5
Estar Estar volgend e De vertaling van dit werkwoord: (yo) estoy (tú) estás (él, ella, usted) está (nosotros) estamos (vosotros) estáis (ellos, ellas, ustedes) están Ik ben Jij bent Hij, zij (u) is Wij zijn Jullie zijn Zij (u) zijn

Estar volgende De vertaling van dit werkwoord: (yo)estoy (tú)estás (él, ella, usted)está (nosotros)estamos (vosotros)estáis (ellos, ellas, ustedes)están

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Estar volgende De vertaling van dit werkwoord: (yo)estoy (tú)estás (él, ella, usted)está (nosotros)estamos (vosotros)estáis (ellos, ellas, ustedes)están

EstarEstar

volgende

De vertaling van dit werkwoord:

(yo) estoy

(tú) estás

(él, ella, usted) está

(nosotros) estamos

(vosotros) estáis

(ellos, ellas, ustedes) están

Ik ben

Jij bent

Hij, zij (u) is

Wij zijn

Jullie zijn

Zij (u) zijn

Page 2: Estar volgende De vertaling van dit werkwoord: (yo)estoy (tú)estás (él, ella, usted)está (nosotros)estamos (vosotros)estáis (ellos, ellas, ustedes)están

Leer het rijtje van de vorige dia uit het hoofd.

Vul de juiste vorm van Estar in:

Ik ben in Sevilla. (yo) ______ en Sevilla.

Waar is Laurens. ¿Dónde ______ Laurens?

Laurens is thuis Laurens ______ en casa.

Zij is ziek (ellla) ______ enferma.

Hoe gaat het ermee? ¿Cómo ______ (tú)?

Het gaat goed met mij. (yo)______ bien.

Antwoorden

vorige volgende

Page 3: Estar volgende De vertaling van dit werkwoord: (yo)estoy (tú)estás (él, ella, usted)está (nosotros)estamos (vosotros)estáis (ellos, ellas, ustedes)están

Leer het rijtje van de vorige dia uit het hoofd.

Antwoorden:

Soy en Sevilla.

¿Dónde está Laurens?

Laurens está en casa.

Está enferma.

¿Cómo estás?

Estoy bien.

vorige

Page 4: Estar volgende De vertaling van dit werkwoord: (yo)estoy (tú)estás (él, ella, usted)está (nosotros)estamos (vosotros)estáis (ellos, ellas, ustedes)están

Het gebruik van EstarHet gebruik van EstarEstar gebruik je bij plaatsaanduiding.

Ik ben in Madrid. Estoy en Madrid.

Wij zijn thuis. Estamos en casa.

Waar ben jij? ¿Dónde estás?

Is mevr. Valle aanwezig? ¿Está la señora Valle?

Estar gebruik je om een toestand aan te geven.

Ik ben ziek. Estoy enferma. (Estoy enfermo, als je een man bent)

Hij is vrolijk. (él) Está de buen humor.

Jij bent sjagerijnig. (tú) Estás de mal humor.

De soep is heet. La sopa está caliente.

De auto is vies. El coche está sucio.

vorige Volgende

Page 5: Estar volgende De vertaling van dit werkwoord: (yo)estoy (tú)estás (él, ella, usted)está (nosotros)estamos (vosotros)estáis (ellos, ellas, ustedes)están

Oefeningen online:1 Estar

(Active-besturingselement negeren en wegclicken, helaas meer dan 10 keer. Daarna is het een leuke oefening)

2 Zet Estar op de juiste volgorde

3 Kies de juiste vorm van Estar

4 Vul de juiste vorm van Estar in