald bij aan het verbeteren van het functioneren

van de woningmarkt. Bovendien staat het op gespannen voet met de op Nederland

rustende en internationaalrechtelijk vastgelegde inspanningsverplichting om te

zorgen voor adequate huisvesting.

Mark Robben, 18 maart 2008

De woningmarkt functioneert niet goed. ‘Starters’ kunnen vooral in de Randstad

moeilijk betaalbare woonruimte vinden, sociale huurders kunnen moeilijk de sprong

naar een koopwoning maken, en bestaande eigenwoningbezitters ondervinden

vanwege de gestegen huizenprijzen meer en meer problemen bij het vinden van

geschiktere woonruimte.

23

www.economieopinie.nl

De wijze waarop dit kabinet omgaat met de problemen op de woningmarkt, zouden

in vervlogen tijden wellicht aanleiding hebben gevormd voor het uitbreken van een

revolutie. Het nationale en individuele belang van een goed functionerende woning-

markt rechtvaardigen een serieuze aanpak van de problemen die zich daarop

voordoen. Daarbij past het niet om vanuit politiek oogpunt het wijzigen van één

of meer variabelen, die het functioneren van die markt beïnvloeden, op voorhand

onbespreekbaar te verklaren. Daarmee gaan de problemen op de woningmarkt

zeker niet weg. Daarom: ‘Starters’, huurders en ‘doorstromers’ verenig u! Op naar

het torentje om af te dwingen dat de banvloek over de fiscale behandeling van de

eigen woning wordt ingetrokken, dat serieus wordt gekeken naar de mogelijkheid

om de huurmarkt te liberaliseren, dat werk wordt gemaakt van de deregulering van

de woningmarkt, en dat ernaar wordt gestreefd om de aanbodzijde van die markt

elastischer te maken. Kortom, om een integrale aanpak van de woningmarkt-

problematiek af te dwingen.

BioMark Robben is sinds april 1999 verbonden aan het Fiscaal Economisch Instituut

(FEI B.V.). Hij is zelfstandig fiscalist te Rotterdam en in die hoedanigheid geeft hij

fiscale adviezen aan het midden- en kleinbedrijf, regelmatig houdt hij lezingen over

diverse fiscale onderwerpen ten behoeve van diverse accountants- en belasting-

adviesorganisaties en verzorgt hij fiscale publicaties. Voorts werkt Robben aan een

proefschrift. Daarin wordt onderzocht op welke wijze fiscale regelingen en subsidies

kunnen worden gebruikt om het functioneren van de woningmarkt te verbeteren.

www.economieopinie.nl

24

www.economieopinie.nl

25

Nederlandse consumentniet zo innovatief

26

www.economieopinie.nl

De waarheid is echter anders. Nederlandse consumenten zijn vrij conservatief als

het gaat om het snel aankopen van nieuwe producten. Althans, recent onderzoek op

wereldschaal bevestigt eerder onderzoek dat puur naar Europa keek als benchmark.

Zwitsers en Scandinaviërs duiken keer op keer weer op als de meest innovatieve

consumenten van Europa. Dit is zo, voor een breed scala aan nieuwe technologieën,

denk maar aan DVD spelers, mobieltjes, maar ook nieuwe keukenapparaten bij-

voorbeeld. Nederland bungelt in het midden van het peloton of in sommige gevallen

zelfs aan de staart!

Hoe meet je dit nu? Nieuwe producten ondergaan typisch slechts een matige

verkooptoename de eerste jaren. Redenen zijn dat het nieuwe product of dienst

onvoldoende bekend is bij de consument (bijv. betalen met gsm), nog niet perfect is

afgestemd op de behoeften van consumenten (bijv. het elektronisch boek), of tech-

nologisch nog niet op punt staat (bv. de standaardenoorlog tussen Toshiba en Sony

voor hoogdefinitie-DVD). In dergelijke gevallen stellen consumenten de aankoop van

het nieuwe product uit tot een latere datum. Echter, na een tijd, slaat de innovatie

toch aan en rent iedereen plots naar de winkel om het aan te kopen. Dit omslagpunt

noemen we takeoff en aan de tijd die verloopt tussen introductie en takeoff - of de

tijd tot het product “aanslaat” - kunnen we afmeten hoe innovatief consumenten in

een land zijn. Iedereen herinnert zich dit punt nog wel gevoelsmatig bij de introduc-

tie van vlakke beeldschermen. Initieel twijfelt men, men vindt het toestel te duur

(LCD of plasma TV’s van 5000 euro waren standaard 5-10 jaar geleden) en men

snapt het voordeel niet zo goed (de meeste TV programma’s zenden nog niet uit

in breedbeeldformaat). Dus men wacht. Tot het moment waarop ineens iedereen

rondom je uitroept: “Mijn volgende TV wordt er één met een vlak beeldscherm”.

Stefan Stremersch, 25 maart 2008

Eén ding kan ik met zekerheid stellen, aan zelfvertrouwen ontbreekt het de Neder-

lander niet, aan innovativiteit des te meer. Dat is keer op keer mijn conclusie als ik als

Vlaamse hoogleraar weer eens een Nederlands publiek toespreek over de marktac-

ceptatie van innovaties. “Wie behoren er tot de meest innovatieve consumenten in

Europa of de wereld?”, vraag ik dan. Nederland wordt altijd in de top drie genoemd,

hoe vaak ik het verhaaltje ook vertel.

27

www.economieopinie.nl

Gemiddeld genomen doet een nieuw product er vier tot vijf jaar over om in Nederland

echt aan te slaan. In Zwitserland en Scandinavië echter duurt dit slechts twee à drie

jaar. Nederland komt hiermee aardig dicht in de buurt van de traagste leden van Europa,

zoals Spanje en Italië. Gelukkig voor mijn publiek scoort België meestal ook erg slecht.

Dit keer is het meestal de beurt aan mijn publiek om met mij de draak te steken...

Ook als je de Nederlandse positie vergelijkt met landen buiten Europa, valt de

uitkomst tegen. Vele Aziatische consumenten tonen zich innovatiever dan de

Nederlandse. Vooral consumenten uit Hong Kong, Taiwan, Maleisië en Zuid Korea

tonen zich innovatiever dan Nederlandse consumenten. Ook de Amerikaanse

consumenten rijden in het koppeloton. Verrassend is bovendien dat zelfs enkele

nieuwe Europese lidstaten zich meer innovatief tonen. Uitschieters daar zijn

landen als Slovenië, Estland en Tsjechië.

Hoe komt dit nu? Een verklaring is niet zo erg gemakkelijk te geven. Op zich heeft

Nederland een cultuur die zich leent tot innovatief gedrag. Nederlanders kunnen

vrij goed omgaan met de onzekerheid die het kopen van iets nieuws altijd inhoudt

en het protestantisme heeft geleid tot een zekere ambitie en manifesteringsdrang.

Echter, de Nederlandse consument aarzelt zich te onderscheiden van anderen via

materiële zaken, zoals het nieuwste mobieltje. Dit houdt waarschijnlijk verband met

de feminine cultuur (= het vasthouden aan zachtere waarden, zoals familie en zorg)

die Nederland karakteriseert. Deze cultuur is vrij avers tegenover ego boosten met

nieuwe gadgets of het trachten te krijgen van erkenning door voor te zijn op de

anderen in de aankoop van de nieuwste technologische snufjes.

Maar waarom is de Belgische consument dan ook meestal vrij traag? Belgen hebben

immers een zeer masculiene cultuur (tel maar eens het aantal auto’s van Duitse

merken op Belgische autowegen versus die op Nederlandse autowegen). Echter de

gemiddelde Belgische consument toont wel een vrij grote ongerustheid wanneer hij

met onzekerheid geconfronteerd wordt en 1500 jaar katholicisme heeft diepe sporen

nagelaten.

Dus hoewel Nederlanders en Belgen broederlijk naast elkaar in het midden dan

wel de staart van het peloton hangen op het vlak van innovativiteit, zijn de redenen

daarvan erg uiteenlopend. Je zou het als volgt kunnen zeggen: de gemiddelde Belg

ontbeert zowel innovativiteit als zelfvertrouwen, terwijl het de Nederlander enkel aan

innovativiteit ontbreekt. Deze gedachte kan Nederland tot troost strekken…

www.economieopinie.nl

28

BioStefan Stremersch is hoogleraar Marketing binnen de capaciteitsgroep Bedrijfs-

economie en bezit sinds begin 2008 de Desiderius Distinguished Chair of Econo-

mics. Hij is tevens gasthoogleraar aan het Amerikaanse Duke University. Hij heeft

veelvuldig gepubliceerd over marktacceptatie van innovaties, in een internationale

context, in tijdschriften zoals Marketing Science, Journal of Marketing, Journal of

Marketing Research, en International Journal of Research in Marketing. Van het

laatste blad is hij tevens hoofdredacteur. Hij won, nationaal en internationaal, vele

prijzen voor zijn werk.

www.economieopinie.nl

29

Wiskundigen in de zorg:een zorg minder?

30

www.economieopinie.nl

De overheid heeft daarop besloten tot de befaamde “marktwerking in de zorg” en

introductie van het financieel georiënteerde administratieve codestelsel “Diagnose-

Behandel-Combinaties (DBCs)”. In een sfeer van onderling wantrouwen is er een

nieuwe administratieve, bureaucratische schil om de (ziekenhuis)zorg heen ge-

bouwd. De meningen over de effecten zijn verdeeld, maar na een eerste evaluatie

is al wel duidelijk dat de zorg in ieder geval niet goedkoper is geworden. Marktwer-

king en meer DBC-registratie zullen ook in de toekomst niet leiden tot goedkopere

ziekenhuiszorg. Logistiek kan wel uitkomst bieden.

Wat is de status?De zorg heeft geen capaciteitsprobleem maar een planningsprobleem. Onder mom

van professionele autonomie, worden planningen slecht gecommuniceerd met, en

slecht afgestemd op collega’s/collega-afdelingen/collega-instellingen. Aldus is er

een sterke eilandjescultuur ontstaan met onderling wantrouwen. Als gevolg daarvan

liggen klinieken half leeg en zijn operatiekamers gesloten, ondanks dat er wacht-

lijsten bestaan.

Marktwerking in de zorg is een farce. Indien de consument al een bewuste keuze

maakt, wordt deze zeer sterk regionaal gemaakt. Door de fusiegolf van zorginstellin-

gen blijft er dus vervolgens weinig keuze over. Er is dus geen sprake van een markt

onder volledige concurrentie zodat dit systeem dan ook niet leid tot lagere kosten.

Wat is de diagnose?Het ontbreekt aan een duidelijk overzicht van bedrijfsprocessen in ziekenhuizen. Pro-

fessionals benaderen processen vanuit hun eigen één op één optiek naar patiënten. Er

ontbreekt een effectieve “helikopterview” die voor het bereiken van logistieke efficiëntie

noodzakelijk is. Tevens is er gebrek aan duidelijke, ziekenhuisbrede “Best Practices”.

Jeroen van Oostrum, 25 maart 2008

Het verbeteren van logistieke processen in de ziekenhuiszorg lijkt nog het meest

op het ontrafelen van een koud bord spaghetti: veel processen, plakkerig,

ondoorzichtig en voorzien van te veel saus aan de bovenkant. De belangrijkste

spelers in dergelijke processen zoals artsen, verpleegkundigen, managers, raden

van bestuur en de overheid, zijn het onderling roerend eens dat de ziekenhuis-

zorg anders georganiseerd kan èn moet worden. Dit is meteen ook het enige

waarover consensus bestaat.

31

www.economieopinie.nl

Door het ontbreken van bedrijfsmatige kennis in de opleiding van artsen en ver-

pleegkundigen is er een hiaat ontstaan in de kennis betreffende het effectief en

efficiënt managen in de ziekenhuiszorg.

Wat is het recept?Geef zorgprofessionals de ruimte om beslissingen te nemen die zij op basis van

professionaliteit kunnen en moeten nemen. Dit betekent dat een arts gaat over de

benodigde volgende behandelstap en een manager over het beheer van gedeelde

capaciteiten. Dit moet gefaciliteerd worden door gebruik te maken van logistieke

raamwerken en principes, gecombineerd met een verbeterd wederzijds vertrouwen

tussen verschillende groepen professionals. Logistieke concepten en logistieke

kennis dienen integraal deel te gaan uitmaken van processen in de ziekenhuiszorg:

van opleidingen tot aanbestedingstrajecten.

Wat is de meerwaarde van wiskundigen in de zorg?Wiskundigen kunnen inzicht bieden in complexe bedrijfsprocessen, objectiveren

en analyseren. Het vakgebied Operations Research heeft reeds een lange historie

in optimalisatie van logistieke processen. Hoewel een ziekenhuis anders is dan een

fabriek of een callcenter moet de beschikbare logistieke kennis bereikbaar gemaakt

te worden voor de zorg. Het bepalen van dienstenroosters, operatiekamerplanningen

en kliniekomvang zijn al zeer bekende toepassingen van logistiek in de zorg. Het

gaat dus nadrukkelijk niet over het medisch inhoudelijk handelen maar om de orga-

nisatie eromheen. Verwachte resultaten kunnen verbeteringen zijn van wachttijden,

toegangstijden en doorlooptijden van patiënten, kosten, en kwaliteit van arbeid.

Wat zijn mogelijke bijwerkingen?Wiskundigen zijn sterk in analytische beschouwingen die, toegepast op ziekenhuis-

processen, informatie geven waarmee professionals kunnen worden geïnformeerd,

dan wel geconfronteerd. Helaas blijken oplossingen aangedragen door wiskundi-

gen te vaak niet aan te sluiten op de praktijk of zijn deze te sterk tool-gericht. De

uitkomsten kunnen slechts geïmplementeerd worden door deze toe te voegen aan

de lange lijst van, in hoog tempo uitgevoerde, ICT-implementaties. Helaas worden

dergelijke oplossingen slechts zelden ook effectief gebruikt. Vanuit de praktijk ge-

zien is het daarom relevanter om door verspreiding van logistieke kennis bestaande

ICT-modules voor planning in gebruik te nemen in plaats van om meer theoretisch

onderzoek te verrichten naar het marginaal verhogen van benuttingpercentages.

www.economieopinie.nl

32

ConcluderendMarktwerking is niet effectief in de ziekenhuiszorg. De consument is meer gebaat bij

een overheid die is gericht op het maximaliseren van kwaliteit en het minimaliseren

van kosten door middel van betere planning. Wiskundigen hebben de juiste achter-

grond om logistieke kennis in ziekenhuizen te verspreiden en zodanig bij te dragen

aan een efficiëntere zorg.

BioJeroen van Oostrum is PhD candidate bij het Econometrisch Instituut. Daarnaast

is hij adviseur zorglogistiek aan het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam (Erasmus

MC). In het kader van zijn promotie voert hij onderzoek uit naar toepassingen van

Operations Research / logistiek in de zorg. Centraal staat daarbij het ontwerpen

van cyclische planningen om efficiëntie te combineren met organisatorisch gemak.

Jeroen van Oostrum heeft als logistiek adviseur en onderzoeker vanuit het Erasmus

MC een ruime ervaring opgedaan in het werkveld van zorglogistiek binnen en buiten

Rotterdam. Projecten hebben onder meer betrekking op ketenplanning bij snijdende

specialisten, personeelsplanning tijdens nachtdiensten, doorstroming van spoed-

patiënten op klinieken en het ontwerpen van cyclische operatiekamerplanningen.

www.economieopinie.nl

33

Veiligheid is gebaatbij openheid

34

www.economieopinie.nl

Het economische verkeer is in toenemende mate gebaseerd op het gebruik van

elektronische informatiesystemen. Dit zorgt ervoor dat de gebruikers van deze

informatiesystemen zich zeer afhankelijk voelen en dat zowel de eindgebruikers

als eigenaars van deze systemen hoge eisen stellen aan de beveiliging. Zoals we

hebben kunnen waarnemen blijkt het moeilijk te zijn om geavanceerde elektronische

informatiesystemen te beveiligen. Op het verhaal over de gekraakte beveiliging van

de OV-Chipkaart volgt een golf van publieke verontwaardiging, worden er Kamer-

vragen gesteld en ontstaat er een crisissfeer bij de verantwoordelijke organisaties.

De details van de kraak van de OV-Chipkaart zijn inmiddels beter bekend1. Dit type

kaart wordt breed toegepast, onder andere voor toegangscontrole van personen tot

gebouwen en installaties. Deze zogenaamde Mifare kaart wordt geleverd door een

commerciële partij. De details van de werking zijn niet bekend. Een klant, die een

dergelijk systeem van een leverancier koopt, moet derhalve veel vertrouwen in die

leverancier hebben; bij gebrek aan nadere informatie kan zelfs de klant geen goede

beoordeling van het beveiligingsniveau (laten) maken.

Het testen van de beveiliging van een systeem vertoont veel overeenkomsten met

het toetsen van een hypothese; het best mogelijke resultaat is dat we er niet in

zijn geslaagd de hypothese te verwerpen. Dit betekent nog niet dat daarmee de

hypothese (“het systeem is veilig”) is bewezen; we kunnen hoogstens stellen dat het

systeem “niet onveilig” is.

Als extra “beveiliging” worden de details van beveiligingsmaatregelen vaak verbor-

gen gehouden. Deze strategie wordt ook wel “security by obscurity” genoemd.

Het belangrijkste nadeel hiervan is dat er geen zekerheid over de kwaliteit van de

Eelco van Asperen

Veel informatiesystemen maken gebruik van elektronische componenten. Een be-

kend voorbeeld is het gebruik van een RFID-kaart als onderdeel van het OV-Chipkaart

project. De algoritmes die daarbij worden gebruikt worden veelal als bedrijfsgeheim

gekwalificeerd. Het achterhalen van het gebruikte algoritme biedt dan ook een goed

startpunt voor het saboteren van de beveiliging van het systeem. Een openlijke, kriti-

sche evaluatie van dergelijke componenten biedt op lange termijn betere uitzichten

op veiligheid dan geheimhouding.

35

1 c’t (Magazin für Computertechnik) (2008). RFID: Mifare-Funkchip geknackt, nummer 8.

www.economieopinie.nl

beveiliging is; alle evaluatie is gedaan door een beperkte groep (meestal werk-

nemers van de leverancier c.q. ontwerper). Voor het testen van systemen voor

grootschalig gebruik worden daarom vaak teams van hackers ingezet, die actief

trachten de beveiliging te omzeilen. In het geval van de OV-Chipkaart zijn het niet

de ontwerper of de gebruiker van het systeem geweest, maar is een verzameling

hackers zelf aan de slag gegaan.

De krakers hebben een aantal exemplaren van de gebruikte chipkaarten verzameld,

de chips eruit verwijderd en vervolgens de schakelingen blootgelegd door de chips

voorzichtig laagje voor laagje af te vijlen. Hierbij maakten ze slim gebruik van de

leeftijd van de gebruikte technologie (uit 1996), waarbij de schakelingen veel groter

zijn dan op modernere chips. Met een relatief eenvoudige microscoop kon men

daarom de logica analyseren. Door analyse van de aangetroffen logica werd vervol-

gens een fout in het gebruikte algoritme gevonden. De kern van de kraak is dat met

behulp van de gevonden fout de beperking kan worden omzeild dat zo’n chipkaart

alleen kan communiceren met officiële kaartlezers, die ook het algoritme bevatten.

Op deze manier is het vervolgens mogelijk om de kaarten te voorzien van nieuwe

data (zoals een reistegoed bij gebruik als OV-Chipkaart).

De Amerikaanse overheid heeft bij vaststellen voor een opvolger van de veel ge-

bruikte maar niet langer veilig geachte Data Encryption Standard (DES) een andere

benadering gevolgd2. Iedereen kon voorstellen voor de opvolger van DES indienen

en na selectie werden de beste voorstellen in een publieke evaluatie beoordeeld. Op

deze manier zijn weliswaar alle details van deze standaard bekend maar ontstaat er

veel meer vertrouwen in de intrinsieke kwaliteit van het systeem.

Deze manier van werken lijkt op de wijze waarop de kwaliteit van wetenschappelijk

onderzoek wordt gewaarborgd. Voor publicatie in een journal wordt de kwaliteit

getoetst door enkele experts (peer-review). In de publicatie zelf moeten de details

van het uitgevoerde onderzoek zodanig zijn beschreven dat de resultaten kunnen

worden gereproduceerd. Na acceptatie door het journal en publicatie volgt een ver-

dere evaluatie door de lezers, waarbij het kan voorkomen dat door nadere, externe

toetsing fouten aan het licht komen; dit resulteert dan veelal in een follow-up paper,

waarin ook een oplossing voor het probleem kan worden aangedragen. Indien een

theorie niet gefalsificeerd wordt, groeit het vertrouwen in de theorie, zonder dat er

een absoluut vertrouwen in de juistheid van de theorie kan ontstaan.

Een dergelijke “open” procedure voor het beoordelen van de componenten van

een beveiligingssysteem lijkt dan ook te prefereren boven een op geheimhouding

2 Zie de Wikipedia-entry over Rijndael.

www.economieopinie.nl

36

gebaseerde aanpak. Zoals blijkt uit het voorbeeld van de Mifare chips, biedt zelfs

het verpakken van een geheim algoritme in hardware geen afdoende bescherming.

Ook met inmiddels gangbare maatregelen zoals minder voorspelbare vertalingen

van algoritme naar digitale logica en het toevoegen van extra (onnodige) scha-

kelingen, is het onverstandig om de vastberadenheid, de toegang tot middelen

en faciliteiten, en de intellectuele capaciteiten van de tegenstanders (krakers) te

onderschatten. Een component die zich ook na uitgebreide, publieke en kritische

evaluatie staande weet te houden, biedt betere kansen om bij te dragen aan een

veilig informatiesysteem.

BioEelco van Asperen werkt bij het Econometrisch Instituut aan een proefschrift over

“port operations”. Daarnaast is hij coördinator van de bacheloropleiding Economie &

Informatica geweest.

www.economieopinie.nl

37

Interview met de euro

38

www.economieopinie.nl

Is de invoering van u te danken aan de politiek of was er voldoende acceptatie

te vinden onder de bevolking?

Zonder de politieke wil van een aantal staatshoofden en de commissie was mijn

invoering niet tot stand gekomen. Ik moest valuta zoals de gulden - een van de oud-

ste valuta ter wereld - vervangen die als symbolen voor nationale identiteit fungeer-

den. Maar als de burgers de voordelen nog niet zien, zoals in Denemarken, dan blijf

ik nog even op afstand. Inmiddels ben ik het watermerk van de Europese identiteit

en instrument van efficiëntie.

Hoe hebben andere landen gereageerd op uw geboorte?

Tot nu toe ben ik een bron van stabiliteit en zekerheid, ook voor niet eurolanden.

Denemarken, Zweden en zelfs het Verenigd Koninkrijk schaduwen het beleid van de

Europese Centrale Bank (ECB). Maar door buiten de monetaire unie te blijven be-

talen ze wel een premie vanwege de iets hogere rente. Landen buiten de Europese

Unie profiteren ook van mij. Neem bijvoorbeeld Frans-Guyana dat, als Frans over-

zees departement de euro gebruikt en slechts een inflatie had van 1.5% in 2005;

in tegenstelling, even ten westen, in Suriname die de Surinaamse dollar gebruikt,

bedroeg de inflatie 9.5% in het zelfde jaar. Hetzelfde geldt in verscheidene landen

in Afrika die hun eigen munt hebben geankerd aan de euro. Dit is één van de meest

effectieve vormen van ontwikkelingshulp.

Casper G. de Vries en Jean-Marie Viaene

De bijna tienjarige euro is voor meer dan 300 miljoen mensen uit 15 landen van

de eurozone de tastbare realiteit van de Europese eenwording. De populariteit

van de euro is gebaseerd op een aantal concrete voordelen in het betalings-

verkeer en in de strijd tegen inflatie, ondanks terugkerend gemekker over de

koers met de dollar. Op 1 januari 1999 werd zij ingevoerd, eerst als giraal geld

voor boekhoudkundig gebruik, later op 1 januari 2002 als valuta met munten en

bankbiljetten. Alle reden om vragen te stellen aan deze jonge tiener over mythen

en werkelijkheid rond haar gouden jeugd.

39

www.economieopinie.nl

Uit enquêtes in Nederland en de rest van het eurogebied is een overgrote

meerderheid van de respondenten van mening dat uw introductie tot extra

prijsstijgingen heeft geleid. Klopt dat?

Het grote voordeel van mij is dat consumenten en bedrijven nu kunnen winkelen in

een groot gebied zonder wisselkoersrisico. Bij mijn invoering is wat ophef ontstaan

over een kleine sprong in de inflatie. Deze werd voornamelijk veroorzaakt door

de horeca, die het moment van invoeren had afgewacht om de menukaarten te

vernieuwen. Maar dit was een eenmalig effect dat zonder de invoering uitgesmeerd

was over de tijd. Uit de statistieken blijkt dat de Europese inflatie de afgelopen tien

jaar heel laag was; zij zat ruim onder 2.5%. Andere voordelen van mij zijn dat de

hypotheektarieven in alle deelnemende landen zijn geconvergeerd naar de altijd lage

Duitse tarieven. Empirisch onderzoek heeft laten zien dat exporten in de eurozone

met 8-10% zijn toegenomen door de invoering van de euro; buitenlandse investe-

ringen zijn zelfs nog meer gestegen. Eén munt vergemakkelijkt de handel door de

vergelijkbaarheid van prijzen.

Exporteurs klagen steen en been dat u veel duurder bent ten opzichte van de dollar.

De Duitsers spreken van de “Teuro”. Verkopen we onze huid niet veel te duur?

Er zijn nu eenmaal twee kanten aan elke munt. Omdat mijn waarde zo stabiel is,

stijgt mijn prijs ten opzichte van valuta die het niet zo nauw nemen met de inflatie.

Het ruime monetaire beleid van de Amerikaanse centrale bank (de FED) drukt de

exporten naar de Verenigde Staten. Maar de VS moeten op de één of andere wijze

toch hun handelsbalans tekorten aanzuiveren door meer te exporteren. De keerzijde

van mijn hoge waarde ten opzichte van de dollar is wel dat we relatief goedkoop

kunnen importeren, vooral bij de in dollars genoteerde olieprijs levert dat de Europe-

anen voordeel op. Bovendien zorgt dit er weer voor dat de Europese inflatie beperkt

blijft.

Politici dringen aan op interventies in de valutamarkt om het tij van de lage

dollar te keren. Is het niet tijd om iets te doen?

Interventies kunnen tijdelijk helpen om onrust op de valutamarkten weg te nemen.

Maar de euro-dollar koers kan alleen blijvend worden beïnvloed door meer infla-

tie in het euro gebied. Is dit wat we willen? Een dergelijk middel is erger dan de

kwaal. Veel EU landen wilden juist de euro invoeren om eindelijk eens af te raken

van de eindeloze reeks devaluaties en inflatie. Er zit wel een weeffout in het verdrag

van Maastricht, want de gezamenlijke ministers van financiën van de EMU landen

kunnen de ECB dwingen tot interventies op de valutamarkt, ook al spoort dat niet

www.economieopinie.nl

40

met haar anti-inflatie beleid. Daarom woonde Sarkozy als enige president ooit deze

ministerraad bij om te kijken of hij hiervoor een meerderheid kon vinden; gelukkig is

dat hem niet gelukt.

In Nederland zijn alleen uw bankbiljetten van 50 feitelijk in gebruik. Munten

van 1 Turkse Lira worden in automaten gebruikt in plaats van uw munt van 2.

Bent u zo fraudegevoelig?

Uit cijfers blijkt dat ik niet meer fraudegevoelig ben dan andere valuta. Dat de mees-

te Nederlandse winkeliers mijn bankbiljetten van meer dan 50 niet accepteren heeft

meer te maken met het aanhouden van kasreserves dan de fraudegevoeligheid.

De grotere coupures van bijvoorbeeld 500 geven wel gelegenheid tot misbruik.

Deze biljetten worden voornamelijk gebruikt door zwarthandelaren en drugskoeriers.

De politiek heeft hier boter op haar hoofd, want het zou heel wat makkelijker voor

de misdaadbestrijders zijn als er alleen maar kleine waardebiljetten van mij zouden

bestaan. Dan loopt de centrale bank en dus de minister van financiën wel veel geld

mis (seignorage) omdat de zwarte handel dan andere valuta gaat gebruiken.

Om deze reden was ik liever als plastic valuta geboren met betalingen uitsluitend via

het bankstelsel en met een nog intensiever gebruik van pinpassen en chipknip. Hier-

door wordt een hogere mate van efficiëntie door ondernemers bereikt en winkeliers

hoeven niet langer te vrezen voor hun veiligheid. Bovendien zouden illegale transac-

ties veel moeilijker zijn.

De Europese geldmarkt is wel geïntegreerd, maar de kapitaal- en arbeidsmarkten zijn

nog in hoge mate gescheiden. De arbeidsmobiliteit blijft te beperkt om verschillen in

conjunctuurcycli tussen landen te effenen. Behalve taal- en cultuurverschillen vor-

men verschillen in pensioenstelsels een groot struikelblok. Er zijn ook nog nauwelijks

commerciële banken die op Europese schaal opereren. De banken zijn voornamelijk

langs nationale lijnen georganiseerd.

Harmonisatie van belastingvoeten voor particulieren en bedrijven is niet een nood-

zaak voor verdere integratie. Als de EU concurrentie tussen economische agenten

wil bevorderen dan is economische concurrentie tussen overheden ook wenselijk

om de Leviathan in bedwang te houden. Landen met zeer efficiënte overheidsap-

paraten moeten niet verplicht zijn om dezelfde tarieven te hanteren als landen met

lompe administraties.

Ik kan ook disintegratie bevorderen. Vroeger werden politieke crises gesanctioneerd

door crises op de valutamarkten. Tegenwoordig kunnen geïsoleerde politieke crises

zoals recentelijk in België voortduren, want de kosten ervan zijn nu veel lager.

www.economieopinie.nl

41

Regio’s zoals Catalonië, Vlaanderen, etc. kunnen zich gemakkelijker afsplitsen tegen

veel lagere kosten, zolang ze mij maar blijven gebruiken als toonbeeld van betrouw-

baarheid.

Bent u tevreden over uw leider, de Europese Centrale Bank?

Mijn peetvader, een flamboyante Hollander met een grote witte haardos, ging niet

altijd even behoedzaam om met de financiële pers. Vooral in de City was hij niet

geliefd omdat veel valutahandelaren hun baan verloren met het verdwijnen van de

verschillende nationale munten. Bij zijn aftreden sprak de Financial Times over ‘Dim

Wim’. Maar binnen de ECB had Duisenberg consensus weten op te bouwen tussen

de zo verschillende bankiers uit landen met een heel divers inflatieverleden. De hui-

dige pater familias Trichet heeft een wat minder wilde verhouding met de pers maar

heeft het beleid van het eerste uur wel voortgezet. In tegenstelling tot de FED hoeft

de ECB het rente instrument nauwelijks in te zetten.

Personeelsbestanden van nationale centrale banken lijken nauwelijks te zijn

veranderd ondanks het overbrengen van veel taken naar Frankfurt. Is er geen

ruimte voor efficiëntie voordelen?

De Bundesbank en De Nederlandsche Bank zijn de afgelopen jaren wel behoorlijk

afgeslankt, maar vele andere nationale banken moeten nog een behoorlijke slag

maken. Binnen de raad van de ECB, waar alle deelnemende landen stemrecht

hebben, dreigt een Poolse landdag te ontstaan nu steeds meer landen toetreden.

Het stemrecht zal gestroomlijnd moeten worden. Hetzelfde speelt bij het toezicht,

nu meer en meer commerciële banken en verzekeraars fuseren met buitenlandse

instellingen. Het is dan niet langer logisch om het toezicht langs nationale lijnen te

organiseren. Misschien is het nog te vroeg, maar toezicht en monetair beleid zouden

economisch gezien beter op basis van economische regio’s kunnen worden georga-

niseerd. In het huidige tijdperk van knippen en plakken van financiële instrumenten

ligt een fusie van de Belgische NBB en Nederlandse DNB dan voor de hand, omdat

de helft van het bankwezen toch al gezamenlijk is. Maar dit ligt politiek nog erg

gevoelig, en is ook niet favoriet bij de centrale banken zelf daar deze daarmee hun

autonomie verder zien afkalven.

www.economieopinie.nl

42

BioJean-Marie Viaene is sinds 1981 hoogleraar Internationale Economie bij de capa-

citeitsgroep Algemene Economie. Hij is in 1980 aan de University of Pennsylvania in

Philadelphia (Verenigde Staten) gepromoveerd. Daarna is hij verbonden geweest aan

de Europese Commissie.

Casper de Vries is hoogleraar Monetaire Economie bij de capaciteitsgroepen

Algemene Economie en Bedrijfseconomie. Hij is in 1983 aan de Purdue University

in de Verenigde Staten gepromoveerd. Daarna is hij verbonden geweest aan onder

meer de Texas A&M University en de Katholieke Universiteit Leuven. Sinds 1992 is

Casper de Vries hoogleraar en sinds 2005 tevens plaatsvervangend decaan van de

Erasmus School of Economics.

www.economieopinie.nl

43

Flexibiliteit van contracten in de fitnessbranche

44

www.economieopinie.nl

De toename van het aantal fitnesscentra zorgt er voor dat reeds bestaande fitness-

centra zich terdege moeten inspannen om zich te kunnen onderscheiden van de

rest. Bekend zijn de centra die alleen toegankelijk zijn voor vrouwen of die een

duidelijke keuze maken om fitness aan te bieden voor ouderen. Daarnaast worden

er constant aanpassingen doorgevoerd om de belevingswereld van leden te verbe-

teren, zoals het ophangen van televisieschermen of het aanbieden van computer-

spelletjes tijdens het sporten. Echter, de grootste verandering is dat fitnesscentra,

vooral de laatste jaren, verschillende soorten abonnementen zijn gaan samenstellen

om zodoende leden meer keuze in contractmogelijkheden te bieden. Het is juist

deze verandering die van invloed kan zijn op de binding met de klant.

Er wordt vaak gedacht dat een toename van iemands toekomstige keuzemoge-

lijkheden hem of haar niet negatief kan beïnvloeden indien er weinig onzekerheid

is over die toekomst. In de traditionele economie wordt dan ook aangenomen dat

mensen geen speciale behoefte hebben om zich vast te leggen voor een weinig

onzekere toekomst. Psychologisch onderzoek heeft echter aangetoond dat mensen

zich desondanks wel graag willen vastleggen voor de toekomst en daarmee hun

flexibiliteit voor de toekomst willen beperken, zelfs als ze geen grote toekomstige

(prijs)veranderingen verwachten. Ditzelfde principe gaat op voor de (martel-)gang

naar de sportschool.

Mensen willen zich bijvoorbeeld vastleggen voor de toekomst als ze herhaalde-

lijk uitstelgedrag verwachten. Het gebeurt niet zelden dat wanneer iemand goede

voornemens heeft als: ‘volgende week ga ik naar de sportschool’, de persoon in

kwestie de week erop hetzelfde voornemen heeft. Door een jaarabonnement voor

Kirsten Rohde en Bas Karreman, 25 april 2008

Goede voornemens, wie kent ze niet? Door de toegenomen aandacht voor gezond-

heid in het algemeen, zijn deze voornemens meer dan voorheen gerelateerd aan de

fysieke gesteldheid van de persoon in kwestie. Denk bijvoorbeeld aan de beslissing

om te stoppen met roken of om nu eindelijk eens naar de sportschool te gaan om iets

aan dat vervelende overgewicht te doen. In tegenstelling tot de sigarettenfabrikanten,

varen de sportscholen en fitnesscentra hier wel bij. Met name de fitnessbranche pro-

fiteert de laatste jaren van een explosieve groei van het aantal betalende leden, wat

er toe heeft geleid dat nieuwe fitnessclubs als paddenstoelen uit de grond schieten.

45

www.economieopinie.nl

de sportschool te kopen ‘moet’ er wel regelmatig gesport gaan worden, hetgeen

niet het geval is als er per bezoek aan de sportschool betaald wordt.

Psychologen en economen hebben veel bewijs gevonden voor herhaaldelijk uitstel-

gedrag. Er zijn modellen ontwikkeld die dit inconsistente gedrag van mensen kunnen

verklaren en voorspellen. De traditionele economische theorieën worden bovendien

steeds meer aangepast om rekening te houden met herhaaldelijk uitstelgedrag.

Het is echter niet alleen de wetenschap die gebruik maakt van deze kennis. Door

middel van elektronische aanmeldingsprocedures en klantregistratie bij elk bezoek,

zijn fitnesscentra in staat een duidelijk profiel te creëren van hun klantenbestand en

de frequentie van bezoek. Met deze kennis proberen fitnesscentra hun positie in de

markt te verbeteren.

Door een jaar- of maandabonnement in plaats van bijvoorbeeld een tienrittenkaart te

kopen voor de sportschool, denken mensen zichzelf te kunnen dwingen om daadwer-

kelijk regelmatig te gaan sporten. Uit onderzoek van DellaVigna en Malmendier blijkt

evenwel, dat veel mensen met een abonnement zichzelf overschatten.1 Het onderzoek

toont aan dat ze minder vaak naar de sportschool gaan dan ze van tevoren gedacht

hadden en daarom per bezoek aan de sportschool meer betalen dan wanneer ze een

tienrittenkaart hadden aangeschaft of gewoon per bezoek hadden betaald.

In Nederland zijn de abonnementen die sportscholen aanbieden veelal automatisch

doorlopend, met een vooraf vastgestelde termijn tot wederopzegging. Het gevolg

is dat velen, ondanks dat ze weinig sporten en relatief (te)veel betalen, hun contract

langer laten doorlopen dan financieel goed voor ze is. De vraag rijst of deze vorm

van ‘klantenbinding’ wel wenselijk is. De overheid zou deze klanten kunnen bescher-

men door het gemakkelijker te maken om een abonnement voor de sportschool op

te zeggen, bijvoorbeeld door het aan banden leggen van automatisch doorlopende

contracten. Fitnesscentra zullen dan meer geneigd zijn passende contracten aan te

bieden en hun klanten ook op andere manieren te binden. Door deze aangepaste

vormen van klantenbinding is het aannemelijk dat mensen uiteindelijk langer beta-

lend lid van een sportschool blijven dan nu het geval is. Een additioneel resultaat

van een beter op de wensen van de klant toegesneden contract is dat ze op de

lange termijn waarschijnlijk meer sporten. Wanneer dit leidt tot een verbetering van

de algehele gezondheid is overheidsinmenging gerechtvaardigd. Zeker wanneer

men zich realiseert dat fitness de hardst groeiende sport is in Nederland, met nu al

meer dan 2,5 miljoen beoefenaars!

1 DellaVigna, S. and Malmendier U. (2006) Paying not to Go to the Gym. American Economic Review, 96 (3): 694-719.

www.economieopinie.nl

46

BioKirsten Rohde is sinds 2006 universitair docente bij de capaciteitsgroep Toegepaste

Economie en houdt zich bezig met gezondheidseconomie. Zij onderzoekt het uitstel-

gedrag van mensen. Dat uitstelgedrag bepaalt hoeveel men bereid is te investeren in

gezondheidszorg en pensioen. Kirsten Rohde studeerde in 2002 cum laude af in de

econometrie aan de Universiteit van Maastricht. In 2006 promoveerde zij aan de de-

zelfde universiteit. Van 2008 tot 2011 wordt haar positie ondersteund door een VENI

beurs van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Bas Karreman is als PhD candidate verbonden aan de capaciteitsgroep Toegepaste

Economie. Zijn onderzoek gaat over de ontwikkelingen van financiële diensten in

opkomende markten.

www.economieopinie.nl

47

Nieuwe ronde, nieuwekansen: leren we van dekredietcrisis?

48

www.economieopinie.nl

Als we naar de laatste crises kijken valt op dat de aanleiding van zo’n crisis nooit

dramatisch slecht nieuws is. Het lijkt er eerder op dat beleggers zich aanvankelijk niet

goed bewust zijn van de risico’s die ze lopen. Relatief kleine schokken zorgen ervoor

dat beleggers hun posities nog eens onder de loep nemen, waarna ze massaal aan

het verkopen slaan. De wereldwijde crash op aandelenmarkten op 19 oktober 1987

is gedeeltelijk te verklaren uit dit soort paniek-verkopen. Tijdens de Aziëcrisis van

1997 kregen beleggers pas na sterke koersdalingen in Thailand in de gaten dat de

onevenwichtigheden daar ook golden voor andere Aziatische landen. De Roebel-

crisis van 1998 bedreigde de stabiliteit van de Amerikaanse bancaire sector doordat

het hedgefund LTCM te laat doorhad dat het op verschillende financiële markten

dezelfde gok had genomen. In 2001 realiseerden veel beleggers zich dat ze dezelfde

fout hadden gemaakt ten aanzien van de IT-sector. Nu zien we dat veel banken de

waarde van allerlei kredietproducten zoals hypotheken naar beneden moeten bijstel-

len. En elke keer weer laten de effectenbeurzen wereldwijd grote verliezen zien.

Hoe kan het nu, dat al die spelers op financiële markten zich telkens laten verrassen

door dit soort gebeurtenissen? Klaarblijkelijk is het erg moeilijk om de kans op ver-

liezen te bepalen, en daarna te besluiten of men zo’n verlies kan dragen. Elke keer

zien we dat banken, verzekeraars, pensioenfondsen maar ook particuliere beleggers

zich laten verrassen door financiële markten, vervolgens tegen sterk lagere prijzen

moeten verkopen en zo de crisis verergeren. Wat maakt die verliezen nu zo moeilijk

in te schatten en wat kunnen we daaraan doen?

De belangrijkste oorzaak van dit probleem is statistisch van aard. De afdelingen risico-

beheer van grote beleggers hebben vaak geavanceerde systemen om de risico’s

op beleggingen door te rekenen. Een belangrijke aanname waarop zo’n systeem

Erik Kole, 28 april 2008

De wereldwijde kredietcrisis begon in de VS met het instorten van de markt voor

minder kredietwaardige (`subprime’) hypotheken, maar de verliezen beperkten

zich niet tot de VS. Ook in andere landen kwamen banken in de problemen, zoals

het Britse Northern Rock, de Deutsche Industriebank en NIBC in Nederland.

Hiermee kunnen we opnieuw een crisis toevoegen aan de lijst met financiële

crises. Deze lijst is de laatste 25 jaar fors gegroeid. Hoe kan dat nu? Worden we

niet beter in het inschatten van financiële risico’s?

49

www.economieopinie.nl

gebaseerd is heeft te maken met de aard van de schokken die zich kunnen voordoen

op financiële markten. Vaak is dit de normale verdeling. Nu is deze verdeling heel

gebruiksvriendelijk, maar ze onderschat grote schokken. We zien veel meer grote stij-

gingen en dalingen op de beurs dan zou moeten volgens de normale verdeling. Om een

voorbeeld te geven: op 21 januari 2008 daalde de Europese aandelenindex van MSCI

met 6.9%. Volgens de normale verdeling, gebaseerd op de dagrendementen over de

laatste vier jaar, zou dit slechts een dag per 73 miljard jaar voor moeten komen.

Bovendien onderschat de normale verdeling ook grote stijgingen of dalingen op meer-

dere markten tegelijk.

Dit lijkt eenvoudig op te lossen: stop een betere statistische verdeling in de syste-

men voor risicobeheer en klaar is Kees. Zo simpel ligt het echter niet. Die betere

statistische verdelingen hebben namelijk als complicatie dat we meer informatie

nodig hebben: vooral over extreme gebeurtenissen.

En omdat extreme gebeurtenissen zoals sterke dalingen en stijgingen, niet zo vaak voorko-

men is het lastig aan die informatie te komen. Banken en andere financiële spelers kijken

vaak zo’n vier jaar terug, dus 1000 handelsdagen. De 1% extreemste dagen omvat er dus

maar tien. Er kunnen daardoor gemakkelijk meetfouten optreden, waardoor we nog steeds

verkeerde inschattingen van risico’s maken. We kunnen verder terugkijken, zeg veertig in

plaats van vier jaar, zodat we honderd extreme handelsdagen kunnen aanwijzen. Maar zijn

data van veertig jaar terug nog relevant voor nu? En zijn die data wel beschikbaar?

Hier komt nog een keer bij, dat crises nu net ontspringen vanuit sterk opkomende,

nieuwe markten. De kredietcrisis vormt hierop geen uitzondering. Hoewel hypotheken al

lang bestaan, zien we de laatste tien jaar vaak dat banken hypotheken (en andere lenin-

gen) als een portefeuille doorverkopen. Zo’n portefeuille wordt dan gekocht door andere

beleggers die zelf geen (of andere) hypotheken aanbieden. De verkopers kunnen zo

meer hypotheken verkopen en de kopers spreiden hun risico’s. Die kopers weten echter

niet precies welk risico ze lopen: ze hebben geen overzicht van alle hypotheken in zo’n

portefeuille. Dat hoeft niet erg te zijn: door het grote aantal hypotheken in de portefeuille

valt het specifieke risico van één hypotheek weg. Het gaat mis als beleggers wel precies

willen weten wat voor risico’s ze lopen. Als die informatie ontbreekt, zal de handel sterk

afnemen. Alleen tegen fiks lagere prijzen kunnen verkopers een koper vinden. Na het

knappen van de internet-zeepbel zagen we hetzelfde: niemand wist meer wat een

dotcom-bedrijf nu waard moest zijn, alleen dat het minder was.

We zien dus drie elkaar versterkende effecten: het gaat fout in nieuwe markten,

door gebrek aan informatie en data en foutieve aannames. Spelers op financiële

www.economieopinie.nl

50

markten zouden veel beter moeten beseffen wat ze wel en wat ze niet weten. Op

hoog niveau vraagt men zich te weinig af: “Hoeveel verstand hebben we nu eigenlijk

van onze beleggingen?” Dit geldt voor grote banken, maar ook voor kleine beleg-

gers met een aandelenlease. Ook moet er meer aandacht komen voor “wat gebeurt

er, als...”-analyses. Het samenvatten van risico’s in een paar getallen versluiert het

echte gevaar, als er foute aannames aan die getallen ten grondslag liggen. Tenslotte

moeten beleggers zich niet laten misleiden door de gouden bergen die de aanbieders

van nieuwe producten vaak beloven. Hoge rendementen gaan samen met grote

risico’s. Voor niets gaat de zon op, zeker op financiële markten.

BioErik Kole is sinds 2006 als universitair docent Financiële Econometrie verbonden aan het

Econometrisch Instituut. Deze positie wordt van 2008 tot 2011 ondersteund door een

VENI-beurs van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Kole doet onderzoek op het gebied van risico management, asset pricing en financiële

econometrie, in het bijzonder toegespitst op crashes en crises in financiële markten.

Hij publiceerde over dit onderwerp in internationale wetenschappelijke tijdschriften,

zoals de Journal of Banking and Finance en presenteert regelmatig op internationale

conferenties, zoals de European Finance Association Meeting.

www.economieopinie.nl

51

Mobiele televisie maarbeter even in de wacht

52

www.economieopinie.nl

Vanuit de telecomaanbieders bezien is het alleszins te begrijpen dat zij nieuwe

diensten ontwikkelen en lanceren. De markt voor mobiele telefonie is namelijk al

enige tijd verzadigd als het gaat om voice-verkeer. De enige serieuze omzetgroei uit

bestaande klanten is te halen uit aanvullende mobiele diensten.

Heeft mobiele televisie nu kans van slagen? Het lijkt in dit geval voornamelijk te

gaan om een technology push strategie: het is technisch mogelijk, dus bieden we

het aan, in plaats van demand pull: de consument heeft behoefte aan mobiele tv,

dus gaan we dat ontwikkelen. Nu is daar op zich niets mis mee, maar in het geval

van mobiele televisie gaat het om een bestaand product, maar dan via een ander

medium aangeboden. De vraag is of de consument daar wel op zit te wachten.

Het belangrijkste gebruiksdoel dat door de aanbieder van deze dienst wordt genoemd

is televisie als ontspannend tijdverdrijf tijdens gedwongen wachtmomenten: ‘wachten

wordt leuk’. Dat televisiekijken vooral een ontspannend tijdverdrijf is vanwege de com-

fortabele zitbank en het grote scherm, wordt voor het gemak even vergeten. Vertalen we

dit naar de beoogde gebruiksmomenten van mobiele televisie, zoals opgesomd door

de aanbieder, dan wordt van ons verwacht dat wij bij de bushalte, in de trein of in de file

uitgebreid een tv-programma bekijken op een te klein schermpje. U zult begrijpen dat de

auteur persoonlijk nog niet overtuigd is van het nut van deze dienst, maar ongetwijfeld

zijn er consumenten die er wel behoefte aan hebben of het tenminste willen uitproberen.

Hoe dan ook verloopt het adoptieproces van dit soort mobiele diensten in de regel erg

moeizaam. Zelfs als de consument het nut van de nieuwe dienst inziet, is de kwaliteit

en het gebruiksgemak van tevoren lastig te beoordelen. Hierdoor zal men niet zo snel

besluiten om het eens uit te proberen, temeer omdat er vaak direct een abonnement

aan vastzit. We zien dan ook dat nieuwe (high-tech) producten en diensten als eerste

Remco Prins, 6 juni 2008

Begin juni 2008 maakte KPN bekend dat zij als eerste telecomaanbieder in Eu-

ropa televisie op de mobiele telefoon gingen aanbieden. Vanaf 5 juni 2008 - niet

voor niets enkele dagen voor de start van het EK voetbal - kon de consument

een abonnement nemen op deze nieuwe dienst waarmee een tiental zenders te

ontvangen waren. Als we het persbericht mochten geloven zou mobiele televisie

een ongekend succes worden.

53

www.economieopinie.nl

geadopteerd worden door de innovatieve consument, die goed op de hoogte is van

alle technologische ontwikkelingen en veel ervaring heeft binnen een productcategorie.

Deze groep kan vervolgens minder innovatieve consumenten overhalen om het product

ook te adopteren, veelal via mond-tot-mond reclame. Het probleem met high-tech dien-

sten is echter, dat er in de beginfase nog het een en ander mis kan gaan op technisch

gebied en dat de mogelijkheden in het begin vaak nog wat beperkt zijn. Ook bij de

introductie van mobiele televisie lezen we dat er voorlopig slechts twee typen toestellen

geschikt voor zijn en dat de landelijke dekking in binnenruimten zo’n 65% procent is.

Uit onderzoek blijkt dat deze beperkingen nog geen rampzalige gevolgen hoeven

te hebben voor het gebruik van de dienst onder de innovatieve consumenten. Door

hun expertise kunnen zij waarschijnlijk beter omgaan met de aanvankelijke moeilijk-

heden. Echter, zij zullen dit wel meenemen in hun mond-tot-mond reclame, die dan

wel eens negatief zou kunnen uitpakken.

Verder blijkt dat van de consumenten die een dergelijke nieuwe dienst iets later uitprobe-

ren, er een aanzienlijk deel na een aantal maanden stopt, mogelijk vanwege de genoemde

technische problemen of omdat de hoge verwachtingen niet waargemaakt worden. Deze

groep heeft namelijk net even wat minder kennis en geeft het dan ook wat sneller op.

Een aanbeveling voor aanbieders van mobiele diensten zou dan ook zijn om geduld te

bewaren en een dienst pas te introduceren als de meeste technische beperkingen zijn

verholpen en de mogelijkheden voor de consument wat groter zijn. Het feit dat je als

‘eerste in Europa’ een dienst lanceert kan uiteraard first-mover voordelen bieden, maar

door een te vroege introductie is de kans ook groter dat de dienst niet van de grond

komt. Dus als KPN wachten echt leuk wil maken, moet het zelf misschien ook maar

even wachten.

BioRemco Prins is als universitair docent verbonden aan de capaciteitsgroep Bedrijfs-

economie, sectie Marketing. Zijn belangrijkste onderzoeksgebieden zijn de adoptie van

nieuwe diensten en customer management. In mei 2008 promoveerde hij aan de Erasmus

Universiteit Rotterdam op zijn onderzoek naar adoptie en gebruik van nieuwe mobiele

diensten voor consumenten. Een deel van dit onderzoek is gepubliceerd in het internatio-

naal vooraanstaande Journal of Marketing.

www.economieopinie.nl

54

www.economieopinie.nl

55

EK Poules

56

www.economieopinie.nl

De beste strategie is het zo goed mogelijk inschatten van krachtsverhoudingen en

daarvan afhankelijk een zo waarschijnlijk mogelijke score invullen. Helaas schieten

we daar weinig mee op. Immers, wat zijn dan de juiste krachtsverhoudingen en is

het mogelijk die door middel van statistiek te achterhalen?

Het grote probleem bij het voorspellen van voetbaluitslagen is dat er over het alge-

meen weinig bruikbare statistisch relevante gegevens voorhanden zijn. Anders dan

in individuele sporten zoals tennis, atletiek en wielrennen, spelen teams zelden tegen

elkaar. Bovendien: zelfs wanneer twee teams elkaar kort achter elkaar treffen zijn er

meestal grote verschillen tussen beide ontmoetingen. De samenstelling van het team

verschilt vaak en ook de locatie en het belang van een wedstrijd zijn vaak anders. Van

een klassiek statistisch experiment waarbij waarnemingen onafhankelijk en identiek zijn

verdeeld is dus geen sprake. Correcties voor deze problemen zijn over het algemeen

triviaal en vereisen vaak een aanzienlijke dosis subjectiviteit van de onderzoeker. Een

gevolg kan dan zijn dat de subjectieve keuzes van een onderzoeker uiteindelijk grotere

invloed hebben op de voorspellingen dan de gebruikte gegevens. Kortom, om te

komen tot een bevredigende statistische analyse is niet eenvoudig. Dat wil niet zeggen

dat we maar beter blind kunnen varen op ons eigen gevoel. Ons “gevoel” is namelijk

ook niet erg betrouwbaar als het op het inschatten van krachtsverhoudingen gaat. Het

is daarom misschien beter om als alternatief (of aanvulling) voor de eigen subjectieve

inschatting van de kansen, gebruik te maken van bestaande ‘objectieve’ inschattingen.

Een voordehandliggend alternatief is te kijken naar de FIFA ranking. Deze ranking is

gebaseerd op uitslagen van interlands waarbij overwinningen op sterke teams meer

Michel van de Velden, 7 juli 2008

Voor aanvang van het EK voetbal in 2008 werd ik een aantal maal gevraagd naar mijn

verwachtingen voor dat EK. Helemaal verrast door de vraag was ik niet. Net als 16

miljoen andere Nederlanders ben ik immers een groot kenner van het hedendaags

voetbal. Ik begon dan ook enthousiast uit te leggen hoe de optimale tactiek (ruit op

het midden met punt achterlangs diagonaal naar voren zodat er operationeel een

optimaal rendement behaald kan worden) in elkaar steekt. Snel werd ik onderbroken

en er beleefd op gewezen dat het daar niet om ging. Nee, of ik, misschien met behulp

van statistiek niet tot een goede voorspelling zou kunnen komen. Om dat te onder-

zoeken zal ik hier een paar zeer eenvoudige strategieën tegen het licht houden.

57

www.economieopinie.nl

opleveren dan overwinningen op zwak ingeschatte teams. Op de FIFA website

(www.fifa.com) valt na te gaan hoe dit precies werkt. Een andere manier om tot

een rangschikking te komen is door te kijken naar inschattingen van anderen. Je

kunt dan denken aan deskundigen maar ook aan de quoteringen zoals gepresen-

teerd door wedkantoren. Een voordeel van de inschattingen van de wedkantoren,

is wellicht dat er voor hen een duidelijke prikkel is om geen al te grote fouten in de

inschattingen te maken. Verkeerde inschattingen kunnen immers tot geldverlies

leiden. Bovendien is het onduidelijk hoe men precies tot deze inschattingen komt.

Over het algemeen zijn de inschattingen van bookmakers mede afhankelijk van

de inzetten. De uiteindelijke rangschikking kan dus wellicht worden beschouwd

als een gemiddelde inschatting van het (gokkende) publiek. Allerlei statistieken

en wedmogelijkheden zijn te vinden op www.euro2008betting.com. Met een

rangschikking van de deelnemers in de hand is het eenvoudig om te bepalen welk

team de grootste kans op winst heeft in ieder duel. Kwartfinalisten, halve finalis-

ten, finalisten en uiteindelijke winnaar zijn snel gevonden door telkens de hoger

gerangschikte ploeg te kiezen.

Echter, in voetbalpoules dienen ook de uitslagen voorspeld te worden. Om te

komen tot scores van de teams zou gebruik gemaakt kunnen worden van de

geschatte krachtsverhoudingen (bijvoorbeeld, het verschil in punten in de FIFA

ranking, of verschillen in de noteringen bij de bookmakers). De grootte van de

verschillen kunnen dan worden gerelateerd aan de uitslagen. Echter, gezien de

onzekerheid omtrent de exacte inschattingen en het feit dat het maar de vraag is

hoe (of) die verschillen zich vertalen naar andere scores, lijkt dat niet eenvoudig.

Een eenvoudigere en minder ambitieuze strategie is snel verkregen door simpel-

weg te kijken naar de meest voorkomende uitslagen. Voor het WK2006 was in

de poulefase de meest voorkomende uitslag 2-0. Om deze uitslag te gebruiken

moeten we dus ook een winnaar aanwijzen. Dit kan door gebruik te maken van

de ranking. Als alternatief kan men er ook voor kiezen om altijd als uitslag 0-0 te

gebruiken. Hoewel deze uitslag minder vaak voorkomt (vijf keer tijdens het WK van

2006) heeft ze als voordeel dat de meeste poules voor ieder juist voorspeld aantal

goals punten geven. Dus, 0-0 levert ook bij 2-0 (en 1-0, 3-0 etc.) punten op. Indien

het correct voorspellen van het resultaat (winst, verlies, gelijkspel) geen of weinig

extra punten oplevert, lijkt het dus een goede strategie om overal 0-0 in te vullen.

Als er wel extra punten naar het resultaat gaan, dan lijkt het bij duidelijke krachts-

verschillen verstandiger om 2-0 te gebruiken.

www.economieopinie.nl

58

Om te kijken hoe deze simpele strategieën in de praktijk werken, heb ik van de site

www.excelpoule.nl een excelfile met een EK poule gehaald. De puntentelling beho-

rende bij dit excelbestand, geeft geen extra punten voor het correct voorspellen van het

resultaat (winst, gelijkspel, verlies). Iedere correct voorspelde score levert één punt op.

Correct voorspelde kwartfinalisten, halvefinalisten en finalisten leveren ook één punt op.

Ik heb de poule ingevuld door gebruik te maken van de volgende strategieën: 1) Alle

uitslagen 2-0, winnaars volgens FIFA ranking. 2) Alle uitslagen 2-0, winnaars volgens

bookmakers median-odds rangschikking op vrijdag 6 juni. 3) Alle uitslagen 0-0,

verloop toernooi volgens FIFA ranking. 4) Alle uitslagen 0-0, verloop toernooi volgens

median-odds rangschikking. Ook heb ik voor aanvang van het toernooi, zelf de poule

ingevuld door gebruik te maken van mijn persoonlijke ranking. Bij wijze van contrast

heb ik ook een collega uit Amsterdam en verstokt dartsfan, de poule laten invullen.

De resultaten zijn als volgt samen te vatten:

Strategie PuntenCorrect resultaat

(totaal 24 wedstrijden)

FIFA ranking, 2-0 46 13

Bookmakers, 2-0 44 14

FIFA ranking, 0-0 43 6

Bookmakers, 0-0 47 6

Persoonlijke ranking, 2-0 41 13

Dartsfan 41 14

Wat opvalt, is dat de resultaten elkaar niet veel ontlopen. De scores hangen overi-

gens wel sterk af van de manier waarop punten worden toegewezen. Dit verschilt

sterk tussen poules. Indien correcte resultaten (winst/verlies/gelijkspel) extra punten

zouden opleveren, zouden de 0-0 strategieën beduidend slechter uitvallen.

Het hanteren van de optimale strategie betekent helaas niet dat de poule gewon-

nen wordt. Als de krachtsverhoudingen perfect zijn ingeschat en als er voor iedere

uitslag geldt dat 2-0 de meest waarschijnlijke uitslag is, zelfs dan is de kans op

winst bij gebruik van de optimale strategie klein. Naarmate er meer deelnemers

zullen zijn, zal de kans op winst kleiner worden. Immers, als er veel deelnemers zijn

die verschillende strategieën hebben, is de kans op winst voor iedere individuele

strategie weliswaar kleiner dan de winstkans voor de optimale strategie, maar de

kans dat één van de vele andere strategieën wint is groter. Dit is niet te verhelpen

www.economieopinie.nl

59

door een aantal waarschijnlijke uitslagen te vervangen door een aantal onwaarschijn-

lijke uitslagen. Immers, de kans op de uitslagen zoals voorspeld door de optimale

strategie is groter dan de kans op een voorspelling met onwaarschijnlijke uitslagen.

Als men kan kiezen tussen een lot met kans 1/9 en een ander lot met kans 1/10 op

winst, dan is het voor de meesten niet moeilijk in te zien dat het beter is het lot met

kans 1/9 te kiezen. Vreemd genoeg heb ik bij voetbalpoules regelmatig gehoord dat

mensen opzettelijk “onwaarschijnlijke” uitslagen invullen. Dat is te vergelijken met

het kiezen van het lot met kleinere kans op winst.

Tenslotte, tijdens het EK verscheen een kort berichtje in de krant dat, ongeacht het

resultaat, het aangaan van weddenschappen het plezier in het volgen van het spel

niet ten goede komt. Het is dus misschien maar het beste om al het bovenstaande

te vergeten en ongehinderd van de voetbalwedstrijden te genieten. Hopelijk met nog

meer (on)verwacht oranje vuurwerk.

BioMichel van de Velden is universitair docent Statistiek bij het Econometrisch Instituut.

Zijn onderzoekinteresses gaan uit naar het ontwikkelen en verbeteren van visualisa-

tiemethoden voor multivariate data. Recente artikelen verschenen in Food Quality

and Preference, Psychometrika en Journal of Classification. Michel van de Velden

promoveerde in 2000 aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn promotie verwierf

hij een Grotius Grant en een Marie Curie Fellowship die hem achtereenvolgens in

staat stelden onderzoek te doen aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Universitat

Pompeu Fabra te Barcelona. Sinds 2004 is Michel van de Velden verbonden aan het

Econometrisch Instituut.

www.economieopinie.nl

60

www.economieopinie.nl

61

Fiscale bedrijfsopvolgings-faciliteiten schreeuwen om bezinning

62

www.economieopinie.nl

Vanuit economisch oogpunt is een bedrijfsoverdracht natuurlijk te prefereren boven

een bedrijfsbeëindiging. Althans, als het gaat over gezonde ondernemingen. De

vraag is of de overheid een rol zou moeten spelen bij het voorkomen van bedrijfs-

beëindigingen. En zo ja, hoe deze rol zou moeten worden ingekleed. De theorie van

de welvaartseconomie leert ons dat de markt een efficiënte verdeling van middelen

genereert, maar dat marktfalen de overheid kan dwingen tot ingrijpen. Overheidsin-

terventie kent echter ook zijn beperkingen, wat kan leiden tot overheidsfalen.

Belangrijk bij een bedrijfsopvolging is de fiscale factor. Want zonder fiscale

faciliteiten leidt een bedrijfsoverdracht, gegeven de wettelijke fiscale structuur,

tot belastingheffing. Als deze belastingheffing een bedrijfsoverdracht belemmert,

kan overheidsingrijpen legitiem zijn. Het overheidsingrijpen moet dan wel effectief

en efficiënt zijn.

Bestudering van de fiscale regelgeving leidt tot de conclusie dat er in de loop van de

tijd een wirwar aan fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten is ontstaan. Een gefundeer-

de keuze tussen verschillende varianten is nooit gemaakt evenmin als een goede

onderbouwing waarom een bepaalde variant van fiscale faciliëring is gekozen. Een

van de meest belangrijke vragen daarbij is of de faciliteiten gericht moeten zijn op

de overdrager, dan wel op de overnemer. In de huidige fiscale wetgeving zijn de

faciliteiten voornamelijk gericht op de overdrager: de fiscale claim op de meer-

waarde in de onderneming kan worden doorgeschoven naar de bedrijfsopvolger. De

overnemer profiteert daar maar beperkt van. Hij betaalt hoogstens een lagere prijs,

omdat de belastingclaim die hij in feite overneemt daarin wordt verdisconteerd.

Uitstelregelingen geven de overdrager uitstel van betaling van de belastingclaim

Yvonne Tigelaar-Klootwijk, 7 juli 2008

Ondernemerschap heeft hoge prioriteit van de Nederlandse overheid. Op Europees

niveau is dit niet anders. Indien aan ondernemerschap zoveel waarde wordt

toegekend, is het ook noodzakelijk de continuïteit van bedrijven te waarborgen.

Economisch kapitaal gaat anders verloren. De komende jaren wordt dit alleen

maar nijpender. Want mede door de vergrijzing bevindt een grote groep onder-

nemers, inclusief de babyboomers van vlak na de Tweede Wereldoorlog, zich in

de laatste fase van de levenscyclus. Wordt het voor deze groep een bedrijfsbe-

eindiging of een bedrijfsoverdracht?

63

www.economieopinie.nl

over de meerwaarden. De overnemer profiteert hier maar zelden van. De wetge-

ver heeft hieraan wel tegemoet willen komen met een ingewikkeld vormgegeven

uitstelfaciliteit die kan worden toegepast als de koopsom schuldig wordt gebleven.

Deze faciliteit zou de overnemer kunnen helpen als de financiering voor hem een

probleem is. Maar de economische realiteit in acht nemende, moet ik toch consta-

teren dat het niet zo vaak voorkomt dat iemand zijn onderneming tegen schuldig-

erkenning wil verkopen. Daarmee blijft de overdrager immers afhankelijk van de

prestaties van de overnemer. De overdrager zal hiertoe normaliter alleen bereid zijn

in familiesituaties.

Ik plaats ook vraagtekens bij de in de faciliteiten opgenomen voorwaarden. Zo gel-

den diverse faciliteiten alleen binnen de familiekring, terwijl uit onderzoek blijkt dat

een bedrijfsoverdracht binnen de familiekring steeds minder voorkomt. Een ander

voorbeeld betreft de werking van de in de Successiewet opgenomen bedrijfsopvol-

gingsfaciliteit voor de gevallen dat de ondernemer overlijdt in het harnas of de on-

derneming wordt geschonken. Deze heffing van schenkings- of successierecht kan

ongewenste economische consequenties tot gevolg hebben. Een fiscaal gedreven

ondernemer kan namelijk in bepaalde situaties maar beter wachten tot hij overlijdt

alvorens zijn onderneming over te dragen.

Want bij overlijden kwalificeert alleen ondernemingsvermogen voor de 75%-vrij-

stelling van successierecht. Dit kan toch niet de bedoeling zijn? Ik mag hopen dat

deze bewuste ondernemer het belangrijker vindt zijn onderneming bij leven over te

dragen, omdat dát de continuïteit van zijn onderneming in de regel ten goede zal

komen. Staatssecretaris van financiën De Jager heeft onlangs aangekondigd de

Successiewet te zullen herzien. Het is daarbij van groot belang dat daarbij aandacht

wordt geschonken aan deze kwestie. Fiscale faciliteiten moeten een bedrijfsopvol-

ging bij leven stimuleren, niet ontmoedigen.

Verder zie ik verwachtingsvol uit naar wat de in de Miljoenennota aangekondigde

Evaluatie 2008 over belastinguitgaven op het gebied van bedrijfsbeëindigingen

oplevert. Naar mijn mening moet veeleer worden gezocht naar bedrijfsopvolgings-

faciliteiten die op de overnemer zijn gericht. Eén van de grootste problemen bij

bedrijfsoverdrachten is het vinden van een opvolger die in staat is de overname te

financieren en de lasten die dit meebrengt te dragen en op langere termijn via het

rendement op zijn onderneming terug te verdienen. Het ligt dan ook voor de hand

meer te zoeken naar faciliteiten die aansluiten bij de financiering van de overname.

www.economieopinie.nl

64

BioYvonne Tigelaar-Klootwijk is sinds 2000 als docente en onderzoekster verbonden

aan het Fiscaal Economisch Instituut (onderdeel van EUR Holding bv). Momenteel

schrijft zij een proefschrift waarin zij fiscaal-economisch onderzoek doet naar het

overheidsingrijpen bij bedrijfsoverdrachten. Naast haar universitaire werkzaamheden

verzorgt zij cursussen/lezingen voor diverse instellingen.

www.economieopinie.nl

65

Hoe industrie en toerisme elkaar kunnen versterken

66

www.economieopinie.nl

Rotterdam doet ook mee. De stad timmert al een aantal jaren flink aan de weg om

zich te profileren als toeristische bestemming. En niet zonder succes: vorig jaar ont-

ving de stad voor het eerst meer dan een miljoen verblijfsbezoekers : een mijlpaal!

Echter nog steeds bescheiden in vergelijking met Amsterdam, dat circa acht miljoen

toeristen mocht noteren. Rotterdam trekt in vergelijking met Amsterdam vooral zake-

lijke bezoekers. Voordeel hiervan is dat ze gemiddeld méér besteden: een congres-

ganger laat al gauw 350 euro per dag in de stad achter, terwijl de gemiddelde leisure

toerist nog geen 100 euro uitgeeft. Nadeel is echter dat hotels tijdens de weekends

nauwelijks rendabel zijn ten gevolge van een zeer matige bezettingsgraad.

Vraag is echter of anno 2008 dit onderscheid tussen bezoekers met een zakelijk mo-

tief en bezoekers die in hun vrije tijd komen nog wel zo relevant is. Als wetenschap-

pers kunnen we daar goed over meepraten: als je dan toch naar dat congres op

Malta moet, waarom niet even aansluitend een weekendje blijven, al dan niet met het

gezin? Maar ook andersom gaat de vlieger op: onze vakmatige interesse voor stede-

lijke ontwikkeling gaat gewoon in de koffer mee op vakantie, en wat we dan zien en

beleven nemen we weer terug mee naar ons werk. In de huidige kennis- en netwerk-

economie zijn zakelijk en privé steeds moeilijker los van elkaar te zien. We willen het

liefst het nuttige met het aangename combineren. Lol hebben, maar ook leren.

In hun zoektocht naar korte stedentrips worden toeristen, welk motief ze ook

hebben, steeds kritischer. De ervaren toerist verzamelt ervaringen, en wil het liefst

unieke belevenissen aan zijn of haar verzameling toevoegen. Steden zoals Amster-

dam, Athene en Rome - die de gemiddelde Amerikaan al snel zou willen bezoeken

tijdens hun ‘two weeks in Europe’ tour - kunnen daarbij eenvoudig vertrouwen op

traditionele toeristische attracties zoals musea en historische bezienswaardigheden.

Leo van den Berg en Alexander Otgaar, 8 juli 2008

Mei: het vakantiegeld is binnen! Maar de tijd dat we ieder jaar en masse maar één keer

op vakantie gingen - vier weken naar de Veluwe - ligt ver achter ons. Tegenwoordig

gaan we in december een weekje naar de zon, in maart een lang weekend skiën, in de

zomer een weekje eilandhoppen in Griekenland, én doen we een weekendje Barce-

lona in oktober. Een nieuwe realiteit die voor steden gunstig uitpakt. En niet alleen voor

de Londens en Parijzen van deze wereld: nagenoeg alle steden in Europa van enige

omvang slagen erin om toeristen te verleiden tot een nadere kennismaking.

67

www.economieopinie.nl

Voor steden zoals Rotterdam, Manchester en Turijn ligt de zaak wat ingewikkelder:

regionaal kunnen ze zich onderscheiden als ‘shopping destination’, maar voor de

nationale en internationale markt is een groot en gevarieerd winkelaanbod niet direct

een reden om in een stad te overnachten. Steden die niet actief zijn in de Champions

League van toeristische bestemmingen, en Rotterdam is daar zeker één van, staan

voor de uitdaging onderscheidend te zijn door in te zetten op toeristische innovatie.

Rotterdam moet dus iets nieuws doen om bezoekers aan zich te binden. Maar wat?

In onze optiek kan Rotterdam scoren door in te spelen op een drietal trends. De

toenemende behoefte aan leuke en leerzame ervaringen - lol en leren - is de eerste

trend. Een tweede ontwikkeling betreft de hechter wordende relatie tussen bedrijven

en hun omgeving: ondernemingen kunnen niet langer met de rug naar de samenle-

ving staan, maar moeten zich openstellen voor alle mogelijke belanghebbenden.

Ten derde constateren we dat steden met een industrieel verleden vaak te maken

hebben met wat de Engelsen zo mooi een ‘perception gap’ noemen: een kloof tus-

sen realiteit en perceptie, oftewel een diepgeworteld imagoprobleem. Wanneer we

deze drie ontwikkelingen met elkaar in verband brengen, is de conclusie eenvoudig:

laat bezoekers zien wat je als stad in huis hebt! Toon ze een kijkje achter de deuren

van bedrijven, en laat ze zien hoe innovatief de stad en de haven zijn. Op die manier

genereer je niet alleen directe inkomsten uit de bestedingen, maar ook indirecte

baten door enerzijds een verbetering van het imago van de stad én anderzijds een

sterkere inbedding van het bedrijfsleven in de samenleving.

Door industrie en toerisme aan elkaar te koppelen kan Rotterdam zich onderscheiden van

de massa. Met de haven als grote trekker moet dat geen probleem zijn, zeker niet wan-

neer de World Port Experience - een virtuele tour door stad en haven - haar deuren opent.

Maar het industrieel-toeristisch aanbod kan nog beter. Kijk maar naar steden als Turijn,

Nantes en Sjanghai die bezoekers verwelkomen met een uitgebreid pakket van

bezoeken aan bedrijven in uiteenlopende sectoren, en tal van attracties op het snijvlak

van industrie en toerisme. In Rotterdam zijn diverse partijen actief (Industrieel Toerisme,

Educatief Informatie Centrum, Port Promotion Council, Wereldhavendagen, etc.), maar

wat vooralsnog ontbreekt, is enige regie in dit verband. Wat dat betreft kan Rotterdam wel

het een en ander leren van zusterstad Sjanghai, waar jaarlijks meer dan zes miljoen men-

sen een toeristische attractie bezoeken. Vertaald naar de omvang van de Rotterdamse re-

gio (ongeveer een tiende van Sjanghai) gaat het om een potentieel van ongeveer 600.000

mensen. Niet allemaal verblijfstoeristen, maar interessant genoeg om in te investeren!

www.economieopinie.nl

68

BioLeo van den Berg is als hoogleraar Regionale Economie en Stedelijke Ontwikkeling

verbonden aan de capaciteitsgroep Toegepaste Economie. Tevens is hij directeur

van RHV BV en het European Institute for Comparative Urban Research (Euricur).

Ook is hij Scientific Director van het Erasmus Centre for Urban Management

Studies. Hij heeft onder meer gepubliceerd in Urban Studies, Regional Studies

en Environment and Planning.

Alexander Otgaar is onderzoeker Stedelijke Economie en werkzaam voor de RHV

BV (onderdeel van EUR Holding bv). Hij is gespecialiseerd in vraagstukken op het

gebied van stedelijk bestuur en publiek-private samenwerking. Een van zijn arti-

kelen, gepubliceerd in Environment and Planning, bespreekt de convergentie van

belangen tussen stad en onderneming.

www.economieopinie.nl

69

Herziening van deinkomstenbelasting

70

www.economieopinie.nl

Zo’n herziening is noodzakelijk, ook waar het vermogensinkomsten betreft. De

huidige inkomstenbelasting is op dat punt onrechtvaardig. Zij voldoet ook niet aan

allerhande economische voorwaarden. De inkomstenbelasting moet worden omge-

bouwd naar een heffing waarin al het kapitaalinkomen (vermogensmutaties èn jaar-

lijks opkomende inkomsten als rente en dividend) gelijk wordt belast. Bij voorkeur

naar een laag proportioneel tarief, bijvoorbeeld van 30%.

Het boxenstelselOnder de oude inkomstenbelasting bestonden allerlei ontgaansmogelijkheden.

Daarin lag één van de redenen voor de invoering van de huidige inkomstenbelas-

ting. Helaas is ook die onrechtvaardig. Momenteel wordt vrijwel iedereen voor zijn

vermogensinkomsten belast in box 3. Jaarlijks wordt de gemiddelde waarde van het

vermogen bepaald. Vervolgens wordt het inkomen gesteld op 4% van dat gemiddel-

de vermogen en dat veronderstelde inkomen wordt belast naar een tarief van 30%.

Het effect van het boxenstelsel is dat mensen die meer rendement behalen dan die

4% gemiddeld beduidend minder belasting betalen dan mensen die minder rende-

ment dan die 4% behalen. Het effectieve tarief is afhankelijk van de hoogte van het

inkomen. Van verticale gelijkheid (mensen met meer inkomen betalen meer belas-

ting) is volstrekt geen sprake. Pas als fondsmanagers van hedgefondsen door dit

bewust gekozen systeem veel onbelast geld verdienen, komt men in opstand. Met

krokodillentranen in de ogen wordt een complex en moeilijk uitvoerbaar wetsvoor-

stel gepresenteerd om dit tegen te gaan door deze specifieke vermogensinkomsten

niet meer in box 3, maar in box 1 te gaan belasten. Een wetsvoorstel dat bovendien

het vestigingsklimaat van Nederland bepaald niet bevordert. Als men, zoals in

andere landen, van het begin af aan alle vermogensinkomsten en -winsten zou

hebben belast tegen een laag tarief zou er echter niets aan de hand zijn geweest.

Ruud van den Dool, 23 juli 2008

De vorige, in 2001 afgeschafte, inkomstenbelasting heeft bijna 40 jaar bestaan.

De huidige bestaat slechts acht jaar en aan verschillende fronten wordt al

weer opgeroepen tot een herziening. De SER heeft bijvoorbeeld in zijn advies

“Duurzame globalisering: een wereld te winnen” gepleit voor het instellen van

een commissie van wijzen. Die zou een voorzet moeten doen om uiteindelijk

voor 1 januari 2011 tot een fundamentele herziening van de inkomstenbelasting

te komen.

71

www.economieopinie.nl

Economisch deugt het stelsel evenmin. Risicovolle beleggingen worden gunstiger

behandeld dan risicoloze beleggingen. Dat komt doordat de inkomstenbelasting

alleen het risicoloze rendement belast. Volgens de economische theorie moet dat

risicoloze rendement echter juist niet worden belast. Door dat wel te doen verstoren

we de consumptiekeuze van individuen en dat is onwenselijk. Daarentegen worden

de risicopremie en de eventuele overwinst (het surplus boven risicoloze vergoe-

ding en risicopremie) juist niet belast, terwijl de economische theorie leert dat het

belasten daarvan juist geen probleem is. Temeer niet omdat de overheid dan ook

participeert in de risico’s en dus in de eventuele verliezen. Dat is gunstig voor de

investeringen dus voor de economie.

Tenslotte bestaan efficiencyredenen om kapitaalinkomen volledig te belasten.

Daarvoor verwijs ik naar de inaugurele rede van Bas Jacobs op 26 mei 2008. De

conclusie is helder: de huidige heffingssystematiek in box 3 deugt niet. Uit alle

onderzoeken blijkt dat deze moet worden vervangen door een heffing waarin al het

kapitaalinkomen wordt belast. De heffing over waardemutaties moet daarbij gelijk

zijn aan die over jaarlijks opkomende inkomsten zoals rente en dividend. Om de

verstoring in de spaar- en consumptiebeslissingen te voorkomen moet dit totale in-

komen laag worden belast, bijvoorbeeld naar een tarief van 30%. Dit systeem moet

ook gelden voor de eigen woning. De inkomsten (waardestijging en het gewaar-

deerde woongenot) en kosten (hypotheekrente) moeten ook in box 3 in aanmerking

worden genomen en tegen datzelfde tarief worden belast. De nu bestaande fiscale

faciliteit voor de eigen woning (hypotheekrente aftrekbaar, woongenot deels belast

en waardestijging onbelast) wordt daarmee beëindigd. Er ontstaat neutraliteit in de

fiscale behandeling van vermogensinkomsten. Groot voordeel is dat de problema-

tiek rondom de budgettaire kosten van de hypotheekrenteaftrek die nu telkens

opduikt maar politiek onbesproken blijft, wordt opgelost.

Solide belastingopbrengstDe regering is tegen een heffing over vermogensmutaties. De reden daarvoor is

met name dat deze jaarlijks relatief sterk kunnen fluctueren en daarmee dus ook de

belastingopbrengsten. Stabiele belastingopbrengsten uit een onrechtvaardige en

verstorende heffing zijn geen probleem. Variërende belastingopbrengsten uit een

rechtvaardige heffing blijkbaar wel. Stabiliteit gaat blijkbaar boven een rechtvaardige

en vanuit economisch perspectief verantwoorde heffing. Een merkwaardige consta-

tering, zeker als men zich realiseert dat het veelal de hoge inkomensgroepen zijn die

daarvan profiteren.

www.economieopinie.nl

72

BioRuud van den Dool is verbonden aan het Fiscaal Economisch Instituut (onderdeel

van EUR Holding bv) en zelfstandig gevestigd fiscalist. Tevens is hij extern weten-

schappelijk adviseur van het bureau vaktechniek van SRA. Hij verzorgt lezingen

en cursussen voor verschillende instellingen en is lid van verschillende Raden van

Advies en werkgroepen betreffende de fiscaliteit.

www.economieopinie.nl

73

“Handen af van optiesen gouden handdrukken voor topbestuurders”

74

www.economieopinie.nl

Toch vormen opties in de meeste gevallen een even goed of zelfs beter beloningsinstrument

dan aandelen. Het beloningspakket moet er immers voor zorgen dat er alignment bestaat

tussen de belangen van de aandeelhouders en de belangen van de bestuurder. Het grote

verschil tussen deze twee is echter de hoeveelheid bedrijven waarvan zij aandelen bezitten.

Een goede investeerder heeft zijn risico’s gespreid en belegt zijn geld in tientallen bedrijven.

Van elk van deze bedrijven verwacht hij dat het gecalculeerde risico’s neemt. Mocht één van

zijn bedrijven daarbij failliet gaan, dan is dit niet meteen een ramp: het succes van zijn andere

investeringen compenseert dit fiasco als het goed is ruimschoots. De toekomst van een

bestuurder is echter geheel verbonden met het ene bedrijf waarvoor hij werkt. En dan bedoel

ik niet alleen zijn financiële toekomst. Mocht hij het ‘verknoeien’, dan is dit een serieuze smet

op zijn blazoen en is het maar de vraag of hij ondanks die vlek op zijn CV een nieuwe top-

functie krijgt aangeboden. Waar investeerders risicogeoriënteerd zijn, is de bestuurder dus

eerder geneigd risicomijdend te operen als hij vooral in aandelen wordt beloond.

Opties zijn dus een prima beloningsinstrument. Ze zetten de ondernemer ertoe aan om te

investeren in de meer risicovolle projecten. Projecten die op termijn zeer lonend kunnen

blijken te zijn. En wat voor opties geldt, geldt ook voor andere beloningsinstrumenten die op

dit moment onder vuur liggen. Dan denk ik vooral aan hoge ontslagvergoedingen, oftewel

gouden handdrukken. In het publieke debat wordt dit beloningsinstrument gezien als pay for

failure. Door gouden handdrukken is de perceptie ontstaan dat bestuurders meer

geïnteresseerd zijn in het verdienen van geld dan in het leveren van goede prestaties.

Maar laten we het eens omdraaien. Als een topbestuurder geen ontslagvergoeding zou krijgen

Ingolf Dittmann, 4 augustus 2008

In de optimale samenstelling van de bestuurdersbeloning zitten volgens velen toch

vooral aandelen. Het idee daarachter is dat er een relatie moet zijn tussen de belangen

van de aandeelhouders en het belang van de bestuurder. Dus moet het goed presteren

van het bedrijf, via diens beurskoers, leidt tot een hogere beloning. Welk beter belo-

ningsinstrument is er dan behalve die aandelen zelf? Zo op het eerste gezicht lijken

aandelen dus als beloningsinstrument superieur aan bijvoorbeeld opties. Omdat opties

over het algemeen geen downside hebben (hun waarde is gezien de koers van het

onderliggende aandeel bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst meestal nihil), wor-

den de bestuurders verleid tot het nemen van risico’s zonder dat zij ook de gevolgen in

hun eigen portemonnee voelen als het misgaat. Opties zouden de bestuurder bovendien

ertoe kunnen aanzetten om activiteiten te ontplooien die op de korte termijn schijnbare

waarde creëren, maar die op de lange termijn de vitaliteit van de onderneming uithollen.

75

www.economieopinie.nl

als hij de laan wordt uitgestuurd of als hij ontslag neemt, welk effect zou dit dan hebben op zijn

gedrag? Juist ja, ook dan is het voor hem logisch om risicomijdend te zijn. Als hij al te grote

risico’s neemt en op straat komt te staan, is hij immers zijn inkomen kwijt. Terwijl dit inkomen

gegarandeerd is, wanneer hij een behoudende koers vaart en gewoon op zijn plaats blijft zitten.

Een gouden handdruk moeten we dan ook niet zien als pay for failure, maar als een verze-

kering die tot uitkering komt als een bestuurder risicovolle beslissingen heeft genomen die

verkeerd zijn uitgepakt. Die verzekering moet zo hoog zijn dat de bestuurder de mogelijke

smet op zijn blazoen op de koop toe neemt. Met andere woorden, ook een vertrekvergoe-

ding is dus een goed beloningsinstrument om bestuurders ertoe aan te zetten in risicovolle

maar potentieel waardevolle projecten te investeren. Dat komt niet alleen aan de portemon-

nee van de aandeelhouders ten goede, maar ook aan de maatschappij als geheel in de vorm

van meer innoverend vermogen. En dat is nog niet eens het enige pluspunt.

Maar er zijn nog meer voordelen. Ontslagvergoedingen, gouden handdrukken, golden

parachutes of hoe je het ook wilt noemen, vergemakkelijken bestuurderswisselingen. Een

bestuurder zal immers eerder geneigd zijn het veld te ruimen wanneer hij weet dat dit geen al

te nadelige financiële consequenties voor hem heeft. Mocht dit echter niet het geval zijn, dan

heeft een bestuurder er bijvoorbeeld rationeel gezien baat bij om de RvC buiten spel te zet-

ten, en talent in zijn organisatie de kop in te drukken. Talent is immers de grootste bedreiging

voor mensen die koste wat kost aan de top willen blijven zitten.

De vraag kan aldus gemakkelijk opkomen of het goed is als bestuurders financieel gewin

hebben bij de overname van hun onderneming? Dat hangt af van de intentie van de aandeel-

houders. Over het algemeen staan aandeelhouders welwillend tegenover een overname; de

koers van het aandeel gaat er immers door omhoog. De meeste managers zullen echter

van nature niet geneigd zijn de controle over hun bedrijf af te staan. Overgenomen wor-

den is toch ook een soort tastbaar bewijs van het eigen falen. Zij zullen zich dus tegen

noodzakelijke overnames verzetten als hier geen financieel gewin tegenover staat.

De vraag is nu wat het beste beloningspakket is: alleen opties en een ontslagvergoeding?

Laat ik voorop stellen dat het ideale pakket niet alleen uit de meer alternatieve belonings-

bestanddelen moet bestaan. Als we bestuurders alleen zouden uitbetalen in opties, zouden

ze onverantwoorde risico’s nemen. Als een arbeidsovereenkomst alleen uit een gouden

vertrekregeling zou bestaan, heeft de bestuurder er alle belang bij zijn onderneming zo slecht

mogelijk te leiden. Aandelen kunnen deze negatieve effecten compenseren en moeten in

mijn opinie dan ook wel degelijk het hoofdbestanddeel vormen van het gemiddelde belo-

ningspakket. Aandelen zorgen ervoor dat een bestuurder er belang bij heeft in de vitaliteit

van de onderneming op lange termijn te investeren. Maar dit aandelenpakket moet dus wel

degelijk worden aangevuld met andere bestanddelen. Opties om ervoor te zorgen dat de

bestuurder ook bereid is te investeren in onzekere, maar potentieel zeer rendabele projecten.

www.economieopinie.nl

76

Een gouden handdrukregeling om ervoor te zorgen dat de bestuurder zichzelf niet in het

bedrijf ingraaft. Wat de precieze verhouding tussen deze bestanddelen moet zijn, is in elke

situatie uniek. Een bedrijf dat opereert in een jonge markt met vele investeringsmogelijkhe-

den doet er goed aan zijn bestuurders te belonen met opties. En een bedrijf dat opereert in

een markt die door een consolideringfase gaat, doet er goed aan met een gouden hand-

drukregeling te werken. Het voorgaande zou tot de conclusie kunnen leiden dat er geen

slechte beloningsbestanddelen zijn, maar dat is ook weer niet waar. Uit het feit dat het

ideale beloningspakket altijd maatwerk is, volgt evenzeer dat elk beloningsbestanddeel

onder omstandigheden ook verkeerd kan zijn. Wat daarnaast uit ander onderzoek blijkt, is

dat de prestatiebeloningen voor de korte termijn vaak een wassen neus zijn. De targets die

eraan werden gekoppeld zijn te gemakkelijk te behalen. En de doorlooptijd is te kort om als

bestuurder daadwerkelijk invloed te hebben op het realiseren ervan. In de praktijk zijn dit

soort beloningsbestanddelen dus eigenlijk gewoon onderdeel van het vaste salaris. Tot welke

conclusie leidt het voorgaande nu? Eigenlijk tot een heel simpel advies: meng je er niet in. De

bestuurdersbeloningen dienen een zaak te zijn tussen aandeelhouders en bestuurders. Dat is de

beste garantie voor de vitaliteit van individuele ondernemingen en de economie als geheel. Het

werkt zeker contraproductief om bijzondere beloningsbestanddelen te verbieden. Waar er wel

een rol voor de politiek is weggelegd, is bij het verbeteren van de transparantie. De aandeelhou-

ders kunnen hun rol pas waarnemen en invloed op het beloningspakket uitoefenen, als ze

weten hoe het beloningspakket nu precies eruit ziet. Goede wetgeving rond disclosure is dus

zeer belangrijk voor een goed functionerende beloningspraktijk.’

BioIngolf Dittmann is hoogleraar Corporate Governance and Managerial Accounting bij de

capaciteitsgroep Bedrijfseconomie. In 2006 ontving hij een NWO vidi-subsidie voor zijn

onderzoeksproject Explaining Executive Stock Options in Executive Compensation.

www.economieopinie.nl

77

“What women want …”

78

www.economieopinie.nl

Ze zouden minder hebben kunnen sparen ten gevolge van een onderbroken arbeids-

verleden (vanwege zwangerschap en zorg voor de kinderen). Én ze zouden te maken

hebben met discriminatie door geldschieters. Langzaam doemt bij mij het beeld op

van traditioneel denkende, humeurige, in een grijs pak gehesen mannelijke account

managers die ambitieuze vrouwen met een mooi plan alles behalve serieus nemen

en steevast om een handtekening van de echtgenoot of vermogende ouders vragen.

Maar is dit niet een sterk verouderd en door de vrouwen zelf in stand gehouden

beeld? Kan het niet zo zijn dat vrouwen gewoonweg voor de banken minder interes-

sante of risicovollere projecten starten? Bovendien, zouden ondernemende vrouwen

zich hier werkelijk door laten weerhouden?

Ook wordt er vaak een belangrijke belemmerende rol toegeschreven aan de com-

binatie van zorg en werk. Ondernemerschap mag dan wel samengaan met flexibele

werktijden, een eigen bedrijf zorgt tegelijkertijd voor een hogere werkdruk. Als er

dan vanuit de overheid ook nog weinig aan wordt gedaan om kinderopvang pas-

send en betaalbaar te maken, wat betekent dit dan voor de ondernemende vrouw?

Is ondernemerschap voorbehouden aan vrouwen die alleenstaand zijn, gescheiden,

van wie de kinderen al het huis uit zijn, ofwel een zorgzame ‘moderne’ partner

hebben die niet wars is van stofzuigen, die weet hoe laat en waar de kinderen naar

school moeten en hun hand niet omdraaien voor het klaarmaken van een gezonde

en voedzame maaltijd?

Alles komt hoe dan ook neer op de simpele vraag: “Kunnen vrouwen niet onderne-

men (vanwege barrières zoals discriminatie, huishoudelijke en zorgtaken) of willen

ze het gewoonweg niet?” Misschien kiezen vrouwen wel gewoon voor een zekere,

‘negen-tot-vijf’, baan in loondienst. Wat zou het betekenen voor beleidsmakers

als het antwoord op deze vraag zou luiden dat vrouwen gewoon minder graag een

Ingrid Verheul, 4 augustus 2008

Het is een veelgestelde maar nog geen duidelijk beantwoorde vraag: “Hoe

komt het toch dat er wereldwijd meer mannelijke dan vrouwelijke ondernemers

zijn?” Onderzoekers en beleidsmakers zijn er nog steeds niet uit. Toch zijn er

verschillende theorieën rondom dit vraagstuk. Bijvoorbeeld dat vrouwen meer

dan mannen te maken zouden hebben met problemen rondom het vergaren van

startkapitaal.

79

www.economieopinie.nl

eigen bedrijf starten dan mannen? Onderzoek aan de hand van Europese data wijst

uit dat, als ze zouden mogen kiezen, bijna 60 procent van de mannen, tegenover 40

procent van de vrouwen, de voorkeur geeft aan een eigen bedrijf boven een baan in

loondienst1. En deze lagere voorkeur voor het ondernemerschap draagt in belang-

rijke mate bij aan een relatief laag percentage startende vrouwelijke ondernemers.

Nota bene: vrouwen en mannen die willen starten, hebben dezelfde kans om dit tot

een goed einde (een goede start) te brengen, wat suggereert dat er geen vrouwspe-

cifieke barrières zijn als je het echt wilt. Dit leidt tot een bijna ethische vraag: moeten

wij willen (stimuleren) dat vrouwen meer willen ondernemen? Als ze niet willen, dan

willen ze toch niet?

BioIngrid Verheul is als universitair docente verbonden aan de capaciteitsgroep Toe-

gepaste Economie. In 2005 is zij aan de Erasmas Universiteit gepromoveerd op het

proefschrift: ‘Is there a (fe)male approach? Understanding gender differences in

entrepreneurship’. Hierin worden de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke

ondernemers in Nederland en wereldwijd uit de doeken gedaan. Ingrid Verheul

maakt deel uit van de Commissie Wetenschap van de Federatie Zakenvrouwen

Nederland.

1 Verheul, I., Thurik, A.R. and I. Grilo, 2008, Explaining preferences and actual involvement in self-employment: new insights into the role of gender, ERIM Report Series Research in Management, Rotterdam: ERIM. Te downloaden via de ERIM website: www.erim.eur.nl.

www.economieopinie.nl

80

www.economieopinie.nl

81

Welkom neuroeconomics!Hoe methoden vanuit de fMRI ons kunnen informerenover het menselijk denken en handelen

82

www.economieopinie.nl

Recentelijk zijn wij, Roeland Dietvorst en ikzelf, met inzichten uit de neurowetenschap-

pen aan de slag gegaan. Op basis van het werk van Camerer en collega’s hebben we

onderzocht hoe verkopers omgaan met klanten. We hebben ons daarbij vooral gericht

op het Sociaal Quotiënt (SQ) van een verkoper. Wat houdt dat begrip in?

Sociaal QuotiëntKort gezegd komt SQ neer op de snelheid waarmee mensen op basis van sociale signalen

(cues) kunnen zien en begrijpen wat andere mensen willen, signalen die deels spontaan

maar deels ook strategisch worden geproduceerd. Signalen die aan de basis staan van

het intermenselijk handelen. Je wilt bijvoorbeeld tijdens een zakelijke transactie weten

hoe betrouwbaar je relatie is. Waarom vertrouw je de ene persoon dan direct veel meer

dan de andere? Dat komt door de signalen die hij al dan niet bewust uitzendt. Of stel dat

je op zoek bent naar een nieuwe werknemer en je beschikt over een aantal op papier

gelijkwaardige kandidaten. Met de nadruk op: op papier. Want hoe selecteer je de ‘echte

ondernemer’ en niet degene die weliswaar de juiste kwalificaties bezit maar bijvoorbeeld

ook een gebrek aan initiatief heeft? Dat doe je uiteraard door gericht vragen te stellen.

Helaas zal degene zonder initiatief dat zeker niet van zichzelf gaan verkondigen en dat

maakt de selectie lastig. Dat selectieprocedures vaak fout gaan blijkt uit het feit dat onge-

veer de helft van de nieuw aangenomen werknemers binnen twee jaar al weer van baan

verandert. Hebben de selecteurs bij de sollicitatie niet de juiste signalen opgepikt, of heb-

ben de selecteurs zelf de verkeerde signalen afgegeven waardoor de toekomstige werk-

nemer op het verkeerde pad is beland? Beide opties zijn mogelijk, het voorbeeld maakt in

elk geval het belang van het Sociaal Quotiënt voor onze economie wel duidelijk.

OnderzoekOm de processen die zich bij de communicatie afspelen aan het licht te brengen,

hebben we met behulp van fMRI (functional Magnetic Resonance Imaging, een

Roeland Dietvorst en Willem Verbeke

Het zal geen enkele actieve econoom zijn ontgaan: neuroeconomics heeft zijn

intrede gedaan in de economie. Drie jaar geleden hebben de bekende economen

Camerer, Loewenstein en Prelec in Journal of Political Economy de grondslagen

gelegd voor deze nieuwe loot aan de economiestam. Na de publicatie is hun

artikel nu al 350 keer geciteerd, een record. We kunnen er niet meer omheen,

neuroeconomics is een feit.

83

www.economieopinie.nl

soort MRI-scan) onderzocht hoe verkopers de sociale signalen die hun klanten uit-

zenden verwerken. Dat is gebeurd in samenwerking met onze medische faculteit die

voor dit doel over onmisbare apparatuur beschikt. Het experiment is geïnspireerd

door onderzoek naar autisme. Onderzoek naar autisme heeft recentelijk aangetoond

dat mensen een specifiek netwerk in de hersenen activeren wanneer mensen elkaar

proberen te begrijpen, dit proces wordt ook wel “Theory of Mind” genoemd en

ondersteunt ons inlevingsvermogen. Theory of Mind kun je zien als het cognitieve

‘broertje’ van empathie, empathie zorgt ervoor dat we elkaars emoties ervaren, zo

zorgt Theory of Mind ervoor dat we een representatie maken van iemands gedach-

tepatronen, zoals wensen, intenties en overtuigingen.

Terwijl de proefpersonen (20 verkopers) in een fMRI-scan lagen, legden we hen drie

soorten verhaaltjes voor:

1. ‘Theory of Mind’ of sociaal rijke verhaaltjes: Begrijpen waarom personages uit de

verhaaltjes specifieke emoties en hebben, tijdens het luisteren naar deze verhaal-

tjes zijn mensen geneigd zich te verplaatsen in de verschillende personen die in

de verhaaltjes voorkomen.

2. Procesmatige verhaaltjes: verhaaltjes waarin de hoofdpersonen routines uitvoe-

ren, je hoeft niet de intenties te achterhalen om te begrijpen waarom de persona-

ges op een bepaalde manier handelen.

3. Ongerelateerde zinnen: ‘verhaaltjes’ die bestaan uit een verzameling zinnen die

niets met elkaar te maken hebben, hiermee meten we een baseline aan activiteit

tijdens het verwerken van taal.

fMRI-resultatenWat speelt zich nu af in de hersenen van de verkopers als ze deze verhaaltjes horen?

Met fMRI kan men tot op de seconde zien welke hersendelen worden geactiveerd en

welke niet. Door de hersenactiviteit tijdens de verschillende typen verhaaltjes met

elkaar te vergelijken is het mogelijk om die hersendelen te isoleren die we gebruiken

tijdens het verwerken van de sociale thema’s uit de verhaaltjes. De resultaten van

het onderzoek lieten een duidelijk verschil zien tussen de hersenactiviteit van sociaal

intelligente verkopers en de minder sociaal intelligente verkopers. Wanneer we de

verkopers met een hoge SQ met sociaal rijke stimuli confronteerde, lichtten alle

hersendeeltjes in het ‘Theory of Mind’ netwerk synchroon op.

Het synchroon activeren van deze hersendelen zorgt ervoor dat de verkoper niet

alleen begrijpt wat er gezegd wordt, maar ook een rijke interpretatie creëert van

de gedachtegangen en beweegredenen van de verschillende personages uit de

verhaaltjes. Dit is conform het idee van Camerer en collega’s (maar natuurlijk van

www.economieopinie.nl

84

alle neurowetenschappers) dat onze hersenen bij cognitieve taken een associatief

netwerk vormen waardoor betekenis kan worden gegenereerd.

En wat deden de minder presterende verkopers? Bij hen bleek dat niet alle delen

van het netwerk geactiveerd werden en de delen die actief waren vertoonde minder

activiteit. De hersendelen die het vermogen om ‘bewust te redeneren’ ondersteunen

waren wel meer actief in de laag sociaal intelligente groep. Dit patroon van activatie

vertelt ons dat deze verkopers meer moeite ervaren met het verwerken van sociale

informatie. Sommige onderzoekers schatten dat onze onbewuste of automatische

processen 200.000 keer efficiënter informatie kunnen verwerken.

Onze hersenen hebben nog een aantal bijzonderheden, waardoor zelfs kleine ver-

schillen in activatiepatronen kunnen leiden tot grote verschillen in gedrag. Dit komt

omdat onze hersenen functioneren volgens het ‘winner takes all-principe’: als maar

een bepaald hersendeel sterk wordt geactiveerd en andere delen zwak, dan neemt

het sterk geactiveerde deel alles op zich en domineert de zwakkere delen. Die wor-

den het zwijgen opgelegd. Vandaar dat een verkoper met een lage SQ wel letterlijk

begrijpt wat gezegd wordt, maar moeite ervaart met de interpretatie van de context

en beweegredenen die achter opmerkingen zitten.

Wat leren we nu eigenlijk van deze studie?Het onderzoek wordt gesponsord door het Instituut voor Sales & Account Ma-

nagement, we hebben ons dan ook voornamelijk gericht op het ontdekken van de

drijfveren van salesperformance. Maar naast inzichten in welke eigenschappen een

goede verkoper moet hebben, leren we ook wat SQ nu eigenlijk inhoudt. Onderzoek

naar verschillen in het functioneren van Theory of Mind, wat ook wel mentalizing of

mindreading wordt genoemd werd voorheen voornamelijk gedaan in onderzoek naar

de oorzaken van autisme.

Dat een normale populatie ook verschillende activatiepatronen in de hersenen vertoont

tijdens een Theory of Mind experiment en dat dit iets zegt over hoe sociaal intelligent

mensen zijn is nieuw. Het blijkt dat we voorheen een belangrijke dimensie waarin mensen

van elkaar verschillen over het hoofd hebben gezien. Dit zal in de toekomst bijvoorbeeld

gevolgen hebben voor selectieprocedures, en hoe trainingen samengesteld gaan worden.

We staan aan het begin van een nieuw tijdperk, dat neuroeconomics heet. De

bekende filosoof Karl Marx leerde al dat filosofen weliswaar de wereld hebben

geïnterpreteerd, maar dat het nu zaak is deze te veranderen. De vraag of het echt

www.economieopinie.nl

85

wat gaat worden met neuroeconomics is achterhaald: de revolutie is al begonnen en

we zijn er op onze economische faculteit dan ook al een tijd mee bezig. Had Adam

Smith nog geleefd, dan zou hij denk ik blij zijn met de ontwikkeling, want het stelt

ons in staat beter de begrippen te begrijpen die hij introduceerde, zoals ruilrelaties,

vertrouwen, compassie en de invisible hand. En wie kan daar op tegen zijn?

Bio’s Roeland Dietvorst studeerde biologische en cognitieve psychologie aan de

Erasmus Universiteit. Vanaf 2006 is hij werkzaam als onderzoeker bij ISAM bv, het

Instituut voor Sales & Account Management (onderdeel van EUR Holding bv), met

als specialisatie cognitieve neurowetenschappen. Door innovatief onderzoek en

gebruikmaking van de nieuwste technieken zoals een fMRI-scanner, is hij in staat

om de salesperformance van verkopers te correleren aan verschillende vormen

van intelligentie. Daarnaast is hij docent bij de postacademische salesopleidingen

“Strategisch Account Management”, alsook “Sales & Account Leadership” en geeft

hij regelmatig lezingen aan het bedrijfsleven.

Willem Verbeke studeerde wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit van Gent en

promoveerde in de “educational psychology” aan de University of Pennsylvania,

Philadelphia USA. Sinds 1987 is hij verbonden aan de capaciteitsgroep Bedrijfseco-

nomie, sectie Marketing. Verbeke is de oprichter van het ISAM, Instituut voor Sales

& Account Management bv (onderdeel van EUR Holding bv) en bijzonder hoogleraar

Sales en Account Management. Daarnaast is hij Star Member van het Erasmus

Research Institute for Management (ERIM).

www.economieopinie.nl

86

www.economieopinie.nl

87

Herziening Successiewet

88

www.economieopinie.nl

Volgens de tegenstanders is tijdens het leven van een erflater al belasting gehe-

ven over het inkomen dat hij heeft verdiend. De dubbele heffing ziet dus volgens

hen op de heffing van successierecht (bij de verkrijger) en inkomstenbelasting (bij

een erflater). Hetzelfde geldt voor eveneens aan de Successiewet onderworpen

schenkingen. Vanuit juridisch perspectief houdt dit argument geen stand, aangezien

successierecht wordt geheven van een verkrijger en niet van een erflater of schen-

ker. De vraag doet zich voor of vanuit economisch perspectief sprake is van dubbele

heffing?

Het vermogen van een erflater of schenker kan afkomstig zijn uit verschillende bron-

nen. Zo kan hij zelf schenkingen of erfenissen hebben ontvangen, bedragen hebben

gewonnen bij een kansspel, vermogenswinst hebben behaald door de stijging van

de waarde van bijvoorbeeld zijn eigenwoning of beurs genoteerde aandelen. Ook

de schenkingen of erfenissen die zijn ontvangen kunnen hun oorsprong in diverse

bronnen hebben. Hiernaast kan een erflater of schenker geld hebben gespaard dat

is behaald met inkomen uit arbeid of winst uit onderneming. Uiteraard kan tot het

vermogen ook ondernemingsvermogen behoren.

Inkomstenbelasting wordt onder andere geheven over inkomen uit arbeid of winst

uit onderneming. Indien het aldus ontstane inkomen wordt gespaard en vervolgens

vererfd is daarover successierecht verschuldigd door de verkrijger. Over schen-

kingen moet de verkrijger schenkingsrecht betalen. Iets dergelijks kan zich ook

voordoen bij het vererven van ondernemingsvermogen. Bij de vererving van zowel

een zelfstandige onderneming als een besloten vennootschap gaat een inkomsten-

belastingclaim over op de erfgenaam, maar hij kan kiezen om deze af te rekenen ten

laste van de erflater. In die laatste situatie vererft dus vermogen waarover de erflater

inkomstenbelasting heeft betaald.

Theo Hoogwout, 1 september 2008

De Staatssecretaris van Financiën heeft het voornemen om de Successiewet te

wijzigen. De rechtsgrond van de heffing staat voor hem niet ter discussie, maar

tegenstanders benadrukken dat deze belasting dubbele heffing tot gevolg heeft.

In de meeste gevallen heeft de Staatssecretaris echter gelijk en is geen sprake

van dubbele heffing.

89

www.economieopinie.nl

Bij de meeste eigenwoningbezitters is de aankoopsom van de woning afkomstig uit

gespaard inkomen, waarover inkomstenbelasting is betaald. Uiteraard geldt dit ook

voor de aflossing van de eigenwoningschuld of voor de premies van de kapitaalver-

zekering waarmee de eigenwoningschuld wordt afgelost.

Voor de woningen in Nederland geldt dat een deel van de waardestijging is ontstaan

door de mogelijkheid om de hypotheekrente in aftrek te brengen van het progressief

belaste inkomen. Nederland kent geen vermogenswinstbelasting, dus over waarde-

stijgingen is in principe geen belasting verschuldigd. Voor zover het vermogen van

de erflater hierdoor is gevormd is dus geen sprake van een dubbele heffing, maar

van gesubsidieerde vermogensvorming. Voor de meeste inwoners van Nederland

is de eigen woning zijn grootste vermogensbestanddeel en bestaat de nalaten-

schap vooral uit de waarde van de eigenwoning. Bij overlijden zal een deel van deze

waarde bestaan uit de aankoopsom en een deel uit de gedurende de bezitsperiode

ontstane waardestijging. Zoals hiervoor is besproken, is voor de waardestijging geen

sprake van een dubbele heffing. Er is al met al noch vanuit juridisch, noch vanuit

economisch perspectief sprake van dubbele heffing.

BioTheo Hoogwout is verbonden aan het Fiscaal Economisch Instituut (onderdeel van EUR

Holding bv). Hij is tevens werkzaam bij Deloitte Belastingadviseurs BV te Rotterdam.

www.economieopinie.nl

90

www.economieopinie.nl

91

Maasvlakte 2: goed idee!

92

www.economieopinie.nl

Het eerste argument heeft betrekking op de ‘containerboom’ die zich na 2003

wereldwijd heeft gemanifesteerd door de opkomst van de Chinese economie. In het

begin van deze eeuw kwakkelde de overslag van de Rotterdamse haven, maar de

afgelopen jaren is er sprake van een zeer krachtige groei, vooral toe te schrijven aan

China. Deze groei is dermate groot, dat het Centraal Planbureau zelfs aanleiding zag

om de lange termijn containerscenario’s opwaarts bij te stellen. Deze groei is echter

niet verwerkt in de kosten-batenanalyse.

Het tweede argument betreft de interesse van het bedrijfsleven voor de Tweede

Maasvlakte. De eerste Maasvlakte heeft jarenlang voor een groot deel braak gele-

gen. Dit kwam primair doordat na 1973 de ontwikkeling van de Rotterdamse haven

als gevolg van de oliecrisis en maatschappelijke weerstand tot stilstand kwam en

de voorziene hoogoven- en petrochemische bedrijven zich niet op de Maasvlakte

vestigden. Door deze gewijzigde omstandigheden werd de eerste Maasvlakte ook

wel aangeduid met de ‘blunder van de eeuw’. Voor de Tweede Maasvlakte is deze

angst voor braakliggen klein: er is grote belangstelling vanuit de containersector -

waarvoor de contracten reeds voor de aanleg zijn getekend - en vanuit de industrie.

Ons derde argument heeft betrekking op de milieueffecten van de Tweede Maas-

vlakte. Deze zijn uitgebreid in de CPB-studies en de MER-Maasvlakte beschreven.

Wij hebben daar drie opmerkingen over. Allereerst is in genoemde studies uitge-

gaan van zeer voorzichtige aannames wat betreft milieuprestaties in het verkeer.

De milieuprestaties van met name het wegverkeer zijn tegenwoordig zeer veel be-

ter dan waarmee gerekend is in beide studies. Onze tweede opmerking betreft de

Bart Kuipers & Michiel Nijdam, 2 september 2008

Op maandag 1 september vond de ‘eerste plons’ plaats, waarmee de aanleg van de

Tweede Maasvlakte in de Rotterdamse haven is begonnen. Er is veel kritiek op dit

project geweest: de Tweede Maasvlakte is slecht voor het milieu, Nederland bevindt

zich in een kenniseconomie waarin de aanleg van ‘klassieke’ zeehaveninfrastructuur

niet meer past, de economie kan veel meer profiteren van investeringen in onderwijs

of Research & Development. Ook heeft het Centraal Planbureau in 2001 berekend

dat het project ‘in geen enkel groeiscenario een batig saldo voor de Nederlandse

samenleving heeft’. Wij denken echter dat de aanleg van de Tweede Maasvlakte in de

huidige omstandigheden een goed idee is. Wij hebben daar vier argumenten voor.

93

www.economieopinie.nl

Rotterdamse haven in Europees perspectief. Het invoeren van containers vanuit Azië

naar Europa vindt in geen enkele Europese zeehaven op een zo milieuvriendelijke

wijze plaats als in Rotterdam. Dit door de mogelijkheid om grootschalig af te voeren

met de binnenvaart. Ter illustratie heeft het Havenbedrijf Rotterdam een vergelijking

gemaakt van de CO2 uitstoot van de import van wijn voor een gemiddelde Duitse

consument. De Duitse import van wijn vanuit populaire overzeese herkomstlanden

(Australië, Chili) levert via de Rotterdamse haven, en bezien over de totale keten,

3-4% minder CO2 uitstoot op dan via Hamburg. De milieuprestatie zal via de

Tweede Maasvlakte nog gunstiger zijn door de contractueel vastgelegde modal split

voor de bedrijven die zich op de Tweede Maasvlakte willen vestigen. Zij zijn verplicht

een groot deel van hun goederenstromen via binnenvaart en spoor af te wikkelen.

Tenslotte; wat zou er gebeuren als de Tweede Maasvlakte niet zou worden aangelegd?

Wij voorzien allereerst grote congestie in de Rotterdamse haven, met alle daarbij

behorende negatieve milieueffecten, en voorts de groei van de overslag in minder

milieuefficiënte havens.

Het vierde argument gaat om de relatie van de Rotterdamse haven met de Neder-

landse economie. De Nederlandse export is de afgelopen jaren vooral gegroeid

door de wederuitvoer van goederen die per container uit Azië worden aangevoerd

en na enige bewerking weer worden uitgevoerd. Inmiddels behandelen de ongeveer

duizend Europese Distributie Centra (EDC) die in Nederland zijn gevestigd ruim een

kwart van de in de Rotterdamse haven overgeslagen containers. De containerstro-

men die op de Tweede Maasvlakte zullen worden behandeld zorgen dus ook voor

extra werkgelegenheid in de rest van Nederland doordat deze nieuwe infrastructuur in

positieve zin bijdraagt aan het vestigingsklimaat voor EDC’s. Daarnaast is de Tweede

Maasvlakte een uniek terrein, met grote kavels en een zeetoegang die bedrijven zal

huisvesten die nergens anders in Nederland terecht kunnen. Het zorgt dus voor een

netto uitbreiding van de Nederlandse economie, met nieuwe banen, extra toege-

voegde waarde en meer belastinginkomsten voor de Nederlandse overheid.

Natuurlijk zijn er ook nadelen te noemen en zal de huidige ‘containerboom’ niet

eindeloos aanhouden. De wereldwijde arbeidsdeling met processen van ‘outsour-

cing’ en ‘offshoring’ en de voortgaande groei van de Aziatische economie zijn een

belangrijk gegeven. Dit resulteert in steeds meer containerstromen. Maasvlakte 2

is een belangrijke investering om deze containers relatief milieuefficiënt te kunnen

afwikkelen, met een positieve inpuls voor de Nederlandse economie.

www.economieopinie.nl

94

BioBart Kuipers is als senior research manager port economics werkzaam voor RHV

BV (onderdeel van EUR Holding bv). Hij houdt zich bezig met onderzoek naar de

maatschappelijke betekenis van de logistieke sector, met havenontwikkelingsprojec-

ten en met zeehavenstrategie en -beleid.

Michiel Nijdam is als senior onderzoeker werkzaam voor RHV BV (onderdeel van

EUR Holding bv) en heeft als projectleider een groot aantal zeehavengerelateerde

onderzoeken uitgevoerd. Hij is gespecialiseerd in economische impactstudies en in

economische structuurstudies betreffende zeehavencomplexen. Momenteel voert hij

een promotieonderzoek uit naar ‘leader firms’ in de Rotterdamse haven.

www.economieopinie.nl

95

Strategieën voor effectieve fondsenwerving: bewijzen uit het veld

96

www.economieopinie.nl

Ook het internet biedt nieuwe mogelijkheden voor fondsenwervers: ze kunnen donateurs

informatie geven over het verloop van de inzamelingsactie. Het verstrekken van dergelijke

informatie kan sociale normen in werking stellen of donateurs simpelweg in staat stellen

om hun keuzes met meer kennis van zaken te maken2.

Tot voor kort had men deze wijdverbreide en naar verluidt belangrijke instrumenten nog

niet aan een grondig onderzoek onderworpen. Een nieuwe generatie onderzoekers begint

echter de grenzen te verleggen. Economen voeren momenteel zogenaamde veldexperi-

menten uit, waarbij mensen zoals u en ik echte alledaagse beslissingen nemen, in som-

mige gevallen zelfs zonder te weten dat ze deelnemen aan een experiment.

Steffen Huck en Imran Rasul hebben een veldexperiment uitgevoerd bij de Bayerische

Staatsoper3. Het experiment heeft enkele fascinerende resultaten opgeleverd over de

doeltreffendheid van verschillende strategieën voor fondsenwerving. Bij dit experiment

kregen meer dan 22.000 personen die ooit kaartjes hadden gekocht voor de opera, een

brief waarin hen werd verzocht een donatie te doen ter ondersteuning van operaprojec-

ten voor kinderen in achterstandsgebieden. De benaderde personen werden willekeurig

aan zes verschillende behandelingen onderworpen. Voor iedere benaderingswijze werd

gebruikgemaakt van één van de verschillende “verkooptechnieken” die gebruikelijk zijn in

de fundraisingbranche. Zo bestond één behandeling uit de mededeling dat een anonieme

donateur al 60.000 euro had gedoneerd (seeding), terwijl andere personen de boodschap

kregen dat een anonieme donateur bereid was uit eigen zak voor iedere donatie hetzelfde

Martin Bøg, 23 september 2008

Giften aan goede doelen zijn big business. In 2002 bedroeg het totale bedrag aan

donaties in de VS 240 miljard dollar1. Binnen de branche van fondsenwervers gelden

er enkele vuistregels om het potentieel aan giften ten volle te benutten. Deze instru-

menten zijn onder meer de “veiling” van het recht om je naam te laten vermelden op

een bord dat wordt aangebracht op een nieuw gebouw, het recht op een bepaalde lid-

maatschapsstatus bij een donatie aan een goed doel (zo biedt het Royal Opera House

in Londen verschillende lidmaatschapsniveaus aan, variërend van Silver Patron tot

Grand Tier Patron), de aankondiging van grote donaties voorafgaand aan een geldin-

zamelingsactie (seeding), aanvullende giften (matching) waarbij een andere donateur

ermee instemt om een bepaald percentage van afzonderlijke donaties aan te vullen

(zo voorziet de Britse overheid in een aanvullingsregeling via belastingkortingen).

971 James Andreoni, Philanthropy, 2004, te vinden op: http://econ.ucsd.edu/~jandreon/ 2 Dit wordt onderzocht in Bøg, Heimgart, Huck & Jeffers: Fundraising on the Internet, 2007, mimeo.3 Het onderzoek kan worden gedownload van: http://else.econ.ucl.ac.uk/papers/uploaded/274.pdf en

http://else.econ.ucl.ac.uk/papers/uploaded/275.pdf.

www.economieopinie.nl

bedrag bij te leggen. Een andere aanpak was de mededeling dat de anonieme donor voor

elke donatie 20 euro in de pot zou doen onafhankelijk van het bedrag van de donaties.

Van de meer dan 20.000 personen die een brief ontvingen met het verzoek geld te geven,

besloten iets minder dan 1.000 om een donatie te doen. Donateurs gaven gemiddeld on-

geveer 100 euro, waarbij sprake was van significante verschillen tussen de behandelingen.

Zo bleek seeding (de mededeling dat een anonieme donateur 60.000 euro had gedoneerd)

een zeer doeltreffend instrument. Ten opzichte van de controlebehandeling met een ge-

middelde gift van 74,30 euro steeg de gemiddelde donatie bij seeding naar 132 euro.

Matching (aanvullen van donaties) lijkt daarentegen een minder doeltreffend instrument

te zijn: Deze methode leidt tot een verlaging van de donaties! Ten opzichte van seeding

daalde de gemiddelde donatie bij aanvulling met 50% van de gift naar 101 euro en bij

aanvulling met 100% naar 92,30 euro. De conclusie is dat fondsenwervers meer geld

inzamelen met behulp van seeding dan met een aanvullingsstrategie.

Op een dieper niveau kunnen recente veldexperimenten ons informatie geven over enkele

van de meest fundamentele aannames van de economie. Economie gaat over keuzes,

keuzes over wat we eten, met wie we trouwen, in welke aandelen we investeren enz.

De kern van de economie wordt gevormd door enkele fundamentele aannames over de

wijze waarop mensen hun keuzes maken. De veruit belangrijkste aanname wordt het axi-

oma van de gebleken voorkeur (revealed preference) genoemd. Stelt u zich ter illustratie

van dit axioma eens voor dat u moet kiezen tussen verschillende hoeveelheden appels en

peren en dat u een beperkt budget hebt. Stel dat u hebt gekozen voor combinatie x en

daarbij de voorkeur hebt gegeven aan x boven combinatie y. Dan is er bij u een voorkeur

gebleken voor x boven y. Stel nu dat we uw budget aanpassen, zodat u nog steeds x en y

kunt kopen. Als uw keuzegedrag voldoet aan het axioma van de gebleken voorkeur, zult u

ook met uw nieuwe budget geen voorkeur vertonen voor y boven x.

Ondanks zijn (relatieve) eenvoud zijn de meningen over dit axioma tot dusver verdeeld. Dit

kan deels te wijten zijn aan het feit dat economen zich tot voor kort uitsluitend moesten

baseren op gegevens die in eerste instantie voor andere doelen waren verzameld. In tegen-

stelling tot de natuurwetenschappen waarbij gecontroleerde experimenten in laboratoria

kunnen worden uitgevoerd, hebben sociale wetenschappers de moeilijkere taak om onge-

controleerd (door de wetenschapper wel te verstaan!) menselijk gedrag te doorgronden.

Het experiment van Huck en Rasul kan ook worden gebruikt om na te gaan of giften aan

goede doelen voldoen aan (een versie van) het axioma van gebleken voorkeur. Iedere

potentiële donateur moet immers een keuze maken over de wijze waarop hij zijn budget

verdeelt over donaties aan het project en de consumptie van andere goederen.

Hoe kan het axioma van de gebleken voorkeur worden getoetst wanneer iedere persoon

www.economieopinie.nl

98

slechts één keuze maakt? Om dit probleem te ondervangen, maakten de schrijvers gebruik

van het feit dat de personen willekeurig waren ingedeeld in groepen die een bepaalde

behandeling ondergingen. Daardoor werd in principe telkens een representatieve steek-

proef uit de populatie van operabezoekers aan een van de behandelingen onderworpen.

Eén test die de schrijvers met de gegevens konden uitvoeren, was een vergelijking van het

percentage donateurs in twee verschillende groepen dat ten minste een bepaald bedrag

doneerde. Als het budget van de consument in vergelijking met de andere groep boven dit

punt uitstijgt (dat wil zeggen dat de consument “rijker” is, omdat de anonieme donateur

een bedrag bijlegt, waardoor de prijs van donaties in feite daalt), dan stelt het axioma van

de gebleken voorkeur dat het percentage donateurs dat ten minste dit bedrag doneert, ten

minste hetzelfde moet zijn als in de andere groep. De opzet van het onderzoek maakte in

totaal twaalf tests mogelijk. Elf daarvan zijn in lijn met het axioma van de gebleken voorkeur.

Hieruit blijkt dus dat de keuzes van mensen vrij goed voldoen aan één van de funda-

mentele aannames over keuze die door economen wordt gehanteerd. De beschreven

experimenten bieden nieuwe onderzoeksmogelijkheden en geven onderzoekers de

fascinerende kans om gecontroleerde niet-intrusieve experimenten uit te voeren op

het gebied van menselijk gedrag.

BioMartin Bøg is universitair docent bij de capaciteitsgroep Algemene Economie. Hij

behaalde zijn PhD aan University College London. Hij werkt aan onderwerpen op het

gebied van de toegepaste micro-economie, zoals leren, segregatie, en de economie

van fondsenwerving.

www.economieopinie.nl

99

De spagaat vanSharon Dijksma

100

www.economieopinie.nl

Hoe is Dijksma in deze netelige situatie terecht gekomen? Voor het beantwoorden van

deze vraag is enige kennis nodig over de werking van de Nederlandse kinderopvang.

Via subsidieregelingen probeert de overheid het hebben van kinderen als drempel

voor arbeidsparticipatie weg te nemen om zo (vooral) moeders aan het werk te krij-

gen. Een nobel streven, waar we weinig op willen afdingen. Een klein experiment laat

zien dat de overheid de lat niet erg hoog legt. Met behulp van de Calculator Kinderop-

vang1 kan ieder gezin berekenen hoeveel tegemoetkoming het kan krijgen. Wanneer u

(en uw partner) niet werkt en geen jaarlijkse bijdrage van het UWV ontvangt voor het

volgen van een opleiding, inburgerings- of re-integratietraject, dan hebt u geen recht

hebt op kinderopvangtoeslag voor uw, zeg, twee kinderen. Echter, verdienen u en uw

partner gedurende heel 2008 beiden 1 euro, dan krijgt u van de Belastingdienst een

toeslag van 278 euro per maand. Zelf moet u in dit voorbeeld nog 10 euro per maand

aan kinderopvang betalen.2 Op drie januari twintig minuten folders rondbrengen geeft

dus recht op een jaar lang drie dagen vrijwel gratis kinderopvang. Wij vinden 278 euro

per maand wel een zeer ruime subsidie voor een toename van arbeidsparticipatie

van 1 euro per jaar. Het voorbeeld dat u en uw partner slechts een euro verdienen is

natuurlijk absurd. Het illustreert echter uitstekend dat ouders wel heel snel recht op

vrijwel gratis kinderopvang hebben, en dat onder de huidige regeling de koppeling

tussen werken en kinderopvang niet erg groot hoeft te zijn.

Een tweede oorzaak is de invoering van de Aanpassing Wet Kinderopvang van

1 januari 2007. Deze wet maakte de al vrij genereuze subsidieregeling nog genereu-

zer. De aanpassingen hielden onder meer een verruiming van de vergoeding voor

gastouders in, een verplichte bijdrage van de werkgevers aan de kinderopvang, en

een verhoging van de inkomensgrens die aan het krijgen van de kinderopvangtoeslag

gesteld werd. Vooral de eerstgenoemde aanpassing is een zorgenkindje van Dijksma

geworden. Waar grootouders eerst nog uit liefde (of tegen wil en dank) op hun

Otto Swank en Sven Weeda, 15 oktober 2008

Staatssecretaris Sharon Dijksma (PvdA) zit in een diepe spagaat. Het huidige

budgettaire tekort in de kinderopvang van minimaal 0,5 miljard euro dwingt haar

te kiezen tussen enerzijds het breken van de verkiezingsbelofte van gratis

kinderopvang die haar partij in 2006 maakte, of anderzijds het voeren van een

financieel verantwoord beleid. De keuze lijkt te vallen op het laatste alternatief.

1011 http://www.minocw.nl/berekeningkinderopvang/2 Berekening aan de hand van een gezin met twee kinderen die per kind 24 uur opvang per maand genieten (12 uur kinderdagverblijf, 12 uur gastouderverblijf) tegen een uurprijs van 6 euro.

www.economieopinie.nl

kleinkinderen pasten, schrijven zij zich nu massaal in bij een professioneel gastou-

derbureau om 6 euro subsidie per uur te ontvangen. De prikkel die van deze regeling

uit gaat is enorm. Het aantal kinderen dat gebruik maakte van de gastouderopvang

verdubbelde in een jaar van 70.000 kinderen in 2006 tot 140.000 kinderen in 2007.

De totale groei van de formele kinderopvang kwam uiteindelijk uit op 35%. Het is

verwonderlijk dat het Centraal Planbureau, waar Sharon Dijksma haar budget op

baseerde, een uiteindelijke groeivoorspelling van de uitgaven aan kinderopvang

deed van 2% voor het jaar 2007. Een schatting waarbij zelfs een bedrijfskundige

nattigheid had gevoeld.

Is gratis kinderopvang überhaupt een goed idee? Economen zijn vaak wantrou-

wend als overheden gratis goederen weggeven. De reden kan worden geïllustreerd

aan de hand van een voorbeeld uit een standaard micro-economie tekstboek. Stel

dat na lang onderzoek onze premier constateert dat gezinnen met een gemiddeld

inkomen van onder de 20.000 euro per jaar zelden tot nooit kreeft eten. Om aan dit

grote onrecht een eind te maken besluit de premier ieder arm gezin met kerst een

kreeft ter waarde van 10 euro te geven. Het is eenvoudig in te zien dat de premier

geen goede daad verricht: hij had beter ieder arm gezin 10 euro kunnen schenken.

Het feit dat arme gezinnen doorgaans geen kreeft eten betekent dat zij meer waarde

hechten aan 10 euro dan aan het eten van een kreeft. De premier moet 10 euro voor

een kreeft betalen, en voor hem maakt het dus niet uit of hij 10 euro schenkt of een

kreeft. Geld in plaats van kreeften geven maakt niemand ongelukkiger, maar de

arme gezinnen (en de kreeften!) wel gelukkiger.

Een tweede les, die positiever is dan de eerste, is dat de politieke markt klaarblijke-

lijk niet zo slecht werkt als burgers, politici en critici elkaar regelmatig doen probe-

ren te geloven. Het idee dat in een volwassen democratie politici bij verkiezingen

kosteloos loze beloften kunnen doen is een fabeltje. In het verkiezingsprogramma

te zeggen te streven naar gratis kinderopvang, maar amper twee jaar later te

bezuinigen op de kinderopvang is slecht voor de geloofwaardigheid van een partij.

Illustratief is de enquête-uitslag van de Politieke Barometer van 6 juni 2008, waaruit

blijkt dat de kiezers die bij de PvdA weglopen dit zeggen te doen omdat de partij

haar beloften van de laatste verkiezingen niet nakomt en een zwabberend beleid

voert. Het zo expliciet niet nakomen van een verkiezingsbelofte kan wellicht ten dele

verklaren waarom de PvdA op 16 zetels stond in de peiling van Maurice de Hond

van 14 september jl.

www.economieopinie.nl

102

BioOtto Swank is hoogleraar Micro-economie bij de capaciteitsgroep Algemene

Economie. Hij werkt op het gebied van organisatie-economie. Hij heeft in het bijzon-

der belangstelling voor vraagstukken op het terrein van besluitvormingsprocessen

en op het terrein van Human Resource Management.

Sven Weeda behaalde zijn mastertitel aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Als

onderzoeksassistent is hij werkzaam bij de capaciteitsgroep Algemene Economie.

Per januari 2009 zal hij beginnen aan zijn promotietraject met individuele besluitvor-

mingsprocessen als belangrijkste onderwerp.

www.economieopinie.nl

103

Waarom we nietmeedoen aan deElsevier Faculty Rating

www.economieopinie.nl

104

“De Beste Universiteiten” staat er ook dit jaar weer boven het artikel waarin het

weekblad de resultaten van de enquêtes, die worden uitgevoerd door ResearchNed,

presenteert. Daarmee wordt meteen al duidelijk dat het weekblad pretendeert op

basis van enquêtes te kunnen komen tot een rangschikking van universiteiten en

opleidingen. De aanpak die gevolgd wordt, is dat men zowel studenten als hoog-

leraren en hoofddocenten ondervraagt. Studenten beoordelen hun eigen opleiding

door voor allerlei aspecten rapportcijfers te geven. Vervolgens worden de opleidin-

gen gerangschikt op basis van gemiddelde cijfers en hieruit zou dan bijvoorbeeld

volgen welke universiteit de beste economieopleiding aanbiedt. Wie hierover wat

langer nadenkt, zal echter wel wat haken en ogen zien. Ten eerste wordt op deze

manier niet zozeer de kwaliteit van opleidingen gemeten maar de mate van

tevredenheid van studenten. Iedereen die in het onderwijs werkt, zal beamen dat die

begrippen niet verward moeten worden. Een tweede bezwaar is dat studenten

alleen hun eigen opleiding beoordelen en dat de resultaten daarom niet zomaar

mogen worden gebruikt om opleidingen te vergelijken, laat staan te rangschikken.

Verschillen in oordelen ten aanzien van bepaalde aspecten zouden namelijk weleens

te verklaren kunnen zijn uit verschillen in de samenstelling van de studentenpopu-

latie (denk bijvoorbeeld aan het percentage studenten van allochtone afkomst). Het

zou zelfs zo kunnen zijn dat opleidingen die veel nadruk leggen op het aanbrengen

van een kritische attitude alleen al daardoor lagere cijfers krijgen van hun studenten

dan opleidingen waarin dit aspect nauwelijks aan bod komt.

Ook Elsevier realiseert zich dat studenten geen vergelijking kunnen maken met opleidingen

aan andere universiteiten. Daarom worden naast de studentenoordelen ook de zogenaam-

de hooglerarenoordelen (oordelen van zowel hoogleraren als universitair hoofddocenten)

gepubliceerd, want “hoogleraren … kunnen universiteiten op hun eigen vakgebied wel

Albert Wagelmans en Richard Paap

Net als in voorgaande jaren ontvingen we in de zomer het verzoek van ResearchNed

om mee te werken aan de Elsevier Faculty Rating die in het najaar van 2008 is

gepubliceerd in het themanummer Studeren van het weekblad Elsevier. Uiteraard

zijn we geïnteresseerd in de kwaliteit van het hoger onderwijs en we leveren graag

een bijdrage aan het transparanter maken van die kwaliteit. Het invullen van de

vragenlijst zou slechts tien minuten kosten. Toch hebben we niet meegedaan.

• Alle citaten in deze column zijn afkomstig uit de Elsevier themanummers Studeren 2007 en Studeren 2008.

www.economieopinie.nl

105

vergelijken, zeker als het gaat om het wetenschappelijk niveau van de staf. Dat is waar

hoogleraren het eerst op letten.” Tot zover wat ons betreft geen probleem. Inderdaad zijn

de wetenschappelijke prestaties van collega’s uit binnen- en buitenland goed zichtbaar.

Hun artikelen verschijnen in wetenschappelijke tijdschriften die we allemaal lezen en we

komen ze tegen op allerlei congressen. Dit betreft echter hun onderzoeksactiviteiten. Kijken

we naar de vragenlijst van de Elsevier Faculty Rating dan is de kwaliteit van de weten-

schappelijke publicaties slechts één van de vier aspecten die beoordeeld moeten worden.

De andere drie aspecten hebben betrekking op onderwijs, te weten de samenstel-

ling van het bachelorprogramma, het aanbod van de masteropleidingen en de

kwaliteit van de docenten. Van deelnemende hoogleraren en uhd’s wordt gevraagd

de Nederlandse opleidingen in hun vakgebied te beoordelen door voor elk van de

vier aspecten aan te geven welke universiteit naar hun oordeel het beste presteert.

De enige beperking is dat niet op de eigen universiteit gestemd mag worden.

Wij durven te stellen dat de meeste hoogleraren en uhd’s niet in staat zijn om een ge-

fundeerd oordeel te geven over de genoemde onderwijsaspecten. De reden hiervoor is

simpelweg dat ze geen goed zicht hebben op hoe de programma’s en opleidingen van

andere universiteiten ingericht zijn en hoe docenten aan andere universiteiten presteren.

Om een goed oordeel te vormen over de bachelorprogramma’s en masteropleidingen

moeten deze (allemaal!) in detail bestudeerd worden. Zelfs als deze informatie voor een

buitenstander gemakkelijk toegankelijk is (wat vaak al niet het geval is), vergt dit een

aanzienlijke inspanning.

Uit onze ruime ervaring met opleidingsmanagement aan de ESE is gebleken dat docen-

ten vaak zelfs van hun eigen opleiding geen volledig beeld hebben en opleidingsma-

nagers van onze zusterfaculteiten bevestigen dat de situatie bij hen niet anders is. Het

is dus onwaarschijnlijk dat men opleidingen en programma’s van andere universiteiten

goed genoeg kent om ze te beoordelen. Evenzo zal men zelden in staat zijn een oordeel

te geven over de kwaliteit van de docenten aan andere universiteiten. Wie denkt dat de

kwaliteit van docenten direct kan worden afgeleid uit de wijze waarop ze wetenschap-

pelijke lezingen geven tijdens seminars en congressen moeten we helaas teleurstellen:

het gaat hier om twee activiteiten met verschillende doelgroepen die op een geheel

andere wijze benaderd, bespeeld en begeleid moeten worden. Daarom zal het voor de

beoordeling van doceerprestaties op andere universiteiten toch tenminste nodig zijn dat

onderwijsactiviteiten zoals colleges worden bijgewoond. Het is zeer onwaarschijnlijk dat

hiervoor tijd wordt vrijgemaakt. Wij hebben tot nu toe in ieder geval geen hoogleraren

van zusterfaculteiten in onze collegebanken mogen begroeten.

Toch deden in 2008 weer ongeveer 2.400 hoogleraren en uhd’s mee aan de Elsevier

Faculty Rating. Blijkbaar achten die zichzelf wel in staat om de gevraagde oordelen te

www.economieopinie.nl

106

geven. En wie zijn wij dan om daar aan te twijfelen? Laten we daarom deze oordelen

eens als gegeven beschouwen. Dan hebben we er toch nog steeds moeite mee dat

op basis van de oordelen van de respondenten een rangschikking wordt gemaakt

en er weer “beste” opleidingen en universiteiten worden aangewezen. De methode

die hierbij wordt gehanteerd is de volgende: voor bijvoorbeeld de economieoplei-

ding van de ESE wordt geteld hoe vaak deze door de respondenten is genoemd

als beste bij één van de vier aspecten. Vervolgens wordt dit aantal gedeeld door

het maximaal aantal te ontvangen stemmen, dat berekend wordt door het totaal

aantal uitgebrachte stemmen (d.w.z. voor alle economieopleidingen) te verminderen

met het aantal uitgebrachte stemmen door hoogleraren en uhd’s van de ESE (men

mag immers niet op de eigen opleiding stemmen). De deling van de twee groothe-

den geeft de score van de economieopleiding van de ESE en deze kan vergeleken

worden met de analoog berekende scores van andere economieopleidingen. De

opleiding met de hoogste score wordt uitgeroepen tot “de beste” in het hoog-

leraarsoordeel. Maar is dit laatste zinnig? Beschouw het volgende voorbeeld.

Veronderstel dat er vijf universiteiten (A tot en met E) zijn met een economieoplei-

ding en dat er van iedere universiteit één hoogleraar is die een oordeel geeft over de

andere universiteiten. In de kolommen van onderstaande tabel staan mogelijke oor-

delen van de kwaliteit van de opleidingen volgens de vijf hoogleraren gerangschikt

van beste (1) tot slechtste (4) opleiding. Volgens de wijze waarop Elsevier rangschikt

heeft universiteit A de beste opleiding aangezien twee hoogleraren deze opleiding

het beste vinden. Universiteit E is het slechtste aangezien geen enkele hoogleraar

deze universiteit als de beste beschouwt. Wanneer we echter kijken naar de gemid-

delde rang over de hoogleraren dan zien we dat universiteit E de beste (laagste)

gemiddelde rang heeft. Universiteit A staat dan op de derde positie. Met andere

woorden, een iets andere - in onze ogen even (on)redelijke - wijze van rangschikken

kan leiden tot geheel andere “beste universiteiten”.

Rangorde in kwaliteit volgens hoogleraarvan Universiteit

Elsevier Score

Gem. Rang

A B C D E

Univ. A - 4 1 4 1 0.50 2.50

Univ. B 1 - 3 3 2 0.25 2.25

Univ. C 3 3 - 1 4 0.25 2.75

Univ. D 4 1 4 - 3 0.25 3.00

Univ. E 2 2 2 2 - 0.00 2.00

www.economieopinie.nl

107

Dat Elsevier en ResearchNed zich blijkbaar niet goed realiseren wat de consequen-

ties zijn van de door hen gevolgde methodiek, mag ook blijken uit de volgende

bewering: “Niet stemmen, in de hoop dat de eigen universiteit naar verhouding meer

stemmen ontvangt, levert geen voordeel op.” Het volgende voorbeeld laat echter

zien dat niet stemmen wel degelijk de eigen universiteit kan bevoordelen.

Universiteit GestemdA B C Niet Wel

Univ. A - 5 0 20 0Univ. B 11 - 8 1 19Univ. C 9 9 - 2 18score 0.54 0.61 0.42

In de tabel hierboven beschouwen we een situatie van drie universiteiten (A,B,C)

waarbij er bij iedere universiteit 20 potentiële hoogleraren zijn die kunnen stemmen

voor de beste universiteit. Veronderstel dat geen van de hoogleraren van universiteit

A meedoet. Bij universiteit B stemmen 11 hoogleraren voor A, 8 voor C en 1 hoogle-

raar stemt niet. Bij universiteit C stemmen 9 hoogleraren voor A en B en onthouden

2 hoogleraren zich van stemmen. Op basis van de methodiek van Elsevier betekent

dit dat universiteit A de beste score heeft (20/37). Stel nu dat een aantal hoogleraren

van universiteit A alsnog besluit te stemmen en wel op universiteit B. Wanneer dit

aantal groter is dan 2, zal universiteit A haar leidende positie verliezen. In onder-

staande tabel is de situatie te zien in het geval 5 hoogleraren van universiteit A op

universiteit B stemmen. Universiteit B heeft nu de beste score (14/23).

Universiteit GestemdA B C Niet Wel

Univ. A - 5 0 15 5Univ. B 11 - 8 1 19Univ. C 9 9 - 2 18score 0.54 0.61 0.33

Goed nieuws dus voor al onze collega-hoogleraren. Die hoeven zich voortaan niet meer te

verdiepen in de programma’s en opleidingen van andere universiteiten. Ook is het voort-

aan niet meer nodig dat ze zich persoonlijk op de hoogte gaan stellen van de doceer-

prestaties van hun collega’s elders in het land. Evenmin hoeven ze voor te wenden dat ze

dit allemaal gedaan hebben, terwijl dat niet zo is. Net als wij kunnen ze alle tijd die daar-

mee bespaard wordt steken in (nog) beter onderwijs. En tegelijkertijd dragen ze wellicht bij

aan een verbetering van de score van hun eigen universiteit in de Elsevier Faculty Rating!

www.economieopinie.nl

108

BioRichard Paap is bijzonder hoogleraar Econometrie & Marketing bij het

Econometrisch Instituut en is bovendien coördinator van het bachelorprogramma

Econometrie & Besliskunde. Tevens bezet hij één van de prestigieuze, door de

rector van de Erasmus Universiteit ingestelde Tinbergen Tenure Tracks. Dit vierjarige

traject, beginnende met de aanstelling tot UHD (met benoeming tot bijzonder hoog-

leraar) en eindigend met een gewone leerstoel, is bedoeld voor talentvolle weten-

schappers met ruime ervaring en bewezen onderwijs- en onderzoekskwaliteiten.

Albert Wagelmans is hoogleraar Management Science en directeur van het

Econometrisch Instituut. In de periode 2001-2006 was hij directeur van de bachelor-

en masteropleidingen Econometrie & Besliskunde (Econometrics & Management

Science); vanaf 2005 is hij tevens opleidingsdirecteur Economie & Informatica

(Economics & Informatics). Wagelmans heeft een grote internationale reputatie,

blijkende uit de vele publicaties in onder meer de toptijdschriften Management

Science en Operations Research.

www.economieopinie.nl

109

De kredietcrisis, hebzucht en mijn achtertuin

110

www.economieopinie.nl

De oproep tot beter toezicht en meer controle in de financiële sector staat in schril

contrast tot de praktijk in de (semi-)publieke sector. Professionals, zoals leraren,

verpleegkundigen en politieagenten, vragen juist om meer vertrouwen van de

overheid. De huidige overdaad aan controles beknellen en belemmeren. Minder

controle, en dus meer individuele vrijheid, zou leiden tot betere resultaten.

En natuurlijk niet tot Graaien en ander onwenselijk gedrag.

De beeldvorming werkt mee: de hebzuchtige bankier moet in toom worden gehou-

den, terwijl de bevlogen verpleegkundige natuurlijk handelt in het belang van de

patiënten. Zo zwart-wit is de werkelijkheid niet: Voorbeelden van misstanden in de

(semi-)publieke sector zijn er genoeg (vastbinden van lastige patiënten, de HBO-

fraude, de affaire Spijkers bij defensie), terwijl ik in een prachtig huis kan wonen

dankzij een prima hypotheek. In iedere sector geldt: het inperken van de ruimte

van professionals ter voorkoming van misstanden belemmert ook de goedwillende

individuen.

Vaak is er bij een misstand niet eens sprake van kwaadwillendheid. Een voorbeeld:

Mijn achtertuin grenst aan een gemeenteplantsoen. Een aantal jaar geleden wilde

ik een houten schuurtje plaatsen. Na wat passen en meten bleek dat de beste plek

voor het schuurtje op gemeentegrond was. Sindsdien heb ik een paar vierkante

meter gemeentegrond in bruikleen, en hoop ik dat gemeentelijke controle uitblijft.

Maakt dit mij een hebzuchtige Graaier? Misschien (ik ben tenslotte econoom), maar

dan zijn er wel veel Graaiers in mijn buurt.

Josse Delfgaauw, 23 oktober 2008

Volgens minister Bos toont de huidige kredietcrisis aan dat er een einde moet

komen aan de hebzucht en het Graaien in de financiële sector. Bonussen moeten

omlaag, en overheidstoezicht omhoog. Sommigen, zoals de Franse president

Sarkozy, gaan nog een stap verder door te pleiten voor een grotere rol van de

staat in de economie. We lopen nu het risico door te slaan in de kritiek op de

markt en in de lofzang op regulering en overheidsingrijpen. Het begrenzen van

hebzucht brengt ook kosten met zich mee.

111

www.economieopinie.nl

Volgens mij kan ik hiermee persoonlijk voordeel halen, zonder daar iemand mee te

benadelen. Maar wellicht dachten de bankiers van Fannie Mae en Freddie Mac dat

ook, toen zij arme Amerikanen in staat stelden een huis te kopen. En het onterecht

verkregen geld in de HBO-fraude is vast gebruikt om beter onderwijs te verzorgen.

Kortom, de wereld is niet verdeeld in egoïstische schurken en onbaatzuchtige engelen.

Als private partijen zo moeilijk in bedwang te houden zijn, moet de staat dan zelf

actiever zijn? De staat biedt echter ook geen garantie voor succes. Met ongetwijfeld

goede bedoelingen heeft de overheid het onderwijs in Nederland opgezadeld met

hervorming op hervorming, en zijn verschillende projecten geïmplementeerd op

basis van onwaarschijnlijk rooskleurige kosten-baten analyses (Betuwelijn, JSF).

Ook op individueel niveau gaat het lang niet altijd goed binnen de overheid. Denk

aan het fenomeen raamambtenaar en de rol van ambtenaren in de bouwfraude.

Individuen handelen niet vanzelf in het publiek belang, ook niet wanneer zij in over-

heidsdienst zijn.

Op de markt en bij de overheid kan zowel veel als weinig toezicht leiden tot onge-

wenste uitkomsten en excessen. Steeds opnieuw zal er een balans moeten worden

gevonden tussen individuele vrijheid en controle. In de financiële sector was er

te weinig controle. Laten we nu niet doorslaan naar te veel overheidscontrole en

knellende grenzen aan de markt. En, als het even kan, liever geen controle van de

grenzen van mijn achtertuin.

BioJosse Delfgaauw is universitair docent economie en verbonden aan de capaci-

teitsgroep Algemene Economie. In zijn onderzoek bestudeert hij de motivatie van

werknemers in de publieke en private sector. Hij geeft onderwijs in de Economie van

de Publieke Sector en is Docent van het Jaar 2007-2008.

www.economieopinie.nl

112

www.economieopinie.nl

113

Van fiscale renteaftreknaar fiscaleloonkostenverlaging

114

www.economieopinie.nl

De budgettaire opbrengst - in Nederland circa € 18 mld. ofwel ruim 10% van

de totale belastingopbrengsten - staat daar aan in de weg; het is althans niet

eenvoudig te realiseren die belastingderving direct over natuurlijke personen uit

te smeren. In de tweede plaats zou dat een onaanvaardbare verstoring opleve-

ren ten opzichte van degenen die een onderneming drijven maar voor hun winst

worden belast in de inkomstenbelasting; een vlucht naar de BV ligt dan immers

in de reden. Een ander aspect betreft de vraag wie de vennootschapsbelasting

precies draagt; daarnaar is wel onderzoek gedaan, onder andere door De Mooij

die daarvan verslag heeft gedaan in zijn oratie1. Zijn conclusie: het is onduidelijk.

Wat daarvan zij, vennootschapsbelastingen trekken al jaren veel aandacht. Dat

heeft een paar oorzaken. In de eerste plaats is dat het verschil in fiscale behan-

deling tussen eigen en vreemd vermogen: de vergoeding op vreemd vermogen

is fiscaal aftrekbaar en die op eigen vermogen niet. Dat is althans het generieke

beeld. Financiering geschiedt dus bij voorkeur met vreemd vermogen. Het zou

interessant zijn te bezien of en zo ja, in welke mate de huidige kredietcrisis die

voor een belangrijk deel wordt veroorzaakt door een bovenmatige financiering

met vreemd vermogen hier (mede) door wordt veroorzaakt. Het verschil in fiscale

behandeling tussen vreemd en eigen vermogen heeft geleid tot allerlei fiscale

constructies die vervolgens door rechtspraak en met name door aanvullende

wetgeving sterk weer zijn ingetoomd. Het beeld dat daaruit uiteindelijk voor

Nederland is ontstaan, is een uiterst complexe fiscale wetgeving die er op is gericht

bovenmatige en gekunstelde financiering met vreemd vermogen te voorkomen.

Een tweede tendens betreft de strijd tussen met name lidstaten van de EU om

‘spaargeld’ van bedrijven aan te trekken door allerlei fiscale faciliteiten tot stand te

brengen die leiden tot een lage heffing over die spaartegoeden.

Peter Kavelaars

De vennootschapbelasting is een eigenaardige belasting. De heffing grijpt aan

bij de winsten die vennootschappen behalen en wordt - uiteraard - geheven van

die vennootschappen. Het is evenwel een gegeven dat anderen dan natuurlijke

personen geen belasting kunnen dragen: alleen mensen van vlees en bloed kun-

nen belasting dragen. In dat licht bezien is het niet zo verwonderlijk dat er nogal

eens geluiden opgaan deze belasting te doen vervallen. Om diverse redenen is

dat echter niet zo voor de hand liggend.

115

1 R.A. de Mooij, Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst? 2003; zie met name blz. 6 e.v.

www.economieopinie.nl

Nederland doet daar in beginsel ook aan mee door de zogenoemde rentebox

(rente wordt daarin belast tegen 5% in plaats van het reguliere tarief van 25,5%)

maar deze box neigt naar verboden staatssteun en kan op weerstand rekenen

van de Europese Commissie; vooralsnog is deze box niet ingevoerd. Tot slot zien

we in breder Europees verband dat lidstaten niet alleen op specifieke maatrege-

len binnen de vennootschapsbelasting concurreren, maar ook meer algemeen

door tariefverlagingen door te voeren. De afgelopen twee decennia zijn de

tarieven van deze belasting in vrijwel alle lidstaten van de EU gedaald, zij het dat

de financiering vooral door het bedrijfsleven zelf is opgebracht door winstgrond-

slagverbreding. Kortom: geen of slechts een geringe belastingdrukverlaging. Veel

voordelen zitten aan dergelijke operaties dus niet, anders dan dat men zou kun-

nen stellen dat door een grondslagverbreding distorsies worden beperkt. Het is

verder ook opvallend dat de relatieve opbrengst van de vennootschapsbelasting

ondanks de tariefverlaging in die jaren veelvuldig is gestegen; onderzoeken wijze

uit dat een oorzaak is dat steeds meer ondernemingen in de vorm van een ven-

nootschap worden gedreven2.

Het is in de fiscale wereld duidelijk dat er aan de fiscale renteproblematiek, zoals

die hiervoor kort en op hoofdlijnen is geduid, iets moet gebeuren; ook de wetge-

ver is daarvan doordrongen en werkt intern inmiddels aan oplossingen. Onlangs

is door een aantal fiscale hoogleraren ook een voorstel gedaan dat er kort gezegd

op neer komt dat de rente in een concern - externe rente valt er dus uitdrukkelijk

buiten - per saldo wordt gedefiscaliseerd, een ontvangen surplus onbelast blijft

en een betaald surplus niet aftrekbaar is3. Daarmee zou een verdere tariefverla-

ging kunnen worden gefinancierd die uitkomt op een algeheel vennootschaps-

belastingtarief van 20%; ofwel grosso modo een daling van 5%. Maar dat bete-

kent uiteraard geen daling van de effectieve druk want de tariefverlaging wordt

ook in dit geval geheel gefinancierd door grondslagverbreding. Is dit nu een

ontwikkeling waar wij op zitten te wachten? Mijns inziens niet, althans niet in deze

vorm. Ik vermeld drie redenen maar er zijn er wel meer: de belastingdruk wordt

niet verlaagd en we blijven aansturen op fiscale concurrentie tussen de lidstaten.

En juist dat laatste moeten we niet willen. Dat is ook vastgelegd in het verdrag

van Portugal van 2000, waarin is aangegeven dat de EU gezamenlijk moet op-

trekken teneinde in 2010 de meest concurrerende economie ter wereld te zijn:

daar past geen (fiscale) strijd tussen de lidstaten bij. Daarnaast is het ook meer

2 Joanna Piotrowska en Werner Vanborren, The corporate income tax rate-revenue paradox,Evidence in the EU, European Commission, 2008.

3 F.A. Engelen, H. Vording en S. van Weeghel, Voorstel tot wijziging van belastingwetten en verbeteren fiscale vesti-gingsklimaat, Weekblad voor Fiscaal Recht 2008/6777, blz. 891-906.

www.economieopinie.nl

116

algemeen onwenselijk dat maatregelen worden getroffen op individueel lidstaat-

niveau: wat men van de EU ook mogen vinden, dit soort zaken die het internati-

onale bedrijfsleven volop raken moeten gezamenlijk worden aangepakt. Hoezeer

aan het voorstel ook zeker positieve kanten zitten, de benadering vertoont een

paar belangrijke principiële tekortkomingen.

Wat dan wel? Voortbordurend op het hiervoor aangeduide voorstel is wel

gesuggereerd de fiscale renteaftrek voor ondernemingen geheel te schrappen:

economisch gezien is het belangrijkste voordeel dat de verstorende werking die

nu uitgaat van het verschil in behandeling van eigen en vreemd vermogen vervalt.

Daarmee zou volgens indicatieve berekeningen het tarief in de vennootschaps-

belasting kunnen dalen tot circa 14% (effectieve druk blijft uiteraard ook hier

ongewijzigd) en ontstaat een gelijke fiscale behandeling tussen eigen en vreemd

vermogen waardoor allerlei verstoringen worden voorkomen en een zeer ingewik-

kelde fiscale renteregeling kan vervallen. Het is echter de vraag wat wij hier in

economisch opzicht mee opschieten. Vermoedelijk weinig. Ik ben daarom van

mening dat de opbrengst van een eventuele algehele afschaffing van de fiscale

renteaftrek niet moet worden gestoken in een verlaging van het tarief van de

vennootschapsbelasting, maar moet worden aangewend ten behoeve van een

daling van de arbeidskosten. Ook met inachtneming van onze redelijke goede

productiviteit zijn de arbeidskosten hoog. Een economisch stimulans zou vooral

moeten zijn gericht op een verlaging van de arbeidskosten. Dat kan door de

opbrengst van het afschaffen van de renteaftrek in de vennootschapsbelas-

ting aan te wenden voor een drukverlaging op arbeid (verlaging loonbelasting,

premies e.d.). Het daartegen aan te voeren bezwaar kan zijn dat de opbrengst

terecht komt bij de werknemer terwijl de last drukt op de ondernemingen. Nog

los van de vraag of dat bezwaarlijk is gelet op het geschetste economische ef-

fect, is dat bezwaar ook nauwelijks reëel. Hiervoor hebben we immers al gezien

dat ondernemingen geen vennootschapsbelasting dragen. Aan de andere kant

worden hogere loonkosten in de regel afgewenteld op de ondernemer; bij een

loonsverlaging geldt dus in principe het omgekeerde zodat het voordeel alsnog

ten gunste van de ondernemingen komt. Zou men dit effect te beperkt vinden,

dan zou dat een extra stimulans - de wetgever doet hier momenteel onderzoek

naar - kunnen zijn voor de invoering van een zogenoemde loonsombelasting ten

laste van werkgevers die de loonbelasting zou moeten vervangen: de vrijval van

de renteaftrek komt alsdan rechtstreeks ten goede aan de werkgevers door een

lagere loonsombelasting en daarmee een daling van de arbeidskosten.

www.economieopinie.nl

117

Kortom: ik bepleit afschaffing van de renteaftrek in de vennootschapsbelasting

waarbij de opbrengst ten goede komt aan een verlaging van de loonkosten ofwel

door de belasting en premies op arbeid te verlagen ofwel door de loonheffing

om te zetten in een loonsombelasting en de opbrengst van de afschaffing van de

renteaftrek in die heffing te verdisconteren.

BioPeter Kavelaars is sinds 1996 hoogleraar Fiscale economie en verbonden aan

het Fiscaal Economisch Instituut (onderdeel van EUR Holding bv). Daarnaast is hij

sinds 1989 directeur Wetenschappelijk Bureau bij Deloitte Belastingadviseurs te

Rotterdam. Vanaf 1997 is hij tevens vennoot. Voor die tijd was hij hoogleraar Belas-

tingrecht aan de Universiteit Leiden, werkte hij als wetenschappelijk medewerker bij

het Fiscaal Economisch Instituut van de Erasmus Universiteit Rotterdam en was hij

als Inspecteur van ‘s-Rijks belastingdienst gedetacheerd bij de vakgroep Openbare

Financiën en Belastingrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zijn nevenac-

tiviteiten zijn onder andere: hoofdredacteur Pensioenbrief, hoofdredacteur Fiscaal

Zakboek en redacteur Pensioen & Praktijk. Peter Kavelaars is daarnaast (mede-)

eindredacteur en (mede-)auteur van een aantal boeken.

www.economieopinie.nl

118

www.economieopinie.nl

119

Soepel blijven

120

www.economieopinie.nl

Goede managers zijn altijd al in staat geweest om snel beslissingen te nemen in dynami-

sche situaties. Maar veel populaire tools voor strategie¬ontwikkeling zijn ontworpen met

het oog op relatief statische omgevingen. Het gevolg is dat managers maar al te vaak

door een bedrijfsstrategie worden vastgepind op beslissingen die achteraf niet goed

blijken te zijn doordat er onverwachte ontwikkelingen zijn waarop ze zelf geen controle

kunnen uitoefenen. Er is behoefte aan een systematische omzetting van de flexibiliteit van

de managers in een flexibele strategie: een plan met een reeks opties die door de mana-

gers toegepast of terzijde gelegd kunnen worden, al naar gelang de ontwikkelingen.

Dit is de essentie van de “reële optie-analyse”, een benadering die mede is ontleend

aan de werking van financiële markten. Zoals aandelenopties de houder het recht

(maar niet de verplichting) geven om in de toekomst aandelen te kopen of te verkopen

tegen een bepaalde prijs, zo geeft reële optie-analyse een manager de mogelijkheid,

maar niet de verplichting, om bepaalde initiatieven te ontplooien.

In plaats van onwrikbare plannen op te stellen en de onderneming vast te leggen op

processen voor de lange termijn, wordt flexibiliteit gecreëerd door beslissingen uit

te smeren in een aantal fasen. Bij het plannen van productie in opkomende markten

kan het bijvoorbeeld aantrekkelijk zijn om maximale schaalvoordelen te realiseren

door de grootst mogelijke productiecapaciteit te bouwen die de onderneming zich

kan permitteren. Maar misschien is het verstandiger om eerst op kleine schaal te

bouwen waarna later gemakkelijk uitbreiding kan plaatsvinden. Als de markt voor de

producten later blijkt te krimpen, is de investering en daarmee ook het risico minder

groot. In dat geval kunnen de managers ervoor kiezen om de betreffende productie-

activiteiten te beperken of af te stoten. En als de markt zich gunstig ontwikkelt, is er

altijd de optie om de fabriek uit te breiden.

Het principe dat aan deze benadering ten grondslag ligt moedigt managers aan om

flexibel te werk te gaan bij de planning. Concreet gezegd: managers worden in staat

Han Smit, Lenos Trigeorgis en Rainer Brosch, 31 oktober 2008 In turbulente tijden is aanpassingsvermogen cruciaal. Daarom heeft flexibiliteit in

een bedrijfsstrategie vandaag de dag meer waarde dan ooit. Markten, technolo-

gieën en concurrentieprocessen worden met de dag dynamischer. Om in deze

situatie succesvol te opereren, moeten ondernemingen zorgen voor een goede

uitgangspositie om te kunnen profiteren van kansen zodra deze zich voordoen,

terwijl ze de schade bij eventuele tegenslagen tot een minimum beperken. Dit

vereist flexibiliteit op een ongekend niveau.

121

www.economieopinie.nl

gesteld om op een innovatieve manier een waarde toe te wijzen aan investerings-

beslissingen en initiatieven. In plaats van een beslissing te nemen op een rigide

analyse van een bepaald project als geheel, kunnen managers vanaf het begin de

financiële implicaties van elke stap en van alle mogelijke varianten analyseren,

zonder dat ze zich ergens vroegtijdig op vast hoeven te leggen.

Wanneer het project eenmaal in gang is gezet, kunnen ze bovendien de waarde van

de verschillende opties bijstellen aan de hand van de actuele ontwikkelingen. Al

deze informatie geeft de managers een duidelijker kader voor besluitvorming over

het al dan niet opstarten van een project en over het voortzetten, inkrimpen of

afblazen van het project in de latere fasen.

Hoe functioneert dit in de praktijk? Een grote Europese automobielfabrikant overwoog

twee alternatieve investeringen voor de productie van een nieuw model. De productie zou

ofwel volledig in één land worden geconcentreerd, of de onderneming zou over de hele

wereld een aantal fabrieken bouwen. In het laatste geval zou een deel van de productie van

de ene naar de andere locatie kunnen worden verplaatst om te profiteren van verande-

ringen in valutakoersen of loonkosten. De kosten van het flexibele systeem waren hoger,

maar de onderneming besloot dat deze flexibiliteit (met de belofte van kostenbesparingen

en een hogere nettowinst) een grotere waarde had dan het verschil in kosten tussen de

beide alternatieven. Daarom werd gekozen voor de multinationale aanpak.

Reële optie-analyse kan ook goede diensten bewijzen voor strategen die de uit-

dagingen van de concurrentie het hoofd willen bieden. Veel managers integreren

aspecten van de speltheorie in hun plannen om de resultaten van concurrentie-

processen beter te kunnen voorspellen. Maar nu de concurrentieomgeving zich

sneller ontwikkelt dan ooit tevoren, kunnen ondernemingen hun flexibele reactiever-

mogen optimaliseren door de speltheorie aan te vullen met reële optie-analyse.

Dit is het belangrijkste onderwerp van het boek Strategic Investment, geschreven

door Smit en Trigeorgis (Princeton University Press).

Neem bijvoorbeeld de vraag of een onderneming ernaar moet streven om de con-

currentie te bestrijden of om met andere spelers samen te werken in joint ventures

of allianties op een manier die de totale marktomvang ten goede komt. Het belang

van deze vraag neemt toe aangezien steeds meer producten zijn gebaseerd op

soms-concurrerende technologieën. Bij het kiezen tussen bestrijden of samenwer-

ken kunnen ondernemingen reële optie-analyse inzetten om een betere kwantitatie-

ve inschatting te maken van de waarde van mogelijke ontwikkelingen, met inbegrip

van de waarde van de opties die beschikbaar komen of niet langer beschikbaar zijn

wanneer een bepaalde concurrentieroute wordt gekozen. Dit alles resulteert in een

portefeuille met reële opties voor de onderneming, elk met een dynamische waarde

www.economieopinie.nl

122

die afhankelijk is van de marktontwikkelingen. Wie een dergelijke portefeuille het

effectiefst weet te beheren, verkeert in de beste uitgangspositie om het groeipoten-

tieel van de onderneming te realiseren en tegelijkertijd de schade in het geval van

tegenslagen te beperken.

Dit artikel is gebaseerd op het artikel “Stay Loose” door Lenos Trigeorgis, Rainer

Brosch en Han Smit.

BioHan Smit is hoogleraar Corporate Finance en verbonden aan de capaciteitsgroep

Bedrijfseconomie. Han Smit promoveerde in 1996 cum laude aan de Universiteit

van Amsterdam op het proefschrift ‘Real Options and Games”. Zijn recente boek

(met Trigeorgis) “Strategic Investment: Real Options and Games” (uitgegeven door

Princeton University Press) is de ERIM-Book Award toegekend en een Award van

de Association of American Publishers als beste boek in de categorie “Business

Management & Accounting”.

www.economieopinie.nl

123

Voortrekzorg, mag dat?

124

www.economieopinie.nl

Een aspect dat in de media onderbelicht bleef is dat de voortrekzorg plaatsvindt

buiten de normale bedrijfsuren van het ziekenhuis. Artsen en verplegend personeel

moeten er dus voor overwerken en krijgen hiervoor extra betaald. Het is dus niet zo

dat de voortrekzorg ten koste gaat van andere patiënten. Althans in principe.

Mogelijk gaan ook de niet betalende patiënten er zelfs op vooruit. Patiënten die

anders ook op de wachtlijst zouden staan, komen daar nu niet meer op. In dat geval

gaat iedereen erop vooruit en niemand wordt er slechter van. Economen noemen

dat een Pareto-verbetering. Daar komt bij dat die patiënten anders naar privéklinie-

ken of het buitenland gaan. Nu profiteert de reguliere Nederlandse zorg ervan. Een

verder voordeel is dat mensen eerder weer aan het werk zijn (goed voor het BNP).

En laten we eerlijk zijn, voortrekzorg kennen we natuurlijk al. Balkenende en Beatrix

komen echt niet op de wachtlijst. Om over de volle ziekenboeg van Feyenoord maar

te zwijgen. Waarom is de SP er dan zo op tegen? Simpel. De Nederlandse zorg is

gestoeld op het principe dat mensen met een zelfde aandoening dezelfde behande-

ling moeten krijgen. Behandeling mag niet afhankelijk zijn van draagkracht. En dat

beginsel staat nu onder druk. Bovendien zijn mensen geneigd zich te vergelijken

met anderen. Keeping up with the Joneses. En dan is het toch wel erg vervelend als

de buurman sneller wordt geholpen. Zeker als de winst in wachttijd voor degenen

die niet worden geholpen beperkt is.

Een mogelijke oplossing is om ziekenhuizen toe te staan winst te maken op

voortrekzorg. Noem het een solidariteitsopslag. Die solidariteitsopslag zouden

zij dan moeten investeren in wachtlijstverkorting. Op die manier gaat iedereen er

substantieel op vooruit. Wellicht gaat dan ook de SP er de voordelen van inzien.

Marktwerking in de zorg leidt tot nieuwe initiatieven. Dat is onvermijdelijk.

Han Bleichrodt, 21 november 2008

Medio november 2008 bracht de SP naar buiten dat het Kennemer Gasthuis in Haar-

lem, maar ook andere ziekenhuizen, patiënten de mogelijkheid biedt om tegen extra

betaling sneller te worden geholpen. Het gaat hierbij om niet-acute zorg waarvoor

mensen anders op de wachtlijst zouden komen. Denk aan staaroperaties, liesbreu-

ken of psychologische zorg. Voor sommige van deze aandoeningen bestaan lange

wachtlijsten. Voortrekzorg, zo noemt de SP deze praktijk en “de bijl wordt aan de

wortel van de solidariteit gelegd”. Maar is voortrekzorg echt zo kwalijk als de term

doet vermoeden? Laten we de voors en tegens eens tegen het licht houden.

125

www.economieopinie.nl

Niet al deze initiatieven zijn wenselijk. Het is goed dat politici de vinger aan de pols

houden. Maar laten we niet te krampachtig reageren. Door er verstandig mee om te

gaan kan de hele zorg profiteren.

Bio

Han Bleichrodt is als hoogleraar gezondheidseconomie verbonden aan de

capaciteitsgroep Toegepaste Economie. Voor 0,2 Fte is Bleichrodt gedetacheerd bij

het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG). Zijn onderzoek richt

zich op de waardering van gezondheid. Hij ontving meerdere prestigieuze onder-

zoeksbeurzen, waaronder in 2007 de Vici-beurs van de Nederlandse organisatie

van Wetenschappelijk Onderzoek. Bleichrodt behoort tot de top 10 van de meest

publicerende Nederlandse economen.

www.economieopinie.nl

126

ColofonPublicatieErasmus School of Economics, Erasmus Universiteit Rotterdam©.

RedactieDe vier capaciteitsgroepen (Algemene Economie, Econometrie, Bedrijfseconomie en

Toegepaste Economie) worden afzonderlijk vertegenwoordigd door:

Robert Dur, capaciteitsgroep Algemene Economie.

Dennis Huisman, capaciteitsgroep Econometrie & Besliskunde.

Peter Kavelaars, capaciteitsgroep Bedrijfseconomie.

Erik Braun, capaciteitsgroep Toegepaste Economie.

EindredactieRonald de Groot

Tel.: 010 408 17 62, mobiel: 06 53 641 846, email: [email protected].

Ontwerp, opmaak & productieSNOEKX Projectmanagement.

FotografieHollandse Hoogte, United Pics, Nationale Beeldbank, Istock.

Druk’t PapierenHuys ´s-Gravendeel.

Oplage500

RechtenNiets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een

geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige

wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige

andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever en/of

andere auteursrechthebbenden. © 2008 SNOEKX Projectmanagement.

www.economieopinie.nl