89
U I T G E V E R IJ E S S E N E R Examenkatern Politiek voor vmbo KGT Eveline Holla Marcus Roggeveen eindredactie: Theo Rijpkema Theo Schuurman DOCENTENHANDLEIDING antwoorden op vragen en opdrachten

Examenkatern Politiek voor vmbo - freewebs.com KGT POLITIEK 2008.pdf · INLEIDING Geachte docent, Hierbij treft u de uitwerkingen aan van alle vragen en opdrachten uit het examenkatern

Embed Size (px)

Citation preview

U I T G E V E R I J E S S E N E R

Examenkatern Politiek

voor vmbo

KGT

Eveline Holla Marcus Roggeveen

eindredactie:

Theo Rijpkema Theo Schuurman

DOCENTENHANDLEIDING antwoorden op vragen en opdrachten

© 2008 Essener, Wormerveer ISBN 978-90-86740-19-2 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

Examenkatern Politiek

voor vmbo

KGT

Eveline Holla Marcus Roggeveen

vormgeving: eindredactie: Vos Tekstverwerking Plus Theo Rijpkema

Theo Schuurman

DOCENTENHANDLEIDING antwoorden op vragen en opdrachten

inhoudsopgave

Inleiding .......................................................................................................................... 5 1. Politiek, staat en dictatuur ...................................................................................... 7 2. Nederland is een rechtsstaat en een democratie ................................................... 13 3. Kabinet en regering ................................................................................................ 19 4. Het parlement ......................................................................................................... 26 5. Gemeente en provincie .......................................................................................... 33 6. Nederland en Europa ............................................................................................. 39 7. Knelpunten in de politiek ........................................................................................ 46 8. Politieke besluitvorming .......................................................................................... 52 9. Burgers, de media en pressiegroepen ................................................................... 58 10. Politieke stromingen ............................................................................................... 64 11. Linkse en rechtse partijen ...................................................................................... 72 Praktische opdrachten ................................................................................................... 80 Analyse maatschappelijke vraagstukken 1. Maatschappelijke problemen .................................................................................. 82 2. Analysemodel ......................................................................................................... 85

INLEIDING Geachte docent, Hierbij treft u de uitwerkingen aan van alle vragen en opdrachten uit het examenkatern Politiek voor KGT. Graag wijzen wij u op het volgende: • De basistekst van de antwoorden op de vragen en opdrachten is zo geformuleerd dat deze de kern is

van het antwoord dat eventueel gedicteerd kan worden. De cursief gedrukte tekst is bedoeld om u als docent extra suggesties aan te reiken in de vorm van een verdere toelichting, praktische voorbeelden en mogelijke discussievragen.

• In een aantal vragen en opdrachten wordt gevraagd naar de voorkeuren en eigen opvattingen van de

leerlingen. In die gevallen dient de afgebeelde uitwerking als een voorbeeld.

• Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een aantal examenvragen. Deze vragen zijn afkomstig uit eerdere

examens op KGT-niveau. Veel succes en gebruiksgemak toegewenst, schrijvers en eindredactie

politiek, staat en dictatuur

7

1 POLITIEK, STAAT EN DICTATUUR VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 8 en 9 1. Politiek is het maken van wetten en het nemen van maatregelen door gekozen

volksvertegenwoordigers (politici), zodat alles in een land zo goed mogelijk verloopt. 2. Zaken waar veel mensen in een land gebruik van maken of voordeel bij hebben, maar die niet

schadelijk zijn voor het milieu, economie, veiligheid, enzovoort. Eigen voorbeelden leerling. Voorbeeld antwoord: voldoende bibliotheken, goed openbaar vervoer, goede studiefinanciering,

voldoende kinderopvang voor werkende ouders, een goed wegennetwerk, voldoende parkeergelegenheid.

3. Europa is het vijfde politieke niveau. Een voorbeeld is de invoering van de euro in 2002 in veel landen van de Europese Unie. 4. a. Politieke macht is de grote invloed van de politici: zij nemen besluiten die gevolgen hebben voor

de hele samenleving. b. Burgers kiezen de volksvertegenwoordigers. Bespreek in een klassengesprek hoe het komt dat veel mensen weinig belangstelling hebben voor

politiek en politici vaak onbetrouwbaar vinden. 5. a. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: Meer politieke invloed via de gemeenteraadsverkiezingen: - Een gemeenteraadslid heeft veel minder stemmen nodig om gekozen te worden dan een lid van de

Tweede Kamer. In de gemeente telt je stem dus zwaarder mee. Meer politiek invloed via de landelijke verkiezingen: - In de landelijke politiek wordt over veel meer zaken beslist dan in een gemeenteraad. - De volksvertegenwoordigers in de gemeente nemen toch een voorbeeld aan de landelijke politiek. b. Eigen mening leerling. U kunt in een klassengesprek erop wijzen dat er vroeger een stemplicht was.

Betrek in het gesprek het gevaar van een lage opkomst (geen representativiteit, grotere kansen voor extreme en populistische partijen, enzovoort).

Houd een discussie in de klas over de stelling “Mensen die niet stemmen zijn dom.” 6. Nederland heeft een grondgebied, een bevolking en een overheid. Antarctica heeft geen bevolking en geen overheid. 7. Het grondgebied van Nederland bestaat uit: - alle grond, water en lucht binnen de grenzen met Duitsland en België. - een stuk zee van 22 kilometer vanaf de kust gemeten. 8. De overheid bestaat uit mensen die het land besturen namens de bevolking. Een taak van de overheid is het besturen van het land, het nemen van belangrijke besluiten. - De overheid maakt wetten en regels. - De overheid zorgt voor openbare orde en veiligheid. - De overheid beschermt de grondrechten van de burgers.

politiek, staat en dictatuur

8

9. TAC en PKK strijden voor een eigen grondgebied met een eigen overheid voor de Koerdische

bevolking. U kunt de klas meer vertellen over de zaak van de Koerdische bevolking. Stel daarbij aan de orde dat

de kwestie van de Koerden altijd veel internationale aandacht trekt. Bijvoorbeeld doordat Irak en Iran buurlanden zijn van Turkije die zelf ook daadwerkelijk met de Koerden te maken hebben.

10. In een dictatuur worden de burgers en de media onderdrukt; ze mogen niet zomaar zeggen en

schrijven wat ze willen. De machthebbers bepalen wat er gezegd en geschreven mag worden. 11. Internet bevat zoveel informatie; dat kun je niet allemaal controleren. Bijna iedereen kan immers een stukje plaatsen op internet en het is lastig om achteraf te zien wie dat

gedaan heeft, het is lekker anoniem. 12. Wel of geen dictatuur? Trek conclusies op grond van de gegevens op de volgende internetpagina’s: http://nl.wikipedia.org/wiki/Libie http://nl.wikipedia.org/wiki/Marokko http://nl.wikipedia.org/wiki/Rusland http://nl.wikipedia.org/wiki/Somalie

wel / geen politieke rechten grondrechten wel/niet beschermd wel/geen sterke rol van het leger Libië Geen, alleen de partij van

Khadaffi wordt erkend. Gedeeltelijk beschermd. Sterke rol van het leger.

Marokko Wel. Gedeeltelijk beschermd. Lange tijd sterk leger naast koning.

Rusland Officieel wel, maar onder Poetin was er onderdrukking van de persvrijheid en hard optreden tegen betogingen.

Officieel wel beschermd, maar de politie treedt hard op tegen partijen en personen die protesteren tegen het regeringsbeleid.

Vanuit de geschiedenis een sterk leger.

Somalië Geen. Niet beschermd. Sterke rol van verschillende legers.

13. WIE BESLIST? blz. 10

besluit niveau waarom? Instellen van een visumplicht voor landen buiten de Europese Unie.

Europees niveau Nederland heeft met andere Europese landen afgesproken dat mensen binnen Europa vrij mogen reizen; er zijn geza-menlijke toelatingsregels voor mensen van buiten dat gebied.

Het verbod om een coffeeshop te vestigen in de buurt van een middelbare school.

gemeentelijk niveau De gemeente bepaalt zelf waar winkels of bedrijven zich mogen vestigen.

Het sturen van soldaten voor een VN-missie.

landelijk niveau De soldaten horen bij ons nationale leger. De minister van Defensie is de baas van het leger.

De ophaaldagen van de vuilnisdienst.

gemeentelijk niveau Het vuil ophalen wordt per gemeente geregeld.

De dijken langs een deel van de Maas worden verzwaard.

waterschapsniveau De waterschappen bepalen wat er gebeurt met de waterstanden en de beveiliging tegen overstroming, en dat hoort niet per se bij één gemeente.

De uitbreiding van Schiphol. landelijk niveau Schiphol is onze nationale luchthaven. Daar is heel Nederland van afhankelijk.

De aanleg van een nieuwe rijksweg tussen Assen en Zwolle.

landelijk niveau Geld voor de rijkswegen komt van de landelijke regering.

Een verhoging van de bijstands-uitkeringen.

landelijk niveau De minister van Sociale Zaken bepaalt jaarlijks de hoogte van de bijstand. Gemeenten voeren de bijstand uit, maar van Groningen tot Maastricht op dezelfde manier.

politiek, staat en dictatuur

9

14. TABOEWOORDEN blz. 10 Kenmerkend voor deze zogenaamde ‘Thinking skill’ is de nadruk op het leerproces. Daarom wordt aangeraden om een korte nabespreking te houden, waarin u het werken aan deze opdracht met de leerlingen evalueert. Doel De opdracht Taboewoorden is een definitieoefening, waarbij de leerlingen begrippen in hun eigen woorden proberen te omschrijven. Zij leren daardoor de betekenis van begrippen beter te begrijpen door er zelf actief mee bezig te zijn. Nabespreking Houd na afloop een korte nabespreking. Hierin staan het samenwerken, het maken van keuzes en het leerproces centraal. Stel daarom zo mogelijk het volgende aan de orde: - Hoe ben je te werk gegaan? - Waarom heb je juist die omschrijving gegeven? - Hoe hebben de anderen het probleem aangepakt? - Wie heeft andere woorden gebruikt en waarom? - Wat vinden leerlingen van de antwoorden van anderen? Geef de leerlingen de gelegenheid om uitvoerig te antwoorden. Stel open vragen en onderbreek de leerling niet met het antwoord dat u in gedachten hebt. Sluit het gesprek af met een samenvatting, zodat de essentie van deze opdracht duidelijk wordt. Omdat het leerproces zelf centraal staat, is de opdracht niet geschikt voor het geven van cijfers. Voorbeeld antwoorden: Politici zijn mensen die namens de burgers het land besturen. De mensen mogen zelf stemmen op de politici die zij het meeste vertrouwen. Bij het kiesrecht mogen mensen stemmen op politici die dan namens hen het land besturen. 15. STAAT, JA OF NEE? blz. 15

is het een staat? ja / nee

toelichting

1. België ja

2. Friesland nee De Friese bestuurders hebben minder macht dan de bestuurders in Den Haag.

3. Antarctica nee Er is een eigen bevolking.

4. China ja

5. Noord-Cyprus nee De overheid hier wordt niet erkend door andere landen.

6. Baskenland nee Het grondgebied is van Spanje en Frankrijk en de overheid wordt niet erkend door andere landen.

7. Veluwe nee De Veluwe is Nederlands grondgebied en heeft geen eigen overheid.

8. Vaticaanstad ja

9. Zwitserland ja

politiek, staat en dictatuur

10

16. WAAR OF NIET WAAR? blz. 11

1. Een staat kun je omschrijven als een land met een eigen bevolking.

niet waar Een staat moet ook een eigen grondgebied en overheid hebben.

2. Het grondgebied van een land bestaat uit land, water en lucht.

waar

3. Met een gezag bedoelen we een overheid die het land bestuurt.

waar Hoewel het ook om het bestuur van een gemeente, van Europa, enzovoort kan gaan.

4. Niet iedereen die in een land woont, hoort bij de bevolking van dat land.

niet waar Wie in Nederland woont, behoort tot de bevolking, ook al komt hij oorspronkelijk van elders. Uiteraard tel je toeristen en mensen die hier tijdelijk zijn niet mee.

5. De Noordzee is voor een deel Nederlands grondgebied.

waar

6. Elk volk heeft een staat. niet waar Er zijn ook volken die geen eigen staat hebben, zoals de zigeuners.

17. YOUTUBE GEBLOKT blz. 11 a. Het bericht gaat over ontbreken van vrijheid van meningsuiting in Thailand. b. In Thailand mag je niet de spot drijven met de koning; het leger is er erg machtig. Op 19 september 2007 greep het leger de macht. Premier Thaksin Shinawatra was op dat moment in New

York voor een vergadering van de Verenigde Naties. 18. WOORDWEB DICTATUUR blz. 12 Voorbeeld uitwerking:

Eén partij Martelingen

Leger

DICTATUUR

Staatsgreep Dictator

Geen oppositie Geen vrije

meningsuitingOneigenlijkeverkiezingen

politiek, staat en dictatuur

11

19. AUNG SAN SUU KYI blz. 12 a. Aung San Suu Kyi offert haar persoonlijke vrijheid op in haar strijd tegen de dictatuur. b. Eigen mening leerling. Het is wel een enorme opoffering om je persoonlijke leven zo sterk te laten bepalen door je idealen.

Dat kunnen en willen maar weinig mensen. c. Recent nieuws over Aung San Suu Kyi; op 29 oktober 2007 meldde het NOS Journaal:

Het regime in Birma heeft tientallen gevangenen vrijgelaten. Ze werden vorige maand gearresteerd omdat ze hadden meegedaan aan de demonstraties tegen de junta. Onder de zeker tachtig vrijgelaten gedetineerden bevond zich een vijftigtal leden van de Nationale Liga voor Democratie (NLD) van Nobelprijswinnares Aung San Suu Kyi. Volgens een woordvoerder van de NLD werden ze op dezelfde dag vrijgelaten waarop Suu Kyi een gesprek had met een woordvoerder van de junta. Waarschijnlijk houden de Birmese generaals nog honderden politieke gevangenen vast.

20. CARTOON blz. 13 a. Op de cartoon zie je een soort prijsuitreiking. Twee hoge militairen krijgen een prijs: mannetjes die in

prikkeldraad zijn gewikkeld. De beeldjes stellen geboeide en gemartelde mensen voor.

b. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: - De tekenaar maakt de dictatuur belachelijk door te doen alsof het een wedstrijd is wie het beste

kan martelen. - De tekenaar laat zien dat de macht van militairen vaak ten koste gaat van de vrijheid van mensen. - Deze cartoon is het omgekeerde van de uitreiking van de Nobelprijs voor de Vrede. 21. DICTATUREN EN DICTATORS blz. 13 China Mao Zedong Noord Korea Kim Jong-Il Cuba Fidel Castro Libië Moammar Al-Khadaffi Zimbabwe Robert Mugabe Birma Than Shwe

politiek, staat en dictatuur

12

Begrippen hoofdstuk 1 blz. 14 Politiek: het opstellen van regels die te maken hebben met het besturen van een land. Algemeen belang: zaken waar veel mensen in een land gebruik van maken of voordeel bij hebben. Politici: vertegenwoordigers van de bevolking die namens hen besluiten nemen. Politieke macht: de macht om belangrijke besluiten te nemen, waar de bevolking de gevolgen van merkt. Volksvertegenwoordigers: mensen die de bevolking kiest om namens hen het land te besturen en regels op te stellen. Kiesrecht: het recht om politici te kiezen. Staat: een land met een eigen grondgebied, bevolking en een eigen overheid. Gezag: een overheid die het land bestuurt. Dictatuur: een staat waarin de macht in handen is van één persoon, een kleine groep mensen of één partij.

Nederland is een rechtsstaat en een democratie

13

2 NEDERLAND IS EEN RECHTSSTAAT EN EEN DEMOCRATIE VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 19 en 20 1. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld antwoord: In een dictatuur nemen machthebbers beslissingen zonder naar de volksvertegenwoordigers te

luisteren. In een rechtsstaat leggen ministers besluiten voor aan het parlement en die beslist of over de wet. In een rechtsstaat kan een politicus niet zomaar doen wat hij wil. 2. Voorbeeld antwoorden: - In Nederland is discriminatie strafbaar. - Inwoners boven de achttien jaar hebben stemrecht. - Rechters geven niet altijd de overheid gelijk. - Er is vrijheid van meningsuiting (als je maar niemand beledigt). Houd een discussie in de klas over de stelling “In Nederland kun je beter het discriminatieverbod

afschaffen, anders is er geen echte vrijheid van mening.” 3. De grondwet beschermt burgers tegen willekeur van het gezag; ze genieten dus ‘rechtsbescherming’. In de grondwet staat beschreven wat de overheid, politie en burgers wel en niet mogen doen. 4. Met het recht op privacy. 5. a. Een land waar de bevolking invloed heeft op de politieke besluiten. b. Noord-Korea is een dictatuur: het leger is er de baas en de bevolking heeft niks te vertellen. c. Het referendum. De overheid legt de bevolking één vraag voor. Burgers mogen voor of tegen

stemmen. Vaak is van te voren bepaald dat er wel een minimum aantal stemmers moet zijn, wil het referendum

geldig zijn. 6. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoord: Schoolbestuur lijkt op een parlementaire democratie. Er is een schoolbestuur; dat is ‘de regering’, en

er is een ouderraad; die kun je zien als ‘parlement’. Maar je kunt de school ook zien als dictatuur, omdat leerlingen en ouders niet echt medezeggenschap hebben en de schoolleiding niet is gekozen.

Stel de leerlingen de vraag of het terecht is dat de ouders en niet de leerlingen zelf meebeslissen over

het beleid van de school. Trek parallellen met de stemgerechtigde leeftijd voor verkiezingen. 7. Vrije verkiezingen: burgers bepalen zelf op wie ze stemmen. Geheime verkiezingen: niemand in het stemlokaal kan zien op wie je stemt. Er is door de overheid dus nooit na te gaan op wie je hebt gestemd. ` 8. In Afghanistan is nog geen echte democratie, omdat: - de meeste vrouwen niet stemmen; - de krijgsheren veel macht hebben; - Malalai Joya niet haar mening kan geven zonder haar leven in gevaar te brengen. Vrijheid van meningsuiting is een belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende democratie.

Laat de leerlingen in een klassengesprek het verband leggen tussen deze twee begrippen. Vraag bijvoorbeeld wat er allemaal gebeurt als de vrijheid van meningsuiting wordt opgeheven. Welke

tv-programma’s worden verboden, wat gebeurt er met kranten, tijdschriften en internet?

Nederland is een rechtsstaat en een democratie

14

9. Actief kiesrecht: iemand mag kiezen wie volksvertegenwoordiger wordt. Passief kiesrecht: iemand mag zichzelf beschikbaar stellen om gekozen te worden als

volksvertegenwoordiger. Houd een discussie in de klas over de stelling “De politici in Den Haag luisteren minder naar

jongeren, want die mogen toch nog niet stemmen.” Houd een discussie in de klas over de stelling “De leeftijdsgrens om te mogen stemmen moet

omlaag naar zestien jaar.” 10. Trias politica betekent dat de macht van het landsbestuur is verdeeld over drie groepen: 1. de wetgevende macht die de regels maakt; 2. de uitvoerende macht die goedgekeurde wetten en regels uitvoert; 3. de rechterlijke macht die kijkt of de regels goed worden nageleefd. 11. Het doel is voorkomen dat één persoon of groep alle macht in handen heeft. 12. Ministers en Tweede Kamerleden mogen wetsvoorstellen indienen. In de praktijk komen bijna alle wetsvoorstellen van ministers. 13. Daardoor heeft het parlement als gekozen orgaan het laatste woord, en daardoor is er een scheiding

der machten: ministers moeten als wetgevende macht goedkeuring vragen aan het parlement, de uitvoerende macht.

Als ministers moeten stemmen over hun eigen wetsontwerpen, zullen zij altijd vóór zijn. 14. Zonder onafhankelijke rechters is de kans groot dat de overheid zichzelf altijd gelijk geeft als er

meningsverschillen zijn met burgers. 15. AMNESTY INTERNATIONAL blz. 20 a. Terroristische aanslagen, bijvoorbeeld in 2002 op de Twin Towers in New York en in 2004 op de

metro in Madrid. b. Geef niet je mensenrechten op uit angst voor terroristen. Gelijke behandeling en privacy zijn belangrijke grondrechten. Als je toestaat dat de overheid daar vrij

mee omgaat, dan geef je die grondrechten op. c. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: Argumenten voor: - Terreur moet je stevig bestrijden, anders helpt het niet. Misschien moet je

daarvoor een beetje vrijheid inleveren. - Als de overheid daardoor het terrorisme goed kan bestrijden dan moet dat

maar. - Veiligheid is belangrijker dan privacy. Argumenten tegen: - Als we grondrechten inleveren geven we de terroristen juist hun zin. - Het volk moet ook in tijden van nood de baas blijven. Anders is er kans op

misbruik van macht. - We mogen niet toestaan dat de overheid macht misbruikt, al is het voor een

goed doel. Verdeel de klas in twee groepen en laat de groepen de voor- en tegenargumenten van deze kwestie

bediscussiëren. Benadruk dat het om de argumenten gaat.

Nederland is een rechtsstaat en een democratie

15

16. JEUGD EN DEMOCRATIE blz. 21 a. Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld antwoord: Als je niets weet over onze democratie, dan laat je niet merken dat je het belangrijk vindt dat je in

een democratie leeft. In een democratie kiezen wij als burgers onze volksvertegenwoordigers. Die besturen het land. Om de paar jaar kijk je of ze het goed hebben gedaan. Als dat niet zo is, dan stem je op iemand anders.

b. Eigen uitwerking leerling. Stel het gemiddelde rapportcijfer in de klas vast. Vraag sommige leerlingen naar hun motivatie. Houd een discussie in de klas over de stelling “Nederland verdient het cijfer 5 voor de democratie.

De politiek doet te weinig: veel mensen hebben weinig geld, het gaat slecht met het milieu en er wordt gediscrimineerd.”

17. VERBETER DE FOUT blz. 21 1. Het woord democratie betekent letterlijk: macht het volk regeert. 2. De meeste democratische landen hebben een directe parlementaire democratie.

3. Nederland heeft geen vrije maar wel en ook geheime verkiezingen.

4. Doordat er eerlijke verkiezingen zijn, ligt de macht bij de gekozen ministers de burgers.

5. De regering Het parlement kan het parlement de regering ter verantwoording roepen als er een verkeerde beslissing is genomen.

18. WELKE FOTO WEG? blz. 21 Voorbeeld antwoord: Foto b hoort er niet bij omdat de andere drie foto’s de drie machten van de trias politica zijn, namelijk

a: wetgevende macht, c: uitvoerende macht, d: rechtsprekende macht. 19. RECHTSSTAAT EN PARLEMENTAIRE DEMOCRATIE blz. 22 1. a. Dit heeft te maken met de grondwet, waarin staat dat de iedere burger vrij is, tenzij er een redelijk

vermoeden is dat je iets hebt misdaan. Als verdachte moet je dit ook te horen krijgen. De politie mag in Nederland niet zomaar mensen aanhouden en meenemen. b. Dit heeft te maken met de grondrechten en de grondwet: burgers hebben het recht op vrije

meningsuiting. c. Dit heeft te maken met een onafhankelijke rechterlijke macht, die oordeelt of wetten goed worden

nageleefd. 2. a. Dit heeft te maken met de trias politica, het onderdeel wetgevende macht, parlement: de ministers

doen meestal de voorstellen, maar het parlement beslist. b. Dit heeft te maken met de trias politica, het onderdeel uitvoerende macht: als ambtenaar moet de

directeur de leerplichtwet uitvoeren. c. Dit heeft te maken met vrije en geheime verkiezingen. Ze bepaalt zelf wie haar stem verdient.

Nederland is een rechtsstaat en een democratie

16

20. TRIAS POLITICA blz. 22

macht wetgevende macht uitvoerende macht rechterlijke macht

wie? regering en parlement regering onafhankelijke rechters

wat? bedenken van wetten zorgen dat wetten goed worden uitgevoerd

beoordelen van conflicten over wetten

21. TABOEWOORDEN blz. 23

Zie de uitleg op pag. 9 van deze handleiding van de ‘Thinking skill’ Taboewoorden, werkboek pag. 10. Voorbeeld uitwerkingen: In een rechtsstaat hebben alle mensen grondrechten waar ze recht op hebben. In een referendum mogen mensen zeggen wat ze van een bepaald probleem vinden. De wetgevende macht betekent dat het parlement alle wetten moet goedkeuren.

22. CARTOON blz. 23 In de cartoon staan drie belangrijke personen, onder wie de koning. Ze wachten bij iemand met een

hakbijl die de macht in drieën gaat verdelen. Daardoor krijg je de trias politica. 23. WAT HOORT BIJ WAT? blz. 23

Democratie f. Een staatsvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de politieke besluitvorming. Politieke macht c. Het vermogen om invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming.

Referendum g. Een volksstemming over een wetsvoorstel. Regering h. Koningin plus ministers.

Trias Politica d. De wetgevende, uitvoerende en de rechterlijke macht. Wetgevende macht e. De mogelijkheid om wetten vast te stellen waaraan burgers zich moeten houden.

Rechtspraak b. Onafhankelijk van de wetgevende en uitvoerende macht. Passief kiesrecht a. Het recht om je verkiesbaar te mogen stellen.

Nederland is een rechtsstaat en een democratie

17

Begrippen hoofdstuk 2 blz. 24 en 25 Parlement: de Eerste en Tweede Kamer samen. Rechtsstaat: een staat waarin burgers worden beschermd tegen machtsmisbruik door de overheid. Grondwet: de wet waarin de belangrijkste rechten en plichten van burgers staan. Grondrechten: de belangrijkste rechten die in de samenleving gelden en daarom zijn opgenomen in de grondwet. Rechtsbescherming: de burgers worden beschermd tegen de willekeur van de overheid, omdat deze ook gebonden is aan de wet. Recht: wat je mág in een samenleving. Plicht: wat je móet in een samenleving. Democratie: een staatsvorm waarbij burgers invloed hebben op de politieke besluitvorming. Directe democratie: een staatsvorm waarbij burgers rechtstreeks invloed hebben op de politieke besluitvorming. Parlementaire democratie: een staatsvorm waarbij de burgers invloed hebben op de politieke besluitvorming via een volksvertegenwoordiging, het parlement. Referendum: een stemming waarbij kiezers zich direct uitspreken over een onderwerp. Trias politica: de verdeling van de politieke macht in drie delen: wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Actief kiesrecht: het recht om bij verkiezingen je stem te uit te brengen. Passief kiesrecht: het recht om je verkiesbaar te mogen stellen. Wetgevende macht: de mogelijkheid om wetten vast te stellen waaraan burgers zich moeten houden. Uitvoerende macht: de taak om ervoor te zorgen dat eenmaal goedgekeurde wetten goed worden uitgevoerd. Rechterlijke macht: de beoordeling of wetten goed worden nageleefd.

Nederland is een rechtsstaat en een democratie

18

EXAMENVRAGEN blz. 26 en 27 1. B Er zijn grondrechten, waaronder vrijheid van vereniging en vergadering. 2. B De overheid dient de rechten van de burgers te waarborgen. 3. C Er zijn grondrechten. 4. B Alleen 2. 5. 1. Alle burgers zijn gelijk voor de wet. 2. Er is een onafhankelijke rechterlijke macht. 6. D Ministers kunnen ter verantwoording worden geroepen door de volksvertegenwoordiging. 7. E Alleen 2 en 4.

kabinet en regering

19

3 KABINET EN REGERING VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 31 en 32 1. In de kabinetsformatie onderhandelen politieke partijen over de samenstelling van de ploeg van

ministers en staatssecretarissen die samen als kabinet het land gaan besturen. 2. Omdat de Tweede Kamer uiteindelijk beslist of een wetsvoorstel wordt aangenomen. Als de Tweede Kamer het kabinet niet steunt, worden veel wetten en plannen afgewezen. Wetsvoorstellen kosten heel wat denkwerk en kostbare tijd van ambtenaren van de minister. Het is zonde om een wetsvoorstel te maken waarvan je van tevoren weet dat bijna niemand het steunt.

3. Een informateur overlegt met de politieke partijen die samen willen werken in een kabinet. Als het overleg goed gaat, stelt de informateur samen met de deze patijen een regeerakkoord op. De formateur zoekt de personen die als minister en staatssecretaris in het kabinet gaan zitten. De formateur voert ‘sollicitatiegesprekken’ met mogelijke ministers en staatssecretarissen en kijkt of ze

het regeerakkoord kunnen en willen uitvoeren. Houd een discussie in de klas over de stelling “Een kabinetsformatie is veel te ingewikkeld. De

bevolking moet gewoon de minister-president kiezen. Die kiest dan zelf de andere ministers.” 4. a. Een coalitie bestaat uit twee of meer politieke partijen die samen (willen) regeren. b. Er is geen grote partij die bij de verkiezingen 76 zetels of meer in de Tweede Kamer wint. In de Nederlandse politieke geschiedenis is dat nog nooit voorgekomen. 5. Een regeerakkoord is een overeenkomst tussen coalitiepartijen, waarin staat welk beleid de partijen de

komende jaren gaan voeren. 6. Constitutionele monarchie: een koninkrijk waarin de macht van de koning(in) door de grondwet is

beperkt. Constitutie is een ander woord voor grondwet en monarchie is een ander woord voor koninkrijk. 7. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: - Eens met de Belgische koning. Je mag nooit iets doen wat tegen je eigen principes is. - Oneens met de Belgische koning. Als staatshoofd van een democratie moet je doen wat de

meerderheid van het volk wil. Een geloofovertuiging is privé. Deze vraag is te gebruiken voor een klassengesprek over de vraag waarom het belangrijk is om geloof

en politiek zo veel mogelijk te scheiden. 8. Onschendbaarheid betekent dat de koningin niet verantwoordelijk is voor het regeringsbeleid.

Dat zijn namelijk de ministers; die zijn zelfs verantwoordelijk voor wat de koningin zegt in het openbaar. . Houd een klassengesprek over de ministeriële verantwoordelijkheid voor de leden van het Koninklijk

Huis. Laat aan de orde komen dat leden van het Koninklijk Huis dus nooit in het openbaar zomaar hun mening kunnen geven en dat alle toespraken van tevoren worden bekeken door de regering.

kabinet en regering

20

9. Voordeel: de koningin verbindt de mensen in de samenleving. Nadeel: het koningshuis kost veel (belasting)geld. Houd een klassengesprek over de voor- en nadelen van een monarchie.

Is het leuk om elke vier of vijf jaar een ander staatshoofd te hebben? Hoe moet dat dan met de beveiliging van deze mensen? Is het goedkoper? Is een president of presidente wel echt onafhankelijk?

Houd eventueel een stemming in de klas: wie wil liever een president? Houd een discussie in de klas over de stelling “Een koning of koningin die twintig jaar of langer

blijft zitten, hoort niet thuis in een democratie.” 10. Ministers in Nederland zorgen voor: 1. het maken van wetsvoorstellen; 2. het (laten) uitvoeren van aangenomen wetten; 3. het opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement. 11. Een minister mag geen lid zijn van de Tweede Kamer, want dan zijn de machten niet meer gescheiden:

als minister stelt hij dan wetten voor en als Kamerlid keurt hij ze goed. Dat is te veel macht bij één persoon. 12. Ministerraad: alle ministers samen. Kabinet: alle ministers plus alle staatssecretarissen. Regering: alle ministers plus de koningin. De laatste combinatie is dus zonder de staatssecretarissen. Dat is ook te zien aan de bordesfoto van de

nieuwe regering. 13. VOLGORDE KABINETSFORMATIE blz. 32 1. (5.) Partijen voeren campagne. 2. (6.) Verkiezingen. 3. (3.) Koningin vraagt adviezen. 4. (8.) Een ervaren politicus bekijkt samenwerkingsmogelijkheden. 5. (2.) Partijen maken afspraken over het beleid. 6. (1.) Aanstellen van ministers. 7. (4.) Het kabinet is gevormd. 8. (7.) Aflopen regeertermijn of kabinetscrisis. 5 → 6 → 3 → 8 → 2 → 1 → 4 → 7 De laatste stap kan ook als eerste gezien worden. 14. COALITIE blz. 32 a. Geen enkele partij bezit een meerderheid in de Tweede Kamer. b. Bij coalitie hoort het begrip KABINET. In de Tweede Kamer en Eerste Kamer zitten allerlei verschillende politieke partijen. Het kabinet is een coalitie van partijen die samen regeren.

kabinet en regering

21

15. DE MACHT VAN HET CDA blz. 33 a. PvdA en VVD wilden niet samen regeren. Het CDA kon daardoor afwisselend met de PvdA of met

de VVD regeren. De overige partijen waren meestal klein; dan was alleen een kabinet mogelijk met veel kleine

partijen. Maar deze hadden te veel tegengestelde opvattingen. b. Het CDA is een middenpartij, dat spreekt veel mensen aan. Daarom krijgt het CDA altijd heel veel

stemmen en kan daardoor in een kabinetsformatie veel eisen stellen. c. PvdA, VVD en D66 wilden af van de macht van het CDA en vormden na de verkiezingen in 1994

samen een kabinet zonder het CDA. 16. WE GAAN FORMEREN blz. 33 Eigen uitwerking en mening leerling. Voorbeeld uitwerking.

CDA: 34 + PvdA: 24 +VVD: 22 * 80 - Een goede combinatie: drie partijen en samen tachtig zetels.

- Lastige combinatie omdat de VVD en PvdA vaak tegengestelde meningen hebben.

CDA: 34 + VVD: 22 + PVV: 20 * 76 - Niet haalbaar omdat de PVV veel standpunten heeft die het CDA niet goed vindt.

CDA: 34 + PvdA: 24 + PVV: 20 * 78 - Niet haalbaar omdat de PVV en de PvdA niet willen samenwerken.

CDA: 34 + PvdA: 24 +SP: 20 * 78 - Lastige combinatie omdat het CDA liever niet wil samenwerken met de SP.

CDA: 34 + VVD: 22 + SP: 20* 76 - Niet haalbaar omdat het CDA en de VVD niet willen samenwerken met de SP.

CDA: 34 + PvdA: 24 + Partij voor de Dieren: 10 +GroenLinks: 10 78 - Lastige combinatie omdat het CDA moet samenwerken met drie linkse partijen.

CDA: 34 + VVD: 22 + Partij voor de Dieren: 10 +GroenLinks: 10 76 - Niet haalbaar omdat de VVD niet wil samenwerken met GroenLinks.

PvdA: 24 + VVD: 22 + PVV: 20 + SP: 20 86 - Niet haalbaar omdat de VVD niet wil samenwerken met de SP en de PvdA niet met de PVV.

PvdA: 24 + VVD: 22 + SP: 20 + Partij voor de Dieren: 10 76 - Niet haalbaar omdat de VVD niet wil samenwerken met de SP.

PvdA: 24 + VVD: 22 + SP: 20 + GroenLinks: 10 76 - Niet haalbaar omdat de VVD niet wil samenwerken met de SP en GroenLinks.

Opmerking: Bij de combinaties met een * kun je steeds een kleine vierde partij toevoegen. Dat heeft weinig zin, want

dat maakt een kabinetsformatie alleen maar ingewikkelder vanwege allerlei afwijkende standpunten. Voorbeeld conclusie: De drie grote partijen kunnen het beste samenwerken omdat zij in het midden staan en de minste

tegenstellingen hebben in hun standpunten.

kabinet en regering

22

17. KONINGIN MOET LINTJES KNIPPEN blz. 34 a. Hij vindt dat de koningin een te grote rol speelt bij de kabinetsformatie doordat zij de informateur en

de formateur benoemt. b. SP en D66 vinden het genoeg als de koningin alleen een bindende taak vervult. Dus lintjes knippen, op bezoek gaan in ziekenhuizen, ons land vertegenwoordigen bij

staatsbezoeken, belangstelling tonen bij een ramp, de kersttoespraak houden, enzovoort. c. Eigen mening leerling. U kunt Cambridge-debat organiseren. Bij een Cambridge-debat houden twee of vier leerlingen een voorbeelddiscussie. Het ene kamp speelt krachtig vóór te zijn; het andere krachtig tegen. De klasgenoten scharen zich achter hún voorkeurspreker(s) en moedigen hen aan. Aan het einde van de discussie is het interessant te zien of er nog leerlingen van mening zijn

veranderd en liever naar het andere kamp zouden gaan. 18. WAT HOORT BIJ ELKAAR? blz. 34

De regering bestaat uit g. de koningin en de ministers. De ministerraad bestaat uit c. de ministers.

Het parlement bestaat uit a. de Eerste en Tweede kamer. Het kabinet bestaat uit f. de ministers en staatssecretarissen samen.

Staatssecretarissen zijn h. een soort onderministers. De ministers worden benoemd door b. de koningin.

De koningin is onschendbaar en dus e. is het kabinet verantwoordelijk voor wat ze zegt en doet. Het dagelijks bestuur wordt gevoerd door d. alle ministers samen.

19. JOHAN FRISO VRAAGT GEEN TOESTEMMING blz. 34 a. Johan Friso en Mabel hadden de Staten-Generaal (de Eerste en Tweede Kamer samen)

toestemming moeten vragen omdat Friso een mogelijke troonopvolger was. Het kabinet is dan verantwoordelijk voor het gedrag en de uitspraken van Friso en zijn vrouw. b. Tot de koninklijke familie behoor je door bloedverwantschap of door ‘aantrouwen’. Tot het Koninklijk Huis behoor je, als je volgens de regels troonopvolger kunt worden.

Het Koninklijk Huis krijgt een inkomen van de staat uit het belastinggeld.

kabinet en regering

23

20. ZOEK DE FOUT blz. 35 De regering Het kabinet is een ander woord voor alle ministers en staatssecretarissen samen.

Een coalitie wordt gevormd door ten minste drie twee partijen.

De informateur wordt benoemd door de koningin, de formateur door de Tweede Kamer ook.

De koningin is onschendbaar en staat dus boven de grondwet maar valt wel onder de grondwet. De macht van de koningin wordt beperkt door de Eerste Kamer de grondwet. In een regeerakkoord staat welke partijen samen gaan werken welk beleid coalitiepartijen willen

gaan voeren. De regering Het kabinet is verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur.

In de praktijk heeft het parlement meer minder macht dan de ministers.

De partij met de meeste zetels in de Tweede Kamer zit altijd meestal in het kabinet.

Staatssecretarissen Ambtenaren bereiden de wetsvoorstellen voor en geven adviezen.

Als een minister ziek of afwezig is wordt deze vervangen door zijn staatssecretaris een collega-minister.

Het parlement heeft één belangrijke taak, namelijk het bedenken goedkeuren van wetsvoorstellen.

21. TABOEWOORDEN blz. 36

Zie de uitleg op pag. 9 van deze handleiding van de ‘Thinking skill’ Taboewoorden, werkboek pag. 10.

Voorbeeld antwoorden: De regering moet ervoor zorgen dat allerlei maatschappelijke problemen worden opgelost, dat er

goede wetten komen en dat deze ook worden nageleefd. Bij een kabinetsformatie bekijken enkele politieke partijen of ze samen een regeerakkoord kunnen

opstellen om het land te gaan besturen. 22. TWEEDE KAMERVERKIEZINGEN blz. 36 a. De SP behaalde veel winst. b. De SP zit nu niet in de regering. c. De PvdA verloor de meeste zetels. d. In het huidige kabinet-Balkenende IV zitten CDA, PvdA en ChristenUnie. e. Het CDA is nog het meest stabiel gebleven sinds 1994. Dat komt waarschijnlijk doordat het CDA een

‘middenpartij’ is. Dat vinden veel mensen een ‘veilig’ idee: niet te veel uiterst rechts (PVV) of uiterst links (SP).

f. Eigen mening leerling. Vraag eventueel aan leerlingen op welke partij zij zouden stemmen. U kunt daarmee ook wachten tot hoofdstuk 11. Vinden de leerlingen dat je alleen op basis van standpunten op een partij kan stemmen? Of mogen ook zaken als bijvoorbeeld de uitstraling van de lijsttrekker een rol spelen?

kabinet en regering

24

23. WAT DOEN ONZE MINISTERS? blz. 37 1. a. André Rouvoet, ChristenUnie, minister voor Jeugd en Gezin. b. Antwoord is gebonden aan de actualiteit. c. Eigen uitwerking leerling. 2. a. Ernst Hirsch Ballin, CDA, minister van Justitie. b. Antwoord is gebonden aan de actualiteit. c. Eigen uitwerking leerling. 3. a. Ella Vogelaar, PvdA, minister voor Wonen, Wijken en Integratie. b. Antwoord is gebonden aan de actualiteit. c. Eigen uitwerking leerling. 4. a. Maxime Verhagen, CDA, minister van Buitenlandse Zaken. b. Antwoord is gebonden aan de actualiteit. c. Eigen uitwerking leerling. 5. a. Wouter Bos, PvdA, minister van Financiën. b. Antwoord is gebonden aan de actualiteit. c. Eigen uitwerking leerling. 6. a. Eimert van Middelkoop, ChristenUnie, minister van Defensie. b. Antwoord is gebonden aan de actualiteit. c. Eigen uitwerking leerling.

kabinet en regering

25

Begrippen hoofdstuk 3 blz. 38 Kabinet: alle ministers en staatssecretarissen samen. Regering: alle ministers, met de koningin, zonder staatssecretarissen. Kabinetsformatie: onderhandelingen over de samenstelling van de ploeg ministers en staatssecretarissen die samen als kabinet het land gaan besturen. Beleid: alle plannen die een nieuw kabinet heeft voor de toekomst van Nederland. Informateur: een ervaren politicus die gesprekken voert met twee of drie politieke partijen die graag met elkaar willen samenwerken in een nieuw kabinet. Coalitie: een samenwerkingsverband tussen twee of meer partijen. Regeerakkoord: plan waarin staat wat voor beleid coalitiepartijen de komende jaren samen willen voeren. Formateur: een politiek leider die ministers en staatssecretarissen moet vinden die het regeerakkoord willen uitvoeren. Minister: iemand die verantwoordelijk is voor een deel van het regeringsbeleid, bijvoorbeeld justitie of buitenlandse zaken. Parlement: de Eerste en Tweede Kamer samen. Ofwel: alle volksvertegenwoordigers. Constitutionele monarchie: een koninkrijk waar de macht van de koning of koningin is beperkt door de grondwet. Onschendbaar: de koningin kan niet ter verantwoording geroepen worden omdat de ministers verantwoordelijk zijn voor het beleid. Ministeriële verantwoordelijkheid: het kabinet is verantwoordelijk voor het bestuur van het land en voor alles wat de koningin zegt en doet in het openbaar. Ministerraad: vergadering van alle ministers samen. Staatssecretarissen: een soort onderministers die verantwoordelijk zijn voor een deel van het beleidsterrein van de minister.

het parlement

26

4 HET PARLEMENT VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 42 en 43 1. Drie andere namen voor volksvertegenwoordiging: - Eerste en Tweede Kamer; - parlement; - Staten-Generaal. 2. Verschillen Eerste en Tweede Kamer: - In de Tweede Kamer 150, in de Eerste Kamer 75 leden; - De Tweede Kamer mag wetsvoorstellen indienen en veranderen, de Eerste Kamer mag

wetsvoorstellen alleen goed- of afkeuren. - De Tweede Kamer wordt direct gekozen door de burgers, de Eerste Kamer wordt indirect gekozen via

de leden van de Provinciale Staten. 3. Een fractie is de groep vertegenwoordigers van één politieke partij in een gekozen orgaan zoals de

Tweede Kamer (of de gemeenteraad). De fractievoorzitter is de leider en de woordvoerder van de groep.

4. Een regeringspartij wordt oppositiepartij als de partij na verkiezingen niet meer mag of wil meedoen in

het nieuwe kabinet. En andersom: een oppositiepartij wordt regeringspartij als de partij na de verkiezingen samen met een

of meer andere partijen een kabinet gaat vormen. 5. Regeringspartijen in het parlement steunen partijgenoten die minister zijn.

Oppositiepartijen hebben vaak andere ideeën over wat goed is voor het land. Houd een discussie in de klas over de stelling “Partijen als de SP en de Partij voor de Vrijheid

hebben makkelijk praten als oppositiepartijen.” 6. Marijnissen stelde vragen aan de staatssecretaris. Dit valt onder de controletaak van het parlement. 7. Een minister moet een amendement van de Tweede Kamer doorvoeren. Als hij dat niet wil dan kan hij

het voorstel intrekken of zelf opstappen. 8. Tweede Kamerleden hebben te weinig tijd voor het zelf maken van wetten. Kamerleden hebben maar één assistent. De ministers hebben heel veel ambtenaren die voor hen

werken op het ministerie. 9. Zo’n minister riskeert een volgende motie. Die krijgt de dan vaak een titel mee: een motie van

‘afkeuring’ of motie van ‘wantrouwen’. In dat laatste geval moet de minister weg. 10. Als uit de enquête blijkt dat de betrokken minister of staatssecretaris verkeerde beslissingen heeft

genomen, valt het vertrouwen in hem weg; dan kan hij maar beter opstappen. 11. Recht van interpellatie: het recht om een minister of staatssecretaris te dwingen om in de Kamer iets

uit te leggen. Hiervoor is geen meerderheid van de Kamer nodig, wel de steun van minimaal dertig Kamerleden.

het parlement

27

1

3

4

6

2

5

8

7

12. Kamerleden gebruiken het recht van vragen stellen het meest. Vragen stellen en toelichting vragen zijn de makkelijkste en snelste manieren om te controleren waar de

regering mee bezig is. Het recht van interpellatie en motie wordt gebruikt als er zware kritiek komt. Meestal is dan al duidelijk dat de minister het niet gemakkelijk zal krijgen.

Houd een discussie in de klas over de stelling “Ik zou wel een jaartje Kamerlid willen zijn.” Of over de vraag: “Als ik Kamerlid was, dan zou ik....: welk probleem zou je aanpakken; waarom en hoe?” 13. Een kabinetscrisis ontstaat, als het kabinet niet verder kan of wil regeren. Bijvoorbeeld als er een conflict is tussen de Tweede Kamer en een of meer ministers, waardoor alle

ministers besluiten te stoppen met hun werk. Of als er een groot verschil van mening ontstaat binnen de ministersploeg of binnen de coalitiepartijen

in de Tweede Kamer. Bijvoorbeeld over de manier waarop het regeerakkoord moet worden uitgevoerd. 14. WIE ZIT WAAR? blz. 44

Vraag bij elk van de acht begrippen een uitleg van een leerling en bespreek die met de klas.

het parlement

28

15. WELK WOORD WEG? blz. 44 Kenmerkend voor deze ‘Thinking skill’ is de nadruk op het leerproces. Daarom wordt aangeraden om een korte nabespreking te houden, waarin u het werken aan deze opdracht met de leerlingen evalueert. Doel Als leerlingen voor een toets leren, koppelen ze vaak de betekenis van een begrip alleen aan de definitie of de omschrijving in het lesboek. Door middel van deze oefening leren leerlingen de begrippen meer inhoudelijke betekenis en onderlinge samenhang te geven. Andere niet-cognitieve doelen van dit soort denkvaardigheden zijn samenwerking en zicht krijgen op het eigen leerproces. Instructie en didactische tips U legt de opdracht uit aan de hand van een eigen voorbeeld. U zet bijvoorbeeld de woorden klasgenoot - docent - conciërge - politieagent op het bord. In een leergesprek legt u uit dat je politieagent kunt wegstrepen omdat deze persoon niet direct met school is verbonden en de andere drie wel. Laat zien dat er ook een andere mogelijkheid is. Je kunt ook het woord klasgenoot wegstrepen omdat de andere drie personen een betaald beroep hebben of omdat de andere drie personen door hun functie een bepaalde macht hebben. Aanvullende opmerkingen - Het is belangrijk dat leerlingen tijdens de opdracht met elkaar overleggen. Leg daarom de nadruk op het

werken in tweetallen of in groepjes. - Benadruk ook dat zij duidelijk moeten opschrijven waarom zij een bepaald woord hebben weggestreept

omdat u daar na afloop op zal terugkomen. - Vermeld dat er meestal meer goede antwoorden mogelijk zijn. - Geef aan hoeveel tijd de leerlingen voor de totale opdracht krijgen. Dit is afhankelijk van het niveau van de

klas. De ervaring leert dat het tempo van leerlingen bij deze opdracht flink uiteen kan lopen. - Geef aan dat ze de begrippen mogen opzoeken in het lesboek. - Help alleen als dat absoluut noodzakelijk is. Nabespreking In een korte nabespreking komen de doelen van deze oefening nadrukkelijk naar voren: je afvragen hoe je (samen)werkt, hoe je leert en hoe je keuzes maakt. Stel in de nabespreking zo mogelijk het volgende aan de orde: - Hoe zijn jullie te werk gegaan? - Waarom hebben jullie juist dat ene woord weggestreept? - Hoe hebben de andere tweetallen het probleem aangepakt? - Welk tweetal heeft een ander woord weggestreept en waarom? - Wat vinden leerlingen van de antwoorden van anderen? Stimuleer dat leerlingen in de nabespreking uitvoerig antwoorden. Stel open vragen en onderbreek de leerling niet met het antwoord dat u in gedachten hebt. Sluit het gesprek af met een samenvatting, zodat de essentie van deze opdracht duidelijk wordt. Omdat het leerproces zelf centraal staat, is de opdracht niet geschikt voor het geven van cijfers. Voorbeeld antwoorden: Regering hoort er niet bij, want de andere woorden hebben allemaal met volksvertegenwoordiging te maken. Eerste Kamerlid hoort er niet bij; want een minister en een Tweede Kamerlid mogen wel een wetsvoorstel indienen maar een Eerste Kamerlid niet.

het parlement

29

16. PARLEMENTAIRE RECHTEN 1 blz. 45 stemrecht h. Het recht om een wetsvoorstel te aanvaarden of te verwerpen. recht van initiatief d. Het recht om een wetsvoorstel in te dienen. recht van amendement i. Het recht om een wetsvoorstel op onderdelen te wijzigen. recht om vragen te stellen b. Het recht om vragen te stellen aan de ministers. interpellatierecht f. Het recht om de minister ter verantwoording te roepen. recht van parlementaire enquête a. Het recht om een gedetailleerd onderzoek te doen naar een

onderdeel van het regeringsbeleid. budgetrecht e. Het recht om de begroting van de regering goed of af te keuren. motierecht c. Het recht om een schriftelijke uitspraak te doen over het beleid

van een minister. recht van motie van afkeuring g. Het recht om het beleid van de minister af te keuren. 17. PARLEMENTAIRE RECHTEN 2 blz. 45

situatie recht

Een Kamerlid is het eens met een wetsontwerp waarin een meldingsplicht is geregeld voor supporters met een stadionverbod, maar stelt een kleine wijziging voor.

recht van amendement

De Kamer is het niet eens met de wijze waarop de bouw van een nieuwe tunnel wordt gefinancierd.

recht van budget

Een Kamerlid heeft een plan ontwikkeld waarbij criminele drugsverslaafden bij aanhouding direct verplicht moeten afkicken.

recht van initiatief

Een Kamerlid informeert bij de minister van Volksgezondheid waarom een bepaald medicijn niet vergoed wordt.

recht om vragen te stellen

De Tweede Kamer vindt dat de minister van Defensie de Kamer onvoldoende heeft geïnformeerd over de risico’s van een vredesmissie.

recht van interpellatie, als de minister onvoldoende uitleg heeft gegeven in de Kamer recht van motie, als de Kamer haar mening in een motie vastlegt

Nadat enkele tbs’ers tijdens hun verlof zijn ontsnapt, stelt een Kamerlid voor het vertrouwen in de minister van Justitie op te zeggen.

recht van motie

18. KRANTENKOP blz. 46 Het gaat hier om het recht van motie. Het recht van motie houdt in dat er schriftelijk een mening

gegeven kan worden over het beleid van een minister. Het kan ook gaan over het budgetrecht, omdat de begroting aan de orde is. 19. ‘BIJTERTJE’ blz. 46 a. Over de controlerende taak. b. Van het recht vragen te stellen. c. Nee, een Kamerlid van de regeringspartij is het meestal eens met het gevoerde beleid.

het parlement

30

20. DE UITSPRAKEN VAN WILDERS blz. 46 Eigen uitwerking leerling. Deze vraag leent zich goed voor een klassengesprek. De houding van Wilders levert twee kampen op: mensen die het erg met hem eens zijn en mensen die

het erg met hem oneens zijn. Is polariseren op deze manier goed of slecht? Houd een discussie in de klas over de stelling “Geert Wilders is een gevaar voor Nederland.” 21. SCHEMA POLITIEK BESTUUR blz. 47 Let op: in de woorden onder het schema is een fout geslopen. De begrippen burgemeester en

gemeenteraad kunnen niet in dit schema geplaatst worden.

minister en staatssecretarissen

Eerste Kamer

Tweede Kamer Provinciale Staten

indirect gekozen

benoemd

direct gekozen

parlement

kabinet

kabinetsformatie

het parlement

31

Begrippen hoofdstuk 4 blz. 48 Staten-Generaal: parlement, ofwel Eerste en Tweede Kamer samen. Fractie: de groep van vertegenwoordigers van één politieke partij in een gekozen orgaan. Oppositiepartijen: alle partijen die niet in de regering zitten. Recht van initiatief: het recht om een wetsvoorstel in te dienen. Recht van amendement: het recht om een wetsvoorstel te veranderen. Interpelleren: het recht om een minister ter verantwoording te roepen. Parlementaire enquête: een uitgebreid onderzoek naar een onderdeel van het regeringsbeleid. Budgetrecht: het recht om de jaarlijkse begroting van ministeries wel of niet goed te keuren. Motierecht: het recht om een schriftelijke mening te geven over het beleid van een minister. Kabinetscrisis: de situatie dat het kabinet niet kan of wil verder regeren.

het parlement

32

EXAMENVRAGEN blz. 50 en 51 1. C Geen enkele partij bezit de meerderheid in de Tweede Kamer. 2. C Regeerakkoord. 3. 2 De Tweede Kamer heeft gebruikgemaakt van haar wetgevende taak. 5 Wetsvoorstellen komen meestal van het kabinet. 4. A D66 is een van de regeringspartijen. 5. B De ministers zijn verantwoordelijk voor wat de prins zegt in het openbaar. 6. C De koningin leest de plannen van de regering voor.

gemeente en provincie

33

5 GEMEENTE EN PROVINCIE VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 54 en 55 1. a. De belangrijkste taken van de provincie hebben te maken met ruimtelijke ordening en milieu. Dus bijvoorbeeld zorgen voor een goed streekvervoer, toezicht op de waterschappen en polders,

controle op lozingen van fabrieken, de aanleg van industriewijken, enzovoort. Verder kiezen de Provinciale Staten de leden van de Eerste Kamer. b. Omdat: - de media weinig aandacht besteden aan de provincie; - de provincie vaak zaken moet regelen die eerder al in Den Haag zijn beslist. De provincie moet veel uitvoeren, controleren en toezicht houden. Dat levert geen spannend nieuws op. Een voorbeeld waarbij een provincie in beeld kwam: half oktober 2007 kwam de provincie Zuid-

Holland in het nieuws over de nieuw aan te leggen sneltram van Gouda naar de kust, via Leiden. De inwoners van Leiden hadden per referendum ‘nee’ gezegd tegen de trambaan door hun stad, maar de provincie greep in en besliste dat de trambaan er toch moest komen. Daarbij beriep de provincie zich op haar verantwoordelijkheid.

2. In een streekplan staat welke activiteiten in een bepaald gebied zijn toegestaan, bijvoorbeeld

recreatie, winkelen, bedrijven. 3. Provinciale Staten. 4. Gedeputeerde Staten zijn een soort dagelijks bestuur voor de provincie; de ministers in de regering zijn dat voor het land. 5. De Commissaris van de Koningin is de voorzitter van de Provinciale Staten en van de Gedeputeerde

Staten. Hij is dus een soort ‘premier’ van de provincie. Hij is bijvoorbeeld betrokken bij de benoeming van de burgemeesters, moet lobbyen bij hoge

ambtenaren en ministers om aandacht te krijgen voor kwesties in zijn provincie, zoals beter openbaar vervoer, werkgelegenheid en jongerenproblemen.

Houd een discussie in de klas over de stelling “Nederland is een klein land; daarom kunnen we de

provincies beter opheffen: het landsbestuur en de gemeenten zijn voldoende.” 6. Bij zo’n plan kunnen verschillende gemeenten een belang hebben. De ene gemeente wil de vuilstortplaats bijvoorbeeld aan de oostkant van het dorp hebben. Dan heeft de

bevolking het minste last van de stank. Het is immers meestal westenwind in Nederland. Maar daar kunnen de mensen uit het naburige dorp heel anders over denken.

7. Burgers hebben te maken met de gemeente als ze bijvoorbeeld: - een gemeentelijke belasting moeten betalen zoals hondenbelasting of onroerend zaakbelasting; - een oproepkaart krijgen voor de verkiezingen; - een identiteitskaart, paspoort of bouwvergunning nodig hebben; - willen trouwen; - een kind krijgen, willen trouwen of scheiden, of als er een naaste overlijdt. 8. De burgemeester en wethouders en de gemeenteraad hebben de wetgevende macht. Net als het kabinet samen met de Tweede Kamer. De burgemeester en wethouders hebben de uitvoerende macht.

gemeente en provincie

34

9. Het aantal gemeenteraadsleden is afhankelijk van het aantal inwoners. 10. Rechtstreeks gekozen door de bevolking worden: - de gemeenteraad; - de Provinciale Staten. Houd een discussie in de klas over de stelling “De grote problemen in ons land zoals criminaliteit,

integratieproblemen en drugs zitten in de grote steden, in de rest van Nederland gaat het wel goed.”

11. De burgemeester heeft veel macht omdat: - hij als hoofd van de politie en de brandweer verantwoordelijk voor de openbare orde is; - hij de leiding heeft bij rampen; - zijn stem dubbel telt wanneer evenveel wethouders voor- als tegenstemmen. Daarnaast moet een burgemeester als ‘burgervader’ overkomen en liefst sympathie uitstralen. Van hem

wordt verwacht dat hij na een ernstige ramp, ongeval of misdaad zijn belangstelling namens de gehele gemeentelijke bevolking toont. Zoals Job Cohen deed na de moord op Theo van Gogh of bij de rellen in het Amsterdamse Slotervaart.

12. a. Het Rijk vraagt dan de gemeenten, namens het Rijk, iets te doen. Het Rijk laat sommige taken dus over aan de gemeente. Zo verstrekken de gemeenten de bijstandsuitkeringen namens de regering. b. De gemeente heeft weinig ruimte om zelf te bepalen wat ze wil: ze moet zich houden aan de

wettelijke regels die voor alle gemeenten gelden. Denk bijvoorbeeld aan de opvang van asielzoekers. Als de gemeente de taak krijgt om een

opvangcentrum te regelen, dan moet zij dat ook gewoon doen. 13. Gemeenten halen inkomsten uit bijvoorbeeld parkeerboetes, hondenbelasting, rioolbelasting,

onroerendezaakbelasting. 14. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoord: In de praktijk heeft de burgemeester misschien nog de meeste macht. Hij is hoofd van politie en

brandweer en moet optreden bij rellen en rampen, heeft vaak meer ervaring dan de wethouders en gemeenteraadsleden en heeft de contacten met het provinciebestuur.

Bovendien behoort de burgemeester boven de partijen te staan. Bij conflicten in het gemeentebestuur zal hij invloed uitoefenen om een oplossing te bedenken.

15. WELKE FOTO WEG? blz. 56 De foto d hoort er niet bij omdat btw een landelijke belasting is.

De andere foto’s hebben betrekking op gemeentelijke belastingen (riool-, honden- en onroerendezaak-belasting).

16. JOUW PROVINCIE blz. 56 Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld uitwerking Utrecht: a. Utrecht heeft 1.164.875 inwoners. b. De Commissaris van de Koningin heet Boele Staal. c. De grootste politieke partij in de Provinciale Staten is het CDA met elf zetels. Ja. d. Utrecht maakt een nieuw stuk stad aan de overkant van de snelweg A2. e. Er is veel informatie te vinden en een speciaal loket voor scholieren.

gemeente en provincie

35

17. JOUW GEMEENTE blz. 57 Eigen uitwerking leerling. Deze opdracht leent zich goed voor een discussie in de klas. Vraag leerlingen waarom ze het onderwerp leuk vonden (vraag b) en waar de tegengestelde uitspraken

precies overgaan. Wat vinden ze daarvan? Laat in de discussie naar voren komen dat de gemeente een heel directe invloed heeft op de dagelijkse gang van zaken. De gemeente dient te zorgen voor een schone en veilige straat, voor sportvelden, enzovoort.

18. GEKOZEN BURGEMEESTER blz. 57 Eigen mening leerling. Voorbeeld argumenten:

Argumenten voor een gekozen burgemeester: - Burgers moeten zelf kunnen kiezen wie hun stad bestuurt. - Een gekozen burgemeester heeft een veel sterkere band met de bevolking. - Mensen zullen eerder iemand kiezen die geboren en getogen is in de streek, en niet zomaar een ex-

minister die een ander baantje zoekt. Argumenten voor een benoemde burgemeester: - Als de regering de burgemeesters benoemt (zoals nu) heeft de burgemeester afstand tot zijn of haar

gemeente, hij heeft geen belangen en bekijkt alles objectief. - Bij de gekozen burgemeester krijg je Amerikaanse toestanden: burgers kiezen dan de meest

populaire persoon, maar niet de beste bestuurder. 19. SECOND LIFE blz. 58 Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: - Second Life is een goed idee omdat mensen op deze manier gemakkelijk een kijkje kunnen nemen

en vragen stellen. Je hoeft niet speciaal naar het gemeentehuis. - Second Life is een verspilling van geld omdat mensen die niet geïnteresseerd zijn in politiek echt

niet gaan kijken op een website.

gemeente en provincie

36

20. GEMEENTEBESTUUR blz. 58

situatie taak van de gemeente De familie Loevestein moet 3 procent meer rioolbelasting betalen dan vorig jaar.

Regelen van de financiën (belasting).

De trotse vader van de pasgeboren Sem gaat naar het gemeentehuis om zijn zoon te laten registreren.

Verstrekken van documenten aan burgers (geboortebewijs).

Op de Atoomweg 100 wordt het nieuwe pand van Pink Industries gebouwd.

Vaststellen van bestemmingsplan.

John is zijn baan kwijtgeraakt en wil een uitkering aanvragen. Uitvoeren van wetten en maatregelen. Voor de voetbalwedstrijd Ajax-Feijenoord staat de ME al klaar om in te grijpen.

Openbare orde en veiligheid.

Irma en Jasper willen graag hun woning vergroten met een uitbouw, maar de buren maken bezwaar.

Verstrekken van documenten aan burgers (bouwvergunning).

Coffeeshop Smokey is op last van de gemeente gesloten. Openbare orde en veiligheid. Blijkbaar is er iets gebeurd dat onwettig was.

Kailey is geslaagd voor haar rijbewijs en wil het roze papiertje vandaag nog ophalen!

Verstrekken van documenten aan burgers (rijbewijs).

Buurtbewoners willen dat de gemeente zo snel mogelijk het buurthuis op laat knappen.

Uitvoeren van wetten en maatregelen (de opknapbeurt).

De begroting van de gemeente Velsen heeft een ernstig tekort. Regelen van de financiën. 21. WELK WOORD ONTBREEKT? blz. 59 a. De landelijke overheid in Den Haag wordt ook wel het Rijk genoemd. b. Eens in de vier jaar zijn er verkiezingen voor de gemeenteraad. c. Het gemeentebestuur bestaat uit de gemeenteraad, de burgemeester en de wethouders. d. Voor het dagelijks bestuur van de gemeente is het College van Burgemeester en Wethouders

verantwoordelijk. e. De burgemeester is ook hoofd van de politie en de brandweer in de gemeente. f. De gemeente krijgt onder andere geld binnen van het Rijk/de gemeentebelastingen. g. In een bestemmingsplan staat wat de gemeente met haar grondgebied wil doen. 1. het Rijk 5. politie 2. vier jaar 6. brandweer 3. wethouders 7. het Rijk en de gemeentebelastingen 4. College van Burgemeester en Wethouders 8. bestemmingsplan 22. “DE GEMEENTE DOET NIKS” blz. 59 a. Handhaven van de openbare orde en veiligheid. b. Omdat het niet veilig was op straat; er werden stenen gegooid en auto’s in brand gestoken. c. Buurtbewoners kunnen demonstreren, hun boosheid tegen journalisten uiten of een klacht sturen. d. Kenmerken probleemwijk: verouderde huizen, hoge werkloosheid, gevoelens van onveiligheid en

ernstige problemen rond wonen, werken, leren, integreren en veiligheid. Suggestie voor een klassengesprek: deed minister Vogelaar er goed aan veertig wijken te noemen

als ‘probleemwijk’ (later is deze benaming gewijzigd). Is het een brandmerk of juist een teken van hoop op verbetering? Wat zullen de jongeren uit zo’n wijk vinden?

gemeente en provincie

37

23. IN DISCUSSIE MET JE GEMEENTE blz. 59 a. Eigen uitwerking leerling. In ieder geval is het een leuke en heel directe manier. b. Eigen uitwerking leerling. Antwoord is ook erg afhankelijk van de situatie in de woonplaats. c. Mensen moeten gezonder leven, dus meer bewegen en minder slechte eetgewoonten. d. Eigen uitwerking leerling. De gemeente kan subsidie verlenen aan speciale ‘gezondheidsmarkten’ waar alternatieve voeding

verkocht wordt, bijvoorbeeld bij gemeentelijke manifestaties. De gemeente kan ook lesbrieven schrijven voor scholen voor de lessen biologie.

gemeente en provincie

38

Begrippen hoofdstuk 5 blz. 60 Het Rijk: de landelijke overheid in Den Haag. Streekplan: plan van de provincie waarin staat welke activiteiten in een bepaald gebied zijn toegestaan. Provinciale Staten: de gekozen vertegenwoordigers van de provincie. Gedeputeerde Staten: het dagelijks bestuur van de provincie. Commissaris van de Koningin: de voorzitter van de Gedeputeerde en van de Provinciale Staten. Gemeentebestuur: de gemeenteraad en het College van B&W. Gemeenteraad: de gekozen volksvertegenwoordigers van de gemeente. Burgemeester: de voorzitter van de gemeenteraad en van het College van B&W. Wethouders: verantwoordelijken voor het dagelijks bestuur van de gemeente. College van B&W: de burgemeester samen met de wethouders. Lokale belastingen: belastingen die een inwoner van een gemeente aan zijn stad of dorp moet betalen. Bestemmingsplan: plan waarin staat wat de gemeente wil doen met haar grondgebied. Openbare orde en veiligheid: de rust, orde en veiligheid op straat en in gebouwen en woningen.

Nederland en Europa

39

6 NEDERLAND EN EUROPA VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 65 en 66 1. a. Redenen voor Europese samenwerking: economisch voordeel en veiligheid. b. Economisch voordeel. 2. Kolen en staal waren belangrijke grondstoffen voor wapens. Gezamenlijke afspraken over deze

grondstoffen verkleinden de kans op een nieuwe oorlog. 3. Naar het Europees Hof van Justitie. 4. a. De Belgen denken nadelige gevolgen te ondervinden van een drugsboulevard.

Op dat moment is er internationaal overleg nodig. b. Omdat milieuproblemen niet ophouden bij de landsgrenzen. Als Duitse fabrieken in de Rijn lozen, heeft Nederland daar last van. 5. In een vrije Europese handelsmarkt mogen de Europese bedrijven ongehinderd producten maken en

leveren aan alle landen en inwoners binnen de grenzen van de EU. 6. a. De Europese Commissie is vergelijkbaar met het kabinet. b. Het Europees Parlement beslist over nieuwe wetten net als het parlement; maar het Europees

Parlement kan wetsvoorstellen niet wijzigen. Het EP heeft geen recht van amendement. 7. Taken van de Europese Commissie: - Voorstellen van nieuwe wetten. - Uitvoeren van goedgekeurde wetten. Houd een discussie in de klas over de stelling “De EU is zinloos, wij hebben er hier in Nederland

alleen maar nadeel van.” 8. Een Europese burger: - heeft het recht van vrij reizen, wonen en werken. - mag stemmen voor de gemeenteraadsverkiezingen in de stad waar hij op dat moment woont. - mag stemmen bij verkiezingen voor het Europees Parlement. Eens in de vijf jaar. - kan problemen voorleggen aan het Europees Hof van Justitie. 9. Ja. De EU stimuleert jongeren een studie in een ander EU-land te volgen. 10. a. Het Europees Hof van Justitie. b. De Belgische profvoetballer Jean-Marc Bosman eiste in het jaar 1990 zijn vrijheid om van club te

veranderen op nadat zijn contract bij Club Luik afgelopen was. Vóór het Bosmanarrest kon de oude club nog een transfersom eisen, ook al was het contract uitgediend.

11. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: - De EU een is logge, bureaucratische organisatie waarin het lang duurt voordat er besluiten worden

genomen. Het gaat nu eenmaal over een heel groot gebied, over heel veel mensen, over heel veel verschillende

belangen en er zijn heel veel vergaderingen en commissies. - Er is weinig democratische controle. Het Europees Parlement heeft weinig macht.

Nederland en Europa

40

12. De regeringen in de lidstaten moeten bij nieuwe wetten rekening houden met Europese regels. Soms kunnen EU-landen geen eigen beleid voeren. Denk bijvoorbeeld aan de afspraken over het

toelaten van asielzoekers of aan het verbod om bedrijven te helpen die in financiële nood verkeren. 13. Eigen mening leerling. Voorbeeld argumenten: Ik vind het wel terecht dat de vrijheid van de lidstaten beperkt wordt door de EU, want: - belangrijke zaken als milieu en veiligheid moet je gezamenlijk aanpakken. - de EU geeft het bedrijfsleven veel vrijheden en dat is goed voor de economie en de welvaart. - er moet een sterke EU komen en dat kan alleen als de afzonderlijke landen wat van hun macht

afstaan. Ik vind het niet terecht dat de vrijheid van lidstaten beperkt wordt door de EU, want: - de burgers in Nederland stemmen voor een eigen regering. Díe moet dan alles regelen in het land. - mensen begrijpen de politiek niet meer als Europa gaat beslissen over wat we hier wel of niet moeten

doen. - mensen voelen zich meer verbonden met hun eigen land dan met de EU. Houd een discussie in de klas over de stelling “De EU moet zich niet bemoeien met het drugsbeleid

in Nederland.” 14. TIJDBALK blz. 66 1951 Oprichting Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. 1957 Oprichting van de Europese Economische Gemeenschap. 1967 Aanpassing EEG tot Europese Gemeenschap. 1992 Aanpassing EG tot Europese Unie. 2002 Invoering van één gezamenlijke munt, de euro. 2007 Hervormingsverdrag voor de EU: het Europees Verdrag. 15. EUROPA blz. 67 Groen EU-land met euro Oranje EU-land met eigen munteenheid Grijs Niet-EU-land 16. WAAR OF NIET WAAR? blz. 67 1. De EU moet Nederlandse wetgeving omzetten in

Europese regels. niet waar Het is omgekeerd: Nederland moet Europese

wetgeving omzetten in Nederlandse regels.

2. De EU wil Europa vooral welvarender en socialer maken.

waar

3. Het Europees Parlement regelt het dagelijks bestuur van Europa.

niet waar Dat doet de Europese Commissie.

4. In de EU is een vrij verkeer van goederen, diensten, geld en mensen.

waar

5. In alle EU-landen is nu de euro ingevoerd. niet waar Zie vraag 15.

6. Het hoogste besluitvormende orgaan van de EU is de Raad van Ministers.

waar

7. De Europese Commissie is vergelijkbaar met de Nederlandse ministers en staatssecretarissen.

waar

Nederland en Europa

41

17. WELKE FOTO WEG? blz. 67 Voorbeeld antwoorden: Foto B hoort niet in het rijtje thuis, omdat de EU geen eigen leger heeft. Wel zijn er EU- afspraken over

de euro en eisen aan producten zoals make-up (welke grondstoffen mogen erin zitten?) en mobieltjes (straling).

of Foto C hoort niet in het rijtje thuis, want niet alle EU-landen hebben de euro als betaalmiddel; wel alle

EU-landen hebben te maken met mobieltjes, met defensie en leger, en met de vrije handel van producten zoals make-up.

18. INVLOED VAN DE EU blz. 68

situatie invloed van de Europese Unie

Bij het streekbos staat een bord ‘Verboden te zwemmen’. Het water voldoet niet aan de Europese normen

Milieubescherming.

De Europese consumentenorganisatie BEUC is boos en zegt dat de digitale industrie de belangen van de consument negeert.

Consumentenrechten.

Claudia stemt vandaag in haar woonplaats Landgraaf voor de gemeenteraadsverkiezingen, hoewel ze Duitse is.

Europees burgerschap.

Stella verdient minder dan Chris, terwijl ze hetzelfde werk doen en even oud zijn.

Gelijke rechten.

Sandra doet mee aan een debat op televisie over het voortbestaan van de Europese Unie.

Mensenrechten en democratische beginselen. Vrijheid van meningsuiting.

Rick protesteert met een groep jongeren tegen de vervuiling van de Maas en de Rijn door industrieën in België, Duitsland en Frankrijk.

Milieubescherming én mensenrechten en democratische beginselen.

19. WELK WOORD ONTBREEKT? blz. 68 a. Het bestuur van de Europese Unie kent drie belangrijke organen: De Europese Commissie, de Raad

van Ministers en het Europees Parlement. b. Net als in de Nederlandse politiek is er een dagelijks bestuur, de Europese Commissie, die

vergelijkbaar is met het kabinet. c. Het Europees Hof van Justitie is de onafhankelijke rechterlijke macht binnen de EU. d. De Raad van Ministers bestaat uit regeringsleiders van de lidstaten. e. Het Europees Parlement vertegenwoordigt de burgers en is daardoor te vergelijken met de Tweede

Kamer. f. De Raad van Ministers wordt ook wel de raad van de EU genoemd. 1. Raad van Ministers 4. Raad van Ministers 2. Europese Commissie 5. Europees Parlement 3. Europees Hof van Justitie 6. Raad van Ministers

Nederland en Europa

42

20. WEL OF GEEN EUROPESE GRONDWET? blz. 69 a. - De Nederlandse burgers zijn bang dat de zelfstandigheid van Nederland wordt beperkt. - Burgers hebben nog te weinig controle op de beslissingen die door de Europese Unie worden

genomen. - De Nederlanders zien de EU als een bureaucratische organisatie. Het duurt soms erg lang voordat

een besluit echt wordt uitgevoerd. b. Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld antwoorden: Voordelen van de Europese grondwet zijn: - Duidelijkheid over het buitenlandse beleid. - Nieuwe lidstaten weten precies waar ze aan toe zijn. - Betere samenwerking op gebieden als milieu, dierenwelzijn en terrorismebestrijding. c. Eigen mening leerling. Voorbeeld argumenten: Ik ben voor een Europese grondwet, omdat daardoor de eenheid en saamhorigheid van de EU

wordt vergroot. Ik ben tegen een Europese grondwet, omdat daarvoor de verschillen tussen de landen te groot zijn.

Het is beter als elk land zijn eigen grondwet houdt. Geef aan dat de Europese Grondwet is vervangen door een versimpelde versie in de vorm van een

Europees Verdrag, waar de Nederlandse regering geen referendum over wil houden. Houd een discussie in de klas over de stelling “Over de opvolger van de Europese Grondwet, het

Europees Verdrag, moet de regering maar beslissen. Dus geen referendum, want wij als burgers kunnen de gevolgen toch niet allemaal overzien.”

Of: “De belangrijkste regels, bijvoorbeeld over milieu, mensenrechten en internationale veiligheid

kun je maar beter voor alle EU-landen tegelijk vastleggen, dan komen er geen problemen van.” Of: “We kunnen het beste een EU-leger hebben en alle afzonderlijke legers opheffen; Amerika heeft

ook verschillende staten, maar wel één leger.” 21. WAT HOORT BIJ WAT? blz. 69 EGKS wordt EEG b. 1957

Pijler van de Europese gemeenschappen c. Het economische, sociale en milieubeleid

EGKS a. Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.

Pijler van politie en justitie e. Gezamenlijke terrorismebestrijding, bestrijding van mensensmokkel, oplichting en fraudebeleid.

Europees burgerschap f. De burgers van een EU-land hebben speciale rechten in de andere EU-landen.

De Europese Commissie g. Verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur van Europa, vergelijkbaar met het Nederlandse kabinet.

De Raad van Ministers h. Het goed- of afkeuren van de nieuwe wetsvoorstellen van de Europese Commissie.

Pijler van het gemeenschappelijk d. De buitenlandse politiek van de EU en alle militaire zaken. buitenlands- en veiligheidsbeleid.

Nederland en Europa

43

22. STELLINGEN blz. 69 De stellingen zijn bedoeld als aanleiding voor een klassendiscussie. Vinden leerlingen het lastig een

eigen standpunt te verdedigen, maak er dan een debatwedstrijd van tussen twee groepen die voor en tegen moeten zijn. Geef punten voor zaken als: kwaliteit van argumenten, overtuigingskracht, luisteren naar elkaar… Of laat een derde groep jureren.

Voorbeeld argumenten: “Het is jammer dat Nederland bij de EU zit, want daardoor verliezen we onze zelfstandigheid.” Argumenten voor: - Als klein landje heb je in de EU maar weinig te vertellen. De grote landen

beslissen alles. - Steeds meer besluiten worden niet door Nederland zelf, maar door de EU

genomen. Nog even en we zijn niet eens meer de baas in ons eigen land. Argumenten tegen: - Om de EU sterk te maken worden we misschien iets minder zelfstandig.

Dat moet dan maar. - De EU heeft de toekomst als je kijkt naar de economie. Als klein, zelfstandig

landje kun je niet meer goed concurreren in Europa. - We moeten wel één EU worden, want een verdeeld Europa heeft straks niet

meer te vertellen in de wereld. “Het is er door de EU niet echt veiliger op geworden.” Argumenten voor: - Door het wegvallen van de grenzen binnen de EU reizen criminele bendes

makkelijk van het ene naar het andere land. - Door de internationalisering nemen sommige vormen van criminaliteit sterk

toe, zoals vrouwenhandel en drugssmokkel. Argument tegen: - Het wordt wel veiliger, want de politie kan internationaal samenwerken en

grote criminele organisaties opsporen. “De EU is gunstig voor jongeren zoals wij.” Argumenten voor: - De EU vergroot de mogelijkheden om in andere landen te gaan studeren of

werken. - De EU stimuleert de economie. Dat is goed voor jongeren die een baan

zoeken. Argumenten tegen: - Door de open grenzen komen er meer werknemers uit andere landen hier

werken. Dan hebben jongeren in Nederland minder kansen. - Grote bedrijven gaan naar landen waar de lonen lager zijn. Dat is niet goed

voor de werkgelegenheid voor jongeren.

Nederland en Europa

44

Begrippen hoofdstuk 6 blz. 70 Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal EGKS: samenwerkingsverband tussen Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, België en Luxemburg. Europese Unie: samenwerkingsverband van 27 (1-1-2008) Europese landen om Europa welvarender en veiliger te maken. Vrije gemeenschappelijke handelsmarkt: Europese bedrijven kunnen produceren voor alle 500 miljoen Europeanen. Vrij verkeer van goederen, diensten geld en mensen: in de EU gelden geen binnengrenzen tussen de landen voor goederen, diensten, geld of mensen afkomstig uit de EU. Euro: gezamenlijke munt in twaalf van de zevenentwintig EU-landen (1-1-2007). Europees burgerschap: de burgers van een EU-land hebben speciale rechten in de andere EU-landen, bijvoorbeeld op het terrein van wonen, reizen en werken. Europese Commissie: het dagelijkse bestuur van de EU, vergelijkbaar met het Nederlandse kabinet. Raad van Ministers: het hoogste orgaan dat besluiten mag nemen in de EU, ook wel Raad van de Europese Unie genoemd. Europees Parlement: vertegenwoordiging van de burgers in Europa in de EU. Europese Raad: het hoogste orgaan dat besluiten mag nemen in de EU, ook wel Raad van Ministers genoemd. Europees Hof van Justitie: onafhankelijke rechterlijke macht binnen de EU. Europese Grondwet: gezamenlijke grondwet voor alle landen van de EU. Is in 2005 afgestemd in een referendum en wordt nu een Europees Verdrag.

Nederland en Europa

45

EXAMENVRAGEN blz. 72 en 73 1. D Geen enkele partij in de gemeenteraad heeft de meerderheid. 2. A. de gemeente. 3. A een minister. 4. D Als de Eerste en Tweede Kamer ermee akkoord gaan. 5. D het waterschap Oost-Veluwe ermee akkoord gaat. 6. C Het Europees Parlement. 7. B De EU heeft grote invloed op de landbouw in Nederland.

knelpunten in de politiek

46

7 KNELPUNTEN IN DE POLITIEK VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 77 en 78 1. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoord: Twee grote knelpunten zijn: - De echte politieke macht ligt niet bij de volksvertegenwoordigers maar bij de ministers. - In de Tweede Kamer hebben oppositiepartijen weinig invloed omdat zij opgeteld minder Kamerzetels

hebben dan de regeringspartijen. Deze twee knelpunten zorgen ervoor dat veel burgers vinden dat ‘de politiek’ niet naar hen luistert. 2. - Een minister heeft veel ambtenaren die veel voorbereidend werk doen. - Ministers nemen bij het besturen (= het uitvoeren van wetten) vaak besluiten die ze pas later

meedelen aan het parlement . - Bij meningsverschillen kan een minister dreigen op te stappen. In dat geval krijg je krijg je een andere

minister of verkiezingen als het hele kabinet ontslag neemt. Het besturen staat dan even stil, en dat is meestal niet gunstig voor het land.

Kamerleden zullen niet snel een minister naar huis sturen. Dat geldt zeker voor de regeringspartijen. 3. Grote inkomensverschillen is een voorbeeld van een probleem dat de politiek moeilijk kan oplossen. Veel burgers en bedrijven vinden dat de politiek zich niet te veel met allerlei zaken en belangen moet

bemoeien. 4. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: - Het is oneerlijk als de directeur een enorm hoog salaris krijgt en er tegelijkertijd mensen in zijn bedrijf

worden ontslagen. - Het is oneerlijk want mensen in een fabriek doen vaak minder leuk werk en werken ook hard. - Het is oneerlijk omdat grote inkomensverschillen de sociale ongelijkheid vergroten. - Het is eerlijk want managers hebben veel verantwoordelijkheid; als ze het slecht doen gaan bedrijven

eerder failliet en dan komen er nog meer werklozen. - Het is eerlijk want het is een kwestie van vraag en aanbod. Er zijn niet zoveel topbestuurders, dus

kunnen ze een hoog salaris vragen. Of ze gaan naar buitenlandse bedrijven. Houd een discussie in de klas over de stelling “De overheid moet een maximumsalaris vaststellen,

bijvoorbeeld van 1 miljoen euro per jaar.” 5. Dat heeft te maken met twee knelpunten: - We zijn lid van Europa en kunnen niet zomaar de doodstraf invoeren zonder goedkeuring van de

andere lidstaten. - Het parlement neemt soms besluiten die tegen de wil ingaan van de bevolking. 6. a. Bureaucratisch betekent dat iets moet worden geregeld met veel papieren en formulieren. b. Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld uitwerking: Een voorbeeld van bureaucratie is de reclame van de paarse krokodil van

verzekeringsmaatschappij Ohra. Een meisje heeft haar opblaaskrokodil laten liggen in het zwembad. Zij gaat met haar moeder terug om het beest op te halen. Ze zien de krokodil al staan, maar de badmeester wil dat de moeder eerst de formulieren invult. Hij wil weten hoe de krokodil eruitziet, enzovoort. “Maar”, zegt moeder, “hij staat daar.” “Ja”, antwoordt de badmeester: “hij staat daar.” Toch is hij niet van plan het beest terug te geven voordat de moeder alles heeft ingevuld. Veel mensen vonden dit zo’n leuk voorbeeld van bureaucratie, dat speelgoedzaken werden overspoeld met de vraag naar paarse opblaaskrokodillen.

knelpunten in de politiek

47

7. - Je moet zo veel mogelijk landen bij het probleem betrekken want het klimaat houdt niet op bij de

landsgrenzen. - Verschillende groepen hebben verschillende of tegengestelde belangen bij klimaatregels. Autorijden en vliegen is slecht voor het milieu, maar dat kun je moeilijk gaan verbieden. Landen die proberen uit de armoede te komen, zullen milieu minder belangrijk vinden dan landen met

welvaart. 8. Steeds meer wetten worden niet in Nederland gemaakt, maar door de Europese Unie.

De Tweede Kamer kan een wetsvoorstel dus niet amenderen of afkeuren. 9. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: Argumenten voor: - Als we er met zijn allen voor kiezen, wordt het veiliger. - Mensen voelen zich meer betrokken bij de politiek als ze zelf over belangrijke

onderwerpen hun mening mogen geven. Argumenten tegen: - De doodstraf is heel ingrijpend; daar moet je niet de bevolking over laten

stemmen. - We hebben politici toch niet voor niets gekozen? Zij zijn de specialisten voor dit

soort lastige onderwerpen. 10. Eigen invulling leerling. Afhankelijk van de woonplaats van de leerling. 11. a. Bij een regionale kandidaatstelling zorgt de politieke partij dat uit elke regio kandidaten komen

voor de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer. In het parlement komen dus mensen vanuit alle delen van het land. b. Nadelen: - Regionale politici zullen vooral kijken naar het belang van de eigen streek en niet naar het

algemene belang van het land. - Er wordt door de partijen dan te veel gekeken naar de woonplek van de politicus in plaats van de

beste te kiezen. Alleen grote partijen kunnen iets doen aan regionale kandidaatstelling. Kleine partijen hebben vaak

te weinig kandidaten en hebben in bepaalde regio’s niet of nauwelijks aanhang. 12. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: Argumenten voor: - Een gekozen minister-president wordt ondersteund door de bevolking. - Het maakt een kabinetsformatie duidelijker, want de minister-president ligt al

vast. Argumenten tegen: - Het is heel onpraktisch: stel dat een PvdA-premier wordt gekozen en de VVD

wordt de grootste partij. Dan is een kabinetsformatie heel lastig. - Je krijgt Amerikaanse toestanden: in de verkiezingsstrijd proberen de partijen de

andere kandidaten zwart te maken en gaat het niet meer om politieke standpunten.

13. Doel van deregulering is het afschaffen of verminderen van nutteloze regels. 14. Dan ontstaat er echte discussie in het parlement over onderwerpen tijdens de regeerperiode en krijgt

de oppositie meer invloed. Nu staan alle plannen al uitgebreid in het regeerakkoord en stemmen de coalitiepartijen altijd voor de

voorgestelde wetten. Er wordt dus weinig écht gediscussieerd in de Tweede Kamer.

knelpunten in de politiek

48

15. 6 MEI 2002 blz. 78 a. Hij zei precies wat veel mensen dachten. Bovendien zocht hij de conflicten op en kwam daardoor

veel in de publiciteit. Pim Fortuyn ging heel bewust met de media om. Zo nodigde hij soms de pers uit, maar stuurde

journalisten soms ook boos weg. b. Fortuyn wilde de politiek weer duidelijk en begrijpelijk maken voor de mensen. Dus geen

ingewikkelde antwoorden en gewoon zeggen wat je vindt. Bekend is zijn uitspraak: “Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg.” c. Tegenstander vonden dat hij met te harde persoonlijke kritiek kwam, dat hij wel de fouten in de

politiek wist te noemen maar niet met oplossingen kwam, en ten slotte dat hij zichzelf wel erg belangrijk vond.

d. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: - …. zou ik wel op Fortuyn stemmen want zijn standpunten zijn heel erg duidelijk. - …. zou ik wel op Fortuyn stemmen want hij wilde de ingeslapen politiek vernieuwen. - …. zou ik niet op Fortuyn stemmen want hij maakte misbruik van de onvrede die onder de

bevolking leeft. Hij was een populist. - …. zou ik niet op Fortuyn stemmen want hij had geen visie op de samenleving. Hij had alleen wat

populaire oneliners. Houd een discussie in de klas over de stelling “Pim Fortuyn was een hele goede premier voor

Nederland geweest.” (Of dezelfde stelling in de tegenwoordige tijd over Verdonk of Wilders) 16. VERBETER DE FOUT blz. 79 1. De regeringspartijen oppositiepartijen hebben geen invloed bij het maken van een regeerakkoord.

2. De Tweede Kamer regering dient de meeste wetsvoorstellen in, maar de ministers het parlement nemen neemt de eindbeslissing over elke wet en hebben heeft daarom de meeste macht.

3. De Europese Unie verkleint vergroot de afstand tussen politiek en bevolking.

4. Bij een referendum zijn de antwoorden waar je uit moet kiezen vaak te ingewikkeld simpel. 5. Het voordeel nadeel van een gekozen burgemeester is dat kandidaten hun best moeten doen om

populair te zijn.

6. Deregulering betekent dat taken beter op landelijk een lager niveau kunnen worden geregeld.

knelpunten in de politiek

49

17. WAT VIND JIJ? blz. 79 Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: 1. “Burgers moeten meer betrokken worden bij politieke besluitvorming. Eén keer per vier jaar

stemmen is te weinig.” Argumenten voor: - Eens in de vier jaar stemmen is te weinig omdat er in de tussenperiode heel veel

kan veranderen. Denk maar aan terroristische aanslagen. Misschien willen mensen dan een andere politiek.

- Je moet mensen ook tussentijds om hun mening vragen over speciale onderwerpen door referenda te houden.

- De politiek heeft actieve burgers nodig. Dus moeten burgers worden gestimuleerd om bijvoorbeeld deel te nemen aan actiegroepen of lid te worden van politieke partijen.

Argumenten tegen: - Eens in de vier jaar is genoeg: als je mensen vaker laat stemmen, dan is de opkomst veel minder groot. Mensen willen niet te vaak met politiek bezig zijn.

- Je moet kunnen vertrouwen op volksvertegenwoordigers. Zij worden gekozen en je mag van hen verwachten dat ze hun werk goed doen.

2. “Nederland moet zo veel mogelijk zijn eigen wetgeving blijven regelen. Ook als dit botst met de

Europese Unie.” Argumenten voor: - De Tweede Kamer weet het beste wat goed is voor Nederland. - De Europese Unie is zo groot, dat de belangen van Nederland nooit goed naar

voren kunnen komen. - Samenwerking is goed, maar je moet als land wel je zelfstandigheid behouden. Argumenten tegen: - Nederland alleen is te klein om economisch succesvol te zijn. We moeten dus

samenwerken binnen de EU. - We moeten naar een wetgeving die voor alle EU-landen geldt. Dan is er pas een

sterke Europese eenheid. - We moeten niet afwijken van de EU-regels. We zijn al vaak een uitzondering

(drugsbeleid) en dat werkt negatief naar andere landen. 3. “De Tweede Kamer moet meer macht krijgen dan ministers.” Argumenten voor: - Democratie wil zeggen dat de bevolking regeert. Dus moet het parlement de

meeste macht hebben. - Ministers nemen soms besluiten die de Tweede Kamer niet goed of prettig vindt.

Dat moet veranderen, want de Tweede Kamer is gekozen, de ministers zijn dat niet.

Argumenten tegen: - Ministers zijn verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur. Het is logisch dat zij de meeste macht hebben.

- De huidige situatie is precies goed. Als de Tweede Kamer op haar strepen wil staan, kan dat. Je moet niet altijd alles willen controleren. Dan komen we niet meer aan regeren toe.

4. “Ik vind dat we de minister-president en de burgemeester zelf moeten kiezen.” Argumenten voor: - Dan krijgen we een goede premier of burgemeester: de bevolking heeft hem of

haar gekozen. - De bevolking krijgt ook meer binding met de politiek: bestuurders die het slecht

doen worden niet herkozen. Argumenten tegen: - In de praktijk werkt het niet: de kandidaten beloven veel maar zijn in de praktijk

afhankelijk wat het parlement en de gemeenteraad toelaat. - Op die posten moet een bekwaam persoon zitten. Bij verkiezingen bestaat de

kans dat een populair, maar onbekwaam persoon gekozen wordt. - Dan moet het hele kiesstelsel overhoop en dit stelsel werkt toch goed!

knelpunten in de politiek

50

18. VERBETERINGEN blz. 80 Eigen uitwerking leerling. Het betreft: - het referendum; - gekozen minister-president en burgemeester; - de stemplicht; - deregulering; - regionale kandidaatstelling; - meer bevoegdheden parlement. Deze opdracht leent zich goed als aanleiding voor een klassengesprek. U kunt bijvoorbeeld aangeven dat bij referenda de opkomst vaak laag is. De opkomst bij een gekozen

burgemeester is meestal dramatisch laag (Utrecht, Eindhoven). 19. REFERENDUM blz. 80 Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld uitwerking: a. Mensen die geen auto hebben of zelden met de auto de stad in gaan zullen voor zijn. Ze willen waarschijnlijk dat het geld naar goed openbaar vervoer gaat. b. Winkeliers en leveranciers zullen tegen zijn. Maar ook sommige klanten. Winkeliers vanwege

teruglopende klandizie en sommige klanten willen gewoon met de auto blijven komen. c. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoord: Argument voor: - Als er een heel lage opkomst is, dan is de uitslag niet representatief, ofwel je

weet nog steeds niet wat de meerderheid wil. Argument tegen: - Dit is democratie, dus als er weinig mensen stemmen, dan moet je dat advies

toch opvolgen. d. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld antwoorden: - Ik ben voor een autovrije binnenstad, want dat is rustiger en gezonder voor de mensen die er

wonen en veiliger voor de fietsers en voetgangers. - Ik ben tegen een autovrije binnenstad, want dat is slecht voor de middenstand. De meeste winkels

kunnen wel sluiten als ze niet met de auto bereikbaar zijn. 20. CARTOON blz. 81 a. De minister moet zijn best doen om zaken te veranderen: het ambtenarenapparaat is nauwelijks in

beweging te krijgen. b. Bureaucratie. c. A Minder ambtenaren inzetten. B Deregulering. 21. VERKIEZINGSOPKOMST blz. 81 a. De verkiezingen voor de Tweede Kamer trekken de meeste kiezers. b. Tweede Kamerverkiezingen trekken veel meer media-aandacht. c. Invoering van de opkomstplicht. d. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: Argumenten voor: - Dan moet iedereen tenminste zijn mening geven. - Mogen stemmen is een belangrijk recht in een democratie. Daarom mag je

mensen verplichten om van dat recht gebruik te maken. Argumenten tegen: - De betrokkenheid die je zo krijgt is niet echt; mensen stemmen alleen maar

om ervan af te zijn, niet om hun mening te geven. - Een opkomstplicht klopt niet met onze grondrechten: mensen hebben vrijheid

van meningsuiting, geen verplichte meningsuiting!

knelpunten in de politiek

51

Begrippen hoofdstuk 7 blz. 82 Knelpunten in de politiek: problemen in de politiek als gevolg van de grote afstand tussen kiezers en politici. Bureaucratie: dingen regelen met veel papieren en formulieren. Referendum: een stemming waarbij kiezers zich direct uitspreken over een onderwerp. Draagvlak: steun voor een voorstel of plan. Stemplicht: de verplichting te gaan stemmen bij verkiezingen. Regionale kandidaatstelling: kandidaten voor de Tweede Kamer moeten uit verschillende regio’s van het land komen. Gekozen minister-president: de minister-president wordt door de bevolking gekozen, tegelijk met de Tweede Kamerverkiezing. Gekozen burgemeester: de burgemeester wordt door de bevolking gekozen, tegelijk met de gemeenteraadsverkiezing. Deregulering: het maken en uitvoeren van regels op een niveau dat dichter bij de burgers staat. Globaler regeerakkoord: een regeerakkoord met alleen hoofdlijnen over het te voeren beleid.

politieke besluitvorming

52

8 POLITIEKE BESLUITVORMING VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 87 en 88 1. Met wensen en eisen die mensen naar voren brengen. 2. Niet-rokers en artsen die bezwaar maakten tegen meeroken vanwege stank en schadelijke effecten. 3. a. De politiek heeft aandacht gekregen voor de eisen of wensen van een groep mensen. Er ontstaan in en tussen politieke partijen discussies over de aard, omvang en oplossingen van de

problematiek. b. Via demonstraties, berichten in de media, het mobiliseren van veel mensen, politici benaderen,

enzovoort. Denk aan sms-acties, internetforum. 4. Voorbeeld uitwerking: Partij A en B moeten allebei wat inleveren, bijvoorbeeld de belasting gaat een beetje omhoog en het

onderwijs wordt eerst op één onderdeel verbeterd en volgend jaar verder. 5. Het gaat bij het Schinveldse bos om fase 4 en 1. Een besluit om bomen te kappen wordt uitgevoerd, fase 4. Actievoerders reageren op het genomen

besluit met acties. Dit noemen we terugkoppeling, daardoor kwam het opnieuw onder de aandacht van de politiek, fase 1.

6. Bij de regeltjesgekte gaat het over fase 4, het uitvoeren van besluiten. - Als deze regels heel stipt worden uitgevoerd, vindt iedereen dat onderdelen daarvan afgeschaft

moeten worden. - De ophef over de regeltjesgekte kun je ook zien als fase 1: het museum vraagt het ministerie aandacht

voor rare regels. 7. Bij het vliegveld Lelystad gaat het over fase 3, de besluitvormingsfase. - De minister is bezig bepaalde plannen in maatregelen en wetten om te zetten. - De demonstranten willen de Tweede Kamer beïnvloeden voor het besluit definitief aan de Tweede

Kamer wordt gepresenteerd. Houd een discussie in de klas over de stelling “In je eentje kun je de politiek niet beïnvloeden, daar

heb je altijd een groep voor nodig.” 8. Beleidsvorming gaat altijd door omdat op besluiten bijna altijd weer reacties komen van andere

belanghebbenden of de situatie verandert na de genomen maatregel. Voorbeeld 1: maatregelen tegen geluidsoverlast blijken in de praktijk niet te helpen. Voorbeeld 2: het vrachtverkeer door de lucht groeit sterker dan gedacht omdat een aantal

transportbedrijven zich hebben gevestigd in Lelystad. 9. Politici geven aan een bepaald probleem prioriteit: welk probleem moet snel worden opgelost en welk

probleem kan nog even wachten? Vraag aan de leerlingen een voorbeeld van een kwestie die volgens hen te lang door de politici naar

achteren is geschoven.

politieke besluitvorming

53

10. Eigen voorbeeld leerling. Voorbeeld antwoord: Als in fase 3 een verkeerd besluit wordt genomen, dan kan het voor de ambtenaren erg lastig worden

om het besluit goed uit te voeren. Voorbeelden: - Stel dat er een wet komt om elke scooter ouder dan twee jaar elk jaar te laten keuren op veiligheid,

een soort APK-keuring van scooters dus. Als er niet genoeg deskundigen zijn die de brommers kunnen keuren, dan is de wet niet goed uit te voeren.

Het parlement keurt een wet goed waardoor bestuurders van motorvoertuigen ook strafbaar zijn als ze net softdrugs hebben gebruikt. Maar de testmiddelen om drugsgebruik bij mensen te controleren werkt in de praktijk niet.

- De gemeente Groningen besloot om een oud gebouw op te knappen en er een wooncomplex van te maken. Daar was de gemeente al volop mee bezig toen minister Plasterk besloot het gebouw op de lijst van monumenten te zetten. Hierdoor leek het plan onuitvoerbaar geworden, want aan een monument mag weinig tot niets veranderd worden.

11. Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld antwoord: Als in fase 4 besluiten niet goed worden uitgevoerd, dan ontstaan nieuwe problemen, die leiden tot

nieuwe eisen en wensen en dan begint de politieke besluitvorming opnieuw. Laat de klas het doorgaande proces van politieke besluitvorming illustreren. Maak drie groepen: Groep 1 bedenkt problemen. Groep 2 bedenkt oplossingen. Groep 3 bedenkt problemen die na de oplossingen ontstaan. Groep 1 probeert deze nieuwe problemen op te lossen. 12. Topambtenaren zijn specialisten met veel vakkennis en jarenlange ervaring. Ze worden dan de ‘vierde macht’ genoemd, naast de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. Houd een discussie in de klas over de stelling “Omdat topambtenaren te veel macht kunnen krijgen,

moeten zij na acht jaar van baan veranderen.” 13. Ministers en staatssecretarissen komen en gaan; ambtenaren blijven lang bij een ministerie werken. Ze hebben ervaring met eerder beleid. 14. Eigen voorbeeld leerling. Voorbeeld antwoord: - Een leraar checkt de presentielijst (Leerplichtwet). - Een politieagent voert een snelheidscontrole uit (Wegenverkeerswet). - Een gemeenteambtenaar schrijft iemand in voor de bijstand (Wet werk en bijstand). 15. De ideeën van de regeringspartijen zijn vastgelegd in het regeerakkoord en zullen worden goedgekeurd

omdat de coalitie een meerderheid in de Tweede Kamer heeft. - Pas als een minister iets wil dat een andere regeringspartij niet wil, ontstaat er een probleem voor de

minister. - De kans dat er een meerderheid is voor een idee van een oppositiepartij is klein.

politieke besluitvorming

54

16. VIER FASEN + TERUGKOPPELING blz. 88

situatie fase uitleg Greenpeace haalt alle kranten met een gewaagde blokkade van een gevaarlijke olietanker in het Rotterdamse havengebied.

1 Er is een (milieu)probleem met een tanker en Greenpeace wil het via acties op de politieke agenda plaatsen.

De Tweede Kamer gaat akkoord met de aanleg van een vijfde start- en landingsbaan.

3 De Tweede Kamer heeft de maatregelen of wetgeving goedgekeurd. Het besluit kan worden uitgevoerd.

Een Tweede Kamerlid stelt vragen aan de minister naar aanleiding van het vrijlaten van bolletjesslikkers op Schiphol.

4/1 Kennelijk is er al een wet die bepaalt hoe we omgaan met bolletjesslikkers; het Tweede Kamerlid is het niet eens met de manier waarop in dit geval de wet wordt uitgevoerd. Dit kan eventueel leiden tot aanpassing van de bestaande wetgeving.

Er wordt een nieuwe gevangenis gebouwd om het probleem van het cellentekort op te lossen.

4 Besluit is genomen en wordt uitgevoerd.

De minister laat uitrekenen hoeveel de aanleg van een nieuwe snelweg in de Randstad kost.

2 Het probleem staat op de agenda, maar de minister wil weten hoeveel een bepaalde oplossing kost.

Een groep mensen demonstreert bij de Tweede Kamer over de bestaande euthanasiewetgeving.

1 Er is al een wet, maar sommige mensen willen dat de wet veranderd wordt.

Een Tweede Kamerlid stelt vragen aan de minister over de illegale invoer van apen.

4/1 Een Tweede Kamerlid constateert dat er iets wordt gedaan wat waarschijnlijk niet mag. Hij vraagt de minister waarschijnlijk of hij daarvan op de hoogte is en wat hij eraan gaat doen. Op die manier zet hij zelf een onderwerp op de politieke agenda.

17. WELKE FOTO WEG? blz. 89 Voorbeeld antwoorden: Foto D hoort niet in het rijtje thuis omdat op de andere foto’s mensen staan die in overheidsdienst zijn.

Op foto D staat een werkneemster van een particulier bedrijf. Foto A hoort niet in het rijtje thuis omdat de inzet van militairen een internationaal besluit is. De drie

andere foto’s zijn situaties waarover Nederland zelfstandig kan beslissen. 18. COMPROMISSEN blz. 89 a. Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld antwoord: Compromissen met je ouders over: extra zakgeld rond de feestdagen, afspraken over tijdstippen van

thuiskomen na het uitgaan, over de bezoekjes aan opa of oma, over alcoholgebruik. Compromissen met je vrienden over: waar en wanneer je gezamenlijk uitgaat, of jullie naar een

popconcert gaan, welke vakantiebestemming jullie kiezen. Compromis met een docent: het tijdstip van inleveren van een opdracht nadat je een tijdje ziek bent

geweest. b. Eigen uitwerking leerling. De opgezochte voorbeelden van compromissen kunnen ook gebruikt worden om de klas te laten

nadenken over oorspronkelijke standpunten van partijen en of het acceptabel is dat kiezers iets hebben ‘ingeleverd’.

Houd een discussie in de klas over de stelling “Als een politieke partij een compromis sluit, is dat niet eerlijk naar de kiezers: je belooft het ene, en daarna doe je iets heel anders.”

politieke besluitvorming

55

19. WAAR OF NIET WAAR? blz. 89

1. Ministers en wethouders wisselen vaker van post of functie dan ambtenaren. waar 2. Ministers verdedigen het beleid, maar topambtenaren nemen vaak de eindbeslissing. niet waar 3. Ministers en wethouders zijn politiek verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in

het land en in de gemeente. waar

4. Ambtenaren vertegenwoordigen de belangen van bepaalde groepen in de samenleving. niet waar 5. Ambtenaren proberen de publieke opinie te interesseren voor hun standpunten. niet waar 6. Een minister werkt nooit langer dan vier jaar op een ministerie. niet waar 7. Collegepartijen zijn partijen die samen bij de gemeente de meeste stemmen hebben

gekregen. waar

8. Ambtenaren zijn betrokken bij alle fasen van de politieke besluitvorming, behalve bij de eerste fase.

niet waar

20. TABOEWOORDEN. blz. 90

Zie de uitleg op pag. 9 van deze handleiding van de ‘Thinking skill’ Taboewoorden, werkboek pag. 10.

Voorbeeld antwoorden: Een politiek probleem wordt zichtbaar gemaakt als mensen aan de politici een maatschappelijke

kwestie kenbaar maken. Bij een compromis geef je bij een meningsverschil over een besluit de andere groep of persoon een

klein beetje gelijk en krijg je van de ander ook wat gelijk zodat het probleem aangepakt kan worden. Je kunt bij een bepaalde kwestie de publieke opinie mobiliseren door te zorgen dat kranten en tv

aandacht aanbesteden zodat er een brede discussie ontstaat. 21. WAT ZIE JE? blz. 90 De tekening toont topambtenaren die met hun specialistische kennis achter de schermen sterke invloed

hebben op de minister. 22. WELK WOORD WEG? blz. 90

Zie de uitleg op pag. 28 van deze handleiding van de ‘Thinking skill’ Welk woord weg?, werkboek pag. 44.

Voorbeeld antwoorden: Oppositiepartij hoort er niet bij, want een regeringspartij en een coalitiepartij zijn het eens met het

regeerakkoord; een oppositiepartij juist niet. Regeerakkoord hoort er niet bij, want de andere drie begrippen bestaan uit een of meer partijen en een

regeerakkoord is een overeenkomst. Terugkoppeling hoort er niet bij, want dit begrip gaat over het proces van de politieke besluitvorming.

De andere drie begrippen gaan over ambtenaren.

politieke besluitvorming

56

Begrippen hoofdstuk 8 blz. 91 Publieke opinie mobiliseren: zo veel mogelijk mensen op de hoogte brengen van jouw wens of probleem, via de massamedia. Politieke eisen: eisen of wensen die de aandacht hebben van politici. Politieke agenda: door alle aandacht voor een politiek probleem kunnen politieke bestuurders zoals ministers en wethouders er niet meer omheen: ze moeten erover praten. Beleidsvoorbereiding: politieke bestuurders zoals ministers en wethouders bedenken een oplossing voor een probleem. Terugkoppeling: reactie van burgers, pressiegroepen en politici op genomen besluiten. Politieke functies: beroepen waarin iemand politieke verantwoordelijkheid draagt. Compromissen: overeenkomsten tussen partijen waarbij ieder wat toegeeft.

politieke besluitvorming

57

EXAMENVRAGEN blz. 92 en 93 1. C De tegenstelling tussen wat een meerderheid in het parlement wil en wat sterk leeft onder burgers. 2. C Recht van initiatief. 3. B . De kiezers zijn niet deskundig genoeg om te kiezen. 4. D Nee, het parlement heeft het laatste woord. 5. A Godsdienstvrijheid. 6. 1. Grote groepen bewoners van Heksenberg en Palemig laten merken dat ze last hebben van de

nieuwe tippelzone in hun buurt en willen dat de politiek de tippelzone sluit. 2. De bewoners zorgen er door hun acties voor dat de tippelzone terug op de politieke agenda komt. Alternatief antwoord: De acties van de bewoners van Heksenberg en Palemig zorgen voor onrust en

voor problemen in de prostitutiemarkt. De politiek moet optreden. 7. C Zij schrijven wetsvoorstellen in opdracht van de minister. 8. 2 – 3 – 6.

burgers, de media en pressiegroepen

58

9 BURGERS, DE MEDIA EN PRESSIEGROEPEN VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 96 en 97 1. Eigen mening leerling. In de vraag wordt gesproken over vier functies, er zijn er echter vijf. In feite zijn alle vijf functies

belangrijk. Wel is de informatieve functie de basisfunctie, waar de overige functies uit voortkomen. 2. De informatieve functie: de krant maakt melding dat er een website is met een speciale boodschap. Maar ook de agendafunctie: op deze manier wordt de kwestie over het milieu onder de aandacht

gebracht. 3. a. De media volgen bestuurders en politici, en kijken of zij hun taken goed uitvoeren en zich aan de

afspraken houden. b. Bij de controlerende functie van de media. 4. Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld antwoord: Je kunt: - de wethouder of het gemeentebestuur een brief of een e-mail sturen; - een lokaal dagblad bellen; - een handtekeningactie beginnen en aanbieden aan de burgemeester of wethouder; - demonstreren bij het gemeentehuis, enzovoort. 5. Een belangengroep neemt het op voor één groep, waarbij het over verschillende onderwerpen kan gaan. Zoals de vakbonden voor werknemers opkomen voor goede lonen, acceptabele werktijden en gezonde

arbeidsomstandigheden. Een actieorganisatie zet zich langere tijd via acties in voor één bepaald doel of één bepaald probleem. Zoals Greenpeace voor het milieu en Amnesty International voor de mensenrechten. Houd een discussie in de klas over de stelling “Als er veel pressiegroepen zijn, is dat een teken dat

de democratie niet zo goed werkt.” 6. Politici weten dat deze groepen namens miljoenen leden spreken. 7. Als een BN’er deelneemt aan een pressiegroep dan: - heb je eerder de aandacht van de media en dat vergroot de macht; - is het soms handig gebruik te maken van zijn of haar populariteit bij het lobbyen; - wekt dat vertrouwen bij het grote publiek en dat levert meer steun op en vergroot de macht; - kun je zorgen voor speciale acties, zoals een tv-uitzending of een benefietoptreden. 8. a. Wakker Dier is een actieorganisatie die opkomt voor de dieren want zij bestaat al langere tijd en is

gericht op één ding: bestrijding dierenleed in met name de vleesproductie. b. Door een proces aan te spannen; als de uitspraak in hun voordeel is, stappen ze meteen naar de

politiek om passende maatregelen te eisen. c. Eigen invulling leerling. Voorbeeld antwoorden: - Opvallende actie op het Binnenhof. - Ingezonden stuk naar de media sturen. - Partij voor de Dieren vragen laten stellen aan de minister. - Adverteren in bladen met een opvallende poster. - Een leuke site ontwikkelen.

burgers, de media en pressiegroepen

59

9. Grootte van de groep: samenwerken in het LAKS. Kennis: een kennispunt opzetten op internet. Toegang tot de media: persberichten uitsturen en zelf een forum openen op internet. 10. Kennis is macht betekent dat je je kennis inzet om iemand van mening te laten veranderen. Voorbeeld: is het nu wel of niet goed om bij het verlaten van de kamer de lichten uit te doen? Je vader

vindt van wel; jij hebt gehoord dat het vaak aan- en uitschakelen van de lamp zo onzuinig is, dat je de lamp maar beter kan laten branden…

Houd een discussie in de klas over de stelling “Invloed uitoefenen op de politiek heeft geen enkele

zin, politici doen toch alleen wat ze zelf willen.” 11. ZEMBLA blz. 98 a. 1. de politieke agenda 2. meningsvorming b. Zembla voldoet met name aan de informatieve functie, agendafunctie en controlerende functie. 12. FUNCTIES VAN DE MEDIA blz. 98 In het boek staat abusievelijk boven de rechterkolom van het schema ‘politieke functie’ waar ‘functie van

de media’ wordt bedoeld.’

publicatie functie van de media Op de televisie is een documentaire over de gevolgen van het rekeningrijden.

informatieve functie en commentaarfunctie

In de Volkskrant levert een hoogleraar in een ingezonden brief kritiek op een wetsvoorstel.

spreekbuisfunctie en commentaarfunctie

Op de radio wordt de minister van Onderwijs geïnterviewd over de problemen van grote scholen.

informatieve functie, agendafunctie en spreekbuisfunctie

Op de radio is een discussie tussen politici over de wachtlijsten in ziekenhuizen, waarbij ook burgers kunnen bellen en meedoen.

informatieve functie, commentaarfunctie en spreekbuisfunctie

In een asielzoekerscentrum onderzoekt een journalist of de nieuwe maatregelen van de minister resultaat opleveren.

agendafunctie, spreekbuisfunctie

Op de tv worden uitgebreid de debatten in de Tweede Kamer uitgezonden over de jaarlijkse begroting.

informatieve functie

Een tv-programma onthult dat er in natuurgebieden illegaal vakantiewoningen worden gebouwd.

informatieve functie, agendafunctie en controlerende functie

In een redactioneel stuk zegt de redactie van een krant dat de minister van Sociale zaken moet aftreden.

commentaarfunctie

burgers, de media en pressiegroepen

60

13. LEDENTAL POLITIEKE PARTIJEN blz. 99 1. Het CDA. 2. - Het is een middenpartij die geen extreme standpunten heeft. - De partij heeft vooral ouderen als aanhang. Jongeren zijn veel minder vaak lid van een politieke

partij. - De partij heeft vooral aanhang op het platteland. Daar is de politieke betrokkenheid vaak groter dan

bij mensen uit de grote steden. 3. D66 De LPF is zelfs helemaal uit de politiek verdwenen en is opgeheven. 4. Eigen overwegingen leerling. Voorbeeld antwoorden: - Als je lid bent, geef je extra steun aan de partij die je goed vindt. - Je kunt ook zelf onderwerpen aankaarten en dus invloed uitoefenen. - Je kunt preciezer zien wat een politieke partij allemaal doet. - Je kunt congressen bezoeken en aan andere partijactiviteiten deelnemen. 5. Eigen mening leerling. Voorbeeld argumenten: - Ik wil wel lid worden van een politieke partij, want dan ben je echt bij de politiek betrokken. - Ik wil wel lid worden van een politieke partij, want dat kun je echt invloed uitoefenen. - Ik wil niet lid worden van een politieke partij, want dan kun je een onafhankelijke visie behouden.

Als je lid bent van een partij ga je altijd als eerste de standpunten van die partij verdedigen. - Ik wil niet lid worden van een politieke partij, want zeker als jongere zal ik nog wel eens wisselen

van partij. Vraag aan leerlingen of zij iemand kennen die lid is van een politieke partij of iemand die echt actief is in

de politiek. Laat ze daarover dan vertellen. Probeer daarbij de motieven van die persoon naar voren te halen.

14. DE POLITIEK BEÏNVLOEDEN blz. 99 Eigen uitwerking leerling. Breng leerlingen op ideeën als: naast de papier- en glascontainer de invoering van een container voor

plastic, een landelijke actie voor meer respect, meer veiligheid in uitgaansgebieden, verhoging van het minimumjeugdloon, gratis openbaar vervoer, meer aandacht voor een ongezonde leefstijl, enzovoort.

Laat de groepen de opdracht kort presenteren in de klas. Laat de klas stemmen welk onderwerp ze het meest aansprak en welke aanpak het meest kansrijk is. 15. WEBLOG blz. 100 Eigen uitwerking leerling. Vraag enkele leerlingen waarom zij juist die website of weblog gekozen hebben.

burgers, de media en pressiegroepen

61

16. WAT HOORT BIJ ELKAAR? blz. 100 Voorbeeld uitwerking: a. Pressiegroepen 1. ANWB 2. Consumentenbond 3. LAKS 4. Vakcentrale FNV b. Staatshoofd 1. Beatrix 2. Regering 3. Noordeinde 4. Kroonprins c. Machtsmiddelen 1. Charisma 2. Geld 3. Kennis 4. Toegang tot politici d. Kieswet 1. Opkomstpercentage 2. Politieke partijen 3. Stembiljet 4. Verkiezingen 17. ACTIEGROEP blz. 101 a. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: Argumenten tegen: - De actievoerders moeten eerst nadenken wat ze dieren aandoen. - Als de nertsfokkers niets onwettigs doen, dan zijn dit soort acties

ongeoorloofd. - Deze actievorm is buiten alle proporties, de schade voor de fokkers en de

dieren is te groot in verhouding met het doel dat de actiegroep wil bereiken. Argumenten voor: - Als alle andere middelen niet helpen, moet je soms hard actie voeren. - Nertsenfokkers zijn dierenbeulen. Ze verdienen het hard aangepakt te

worden. b. 1. Filmopnames maken van de leefomstandigheden in de fokkerijen en het doden van de dieren en

die naar de tv sturen. 2. Eén nerts meenemen en een actie starten voor het redden van dat ene symbolische dier. Zo veel

mogelijk de massamedia benaderen en ook de Partij voor de Dieren stimuleren om vragen te blijven stellen aan de verantwoordelijke minister.

3. De dieren insmeren met iets dat hun huid onverkoopbaar maakt, maar geen enkele ander nadeel heeft voor de dieren zelf.

18. TABOEWOORDEN blz. 101

Zie de uitleg op pag. 9 van deze handleiding van de ‘Thinking skill’ Taboewoorden, werkboek pag. 10.

Voorbeeld antwoord: Pressiegroepen bestaan uit mensen die politici proberen te overtuigen een maatschappelijk probleem

op een bepaalde manier op te lossen.

burgers, de media en pressiegroepen

62

19. CHARISMA blz. 101 a. Charisma is iemands uitstraling. Bijvoorbeeld het gezag dat een politicus uitstraalt. Door charisma heeft iemand een soort aantrekkingskracht. Zo heeft koningin Beatrix charisma, maar

ook popsterren en tv-presentatoren. Vraag aan leerlingen namen te noemen van mensen die zij charismatisch vinden. b. Naar mensen met charisma wordt sneller en beter geluisterd. c. Machtsmiddelen CDA: - Het CDA is een grote partij met een grote achterban (= kiezers en leden). - Veel aandacht van de media: het CDA is een regeringspartij en de premier is de leider van het

CDA. - Kennis: de partij heeft veel ervaring en daardoor veel kennis opgedaan wat je in de politiek moet

doen of juist niet doen om je zin te krijgen.

burgers, de media en pressiegroepen

63

Begrippen hoofdstuk 9 blz. 102 Informatieve functie media: media geven informatie over politieke gebeurtenissen en besluiten. Agendafunctie: media signaleren problemen die onder de bevolking leven; deze kwesties krijgen daardoor aandacht van politici die daar weer over moeten beslissen. Commentaarfunctie: media leveren kritiek op politieke besluiten en publiceren meningen van lezers. Controlerende functie: media kijken voortdurend of ministers, bedrijven, maatschappelijke personen en organisaties netjes handelen. Spreekbuisfunctie: media zorgen dat mensen en groepen hun mening kunnen geven over kwesties. Spreekrecht: het recht om tijdens een bijeenkomst iets te mogen zeggen, bijvoorbeeld tijdens hoorzittingen in de Tweede Kamer of in de gemeenteraad. Pressiegroepen: groepen die bepaalde belangen nastreven en die proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Lobbyen: steun vragen aan politieke bestuurders voor een standpunt. Belangengroepen: groepen of verenigingen die opkomen voor de belangen van één bepaalde groep mensen. Actiegroepen: groepen die zich – vaak maar even – inzetten voor één duidelijk probleem. Actieorganisaties: groepen of verenigingen die zich gedurende langere tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. Machtsmiddelen: middelen die pressiegroepen inzetten om de politieke besluitvorming te beïnvloeden.

politieke stromingen

64

10 POLITIEKE STROMINGEN VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 107 en 108 1. Ze werden onderdrukt door de koning of door de adel. 2. Liberalen vinden dat de overheid de persoonlijke en economische vrijheid van mensen moet

beschermen. De overheid moet vooral de openbare orde handhaven, de criminaliteit bestrijden en het land tegen

aanvallen van buiten beschermen. Voor de rest moet de overheid terughoudend optreden. 3. a. Eigen voorbeelden leerling. Voorbeeld antwoorden: Persoonlijke vrijheid: - In Nederland mag je zeggen wat je wilt. - Je mag stemmen op de partij die je wilt, je mag trouwen met wie je wilt, je hebt geen toestemming

nodig om ergens heen te reizen, je mag elke krant en tijdschrift lezen die je wilt... b. Vooral bedrijven hebben voordeel van economische vrijheid. Liberalen willen zo weinig mogelijk regels die het ondernemen lastig maken. 4. Eigen voorbeeld leerling. Voorbeeld antwoord: Particulier initiatief: iemand heeft een idee voor een eigen onderneming om geld te verdienen en

brengt dat in de praktijk. Bijvoorbeeld een eigen broodjeszaak, koeriersdienst of winkel. 5. Socialisten zijn bang dat té veel economische vrijheid leidt tot uitbuiting van de zwakkeren in de

samenleving. Als er geen beschermende regels zijn gaat volgens socialisten het egoïsme een te grote rol spelen en

dat gaat soms ten koste van de zwakkeren. 6. In de tijd van de Industriële Revolutie waren de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden erg slecht. Werkgevers betaalden arbeiders een heel laag loon, er waren lange werkdagen, de omstandigheden

waren soms zeer ongezond en gevaarlijk en er was ook kinderarbeid. 7. Socialisten vinden dat de overheid zich actief moet inzetten om gelijkheid in de samenleving te

brengen. Ze moet wetten maken die zwakkeren beschermen en meer kansen geven. 8. De liberalen, want zij vinden dat mensen zo veel mogelijk voor zichzelf moeten zorgen. Liberalen vinden dat de uitkeringen niet te hoog moeten zijn, want dan ontbreekt de stimulans om werk

te gaan zoeken of om uit de bijstand te komen. 9. Rentmeesterschap is de christelijke opvatting dat de mensen de aarde in bruikleen hebben en er dus

zorgvuldig mee om moeten gaan. De aarde is van God en de mensen mogen daar met respect voor mens en natuur gebruik van maken. Voor de overheid betekent dit dat zij voorzichtig om moet gaan met de schepping. Dat betekent dat

respect, waarden en normen en eigen verantwoordelijkheid van de burgers belangrijk zijn in de politiek. Rentmeesterschap betekent ook dat de overheid rekent op burgers en particuliere organisaties: zij

dragen verantwoordelijkheid voor de samenleving. De overheid moet er voor zorgen dat dit maatschappelijke middenveld de (financiële) mogelijkheden

krijgt om zelf taken op te pakken. Blijven er taken liggen, dan springt de overheid bij.

politieke stromingen

65

10. Voor christendemocraten is het gezin heel belangrijk; het is de hoeksteen van de samenleving. De CU wil een gezin met kinderen bij elkaar houden, door mensen verplicht te laten wachten met

scheiden totdat hun kinderen minimaal twaalf jaar zijn. 11. Het uitgangspunt dat werkgevers en werknemers er samen uit moeten komen is een voorbeeld van

een uitgangspunt van een middenpartij. 12. a. Bedoeld wordt de foto in de linkerkolom. Bij de foto's in de linkerkolom wordt getwijfeld of iedereen wel gelijke kansen heeft, als er zulke grote

verschillen bestaan. De Philips-directeur verdient miljoenen per jaar en een zwerver heeft vaak niet eens een

bijstandsuitkering. b. De liberalen vinden dat inkomensverschillen mensen prikkelen om harder te werken en meer uit

zichzelf te halen. De socialisten vinden grote inkomensverschillen oneerlijk: rijkeren moeten hun rijkdom (meer) delen

met zwakkeren in de samenleving. 13. Rechts-extremisten zoeken vaak naar één persoon of groep die de schuld kan krijgen van een

vervelende situatie. Zij zoeken de fout vaak bij mensen die afwijken van de eigen cultuur. Dit wordt wel de zondeboktheorie genoemd. Vraag leerlingen naar voorbeelden van de

zondeboktheorie: de joden in de Tweede Wereldoorlog, buitenlanders die de schuld krijgen van de woningnood en vrouwen die de schuld krijgen van de werkloosheid, omdat zij de banen in zouden pikken van mannen, enzovoort.

14. Rechtsextremisme is strafbaar als openlijk opgeroepen wordt om te discrimineren of als er geweld

wordt gebruikt tegen minderheden. Eigen voorbeeld leerling. Voorbeeld antwoord: Als je zegt: “Alleen kinderen met een blanke huidskleur mogen naar een bepaalde school.” Vraag aan leerlingen of ze weten hoe lang het geleden is dat in Zuid-Afrika de rassenscheiding is

opgeheven (1990) en wanneer in Amerika blank en zwart officieel gelijk werden gesteld (Civil Rights Act, 1964).

Houd een discussie in de klas over de stelling: “Extreem rechtse partijen moet je verbieden: zij

zorgen voor onrust in de samenleving.” 15. REVOLUTIE blz. 108 a. Een revolutie is een plotselinge verandering of omwenteling. In dit geval: een groep mensen besluit de zittende regering naar huis te sturen en zelf hun plaats in

te nemen. b. De Nederlandse revolutie mislukte omdat soldaten weigerden zich aan te sluiten bij de revolutie. De regering stuurde het leger naar de grote steden om de orde te herstellen en het leger

gehoorzaamde de zittende regering. c. Troelstra dacht dat er in Nederland een revolutie zou komen zoals in Rusland. Maar dat bleek niet

waar. d. Socialisten streven gelijkheid na via revolutie. Sociaaldemocraten willen gelijkheid op een democratische manier bereiken.

politieke stromingen

66

16. “WORDT HET NIET WAT AL TE DOL?” blz. 109 a. Zij willen wel afzien van kinderbijslag en hypotheekrenteaftrek en meebetalen aan de AOW-

uitkeringen als ze 65 zijn. b. Sociaaldemocraten want zij streven het sterkst naar gelijkheid. c. Eigen mening leerling. Voorbeeld argumenten: Argumenten voor: - De vijftien doen een sociaal voorstel om iets van hun rijkdom af te staan. Ze

denken tenminste aan mensen die het minder hebben. - Het is een schande dat er nog armoede in Nederland is. Het is terecht dat

de groep rijkere Nederlanders de regering vraagt om sommige zaken wat eerlijker te verdelen.

Argumenten tegen: - Sommige regelingen gelden voor iedereen, zoals de kinderbijslag. Dat moet zo blijven.

- Dat zij er zo over denken is prima, maar daarom hoeft de regering dat nog niet uit te voeren. Ze kunnen ook als privé-initiatief een groep arme mensen gaan steunen.

17. ONTSLAGRECHT, JA OF NEE? blz. 109 a. Het wordt dan voor werkgevers makkelijker iemand met een vast contract te ontslaan. Nu is het een vaste en ingewikkelde procedure als een werkgever iemand met een vast contract wil

ontslaan. Zo moet er altijd aan het CWI toestemming gevraagd worden of komt zelfs de rechter er aan te pas.

c. Eigen mening leerling. Voorbeeld argumenten: - Ik ben voor versoepeling van het ontslagrecht, omdat dat goed is voor de werkgelegenheid.

Werknemers zullen dan namelijk sneller nieuw personeel aannemen. - Ik ben tegen versoepeling van het ontslagrecht, omdat de rechten van werknemers dan in het

geding komen. Dit geldt helemaal voor oudere werknemers, omdat die moeilijk aan een nieuwe baan komen.

Verzamel de eigen meningen van de leerlingen op het bord en ga klassikaal na welke politieke

stromingen het beste vertegenwoordigd zijn in de klas.

b. vóór versoepeling ontslagrecht tégen versoepeling ontslagrecht

welk argument wordt gegeven? Werkgevers zijn minder bang om mensen in dienst te nemen.

Rechtsbescherming van werknemers wordt aangetast.

welke partijen zijn voor of tegen? CDA en VVD. PvdA, SP en GroenLinks.

welke stroming(en) is of zijn voor/tegen?

Liberalen en christendemocraten. Sociaaldemocraten.

politieke stromingen

67

18. POLITIEKE STROMINGEN blz. 110

belangrijkste normen en waarden verhouding tussen overheid en burgers socialisme - gelijkheid en gelijkwaardigheid

- bescherming van de zwakkeren in de samenleving

Een actieve overheid die maatregelen neemt om uitbuiting van de zwakkeren te voorkomen en de zwakkeren meer kansen te geven.

liberalisme - persoonlijke en economische vrijheid - particulier initiatief - verantwoordelijkheid voor je eigen leven - prikkels om meer uit jezelf te halen

Een terughoudende overheid die de persoonlijke vrijheid en veiligheid beschermt.

confessionalisme - naastenliefde - verantwoordelijkheid voor je eigen leven en van de medemensen - goed rentmeesterschap

De overheid moet de garantie geven voor een stabiele samenleving maar taken overlaten aan particulier initiatief en alleen inspringen als er taken blijven liggen.

Hoe de drie politieke stromingen politieke problemen bekijken, kunt u laten zien aan de hand van de

volgende opdracht. Deel de klas in drie groepen: de socialisten, de liberalen en de christendemocraten. Laat de groepen vanuit de toegewezen stroming een analyse maken over een actueel probleem. Ze moeten beschrijven wat precies het probleem is, wat de oorzaken zijn welke oplossingen er gekozen

kunnen worden. Voorbeeldproblemen kunnen zijn: jongeren die wijken terroriseren; abortus afschaffen ja of nee; verlaging

van de bijstandsuitkering of een kwestie die in het nieuws staat. Laat de groepen hun analyses kort voor de klas presenteren. 19. CONFESSIONALISME blz. 110 1. Het leven van een ongeboren kind moet beschermd worden; abortus

mag alleen als het leven van de moeder bedreigd wordt. X

2. Patiënten moeten kunnen kiezen voor een menswaardige dood, dus niet eindeloos rekken van medische behandelingen.

liberalisme, maar ook socialisme

3. Artikel 1 van de grondwet, waarin staat dat iedereen gelijk is voor de wet, moet afgeschaft worden.

extreem rechts

4. Overheid, burgers en bedrijven moeten zich gezamenlijk inspannen om de uitstoot van kooldioxide (CO2) terug te dringen.

X nadruk op gezamenlijke verantwoordelijk-heid en rentmeesterschap

5. Er moet een einde komen aan het gedoogbeleid van softdrugs, en we moeten verslaafden aan een menswaardig bestaan helpen.

X aan de ene kant duidelijke normen, aan de andere kant de verslaafde mensen niet aan hun lot overlaten en mensen helpen

6. Mensen moeten zo veel mogelijk zelf beslissen hoe ze hun leven leiden. liberalisme

7. Het gezin is erg belangrijk, vooral voor het doorgeven van normen en waarden.

X

politieke stromingen

68

20. VERBETER DE FOUT blz. 111 Liberalen Sociaaldemocraten vinden dat lage inkomens sneller moeten stijgen dan hoge inkomens.

Bij het socialisme confessionalisme baseren mensen hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuigingen.

Christendemocraten bevinden zich tussen de liberalen en de rechts-extremisten socialisten.

Als de overheid zich veel bemoeit met de economie en veel regels en procedures maakt, is er sprake van deregulering te veel regulering.

De sociaaldemocraten vinden dat alleen een passieve actieve overheid kan zorgen voor gelijkheid in de samenleving.

Veel rechts-extremistische partijen zijn op democratische militaire wijze georganiseerd met één sterke leider.

21. RECHTER VERBIEDT CP’86 blz. 111 a. CP’86 maakte zich schuldig aan discriminatie, mishandeling en bedreiging. b. Eigen mening leerling. Voorbeeld argumenten: - Ik vind het terecht dat CP’86 verboden werd, want de leden gebruikten geweld en andere

onwettige middelen om hun doel te bereiken. Dat is ondemocratisch en een gevaar voor de samenleving.

- Ik vind het niet terecht dat CP’86 verboden werd, want iedereen heeft recht op vrije meningsuiting en recht van vergadering. Als CP’86-leden criminele dingen doen, moeten ze daarvoor gestraft worden, maar hun mening mogen ze verkondigen.

c. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: - Als de partij iets nastreeft dat in strijd is met de wet. - Als de partij aanzet tot haat en discriminatie. In het algemeen: het recht van eigen mening mag nooit ten koste gaan van de rechten en vrijheden

van andere personen en organisaties. Als dat wel gebeurt dan wordt de vrijheid van de een gebruikt voor de onvrijheid van iemand anders. En dat moet altijd worden voorkomen.

22. CARTOONS blz. 112 Cartoon 1: Socialisme: wie een moeilijke tijd doormaakt mag rekenen op de hulp van de

samenleving, want iedereen is gelijk. Christendemocratie: de medemens moet klaar staan om mensen die het moeilijk hebben

op te vangen (naastenliefde). Cartoon 2: Liberalisme: de werkgever wil niets te maken hebben met het gedrag van zijn stakende

medewerkers. 23. TABOEWOORDEN blz. 112

Zie de uitleg op pag. 9 van deze handleiding van de ‘Thinking skill’ Taboewoorden, werkboek pag. 10. Voorbeeld antwoord: Confessionalisme is de politieke stroming die gebaseerd is op waarden en normen van het

christendom en streeft naar naastenliefde, verantwoordelijkheid en goed rentmeesterschap.

politieke stromingen

69

24. WELK WOORD WEG? blz. 112

Zie de uitleg op pag. 28 van deze handleiding van de ‘Thinking skill’ Welk woord weg?, werkboek pag. 44.

Voorbeeld antwoorden: Lage uitkeringen hoort er niet bij, want de andere drie hebben te maken met het streven naar

gelijkwaardigheid of gelijkheid en de lage uitkeringen juist niet. De Franse Revolutie hoort er niet bij, want dat is geschiedenis. De andere drie behoren tot de

actualiteit. 25. KRUISWOORDPUZZEL blz. 113

Horizontaal 1. burgemeester 4. Cuba 7. parlement 8. Maastricht 10. oppositiepartij 12. staat 14. deregulering 16. grondwet 17. progressief 18. liberalisme

Verticaal 1. Beatrix 2. geheime 3. trias politica 5. agenda 6. fractie 9. dictatuur 11. pressie 13. ANWB 15. motie

politieke stromingen

70

Begrippen hoofdstuk 10 blz. 114 Politieke stroming: een geheel van ideeën over wat belangrijk is in de maatschappij en hoe mensen het beste met elkaar kunnen samenleven. Liberalisme: politieke stroming die persoonlijke vrijheid en particulier initiatief centraal stelt. Individuele vrijheid: vrijheid om je leven zelf richting te geven. Persoonlijke vrijheid: vrijheid om je leven zelf richting te geven. Particulier initiatief: economische vrijheid van mensen om een onderneming te starten op hun eigen manier. Deregulering: de overheid bemoeit zich zo min mogelijk met de economie en maakt regels en procedures zo simpel mogelijk. Socialisme: politieke stroming die gelijkheid en het opkomen voor de zwakkeren in de samenleving centraal stelt. Sociaaldemocraten: socialisten die hun idealen nastreven langs de weg van de democratie (en niet door middel van de revolutie). Actieve overheid: de overheid bemoeit zich met de economie en neemt maatregelen om de zwakkeren in de samenleving te beschermen. Confessionalisme: politieke stroming die bijbelse waarden als naastenliefde, verantwoordelijkheid en goed rentmeesterschap centraal stelt. Christendemocraten: christenen die hun idealen nastreven langs de weg van de democratie. Rentmeesterschap: christelijk idee dat de aarde van God is en dat de mensen haar slechts in bruikleen hebben en er dus goed op moet passen. Rechts-extremisme: politieke stroming die de ongelijkwaardigheid en verschillen tussen rassen en volken benadrukt.

politieke stromingen

71

EXAMENVRAGEN blz. 116 en 117 1. A De burgers informeren over ontwikkelingen in de politiek. 2. D Een politieke partij kan meedoen aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer en een

belangengroep niet. 3. Kenmerk 1: De groep zet zich in voor één specifiek doel: het windmolenpark verhinderen. Kenmerk 2: De groep is tijdelijk van aard: als de molens er zijn óf als ze definitief worden geschrapt

houdt de groep op te bestaan. 4. Eigen voorbeelden leerling. Voorbeeld antwoorden: - Kleine windmolentjes met ‘nee’ erop verkopen om aandacht te vragen van de plaatselijke bevolking en

de politiek. - Spreektijd vragen in de gemeenteraadsvergadering. 5. A De opvattingen van een rechtse partij en een linkse partij liggen vaak ver uit elkaar. 6. A De PvdA heeft geen ministers en staatssecretarissen en de VVD wel. 7. A democratisering van het politieke systeem.

linkse en rechtse partijen

72

11 LINKSE EN RECHTSE PARTIJEN VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 121 en 122 1. Links is vooruitstrevend, vernieuwend; rechts is behoudend. Overigens komen ‘links’ en ‘rechts’ uit de Franse parlementaire geschiedenis. Daar zaten rechts van de

voorzitter de conservatieve leden van het parlement die voor de koning waren; links van de voorzitter zaten de progressieven, die dus vanaf dat moment 'links' werden genoemd.

2. Eigen mening leerling. In een klassengesprek kunt u naar de motieven van de leerlingen vragen. 3. Links wil graag dingen veranderen of verbeteren en kun je daarom vaak progressief noemen. 4. Rechts is meer tevreden met de situatie zoals die is. Dat betekent dat rechts de zaken wil behouden

zoals ze zijn en dat kun je conservatief noemen. Denk aan conserveermiddelen, bedoeld om producten langer te kunnen bewaren. 5. Rechtse partijen vinden de persoonlijke en economische vrijheid van mensen het grootste recht. Houd een discussie in de klas over de stelling “Goed dat Rita Verdonk er is: zij zorgt tenminste voor

scherpe debatten in de Tweede Kamer.” 6. Gelijkwaardigheid betekent niet dat iedereen gelijk is, maar wél evenveel waard.

Daarom vinden linkse partijen de grote inkomensverschillen niet goed. 7. Voor veel politieke kwesties geven zuiver linkse of zuiver rechtse uitgangspunten te weinig

mogelijkheden voor oplossingen die door iedereen worden geaccepteerd. Bovendien moeten bij de vorming van een kabinet linkse en rechtse partijen vaak compromissen sluiten

met elkaar. Dan is het niet altijd ‘handig’ erg linkse of erg rechtse standpunten in te nemen. 8. SP gaat verder in haar linkse standpunten dan de PvdA. Voorbeeld: de PvdA vindt wel dat de regering gezondheidszorg voordeliger moet maken voor de

zwakkeren in de samenleving, maar gratis gezondheidszorg, zoals de SP wil, gaat de PvdA te ver. 9. a. De PvdD wordt een one-issuepartij genoemd omdat zij alleen maar een krachtige mening heeft als

het om dieren gaat. Het is niet altijd duidelijk wat de partij vindt van kwesties rond werkloosheid, uitkeringen, onderwijs,

enzovoort. b. GroenLinks is lange tijd een one-issuepartij genoemd omdat veel nadruk werd gelegd op

milieukwesties. Tegenwoordig heeft GroenLinks net als andere partijen een visie op alle politieke kwesties.

Houd een discussie in de klas over de stelling “Als de Partij voor de Dieren alleen nadruk blijft

leggen op dierenwelzijn, mag deze partij van mij weer verdwijnen.” 10. De PvdA wil dat inkomens eerlijker worden verdeeld, omdat de partij de gelijkwaardigheid van mensen

benadrukt. 11. D66 wil via referenda onder andere burgemeesters rechtstreeks laten kiezen.

linkse en rechtse partijen

73

12. De ChristenUnie wil net als de linkse partijen opkomen voor de zwakkeren in de samenleving en net

als de rechtse partijen een beperkte invloed van de overheid. 13. Het gezin is volgens het CDA de basis voor de samenleving, omdat het gezin de plaats is waar normen

en waarden aan de volgende generatie worden overgedragen. 14. De VVD is voorstander/tegenstander van belastingverlaging, omdat de VVD voor een zo klein

mogelijke overheid is en die heeft niet zoveel geld nodig. 15. De LPF was tegen de werkwijze van de politiek op dat moment en de politiek was volgens de LPF niet

in staat belangrijke problemen op te lossen. Daarom stemden veel mensen uit protest tegen de oude bekende politieke partijen op de nieuwe LPF,

want deze partij beloofde de problemen wel op te lossen. 16. LINKS OF RECHTS blz. 123

standpunt links of rechts

uitleg

Bedrijven die het moeilijk hebben, moeten geen subsidie krijgen; zwakke bedrijven verdwijnen dan vanzelf.

rechts Liberalen vertrouwen op het principe van de vrije markt: de beste bedrijven blijven bestaan.

Leerlingen moeten waar mogelijk mee kunnen beslissen over de organisatie van hun school.

links Inspraak voor iedereen is een vorm van gelijkwaardigheid.

Verhuurders van woningen moeten zelf kunnen bepalen hoeveel huur ze vragen.

rechts Vrijheid van de verhuurder; de maximumprijs wordt vanzelf bepaald, namelijk door het hoogste bedrag dat mensen bereid zijn te betalen.

Als jongeren vandalisme plegen, moet je ze niet streng straffen, maar helpen om een betere toekomst op te bouwen.

links en midden

Het gaat om zwakkeren helpen, begrip opbrengen en naastenliefde tonen.

Grote bedrijven moeten hun superwinsten afstaan aan de staat.

links Het gaat om meer gelijkheid.

Topbestuurders hebben recht op hun miljoenensalarissen.

rechts Mensen met veel verantwoordelijkheid en een moeilijke baan hebben recht op een hoog salaris.

Goedkoop openbaar vervoer is de beste oplossing voor het fileprobleem.

links en midden

Deze aanpak is het beste voor het milieu en zo kunnen mensen met een minder inkomen ook overal komen.

Wie meer verdient, moet meer premie betalen voor de zorgverzekering.

links Op deze manier zorg je voor meer gelijkheid in inkomens (nivellering).

De belastingen moeten omlaag, de overheid mag wel wat minder geld hebben.

rechts Mensen moeten meer zelf hun zaken regelen. De overheid moet dus minder regelen, en heeft dan minder geld nodig.

Een schoon milieu is belangrijker dan economische groei.

links Bedrijven moeten verplicht worden om schoner te produceren, ook al maken ze daardoor minder winst.

Jongeren onder de 27 jaar moeten geen bijstand krijgen.

rechts Juist jongeren moeten gestimuleerd worden voor zichzelf te zorgen.

Om de werkgelegenheid te verbeteren, moeten de minimumlonen verlaagd worden.

rechts Werkgevers kunnen dan meer mensen in dienst nemen. Arbeid gaat dan ook via het principe van de volledig vrije markt.

Ga met de klas na wie zich meer aangetrokken voelt tot links of tot rechts. Bijvoorbeeld door handen

opsteken. Laat enkele leerlingen onder woorden brengen bij welke partij ze zich het beste thuis voelen.

linkse en rechtse partijen

74

17. TÉGEN! blz. 124 Eigen mening leerling. Vraag aan leerlingen niet te blijven steken in ‘platte antwoorden’ zoals ‘Ik vind politicus x gewoon een

slappeling.’ Stimuleer hen om goed onder woorden te brengen wat ze zo irriteert aan de standpunten. Bijvoorbeeld omdat de voorstellen vaak niet haalbaar zijn, omdat de partij te veel één bepaalde richting op gaat, omdat de partij geen harde maatregelen durft te nemen, of juist veel te hard is, enzovoort.

18. BALKENENDE SPREEKT blz. 124 a. - Balkenende probeert soms een scheiding te maken tussen wat hij persoonlijk vindt en datgene

wat hij moet zeggen als premier van ons land. Dat klinkt voor sommigen warrig en ongeloofwaardig.

- Dat Balkenende regelmatig niet altijd duidelijk is als het om standpunten gaat. Hij past zijn mening vaak aan.

b. Eigen mening leerling. Stel aan de klas de vraag of een premier van standpunt mag wisselen. 19. WELKE PARTIJ? blz. 124

welke partij: naam partij is voor minder ontslagbescherming van werknemers? VVD, CDA, D66, PVV, ChristenUnie is voor een zorgzame samenleving? CDA, ChristenUnie, SGP is opgericht uit protest? PvdD en PVV heeft eigen gezondheidscentra? SP is typisch sociaaldemocratisch? PvdA, (Groenlinks en SP) is typisch liberaal? VVD wil dat vooral de lage inkomens stijgen? SP (en GroenLinks) is tegen de huidige abortuswetgeving? ChristenUnie en SGP is voor gratis openbaar vervoer? GroenLinks is voor meer blauw op straat? VVD en PVV is een middenpartij? CDA

20. AFFICHES blz. 125 1. Groen Links Vanwege ‘EKO’ (lijkt op een milieukeurmerk). 2. D66 Vanwege de foto van Pechtold. Eigenzinnig slaat op de eigen, progressieve invulling die D66 aan het liberalisme geeft. 3. PvdD Vanwege de poes en het logo. 4. VVD Vanwege de kleuren en dikke letters; die gebruikt de VVD altijd.

linkse en rechtse partijen

75

21. GESLOTEN WEBSITE blz. 125 a. Site van de SGP. Het gaat over God en zondagsrust. b. Eigen mening leerling. Voorbeeld antwoorden: Argument voor: - de partij heeft het recht op een eigen mening, goed dat ze daar voor uitkomen. Argument tegen: - internet is er nou juist om iedereen op elk gewenst moment informatie te geven.

Dit is wel erg betuttelend. 22. STANDPUNTEN blz. 125 Eigen invulling leerling. Kies voor het klassengesprek bij voorkeur twee prikkelende stellingen, bijvoorbeeld: “Alcoholgebruik ontmoedigen en misbruik ervan streng aanpakken.” (ChristenUnie) “Gratis kinderopvang voor drie dagen per week.” (PvdA) 23. WIE HEEFT WAT GEZEGD? blz. 126

welke uitspraak? wie?

De minister-president c Jan Peter Balkenende

Fractievoorzitter PVV b Geert Wilders

Minister voor Jeugd en Gezin en leider van de ChristenUnie e André Rouvoet

Minister van Financiën en lid van de Partij van de Arbeid d Wouter Bos

Fractievoorzitter SP a Jan Marijnissen

24. VERBETER DE FOUTEN blz. 126 1. Een ander woord voor conservatief is vooruitstrevend behoudend.

of Een ander woord voor progressief conservatief is vooruitstrevend.

2. Linkse partijen komen vooral op voor de belangen van werkgevers werknemers.

of Linkse Rechtse partijen komen vooral op voor de belangen van werkgevers.

3. Socialisten Liberalen zijn voor veel vrijheid van ondernemers.

of Socialisten zijn voor veel minder vrijheid van ondernemers.

4. Linkse partijen willen dat de overheid zich passief actief opstelt.

of Rechtse Linkse partijen willen dat de overheid zich passief opstelt.

linkse en rechtse partijen

76

Begrippen hoofdstuk 11 blz. 127 Progressief: vooruitstrevend, als je de maatschappij wilt veranderen. Conservatief: behoudend, als je de maatschappij wilt laten zoals die is. Politiek rechts: conservatief, vrijheid is het belangrijkste ideaal. Politiek links: progressief, gelijkwaardigheid is het belangrijkste ideaal. Politieke midden: politieke stroming die deels rechts, deels links is en vaak de christelijke waarden van naastenliefde en verantwoordelijkheid belangrijk vindt.

linkse en rechtse partijen

77

Case: Filerijden nog steeds een probleem blz. 128 en 129 1. - Veel burgers hebben last van de files. - Er zijn meer oplossingen mogelijk. - De overheid probeert dit probleem op te lossen omdat de burgers dat zelf niet kunnen. 2. GroenLinks en D66. GroenLinks richt zich vooral op een beter milieu en is daarom tegen het aanleggen van snelwegen. D66 is voor kilometerheffing, zodat mensen minder snel in de auto stappen. Ook de partijen PvdA en CDA kunnen worden genoemd. Deze partijen zijn wel akkoord gegaan met

meer snelwegen, maar zijn aan de andere kant ook voorstander van milieuvriendelijker oplossingen zoals meer openbaar vervoer en kilometerheffing.

3. a. De SP is vooral voor openbaar vervoer en wil daarmee onder andere het milieu sparen.

Een wat meer extreme linkse partij geeft ook vaker voorrang aan het milieu dan aan economische groei.

b. De SP hoort bij de socialistische stroming. c. De plannen van de politieke partijen horen bij fase 2, omzetting: het afwegen van politieke

problemen en het bedenken van oplossingen. 4. a. Automobilisten gaan op andere momenten dan de spitsuren van en naar het werk, omdat ze dan niet

extra hoeven te betalen. Zo wordt het tijdens de spitsuren minder druk op de weg. b. Burgers kunnen: - een klacht of bezwaarschrift indienen bij het parlement. - de media inschakelen door bijvoorbeeld een brief naar de krant te sturen. - ook demonstreren of een handtekeningenactie houden. - enzovoort. c. Een pressiegroep kan: - lobbyen bij de verschillende politieke partijen en ministeries. - actievoeren, zoals bezetting van de snelweg voorbereiden. - de media inschakelen door persberichten te verspreiden en allerlei talkshows te benaderen. - enzovoort. 5. a. Als veel mensen met meerdere mensen tegelijk in één auto naar het werk rijden, zijn er veel minder

auto’s op de weg dan als iedereen met z’n eigen auto gaat. b. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld antwoorden: Voordeel: door met meer mensen in één auto te reizen draag je bij aan de filebestrijding, aan een

beter milieu en je bespaart benzinekosten. Nadeel: door samen te reizen ben je afhankelijk van anderen; je kunt bijvoorbeeld door iemand

anders te laat op je werk komen.

linkse en rechtse partijen

78

6. a. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld antwoorden: Voordelen: als je met de bus of trein reist, kun je gewoon gaan zitten en je wordt naar je

bestemming gebracht. En je kunt een krantje lezen, muziek luisteren. Redelijk ontspannend.

Nadelen: - in de Randstad zitten de bussen en treinen op de piekuren stampvol. - je woont niet altijd in de buurt van een station. - wachten in de kou en regen op een bus is niet leuk. - door vertragingen kun je te laat op je werk of school komen. b. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld antwoord: Omdat dat beter en goedkoper is: - treinen en bussen zijn milieuvriendelijker. - de aanleg en onderhoud van een weg is heel duur. 7. a. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld antwoorden: - Er zouden meer dodelijke ongelukken kunnen gebeuren. Een scooterrijder is bij een ongeluk

minder beschermd dan een automobilist. - Volgens het plan hoeven automobilisten dan geen apart rijbewijs A te halen. Mensen gaan dan

zonder scooterervaring de weg op en dat kan gevaarlijk zijn. b. De minister wordt gecontroleerd door het parlement. c. Het parlement kan gebruikmaken van het: - recht van amendement, door het wetsvoorstel te wijzigen. - stemrecht, tegen het voorstel stemmen om de wet te veranderen. - motierecht, de minister verzoeken van zijn voorstel af te zien of het voorstel sterk te wijzigen. 8. a. Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld van een linkse opvatting: meer geld voor openbaar vervoer – rekening rijden / kilometerheffing – carpoolen – allemaal op de

scooter – meer wegen. Voorbeeld van een rechtse opvatting: meer wegen – carpoolen – allemaal op de scooter - rekening rijden / kilometerheffing – meer geld

voor openbaar vervoer b. Eigen uitwerking leerling. c. Eigen uitwerking leerling. Deze vraag leent zich voor een discussie. Wat vinden de leerlingen de beste oplossing voor het

fileprobleem en welke argumenten gebruiken ze daarbij?

Houd een discussie in de klas over de stelling “Beter een iets minder gezond milieu, dan een slechte economie.”

linkse en rechtse partijen

79

EXAMENVRAGEN blz. 130 en 131 1. 1. Rechts. 2. Conservatief. 2. Conservatieve partij / liberale partij. De partij is voor weinig overheidsbemoeienis en wil dat burgers vooral zelf verantwoordelijk zijn.

3. C GroenLinks. 4. Deregulering. 5. C SGP en ChristenUnie. 6. D SGP. 7. D VVD – D66 – PvdA – GroenLinks – SP.

praktische opdrachten

80

Praktische opdrachten blz. 132-134 1. WAT VINDEN DE PARTIJEN ERVAN? - Zorg ervoor dat de leerlingen verschillende onderwerpen kiezen. - U neemt samen met de leerling de vragen door die hij of zij over het gekozen onderwerp wil stellen.

U kijkt dan of de vragen concreet genoeg zijn. - Spreek met de leerling de keuze en het aantal partijen af waarvan hij of zij een antwoord op de vragen wil

hebben. Het is aardig om hierbij te letten op partijen die sterk van elkaar verschillen of die wel of niet deel uitmaken van de regering. Contrast leidt in dit geval tot een beter inzicht in de standpunten.

- Laat de leerling in eerste instantie proberen de antwoorden op zijn vragen op de websites op te sporen. Correspondentie met politieke partijen kan namelijk enige tijd in beslag nemen.

- Let er bij de beoordeling van het verslag op dat alle vragen zijn beantwoord en zijn voorzien van een eigen mening.

2. HET PROBLEEM IN JOUW EIGEN GEMEENTE - Voor de overzichtelijkheid van de taken is het aan te raden om de groepjes niet te groot te maken. - Het is belangrijk dat de leerlingen het maatschappelijke probleem en de daaraan gekoppelde vragen

helder en concreet omschrijven. - In het interview moeten in ieder geval de voorbereide vragen gesteld worden. Stimuleer de leerlingen om

daarnaast ook relevante ‘invallen’ rond het maatschappelijke probleem te ventileren. - In het verslag of de presentatie moeten de lezers of toehoorders een goede indruk krijgen van het

maatschappelijke probleem. Pas als dat lukt, is de opdracht geslaagd. - Een zorgvuldig bijgehouden logboek geeft u inzicht in wat iedere leerling afzonderlijk gedaan heeft. Geef

de leerlingen het advies om gezamenlijk het logboek bij te houden. 3. DEN HAAG VANDAAG - Een bezoek aan de Tweede Kamer kost de nodige organisatie, maar het politieke bedrijf gaat er wel meer

door leven voor leerlingen. Ontbreekt de tijd voor een dergelijk bezoek, dan is het via de tv volgen van een Kamerdebat een –

weliswaar veel minder boeiend – alternatief. - Voor het bijwonen van een vergadering van de Tweede Kamer is reserveren niet vereist. Wel is het

noodzakelijk dat iedereen een geldig identiteitsbewijs bij zich heeft. Het is voor groepen mogelijk om een voorlichtingsprogramma (duur 1 uur) te krijgen. Hiervoor is een

afspraak vereist. Tel: 070-3183055. - Let erop dat in het verslag alle vragen over de Tweede Kamer, Eerste Kamer en de Ridderzaal beantwoord

zijn. Nodig de leerlingen ook uit hun eigen indrukken op te schrijven.

praktische opdrachten

81

4. JE EIGEN WETSVOORSTEL - Dit is een vrij lastige opdracht, die ook tijdrovend kan zijn. Laat de leerling eerst de keuze van zijn wetsvoorstel voorleggen. - Van belang is dat de leerling in de genoemde volgorde de zes stappen afrondt en eerst een stap op papier

uitwerkt voordat hij of zij verder gaat met de volgende stap. - Stap 5 suggereert wellicht dat het om wetten uit het strafrecht gaat, maar dit is zeker niet het geval. Denk

bijvoorbeeld maar aan wetten op het gebied van het kiesstelsel, ruimtelijke ordening of toelatingsbeleid. - Interessant is hoe de leerling denkt over het mogelijke standpunt van verschillende politieke partijen. Is de

motivatie volledig? - U kunt enkele wetsvoorstellen gebruiken als presentaties voor de klas. De andere leerlingen mogen dan

oordelen over de wenselijkheid en haalbaarheid van de wet. 5. PRESSIEGROEPEN WILLEN INVLOED - Zorg ervoor dat de leerlingen verschillende pressiegroepen nemen. Denk daarbij aan: - actie- en belangengroepen; - landelijke en plaatselijke groepen. Laat de leerlingen eerst hun keuze aan u voorleggen. - Stimuleer de leerling zo veel mogelijk kenmerken (1.1 t/m 3.3) uit te werken. - Laat een aantal leerlingen/groepjes hun adviezen aan de pressiegroep aan de klas voorleggen. Bespreek

met elkaar de adviezen. Let daarbij vooral op de haalbaarheid.

analyse maatschappelijke vraagstukken

82

ANALYSE MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN 1 MAATSCHAPPELIJKE PROBLEMEN VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 139 1. Eigen voorbeeld leerling. Voorbeeld antwoorden: - Als iemand last van z’n rug heeft is dat een persoonlijk probleem. Het wordt een maatschappelijk

probleem als veel mensen rugklachten hebben door de hoge werkdruk in Nederland. - Als de fiets van iemand wordt gestolen, is dat een persoonlijk probleem. Omdat er in Nederland

jaarlijks 750.000 fietsen worden gestolen is het ook een maatschappelijk probleem dat de overheid wil aanpakken.

- Als je moet wachten in een ziekenhuis voor een onderzoek of scan, is dat vervelend. Omdat er wachtlijsten zijn voor het maken van röntgenfoto’s en scans, veroorzaakt dat onnodig langer ziekteverzuim op scholen en in bedrijven. Daarmee is het ook een maatschappelijk probleem.

2. Het is ook een politiek probleem omdat burgers de kwestie zelf niet kunnen oplossen en verwachten dat

de overheid de juiste maatregelen neemt. 3. Eigen uitwerking leerling. Afhankelijk van de actualiteit. Situatie einde 2007: filebestrijding, klimaatproblemen, economie daalt wereldwijd/dreiging van een

recessie, toename van Poolse werknemers, koophuizen worden te duur voor starters. 4. Eigen antwoord leerling. Voorbeeld antwoord: EénVandaag, Netwerk, Buitenhof en Zembla. 5. Drugsoverlast is een maatschappelijk probleem omdat: - drugsgebruik door veel mensen wordt afgekeurd; - over de oorzaken van verslaving en de oplossing van drugsoverlast sterk uiteenlopende meningen

zijn; Sommigen vinden dat alle drugs verboden moeten worden en dat dealers en gebruikers hard

aangepakt moeten worden. Anderen vinden dat je drugs beter niet kunt verbieden, omdat het dan juist interessanter wordt. Zij vinden dat je betere voorlichting moet geven, om te voorkomen dat mensen verslaafd raken.

- drugsoverlast een ingewikkeld probleem is waarbij maatregelen en acties van de overheid (politie en justitie) nodig zijn;

- de overlast regelmatig onderwerp is in de massamedia: nieuws-, actualiteiten- en discussieprogramma’s op radio en tv, kranten en tijdschriften.

6. Als er geen tegenstelling tussen mensen is, dan is er geen probleem. Eigen voorbeeld leerlingen. Voorbeeld antwoord: Schiphol wil graag uitbreiden want dan kunnen er meer vluchten plaatsvinden en dat levert geld op.

Omwonenden zijn tegen die uitbreiding want dat levert extra geluidsoverlast op. Schiphol probeert dit deels op te lossen door bewoners subsidie te geven voor geluidsisolerende

maatregelen. Omwonenden vinden dit een onvoldoende maatregel want buitenshuis blijft de geluidsoverlast groot.

analyse maatschappelijke vraagstukken

83

7. De overheid moet bij besluiten belangen tegen elkaar afwegen en zorgen voor de zaken die voor

Nederland als land (economie, bevolking, milieu, veiligheid, enzovoort) belangrijk zijn. De overheid moet bijvoorbeeld de openbare orde en veiligheid regelen en zorgen voor voldoende

werkgelegenheid, scholen, ziekenhuizen, politieagenten, enzovoort. 8. Roddelbladen. Deze bladen worden waarschijnlijk goed gelezen, omdat mensen het zien als

ontspanning. Mensen vinden het leuk om over ‘sterren’ te lezen, ook al weten ze dat wat er staat niet altijd waar is. 9. Iedereen mag informatie op Wikipedia zetten of artikelen aanvullen en wijzigen. Je moet er dus op vertrouwen dat iedereen eerlijk en objectief is, maar dat is niet altijd het geval. In het najaar 2007 werd geconstateerd dat leden van de koninklijke familie in Wikipedia veranderingen

aanbrachten in enkele passages over personen en gebeurtenissen. 10. Eigen uitwerking leerling. De leerlingen moeten antwoord geven of de websites voldoen aan de drie criteria: 1. verschillende kanten; 2. bronvermelding; 3. scheiding feiten en meningen. 11. In een dictatuur wil de dictator of de partij aan de macht blijven. Als burgers en de media feiten of hun

mening geven over de onvrijheid kan dat aanleiding zijn tot onrust en opstand. In een dictatuur worden afwijkende meningen en visies vaak als staatsgevaarlijk beschouwd. 12 WELK PROBLEEM? blz. 140 1. Eenzaamheid. Het plaatje gaat over de individualisering van de samenleving. Mensen hebben steeds minder contact

met elkaar. Hierdoor is er minder sociale controle en zijn er steeds meer eenzame mensen. 2. Armoede. De afbeelding toont de voedselbank. Een grote groep mensen heeft te weinig inkomen om rond te

komen. Ze zijn daarom soms genoodzaakt om voedselpakketten bij de voedselbank te kopen. 3. Milieuvervuiling. De foto toont de uitstoot van gassen en stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu. Dit kan op de Nederlandse situatie slaan, maar ook op industrieën die zich explosief ontwikkelen, zoals

India en China. 13 KERNBEGRIPPEN blz. 140 a. De politie Zuid-Holland wil de jongeren in de gaten kunnen houden en kunnen ingrijpen als de

jongeren iets crimineels doen. De jongeren willen met rust gelaten worden. Ze zeggen dat ze niets verkeerd doen en vinden dat de

politie hun privacy schendt door de foto’s te nemen. b. Waarden: privacy, gelijkheid, respect, veiligheid. c. Normen: niet fotograferen (privacy), geen speciale aandacht van de politie (gelijkheid), mensen met

een bepaalde levensstijl niet lastig vallen (respect), preventieve maatregelen nemen (veiligheid).

analyse maatschappelijke vraagstukken

84

14 WELK MACHTSMIDDEL? blz. 140 1. Bil Gates, de baas van Microsoft: kennis en geld. 2. Een chirurg: kennis en aanzien. 3. Mick Jagger: charisma en aanzien. 15. WAAR OF NIET WAAR? blz. 141

waar of niet waar?

herschrijf de foute zinnen

Een belang is het financiële voor- of nadeel wat iemand ergens bij heeft.

niet waar Een belang is het voor- of nadeel wat iemand ergens bij heeft. Dit hoeft niet alleen maar financieel te zijn (jongeren hebben belang bij uitgaansgelegenheden, moslims bij een moskee, zieken bij een goede thuiszorg, enz.).

Met gezag bedoelen we de uitstraling die iemand heeft.

niet waar Met gezag bedoelen we de macht die is vastgelegd in de wet.

Een norm is een uitgangspunt dat mensen nastreven.

niet waar Een waarde is een uitgangspunt dat mensen nastreven.

Eerlijkheid, trouw en gezond eten zijn waarden.

waar

Met machtsmiddelen kun je het gedrag van anderen beïnvloeden.

waar

Over de oplossing van maatschappelijke problemen zijn de meeste mensen het eens.

niet waar Over de oplossing van maatschappelijke problemen zijn de meningen meestal verdeeld.

Charisma betekent dat je oprecht en eerlijk bent.

niet waar Charisma betekent dat je een sterke uitstraling hebt.

Geld en kennis zijn voorbeelden van machtsmiddelen.

waar

16 EO CENSUREERT NATUURFILM blz. 141 a. Het bericht is betrouwbaar omdat er hoor en wederhoor is toegepast en de bronnen zijn vermeld:

EO, BBC-serie en de Universiteit van Utrecht. b. De EO geeft subjectieve informatie omdat bij de uitzending niet duidelijk is vermeld dat het deel van

de evolutietheorie is geschrapt. c. Dit is een vorm van manipulatie. Een programma wordt aangepast zodat het beter past bij het

christelijke geloof van de EO.

analyse maatschappelijke vraagstukken

85

2 ANALYSEMODEL 1. WELKE INVALSHOEK? blz. 146 d. De sociaal-culturele invalshoek omdat sommige politieke partijen de normen en waarden in het

programma gevaarlijk vinden voor kinderen. 2. MINIANALYSE MET DE INVALSHOEKEN blz. 146 1. Eigen uitwerking leerling. Hieronder ziet u een voorbeeld van een korte analyse bij het kader ‘Nieuw debat kerncentrales?’ voor

de politiek-juridische invalshoek. 1. Wat heeft de overheid tot nu toe aan het probleem gedaan? Als je het probleem breed bekijkt, dan gaat het om het milieu (radioactief afval). De overheid heeft al

vele milieumaatregelen bedacht, zoals het scheiden van afval, een certificaat voor energiezuinig bouwen en investeren in duurzame energie (windmolens). De Nederlandse kerncentrale in Borssele (Zeeland) voldoet overigens wel aan strikte voorwaarden in verband met de veiligheid, het terrorisme en de opslag van radioactief afval.

2. Wat vinden de verschillende politieke partijen van dit probleem? De meeste politieke partijen hebben het milieuprobleem vrij hoog op de agenda staan maar houden

ook rekening met de consequenties voor de economie. Ze zoeken daarom naar oplossingen die zowel gunstig zijn voor het milieu als voor de economie. Het CDA en de VVD vinden de komst van een tweede kerncentrale een serieuze optie. De VVD noemt als argumenten dat bij kernenergie niet het broeikasgas CO2 vrijkomt en dat kernenergie een oplossing is tegen de schaarste van energie die hoge prijzen tot gevolg heeft. Een partij als GroenLinks is tegen kernenergie omdat het volgens deze partij onacceptabel is dat kernenergie de toekomstige generaties voor honderdduizenden jaren opzadelt met radioactief kernafval.

3. Welke wetsregels bestaan er voor het probleem en welke aanpassingen zijn nodig die voor iedereen aanvaardbaar zijn?

De Kernenergiewet maakt het mogelijk kerncentrales in Nederland te bouwen. Vanwege de strenge eisen zal een nieuwe kerncentrale er niet voor 2016 zijn. De kerncentrale moet bestand zijn tegen hoge overdruk van binnenuit, tegen vliegtuigcrashes en terroristische aanslagen van buitenaf. Vooraf moet duidelijk zijn dat de centrale direct ontmanteld wordt, zo gauw die niet meer in bedrijf is en hoe dat gefinancierd wordt. Eerst moet de overheid een besluit nemen over wat er moet gebeuren met radioactief afval. Voor de locatie geldt de voorkeur dat de plek vlak bij zee ligt, in verband met de beschikbaarheid van koelwater. De plek moet bovendien niet in een straal van vijf kilometer van een dichtbevolkt gebied liggen.

4. Waarom is het een sociaal en politiek probleem? - Veel mensen maken zich zorgen over milieu en economie (sociaal probleem). - Er bestaan sterk uiteenlopende meningen over de noodzaak en de aard van de risico’s. - De overheid moet actie ondernemen. - In de massamedia duikt het item regelmatig op. 5. Wat zijn de machtsmiddelen van de overheid en de andere betrokkenen? - De overheid vormt het gezag. - Politieke partijen kunnen lobbyen. - Pressiegroepen kunnen actievoeren. - De media kunnen er aandacht aan besteden. 6. …… Enzovoort. 2. Eigen uitwerking leerling.

analyse maatschappelijke vraagstukken

86

EXAMENVRAGEN blz. 147 t/m 150 1. Sociale dienstplicht of werkstage is een maatschappelijk vraagstuk, omdat: - voorbeeld op basis van kenmerk 1: Jongeren zijn niet goed betrokken bij de samenleving. Zij doen niet actief mee in de samenleving. Ze

moeten meer maatschappelijk bewustzijn ontwikkelen en zich beter voorbereiden op de toekomst. Tekst A, regels 2-3, 4-7 aanhaling uitspraak van John F. Kennedy. Tekst B, regels 1-2. - voorbeeld op basis van kenmerk 2: Het gaat om de groep jongeren tussen de zestien en de achttien jaar, om zwakkeren in de

samenleving en om overheidsinstanties, politieke partijen en maatschappelijke organisaties. Tekst A, regels 1-2, regels 7-10. Tekst B, regels 2-5 en 5-8. - voorbeeld op basis van kenmerk 3: Het vraagstuk wordt regelmatig in het nieuws besproken. In dit geval gaat het om artikelen op het

weblog Fok en in NRC Handelsblad. Hierdoor vormen de burgers een mening over dit vraagstuk en komt het ook onder de aandacht van de politiek.

In tekst A wordt duidelijk dat het CDA een plan heeft gemaakt om het probleem met de jongeren op te lossen. Donner besprak dit op de landelijke CDA-actiedag over waarden en normen.

Tekst A, regels 6-10. In tekst B zijn het ondernemer A. Dake, kolonel K. Gijsbers van de Koninklijke Landmacht, socioloog

P. Hofstede en voormalig raadsadviseur J. Kieboom van ex-premier Lubbers die aandacht vragen voor het probleem en met een oplossing komen. Ze kregen steun van de voorzitter van de Sociaal Economische Raad.

Tekst B, regels 5-8. - voorbeeld op basis van kenmerk 4: In tekst A wordt als oplossing van het probleem genoemd: het invoeren van een sociale dienstplicht

voor jongeren. Dit is een overheidsmaatregel die uitgevoerd moet worden door de gemeenten. Tekst A, regels 6-10. In tekst B wordt als oplossing genoemd: een werkstage voor schoolverlaters. Een groep

initiatiefnemers werkt samen met ING-bank om dit plan uit te kunnen voeren. De bank heeft toegezegd een aantal stageplaatsen te financieren bij het Nederlandse Rode Kruis.

Tekst B, regels 9-11, regels 17-18. 2. Uitgangspunt: naastenliefde en verantwoordelijkheid. Zin bij dit uitgangspunt: “Jongeren moeten zich afvragen wat zij voor hun land kunnen doen in plaats

van zich af te vragen wat hun land voor hen kan doen.” 3. De sociale dienstplicht uit tekst A staat op de politieke agenda. CDA-minister Piet Hein Donner geeft

aan voor de invoering van de sociale dienstplicht te zijn. Het plan wordt dus besproken in de politiek. Het plan voor de werkstage uit tekst B is bedacht buiten de politiek. Het plan is net gepresenteerd aan

de politiek, en zit dus net vóór de fase dat het op de politieke agenda staat. 4. 1. Machtsmiddel kennis. Hoe meer je weet of hoe deskundiger je bent, hoe meer mensen bereid zijn naar je te luisteren. 2. Machtsmiddel functie / beroep. De personen hebben allemaal een hoge functie en bovendien krijgt de groep steun van de voorzitter

van de Sociaal Economische Raad.

analyse maatschappelijke vraagstukken

87

5. B De injectienaaldtheorie. 6. Voor welke twee groepen en hun belangen komt Bas op? Groep 1: jongeren. belang: de ‘sociale dienstplicht’ gaat ten koste van de tijd die de jongeren kunnen besteden aan een

betaalde baan. En de jongeren moeten ervaring op kunnen doen in een omgeving waar zij gemotiveerd worden, niet op een plek waar het niet uitmaakt of ze zich volledig inzetten.

Groep 2: bedrijven. belang: bedrijven willen gemotiveerde jongeren in dienst. Dat zal niet zo zijn als de jongeren verplicht

voor ze moeten werken. Voor welke belangen komt Loes op? Belang 1: De Nederlandse samenleving moet beter en respectvoller worden. Belang 2: Jongeren moeten leren waarderen en gewaardeerd worden. 7. - De informatieve functie. - De opiniërende functie / de meningsvormende functie. 8. A 9. Voorbeeld uitwerking: Ik vind een sociale dienstplicht in een verzorgingstehuis goed, omdat je dan de situatie van ouderen

leert kennen. Want ook mijn opa, oma en ouders moeten misschien op een gegeven moment naar een verzorgingstehuis. En er is altijd hulp welkom om mensen te helpen met eten, een stukje met ze te lopen, of zo maar een gezellig praatje maken.

Ik vind een sociale dienstplicht ook goed omdat je respect en begrip krijgt voor een oudere generatie.

Dat is goed voor je eigen persoonlijke ontwikkeling, maar je helpt ook de samenleving, want de gezondheidszorg is erg duur.