Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Eindhoven University of Technology
MASTER
Het gebruik van een micro-computer bij het praktikum natuurkunde
Findhammer, Wim
Award date:1985
Link to publication
DisclaimerThis document contains a student thesis (bachelor's or master's), as authored by a student at Eindhoven University of Technology. Studenttheses are made available in the TU/e repository upon obtaining the required degree. The grade received is not published on the documentas presented in the repository. The required complexity or quality of research of student theses may vary by program, and the requiredminimum study period may vary in duration.
General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.
• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain
~ I I
Het gebruik van een micro-computer bij
het praktikum natuurkunde.
Verslag van het afstudeerwerk van:
Wim Findhammer,
uitgevoerd in de vakgroep Didaktiek
Natuurkunde van de Technische
Hogeschool Eindhoven, onder
begeleiding van dr.G.Yerkerk.
sept. 1984 - sept. 1985
Inhoudsopgave.
Samenvatting.
Voorwoord.
hoofdstuk 1. Opzet van het onderzoek.
hoofdstuk 2. De spirometer-proef, een veld-experiment in de bevenbouw
HAVO/VWO. 14
hoofdstuk 3~ Evaluatie van het de spirometer-proef. 43
hoofdstuk 4. Meten en regelen in het natuurkunde-enderwijs op
het HAVO en VWO. 99
hoofdstuk 5. Een modulair interface systeem voor de Ccmmcdore-64. 112
Literatuur-opgave. 126
Appendices.
Samenvatting.
De ontwikkelingen op het gebied van de micro-electronica hebben ertoe
geleid dat scholen voor voortgezet onderwijs in toenelende mate beschikken
over één of meer micro-computers. Naast het gebruik van deze apparatuur
voor het vak informatica is er een-groeiende belangstelling 01 ook bij het
onderwijs in de natuurkunde aicro-computers te gebruiken.
Eén van de doelstellingen daarbij is het up-tc-date houden van het beeld
dat leerlingen hebben van de natuurkunde. Het gebruik van
computer-apparatuur bij het uitvoeren van 1etingen Cin demonstratie- of
praktikum-situaties> is een van de manieren waarop deze doelstelling zou
kunnen worden bereikt.
Het afstudeer-onderzoek heeft zich grotendeels gericht op de vraag of het
beeld dat leerlingen hebben van.de natuurkunde verandert als leerlingen een
micro-computer gebruiken als automatisch 1eet-instru1ent, gekoppeld aan
praktikum-apparatuur. In het voorjaar van 1985 is een veld-experiaent
uitgevoerd op 3 scholen in de omgeving van Eindhoven. 134 leerlingen hebben
deelge~oeen aan een praktikum waarbij de 1eetgegevens automatisch werden
verzameld met behulp van een micro-computer.
Gebleken is dat deze leerlingen na het uitvoeren van dit coaputer-praktikum
een beter inzicht hadden in de manier waarop co1puters worden gebruikt in
de natuurkunde. Ook bleek dat de ervaring die leerlingen hebben aet het
gebruik van een co1puter van invloed was op de mate waarin veranderingen
optreden in het beeld van de natuurkunde.
Verder is er aandacht geschonken aan het opnemen van het onderwerp •eten en
regelen in het natuurkunde-onderwijs op HAVO- en VWO-scholen. Er zijn
leerdoelen geiorauleerd en er is gewerkt aan een praktikua-proef, waarbij
een micro-computer voor de regeling zorgt.
01 deze praktikum-proef (het regelen van de stand van een windaolen>
logelijk te aaken is er een aodulair interface systeem ontworpen dat
bruikbaar is bij micro-computers van het type Coaaodore-64, aaar dat
waarschijnlijk ook geschikt is voor enkele andere typen.
Voorwoord.
Het afstudeerwerk, waarvan dit het verslag is, zou niet •ogelijk zijn
geweest zonder de •edewerking van een groot aantal •ensen, dit ik daar op
de:e plaats graag voor wil bedanken.
Prof.J.Raat, die zijn goedkeuring gaf aan het project dat buiten het
destijds bestaande onderzoeksprogramma lag. De afdeling Didaktiek
Natuurkunde van de Universiteit ·van A•sterdam, evenals W.v.Zundert van het
OMO in Tilburg, het Eekart College in Eindhoven, het Anten van
Duinkerkencollege in Veldhoven en het Hertog Jan College in Valkenswaard
die de apparatuur voor het veld-experi•ent beschikbaar hebben willen
stellen. De docenten W.Berden, A.Brink, P.Claassen, ".Hendriks, ".Casting
en H.v.Wunnik die het •ogelijk maakten om het veld-experiment uit te
voeren. De leerlingen die het praktikum uitvoerden, •aar ook de enquttes
invulden en het proefwerk •aakten. Cees van Bart, Robert Bouwens, Paul
Derckx, Mark Dielen, Jeroen Juwett, André Lathouwers en Piet de Roe, die
de observaties mee uitvoerden en steeds de opstellingen •ee opbouwden en
testten. Gerard Westerbeek, die de video-opna•es •aakte en technische
assistentie verleende waar dat nodig was.
Verder wil ik Ronald Heijeler van de Universiteit van A•sterda• bedanken
voor de hulp die hij gaf bij het leren kennen van de co•puter-apparatuur en
voor de sa•enwerking bij het veld-experiment.
Speciale dank gaat uit naar Serrit Verkerk, die de begeleiding van het
afstudeerwerk voor zijn rekening nam. De discussies die we voerden hadden
vaak een stimulerende uitwerking op het werk.
Tenslotte wil ik Anne•arie bedanken voor de hulp bij het typen van dit
verslag en voor het geduld dat ze met aij heeft gehad in de afgelopen
periode.
Ni• Findha11er
Stpte•btr 1985
- 1 -
1.1 Aanzet tot het onderzoek.
Gedurende de laatste ca. 20 jaar is er veel veranderd in het fysisch
onderzoek. Sinds de intrede van de digitale rekenaachine heeft deze
apparatuur een zodanige ontwikkeling doorgemaakt dat een experiaenteel
fysicus er vrijwel niet meer buiten kan. Door de aagtlijkheden van
koppeling tussen experiment en computer en tussen co•puters onderling is
een groot deel van de werkzaamheden van fysici overgenomen door computers.
Hierbij kan worden gedacht aan verzameling van aeetgegevens, aan besturing
en bewaking van experimenten en processen, en aan real-tiae bewerking van
•eet gegevens.
Dit heeft tot gevolg dat een fysicus zich diepgaander met de fysica kan
bezighouden en aet de methoden van data-verwerking. De ~oderne fysicus
heeft geleerd de coaputer te zien als gereedschap en niet als doel op zich.
Vaak geven de resultaten aanleiding tot nieuwe probleemstellingen en aeer
geavanceerde experimenten. Daarvoor zijn dan nog snellere en grotere
computers nodig. De ontwikkelingen op dit gebied zullen zichzelf op deze
aanier in stand houden, zoniet versnellen.
Ook op het gebied van de aodelstudies, siaulaties e.d. zien we een steeds
grotere rol voor steeds snellere en aeer coaplexe coaputers. Door deze
<super-)computers worden rekentijden alsmaar verkort, zodat de resultaten
in veel kortere tijd beschikbaar koaen. Berekeningen die nog aaar enkele
jaren geleden alleen 's nachts of in de weekeinden konden worden
uitgevoerd, zijn nu probleemloos zelfs aeerdere aalen op een dag te
herhalen. Hierdoor zullen de ontwikkelingen op bovengenoeade terreinen ook
steeds sneller verlopen.
Van deze ontwikkelingen is pas sinds een paar jaar iets te aerken in het
voortgezet onderwijs. Dit trage volgen van het onderwijs wordt o.a.
veroorzaakt door het feit dat computers pas sinds ca. 1975 bereikbaar zijn
voor scholen. In dat jaar kwam namelijk de eerste aicro-coaputer op de
markt, een complete computer ter grootte van een flinke boekentas die op
een TV-toestel aoest worden aangesloten. In korte tijd veroverden deze
kleine coaputers een plaats in de aaatschappij. Er verschenen veel aodellen
- 2 -
van talrijke fabrikanten. De concurrentie op de aar~t v~or hobby- en
home-computers werkte een prijsdaling in de hand. Maar ook als gevolg van
de snelle entwikkelingen in de micro-electronica daalden de prijzen sterk.
De prestaties van de aicro-ccaputers werden desondanks steeds groter.
Ook scholen gingen over tot de aanschaf van de nieuwe apparatuur en het vak
(burger-)informatica of ccaputerkunde verscheen op het lesrooster. Vaak
gaven de leveranciers grote kortingen aan scholen waardoer de aanschaf nog
aantrekkelijker werd.
Naar aanleiding van bovengenoemde ontwikkelingen in de fysica en op
scholen, en uit persoonlijke interesse, ben ik gestart aet een
afstudeerproject over aicro-computers in het natuurkunde-onderwijs. Hierbij
heb ik ee beperkt tot het gebruik in praktikua-situaties, en tot het
gebruik van een aicrc-coaputer als autoaatisch •eet-instrument, gekoppeld
aan praktikum-apparatuur.
De achterliggende gedachte is dat er in het natuurkunde-enderwijs veel te
weinig aandacht wordt gegeven aan de wijze waarop ccaputers worden gebruikt
in het natuurkundig onderzoek en in de techniek. Het beeld dat leerlingen
op school krijgen van het wetenschappelijk bedrijf is verouderd. Vooral
geldt dit veer het beeld van de experiaentele natuurkunde.
Door het gebruik van teaputers in het natuurkunde-onderwijs kunnen ook op
gebieden buiten de huidige leerstof vernieuwingen plaatsvinden. Nieuwe
leerdoelen, aet naae op het terrein van de aicro-electronica kunnen worden
bereikt. De ccaputer is een van de aogelijke voorbeelden die daarbij kunnen
worden gebruikt. De aicrc-coaputer kan daarvoor een aanleiding zijn. Tevens
echter bieden deze computers priaa acgelijkheden als hulpaiddel bij het
bereiken van deze nieuwe leerdoelen.
- 3 -
1.2 De computer in het onderwijs.
Op dit •o•ent bezit vrijwel iedere school voor voortgezet onderwijs wel
1instens één micro-computer t.b.v. de informatica-lessen. Dit wordt ook
gestimuleerd door de overheid, die wil voorkomen dat Nederland een
achterstand t.o.v. het buitenland oploopt op het gebied van de inforaatica.
Het ISP (Informatica Stiaulerings Plan> [23J geeft aan op welke •anieren
deze achterstand •eet worden voorkomen. Vooral het onderwijs heeft hierin
een belangrijke taak toegewezen gekregen.
Of de wijze waarop wordt getracht via het onderwijs de infor•atica op een
hoger peil te brengen een juiste is mag worden betwijfeld. Vooral bij de
keuze van apparatuur door scholen worden nog te weinig richtlijnen gegeven.
Hierdoor is een situatie ontstaan die naar voren komt in een rapport van
het COI (Centrum voor Onderwijs en Inforaatie-technologie> [19J. Het
rapport geeft de resultaten van een enquête, gehouden onder bijna alle
scholen voor voortgezet onderwijs. Hieruit blijkt dat ca. de helft van alle
toaputer-apparatuur die te vinden is op de scholen, is verdeeld over zo'n
30 verschillende •erken en typen. Zelfs ko•t het voor dat er op één
school toaputers staan van verschillende typen. Als •en bedenkt dat het
vrijwel niet aogelijk is OI tussen de diverse typen aicro-co•puters
software en hardware uit te wisselen, dan zal het duidelijk zijn dat er
nauwelijks sprake kan zijn van gecoOrdineerde software-ontwikkeling. Wat
er dan nog wordt ontwikkeld is aeestal •aar voor zeer beperkte kring
bruikbaar.
Voor het onderwijs waarvoor de micro-colputers •eestal worden gebruikt,
burgerinforaatica of co•puterkunde en cursussen programaeren, speelt het
bezwaar van de geringe uitwisselb~arheid nog een ondergeschikte rol. De
•eeste software hiervoor is geschreven in het een of ander BASIC-dialect,
dat vaa~ redelijk eenvoudig te vertalen is voor een ander type
•icro-computer. Wel kost dit werk veel tijd die beter iets anders kan
worden besteed.
Anders is het met toepassingen van •icro-computers in de exacte vakken,
vooral als er praktikum-opstellingen worden geautomatiseerd. De snelheid
- 4 -
waarmee verschijnselen in de natuurwetenschappen en _de Jechniekc:~!~~~~n
maakt het vaak noodzakelijk om een gedeelte van de software in assembler te
schrijven, waarbij ook de specifieke indeling van het geheugen veelal een ,
rol speelt. De uitwisselbaarheid c.q. vertaalbaarheid blijft dan_ wel sterk_ . . .
beperkt tot hetzelfde type micro-computer. Het is vaak niet eens aogelijk
om deze software te vertalen, omdat allerlei eigenschappen van hardware
niet in andere micro-computers aanwezig zijn. Het is daarom aan te bevelen
dat er <mogelijk door de overhei~l meer op wordt aangedrongen dat_er bij de
aanschaf van micro-computers door scholen een keuze wordt gemaakt uit een
beperkt aantal (b.v. max. 5> typen computers. Bij de selectie van deze
typen zal dan uiteraard rekening moeten worden gehouden met de wensen die
alle vakgebieden hebben die de computers gaan gebruiken.
1.3 Apparatuurkeuze.
Ten tijde van de aanvang van het afstudeerwerk bezat de vakgroep Didaktiek
Natuurkunde nog geen computer-apparatuur. Er aoest dus een keuze word_en
gemaakt uit de vele typen micro-computers die op dat aoaent in de handel .· waren. Een aantal overwegingen hebben bij deze keuze een rol gespeeld.
: ..
1e. Welke typen mi cro-co•puters worden al gebrui kt in het voortgez __ e.,t.
onderwijs. Hierbij speelt de prijs van deze apparatuur een grote rol.
Het is voor een school aantrekkelijker 011 over zoveel a._PP,a_ra_t~u.,.r. te
beschikken dat een hele klas er tegelijkertijd aee kan we_rken_, dan dat
er slechts een enkele computer aanwezig is waarmee kan word.en ··. ·;, -_ ·. :. ·- -
gedemonstreerd. Bovendien heeft het geen zin als de vakgro~~-Di~aktiek , - .:: ,o. ·• ' ::: • ':' =I
Natuurkunde toepassingen van micro-computers voer het ond~rwijs in de . '
natuurkunde gaat ontwikkelen met een machine die niet op.de scholen = . ~ ..
wordt gebrui kt.
~ . .: .
- 5 -
2e. Het aoet lOgelijk zijn rand-apparatuur te koppRle~ aa~ de
licro-computer. Dit zal uiteraard gelden voor printers,
cassette-recorders en disk-drives. Maar voor het gebruik bij praktika
in de exacte vakken zal ook praktiku•-apparatuur aceten Morden
aangesloten via een interface. Hiervoor zal ainiaaal een 8-bits brede
paralelle poort beschikbaar aceten zijn.
3e. De geheugencapaciteit aoet voldoende groot zijn om een representatief
prograaaa met de benodigde variabelen 4p te slaan. Hiervoor is al snel
16 Kbyte geheugenruimte nodig vanwege de grote hoeveelheid tekst die
aan de gebruiker moet worden aangeboden. Deze tekst is nodig om uitleg
te geven over de bediening van de apparatuur, de werking van het
prograama, de in te voeren gegevens etc.
4e. Een eis die eveneens voortkolt uit het gebruik van de aicro-coaputer
bij de exacte vakken is de aanwezigheid van een grafisch schera aet
een hoge resolutie <ca. 200 x 200 pixels>. In deze gevallen worden
vaak grafieken gebruikt. Deze grafieken aceten voldoende gedetailleerd
kunnen worden gepresenteerd.
Se. De beschikbaarheid van prograaaeertalen heeft bij de keuze eveneens
een rol gespeeld. Hierbij aoet in eerste instantie Morden gedacht aan
BASIC, en aan PASCAL. Deze overweging zal bij scholen niet zo'n grote
rol spelen, aaar in de vakgroep Didaktiek Natuurkunde, Maar ook
prograaaa's zullen worden ontwikkeld, is een goed gestructureerde
opbouM van prograaaa's van groot belang. Dit betekent dat BASIC
eigenlijk niet zo'n geschikte keuze is, oadat deze taal vrij sterk
uitnodigt tot ongestructureerd prograaaeren [16 en 7].
- 6 -
6e. Veel scholen in de regio Eindhoven zijn lid van de,vereniging OMO <Ons
Middelbaar Onderwijs). Deze vereniging heeft de bij haar aangesloten
scholen geadviseerd zich bij de keuze van computer-apparatuur te
richten op één type co•puter. Educatieve software kan dan
gemakkelijk worden uitgewissefd tussen de aangesloten scholen
onderling. Bovendien is het in dat geval ook de aoeite waard om
centraal deze software te ontwikkelen. Het OMO geeft haar scholen het
advies om apparatuur van het type Coaaodore-64 aan te schaffen.
7e. Aan de Universiteit van Aasterdam is aen al gedurende 3 jaar bezig aet
aktiviteiten op het gebied van aicro-coaputers in de natuurkunde.
Vooral toepassingen bij het natuurkunde-praktikua hebben hun aandacht.
In september 1984 is er ook een onderzoek gestart aet de tittl:
Weten aet de aicro-coaputer bij het vak natuurkunde i» de boveDbouw
van het HAVO/VNO. Het bood vele voordelen 01 aet de afdeling
Didaktiek Natuurkunde in A1sterdaa saaen te werken. De know-how die
aan de Universiteit van Alsterdam inaiddels was opgebouwd kan snel
warden overgedragen via de nascholingscursus die in Aasttrdaa wordt
verzorgd. Ook was het aogelijk 01 door aiddel van het afstudeerproject
een bijdrage te leveren aan het onderzoek dat net was gestart. Tevtns
kan gebruik warden gelaakt van de toepassingen van aicro-coaputers die
in de afdeling Didaktiek Natuurkunde van de Universiteit van Aasterdal
zijn ontwikkeld. Deze toepassingen aaken gebruik van dt Apple-Ile- en
vooral de Coalodore-64-•icro-ca•puter. Bij de nascholings-cursus wordt
alleen aet de Camaodore-64 gewerkt.
De keuze is uiteindelijk op de COIIOdore-64 gevallen. De prijs ervan is
vrij laag, terwijl de geheugencapaciteit, de grafische- en
interface-logelijkheden ruil voldoen aan de gestelde eisen. De vrije
geheugenruimte is standaard ca. 38 Kbyte groot. Het grafische scher• heeft
; . een resolutie van 320 x 200 pixels en 16 kleuren waarvan er steeds 2
tegelijk kunnen warden gekozen (eventueel 160 x 200 pixels en
tegelijkertijd 4 van de 16 aogelijke klturen>. Wat betreft de
interface-aagelijkheden is de Coaaodare-64 rui• voorzien. Naast 2
spelpoorten <aansluitingen voor joysticks, gaae-paddles en een lichtpen>,
zijn er 2 poorten die interessant zijn voor koppeling van de aicro-coaputer
- 7 -
ut praktikum-apparatuur. De zgn. EXPANSION-poort geeft toeg.ang tot de
DATA-bus en de ADRES-bus van de micro-computer, terwijl ook vele
controle-signalen beschikbaar zijn. Ook is een zgn. USER-poort aanwezig.
Deze bezit een 8-bits data-register dat kan worden gebruikt voer input of
cutput van data van of naar een interface. Ook hier zijn enkele
controlelijnen beschikbaar voor hand-shaking e.d.
Nadelig zijn de volgende punten:
le. Er zijn vrijwel geen programmeertalen beschikbaar buiten de
standaard-BASIC (of de uitgebreidere SIHON's BASIC>. Dit betekent dat
het ontwikkelen van software wat probleaatischer is. Bevendien is de
standaard-BASIC nogal beperkt, en worden b.v. de grafische
mogelijkheden van de aachine niet ondersteund. De uitbreiding •.b.v.
SIHON's BASIC is weliswaar een welkome aanvulling, aaar niet alle
scholen beschikken over deze uitbreiding. Bovendien neemt deze
uitbreiding een flink deel van de beperkte geheugenruimte in beslag.
2e. In principe kunnen alleen printers en disk-drives van het •erk
Comaodore worden aangesloten. Hoewel co••ercifel begrijpelijk, is
dit voor onderwijs-instellingen een slechte zaak. Vaak is •en bij de
aanschaf duurder uit in vergelijking •et randapparatuur van een ander
aerk. Bovendien laat de kwaliteit nogal eens te wensen ever (trage,
serille overdracht van data; zeer •atige letterkwaliteit van de
printers>. Ook kan de randapparatuur van Comaodore in de aeeste
gevallen niet worden gebruikt in coabinatie met andere aerken
computer-apparatuur. Scholen zullen bij een overstap naar ten ander
aerk (niet zo ondenkbaar in de toekoastl eveneens de randapparatuur
aceten vervangen.
- 8 -
1.4 Samenwerking •et de afdeling Didaktiek Natuurkunde van de
Universiteit van A1sterdam.
In 1.3 is al gesteld dat het voordelen had om tot een zekere samenwerking
te koaen aet de afdeling Didaktiek Natuurkunde van de Universiteit van
Amsterdam. Er zijn in deze groep een aantal praktikumproeven ontwikkeld
waarbij de licrc-ccaputer wordt gebruikt o• aeetgegevens te verza•elen en
er bewerkingen op uit te voeren. Hoewel deze proeven voor een deel al
regelmatig door leerlingen worden gebruikt binnen het
natuurkunde-praktikum, heeft er nog geen systematische analyse
plaatsgevonden van de effecten van een dergelijke proef. Hiervoor is een
uitgebreider veld-experiaent nodig, dan een incidenteel gebruik door een
klein aantal leerlingen. De opzet van een dergelijke proef, die vooral op
grond van intuftie en onderwijservaring is gekozen, kan dan beter worden
beoordeeld.
Ook in het kader van het onderzoek in Aasterdal was een sa•enwerking
aogelijk. Dit onderzoek heeft als doel het ontwikkelen van een stuk
curriculu• op basis van twee centrale •otieven [11l:
1. Men wil het beeld dat leerlingen zich vor•en van de natuurkunde als
wetenschap uitbreiden •et aoderne •eettechnieken uit hedendaags
natuurwetenschappelijk onderzoek en uit de techniek.
2. Hen wil bij de leerlingen kennis van en inzicht in een aantal
•steutelconcepten" aanbrengen uit het gebied van de eicro-electronica
en (micro->co•puter-ondersteund aeten.
Men denkt aan een curriculum waarbij leerlingen gedurende de hele
bovenbouw-periode een aantal co•puter-experiaenten tegenkoaen in het
leerlingen-praktikum en als deaonstratie-proef. Tevens kan daarin een serie
van 10-15 lessen zijn opgenomen waarin expliciet aandacht wordt gegeven aan
de rol van <micro-)computers bij meet- en besturingsprotessen en aan de
daaraan ten grondslag liggende technieken en principes. Onderwerpen in deze
lessenserie kunnen begrippen zijn als digitalisering, be•onstering,
terugkoppeling etc.
- 9 -
Met mijn afstudeerwerk kan aan dit onderzoek een bijdrage worden geleverd
d.m.v. het ontwikkelen van een praktikumproef, waarbij wordt ingegaan op
onderwerpen uit de meet- en regeltechniek.
Tenslotte is samenwerking, of in ieder geval coördinatie van aktiviteiten
van groot belang om niet op meerdere plaatsen hetzelfde onderzoek te doen.
Er is nog zoveel vakdidaktisch onderzoek te doen, dat dubbel werk nodeloze
verspilling zou zijn.
1.5 Opzet van het project.
De samenwerking van de vakgroep Didaktiek Natuurkunde van de TH-Eindhoven
met de afdeling Didaktiek Natuurkunde van de Universiteit van Amsterdam
heeft uiteindelijk geleid tot de volgende opzet van het afstudeerproject:
Een voorbereidingsperiode waarin d.1.v. het volgen van 2 cursussen
kennis wordt opgedaan over het gebruik van aicro-computers bij het vak
natuurkunde. In deze periode wordt tevens gestart aet de voorbereiding
van een veld-experiment. - Een veld-experiment waarin een computer-proef wordt gebruikt door
leerlingen van 3 scholen in de omgeving van Eindhoven. De keuze van de
proef en van de deelnemende scholen wordt geaaakt in de
voorbereidingsperiode. - Het forauleren van leerdoelen op het gebied van meten en regelen.
- Het ontwikkelen van een computer-experilent waarbij meten en regelen
een rol speelt.
- 10 -
Deze 4 onderdelen worden hieronder nader uitgewerktL
A. In de voorbereidingsperiode heb ik deelgenomen aan 2 cursussen. Beide zijn
nascholingscursussen gericht op docenten uit het voortgezet onderwijs. De
cursus "De ticro-coaputer in de natuurkunde-lrs", verzorgd door de
vakgroep Natuurkunde-didaktiek van de Rijks Universiteit Utrecht is bedoeld
als introductie aan leraren over de logelijkheden van 1icro-co1puters.
Hierin komen toepassingen in de ~atuurkunde-lessen <COO, praktikum,
interfacing>, aaar ook in andere onderwijstaken aan de orde
<tekstverwerking, database, calculatie). Bovendien gaat men in op de
problematiek rond de aanschaf van computer-systemen (talen, randapparatuur,
systeem-eigenschappen>.
•rorpassing van aicro-cotputers bij natuurkunde-experitenten• is de
titel van een cursus die door de afdeling Didaktiek van de Universiteit van
A•sterdam wordt verzorgd. Deze geeft specifieke informatie over de
logelijkheden bij interfacing. In vooral praktiku1situat~es wordt
uitgebreid ingegaan op digitale electronica. De kennis wordt zorgvuldig
opgebouwd vanaf een eenvoudige transistor tot een co1plete AD-converter.
Alle belangrijke principes die kunnen worden gebruikt in een interface
leren de cursisten kennen. Als afronding wordt in groepjes gewerkt aan een
uitgebreide opdracht, waarbij een kant en klare interface wordt gebouwd en
gebruikt in combinatie •et een 1icro-co1puter.
In deze voorbereidingsperiode zijn ook de eerste kontakten gelegd 1et
natuurkunde-docenten van scholen in de o•geving van Eindhoven. In november
1984 is er een bijeenkoest geweest waarop ca. 10 natuurkundedocenten
aanwezig waren. De bedoeling van deze bijtenkeist was te ko1en tot een
keuze van 3 scholen die zouden deelnemen aan het project. Bovendien zou er
in overleg 1et de aanwezige docenten een keuze worden gelaakt uit de
beschikbare computer-experi•enten. Uiteindelijk bleken vrijwel alle
aanwezige docenten interesse te hebben in deelname aan het project. Uit de
gegadigden zijn later 3 scholen gekozen, voornalelijk op grond van de op
school beschikbare apparatuur. Deze scholen waren:
Eekart College
Anten van Duinkerkencollege
Hertog Jan College
- 11 -
Eindhoven
Veldhoven
ValkensNaard
Gekozen is om het experiment op de-3 scholen uit te voeren met
gebruikmaking van de spirometer-proef uit het thema uLijfwerk• van het
VWO-bovenbouN-project.
Deze keuzes zijn gemaakt op grond van vooral praktische argumenten:
1. Om het school-experiment met een voldoende groot aantal leerlingen uit
te kunnen voeren in een redelijke tijd was het noodzakelijk om
meerdere opstellingen voorhanden te hebben. Alleen van de
spirometer-proef was meer dan tén opstelling beschikbaar. De
afdeling Didaktiek Natuurkunde van de Universiteit van A•sterdam had
er een 10-tal staan die direct te gebruiken waren. Voor de andere
proeven zouden de opstellingen eerst moeten worden gebouwd.
2. Bovendien was er voor de spirometer-proef al een computer-programma
geheel klaar. Dit was tevens een al 2 keer gereviseerde versie, waar
zo goed als geen fouten meer in aanwezig waren.
3. Het aantal beschikbare AD-omzetters bepaalde uiteindelijk hoeveel
opstellingen er konden worden gebruikt. Naast de AD-o•zetter van de
vakgroep Didaktiek Natuurkunde van de THE was het mogelijk er 2 te
lenen van de afdeling Didaktiek Natuurkunde van de UvA, 2 van het
Eekart College en 1 van de vereniging 0"0. Er konden dus 6
opstellingen worden gebruikt, zodat er op een school in ieder geval 6
•icro-computers van het type Commodore-64 voor het experi•ent
beschikbaar moesten zijn.
B. Het veld-experiment is in de periode van 14-2-1985 tot 28-3-1985 uitgevoerd
op bovenstaande scholen. In totaal ~ebben 134 leerlingen uit 6 klassen de
spirometerproef uitgevoerd in groepjes van 2 <soms 3). "et als
onderzoeksinstrumenten het afnemen van 2 enquêtes <pre- en posttest> en
een proefwerk is geprobeerd vast te stellen of het beeld dat leerlingen
hebben van computer-gebruik in de natuurkunde en techniek is veranderd na
het uitvoeren van de computer-proef.
- 12 -
Hierbij is tevens onderzocht of deze veranderingen nog verschillend zijn
voor diverse groepen leerlingen. Deze groepen zijn samengesteld op basis
van sexe, HAVO- of VWO-leerling, wel of geen co•puter-ervaring.
Eveneens zijn er tijdens het praktikum observaties gedaan van de
aktiviteiten van de leerlingen en zijn er video-opna•es gelaakt. De
bedoeling hiervan is om te weten te komen op welke 101enten de leerlingen
problemen tegen komen bij het uitvoeren van de proef en waardoor deze
problemen worden veroorzaakt. Daarnaast is de verwachting dat de
observaties, maar meer nog de video-opnames informatie geven over de vraag
of de natuurkunde wordt versluierd door het gebruik van een •icro-computer.
Deze informatie kan dan worden gecombineerd met de resultaten van het
proefwerk, dat enkele dagen na het praktikum is gegeven.
C. De leerdoelen zijn geformuleerd na het verrichten van een studie naar de
onderwerpen die behoren bij bestaande curricula over aeten en regelen. Er
zijn b lespakketten bekeken, 2 Nederlandse, 2 Duitse en 2 Engelse. Hieruit
is een pakket onderwerpen saaengesteld dat toegankelijk zou zijn voor
leerlingen uit de bovenbouw van het HAVO/VNO. Vooral de wiskundige kennis
heeft bij de keuze van de onderwerpen een rol gespeeld.
Naast deze literatuurstudie zijn enkele gesprekken gevoerd aet specialisten
aet betrekking tot aeet- en regeltechniek. Netenschappelijk ledewerkers aan
de TH-Eindhoven die in hun werk veel te aaken hebben aet de toepassing van
regelsystemen, zowel als •et de theoretische onderbouwing ervan. Deze
aensen is gevraagd naar hun aening over het opneaen van aeten en regelen in
het natuurkunde-onderwijs. Tevens is gevraagd naar de onderwerpen die zij
van belang achten en die bovendien begrijpelijk kunnen worden gemaakt voor
leerlingen van de bovenbouw van het HAVO en VNO.
- 13 -
D. Bij het ontwikkelen van een praktikua-proef is lang gedacht over een
geschikte keuze van het onderwerp. Er is van uitgegaan dat de ,roef iets
extra's aoest hebben boven de geaiddelde toepassingen van coaputers die op
scholen worden ontwikkeld. Uiteindelijk zullen de Didaktiek-groepen de
voortrekkers •oeten zijn van nieuw~ ontwikkelingen in het
natuurkunde-onderwijs.
De keuze is tenslotte gevallen op het bouwen en auto•atiseren van een
opstelling waarbij wind-energie wordt toegepast. Dit onderwerp spreekt
leerlingen erg aan [241 en het biedt voldoende aogelijkheden o• aspecten
van regelen te laten zien.
Problemen waren er op het gebied van de koppeling van de opstelling aan de
•icro-computer. Vanwege de vele onderdelen van de opstelling die aceten
worden aangesloten op de computer zou de interface erg ingewikkeld worden.
Het is naaelijk noodzakelijk dat al deze onderdelen vanuit de software
worden bestuurd. Extra nadelig was dat de diverse gedeelten ook voor andere
doeleinden geschikt zijn en niet alleen aceten worden gebruikt bij deze
proef <AD-oazetter, digitale inputs, besturing electra-aator etc.). Er is
daarom gekozen voor het ontwerpen en gebruiken van een aodulair
interface-systeea aet dat eventueel ook bij andere typen aicro-coaputers
dan de Coaaodore-64 kan worden gebruikt.
De colputer-proef is door bovengenoeade zaken in de verdrukking gekoaen.
Door tijdnood is de proef niet zover uitgewerkt als in eerste instantie de
bedoeling was. De opstelling is wel nagenoeg voltooid, aaar een handleiding
en een co•puter-prograaaa voor leerlingen is niet aeer geschreven. Nel zijn
de verschillende aodules voor de proef gebouwd en getest.
- 14 -
2.1 Achtergronden van de spirometer-proef.
Zoals in 1.5 al is veraeld, is er bij het veld-experiaent gebruik geaaakt
van de spirometer-proef zoals die is opgenoaen in het theaa Lijfwerk van
het VWO-bovenbouw-project. Dit is een vernieuwings-project waarin wordt
samengewerkt door het PLON, de Universiteit van Aasterdam en de
Universiteit van Groningen.
In 1983 is een voorstel verschenen voor een Experiaenteel PLON Exaaen
Prograeaa voor VWO CEPEP-VWO> [221. Dit EPEP-VWO is opgesteld door de
deelnemers aan het VWO-bovenbouw-project, ter ondersteuning van de aanvraag
voor exaeen-facilit~iten van het project bij het Ministerie van Onderwijs.
Het vervolg van deze paragraaf geeft in het kort de inhoud van het voorstel
weer.
Uitgaande van drie algeeene onderwijs-doelen:
a. de persoonlijke ontwikkeling van de leerling tot zelfstandig en aondig
burger,
b. de kennisaaking aet het kennisbestand van de wetenschap, aet de
wetenschapsbeoefening en eet de toepassing van de wetenschap,
c. de scholing van de leerling voor beroep en vervolgstudie,
wordt geconstateerd dat in het huidige exaaen-prograaaa deze doelen zeer
eenzijdig zijn ingevuld. Het natuurkunde-onderwijs is vooral sterk gericht
op de scholing voor beroep en studie en op de kennisaaking aet het
kennisbestand van de wetenschap. "ede in verband aet deze ongelijke
verdeling worden een aantal vernieuwingen nagestreefd:
- In het natuurkunde-onderwijs een gelijkwaardige plaats geven aan de
persoonlijke ontwikkeling van de leerlingen en aan de kennisaaking eet
de wetenschap en de wetenschapsbeoefening naast de scholing voor
studie en beroep. Een gevolg hiervan is de aandacht voor de
leefoageving van de leerling, voor technologie, de invloed van
wetenschap en technologie op de saaenleving en voor de ontwikkeling
van de wetenschap. Daarnaast zijn er eogelijkheden voor zelfstandig
onderzoek en voor differentiatie naar interesse.
- 15 -
- Nadere invulling van de scholing voor studie en b~oep door onder aeer
na te gaan welke eisen er aan de natuurkundekennis worden gesteld door
vervolgopleidingen.
Het opheffen van knelpunten in het VWO-onderwijs door
il aoderne natuurkunde op te nemen in het onderMijt
iil eeer aandacht te geven aan zelistandigheid van leerlingen en aan
probleemoplossend gedrag
iii) natuurkunde uitdagend te •aken voor een grotere groep leerlingen
dan vcrheen
ivl de overgang van de onderbouw naar de meer fysisch-mathematische
bovenbouw geleidelijker te laten verlopen
De genoemde vernieuwingen wil men bereiken door aiddel van 4
programmapunten:
Er zal een nieuw curriculum 1oeten worden ontwikkeld en uitgetest op
een aantal proefscholen. Dit zal bestaan uit theea's en blokken. In de
blokken komen begrippen uit de natuurkunde aan de orde die van belang
zijn in vele gebieden. Denk hierbij b.v. aan •bewegingen• en •arbeid•.
De behandeling van deze begrippen gebeurt op een •eer abstracte,
•athematische wijze. In de thema's is de stoi opgebouwd rond
the•a-vragen over onderwerpen uit de wetenschap, uit de sa•enleving of
uit de interesse-wereld van de leerlingen.
De ervaringen op de proeistholen eoeten Morden geêvalueerd. Hierbij
staan vragen catrent de benodigde lestijd, de leersteilijst e.d.
centraal. Tevens is onderzoek nodig e.b.t. het exaeenprograe•a~
- De resultaten van het onderzoek zullen •oeten worden gebruikt om het
ontwikkelde materiaal te herzien, maar ook voor het adviseren van de
leraren. In tweede instantie zullen deze adviezen ook via de
leraren-opleidingen moeten worden verspreid naar een breder veld.
-Tenslotte zal ook de Werkgroep Eindexaeenprograaaa's Natuurkunde (WEN>
van de onderzoeksresultaten kennis •oeten neeen.
- 16 -
In het EPEP-VWO worden een aantal aandachtsvelden geforauleerd waarin de
algemene onderwijsdoelen zijn terug te vinden. De nuaaering in dit verslag
is dezelfde als die welke wordt gebruikt in het EPEP-VWO.
Al: de omgeving van de leerling waarin natuurkundekennis relevant is.
A2: belangrijke wetenschappelijke ontwikkelingen waar natuurkundekennis
relevant is.
A3: historische aspecten van de natuurkunde in relatie tot de
maatschappij.
A4: de .wetenschapsfilcsofische en aaatschappelijke aspecten van het
bedrijven van de natuurkunde.
A5: de natuurkunde in studie en beroep.
In Al en A2 vinden we terug de aandacht voor de persoonlijke ontwikkeling
van de leerlingen, terwijl A3 en A4 zijn verbonden aan kennisaaking aet
wetenschapsbeoefening.
Naast de aandachtsvelden vinden we in het EPEP-YWO 7 gebieden waarin
fysische k~nnis relevant is. Deze zijn:
61: Fysica van het aenselijk lichaam.
62: Technologie en toepassing: de afweging van effecten.
63: Energievoorziening en energiegebruik.
64: Mechanisati~ en autoaatisering.
G5: Inforaatie-overdracht van bron naar ontvanger.
66: Het verkennen van aarde en ruiate.
67: De ontwikkeling van de fysica.
- 17 -
Tenslotte ~orden in het EPEP-VWO 7 groepen systetatische natuurkunde
genoemd. Deze groepen bevatten een aantal basisbegrippen uit de natuurkunde
die relevant zijn in veel of zelfs alle reeds genoemde gebieden. Bij de
indeling is ten uitgegaan van de bestaande leerstoflijst. De inhoud van
deze groepen is bepaald door na te·gaan welke begrippen in aeer dan 2
gebieden nodig zijn.
De voorgestelde groepen :ijn:
51: Mechanica
$?• -· Energie
5~· ..... Trillingen en golven
54: Electrische stromen
55: Electrische en magnetische velden
56: Het deeltjes-eodel voor vaste stoffen, vloeistoffen en gassen
57: Modellen voor het atoom en de kern
Een voorbeeld van een thema is •Lijf~erk•. Hierin staat de directe omgeving
van de leerling centraal: hun eigen lichaam. Aan de leerlingen wordt
duidelijk geaaakt dat de natuurkunde vaak een ~rote rol speelt als ze bezig
zijn met sport, geneeskunde, muziek. In het the1a wordt aandacht besteed
aan de velden Al en AS en aan de gebieden 61 en SS. Het gebruik van de
computer valt onder A2 en 64 t22l. De doelstellingen die in dit theaa
vooral worden nagestreefd zijn het zelf uitvoeren van onderzoeken en het
overdragen van de resultaten van de onderzoeken aan aedeleerlingen. De
leerlingen gaan, na een algemene inleiding, in groepjes van ca. 4 een eigen
onderzoek doen op een van de 5 terreinen van het theaa: energiehuishouding,
gehoor, zien, ademhaling en geheimzinnige zintuigen.
De spireaeter-proef is een onderdeel van het onderzoek over de
ademhaling.Het hele onderzoek duurt noraaal ca. 6 lessen van 50 minuten,
waarvan de spirometer-proef 2 tot 3 lessen in beslag neemt.
- 18 -
2.1.1 Beschrijving van de spiroleter-proef.
In deze paragraaf wordt regelmatig verwezen naar de handleiding die bij de
spiroleter-proef hoort.· Deze is te vinden in de appendix 1A. In deze
beschrijving ga ik er vanuit dat dé eerste 2 pagina's van de handleiding
bekend zijn. Hierin wordt uitgelegd wat een spiroleter is, welke
ademhalingsgrootheden er mee kunnen worden geaeten en hoe deze grootheden
uit een opgenomen spirogram zijn te bepalen. Bovendien wordt de aeetmethode
uitgelegd (van volume naar getal).
In de eerste opdracht <hand-ijkingl sluiten de leerlingen de spirometer op
de AD-omzetter aan. De nulstand wordt ingesteld door de katrol aet de
potentiometer te verdraaien. Hierna volgt de ijkaeting: de tabel op het
werkblad w~rdt gevuld met aeetwaaarden. Uit deze aeetwaarden wordt langs
grafische weg de ijkfaktor bepaald.
Pas na het voltooien van opdracht 1 en het bepalen van de ijkfaktor aag de
aicro-coaputer worden aangesloten. Vooraf controleren de leerlingen het
aangesloten prograaaa-cartridge en het verbinding1snoer naar de
AD-o•zetter. Nadat de licro-colputer is aangezet 1tart het prograaaa
autoaatisch aet het presenteren van een ~itelpagina. Daarna verschijnt er
een aenu op het beeldscher• aet 5 keuze•ogelijkheden. In de handleiding
staat over dit aenu enige uitleg.
De tweede opdracht is in wezen hetzelfde als opdracht 1, alleen worden de
aeetwaarden nu verzameld aet behulp van de aicro-coaputer
(co•puter-ijking>. De aicro-coaputer geeft op het beeldscher• ook aan welke
handelingen de leerlingen aoeten verrichten:
•zet de klok in de stand 3 liter•
•druk daarna op R (ready>u
- 19 -
Als de meting in de stand 6 liter is verricht, wordt_ automatisch de
ijkgrafiek op het scherm getekend en de beste rechte lijn door de
meetpunten <via een kleinste-kwadraten-methode>. De helling van de lijn <=
ijkfaktorl wordt eveneens op het scherm gepresenteerd. Na afloop van de
computer-ijking verschijnt weer het menu op het beeldscherm.
De laatste opdracht is de belangrijkste uit de proef. Hierin worden <in 2
gedeelten> metingen aan de longvolumes uitgevoerd. De leerlingen kiezen een
aantal samples per seconde en een totale tijdsduur van de meting. Ze worden
gecorrigeerd als er meer dan 500 meetpunten nodig zijn. Hierna volgt op het
scherm een herinnering aan het verversen van de lucht in de spirometer en
aan het gebruik van de neusklem. Deze klem moet worden gebruikt omdat er
anders lucht weglekt via de neus. In de handleiding staat beschreven op
welke manier er moet worden in- en uitgeadead.
Tijdens de meting wordt op het beeldscherm het spirogram getekend. Het
begin en eind van de aeting wordt met een pieptoon begeleid. Het is niet
mogelijk een reeds gestarte meting af te breken.
De eerste meting wordt gebruikt om het ademvolu•e, de ademfrequentie en de
vitale capaciteit te bepalen. Hierbij worden de leerlingen geholpen door de
computer. Met een kruisje dat op het scherm over het spirogram beweegt kan
worden aangegeven op welke plaatsen in het spirogram •eetpunten liggen. Uit
deze meetpunten worden de gewenste ademhalingsgrootheden bepaald. De
meetpunten zijn <afhankelijk van de grootheid die wordt bepaaldl extremen
in het spirogram, of twee punten op een flank. In som•ige gevallen voert
het coaputer-programma nog enkele tests uit op de aangegeven meetpunten.
Als de aangegeven punten aan de vereiste voorwaarden voldoen, dan volgt
automatisch de berekening van de gewenste waarde. De voorwaarden
verschillen, afhankelijk van de grootheid die moet worden bepaald. B.v. bij
de bepaling van het ademvolume moeten minstens 3 meetpunten worden
aangegeven, waarbij de verschillen tussen 2 opeenvolgende •eetwaarden
steeds van teken moeten wisselen.
- 20 -
Er volgt een foutmelding als niet aan de:e voorMaarden is voldaan. Hierbij
wordt meestal ook aangegeven om wat voor soort fout het dan gaat.
B.v. •te weinig extremen".
De tweede aeting wordt gebruikt om de •seconde-capaciteiten• te bepalen.
Dit gaat op een analoge aanier als het bepalen van de vitale capaciteit
[:ie de handleiding in appendix 1AJ.
2.2 Spirometrie: fysica, toegepast in de geneeskunde.
Toen de keuze werd geaaakt ca als computer-experiaent de spireaeter-proef
te gebruiken (zie 1.5> werden er door de docenten een aantal kanttekeningen
geaaakt. De belangrijkste hiervan was dat aen de proef aeer in een
biologie-praktikue vond passen dan in een natuurkunde-praktikua. Zoals af
te leiden valt uit 2.1 geldt dit eisschien voor het traditionele
natuurkunde-onderwijs, aaar niet voor het VNO-bovenbouw-project. Daarin is
de fysica van het eigen lichaam één van de gebieden waar het curriculu•
aandacht aan besteedt.
- 21 -
Het is weliswaar ze dat het •cbjectu waaraan wordt gemeten !lengen,
ademhaling> thuishoort bij de biologie, de meting zelf daarentegen is toch
weer een stukje fysica. Er wordt fysische meetapparatuur gebruikt bij de
•eting en de werking van de opstelling (de spirometer> is gebaseerd op
fysische principes. Denk hierbij aan de gaswetten en aan een stukje
•echanica als het er om gaat de volume-verandering van de lengen in verband
te brengen met de verplaatsing van de klok, en deze weer met de draaiing
van de katrol. Elektriciteitsleer wordt gebruikt bij de omzetting van de
draaiing via de katrel naar een spanning door de potentiometer. De
technische kant van de spirometer (o.a. de kleppen) is eveneens een
onderwerp dat niet bij de biologie, maar bij de natuurkunde thuishoort.
Als we denken aan onderzoeksvaardigheden die kunnen worden onderscheiden
bij het uitvoeren van een experiment komen zaken als het correct aansluiten
van praktikum-apparatuur aan de orde. Het koppelen van de spirometer aan de
AD-omzetter en aan de micro-computer behoort tot deze categorie. Ook aceten
de leerlingen ervoor zorgen dat de instelling van de spirometer aan
bepaalde eisen voldoet <de potentioaeter mag niet in de uiterste standen
worden gebruikt, over het hele bereik waar de spirometer wordt gebruikt,
moet er een lineair verband bestaan tussen de span~ing ~ie door de
AD-oazetter wordt gemeten en het volume onder de klok>.
Bij de uitvoering van de metingen zullen instruaenten correct eoeten worden
afgelezen !stand van de klok en de AD-omzetter>. Daarnaast aceten de
aeetgegevens op een overzichtelijke manier werden genoteerd, zodat er bij
de uitwerking van het experiment •et succes gebruik van kan worden gemaakt.
Bij de uitwerking van de proef kunnen we ook spreken van vaardigheden die
bij vrijwel ieder natuurkunde-praktikum te vinden zijn. Het tekenen van een
grafiek (de ijkgrafiekl, het tekenen van een rechte lijn door een aantal
meetpunten en het bepalen van de helling van deze rechte <de ijkfaktor>,
zijn wezenlijke onderdelen van een normale praktikum-prcef. In dit stadium
zullen de leerlingen ook hun resultaten moeten toetsen aan hun
verwachtingen !is de ijkgrafiek inderdaad een rechte lijn?>, en zullen ze
conclusies moeten trekken uit de verkregen resultaten. Hierbij speelt ook
de nauwkeurigheid van deze resultaten een rol.
- 22 -
Ook bij het opnemen en verwerken van de spirogramaen zijn duidelijk
praktikuavaardigheden te herkennen. Het ademhalen aoet op aen bepaalde
aanier gebeurtn oa de gewtnstt aetingen tt kunntn uitvoeren. Aan de hand
van de automatisch verkregen grafiek aoet worden beoordeeld of de aeting
zinnige resultaten kan opleveren. Tenslotte aceten in het spirogra• op de
juiste wijze aeetpunten worden aangegeven, waaruit autoaatisch de gewenste
grootheden worden berekend.
2.3 Toegevoegde kenmerken spirometer-proef door aicro-coaputer~
De spireaeter-proef werd in eerste instantie gebruikt aet een x-t-schrijver
als registrerend instrument. De spanning die door de potentiDaeter wordt
afgegeven werd gebruikt 01 een spirograa te tekenen. In principe zijn aet
deze aethode dezelfde aetingen te verrichten als bij het gebruik van ten
micro-computer om de spanningen van de potentioaeter te registreren. Welke
~oordelen heeft een aicro-coaputer dan boven een x-t-schrijver bij deze
proef?
1. Een van de belangrijkste arguaenten koat voort uit de doelstellingen
van het VWO-bovenbouw-project. Zoals in 2.1 al gezegd is, zal in het
curriculua dat wordt ontwikkeld aandacht eoeten worden bestted aan
aodernt natuurwetenschappelijke ontwikkelingen CA2), en aan
autoaatisering CG4l. Door een aicro-coaputer te gebruiken voor de
rtgistratie wordt het ook aogelijk in het praktikua aan deze
onderwerpen aandacht te besteden.
- 23 -
In de computer-versie van de proef komen de begrippen AD-omzetting en
bemonstering van een signaal nadrukkelijk aan de orde. In het eerste
gedeelte (de ijking) werken de leerlingen zelfs alleen aaar •et de
spirometer en de AD-oazetter, terwijl de micro-coaputer niet wordt
aangesloten. Dit is mogelijk omdat de gebruikte AD-oazetters een
ingebouwd display hebben waarop de deciaale notatie van de binaire
omzetting wordt getoond. Weliswaar wordt in de handleiding niet
gesproken over analoog-digitaal-omzetting, maar over een vertaling van
een spanning naar een getal, maar dit doet niets af aan het principe
van digitalisatie.
Het begrip bemonstering <sampling> speelt wel een veel expliciete rol
in de proef. In de handleiding (zie appendix lAl wordt het begrip
"sample-rate" uitgelegd en aet figuren toegelicht. Tevens wordt
duidelijk gemaakt dat de micro-computer met vaste tussenpozen een
getal ophaalt bij de AD-omzetter. Ook is geprobeerd aet deze figuren
duidelijk te maken dat snelle veranderingen in een signaal een hoge
sample-rate vereisen. De leerlingen aceten bij het uitvoeren van de
proef zelf een waarde kiezen voor de saaple-rate. Wel staan er voor de
2 onderdelen waarvoor dit van belang is advieswaarden in de
handleiding.
Aan het onderwerp automatisering wordt uiteraard al aandacht besteed
door het uitvoeren van de proef met behulp van een aicro-coaputer.
Daar komt nog bij dat de •anier waarop •et de coaputer wordt gewerkt
eveneens een aspect van autoaatisering belicht. De leerlingen
comaunieeren op drie •anieren aet de aicro-coaputer:
Ze maken keuzes uit de onderdelen van de aenu's,
Ze voeren gegevens in vanaf het toetsenbord.
Ze gebruiken •funktie-toetsen" voor bepaalde taken.
Deze drie aspecten van programma-besturing zijn Cnaast een aantal
specifieke aethoden als lichtpen, muis e.d.> in vrijwel alle
professionele software terug te vinden.
- 24 -
2. Het gebruik van een aicro-co•puter zorgt ervoor dat de proef sneller
vtrloopt dan aet een x-t-schrijver. Dit geldt aindtr voor de aetingen
zelf dan voor de uitwerking ervan. Leerlingen ervaren dit zelf bij het
ijken van de spiroaeter. Eerst gebeurt dit aet alleen de AD-oazetter.
Ze moeten dan zelf een ijkgraiiek tekenen en hieruit de ijkfaktor
bepalen (zie 2.1.1>. Deze uitwerking kost steeds ca. 11 ainuten. Na
het aansluiten van de aicro-coaputer wordt er nogaaais geijkt, aaar nu
wordt de uitwerking autoaatisch uitgevoerd. Deze uitwerking kost
slechts ca. 1S 'econden, waarvan het grootste deel nog nodig is voor
het tekenen van de grafiek op het beeldschera.
Deze snelle verwerking van de aeetgegevens heeft als voordeel dat
leerlingen er snel achter koaen of een aeting juist is. Er is dan nog
voldoende tijd over om de aeting te herhalen. Dit kan bijna niet aeer
als er in•iddels veel tijd is besteed aan het aflezen van spanningen
in het getekende spirograa en de oarekening ervan naar voluaes.
Een tweede voordeel van de snelheid bij de uitwerking is het feit dat
er nu in een lesuur meerdere aetingen kunnen worden verricht. Iedere
leerling kan zijn of haar eigen spirograa opneaen en het ook heleaaal
verwerken.
3. Door de aicro-coaputer wordt geen papier verbruikt. Hoewel dit slechts
zeer beperkte voordelen liJkt te hebben, is het een voorwaarde voor
een veel belangrijker aspect: de leerlingen zijn niet bang ca een
onjuiste aeting te doen. Er kunnen geen verwijten worden geaaakt over
verspilling van <toch redelijk kostbaar) ailliaeter-papier.
- 25 -
Het komt regelmatig voor dat leerlingen onjuiste mètingen doen. Door een
onjuiste keuze van de sample-frequentie zijn de spirogrammen niet duidelijk
genoeg, de meettijd is te kort gekozen, de wijze van ademhaling is niet
geschikt voor de bedoelde meting, de neusklem is vergeten af de
proefpersoon is aan het lachen gemaakt door medeleerlingen. De hierboven
genoemde punten 2 en 3 maken het mogelijk dat deze fouten snel kunnen
worden hersteld door een nieuwe meting uit te voeren. De leerlingen kunnen
dit doen :onder dat ze bang hoeven te zijn dat ze in tijdnood komen of dat
:e een verwijt krijgen over het verbruikte papier. Een hele geruststelling
voor ze.
Uiteraard mogen de werkzaamheden die door de micro-computer kunnen worden
overgenomen niet uit het hele onderwijs verdwijnen. Leerlingen zullen eerst
;elf een grafiek moeten kunnen tekenen voordat dit automatisch :al1ogen
gebeuren. Ook geldt dit voor het aflezen van instruaenten en grafieken.
Leerlingen moeten leren inzien dat de computer een hulpmiddel is dat
weliswaar :eer nuttig kan zijn, aaar: dat ze alleen kunnen gebruiken als :e
de handelingen die worden overgenomen begrijpen en zelf zouden kunnen
uitvoeren. De computer kan hen helpen 01 de aandacht bij de fysica te
houden, zonder te worden afgeleid door rekenwerk dat ze al beheersen en
waar ze dus weinig van leren.
2.4 Een nieuwe handleiding.
De scholen die hebben deelgenoaen aan het veld-experi•ent gebruiken de
thema's van het VWO-bovenbouw-project niet. Oadat we ook slechts
gefnteresseerd waren in de effecten van de spirometer-proef, en niet in
het thema als geheel, was het niet nodig dat de leerlingen het hele thema
uitvoerden. Wel betekende dit dat er een nieuwe praktiku•handleiding moest
worden geschreven. Daarbij hebben een aantal argumenten een rol gespeeld.
- 26 -
1. De beschikbare tijd voor het uitvoeren van de p..roef is niet 2 a 3
lessen, zoals gebruikelijk is in het theaa Lijfwerk, maar slechts
(ruia> lesuur.
2. De leerlingen zijn vrijwel niet gewend aan nogal uopen• opdrachten,
zoals ze in het themaboek voorkomen.
3. De leerlingen hebben geen criinterende lessen gehad.
4. De leerlingen zijn niet gewend om achtergrond-informatie te krijgen
over de toepassing van de metingen die ze doen.
Gekozen is daarom voor een handleiding aet sterk sturende opdrachten. De
vrijheid van het "eigen onderzoek" is daar~cor wat beperkt. Opgeaerkt aoet
worden dat in het theea Lijfwerk deze vrijheid geen doel op zich vorat,
aaar dat ook daar het onderzoek sterk gestructureerd is. In andere theea's
wordt aeer de nadruk gelegd op het zelf opzetten van een onderzoek.
In de handleiding is naast de sturende opdrachten een korte, aaar vrij
volledige inleiding geschreven. Hierin koaen alle begrippen die bij de
uitvoering van de proef een rol spelen aan de orde. Het aeetprincipe wordt
er ook in behandeld.
Oa de leerlingen een geheugensteuntje te geven is een lijst opgenoaen aet
funkties die enkele toetsen van de aicro-coaputer hebben bij het gebruik
van het coaputer-prograama.
Tot slet is er een werkblad toegeveegd aan de handleiding waarop de
leerlingen de verkregen resultaten kunnen noteren. Ook is er op het
werkblad ruiate gereserveerd voor de uitwerking van de ijkaeting die zonder
aicro-coaputer wordt uitgevoerd.
- 27 -
Er is eerst een proefversie geeaakt van de nieuwe h~ndlRiding. Deze is
uitgeprobeerd door de docenten, toen die de proef enkele weken voor het
experiment kwaaen bekijken en uitproberen. De opmerkingen en suggesties van
deze dccenten zijn zoveel logelijk ver~erkt in de definitieve versie. Deze
definitieve handleiding is te vinden in appendix lA.
Enkele onderdelen van de proefversie van de handleiding die voor
verbetering in aanmerking kwame~ staan hieronder aangegeven:
Enkele in de handleiding gebruikte ter1en zijn niet in overeenstemming
met hetgeen de leerlingen op hun beeldscherm te zien kregen.
- De ter• potentieleter is niet voldoende bekend bij de leerlingen. Een
nadere uitleg is nodig, zeker voor de HAVO-leerlingen.
- De term "sample-rate• wordt duidelijker als ze a.h.v. een paar figuren
wordt uitgelegd.
- De opdrachten •oeten nog •eer gedetailleerde instru~ties bevatten.
- Op het werkblad is 1eer rui~te in de tabellen wenselijk. Het acet
•ogelijk zijn en tweede meting te doen of gegevens te verbeteren.
- De liJst 1et funkties van toetsen kan beter op een apart blad, evt. op
een kartonnetje geplakt, los bij de opstellingen liggen.
- Er moet inforeatie worden opgeno~en over het schoon •aken van de
mondstukken na gebruik ervan.
Misschien zijn er toch ecgelijkheden om •eer a~htergrond-infor•atie te
verstrekken aan de leerlingen. Eventueel door achteraf een leestekst
mee te geven.
- 28 -
Aan de laatste opmerking is tegeleet geko1en in de ver~ van een
huiswerkblad, dat de leerlingen aan het eind van de proef 1ee krijgen.
Hierop sta•n een aantal discussie-vragen en 2 spirogram•en, waaruit
handaatig enkele longvoluaes kunnen worden bepaald. De vragen zijn bedoeld
als voorbereiding op het proefwerk·over de spiroaeter-proef. Op het
huiswerkblad staan tevens 2 tabellen met noriaalwaarden voor enkele
longvoluaes. De leerlingen kunnen hieraee een vergelijking 1aken tussen de
resultaten van aetingen aan hun ·eigen ademhaling en ge8iddelde waarden uit
de literatuur.
Verder waren er op•erkingen/suggesties over de inforiatie die door het
co•puter-progra•ma op het scherm wordt gegeven. Oadat het aanpassen van het
prograaaa teveel tijd kostte en er toch altijd nog verbeteringen logelijk
zouden blijven heben w~ deze aanpassing niet uitgevoerd. Wel kolen de
opaerkingen van de docenten terug in 3.4.3.
Tenslotte bleken de docenten meer tijd nodig te hebben voor de uitvoering
van de proef dan vooraf was verondersteld, Dit rechtvaardigde de
veronderstelling dat leerlingen, die 1inder praktiku•-ervaring hebben niet
voldoende hebben aan één lesuur. In 2.5 koa ik hierop terug.
- 29 -
2.5 Organisatie van het veld-experiment.
In 1.5 is al gezegd dat het veld-experiment is uitgevoerd tussen 14-2-1985
en 28-3-1985. Op de 3 deelnemende scholen hebben in deze periode 134
leerlingen uit 6 klassen de spirom~ter-proef uitgevoerd. Tevens zijn de
enquêtes afgenomen en is het proefwerk gegeven. Om deze aktiviteiten uit
te kunnen voeren in een periode van 6 weken is er nogal ~at organisatie
nodig. Deze periode moest beperkt zijn oadat het grootste deel van de
apparatuur (6 spirometers en 5 AD-omzetters> werd geleend. De eigenaars
zaten gedurende de hele periode zonder apparatuur.
Er is naar gestreefd om de hele groep leerlingen op één school binnen
één week de spirometer-proef te laten uitvoeren. Dit betekende dat de
proef in die week 3 of 4 keer werd uitgevoerd door steeds 10-15 leerlingen.
Allereerst is er in overleg aet de docenten afgesproken in ~elke ~eek hun
school aan de beurt ~as. Hierbij moest rekening ~orden gehouden aet
school-onderzoeken, rapportvergaderingen e.d. waardoor de docenten niet
steeds vrij waren naast hun noraale lessen. Uiteindelijk is het volgende
schema vastgesteld:
25/2 - 1/3
4/3 - 8/3
18/3 - 22/3
Eekart College
Anten van Duinkerkencollege
Hertog Jan College
Op welke dagen het praktikum zou draaien is door de docenten vastgesteld.
Hierbij speelde de beschikbaarheid van de aicro-coaputers en van een lokaal
een grote rol. Voor het klaarzetten, testen en weer opruimen van alle
opstelingen aoest eveneens voldoende tijd beschikbaar zijn. Uiteindelijk is
in de meeste gevallen gekozen voor een tijstip na de normal! lessen
<uitgezonderd op het Eekart College>. . '
- 31 -
De keuze op welke liddag een leerling de proef deed is vrij gelaten. Op een
intekenlijst waren steeds 12 plaatsen op een middag aangegeven. Hierdoor
was het mogelijk dat leerlingen de gunstigste dag konden uitkiezen,
rekening houdend met hun eigen lesrooster (i.v.a. clusters heeft niet
iedere leerling dezelfde lestijdenren eventuele aktiviteiten buiten school
<hobby's e.d.).
In de week, voorafgaande aan die waarin de leerlingen de spirometer-proef
uitvoerden, heb ik steeds een inleidende les gegeven waarin de pretest is
afgenomen en waarin de opstelling is besproken. In deze les is ook verteld
hoe het praktikum was georganiseerd. De inhoud van deze lessen wordt nader
uitgewerkt in 2.6.1. De les op het Eekart College is twee weken voor
de uitvoering gegeven i.v ••• de carnavals-vakantie.
In de week na het uitvoeren van het coaputer-experiaent door de leerlingen
is het proefwerk gegeven en is de posttest afgeno1en. Dit is gebeurd in een
gewoon lesuur. Er is niet speciaal gelet op de tijdsduur tussen de
uitvoering van de proef en het geven van het proefwerk, oadat dit ttveel
proble•en 1et zich 1ee zou brengen. Door de vrije keuze van de leerlingen
waren er op één praktikum-liddag soms leerlingen aanwezig uit twee
klassen. Uit één klas waren de leerlingen vaak verdeeld over vier
Biddagen. Als het proefwerk dan precies één week na het praktikua aoest
worden gemaakt, was het noodzakelijk 01 verschillende proefwerken te laken,
en 01 leerlingen nogmaals na schooltijd te laten blijven. Tevens 1oest de
school dan aeeraalen worden bezocht.
Oadat tijdens het praktikua de leerlingen werden geobserveerd waren er
steeds 3 personen nodig die zich aet de observatie bezig hielden. Na enige
problemen is het uiteindelijk gelukt om hiervoor voldoende gegadigden te
vinden. Naast de ledewerking van 2 leden van de afdeling Didaktiek
Natuurkunde in Amsterdaa en 2 stagiairs in de vakgroep Didaktiek
Natuurkunde in Eindhoven hebben 3 studenten via de vakgroep Algemene
Onderwijskunde van de THE hun ledewerking aangeboden, in ruil voor het
kunnen beschikken over de informatie van de enquêtes. Tenslotte heeft een
goede vriend en ex-stagiair in de vakgroep Didaktiek Natuurkunde de lAatste
plaatsen opgevuld.
- 31 -
De video-opnames zijn gemaakt door een medewerker van de bedrijfsgroep
praktika van de afdeling natuurkunde van de THE. Hiervoor is gebruik
gemaakt van de apparatuur van de vakgroep Didaktiek Natuurkunde (Philips
VCR 1500 met zwart/wit camera).
2.5.2 Organisatie van het praktikum.
Het praktikum is steeds uitgevoerd in het coaputer-lokaal van de school of
in een praktikum-lokaal van de sektie natuurkunde. Meestal werden deze
lokalen tijdens andere lesuren normaal gebruikt. Dit hield in dat de
opstellingen voor de spirometer-proef vrijwel iedere dag moesten worden
klaargezet en weer worden opgeruimd. Bovendien zijn iedere dag alle
opstellingen zo volledig mogelijk gecontroleerd om problemen aet de
apparatuur tijdens het uitvoeren van de proeven tot een miniaum te
beperken. Voor al deze handelingen ~as steeds ongeveer 1 uur nodig. Hierbij
is dan wel vrijwel steeds aet 3 personen tegelijk gewerkt.
Er is naar gestreefd om de begeleiding van de leerlingen over te laten aan
de docenten. Omdat het praktikum meestal na de noraale lestijden werd
gehouden, is het regelmatig voorgekomen dat dit niet aogelijk was. Door
andere afspraken zoal~ rapportvergaderingen, cursussen e.d. aoest de
begeleiding worden overgenoaen door de aaanuensis of door aijzelf.
De observatoren zijn vooraf gefnstrueerd over de aanier waarop de
observatie-formulieren moesten worden ingevuld. Hierbij zijn ook afspraken
gemaakt over de manier waarop kon worden beschreven welke leerling werd
geobserveerd. Ondanks de onbekendheid met de namen van de leerlingen moest
het aogelijk zijn om achteraf met de hulp de namen te achterhalen evt. aet
de hulp van de docent. Ook zijn vaak na afloop van het praktikua aan de
leerlingen zelf hun namen gevraagd. Tenslotte is afgesproken in welke
volgorde de leerlingen zouden worden geobserveerd door de verschillende
observatoren.
- 32 -
Tijdens 5 praktika zijn er ook video-opnames ge1aakt van greepjes
leerlingen. Hierbij is er naar gestreefd per les ca. 3 groepjes te volgen,
steeds bij andere aktiviteiten:
-Uitvoeren van de ijkaeting aet de hand !groep 1).
-Uitvoeren van de ijkmeting ~et de licro-co•puter (groep 2>.
-Uitvoeren van de aetingen aan longvolumes <groep 3>.
Tijdens één van de praktikum-perioden is er een andere procedure
gevolgd: daar is één groepje leerlingen gedurende de hele proef gevolgd
bij de 3 bovenstaande aktiviteiten.
Vooral de registratie van de gesprekken die leerlingen onderling voeren is
met de video-opnames 1ogelijk. De observatoren kunnen door hun positie
t.o.v. de leerlingen wel waarneaen Of leerlingen onderling overleggen,
1aar niet waar ze het dan precies over hebben. Bovendien is de beschikbare
tijd te kort 01 het onderwerp te kunnen noteren. Tijdens de opna1es is
steeds een aicrofoon op de tafel geplaatst bij de opstelling van de groep
leerlingen die werd gevolgd. De camera stond op een verrijdbaar statief om
steeds een zo gunstig 1ogelijke positie te kunnen inneaen.
- 33 -
2.6 De presentatie van het veld-experiment aan de leerlingen.
In deze en de volgende paragrafen van dit hoofdstuk zal ik ten beschrijving
geven van de manier waarop het hele experiment is gepresenteerd aan de
leerlingen. De inleidende les wordt beschreven waarbij vooral aandacht
wordt gegeven aan de uitleg over de spirometer en over de meetmethode.
Verder wordt beschreven in welke vorm de opstelling klaar stond en wat de
leerlingen nog moesten aansluiten en instellen. De begeleiding tijdens het
praktikum komt ook aan de orde, evenals de gang van :aken tijdens het
praktikum. De nieuwe handleiding bij de spirometer-proef is al uitgebreid
beschreven in 2.4.
Tenslotte wordt nog ingegaan op de manier waarop het computer-prograama
zich presenteert aan de leerlingen en op welke wijze daarop moet worden
gereageerd.
Door de docenten is vooraf geen volledige informatie gegeven over het
praktikum. Er is aan de leerlingen verteld dat ze aan een nieuw praktikum
zouden meedoen, dat door iemand van de TH-Eindhoven werd verzorgd. "eestal
is er wel verteld dat het praktikum buiten de normale lessen werd gehouden
en dat hiervoor compensatie zou worden gegeven in de vorm van een vrij
lesuur. Er is geen informatie gegeven over het onderwerp van de
praktikum-proef, of over het feit dat er computers bij werden gebruikt.
- 34 -
2.6.1 De inleidende lessen.
Nadat ik Nas ge!ntroduceerd in de klas is direct de pretest afgenoaen. Er
is benadrukt dat de vragenlijst is bedoeld om de eigen aening van de
leerlingen te achterhalen, en niet die van de buren in de klas. Verder is
gevraagd oa de lijst vlot in te vullen, en niet te lang over een antwoord
na te denken.
Voor het invullen van de lijst hadden de meeste leerlingen 10-15 ainuten
nodig. Na die tijd is de vragenlijst opgehaald en de handleiding voor de
spirometer-proef uitgedeeld. De rest van de les is gegeven aan de hand van
deze handleiding (zie appendix lAl.
In de klas was een gedeelte van de opstelling voor de spireaeter-proef
aanwezig. De spirometer stond opgesteld saaen aet de AD-omzetter. Bij de
uitleg over de werking van de spiremeter en over de aeetaethcde (van vcluae
naar getal) is steeds de opgestelde apparatuur gebruikt voer deaonstratie.
De volgende onderwerpen zijn aan de orde geweest:
Werking van de spircaeter. Er is verteld dat de werking berust op het
feit dat er een afgesloten voluae ontstaat als je je aond tegen het
mondstuk houdt en je neus dichtknijpt. Dit vclu•e bestaat uit de
ruiate onder de klok en in de slangen en het vcluae in je lengen.
Het totale vcluae verandert niet tijdens een &de•haling. Als je
uitademt blaas je lucht uit je lengen onder de klok zodat deze naar
beven zal bewegen. Op deze aanier valt er iets te zeggen ever de
volumes van de in- en uitgeadeade lucht. De pen op figuur 1 van de handleidin9 tekent de stand van de klok als
funktie van de tijd. Dit is een zegenaald spirogram.
Ook de funktie van de kleppen bij de luchtcirculatie is uitgelegd.
Hierbij is gewezen op het gevaar van te vaak in- en uitadelen zender
de lucht te verversen.
- 35 -
- Meten met een micro-computer. Het aflezen van d~ stand van de klok kun
je ook automatisch laten doen door een micro-computer. Het aechanisme
om met een pen een spirogram te tekenen moet vrij nauwkeurig worden
ingesteld, en het is daardoor ook nogal duur. Door bij de •eting
gebruik te maken van een micro-computer kan de spirometer eenvoudiger
worden geconstrueerd. Computers kunnen echter alleen getallen lezen. Dit betekent dat we de
stand van de klok moeten vertalen naar een getal dat leesbaar is voor
een micro-computer. Deze vertaling gaat in 2 stappen.
De stand van de klok wordt via het touwtje doorgegeven aan een katrol.
Hieraan is een potentiometer bevestigd (die draait dus met de katrol
meel. De stand van de potentiometer is dus een •aat voor de stand van
de klok. Met de potentiometer wordt door spanningsdeling een spanning
geproduceerd tussen 0 en 5 V. Deze spanning is weer een aaat voor de
stand van de klok. Als laatste stap wordt de spanning van de potentiometer door de
analoog-digitaal-omzetter vertaald naar een getal tussen 0 en 255. Dit
getal is zichtbaar op de display van de AD-oazetter en kan worden
gelezen door een micro-computer.
- Meten aan je ademhaling. In de figuren 2 en 3 van de handleiding zijn
2 spirograamen getekend die het verloop van een adeahaling laten zien.
Uit zo'n spirograa kun je een aantal eigenschappen van die ademhaling
afleiden. Deze staan in de figuren aangegeven. Naast de adeafrequentie
(f) zijn dat het ademvolume <AVl en de vitale capaciteit <VC> in
figuur 2 en de inspiratoire- en expiratoire seconde capaciteit <ISC en
ESC> in figuur 3 Om de aangegeven grootheden te kunnen meten zijn 2
verschillende typen ademhaling nodig, zoals ook in de figuren is te
zien. Er moeten bij de uitvoering van de proef dus ook 2 aparte
metingen worden verricht.
Aan het slot van de uitleg over de opstelling en de meetmethode is de
AD-omzetter aangesloten op de spirometer. Door de klok van de spireaeter op
en neer te bewegen verandert het getal op de display van de AD-omzetter. Zo
is gedemonstreerd dat het getal op de display inderdaad een aaat is voor de
stand van de klok, en dus voor het volume onder de klok.
- 36 -
Verder zijn de leerlingen op de hoogte gebracht van de organisatie van het
praktiku~:
De proef wordt uitgevoerd in g·roepjes van 2 <sols 3> l1erlingen.
De keuze van de praktikum-middag is vrij, voor zover dit al niet door
de docenten is geregeld. - Het werkblad wordt gebruikt om de •eetgegevens op te schrijven.
- Na afloop van de proef wordt er een huiswerkblad •eegegeven.
- In de week na het praktikum wordt een proefwerk gegeven over de
spirometer-proef. Dit bestaat uit B 1eerkeuze-vragen.
- Na het proefwerk wordt er een tweede vragenlijst voorgelegd.
Er is nadrukkelijk aan de leerlingen gevraagd 01 de handleiding bij de
spirometer-proef door te lezen voordat het praktikua begint. Er is verteld
dat ze anders ca. 15 minuten langer nodig hebben 01 de proef uit te voeren.
Hierbij is nog1aals duidelijk gewezen op de onderwerpen waarop al biJ de
voorbereiding •eet worden gelet:
- Begrippen die te 1aken hebben met de ade1haling: adllfrtqutntie,
adeavolu1e, vitale capaciteit. - De vertaling van volume naar getal: dfe funktil van dt pottntia•eter.
- De verschillende typen adeahalingen dil voor de 1etingen nodig zijn.
In sommige klassen is op een paar punten afg1weken van dl hitrbaven
geschetste les. Zo is op het Eekart Colltge in beide klassen niet expliciet
ingegaan op de noodzaak o• voor de 2e bepaling <van de seconde
capaciteiten> een nieuwe •eting te doen aan een ander type ade•haling. Dit
leidde tot veel foutieve •etingen bij het praktikua. In de latere lessen op
beide andere scholen is wel aet nadruk gewezen op deze 2 verschillende
aetingen.
- 37 -
In de VWO-klas van het Hertog Jan College is extra aandacht besteed aan de
werking en funktie van de potentiometer. Dit is veroorzaakt door
opmerkingen uit de klas dat ze hier juist 1ee bezig waren in de
natuurkunde-lessen. De begrippen schuifweerstand en spanningsdeling zijn
met meer nadruk ter sprake gekomen~ Eveneens is alleen in deze klas
uitgelegd dat er een lineair verband bestaat tussen de hoekverdraaiing van
de katrol en de spanning die wordt afgegeven aan de AD-omzetter.
2.6.2 Oe spirometer-opstelling.
Bij het klaarzetten van de opstellingen is ervoor gezorgd dat iedere
opstelling op dezelfde manier is ge~repareerd:
- De spirometer was gevuld met water, de klok in de laagste stand
geplaatst en de potentiometer geheel ontregeld.
- De slangen met het mondstuk en de verbindingsdraden tussen de
spirometer en de AD-omzetter waren niet aangesloten.
- De verbindingskabel tussen de AD-omzetter en de micro-computer was
alleen aan de •icro-computer bevestigd.
Het ROM-~ack met het computer-program•a was in de micro-computer
bevestigd.
- Oe monitor was aangesloten op de micro-computer.
- Alle apparatuur <AD-omzetter, 1icro-computer en •onitorl was
uitgeschakeld.
De leerlingen moeten voor de uitvoering van de proef dus nog alle
aansluitingen maken, behalve met de micro-computer. Dit is gedaan om
beschadigingen van de computers zoveel logelijk te voorkomen. Deze waren
beschikbaar gesteld door de scholen, en de leerlingen wordt meestal niet
toegestaan om apparatuur aan deze computers aan te sluiten. Boven~ien zijn
de aansluitpunten van de gebruikte micro-computers niet gebouwd op een
minder voorzichtige behandeling. Beschadigingen aan de printplaat zijn
daarbij niet denkbeeldig (zie ook 3.4.2 en ~.3>.
- 38 -
Voor een beschrijving van een spirometer ver~ijs ik naar figuur 1 van de
handleiding bij de proef <zie appendix lA). De gebruikte spireaeters zijn
alleen af~ijkend in de ~ijze ~aarop de registratie plaats vindt. Het gaat
daarbij vooral om de aanier ~aarop ·de potentio•eter ~ordt gebruikt.
De AD-omzetters die bij de spirometer-proef worden gebruikt zijn speciaal
voor het onderwijs gebouwd door de fa. Maleberg. Het ontwerp is afkomstig
van de afdeling Didaktiek Naturkunde van de Universiteit van Amsterdam. In
feite is het zowel een analoog-digitaal-omzetter als een
digitaal-analoog-omzetter. De AD-omzetter is te gebruiken zowel
alleenstaand als in combinatie aet een aicro-coaputer; de DA-omzetter
alleen in combinatie met een micro-computer (of andere apparatuur die een
8-bits parallel signaal levert). Er is een uitgang aan~ezig aet een vaste
spanning van 5 V. Deze is aogelijk omdat de AD-oazetter een eigen
ingebouwde voeding heeft. Bovendien heeft deze apparatuur voor
onder~ijs-doeleinden nog het extra voordeel van een display. Hierop wordt
de deci1ale representatie van het binaire B-bits signaal getoond. Met een
schakelaar is het aogelijk te kiezen voor de waarde van de spanning op de
analoge ingang of voor de ~aarde van de digitale ingangen die voor de
DA-oazetting wordt gebruikt. Bij de spireaeter-proef wordt alleen de
AD-oazetter gebruikt.
Er is gebruik geaaakt van een coaputer-progra••a dat is opgeslagen in een
cartridge <ROM-pack, EPROM>. Dit heeft als grote voordeel dat het na het
aanzetten van de aicro-co•puter direct beschikbaar is en bovendiln ten
automatische start aogelijk laakt. De leerlingen verliezen dus geen
praktikua-tijd oa het progra1ma in het geheugen van de co1puter te laden
vanaf een diskette (ca. 1 ainuut) of vanaf een cassette-band <ca. 10
ainuten). Vooral als door foutieve invoer van gegevens of door storingen in
de apparatuur de aicro-coaputer totaal stuurloos wordt, zal dit voordeel
zwaar gaan wegen. Er is dan vaak niets anders aeer aogeljk dan het
uitzetten van de coaputer en helemaal opnieu~ beginnen. Door het
automatisch starten is het ook niet nodig oa de leerlingen een speciale
introductie te gevtn ~ver de handelingen die aceten worden verricht 01 het
programma te laden.
- 39 -
2.6.3 De begeleiding van het praktikum.
Zoals in 2.5.2 al is vermeld is de begeleiding zoveel aogelijk door de
docenten zelf verzorgd. In enkele gevallen zijn de leerlingen door de
amanuensis of door mij begeleid omdat de docenten niet aanwezig konden
zijn, Er is gekozen voor de begeleiding door de eigen docenten boven een
begeleiding door steeds dezelfde persoon om 2 redenen:
1. De leerlingen kunnen dan op een vertrouwd persoon terugvallen aet
vragen en problemen. Een vreemde begeleider veroorzaakt mogelijk een
extra drempel bij het stellen van vragen.
2. Begeleidng door de docenten maakt het mogelijk om over 3 observatoren
te beschikken, 1 vaste !WF> en steeds 2 wisselende observatoren.
Aan de docenten is gevraagd om de leerlingen te begeleiden zoals ze dat ook
bij andere praktika doen. Ze hebben allemaal de proef vooraf al eens
uitgevoerd, dus deze is in grote lijnen bekend. Bij het optreden van
problemen waar de docenten niet snel raad aee weten is afgesproken dat zij
de leerlingen eerst zouden verwijzen naar de ~andleiding. Mocht dit nog
niet voldoende zijn, dan zou ik zelf eventueel inspringen oa te helpen.
Hierbij gaat het dan vooral om onduidelijkheden over foutaeldingen door het
programma of over het vastlopen ervan. Bij het uitproberen van de proef
door de docenten zijn niet alle mogelijke fouten aan de orde gekomen, zodat
zij hierover niet altijd de juiste uitleg kunnen geven.
Iedere docent heeft een eigen manier van begeleiden. Ook zijn er
verschillen in ervaring met het gebruik van een aicro-coaputer. Hierdoor is
het niet mogelijk om een algemene beschrijving te geven van de wijze waarop
de leerlingen zijn begeleid. Slechts 2 globale ken•erken wil ik hier
noemen:
- in het algemeen hebben de docenten de leerlingen zelf alle handelingen
laten uitvoeren. Hierbij zijn uiteraard wel tips gegeven.
- bij problemen zijn deze meestal in een soort onderwijs-leergesprek tot
een oplossing gebracht. Vaak is hierbij verwezen naar de handleiding.
- 40 -
2.6.4 Het werken met het computer-progralma.
In deze paragraaf zal ik proberen aan te geven op welke aanier het
prograama inforaatie aan de leerlingen presenteert en op welke aanier de
gebruiker hierop moet of kan reageren. Voor een uitgebreide beschrijving
van het prograama verwijs ik naar de appendix 2.
Na het starten van het programma verschijnt er een titelpagina op het
beeldschere aet de naam van het prograaaa en de naaen van de auteurs.
Tevens wordt medegedeeld dat de spireaeter-proef een onderdeel is van het
VWO-bovenbouw-project. Daarna verschijnt het hoofdaenu op het schera <zie
figuur 2.2>.
Hieraan kunnen we zien hoe de informatie op het beeldschera in de aeeste
gevallen wordt weergegeven:
1. Een kop-regel met de aanduiding van het onderdeel van het prograaaa
waaraee wordt gewerkt.
2a. Een aenu aet een aantal keuze-aogelijkheden, die door een cijfer
worden gecodeerd. 2b. Uitleg of aanwijzingen over de bediening van de apparatuur, dan wel
vragen oa invoer van gegevens.
3. Afsluitende regel aet vaak een aanwijzing over de aanier waarop het
programaa kan worden voortgezet.
Deze wijze van presentatie is vaak te vinden bij professionele software
zoals tekstverwtrkings-pakketten en data-bases. De kopregel geeft de
leerlingen een geheugensteuntje bij hun werk, terwijl de belangrijkste
informatie in een kader is geplaatst. Er wordt ook vaak gewerkt aet tekst
in reversed video. Dit zijn dan aeestal trefwoorden die bij de uitvetring
van de proef een rol spelen. Met deze vora van presentatie worden deze
trefwoorden extra geaccentueerd.
ijkin9 van de sPirOMeter
4 111et i n9 \ler•.o~erk en
S Pro9ralllllla verlaten
wawailiitii en (9evo19d door RETURN)
- 41 -
1'1 EN U
Afdrukken van de pagina's die op het beeldscherm verschijnen zijn in de
appendix 2 opgenomen. Hieraan is duidelijk te herkennen op welke wijze het
programma •eet worden bestuurd:
-Het maken van een keuze uit de 2 •enu's gaat steeds aet het intoetsen
van de bijbehorende ééncijferige code, gevolgd door de
RETURN-toets. Hierdoor is het •ogelijk o• een eventuele foutieve
invoer nog te herstellen. Dit kan niet •eer als de bevestiging aet de
RETURN-toets is gegeven.
- Bij het doorlopen van een reeks pagina's aet een vaste volgorde (b.v.
aet infor•atie over de progra••a-besturingl wordt geen bevestiging aet
de RETURN-toets gevraagd, maar is de intoetsing van C <continue)
voldoende. Hierbij is dus geen herstel van een voorbarige invoer
aogelijk.
Op vragen om invoer van gegevens als de sample-rate, de meettijd of de
ijkfaktor moet de gebruiker reageren eeE'een getal (in A1erikaanse
notatie: een decimale punt in plaats va~~en komma>, gevolgd door de
bevestiging met RETURN. Een foutieve invoer is dus weer te herstellen.
- 42 -
Er zijn een paar toetsen op het toetsenbord die in enkele situaties
een speciale funktie hebben. Hierboven is al genoemd de C-toets om een
reeks pagina's te doorlopen. Bij de computer-ijking wordt door het
gebruik van de R-toets aangegeven dat de spirometer is ingesteld in de
gevraagde toestand. Een meting wordt gestart door de toets S in te
drukken. Tenslotte worden bij de verwerking van een spirogram de
cursor-toetsen gebruikt om meetpunten in de grafiek aan te geven. De
RETURN-toets dient weer als bevestiging van een aangegeven punt.
- 43 -
hoofdstuk 3. Evaluatie spiroaeter-proef, inleiding.
In 2., is al aangegeven op welke aanier het veld-expariaent is
georganiseerd en welke evaluatie-aethoden er zijn gebruikt. In dit
hoofdstuk worden deze evaluatie-aethoden (enquêtering, proefwerk,
observatie en video-opna•es) uitgebreid behandeld. Tevens worden de
resultaten van de evaluatie gegeven.
Achtereenvolgens koeen aan de orde:
3.1 Enquêtering en het proefwerk
3.2 Video-opnaaes
3.3 Observaties
3.4 Vergelijking van de evaluaties en conclusies
Tenslotte wordt nog ingegaan op de ervaringen die zijn opgedaan aet het
gebruik van deze proef in een klasse-situatie. Daarbij wordt eveneens
beschreven hoe de apparatuur en het co1puter-prograaaa heeft gefunktioneerd
tijdens het praktikua.
3.1.1 Enquêtering van de leerlingen.
Met het gebruik van coaputer-experiaenten in het natuurkunde-praktiku•
wordt o.a. beoogd het beeld dat leerlingen krijgen van de natuurkunde als
wetenschappelijke aktiviteit up-ta-date te houden. Als we willen weten of
dit doel tot op zekere hoogte wordt bereikt aet een enkel
coeputer-experiaent aceten we proberen een idee te krijgen welk beeld de
leerlingen hebben resp. voor en na het coaputer-experiaent. Ik heb daarvoor
aan de leerlingen die deelnamen aan het veld-expariaent twee •aal een
enquête voorgelegd.
; '
- 44 -
De eerste keer dat de leerlingen werd gevraagd de eriquite in te vullen
wisten ze nog niet wat er van hen werd verwacht bij het praktikua. Ook was
de inleidende les over de spireaeter-proef nog niet gegeven. Bovendien was
aet de docenten afgesproken vooraf niet te vertellen dat het oa een
praktikua gaat waarbij een coaputer wordt gebruikt. Daaroa aag worden
verondersteld dat de leerlingen op het aoaent van de pretest geen speciale
voorbereiding hebben gehad. Ze aogen dus worden beschouwd als
doorsnee-leerlingen van HAY0-4 en YW0-5 van 3 scholen in Zuid-Nederland.
De posttest is afgenomen nadat de hele klas het praktikua had uitgevoerd,
na afloop van een proefwerk over de spiroaeter-proef. Deze tweede enquête
was bedoeld oa het beeld te bepalen dat de leerlingen hebben t.a.v. het
colputer-gebruik in de natuurkunde en techniek na een coaputer-experiaent.
Door de antwoorden van de leerlingen op de vragen van de pretest en
posttest aet elkaar te vergelijken is geprobeerd veranderingen in dit beeld
aan te tonen.
Het proefwerk is gegeven om vast te stellen wat de leerlingen van de
spireaeter-proef hebben geleerd. Hierbij gaat het zowel oa begrippen die te
aaken hebben aet de ademhaling, om praktikua-vaardigheden en oa begrippen
aet betrekking tot autoaatisering van experiaenten.
De verwerking van de antwoorden op de enquêtes en op de proefwerk-vragen
is uitgevoerd aet een coaputer-prograaaa voor statistische analyse: SPSS
<Statistica! Package for Social Sciences), Hiervoor is gebruik geaaakt van
de versie die beschikbaar is op het Burroughs-7911 systeea van het
Rekencentrul van de TH-Eindhoven [211.
3.1.2 Keuze van de enquête-vragen.
Naast het •eten van het beeld dat leerlingen hebben van teaputer-gebruik in
natuurkunde en techniek was het gewenst enige achtergrond-inforaatie te
hebben over de leerlingen. Met name de houding t.a.v.
natuurkunde<-praktikum) en de ervaringen aet teaputers waren belangrijk,
Tevens was de aening van de leerlingen ever het gebruik van teaputers in de
aaatschappij aogelijk een belangrijke variabele.
Ook de evaluatie van de spirometer-proef zelf en de daarbij geschreven
praktikum-handleiding is •eegenomen in de enquêtes. Hierbij gaat het o• 2
aspecten:
- Begrijpen de leerlingen de inforaatie die wordt gegeven op het
beeldscherm en in de handleiding?
Neemt de coaputer aogelijk zoveel aandacht in beslag dat de leerlingen
niets leren van de proef?
Op basis van bovenstaande uitgangspunten zijn de vragen voor de beide
testen opgesteld.
In verband 1et de auto•atische verwerking van de antwoorden hebben we
gekozen voor enquêtes in de var• van een lijst •et beweringen. De
leerlingen konden op een 5-puntsschaal aangeven in welke 1ate ze het aet
een bewering eens waren <1= oneens, 5= aee eens), O• de leerlingen niet te
lang bezig te laten zijn aet het invullen van de enquête (aaxiaaal 15
ainuten) is het aantal beweringen beperkt tot ca. 25 • De twee enquêtes
worden hier apart beschreven, allereerst de pretest. Deze is apgenoaen in
de appendix lC.
- 46 -
De beweringen zijn verdeeld over ~ groepen:
1: 4 beweringen over natuurkunde<-praktikum> in het algeaeen
2: 4 beweringen over ervaringen aet coaputers
3: 6 beweringen over laatschappelijke aspecten van co1putergebruik
4: B beweringen over coaputergebruik in de natuurkunde in het algeaeen en
over logelijkheden van computers in experiaentele situaties in het
bijzonder
5: 4 beweringen over computergebruik bij natuurkunde-praktikua
Groep 1 is bedoeld om informatie te verkrijgen over de houding van de
leerlingen t.a.v. het vak natuurkunde en het natuurkunde-praktikul. Uit de
beweringen van leerlingen uit groep 2 hopen we te weten te ko1en hoeveel
ervaring ze hebben aet het gebruik van 1icro-co1puters. Groep 3 kan
informatie geven over de leningen van de leerlingen over de
laatschappelijke aspecten van coaputer-gebruik. De groepen 4 en 5 voraen de
feitelijke •eting van het beeld dat leerlingen hebben van het gebruik van
co~puters in de natuurkunde en techniek. Hierbij is groep 4 eigenlijk nog
onderverdeeld in de onderwerpen:
- de 1ate van co•putergebruik in de natuurkunde
- de aogelijkheden van colputers in het algeleen
- de logelijkheden van computers io experi•entele situaties
De verdeling van de beweringen over de groepen wordt hieronder aangegeven.
Hierbij zijn de coderingen gebruikt die bij de verdere analyse •et het
pakket SPSS zijn gebruikt. De pretest heeft als codering de letter A
gevolgd door het rangnu11er van de bewering op de vragenlijst <zie appendix
1C>
- 47 -
groep I : 1. Natuurkunde-praktikua ia leuk
2. Natuurkunde is een -ilijk vak
3. Het verslag Yan een natuurkundeprakti.ltua Mak ik •t plezier
4. Het Yeralag alten nn een natuurkunde-praktikua is nuttig
groep 3: 10. Een caçuter ..akt nooit fouten
groep 5:
11. Coltputera vorMD een bedreiging voor de priYaCJ
12. Bijna alle .enselijke werkzaamheden kunnen .eel sneller en nau~uriger door een c011puter worden gedaan
11. C.a.putera hor~n in N'ft :r.irkenhuhc niet. thui11
14. Bet aebruik nn COIIPUters op ac:hool ... kt de leerstof veel duidelijker
21. Bij een natuurkunde-praklikum is een c011puter handig voor de berekeningen
24. Door het gebruik van ca.puters bij een natuurkunde-praktikua kun je in 6én uur .eer Htingen doen
25. Als je computers gebruikt bij een natuurkunde-praktikUil ben je 11et tnfo~ti.ca bezig in plaats van 8et nnt uurkundc•
:lb. Kij L'Cn natuurkunde-pnakL ikUla iH een c011puter handig voor het tekenen van grafieken
groep 2: 5. Ik heb nooit •t een c:oçuter gewerkt
6. Verken •t een ~puter ia l~uk
7. Ik beb zelf een caçuter
" 8. Proar-ren van een c011puter ia leuk
9. Coltputera zijn een belangrijke oorzaak Yan de werkeloosheid
groep 4: 15. In de natuurkunde spelen caçuters geen rol
16. Bij natuurkundig onderzoek ben je aangevezen op c011puters
17. Hel een c011puter kun je alleen verken als je •eel afweet van elektronica
l8. Digitale .eters zijn nauwkeuriger dan analoge .eters
19. Het is •bv. een c011puter .ogelijk de t .. peratuur Yan je ta-er te registreren
20. Het geheugen van een COIIPUter ia hendi& bij .. tingen
21. Colçuters zorgen ervoor dat proefopstellingen een•oudiger worden
22. CO.puters zijn geschikt 011 langzame verschijnselen te registreren
Aan het einde van de lijst is er nog een open vraag opgeno•en die bestaat
uit drie onderdelen. In ieder onderdeel wordt gevraagd een schatting te
geven van een grootheid die aet de eigen adeahaling te aaken heeft.
In de posttest koaen veel beweringen uit de pretest terug, naaelijk de
groepen 4 en 5 en de open vraag aan het einde over de schattingen van
longvolu•es. Daarnaast zijn nag 5 beweringen opgenoaen over de ervaringen
van de leerlingen bij de spirometer-proef. Deze groep vragen wordt in het
vervolg aangeduid als groep ó. De beweringen uit de posttest hebben als
codering de letter P, gevolgd door het rangnu•mer van de bewering (zie
appendix 1C). Door onbekende oorzaak is de bewering 21 uit de pretest niet
opgeno•en in de posttest, zodat groep 4 niet in zijn geheel is herhaald.
- 48 -
groep 6: 1. COlliputers moeten -er gebruikt worden bij het uatuurltuacie-pralttiltl.llll ·
2. Dit aoort pralttilta zou ilt ooit in andere .valtlteu villen hebbeu
3. De handleiding bij de proef vas duidelijk
4. De aanwij zingen op het acherm varen duidelijk
S. Het hoeveel leerlingen zou je volgens jou deze proef bet beste ltUDUen uitvoeren
Bij de keuze van de beweringen is er alleen op gelet dat de onderwerpen
waar de beweringen over gaan elkaar onderling weinig overlapptn, en dat
enkele voor dt hand liggtnde punten opgeno•en zijn. B.v. ten van de
beweringen in groep 3 gaat over de invloed die coaputers htbben op de
werkgelegenheid; een vraag over de ervaringen aet coaputers is: bezit een
leerling zelf een coaputer?
Er is niet speciaal gelet op het stellen van de beweringen in bevestigende
of ontkennende bewoordingen. Er zijn dan ook geen controles op consistentie
opgenoaen in de testen.
De beide testen zijn niet vooraf uitgeprobeerd op een kleine groep
leerlingen. De reden daarvoor is dat de groep leerlingen die deelneeat aan
het veld-experiaent al klein is (134 leerlingen) oa algeaten geldende
conclusies te kunnen trekken. Dit verbetert niet of nauwelijks als de
testen worden uitgeprobeerd op een nog kleinere groep leerlingen. De
eigenschappen van zo'n groep befnvloeden de aeting te sterk oa op grond
van de relulti~en van het uitproberen te kunnen stellen dat door bepaalde
verande~ing•ri~Bi testen verbetéren.
- 49 -
3.1.3 Keuze van de proefwerkvragen.
Evenals bij de keuze van de beweringen in de pre- en posttest hebben er bij
de samenstelling van de vragen van het proefwerk een aantal praktische
overwegingen een rol gespeeld:
1. De tijd die nodig is om het proefwerk te •aken •oet beperkt blijven.
2. De antwoorden •oeten auto•atisch kunnen worden verwerkt.
Er is dan ook gekozen voor een proefwerk dat uit 8 •eerkeuze-vragen
bestaat. Dit proefwerk is opgenomen in de appendix lE.
De onderwerpen van de vragen zijn zoveel •ogelijk gespreid over alle
onderwerpen die bij de spiroleter-proef aan de orde ko•en. Het proefwerk is
ook bedoeld o• te onderzoeken of de fysica van de proef niet wordt
verborgen door het gebruik van een •icro-co•puter. Daaro• is er bij het
opstellen van de vragen speciaal aandacht gegeven aan het opne•en van
vragen waarbij de leerlingen iets •oeten uitwerken dat tijdens het
co•puter-praktikul door de co1puter wordt gedaan.
Bij vraag 1 •oeten de leerlingen een berekening uitvoeren die bij het
praktiku• ongevraagd door de micro-co•puter •ordt ge•aakt. Uit de
adelfrequentie (f) en het ade•volu•e <AVI •oet het ade•-•inuut-volu•e <A"V
= f•AVI worden berekend. Vraag 2 gaat over het toepassen van het begrip
vitale capaciteit. Als leerlingen hebben begrepen dat deze grootheid
sa•enhangt •et de •axi•ale inhoud van de longen, zal de beantwoording van
de vraag geen proble•en opleveren.
Vraag 3 is van dezelfde soort als vraag 2, alleen gaat het nu over de
seconde-capaciteiten. Het inzicht dat seconde-capaciteiten in relatie staan
•et de weerstand van de luchtwegen speelt bij de beantwoording een rol. De
vragen 4 en 5 gaan specifiek over de •eet-•ethode bij een auto•atische
•eting •et een micro-computer.
- ~~ -
In beide vragen speelt het begrip saaple-rate een rol. In vraag 4 gaat het
oe de nauNkeurigheid Naaraee een signaal kan Norden gevolgd, in relatie tot
de saaple-rate. Vraag 5 betrekt de eigenschappen van de coaputer (of van
het progra•aa> zelf erbij. De leerlingen aoeten de aaxiaalt aeettijd
berekent als de opslagcapaciteit voor aeetpunten beperkt 11.
In de vragen 6 - 8 Nordt het toetsen van de vaardigheid •aflezen van
grafieken• gecoabineerd aet het toetsen van begrippen die te aaken heben
aet de uitvoering van de proef. In vraag 6 is dit de ijking, in vraag 7 het
begrip ade•voluae en in vraag 8 het begrip expiratoire seconde capaciteit.
Ook het proefNerk is niet vooraf uitgeprobeerd door leerlingen. Hiervoor
gelden dezelfde arguaenten als bij de pre- en posttest.
3.1.4 Welk beeld hebben leerlingen van computer-gebruik.
In deze paragraaf Nordt geprobeerd oa, uitgaande van de gegevens uit de
pretest, een beeld te schetsen van de aeningen van de leerlingen over het
gebruik van co•puters. De verdeling van de antNoorden op de vragenlijsten
is in de vora van histograaaen in de appendix 3 opgeno•en. In de tabellen
in deze paragraaf staan alleen de ge•iddelde score en de
standaard-deviatie. De antNoorden van de leerlingen zijn in vrijMil alle
gevallen gegeven in de vora van een score op een 5-punts-schaal. Er heeft
geen hercodering plaatsgevonden voor beNeringen die in ontkennende var•
zijn gesteld.
- 51 -
De groep van 134 leerlingen is afkolstig uit de 4e klas HAYO (35 11.) en de
5e klas YWO <99 11.>. Er deden 41 leisjes en 93 jongens 11e.
x a
NAT 6,2 1,2
WIS 6,S 1,4
NED 6,4 0,9
SCH 6,4 1,3
Al 4,0 o.s A2 3,2 1,2
A3 2,3 1,1
A4 3,6 0,9
tabel. ].1: rapportcijfe'1'8 en pNuatvra.gen Al - A4 ••
De rapportcijfers geven een nor1aal beeld te zien. Er zijn geen
oplerkelijke verschillen gevonden 1et eerdere onderzoeken [21 en 2Bl waarin
de cijfers voor het school-onderzoek en het centraal schriftelijk
eindexaeen zijn opgenoaen. De leningen van de leerlingen zijn verdeeld
o1trent de vraag of het vak natuurkunde loeilijk is <A2>. Vrijwel alle
•ogelijke scores worden ongeveer even frequent gekozen. Het geliddelde
wijkt niet duidelijk af van de neutrale score <= 3). "en vindt het
praktiku• wel leuk <Al), al geldt dit wat 1inder voor het laken van het
verslag <Al>. De 1eeste leerlingen vinden dat het laken van een verslag
redelijk nuttig is <A4).
x a x a
AS 3,0 1,S A16 2,4 1,1
A6 4,0 1,1 Al7 1,5 o.s A7 0,26 0,44 AlS 4,1 1,3
AS 3,S 1,2 A19 3,9 1.3
A9 3,0 1,2 A20 4,4 1,0
AlO 2,9 l,S A21 3,1 1,1
All 2,6 1,3 A22 3,9 1,1
A12 3,S 1,3 A23 4,2 1,0
Al3 1,5 o.s A24 3,S 1,1
A14 3,2 1,0 A25 2,1 1,0
AlS 1,9 1,0 A26 4,2 1,0
tabel. J. 2: pretutvragen A5 - A26.
- 52 -
Na de achtergrondgegevens uit tabel 3.1 geeft tabel 3.-2 ~e geaiddelde
scores op de vragen van de pretest die betrekking hebben op coaputers en de
spreiding van de scores. Uit de reacties op de be•eringen uit groep 2 <A5 -
AB> is duidelijk te zien dat er 2 groepen leerlingen zijn van ongeveer
gelijke grootte. Ongeveer de helft van de leerlingen heeft geen ervaring
aet het •erken aet een coaputer, ongeveer de helft •el (A5>. Ook •at
betreft de •aardering voor het •erken aet een coaputer is er een t•eedeling
te zien. De aeeste leerlingen vinden •erken aet een coaputer erg leuk, aaar
er zijn er ook veel die er geen uitgesproken lening over hebben. Dit is
aogelijk een gevolg van het aissen van coaputer-ervaring. Bij AB vinden Me
hetzelfde beeld als bij A5 en A6, een splitsing in twee groepen leerlingen:
erg veel leerlingen •eten niet of prograaaeren leuk is, aaar ook geven er
veel op dat ze het erg leuk vinden. Tenslotte blijkt 26 X van de leerlingen
een eigen coaputer te bezitten. Dit lijkt een erg hoog percentage, zelfs
als •e bedenken dat de vraag waarschijnlijk al aet •ja• •ordt beant•oord
als in het gezin een co1puter aanwezig is. Helaas is er geen •ateriaal
beschikbaar waarlee dit percentage kan worden vergeleken.
Over de beweringen uit groep 3 <A9 - A14> lopen de •eningen sterk uiteen,
d.M.z. alle scores <van 1 tot 5> koaen in vergelijkbare aantallen voor. We
kunnen dus niet spreken van dé aeaing van leerlingen over de onderwerpen
in deze groep. Een uitzondering vorat onderdeel All, •aar vrijwel alle
leerlingen vinden dat coaputers een plaats horen te hebben in een
ziekenhuis.
De groepen 4 en 5 geven in het algeaten •eer overeenstelling te zien tussen
de leerlingen. Zij weten dat colputers in de natuurkunde belangrijk zijn
<AlS>, 1aar ze betwijfelen of je zonder co1puter geen natuurkundig
onderzoek aeer kunt doen <A16>. Yerder vinden ze dat je van electronica
niets hoeft te •eten 01 1et coaputers te kunnen werken <A17). Uit de scores
op A1B (digitaal is nau•keuriger dan analoog> is erg loeilijk een conclusie
te trekken. Bij het afneaen van de test bleken leerlingen erg veel •oeite
te heben aet deze vraag. De begrippen analoog en digitaal waren bij veel
leerlingen niet bekend. De betekenis van de scores is daaro• niet
duidelijk.
- 53 -
Een splitsing in een groep leerlingen die geen aeniog hebben en een groep
die het duidelijk aet de bewering eens is vinden we weer bij de bewering
over het registreren van de tesperatur aet een coaputer <A19). De
aogelijkheid om •eet-apparatuur aan een coaputer te koppelen is biJ het
grootste gedeelte ven de leerlingen wel bekend. Dat je het geheugen van een
co•puter goed kunt gebruiken bij het doen van setingen is ook voor vrijwel
iedereen duidelijk <A20l. Uit A21 blijkt de onbekendheid van de leerlingen
aet geautomatiseerde •eet-opstellingen: verreweg de leesten hebben er geen
idee van of zo'n opstelling eenvoudiger is dan een gewone of niet. Bij A22
vinden we weer een verdeling van de leerlingen in twee groepen van bijna
gelijke grootte: een groep die bekend is aet eigenschappen van coaputers en
een die dat niet is. Blijkbaar weten echter ook degenen die onervaren zijn
wat betreft het werken 1et een coaputer wél dat er aet coaputers
berekeningen kunnen worden ge1aakt en da~ dat ook snel gaat. Ze verwachten
daaro• dat er tijdwinst optreedt als er colputers worden gebruikt bij het
praktikul natuurkunde <A23 en A24). Colputers worden ook gezien als een
voordeel bij het laken van grafieken <A2ó). Er is enige aarzeling oa het
gebruik van colputers als natuurkundige aktiviteit te beschouwen <A25).
Uit de antwoorden op de pret•stvragen blijkt dat er vaak een splitsing van
de groep leerlingen is waar te ne1en. Het lijkt er daarbij op dat de
ervaring aet coaputers steeds van grote invloed is. In een aantal gevallen
geven veel 1eer leerlingen dan degenen aet coaputer-ervaring aan dat ze
bekend zijn aet de genoeade toepassingen van coaputers. "et na1e als het
gaat o• concrete toepassingen bij het verwerken van gegevens. De
scoreverdeling op A17 geeft dit b.v. aan: o• gegevens te verwerken heb je
niets aet de electronica in een coaputer te aaken. Nat betreft de
logelijkheden van colputers op dit terrein is er dus veel bekend bij de
leerlingen.
Over andere logelijkheden 01 colputers te gebruiken bij natuurkunde zijn de
leerlingen veel onzekerder. Vaak hebben ze geen lening. Een oorzaak zou
kunnen zijn dat ze niet bekend zijn •et het bestaan van de lOgeliJkheden o•
b.v. te aeten set een co1puter. Hieruit volgt dat het gebruiken van
coaputers in het onderwijs om autoaatisch te aeten nodig is 01 de
leerlingen ook deze logelijkheden te tonen.
- 54 -
3.1.5 Wat hebben leerlingen geleerd.
Om te onderzoeken wat het leer-effect is dat optreedt bij het uitvoeren van
de spirometer-proef zijn twee methoden gebruikt: een proefwerk na afloop
van het praktikum en een vraag in de pre- en posttest over het schatten van
ademhalings-parameters. In deze paragraaf wordt ingegaan op de resultaten
van beide •ethoden.
Het proefwerk bestond uit 8 meerkeuze-vragen die ieder 4 alternatieven
hebben en een extra mogelijkheid om aan te geven dat men het begrip
waarover wordt gevraagd niet kent. Het eindcijfer is alsvolgt bepaald.
Ieder goed antwoord levert 3 punten op, ieder fout antwoord 0 punten. Als
het extra alternatief is aangekruist levert dat 1 punt op. Hiermee wordt
bereikt dat het gokken tot een minimum wordt beperkt. Pas als 2
alternatieven kunnen worden weggestreept wordt het voordelig om te gokken.
Maximaal kan een score van 24 punten worden behaald. Alleen gokken levert 6
punten op. De berekening van het eindcijfer gaat nu alsvolg:
''f s- 6 9 1 ClJ er a • + m - 6
s = de behaalde score
m a de maximale score
Een score van 16 punten levert zo een 6 op.
Als we kijken naar de verdeling van het eindcijfer voor het proefwerk, dan
kunnen we concluderen het proefwerk erg gemakkelijk is: ca. 70 X van alle
leerlingen heeft een cijfer boven de 7. Uit de correlatie-coêfficiênt
tussen het rapportcijfer voor natuurkunde en het proefwerk-cijfer
<= 0,208 ; P = 0,011l blijkt dat het proefwerk ook niet sterk discrimineert
tussen goede en slechte leerlingen.
- 55 -
a(%) b(%) c(%) d(%) 0(%) p D
BI 6 2 89 0 3 0,89 0,17
B2 2 93 2 0 4 .0,93 0,08
BJ I 82 7 2 7 0,82 0,04
B4 4 83 I 3 9 0,83 0,17
B5 I 0 93 0 6 0,93 0,10
B6 2 64 34 0 I 0,64 0,28
B7 IJ 4 2 80 2 0,80 0,19
B8 0 6 75 16 3 0,75 0,27
De gegevens in tabel 3.3 geven concrete inforaatie over de •anier •aarop de
proefMerkvragen zijn beantwoord. Het blijkt dat er steeds veel leerlingen
een goed antwoord geven <p-Naarde is hoog). De foute alternatieven zijn
daardoor ook weinig gekozen. Vaak is er echter één van deze
alternatieven veel gekozen, en de andere bijna niet <<5%). Een dergelijke
vraag is dan in feite een 2-keuzevraag. De extra antwoordaogelijkheid (I)
voor leerlingen die een begrip niet kennen Nordt Meinig gekozen. Bij vraag
4 over het gebruik van een hoge sa•ple-rate ko•t het nog het aeest voor
( 9%).
In de laatste kolom van tabel 3.3 wordt de D-waarde gegeven voor iedere
vraag. Deze waarde geeft aan of een vraag discri•ineert tussen goede en
slechte leerlingen. We zijn uitgegaan van de rapportcijfers voor het vak
natuurkunde. [141. De groep wordt verdeeld in driln: Nl, leerlingen (307.)
•et de laagste rapportcijfers, N2, leerlingen •et de hoogste rapportcijfers
en de rest. Voor iedere vraag wordt per groep gekeken naar de aantallen
leerlingen die een goed antwoord geven. Van de groep slech:t' leerlingen
<Nll geven er L een goed antwoord; van de groep goede leerlingen <N2l geven
er H een goed antwoord. Een eaat voor het discrieinerend veraogen van een
vraag is dan D = H/N2 - L/Nl • Deze waarde ligt tussen -1 en +1. "axiaale
discri•inatie <goede leerlingen een goed antwoord, slechte een fout) levert
de waarde +1 op. Een waarde van •inder dan 1,2 kan een aanleiding zijn a•
de vraag te herzien C2?l.
- 56 -
Door de hoge p-Naarden Norden de D-Naarden vanzelf laag. In dit geval is
het lage discriainerend verlogen van de vragen niet zo erg, 01dat het
proefMerk voornaaelijk is bedoeld ca te testen of de leerlingen iets leren
als er een co1puter Nordt gebruikt. Uit de hoge p-waarden kan de conclusie
Norden getrokken dat leerlingen inderdaad iets hebben geleerd. Het gebruik
van een co•puter heeft hierop geen nadelige invloed gehad.
Er aceten Nel enkele kanttekeningen die Norden gelaakt bij deze conclusie:
- De for1ulering van de stam van de vragen geeft achteraf bezien in
enkele gevallen <2,4,51 1isschien te veel aanMijzingen over het juiste
antNoord. Hierdoor is een hoge p-Naarde voor een dergelijke vraag geen
garantie dat veel leerlingen iets hebben geleerd.
Yerder is de voorkennis van de leerlingen over adelhalings-begrippen niet
bekend. Uit opmerkingen van leerlingen bleek dat in enkele gevallen bij het
vak biologie deze begrippen al eerder ter sprake zijn geko1en. Hierdoor
kunnen eveneens hoge p-Naarden op enkele vragen Norden verwacht.
De antwoorden op de vragen in de pretest en de posttest over het schatten
van ade•halings-para•eters bevestigen echter dat er leer-effecten optreden
tengevolge van het uitvoeren van de spiro•eter-proef. In tabel 3.4 staan
het ge1iddelde en de spreiding in de antNoorden op deze vragen ver1eld.
- ~7 -
F1 F2 AV 1 AV2 ve1
ve2 0 - 5 - 3 0,1 - 0,5 10 ::> 0- 0,5 1 -· 5 - 10 9 9 0,5 - 1,0 13 30 0,5- 1,0 3 1
10 - 15 31 59 1,0- 1,5 4 35 1,0- 2,0 17 4
15 - 20 35 21 1,5- 2,0 17 15 2,0 - 4,0 27 39
20 - 25 16 4 2,0 - 2,5 10 4 4,0 - 6,0 36 53
25-30 3 2 2,5 - 3,0 17 7 6,0- 8,0 2 2
30- 35 - - 3,0 - 3,5 2 1 8,0- 10 3 1
35 - 40 2 3 > 3,5 26 3 10 - 15 1 -"40 3 - > 15 8 1
Fî'. 19,6 . -1 AV1 • 4,8 1 ve
1 • 6,6 1 11110
-1 0""1 • 10,3 llin Cl"'1 • 7. 2 1 cr1 • 9,0 1
F2 • 14,9 . -1 AV2 •1,61 ve
2 • 4,4 1 m~n
. -1 Vï. 5,8 m~n Cl"'2 • 1,1 1 tT"2 - 1,9 1
Deze gegevens Morden verstoord door enkele antwoorden die afwijken van etn
redelijke schatting. Zo kolen er voor het adeavoluae schattingen voor van
21 liter. De vraag is gerechtvaardigd of dit serieuze antwoorden zijn. Uit
de histogra11en in appendix 3 volgt echter duidelijk dat de leerlingen na
het doen van de proef een nauwkeuriger schatting geven van de genoeade
para1eters. De spreiding is dan beduidend kleiner.
- 58 -
3.1.6 Verandering van de lening over coeputer-gebrui~.
De beweringen uit de groepen 4 en 5 van de pretest worden herhaald in de
posttest. Dit •aakt het •ogelijk de •eningen van de leerlingen over de
betretfende onderwerpen na atloop van het praktikua te vergelijken 1et de
1ening die ze vooraf hebben.
Oa te bepalen of het ge•iddelde verschil in de scores op een bewering
vooraf en achteraf signiticant van I afwijkt gebruiken we de Student's
t-toets t6l, zoals die wordt uitgevoerd door de procedure T-TEST van SPSS
(zie appendix 4). De in tabel 3.5 opgegeven waarden voor de
overschreidingskans P geven aan wanneer een geaiddeld verschil in de scores
statistisch significant is. Als bovengrens voor significantie hebben we P •
0,05 gesteld.
- - d x x ... d t p (t) voor na
A15/P6 1,97 1,78 0,21 1,2 1,83 0,070
A16/P7 2,37 2,22 0,15 1,4 1,15 0,253
Al7/PS, 1,54 1,55 -0,01 1,0 -0,09 0,927
A18/P9 4,17 4,30 -0,13 1,2 -1,12 0,267
A19/P10 3,89 4,42 -0,53 1,3 -4,51 0,000
A21/Pll 3,09 3,69 -0,60 1,4 -4,61 0,000
A22/P12 3,91 4,53 -0,62 1,2 -5,45 0,000
A23/P13 4,18 4,69 -0,52 1,1 -4,97 0,000
A24/P14 3,76 4,56 -0,80 1,2 -6,99 0,000
A25/P15 2,08 2,12 -0,04 1,1 -0,43 0,669
A26/P16 4,22 4,83 -0,61 1,1 -6,06 0,000
tabel. 3.5: vergez.ijking van pretestvragen A15 - A26 ~~~et potrtesttnoagfll'l P6 - P16.
Uit de laatste kolo1 van bovenstaande tabel bliJkt dat bij 6 van de
beweringen er in de scores een significant verschil is tussen de pretest en
de posttest. Yeel 1eer leerlingen dan voor het praktiku• weten na afloop
dat co1pu~ers kunnen worden gebruikt bij het registreren van een fysische
grootheid fA19/P1B). Bovendien is nog duidelijker dan vooraf dat het
hierbiJ ook 01 lan;z••• verlopende vtrtch1Jntt1tn kan ;aan CA21/P11). De
11nitr waarop Jt computers goed kunt ;tbruiktn bij het praktikua <verwerken
van gegevens: berekeningen 1aken en gratieken tekenen) was voor velen al
erg duidelijk, 1aar na afloop weten bijna alle leerlingen hiervan tA23/P13
en A26/P16l.
- 59 -
Erg groot is het ge~iddelde verschil in scores op A24/P14, waar het gaat 01
het aantal aetingen die je in één praktikusuur kunt doen. Waren er
vooraf nog veel leerlingen die geen aening hadden, of geaatigd optilistisch
waren, na afloop vindt de grote 1eerderheid dat je 1 als je colputers
gebruikt bij het praktikua, veel 1eer aetingen kunt doen in dezelfde tijd.
Aan de hand van de scores op de vraag A21/P11 kunnen we een uitspraak doen
over de opstelling van de spiroaeter-proef. Een grote groep leerlingen die
vooraf twijfelt of proef-opstellingen door coaputers eenvoudiger worden
geeft na afloop en veel positiever antwoord. De opstelling van de
spireaeter-proef wordt blijkbaar niet als aoeilijk af ingewikkeld ervaren.
De scores op de overige vragen geven geen significante verandering in de
aening van de leerlingen te zien. Toch doet de kleine overschreidingskans
bij A15/P6 CP = 0,07) veraceden dat veel leerlingen na het uitvoeren van
een praktikum-praef aet een coaputer een beter idee hebben over de rol die
coaputers spelen in de natuurkunde.
3.1.7 Wat vinden de leerlingen van de spiroaeter-proef.
De beweringen uit groep 6 zijn bedoeld aa de spireaeter-proef zelf te
evalueren. In tabel 3.6 warden de geaiddelde scores op de beweringen en de
spreiding hierin gegeven. De scores laken duidelijk dat de proef in zijn
geheel als erg prettig is ervaren. Het feit dat COlputers worden gebruikt
bij het praktikua heeft de leerlingen erg aangesproken CP1) en ze willen
dergelijke praktika ook graag in andere vakken <P2). Nat betreft de
handleiding is 1en wel tevreden CP3) 1 evenals over de inforiatie die op het
beeldscher~ wordt gegeven <P4>. Zoals al in de vorige paragraaf is gezegd
blijkt uit de scores op A21/P11 dat ook de opstelling geen echte probleaen
heeft opgeleverd. "en vindt de opstelling kennelijk niet ingewikkeld.
- 61 -
x a
P1 4,3 1,1
P2 4,2 1,2
P3 4,1 1,0
P4 4,4 1,0
PS 2,1 0,4
t:abeZ 3.6: postustwagen Pl -PS.
De score op P5 heeft een afwijkende betekenis: hier gaf een score op de
5-puntsschaal het aantal leerlingen aan waaraee Je saaen de proef zou
willen uitvoeren. Vooral uit frequentieverdeling blijkt dat verreweg de
aeeste leerlingen de voorkeur geven aan het werken in groepjes van 2. Het
aantal leerlingen dat de proef aet z'n drieln wil doen is ook duidelijk
kleiner <12l dan het aantal leerlingen dat de proef in een groep van drie
heeft uitgevoerd <57l.
3.1.8 Correlaties.
In 3.1.4 is het veraceden geuit dat de ervaring die leerlingen hebben aet
het werken aet een computer van grote invloed is op de aening en de kennis
die ze hebben betreffende de aogelijkheden van coaputers, vooral bij het
verrichten van fysische aetingen. Dit veraceden koat voort uit de verdeling
van de leerlingen in 2 groepen die is te herkennen in de scores op de
prestest-vragen. Ook de indeling van de beweringen uit de testen in 6
groepen duidt op het bestaan van een zekere relatie tussen de beweringen
uit een groep. De verwachting is dat dergelijke relaties ook tot uiting
komen in de antwoorden <scores) van de leerlingen.
Een aaat voor verbanden tussen de antwoorden van leerlingen zijn b.v. de
correlaties in de correlatie-aatrix. In welke aate er conclusies kunnen
worden getrokken uit de correlaties is vaak aoeilijk te zeggen. Vaak wordt
een hoge correlatie tussen scores op 2 variabelen veroorzaakt door nog een
3e variabele.
- 61 -
~et de procedure PEARSON CORR uit het pakket SPSS zijn de correlaties
berekend tussen de scores op vragen in de pretest en de posttest onderling.
Tevens voert deze procedure een toets uit op significantie. In appendix 3
zijn gedeelten van de correlatie-matrix opgenoaen.
In de correlatie-•atrix worden de twee veraoedens gedeeltelijk bevestigd:
groep 2 heeft hoge correlaties tussen de variabelen onderling, aaar
nauwelijks •et de variabelen uit de groepen 4 en ~ in de pretest.
Daarentegen is de correlatie aet de variabelen uit deze groepen in de
posttest vaak wel hoog. Een uitzondering vorat A2~/P1~ waar juist een
sterke samenhang is 1et A~-AB in de pretest en niet in de posttest.
Ook de indeling van de variabelen in groepen wordt gedeeltelijk bevestigd.
Van groep 2 is al gezegd dat er een sterke onderlinge saaenhang is, aaar
dit geldt ook voor de groepen 4 en ~ <aeer in de pretest dan in de
posttest>, en groep 6. Voor de groepen 1 en 3 is een dergelijke bevestiging
niet gevonden.
Opvallend is verder dat de correlaties tusen de scores in de pretest en de
posttest op gelijke vragen <uit groep 4 of ~) weliswaar positief is, aaar
niet zo groot als was verwacht <vaak< 8,3>.
- 62 -
3.1.9 Faktor-analyse~
In 3.1.2 is aangegeven dat de beweringen in de pre- en posttest zijn
ingedeeld in globaal o•schreven onderwerpen, de groepen 1 t/1 6. Deze
indeling is gelaakt op rationele gronden. Wellicht kan de indeling ook
worden teruggevonden in de antwoorden <scores) van de leerlingen. Een aaat
voor verbanden tussen de scores zijn b.v. de correlatie-coffficifnten
in de correlatie-aatrix.
Een 1ethode 01 achteraf, op basis van de correlatie-cotfficilnten, de
variabelen in groepen in te delen is faktor-analyse. Deze 1ethode is dan
ook een aantal •alen uitgevoerd om na te gaan of hieruit een indeling volgt
die overeenkolt •et de oorspronkelijk gekozen groepen. Bij de analyses zijn
ook de rapportcijfers •eegenomen.
De faktor-analyse is uitgevoerd 1et SPSS. Hierbij is gekozen voor de
zogenaamde •hoofdco•ponenten-analyse•. In dit verslag zullen echter steeds
dezelfde ter1en worden gebruikt als door SPSS wordt gedaan. Naar in feite
component of hoofdcolponenten-analyse wordt bedoeld gebruik ik de aeer
alge•ene ter1en faktor en faktor-analyse, tenzij het gaat 01 het
onderscheid tussen de verschillende typen faktor-analyse.
Het doel van faktor-analyse is in het algeleen het reduceren van de
hoeveelheid variabelen. Hierbij zoekt 1en naar een onderliggende variabele
<faktor) die het geleenschappelijke van een aantal correlerende variabelen
weergeeft. Uiteindelijk kan de structuur in de data dan worden beschreven
in ter1en van een klein aantal faktoren. Deze faktoren worden zo bepaald
dat aet een zo klein logelijk aantal faktoren zo veel aogelijk van de
totale variantie in de data wordt verklaard.
Bij hoofdcolponenten-analyse gaat aen uit van de correlatie-aatrix. "en
bepaalt de eigenwaarden van deze aatrix 1et de bijbehorende eigenvectoren.
Hierbij begint 1en aet de eigenvectoren bij de grootste eigenwaarde en
daarna die bij steeds kleinere eigenwaarden, onder de voorwaarde dat nieuwe
eigenvectoren orthogonaal zijn aet de al bepaalde vectoren.
- 63 -
De eigenwaarden zijn een 1aat voor de hoeveelheid variantie die door een
faktor wordt verklaard, en de cotfficilnten van de bijbehorende
eigenvectoren geven de bijdragen van de variabelen aan deze faktor. Deze
cotfficitnten worden ook wel faktor-ladingen genoe1d.
In het algeaeen vindt •en op bovenstaande wijze evenveel faktoren als er
variabelen zijn, •et steeds kleiner wordende eigenwaarde. We kunnen nu een
selectie •aken van • faktoren •et de grootste 1 eigenwaarden. Deze faktoren
verklaren een groot gedeelte van de totale variantie. Door een rotatie uit
te voeren op de • faktoren kan de faktor-aatrix (dit is de •atrix •et als
kololmen de vectoren aet faktor-ladingen> worden vereenvoudigd, d.w.z. de
eleeenten liggen zo dicht aogelijk bij I of 1. Hierdoor kolen de faktaren
duidelijker naar voren en zijn ze beter te interpreteren. Als voorwaarde
geldt dat weer een zo groot •ogelijk gedeelte van de variantie aoet worden
verklaard.
De rotaties kunnen al dan niet orthogonaal zijn. Als ze orthogonaal zijn
dan zijn de koloaaen van de nieuwe faktor-•atrix weer orthogonaal. Dit
betekent dat de faktoren weer onderling ongecorreleerd zijn. Veel gebruikte
orthogonale rotatie-procedures zijn de zogenaaide YARI"AX- en
QUARTIMAX-rotaties. YARIMAX zorgt ervoor dat de faktor-ladingen bij een
faktor voor een zo klein logelijk aantal variabelen hoog is. GUARTI"AX
zorgt voor iedere variabele voor een hoge faktor-lading op een zo klein
logelijk aantal faktoren.
YARI"AX-rotatie is in het alge•een stabieler dan QUARTI"AX-rotatie [4 en
~l. Er is daaroa uitsluitend aet YARI"AX-rotatie gewerkt bij de analyses.
De selectie van het aantal faktoren waarop de rotatie is uitgevoerd heeft
plaatsgevonden op basis van het door SPSS standaard gebruikte criteriua dat
de eigenwaarde groter aoet zijn dan 1.
- 64 -
3.1.18 Resultaten fa~tor-analyse
Er is een aantal analyses uitgevoerd, aet steeds verschillende groepen
variabelen.
N var p : Ie % p variabelen
I 62 13 16,3 84,6 alle variabelen uit de pretest, posttest, proefwerk en rapportcijfers.
2 43 10 20,4 84,5 de variabelen uit de pretest en de posttest.
3 9 I 63,9 63,9 proefwerkvragen en totaalcijfer proefwerk.
4 14 2 58,4 74,7 variabelen met hoge lading oo factor I van analyse I.
5 15 2 34,2 55,3 vragen uit de groepen 1,3 en 6.
6 20 2 35,8 58,6 alle variabelen behalve de vragen uit de groepen 4 en 5.
7 22 4 28,9 72,3 de vari~elen uit de groepen 4 en 5.
8 21 3 21,9 55,5 de variabelen in analyse 5 met de schattingen van ademhalings-parameters.
tabeZ 3.7: overzicht van de uitgevoerde analyses.
In de tabel staan enkele gegevens van deze analyses veraeld. N is het
rangnuaaer van de analyse, var geeft aan hoeveel variabelen bij de analyse
zijn aeegenoaen. Het aantal gevonden faktoren aet een eigenNaarde groter
dan 1 Nordt gegeven door p. De percentages van de totale variantie die door
de eerste faktor "ordt verklaard <1t> en door de p faktoren saaen <pX>
Norden eveneens gegeven. Tenslatte volgt de opsoaaing van de variabelen die
bij de betreffende analyse zijn gebruikt.
Yoar de gevonden faktoren is steeds geprobeerd een oaschrijving te vindan
in teraen van gedrag. Hierbij is uitgegaan van de groep variabelen aet een
hoge faktor-lading. Het is daarbij belangrijk 01 na te gaan of een
aaschrijving bij aeerdere analyses voorkoat. Hierbij speelt aee dat niet
alle gevonden faktoren even belangrijk zijn. Vaak zijn er aaar *én of
t"ee Naarvan het zinvol is een oaschrijving te geven [4].
- 65 -
Op grond van de faktor-ladingen van de variabelen kan een indeling worden
gemaakt in groepen. Erg fraai is het als deze indeling overeenstelt 1et de
oorspronkelijk gekozen indeling.
Bedeeltelijk is deze overeenstelling inderdaad gevonden, al •oet hierbij
worden opgemerkt dat er in enkele gevallen ook variabelen uit andere
groepen een hoge lading hebben op deze faktoren.
De faktoren die zijn te omschrijven en die in ten•inste twee analyses zijn
gevonden zijn hieronder genoemd. De variabelen die op deze faktoren een
hoge faktor-lading hebben worden eveneens genoe1d.
1. ervaring of affiniteit 1et computers.
Deze faktor is bij alle analyses gevonden, waarin de variabelen A5-AB
zijn 1eegeno1en. Samen 1et A25, PB en P15 hebben deze variabelen een
hoge lading bij de faktor, die vaak al naar voren kolt vOórdat er
een rotatie van de faktor-•atrix heeft plaatsgevonden. In de 4e
analyse zijn alleen de variabelen 1eegeno1en die een keer hoog
gescoord hebben op deze faktor. Het blijkt dat de faktor dan scherp
naar voren komt, en niet wordt gesplitst in onderdelen.
2. coaputergebruik bij fysische experi1enten.
Op deze vraag scoren vooral de variabelen A21, A22-A24 en A26 van de
pretest. ~pvallend is dat de overeenkolende variabelen in de posttest
geen hoge lading opleveren. Ook zijn ze niet als afzonderlijke faktor
terug te vinden.
3. waardering voor de spiro•eter-proef.
Deze is 1inder duidelijk dan de voorgaande 2 faktoren, •aar in enkele
analyses toch aanwezig. De variabelen uit groep 6, behalve P5, hebben
een hoge lading.
- 66 -
Gebleken is dat ook faktoren die nlet signific~nt =~Jn 1n meerdere analyses
~orden gevonden. Het gaat d~n b.v. om de faktor met de omschrijving:
~aarder:ng v~n de spir~meter-proef. De:e splitst neg in twee!n:
haarcer1ng \OCr ;ra~tilwm met CJm~uters en waarde·1ng voor de gegeven
i•,f~rrr:.;stie. !r, eer. aantal ar.al (Ses vinden we de:e faktor:r: terug.
C~ grond ~an de:e •es~ltaten mogen we misschien niet spreken van een
~e:estiging ~an de groepen-lnde!ing. Tenslotte :ijn de groep 1 en 3 niet
als faktor aanget·cffen. Ook hebben ~ariabelen die b.v. tot groep 5 behoren
s~m~ een ho~e lading op een faktor die overeenkomt met groep 2. Toch lijkt
het er o~ dat de v~oraf geko:en groepen-indeling :ich ook vertoont in de
scJre~ •• n de le~rl1ngen, al meeten we bedenken dat de groep leerlingen
~lein is ~eer een erg betrouwbare faktor-analyse.
:.~.11 \lers:hillen Lissen enl.ele groepen leerlingen.
Tot nu toe is de groep leerlingen als één geheel beschouwd bij het
beschrt;ven van het beeld dat leerlingen hebben over computer-gebruik bij
natuurkunde. Hierbij is echter al naar voren gekomen dat er verschillen
kunnen :ijn tussen diverse groepen leerlingen. Zo is het de vraag of
leerlingen met een eigen computer een ander beeld hebben dan leerlingen die
geen computer hebben. Ook kunne~ er verschillen :ijn tussen de deelnemende
scholen, tussen meisjes en jongens, VWO- en HAVO-leerlingen. Deze paragraaf
probeert de verschillen tussen de genoemde groepen te beschrijven en toe te
lichte;,.
- 67 -
Bij de analyses aaken we gebruik van de prodedure T-TEST uit het pakket
SPSS. Deze aaakt het aogelijk o• statistische significantie van verschillen
in geeiddelde scores te bepalen. De procedure aaakt gebruik van de
Student's t-toets en ze wordt in appendix 4 nader uiteengezet. De
nul-hypothese die steeds is getoetst is: X1 = X2, waarbij Xl de geaiddelde
score van groep is en X2 de geaiddelde score van groep 2 op dit vraag. In
de tabellen die worden gebruikt is de overschreidingskans P aangegeven.
Verschillen tussen ge1iddelde scores van de groepen worden als significant
aange•erkt als P < e.es.
A. Verschillen tussen de scholen.
Eekart A.v.D.C. HertogJan Eekart A.v.n.c. HertogJan
'i C1 'i C1 'i C1 'i C1 'i C1 'i C1
Al 3,9 0,9 4,1 O,S 4,1 O,B Pl 4,2 1,2 4,4 0,9 4,2 1,1
A2 3,6 1,1 3,1 1,0 3,0 1,3 P2 3,9 1,3 4,6 0,9 4,2 1,2
A3 2,4 0,9 2,4 1,0 2,1 1,2 P3 3,9 1,1 4,3 0,9 4,2 1,0
A4 3,6 O,B 3,9 1,1 3,S 0,9 P4 4,S O,B 4,S O,B 4,1 1,1
AS 3,4 1,6 2,9 l,B 2,9 l,B PS 2,1 0,4 2,1 0,3 2,0 0,4
A6 4,2 0,9 3,9 1,2 3,B 1,0 P6 1,7 O,B 1,7 1,0 1,9 1,0
A7 0,27 0,44 0,20 0,39 0,30 0,46 P7 2,4 1,1 2,2 1,2 2,0 1,1
AB 3,S 1,0 3,S 1,2 3,4 1,1 PB 1,7 1,0 1,S O,B 1,4 0,9
A9 3,0 1,1 3,1 1,2 2,B 1,2 P9 4,2 1,2 4,2 1,1 4,4 1,1
AlO 3,1 1,4 3,1 1,6 2,7 l,S P10 4,2 1,2 4,4 1,0 4,7 0,9
All 2,3 1,3 3,0 1,2 2,S 1,2 Pll 3,8 0,8 3,B 1,2 3,S 1,4
A12 3,8 1,1 3,6 1,4 3,3 1,4 Pl2 4,3 O,B 4,7 0,6 4,6 0,9
Al3 1,6 O,B 1,S O,B 1,S 0,9 P13 4,7 0,7 4,9 0,3 4,S 1,1
Al4 3,3 1,0 3,1 1,1 3,3 0,9 Pl4 4,6 0,7 4,S 1,1 4,S 0,8
AlS 2,0 1,0 1,9 1,0 2,0 1,1 P15 2,2 1,0 2,1 1,0 2,1 1,1
Al6 2,3 0,9 2,7 1,1 2,2 1,1 Pl6 4,7 0,6 4,9 0,2 4,9 0,4
Al7 1,5 0,7 1,5 0,7 1,6 1,0
AlS 4,1 1,2 4,2 1,1 4,2 1,2
Al9 3,8 1,1 4,0 1,2 3,9 1,5
A20 4,3 1,0 4,8 0,8 4,2 1,2
A21 3,S 1,0 3,1 1,1 2,7 1,2
A22 4,2 1,0 4,0 1,0 3,5 1,3
A23 4,2 1,0 4,5 0,7 3,8 1,2
A24 3,9 0,9 4,0 1,0 3,4 1,1
A2S 2,3 1,0 2,0 0,9 1,9 1,1
A26 4,2 0,9 4,5 0,8 4,0 1,2
tabel J.B: vergez.ijking pretestvragen en posttestvragen vool' de vel'Bc:hilZ4rnà.tl sohot.n.
- 68 -
Als controle op verschillen tussen de deelntaende scholen hebben we de
geeiddelde scores op de pretest en posttest ook voor iedere school
afzonderlijk berekend. De berekeningen a.b.v. de T-TEST-procedure wartn
hier niet eogelijk, oadat het hier gaat oe ten vtrgelijking tussen drie
groepen. In tabel 3.8 worden de gteiddelde scores weergegeven. Bij het
vergelijken van de resultaten aoet rekening worden gehouden eet het feit
dat op het Anton van Duinkerkencollege alleen VWO-leerlingen hebben
deelgenomen aan het praktiku•. Verschillen tuusen leerlingen van HAVO en
VWO zullen bij de andere 2 scholen enigszins uiteiddelen, terwijl dit op
het Anten van Duinkerkencollege niet gebeurt. De resultaten van de
vergelijking tussen HAVO-en VNO-leerlingen in 3.1.11 eoeten daaroe worden
eeegenoeen bij de beoordeling van de cijfers in tabel 3.8.
De verschillen tussen de geeiddelde scores per school zijn steeds klein in
vergelijking eet de bijbehorende standaardafwijkingen. Tevens zijn de
groepen erg klein, zodat we niet kunnen spreken van significante
verschillen tussen de scholen onderling. Nat opvalt is dat het percentage
leerlingen dat een coeputer bezit op alle drie de scholen hoog is. Het is
niet zo dat één school er duidelijk uitspringt.
B. Verschillen tussen aeisjes en jongens.
Hierna wordt een vergelijking geaaakt tussen de scores van de eeisjes en
die van de jongens op de testen. In tabel 3.9 staan in de koloaeen van
links naar rechts de volgende gegevens:
- code van de bewering
- ge1iddelde en standaard-deviatie voor de score van de leisjes
- geeiddelde en standaard-deviatie voor de score van de jongens
-de waarde van Student's t-variabele en de overschreidingskans P
- 69 -
x a K.' a • t P(t) • • J J
Al 3,9 0,9 4,1 0,8 -0,97 0,332
A2 3,7 1,1 3,0 1,2 3,26 0,001
A3 2,2 1,0 2,3 1,1 -0,58 0,565
A4 3,6 0,9 3,7 0,9 -0,53 0,599
A5 3,7 1,7 2,8 1,7 2,75 0,007
A6 3,5 1,1 4,2 1,0 -3,40 0,001
A7 0,10 0,30 0,33 0,47 -3,26 0,001
AB 2,8 0,8 3,8 1,2 -5,26 0,000
A9 3,6 0,9 2,7 1,2 4,09 0,000
AlO 2,9 1,3 3,0 1,6 -0,26 0,792
All 2,9 1,2 2,4 1,3 1,96 0,052
A12 3,4 1,2 3,6 1,4 -0,58 0,560
A13 1,6 0,8 1,5 0,8 0,77 0,442
A14 3,0 0,9 3,3 1,1 -1,87 0,064
AlS 2,2 1,0 1,8 1,0 2,11 0,036
Al6 2,3 1,0 2,4 1.1 -0,61 0,543
Al7 2,0 1,1 1,3 0,6 3,46 0,001
AlS 4,1 1,1 4,1 1,3 0,17 0,865
A19 3,9 1,1 3,9 1,4 -0,27 o. 790
A20 4,7 0,7 4,3 1.1 2,14 0,034
A21 3,2 1,0 3,0 1,2 0,58 0,562
A22 3,5 1,0 4,1 1,1 -2,79 0,006
A23 4,2 0,9 4,2 1,0 -0,27 0,784
A24 3,7 1,0 3,8 1,1 -0,79 0,430
A25 2,4 1,1 2,0 1,0 2,24 0,027
A26 4,3 0,8 4,2 1,1 0,59 0,553
tabel 3.9: wrgeZiJ"ki.ng p:zoetsstvragen Al - A26 tussen mei.#es en jongens.
Uit de laatste kola• blijkt dat er nogal wat verschillen zijn tussen
leisjes en jongens. Deze verschillen zijn vooral te vinden in de ervaring
die leerlingen •et colputers hebben, en bij hun •ening over de toepassing
van colputers bij het doen van •etingen. Meisjes hebben duidelijk 1inder
•et colputers gewerkt CA~>, en ze vinden het 1inder leuk dan de jongens
CA6). Ook het bezit van een eigen co1puter ligt bij de leisjes veel lager
dan bij de jongens <A7>. Bovendien is de interesse van de jongens aeer ap
het progra••eren van een co•puter gericht dan die van leisjes CAB>.
- 71 -
Nat betreft ~e toepassing van tolputers bij het doen van •etingen zijn de
resultaten verwarrend. Hoewel beide groepen positief oordelen over de
voordelen van het geheugen van een co•puter als er •etingen worden
verricht, doen de aeisjes dit nog nadrukkelijker dan de jongens CA20>. Op
de bewering over de registratie van langzaae verschijnselen CA22) ligt het
beeld geheel anders. Hier zijn het juist de jongens die een veel positiever
oordeel geven dan de •eisjes.
Een resultaat dat ook in eerdere onderzoeken [10 en 27] is gevonden, is het
feit dat de •eisjes natuurkunde •oeilijker vinden dan jongens. De
onderzochte groep leerlingen was in deze onderzoeken uit de onderbouw
afko•stig, en niet uit de bovenbouw zoals in het hier beschreven onderzoek.
Anders dan bij de genoemde onderzoeken liggen de rapportcijfers bij de hier
onderzochte groep niet significant lager Cxj=6,2 ; x•=6,1 ; P•0,49>
- - t P(t) x (J x. a. m m l l
P6 2,1 1,1 1,6 0,9 2,29 0,024
P7 2,0 1,2 2,3 1,1 -1,45 0.149
PB 1,8 1,0 1,4 0,8 2,52 0,013
P9 4,4 0,9 4,2 1,3 1,08 0,284
P10 4,3 1,0 4,4 1,1 -0,69 0,493
Pll 3,7 1,0 3,·7 1,2 -o,12 0,907
P12 4,3 0,9 4,6 0,7 -1,67 0,101
Pl3 4,9 0,5 4,6 0,9 I, 78 0,078
Pl4 4,5 0,9 4,6 0,8 -o,SI 0,608
P15 2,5 1,1 1,9 0,9 2,64 0,009
Pl6 4,8 0,5 4,8 0,4 0,03 0,977
tabeZ 3.10: vergeZijkin? posttestvragen P6- P16 twssen meisjes en Jongens.
De resultaten van de posttest geven een soortgelijk beeld als die van de
pretest1 de beweringen waarop significant verschillend is gescoord gaven
ook in de pretest een verschil te zien. Op P12 C=A22> is er nu geen
aantoonbaar verschil •eer.
; .
- 71 -
- - a. P(t) 11: a x. t m m J J
P1 4,4 1,0 4,2 1,1 0,79 0,429
P2 4,4 0,9 4,1 1,3 1,01 0,317
P3 4,1 1,0 4,1 1,0 0,15 0,880
P4 4,5 0,7 4,3 1,1 1,40 0,165
PS 2,2 0,4 2,0 0,3 3,21 0,002
tabel. 1.11: vergelii1c:ing postustvragen Pl :-.PS tussen mei8ies en J"ongens.
De anderdelen van de posttest uit groep 6 <P1 - P5) geven geen verschil.
tussen jongens en •eisjes te zien in waardering voor de spiro•eter-proef.
Verder is er slechts een lichte voorkeur bij de meisjes o• •et een grotere
groep de proef uit te voeren. Sterker i• dit te zien als we kijken naar de
leerlingen die in een groepje van 3 de proef hebben uitgevoerd. Van de 23
•eisjes geven er 6 <= 25 X) de voorkeur aan het werken in een groep van 3,
van de 34 jongens zijn er dat aaar 3 <= 9 X). Er zijn 3 leerlingen die in
een groepje van 2 hebben gewerkt, •aar de voorkeur geven aan een groep van
3. Dit zijn 2 •eisjes en 1 jongen.
- 72 -
C. Verschillen tussen HAVO en VWO.
De volgende twee groepen waarvan wordt bekeken of er verschillen optreden,
zijn de leerlingen uit de HAVO-klassen <N=35) en die uit de VNO-klassen
<N=99). De tabellen zijn op dezelfde wijze 1111ngesteld all biJ de vorige
groepen.
- crvwo x;;;; C1HAVO P(t) Xvwo t
Al 3,9 0,9 4,4 0,6 -3,75 0,000
A2 3,1 1,2 3,3 1,3 -0,70 0,487
A3 2,2 1,0 2,5 1, 3 -0,87 0,387
A4 3,7 1,0 3,5 0,7 0,87 0,385
AS 3,1 1,7 2,9 1,9 O,S2 0,607
A6 3,9 1,1 4,3 0,9 -1,84 0,068
A7 0,24 0,43 0,29 0,46 -O,S9 O,SS4
AB 3,4 1,2 3,6 1,2 -0,74 0,462
A9 2,9 1.2 3,1 1,2 -1,04 0,299
AlO 2,9 l,S 3,0 1,6 -0,18 0,8S8
All 2,7 1,2 2,3 1,3 1,48 0,141
Al2 3,5 1,4 3,S I, 2 0,13 0,899
Al3 1,5 0,8 1,7 1,0 -1,18 0,246
Al4 3,1 1,0 3,6 0,9 -2,65 0,009
AlS 1,8 1,0 2,2 I, 1 -1,95 O,OS4
Al6 2,S 1,1 2,0 1,0 2,30 0,023
Al7 1, 5 0,8 1,6 0,9 -0,71 0,482
AlS 4,1 1,3 3,9 1,4 0,8S 0,39S
Al9 4,0 l, 3 3,8 1, 3 0,81 0,417
A20 4,5 1,0 4,2 1,2 1. 74 0,084
A21 3,1 1,2 3,0 1,0 0,52 0,607
A22 3,9 1,1 4,0 1.1 -O,S4 0, 592
A23 4,3 1,0 3,9 1,1 2,02 0,046
A24 3,7 1,1 3,8 0,9 -0,36 0, 722
A25 2,0 1,0 2,4 1,0 -1,87 0,064
A26 4,2 1,0 4,3 0,9 -0,17 0,869
tabel. 3.12: wzogeZ.iJïr.ing pNtuttn'agen Al - A26 tussen l.efll'l.ingen van HAVO en VJ.V.
De leerlingen van HAVO en VWO verschillen nauwelijks wat betreft het beeld
dat ze hebben van het gebruik van colputers bij natuurkunde. De
VWO-leerlingen zien een groter voordeel van colputers bij het rekenwerk
voor praktiku• <A23) en ze vinden dat het gebruik van co1puter1 •eer
noodzakelijk bij fysisch onderzoek <A16) dan HAVO-leerlingen.
- n -
Het feit dat op het VWO de natuurkunde een uer kwanti_tatief karakter
heeft, en dat de onderwerpen ook ingewikkelder zijn dan op het HAVO speelt
bij deze resultaten lOgelijk een rol. De HAVO-leerlingen zijn overigens
optilistischer over de leereffekten die 1et colputers op school kunnen
worden bereikt dan de VWO-ers <A14l.
Bovendien is er een duidelijk verschil in waardering voor het praktiku•
natuurkunde. Leerlingen op het HAVO geven hierover een veel positievere.
reactie dan leerlingen op het VWO.
- a vwo x;;; 0HAVO
P(t) Xywo t
P6 1,7 1,0 1,9 0,9 -1,24 0,219
P7 2,1 1,1 2,5 1,3 -1,61 0,110
PS 1,5 0,9 1,5 0,8 0.12 0,906
P9 4,3 1,1 4,3 1,3 -0,06 0,949
PlO 4,4 1,1 4,3 1,2 0.65 0,518
Pll 3,7 1,2 3,8 1,0 -o,29 0,769
P12 4,6 0,8 4,3 0,8 1.67 0,097
P13 4,8 0,6 4,5 1,1 1,40 0,170
P14 4,6 0,8 4,5 0,9 0,92 0,357
P15 1,9 1,0 2,6 0,9 -3,39 0,001
P16 4,9 0,4 4,8 0,5 0,88 0,380
tabel. 3.13: vergez.ijking poattest'Vl'agen P6 - P16 tllsaen l.eerl.ingen van HAVO en VW.
De posttest geeft nog •inder verschil te zien tussen HAVO en VWO dan de
pretest. Alleen variabele Pl~ geeft een significant verschil. De 1ening van
de groepen over deze bewering is na de spiroleter-proef in verschillende
richtingen verschoven. De VWO-leerlingen zien het ge_bruik van colputars bij
het natuurkunde-praktikum nog 1ear dan voor de spiroleter-proef als een
natuurkunde-aktiviteit. HAVO-leerlingen daarentegen zijn het iets 1eer als
infor•atica gaan beschouwen.
- 74 -
De evaluatie van de spiroleter-proef zelf levert geen si~nificant verschil
op tussen de leerlingen van HAVO en VWO.
- a vwo x;;; 0HAVO t P(t) x.oo P1 4,3 1,1 4,4 0,9 -0,4 0,689
P2 4,3 1,1 4,0 1,3 1,21 0,229
P3 4,1 1,0 4,0 1,0 0,54 0,590
P4 4,4 0,9 4,2 1,1 0,79 0,431
PS 2,1 0,4 2,0 0,4 1,56 0,121
tabel 3.14: vergeliJ"king posttestvragen P1 - PS tussen leerlingen vczn HAVO en VJotl.
D. Verschillen tussen leerlingen •et en zonder eigen co1puter.
Tenslotte wordt een vergelijking ge•aakt tussen de groepen leerlingen 1et
of zonder eigen ~o•puter. Dit criteriu• is gebruikt bij het verdelen van de
leerlingen die veel of weinig affiniteit hebben •et co•puter-gebruik. Uit
de correlatie-•atrix en uit de faktor-analyse is gebleken dat de vier
beweringen uit groep 2 <A5-ABl sterk aet elkaar sa•en hangen. Hieruit •ogen
we concluderen dat aet deze onderdelen van de pretest hetzelfde •ordt
gemeten. We kunnen daaroa als selectie-criteriua het ant•oord op één
van de ~eweringen kiezen. De eenvoudigste is dan de score op A7, het bezit
van een eigen coMputer.
Het voordeel van deze splitsing is de •ogelijkheid om te kunnen controleren
of het colputer-bezit een belangrijk onderscheid is tussen de leerlingen
aet betrekking tot het effekt dat de spireaeter heeft. Het hoge percentage
leerlingen aet een eigen coaputer dat is gevonden <26Xl kan dan ook beter
Morden gefnterpreteerd.
- 75 -
- - a P(t) x a x t z z 11 11
Al 4,0 0,9 4,2 0,7 -1,46 0,146
A2 3,3 1,2 2,7 1,1 2,73 0,007
A3 2,2 1,0 2,S 1,2 -1,30 0,194
A4 3,7 0,9 3,6 1,0 0,2S 0,777
AS 3,6 1,6 1,3 1,0 9,88 0,000
A6 3,7 1,1 4,S 0,7 -6,S2 0,000
AS 3,1 1,0 4,S 1,0 -6,40 0,000
A9 3,2 1,2 2,3 1.2 3,S9 0,000
AlO 2,S l,S 3,4 1,6 -2,00 0,048
All 2,7 1,3 2,3 1,2 l,SS 0,123
Al2 3,S 1,3 3,7 1,2 -0,71 0,479
Al3 1,6 0,9 1,2 o.s 3,06 0,003
Al4 3,2 0,9 3,4 1,2 -1,26 0,210
AlS 2,0 1,0 1,7 1,0 1. 7S 0,083
Al6 2,S 1,1 2,2 1,0 1,29 0,199
Al7 1,6 o.s 1,2 0,7 2,43 0,017
AlS 4,1 1,2 4,1 1,4 -0,1S 0,881
Al9 3,S 1,3 4,4 1,2 -2,37 0,019
A20 4,4 1,0 4,4 1,1 0,1S O,SS7
A21 3,1 1,0 3,2 1,4 -0,27 0,7S6
A22 3,S 1,1 4,2 1,0 -2,01 0,046
A23 4,2 1,0 4,3 0,9 -0,62 0,537
A24 3,7 1,1 3,9 1,0 -1,14 0,2S6
A2S 2,3 1,0 l,S 0,8 4,0S 0,000
A26 4,1 1,0 4,6 0,9 -2,S3 0,013
tabel. 3.15: wrgeli;i'king pNtesttnoagen Al - A26 tussen ZeerZingen met en IlOrilier trigen ~ter.
Allereerst valt op dat er op veel punten statistisch significante
verschillen Norden Naargenoaen. Uiteraard koaen deze verschillen naar voren
in groep 2 <A5,A6,A8), hetgeen nog eens bevestigt dat aet deze onderdelen
hetzelfde Nordt geaeten. Het gebruikte selectie-criteriua discriaineert dus
ook op de andere onderdelen. Het verschil in score op A2 gee~t aan dat de
toaputer-bezitters aoeten Norden gezDcht onder de leerlingen die
natuurkunde geen aoeilijk vak vinden. Dit koat overigens niet tot uiting in
het rapportcijfer voor natuurkunde CXaet•6,2 ; Xzander•6,2 ; P•I,SS4>. De
scores op A9 en A10 zijn aogelijk een teken dat leerlingen aet een eigen
coaputer een minder gefdealiseerd beeld hebben van coaputer-apparatuur:
ook deze apparatuur heeft storingen, aaakt fouten en kan alleen aaar iets
als dit in de var• van een prograaaa "ordt geleerd. Een kale coaputer neeat
geen Merk over van aensen.
- 76 -
De overige verschillen vinden we in de aate ~aarin de leerlingen positief
of negatief scoren. Hierbij scoren dan de leerlingen aet een eigen coaputar
steeds extre•er dan leerlingen die er zelf geen bezitten.
- - t P(t) lt a lt a z z • • P6 1,9 1,0 1,4 0,8 2,41 0,018
P7 2,2 1,1 2,1 1,2 0,36 0,721
P8 1,7 1,0 1,1 0,6 3,78 0,000
P9 4,3 1,2 4,3 1,1 -o,os 0,959
P10 4,3 1,2 4,9 0,3 -4,64 0,000
Pll 3,6 1,1 3,8 1,2 -0,77 0,441
P12 4,4 0,8 4,8 0,6 -2,41 0,018
Pl3 4,7 0,8 4,7 0,9 0,20 0,840
P14 4,6 0,8 4,S 1,1 0,34 0,734
PIS 2,3 0,9 1,6 1,0 3,08 0,003
P16 4,9 0,4 4,8 0,6 0,74 0,462
tabel 3.16: vergelijking posttestvragen P6 - P16 tussen Z..ezoZingen met en atmt:illzo eigen ~tel'.
De resultaten van de posttest geven aan dat de vooraf geconstateerde
verschillen in het beeld van computer-gebruik tussen de twee groepen
leerlingen ook na het uitvoeren van de spirometer-proef nog bestaan. Bij de
posttest kan aen echter alleen verschil constateren in de aate waarin de
aening positief of negatief is. Nog steeds hebben de leerlingen aet een
co•puter een aeer extreae aening. Of ~it het gevolg is van de grotere
ervaring aet het werken aet een coaputer of van een duidelijker
aeningsvoraing is op grond van deze gegevens niet te zeggen.
- - a P(t) lt a lt t z z • •
Pl 4,2 1,2 4,S 0,9 -1,16 0,247
P2 4,1 1,2 4,3 1,1 -0,91 0,366
P3 4,1 1,0 4,1 1,0 0,17 0,862
P4 4,4 1,0 4,2 1,0 0,66 0,509
PS 2,0 0,4 2,1 0,4 -1,26 0,210
- 77 -
De waardering van beide groepen voor de spireaeter-proef is overigens
gelijk. De proef is blijkbaar niet speciaal geschikt voor één van beide
groepen, er is geen colputer-ervaring vereist, •aar het is ook niet nadelig
als een leerling wel deze ervaring heeft. In beide gevallen wordt de proef
als prettig en ook duidelijk ervaren.
Concluderend kunnen we zeggen dat er slechts geringe verschillen zijn
tussen de onderzochte groepen leerlingen. Op het VWO is het beeld van
co•puter-gebruik in de natuurkunde iets 1eer uitgekristalliseerd dan op het
HAVO. Meisjes hebben •inder ervaring •et ca•puters dan jongens. Deze
ervaring speelt blijkbaar aak een rol bij de •eningsvor1ing over het
gebruik van co1puters, hetgeen volgt uit de vergelijking tussen de groepen
1et en zonder co•puter. Door alle groepen wordt de spiraleter-proef als
prettig en duidelijk ervaren.
- 78 -
3.2.1 Video-opnaaes tijdens het praktikua.
De inrichting van de lokalen aet de spireaeter-opstellingen was zo dat de
observatoren zich aeestal alleen aaar achter de leerlingen konden bevinden.
Hierdoor was het voor hen niet aogelijk oa te verstaan waarover htt overleg
tussen de leerlingen ging. Met het aaken van video-opnaaes is ten poging
gedaan om deze gesprekken wel te volgen. Op de tafels stonden één of
twee aicrofoons naast de opstelling.
Bij de opnaaes is geprobeerd om drie groepjes leerlingen te volgen bij de
uitvoering van een afgerond onderdeel van de proef. De indeling die hierbij
is aangehouden is alsvolgt:
a. hand-ijking <opdracht 1 uit de handleiding)
b. computer-ijking <opdracht 2 uit de handleiding>
c. spirograaaen opnemen <opdracht 3 uit de handleiding)
AfhankeliJk van de tijd die een groepje nodig had voor opdracht 3a is er
beslist of nog een 4e groepje werd gevolgd. Duurde opdracht 3a kort, dan is
er gekozen voo~ een 4e groepje, anders niet aeer.
De opnaaes zijn, evenals de observaties, niet geaaakt onder ideale
oastandigheden:
- de ruimte is vaak beperkt, waardoor de caaera niet alle posities kan
tnntatn die voor een optiaale opnaae noodzakelijk zijn.
- vaak ziJn dt lttrlin;tn allttn van dt achterkant zichtbaar. Dt
opstellingen staan op tafels tegen de auur. - als de voorkant al bereikbaar is, dan zitten de leerlingen toch vaak
verborgen achter de aonitor of de spiroaeter.
- de geluidskwaliteit is •atig tot slecht door beperkingen a.b.t. de
apparatuur en door de aodulatie en deaodulatie van het video-signaal.
- 79 -
Toch zijn de apnaaes voor een graat gedeelte van valdoende kwaliteit vaar
het doel waarvoor ze zijn geaaakt:
- aanvulling van de enquêtes en de observaties.
- registratie van de wijze waarop het praktikul verloopt.
- 1ogelijkheid 01 achteraf nog inforiatie te halen uit het praktikua.
Er zijn niet tijdens alle praktika apnaaes geaaakt. Dit was aak niet nodig
oadat er dan veel te veel 1ateriaal beschikbaar zou zijn d•t aoest warden
geanalyseerd zonder dat er nieuwe inforaatie kon warden verwacht. Bovendien
was er niet voldoende aankracht beschikbaar 01 zoveel opnaaes te aaken. Er
zijn S praktikua-aiddagen gekozen, verdeeld over de 3 deelneaende scholen.
Bij deze keuze was de beschikbaarheid van de video-apparatuur, aaar vooral
v1n de aan die de opnaaes aaakte doorslaggevend. Achteraf bleek dat er
helaas geen opnaaes zijn geaaakt van HAVO-leerlingen.
Op het Eekart College zijn de opnaaes geaaakt gedurende de eerste en derde
dag. De eerste dag draaide het praktikua voor de allereerste keer. De
daarbij optredende probleaen zijn ook geregistreerd <zie 3.4.2>. Beide
keren heeft een helft van de VW0-5 klas de spiraleter-proef uitgevoerd. Bij
het Anton van Duinkerkencollege ziJn op de le en 3e dag apnaaes geaaakt.
Hier deden alleen VWO-klassen aee aet het experiaent. De laatste opnaaes
vonden plaats op de tweede dag van het praktikua op het Hertag Jan College.
Op deze dag zijn apnaaes geaaakt van fén groepje leerlingen gedurende
het hele praktikua. Deze laatste opnaaes zijn bij de analyses in eerste
instantie buiten beschouwing gelaten, aadat het veraceden is gerezen, dat
de leerlingen sterk werden bernvloed door het feit dat ze voortdurend
werden gevolgd.
De video-opnaaes zijn in 2 fasen geanalyseerd. Er is geen strak
observatie-schela gehanteerd zoals bij de rechtstreekse observaties. De
bedoeling was 1eer dat uit de gesprekken en uit het taalgebruik enkele
algemene zaken naar voren kwaaen. Deze zijn vaak niet objectief te aeten.
- BI -
In de eerste fase ziJn de opnaaes bekeken o~ de volge~de 11pecten:
- verloopt het praktiku• vlot
- zijn er organisatorische probleaen
- wordt er geconcentreerd gewerkt
- wordt het coaputer-prograaaa beschouwd als een spelletje
- hoe verloopt de saeenwerking in een groepje
- hoe wordt het werk verdeeld
Tevens is gelet op fouten die vaak worden ge1aakt en op veel voorkoeende
pr~blemen bij de uitvoering van de proef en de bediening van het prograaaa.
In de tweede fase is er vooral naar deze specifieke punten gekeken.
3.2.2 Resultaten van de analyse le fase.
Het grootste deel van de leerlingen is erg geconcentreerd en serieus bezig.
"eestal aerken ze hele•aal niet wat er verder in het lok&al gebeurt.
Afgezien van het groepje dat gedurende he~ hele praktikul is gevolgd,
hindert het feit dat er video-opnaaes worden geaaakt hen niet ltrkbaar. Ook
de observatoren voraen geen •erkbare belaaltring voor het noraalt gedrag
van de leerlingen. Slechts tén keer werd een jongen zo afgeleid door de
ca•era dat hij vrijwel geen aktiviteiten aeer ondernaa. De 1eetgegevens
schreef hij klakkeloos over van zijn buur1an en hij zei vrijwel geen woord
Als de caaera wordt gericht op een nieuwe groep, dan aoeten ook de
1icrofoons worden verplaatst. Dit kon niet op een onopvallende aanier
gebeuren, zodat dit in &lle gevallen ook is opgeaerkt. "eestal aaken
leerlingen daarover ook een opaerking. Na korte tijd <ca. fén ainuut)
is de aandacht voor de aicrofoons al weer verdwenen. Er zijn daarna ook
geen tekenen die erop wijzen dat de leerlingen het vervelend vinden dat hun
gesprek wordt geregistreerd.
- 91 -
Als het colputer-gedeelte van de proef begint worden ze vrijwel alle•aal
enthousiast over de 1anier waarop de 1etingen door de co1puter worden
uitgevoerd. Op1erkingen als: •Doet hij dit alle•aal voor ons• , zijn dan
regeliatig te horen. Nog sterker wordt het enthousias•e als de eerste
1etingen worden verwerkt. De grafieken worden uitgebreid bewonderd (•wat
•ooi•) en als de resultaten worden gegeven dan vinden ze dat prachtig. De
verbazing en het enthousias•e blijven steeds aanwezig, ook al gaat er wat
1is bij de •etingen. Zelfs de noodzaak 01 de ijk1eting te herhalen doet
niets af aan hun houding t.o.v. het auto1atisch 1eten en verwerken.
Een enkele keer slaat de bewondering door naar een bijna heilig ontzag voor
de resultaten die de co1puter geeft. Als er iets fout gaat dan wordt dat
bijna steeds geweten aan een foutieve handeling bij het bedienen van de
apparatuur. Ook het vergelijken van de waarden voor de ijkfaktor die zijn
bepaald in de opdrachten 1 en 2 valt vrijwel altijd uit in het voordeel van
de door de co1puter berekende waarde: •Hij kan dat veel beter dan wij•.
Op de video-opna•es is er één groepje leerlingen dat bij probleien
syste•atisch zoekt naar een fout die uiteindelijk in de apparatuur blijkt
te liggen. Toch beginnen ook deze leerlingen 1et het herhalen van alle
handelingen, o1dat ze ver1oeden dat daar een fout is gelaakt.
Hoe geconcentreerd leerlingen bezig zijn blijkt o.a. uit het feit dat op
ru1oer in het klaslokaal niet of nauwelijks wordt gereageerd. Een groepje
dat langer dan anderen bezig is tengevolge van staringen 1et de apparatuur
heeft niet in de gaten dat alle andere leerlingen al weg zijn. Tussen twee
groepjes is weinig overleg, hoewel ze vaak vlak naast elkaar zitten te
werken. Dat geeft ook aan dat bijna alle aandacht is gericht op de proef.
De spiroleter-proef biedt dus kennelijk voldoende aspecten 01 leerlingen
ruil een uur geconcentreerd te laten werken.
- 82 -
De vraag is daarbij wel gerechtvaardigd of dit aisschitn wordt veroorzaakt
doordat de leerlingen het gebruiken van de coaputer beschouwen als een
spelletje, of door andere redenen. Met naae beataat de kans dat de
bediening van een aicro-coaputer wordt gezien als een spel, oadat de aeeste
tijdschrift-artikelen en reclaae-filapjes over hoae-coaputers dit
leerlingen tegenkolen vooral de aogelijkheden voor ontspanning benadrukken.
Bij de spireaeter-proef wordt dit beeld aogelijk nog versterkt door het
gebruik van cartridges als opslagaediu• voor het prograaaa. Dit is naaelijk
ook een veel gebruikte aethode ca coaputerspelen in een zodanige vora te
verkopen dat het erg loeilijk is o• de software illegaal te copilren.
Uit de video-cpnales blijkt echter niet dat het prograaaa als een spel
wordt beschouwd. Er wordt weliswaar een enkele keer opgeatrkt dat het ten
leuk spelletje is, aaar daarna wordt er weer serieus gewerkt bij de
aetingen. Alleen bij het verwerken van de aetingen koat het wat vaker voor
dat er op een speelse aanier wordt oagegaan aet het prograaaa. Hier ligt de
associatie aet een coaputer-spel dan ook wel erg voor de hand: aet de
cursor-toetsen wordt een aerkteken op het schera naar links en naar rechts
over het spirogral bewogen. In verreweg de aeeste spelen worden de
cursortoetsen op een vergelijkbare aanier gebruikt 01 allerlei figuren te
bewegen. Er zijn enkele leerlingen die doelloos het aarktaken over het
schera laten lopen, alleen oadat ze dat leuk vinden.
Enkele leerlingen spelen aet de opstelling als ze klaar zijn aet de proef.
Er worden aetingen gedaan terwijl ze niet de klok bewegen, aaar alleen de
katrol aet de potentioaeter. Zo kunnen ze willekeurige grafieken op het
schera tekenen. Ook zijn er enkele leerlingen die blijkbaar wat •eer
ervaring hebben aet computers. Zij laten een listing van het prograaaa op
de aonitor verschijnen.
- 83 -
3.2.3 Resultaten analyse 2e fase.
Tijdens de eerste analyse van de videa-cpnales kwa1en enkele punten naar
voren waar de leerlingen probleaen aee hebben. Deze punten hebben te laken
aet de uitvoering van de proef:
hoe 1aet je de klak instellen voor je een 1eting doet
- hoe bepaal je de vitale capaciteit
en aet het gebruik van de coaputer:
- het beantwoorden van de vragen over saaples en aeettijd
- de bediening van het toetsenbard Dl het prograaaa te besturen
Erg veel leerlingen kunnen de vitale capaciteit niet bepalen 1et het
verwerkings-gedeelte van het coaputer-pragra1aa. Hoewel dit aak te aaken
heeft aet de bediening van het progra1aa, is het toch een problee1 dat
vooral fysisch van aard is. Het prograaaa biedt naaelijk de aagelijkheid Dl
verschillen te bepalen tussen 2 punten in een spirogral (zie appendix 2).
De tera vitale capaciteit wordt in.dit gedeelte van het prograa1a niet
gebruikt. Blijkbaar hebben veel leerlingen er dus 1oeite aee aa het begrip
vitale capaciteit te vertalen in een verschil tussen twee voluaes.
Een tweede prableea dat bij een aantal leerlingen optreedt is het niet
kunnen instellen van de klok bij het begin van een aeting. Vaak kiezen ze
als beginstand: I liter. Ze zien vooraf niet in dat de volule-veranderingen
zowel positief als negatief kunnen zijn (vanuit het •rust-niveau• van de
longen is er nag een voluae-verandering aagelijk van ca. +3 liter en -2
liter). Blijkbaar is het voorbeeld-spirograa in de handleiding niet goed
tot ze doorgedrongen. In de aeeste gevallen kaaen ze er na een foutieve
aeting zelf achter dat ze een andere beginstand aceten kiezen. Enkelen
behouden echter de oude stand en passen de ade•haling aan. "en adeat eerst
zo diep aogelijk in, en zet dan pas het aandstuk van de spireaeter aan de
aond.
- 84 -
Zodoende begint aen aet het grootst aogelijke longval~ae, en dus het
kleinst aogelijke volu•e onder de klok. Oadat de proefpersoon in enkele
gevallen nog dieper blijkt te kunnen inadeaen dan aan het begin, gaat deze
aethode toch 1011 fout.
Veel leerlingen hebben aoeite oa de vragen op het beeldscher• over de
•saaple-rate• en de totale •eettijd te beantwoorden. "eestal roepen ze dan
de hulp van de docent in. Blijkbaar hebben ze de tekst in de handleiding
over deze begrippen niet gelezen of begrepen. Het verwijzen naar dat stuk
tekst is aeestal voldoende om de probleaen op te lossen.
Tenslotte blijkt op de video-beelden dat veel leerlingen onbekend zijn aet
het toetsenbord. Dit is niet zo verwonderlijk, oadat de aeeste leerlingen
geen eigen type-aachine hebben. Het besturen van het prograaaa aet
gebruikaaking van letter-toetsen aet speciale funkties (b.v. S • start van
de aetingl gaat vaak aoeizaaa. "eest&l duurt het erg l&ng voor ze een
bepaalde toets hebben gevonden. Dit wordt niet aerkbaar beter als ze langer
aet de proef bezig zijn.
- 85 -
3.3.1 Observaties tiJdens het praktikul.
Bij het observeren van de leerlingen terMijl ze bezig zijn •et het
uitvoeren van de spireaeter-proef Millen MI hun gedrag beschrijven in
teraan van een beperkt aantal gedragscategorietn. We hebben in principe
de keuze uit 2 1ogelijke typen observaties: •event-sa•pling• en
•tiae-salpling•.
Bij event-saapling worden veranderingen in gedrag genoteerd. 01 het gedag
goed te beschrijven is het nodig o• zaMel het type gedrag te noteren, als
de tijd waarop hierin een verandering optreedt. Bij tile-saapling wordt het
type gedrag genoteerd op vooraf vastgelegde tijdstippen. Dit 1aakt het
noteren van de tijd overbodig.
Oadat geen enkele observator ervaring had aet observeren was het
noodzakelijk oa de procedure voor de observatoren zo eenvoudig logelijk te
houden. Daaroa is gekozen voor observaties op basis van •tile-salpling•. De
observaties werden genoteerd oa de 15 s , hetgeen ruil voldoende was.
Een doel van de observaties is 01 te weten te kolen op Melke 1oaenten de
leerlingen probleaen tegenkolen bij de uitvoering van de proef. Hieruit
valt logelijk ook op te aaken waardoor deze proble1en worden veroorzaakt.
Ook kunnen ze hopelijk worden gebruikt ter ondersteuning van de enquttes.
In ieder geval geven ze concrete inforiatie over de tijd die de leerlingen
besteden aan de verschillende onderdelen van de spiroleter-proef.
"et het voorgaande in gedachten zijn de gedragscategorieln vastgesteld
waar1ee het gedrag van de leerlingen kan worden beschreven. Het grootste
probleem hierbij was het for1uleren van gedrag in zodanige ter1en dat het
1ogelijk wordt gelaakt objectief te scoren. Dit betekent dat de ""'j
categorietn zO 1oeten zijn vastgesteld dat het o1schreven gedrl~ . ' •zichtbaar• is. De observator 1oet niet genoodzaakt zijn het gedrag eerst
te interpreteren of te beoordelen. Een slechte for1ulering is b.v.:
•Hoeveel aandacht wordt besteed aan de handleiding?•.
Beter is: •oe leerling kijkt in de handleiding•.
- 86 -
. .
Uiteindelijk zijn 12 c&tegorilln vutq'Hteld.-:·1teze ziJn:
11 - doet niets
1 - ~ijkt in de h&ndle(~ing
2 - btdient toesenbo~d
3 - bekijkt het bttldschera
4 - bouwt 11n opstelling
~ - controleert opstelling
6 - 'htst AD-ouettlr af
7 - ;ult wtrkbl&d in
8 - adeat in spiraatter
9 - overlegt aet leerlingen
111- krijgt/vr&agt hulp
11- speelt •et prograaaa
Oadat er steeds 18-15 leerlingen ttgelijkertijd de proef uitvoerdtn, en er
•ur"":-3 ·observatoren aanwezig waren, is er tevens een roulltie-sche•a
gehanteerd. N&dat een observ&tor 4 ainuten lang de aktiviteittn van ••n
lterling hteft bijgehouden, neeat hiJ 1 ainuut pauze. Daarna koat een
volgende leerling aan de beurt, weer 4 ainuten lang. De pauzt is nodig aa
opaerkingen op het scoreblid te kunnen noteren, v1n pl11t1 te verinderen en
even te ontspannen. De 3 observatortn beginnen aet elk een 1ndere lttrling,
verspreid over de helt groep. Als het pr&ktiku• Ci. 1 uur ·cu ainuten)
duurt koat bij een groep v1n 12 leerlingtn itdtrt leerling precies 3 a11l
11n de beurt, steeds biJ ttn andere abserv&tor.
In de 3e wetk Cap het Htrtog J1n Colltge) is er afgeweken van het hitrbaven .. ,
beschrtven schta&. Oad&t 1lle abserv&toren inaiddels w1t ervaring hlddtn
opged11n~~ en a1d1t het in deze periode een enkele ke•r niet •ogelijk was o• ..
over 3 observatoren te beschikken heeft iedere observator steeds 2
leerlingen tegelijk gevolgd. Dit betekent dat iedere leerling vaker 11n de
beurt kaat. Bovendien warden er •••r observAties per lts ged11n. ·::;:?.-,: r~·
. .,. : -"· - r ..
0• de .;absérvatits van de verschil hn;dl observatoren te kunnen ca•bintrl~~ h
hen rie~rÀ~gd o• ~-egeh&tig de tiJd naast hun scores te v•r•elden Cb.v. bij
het begin van federe 21 periode van 4 ainuten). Hierdaar is het •agelijk
het tijdstip wurop een "btpuldt score i's genoteerd te her'l~idtn ·tot e~n: · tijd cit.e ungeeft ·h:a-elang die leerli-ng al btz i g il ••t de ·p,.aef. Daar'
onregel•atige p1utes van de absetv&toren, en daar het niet geliJktijdig·
beginnen van dt leerlingen en observatoren kunntn n1atlijk verschillt~- · -· . . . : '::-
optrtden tusstn dt scort-lijsttn. De pauzes villen dan nitt ••er ~tliJk.
..
- 87 -
01dat er steeds door andere personen is geobserveerd,· is het 1aar de vraag
o~ alle categorieên op dezel~de wijze door de observatoren zijn
ge!nterpreteerd. Ter controle is steeds aan het einde van een les <na ca.
6B 1inuten> •et 3 observatoren gelijktijdig één en dezelfde leerling
geobserveerd. Hier1ee is het ecgelijk iets over de betrouwbaarheid van de
observaties te zeggen.
3.3.2 Observatie-curves.
De uitgevoerde observaties zijn verwerkt tot gedragscurves, waarin het
aantal waarne1ingen van een bepaald type gedrag is uitgezet als funktie van
de tijd. Voor iedere categorie van gedrag die geobserveerd is resulteert
dit in een dergelijke curve. Hierbij doet zich een enkel problee• voor,
o•dat niet op alle tijdstippen evenveel observatie-scores zijn genoteerd.
Een observator bekijkt steeds .gsdurende 4 •inuten een groepje leerlingen.
Daarna noteert hij 1 1inuut lang geen waarne1ingen. Bovendien zijn de
diverse observatoren niet steeds op het zelfde tijdstip begonnen en lopen
er wel eens enkelen een of twee 1inuten uit de pas. Dit gebeurt als er niet
1 1aar b.v. 2 1inuten nodig zijn 01 een andere positie in te ne1en, af
extra inforiatie op te schrijven. Hierdoor treden er verschillen op tussen
de aantallen waarne•ingen in de verschillende tijdsintervallen.
0• de scores in deze intervallen toch te kunnen gebruiken bij het opstellen
van de gedragscurves, is gebruik gelaakt van de relatieve aantallen scores.
Als ni ttj) het aantal observaties is in categorie i op tijdstip tj, dan is
de gebruikte relatieve frequentie:
n.(t.) n (t.) = 1 J
r J E{n.(t.)} • 1 J 1
Deze relatieve frequentie is voor iedere categorie uitgezet tegen de tijd.
Als voorbeeld is de curve voor categorie 7 weergegeven in figuur 3.1.
----··------------------------------------------------------------------.
- BB -
So
lo
10
$ •o 1r t. U' '" ,.. Y• tC" ro C'l' ~. #r 6;- ........... .
Voor de tijdschaAl is gebruik ge•aakt van de tijdstippen die door de
observatoren naast hun ••arne•ingen ziJn opgeschreven. Dit kan uiteraard
tot enige onnau•keurigheid hebben geleid. Toch ziJn de •aarne•ingen die
zijn genoteerd •et tussenpozen van steeds lS seconde verMerkt ••t een
resolutie van eveneens lS •· Later is hierop nag ••1 een correctie
uitgevoerd. In de volgende paragraaf •ardt hier nader op ingegaan.
3.3.3 Gecorrigeerde observatie-curves.
De curve zoals die in de vorige paragraaf is getekend is niet za nauMkeurig
als het plaatje suggereert. Bij het herleiden van het tijdstip Milrap een
bepaalde observatie is gedaan naar een tiJd na het begin van het praktiku•
treden fouten op o•dat •••stal slechts o• de 11 •inuten de MerkeliJke tiJd
is genoteerd dQ~r een observator. Bovtndien suggereert het plaatje in de ' .
vorige paragraaf~dat de sprongen in het gedrag voor iedere leerling gelden.
Dit is uiteraard niet het geval. Sntlle leerlingen zullen terder ••t het
tekenen van de ijkgrafiek beginnen dan langza•e lttrlingen.
- 89 -
Ook zal niet iedere leerling de handelingen in dezelfde volgorde uitvoeren.
Zo zal een leerling die de handleiding thuis al heeft gelezen direct na het
begin van het praktikul kunnen beginnen •et het aansluiten van de
apparatuur en het instellen van de potentio•eter. Dit in tegenstelling tot
een leerling die eerst nog eens •oet gaan lezen waar het nu allelaal over
gaat.
Dit alles houdt in dat we in feite slechts uitspraken kunnen doen over
•geaiddelde leerlingen•. De gedragscurves zoals die zijn besproken in de
vorige paragraaf •oeten daaroa worden gecorrigeerd. Het gaat hier oa het
afvlakken van de sprongen in de grafiek, over het liddelen van de
observaties in de tijd. Er is gekozen voor het bepalen van een zogenaa•d
voortschreidend geaiddelde. Dit betekent in feite niets anders dan het
gladstrijken van de curves <saoothingl door alle pieken uit te ••eren over
een breder tijdsinterval. De berekening van de nieuwe punten van de grafiek
gaat alsvolgt:
n'(t.) = { n (t. 3) + n (t. 2) + ••• + n (t.+3) } I 7 r J r J- r J- r J
De lengte van het interval waarover het ge•iddelde is berekend (hier 7 x 1~
s.) is ~ekozen dicht bij de 1axi1ale afNijking die op ~an treden bij het
herleiden van de tijdstippen: in 18 linuten NOrdt 8 linuten geobserveerd,
dus de 1axi1ale afNijking in 2 •inuten.
- 91 -
Het resultaat vaar categarit 7 (het invullen van het werkblad) is te zien
in figuur 3. 2.
Jo
2o
r •• 1r ,. ar Jo u· to <t~" ,.. rr- 6. k
~- ; ..........
Een waarde van 2S betekent dat 2S X van de observaties ap dat tiJdstip zijn
gescoord in dt categorie 7. "'t andere waordtna 2S X van de geabstrvttrdt
leerlingen zijn op dat tijdstip bezig tet het invullen van het werkblad.
Otdat er een gttiddelde is bepaald over ca. 2 tinuten togen •• stellen dat
een gttiddeldt leerling op dit tijdstip vaar ca. 2S X de aandacht richt ap
het invullen van het werkblad. Dtzt uitspraak toet wel tèt dt nodige
voorzichtigheid warden gehanteerd. De hotveelheid observaties 11 dertata
klein Cgttiddtld ongeveer 3S scores in ten bepaald tiJdsinterval) dat dt
eigenschappen van de observatoren tn andere invloeden niet klakkeloos togen
worden verwa&rlaasd.
- 91 -
3.3.4 Resultaten observaties.
Uit de curves die in appendix ~ zijn opgenoaen zijn een aantal conclusies
te trekken. Allereerst valt het op dat ondanks de correctie die is
toegepast o• de sprongen in de grafieken te verkleinen, er nog steeds een
sterk wisselend verloop is waar te neaen. Door deze ruis is er bij veel
categoriefn weinig concrete inforaatie te vinden in de grafieken.
Wat er wel uit op te laken valt is een globale beschrijving van de
aktiviteiten die door de leerlingen achtereenvolgens worden uitgevoerd. Men
begint 1et het bekijken van de handleiding <1>, direct gevolgd door het
opbouwen van de opstelling <4>. Vanaf het begin wordt er regelaatig een
beroep gedaan op de docent <lil en vindt er druk overleg plaats tussen de
leerlingen onderling (9). Bij de uitvoering van de hand-ijking wordt de
AD-o•zetter zoals te verwachten is het aeest gebruikt (6l. De handleiding
wordt dan ook nog veel gebruikt, a.n. het werkblad als de ijkfaktor wordt
bepaald uit de ijkgrafiek (7).
Na het begin van het colputer-gedeelte van de proef veranderen er een paar
dingen. Uiteraard zijn de categorieln 2 <bedienen toetsenbord) en 3
(kijken naar het beeldscher•> vanaf dat tijdstip <1~ - 21 ainuten na het
begin van de proef) erg belangriJk. Opvallend is echter dat de handleiding
-dan steeds •inder wordt gebruikt (1). DuideliJk herkenbaar zijn ook de
101enten waarop een spirogral wordt opgenoaen <Bl en verwerkt (2). Tegen
het einde van de proef wordt het 1inder duideliJk, 01dat de groepen
leerlingen niet 1eer geliJk op "erken, en 01dat ze •etingen herhalen. Uit
de tijd tussen de eerste twee pieken in curve B <blazen in de spiro•eter)
kan nog wel worden afgeleid dat voor opdracht 3a 11-1~ 1inuten nodig is.
De curve vaar de categorie I <niets doen) geeft aan dat de proef gedurende
het hele praktiku• blijft boeien. Er is weinig verandering "aar te neaen in
het aantal leerlingen dat nergens aee bezig is. Alleen op het aaaent dat
het computer-gedeelte van de proef begint is er een tijdelijke stijging te
zien.
- 92 -
Tenslotte geeft categorie 11 Chulp van de docent) aan-dat er ook geen
duidelijke punten zijn in het verloop van de proef Mllr probleaen optreden.
De pieken in het begin van de curve treden op daar de controle van de
opstelling daar de docent. Later lijken er vlak vaar de le aating nog ••t
aeer vragen te ziJn, en ook na deze aeting. Aan het tlat van de proef
vinden •e eveneent veel vragen aan de docent. Opvallend it dat de aeting en
de ver•erking van de t•eede en volgende aetingen biJna geen probleaen •••r geven.
Ne aagen uit dit alles de volgende conclusies trekken&
- bliJkbaar hebben veel leerlingen de proef nog niet erg goed vaarbereid
Cze beginnen aet het lezen van de handleiding)
- de proef blijft de leerlingen de hele tijd boeien (categorie I blijft
laag) - naaraate de proef vordert, daalt de belangttelling vaar de handleiding
het coaputer-gedeelte levert geen duideliJke probleea-punten ap
- er vindt veelvuldig averltg plaats tultin dl leerlingen
- 93 -
3.4.1 Vergelijking evaluaties.
Een van de belangrijkste conclusies uit het veld-expariaent is dat de
leerlingen op een voor hen prettige wijze iets hebben geleerd over een
nieuwe aanier van •eten en over een nieuw stuk fysica: de ~ysica van het
aenselijk lichaa•. Dat ze het praktikua een prettige ervaring vonden blijkt
zowel uit de enquêtes als uit de video-opna•es. Het enthousias•e waar1ee
ze bezig zijn (en blijven) zegt genoeg. Ook het feit dat uit de observaties
blijkt dat weinig leerlingen •niets doen• draagt bij tot deze conclusie.
De leerlingen steken van de proef een aantal dingen op. Deze hebben
betrekking op begrippen die te •aken hebben aet autoaatisch •eten, •aar ook
aet de ade1haling. Het doel dat wordt gesteld in 1.4 is gedeeltelijk
bereikt, en dat door een enkel coaputer-experilent aan de leerlingen te
presenteren. Het is redelijk 01 te verwachten dat de doelstelling beter
wordt bereikt door aeer co1puter-experi1enten te gebruiken. Uiteraard is op
grond van de in dit onderzoek verkregen geqevens niet te zeggen of een
delonstratie-proef 1et een co1puter hetzelfde effect heeft als een
praktiku•-proef waar de leerlingen zelf de apparatuur bedienen.
Uit de enquêtes en het proefwerk wordt duidelijk dat het gebruik van een
co1puter bij een praktikui-proef niet belea1erend hoeft te werken op het
begrip van de fysica. Het proefwerk is erg goed gelaakt, en ook zijn de
schattingen van de adeahalings-para•eters na het uitvoeren van de proef
nauwkeuriger en vertonen ze ook 1inder spreiding dan voor het praktikua.
MiH R@ift &lijkbttr tin beter idee gekregen van de grootte van deze
para11ters.
Een twttdl conclutil it dat de ervaring 1et colputers die leerlingen vooraf hebben van grote invloed is op de beeldvor•ing over het gebruik van
computers in de natuurkunde. De •ervaren• leerlingen hebben een grotere
voorkennis van de logelijkheden •et colputers dan leerlingen •et weinig of
geen ervaring. Na afloop is er nog steeds verschil tussen deze groepen,
•aar dan alleen nog •aar in de aate waarin hun •ening positie~ a~ negatief
is over onderwerpen die te •aken hebben aet coaputer-gebruik in de
natuurkunde.
- 94 -
Het effect van dt spiroltter-proef is veel groter biJ dt onervaren
leerlingen. Hierdoor kan het ziJn dat een serie van enkele
co1puter-experi1enten 1inder invloed heeft op het beeld dat leerlingen
hebben van colputer-gebruik in dt natuurkundt dan uit dit tnt txptritent
valt af te leiden. Het onderzotk van dt Universiteit van Attttrdat kan
hierover tischien teer uitsluitsel geven.
Er zijn verschillen gevonden tussen ttisJes en jongens. Deze ko11n vooral
neer op een verschil in bekendheid 1et de tegelijkheden van catputers. Dit
verschil is terug te voeren op het verschil in ervaring dit ttisjes tn
jongens hebben tet coeputer-gebruik. Meisjes htbbtn veel tinder dan Jongens
gewerkt ttt co•puttrs. Ook is het colputer-bezit vttl lager ander •eitjes
dan ander jongens. Het gebruiken v~n een ca1puter zoals bij de
spiroleter-proef zorgt er in ieder geval vaar dat aak ltitjes ervaring
opdoen ••t het werken •et een ca1puter. Ttvens kunnen ze zich dan ltdt ap
basis van die ervaring een tening varten over htt gebruik van catputtri in
de natuurkunde.
3.4.2 Ervaringen 11t de spirattttr-pratf in de kl11.
De 11nier waarop het praktikut is uitgevoerd C6 opstellingen ttt ca. 12
lterlingtn) is nag niet eerder gebruikt bij dt sptrattter-pratf. Hitrdaar
hebben we dt •agelijkhtid te bekijktn af een dtrgtliJk praktikut kan warden
gtarganiseerd tijdens nartalt ltssen.
Bij de vaarbereiding is er steeds vtal energit gestapt in het apbauwtn van
dt opstelingen. Dit had uiteraard te taken tet het feit dat allt apparatuur
ook stteds wtrd gttest, 111r etn 11nt1l zaktn htbbtn tt tlktn ttt dt
tigenschapen van dt gebruikte apparatuur.
- 95 -
- De 1icro-co1puters <Co••odare-64) hebben geen st•viq uitgevoerde
aansluitingen op de USER-poort en de EXPANSION-paart. Hierdoor is het
riskant om de leerlingen zelf de aansluitingen te laten verzorgen.
Verkeerde <ruwe) handelingen kunnen het verlies betekenen van de
logelijkheden om apparatuur aan te sluiten op deze poorten.
- Twee lokalen die zijn gebruikt waren ingericht als ca•puter-lokaal.
Dit betekende dat de apparatuur zö was opgesteld dat
verbindingskabals e.d. waren weggewerkt in een kast af in kabelgoten.
Verder stonden de colputers erg dicht op elkaar. Hierdoor waren
aansluitpunten •oeilijk bereikbaar, en was er vrijwel geen rui1te voor
de overige praktiku•-apparatuur. Tijdens het veld-experi•ent •oest er
daaro1 steeds veel werk worden verzet 01 alle apparatuur op te
stellen.
Het 3e lokaal was een praktikui-lokaal voor natuurkunde. Hier zijn
nor1aal geen colputers aanwezig. Voor ieder praktiku• •oesten deze
steeds worden verplaatst van het colputer-lokaal naar het
praktiku•-lokaal. Hoewel de a•anuensis~hier erg veel hulp bood is dit
geen ideale situatie voor nor1ale lessen.
Alles bij elkaar vergt het veel organisatie en inzet 01 op deze •anier een
praktiku• te doen. A~s dit in een gewone les •oet plaatsvinden worden er
erg hoge eisen gesteld aan de assistentie van een a•anuensis, zeker als er
regeliatig dit soort praktika plaatsvinden. Een ideale situatie is •aailijk
te o•schrijven, en zal afhangen van lokale o•standigheden. In ieder geval
is het verstandig oa een co•puter-lokaal zö in te richten, dat de
colputers ook kunnen worden gebruikt bij andere vakken dan infor•atica.
Voor natuurkunde betekent dit b.v. dat er rui1te •oet zijn 01
praktikui-apparatuur op te stellen en aan te sluiten. Ook de keuze van
•aterialen die worden gebruikt voor tafels e.d. speelt dan een rol. Zo •oet
het b.v. •ogelijk zijn 01 water te gebruiken bij praktikul-proeven. Een
tafel die is bekleed •et vilt is dan niet zo geschikt. Nellicht dat ook de
natuurkunde-docenten bij de inrichting van deze lokalen loeten
•eebeslissen.
- 96 -
De praktikua- en andere rand-apparatuur speelt een grote rol bij het
uitvoeren van een coaputer-proef. Een veilig gebruik, zoNtl naar de
leerlingen toe, als in het systeea zelf, is erg belangrijk. Het gehele
coaputer-systeea aoet bestand zijn tegen (eventueel ondeskundig) gebruik
door leerlingen. Een beveiliging tegen het gebruik van te hoge spanningen
•oet aan•ezig zijn, aaar ook ••g de apparatuur elkaar onderling niet
storen. Dit heeft bij het veld-experi•ent een paar keer voor proble•en
gezorgd:
- De voedingen van de AD-o•zetters zijn niet ontstoord. Dit betekent dat
er bij het inschakelen van de AD-a•zetter een staarpuls op de liJnen
van de USER-paart van de Ca••adare-64 ko•t. Als de aicro-caaputer al
is aangezet geeft dit vaak hinderlijke proble•ena het progra••• Nordt
gereset af blijft hangen, prableaen op de grafische pagina's etc. Deze
angeNenste staringen zouden zeker •oeten •arden opgeheven door de
fabrikant.
- Op het Hertog Jan Callege Nlrtn de •icro-co•puters verbonden •et
elektronische schakelkasten <YIC-sNjtch) a• het aagtlijk te •aken dat
er •eerdere •icro-co•puters gebruik kunnen ••ken van fén diskdrive
en *én printer. Ook hier deed zich het problee• voor dat
stoorpulsen de co•puter geheel plat legden of dat het bteldscher• de
grootst •ogelijke onzin vertoonde. Het is utter•ate J••••r dat
dergelijke voor storing gtvoeligt apparatuur kan •orden verkocht.
Tijdens het expert•ent trad er nog een fout in de AD-o•zetters 11n het
licht. De helft van de ~ebruikte AD-o•zetters ••rkte niet hel••••l goed.
Nor•••l aoet de AD-a•zetter aak zander aangesloten •icra-co•puttr kunnen
•erken. D.N.z. een aangtboden spanning op de analoge ingang •oet een
uitlezing op de display geven als de schakelaar voor uitlezing in de stand
•ANALOOe• staat. Dit ••s biJ de helft van de apparatuur niet het geval.
Belukkig is het op te lossen door de schakelaar in de stand •DIBITAAL• te
zetten, •••r dit is didaktisch gezien niet zo goed.
- 97 -
Bij het spiro•eter-praktiku• bestaat het eerste gedeelte van de proef uit
het ijken van de opstelling zonder 1icro-co1puter. Hier kwa• de helft van
de leerlingen in de prable•en daar het onjuist functioneren van de
AD-o•zetter. Het 1oet voor de fabrikant een kleine ingreep zijn a• dit
problee• te verhelpen, •aar blijkbaar heeft hij niet de juiste kennis af
kunde in huis. Een teruggestuurde AD-alzetter werd angerepareerd weer naar
·de eigenaar gezonden. Dit zou niet logelijk 1oeten zijn.
3.4.3 Ervaringen met het computer-programma
In deze paragraaf kamen een aantal zaken aan de arde die te laken hetben
1et de werking van het camputer-pragra11a vaar de spiraleter-proef. Ondanks
het feit dat het progra11a al een paar keer is gereviseerd, traden er toch
nog enkele fouten op bij het gebruik door de leerlingen. Ook bij het
uitvoeren van de proef door de docenten werden enkele op1erkingen gelaakt
om het progra•ma te verbeteren.
1. Het is erg hinderlijk als de foutlelding •Dat 1ag niet•, •te weinig
extre1en• of •extre1en verkeerd aangegeven• wordt gegeven, zonder dat
~aarbij inforiatie wordt gegeven wat er dan verkeerd is gedaan af op
welke 1anier dit kan warden verbeterd. Ditzelfde prableea doet zich
voor als bij het invoeren van getallen een fout wordt gelaakt. Als er
een letter wordt getypt i.p.v. een cijfer verschijnt de foutlelding
van het systee• •reda fram start". Ook het gebruik van de deci1ale
ka11a i.p.v. een punt levert verkeerde resultaten. Het is wenselijk
dat op deze zaken een goede controle plaatsvindt, en dat bij fouten
een adequate feed-back naar de leerlingen wordt gegeven.
2. Het progra11a voert geen test uit of er een •eting is uitgevoerd op
het 1o1ent dat het verwerkingsgedeelte wordt gekozen. Als er wel een
ijk1eting is gedaan wordt geprobeerd deze te gebruiken bij de
verwerking. Dit kan niet, en bovendien loopt het progra11a vast:
alleen het uitzetten van de apparatuur helpt dan nog.
- 98 -
3. Het is erg ja11er dat na het verwerken van een lating de 1et kruisjes
aangegeven 1eetpunten niet leer beschikbaar ziJn vaar een tweede
verwerking, terwijl ze nag wel in de grafiek staan getekend. Een
keuze-lagelijkheid 01 de aangegeven punten te bewaren af weg te gaaien
zou erg handig zijn, vooral bij foute invoer van deze punten. Het 1aet
dan wel zo zijn dat bij het weggaaien van de 1eetpunten aak de grafiek
weer wordt schaongeaaakt.
4. Op enkele 1a1enten tijdens de proef wordt er te weinig af juist te
veel inforiatie op het schar• gegeven. De extra pagina, na het tekenen
van de ijkgrafiek, waarop de waarde van de ijkfaktor voor de tweede
11al wordt gegeven, is overbodig. Hetzelfde geldt vaar de tabel 11t
lietwaarden die op het schera verschijnt bij de ver•erking van een
lating. De leerlingen •eten niet wat ze er1ee 1aeten doen. Ze hebben
de inforiatie niet nodig en het brengt ze alleen 1aar in verwarring.
Een keuze-lagelijkheid is hier op zijn pl1ats. Dak 1aet de
inforiatie-pagina vöar een aeting warden aangepast. De gegevens
hebben betrekking op oude spira1eters.
~. Enkele docenten vanden het storend dat de resultaten van de 1etingen
1et een te grote nauwkeurigheid warden gepresenteerd• een ijkfaktor in
4 cijfers. Dit versterkt de 1ening van veel leerlingen dat calputers
alles veel beter kunnen dan zijzelf, terwijl er geen rekening wordt
gehouden 1et grote onnauwkeurigheden bij het uitvoeren van de proef
daar de leerlingen.
6. Het feit dat een inforiatie-pagina niet kan warden teruggeroepen is in
enkele gevallen erg nadelig. Als een leerling denkt de pagina goed te
hebben gelezen, 1aar later ontdekt dat dit toch niet za is, dan is er
geen hulp lagelijk daar terug te bladeren. Het zou prettig zijn als
deze •blader-funktie• wordt apgenaaen in het pragra111.
- 99 -
4.1 Meten en regelen. een inleiding.
Veel apparatuur waar leerlingen tegenwoordig mee te maken krijgen heeft een
of andere ingebouwde regel-funktie. Dit kan varitren van het lampje in de
koelkast tot de volautomatische wasmachine of van de theraostaat van de
centrale verwarming tot een robot die ze op een excursie zien. Meestal
blijven de regelingen vrij eenvoudig (mechanisch), zodat een leerling met
een bepaalde hoeveelheid technisch inzicht al kan begrijpen hoe de regeling
werkt.
Toch is het jammer dat velen het voortgezet onderwijs verlaten met een
flink pakket natuurwetenschappelijke kennis zonder kennis te hebben gemaakt
met een wezenlijk stuk toegepaste fysica, zoals de meet- en regeltechniek.
Op dit terrein komen ee~ groot aantal aspecten van de natuurkunde samen,
terwijl ook vrijwel al het experimenteel fysisch onderzoek onmogelijk is
zonder de hulp van regelsystemen. Het zou daarom goed zijn in de
natuurkunde-lessen eens aandacht te besteden aan het onderwerp meten en
regelen.
In dit hoofdstuk wil ik daarom komen tot een beschrijving van een aantal
leerdoelen die zouden kunnen worden gehanteerd bij het opzetten van een
extra stuk natuurkunde-onderwijs over het onderwerp aeten en regelen.
Hierbij kan worden gedacht aan het opnemen in de exameneisen, of aan een
nieuw keuze-onderwerp bij het VWO-exaaen. Dat i& ook de reden dat deze
leerdoelen zijn geformuleerd op een manier die ook wordt gebruikt in de
huidige examen beschrijvingen.
De formulering is tot stand gekomen door een studie naar leerdoelen die
behoren bij leerpakketten over dit onderwerp. Vaak betreft het buitenlandse
leerboeken. In de meeste gevallen gaat het om lesmateriaal dat •regelen"
als onderwerp heeft. Het "meten• komt bijna niet aan de orde. Ik wil hier
echter de term meten en regelen blijven gebruiken.
- 100 -
Ook heb ik gesprekken gevoerd met een aantal mensen die werkzaam zijn op
het gebied van de meet- en regeltechniek aan de TH-Eindhoven. Aan hen is de
vraag voorgelegd om aan te geven welke aspecten van hun vakgebied in
aanmerking zouden komen om te worden opgenomen in het natuurkunde-onderwijs
op scholen voor voortgezet onderwijs,
4.2 Heten en regelen in lesmateriaal.
Om een idee te krijgen welke aspecten van meet- en regeltechniek
toegankelijk zijn voor leerlingen in de bovenbouw van het HAVO/VWO heb ik
enkele leermethoden uit binnen- en buitenland bekeken waarin 1eten en
regelen is opgenomen. Hierbij heb ik vooral gekeken naar de onderwerpen die
worden behandeld in deze methoden. Achtereenvolgens zullen de volgende
leermethoden de revue passeren:
Nederland PLON-theu (onderbouw> "Schakelen en regelen•
Nederland VWO-bovenbouw-thema •Autoutisering•
Duitsland IPN-curriculum "Steuerung und Regelung~
Duitsland IPN-curriculum •steuerung und Autoution•
Engeland Open University •control•
Engeland Engineering Science Project •Electronics, Systeas and AnaloguesM
A. Schakelen en regelen, PLON-thema voor de onderbouw van het HAVO.
In dit thema ligt de nadruk op het •aken van elektrische schakelingen
met een nuttige funktie in het dagelijks leven. Het ia duidelijk een
technisch thema [30]. Naast een herhaling van begrippen als stroom,
spanning, weerstand en veraogen voeren de leerlingen zelf onderzoeken
uit aan een aantal schakelingen aet een regelfunktie. Het gaat hierbij
om schakelingen die zijn gebaseerd op een aantal fysische
verschijnselen die de leerlingen al kennen.
; '
- 101 -
Een bimetaal, een LDR en thermokoppels Morden g•bruikt als detektor.
De schakeling reageert op veranderingen in temperatuur respektievelijk
licht~intensiteit door stromen door verwarmingsdraden of lampjes in of
uit te schakelen.
De theorie van regelingen wordt niet behandeld. Wel komen onderwerpen
als gevoeligheid van de regeling en het instellen daarvan aan de orde,
zij het slechts kwalitatief~ Eén onderzoek gaat over het verkleinen
van temperatuurschommelingen die bij een regeling optreden.
Opgemerkt moet worden dat de "regel-schakelingen" die in het thema
voorkomen vaak •stuur-schakelingen" zijn. De meeste schakelingen
:orgen voor een alarmering (een lampje gaat branden of iets
dergelijks>. Van terugkoppeling is slechts in één geval sprake
<CV-regeling>.
B. Automatisering, VWO-bovenbouw-thema.
In dit thema Morden in feite twee onderwerpen <electronica en
automatisering> gecombineerd. Aan de hand van een sche•atische
voorstelling van automatische processen (waarnemen, denken, handelen,
terugkoppeling> komen in afzonderlijke hoofdstukken de onderdelen van
zo'n proces aan de orde. Ook aan het •aeten" wordt in dit theaa
uitdrukkelijk aandacht besteed.
De voorbeelden die worden gebruikt zijn afko1stig uit de electronica:
electronische sensoren, electronische bewerkingen (logische ~oorten>.
In een apart hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillen tussen sturen
en regelen en wordt het begrip terugkoppeling nader uiteengezet. Er
wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke terugkoppeling.
- 102 -
Onderwerpen die in het theaa warden behandeld :jjn, bovendien:
digitale signalen: wel af geen spanning
analoge signalen : signalen met spanningen van variabel niveau
- analoog-digitaal-omzetting
- binaire code
- micro-processor/micro-computer
Ook is er in het thema veel aandacht voor de geschiedenis van de
automatisering en voor de gevolgen ervan voor de maatschappij.
C. Steuerung und Regelung, Heft 8.4 van het IPN-curriculum
In dit lespakket worden de begrippen sturing en regeling grondig
toegelicht. Hierbij maakt men gebruik van elektrische schakelingen
waarin een LDR, en bimetaal en vaak een spoel zijn opgtnoaen. De spoel
wordt samen met een metaalstrip gebruikt om stromen in of uit te
schakelen (relais).
Naast deze praktisch-technische toepassingen is een deel van het
aateriaal gewijd aan het opstellen van blok-scheaa's waarin de werking
van schakelingen wordt beschreven in teraen van fysische grootheden.
Aan de hand van deze scheaa's wordt ook het onderscheid tutsen sturing
en regeling duidelijk. Bij regeling hebben we te aaken aet een
gesloten kring <terugkoppeling>. Bij 1turing ontbreekt de tweede
kring. Er wordt nog anderscheid gemaakt tussen tegenkoppeling en
meekoppeling bij regelingen.
D. Steuerung und Automation, Heft 10.2 van het IPN-curriculum
Dit theaatisch opgezette lesaateriaal geeft aandacht aan een aantal
regelingen totgepast op een autoaatisch verlopend proces in de
industrie. Nadat een produktie-proces (flessen vullen op een lopende
band> is opgedeeld in een aantal opeenvolgende deelprocessen besteedt
aen aandacht aan deze delen afzonderlijk (automatische reiniger,
vul-installatie, afsluiter en de lopende band zelf>. Het proces is
toegespitst op electre-mechanische voorbeelden.
- 103 -
Het gaat in het lesmateriaal vooral om de samenhang van fysica,
techniek en maatschappij, De aandacht voor fysische begrippen richt
zich voornamelijk op de basiskennis, nodig voor het begrijpen van de
~erking van de onderdelen van het proces aan de lopende band.
In het thema worden de diverse onderdelen tenslotte samengebracht tot
een ~erkende installatie, die door een aantal leerlingen gezamenlijk
~ordt bediend. Hierna volgt nog een uitleg over mechanische
programmasturing.
E. Control, Technology Foundation Course 1á van de Open University
Deze cursus staat op een hoger peil dan die in de voorgaande
beschrijvingen. Ze is dan ook bedoeld voor studenten aan de Open
University, dus na de secondary school. De ~iskundige onderbouwing is
nadrukkelijker aanwezig en deze is complexer, dan in de vorige
pakketten. De onderwerpen uit de regeltechniek ~orden voornamelijk
theoretisch behandeld: veel wiskunde en toepassingen alleen op papier.
Een verklaring hiervoor moet worden gezocht in het feit dat de cursus
is bedoeld voor zelfstudie.
De bedoelde onderwerpen zijn:
Systeem, regeling, terugkoppeling, proportionele regeling,
PO-regeling (proportioneel + differentilell,
I<ntegrerendel-regeling, PlO-regeling, sensor,
input-bewerking-output, blok-diagram, positieve en negatieve
terugkoppeling, systeemgedrag, oscillaties.
F. Electronics, Systems and Analogues van het Engineering School Project
Dit pakket, dat voornamelijk als leestekst is geschreven, is bedoeld
als cursus op A-level <VWO-niveaul. Alleen het onderdeel •systems"
gaat over meten en regelen en behandelt de begrippen: transducer,
input en output, proces, onderscheid tussen regeling en sturing,
positieve- en negatieve terugkoppeling, oscillaties als gevolg van
looptijden. Het is slechts een kwalitatieve benadering van deze
onderwerpen.
- 104 -
4.3 Meningen van deskundigen.
Ik heb gesprekken gevoerd met enkele lensen, die werkzaam zijn op het
gebied van de meet- en regeltechniek. De vragen die daarbij aan de orde
zijn geweest, zijn of het wenselijk is de natuurkunde op het HAVO/VWO uit
te breiden aet een onderwerp aeten en regelen, en welke aspecten van dit
onderwerp daarbij dan aan de orde kunnen komen. Het gaat daarbij niet
uitsluitend om de leerlingen die na het voortgezet onderwijs in een
technische richting verder gaan, maar ook om de leerlingen voor wie het
onderwijs het laatste natuurkunde-onderwijs is. Verder heeft bij de
gesprekken de toepassing van de micro-computer een rol gespeeld, a.n. waar
het gaat om toepassingen bij een praktikum-proef.
Uit deze gesprekken komt steeds weer een bevestiging naar voren van hetgeen
al in het lesmateriaal is aangetroffen: in de bovenbouw van het HAVO/VWO
kan aandacht worden geschonken aan meten en regelen, •aar het zal beperkt
aceten blijven tot een kwalitatieve benadering i.v.m. een gebrek aan
wiskundige kennis. 0• enig idee te krijgen van het gedrag van
(regel-)systemen is kennis van differentiaal-vergelijkingen nodig, en deze
is niet aanwezig bij leerlingen in de bovenbouw van HAVO en VWO. "en zet
daarom ook vraagtekens bij het opnemen van dit onderwerp in het
lesprogramma op VWO en HAVO, zeker in de onderbouw.
De onderwerpen die werden genoemd als aogelijkheid oa op te ne•en in het
lesprogra••a zijn: - algemene pricipe van regelen: meten, vergelijken, regel-aktie
- het bijbehorende blok-schema
- terugkoppeling
- evt. oscillaties
4.4 Selectie van onderwerpen.
Op grond van het in 4.1 beschreven lesmateriaal kan een pakket onderwerpen
worden opgesteld uit de meet- en regeltechniek. Dit pakket kan worden
gebruikt bij het opstellen van de leerdoelen voor een nieuw stuk
natuurkunde in de bovenbouw van het HAVO/VWO. Hierbij is vooropgesteld dat
de behandeling van deze onderwerpen mogelijk moet zijn voor leerlingen in
de bovenbouw. De wiskundige kennis van deze leerlingen zorgt dan ook voor
de grootste beperking. Het begrip differentieren is wel bekend, maar het
gebruik ervan bij fysisch-technische toepassingen zal menige leerling voor
problemen stellen. Integreren en differentiaalvergelijkingen vervallen
eveneens.
De volgende onderwerpen kunnen wel in aanmerking komen:
- automatisch proces of systeem: hierbij kan worden gedacht aan
toepassingen als in het PLON-thema nschakelen en R~gelen•,
alarmerings-schakelingen.
- blokschema: het beschrijven van de invloed die de diverse onderdelen
van een proces, systeem op elkaar uitoefenen. Als voorbeeld kan
de beschrijving dienen die in het IPN-curriculum deel 8.4 wordt
gebruikt.
sturing en regeling: de verschillen beschreven in termen van het
blokschema.
- terugkoppeling: als essentitel onderdeel van een regelkring dient
dit zeker aan de orde te komen. Eventueel kan hier nog
onderscheid worden gemaakt tussen positieve en negatieve
terugkoppeling.
- sensoren, detektoren, transducers: bij een regeling zullen deze
onderdelen niet kunnen ontbreken. Ze horen dus ook thuis in het
lesmateriaal.
- 116 -
- analoge en digitale signalen: deze begrippen kun~en vrijMei
gelijktijdig aet sensoren worden behandeld, door het aaken van
een onderscheid tussen aan/uit-detektoren en continue detektoren.
- systeemgedrag: dit blijft bepérkt tot het optreden van oscillaties.
Verklaringen in termen van wiskundige beschrijvingen valt buiten
bereik van de leerlingen. Wel kan hier eventueel een onderscheid
worden guukt tussen ··zwakke• en •sterke• terugkoppeling zoals
die beschreven is in het VWO-bovenbouM-theaa •Automatisering•.
De voorbeelden die worden geko2en kunnen zowel aechanisch,
electro-aechanisch als electronisch zijn, De keuze zal aoeten afhangen van
het anhoord op de vraag of electronica een deel van het
natuurkunde-onderwijs moet zijn. Mijn persoonlijke voorkeur gaat uit naar
voorbeelden uit de electronica. Hierbij gelden voor aij de volgende
argumenten:
1. De electronica is in het huidige natuurkunde-onderwijs vrijwel Qeheel
afwe2ig. Hoogstens wordt de werking van een halfgeleider-diode of
-transistor behandeld, aaar daar blijft het vaak bij. Zelfs de
praktikua-apparatuur (b.v. aultiaeters) is zelden electronisch van aard.
Vaak geldt daarbij het argu•ent dat leerlingen er ainder van leren. In
de aaatschappij echter zijn de electronische hulpaiddelen al bijna niet
aeer weg te denken. De leerlingen worden dus voorbereid op hun
funktioneren in een aaatschappij vol electronica, terwijl ze er in het
onderwijs niet of nauwelijks aee te aaken krijgen. Dit liJkt Qeen goede
zaak.
''
- 107 -
2. De voorbeelden in de electronica zijn vaak eenvoud~~er te realiseren.
Bij (electro->mechanische regelingen is het vaak noodzakelijk dat de
opstelling al opgebouwd en ingesteld is. Als leerlingen zelf dergelijke
opstellingen bouwen is de instelling erg lastig en kost dit veel tijd.
Electronische schakelingen daarintegen zijn snel door de leerlingen zelf
op te bouwen uit losse onderdelen op een experimenteerbord. De
werkvormen in de klas kunnen daardoor afwisselender zijn (meer praktika
b.v.l en de leerlingen kunne~ zelf ervaren wat er voor nodig is om een
regeling werkende te krijgen.
3. Het onderwerp meten en regelen heeft een nauwe verwantschap met het
gebruik van computers. Het ligt voor de hand om de kracht van deze
electronica juist te laten zien in regel-toepassingen (snelheid,
nauwkeurigheid>.
Nadelig is wel dat voorbeelden uit de electronica minder duidelijk en
minder doorzichtig kunnen zijn voor leerlingen. Zeker geldt dit als IC's
worden gebruikt die er allemaal hetzelfde uitzien. Misschien is een
combinatie van electronica en electro-•echanica wel de beste oplossing, al
:al het gevaar voor verwarring bij de leerlingen •ogelijk groter zijn.
- 108 -
4.5 Trends in lesmateriaal.
Het in paragraaf 4.2 beschreven lesmateriaal is verschenen in de periode
van 1972 - 1984. Er is een vrij duidelijke trend in te ontdekken waar het
toepassingen en voorbeelden van regelingen betreft. Het oudere 1ateriaal
<IPN-curriculum, Open University> richt zich vooral op electro-aechanische
voorbeelden en toepassingen, terwijl in •eer recent •ateriaal
(Automatisering> veel meer elektronische voorbeelden worden gebruikt. In
het thema automatisering geldt dit voor vrijwel alle genoe1de voorbeelden.
Wel worden hierin de elektronische schakelingen vaak toegelicht met een
elektromechanische equivalent: een schakelfunctie van een transistor is dan
vervangen door een relais.
Deze trend loopt parallel aan de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan
in de regelingen die in huis en in de industrie worden gebruikt. Als
voorbeeld kan gelden de ther1ostaat van de CV-installatie in huis. Was het
10 jaar geleden in vrijwel alle gevallen een bi1etaal dat aet de hand werd
ingesteld, nu zien we steeds vaker elektronisch• (aeestal progra11eerbare>
apparatuur die voor de gewenste war1teregeling zorgt.
Ook in minder vernieuwend lesmateriaal is deze trend enigszins
waarneembaar. Er verschijnen sinds enige tijd •klassieke• leerboeken waar
ook andacht wordt geschonken aan toepassingen van transistoren [15].
Zoals ik al in 4.4 heb gezegd is het een goede zaak dat de elektronica in
de natuurkunde aan bod koat, en dat er pogingen worden gedaan de leerlingen
beter voor te bereiden op een aaatschappij vol electronica. "en eoet
daarbij wel bedenken dat er veel natuurkunde-docenten zijn die geen
opleiding hebben gehad in de eletronica, en zeker niet in de digitale
electronica. Het streven van o.a. het VWO-bovenbouw-projekt naar een plaats
voor electronica in het natuurkunde-onderwijs is daaroa niet voldoende. Nu
al zouden initille lerarenopleidingen aandacht loeten besteden aan deze
nieuwe technologie, 1aar ook is nascholing van docenten op het gebied van
(vooral ook digitale) electronica gewenst.
Niet alleen voor het verzorgen van lessen over deze-1oderne technologie,
maar tevens als extra achtergrond voor het kunnen uitvoeren van andere
taken van de docenten. Ik denk hierbij aan:
het assisteren en begeleiden ~an de amanuensis bij zelfbouw of
reparatie van electronissche apparatuur voor praktika e.d.
- het opzetten van nieuwe praktikum-proeven waarbij electronische
componenten of zelfs hele sthakelingen een rol spelen.
- het begeleiden van leerlingen bij een project over electronica.
- het kunnen helpen van leerlingen die bij b.v. een hobby stuiten op
vragen over electronica.
Tenslotte is een grotere kennis van (digitale> electronica dan nu het geval
is voordelig bij het invoeren en gebruiken van micro-computers bij
praktika. Misschien dat docenten deze stap gemakkelijker nemen als ze de
werking van een interface kunnen begrijpen of als ze er zelf een kunnen
bouwen of zelfs ontwerpen. Hoewel niet iedere docent deze zaken zelf •oet
kunnen uitvoeren is enige kennis op dit gebied toch noodzakelijk als 1en
computers gaat koppelen aan praktikum-apparatuur.
- 110 -
4.6 Leerdoelen meten en regelen.
Uit het beschreven lesmateriaal en de gesprekken zijn een aantal
onderwerpen naar voren gekomen die bij een behandeling van het onderwerp
meten en regelen aan de orde kunnen komen. Daarmee zijn echter nog geen
leerdoelen geforauleerd. In deze paragraaf wil ik deze leerdoelen
beschrijven. Daarbij neem ik aan dat het onderwerp aeten en regelen een
onderdeel kan zijn van het exame~-program1a.
A. Een leerling moet de volgende begrippen kunnen omschrijven.
1. aeten, vergelijken, regel-aktie.
2. systeea, proces.
3. blokschema.
4. sensor, detektor.
5. analoge en digitale signalen, AD-omzetting.
6. gewenste waarde, storing.
7. sturing, regeling.
B. terugkoppeling (mee- of tegen-koppeling),
8. Een leerling aoet •••
1. kunnen aangeven welke onderdelen van een eenvoudig systeem een
bijdrage leveren tot het •eten, het vergelijken of het regelen.
2. een blokschema kunnen opstellen waarin de fysische grootheden staan
aangegeven die in het systeem een rol spelen, en de wijze waarop ze
elkaar onderling befnvloeden,
3. van een eenvoudige sensor kunnen aangeven of het aangegeven signaal
analoog of digitaal is.
4. kunnen aangeven op welke wijze een storing in het systee• kan
optrtden, en wat daarvan de gevolgen zijn.
5. op grond van een bloksche•a kunnen aangeven of er sprake is van
terugkoppeling, en zo ja, of dit •ee- of tegen-koppeling is.
6. aan de hand van het blokschema kunnen herkennen of een gegevtn systeem
een regeling bevat of dat er slechts sprake is van sturing.
- 111 -
De keu:e van de leerdoelen is gebaseerd op de lespak~e~ten, en op de
indrukken die tijdens de gesprekken :ijn opgedaan. Ook spelen eigen
inzichten hierbij uiteraard een rol. De begrippen in onderdeel A zijn voor
een groot deel dezelfde als die in 4.4. Het gedrag van een systeem is er
echter niet in opgenomen, omdat het erg moeilijk is om zelfs oscillaties
uit te leggen aan leerlingen •et weinig wiskundige kennis. Eventueel kan
dit voor het VWO nog worden toegevoegd.
De in onderdeel 8 genoemde punten kli•men in moeilijkheid op tot de punten
5 en 6, waarvoor in feite geldt dat een leerling deze twee vaardigheden
niet kan be:Jtten als de voorgaande vaardigheden niet worden beheerst.
Het begrip sensor of detektor en de werking ervan zijn nadrukkelijker
opgenomen dan in 4.4 omdat ze zijn gebaseerd op fysische verschijnselen die
op andere plaatsen in het leerplan zijn opgeno•en.
Van de bekeken lespakketten benadert het thema •Automatisering• het best de
gestelde leerdoelen. Dit thema gaat zelfs iets verder in het gebruik van
voorbeelden aet electronisch! co•ponenten. Zo is het begrip van de werking
van een micro-~rocessor niet essentitel voor het verkrijgen van kennis
over regelsystemen. Belet op de achtergronden van het VWO-bovenbouw-~roject
<zie 2.1) is het echter wel begrijpelijk dat hier aandacht aan wordt
besteed.
- 112 -
5.1 Een modulair interface systeem voor de Commodore-64.
In het vorige hoofdstuk zijn leerdoelen beschreven l.b.t. •eten en regelen
in het natuurkunde-onderwijs. Teepassingen van •eet- en regeltechniek in de
natuurwetenschappen en de techniek·maken vaak op de een of andere •anier
gebruik van computers of andere automatisch werkende apparatuur. De kracht
van een computer op dit terrein ligt daar waar op basis van een grote
hoeveelheid informatie beslissi~gen moeten worden genomen. Bovendien in die
gevallen waar de tijd die nodig is cm zo'n beslissing te nemen erg kort
moet zijn.
Om aspecten van meten en regelen. te illustreren met een demonstratie- of
praktikum-proef kan natuurlijk ook gebruik worden gemaakt van een computer.
Maar ook in dat geval wordt een computer het •eest nuttig gebruikt als de
hoeveelheid informatie en/of de beslissingssnelheid groot zijn. Juist in
dat type voorbeelden is het gebruik van een computer het aeest
illustratief. Het constant houden van een waterniveau in een bak met een
lek is geen typische situatie waarin een computer wordt gebruikt. Het
regelen van de temperatuur van een ruimte evenmin, tenzij deze te1peratuur
n1et constant moet zijn, •aar b.v. volgens een bepaald patroon (prograama)
•eet veranderen in de tijd.
Minder triviaal is een situatie waarin één of •eer gegevens nodig zijn
cm de juiste beslissingen te kunnen nemen. B.v. een toepassing waarbij
enkele •eetwaarden moeten worden vergeleken, waarna het resultaat wordt
gebruikt om één of •eer grootheden bij te regelen. We hebben gezocht
naar een praktikum-proef waarbij deze situatie optreedt. Uiteindelijk is
gekozen voor een regeling van een windmolen. In 5.2 wordt deze proef
uitgebreid beschreven.
Om aeerdere meetwaarden te kunnen gebruiken bij het ne1en van beslissingen
acest er een 1ethode worden gevonden om met de Commcdore-64 1etingen te
verrichten aan meerdere grootheden tegelijk. Hierbij gaat het ca •etingen
die tevens bij andere praktika kunnen worden gebruikt (b.v. te1peraturen of
spanningen meten, posities bepalen, schakelaars bedienen etc.).
- 113 -
Het ligt dan meer voor de hand om een interface op te ~ouwen uit •odules,
dan dat er voor iedere praktikum-proef een apart interface wordt gebouwd
met vaak dezelfde onderdelen <AD-omzetters, relais, digitale ingangen
etc.>.
Het gelijktijdig uitvoeren van 2 of meer metingen behoort niet tot de
mogelijkheden, maar wel zijn metingen aogelijk die kort na elkaar worden
uitgevoerd (minder dan 1 ms na elkaar).
Peter Martin [18J beschrijft een modulair systeem en enkele interfaces die
een afzonderlijke module kunnen vormen of een onderdeel ervan. De
beschrijving is echter te summier als basis voor een universeel systeem. In
5.3 wordt ingegaan op de eisen die hij stelt aan een modulair interface
systeem.
Omdat een dergelijk systeem niet beschikbaar was is er een eigen ontwerp
gemaakt en gebouwd. Het ontwerp wordt beschreven in 5.4. Tevens wordt hier
een •odule beschreven die bij de windmolen-proef wordt gebruikt. Een
onderdeel van een computer-programma dat wordt gebruikt oa de aodules aan
te sturen wordt in deze paragraaf eveneens uiteengezet.
Tijdens de werkzaamheden aan het interface systeem verscheen er een
publicatie in het Duitse tijdschrift Praxis der Naturwissenschaften, Physik
waarin een dergelijk aodulair systeem wordt beschreven. Uit de opgevraagde
infor•atie blijkt dat dit op een soortgelijk principe berust, •aar het
heeft ainder aogelijkheden. In 5.S wordt nader op dit systeem ingegaan.
- 114 -
5.2 Regeling van de stand van een windmolen m.b.v. een
micro-computer.
Als aogelijke praktikum-proef bij het onderwerp 1eten en regelen is gekozen
voor een regeling die ervoor zorgt dat een windmolen in de gewenste stand
staat. Deze regelingen zijn nodig om een zo gunstig aogelijke
energie-opbrengst te verkrijgen, binnen een aantal randvoorwaarden. Zo aag
de rotor niet te snel draaien, en ook de krachten op de constructie •ogen
niet te groot zijn. We hebben dus te maken aet een aantal gegevens die
bepalen welke stand op een bepaald moment het aeest gewenst is.
Een praktisch voordeel van deze proef is dat de opstelling naar believen
kan worden uitgebreid van een relatief eenvoudige opstelling tot een zeer
complexe. De aeest eenvoudige opstelling zal ik hier beschrijven, waarbij
wordt aangegeven welke uitbreidingen er mogelijk zijn.
De opstelling bestaat uit een aolen die m.b.v. een krui-•otor in een andere
stand kan worden geplaatst. De windrichting wordt bepaald 1et een windvaan
waaraan een schijf is bevestigd om de richting te kunnen bepalen. Een
zelfde schijf is ook op de 1olen ge•onteerd. De rotor van de 1olen drijft
'een dynaao aan zodat een spanning wordt opgewekt. Deze kan worden gebruikt
om een klein lampje te laten branden.
De bepaling van de stand van 1olen en windvaan gebeurt 1et optische
detectoren. De genoemde schijven zijn geaaakt van perspex, waarop aet
zwarte vlakken een code is aangegeven voor de positie. Deze code is niet de
binaire code, maar de zgn. gray-code. Dit om te voorkoaen dat er op de
grenzen van de zwarte vlakken een foutieve codes worden uitgelezen 1et de
detectoren.
- 115 -
fï.gu;ur- r.l: positie-schiJf •t ~.
Met deze opstelling is het al mogelijk een regeling toe te passen: de
standen van de molen en de windvaan •oeten gelijk zijn. Hierbij wordt geen
rekening gehouden 1et randvoorwaarden. De metingen die •oeten worden
verricht zijn steeds dezelfde: de optische detectoren moeten worden
uitgelezen en worden vergeleken. Op basis van de afwijking wordt bepaald of
de krui-motor in werking wordt gezet en in welke richting dat •oet
gebeuren.
Door rekening te houden met een of meer randvoorwaarden wordt de keuze voor
het gebruiken van een computer aannemelijker. Er kan een schakelaar worden
ingebouw~ om de lamp te schakelen. De molen hoeft dan-alleen te draaien als
de lamp moet branden. Ook kan een opslagsysteem <accu) voor de opgewekte
energie worden gebruikt, zodat de aolen alleen hoeft te draaien als de
spanning van de accu lager wordt dan een vastgestelde minimu•-waarde.
- 116 -
De grootste kracht van het gebruik van de licro-coapüter ligt echter op een
ander vlak. Door snelle wisselingen van de wind-richting kan de 1otor van
de krui-inrichting gemakkelijk worden overbelast, als steeds wordt
geprobeerd de rotor loodrecht op de wind-richting te plaatsen. De
mogelijkheid om vaak te meten, en deze gegevens op te slaan, laakt het
mogelijk 01 ge~iddelde waarden te gebruiken als para1eters voor de
regeling. Hierdoor zal de beweging van de 1olen einder abrupt en
schoksgewijs verlopen.
Ook kunnen diverse typen regelingen worden gebruikt, door verschillende
berekenings-wijzen te hanteren. Dit vergt geen ingrepen in de opstelling.
Slechts het computer-programma hoeft te worden gewijzigd 01 een andere
regeling te kunnen gebruiken. Bij een mechanische regeling zou deze
aogelijkheid een erg ingewikkelde constructie vereisen.
5.3 Eisen aan een modulair interface systeem.
Voorafgaand aan het opstellen van de eisen waaraan het ontwerp voor een
aodulair interface systeem aoet voldoen is de keuze gemaakt 01 voor
koppeling aan de Coamodore-64 gebruik te laken van de USER-poort. Hierdoor
kan het systeem waarschijnlijk ook worden gebruikt bij andere typen
micro-computers dan de Comaodore-64.
1. De Commodore-64 heeft in principe 2 mogelijkheden om een interface aan
te sluiten: de EXPANSION-poort en de USER-poort. De EXPANSION-poort is
een rechtstreekse toegang tot de interne bussysteaen van de·
micro-computer; de USER-poort is een bidirectionele 8-bits poort van
één van de 2 CIA-ic's <Complex Interface Adapter). Veel andere
aicro-coaputers hebben ook een dergelijke aansluiting CApple IIe:
VIA-kaart; BBC:VIA-ic>. Een rechtstreekse toegang tot de interne
bussystemen komt ook wel voor, maar de tiaing van allerlei
controle-signalen is voor veel licro-coaputers verschillend.
- 117 -
2. Voor de Commodore-64 is door de afdeling Didak~ie~ van de Universiteit
van Amsterdam met steun van de vereniging DBK-na een EPROH-kaart
ontwikkeld waarmee het mogelijk wordt prograama·s snel gebruiksklaar
te hebben waarbij ze bovendien nog zelfstartend zijn. Ook bij het
gebruik van de spirometer-proef in het veld-experiment is deze kaart
gebruikt. In 2.6.2 zijn de voordelen ervan uiteengezet. De EPROH-kaart
maakt geb~uik van de EXPANSION-poort van de Comaodore-64. Het zou
jammer zijn als deze voor het onderwijs uitstekende ontwikkeling
onbruikbaar zou zijn in combinatie met het te ontwerpen interface
systeem.
Peter Hartin [18] geeft drie punten aan die bij het koppelen van interfaces -
aan een micro-computer belangrijk zijn:
1. Hij stelt dat de 1eeste hobby- en home-computers niet zijn ontwerpen
voor de toepassingen waarbij vaak meet werden gewisseld van
interfaces. De aansluitingen zouden robuuster moeten zijn dan nu vak
het geval is. Computer-experimenten op school moeten zoncdig meermalen
per dag kunnen worden opgebouwd en veranderd.
2. Hij vindt het noodzakelijk dat er tenminste twee afzonderlijke 8-bits
poorten beschikbaar zijn, één voer invoer en één voer uitvoer
van data. Dit vereenvoudigt het entwerp van de interfaces.
3. De voeding voor de interfaces moet worden geleverd door de
micro-computer zelf. Ook dit zou het ontwerp van de interfaces
vereenvoudigen. Deze eis is nogal dubieus, en strijdig met het
eerstgenoemde punt. Als we bedenken dat de computers niet zijn
ontworpen voer de taken die te •aken hebben met het koppelen aan
praktikum-apparatuur, dan zal het duidelijk zijn dan dit ook geldt
voor de bijbehorende voedings-apparatuur. Door deze voeding ook te
gebruiken voor het interface systeem, is het gevaar groot dat de
capaciteit van de veeding wordt overschreden.
- 118 -
Op basis van deze overwegingen, en gelet op de logelijkheden voor het
gebruik van micro-computers bij het praktikum natuurkunde stellen we de
volgende eisen voor het interface systeem vast:
- Naast de B data-lijnen van de USER-poort moeten enkele controle-lijnen
worden gebruikt. Het aantal van deze lijnen aoet zo klein logelijk
worden gehouden.
Het aantal aogelijke modules aoet ainiaaal 32 zijn <5-bits
adres-code).
Het aoet mogelijk zijn binnen een module ainimaal B funkties te kiezen
<3-bits funktie-code).
- De aodules moeten een instelbaar adres hebben.
- Alle funkties van alle aodules moeten via software aan te sturen zijn.
- Een aodule aoet zelfstandig een bepaalde toestand kunnen handhaven als
dit gewenst is.
De aodules moeten door een eMterne voeding worden voorzien van
spanningen van I V, +/- 5 V en +/- 15 V. Eventueel ook nog van 220 V
wisselspanning.
5.4 Een ontwero van een modulair interface systeea.
De keuze van de USER-poort voor koppeling van het interface systeea aan de
Co•modore-64 bepaalt welke signalen er beschikbaar zijn voor het besturen
van de coaaunicatie tussen de aicro-coaputer en de modules van het systeem.
Naast de 8-bits bidirectionele poort zijn dat:
- 1 bidirectioneel bit <PA2) van de 2e poort van het CIA-ie.
- 2 handshake-signalen: PC2 <output) en Flag2 (input) voor het
geven/ontvangen van interrupts
- 2 serifle in-/outputs : SPl en SP2
- 2 CNT-lijnen voor klok-signalen <input.of output, afhankelijk van
controle-register van het CIA-ie.
- 119 -
Het is met deze signalen niet mogelijk om, zoals PetRr ~artin Clit l
voorstelt, over 2 afzonderlijke poorten voor input en output te b•schikken.
Het is ook niet mogelijk om extern een CIA- of VIA- ie aan te sluiten,
zodat we de beschikking krijgen over 2 van deze poorten. De selectie van
een adres van een module en een funktie van dat module moet dan ook via
dezelfde poort gebeuren als die waarover de DATA worden ingelezen af
uitgestuurd. Er is daarom gekozen voor een interface systeem waarvan de
controle over alle aktiviteiten berust bij een controle-module.
Voor het interface systeem zelf is gekozen voor een interne bus-struktuur:
- een 8-bits DATA-bus die rechtstreeks op de USER-poort is aangesloten
- een 8-bits ADRES-bus die wordt aangestuurd door het controle-moduie
- een 8-bits FUNKTIE-bus die eveneens door het controle-aodule wordt
aangestuurd
- een controle-bus die de handshake-signalen verzorgt. Het
controle-module vormt de controle-signalen van de USER-poort om en
geeft ze dan door naar alle modules
De belangrijkste onderdelen het controle-module zijn 2 B-bits D-type
latches, die als opslag-buffer fungeren voor de adres-code en de
funktie-code. De prodedure· bij het aansturen van een funktie van een aodule
is als volgt:
1. De interne data bus wordt vrijgemaakt door de micro-co•puter.
2. Het controle-module Nordt geactiveerd.
3. Een adres-code van het betreffende aodule wordt in een van de 2
latehes geladen
4. De betreffende funktie-code wordt in de andere geladen.
S. Het controle-module Mordt afgesloten • .. -·, 6. De interne data-bus ~omt beschikbaar voor uitwisseling van informatie . '
tussen de micro-computer en het geselecteerde module.
- 120 -
Door gebruik te maken van twee 8-bits latehes is het· m~elijk 256 Adressen
<dus modules) te gebruiken met elk nog eens maximaal 256 funkties.
In de praktijk :al het aantal funkties kleiner zijn, Dit wordt veroorzaakt
doordat funkties kunnen worden toegekend aan afzonderlijke bits van de
funktie-bus. Als voorbeeld kan gelden een 8-kanaals AD-omzetter eet
instelbare versterkingsfaktor: 3 bits voor de selectie van het kanaal, 3
bits voor de code voor de vermenigvuldigingsfaktor, 1 bit om aan te geven
of er wel of niet synchroon moet worden gesampled en 1 bit dat nog vrij is.
Dit module gebruikt ~us weliswaar 128 verschillende combinaties, eaar heeft
in feite slechts 3 funkties: kanaalsselectie, versterking en
synchronisatie.
Als aan de minimum-eisen :ou worden voldaan was het voldoende om slechts
één 8-bits-latch te gebruiken. Een module als hierboven beschreven is
dan echter niet mogelijk. Bovendien is de snelheid waarmee een module wordt
geselecteerd nauwelijks korter bij het gebruik van slechts 1 latch. De
schakelsnelheid wordt voornamelijk bepaald door de tijd die nodig is om het
controle-module te activeren.
De selectie van het adres moet bij deze opzet in ieder eodule zelf
plaatsvinden, evenals de funktie-decodering. In feite zorgt het
controle-module er alleen voor dat de juiste adres- en funktie-codes op de
bussen beschikbaar zijn. De communicatie tussen micro-computer en een
module wordt niet door het controle-•odule geregeld, maar door de
micro-computer. Hiervoor staat de controle-bus ter beschikking.
- 121 -
Voor het controle-module is het volgende ontwerp gema~kt:
PA •• , JJ. )
-~... ~ ... -r"~
.. ... '\., ;:J,,., .. ~at' ~ Jl. J'fLSI7'< ...". '"YJ ~ .-a.. ~
~ '-• ~ .. ~ .... ~ CLir ~ 1)1 .... -"'"') ... - tJ'I
J<!Uq -' .Ir • ......__,_ ,. --7Y ~~~
- - ' =o;. ,,, c~
De manier waarop software-matig het controle-module kan worden aangestuurd
wordt bepaald door het volgende protocol dat aangeeft in welke volgorde de
signalen in het controle-module moeten veranderen. In ruststand geldt de
volgende situatie:
- SP2 hoog door het schakelen op input
- PA2 op output geschakeld en laag
- PC2 hoog - poort B (USER-poort) op input geschakeld en hoog-iapedant.
Door PA2 hoog te •aken wordt aangegeven dat er data wordt geschreven door
de aicro-computer. Hierna kan poort B van de USER-poort op output worden
geschakeld. Direct na het schrijven van data op de poort B volgt een korte
negatieve puls op PC2 <PC2 wordt gedurende 1 micro-seconde laag)
[64-internl. Deze puls wordt door de NAND-poorten omgevormd tot een
positieve puls. Deze puls wordt alleen doorgelaten als SP2 laag is én PA2
hoog. Deze voorzorg is noodzakelijk om dat ook na het lezen van data uit
poort B er een negatieve puls op PC2 volgt [64-internl. Deze •ag echter
geen verandering in een van de latehes tot gevolg hebben. De doorgegeven
puls zorgt ervoor dat eerst de FF omklapt en dat na een vertraging van 1
micro-seconde er een klok-puls wordt gegeven op het adres-latch. De code is
nu opgeslagen in dit "geheugen" en is beschikbaar op de adresbus.
- 122 -
Door nogmaals data op poort B te zetten volgt een zelfde procedure, alleen
zorgt het omgeklapte FF nu voor het inlezen van data in het funktie-latch.
Tenslotte kan SP2 weer hoog worden gemaakt door het serille register weer
op input te schakelen en kan PA2 weer laag worden gemaakt. De databus komt
zo vrij voor c~mmunicatie tussen het geselecteerde module en de
licro-computer.
Dit alles levert het volgende tijd-volgorde-diagraa op:
t .... ,t :& I ,._.,.., I, ..... ,._ .• ,, .. ,, 2. I
"''"'") a,c, .... ,
IHt•"•d IUI%/Iujltt/ï/!1/V//////J@"//4\ I
""'-·)
o r • ~ u w • w ~ " • " 4-,1 e pee p. e e e e e' e e e e e e 1 e eI e e e' er Ie' e e e e' e eet eI e • ere' tee eI eI • • • er-
flgwJa> r. 3: tiJd»o~ ~ dione• rigMLm ~ lwt OQft'Á'IO~z.
bi! lult apg.wn ~ crdrN- ~ ~.
- 123 -
Een assembler-programma dat de aansturing van de controle-module •et een
adres- en een funktie-code verzorgt is hieronder weergegeven.
1000= cese ~.s re •&tr<~:dfv ldi!. src 11310= •:'352 Sd 00 dd stil. Pi!.2 .:P.a2 hoo9 1020= ce~~ 1.9 ff lda llff 1030: c057 8d 03 dd sta drb2 ïPoort b oP OIJtPl!t 1040: c05<~. i!.d ee dd ldi!. SP.rPo2 1050: c05d 09 40 Or'-.1 U40 10613= ci!!Sf 8d e..- dd st.-: serPo2 ;sP2 taa9 1071): c062 1.4 fd ldlil adres tese: c064 Sc 01 dd st::l Pb2 il.dr4tS oP f)oort. b 1130: c067 1.4 fl! ld~ f•J.nctie 1140: c069 Sc 01 dd st~ Pb2 .: fl•. net ie OP Poort b 11 '50: c06c 29 bf I.T'Id Ubf 1160: c06<.:· ad e..- dd st.~. serPo2 isP2 ~er hoo9 117'0: c071 3.9 ee lda l$013 1180: c073 Sd 03 dd sta drb2 .:Poort b oP inPut 1190: c076 a.S fb ldi!. lfb 12013= c078 Sd 00 dd stil. Pa2 .:Pa2 1aa9 1210= c07b 613 rts
We kunnen nu een nauwkeuriger omschrijving geven de opbouw van het
interface systeem. We hebben gekozen voor het inbouwen van de aodules in
een 19-inch rack. In deze kasten wordt erg veel professionele apparatuur
gebouwd, en onderdelen zijn vrij algemeen verkrijgbaar. De aodules worden
d.1.v. ~4-polige stekker verbonden aet de bussen. Dit grote aantal
verbindingen is noodzakelijk vanwege de vele signaal-lijnen en
voedingslijnen. Totaal zijn er na1elijk 1ini1aal 30 contactpunten nodig:
- B datalijnen
- B adres-lijnen
- B funktie-lijnen
- 3 voedings-lijnen (0, +SV, +15V>
- 3 controle-lijnen <PA2, PC2, flag2>
Als deze configuratie wordt ingedeeld op 32 lijnen, dan is er voor een
eventuele toekomstige uitbreiding (aet voedingsspanningen van b.v. -SV en
-1SV, extra controle-lijnen> vrijwel geen ruiate aeer.
- 124 -
Een module dat wordt gebruikt bij de regeling van de_ windmelen is er een
dat 16 digitale ingangen heeft (zie figuur S.Sl. Hiermee kunnen de optische
detecteren werden uitgelezen die de stand van de molen en de windvaan
aangeven. De 16 ingangen kunnen in groepen van B signalen werden uitgelezen
(funktie ll. Tevens kunnen ze naar"keuze werden gefnverteerd (funktie 2l.
Tenslotte is het mogelijk, als het interface systeem wordt uitgebreid met
een interrupt-lijn (flag2l, om veranderingen in een B-bits signaal te
detecteren (funktie 3>. Dit is b.v. erg handig bij het gebruik van optische
poorten bij een luchtkussenbaan.
De adres-selectie gaat a.h.v. de stand van B dip-switches. De logische
poerten zorgen voor een •Jaag• signaal op OE als het ingestelde adres
overeenkomt met het adres op de adres-bus, •its PA2 laag is. De funkties 1
en 2 zijn in feite niet meer dan a-bits-schakelaars.
• •
- 125 -
5.5 Vergelijking met andere systemen voor interfacing.
In 5.1 is al gewezen op het interface systeem dat wordt beschreven door
D.Brunner e.a. [8J. Dit systeem is in Duitsland ontwikkeld voor
toepassingen in het onderwijs en is daar ook op de markt gebracht. Om het
te kunnen gebruiken moet de micro-computer zijn voorzien van een 8-bits
register en minimaal 2 handshake-lijnen. Computers van het type Commodore
of Apple-II met een VIA-kaart zijn hierin voorzien.
Evenals het in 5.3 beschreven ontwerp maakt men gebruik van een
controle-module dat de adressering voor een interne adres-bus verzorgt. Ook
wordt er gewerkt met een funktie-codering die eveneens door het
controle-module wordt verzorgd.
een gevolg van het fiet dat er maar 2 handshake-lijnen worden gebruikt is
dat er geen goede beveiliging in het systeem anwezig is tegen fouten die
worden veroorzaakt door onjuiste software.
In het nieuwe ontwerp is de DATA-bus onderworpen aan controle van de
micro-computer, zodat het minder gemakkelijk voorkomt dat zowel de
micro-computer als het aangesproken module beide data schrijven op de bus.
Een dergelijk "bus-conflict• kan een definitief einde van een van beide
uitgangen betekenen. Het ontwerp van Bunner voorziet voor z~ver bekend niet
in een dergelijke beveiliging.
Op deze plaats wil ik opmerken dat er ook in de hobby-bladen aandacht is
voor het kopelen van apparatuur aan de micro-computer. Zo beschrijft een
artikel in Elektuur [12J een •universele Co•modore-64 I/O-bus• met 4 slots
voor communicatie met de buitenwereld. Dit IlO-module gebruikt de
EXPANSION-poort van de Commodore-64 in plaats van de USER-poort. Het is
int~~essant als het gebruik van de beschreven EPROM-kaart niet aan de orde
is. Ook als het mogelijk is een dergelijke kaart te gebruiken bij de
I/O-bus met behoud van al zijn mogelijkheden biedt dit systeem (dat
rechtstreeks op de adres- en data-bus is aangesloten) enkele voordelen. Een
ervan is een snellere toegang tot modules. De mogelijkheid van dit alles
heb ik niet bekeken.
Literatuur-opgave.
1. A. Agterberg
2. Angerhause e.a.
3. J.S.van den Berg
4. E.v.Berkum
:5. B.Bettonvill
6. A.Bosch e.a.
7. t1 Br araer
8. D.Brunner e.a.
9. BrOekman
10. t1.Dumont
- 126 -
ACLO-N: Het gebruik van
informatie-technologie in de
natuurwetenschappen; een verslag van een
studiereis naar Aaerika, juni 1985.
64-intern; Dass grosse Buch zum
Commodore-ó4; DATA Becker, 1984
Natuurkunde-vraagstukken-oplossen;
dissertatie THE 1983
Analyse van 2 schoolonderzoek-toetsen voor
het VWO gedurende de cursus 1978/1979;
stageverslag afd.wiskunde, mei 1980.
Een vergelijking van vari1ax en quartimax
rotatie bij factor-analyse;
afstudeerverslag afd.wiskunde.
Toegepaste Statistiek; diktaat nr.2230,
Technische Hogeschool Eindhoven, 1982.
Computers and Education 6(1982)179;
COMAL-80 - adding structure tot BASIC.
Praxis der Naturwissenschaften, Physik
34<1985)26: "esswerterfassung i• . Physikunterricht 1it eine• 1odularen
Interfacesyste• fCr "ikroco•puter.
Der Com•odore-64 und der Rest der Welt;
DATA Becker, 1984
Beter natuurkunde-onderwijs voor 1eisjes?;
11. A.Ellermeijer e.a.
12. Elektuur
13. Ferguson
14. A.O.de Groot e.a.
lS. Jardine
16. J.Juwett
17. A.v.Knippenberg e.a.
lB. P.Martin
19. B. van Muylwijk
20. N.H.Nie e.a.
- 127 -
afstudeerverslag THE~af~eling N, 1ei 1983.
Onderzoeksvoorstel van de afdeling
didaktiek natuurkunde van de Universiteit
van Amsterdam: Meten met de •icro-computer
bij het vak natuurkunde in de bovenbouw van
het HAVO/VWO.
Elektuur mei 198S:Universele Có4 I/O-bus.
Statistica! Analysis in Psychology and
Education, 2e ed.; McGraw Hill, 1966
Studietoetsen, construeren, afnemen,
analyseren; Mouten ~ Co, 1969
Natuurkunde, ••• doen! deel 4HV.
Automatiseren van natuurkunde-proeven ten
behoeve van het middelbaar onderwijs met
behulp van een micro-computer;
afstudeerverslag HTS-informatica, •ei 1985.
Mulivariate analyse; Van Loghum Slaterus,
1980
Physics Education 1B<19B3l262: A modular
system of interfacing micro-computers.
COl-rapport: Computer-apparatuur in het
algemeen voortgezet onderwijs en in het
lager beroepsonderwijs, mei 1985.
SPSS, Statistica! package for the social
sciences; McGraw Hill, 1975
- 128 -
21. NVON en Werkgroep Natuurkunde Didaktiek: Voorloplge rapportage van de
resultaten van een inventarisatie-onderzoek
naar de mogelijke oorzaken en achtergronden
van de relatief slechte resultaten van het
C.S.E. natuurkunde op het VWO in 1974 en
1975, oktober 1976.
22. EPEP-VWO
23. Overheid
24. PLON
25. J.H.Raat e.a.
26. J.H.Raat e.a.
27. T.Speekenbrink
28. G.Verkerk
29. G.Verkerk
30. PLON
Doelstellingen van het
VWO-bovenbouw-project ~et een omschrijving
van het examenprogramma.
Informatica Sti•ulerings Plan,1984.
AVOL bij het thema "Water in Tanzania•.
GASAT-conference 1981, contributions
Wat vind je van techniek?; rapport THE,
1985
Evaluatie onderwijsleerpakket Elektriciteit
in en om het huis: stageverslag
afd.natuurkunde, aei 1985.
Het praktiku• in het schoolonderzoek
natuurkunde; v.Walraven, 1983. dissertatie
THE
Doelstellingen, Lespraktijk en toetsing:
diktaat nr. 3307 Technische Hogeschool
Eindhoven.
AVOL bij het thema •schakelen en Regelen".
SP I ROMETER 1
In I i g. I z i L' .iE' L'l'll tPkPn i 01~ van C'«'ll
spin•mt•lt>r. Dat is c<.•n app;ll<léll dal ons iu staal sl<.•lf nln Rl<'l in~en lt> tlu<.'ll aan 1h• mlc•mhal ing. AlK .ie inademt ~uig je via de slang 1 lucht weg onder de klok. Daardoor zal deze naar beneden zakken. Bij het uitademen gebeurt het omgekeerde: de klok beweegt naar boven. De bcwe~ing van de klok wordt via het louw doorgegeven aan de pen die op het papier op de rol schrijft. Hierdoor kap de ademhalingsbeweging worden geregistreerd in een zgn. spirogram.
fig.l. Spirometer
In fig.2 is een spirogram getekend van iemand die eerst rustig ademhaalt. Op het lrtatste stuk wordt een keer zo v<->r mogPiijk ingE:>ademd en daarna zo ver mog<.•lijk uitgeademd. In de figuur is de tijd (T) uangegeven die een volledige ademhaling duurt. Hieruit is de ademfrequentie (f) te berekenen (f=aantal ademhalingen per minuut). Ook het ademvolume (AV) is te zien. Dat is de hoeveelheid lucht die je bij een rustige ademhaling per keer in- of uitademt. De vitale capaciteit (VC) is ook aangegeven. Dat is de hoeveelheid lucht die je uitblaast als je eerst zo ver mogelijk hebt ingeademd en dan zo ver mogelijk uitademt.
Je kunt ook zo snel en krachtig mogelijk in- of uitademen. Een dergelijk spirogram is in fig.3 te zien. In dit geval zijn de zgn. secondecapaciteiten van belang.
~ .. L I--..
1
fig.2. Spirogram (rustig)
I I I I
-----l.....L...---...:_.J. !;.; _._~ ..
fig.3. ~pirogram (krachtig)
ESC (expiratoire seconde capaciteit) = de hoeveelheid lucht die je, als je zo ver mogelijk hebt ingeademd, in een seconde maximaal kunt uitademen. (inspiratoire seconde capaciteit) = de hoeveelheid lucht die je, als je ver mogelijk hebt uitgeademd, in een seconde maximaal kunt inademen.
Met deze proef ga je al deze begrippen eens wat beter bekijken.
zo
Om rl<' nrlt•mhalingshf'wPgin~Pn mhv. ~Pn mirro-romput<'r IC' kunnPn r('gistn•r,.n ltlnf'lt'll wc• elP :>taucl V;tll clc· kink Vl'll;all'll n;a;aa ••••11 l:c·l;al cl;al dc1111 clc· cump11lc•a
g«'lt•zt•u kan wunleu. Uil ~cht•url in I Wl'C slapJWII. flll<.•recrst wordt de sland van de klok vertaald in een elektrisch(' spanning tussen 0 en 5 V. De ~gn. meetsensor die we hiervoor gebruiken is een potentiometer (schuifweerstand). Deze spanning kan dan door een analoog-digitaal(AD)-omzetter vertaald worden naar een getal dat door de micro-computer kan worden gelezen. Dit getal is dan een maat voor het volume onder de·klok. De micro-computer haalt met vaste tussenpozen steeds een getal op bij de AD-omzetter. Zo krijgen we een lijdschaal.
~~~-!~!~~~-~~~~-8~!~!! Ut• lllll.t•nl iontPit'r is iu lt•il.t• t•t•tt
gebogen schuifweerstand. De katrol waar het touwtje over loopt is aan de aftaster verbonden zodat een draaiing van de schijf zorgt voor een hoekverdraaiing van de aftaster {zie fig.4) IIC't schema dnl hij deze schakl'l inJ,; hoort is in fi~.5 weerge~even. J)p Hflaslt•r vPniPPll de wc>l•rsland in !Pilt• in '1. slukkPII. llit•rcloc.r is elP
sp;mning UJl de aflaslcr C'en gedecll(' van 5V.
De spanning op de aftaster is evenredig met de hoe-k ( a) waarover de kulrul (en dus ook dr aftaster) is ~<·dra; 1 i cl • 114• AU-omzt•l I t•r zt•l cl••zp spn1111 i 111~ om
i 11 ''"" ~··he•<' I ~:<'I nl 1 usst•u 0 ( h i j 11 V) t'll ;.!", .. , ( h i .i ,., V).
+
naar
fig.S. Schema van de gebruikte schakeling
potenl i·-· ter
Mar
SV
fig.4. Van volume naar apanning
ln twee stappen wordt dus bereikt dat de AD-omzetter bv. het getal 3 g~eft als de spirometer in de stand 0 liter staat; in de stand 1 liter bv. het getal 43; bij 2 liter bv. 83 etc. In dit voorbeeld wordt het getal steeds 40 groter als het volume met 1 liter toeneemt. Het getal 40 heet de ijkfaktor. In opdracht 1 ga je de ijkfaktor van je opstelling met de hand bepalen; in opdracht 2 mbv. de micro-computer.
Hf·ki jk rif~ spirometer aanda<:htig. Ook onder ctf~ klok. Controleer daarbij tevens her watf!rrrivc•uu. IJc.• omlerkant van cte klok moet ook ·bij cte stand 0 liter noR in het water· hangt•n. Vt-rllirarl fle AD-omzetter met de spirometer volgens fig.6. Sluit de kabel naar de micro-<.:omputer nog niet aan. De keuze-schakelaar in het midden moet naar links staan. LAAT DE OPSTELLING CONTROLEREN VOORDAT JE DE STEKKER IN HET STOPCONTACT STEEKT!
fig.6. Het aansluiten van de ~omzetter
Draai de katrol met de potentiometer zo dat het getaL op de display van de AD-omzetter groter is dan nu I als de klok in de slund 0 1 iter stuat. Ook mug dit gelal nog geen 255zijn in de stand 6 liter.
Voer nu een ijkmeting uit. Dit doe je door de klok in de standen te plaatsen die aangegeven zijn in de tabel op je werkblad. De klok verplaats je door voorzichtig op de bovenkant van de klok te duwen of aan het touw te trekken.
Vul de getallen die dan op de display van de AD-omzetter verschijnen in diezelfde tabel in.
Als je daarmee klaar bent zet je je meetpunten in de bijbehorende grafiek. Daarna trek je er zo goed mogelijk een rechte lijn door. De helling van de lijn is de ijkfaktor. Dit is dus het aantal eenheden dat het getal op de display verandert bij een volumetoename van 1 liter.
Bereken deze ijkfaktor en noteer het resultaat op je werkblad. Geef ook kort aan hoe je dit hebt berekend.
Zet de micr~computer nog niet aan. Het rode lampje bovenop mag niet branden. Vanaf nu ga je gebruik maken van de micro-computer om te meten en om je metingen te verwerken. Je maakt dan gebruik van een computer-programma dat in een zgn. programma-cartridge is ingebouwd. Dit is een klein doosje met daarop de tekst:
Spirometer prograrr~ rom 0884-2a
4
Dit cartrirlge mo~t. rechts achll'rin d<.• Dlil"ro-(·ompulcr ~esloken Zl.Jn. ConLrulePr dil en laat het evt. aansluiten. Verbind ook de AD-omzetter via de kabel met de micro-computer. LAAT DE OPSTELLING CONTROLEREN VOORDAT JE DE MICRO-CaMPliTER AANZF.T ! -Na het aanzetten versc.:hijnl op het scherm een tekst me.t o.a. de namen 'van de makers van het programma dat je gebruikt. Na even wachten verschijnt er een zgn. MENU met 5 keuze-mogelijkheden. In deze proef gebruiken we alleen de mogelijkheden 1,2,4 en 5.
Zet nu het beeldscherm en de micro-computer aan. De schakelaar van de microcomputer zit aan de rechter zijkant. Volg steeds de aanwijzingen die op het beeldscherm worden gegeven. Bij de micro-computer ligt een handleiding met een uitleg over de functies van sommige toetsen.
Voer de ijking uit (keuze 1). Op het scherm verschijnt: -zet de kraan open
-zet de potentiometer goed Dit slaat op een oude versie van de spirometer-proef. Deze spirometer heeft geen kraan en de potentiometer staat nog goed als je er niet aan gedraaid hebt na opdracht 1.
Noteer de ijkfaktor op je werkblad. Is deze dezelfde als die uit opdracht 1?
Voor dE' volt~<md" opdrao·ht is hc.>t nodig lE'III te.- wt'll"n ovc•r dt· "sa•piL~rate". Dit is hel aantal .ectpuntcm dal per rijoiSl!e'nht.'id gerE'gistreerd wur<lt. 0... •icro-coeputE'r _, na.~." I ijk niet op i~'tl<'r
~nt, aaar op lijdtil ippen die Pl"n vaste Lijd uil elkaar 1igMen,bv. oe de 0.1 s (de sa•plc-rale is dan 10 per SI!Conde). In fi~.7 Is te 7.ien dat de sa~~ple-rate bij snelle verandering~·n srot.,- _, 7.l.Jn dan biJ langza11e.
255 6L
5L
ltl
}l
2l
ll
Ol 0 0 s 5 $ 10 s 15s 0 '
fig.7. Voorbeeld bij "sample-rate"
ln opdracht 3 moet je de sa•ple-rate kiezen. CeschtktE' waarden zijn: bij onderole-el :1) : 10
bij onderdet.'l b) : 20
. . . ..
Het totale aantal IIICc.-tpunten Is •uci~~aal 500. ICieti daara. e-en Rt'Schikle ~~eet tijd.
a) Nr·pm een spirogram van jezelf op (keuze 2), Volg de aanWlJI.:ln~en op het lu•r•lrlsdwrm. Vc!rgec:t niet de lurht te vervenwn door c~·n paar kE:cr de klok op r·11 neer te.• ht·wcJ.t<'"· Uenk t•rom dal je dt· neusk!Pnt uict vc·q~ec.•l (waarom is dit' nodig'!). Zorg er tevens voor dr~t het mondstuk got'd aansluit. (sc.:hoonmélkcn na de meting). Adem rustig in en uit. Aan het eind van de meting een keer zo ver mogelijk inen zo ver mogelijk uitademen zoals in fig.8.
Bij de verwerking van de meting (keuze 4) bepaal je de ademfrequentie.· (f), het adc•mvolume (AV), het adPm-minuuL-volume (AMV) en clt• vitale capaciteit (VC). Kijk in fig.8 hoe dit moet. Noteer de resultaten op je werkblad.
fig.8.
' ... l
f
... _
.. t .'!.
···" b) Neem nogmaals een spirogram op (keuze 2), maar nu om de seconde-capaciteiten
te bepalen (~ie fig.9). Ververs de lucht en denk aan de neusklem. Adem eerst zo ver mogelijk in en dan zo snel en krachtig mogelijk uit. Adem daarna een keer zo ver mogelijk uit en dan zo snel en krachtig mogelijk in.
Bij de verwerking van de meting (keuze 4) bepaal je nu de secondecapaciteiten ESC en !SC. Meet deze op enkele momenten in je spirogram en ooteer de waarden op je werkblad.
fig.9.
' r~
..
1
I I
I I I I
~,... ----+ .. '"
WERKBLAD BIJ SPl~OHETER
Opdracht 1. IJkmeting met de hand.
stand klok getal op in liters display
0 l 2 3 4 5 6
De ijkfaktor is: •••• eenheden/liter.
Deze is alsvolgt bepaald:
Opdracht 2. IJkmeting met de micro-computer.
De ijkfaktor is eenheden/liter.
In vergelijking met opdracht 1. is dit ••
Opdracht 3. Spirogram opnemen.
a. De verwerking van je meting (keuze 4) levert het volgende op:
ademfrequentie (f)
ademvolume (AV)
adem-minuut-volume (AMV)
vitale capaciteit (VC)
Het ademvolume (AV) is bepaald door •
Het adem-minuut-volume (AHV) is bepaald door • • • •
b. De seconde-capaciteiten zijn:
expiratoire seconde capaciteit (ESC)
inspiratoire seconde capaciteit (ISC)
HUISWERKBLAD BIJ SPIROMETER
~het uitvoeren van de spirometer-proef mogen de volgende vragen geen moeilijkheden meer voor je geven.
1. Welke stappen zijn nodig om volumes te kunnen meten met een (micro-)computer? 2. ~at is de functie van de potentiometer in de opstelling? 3. Wat is de functie van de AD-omzetter in de opstelling? 4. Wat zijn de belangrijkste functies van de micro-computer in deze proef? 5. Wat betekenen de begrippen ademvolume (AV); vitale capaciteit (VC);
ademminuutvolume (AMV); ademfrequentie; expiratoire-seconde-capaciteit (ESC); inspiratoire-seconde-capaciteit (ISC); sample-rate?
6. Hoe worden de in vraag 5 genoemde grootheden berekend? 7. Wat is de betekenis van de ijkfaktor?
De opdrachten hieronder zijn bedoeld als oefening en herhaling van enkele onderdelen van de proef. Probeer ze zo goed mogelijk te maken.
Opdracht 1. In figuur 1 zie je een spirogram zoals je dat zelf ook hebt opgenomen. Bepaal hieruit zelf de ademfrequentie (f), de vitale capaciteit (VC), het ademvolume (AV) en het adem-minuut-volume (AMV). Als je niet meer weet hoe je dat doet, dan kun je dit vinden in figuur 2 van de handleiding of op je werkblad.
figuur 1
Opdracht 2 In figuur 2 zie je nog een spirogram zoals je zelf ook hebt opgenomen.Bepaal hieruit zelf de inspiratoire-seconde-capaciteit (!SC} en de expiratoireseconde-capaciteit (ESC). In figuur 3 van de handleiding kun je je geheugen even opfrissen. Verder is gegeven dat de sample-rate 10 per seconde bedraagt •
.1L
es 5S .18S 15S 28S 25S
figuur 2
Opdracht 3 In de tabellen hieronder staan referentie-waarden, gemiddelden van je sexe- en leeftijdgenoten. In tabel 2 moet je je lengte in meters invullen in de zgn. referentie-vergelijking. Vergelijk je eigen metingen eens met de voor jou geldende referentie-waarden. Is het nodig om je meetwaarden zo nauwkeurig op te schrijven als je gedaan hebt?
ademfrequentie f ademvolume AV adem-minuut-volume AMV
interval gem. waarde interval gem.waarde interval gem. waarde
12-16 jarigen 9-22 16/min 0,2-0,5 , 0,3 1 3-71 5 1
ouder dan 16 jaar 17/min 0,2-0,8 0,5 1 8,5 1
tabel 1
Longvolume Geslacht Referentie- Eenheid vergelijking
VC M 4,8.L- 4,4 liter V 4,5.L- 4,2 liter
ESC,ISC M 4,3.L- 3,8 liter V 4,LL- 3,6 liter
tabel 2
In de groep Didaktiek Natuurkunde van de Technische Hogeschool in Eindhoven ben ik bezig met een onderzoek in de bovenbouw van het HAVO en VWO. Hiervoor zou ik graag je medewerking krijgen door het invullen van.dit vragenformulier. De bedoeling is dat je bij iedere bewering aangeeft in welke mate je het ermee eens bent. 1 Betekent: helemaal niet mee eens; 5 betekent helemaal mee eens. Wil je slechts één antwoord omcirkelen? Als je een fout hebt gemaakt, zet dan een krbis door het verkeerde antwoord en omcirkel alsnog je gekozen cijfer.
Voorbeeld: oneens 1?i3@s mee eens.
Denk niet lang na bij het invullen, maar geef je eerste reactie. Alvast bedankt,
Wim Findhaumer
School: Klas
1. Natuurkunde-praktikum is leuk
2. Natuurkunde is een moeilijk vak
3. Het verslag van een natuurkundepraktikum maak ik met plezier
Naam: •••
4. Het verslag maken van een natuurkunde-praktikum is nuttig
5. Ik heb nooit met een computer gewerkt
6. Werken met een computer is leuk
7. Ik heb zelf een computer
8. Programmeren van een computer is leuk
9. Computers zijn een belangrijke oorzaak van de werkeloosheid
10. Een computer maakt nooit fouten
11. Computers vormen een bedreiging voor d<' 1>r i vnc y
12. Bijna alle menselijke werkzaamheden kunnen veel sneller en nauwkeuriger door een computer worden gedaan
13. Computers horen in ~en ziekenhuis niet thuis
14. Het gebruik van computers op school maakt de leerstof veel duidelijker
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
.oneens 12345mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 12345mee eens
ja nee
oneens 12345mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 12345mee eens
on~~n~ 1 2 3 4 5 mee erns
. ' oneens 1 2 3 4 5 see eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
15. In de natuurkunde spelen computers geen rol
16. Bij natuurkundig onderzoek ben je aangewezen op computers
17. Het een computer kun je alleen werken als je veel afweet van elektronica
18. Digitale meters zijn nauwkeuriger dan analoge meters
19. Het is mbv. een computer mogelijk de temperatuur van je kamer te registreren
20. Het geheugen van een computer is handig bij metingen
21. Computers zorgen ervoor dat proefopstellingen eenvoudiger worden
22. Computers zijn geschikt om langzame verschijnselen te registreren
23. Bij een natuurkunde-praktikurn is een computer handig voor de berekeningen
24. Door het gebruik van computers bij een natuurkunde-praktikurn kun je in één uur meer metingen doen
25. Als je computers gebruikt bij een natuurkunde-praktikurn ben je met informatica bezig in plaats van met natuurkunde
26. Bij een natuurkunde-praktikum is een computer handig voor het tekenen van grafieken
oneéns 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
27. Geef een zo goed mogelijke schatting van de volgende grootheden:
a. Hoe vaak per minuut adem je in?
b. Hoe veel lucht adem je dan gemiddeld in?
c. Hoe veel lucht kun je in één keer maximaal
uitademen als je eerst zo diep mogelijk hebt
ingeademd?
28. Wat wil je na de middelbare school gaan doen?
o werken o studeren, en wel
o weet ik(nog)niet o iets anders:
keer per min.
liter per keer
liter
. . . . . .
Vragenlijst over natuurkunde en computers. Naam: Klas:
Omcirkel steeds jouw keuze, en zet een kruis door een verkeerd antwoord.
Voorbeeld oneens 1 2 3 4 5 mee eens
1. Computers moeten meér.gebruikt-worden bij het natuurkunde-praktikum
2. Dit soort praktika zou ik ook in andere vakken willen hebben
3. De handleiding bij de proef was duidelijk
4. De aanwijzingen op het scherm waren duidelijk
5. Met hoeveel leerlingen zou je volgens jou deze proef het beste kunnen uitvoeren
6. In de natuurkunde spelen computers geen rol
7. Bij natuurkundig onderzoek ben je aangewezen op computers
8. Met een computer kun je alleen werken als je veel afweet van elektronica
9. Digitale meters zijn nauwkeuriger dan analoge meters
10. Het is mogelijk mbv. een computer de temperatuur van je kamer te registreren
11. Computers maken proef-opstellingen eenvoudiger
12. Computers kunnen langzame verschijnselen registreren
13. Bij een natuurkunde-praktikum is een computer handig voor de berekeningen
14. Door computers bij het natuurkunde-nraktikum kun je in één uur meer metingen doe~
15. Met computers in het natuurkunde-praktikum ben je meer met informatica bezig dan met natuurkunde
16. Bij een natuurkunde-praktikum is een computer handig voor het tekenen van grafieken
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 2 3 4 5 mee eens
oneens 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
2 3 4 5
oneens 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 2 3 4 5 mee eens
oneens 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
oneens 1 2 3 4 5 mee eens
17. Geef een zo goed mogelijke schatting van de volgende grootheden: a. Je eigen ademfrequentie keer per minuut b. Je eigen ademvolume liter per ademhaling c. Je eigenvitale capaciteit (de maximale
hoeveelheid lucht die je een één keer kunt uitademen) liter
naam:
Proefwerk over de spirometer-proef klas:
1. Jeroen heeft een ademfrequentie f= 12 ademhalingen per minuut en een ademvolume AV = 1,5 1. Carla heeft een ademfrequentie f = is ademh. oer minuut en een ademvolume AV = 1,3 1. Je kunt nu zeggen dat a) Jeroen een hoger adem-minuut-volume heeft dan Carla b) Jeroen een even groot adem-minuut-volume heeft als Carla c) Jeroen een kleiner adem-minuut-volume heeft dan Carla d) je de adem-minuut-volumes van Jeroen en Carla niet kunt vergelijken
o Ik weet niet wat deze begrinpen betekenen.
2. Kinderen hebben een kleinere borstkas dan volwassenen. Het ~evolq is dat de vitale capaciteit (VC) bij kinderen: a) groter is dan bij volwassenen b) kleiner is dan bij volwassenen c) evengroot is als bij volwassenen d) niet gemeten kan worden
o Ik weet niet wat vitale canaciteit is.
3. Als iemand bronchitis of astma heeft, dan worden de luchtwegen naar de longen soms vernauwd. Over de seconde-capaciteiten kun je dan zeogen dat a) ESC en ISC beide groter worden b) ESC en ISC beide kleiner worden c) ESC groter en ISC kleiner wordt d) ESC kleiner en ISC groter wordt
o Ik weet niet wat deze afkortingen betekenen.
4. Een hoge sample-rate is nodig bij: a) langzaam veranderende meetwaarden b} snel veranderende meetwaarden c) constante meetwaarden d} zowel bij langzaam als bij snel veranderende meetwaarden
o Ik weet niet wat sample-rate is.
5. Door het meetprogramma bij de spirometer-proef worden maximaal 500 meetpunten in het geheugen oogeslagen. Stel dat we kiezen voor een s~le-rate van 50 per seconde. De totale meettijd is dan maximaal a) 500 s b) 100 s c) 10 s d) 0,1 s
o Ik weet niet wat de sample-rate is.
6. In de figuur hiernaast zie je een grafiek van een ijkmeting met de microcomputer. Zoals je ziet is de ijkfaktor 41 eenheden
4!- . EENHEDEN PER LITER
per liter. Het getal op de !58
display van de AD-omzetter bij de stand van de klok van 2,5 liter is
a) ca. 50
b) ca. 70
c) ca. 100
d} ca. 200
o Ik weet niet wat de ijkfaktor is.
7. In de figuur hiernaast zie je een spirogram zoals je zelf ook hebt opgenomen.
Het ademvolume (AV) in dit spirogram is:
a) 4,5 1
b) 3 1
c) 2 1
d) 1 1
o Ik weet niet wat het ademvolume is.
8. In de figuur hiernaast zie je nog een spirogram.
De expiratoire-secondecapaciteit (ESC) bepaal je uit het verschil in volume tussen de punten a) A en B b) B en C
c) C en D d) C en E
LIJI;Atli;Wj! •• !l 8LI--~~--~~~----~~----~1 --~~1;---~1 2L 3L 4L 5L 6L
es 28S 25S
o Ik weet niet wat de expi~atoire-seconde-ca~aciteit (ESC) is.
M E H U
i jld n9 van de sP ir0111eter
2 sPiro9ra~ oPne~en
#I ·====&iM C5JI <~vol9d door RETURN>
IJKING VAN DE SPIROMETER
- Potentio~eter 9o~d zetten
........... - br•.n9 ~ sPirOMter in .d• .sti.nd
258
oppe ... J;~ 2 .. eek QA. ... tq_i_
P~ f'-t 1~ U(\" Je S{J •'vo ~&r-
r-.~41
IJKING VAN DE SPIROMETER
taiJJIII!Qatl~
Ha M>t int!IPen va.n C vo19t
- de 9rafiek van de ijk~tin9
- ~ b4Pste rechte 1 i Jn door de
- de waarde van de iJkfactor
J.L
I'IETING VERWERKEN
----·--2
3
4
volu~v~rschil tuss~n tw~e Punt~n in het sPiro9ralll
sekonde-caPaciteiten
verlaten van v.rwerkin9sPr09r&l•••u
w•wmMma C?N (9eVol9d door RETL~N)
SEKONDE-CAPACITEITEN BEPALEN
Ha intl:IPen van 'C' verschiJnt Mt sP i ro9rl.lll wer.
~t de cursortoetsen laat Je twee kruisJ~ steeds te9elijk over het sP iro9r.\l.lll loPen.
- Do:- kr•J.isJes stu.n UIWZiitiS uit elk1.1.r.
- Met de RETIJRN-toets 9eef .. ie de P h<~.ts J .. nr, r,JI . .\I.r de sekonder,r.\l.a.rde berekend moet worden.
- Ben .Je kla,.r, 9eef d1.n weer een 'C'.
VOLUMEVERSCHIL BEPFtLEN
- Na i ntl:IPen v1.n 'C' v~rschi Jnt Mt sPiro9ralll w~er.
- Met de cursortoets~n laat Je een kruisje over het sPiro9ralll loPen.
- Met de RETIJRH-toets geef je de t~e Punten I.J.n, ..,, . .-.rtt•.ssen .ie het:. volu~verschil wilt bePalen.
waeaw...-
I. Jo .....
.. \J I.S SlO ~EO SC ft -.,. .. .. •• ,. ,. ,. 10
,.. -
•• t• .. "" ..... 1-
10 •• • •• ,. fT ,.. n-. ......
0 I 0 I • • l!'IS"'If&7'w 0 I l)Yr"lfB'
r Of(' o-r f: c g/4..,. ~
i wo i 'I ~ f 1 :-- --~
•
~~ I I I
: ~
---o 0
\1'1 ft-
~w ..,.... I
l~ () 1 "' ""'" 0:. ~
p u
1\)
~~ l ~~ I J
~~ ] I
l§j 1§1
} ~I
.. '1 "'! -
1fi i .. 't
..., • 0
Q-
~= ~p; ~ , ~
" ~ ~
l~
lt .. J
" [] ~
r
t r '" f ; t' - 5 " 'f ( 1 t- ~ i) ' '&" 'f 'i .~ 0 • r;· • I I I I I - I • ö S> -- ~ - 1 .. I ,.. I
I oC'
J .., J
!I ~, I I
a I ,. ]
I
a J t C:i .! I c I I
J J J .=r I I I J
Jl ~§I I> ] I -C' I
I I J I r I
t I •• I .. J ., J - .1
., ---1 0
J j
~ I I I I
G " "' ' " "-: ö ? I' 't w t-""": • I .D I ~ -J ... I
I J J I
' u
~re • w D ". -..a
" I I
J
~~ '~ I I
-c "
~c ~€n ~
C't-tb
'"' n-c; ~ $)
c..Q fb
~~· ~~ ~
I 1
riLE SPIROH!:T CCR:ë;ATIOH DATC: ·•· 04/::!J/::1~ l !3'{!:1 r•:M '".t:.: BUBF ILE ECKI\rcT DUINKERK Hf.lnOOJA
0- - - - - - - P l A R 0 0 N C 0 M « ~ L A T l P N
0
111
r6
PB
?l::i
1.0000 ( 0) P·•tltU!l!t!
-0.4::!81 ( 1::!4) P··•O.OOO
-9.5777 ( 1::!8) p .. o.ooo
O.:!l.:!:t 1::!6)
r•,.·o.ooo
0.38l::i ( 1::!9) !"'··o.ooo
O.::!::ï09 ( 11~)
P·•o.ooz
0.086? ( 1:!.1) P·•0.176
0.:!89:! ( 117) P•.•O.OOO
0.3407 ( 116) p.,o.ooo
- 0."1::!8:!. ( :.::!1) f'·•O.OOO
1.0000 ( 0) !"'·-•Mit"!Ht
0.11::!911 ( 1::!11) r>···O.OOO
··O.::!OH, ( ::.::!:.:!) r·· • o.o~:!
-0.::!7?0 ( !:!::i) !"···0.001
• O.::!lBB ( :!.1::!) f'·•·O.OlO
0.33013 ( 111) P··o.ooo
-·O.l7B~ ( 1111) r·-o.o::!9
-0.::!0011 ( 11::!) P·-•0.017
... o.::,777 ( 1::!:]) r···o.ooo
0.11::!9"1 ( l::.,> :>· ·o.ooo
~ .0000 ( 0) r·· '!~':"''
. o. ::oo ( "..:!-~)
r-·o.ooo
-O.J"J:J':j < !::•n ?··o.ooo
~·o.:::t: ( .._ l'::Ï)
p 0.009
-·0.0.!311 ( 1:7> P•·O. 360
·-0.:66[: ( : 1.') r> ··o. oo::
;.o·o.oo:t
O<COEFFICILNT I CCAELC> I c:eNir!CnNCE>
··0. ·'1:!.~·1 ( :!.::!:) r····o.ooo
0.66?i. ( 1:::!.) r->··o.ooo
0.~06: ( ·.::!:) I'· O.Ot'O
! .• 0000 ( 0~ ?···ff~~~,:~·
... () .. :!.::-..~· :::. '·')
I' O.Ot'O
·0. :.!61,:, ( :::::> '>"0 .. oo:.
--o.~·:•ot.
( !lOl r· o.ooo
o.:!'l~J'l
( ::!.:::> '>·0.00'1
.. o.:::o:::.· ( ::.:.:!) !'··o.o:t.
:.: 1)
:>o.o::.?
'"' il •
o.:::!.::l l::!f.)
I' 0.000
-o.:1o·:.6 ( :::.::::> ">.·o.o·,J
· o.;;:oo : :.:!-~)
r· ·o.ooo
... o .. J'.J~~, ( : : ~·' ." o.ooo
:.oooo 0)
o.::-o·1 ( :::.::>~ ., ·O.O?;•
o .. o:·:u. ( :. u) I'· o.::.:.
·0. :.3.'.:! ( :. : ~) .... 0 .. 0.'~
0.::-11 :::. ··j)
!"'· o.o~·t.
0 ·~·-' ~ ·-·..J ·-( :lil) ~-0.001
t: r• r r· r :r c : r t! 1 !l
0.;.!1'1~ { : :~·.') r· (>. ooo
·o. ::u-;oo ( :::·:,;' ,, 1.) ,0!)~.
··.;!·:•> 1' ().001)
r• o .. oc·~
. '.'! .') .. o. o~·:·
~~ .. ~)OIJ':' o:
o. ~ o::c· :. : .. ~)
!' o.:~:r
o.::. '.'·1:' : ·.:.!>
1· o. o~:"'
~) .. 'L~:·! :: 7>
·~ (). 000
?6
o.::::.co~ ._._:::;)
r· ·o.oo:
·0. :!t '.!'.' ( :.~::' ., o.o·.o
. {>.:::!.: ~- ·. ·::;)
·0 .J.'O.', ( ::0 ~ . .,. 0. ()()()
~· ~~ .. :.::::,
0 .. ·:.O .. !"J : : ~.'
0. • . .!.".0 < : ~-o~·
0.~:~ :.:~
0. :·1 :!2 ( ~ : ~· ~ ·:>·,0.0.':0
:') ."'
0. OH!..~• ( :. · .. ')
I' 0 .. : :'!.
. n. o:.·:.· ., ·.:~ .')
r· t' .. :to
., ~~. ()!) ·1
.. ,, , ...... I ,,. o. ,/, -~
0 .. ' .. '-~'~' :~ < : ~ r·' , . ._ IJ .. ::•:-:-
'
:• f\ I' ... <.• .,.'.J ... .
: .OO'Hi
':'• ·~ • ~ .',1 0 •••
(). :. ~·.• :: ( : :::.) . ., 0. -~i~.
... ~
: ~- .• ~ !' 0. OC·O
:: ~ .. ·" ~-
-. ~- .. ' :· ('.OC·::.:
~) . !() : i , .. -,., \
0 .. · ... "·~ ." : :t·;
... :) . ::·~·-" ~. :..·~ ::
O.'.T!.
.... 0''f"~~ ~~- )
....... '
.... , lUl·~,, ••• \ \.o,. . .. :o J,'
, .
0.:•107 ._ :6)
,. o. 000
0. '1001 ( : :. :::)
··:· o .o· .. •
I'·O.OC:'.
··Q ! •1''ft')
( . :: :. > ·=- ,., .. o~:.-'
:. :'I~ !' (). OO··
0. ·1 !::;:.~ ( : :. :") ~ o.oo~
0. :.·1::::; ,_ ~.?)
!' ·o. oto " .. 11'1··· .. ~ ... ;,.,
~ =~: )
:.:.:'".) .. o.ooo
: .. 00!) 0
-.
lCORRELATIES PRET~ST
FILE SPlF<DMET CCREATIDN llATE ., 0_,1::!318::1) 13YSH.M F ::.u. SUBFILE ECKART DUIHKI!RK lfi!RTDOJA
0- - - - - - - P t A R B D N C 0 ~ k ~ L A 1 I 0 N
0
A1:S
A16
Al?
A19
A19
A20
A~U
A:!J
fl:!6
1.0000 ( 0) p ....... .
··0 .1:!15 ( 130) p .. o.o79
0.319~ ( 130) P••O.OOO
-0.0709 ( 129) p .. 0.21:!
··0.171? ( 1::!9) P••0.0::!6
-0.1994 ( 1:!9) P"0o01::!
-0.0177 ( 1:!8)
f'••0.423
-0.1360 ( 1::!9) ?···0.06::!
· o.:H7ti ( 130) f>.rO.OO::!
-0.1331 ( 129) Pu0.066
0.3047 ( 130) f'••O.OOO
-0.035::! ( 1::!9) ?··•O.J<16
A16
-0.1::!4:. ( 130) p ... o.o79
. 1.0000 ( 0) p.nlf.tt!tlt!f
0.0!53 ( 130) P·•0.1:1
0.0?90 ( !::!f) P••0.18!
-O.O:i:t: ( :.:!<:>) poo·0.-444
0.1061 ( !::!9) P•o.o:.:o
o.z:29 1:!0)
, ... 0.000
··0.00::!0 ( !::!9) P·•O • .,'H
0.1'1:5::! ( 1J0) 1-' .. 0.0ti:!
0.::!11'l ( 1::!9) p .. o.ooe
-0.0:!4:ï ( 130) p .. 0.391
0.1030 ( 1::!9) P--0.1:!3
A17
0.319~ ( 130) f'orO.OOO
0.01~3 ( !30) P·•0.•131
1.0000 ( 0) , ..... ,,.,l!tlll
-0.0::!7:i ( :.:!9) P··•O • J?9
-0.0!~= 1 :!',,)
r·· 0.1-n
0.036? ( !::!9) p .. 0 • .!.6'1
·-0.0::!31 ( 1::!0)
f-'•0.398
-0.101:0 ( :.:::9> ~ .. o. r!&
-O.::!t-70 ( 130) r•-o.oo::! -0.017'? ( 1::!9) ~· •0.::!9:5
0.:.1:!:!3 ( 130) ,.. ... 0.006
··0.111! ( 1:::9) ~·::0.0'?9
-o.o:>ot ( 1::!'1) P~·O.:!l=
0.0?90 ( l::!'i') ~-·0. !.07
-0.0~1:.: !::!':')
1'·0.37~
!..0000 ( 0)
.:> ••!l!flt!Ht
0.1::0: ( t:;!:l) r•··o.ose
O.::!:.ï'll C !:::O> P ·O.OO::!
0.0\'1:51:: ( :.2!:.!)
,,. 0.1-'!:
0.:.7.'1 c :.:~n n.o.O':!!
0 .1:::::~ ( :!.:.!';>) r- o.o~::!.
0. :!.HO ( !::!9) ? •0.004.
-0.011! ( 1:!f) P .. O .. ::!:!
o.o:.;so ( ::!9) ">,·0.21..9
-0.171? ( 1::!?) r··· ·o. o::i.
.. o.ot2·:; < :::•n !""0.11'1'1
... o.o:2: '..::!'?)
r· .·o •. , ··:
0.!20::! < :::E~ "'· O.O:J~
: .oooo < O> P· ·~H!~V.Y.
0 • .!2&& ( :!.::8) !> ·o.oco
0. ou.:.: ( :.~.')
p o.::.::::o
0. '1::L'é ( : :~· ~ "'"0.00::.:
l::!?> r·· o. oc!.·1
o. ~:.!!!.'
c ~=v> !'"0.0.'"1
-o.ot.::.9 ( l::!?)
0. •. 9~~~ < :.:o> ") .. o.o-.::!
'..''! /OJ/'!'..i
C Cl l F r I C l t: ~~ 1 t:
'" 0.19~·., ( 1 .,.,)
, ... ct:ö:: o .. ':.r.J6.•
( ::.:~,,
. ., o.o:.:-
0. Olli.S' l~·;•)
,. ·o. ::.t.·•
O.:!:J-1~ < : :·c~ "''0.00::!
0. :::u ::;!:!)
1"·0.000
:..oooo < O>
;'",t. ··7H~·~· ·.: :r
o.:-'!:tC:' ( ".:!'.')
!' .-o.ooo 0 ...... ., •. ,
~ :. :t ~ f)·o.o~~.~
o. ·10~~c :::!'.')
1' o. 000
0.'10'1.! c :::a' I'> 0.000
o.ot.g• ( •• :.!':» r··o .. :·':
t ~=c' :->· 0.00!
- 0.0~7:' ( : ::!:J) P ··O. ·1:::
0 • .!3:.:!? < ::·u> ">0.000
. o ... o:::
0 /\')•'"•> ..... ..J ..
·') Q. :'I:
o.ou.::: .~ :! .... '
!·' ·o.::o
0.'!1".1.'
( ~ :;'' :··· ~ .. ono
: .oooo 0)
···!) .o:.s
o.::.:~:: ',::!'!)
0- :2':.i,' ( ~=t:> ') o. 000
· O.O·Hl~ ( ::.!!:!)
o.:oo·:; { :' :::t· > '). IJ • :::!'?
1\''''
-·o .1:.:L.o ::.!'!)
t-·o.ot.::
O.OCL!O ( ~:::~~ ~ 0 .. ~~1'!_
. (1.10:.~· :::!':'>
I' ·o. :.~!,
o.:..'.''! ( :!.::0) . ., o .o·~J
:·· ~.oo:.: c ., .•..•. ,
( ~=:!'' .,. 0. 0·~·~:
'.:!.')
·'). .·~ ·~ ···~ :.:. .•r
t· ·o.ooo
IJ. ·~'10 ~ ( ~ ~t~ ~ , c .000
o.o~ .,., ( ~.:.:!',>)
r>· o •. ,;:;::.:
0. l ~ :•-, ( :. :..:t.~) •') 0.00'>
OCCDtJTICitNT I CCASLS) I OIGNiriCftNCL) 1CORR:LATIES ?~~TI!Sf
Cl': vr.Lut: or 'i'~.oooo Jt: l''·:n:nl' 1: r CO!! t:C~LNl CPNNOl 0?/0J/~!:.i
1.1:.'!.1
~.JO)
r··o. oo~:
·:>.:'IJ::! < ~~:c; ~· C~ .. o·~::
· o.::.:.·o ~.JO>
: · .. o. co:~ 0 0 ·1 , ••
( : :.:~': ') 0. '.)::! ~
t· o .. o!-'·1
., ··tJ . OIJIJ
0 .. :::;.:.: :.:.2"!'
I' ·O. 0~'!·'
0. '1:?. J•: ( : :.:~: ~
r:o ·/4\
0 :)/;:}
! •. o.o: ~·
.J
·0.::.-:1 ( .:.::!'.') r· o.o/.6
0 ., ..•.
( ::~·)
, !) 0 ()0:.!
0. 0·,:--~· : '!';•)
.. c. :~::..
0 .::!J·~O : =~·) .. (). OQ'!
r· o.o:· ..
!} • .i0-11
> o.ooo
:. :.!~~)
~- o. 000
i' ·o.ooo
:: .o:·::.: ·• '.!'.')
.... 0 .. :!~6
0. '!~. •
. .,., 0 .~) ')
0.:!017 ( 130) P••O.OOO
-0.0::!.,'::; ( 130) p .. o.391
0.::!:!:!3 ( 130) P·•0.006
-0.0411 ( 1::!9) P·::O.J:!l
0 0.06:.9, ( 129) rn·o .. :!:!9
0.0619 ( 1~9)
P"0.24J
·0.0481 ( 1:!0) 1'••0. :!95
0.01414 ( 1::!9) P··•O. 43::i
.. 0.1:!il3 ( 130) ., f>or0.079
0.03:53 ( 1::!9) P"0.316
1.0000 ( 0) p .. tltlf!l!f!
··O.O::!J4 ( 1::!9) "'"0.396
1126 °
··O.OJ:i2 ( 129) I"···0.:!-16
0.1030 ( 1::!9) !"·•0.1:.:!3
.. 0.1111 ( 1::!~)
~""0.099
o.os::;o ( 1:!9) P•·0.268
0.1996 ( 1::!8) , .... 0.01::!
0.2811 ( 1::!8) P·n0.001
0.100:J ( 1::!0) f'o:·0.1::!9
O.J4!0 ( 1::!8) ?•"0.000
0.-1064 ( 1::!9) P.,.o.ooo
o.Jtn ( 1::!9) ,. ... o.ooo
-0.0:!:!1 ( 1:!9) p::0.396
1·.oooo ( 0) p"!t!l!tltlt
OCCOl~FICIENT I CCAEEG) I O!ONIFICftNCf) 1CORRELATIES PRETEST EH POSTTEST
<1'1 'Jr.LU! er ~···.cooo It r·!:rNn u J! r. CL!!TI :!C~:!::.~!1 t:M!HOl r~ L"C•!'!!'tm.J•> 0~/0J/0~ u~~:
FILE Bf'IROI1ET CCRI\:1\liON DAlf: " O.":!J/ll:J) &YSTr.H f !LL SUBFILE ECKART DUIHKERK U~~TOGJA
0- - - - - - - r L A R S 0 N C 0 R U ~ L A T " D N [; [! 1:. !· F : C : L' N 1 t:
0
A15
#116
1\17
A1ê
1119
#1::!0
A::l1
A .... ......
A24
A26·
P6
0.::!619 ( 116) P·•O.OO::l
-0.31'10 ( 116) p .. o.ooo
0.0::!:!8 ( 116) f' ... O."'OO
-0.0::!91 ( 116) !">"'0 .373
-0.:!:!2:! ( 116)
P•·O.OOB
-0.1438 ( 11~)
P··•0.06J
•·0.103::! ( 11~)
P"0.131
-0.::!963 c 116) P••0.001
-0.133::! ( 116) P••0.048
-0.::!761 c 116) P .. o.oo1
•: ,·· 0.10::!0 '. '116) P••0.138
0.0158 ( 116) P 000o43J
P7
0.0-tJ::! ( 1\8) 1'•0.3::!1
0.1313 ( 118) P"O.Ol8
0.0!'9::! ( ".11]) ••. ,0.1113
··0.106:! ( !19) P·•0.1::!6
- 0.1:!78 ( !1(3)
1"'0.068
0.1161 ( ~ ~7)
!"•·•0.106
-O.OJn ( 117) P···O.JII::i
O.O!::i1 ( 118) P·-•0.::!09
-0.0•1111 ( 118) p-,·0.:!::!8
0.0578 ( 118) p .. o.:!67
Pd
0.0178 ( 110) r····o. zo11
o.o.ua c 1:.8) P"O.JSB
0.:!:!7~ ( tUl> , •. , o.ooo
0.030',) c !lfl) P·,O.l'?:!
-0.091:' ( 110) r··O.U:!
o.t·.:;e.• ( !::>> P'"0.0111
o.oon.c u·.•> ",. 0. 16EI
.. o.o::u.a ( !~8)
?"0.113?
-0.0141·, C. 11U) P .. 0.1:!B
-o.o::;a:l c 1:!.8) P··•0.266
0~0601' ·' ~-0.1747 ( . 118) . ( 1113)
-0.0571 ( 118) r->,·0. :!'!0
0.0::!1113 ( 118) p·.•O. 3'i''S
OCCOEF~ICIENT I CCftELS) I &:OHifiCftNC[)
-0.17:!-1 ( 1t3) r· -o.o:.>:1
0.:26!)'l ( !:!.2) P•·O.OO:!
o.o:a! ( ~1U) f·'"0 • .,:::!
0.1::!3::! ( ::. 8) .... 0.000
0.1.,~!. :.11!)
r· ·o.o:;a
O.::!ll:l ( ~::>)
r> o.o·.t
o.::0:!6 ( :!.1.') , .. o. o:..,
0.01.'-:. C :!C) ?"0.306
O.!:JBO ( ! '!.!'I) r•· .. o.o""
O.l01'? ( :.lEl)
0 ·0.000
.-0.1:!08 ( 110) r•··O.Ol-7
0.1lJ:2 ( !12) p .. ·o .o~·s
o.o:u. ( .. ~ :J)
·0. ::!6':' ( ::tl) ..,.0.0'.1"::;
o. o:·:-~' ( : ~- ·~)
o. ·.J'!'I ( ~: ~~ .... o.o.•J
o. ·t:·~:{! ( ... :!~)
I' 0.000
0. :!:!.~0 ( ~~:'~
?'o.oo.•
.. (>.00'1: ~ "t ~ ~·) 1-' 0. ·1El:O
O.Ll(H ( ~lS)
:"> 0.0:30
o. 0·,7:' ( ~-: 1:1) , ... o.~o·~
0.0:!'~0 C l!C) ~-·o.Jn
-0.1:107 ( 1t8) , ... 0.079
o.t611!l ( ! Hl> "'··O.OJ:"
P!.:.
0.1:007 < ~ ::H 1-···o o· •· I • ......
O.O~':.i::! ( ~ :. {:) :) ·o.;. .'';'
o .. o:·::.:· :: !! )
..- ·o .. ~·~·o
o. :n.· ( ~ : r.:' :• o .o.•::;
0 , ·' ... ......... •• ·.:J)
I·'. o.ot.::
0 .. '! ... ~. J
'" 0.00:!
o. ~:··:.:o ( · .. :~·) r' 0.00·1
o .~o;.• ( ~ ~ !: ) !"'"0.0~.!
o.o~.t.:: :!.1!:!)
r·· ·o. -1::-::. 0 .,., , ••
c :.:s~ p o.oo ...
O.OL7E: C t!O)
O.O.!IJ'..i ( ~!El> .... 0.:!1:"
· O.Of!1:•
-·o .o~. ~ .. • ( ::P.) .., 0.1'j0
· 0. O·~D~ -:. • ... "
f'· o.:o::
o .o~·o·J ( ~.: s ~ ., O.:!~.l
o.::.:•:;t, ( '!."..~)
r· o.o:o
O .. IJ..,l,•? ( :~:·~ ,, I) .• .JC:~
o.o:..::..::· ( :::. :•) !' . 0. ·10~.
~-:.!~.t!6 -: :.f:)
" 0 .0'.:'';'
o. o:·1: ( t~.'l)
r·· ·o. ·1: o
O.i.11~ ( HEt) ~- 0.06J
-0.3~90 C UU) r .. o.ooo
0.0'!?::! ( !!fl) P··O.:.-;t-:'
0.0:.:'1: "..'!.'1)
I' 0 .. ::::~
0 .O'..i'.i'! c : :m "'·0.:!'.·~
o·. :.:t.::.
1· ·o.o·:o
.. O.O':'t1 ( ~: ~) ., ·c. · .. ~ ~
• 1J. O·•E:':. ( ~.:~!)
I' o. ;:;o!
-") o.o .......
1.>. Ol.~: :: .•:
0. ·; ~~'!C c : : t: ~ :•· o.o:~.!
( •. ~ '!)
r·· o. oo-~
0 .. , ..... • ·•Wo .1.
c :~t:)
:"'0.0:2'2
0.0~70 ( ·.UH I' . 0. •1:"7
0 •.•.•. , . . .. ~. ·-( :~El)
·• o.o'!::;
0 .. ~ :.-~~~ .. , ...... ''!)
0 .()'.'':! ~ ( : :~:~ ... ·o .. ~- ~t:
I' 0. ··::~·
.. ~' .. 1!.'0
·.0~0!·:.~· ( •. ·. :'j)
1 •· ·o. ::::"?
0.:,!~::.;·."
t : 7 :·' .•. 0.001
0 ...... ".. ...... _ ... ( ·. ;,: ) :-· ·o. o:·!·
0.: •j.''? < • : r· > ·> tl.O·~·!
0.0\'0: :. : '!)
!'' o.:.u.
0. '.ll!:! ( ~:.f:l • ... 0.0~.!
o.o::=:.:
t· ·o. ·• ~t:
O.Q."'::!'." :H;)
.... 0 .:.!~,,!a
en •.'r:Lut:. oF ~-~·.oooo :::t~ r·!:H:1Ll• :r: ,.. c:m::r·nt::u:r c:~~'~)o1 rr c:n•!'L'1' r'> I
0. : -H:: ( ·.:. .•)
r· o.ot.o ~~ .oa-:.1
( ~==-> ·•·o.!.',,:!
o. ::~.:" · .. : :") ,.. o.ooo
O.O:'!J
0. 0:":~· ' ( .... !. :. ' ' r· ·o. :!l :'
0. 0:]'..1 ( ~~!.) .. ). 0 .. :~J:?
o.o:..:~6 ( ':.'!.1.!) I' 0.:!~:?
o.o·.o~· ::7)
:-. IJ .. 1"'i-:i
~ .. o:..:::. ... ·~ ·.•)
•··· o.:.:~!~
o.:;.Jtt ( :.~ :') I
., 0.'!.::.!.
0. J!:!~:! I c t t:• ~ I
, ... 0.000
0 .Oi.6.' ( !:.:-> ·>· 0 .1'.!'~
0.04:!4 ( 118) F'"O.J::!_.
-0.0091 ( 118) P··•0.4~9
0.13:!4 ( 118) P··o.on
-0.1063 ( 118)
...... 0.126
-0.0881 ( 118) p-.. 0.171
. 0.0067 ( 11'7) P··•O. 1l1
-o .1 :j:!:! ( 117) p .. o.o~1
0.0676 ( 118) P•·O.::!J3
-O.OB13 ( 118) P·u0.171
O.O:S7::! ( 118) P••0.26'1
0.07:!::! \ ... c 118) '· r f'••O. :!19 , I
'I . 0.04 .. ::! •. ( 118) 1: Pu0.31:'
1CORRELATIES POSTTEST 0'?/01/:J';j ··"~'.;. .. FILE Sf'IROHE:.T CCRi::ATION DI'IU ". 0"11:!3/0::..) EYSTII'! r lLL SUBFILE ECKART DUIHKCRK IIE:RTOOJA
0- - - - - - - - - - - - P l A R & 0 N C 0 R R l L 1'1 1 l 0 N [: 0 E t I I C l L ~~ l !i •· •· •· -· - · • •· •· · · •·
0 Pl · P:! PJ
1'1 1.0000· 0.6:!0EI 0.1701 ( 0) ( 1:!:!) ( !.:!:2) pr. tlt!llt! I! r··o. ooo ,.,o.o:o
P:! 0.6208 1.0000 0.:!0:!1 ( 1:!:!) ( 0) ( ~::!~)
P••O.OOO ?"lt!t!tll!t r> '0.013
P3 0.1704 0.20:!., 1.0000 c 12:!) ( 122) ( 0)
Poo0.030 p ... o.o13 P·•·tttttUttl
P4 O.Jtn2 0.3093 0.39!-1 ( 121) ( 1:!1) ( !:!1) P··o.ooo !'"··•0.000 P•·O.OOO
OCCOEFFICIENl I CCA6l8) I SIGNlf!CANCl)
•
!'>"'
0 .. :!~:!~ < t::!U , ... 0.000
O.JO?:J ( !~1)
?··0.000
0.~'?11 ( l:!:U P·O.OOO
1.0000 ( O> O"!flf~!f!f
CA 'JI'ILUF OF 9~•.COOO 1~: t·•:: t:H!I :::!· ('. C!ft·t r:l':U!l cr.tH·.'tl1 I'' ('tJ~!'l.'Tf !I) ~ ... ,.,
• . .
De procedure T-TEST van SPSS.
De procedure T-TEST kan worden gebruikt om te onderzoeken of er verschillen
zijn tussen meetwaarden. Er zijn 2 mogelijkheden:
Het vergelijken van de gemiddelde waarden van 2 groepen waarnemingen.
Het vergelijken van paren waarnemingen.
De manier waarop wordt bepaald of er verschillen zijn is voor beide mogelijk
heden verschillend. In beide gevallen gaat men er vanuit dat de waarnemingen
normaal zijn verdeeld.
We willen iets weten over de gemiddelde waarden van 2 groepen, en wel of
deze waarden gelijk zijn of van ~lkaar verschillen. Het meest algemene
model dat we voor de verdeling kunnen opstellen is:
x .. = lJ. +u .. : cr. ~J 1 -1J 1
i .. 1,2 j = 1,2, ••• ,n. 1
Hierbij is lJ. = de verwachtingswaarde van groep i (geschat door het gemiddelde) 1
cr. = de standaarddeviatie van groep i (geschat door s.), 1 1
u .. = de normaal-verdeelde stochastische variabele (<u •. > • 0 en var(u .. )=l). -1J 1J 1J
Allereerst wordt de nulhypothese
FV 1 is het quotiënt van twee onafhankelijke stochastische variabelen, beide v2
met een -verdeling. Hieruit volgt een betrouwbaarheidsinterval voor 2 2 cr2/ cr2 • ( v is het aantal vrijheidsgraden).
De hypothese H : (]2 = (]2 wordt verworpen als: 0 1 2
2 2 sl Fvl <i a) of als
s2 F~~ <i a) --r- > ->
v2 2 s2 SJ
Voor de overschreidingskans a kiezen we steeds 0,05.
Als er geen significant verschil optreedt (SPSS geeft P(F)) dan stellen we
cri = cr~ = s 2 en kunnen we toetsen of ook de verwachtingswaarden 1-1 1 en 1-12 gelijk zijn.
2 s noemen we de "gepoolde" variantie.
De nulhypothese H0
: ~I = ~2 kan nu getoetst worden tegen H1: ~l ~ ~2 met de
grootheid
(~1 - ~2) - (~1 - ~2)
si +..!. nl n2
SPSS geeft de toetsgrootheid t en de bijbehorende waarschijnlijkheid (signi
ficantie) Pv (t<-tv , t >tv ) • Als Pv kleiner is dan a= 0,05 wordt de nul
hypothese verworpen.
2 = ,...2 Als we de hypolthese a 1 v 2 toetsingsgrootheid gebruiken
We gebruiken dan de volgende
moeten verwerpen kunnen we tv niet meer als
omdat deze de gepoolde variantie s 2 gebruikt.
benadering:
<i - i > - <~~ - ~2> t' = ---:;-"-1 ___ 2_-;:' ____ ...-.._ 2 2 s s l/n 1 + 2/n2
Deze grootheid is niet verdeeld als Student's t, maar door het aantal vrij
heidsgraden aan te passen krijgen we een toetsgrootheid t' die bij benade
ring is verdeeld als Student's t.
Het aangepaste aantal vrijheidsgraden wordt verkregen.uit 2 2 2
{(sl/nl) + (s2/n2)} v' • ---~--~-------~-~--2 2 2 2
(sl/nl) (s2/n2) } { n -1 } + { n -1
I 2
en daarna af te ronden naar het dichtstbijzijnde gehele getal. Hierna wordt
t' beschouwd als te zijn verdeeld als Student's t.
Deze vergelijking is veel eenvoudiger dan de voorgaande. Het model dat
wordt gebruikt is: x •• = ~ .. + u .•• a. i = I ,2 j = 1,2, ••• ,n 1J 1J -1J 1
De nulhypothese is H0
: ~ Ij .. ~ 2j , u •• is weer normaal verdeeld. -1J
Stel d. • x 1.- !nl·' -J - J -~
Een equivalente H is 0
Als ~ en ~ bekend
niet (ook hier niet)
j = 1,2, ••• ,n dan : H : ·<d > = 0.
0
zijn kan een u-toets worden toegepast. Meestal kan dat
en moet var(d) worden geschat door:
2 s -=oei
n - 2 _n_;...--=-1 l (d.- d)
j=l J
De toetsingsgrootheid is dan:
v • n- 1.
t = -v .!<t I In v=n-1 verdeeld volgens Student's t.
De toetsingsgrootheid t wordt weer berekend en de waarschijnlijkheid
Pv(! <-tv, ! >tv ). Als deze kleiner is dan a=O,OS wordt H0
verworpen.
De SPSS-procedure geeft bij het vergelijken van groepen zowel de schattingen
die behoren bij de gepoolde variantie, als die behoren bij ongelijke varian
ties (separate varianee estimate). De gebruiker moetzelf de keuze maken op
grond van de eveneens gegeven F-waarde met de bijbehorende significantie.
Samenvattend:
groepen: P(F) < a + separate varianee estimate + P{t) <·a dan significant
verschil.
P(F) < a + pooled varianee estimate
paren: P(t) < a + dan significant verschil.
+ P(t) <a dan significant
verschil.
flo
let
lo
lo
la
c~ bC'~D>~·If .3
s •• ,,. •• ar ,. Jr 'to vr so fr • lfr b~J ......... · ...
S' •o •r to u- ,. u· ._ .,,. s- rr ~ ar I;~.,J ........... .
,.
to
,.
CfO
Jo
10
10
to
IO
c Cll;15 <:Jr.::l! "
I' 1o ,,.. Jo u- Je Jt' yo .,S" ra .,.,.. ~. ár
':ï-' ,· .. -· ...
f' 10 ,,. to ,,. ~ ar t• ~r r- n ~ ~r
'-jJ ............ .
v•
Jo
2o
,.
("G ~:~, --~ 1 Jo
~~, to
l /l I' 1 ~ v, .-vV' ~..,n V lo
~ •• 1r lo u· Jo ss· V• ., .. ,.. fT' 6e k f!ct ............
Jo
lo
IO
~ Ie •r t.. ar lo JT 'ro <rr ro n ~. ~r
6;~ .· .. -· ...
,- •• •r lo u· ,. Jr 'to .,.. ..., tr - ~,. T Ie •r to tr 1o ll" V• vr re N" ~. ~I"
•;J ;. -· ...
Jo
'lo
IO
~ •• •r &o 1.r Jo ,.. .,., .,,. ro rr lo ~,.
l:iJ .... _, ....