Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Methodologie van de soc wetenschappen
Les 1 (op PowerPoint)
Les 2 (02/10)H1: Inleiding
Onderzoek smartphonegebruik en examenresultatenOnderzoek 1Visie op onderzoek?Naturalisme
› grondslag onderzoek: er zijn factoren die mensen hun punten determineren universele wetten: veel smartphonegebruik => slechte punten
› onderzoekers zijn objectieve buitenstaanders
Mogelijke kritiekpunten?Andere factoren kunnen ook een rol gespeeld hebben waardoor slechte examenresultaten te verklaren zijn dus dit onderzoek bewijst niet dat er een causaal verband is tussen smartphonegebruik en examenresultaten
Onderzoek 23 proefgroepen: 1e groep moest hun smartphone in een andere kamer laten tijdens de test, 2de groep moest hun smartphone mee nemen met zich en naast hun leggen, 3de groep mocht doen wat ze wou (meesten namen smartphone mee in ruimte, maar staken gsm wel in broekzak/…)
Belangrijk: getest wat de AANWEZIGHEID van een smartphone doet met score op testResultaat: mensen waarbij gsm in andere kamer ligt, scoren beter op test dan zij die hun gsm naast hun hebben liggen
Kritiekpunten? Neen.De groepen zijn gelijk aan elkaar buiten dat de aanwezigheid van smartphone, tijdens test speelden dus geen andere factoren een rol (op toevalsfactoren na) sterkere case op vlak van causaliteit
H2: Bouwstenen en soorten sociaalwetenschappelijk onderzoekTheorie & empirie Theorie
- definitie: zie PPT- bv: sterrenhemel
waarom is die zoals die is? kunnen we verklaren door Big Bang Theory - bv: hoe kunnen we het patroon van misdadig gedrag verklaren? Broken Windows
Theory- bv: ‘job demand’ model
› veel of weinig autonomie (zelf veel beslissen hoe je werkt, wat je wanneer doet)
› veel of weinig werkdruk (veel werk hebben, veel te doen hebben) › ontstaan van schema met 4 ‘soorten’ jobs: zinloos, actief, passief & slopend› theorie zegt: stressniveau neemt toe van linksboven naar rechtsonder
Kenmerken uitspraak over de relatie tussen concepten empirisch component : het is gebaseerd op observatie
toetsbaar zijn : het moet verifieerbaar zijn (oberservatie, waarneembaar) + weerlegbaar zijn (je moet bereidt zijn om de theorie te verleggen als die niet klopt)
› bv : religieuze theorie ‘God heeft ons gecreeërd en we moeten ons goed gedragen zodat we niet door hem gestraft worden’≠ verifieerbaar (we kunnen God niet zien, bewijzen) en weerlegbaar (theorie is in geen enkel geval bereidt om ongelijk toe te geven, er wordt altijd wel iets gevonden om theorie te bewijzen volgens hen)
zekere mate van veralgemeenbaarheid › 3 soorten theorieën :
1) Formele theorieën kunnen op allerlei inhouden toegepast worden lege doos die je op alles (verschillende domeinen) kan toepassen (bv : formules)2) Grand theories proberen heel de sociale orde te verklaren heel wat kritiek op : als we proberen alles ineens te verklaren, komen we op verschillende abstrate theorieën die niet echt veel betekenen 3) Middle range theories 1 aspect binnen geheel bestuderen minder abstract
Kenmerken toepassen op JDC-model (Job Demand Control) - empirisch toetsbaar : het is mogelijk om de verifieren of deze theorie klopt, door
bevragingen te doen + ook weerlegbaar (mogelijke observatie waarbij theorie niet klopt kunnen we ons inbeelden)
- middle range theorie : 1 aspect in SL proberen te verklaren (stress – werk)- concepten : zinloze jobs, actieve jobs,…
labels die specifieke jobs omvangen
Empirie- het ervaren van de wereld rondom ons door middel van waarneming - in welke mate is het mogelijk om objectief te observeren ? kunnen we wel iets
waarnemen zonder onze eigen kleur er aan te geven ? 2 addertjes onder het gras
1) In welke mate is objectief waarnemen mogelijk ?Bhalla & Proffitt
- 3 verschillende groepen- zelfs als het gaat over zo iets objectief als een heuvel waarnemen, zal onze eigen
situatie erop afkleuren
2) Interesses in bepaalde fenomenen zijn niet altijd observeerbaar- concepten : verborgen gedrag, verkiezingsgedrag (men mag niet spreken over op wie
hij/zij stemt), waarden,…
Theorie en empirie staan los van elkaar onderzoek : samenspel van beide componenten
Deductie› algemene theorie toepassen op een specifieke, concrete case › ‘alle zwanen zijn wit’
Inductie› uit concrete observaties een algemene regel/theorie formuleren› een witte zwaan zien in het park => ‘alle zwanen zijn wit’
Voorbeeld 1 : zwanen
Voorbeeld 2 : Dr Semmelweis (dokter)- kraamvrouwenkoorts in Vienna General Hospital - percentages van vrouwen die bij het bevallen overlijden bij 2 verschillende
klinieken/afdelingen - opvallend : 1ste kliniek ligt sterfte hoger dan bij 2de - oorzaak achterhalen
Theorie 1 : het wordt veroorzaakt doordat te veel vrouwen samen in 1 kleine ruimte› hypothese : ‘afdeling met meer personen heeft een hoger sterftepercentage’› obervatie : is het zo dat in de afdeling met de hoogste sterfte de meeste vrouwen
liggen ? NEEN net minder=> hypothese wordt volledig ontkracht
= deductieve aanpak
Theorie 2 : verschillen in voeding en verzorging › hypothese : ‘afdeling met minder goede voeding/verzorging zal hoger sterfte %
kennen’› observatie : is er een verschil in verzorging & voeding in de afdelingen ? NEEN is
hetzelfde = deductieve aanpak
Theorie 3 : ruwe behandeling door verloskundigenWaarneming : afdeling 1 waren verloskundigen in opleiding, afdeling 2 waren kraamvrouwen in opleiding
› empirie (observatie) : verwondingen opgelopen tijdens onderzoek = minder erg dan die opgelopen tijdens de bevalling zelf
› ingreep : # onderzoeken halveren (dan zou sterftecijfer moeten halveren volgens hypothese)
› resultaat : niets veranderde, dus theorie verworpen
Theorie 4 : zien van een priester die laatste sacrament komt toedienen leidt tot schrik => KVKWaarneming : directe toegang tot sterftekamer in afdeling 2 voor priester, niet in afdeling 1 (daar moest priester voorbij zalen)
› ingreep : priester niet voorbij zalen laten komen› resultaat : niets veranderde
Enkele jaren later : oorzaak voor situatie van KVK gevonden In 1847 : mannelijke collega krijgt prik in vingen tijdens autopsie => KVK Inductie
› empirie : in afdeling 1 kwamen verloskundigen vaak van een autopsie direct naar de vrouw die ging bevallen (handen niet wassen want geen besef van belang hygiëne)
› ingreep : studenten handen laten wassen› empirie : onmiddelijke daling sterfte %
De cyclus van empirisch onderzoek
OEFENING PPT› theorie: contact met andere etnische groepen leidt tot meer + attitudes tegenover
die groep› er wordt een relatie gelegd tussen concepten: contact met groep & attitude› empirie: men deed een observatie naar het contact met de groep en de voorwaarden› deductie: algemene naar concrete› inductie: ze zien in de 515 studies dat de theorie niet volledig klopt => theorie
aanpassen, herformuleren (van het concrete naar het algemene)
KUNNEN: toepassen, niet perse kunnen uitleggen wat inductie/deductie inhoudt
Les 3 (05/10)
H2: Bouwstenen en soorten sociaalwetenschappelijk onderzoekVervolg cyclus empirisch onderzoek
Durkheim theorie zelfdoding: 4 types
komen in SL meer of minder voor theorie niet kennen, gewoon als 2 continuüms (regulatie & integratie) illustratie
patronen te vinden in iets dat toch zo een persoonlijke keuze is toch wetmatigheid te zien in iets wat vrije wil is
Onderscheid tussen deterministische & probabilistische wetmatigheden
Evaluatiecriteria: toevalsfouten & systematische foutenWat?Kwaliteit van onderzoek hangt af van afwezigheid of aanwezigheid van fouten
2 soorten fouten: toevallige fouten & systematische fouten
Criteria om onderzoek te beoordelen betrouwbaarheid: afwezigheid van toevallige fouten geldigheid: afwezigheid van systematische fouten
Voorbeeld 1Metafoor van schietschijf
geldigheid en betrouwbaarheid van schietpatroon: er zit een systematische fout in (je zit systematisch te veel links) & probleem met betrouwbaarheid (schoten zijn niet altijd op dezelfde plek, maar verspreid) lage geldigheid en betrouwbaarheid
Voorbeeld 2
2 weegschalen, echte gewicht 80 kg
Weegschaal 1: gemiddelde 80,3 bijna geen probleem met geldigheid (zelfde als echte gewicht), maar wel een probleem met de betrouwbaarheid (hele verschillende, verspreide resultaten)
Weegschaal 2: gemiddelde 76,3 probleem met geldigheid, maar niet met betrouwbaarheid
Voorbeeld 32 grafieken gewicht online & observatie (man-vrouw)
Bij vrouwen: alle bolletjes liggen op de lijn of erboven uitleg: er is een systematische afwijking geen toevallig patroon, er zit een patroon in -> probleem bij geldigheid
Bij mannen: bolletjes erboven, maar ook eronder (verspreid) uitleg: lichte mannen gaan op profiel overdrijven, mannen die zwaarder zijn gaan gewicht aanpassen naar beneden complexer patroon verteld veel over sociale norm: “te licht = te weinig spieren” “te zwaar = dik”
=> systematische afwijkingen (verschil tussen man en vrouw) ongeldigheid
Betrouwbaarheid meer metingen doen bij voldoende aantal mensen
Geldigheid complexer dan betrouwbaarheid 3 vormen van geldigheid:
- meetgeldigheid: meten we wat we willen meten?- externe geldigheid: kunnen we de resultaten veralgemenen naar de populatie- interne geldigheid: zijn de relaties tussen kenmerken geldig
geoperationaliseerd?
Voorbeeld theoretisch concept: zelfmoordcijfersvoorbeeld gemeten concept: de zelfmoordcijfers in een statistisch onderzoek van de overheid
Oefening: games & schoolresultatenOnderzoek: probleem met geldigheid
- externe geldigheid- interne geldigheid - meetgeldigheid
Oefening: ‘zoetstoffen toch niet zo schuldig’
alle 3 eigen criteria
(zoetstoffen = kunstmatige suikers)- externe geldigheid: kan je het bloedsuikergehalte van een muis veralgemenen naar
dat van de mens?onderzoek op mens=> geldigheidsproblemen?
- interne geldigheid: men spreekt over een causaal effect tussen zoetstoffen en de darmflora, maar is dat effect er wel?
Theorie- vs. praktijkgericht onderzoek
Praktijkgericht onderzoek: proberen om verschijnselen te beïnvloeden en te veranderen bv: experiment van Dr. Semmelweis (kraamkoortsziekte bij vrouwen)
Theoriegericht onderzoek: probeert bij te dragen tot een theorie bv: onderzoek videogames
Praktijkgericht onderzoekevaluatie-onderzoekactie-onderzoek
Evaluatie-onderzoekBv: Sesame straat
- heel goed bedoeld als beleid, maar evaluatieonderzoek heeft getoond dat het net voor het tegenovergestelde zorgde (kloof werd groter) mooi voorbeeld van goede bedoelingen, onbedoelde gevolgen
Cyclus goed evaluatie-onderzoek doorloopt deze cyclus 1 keer
Toepassing cyclus inburgeringsdicreet1. Probleem: kloof tussen nieuwkomers & nt nieuwkomers in Vlaanderen 2. Diagnose: benoemen
altijd meerder diagnoses discriminatie, structurele factoren, …
3. Plan: nadenken over een interventie inburgeringscursussen?
4. Interventie: interventie starten + tijdens interventie kijken of hij goed verloopt (gaan genoeg mensen naar deze cursussen?...)
5. Product evaluatie: is de situatie verbeterd of niet? conclusie: na cursussen is taalniveau nog steeds laag + nog steeds weinig contact met nt nieuwkomers
Les 4 (09/10)
H3: Filosofische achtergrond
RationalismeTot renaissance: kennis komt voor uit antieke bronnen, Bijbelse teksten en goddelijke openbaringen
Rationalisme denken = bron van alle ware kennis deductieve aanpak kritisch tegenover ervaring = bron van kennis (observatie is onnodig)
Plato’s allegorie van de grot we zijn gevangenen die vastgeketend zijn aan een stoel, daardoor kunnen we maar in
1 richting kijken kijken naar een wand op de wand speelt er zich een voorstelling voor wat we op de wand zien ≠ de realiteit
om werkelijke kennis te hebben, niet enkel observeren de gevangenen zouden zich dus moeten losketenen om achter hen te kunnen kijken
Euclidische meetkunde 5 axioma’s / uitgangspunten (niet kennen)
ze zijn onbewijsbaar er kan op basis van deze axioma’s een kennissysteem geconstrueerd worden op
deductieve wijze
OBSERVATIE EN EMPIRIE = niet nodig om kennis op te doen
René Descartes‘Je pense, donc je suis’
kritiek Bacon: we komen niet op goede kennis door gewoon na te denken - volgens Bacon: nieuwe visie zijn op wetenschap en kennis (Novum Organum)
eerste methode: loopt weg van alle observaties/ervaringen tweede methode: er moet ook zoiets zijn als inductie, op basis van observaties algemene wetten maken
Empirisme
Galileo Galilei observaties op hemellichamen vroeger ‘aarde is centraal punt, alles draait rond de aardbol’
Galileo deed observaties die hier niet mee overeen kwamen=> nieuwe theorie
veel kritiek van Kerk & inquisitie:- accepteren nieuwe visie/theorie niet- Galileo wordt geschorst & schrijft boek
Empirisme ervaringen/observatie = belangrijke bron van kennis menselijke geest = ‘tabula rasa’
we worden geboren als een leeg blad, door ervaringen op te doen wordt het blad gevuld
correspondentietheorie: een beweren is waar indien ze met de werkelijkheid correspondeert
wetenschap/kennis bestaat niet enkel uit observatie zij die enkel observeren zijn de mieren, ze verzamelen feiten maar hebben geen echte kennis hij pleit voor de hele empirische cyclus
Waarom in de 16e-17e E? visie van het rationalisme was heel actueel
visie was volgens hen niet correct, men wou deze afbrokkelen
Verdere ontwikkelingen Het scepticisme van David Hume
- zijn visie stemt overeen met die van Galileo- ook enkele kanttekeningen: zijn onze waarnemingen wel zo feilloos & causaliteit
zintuigelijk vaststellen is onmogelijk
Het logisch-positivisme van Wiener Kreis- groep wetenschappers in Wenen - demarcatieprobleem: wat is wetenschap en wat niet?
enkel observatie volstaat niet om de wetenschap af te bakenen - verificationisme: principe van de verifieerbaarheid
een uitspraak/theorie moet controleerbaar zijn, observaties mogelijk zijn die dit kunnen verifiëren, hoe kunnen we dit toetsen aan de realiteit
Karl Popper: kritiek op logisch-positivisten1 e kritiek : de mens is volgens positivisten een ‘tabula rasa’, maar het is niet dat ons hoofd volledig leeg is en deze gevuld wordt
- bv: kindje dat zijn middelvinger opsteekt (ene ziet het als een lief kindje, andere als een hooligan)
- hangt af van kritische ingesteldheid2 e kritiek : principe van verificatie is niet houdbaar
- universele uitspraken zijn onmogelijk verifieerbaar bv: alle zwanen zijn wit
- alternatief: principe van falsificatie demarcatiecriterium weerlegbaarheid: we moeten als wetenschappers niet iets proberen te bewijzen, maar iets proberen te weerleggen-> bv: niet proberen te bewijzen dat alle zwanen wit zijn, maar net zoeken naar een zwarte zwaan
Thomas Kuhn: verlaat correspondentietheorie - de correspondentietheorie (iets is waar als het overeenstemt met de observatie)
klopt volgens hem niet- de wetenschap evolueert niet geleidelijk aan, maar in sprongen
theorieën sterven met de wetenschapper die hem verdedigd en mensen gaan deze theorieën bekijken vanuit hun visie (ze gaan hem niet zomaar verwerpen) = paradigmawissel
Imre Lakatos: probeert synthese te maken van Popper’s en Kuhn’s kritieken- theorieën kunnen niet bewezen worden door observatie- maar je kan ze ook niet falsifiëren als er een tegensprekelijke waarneming wordt
gedaan- wetenschappers hebben neiging theorieën te redden door wijzigingen te doen- evolutie wetenschap: niet omdat er 1 tegensprekelijke observatie gedaan wordt de
theorie meteen verwerpen, maar wanneer er meerdere tegensprekelijke observaties worden gedaan zal een alternatief paradigma de bovenhand halen -> 3 voorwaarden hiervoor
bv: theorie van de zwaartekracht Newton: vallen van appel uit boom naar beneden (hoe komt dit?) welke theorie is Einstein: ontwikkelt zijn algemene relativiteitstheorie
correct?
We gaan Einstein geloven ipv Newton op het moment dat we zijn theorie waarnemen => de theorie van Einstein beweerd alles wat Newton beweerd, maar heeft nog enkele extra punten en deze worden bewezen door observatie => theorie wordt bijgewerkt
! Theorie: niet 1 experiment die het tegendeel bewijst van een stelling kan ervoor zorgen dat de hele theorie verworpen wordt, er moet meer onderzoek gedaan worden (meer bewijs) !
Wat met sociale wetenschappen?Wetenschap ≠ monoparadigmatisch
Naturalisme: sociale wetenschap volgt het model van de natuurwetenschap kenmerken zie PPT
Adolphe Quetelet Emile Durheim
Constructivisme: sociale wetenschappen hebben eigen model nodig kenmerken zie PPT
Immanuel Kant Wilhelm Dilthey Max Weber
Les 5 (12/10)
H4: Ethiek in sociaalwetenschappelijk onderzoek
Wantrouwen tegenover wetenschapIntegriteit
probleem: deel van de publieke opinie geloofd niet in de integriteit v/d wetenschap niet objectief, niet integer,… een paar schandalen zijn genoeg om de integriteit v/d W in vraag te stellen
Ethiek- Griekse ethos: gewoonten, gebruiken- = centrale waarden en overtuigingen van het wetenschapsbedrijf + daaruit
voortvloeiende handelingsrichtlijnen
Ethiek met betrekking tot het omgaan met deelnemersPrincipe 1: Schade vermijdenJe mag deelnemers van onderzoek noch fysische, noch psychische pijn berokkenen
Experiment Milgram goed voorbeeld waarbij er geen rekening gehouden wordt met principe 1 proefpersonen gezegd dat het een experiment was naar het leerproces
echt onderzoek: luisteren mensen naar autoritaire personen? 2 groepen:
- ene groep moet vragen stellen aan de proefpersonen, wanneer de personen een fout antwoord geven, krijgen ze een elektrische shock elektrische shock wordt gegeven door de personen die de vragen stellen werden verplicht dit te doen van autoritaire figuren ! Sterkte van de shocks steeg telkens ! De personen die de vragen stelden dachten dat ze echt elektrische shocks gaven (wat niet waar was)
resultaat: proefleider gaf hun het bevel en de meesten doorliepen het experiment (tot hoogste sterkte)
psychische schade bij de proefpersonen (zij die de vraag stelden)
Onderzoek Berkun zie ppt ook hier psychische schade
Soms kan schade niet vermeden worden- onderzoek stopzetten- afwegen schade tegen belang wetenschappelijke vooruitgang die geboekt kan
worden
Principe 2: informed consent Informed = de deelnemers moeten weten waarover het onderzoek min of meer over gaat, zodat ze weten waar ze ‘ja’ op zeggenConsent= de deelnemers moeten hun toestemming gegeven hebben om mee te werken aan het onderzoek
Niet altijd mogelijk, hangt af van het onderzoeksontwerp- veldonderzoek: onderzoeker gaat undercover en proberen mee te draaien/ te
observeren- verborgen onderzoek- deceptie: we proberen niet altijd te vertellen waarover het onderzoek precies gaat
Principe 3: Privacy, vertrouwelijkheid en anonimiteit Respect hebben tijdens een onderzoek voor deze 3 dingen
sociaalwetenschappelijk onderzoek bevat vaak persoonlijke en gevoelige data- inkomen, religieuze opvattingen, seksuele geaardheid, politieke voorkeuren,…
deze data mag niet verspreid worden hoe?
- anonimiseren - embargo op onderzoek- overheid ziet erop toe of we alle verzamelde gegevens op een goede manier
gebruiken privacycommissie
Deontologie - Belang van openheid: alle informatie moet beschikbaar gemaakt worden zodat
resultaten kunnen gecontroleerd en gerepliceerd kunnen worden- Zo goed mogelijk wetenschap bedrijven: beste methodes en theoretische kaders
gebruiken die beschikbaar zijn- Geen fraude plegen- Correct refereren
Fraude-cases
Case van de Piltdown-man discussie over the missing link tussen mens en aap fossiele restant die bewees hoe het in elkaar zat
- enkele jaren later: ondervonden dat de schedel een fake schedel was (fraude)=> 50 jaar in de verkeerde richting gezocht tussen link mens-aap
Case van Diederik Stapel genoot heel veel aanzien publiceerde veel onderzoeken en weetjes ondervonden dat hij data gebruikte die zelfgemaakt was (nooit echt onderzoek
gedaan)
Wetenschap/onderzoek & samenleving
Max Weber nam belangrijke positie in in dit debat we moeten als wetenschappers onze eigen waarden aan de kant schuiven kritiek: naïeve visie
je waarden spelen mee in wat je interessant vindt als onderzoeker= onvermijdelijk=> zorgt ervoor dat we gepassioneerd zijn door wat we onderzoeken ! bewustzijn van vooringenomenheid: bias vermijden
Illustratie: onderzoek Marion Van San naar etniciteit en criminaliteit Marc Verwilghen wou een onderzoek naar etnische achtergrond en criminaliteit
stellen mensen met een bepaalde etnische achtergrond meer criminologische feiten dan anderen?
prevalentie = percentage criminaliteit binnen die groep vraag: hoe interpreteren we die cijfers? welke theoretische inzichten kunnen ons
helpen deze gegevens te begrijpen/ te interpreteren?
Keuze van frame geen aandacht voor socio-economische status
het is net die status die de kans op criminele daden bepaald
discriminatie door politie? ander soort frame discriminatie door politie voor de ene groep, voor de andere wat minder
Les 6 (16/10)
H6: Kwantitatieve en kwalitatieve meting
Basisbegrippen
Meten = het empirisch vaststellen van theoretische concepten, de vertaling van een theoretisch concept naar een waargenomen variabele (kan kwantitatief of kwalitatief zijn)
Meetproces:Conceptuele definitie Operationele definitie Waargenomen concept
Conceptuele definitie - concept = abstract begrip dat een plaats inneemt in het theoretisch model - bouwstenen van theorie - een theoretisch concept uitleggen in zijn verschillende aspecten
Operationele definitie- kiezen van waarneembare indicatoren die de verschillende aspecten van het
theoretische concept representeren/omvatten - van iets heel abstract naar een concreet waargenomen gegeven
uiteindelijke waarneming (bv: een score van een intelligentietest)
Meetproces: heel rooskleurig voorgesteld 2 valkuilen bij de operationalisering Betekenisvernauwing
sommige aspecten van het theoretisch concept vergeten we Betekenisverschuiving
we meten iets dat we eigenlijk niet willen meten
Examen: score die je resultaat weergeeft- deze score moet weergeven of je wel echt een goede kennis hebt- vernauwing: sommige dingen vallen weg- verschuiving: bij een mondeling examen is het doel de kennis van de student
evalueren indirect wordt de spreek/taalvaardigheid van de spreker ook geëvalueerd (sommige kunnen zich ergens beter uitpraten dan anderen- we meten iets wat we eigenlijk niet willen meten
Moeilijkheid van operationalisering hangt af van 2 kenmerken van een concept:1. Complexiteit2. Abstractiegraad
Illustratie: waardentheorieSchwartz (1992)
Waarden richten onze keuzes die we maken in het leven, sturen het menselijk handelen algemene principes die bepaalde situaties overstijgen
10 ≠ waarden die voortkomen uit de noden van het menselijk bestaan achievement, universalism,…
Conceptuele definitieAchievement = …Universalism = …
Operationele definitie per dimentie meerdere indicatoren zoeken
Achievement: portret 1, portret 2,…Universalism: “
Waargenomen conceptScore
Beïnvloedt sociaal-structurele positie waardenprioriteiten: gender, leeftijd en opleiding beïnvloeden onze waardenprioriteiten
Oefening op basisbegrippenWelk soort concept? Abstract-concreet / Eenvoudig-complex?
complex & abstract: meerdere aspecten worden omvat iemand kan religieus zijn op verschillende manieren bidden, aanpassing van kleren, naar de kerk gaan,…
Betekenisvernauwing? er is maar 1 mogelijke vorm van religie sommige aspecten nemen we niet mee in het onderzoek niet naar de kerk gaan betekent niet dat men niet religieus is, er wordt geen rekening
gehouden met het bidden thuis,…Betekenisverschuiving?
?Betere indicatoren?
?
Betrouwbaarheid van onderzoek (mogelijke fouten)
Gebrekkige operationalisering kan leiden tot foutieve conclusies
Veralgemeningsfout = je gaat slechts 1 of enkele dimensies meten, maar je concept omvat er veel meer
je gaat ten onrechte 1 dimensie veralgemenen naar een volledig concept
Religiositeit bij jongeren: ‘hoe vaak ga je naar de kerk?’ zal duidelijk worden dat deze heel laag ligt=> kijken naar andere indicatoren: ‘geloof je in god?’ ‘denk je vaak na over de zin van het leven?’ ‘geloof je in het leven na de dood?’ heel ander resultaat qua religiositeit
Abstractiefout = abstract concept meten door 1 grote concrete indicator te onderzoeken
Kwantitatieve meting theoretisch concept vertalen in een numerieke score verwerkt m.b.v. statistische analyse stappen meetproces worden strikt gevolgd
Kwalitatieve meting niet numeriek-gegevens
Les 7 (19/10)
H6: Kwantitatieve en kwalitatieve metingKWANTITATIEVE METING
X = T + I + e
X = geobserveerde waarde T = werkelijke waarde (true score) I = ongeldigheid (invalidity) e = onbetrouwbaarheid (error)
Theorie: als je iets meet, zitten er altijd fouten in- proberen te voorkomen- aanwezigheid van fouten evalueren- rekening houden bij interpretatie
Soorten kwantitatieve variabelen Continue variabelen
- oneindig aantal waarden aannemen- glijdende schaal
Discrete variabelen- beperkter aantal waarden- trapsgewijs
3 ≠ meetniveaus› drukt aard van de relatie uit tussen de variabele en een getalsscore › hiërarchisch geordend
1. Nominale variabelen- eindig aantal categorieën die niet logisch geordend kunnen worden - toewijzing van score is arbitrair
2. Ordinale variabelen- eindigt aantal categorieën, waartussen logische ordening zit- afstand tss categorieën is niet gedefinieerd - toewijzing scores moet orde respecteren
3. Metrische variabelen- eenduidige relatie tussen score- afstand tussen categorieën is gedefinieerd
Oefening ‘indicatoren religiositeit’- Religieuze denominatie: nominale variabele
maar 5 mogelijke antwoorden, dus geen continue variabele- Publieke praktijk: metrische variabele (discreet)
je kan geen 1,3 keer naar de kerk gaan- Subjectieve religiositeit: ordinale variabele
je kan maar 3 posities innemen, er zin een bepaalde logica in
SchaaltechniekenSchaalconstructie = 1 score creëren op basis van verschillende variabelen/metingen
> Likert schaal> Guttman schaal zie PPT
1
2
Relaties tussen kenmerken
Relaties tussen kenmerken/variabelen: grafisch voorstellen (conceptueel model)- gemeten variabelen in een vierkant- niet rechtstreeks gemeten variabelen in een ovaal
Relaties tss kenmerken Geen relatie tussen 2 kenmerken Samenhang tussen 2 kenmerken
- aangegeven met kromme, dubbelhoofdige pijl- verbanden zijn symmetrisch
Effect van een kenmerk op het andere X beïnvloedt Y aangegeven met éénhoofdige pijl van de onafhankelijke naar de afhankelijke
variabele
Samenhang of effect? hangt af van het onderzoeksontwerp en theoretische argumenten besluiten tot effect mag niet zomaar, effect impliceert causaliteit
MEDIATIE / intermediaire variabelen
X beïnvloedt Z; die op zijn beurt Y beïnvloedt
Bv: examenresultaat- X = interesse- Z = uren studeren- Y = examenresultaat
Waarom staat de score in een cirkel, en niet in een vierkant?Het examenresultaat is niet iets dat we rechtstreeks meten, we meten je kennis over de 40 vragen, maar niet over de volledige kennis van de volledige cursus.
Speciale vorm: schijnverbanden bv: zogezegde correlatie tussen aantal ooievaars en aantal geboortes op een bepaald
moment sprake van een 3de variabele: industrialisering
Interactie effect
Sterkte van de relatie tussen X en Y wijzigt onder invloed van Z
Bv: examenresultaat- X = uren studeren- Y = examenresultaat- Z = studiemethode
KruistabellenEffecten/verbanden, interacties en mediaties aflezen uit kruistabellen
- afhankelijke variabele in rijen- onafhankelijke variabele in kolommen - kolompercentage berekenen- verschil tss kolompercentage over kolommen berekenen - als ∆ beduidend van 0 verschilt sprake van een relatie
Interactie effect delta verschillen voor mannen en vrouwen en dan bekijken of ze van elkaar
verschillen- voor mannen = geen effect voor deeltijds- of voltijds werken op de
kinderopvang- voor vrouwen = wel een effect (12,6) - delta (12,6) – delta (1,0) = 11,6 => interactie effect
werk & kinderopvang: gender heeft een effect op de 2
Mediatie effect effectsterkte is kleiner geworden => aanwezigheid van mediatie IK SNAP HIER NIKS VAN, WENEN
Warren McCleksyAdvocaat doet uitspraak over de doodstraf: tegen statistisch bewijs dat zwarte gekleurde mensen sneller de doodstraf krijgen dan blanken
Eerste tabel: 10,2 – 11,9 => geen relatie, advocaat had volgens deze tabel dus ongelijk
Tweede tabel toevoeging ras van slachtoffer als controle-variabele ineens wel een relatieHoe? mediatiemodel Simpson’s paradox
Simpson’s paradox: in het echt is er een verband, maar als je 2 kenmerken onderzoekt is er geen verband
Effect verdwijnt als we de huidskleur van het slachtoffer niet opnemen in het onderzoek wat is er aan de hand: huidskleur is belangrijk in dit onderzoek als er een blanke persoon vermoord werd, kreeg men sneller de doodstraf
OefeningZIE PPT thuis maken!
Les 8
H6: Kwantitatieve en kwalitatieve metingKWANTITATIEVE METING
Opgave 1OPLOSSINGLinker model: mediatie
- pijltjes willen zeggen ‘heeft effect op’- hoge opleiding leidt tot etnocentrische attitudes, dit wordt versterkt door
lidmaatschap dat tevens bepaald wordt door opleiding
Rechter model: interactie- 1 variabele heeft invloed op de andere, maar kan versterkt/verzwakt worden door
een 3de variabele
Opgave 2∆=¿42,4 – 24,6 = 17,8
- kijken naar de delta’s binnen de tabel met 3 variabelen we vergelijken de leden met de niet leden van een lage opleiding + hetzelfde voor een hoge opleiding=> lage: ∆=¿46 – 33, 2 = 12,8=> hoge: ∆=¿38,8 – 16 = 22, 8
- conclusie: voor de laagopgeleiden is er een effect, voor de hoog opgeleiden is het effect sterker delta’s liggen fel van elkaar=> het effect van lidmaatschap blijft even sterk met of zonder een 3de variabele, aangezien het gemiddelde van de twee delta’s gelijk is aan de delta van de eerste tabel=> er is dus sprake van interactie, en niet van mediatie
Antwoord multiplechoicevraag: B
Betrouwbaarheid nagaan
Test- retest betrouwbaarheid (test-hertest) - exact dezelfde instrumenten 2x gebruiken bij dezelfde mensen en kijken naar
overeenstemming in resultaten- overeenstemming meten met correlatiecoëfficiënt
moet zo dicht mogelijk bij +1 liggen; minimaal 0,8
Mogelijke problemen:- te korte tijd tss 2 metingen: geheugeneffect (ze kunnen zich nog herinneren wat hun
antwoord de vorige keer was)- te lange tijd tss 2 metingen: reële wijziging in opinie (bv: bij het meten van
betrouwbaarheid weegschaal niet te lang wachten met persoon er opnieuw op te zetten, persoon kan afvallen/bijkomen)
Voorbeeld: voor of tegen splitsing in België kruistabel van 2 metingen 2 blauwe cellen = discordante cellen
hoe groter het verschil tussen deze twee cellen, hoe onbetrouwbaarder de meting
Split-half betrouwbaarheid- scores op twee helften berekenen van een instrument - samenhangt tussen deze 2 scores berekenen, sterke samenhang (min. 0,8) wijst op
een goede betrouwbaarheid
Cronbach’s alpha- interne consistentie veronderstelt dat items onderling sterk samenhangen- maat die gemiddelde samenhang weergeeft:
a = K(r) / (1 + (K-1)r)- een alpha groter dan 0,70 wijst op een goede betrouwbaarheid
Voorbeeld: Schwartz’ menselijke basiswaarden eerst: Test-retest betrouwbaarheid gebruiken
- correlatie op de 2 scores waren redelijk goed, over de tijd zijn de metingen redelijk consistent
vervolgens: Cronbach’s alpha- de interne consistentie is niet voldoende sterk
Meetgeldigdheid nagaan
Inhoudsgeldigheid- zijn de indicatoren die we gebruiken wel een goede selectie voor de verschillende
lagen die er zijn in ons onderzoek, uit het universum van verschillende indicatoren - proces van operationalisering systematisch evalueren
veralgemeningsfout abstractiefout
- berust niet op statistische analyse
Indruksgeldigheid- berust ook niet op statistische analyse- kijken of wat er onderzocht wordt ook effectief is wat we willen onderzoeken
Begripsgeldigheid- statistische analyse doen om te kijken of onze hypotheses kloppen
wanneer die wordt verworpen/ontkracht wordt: 2 mogelijkheden; theorie is volledig fout of de meting is volledig fout
Voorbeeld: jobtevredenheid criterium gebruiken van begripsgeldigheid
- hypothese: mensen die routine jobs doen gaan lager scoren op de jobtevredenheid-schaal
als hypothese niet ontkracht wordt: theorie klopt, jobtevredenheid is geldig gemeten wel ontkracht: theorie is fout / meting is fout
Discriminerende geldigheid- kijken naar samenhang van concepten die sterk van elkaar verschillen
lage samenhang: goed
Criterium geldigheid- meting vergelijken met een criterium waarvan de geldigheid onomstotelijk vast staat - verschillende vormen
1. Gelijktijdige geldigheid in welke mate correleert ons nieuw instrument met het geldig instrument
hoe sterker, hoe beter
2. Predictieve geldigheid geldigheid van een meting evalueren in het licht van een latere gebeurtenis
die per definitie ‘geldig’ is hoe groter a, hoe groter de predictieve geldigheid
Oefening: 3 opgaven1. Hypothese over effect: leeftijd heeft een effect op universalisme en prestatie
we vinden adhv metingen dat deze hypothese klopt=> Begripsgeldigheid2. Discriminerende geldigheid3. Gelijktijdige geldigheid
KWALITATIEVE METING - aandacht voor perspectief van de onderzochte - constructieve opvatting- open vs. gesloten meetprocessen
Gefundeerde theorie-benadering- grounded theory (Glaser & Strauss)- als onderzoeker kan je beter zo weinig mogelijk afweten van theorie, theorie is
vervuiling van de geest (helemaal verschillend van andere visies onderzoek)=> geen open blik meer we moeten theorie bannen en vanuit observaties bevindingen maken
- in 3 fases:1. beschrijven (open coderen) 2. relaties tussen open codes opsporen (axiaal coderen) 3. kern-categorie selecteren en verder uitwerken (selectief coderen)
Voorbeeld: Awareness of dying (Glaser & Strauss) hoe beïnvloedt bewustzijn de naderende dood de interacties tussen mensen? onderzoeken door participerende observaties en interviews 4 verschillende besefcontexten geven interacties vorm:
- ‘closed awareness’: personeel is op de hoogte, patiënt niet=> interactie wordt vermeden door personeel
- ‘suspicion awareness’: patiënt heeft vermoeden- ‘mutual pretence’: beide partijen weten het, maar doen alsof ze het niet
weten- ‘open awareness’: beide partijen zijn openlijk op de hoogte
QCA: Kwalitatieve comparatieve analyse
- werkt met kwalitatieve data - op zoek naar noodzakelijke en voldoende
voorwaarden voor het optreden van een fenomeen - kwalitatieve data kwantificeren: 0/1 scores
toekennen - Booleaanse algebra
Les 9 (26/10)
H5: zelfstudie
Vragen Wat is het verschil tussen een onderzoeksvraag en waarnemingsvragen ?
bij een onderzoek begin je met een onderzoeksvraag: dit is een hele algemene vraag die omvat naar wat we onderzoek gaan doen
de vragen die resulteren uit ons onderzoekplan, die we uiteindelijk aan de proefpersonen zullen vragen, dat zijn de waarnemingsvragen
4 verschillende types van kennis (p121) Wat is het onderscheid tss verklarend en beschrijvend?
- beschrijvend: hoe is een situatie op een bepaald moment, niet proberen te begrijpen waarom (1 variabele tegelijk)
- verklarend: ons afvragen welke factoren een rol spelen, waarom iets is zoals het is,... (meerdere variabele bekijken)
Wat is het onderscheid tss evaluatief en voorspellend?- evaluatief: het evalueren van bepaalde interventies (wat zijn de
gevolgen,…)
H7: Selectie van onderzoekseenheden steekproeven
Soorten steekproeven
Onderzoek doen bij concrete eenheden steekproef = de selectie van een subset uit de bevolking 2 verschillende logica’s bij het maken van die selectie
- toevalssteekproef: elke eenheid moet een berekenbare, gelijke kans hebben om in de steekproef terecht te komen steekproef op toevalsbasis
- theoretische steekproef: eenheden met de meest informatieve waarde selecteren met als doel verdiepende kennis theoretische overwegingen
Band met visie op onderzoek?
toevalssteekproef past meer bij het naturalisme je hebt grote aantallen nodig voor zo een steekproef, je gaat meer voor kwantiteit
theoretische steekproef gaat meer de diepte in en sluit meer aan bij de visie van het constructivisme
Toevalssteekproeven
Terminologie
Populatie- verzameling van eenheden waarover het onderzoek gaat, waarover we conclusies
willen trekken- een goede omschrijving van een populatie moet heel specifiek zijn en dus ook
operationeel- speciaal universum: populatie die concreet betrokken is in het onderzoek, hier en nu- algemeen universum: denkbeeldige theoretische populatie, niet plaats- en
tijdgebonden
Steekproef- subset van de populatie die effectief betrokken wordt in het onderzoek (waar we
gaan onderzoeken) - geselecteerde elementaire eenheden = steekproefeenheden
Steekproef kader (frame)- lijst van alle eenheden die in de populatie waaruit steekproef getrokken zal worden- moet zo dicht mogelijk bij de populatie aansluiten- niet altijd even gemakkelijk zo een lijst te maken
Geplande steekproef alle geselecteerde steekproefeenhedenGerealiseerde steekproef eenheden die ook werkelijk willen meewerken aan het onderzoek= respondenten
Steekproeffractie
- verhouding aantal in geplande steekproef over aantal in de populatie - kans op opname in de steekproef
Representativiteit- in welke mate weerspiegelt onze gerealiseerde steekproef de populatie- wordt nagestreefd, maar je kan nooit bewijzen dat die er is (maatregelingen nemen
die kans vergroot)- representativiteitsanalyse
Eenheden en niveaus
2 soorten eenheden:Onderzoekseenheid of analyse eenheid
- hetgene waar we een uitspraak over willen doen- over individuen, maar ook over groepen
Waarnemingseenheid- eenheid die de informatie versterkt over de analyse eenheid- onderzoekseenheid & waarnemingseenheid = moet niet perse hetzelfde zijn
bv: onderzoekseenheid ‘scholen’, waarnemingseenheid ‘leerkrachten’
Sprake van gelaagdheid binnen sociale realiteiten aggregatie: van lager naar hoger niveau
- o.b.v. individuele kenmerken tot collectieve kenmerken komen desaggregatie: van hoger naar lager niveau
- o.b.v. collectieve kenmerken tot individuele kenmerken komen
Bij het niet netjes bij elkaar houden van die niveaus kunnen er fouten optreden 2 soorten fouten:
Ecologische fout- op foutieve wijze relatie die bestaat op hogere niveau doortrekken naar lagere
niveau- bv: proportie mijnwerkers in een regio – zelfmoordcijfers in die regio
op regionaal niveau: hoe meer mijnwerkers, hoe meer zelfdoding mijnwerkers plegen meer zelfmoord?Neen: landbouwers plegen zelfmoord aangezien ze het economisch nadeel hebben door de mijnwerkers (vechten voor hun landbouwgrond) => ongelukkig
Individualiseringsfout- het negeren van de dingen die op lager niveau kunnen gebeuren, of andersom
Foutenbronnen
3 soorten foutenbronnen bij toevalssteekproeven1. Dekkingsfout
- Wie er niet op staat kan niet worden geselecteerd - Niet up to date (bvb. lijst werknemers, maar is al een jaar oud: mensen zijn
vertrokken en er zijn nieuwe mensen aangetreden) - Meervoudige registraties. Sommigen staan twee keer of meer op lijst… - = Coverage error of dekkingsfout
2. Steekproeffout: toevallige afwijkingen ten gevolge van het werken met steekproeven i.p.v. voltallige populatie
- Toevalsselectie gebruiken, dus aselecte steekproeven - Maar ook toeval zal niet altijd perfect werken…
Altijd een bepaalde “foutenmarge”. Dit drukken we uit door resultaten niet als één cijfer weer te geven, maar als een interval (betrouwbaarheidsinterval, zie verder)
3. Non-respons fout - Is geen selectie bias bij trekking (geplande) steekproef, maar selectie bias bij
realisatie van de steekproef door weigering tot medewerken of niet-contacteerbaarheid
- Grotere vertekening naarmate er… …meer non-respons is …respondenten sterk afwijken van niet-respondenten
zie boek symbolen
LES 10 (30/10)
H7: Selectie van onderzoekseenheden
Sample size
Meest gestelde vraag bij het trekken van een steekproef: ‘hoe groot moet deze zijn?’ vraag naar sample sizeAlgemeen: hoe groter de steekproef, hoe groter de nauwkeurigheidMAAR
- ook duurder & tijdrovender- niet voldoende aandacht => minder zorg => slechtere gegevens- nagaan of grotere steekproef wel nodig is
Absolute grootte vs relatieve grootte absolute is van belang, niet de relatieve grootte met welke elementen moeten we rekening houden bij het bepalen van de grootte van onze steekproef:
elementen zie PPT
1. Heterogeniteit in populatie verwijst naar de diversiteit in de populatie gevat in variantie
Standard Error = SE = standaardeviatie
√n n = aantal eenheden binnen de steekproef
hoe groter de SE, hoe heterogener de populatie
Betrouwbaarheidsinterval berekenen
2. Gewenste kans op vergissing betrouwbaarheidsinterval 95% meestal 5% kans op vergissing gekozen
Z alfa: verwijst naar de waarde die we op de horizontale as nemen horizontale as: marge die we nemen voor het betrouwbaarheidsinterval
kleinere kansen op vergissing => kleinere precisie
3. Gewenste nauwkeurigheid verwijst naar de breedte van het betrouwbaarheidsinterval (BI) soms cruciaal om onderzoeksvraag te beantwoorden
4. Analysebehoeften hoe meer variabelen je tegelijkertijd wil gebruiken in de analyse, hoe groter je
steekproef zal moeten zijn hoe meer categorieën binnen een variabele, hoe groter steekproef zal
moeten zijn representatie marginale gevallen
5. Praktische overwegingen geld, tijd,… nodig
Types van toevalssteekproeven
Enkelvoudige toevalssteekproef- Simple Random Sample (SRS)- elke populatie eenheid heeft dezelfde kans op opname in de steekproef
(=steekproeffractie) - in praktijk niet veel gebruikt: moeilijk mee te werken
bv: eerstejaarsstudenten en hun opleiding=> percentages worden min of meer goed weerspiegeld, maar zijn niet perfect
Voordelen:› eenvoud
makkelijk uit te voeren en te analyseren Nadelen:
› kleine groepen leveren kleine aantallen op› groepen zijn misschien niet goed weerspiegeld
relatieve grote kans op extreme steekproef
Variant: systematische enkelvoudige toevalssteekproef- alleen het eerste element wordt toevallig geselecteerd- bv: onderzoek naar studenten bib
telkens 10de student nemen selectie van n-de eenheid
- gevaar = systematiek kan leiden tot vertekening bv: onderzoek naar soldaten lijsten van alle soldaten, maar zijn geordend per rang
-> telkens 10de persoon in rang nemen-> kan telkens toevallig een sergeant zijn
Gestratificeerde steekproef- eenheden worden in strata (groepen) opgedeeld volgens kenmerken
1 of meerdere kenmerken- uit elk stratum wordt een afzonderlijke steekproef getrokken
toevalssteekproef uit elke strata - grootte steekproef per stratum is recht evenredig met populatiegrootte van stratum - waarom stratificatie?
verkleinen verwachte variantie meer precisie in schattingen voor individuele strata
Probleem: kleine groepen worden ondervertegenwoordigd, grote groepen over hoe oplossen? wegen
- ene groep meer gewicht geven (ondervertegenwoordigde), andere wat minder
- wegen (corrigeren)
ClustersteekproefZIE PPT
TweetrapsteekproefZIE PPT
TweefasensteekproefZIE PPT
Kwantitatieve niet-toevalssteekproeven- steekproeven waarvan de selectie niet toevallig is
QuotasteekproefZIE PPT
Theoretische steekproeven- natuurlijke of theoretische steekproef - op basis van theoretische gronden
doel = cases die rijk zijn aan informatie zoeken naar grootst mogelijke variatie of op zoek gaan naar hele specifieke cases
- verschil toevalssteekproeven: selectie op toeval vs. informatieve waarde gesloten vs. interactief en open vooral bepaalde sample size vs. criteria van theoretische verzadiging en actief zoeken naar negatieve gevallen (sample size niet vastgelegd op voorhand)
Bv: ‘Silent community’ Delph doel = op welke plaatsen anonieme, vluchtige homoseksuele contacten plaats tss
mannen in NY + hoe verlopen ontmoetingen aanpak: ‘steekproef’ van plaatsen, en dus niet van personen
Verschillende vormen: Sneeuwbalsteekproef
- 1 of meer starteenheden (brengen je in contact met anderen)- gevaar = blijven steken in kliekjes
Doelgerichte steekproeven- selectie van informatierijke elementen
Gelegenheidssteekproef- steekproef nemen waar je bij gelegenheid toegang tot hebt
(strategie wordt niet echt geprefereerd)
Les 11 (09/11)
H8: Experimenteel onderzoek
Rijkdom en ethiekExperiment 1: ‘Higher social class predicts increased unethical behavior’Veroorzaakt rijkdom het stellen van onethisch gedrag?
vraag naar causaliteit tussen 2 elementen- voorwaarden bij spreken over causaliteit: covariantie van 2 elementen,
tijdsvolgorde, afwezigheid schijnrelaties en sterke theoretische grond
Experiment 21. 2 groepen ingedeeld: hoge en lage mindsets (het zich voelen als hoge klasse of lage
klasse)- hoe gedaan dat de ene zich hoog voelt, de andere zich laag?
vraag gesteld: ‘sta je hoger of lager dan deze persoon? (persoon met hoge status)
- groepen zijn dus op toevallige wijze gecreëerd 2. Na experiment: “bedankt om deel te nemen aan onderzoek, we zijn klaar. Daar staat
nog een pot met snoep, dus als je eentje wil nemen, doe maar.” snoepje nemen = onethisch gedrag (snoep is voor de kinderen)
- resultaat: respondenten uit de hoge klasse mindset nemen gemiddeld sneller een snoepje sneller snoepje afpakken van kind
3. Besluit (?): indien hoge mindset meer snoep neemt dan lage denken te behoren tot een hogere sociale klasse veroorzaakt onethisch gedrag
Mag dit besluit worden? Het enige verschil tussen beide groepen is de sociale klasse mindset alleen deze factor kan het verschil in het aantal genomen snoepjes verklaren alle andere factoren zijn onder controle gehouden
=> Besluit dat kan gemaakt worden: het stimuleren van de mindset veroorzaakt het wel of niet nemen van snoep
Het klassieke experiment
ExperimentOorsprong: Willem Jakob’s Gravesande (17e-18e E)
realiteit beïnvloeden (bal verwarmen) en dan opnieuw meten kennis komt voor uit observatie past binnen naturalistische traditie: kijken naar oorzaak-gevolg relaties,…
laboratorium experiment2 belangrijke types van experimenten
veldexperiment
In labo, sterke controle setting, maar ook zeer artificieel
experimenten in “werkelijke wereld” zoals klassen, organisaties,…
Het klassieke experiment
4 belangrijke elementen Hypothese (vermoeden) van wat iets veroorzaakt 1
“rijkdom veroorzaakt onethisch gedrag” De onderzoeker definieert twee situaties waarbij het al dan niet optreden van de
vermoedelijke oorzakelijke factor wordt gemanipuleerd 2 hoge vs. lage klasse mindset
Eenheden wordt op toevalsbasis aan één v. beide situaties (condities) toegewezen 3 We vergelijken de toestand op de afhankelijke variabele (voor en) na de
experimentele manipulatie 4 neemt een groep meer snoepjes dan de andere?
4 stappen1. Hypothese over oorzaak afkomstig uit theorie of vorig onderzoek2. Verschillende situaties definiëren
experimentele conditie = conditie waarbij de vermoedelijke oorzaak wel optreedt controle conditie = conditie waarbij de vermoedelijke oorzaak niet optreedt meest eenvoudig experiment: 2 condities
3. Toevallig eenheden toewijzen = randomiseren - alternatief voor randomisatie = matching
4. Vergelijken situatie
Klassieke experiment bestaat uit voormeting en nameting
R = random assignement (toevallige toewijzing)O = observatieX = experimentele manipulatie
VoormetingWaarom?
- om te kijken: klopt het wel dat deze groepen aan elkaar gelijk zijn? heeft de randomisering goed gewerkt?
- bij matching: nog belangrijker om voormeting te doen want kans hier is nog groter dat groepen van elkaar verschillen
Netto effect?Bij eerste groep 0,8 en andere groep 0,6 toeval heeft niet volledig gewerkt hoe oplossen? netto effect van experimentele manipulatie (correctie toepassen)
Voormeting- laat toe dat ‘netto effect’ bepaald kan worden - maar kan ook neveneffect hebben: reactiviteit
Hawthorne experimenten
Les 12 (16/11)
H8: Experimenteel onderzoek
Spreading of disorder
Studie 1 op grond gooien van flyers aan fietsstuur 2 gelijkaardige tijdsstippen genomen
per conditie: 77 individuen bestudeerd resultaat: in de ene conditie 70% papier gewoon op de grond gooien, andere conditie
maar 33% verbazingwekkend: als individu eigen G bepalen (persoonlijke beslissingen) graffiti op muur of niet zal bepalen welk G we stellen norm overtreden => stimuleert nog meer norm overtredend G
Studie 2 condities: fietsen op verboden plaats of geen fietsen
verboden plaats was kortere weg naar een bepaalde plek resultaat: zelfde patroon vorige studie
80% van mensen neemt kortere weg doordat er al een norm overtreden is (fietsen die er staan op verboden plek)
Studie 5 en 6 brievenbus: envelop gestoken in brievenbus
duidelijk te zien dat er 5 euro in zit, en hangt een beetje uit brievenbus 2 keuzes als voorbijganger: enveloppe pakken of enveloppe duwen in brievenbus verschillende experimentele condities:
- controle conditie (niks bijzonders)- andere condities norm overtredend G toegevoegd: graffiti op brievenbus + graffiti op brievenbus en vuil op de grond
resultaat: verschil iets minder groot, maar wel te zien
VRAAG: Beantwoord dit onderzoek aan het klassiek experimenteel design?- Geen sprake van een goede randomisering (iedereen die voorbij wandelt zit in de
conditie) - Geen voormeting: maar 1 keer gemeten (iemand 5 euro steelt, kortere weg neemt of
flyer op grond gooit) je kan mensen niet 2 keer confronteren met die 5 euro of een flyer aan hun fietsstuur
- Gevolgen van interne geldigheid: we zijn niet 100% zeker over causaal effect, want er kunnen andere zaken in het spel zijn waarvoor niet gecontroleerd is
Geldigheid in experimenten Externe geldigheid:
- populatiegeldigheid: als participant speciale groep zijn veralgemenen naar algemene populatie?
- naturalistische geldigheid: hangt af van welk soort experiment veldonderzoek scoort hier heel goed op: natuurlijke situatie, persoon die wordt onderzocht gaat zich niet anders gedragen want weet niet dat hij in een experiment zit voor lab experiment een groter probleem: individu weet dat hij/zij in een experiment zit
Interne geldigheid:- sterk punt van experimenten: grote zekerheid dat de factor waaraan we het
effect toeschrijven inderdaad de verantwoordelijke factor is
Interne geldigheid is niet altijd 100% gegarandeerd bepaalde bedreigingen:
buitenexperimentele gebeurtenissen (history)- soms gebeurd er iets los van je experiment wat je resultaten beïnvloed en
alles door elkaar kan gooien- bv: flyers en fietsen onweer waardoor mensen zich anders gaan gedragen,
of politie wagen die voorbijrijdt waardoor ze minder snel flyer op de grond gooien
- vooral gevaarlijk als die factor maar bij 1 van de 2 condities voorkomt (local history) en niet bij beide condities
- vooral geval veldexperimenten: weinig controle over setting
maturatie of spontane verandering- bij onderzoek bij individuen kans op ontwikkeling
=> anders scoren door natuurlijk rijpingsproces- bedreiging voor de causaliteit door te denken dat dit een echte factor is
effect van de voormeting / practice effect- practice effect: anders scoren op experimenten doordat je getraind bent door
het experiment vaker gedaan te hebben
instrumentatie- als instrumenten na verloop van tijd niet meer goed gaan werken
differentiële groepssamenstelling - groepen zijn toch verschillend van elkaar ondanks de randomisering
- vaak in geneeskundige experimenten ene placebo en andere echt experiment na verloop tijd sommige weg uit experiment doordat het te lang duur=> 1 bepaalde groep die weg gaat (probleem)
statistische regressie- bv: prestatie sporters
fenomeen: meting van batting average bepaalde sporters die je daarvoor onderzoekt en een jaar later opnieuw, zullen het jaar nadien altijd slechter doen dan het jaar ervoor wie een bepaald jaar slecht scoort, zal je jaar nadien wel vaak goed scoren
- scoren kruipen naar het gemiddelde toe regressie naar het gemiddelde- niet zien als causaal effect, maar als een fenomeen
extremen worden minder extreem, minder extremen worden extremer
verwachtingen- participanten: blind- onderzoekers: dubbelblind
ook zij hebben bepaalde verwachtingen => kan resultaten besmetten(bv: hopen op spectaculaire resultaten waarmee onderzoeker bekend zal worden)
- bv: Clever Hans effect paard kon tellen, rekensommen maken wat was er aan de hand: eigenaar zo trots dat paard kon rekenen waardoor hij onbewust bepaalde lichaamstaal uitstuurde naar paard zodat paard wist wanneer hij met zijn been moest stoppen met tikken
- bv: placebo effect zelf wanneer er aan de mens een niet echt medicijn gegeven wordt => verwachtingen dat het zal helpen, want ze hebben een pil gekregen omgekeerde effect = nocebo-effect
Quasi- & pre-experimentenKlassiek experiment valt niet altijd uit te voeren soms van afwijken => zorgt voor een groter risico op bedreigingen waarom niet altijd haalbaar?
praktisch of ethisch niet mogelijk (bv: Milgram)
Quasi-experimentele designsAlternatief: quasi-experimentele designs
wijken op bepaalde punten af van experiment zwakkere designs dan het klassieke experiment 3 verschillende soorten: niet-equivalent ontwerp met vergelijkingsgroep,
afzonderlijke-steekproef ontwerp met voor- en nameting en tijdsreeksontwerp
Niet equivalent ontwerp met vergelijkingsgroep
2 groepen- randomisering is niet aanwezig (groepen zijn niet toevallig samengesteld)
bestaande groepen kunnen dus verschillen van elkaar = verschilpunt met klassieke experimenten
- er gebeurd een voormeting: daar kijken of groepen genoeg gelijk zijn aan elkaar? oplossing is beperkt
Voorbeeld gevaar differentiële groepsindelingDutton & Aron: ‘bepaalde mensen angst laten voelen en andere niet’
- zij die angst voelen zijn diegene die in de conditie zitten, andere zijn de controlegroep
- brug in VS: bewegelijke hangbrug op hele grote hoogte= angstconditie
- houten stabiele brug= niet angstconditie
- onderzoeksters op brug gestuurd (knappe onderzoekster) sprak mannen aan: ‘ik zoek mensen die voor mij een creatief verhaal willen schrijven’ (prent gegeven) inhoud werd nadien beoordeeld: gekeken naar in welke mate er seksuele inhoud aanwezig was (seksuele opwinding) resultaten: op stabiele brug is score veel lager dan op angstige brug (score: mate waarin er seksuele inhoud aanwezig is in verhaal) concluderen: angst veroorzaakt meer seksuele opwinding?
- 2e meting toegevoegd: ‘bedankt voor je verhaal, moest je geïnteresseerd zijn in de resultaten, hier is mijn telefoonnummer’ook mannelijke interviewers op pad gestuurd: niet dezelfde resultaten bij mannen als wanneer ze tegengehouden worden door een vrouw resultaat: zij op angstige brug gaan meer bellen naar vrouw dan zij die op stabiele brug liepen
Mogen we dan die ene conclusie maken?- groepen zijn van begin af aan verschillend van elkaar (sommige huisvaders (veel
minder snel bellen),…) slecht
Afzonderlijke-steekproef ontwerp met voormeting en nametingDesign nuttig voor bijvoorbeeld communicatiestudenten die willen zien of een campagne effect heeft of niet
Voorbeeld: effect informatie campagne Vlaamse overheid in dag- en weekbladen - twee steekproeven (A en B) - effect: kennis B – kennis A- buitenexperimentele gebeurtenis: 3de factor die invloed heeft
Tijdsreeksontwerp
Longitudinale aanpak voor onderzoek (gedurende een langere periode een individu onderzoeken)
Er kunnen zich allerlei zaken voordoen als patroon niet heel zichtbaar is, is het moeilijk om over een causaal verband te spreken
Pre-experimentele designs nog minder sterk dan quasi experimenten (zeer zwak experiment)
nog minder controle op interne geldigheid enkel gebruiken als het niet anders kan
voorbeelden: ontwerp met alleen nameting ontwerp met voor- en nameting bestaande groepen met alleen nameting
Ontwerp met alleen nametingGeen oog voor alternatieve verklaringen, niet veel gegevens om mee te werken
Ontwerp met voor- en nametingMeting op voorhand er gebeurd iets nameting
Maar 2 metingen: voor en na- situatie voordien gebruiken om te zien wat er veranderd is in situatie nadien- wat als er een buitenexperimentele gebeurtenis is? …
Voorbeeld: antirook campagne op school - dit soort design gebruiken- op voorhand meten: ‘rook je of niet?’- na campagne nog eens meten daling?- conclusie trekken dat campagne gewerkt heeft?
neen alternatieve verklaringen: voormeting heeft gezorgd voor realisatie dat roken slecht is (en dus niet campagne zelf),…
Voorbeeld: laag geschoolde jongeren helpen aan een job geraken (plan)- intensieve collectieve begeleidingsmethodes uitgeprobeerd om jongeren
verantwoordelijk te maken en hun helpen aan een job te geraken- resultaat: zeer sterke daling van jeugdwerkloosheid (40%)
conclusie: plan heeft heel goed gewerktMAAR niet zomaar maken want we hebben geen controlegroep waarmee we kunnen vergelijken daling was niet enkel in Oostende (waar plan werd toegepast) te zien, ook in andere dorpen
Bestaande groepen met alleen nameting Geen randomisering of voormeting
- groepen zijn niet op toevallige wijze samengesteld en we kunnen op voorhand niet weten of groepen ongeveer gelijk zijn aan elkaar
FOUT IN PPT: effect = 01 – 02
Oefeningen
Welke onderzoeksvraag hoort bij welk design?
Onderzoeksvraag 1 Onderzoeksvraag 2 Onderzoeksvraag 3Experimenteel design B
- campagne wordt uitgevoerd: je doet die voor iedereen iedereen ondergaat experimentele conditie
Experimenteel design C- je kan als directie niet
beslissen wie rookt en wie niet (geen controle op)
- een voormeting doen is moeilijk
- redelijk beperkt: rokers en niet-rokers vergelijken met een nameting
Experimenteel design A
Les 13 (20/11)
H9: Survey onderzoek
Survey- relatief grote steekproef van respondenten- gestandaardiseerde vragenlijst- veralgemening naar grotere populatie- statistische analyse
Fouten minimaliseren door: aandacht vraagverwoording, geschikte survey mode en non-responsfout terug te dringen
2 survey onderzoeken naar de vraag ‘Moet België splitsen?’ - verschillende resultaten bij beide onderzoeken
- vanwaar de verschillen?› VRT-enquête
minder genuanceerde antwoordmogelijkheden mensen die twijfelen zeggen makkelijker ‘goede zaak’ dan ‘slechte
zaak’ afwezigheid geen-mening filter ‘eventuele’ maakt het makkelijker om te bevestigen
› meetfout elke survey maakt bepaalde fouten, sommigen zijn groter dan de
anderen verschillen in fouten leiden tot verschillen in resultaten
Soorten vragen
Open vragen <-> gesloten vragen antwoorden liggen niet vast antwoordmogelijkheden
liggen vast en daarin keuze maken
Voor- en nadelen open/gesloten vragen- voordelen open vraag
interessant voor respondent geen question constraint: afbakening geen sturing: geen lijst met antwoordmogelijkheden, antwoord is vrij
- nadelen open vraag lastig te analyseren vergt veel van respondent
- bij ranking vragen gesloten vragen voordeel: dwingt mensen om keuzes te maken nadeel: complex!
Feitenvragen- vragen naar kenmerken, gedragingen of gebeurtenissen (hele concrete zaken)- objectief vast te stellen - bv: welke richting studeer je? - er bestaat een ‘waar’ antwoord (bv: wat heb je gisteren avond gegeten?) maakt ze
zaken al iets eenvoudiger, MAAR er kunnen nog steeds fouten ontstaan (foutenbronnen)
› soms herinneren de respondenten zich de feiten niet meer (bv: te lang geleden)
› sommige feiten geven mensen niet graag toe (onwenselijk) › informatie is onnauwkeurig omschreven
The Kinsey reportsAlfred Charles Kinsey (1894-1956)
- onderzoeker naar insecten na een tijdje is zijn interesse verschoven naar het menselijk gedrag (want ook dieren)
- onderzoek gedaan naar seksueel gedrag bij de mens m.b.v. survey onderzoek geprobeerd ‘het onwenselijke’ van vragen zo hard mogelijk weg te werken
Methodologie 1. Intro (2 à 10min)
- doel van de studie uitleggen- confidentialiteit garanderen + appreciatie voor medewerking uiten (‘het zou
fijn zijn als u zou meewerken’)- benadrukken dat geen waardeoordelen geveld worden
2. Data verzameling- vragenlijst, van minder naar meer bedreigend- vragen cru stellen- Burden of denial: gedrag wordt verondersteld, vragen hoe vaak het voorkomt
(en dus niet vragen naar of ze dit of dat al gedaan hebben, gewoon hoe vaak al)
3. Afsluiten- bedanken- kans geven om vragen te stellen
Aanbevelingen: zie PPT
Kennisvragen- peilen naar wat mensen weten over een bepaald onderwerp - waarom in survey onderzoek?
› rechtstreekse interesse in wat mensen weten› relatie tussen kennis en andere variabelen › onrechtstreekse interesse om betrokkenheid bij thema (attitude sterke = hoe
sterk iemand overtuigd is in zijn opinie) te meten - bedriegend karakter: mensen op hun gemak stellen
in voorbeeld PPT: ‘Er zijn weinig mensen die exact weten hoe hoog dit leefloon is’ hiermee mensen gerust stellen
Gaan mensen hun opinie veranderen door het aangehaald worden van tegenargumenten- zwakkere attitude- hoe beter je kennis, hoe sterker je attitude => hoe zekerder je bent in je opinie
Vraag toegevoegd aan ‘wat is het leefloon voor mensen die onvoldoende bestaansmiddelen hebben?’, nl. ‘wat vind je van dit bedrag?’ opinievraag
Opinievragen- vragen naar bevragen psychologische of mentale toestanden die niet rechtstreeks
waarneembaar zijn
- egalitarisme / gelijkheidsstreven
Model van vraag-antwoord proces 5 stappen bij de respondent (die soms ook kunnen mislopen)
1. begrijpen van de vraag2. cognitief proces3. evalueert antwoord in termen van accuraatheid 4. evalueert antwoord in termen van andere doelen (imago)5. geeft een accuraat antwoord
Mogelijke fouten die kunnen optreden R’s keuze of wijziging van het antwoord op basis van aanwijzingen (‘cues’) van:
› interviewer (perceptie van kenmerken en gedrag)› vraagverwoording (vorm context)
R geeft geen accuraat antwoord:› conformiteitsbasis› wenselijkheidsbasis› volgzaamheidsbasis› andere
RAS-model- Zaller- om een beter idee te krijgen over dat cognitief proces- mensen staan constant bloot aan een grote informatie stroom (=receive)
kan je niet allemaal verwerken sommige dingen opnemen (= accept, receptie) en sommige informatie niet (=resistentie)
- wat we wel opnemen zijn overwegingen en hangen samen met attitude van de persoon
- model: mensen boksen hun opinie in elkaar op het moment dat een onderzoeker hen een vraag stelt waarom doen we dit?
Centrale vs. perifere verwerking- centrale beslisser (schildpad) = informatie diepgaand verwerken
› traag, doordacht› rationeel, op basis van argumenten› cognitief belastend
- perifere beslisser (haas) = informatie oppervlakkig verwerken› quasi-automatisch › op basis van heuristieken, indrukken en gevoelens› cognitief veel gemakkelijker
Keuze route:- belang (motivatie)- taakmoeilijkheid / cognitieve vaardigheden
Het belang van vraagverwoordingAntwoorden op enquêtevragen zijn onderhevig aan responsfouten en responsstijlen
Info in antwoordschalen- mensen gebruiken antwoordschaal om zich een idee te vormen over ‘ware verdeling’
in populatie heuristiek (perifere route) waar zou ik ongeveer zitten tegenover de rest?
Volgorde effecten- informatie meenemen van de ene vraag naar de andere vraag - context van een vraag wijzigt de interpretatie en cognitieve verwerking
Question constraintAls je mensen verplicht een keuze te maken, dan kiezen ze gewoon als er een optie is ‘geen mening’: meer gekozen
Les 14 (23/11)
H9: Survey onderzoek
Oefening vragenlijst over ‘geslachtsgemeenschap zonder toestemming’- type vraag?- problemen?
probleem 1: de vraag begint met ‘sommige mensen vinden…’ wat insinueert dat de meeste mensen vinden dat het gerechtvaardigd kan worden probleem 2: moeilijk de vraag juist te interpreteren aangezien hij moeilijk verwoord is
- hoe verbeteren?
IntroMeerdere aspecten bij een survey modus
hoe ga je de respondenten contacteren? hoe wordt de vraag gecommuniceerd? hoe registreer je het antwoord van de respondent?
=> schema van alle mogelijke survey modes
MSAQ: populairder geworden vroeger heel veel
post, dus vragenlijst verdween in alle post nu veel minder
Keuzes voor survey modes hebben consequenties: belangrijke verschillen tussen aanwezigheid van interviewer of niet
makkelijker om ‘onwenselijkere’ vragen te beantwoorden via een forum/online registratie dan tegen iemand die je ondervraagt kostprijs is hoger met interviewer
Interviews
Verschillende voordelen non-respons error verminderen
50-60% respons meetfouten reduceren
problemen bij interpretatie volledigheid meer complexe zaken: interviewers kunnen helpen context effecten: volgorde van vragen
- interviewer kan helpen …
Nadelen: brengt soms ook meetfouten met zich mee sociale wenselijkheidsvertekening interviewer effecten: bij een andere interviewer krijg je vaak andere resultaten
(kunnen een bepaald antwoord uitlokken bij respondent) antwoorden hangen voor 20% af van interviewer
Nadelen praktische aard hoge kostprijs organisatorisch tijdintensief
Zelf-in-te-vullen vragenlijsten
Voordelen:- goedkoper- tijdsbesparing kan snel gebeuren
- invullen op door R gekozen geschikt moment bij interview kan het zijn dat respondent geen tijd heeft waardoor hij niet wil deelnemen aan onderzoek
- goede bereikbaarheid interviewer: moeilijk en moeilijk om bij de mensen thuis te geraken aangezien er gewerkt wordt met een intercome waardoor je niet bij de respondent geraakt
- indruk van anonimiteit - meer gestandaardiseerd
iedereen krijgt precies dezelfde stimuli of vragen
Computergestuurd
Voordelen:- duidelijkere controle over de routing
routing programmeren met computer => minder fouten gemaakt routing: antwoord op deze vraag, indien antwoord ‘ja’ ga dan naar vraag 3 computer zal automatisch naar die vraag gaan, terwijl je op papier echt moet gaan zoeken, maakt het moeilijker
- controle over ingevoerde in gegevens - vermindering codeerfouten (input fouten)
geen fouten bij de input
Experimenten gemakkelijk te implementeren experimenten in surveys 2 alternatieve/versies van vraagverwoording: welke van de 2 je krijgt is toevallig de ene groep een iets andere beschrijving geven over een persoon in de vraag dan de andere duidelijk zien of er bijvoorbeeld sprake is van discriminatie Process data: bijproduct bij het proces van verzamelen van data bv: hoe lang respondenten naar een bepaalde vraag gekeken hebben (kan computer bekijken) bv: muisbewegingen die bekeken worden
Nadelen: kostprijs rigider drempelvrees/big brother gevoel
angst om met computer te werken want is minder veilig dan het op papier te schrijven heel hard verminderd: niet meer zo veel belang voor privacy
PostenenquêteVroeger altijd een slechte naam gehad verandering in gebracht door Don Dillman
Don DillmanWou een survey doen in staat Washington
- probleem: geografie staat want wordt door 2 gesplitst door een bergketen je moet 2 aparte veldwerken doen, interviewers op en af laten gaan,…
- DUS postenquête doen: maar in die tijd nog niet zo optimaal verbeterd door Tailored Design Method (gebaseerd op de sociale ruiltheorie)
Sociale ruiltheorie (Homans)Mensen gaan telkens een kosten-baten analyse maken bij het doen van een ruil. Ook bij survey onderzoek een ruilrelatie tussen interviewer en respondent. Over welke kosten en baten zou het kunnen gaan?
Kosten: tijd informatie vrijgeven die je misschien niet vrij wilt geven kan misbruikt worden
Baten (waarom de survey toch invullen?): goed gevoel door dankbaarheid persoonlijke interesse gevoelen van waardering gevoelen bij te dragen tot wetenschappelijk project
Wat doen om respons op te drijven? kosten verlagen
korte, gemakkelijke vragenlijst baten verhogen
persoonlijk aanspreken van mensen vertrouwen verhogen
werken met incentives: kleine cadeautjes op respondenten over de streep te trekken om toch mee te werken uit onderzoek best cash incentives geven: cash geld (moeten maar hele kleine bedragen zijn), zorgt voor vertrouwen pre-paid: geld op voorhand geven met de vraag of ze willen deelnemen aangezien je zo een vertrouwensband creëert legitieme survey sponsor: ‘ik doe dit survey in naam van deze universiteit’ ipv ‘ik doe deze survey in naam van een klein bedrijfje dat niemand kent’
Tailored Design Method5 stappen
1. eerste introductie brief, aankondigen onderzoek2. enkele dagen later: vragenlijst opsturen, retourenveloppe, eventuele incentive,…
vragenlijsten moeten genummerd worden! wie heeft al geantwoord, wie nog niet
3. na 2 weken: bedankkaartje en herinnering (voor moesten mensen het nog niet gedaan hebben)
4. na 4 weken: bedankkaartje en vragenlijst voor non-respondenten 5. na 8 weken: laatste poging om belang onderzoek aan te tonen
naargelang budget
Web enquêtes= elektronische variant van postenquête
Problemen: non-respons MAAR ook dekkingsprobleem! niet iedereen heeft internet verbinding, niet van iedereen email-adressen,… maakt steekproeftrekking zeer problematisch voor algemene populaties vooral nuttig bij specifieke populaties: studenten, werknemers,… (wel die lijsten, internetverbinding,…)
Oplossingen? On-line panels = verzamelingen van groepen mensen die aangegeven hebben mee te
willen werken aan onderzoek krijgen voordelen maar panels zijn vaak selectief (bepaald soort mensen) en daardoor niet representatief voor algemene populatie
Wetenschappelijke internetpanels zorgen dat je heel de bevolking kan opnemen in je panel door hun een computer aan te bieden,…
Wegen geen echte oplossing omdat je verondersteld dat je kan wegen op alle variabelen die van belang zijn
Web enquêtes: gebruiken voor selectieve groep waarbij je dekkingsprobleem opgelost hebt
Toepassingsmogelijkheden? gesloten populaties algemene populaties indien steekproef getrokken uit goed frame en offline
contacteren om bepaalde zaken uit te testen
Ook hier respons opdrijven o.b.v. TDM!
Effect van personalisering geldt ook bij web enquêtes(bv: mensen aanspreken met naam en voornaam)=> hogere respons
Mixed mode surveys= niet 1 mode gebruiken, maar er meerdere gebruiken en op die manier het beste van alle modes samen te brengen
Hoe het meestal gedaan wordt: sequentieel design
beginnen met respondenten te benaderen met de goedkoopste mode (web) die niet respondenten herbenaderen met iets duurdere mode (post) die niet respondenten benaderen met en nog iets duurdere mode (telef.)…
Problemen mode effecten
exact dezelfde vraag geeft verschillende antwoorden in verschillende survey modi elke survey mode brengt zijn eigen fouten teweeg kan je antwoorden op een interview wel vergelijken als die online?
Oplossingen vragenlijst zo veel mogelijk standaardiseren over de modes heen
antwoordmogelijkheden verminderen zodat je ook telefonisch te werk kan gaan….
MAAR mode effecten blijven aanwezig!
Naast ze proberen te minimaliseren, ook proberen te schatten probleem: differentiële groepssamenstelling
Ander design gebruiken wat die mode effecten uit de weg ruimt, nl Simultane mixed mode designs je nodigt bijvoorbeeld 1000 mensen uit om mee te werken aan onderzoek vervolgens randomiseren (die bellen we, bij die doen we een interview) als je dan verschillen ziet, dan is er sprake van mode effect
Verschil sequentieel en simultane design
Les 15 (27/11)
H10: Secundaire data-analyse en niet-reactief onderzoek
Niet-reactieve dataWe gaan bepaalde observaties doen, maar hetgeen wat we observeren weet niet dat we het observeren problemen zoals medewerking vragen,… hiermee oplossen
Types niet-reactieve data fysische sporen tekst & beeld administratieve data & officiële statistieken transactie & social media data
Andere vorm van niet-reactieve data: secundaire data-analyse
(1) Fysieke sporenBij het bekijken van sporen gebruiken als informatiebron
2 soorten:- indicatoren van erosie
vb: bij het staan in de lift drukken op de knop sommige knopjes zijn meer afgevaagd dan anderen is dus een spoor van de mens, werd veel gebruikt vb: populariteit tentoonstelling ~ verslijten vloertegels
- indicatoren van aanwas toevoeging van sporen van de mens niet-reactieve data: mensen schrijven daar iets op, maar zijn zich er niet van bewust dat onderzoekers dit gaan bekijken of bestuderen vb: vuilnisvb: geschriften op publieke toiletten
Voorbeeld naar drugsgebruikUitspraak doen naar hoeveel drugs er gebruikt worden door de bevolking
- survey-enquête- rekening houden met metings- en representatiefouten
non-responsfouten: op een onderschatting komen aangezien de niet-drugsgebruikers sneller zullen deelnemen aan het onderzoek dan drugsgebruikers
- daardoor dus survey-enquête niet het beste onderzoek voor de uitspraak te kunnen doen wat is beter? niet-reactief onderzoek
- wat gebeurd er al je cocaïne gebruikt? komt in je lichaam verwerken chemische processen: productie van een bepaalde stof die in de urine terecht komt naar het toilet doorgespoeld en komt terecht in riool en vervolgens in zuiveringsstations
- wat gedaan: onderzoek in die zuiveringsstations afvalwater afgetapt ! 24uurs steekproeven genomen (fles vult zich zeer langzaam over de 24u) een hele week lang (drugsgebruik kan naargelang dag van de week verschillen)
- resultaat: Antwerpen heeft heel hoog gebruik van cocaïne - probleem: een hele boel vraagstellingen kunnen niet beantwoord worden aangezien
niet-reactieve data moeilijk valt te verbinden met andere uitsprakenbv: welke groepen? wat zet hun aan drugs te gebruiken?
(2) Tekst & beeldSchrijver is zich niet langer bewust van mogelijke analyses eens teksten & beeld gepubliceerd zijn
Hoe teksten & beelden verzamelen? Analyse inhoudsanalyse (content analysis)
zowel kwantitatief als kwalitatief coderen van de inhoud
- frequentie, richting, intensiteit, ruimte- manifest of latent
afleiden van patronen over representaties van sociale fenomenen
Voorbeeld ENANieuwsarchief: houdt alle 19uur journaals bij en codeert deze beschouwt de teksten, beeldfragmenten,… als niet reactieve-data
Onderzoek naar verschillende politici die aan bod komen- ‘Tv-journaal laat Franstalige politici te weinig aan bod’- ruim 70 % van politici die aan bod komen, zijn Nederlandstalig - als Nederlandstalige politici aanbod komen, laten ze hem ook meer aan het woord- als Franstalige politici aanbod komen, krijgen ze meestal niet het woord
(3) Administratieve data & officiële statistiekenEr wordt gebruik gemaakt van onderzoek dat door de overheid gedaan wordt overheid verzamelt data over de burgers om zijn functie zo goed mogelijk uit te voeren
Onderzoek naar etnische discriminatie op arbeidsmarkt- indirecte benadering: survey onder werknemers- praktijktest: uitsturen fake sollicitatiebrieven
experimenteel design- directe benadering: bekijken van arbeidsstatistieken
kijk naar administratieve data die door de overheid bijgehouden wordt geen fouten die wel voorkomen bij de andere 2
Soort administratieve data: sociale indicatoren= statistische maten die gebruikt worden om het welzijn van de populatie te onderzoeken bekendste voorbeeld: HDI (Human Development Index)
(4) Transactie & social media dataTransactie data:
- wordt als automatisch gegenereerd - bijproduct van menselijke transacties en activiteiten
- bv: credit card data, informatie m.b.t. verkeersstromen Social media data:
- gecreëerd door mensen- met als doel om te delen met anderen
‘Big data’= data/gegevens die opgeslagen worden die heel groot in volume zijn (big), die snel verzameld worden en die niet echt netjes gestructureerd zijn
Secundaire data- data die door onderzoekers is verzameld in het kader van vorige onderzoeken, maar
publiek beschikbaar is gemaakt voor her-analyse
Voor- en nadelen Voordelen
(redenen om niet-reactieve data of secundaire data te gebruiken)- inhoudelijke redenen
moeilijk anders onderzocht worden van bepaalde onderwerpen vergelijking met het verleden
- methodologische redenen mogelijkheid tot replicatie (vorige resultaten opnieuw bekomen) niet-reactiviteit hogere data-kwaliteit mogelijk door gemeenschappelijke investering in data-infrastructuur
- economische redenen vaak goedkoper dan eigen data verzamelen
Nadelen(valstrikken/beperkingen)
- datakwaliteit laat vaak te wensen over: aangewezen op beschikbare indicatoren => gebrekkige operationaliseringen meestal slechts 1 of enkele variabelen tegelijk beschikbaar geven niet altijd correcte weerspiegeling van populatie(heel fout beeld opwekken) meetfouten komen veelvoudig voor
- toegankelijkheid is niet altijd verzekerd- vergankelijkheid- etnische problemen
Conclusie: interessante aanvulling op andere databronnen, maar kan ze niet volledig vervangen + nut hangt af van specifieke onderzoeksvraag
Les 16 (30/11)
H11: Veldonderzoek en participerende observatie
Structuur les: enkele voorbeelden basiskenmerken typologie van veldonderzoek verloop van veldonderzoek veldwerknotities
When prophecy fails…
The Mayan apocalypse- einde van de cyclys => einde van de wereld?- survey gedaan wereldwijd
10% ligt wakker dat de wereld op die datum zal eindigen hoe validiteit in twijfel trekken? vraag op verschillende manieren interpreteren
de wereld zal echt vergaan en daar geloof ik in? of ja de kalender stopt, maar daar geloof ik niet in?
=> volgens andere onderzoekstraditie bekijken
When prophecy failsFestinger, Riecken & Schachter (1956)
Vraagstelling: ‘Hoe gaan mensen ermee om als diepgewortelde overtuigingen plots door de empirie ontkracht worden?’
Op zoek gaan naar een case:- diepgewortelde overtuiging- eraan gebonden- voldoende specifiek- ze bekennen dat de empirie hun overtuiging tegenspreekt- voldoende social support
Hoe onderzoeken? Kwantitatieve logica past hier niet, het zijn hele specifieke groepen (dus in de diepte gaan)
PARTICIPERENDE OBSERVATIEOnderzoekers zijn undercover gegaan en zijn toegetreden in een sekte (the Seekers)
- kijken hoe de momenten, voor en na het (niet) uitkomen van de voorspelling, verlopen
- hoe zullen ze omgaan met de disconfirmatie?
- observaties dagen voor 20 dec: groep trekt zich terug uit te publiciteit (daarvoor net wel in publiciteit willen komen) 20 dec: verwachting dat er een buitenlands wezen hun zal komen halen en mee zal nemen naar een veilige planeet
plots 5 na 12: overtuiging volledig onderuit gehaald? eerste reactie groep: andere klok geeft een ander uur aan (11u55), het is dus nog altijd geen middernacht weer 5 min verder: stilte in groep, angst
enkele uren later een zogezegde boodschap: ‘omdat jullie zo een goede groep gelovigen zijn, zal de wereld niet vergaan en gered worden door God’
Street corner societyAndere onderzoekers: zochten allemaal gegevens op voor de stad ‘Boston’ kwantitatieve aanpak daarmee tonen hoe de structuur van de wijken is
PARTICIPERENDE OBSERVATIE- wijk ‘Cornerville’- kamer gevonden bij een Italiaanse familie
zoon ‘Doc’ is informant, zal hem wegwijs maken in de wijk- verborgen waarneming = hij stelt zich bij niemand voor als onderzoeker, maar als
kennis van Doc - bijzonder fenomeen bij bowling
hiërarchie kwam overeen met de scores van het spel hypothese: als mensen bowling spelen, dan gaan ze hiërarchie internaliseren
de leider moet winnen (eer staat op spel), en de lagere moeten niet goed presteren (anders schaden ze de orde)
- ander onderzoek opgezet om hypothese te bestuderen
BasiskenmerkenVeldonderzoek / participerende observatie / etnografie
onderzoeker begeeft zich in het ‘veld’ (=natuurlijke omgeving onderzoekseenheden) verblijf gedurende langere periode participatie aan leven onderzochte subjecten aandacht voor dagdagelijkse bezigheden cultuur diepgaand in kaart brengen emic benadering
emic: een beschrijving in termen van de mensen zelf etic: in termen van het externe, de omgeving
Deze methodologie veel gebruikt in de antropologie
Malinowski op Trobriand Eilanden- boek geschreven, systematische uitwerking van de etnografische methode geworden
grondslagen gelegd
Onderzoeksonderwerpen: gebeurtenissen sociale rollen sociale relaties groepen en klieken organisaties subculturen
sluit aan bij constructivistische traditie
Typologie van veldonderzoek
Variëteit binnen veldonderzoek aanpakken rol van de onderzoeker: observeren vs participeren zichtbaarheid: open vs verborgen globale strategie: coöperatief vs investigatief
Rol van onderzoekerContinuüm
Zuiver observeren- onderzoeker is onopgemerkt aanwezig- geen deelname - niet-reactief onderzoek- aanwezigheid kan ook actief zijn zonder dat eenheden zich er van bewust zijn
Voorbeeld: ‘bumper stickers and cops’- onderzoek opzetten met de studenten om te kijken over er wel degelijk spraken is
van de politie die bepaalde groepen viseert- onderzoekers zijn onopgemerkt, observeren enkel
Voorbeeld: ‘not-my-property syndroom’
Waarnemer als participant - waarnemen is nog altijd voornaamste focus, maar daarvoor ook deelnemen
MAAR zo weinig mogelijk enkel deelnemen om er aanwezig te kunnen zijn
- bv: geïnteresseerd in jeugdcultuur ‘hoe verloopt een les in een klas?’ in de klas zitten, maar geen deelname
Participant als waarnemer- vooral gebruiken bij vraagstelling naar het perspectief van de respondenten zelf- klemtoon op deelnemen
Volledig participeren- onderzoeker wordt lid van de groep
!!! Absolute extremen van het continuüm zijn niet echt werkbaar
Mate van zichtbaarheid
- Volledig verborgen: onderzoekseenheden weten niet dat een onderzoeker aanwezig is
- Gedeeltelijk verborgen: onderzoekseenheden weten dat er een onderzoeker is, maar weten niet precies wat onderzocht wordt de doelstellingen van onderzoek zijn verborgen soms nodig omdat mensen anders hun G te hard zullen aanpassen
- Volledig open: onderzoekers en hun doelstellingen zijn uitdrukkelijk gekend is op ethisch vlak het beste
Paradigma die de onderzoeker gebruikt achterliggend beeld dat je hebt over de SL
2 paradigma’s1. Coöperatief paradigma
- nadruk op samenwerking en homogeniteit zeer rooskleurig invloed op de methode waarmee je onderzoek zal doen
- onderzoeker rekent op medewerking van respondenten en bouwt vertrouwensrelaties uit
2. Investigatief paradigma- SL is gedifferentieerd en conflictueel- gevolgen methode: eigen cultuur begrijpen volstaat niet, veld als vreemde
wereld- valstrikken
achterhouden informatie verkeerde info/ leugens of remedies
- onderzoek in teamverband als oplossing zorgen dat je vanuit verschillende posities mensen kan bevragen, zorgen dat er altijd iemand in het veld aanwezig is
OefeningWhen prophecy fails…
- rol onderzoeker: zuiver participeren- zichtbaarheid: volledig verborgen- paradigma: investigatief
Body & Soul- rol onderzoeker: participant als waarnemer- zichtbaarheid: open/gedeeltelijk verborgen waarneming
hij valt op (enige blanke), maar toch gedeeltelijk aangezien hij zijn doelstellingen niet perse vrijgeeft
- paradigma: eerder coöperatief paradigma echt een vriendschap uitbouwen
Het verloop van veldonderzoek (1) Voorbereiding en planning
- onderzoeksontwerp & onderzoeksvragen opstellen - steekproeftrekking: selectie van…- reflecteren van onderzoeksrollen- flexibel, creatief en interactief
(2) Intrede in het veld- fysiek aanwezig zijn- maar ook: ervoor zorgen dat anderen bereid zijn je aanwezigheid te tolereren
en je informatie te verschaffen - toegang hangt af van enkele punten
(3) Verblijf in het veld- veldonderzoek heeft ook andere rollen - role-taking (bestaande rollen vervullen) en role-making (ontwikkelen van
nieuwe rollen)- vereist een aantal vaardigheden
(4) Uittrede uit het veld: op een cultureel aangepaste wijze het veld verlatenVeldwerknotities
Observatiemateriaal- data-verzameling en –analyse lopen door elkaar- veldwerknotities
tijdens beknopt, later zorgvuldig uitschrijven in het veld noteren of niet? hangt af van type onderzoek & rol onderzoeker
Wat noteren?ZIE PPT
Les 17 (4/12)
H12: Diepte-interview
BasisideeDiepte-interview & focus-groep
- basisidee- epistemologische grondbeginselen- praktisch
interviews focusgroep
- conversatie tussen onderzoeker en geïnterviewde - survey interview- voor- en nadelen diepte-interview:
› diepte interview is minder artificiële situatie daardoor grotere externe geldigheid
› grotere inbreng respondent› mogelijkheid om door te vragen› maar: minder gestandaardiseerd (en dus minder betrouwbaar)
- diepte-interview: niet verwarren met een gezellige babbel, dagdagelijkse conversatie het is een onderzoek, er zal dus een specifieke methodologie toegepast worden niet over eender wat praten
- diepte-interviews: geschikt voor diepere betekenissen achterhalen nieuwe onderzoeksterreinen exploreren
bij een survey is het moeilijk om te weten welke vragen je zal stellen over een onderwerp waar je niet veel van weet
VoorbeeldTalk to love, How culture matters
- kijken naar hoe mensen over liefde spreken voor een stuk cultureel bepaald cultuur is niet iets statisch, maar iets dynamisch: spreken over liefde verschilt, verandert mee met de tijd
- bij gebruiken van survey: het antwoord in de mond van de respondent geven - gekozen voor specifieke doelgroep: mannen en vrouwen uit middenklasse gezinnen - doel is niet om representatief beeld voor de volledige bevolking te schetsen, maar
om te weten komen hoe mensen over liefde praten (diepgaandere kennis)
Epistemologische grondbeginselen
1. Ingebed in een constructivistische wereldbeeld - sociale realiteiten zijn niet objectieve gegeven, maar sociaal geconstrueerd - de wereld kennen door te begrijpen eerder dan verklaren
Nadruk op interpretatie- waarneming is nooit objectief, staat niet los van de waarnemer
Vrouwelijke body-builders als buitenstaanders: ‘mannelijke lichamen’ eigen interpretaties als we de sociale realiteit goed willen begrijpen: interpretaties van deze vrouwen zelf ook in rekening nemen survey is dus geen goed idee, je kan niet genoeg in de diepte graven
Racisme en discriminatie op school- via administratieve data- grote kloof in de prestatie naargelang sociale klasse en etnische klasse
zij met migratieafkomst presteren lager dan autochtonen
2. De nadruk ligt op theorievorming en -ontwikkeling- sterk inductief karakter eerder dan hypthese-toetsend- nieuwe theorieën naar voren willen schuiven
Schuilen in de schaduw - doctoraat dat ging over de situatie over mensen zonder papieren hier in B- interview en daarna gecodeerd: in verschillende stappen
stap 1: open coderen stap 2: axiaal coderen stap 3: selectief coderen
Diepte-interviews
Opbouw- volgt een script, waarin er een rolverdeling is - continuüm van meer open naar meer gestructureerd
3 vormen: gestructureerde interview (survey) semi-gestructureerd interview ongestructureerd interview
- soorten vragen: onderscheiden o.b.v. inhoudelijke en dynamische dimensie
openingsvragen, inleidingsvragen, transitievragen, sleutelvragen en besluitende vragen
! Tabel niet fout interpreteren: vragen naar ervaring/G ≠ openingsvragen! Je hebt 2 kolommen, inhoudelijke en dynamische, maar hebben niks met elkaar te maken
valstrikken leidende of sturende vragen (niet aangeven naar welke kant je wilt gaan bij je vraagstelling) waarom-vragen: leidt tot speculatie eigen motieven
Focus groepen
ZIE PPT
Les 18 (7/12)
H13: Historisch-comparatief onderzoek
Focust meer op logica, dan op specifieke onderzoeksmethoden
Historisch-vergelijkend onderzoek
Basis: je kan niks te weten komen zonder vergelijkingen te maken- alle wetenschappelijke gegevens komen uit vergelijkingen- bv: survey man vergelijken met vrouw bijvoorbeeld- bv: experimenteel onderzoek proefpersonen vergelijken met controlegroep
Historisch-vergelijkend onderzoek- focust op de ‘grote vragen’ – macro perspectief - evoluties historisch beschrijven- gevalsstudies (case studies)- zowel gebruik van kwantitatieve als kwalitatieve data
Voorbeeld: Three worls of welfare capitalism Esping-Andersen
- overheid grijpt in op het economisch systeem om de bevolking bescherming te bieden tegen sociale risico’s welvaartstaat
- hoe verschillen Europese welvaarststaten van elkaar? stratificatie: mate waarin ongelijkheid aanwezig blijf in SL decommodificatie: mate waarin een staat je de mogelijkheid biedt om onafhankelijk te zijn van de markt wie is de voornaamste actor: wie zorgt ervoor dat de welvaart verdeeld wordt? staat/markt/familie de-familialisering: mate waarin het individu onafhankelijk is van de familie voor zijn welzijn
Conclusie: 3 soorten welvaartstaten typologie 3 types
Geke
nmer
kt
door
Waarom is dit een historisch-vergelijkend onderzoek?- het gaat over de macro vraag- kijken hoe het uit historisch perspectief is ontstaan - welvaart in verschillende landen vergelijken
OorsprongJohn Stuart Mill
- probeerde een methode te ontwikkelen om bepaalde conclusies te trekken over ‘grote vragen’
- interesse naar causaliteit - niet experimenteel onderzoek zoals wij het nu kennen
4 principes of redeneringen methode van overeenkomst methode van verschil gecombineerde methode van overeenkomst en verschil methode van gelijktijdige variatie
Methode van overeenkomstUitleg:We zijn opzoek naar een verschijnsel (fenomeen) proberen te achterhalen wat de oorzaak is hoe? als dat verschijnsel 2 of meerdere keren voorkomt en het heeft telkens een gemeenschappelijke omstandigheid => zal dat waarschijnlijk de oorzaak of het gevolg zijn
Verschijnsel: YVariabele A tot X: mogelijke potentiële verklaringen kolommen zijn gevallen of cases => vergelijken wat zien we? bij zowel geval 1 als 2 komt verschijnsel Y voor maar toch anders want variabele a ≠ a’ enkel ‘x’ blijft hetzelfde=> methode: als je ‘y’ wilt verklaren dan moet je opzoek naar de variabele die in alle situaties hetzelfde blijft (in dit geval x)
Hoe toepassen in praktijk? opzoek naar cases met telkens je fenomeen, en dan op zoek gaan naar gelijke variabele
Voorbeeld: politiek conservatisme bij West-Franse boeren eind 19e E- hoe komt het dat er conservatisme is in de onderzochte kantons?
feodalisme en katholicisme
Zwaktes van methode van overeenkomst- overeenkomst impliceert geen oorzakelijkheid- overdeterminatie- vertekening door eenhedenselectie
Vervolg onderzoek voorbeeld (Bois): nieuwe observaties, haalt bestaand onderzoek onderuit conservatisme kon ook optreden zonder feodalisme noodzakelijke voorwaarden (de voorwaarde moet optreden want anders komt het gevolg niet, maar niet perse voldoende) vs. voldoende voorwaarde (als er iets gebeurd, zal het automatisch ook het gevolg optreden)
=> iets echt beschouwen als een oorzaak wanneer: X veroorzaakt Y wanneer X zowel een noodzakelijke als een voldoende voorwaarde is
Methode van verschilUitleg:Je moet opzoeken naar een instantie die wel voor komt en een instantie waar het verschijnsel niet voorkomst verschil tussen beide is de oorzaak van het verschijnsel
Conclusie schema: X heeft iets te maken met Y, want als X niet optreedt dan Y ook niet
Toepassing BoisSchema dia 13
Ook hier zwaktes van de methode- beter: gecombineerde methode?
Gecombineerde methodeUitleg:Pakt de redenering van het ene (zoek overeenkomsten bij beide situaties waar het fenomeen voorkomt) en van het andere (zoek verschillen bij situaties waar bij ene fenomeen wel is en bij andere niet)
Voorbeeld: States and social revolutions- opzoek naar revoluties die geslaagd zijn en die mislukt zijn
informatie zoeken in al deze revoluties- oorzaak voor het slagen van een revolutie?
=> als iets systematisch aanwezig is bij de geslaagde revoluties en systematisch afwezig bij de mislukte, dan zal dat waarschijnlijk de oorzaak zijn
Cruciale factor: afbrokkelen militaire en administratieve macht
Kritiek: het gaat altijd over aanwezig-afwezig, zwart-wit in realiteit vaak een continuüm, een grijs vlak
Methode van gelijktijdige variatieUitleg:Bestaat er samenhang tussen twee kenmerken, dan zal er een oorzakelijke verband zijn
( MAAR het is niet omdat dingen samenhangen, dat ze daarom elkaar veroorzaken != wat wij ondertussen weten) Mill spreekt dus stukken in HB over causaliteit tegen
Voorbeeld: The civic culture- in verschillende cases onderzoek gedaan cases met variatie, verschillen van elkaar - in elk van de landen burgers geïnterviewd - wat merkt men op? er is een samenhang tussen aanwezigheid democratie en geheel
van waarde en opvattingen democratie en ‘civic culture’
Specifieke kenmerken
Kenmerken historisch-vergelijkend onderzoek Aard van het empirisch materiaal
- beperkt small-N studies (n= onderzochte cases) historische beschikbaarheid van gegevens
Omgang met historisch bronnenmateriaal- referentiekaders van onderzoeker beïnvloeden interpretatie historische data- bronnenmateriaal dat overgebleven is, is erg selectief
Streven naar oorzakelijke verbanden- vaak gebruik gemaakt van combinatorische logica om oorzaken te
identificeren - gecontextualiseerde visie op causaliteit - bv: Booleaanse algebra
Verbinden micro- en macroniveau levens individuen proberen te begrijpen a.d.h.v. wat er op maatschappelijke niveau gebeurd
- voorbeeld: Norbert Elias
Problemen
Equivalentie van de metingen- er worden vergelijkingen gemaakt over totaal verschillende cases
bij het maken van die cases wel rekening houden of je ze wel kan vergelijken (en niet appelen met bananen aan het vergelijken) sprake van equivalent wanneer je een vergelijkbare vergelijking maakt
Vormen equivalentie- conceptuele equivalentie - equivalentie van het meetinstrument
methode bias item bias