Upload
others
View
3
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
1
Gemeentelijk Rioleringsplan 5 2014 tot en met 2018
Versie: definitief: vastgesteld 2 november 2015
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
3
Inhoud
Samenvatting 5 1. Inleiding 7 2. Het GRP en haar omgeving 8 3. Een terugblik op het GRP4 (2009-2013) 10
3.1 De doelen van het GRP4 10 3.2 Afronden basisinspanning 10 3.3 Voorkomen risicovolle situaties op straat 11 3.4 Uitvoeren zorgplicht grondwater 11 3.5 Beheer van het rioolstelsel en herstel van slechte riolen 11 3.6 Samenwerking 12 3.7 Eindbalans 13 3.8 Benchmark Riolering 13
4. Het huidige bezit 15
4.1 De onderdelen van het rioolstelsel 15 4.2 De opbouw van het rioolstelsel 16 4.3 Het beheer en het onderhoud van het rioolsysteem 18
5. De opgave voor 2014 tot en met 2018 20
5.1 De Arnhemse doelstellingen voor het goed functioneren 20 5.2 Herstel en vervanging 20 5.3 Adequate vergunningverlening en handhaving 23 5.4 Gemeentelijke zorgplichten 23 5.5 Het beheer van het rioleringsstelsel 27
6. Risico's en kansen; doorkijk naar GRP6 30
6.1 Moerriool 30 6.2 Schuytgraaf 30 6.3 Levensduur GVK-buizen 30 6.4 Laan van Presikhaaf 31 6.5 Persleidingen 31 6.6 Samenwerking in de waterketen 31 6.7 De opgave na GRP5 31
7. Middelen en personele inzet 33 7.1 De personele inzet 33 7.2 Investeringskosten 33 7.3 Exploitatiekosten 34 7.4 Vergelijking met de vorige periode 34 7.5 Lastenontwikkeling 35 7.6 Kostendekking 36
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
4
Inhoud Bijlagen Bijlage 1: Begrippenlijst 38 Bijlage 2: Wettelijke en beleidsmatige kaders GRP5 40 Bijlage 3: Spelregels riolering 45 Bijlage 4: Overzichtstekeningen rioleringstelsels 49 Bijlage 5: Evaluatie alle doelstellingen GRP 4 51
5.1 Afronden basisinspanning 52 5.2 Kaderrichtlijn Water 53 5.3 Aanleg riolering in nog ‘niet gerioleerde gebieden’ 53 5.4 zorgen voor adequate vergunningverlening en handhaving 53 5.5 voorkomen risicovolle situaties op straat 53 5.6 Uitvoeren zorgplicht grondwater 54 5.7 Verminderen ernstige gevallen van inpandige stankoverlast 54 5.8 Vervanging slechte riolen 54 5.9 Goed beheer van leidingen en installaties 54 5.10 Vergroten bewustzijn bij burgers en bedrijven 55
Bijlage 6: Overzichtskaarten met te herstellen of te vervangen riolen GRP5 56 Bijlage 7: Klimaatscenario’s KNMI 59
Bijlage 8: Visie waterketen Rijn6 71
Bijlage 9: Beslisboom zorgplicht grondwater-overlast 81
Bijlage 10: Benchmark Riolering 2013 87
Bijlage 11: Basisrioleringsplan 2009-2019 92
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
5
Samenvatting In dit gemeentelijk rioleringsplan geeft de gemeente Arnhem aan op welke wijze zij in de jaren 2014 tot en
met 2018 de rioleringszorg binnen haar gemeentegrenzen gaat invullen en welke investeringen zij
daarvoor ter beschikking heeft. Het is het vijfde gemeentelijke rioleringsplan, ook wel GRP genoemd, dat
de gemeente Arnhem opstelt.
Op grond van de Wet Milieubeheer is de gemeente verplicht om een rioleringsplan voor haar bebouwd
gebied op te stellen. De uitvoering van het rioleringsbeleid is niet alleen gebaseerd op wetten en bestaand
beleid maar ook op de ervaringen die zijn opgedaan met de voorgaande rioleringsplannen. Het
voorliggende beleidsplan GRP5 is de uitwerking van de ambitie die de Raad al in oktober 2013 heeft
vastgesteld op basis van de Keuzenota Integraal Onderhoud Openbare Ruimte (zaaknummer 2013-05-
01434).
In de planperiode van het vorige rioleringsplan, het GRP4 (2009 t/m 2013), is een grote inspanning
verricht om de achterstand in beheer en onderhoud te verkleinen. De twee belangrijkste onderdelen zijn:
1. dat in de planperiode meer kilometers rioolleiding zijn vervangen of gerepareerd dan gepland;
namelijk 88 km. in plaats van 70 km.;
2. dat het gelukt is om de kwaliteit van bijna het gehele rioolstelsel in beeld te brengen (98%).
Het laatst aspect is vooral belangrijk omdat vanaf dit vijfde GRP de opgave gebaseerd kan worden op
kwaliteitsgegevens en niet meer op de combinatie van gegevens met expert judgement. Dat inzicht geeft
de mogelijkheid om verder vooruit te kijken dan alleen de aankomende planperiode. Al blijft door de
ondergrondse en daardoor niet zichtbare ligging van het riool, het risico op onvoorziene schades altijd
aanwezig. Tegelijk wil de gemeente meer anticiperen op de dynamiek in de samenleving. Dit heeft wel als
mogelijk gevolg dat langjarige planningen een grotere mate van onzekerheid in zich hebben.
In de afgelopen jaren is zowel beleidsmatig als inhoudelijk de rioleringszorg veranderd. De belangrijkste
veranderingen zijn de implementatie en de uitwerking van de Kaderrichtlijn Water in het Nationaal
Waterplan (2009), de invoering van de Waterwet (2009) en het afsluiten van het Bestuursakkoord Water
(2011). Die laatste geeft aan dat samenwerking nodig is in de (afval)waterketen, om vooral naar de
toekomst efficiënter en goedkoper te kunnen werken. Door samen te werken verschuift het accent van
opleggen van regels naar onderling vertrouwen en het gezamenlijk zoeken naar de juiste oplossingen.
Voor Arnhem betekent dit samenwerken in Rijn6-verband met onze buurgemeenten (Lingewaard,
Overbetuwe, Rheden) en beide waterschappen (Rivierenland en Rijn en IJssel). Samenwerking is ook
belangrijk omdat ook in de rioleringszorg meer taken naar gemeenten zijn gekomen; de zorgplichten voor
het grondwater en het hemelwater.
De economische situatie van de afgelopen jaren heeft effect op het GRP5: voor de planperiode 2014 tot
en met 2018 is bewust gekozen voor een sobere inspanning. Dat betekent dat de opgave beperkt is tot het
herstellen en vervangen van de slechte riolen. Samenloop blijft belangrijk om de kosten zo laag mogelijk te
houden en de overlast voor de bewoners en gebruikers van de stad te minimaliseren. Maar het GRP is
niet meer de financier van deze samenloop. Daarmee wordt bedoeld dat bij samenloop het GRP alleen de
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
6 direct noodzakelijke werkzaamheden betaald die voor de rioolvervanging noodzakelijk zijn. En dat het
financiële voordeel van de samenloop ook evenredig ten goede komt van het GRP.
De keuze voor een sobere inspanning heeft als gevolg dat het investeringsbudget afneemt van € 70
miljoen van het GRP4) naar ongeveer € 31 miljoen voor het GRP5. Naast de sobere insteek is de daling
ook mogelijk omdat het aantal kilometers riool dat vervangen of hersteld moet worden in deze planperiode
minder is.
In de planperiode van het GRP4 zijn twee landelijke benchmarks voor de rioleringszorg uitgevoerd. Deze
benchmarks zijn een goede onafhankelijke manier om te controleren of Arnhem efficiënt omspringt met
haar financiële middelen. De benchmarks bevestigen dat de gemeente veel werk verzet met relatief weinig
mensen en lage lasten voor de bewoners en bedrijven. En dat voor een rioleringssysteem met een grote
mate van bedrijfszekerheid.
Bij het vaststellen van het ambitieniveau voor de Arnhemse rioleringszorg (de Keuzenota Integraal
onderhoud van de openbare ruimte, oktober 2013) is gekozen om geen verbetermaatregelen op te nemen
om risicovolle situaties van water op straat als gevolg van hevige regenval te verminderen. Uitgangspunt is
dat waar nodig en mogelijk, volstaan wordt met het nemen van tijdelijke maatregelen die gevaarlijke
situaties moeten voorkomen.
In de periode tussen het vaststellen van de ambitie (oktober 2013) en het voorliggende beleidsplan heeft
vooral Arnhem-Noord te maken gekregen met zeer zware wateroverlast. Die gebeurtenis, in juli 2014,
heeft geleid tot het opstellen van een separaat Actieplan Wateroverlast. In het Actieplan wordt samen met
het Waterschap Rijn en IJssel, de woningbouwcorporaties en de inwoners en instellingen in Arnhem-
Noord een analyse gemaakt van de wateroverlast. Verder wordt gezamenlijk gezocht naar
oplossingsrichtingen dan wel concrete oplossingen. Het Actieplan wordt in 2015 aan de gemeenteraad
aangeboden. Daarmee heeft het Actieplan Wateroverlast een belangrijk raakvlak gekregen met het GRP5.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
7
1. Inleiding Dit is het vijfde gemeentelijk rioleringsplan van de gemeente Arnhem. Met dit plan leggen we de
inspanningen vast voor de planperiode van vijf jaar; van 2014 tot en met 2018. Het vijfde Gemeentelijk
Rioleringsplan, kortweg GRP5 genoemd, bevat het beleidskader en de voornemens voor een adequaat
beheer van het afval-, regen- en grondwater.
Dit GRP is toch een mijlpaal. Voor het eerst sinds decennia is er een goed inzicht in de omvang en de
kwaliteit van het Arnhems rioolsysteem. Daarvoor is in de afgelopen planperiode heel veel werk verzet. De
inspecties zijn voor de gemengde en vuilwaterriolen meer dan 98% dekkend. Daarnaast is in samenloop
met het opknappen van de openbare ruimte veel slechte riolering vervangen. Maar we zijn er nog niet.
Nieuwe uitdagingen liggen voor ons. De economische situatie vraagt om bewustere keuzes, maar vooral
de klimaatverandering kan een groot effect hebben op het functioneren van het bestaande rioolstelsel.
Daar staat tegenover dat door nieuwe technieken en door de samenwerking met onze buurgemeenten en
waterschappen andere oplossingen en probleembenaderingen tot de mogelijkheden behoren. Het biedt de
kans om het rioolsysteem verder te optimaliseren, maar ook de kwaliteit verder te verhogen, de
(personele) kwetsbaarheid te verlagen en tegelijk de kosten beter te beheersen.
Integraal plan
Het GRP5 gaat verder op de eerder ingeslagen weg van het GRP4: de kwaliteitskeuzes uit de
vastgestelde ‘Visie op de rioleringszorg 2009-2013’ vormen ook voor het GRP5 het uitgangspunt. De
benodigde inzet is hierop gebaseerd. Nieuw is zeker de integrale benadering met het beheer- en
onderhoudsplan voor de Openbare Ruimte.
Het GRP5 is een door de Wet Milieubeheer verplichte planvorm met de daaraan verbonden verplichtingen.
Als zodanig is het autonoom, maar het maakt ook een belangrijk onderdeel uit van de gezamenlijk
openbare ruimte in de stad. Een goed en duidelijk voorbeeld is de keuze om hemelwater zoveel mogelijk
bovengronds af te voeren en te verwerken. Hierdoor komt de rioleringszorg (gedeeltelijk) bovengronds en
dit vraagt om een goede afstemming met de inrichting van de openbare ruimte.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
8
2. Het GRP en haar omgeving 2.1 Context
In de inleiding is al even aangestipt dat het GRP een wettelijk verplicht plan is. Gemeenten zijn op basis
van de Wet milieubeheer (Wm) verplicht om een rioleringsplan op te stellen. In deze wet staan de
randvoorwaarden genoemd waaraan het plan in ieder geval moet voldoen (art. 4.22, Bijlage 2).
Sinds 2009 is de traditionele opvatting van de rioleringszorg positief gemoderniseerd door de komst van
de Waterwet (Ww). Enkele jaren daarvoor is met de interim-wet Wet gemeentelijke watertaken al
geanticipeerd op de komst van de Waterwet. De belangrijkste verandering voor de rioleringszorg is de
scheiding van afvalwater in de componenten huishoudelijk afvalwater en grond- en hemelwater. De
inzameling- en transportplicht van afvalwater wordt geregeld via de Wet milieubeheer. Voor grond- en
hemelwater is een zorgplicht ingevoerd waarvan het wettelijk kader is vastgelegd in de Waterwet. Een
derde belangrijk juridisch kader voor de rioleringszorg is het Besluit lozingen buiten inrichtingen (Blbi). Als
het Basisrioleringsplan (BRP) onderdeel uitmaakt van een vastgesteld GRP, dan vervallen de bestaande
vergunningen uit de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) en worden ze vervangen door de
algemene regels uit het Blbi. Dit geldt voor zowel bestaande (nood)overstorten van het vuilwatersysteem
als voor uitlaten van het hemelwaterstelsel. Eén van de veranderingen is dat af te voeren hemelwater, niet
afkomstig van inrichtingen, als schoon wordt beschouwd en dat bij het lozen van hemelwater op
oppervlaktewater geen aanvullende waterkwaliteitsvoorwaarden worden gesteld. Mits het geen
ontoelaatbare vervuiling van het oppervlaktewater tot gevolg heeft. Sterk vereenvoudigd wordt hiermee
bedoeld dat hemelwater van woningen direct op het oppervlaktewater mag worden geloosd omdat het niet
verontreinigd is. Dit is een belangrijke aanpassing vergeleken met de voormalige Wet verontreiniging
oppervlaktewater.
Arnhem heeft een BRP opgesteld voor de periode 2009-2019 die afgestemd is met de beide
waterschappen. De wijk Schuytgraaf maakt geen onderdeel uit van het BRP. De rioleringsplannen van de
gerealiseerde velden vormen samen het BRP Schuytgraaf.
Een overzicht van het wettelijke kader en de relevante beleidsdocumenten is weergegeven in Bijlage 2.
2.2 Samenwerking
Met het overhevelen van een deel van de traditionele rioleringszorg uit de Wet milieubeheer naar de
Waterwet, heeft het Rijk aangegeven dat de rioleringszorg niet meer op zichzelf staat. De waterketen1,
waar het gemeentelijk rioolstelsel onderdeel van uitmaakt, en het watersysteem moeten veel beter op
elkaar afgestemd worden. Maatregelen moeten minimaal resulteren in milieuwinst. Als sprekend voorbeeld
geldt de basisinspanning. Het doel van de basisinspanning was het verbeteren van de waterkwaliteit. De
invulling van deze afspraak was tamelijk star: alle lozingen op het oppervlaktewater verminderen met 50%
ongeacht het effect op de waterkwaliteit. Door het ondertekenen door Rijk, provincies, gemeenten en
waterschappen van het Nationaal Bestuursakkoord uit 2011, is de basisinspanning, een middelvoorschrift,
uiteindelijk opzij gezet en is gekozen voor het doelvoorschrift; het hebben van een goede waterkwaliteit.
1 Voor een verklaring van de begrippen wordt verwezen naar Bijlage 1
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
9
In het Bestuursakkoord Water is vastgelegd om beter en meer samen te gaan werken; zowel met andere
bestuurslagen (waterschap, provincie) als met buurgemeenten en aangrenzende beleidsvelden (o.a.
Bodembeleid). De samenwerking in de waterketen is voor Arnhem in april 2013 vastgelegd in de
samenwerkingsovereenkomst Cluster Rijn6. In dit cluster werkt Arnhem samen met de gemeenten
Overbetuwe, Lingewaard, Rheden en de waterschappen Rivierenland en Rijn en IJssel. In de
samenwerking staan de 3 K’s centraal: de reductie van de Kosten, de vermindering in Kwetsbaarheid en
de verhoging van de Kwaliteit.
Vanuit een integrale en gelijke benadering voor het gehele grondgebied van de gemeente heeft Arnhem
met haar partners1 het Waterplan Arnhem geactualiseerd: het Waterplan Arnhem 2009-2015. In dit plan is
het waterbeleid opnieuw afgestemd met haar belangrijkste waterpartners: het waterschap Rijn en IJssel en
het waterschap Rivierenland. In het Waterplan Arnhem is het beleid voor het water in ‘brede zin’
geformuleerd: het plan besteed aandacht aan grondwater, afvalwater, hemelwater en oppervlaktewater.
Verder wordt veel aandacht besteed aan de belevingswaarde van water, de relatie met de ruimtelijke
ordening en het waterbewustzijn. Het Waterplan Arnhem is daarmee beleidsmatig richtinggevend aan het
Gemeentelijke Rioleringsplan. Of het Waterplan na 2015 aangepast gaat worden is nog niet duidelijk. Veel
zal afhangen van het nationale beleidskader dat naar verwachting een aantal aanpassingen zal ondergaan
door o.a. het Deltaprogramma. In dit Deltaprogramma wordt op het gebied van water vooruitgekeken naar
de opgaven waarmee Nederland te maken krijgt in 2050 en 2100 door de klimaatverandering.
Achterliggende gedachte van deze toekomstbenadering is dat, hoewel de opgaven groot zijn, door het
vroegtijdige anticiperen de aanpassingen onderdeel kunnen worden van het regulier en groot onderhoud.
Hoewel de klimaatverandering vooral het watersysteem zal raken, zal ook de waterketen met de
klimaatverandering te maken krijgen.
1. Waterschap Rivierenland, waterschap Rijn en IJssel, Provincie Gelderland, Vitens en Rijkswaterstaat Oost-
Nederland
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
10
3. Een terugblik op het GRP4 (2009-2013)
Het vierde Gemeentelijk Rioleringsplan is eind 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. Het plan had
een looptijd van vijf jaar gehad en liep eind 2013 af. Dit hoofdstuk is een terugblik op de doelen van het
GRP4.
3.1 De doelen van het GRP4 In het GRP4 zijn 11 doelen geformuleerd. De doelen zijn gebaseerd op de wettelijke verplichtingen
(cursief) en de ambities. De 11 doelen zijn:
1. afronden van de basisinspanning voor de gemengde riolering;
2. voldoen aan de doelstelling van de KRW; gefaseerd over de periode 2009-2027;
3. aanleg riolering in nog ‘niet gerioleerde gebieden’;
4. zorgen voor een adequate vergunningverlening en handhaving;
5. voorkomen risicovolle situaties door water op straat aanpak ernstige hinder en overlast;
6. uitvoeren zorgplicht grondwateroverlast;
7. verminderen ernstige gevallen van inpandige stankoverlast;
8. onderzoek aan de riolering;
9. riolen worden vervangen of gerelined als het schadebeeld meer dan 25% van het riool beslaat
(de rioolstreng);
10. goed beheer van leidingen en installaties;
11. vergroten van het rioolbewustzijn bij burgers en bedrijven.
In hoeverre zijn deze doelen gehaald. Aangegeven is al dat doelstelling 2 is komen te vervallen. In de
volgende paragrafen volgt een terugblik op de meest in het opvallende doelen. Voor een volledig en
meer uitgebreid overzicht van alle doelen wordt verwezen naar Bijlage 5.
3.2 Afronden basisinspanning Onder basisinspanning wordt verstaan om de hoeveelheid water die vanuit het gemengde riool in het
oppervlaktewater terecht komt, met de helft te verminderen. Voor aanvang van het GRP4 heeft Arnhem
met haar waterkwaliteitsbeheerders afgesproken dat de basisinspanning op een duurzame manier in
2012 gehaald zal worden. Daaronder wordt verstaan het afkoppelen van 81 ha. verhard oppervlak van
het gemengde rioolstelsel en het aanleggen van 11.500 m³ berging in het rioolstelsel. Aan het eind van
het GRP4 heeft Arnhem minder berging aangelegd (7.900 m³), maar meer hectares afgekoppeld (104
ha.). Omdat beide maatregelen uitwisselbaar zijn, is de doelstelling van 50% minder uitstort uit de
riolering bereikt.
Naast de lagere belasting voor het rioolstelsel en de afvalwaterzuivering heeft het afkoppelen ook
werkelijk effect gehad op de waterkwaliteit. Het Waterschap Rijn en IJssel monitort de waterkwaliteit in
Arnhem-Noord en uit de metingen blijkt dat de waterkwaliteit van het stadswater is verbeterd.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
11 3.3 Voorkomen risicovolle situaties op straat In het GRP4 staan vier locaties genoemd met wateroverlast. Twee van deze locaties zijn opgelost, de
locaties Merkendal en het spoorviaduct station Presikhaaf vraagt nog steeds aandacht. In de afgelopen
jaren is bij zware neerslag de tunnel onder het spoor enkele keren onder water komen te staan. De
afgelopen jaren is ook gebleken dat deze plek niet de laatste locatie is in Arnhem waar bij zware
regenbuien veel water blijft staan. In de afgelopen jaren zijn naast de 2 resterende opgaven nog 7
plekken in Arnhem aan te wijzen waar water op straat een serieus probleem is. Niet van dezelfde
omvang als bij station Presikhaaf, maar wel met risico’s op schade voor de weggebruikers. In 6
gevallen gaat het niet alleen om hemelwater dat op straat blijft staan, maar ook om verdund rioolwater
waarbij risico’s mogelijk zijn voor de volksgezondheid. Uitzondering is de Blauwe golven waar de
overlast ontstaat door hemelwater. Effectieve maatregelen blijken echter of duur of vragen veel tijd.
Mede daardoor is geen van de 7 locaties in de afgelopen jaren definitief opgelost. Om gevaarlijke
situaties bij station Presikhaaf en de Blauwe golven te voorkomen is gekozen om een
alarmeringssysteem te plaatsen die weggebruikers waarschuwt voor wateroverlast. Het vermindert het
probleem niet, het voorkomt wel dat gevaarlijke situaties ontstaan.
3.4 Uitvoeren zorgplicht grondwater De zorgplicht was bij ingang van de planperiode een nieuwe opgave voor gemeenten en vloeit voort uit
de Waterwet. In het GRP4 is gekozen voor een voorzichtige aanpak, waardoor voorkomen wordt dat
het beeld kan ontstaan dat gemeente alle gevallen van overlast zal oplossen of betalen. De zorgplicht
wil namelijk niet zeggen dat de gemeente de onderzoeken en maatregelen voor het oplossen van de
grondwaterproblemen moet gaan betalen. Grondeigenaren hebben nu een eigen verantwoordelijkheid
gekregen bij het oplossen van grondwater op het eigen terrein. Alleen als eigenaren redelijkerwijs niet
kunnen voldoen aan het verwerken op eigen terrein, dan kan een beroep op de gemeente worden
gedaan. Het resultaat kan ook zijn dat die kosten uiteindelijk bij de aanvrager komen te liggen.
De voorzichtige aanpak blijkt goed te werken. In die gevallen waar wel een beroep op de gemeente is
gedaan, is een verkennend onderzoek uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat de eigenaar in de meeste
gevallen zelf maatregelen kon nemen. In één geval is sprake geweest van grondwateroverlast waarbij
de gemeente haar zorgplicht heeft ingevuld, namelijk in Elderveld.
Belangrijk is dat burgers en bedrijven met grondwater-problemen op de goede plek terechtkomen. De
gemeente is hiervoor het eerste aanspreekpunt en moet een helpdesk inrichten, in Arnhem is die bij
het KCC (klantencontactcentrum) ondergebracht. Ter ondersteuning in het afwegingsproces voor de
helpdesk, is een beslisboom opgesteld (zie Bijlage 9).
3.5 Beheer van het rioolstelsel en herstel van slechte riolen Aan het begin van het GRP4 was de kwaliteit van ongeveer de helft van het rioolstelsel bekend. Het
gevolg hiervan was dat de herstel- en vervangingsopgave gedeeltelijk gebaseerd waren op
inspectiegegevens en gedeeltelijk op extrapolatie door expert judgement. Een belangrijke opdracht in
het GRP4 was om binnen de looptijd van het plan een compleet overzicht te krijgen van de
rioolkwaliteit. In de afgelopen planperiode is dan ook veel tijd en geld geïnvesteerd in het inspecteren
van het rioolstelsel. Aan het eind van de looptijd van het GRP4 is de kwaliteit van bijna het gehele
rioolstelsel in beeld gebracht (98%). Hierdoor is nu een goed overzicht te maken van de herstel- en
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
12 vervangingsopgave. Dat ook minder positieve effecten aan het licht komen is evenredig aan de
kennistoename. Zo is uit inspecties gebleken dat het grootste en één van de oudste riolen in Arnhem in
een behoorlijk slechte staat verkeerd; het moerriool. De eerste noodreparaties zijn uitgevoerd en het
riool is opgenomen in de opgaven voor het nieuwe GRP5.
De grootste opgave van de afgelopen planperiode is het herstellen van slechte riolering. De opgave
bedroeg 70 km herstel, ofwel 14 km per jaar. Bij het bepalen van de opgave is het uitgangspunt
gehanteerd dat voor het inlopen van de vervangingsachterstand zowel het GRP4 als het GRP5 nodig
zouden zijn. Op basis van gelijke budgetten voor beide periodes.
De doelstelling van het GRP4 is ruim gehaald: in totaal is aan het eind van de periode 88 km riool
vervangen of hersteld (gerelined). Het overgrote deel is in samenloop met het programma Buiten
Gewoon Beter en met de herinrichting van Malburgen en Presikhaaf uitgevoerd. Door samenloop en
door het beschikbaar komen van extra budget vanuit de KRW-doelstelling1 zijn meer kilometers
riolering hersteld of vervangen.
Ook zijn enkele rioolgemalen opgeknapt, waarvan het Rijngemaal wel de meest opvallende is. Dit
rioolgemaal is het grootste gemaal binnen de gemeente Arnhem en is in eigendom van het Waterschap
Rijn en IJssel. Het gemaal verpompt het afvalwater van het grootste gedeelte van Arnhem-Noord naar
de rioolwaterzuivering in Duiven. Tegelijk heeft het gemaal een gemeentelijke functie om bij hoge
rivierwaterstanden en zware neerslag als calamiteitoverstort te werken. Besloten is om de renovatie
van het gemaal gezamenlijk op te pakken met als resultaat een lagere aanbesteding.
3.6 Samenwerking Na ondertekening van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) in 2011 heeft samenwerking in de
afvalwaterketen een verplichtende vorm gekregen. De schaal en vorm zijn vrijgelaten het resultaat niet.
Deze van rijkswege gewenste samenwerking heeft geresulteerd in het samenwerkingsverband Rijn6.
Hierin participeren naast de gemeente Arnhem de waterschappen Rivierenland en Rijn en IJssel en de
gemeenten Rheden, Overbetuwe en Lingewaard.
Maar ook voor het NBW werkte Arnhem al op meerdere manieren samen met deze partijen; zij het dat
deze samenwerking vooral gebaseerd was op stadsdeelniveau: voor het stadsdeel Arnhem-Zuid werd
samengewerkt met het Waterschap Rivierenland en voor het stadsdeel Arnhem-Noord met het
Waterschap Rijn en IJssel.
Deze samenwerking heeft in de afgelopen planperiode onder meer geleid tot het uitvoeren van
optimalisatiestudies voor de beide afvalwaterinstallaties. Voor Arnhem-Noord heeft dat geleid tot
aanpassingen in het functioneren van de gemalen (zie Rijngemaal § 3.5). Voor Arnhem-Zuid is uit
1 Na het vaststellen van de onderzoeksrapporten over de waterkwaliteit, bleek dat Arnhem geen KRW-taakstelling
meer had. Het beschikbare budget is aangewend om meer riolen te vervangen en meer verhard oppervlak af te
koppelen. De noodzakelijke begrotingsaanpassing is door de gemeenteraad via het MJBP 2011-2014
geaccordeerd.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
13 onderzoek gebleken dat de afvalwaterzuivering en de gemalen (voorlopig) optimaal zijn ingericht en
geen maatregelen nodig zijn.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor de waterkwaliteit onderzoeken de beide waterschappen ook de
kwaliteit van het oppervlaktewater. En riolering heeft via overstorten en hemelwaterriolen effect op het
oppervlaktewater. Uit de monitoring van meetgegevens en visuele waarnemingen van flora en fauna
zijn vervolgens berekeningen uitgevoerd naar de staat van het water: het stadswateronderzoek.
Daaruit blijkt dat zich geen knelpunten voordoen die gerelateerd zijn aan de riolering en dus geen
opgave volgt voor het GRP5. Door afkoppelen is de waterkwaliteit in Arnhem-Noord zelfs iets
verbeterd.
3.7 Eindbalans Terugkijkend over het GRP4 kan gesteld worden dat in de looptijd heel veel is bereikt. Maar ook dat
nog steeds veel werk verricht moet worden en dat nieuwe uitdagingen zich aandienen. Het blijkt eens
te meer dat het beheren van het rioleringssysteem een blijvend leerproces is. Zonder afbreuk aan
andere doelen te doen kan gesteld worden dat een belangrijk doel van het GRP4 grotendeels is
bereikt; namelijk inzicht krijgen in wat beheerd moet worden.
Terugkijkend naar het uitgangspunt dat de GRP's 4 en 5 een even grote investering zou vragen voor
het vervangen van slechte riolen, dan lijkt het gezien de opgave van GRP5, dat de achterstand in het
herstellen en vervangen van slechte riolen eerder zal zijn ingelopen dan bij de start van het GRP4 was
voorzien.
Door het afkoppelen is het rioolstelsel wat minder kwetsbaar geworden voor zware buien. En dat kan
weer helpen om de verwachte toename aan neerslagintensiteit door klimaatverandering op te vangen.
De zomer van 2014 heeft ook duidelijk gemaakt dat hier nog een opgave ligt. In de afgelopen jaren is
ook geïnvesteerd in de kennis van het personeel, zo kan de organisatie nu zelf (hydraulische)
berekeningen uitvoeren. Gecombineerd met een bijna dekkende kennis van de kwaliteit van het
rioolstelsel ontstaat de mogelijkheid om zelf de juiste maatregelen te plannen en te nemen bij het
vervangen en het verbeteren van het stelsel. Daarnaast wordt de organisatie minder afhankelijk van in
te huren adviesbureaus en neemt de eigen kennis toe.
3.8 Benchmark Riolering De benchmark Rioleringszorg wordt om de 3 jaar gehouden en biedt de mogelijkheid om de voortgang
en ontwikkeling in het rioleringsbeheer te volgen. In 2010 en in 2013 zijn de eerste landelijke
benchmarks uitgevoerd. De conclusie uit beide benchmarks is dat Arnhem het landelijk gezien best
goed doet. De beheerkosten zijn van een gemiddelde omvang en de rioolheffing wordt als relatief laag
omschreven. Ook de bedrijfszekerheid van het rioolstelsel is groot. In bijna 100% van de tijd wordt het
afvalwater afgevoerd zoals het behoort. Als aandachtspunt voor Arnhem wordt meegegeven “dat
verwacht wordt dat de rioolheffing op (middel)lange termijn enorm zal stijgen” (Bron: Benchmark
Riolering 2013). Twee kanttekening bij het aandachtspunt zijn op zijn plaats. In de meeste gemeenten
moet de grote vervangingsgolf in het rioleringsstelsel nog plaatsvinden. In Arnhem is die opgave al
voor een groot gedeelte gerealiseerd. De tweede kanttekening is dat door het grootschalig afkoppelen
van verhard oppervlak van de riolering, het rioolstelsel in de afgekoppelde gebieden beter is toegerust
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
14 op de komende klimaatsverandering. Veel gemeenten moeten nog beginnen met
klimaataanpassingen. Toch is bij het vaststellen van de GRP5-opgave wel rekening gehouden met het
aandachtspunt, namelijk alleen de echt nodige maatregelen zijn opgenomen (zie Hoofdstuk 5).
Wordt Arnhem vergeleken met andere 100.000+-gemeenten, dan zit Arnhem in de meeste
vergelijkingen aan de goede kant van het gemiddelde.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
15
4. Het huidige bezit
Om de nieuwe opgave te bepalen of de gemeente Arnhem voldoet aan haar wettelijke verplichtingen,
is het noodzakelijk om te weten welke voorzieningen aanwezig zijn binnen de gemeente. In dit
hoofdstuk worden de bezittingen van het rioleringssysteem beschreven.
4.1 De onderdelen van het rioolstelsel
Het Arnhemse rioolstelsel bestaat voornamelijk uit buizen waardoor het water met behulp van de
zwaartekracht wordt afgevoerd (vrij-vervalsysteem). Maar door de omvang van het rioolstelsel, de
verschillende perioden van aanleg en de geografische ligging van Arnhem is het niet mogelijk om al het
afvalwater onder vrij-verval te kunnen inzamelen. Het rioolstelsel is dan ook opgebouwd uit meerdere
eenheden, bemalingsgebieden genoemd. In een bemalingsgebied wordt het afvalwater onder vrij-
verval verzameld op het laagste punt. Daar bevindt zich een rioolgemaal die het afvalwater verder
pompt richting uiteindelijk de afvalwaterzuiveringsinstallatie van de waterschappen. In Bijlage 4 zijn de
bemalingsgebieden op kaart aangegeven.
In tabel 4.1 is een overzicht opgenomen van de verschillende onderdelen van het rioolstelsel.
Voorziening Omvang
riolering (maart 2015) Totale lengte aan rioolleidingen 858 km. Waarvan:
- Gemengde riolering - Vuilwater riolering (van de gescheiden riolering) - Hemelwater riolering (van de gescheiden riolering) - Infiltratieriolen - Persleidingen (van rioolgemalen)
178 km 286 km 315 km 9 km 70 km
Drukriolering (van pompputten) Gemalen (groot) Gemalen (klein) Pompputten Technische filters Infiltratieputten IBA’s Drainage
36 km 25 stuks 17 stuks 141 stuks 32 stuks 379 stuks 2 stuks 100 km
Tabel 4.1: Omvang van in beheer zijnde voorzieningen per oktober 2013
De grootste verandering die over het afgelopen decennium heeft plaatsgevonden bestaat uit het
ombouwen van gemengde rioolstelsels naar een vorm van gescheiden stelsels. Hierdoor neemt het
aantal kilometers hemelwaterriolen toe. Daarnaast komen nu ook infiltratieriolen en -putten voor die
beheerd en onderhouden moeten worden. Een andere verandering vindt plaats bij nieuwbouwlocaties.
Al vaker vinden deze uit- of inbreidingen plaats op plekken die niet onder vrij-verval op het bestaande
gemeentelijke stelsel kunnen aansluiten. Hiervoor worden dan kleine pompjes, pompputten genaamd,
in het systeem ingepast.
Voor een totaal en gedetailleerd overzicht en functioneren van het rioleringsstelsel wordt verwezen
naar het Basisrioleringsplan dat als Bijlage 11 is opgenomen. In dit technische plan is de werking van
het rioolsysteem door middel van berekeningen aangegeven. In het plan is ook een kaart en lijst
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
16 opgenomen met daarop alle overstorten van het gemengde stelsel en het verbeterd gescheiden stelsel
en van de uitlaten van het gescheiden stelsel.
4.2 De opbouw van het rioolstelsel
Een belangrijke indicatie voor de toekomstige opgave aan herstel en vervanging is de leeftijd van een
rioolstelsel. Hoe ouder het riool, hoe groter de kans dat ingrepen (reparaties, vervanging) nodig zijn.
Verder is de ondergrond, de bodem, waarin het riool ligt ook belangrijk voor de levensduur. Als de
natuurlijke ondergrond waarin het riool ligt een stabiele zandbodem is, dan gaan rioolbuizen gemiddeld
veel langer mee dan in een ondergrond die uit klei of zelfs veen bestaat. Klei- en veenbodems zakken
in de loop van de jaren (klink), waardoor ook rioolbuizen mee zakken. Omdat de zakking niet
gelijkmatig is, kunnen buizen de verkeerde richting afstromen (tegenschot) of, bij veel zakking zelfs
afbreken. De vervangingsleeftijd van een rioolbuis ligt bij een zandbodem rond de 80 jaar. In de klei
neemt dit af naar ongeveer 50 tot 60 jaar.
De leeftijdsopbouw van het stelsel is weergegeven in figuur 4.2. In figuur 4.3 is de verdeling over de
verschillende systemen aangegeven. (In Bijlage 4 is de verdeling op de kaart aangegeven.)
0
20
40
60
80
100
120
140
160
aan
tal k
ilom
ete
rs r
ioolleid
ing
onbe
kend
1870
-190
0
1900
-191
0
1910
-192
0
1920
-193
0
1930
-194
0
1940
-195
0
1950
-196
0
1960
-197
0
1970
-198
0
1980
-199
0
1990
-200
0
2000
-201
0
2010
-ev
jaar van aanleg (in decennia)
Figuur 4.2: leeftijdsopbouw van het rioolstelsel
Figuur 4.3: stelseltypes
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
17 Grondwater
Ten opzichte van het GRP4 is de hoeveelheid kilometers aan drainage verminderd. Reden voor de
afname is dat de oude en niet meer functionerende drainage niet meer is opgenomen. Deze drainage
is veelal aangelegd in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw tijdens de ontwikkeling van nieuwe wijken
in Arnhem-Zuid. Vermoedelijk gaat het om tijdelijke drainage om de bouw van de wijk mogelijk te
maken. Op sommige plekken is deze drainage vervangen, op andere plekken heeft het geen functie
meer in het dagelijkse “beheer” van het grondwater.
Nieuwe drainage wordt aangelegd in Schuytgraaf en Malburgen om voldoende ontwatering te kunnen
realiseren. De noodzaak om drainage aan te leggen is afhankelijk van de grondwaterstand en de
bodemopbouw. Niet overal worden drainagebuizen aangelegd en meer duurzame oplossingen hebben
de voorkeur. Die zijn bijvoorbeeld te vinden in het ophogen van de bouwterreinen of andere manieren
van bouwen. Maar ook de toepassing om het wegcunet als drainagesysteem te gebruiken kan een
bruikbaar alternatief zijn.
Het is een gegeven dat in Arnhem niet alle grondwateroverlast te voorkomen is. Dat heeft te maken
met de ligging van Arnhem aan de voet van de Veluwestuwwal en langs de rivieren Neder-Rijn en
IJssel. Het grondwaterniveau is in delen van de stad zeer sterk onder invloed van de rivierstanden. In
tekening 1 is de grondwaterstroming in Arnhem aangegeven.
Tekening 1 donkerblauw: grondwaterstroom vanaf Veluwe grijs: leemschotten
lichtblauw: kwelwater vanuit de rivier zwart: kleilagen
In een situatie met lage rivierwaterstanden werken de rivieren drainerend op het grondwater in de
aanliggende wijken. Bij hoge rivierwaterstanden ontstaat een grondwaterstroom vanaf de rivier de
wijken in; rivierkwel (lichtblauwe pijlen). Deze hoeveelheden rivierkwel kunnen enorm zijn. De rivierkwel
kan dan ook tot ver van de rivier tot tijdelijke grondwateroverlast leiden. Voor delen van Arnhem-Noord
geldt bovendien dat de rivierkwel de kwelstroom vanaf de Veluwe (donkerblauwe pijlen) blokkeert en
grondwateroverlast kan veroorzaken langs de voet van het Veluwemassief.
Waar deze grens exact ligt is afhankelijk van de waterstand op de rivieren; hoe hoger de
rivierwaterstand, hoe verder deze grens opschuift. Zeer globaal ligt deze lijn langs de spoorlijn naar
Zutphen. In sommige situaties geven oude namen hierover informatie, zoals de naam Wellenstein.
(Een wel is een plek waar grondwater uit de bodem komt.)
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
18 Ook in hoger gelegen delen van Arnhem-Noord kan grondwater lokaal omhoog komen (kwellen). Dit
heeft te maken met slecht doorlatende lagen in de ondergrond. Het grondwater is van lokale afkomst
(vaak uit dezelfde wijk) en kan door deze slecht doorlatende lagen niet wegzakken naar de
ondergrond. Op iets lagere plekken in de wijk komt dit grondwater dan weer aan het oppervlak. In een
redelijk aantal gevallen zijn dit de kruipruimtes onder de woningen. Overigens is het wel zo dat aan
deze bijzondere situatie Arnhem zijn beken te danken heeft. Zonder deze slecht doorlatende lagen zou
Arnhem geen beken hebben.
4.3 Het beheer en het onderhoud van het rioolsysteem Het grootste gedeelte van de levensduur van een rioolstelsel draait om beheer en onderhoud. Binnen
Arnhem wordt, uniform, de afschrijving over 40 jaar berekend. Uit ervaring met rioolvervanging blijkt dat
deze periode in de meeste gevallen ruim wordt gehaald. Voor de riolen die op de zandgronden zijn
gelegd, globaal de hoge(re) delen in Arnhem-Noord, gaat een riool 80 tot 100 jaar mee voordat
vervanging noodzakelijk is. Op klei- en veengronden is deze periode wel korter, maar zijn de leidingen
gemiddeld toch 50 tot 60 jaar oud voor ze vervangen moeten worden. Een en ander is ook afhankelijk
van het materiaal, de aanleg en het soort water dat via de buizen wordt afgevoerd. In grote lijnen kan
het jaar van rioolvervanging ingeschat worden door de gemiddelde levensduur op te tellen bij het
aanlegjaar. Bij een goede aanleg zal in de eerste decennia weinig noodzaak zijn voor veel onderhoud.
Gedurende het laatste kwartaal van de levensduur is meer onderhoud nodig en zijn (tijdelijke)
reparaties nodig. Over de afgelopen 4 jaar gaat het om ongeveer 700 kleine en grote reparaties per
jaar, met een piek in de laatste jaren. Die piek is te verklaren door uitstel van BGB-werkzaamheden
waardoor ook de rioolvervanging uitgesteld is. Van het aantal reparaties zijn 400 gevallen in te delen
onder calamiteiten die direct hersteld moeten worden.
Door de grote inspanning die het afgelopen decennium is gepleegd in het vervangen van slechte riolen,
is de gemiddelde leeftijd van het Arnhemse riool gedaald van ongeveer 32 naar 28 jaar. De kwaliteit
van het rioolstelsel is daarmee gestegen en dat vertaald zich in een dalende lengte te herstellen of te
vervangen leidingen. De overzichtstekeningen in Bijlage 6 laten alle riolen zien die binnen de
aankomende 5 en 10 jaar aangepakt moeten worden, met andere woorden, de andere riolen zijn van
voldoende of goede kwaliteit.
Gedurende de beheerfase worden de riolen gereinigd, geïnspecteerd en eventueel dus gerepareerd.
De aanleg- en beheergegevens worden opgeslagen in het beheersysteem DG-Dialog. In het
beheersysteem is de locatie en de gegevens over jaar van aanleg, hoogteligging, afmetingen en
materiaal van de buizen, putten, gemalen etc. opgenomen. Het beheersysteem is operationeel sinds
2014.
Voor het hydraulisch functioneren van de riolering wordt gebruik gemaakt van het rekenprogramma
InfoWorks. Hiermee kunnen maatregelen, (externe) adviezen en hydraulische capaciteitsberekeningen
voor de riolering worden beoordeeld.
Rioolinspecties
In de afgelopen jaren heeft een grote inhaalslag plaatsgevonden waarbij elk jaar bijna 100 km
rioolleiding is geïnspecteerd. Het gaat dan om vrij-verval riolering en alleen om het riool in de “straat”
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
19 en niet om persleidingen, zogenaamde kolkleidingen en huisaansluitingen naar de woningen. Voor
persleidingen geldt dat ze continu in bedrijf zijn en daardoor moeilijk voor langere tijd buiten bedrijf te
stellen zijn. Daarbij komt dat de inspectietechniek veel moeilijker is en dat uit beperkte ervaringen, ook
van andere beheerders, blijkt dat persleidingen minder slijten. Kolkaansluitingen zijn moeilijk te
inspecteren vanwege de kleine diameters en de slechte toegankelijkheid. Voor huisaansluitingen geldt
dat door de afmetingen en vormgeving (bochten) het inspecteren bovenmatig veel tijd en geld kost en
dat ze gedeeltelijk op particulier terrein liggen (toestemming van de eigenaar is noodzakelijk).
Nu de kwaliteit van de rioolleidingen van bijna helemaal bekend is, kan worden overgegaan naar een
cyclische inspectie. Een landelijk gehanteerd uitgangspunt is dat een rioolleiding eens per 12 jaar moet
worden geïnspecteerd. Dat betekent dat elk jaar ongeveer 65 km. rioolleiding moet worden
geïnspecteerd.
Reiniging
Voor het goed kunnen inspecteren van de riolen is het noodzakelijk om riolen eerst te reinigen. Dan
wordt zoveel mogelijk sediment van de bodem verwijderd en worden (vet)aanslagen van de wanden
gehaald. Zonder deze reiniging is het moeilijk om de kwaliteit van de rioolbuizen goed te controleren.
Verder is reiniging van de riolen nodig als deze verstopt raken. In principe worden riolen zo aangelegd
dat deze zelfreinigend zijn, maar een feit is dat het een riool verstopt kan raken bijvoorbeeld door een
verandering in hoeveelheid water die door het riool stroomt (debiet), het ingroeien van boomwortels,
door kleine verzakkingen of door het lozen van huishoudelijk vet. Deze buizen moeten dan worden
gereinigd. Dit kan incidenteel zijn, maar voor een 30-tal plekken in de stad is bewust gekozen om daar
regelmatig te gaan reinigen in plaats van om het riool aan te passen. Dit is een kosteneffectievere
methode dan de oorzaak op te lossen. Voor het oplossen van één locatie moet de riolering vaak over
grotere lengte worden aangepast. Uiteindelijk worden de buizen, vanwege een slechte kwaliteit, een
keer vervangen.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
20
Uitgangspunten voor een goed rioolbeheer in de gemeente Arnhem
Zorgen voor een doelmatige inzameling en transport van afvalwater dat vrijkomt binnen het
grondgebied van de gemeente Arnhem.
Rioolvervanging vindt zoveel mogelijk plaats in samenloop met ruimtelijke plannen,
werkzaamheden vanuit verkeer of grootschalig onderhoud.
Als samenloop niet mogelijk is, worden riolen die binnen 5 jaar vervangen moeten worden
autonoom aangepakt.
Een aantal rioolgemalen en pompputten worden gerenoveerd dan wel vervangen
Verontreiniging van (water)bodems en waterkwaliteit vanuit de gemengde riolering wordt zoveel
mogelijk voorkomen, dan wel beperkt.
Bij herstel of vervanging van riolen wordt een integrale afweging gemaakt voor de beste oplossing.
Daarbij zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met toekomstige veranderingen in klimaat
en techniek. De maatregel kan ook een tijdelijke zijn.
Bij het ontwerpen van de maatregelen wegen de beheeraspecten zwaar, waardoor hoge
beheerkosten in de toekomst voorkomen worden.
De financieringssystematiek moet de dynamiek van het rioolbeheer ondersteunen. Jaarlijkse
investeringsniveaus moeten kunnen wisselen.
Bij de zorgplichten voor hemelwater en grondwater ligt de eerste verantwoordelijkheid bij de
grondeigenaar. De gemeente kan en wil bij problemen een helpende en adviserende hand
toesteken. Daarbij heeft de gemeente ook een eigen verantwoordelijkheid als eigenaar van de
openbare ruimte.
5. De opgave voor 2014 tot en met 2018
De opgave voor het GRP5 is gebaseerd op een realistische en degelijke aanpak. De economische
situatie laat ook weinig ruimte voor franje. De insteek is dan ook sober: beheren wat we hebben en
alleen vervangen wat ook echt vervangen moet worden. Uitgangspunt is dat kapitaalvernietiging wordt
voorkomen. Het maakt de opgave, zeker vergeleken met het GRP4, minder complex. Het doel is om
aan het eind van de looptijd van het GRP5 de achterstand in het vervangen van slechte riolen te
hebben ingehaald.
5.1 De Arnhemse doelstellingen voor het goed functioneren De Arnhemse rioleringszorg wordt bepaald door een aantal algemene uitgangspunten voor een goed
beheer van de riolering. Deze uitgangspunten komen voort uit wetten, bestaand beleid en ervaringen
met het beheer van de riolering.
5.2 Herstel en vervanging
5.2.1 Vervanging of herstel van slechte riolen
Gedurende de looptijd van het GRP4 is veel riolering vervangen, meer zelfs dan was verwacht.
Onveranderd blijft dat herstel en vervanging van slechte riolering de grootste opgave is binnen het
GRP5. Van de meer dan 850 kilometer aan riolering moet in de planperiode van het GRP5 44 km.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
21 worden vervangen dan wel hersteld. Ten opzichte van het GRP4 is dat een behoorlijke afname van de
opgave, hoewel deze nog steeds fors is. In de GRP4-periode is in samenloop met BGB, veel riolering
uit de wederopbouwperiode vervangen. De resterende opgave ligt nu vooral in de oude wijken. Veel
van die riolering is aangelegd voor de Tweede Wereldoorlog en is dan ook meer dan 80 jaar oud. In
Bijlage 6 is op kaart aangegeven waar de herstel- en vervangingsopgave ligt. Het betekent dat alleen
die delen vervangen gaan worden die ook werkelijk op de kaart staan. Aanpassing van deze lijst is
alleen mogelijk met bestuurlijke goedkeuring. Met uitzondering van de projectgebieden is het niet meer
mogelijk om vanuit het rioleringsbudget riolering versneld te vervangen! Afgesproken is ook dat bij het
vervangen van riolering, het GRP niet meer de gehele bovengrondse inrichting financiert. En dat
(financiële) voordelen bij samenloop evenredig verdeeld worden, ook over de riolering.
Bijzondere aandacht geldt voor het transportriool tussen het Willemsplein en de Boterdijk: het
moerriool. Uit inspectie is gebleken dat het grootste riool van Arnhem met spoed herstel moet worden.
Het is ook een belangrijk riool omdat het grootste deel van het afvalwater van Arnhem-Noord via deze
leiding wordt afgevoerd. Het belang en de ligging van dit riool, onder de centrumring en oprit van de
Nelson Mandelabrug en naast de Willemstunnel, betekent dat vervanging zonder enorme overlast en
financiën niet mogelijk is. Gekozen is om het riool zoveel mogelijk van binnenuit te herstellen. Binnen
de planperiode van het GRP5 wordt dit riool aangepakt. Voor het grootste gedeelte van het tracé
(Willemsplein en Nieuwe Plein) is gekozen voor definitief herstel. Richtdoel is een verlenging van de
levensduur met 50 tot 60 jaar. Het deel in de Oude Kraan wordt veilig gemaakt, maar een definitief
besluit zal pas later genomen worden en is onder andere afhankelijk van de aanpak van de waterkering
langs het centrum. Na het moerriool stroomt het afvalwater via een transportriool in de Lage Kade naar
het Rijngemaal. Bij het verbeteren van de waterkering is de kans aanwezig dat dit transportriool
verplaatst moet worden. En dat heeft effect op het functioneren van het moerriool in de Oude Kraan.
5.2.2 Aanpassing en vervanging van gemalen
Uiteindelijk komt al het ingezamelde afvalwater terecht bij een rioolgemaal. In Arnhem-Noord staan
twee grote hoofdgemalen die het water naar de rioolwaterzuivering Nieuwgraaf bij Duiven verpompen.
Deze twee gemalen, het Rijngemaal en het Driepoortengemaal, zijn de afgelopen jaren aangepast. Het
Rijngemaal is het grootste rioolgemaal en het enige rioolgemaal dat niet in eigendom is van de
gemeente, maar van het Waterschap Rijn en IJssel.
Naast deze 2 hoofdgemalen staan in Arnhem-Noord nog een aantal gemalen die het afvalwater van
een kleiner gebied verzamelen en doorpompen richting één van de twee hoofdgemalen. De
rioolgemalen in Arnhem-Zuid zijn naar verhouding kleiner omdat ze alleen afvalwater en geen
hemelwater verpompen. Het water uit Arnhem-Zuid wordt uiteindelijk afgevoerd naar de
rioolwaterzuivering Arnhem Zuid aan de Drielsedijk.
Een aantal gemalen, zoals de gemalen Honigkamp en Vredenburg, moet in deze GRP5-periode nog
gerenoveerd of aangepast worden. Daarna voldoen alle gemalen weer aan de eisen.
5.2.3 Afkoppelen
Uit Bijlage 6 blijkt dat de herstel- en vervangingsopgave zich voornamelijk voordoet binnen het gebied
met een gemengd rioolstelsel. In het kader van duurzaamheid heeft de gemeente Arnhem vanaf het
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
22 GRP3 gekozen om daar waar het mogelijk en efficiënt was, het bestaand verhard oppervlak af te
koppelen van de gemengde riolering. De basis voor deze keuze waren milieudoelstellingen en
verplichtingen ten aanzien van de waterkwaliteit. Naar de toekomst toe is afkoppelen een efficiënte
oplossing om mogelijke problemen met toenemende neerslag door klimaatverandering te voorkomen.
Op 28 juli 2014 is Arnhem-Noord getroffen door een zeer zware regenbui. Het grootste deel van de
neerslag kon niet verwerkt worden in de riolering en stroomde oppervlakkig af naar de lagere delen van
de stad. Het voorkomen van overlast bij dit soort buien is niet of nauwelijks te voorkomen. Om de
schade en overlast te minimaliseren is de gezamenlijke inzet nodig van overheden, instellingen,
bedrijven en inwoners van Arnhem. In het Actieplan Wateroverlast zal hier verder invulling aan
gegeven worden.
Bij het lozen van afgekoppeld water wordt rekening gehouden met de kwaliteit van het water zowel bij
infiltratie in de bodem als bij lozing op oppervlaktewater. Zo nodig worden extra maatregelen ingepast
om vervuiling van de bodem te voorkomen en worden infiltratievoorzieningen periodiek gecontroleerd.
De frequentie van deze controle wordt afgestemd met het bevoegd gezag. Bij lozing op het
oppervlaktewater is de waterkwaliteit van belang. Die controle ligt bij de waterkwaliteitsbeheerder (de
waterschappen en Rijkswaterstaat Oost-Nederland), bij bodemlozing is de gemeente Arnhem bevoegd
gezag.
5.2.4 Niet-gerioleerde gebieden
Particulieren en bedrijven mogen wettelijk geen afvalwater lozen op de bodem of het oppervlaktewater.
Zij moeten hun pand aansluiten op een gemeentelijk rioolstelsel, tenzij dit niet doelmatig is. Dit
uitgangspunt is in 1999 vastgelegd in het beleidsplan “Niet gerioleerde gebieden”. Vanaf dat moment is
de gemeente bezig met het aansluiten van de niet-gerioleerde panden. Voor sommige panden is de
afweging gemaakt dat het niet doelmatig is om aansluiting te realiseren op het gemeentelijk rioolstelsel.
De eigenaren van deze panden zijn geadviseerd om een IBA (Individuele Behandeling Afvalwater) aan
te schaffen. De gemeente Arnhem geeft geen vergoeding voor de aanschaf van een IBA, maar daar
staat tegenover dat ook geen rioolheffing wordt geïnd. De gemeente beheert zelf 2 IBA’s; deze zijn
aangelegd bij de woningen gelegen op Koningsweg 13A en 13B en lozen het gezuiverde water op de
bodem.
Bij nieuwbouw, grootschalige renovatie en in gevallen waar nog verhard oppervlak wordt afgekoppeld,
wordt vanuit effectiviteit, beleefbaarheid en kostenoogpunt (aanleg, beheer en onderhoud) deze
volgorde gehanteerd:
1. bovengronds afvoeren van hemelwater naar
a) het oppervlaktewater, of
b) een bovengrondse infiltratievoorziening, en als dat niet kan
c) een ondergrondse infiltratievoorziening;
2. Als bovengrondse afvoer niet mogelijk is, dan is afvoer van hemelwater via een buizensysteem
naar het oppervlaktewater of infiltratievoorziening mogelijk.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
23 Bij het ingaan van het GRP5 zijn nog 3 panden, gelegen aan de noordrand van Schuytgraaf, die
aangesloten moeten worden op het gemeentelijk rioolstelsel. Het gaat om de panden die zijn gelegen
aan De Laar 12a en de Achterstraat 12 en 16. Met de waterkwaliteitsbeheerder, het Waterschap
Rivierenland, is afgesproken dat deze panden worden aangesloten gedurende de ontwikkeling van de
wijk. Door vertragingen in het bouwtempo van de wijk zijn de woonvelden, waarop deze 3 panden
aangesloten moeten worden, nog niet gerealiseerd.
5.3 Adequate vergunningverlening en handhaving Voor het goed functioneren van een rioolstelsel is een goed gebruik van dat stelsel van groot belang. In
de praktijk blijkt dat nog te vaak onrechtmatige of foutieve lozingen op het riool plaats vinden. Vaak
gaat het om onbewust gedrag en incidentele lozingen die niet tot nauwelijks op te sporen zijn zoals het
lozen van vet rond oudejaarsdag. In andere gevallen gaat het echter om structurele foutieve lozingen.
Zoals lozingen vanuit een bedrijfsmatige keuken zonder dat een vetafscheider is geplaatst. Hierdoor
slibt het riool langzaam maar zeker dicht. Ook bij nieuwbouwprojecten worden nog te vaak verkeerde
aansluitingen op de riolering gemaakt (regenwaterafvoer op het vuilwaterriool, of vuilwater op het
regenwaterriool of zelfs drainageleidingen).
Sinds eind 2009 is de gemeente ook belast met de handhaving op inrichtingen met een (voormalige)
Wvo-vergunning. Het gaat dan om lozingen via het rioolstelsel die schade aan de rioolzuivering kunnen
aanbrengen.
De eerste stap is het afgeven van goede vergunningen, maar de ervaring leert dat in de volgende
situaties het noodzakelijk is om blijvend in te zetten op toezicht en handhaving:
tijdens rioolwerkzaamheden;
voor het opsporen van foutieve aansluitingen en lozingen bij bestaande bouw als nieuwbouw;
door het controleren bij bouwactiviteiten om te voorkomen dat bouwmaterialen (zand, grind,
grond e.d.) in de riolering spoelt;
door controle van bedrijven met een voormalig Wvo-vergunning
De uitvoering van de handhavingstaak is neergelegd bij de Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA).
Voor de handhavingstaken die voortkomen uit het GRP is 0,8 fte beschikbaar.
5.4 Gemeentelijke zorgplichten De gemeente heeft vanuit de wetgeving verschillende zorgtaken gekregen. In de wet Milieubeheer is
de inzameling en transport van afvalwater geregeld en via de Waterwet de zorgplichten voor het
inzamelen van hemelwater en grondwater. Tussen de drie zorgplichten is een groot verschil. Voor de
invulling van de zorgplicht voor afvalwater legt de gemeente binnen het stedelijk gebied een rioolstelsel
aan. Een gebouw waar de kavelgrens binnen 40 m. van het riool ligt, moeten in principe het afvalwater,
al dan niet gescheiden, op dit riool lozen.
Voor de zorgplichten voor grondwater en hemelwater geldt dat de primaire verantwoordelijkheid bij de
grondeigenaar ligt. Blijkt dat een grondeigenaar de problemen niet zelf kan oplossen, of assistentie wil,
dan is de gemeente het eerste aanspreekpunt voor burgers en bedrijven (de loketfunctie). Dit betekent
niet dat de gemeente ook automatisch het probleem moet oplossen. In Bijlage 2 zijn de betreffende
wetsartikelen opgenomen. In de volgende paragrafen worden de zorgplichten voor hemelwater en
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
24 grondwater verder uitgewerkt. Continuïteit van de zorgplichten zoals die in het GRP4 zijn vastgesteld is
daarbij uitgangspunt.
5.4.1 Verminderen grondwateroverlast bij particulieren (zorgplicht grondwater)
De gemeente is hét aanspreekpunt voor het grondwater binnen stedelijk gebied. Dit houdt in dat ze
voor haar inwoners en bedrijven een loketfunctie vervult bij grondwateroverlast. De gemeente heeft de
regie. Dat houdt niet in dat de gemeente ook de taak of verplichting heeft om de problemen met
grondwater zelf op te lossen. De primaire verantwoordelijkheid in het voorkomen en oplossen van
grondwateroverlast ligt bij de eigenaar van het terrein.
Voor de invulling van de loketfunctie is een getrapt “loket” ingericht met een front office en een back
office. Het front office maakt onderdeel uit van het Klanten Contact Centrum (KCC) van de gemeente.
Hier kunnen burgers en bedrijven terecht voor alle vragen en klachten over grondwater(overlast).
Klachten die binnen komen worden doorgegeven aan de afdeling Productbeheer binnen de gemeente:
de back office. Deze beoordeelt vervolgens of de gemeente of een andere waterbeheerder
(waterschap, provincie, Rijkswaterstaat) de juiste instantie is om de melding te behandelen. Is de
gemeente de juiste overheid, dan handelt de gemeente de melding/klacht af. Dan nog kan het oordeel
zijn dat de verantwoordelijkheid van de overlast bij de eigenaar zelf ligt of een derde. Ook kan het zijn
dat de overlast niet op een doelmatige wijze valt op te lossen. In Bijlage 9 is het stappenschema
opgenomen dat wordt gehanteerd na binnenkomst van een melding van grondwateroverlast.
Belangrijk in de zorgplicht zijn de kernbegrippen “structurele grondwateroverlast” en “doelmatigheid”.
Uitgesloten zijn in ieder geval situaties:
- Die onder bouwkundige of waterhuishoudkundige verantwoordelijkheid vallen van de eigenaar
(hieronder vallen o.a. kelders, souterrains en kruipruimtes);
- veroorzaakt door gebeurtenissen van regionale of bovenregionale oorsprong (zoals kwel door
hoge rivierwaterstanden);
- veroorzaakt door de wijze van bouwrijp maken van de wijken die in het verleden zijn aangelegd;
- die ontstaan door incidentele overlast door bijvoorbeeld zware regenval.
De volgende uitgangspunten worden voor structurele grondwateroverlast gehanteerd:
- er is sprake van een regelmatig terugkerende overlast door te hoge grondwaterstanden, over een
groter gebied;
- door de hoge grondwaterstand ontstaan risico’s voor de volksgezondheid;
- bij bestaande bestemmingen wordt de functie belemmerd door de stijgende grondwaterstanden.
De gemeentelijke inzet voor de grondwaterzorgplicht is in de wet wel afgekaderd:
Te nemen maatregelen moeten in het openbaar gemeentelijk gebied gemaakt kunnen worden om
daarmee structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven
bestemming zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. De te nemen maatregelen moeten
daarbij ook doelmatig zijn en niet behoren tot de zorg van het waterschap of de provincie. Verder
geldt: geen resultaatverplichting maar een inspanningsverplichting. Wat ook de uitkomst van de
afweging is, zorgvuldigheid in de afweging is essentieel.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
25 Per locatie wordt een afweging gemaakt op basis van doelmatigheid van de benodigde inzet. Bij het
afwegen van doelmatigheid worden de aard, omvang en duur van de overlast, de functie van de
grond, de hydrologische eigenschappen van de omgeving, het aantal getroffen percelen en de
benodigde financiën meegenomen. Verwacht wordt dat vanuit efficiency overlast voornamelijk zal
worden aangepakt bij grootschalige reconstructies.
Aansprakelijkheid
Grondwateroverlast kan tot schade leiden. In enkele gevallen wordt de gemeente aansprakelijk
gesteld. Daartoe zal moeten worden aangetoond dat zij haar wettelijk beheers- en onderhoudstaken
heeft verwaarloosd. Dit is conform het Burgerlijk Wetboek (art 6:162). Belangrijk is ook dat schade die
in het verleden is ontstaan door grondwateroverlast, niet met terugwerkende kracht kan worden
verhaald.
5.4.2 Inzamelen hemelwater van particulieren (zorgplicht hemelwater)
Belangrijke verandering bij de invoering van de Waterwet is de splitsing tussen hemelwater en
afvalwater. De gemeente heeft een zorgplicht gekregen voor de doelmatige inzameling van
hemelwater. Dat betekent niet dat de gemeente verplicht is om hemelwater van particulier terrein te
ontvangen en in te zamelen. Primair is de eigenaar van het perceel zelf verantwoordelijk voor het
verwerken van hemelwater op het eigen terrein. De meest bekende methodes zijn infiltratie en groene
daken, maar ook andere oplossingen zijn mogelijk zoals hergebruik van hemelwater; de keuze is aan
de eigenaar.
Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan na afstemming met de
gemeente, het overtollige hemelwater worden afgevoerd naar het openbaar terrein. Daar neemt de
gemeente dan de verantwoordelijkheid over. Het bepalen van redelijkheid is een verantwoordelijkheid
van de gemeente en vindt plaats onder meer via waterhuishoudingsplannen.
De gemeente beslist dus op basis van het opgestelde waterhuishoudingsplan of de grondeigenaar het
hemelwater op eigen terrein kan verwerken. Voor de gebieden met een zandbodem is infiltratie in de
meeste gevallen mogelijk. In delen van de stad met een oppervlaktewatersysteem (Arnhem-Zuid,
Een waterhuishoudingsplan
Voor elke ruimtelijke ontwikkeling of grote aanpassing moet een waterhuishoudingsplan opgesteld worden
die de basis vormt voor de watertoets en eventuele aanpassing van het bestemmingsplan.
In het waterhuishoudingsplan wordt aangegeven hoe omgegaan wordt met afvalwater, hemelwater,
oppervlaktewater en grondwater. En wat de gevolgen voor het watersysteem en de omgeving is. In bijna alle
gevallen vormt een geo-hydrologisch onderzoek de basis voor het besluit of het hemelwater verwerkt kan
worden op eigen terrein. De invulling van de redelijkheid is dan ook gebaseerd op dit plan.
In een geo-hydrologisch onderzoek wordt o.a. het grondwaterniveau en de bodemopbouw in beeld
gebracht. Voor delen van de stad waar infiltratie kansrijk is, wordt in het onderzoek die mogelijkheid
onderzocht. (Het infiltratieonderzoek geeft slechts aan of de bodem geschikt is voor infiltratie; het is aan de
grondeigenaar zelf om te beslissen hoe het hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt.)
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
26 Presikhaaf en Het Broek) is afvoer naar het open water een reële optie. Het waterschap kan als
bevoegd gezag aanvullende kwaliteits- en kwantiteitsvoorwaarden stellen aan deze afvoer.
Als opvang op eigen terrein redelijkerwijs mogelijk is maar de grondeigenaar verkiest om het
hemelwater aan te bieden aan de gemeente, dan zal hier een bijdrage voor worden berekend die
overeenkomt met de investering die de gemeente maximaal zelf zou moeten maken om een gebied af
te koppelen; daarvoor is een bedrag van € 25 /m² vastgesteld (prijspeil januari 2015). Eventuele
bijdragen worden gestort in de bestemmingsreserve Openbare ruimte totdat een geschikte investering
is gevonden. Verantwoording van deze bestedingen vindt plaats via het jaarverslag.
Uiteindelijk resteert nog de situatie dat het is redelijkerwijs niet mogelijk is op eigen terrein op te
vangen. In die gevallen mag het hemelwater worden afgevoerd naar het openbaar terrein. Het “vol”
bouwen van een kavel valt niet onder de situatie dat verwerken op eigen terrein niet mogelijk is!
In situaties waar afgesproken is dat het hemelwater op openbaar terrein mag worden aangeboden, kan
de gemeente eisen stellen aan waar en hoe het hemelwater aangeboden moet worden.
Bij nieuwbouw moet hemelwater altijd op eigen terrein worden verwerkt. Bij renovatie van gebouwen is
afkoppelen van hemelwater wenselijk. De wet biedt de mogelijkheid om via een raadsbesluit ook
bestaande gebieden te verplichten om af te koppelen en het hemelwater eventueel op eigen terrein te
verwerken. Tot nu toe is hier geen gebruik van gemaakt.
5.4.3 Oplossen van ernstige gevallen van inpandige stankoverlast
Door verschillende oorzaken kan stankoverlast ontstaan in het riool. In de meeste gevallen is de stank
alleen op straat te ruiken, maar in een enkel geval ook binnen in een pand. Vaak is de stankoverlast
van beperkte duur, waarna de overlast verdwijnt. De meest voorkomende vorm van stankoverlast is
zwavelwaterstofgas (rotte eierenlucht). De geurdrempel van deze stof is zeer laag en wordt bij (zeer)
hoge concentraties niet meer geroken. Hogere concentratie zwavelwaterstofgas is een gevaar voor de
volksgezondheid (de stof is giftig!). Daarbij komt dat, als het gas in contact komt met water, het
omgezet wordt in zwavelzuur; een vloeistof die de riolering aantast. Alle meldingen over inpandige
stankoverlast worden dan ook onderzocht (de bewijsplicht ligt bij de gemeente). Eventuele maatregelen
worden op openbaar terrein uitgevoerd. Stankoverlast in woningen wordt aangepakt tenzij de oorzaak
bij een slecht functionerende binnenhuisriolering of terreinriolering ligt. Dan ligt de verantwoordelijkheid
bij de eigenaar. Als de oorzaak van de stankoverlast door een andere lozer wordt veroorzaakt, dan zal
deze worden gemaand om afdoende maatregelen te nemen. (Veelal is veel onderzoek en overleg
nodig.)
5.4.4 Voorkomen risicovolle situaties door water op straat
Als het regent kan tijdelijk water op straat blijven staan en op een aantal plekken in de stad komt dat
ook voor. Zij het dat hier gaat om buien zwaarder dan de norm bui 8. Om een objectief oordeel te
vormen over de ernst van water op straat, wordt landelijk1 de volgende driedeling gehanteerd:
1 bron: Rioned.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
27
In 2011 is het Arnhemse rioolstelsel doorgerekend om inzicht te krijgen in het hydraulisch functioneren.
Daaruit is duidelijk geworden waar in geval van (hevige) neerslag water op straat blijft staan. Gekozen
is om binnen deze planperiode, gelet op de hoge kosten en het beschikbare budget, geen specifieke
maatregelen uit te voeren om de wateroverlast op deze locaties definitief op te lossen. Dat hoeft niet
altijd een probleem te zijn, maar de zomer van 2014 heeft aangetoond dat de gevolgen bij een zeer
zware bui fors kunnen zijn. Naar verwachting zal wateroverlast in de toekomst alleen maar vaker
voorkomen. Als uitvloeisel van de gebeurtenis op 28 juli 2014 is besloten om een Actieplan
Wateroverlast op te stellen. In dat plan komt een analyse van de regenbui, de verantwoordelijkheden
en mogelijke oplossingen te staan. Oplossingen die vooral gericht zijn op het nemen van ruimtelijk
maatregelen en op bronmaatregelen (ook bij particulieren). Het Actieplan Wateroverlast zal in 2015 aan
de gemeenteraad worden aangeboden. Het is aan de Raad te bepalen of en zo ja hoe geanticipeerd
gaat worden op het onderwerp wateroverlast bij hevige regenval.
5.5 Het beheer van het rioleringsstelsel De waarde die het Arnhemse rioolstelsel vertegenwoordigd komt neer op ongeveer € 707 miljoen, wat
ongeveer neerkomt op € 4.700 per inwoner. Het gaat dan om alle onderdelen (van rioolbuis tot gemaal)
Hinder: het hemelwater kan niet snel genoeg door het rioolstelsel afgevoerd worden en blijft
daardoor op de straat staan. De hoeveelheid water op straat is beperkt tot enkele
centimeters en het water is na 15 tot 30 minuten verdwenen. Hinder is geen reden tot
het nemen van maatregelen. Tijdelijk water op trottoirs en plantsoenen valt hier ook
onder.
Ernstige hinder, het hemelwater kan niet snel genoeg door het rioolstelsel afgevoerd worden en
blijft daardoor op de straat staan. De hoeveelheid water op straat is fors en het water is
pas na 30 tot 120 minuten verdwenen. Er is sprake van ernstige hinder als de
volksgezondheid (afvalwater op straat) en/of de verkeersveiligheid in het geding zijn.
Overlast: het hemelwater kan niet snel genoeg door het rioolstelsel afgevoerd worden en blijft
daardoor zeer langdurig en op grote schaal op de straat staan. Ook is er sprake van
water in winkels, woningen met materiële schade en mogelijk ook ernstige
belemmering van het (economische) verkeer. Bij overlast worden altijd maatregelen
genomen. Dit wel onder de voorwaarde dat de bouwpeilen en de inrichting van de
particuliere terreinen in overeenstemming zijn met peilen van de aansluitende
openbare ruimte. Bij terreinen/panden die (deels) verdiept zijn of worden aangelegd
moet de particulier zelf maatregelen treffen om overlast te voorkomen.
NB. Aanvullend op Overlast moet gesteld worden dat door de geografische ligging van Arnhem-
Noord overlast op openbaar en/of particulier terrein bij zeer zware buien niet is uit te
sluiten. Hemelwater dat niet (tijdelijk) geborgen kan worden zal oppervlakkig afstromen
naar lager gelegen delen en daar stagneren totdat het afgevoerd kan worden. De stelling dat
bij overlast altijd maatregelen genomen worden is dan ook onder voorbehoud. Verdere
uitwerking vindt plaats via het Actieplan Wateroverlast.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
28 die voor de afvoer van afvalwater en hemelwater nodig zijn. Voor dit kapitaal is goed beheer en
onderhoud essentieel. Dat wordt gedaan tegen de laagste maatschappelijke kosten.
5.5.1 Dagelijks beheer
Het beheren van de riolering is niet alleen het dagelijkse onderhoud van buizen, putten, gemalen,
straatkolken, afkoppelvoorzieningen etc. maar ook het ontwikkelen en zo nodig bijstellen van een
beheervisie valt daar onder. Dat is nodig om toekomstige knelpunten in het beheer en onderhoud
zoveel als mogelijk te voorkomen.
De groei van de stad vindt tegenwoordig niet meer plaats via grote uitbreidingen, maar vooral door
inbreidingen. Dat betekent voor sommige locaties dat aansluiting op de riolering niet onder vrij-verval
kan, maar met behulp van een pompje (drukriolering). Dit kan aan de diepteligging van het rioolstelsel
liggen, maar nog vaker is locatie van het gebouw de oorzaak. Het probleem dat hierbij vaak optreedt, is
dat bij alleenstaande gebouwen de pompput in het gebouw zelf wordt geplaatst, waardoor het niet
mogelijk is om vanuit de openbare ruimte de pompput te beheren en te onderhouden. Bij de aansluiting
van meer woningen staat de pompput in de openbare ruimte en is beheer en onderhoud wel mogelijk.
Vanuit de publiekrechtelijke taak zal de gemeente dan ook geen drukriolering en pompputten meer in
beheer en onderhoud over nemen die niet in de openbare ruimte staan of die aangelegd worden voor
één gebouw.
5.5.2 Rioolinspectie
Door de grote inspanningen die in de afgelopen planperiodes zijn gepleegd is ondertussen een bijna
dekkende kennis van de kwaliteit van het Arnhemse riool aanwezig. Dat heeft als gevolg dat het
inspecteren van de riolering vanaf nu op een systematische en planmatige manier kan plaatsvinden.
Uitgangspunt is dat alle openbare riolering, met uitzondering van de in 4.3 genoemde uitzonderingen,
eens in de 12 jaar geïnspecteerd wordt. Het inspecteren van deze kolkriolen is moeilijk en daardoor
duur, terwijl het risico bij instorten van zo’n rioolbuis minimaal is. Bij het vervangen van het
vuilwaterriool worden deze kolkriolen automatisch mee vervangen. Omgerekend betekent dit een
inspectieopgave van ongeveer 65 km. per jaar. (Dat was 100 km per jaar).
5.5.3 Reinigen en repareren
Rioolleidingen, maar ook drainageleidingen moeten met een bepaalde regelmaat gereinigd worden.
Hoe hoog die frequentie moet zijn is afhankelijk van het type leiding, het soort water en de kwaliteit van
de aanleg. Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven zijn er twee soorten reiniging. Meest voorkomende
reiniging is ten behoeve van het inspecteren van de leidingen. De tweede vorm van reiniging is nodig
om vetophopingen of sediment dat achterblijft bij kleine verzakkingen te verwijderen.
5.5.4 Onderzoek aan de riolering
Naast het weten van de kwaliteit van de riolering, is het ook noodzakelijk om te weten hoe de riolering
functioneert. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een rioolbeheersysteem en een hydraulisch
rekenmodel. Het huidige beheersysteem is in 2014 vervangen.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
29 Door zelf te rekenen, in plaats van uitbesteding, wordt kennis opgebouwd over de werking van het
systeem. Kennisleemtes worden op deze manier opgevuld en is het mogelijk om zelf de juiste
maatregelen te nemen. En dat kan uiteindelijk veel geld en tijd besparen.
Eén van de onderzoeken die de afgelopen jaren is uitgevoerd is het vernieuwen van het
Basisrioleringsplan (BRP). Dit technische plan verbetert het inzicht in het functioneren van het
rioolsysteem en maakt knelpunten in het stelsel duidelijk. De meeste knelpunten die geconstateerd zijn
komen voort uit het anticiperen op de klimaatsverandering en gaan over water op straat (zie 5.4.4).
Andere knelpunten zullen zoveel mogelijk worden opgelost door ze mee te nemen bij geplande herstel-
en vervangingswerkzaamheden, dan wel bij ruimtelijke ontwikkelingen. Aanvullend budget is niet
beschikbaar. Voor een totaal overzicht van de verbetermaatregelen wordt verwezen naar het BRP
(Bijlage 11). Het effect van de verbetermaatregelen zal door meten in en aan het rioolstelsel moeten
worden gemonitord.
5.5.5 Samenwerking
Ook de aankomende jaren zal de samenwerking met de andere (water)partners voortgezet worden.
Veel zal plaatsvinden via Rijn6-verband, maar andere overlegvormen blijven noodzakelijk. Belangrijke
basis voor deze overleggen is het beter afstemmen binnen de afvalwaterketen. Dit heeft tot doel dat de
keten efficiënter kan werken met minder regels en daardoor minder kosten. Als voorbeeld van het
anders met elkaar omgaan is het laten vervallen van de aansluitvergunningen van het gemeentelijk
rioolstelsel op de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Hiervoor in plaats komen bilaterale afspraken waarin
het goed functioneren van rioolstelsel en de afvalwaterzuivering gegarandeerd zijn; bijvoorbeeld
afvalwaterakkoorden.
Voor een goede afstemming voor het functioneren van de afvalwaterinstallaties wordt samen gewerkt
in zuiveringskringen; de zuiveringskringen Nieuwgraaf en Arnhem-Zuid. Hierin maken naast partijen uit
Rijn6 ook andere gemeenten deel van uit. Voor de zuiveringskring Arnhem-Zuid praat de gemeente
Nijmegen mee en voor de zuiveringskring Nieuwgraaf de Liemerse gemeenten.
Door de samenwerking zullen sommige werkzaamheden mogelijk ook anders opgepakt gaan worden,
waarbij het goed is om attent te blijven op de noodzaak van de werkzaamheden; ook met de
samenwerking blijft het gaan om de noodzakelijke dingen goed te doen.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
30 6. Risico’s en kansen; doorkijk naar GRP6
Infrastructuren zoals rioolstelsels zijn statisch. Het (goed) beheren van deze stelsels is echter een
dynamische opgave. Niet alleen neemt de kennis over het rioolstelsel toe, ook de keuze in technieken
wordt groter. Daarnaast verandert ook het riool van noodzakelijk goed, naar bron van (her)gebruik. Zo
is rioolwater tegenwoordig niet alleen nog een afvalstof, het is een grondstof geworden of een medium
om energie mee op te wekken. Maar aan de andere kant ontstaan ook nieuwe uitdagingen door
klimaatverandering, waardoor hemelwater en helaas soms ook verdund afvalwater vaker en
langduriger op straat blijft staan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de risico’s waarvan nu nog geen
reële opgave bekend is. Daarnaast wordt een doorzicht gegeven waar de gemeente in 2018 met de
rioleringszorg denkt te staan, dus na afloop van dit GRP5.
6.1 Moerriool
In paragraaf 5.2.1 is aangegeven dat binnen de planperiode van dit GRP het moerriool zal worden
hersteld. Een gedeelte definitief (Willemsplein-Nieuwe Plein) en een gedeelte tijdelijk (Oude Kraan).
Daarmee moet het riool weer betrouwbaar zijn. Alleen dit type rioolleiding komt maar zeer weinig voor.
Dat betekent dat (inter)nationaal maar weinig ervaring met dit soort leidingen aanwezig is. En daarmee
ook wat het effect van de herstelmaatregelen is. De herstelmaatregelen worden opgesteld met de
kennis van (inter)nationale experts. Maar calamiteiten zijn nooit helemaal uit te sluiten. Daarom is
monitoring één van de maatregelen, zodat als het riool verslechtert, direct maatregelen genomen
kunnen worden.
6.2 Schuytgraaf
Bij de aanleg van de wijk Schuytgraaf is veel riolering en drainage aangelegd. Naar nu blijkt zijn ook
technieken en materialen toegepast die niet aan de gestelde eisen voldoen. De omvang van deze
problematiek en de consequenties zullen in de aankomende jaren in beeld gebracht worden.
Afhankelijk van de omvang van dit probleem kan dit er toe leiden dat de aanwezige riolering
gedeeltelijk versneld zal moeten worden afgeschreven. Voor de eerste jaren is gekozen om alleen in
geval van calamiteiten maatregelen te nemen. Structurele aanpassingen worden uitgevoerd als daar
vanuit meerdere beheerdisciplines aanleiding toe is. Binnen dit GRP5 worden enkele inspectieputten
vervangen om meer schade aan het rioolstelsel en de wegen te voorkomen.
6.3 Levensduur GVK-buizen
In de afgelopen decennia (c.a. 15 jaar) is op een aantal specifieke plekken gekozen voor speciale
kunststof buizen: glasvezel versterkte kunststofbuizen kortweg GVK-buizen genoemd. Deze buizen zijn
beter bestand tegen slijtage, aantasting en bodemverontreinigingen. In de laatste paar jaar is uit
inspecties gebleken dat in veel van deze leidingen de binnenlaag van deze buizen loslaat. De omvang
en de oorzaak wordt nog onderzocht. Verder wordt getracht de fabrikant van de leidingen te
achterhalen. Zolang de oorzaak en de omvang nog niet bekend zijn, is het niet mogelijk om de
financiële gevolgen in beeld te brengen. In Arnhem ligt ongeveer 13 km aan GVK-leiding.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
31 6.4 Laan van Presikhaaf
Eén van de technieken om rioolleidingen te herstellen is het relinen van de buizen. Bij deze techniek
wordt de buis niet vervangen maar aan de binnenkant voorzien van een kunststof laag (liner). Deze
techniek wordt vooral toegepast als de buizen nog niet te slecht zijn en als het vervanging tot veel
overlast gaat leiden; bijvoorbeeld onder een uitvalsweg. Ook in de Laan van Presikhaaf is deze
techniek toegepast. Tijdens inspectie is gebleken dat de liner op een paar gedeeltes niet meer tegen
de buiswand ligt, maar is ingezakt. Hierdoor verminderd de afvoercapaciteit van de leiding fors en
moeten deze delen worden hersteld. De oorzaak van het loslaten van de liner wordt onderzocht. Pas
als die duidelijk is, kan een inschatting worden gemaakt van de kans dat de gehele liner moet worden
vervangen en wie de kosten moet dragen. In het budget voor dit GRP5 is daar geen rekening mee
gehouden.
6.5 Persleidingen
Door het ontbreken van kwaliteitsgegevens van de persleidingen vormt deze groep van
transportleidingen automatisch een risico. In paragraaf 4.3 is aangegeven dat de beperkte ervaringen
bij de waterschappen en de buurgemeenten geen aanleiding geven om de persleidingen als groot
risico aan te merken. Hiervoor worden dan ook geen aanvullende maatregelen binnen dit GRP
noodzakelijk geacht.
6.6 Samenwerking in de waterketen
Op zich is samenwerking in de afvalwaterketen tussen gemeenten en waterschappen niet nieuw.
Arnhem werkt al meerdere jaren samen met haar buurgemeenten en de waterschappen. Alleen die
samenwerking is op vrijwillige basis. In het Bestuursakkoord Water uit 2011 is vastgelegd dat
gemeenten meer moeten gaan samenwerken in de waterketen. Dat kan met buurgemeenten, maar ook
met waterschappen en drinkwaterbedrijven. De vorm staat vrij, het te behalen resultaat echter niet. In
2020 moet een besparing op de stijgende kosten voor de waterketen zijn behaald; minder meerkosten
dus. Arnhem participeert in Rijn6, een samenwerkingsverband met de gemeenten Lingewaard,
Overbetuwe, Rheden en de waterschappen Rijn en IJssel en Rivierenland. De samenwerking is geen
inspanningsverplichting maar een resultaatsverplichting. Het resultaat moet zijn dat de partijen in 2020
samen ´minder meerkosten´ maken ten opzichte van de geraamde kostenstijging.
De verwachting is dat Rijn6 gaat voldoen aan de 3K’s (kosten, kwaliteit en kwetsbaarheid). In het geval
dat blijkt dat Rijn6 niet voldoende effect sorteert, dan zijn andere (en dan verplichte) samenwerkings-
verbanden niet uitgesloten. Ook de eindvorm voor de samenwerking is nog onbekend; dat kan variëren
van de huidige vorm tot aan een uitvoeringsorganisatie. Afhankelijk van de te kiezen samenwerkings-
vorm zijn effecten op de werkomgeving niet uit te sluiten.
6.7 De opgave na het GRP5
Een voorspelling geven voor de toekomst is niet eenvoudig. De verwachting is dat de opgave voor een
volgende planperiode eenvoudiger zal worden. Dat heeft te maken met het feit dat de kwaliteit van het
stelsel bijna geheel bekend is. Een terugblik op de afgelopen jaren maakt het doen van een
voorspelling, met alle voorzichtigheid daar omheen, iets eenvoudiger. De totale herstel- en
vervangingsopgave is bekend en is op kaart aangegeven (Bijlage 6). Het doel van het GRP5 is om alle
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
32 slechte riolen te vervangen waarvan is bepaald dat de vervangingsperiode binnen 5 jaar ligt. Voor
integrale projectgebieden geldt een termijn van vervanging binnen 10 jaar.
Met de nu bekende gegevens kan afgeleid worden leidt dat de vervangingsopgave voor het GRP6 nog
verder afneemt. Uit ervaring is ook bekend dat in de aankomende jaren enkele riolen toch slechter
blijken dan verwacht en eerder aan vervanging toe zijn dan gedacht. Ook vraagt de dynamiek van de
stad om meer te anticiperen op de snellere en kleinschaliger veranderingen die in de stad plaatsvinden.
Dat kan tot gevolg hebben dat riolen, om andere dan riooltechnische redenen, eerder dan gepland
moeten worden vervangen.
Tegen 2018 is naar verwachting meer bekend over de klimaatverandering. De voorlopige nieuwe
scenario’s geven aan dat het vooral gaat om een verandering in de neerslag; zachtere en nattere
winters en warmere en drogere zomers maar met heviger buien (Bijlage 7). Aanpak van
wateroverlastgevoelige plekken gaat de volgende decennia een belangrijkere rol spelen. Het Actieplan
Wateroverlast zal hier al een voorzet voor doen. Het is niet uit te sluiten dat door de klimaatverandering
de riooloverstorten een negatief effect gaan krijgen op de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Daarnaast speelt bij grondwater de verwachte toename in neerslag een belangrijke rol. Door de
toename aan neerslag zal meer hemelwater op de Veluwe infiltreren. Dit water komt vervolgens via het
grondwater aan de randen van de Veluwe weer omhoog. Eén van die randen is Arnhem-Noord; en dan
vooral een strook vanaf het centrum richting Velp. Gecombineerd met hoge waterstanden op de
rivieren kan dit leiden tot een verhoging van de grondwaterstanden in het gebied tussen het centrum en
de Velperweg met de rivieren. Met als mogelijk gevolg meer grondwateroverlast. Anticiperen op
klimaatverandering vraagt geen acute ingrepen. Het is in eerste instantie een bewustwording. Daarna
kan het nemen van maatregelen worden verspreid over 20 tot 30 jaar en daarmee meegenomen
worden binnen de reguliere vervanging- en veranderingsopgave.
Conclusie mag dan ook zijn dat de opgave voor herstel of vervanging van slechte riolen naar
verwachting de eerstvolgende jaren zal afnemen, maar wel blijven bestaan. Tegelijk zal de inspanning
verschuiven naar het proactief verbeteren van het rioolstelsel zodat het ook bestendig is voor de
toekomstige veranderingen.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
33 7. Middelen en personele inzet
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de personele en financiële consequenties van het realiseren van de
doelstellingen zoals in hoofdstuk 5 beschreven zijn. De kosten in het GRP5 bestaan uit investeringen
en exploitatie. Voor de exploitatie is een bedrag beschikbaar van € 18,8 miljoen, voor de investeringen
een bedrag van € 36,4 miljoen. Dit laatste bedrag is opgebouwd uit € 30,9 miljoen nieuwe
investeringen en € 5,5 miljoen afkomstig van uitgestelde GRP4-projecten. Het totale bedrag voor de
planperiode van het GRP5 komt daarmee op € 54,2 miljoen (prijspeil 2013).
7.1 De personele inzet
In het GRP wordt de omvang van de rioleringstaak voor de aankomende jaren vastgelegd. Het betreft
dan uitsluitend de beheertaken. Om deze taak te kunnen uitvoeren is personeel nodig. Op basis van
landelijke kengetallen (Leidraad Riolering) en op basis van de ervaringen binnen de gemeente kan de
benodigde formatie worden berekend. De landelijke kengetallen zijn gebaseerd op verschillende
onderdelen zoals gemeenteomvang, inrichting van de rioleringstaken binnen de organisatie en de wijze
van uitbesteding.
Bij aanvang van het GRP4 was de formatie binnen de gemeente 16,4 fte. In de afgelopen twee jaar is
de bezetting afgenomen naar een huidige bezetting van 14,5 fte. Op basis van de landelijke kentallen
zou voor het goed uitvoeren van de taken uit dit GRP5, een omvang nodig zijn van 18,4 fte. De afname
van personele capaciteit is te verklaren door de lagere ambities ten opzichte van het GRP4; zoals
minder kilometers rioolinspectie en minder kilometers rioolherstel- en vervanging. Tegelijk zijn,
vergeleken met het GRP4, de overige ambities minder ambitieus gesteld.
Dat Arnhem een lage personele inzet heeft vergeleken met andere 100.000+-gemeenten, wordt ook
zichtbaar in de benchmark (zie Bijlage 10).
7.2 Investeringskosten
Binnen de investeringskosten worden werkzaamheden ondergebracht waar het resultaat langere tijd
effect heeft waardoor de kosten ook over langere periode kunnen worden afgeschreven.
Onderverdeeld gaat het om de volgende onderdelen:
Bedrag (x € 1.000,-) rioolherstel en -vervanging 28.719 aanleg riolering in nog niet gerioleerde gebieden 101 verminderen grondwateroverlast bij particulieren 563 verminderen ernstige gevallen van inpandige stankoverlast 169 goed beheer leidingen en installaties 1.336
Totaal investeringskrediet 30.888 Tabel 7.1: Investeringskosten 2014 t/m 2018
Een verandering ten opzichte van de vorige GRP's is dat de kosten voor Voorbereiding, Administratie
en Toezicht, de VAT-kosten, niet meer in het geheel ten laste komen van de investeringen. Voor het
GRP5 zijn deze kosten gemaximaliseerd zijn tot 10% van de totale investeringskosten. Het surplus
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
34 komt ten laste van de exploitatie. Door maximalisatie van de VAT-kosten en lagere uurtarieven valt het
benodigde investeringskrediet lager uit dan tijdens de Keuzenota becijferd was. Het benodigde
investeringskrediet voor het GRP5 komt dan uit op € 30,9 miljoen (zie tabel 7.2).
Bedrag (x € 1.000,-) raming Keuzenota 35.526 lagere kosten door daling uurtarieven -897 surplus VAT ten laste van de exploitatie -3.422 surplus VAT reductie verminderde investeringsniveau -319
Totaal investeringskrediet 30.888 Tabel 7.2: Benodigd investeringskrediet 2014 t/m 2018
Het gemiddelde jaarlijkse investeringsbedrag bedraagt ongeveer € 6,2 miljoen. Deze kosten worden
jaarlijks geactiveerd en lineair over 40 jaar afgeschreven. Uit de praktijk van de afgelopen jaren is
gebleken dat het moeilijk is om, vooral met samenloopprojecten, een constant investeringsniveau te
realiseren.
7.3 Exploitatiekosten
Naast investeringskosten kent de gemeente de jaarlijks terugkerende kosten: de exploitatiekosten. Dit
zijn kosten die de gemeente maakt voor onderhoud en beheer van het rioolstelsel. De jaarlijkse kosten
voor het dagelijks beheer van de riolering bedragen € 3,8 miljoen. Zie tabel 7.3.
Onderdeel 2014 2015 2016 2017 2018 Totaal (x € 1.000
Personeelskosten 996 996 996 996 996 4.980
Goederen en diensten 1.844 1.833 1.833 1.833 1.833 9.176
Personeel van derden 69 80 80 80 80 389
Energie 170 170 170 170 170 850
subtotaal 3.079 3.079 3.079 3.079 3.079 15.395
surplus VAT 498 731 731 731 731 3.422
Totaal 3.577 3.810 3.810 3.810 3.810 18.817
Tabel 7.3: Exploitatiekosten 2014 t/m 2018
Naast de directe rioleringskosten valt ook een deel van het straatvegen toe te rekenen aan het
onderhoud van het rioolstelsel: preventief onderhoud. Door het vegen blijft minder afval op straat
liggen, waardoor minder afval in de riolering komt, met als resultaat minder verstoppingen. Daarnaast
vallen onder de exploitatiekosten ook de BTW-kosten en de kosten die verband houden met het innen
van de rioolheffing (kwijtschelding, crediteringen, leegstand, kosten van inning).
7.4 Vergelijking met de vorige planperiode
In vergelijking met het vorige GRP dalen de totale jaarlijkse kosten voor de rioleringszorg. Vooral de
investeringen dalen fors, namelijk van € 14,1 miljoen naar € 6,2 miljoen. Belangrijkste reden voor de
afname is dat minder kilometers rioolleiding moet worden hersteld en dat minder ambitieuze doelen
voor de overige aspecten zijn gesteld.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
35 De exploitatiekosten stijgen overigens licht van € 3,2 miljoen naar € 3,8 miljoen. De stijging wordt
veroorzaakt door het overhevelen van de VAT-kosten van investering naar de exploitatie. Zonder deze
aanpassing zou de exploitatie licht dalen.
7.5 Lastenontwikkeling
Gedurende de looptijd van het GRP5 stijgen de lasten die gemoeid gaan met de rioleringszorg. In tabel
7.4 is aangegeven op welke manier en hoeveel de rioleringslasten stijgen.
Investeringen (x €1.000) Exploitatiekosten (x €1.000)
Kapitaallasten Exploitatiekosten Totale
Jaar Restant GRP5 voorgaande GRP5 Beheer VAT kosten GRP4 GRP's riolering
2014 2.452 4.795 11.942 0 3.079 498 15.519 2015 1.000 6.523 11.909 378 3.079 731 16.097 2016 1.000 6.523 11.731 884 3.079 731 16.425 2017 1.000 6.523 11.582 1.381 3.079 731 16.773 2018 0 6.523 11.433 1.869 3.079 731 17.112
30.889 Tabel 7.4: Lastenontwikkeling 2014 t/m 2018
Om een beter inzicht te verkrijgen in de rioleringslasten in de komende decennia, is op basis van de
huidige inspectiegegevens, de bodemopbouw en de ouderdom van het rioolstelsel een eerste schatting
gemaakt van het toekomstige niveau van noodzakelijke vervangingsinvesteringen. In onderstaande
grafiek is, op basis van economische levensduur, de vervangingsinvesteringen in euro's in beeld
gebracht (huidig prijspeil) voor de komende 40 jaren (8 GRP-periodes van elk 5 jaren).
Noot: In deze figuur is rekening gehouden met de verkorte levensduur voor de riolering in Schuytgraaf,
maar niet met de mogelijkheid dat de riolering in de Laan van Presikhaaf, het moerriool of de GVK-
leidingen vervroegd vervangen moeten worden (zie Hoofdstuk 6, de risico's).
Voor de periode van het GRP6 (2019-2023) is de verwachting dat het investeringsniveau lager zal zijn
dan het huidige GRP5. Latere GRP's laten echter een stijging zien. Dit is een gevolg van de
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
36 grootschalige nieuwbouw in Arnhem-Zuid in de zeventiger jaren van de vorige eeuw. Riolering in die
wijken zullen dan aan vervanging toe zijn. Dit betekent dat voor toekomstige GRP's (vanaf GRP7) extra
dekking voor deze kosten gevonden zal moeten worden. Hetzij door herschikking binnen de huidige
gemeentelijke begroting, hetzij door een verhoging van de rioolheffing.
7.6 Kostendekking
De rioolheffing wordt (conform het coalitieakkoord 2014-2018 'Met de Stad!') met ingang van 2015
jaarlijks met maximaal de inflatie (CBS consumentenprijsindex) verhoogd. De totale kosten die
samenhangen met het riool worden voor circa 83% gedekt uit de rioolheffing. De overige kosten
worden gedekt uit de gemeentebegroting (algemene middelen). Een deel daarvan wordt gedekt uit de
Bestemmingsreserve GRP.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
39
Begrippenlijst behorende bij het GRP5 Afkoppelen Het scheiden van de afvoer van hemelwater en afvalwater zodat
hemelwater, dat valt op verhard oppervlak, niet via het gemengde riolering wordt afgevoerd.
Afvalwater Al het water waarvan de houder zich wenst te ontdoen, niet zijnde hemelwater of grondwater.
Afvalwaterketen Het systeem dat nodig is om afvalwater in te zamelen, te transporteren en te zuiveren; riolering, gemalen en rioolzuivering.
Basisinspanning Het volgens landelijke afspraak reduceren van de vuiluitstoot uit de riolering op het oppervlaktewater met 50% ten opzichte van het niveau van 1992
Basisniveau rioolstelsel Minimale kwaliteit waaraan het rioolstelsel dient te voldoen Blbi Besluit lozingen buiten inrichtingen BGB Buiten Gewoon Beter, onderhoudsprogramma om de openbare ruimte in
Arnhem op basisniveau te brengen BRP Basisrioleringsplan. Een technisch rapport waarin de werking van het
rioleringsstelsel wordt vastgesteld onder andere door hydraulische berekeningen. Daarbij wordt de werking van de riolering in de huidige situatie en de werking van de riolering in een, vast te stellen, toekomstige situatie vastgesteld. Zo wordt duidelijk welke (noodzakelijke) verbeteringen nodig zijn om het rioolstelsel aan de vastgestelde wettelijke normen en de eigen beleidsuitgangspunten laten voldoen. Deze maatregelen kunnen zowel hydraulisch als milieutechnisch zijn. Voor Arnhem is een nieuw plan opgesteld voor de periode 2009-2019. Specifiek voor de wijk Schuytgraaf wordt per woonveld een waterplan opgesteld. Onderdeel van een waterplan is een rioleringsplan. De rioleringsplannen vormen het BRP voor de wijk Schuytgraaf.
Deltaprogramma Rijksprogramma dat moet zorgen dat de huidige en volgende generaties veilig zijn tegen het water (vanuit rivier en zee), dat de steden aangepast zijn aan de klimaatverandering (meer neerslag, meer droogte en hogere temperaturen) en dat in de komende eeuw genoeg zoet water beschikbaar is. De verre stip aan de horizont is 2100 met 2050 als tussenstap.
DWA DroogWeerAfvoer; afvoer van afvalwater afkomstig uit onder andere huishoudelijk en industrieel gebruik
GRP Gemeentelijk Rioleringsplan HWA (of RWA) HemelWaterAfvoer (of RegenWaterAfvoer), afvoer van hemelwater IBA Individuele Behandeling Afvalwater; een soort mini zuiveringsinstallatie voor
rioolwater van één of enkele gebouwen. KRW Europese Kaderrichtlijn Water MJPB Meerjarenprogrammabegroting Nationaal Bestuursakkoord Water
In een 2011 door het Rijk afgesloten overeenkomst met de waterschappen, drinkwaterbedrijven en gemeenten over waterveiligheid, watersysteem en de waterketen.
Relinen Herstel van de schade aan een rioolbuis door van binnenuit een kunststof kous (een liner)|in de buis aan te brengen
Rijn6 Samenwerkingsverband in de afvalwaterketen tussen de gemeenten Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe en Rheden en de waterschappen Rivierenland en Rijn en IJssel.
RTC Real Time Control, methode om door middel van actieve sturing de werking van rioolstelsels te optimaliseren (vergroten van de berging)
Waterketen De “ketting” die bestaat uit het oppompen van grondwater (voor drinkwater), het transporteren van drinkwater naar huizen, het gebruik ervan en vervolgens het afvoeren via het rioolstelsel tot en met de zuivering in een A.W.Z.I.
Watersysteem Het watersysteem bestaat uit het oppervlaktewater, het grondwater en de daarmee samenhangende waterbodems, oevers en kunstwerken evenals de daarin levende organismen.
Wm Wet Milieubeheer Ww Waterwet
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
40
Bijlage 2:
Wettelijke en beleidsmatige kaders GRP4
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
41
Artikel 10.33
1. De gemeenteraad of burgemeester en wethouders dragen zorg voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen, door middel van een openbaar vuilwaterriool naar een inrichting als bedoeld in artikel 3.4 van de Waterwet.
2. In plaats van een openbaar vuilwaterriool en een inrichting als bedoeld in het eerste lid kunnen
afzonderlijke systemen of andere passende systemen in beheer bij een gemeente, waterschap of een rechtspersoon die door een gemeente of waterschap met het beheer is belast, worden toegepast, indien met die systemen blijkens het gemeentelijk rioleringsplan eenzelfde graad van bescherming van het milieu wordt bereikt.
3. Op verzoek van burgemeester en wethouders kunnen gedeputeerde staten in het belang van de
bescherming van het milieu ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, voor: a. een gedeelte van het grondgebied van een gemeente, dat gelegen is buiten de bebouwde kom, en b. een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater met een vervuilingswaarde van minder dan
2000 inwonerequivalenten wordt geloosd.
4. De ontheffing bedoeld in het derde lid kan, indien de ontwikkelingen in het gebied waarvoor de ontheffing is verleend daartoe aanleiding geven, door gedeputeerde staten worden ingetrokken. Bij de intrekking wordt aangegeven binnen welke termijn in inzameling en transport van stedelijk afvalwater wordt voorzien.
Wettelijke context
Wet milieubeheer (Wm)
De gemeentelijke zorgplicht voor de doelmatige inzameling en transport van afvalwater is vastgelegd in
de Wet Milieubeheer (Wm artikel 10.33). Hiervoor dienen gemeenten te beschikken over een actueel
rioleringsplan, waarin staat aangegeven hoe gemeenten hun zorgplicht voor de riolering uitvoeren en
wat zij de komende jaren op dit gebied van plan zijn.
In de voorafgaande artikelen, de nummers 10.29a tot en met 10.32a, geeft de wetgever meerdere
principes aan voor een duurzame inzameling van stedelijk afvalwater. Zoals een voorkeursvolgorde
hoe afvalwater in te zamelen (artikel 10.29a). In artikel 10.30 verplicht de wetgever de gemeente om in
het GRP aan te geven welke type rioolstelsel waar ligt en wat op de verschillende leidingen mag
worden geloosd. Met artikel 10.32a is het mogelijk dat de gemeenteraad een verordening vaststelt
waarin binnen een vast te stellen gebied en termijn alle aangesloten panden hun lozing van
hemelwater op het gemengde stelsel moeten beëindigen. (Verplicht afkoppelen).
In de Wm is tevens vastgelegd welke onderdelen een GRP tenminste moet bevatten (artikel 4.22). In
het artikel 10.23 staat aangegeven welke partijen de gemeente moet betrekken bij de voorbereiding
van het rioleringsplan. Dit zijn de Gedeputeerde Staten en de waterkwantiteit- en kwaliteitsbeheerders
binnen het grondgebied van de gemeente. Voor Arnhem zijn dat het Waterschap Rijn en IJssel,
Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat. Verder geeft de wetgever aan dat na vaststelling van het
rioleringsplan het aan burgemeester en wethouders is om de vaststelling te publiceren en hoe dit te
doen.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
42 Artikel 4.22
1. De gemeenteraad stelt telkens voor een daarbij vast te stellen periode een gemeentelijk rioleringsplan vast. 2. Het plan bevat ten minste:
a. een overzicht van de in de gemeente aanwezige voorzieningen voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater als bedoeld in artikel 10.33, alsmede de inzameling en verdere verwerking van afvloeiend hemelwater als bedoeld in artikel 3.5 van de Waterwet, en maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, als bedoeld in artikel 3.6 van laatstgenoemde wet en een aanduiding van het tijdstip waarop die voorzieningen naar verwachting aan vervanging toe zijn;
b. een overzicht van de in de door het plan bestreken periode aan te leggen of te vervangen voorzieningen als bedoeld onder a ;
c. een overzicht van de wijze waarop de voorzieningen, bedoeld onder a en b , worden of zullen worden beheerd;
d. de gevolgen voor het milieu van de aanwezige voorzieningen als bedoeld onder a, en van de in het plan aangekondigde activiteiten;
e. een overzicht van de financiële gevolgen van de in het plan aangekondigde activiteiten.
3. Indien in de gemeente een gemeentelijk milieubeleidsplan geldt, houdt de gemeenteraad met dat plan rekening bij de vaststelling van een gemeentelijk rioleringsplan.
4. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, aan gemeenten de
plicht opleggen tot prestatievergelijking ten aanzien van de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 10.33, alsmede de taken, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6 van de Waterwet. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de frequentie, inhoud en omvang van de prestatievergelijking.
Artikel 3.5
1. De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders dragen zorg voor een doelmatige inzameling van het afvloeiend hemelwater, voor zover van degene die zich daarvan ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, redelijkerwijs niet kan worden gevergd het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater te brengen.
2. De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders dragen tevens zorg voor een
doelmatige verwerking van het ingezamelde hemelwater. Onder het verwerken van hemelwater kunnen in ieder geval de volgende maatregelen worden begrepen: de berging, het transport, de nuttige toepassing, het, al dan niet na zuivering, terugbrengen op of in de bodem of in het oppervlaktewater van ingezameld hemelwater, en het afvoeren naar een zuiveringtechnisch werk
Waterwet
Bij de invoering van de interimwet ‘Wet gemeentelijke watertaken’ is de verplichting van gemeenten
voor de inzameling van afvalwater veranderd. Tot aan deze interimwet viel al het water waarvan een
eigenaar zich wenste te ontdoen, onder de term afvalwater. Met de komst van de interimwet worden
hemelwater en grondwater niet meer gerekend tot afvalwater. Daarmee was het noodzakelijk om voor
deze twee typen water eigen regels op te stellen. De interimwet is in 2009 opgegaan in de nieuwe
Waterwet.
In de waterwet zijn twee artikelen (3.5 en 3.6) opgenomen over deze nieuwe gemeentelijke taken. In
het eerste artikel wordt de zorgplicht voor hemelwater beschreven, in het tweede die voor grondwater.
Beide artikelen maken duidelijk dat de gemeente geen verplichting heeft om hemelwater of grondwater
in te zamelen. Uiteindelijk moet de gemeente in het GRP aangeven hoe zij deze zorgplichten wil gaan
invullen.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
43 Artikel 3.6
1. De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders dragen zorg voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort.
2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, omvatten mede de verwerking van het ingezamelde
grondwater, waaronder in ieder geval worden begrepen de berging, het transport, de nuttige toepassing en het, al dan niet na zuivering, op of in de bodem of in het oppervlaktewater brengen van ingezameld grondwater, en het afvoeren naar een zuiveringtechnisch werk.
Beleid
Landelijk waterbeleid
De beschikbare ruimte voor water staat in stedelijk gebied sterk onder druk doordat de beschikbare
ruimte steeds intensiever gebruikt wordt. Daarnaast wordt er steeds meer rekening gehouden met een
klimaatontwikkeling waarbij het vooral in de zomermaanden vaker en harder gaat regenen in
Nederland. Deze ontwikkelingen vragen om een integraal waterbeleid; een afstemming tussen
rioleringsbeleid, waterbeleid en beleid met betrekking tot de ruimtelijke inrichting. Voor het opstellen
van het GRP zijn de volgende beleidsdoelen kaderstellend:
Nationaal Waterplan: in dit koepelbeleid voor water is onder meer de vertaling opgenomen van
Europees beleid zoals de Europese Kaderrichtlijn Water. Verder is duurzaam omgaan met water
van groot belang.
Bestuursakkoord Water (2011): het is de opvolger van de akkoorden voor het watersysteem (2005)
en waterketen (2007). De taken van de verschillende overheden worden nog eens duidelijk
aangegeven. Belangrijk is dat gemeenten en waterschappen verplicht worden tot samenwerking in
de waterketen. De samenwerkingsvorm en de rol van de drinkwaterbedrijven is vrijgelaten. Arnhem
heeft voorlopig gekozen voor een netwerkorganisatie met de directe buurgemeenten Overbetuwe,
Lingewaard en Rheden en de beide waterschappen Rivierenland en Rijn en IJssel. Deze
samenwerking, Rijn6 geheten, is officieel in april 2013 van start gegaan.
Waterplan
Arnhem heeft samen met haar waterpartners1 het Waterplan Arnhem 2009-2015 opgesteld. In het
Waterplan Arnhem is het beleid voor het water in ‘brede zin’ geformuleerd: grondwater, afvalwater,
hemelwater en oppervlaktewater.
Verder wordt veel aandacht besteed aan de belevingswaarde van water, de relatie met de ruimtelijke
ordening en het waterbewustzijn. Het Waterplan Arnhem is daarmee beleidsmatig richtinggevend aan
het Gemeentelijke Rioleringsplan. Het waterplan heeft 4 hoofddoelstellingen:
Arnhem aantrekkelijke waterstad;
Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
Goede kwaliteit water en waterbodem;
Bewustwording
1 De waterpartners van gemeente Arnhem zijn: waterschap Rijn en IJssel, waterschap Rivierenland, Rijkswaterstaat Oost-
Nederland, provincie Gelderland en drinkwaterbedrijf Vitens.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
44 Beleid van de waterpartners
Deze waterpartners hebben een rol in het rioleringsbeleid van de gemeente. Naast het gezamenlijk
opgestelde waterplan hebben de afzonderlijke waterpartners de volgende beleidsuitgangspunten
waarmee bij het opstellen van het GRP rekening is gehouden:
Beheerplan (2009-2015), waterschap Rijn en IJssel (wordt in 2015 vervangen);
Beheerplan (2009-2015), waterschap Rivierenland (wordt in 2015 vervangen);
“Samen door één buis; afspraken kader voor riolering" (2012), Waterschap Rivierenland
Omgevingsvisie Gelderland (2014);
Waterplan Arnhem 2009-2015;
PKB Ruimte voor de Rivier;
Afvalwaterakkoord Nieuwgraaf (Waterschap Rijn en IJssel en meerdere gemeenten)
Arnhems waterbeleid
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling
moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Bij het opstellen van het GRP is,
overeenkomstig de wet Milieubeheer, rekening gehouden met het vigerende gemeentelijke ruimtelijke
beleid en milieubeleid:
Structuurvisie Arnhem 2020-2040
Beleidsplan niet gerioleerde gebieden (08-05-2000)
Besluiten en verordeningen
Binnen de gemeente Arnhem zijn een aantal rioleringsgerelateerde zaken vastgelegd in besluiten en
verordeningen. Dit betreft onder andere:
Beleid huisaansluitingen riolering (Collegebesluit, augustus 1992)
Eisen nieuwe rioolaansluitingen (Bouwverordening gemeente Arnhem, nr. 1927, nov. 2006)
Heffing rioolrecht (Verordening op de heffing en de invordering van rioolrecht, nr. 2144, nov.
2006)
Grondwaterkwaliteit (Verordening bodembescherming Arnhem 2007, nr. 2104, april 2007)
Medewerking van de gemeente tot het in exploitatie brengen van gronden
(Exploitatieverordening, nr. 1896, juli 2005)
Diverse bepalingen over de riolering (Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Arnhem.
Basisrioleringsplan 2009 - 2019
Het Basisrioleringsplan 2009 – 2019 en de gezamenlijke rioleringsplannen voor de velden van
Schuytgraaf maken integraal onderdeel uit van dit GRP5. De rioleringsplannen voor Schuytgraaf zijn
opgenomen in de waterplannen van de desbetreffende velden.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
46 Het gebruik van onze riolering, de verschillende systemen en de spelregels.
Binnen de grenzen van de gemeente Arnhem liggen verschillende rioolsystemen. Dat verschil is
ontstaan omdat in de ruim 130 jarige geschiedenis van onze riolering steeds de nieuwste technieken
en inzichten toegepast zijn. Ieder stelsel heeft zijn eigen kenmerken en voor een goede werking van de
verschillende systemen is het nodig regels aan het gebruik te stellen. Deze regels zijn hier per soort
stelsel aangegeven.
Het gemengd rioolstelsel
Bij gemengde rioolstelsel worden vuil- en hemelwater in één buis, gemengd, afgevoerd naar de
afvalwaterzuiveringsinstallatie. Dit stelsel ligt hoofdzakelijk in het oudere gedeelte van de stad.
Wat mag wel:
1. In bestaande situaties is het toegestaan om vuil- en hemelwater gemengd af te voeren.
2. In nieuwe situaties (nieuwbouw, revitalisering, renovatie) geldt dat de perceelseigenaar het
hemelwater in eerste instantie op het eigen perceel moet verwerken. Als door natuurlijke
situaties blijkt dat dit niet redelijk is, dan kan na overleg met de gemeente het hemelwater
afgevoerd worden naar openbaar terrein. De gemeente bepaald wat redelijkerwijs mogelijk is
en onder welke voorwaarden.
Het vuilwater moet naar het gemeentelijk gemengde rioolstelsel worden afgevoerd. Als
hemelwater niet op eigen terrein kan worden verwerkt, dan moet het vuil- en hemelwater
gescheiden aangeleverd worden.
Wat mag niet:
Het is niet toegestaan om grond- of drainagewater op het gemengde rioolstelsel te lozen.
Uitzondering is de lozing van bronneringswater dat vrijkomt bij de aanleg van bouwwerken en
bodemsaneringen, waar in redelijkheid geen andere verwerkingsmogelijkheid aanwezig is en
waar vergunning van de gemeente voor is verkregen. Lozing van saneringswater kan alleen na
goedkeuring van de gemeente (kwantiteit) nadat overleg met het waterschap (kwaliteit) heeft
plaatsgevonden.
Het gescheiden stelsel
De gescheiden stelsels zijn in verschillende varianten aangelegd. Het principe is dat het afvalwater en
het hemelwater apart van elkaar worden afgevoerd. Het afvalwater wordt in alle gevallen ondergronds
afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Het (klassiek) gescheiden stelsel
Bij gescheiden stelsels worden vuil- en hemelwater via een aparte buis afgevoerd. De
hemelwaterafvoer wordt in deze situaties ondergronds afgevoerd naar het oppervlaktewater. In een
enkel geval wordt het hemelwater in de bodem geïnfiltreerd.
Wat mag wel:
Bij het gescheiden rioolstelsels mag uitsluitend vuilwater op het vuilwaterriool en hemelwater,
drainagewater en grondwater op het hemelwaterriool worden geloosd.
Wat mag niet:
Hemelwater, grondwater en drainagewater mag niet op het vuilwaterriool geloosd worden,
vuilwater niet op het hemelwaterriool.
Uitzondering is de lozing van bronneringswater dat vrijkomt bij de aanleg van bouwwerken en
bodemsaneringen, waar in redelijkheid geen andere verwerkingsmogelijkheid aanwezig is en
waar vergunning van de gemeente voor is verkregen. Hierbij geldt dat het water in eerste
instantie via het hemelwaterriool moet worden geloosd. Uitsluitend als de kwaliteit van het te
lozen grondwater dit niet toestaat mag op het vuilwaterriool geloosd worden. Zo nodig moet
voor de lozing het water gezuiverd worden. Lozing van saneringswater kan alleen na
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
47 goedkeuring van de gemeente (kwantiteit) nadat overleg met het waterschap (kwaliteit) heeft
plaatsgevonden.
Het 50% gescheiden stelsel
Dit type stelsel is een overgangssysteem van het gemengd naar het gescheiden stelsel. Qua
structuur komt het stelsel overeen met het “klassiek” gescheiden stelsel. Het verschil tussen beide
stelsels ligt in de wijze van de hemelwaterafvoer. Bij de 50% gescheiden stelsels wordt nu nog het
vuil- en het hemelwater van de panden gemengd afgevoerd via het vuilwaterriool. Het hemelwater
van de wegen wordt via een hemelwaterriool of een infiltratiesysteem apart afgevoerd.
Wat mag wel:
In bestaande situaties mag het hemelwater en vuilwater van panden gemengd worden
aangeboden op het vuilwaterriool. Bij renovaties/revitalisering en nieuwbouw moet het
hemelwater gescheiden worden aangeboden op het gemeentelijk rioolstelsel. De gemeente
geeft per situatie aan of geloosd moet worden op het gemeentelijk vuil- dan wel het
hemelwaterriool. Hemelwater, grondwater en drainagewater mag uitsluitend op het
hemelwaterriool van het gescheiden stelsel worden geloosd.
Wat mag niet:
Hemelwater van wegen, grondwater en drainagewater mag niet op het vuilwaterriool lozen,
vuilwater mag niet op het hemelwaterriool worden geloosd.
Voor bronneringswater gelden dezelfde voorwaarden als bij het “klassiek” gescheiden stelsel.
Het verbeterd gescheiden rioolstelsel
Een verbeterd gescheiden stelsel lijkt op een klassiek gescheiden rioolstelsel. Het verschil tussen
beide stelseltypen bestaat in een koppeling die gemaakt is tussen het hemelwater- en het
vuilwaterriool. Daarnaast heeft het hemelwaterriool een grote berging. Bij buien wordt het eerste
hemelwater via deze koppeling “overgeheveld” naar het vuilwaterriool. Dit water wordt naar de
afvalwaterzuiveringsinstallatie afgevoerd. Het schone hemelwater wordt of geloosd op het
oppervlaktewater dan wel geïnfiltreerd in de bodem.
Voor wat wel en niet op welke buis geloosd mag worden gelden dezelfde voorwaarden als bij het
klassieke rioolstelsel. Uitzondering is dat grond-/drainagewater niet op het vuil- of hemelwaterriool
aangesloten worden.
Het geïntegreerd rioolstelsel
Bij dit type rioolstelsel ligt alleen nog een buis voor de afvoer van het afvalwater. Het hemelwater
wordt bovengronds, eventueel na zuivering afgevoerd naar het oppervlaktewater of naar een plek
waar het in de bodem wordt geïnfiltreerd
Wat mag wel:
Bij het geïntegreerd rioolstelsels mag uitsluitend vuilwater op het vuilwaterriool geloosd
worden. Hemelwater moet bovengronds op het openbaar terrein worden aangeboden. Dit
echter uitsluitend als het hemelwater niet op eigen terrein verwerkt kan worden.
Wat mag niet:
Hemelwater, grondwater en drainagewater mag niet op het vuilwaterriool geloosd worden.
Een uitzondering kan zijn het lozen van saneringswater op het vuilwaterriool. Hiervoor is
goedkeuring nodig van gemeente en waterschap. Goedkeuring is onder meer afhankelijk van
de kwaliteit en kwantiteit van het saneringswater.
Druksystemen
Druksystemen worden gebruikt om vuilwater soms direct, maar meestal via het gemeentelijk
rioolstelsel naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie af te voeren. Dit type systeem wordt pas toegepast
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
48 als afvoer onder vrijverval niet (meer)mogelijk is. Druksystemen worden toegepast voor de afvoer van
afvalwater vanaf één woning tot en met de geheel afvoer van een stad.
Wat mag wel
Er mag alleen vuilwater op het druksysteem worden aangesloten.
Wat mag niet
Er mag geen hemelwater, grondwater of drainagewater op een druksysteem worden
aangesloten.
Drainage
Drainage is en wordt aangelegd om te hoge grondwaterstanden tegen te gaan. Het wordt alleen nog
aangelegd om pieken in de grondwaterstand af te vangen maar niet om de grondwaterstand te
verlagen. Aanleg van drainageleidingen is alleen toegestaan als andere oplossingen niet mogelijk zijn.
Wat mag wel
Op drainageleidingen mag alleen overtollig grondwater geloosd. In zeer speciale situaties mag
alleen na toestemming van de beheerder ook beperkt en vertraagd hemelwater via de drainage
afgevoerd worden.
Wat mag niet
Er mag geen afvalwater op drainageleidingen geloosd worden. Standaard is ook het afvoeren
van hemelwater via drainage niet toegestaan.
Voor alle systemen geldt dat het niet is toegestaan om straat- en trottoirkolken en inspectieputten te
gebruiken als stortplaats van vaste stoffen en vloeibare stoffen als olie, benzine, verf et cetera.
Voor alle systemen geldt ook dat een lozing op het gemeentelijk rioolstelsel gemeld moet worden aan
burgemeester en wethouders. Verder kan het voorkomen dat bepaalde lozingen als gevolg van de Wet
milieubeheer, de APV of de Wbb niet, of onder voorwaarden worden toegestaan.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
52 De evaluatie
In het GRP4 zijn 11 doelen geformuleerd. De doelen zijn gebaseerd op de wettelijke
verplichtingen en de ambities. De 11 doelen waren als volgt:
1. afronden van de basisinspanning voor de gemengde riolering;
2. voldoen aan de doelstelling van de KRW; gefaseerd over de periode 2009-2027;
3. aanleg riolering in nog ‘niet gerioleerde gebieden’;
4. zorgen voor een adequater vergunningverlening en handhaving;
5. voorkomen risicovolle situaties door water op straat aanpak ernstige hinder en overlast;
6. uitvoeren zorgplicht grondwateroverlast;
7. verminderen ernstige gevallen van inpandige stankoverlast;
8. onderzoek aan de riolering;
9. riolen worden vervangen of gerelined als het schadebeeld meer dan 25% van het riool beslaat
(de rioolstreng);
10. goed beheer van leidingen en installaties;
11. vergroten van het rioolbewustzijn bij burgers en bedrijven.
5.1 Afronden basisinspanning De basisinspanning is een landelijke afspraak uit tussen de verschillende overheden. Voor de
gemeenten betekende deze afspraak dat de vuiluitstoot uit de riolering in 1995 met de helft moest
worden verminderd ten opzichte van 1985. Uiteindelijk heeft de provincie
Gelderland de termijn verlengd tot 2010 voor die gevallen waar deze inspanning op een duurzame
manier zou worden uitgevoerd. Arnhem heeft met de waterkwaliteitsbeheerders afgesproken dat de
inspanning zou worden gerealiseerd door toepassing van duurzame maatregelen; door het afkoppelen
van 81 hectare verhard oppervlak van het gemengde rioolstelsel en door het realiseren van 11.346) m³
extra berging in het riool. Op basis van deze maatregelen heeft Arnhem uitstel gekregen tot 2012.
Aan berging is 7.563 m³ gerealiseerd. Het resterende gedeelte zou gerealiseerd worden in de
binnenstad. De benodigde werkzaamheden zouden samenlopen met de herinrichting van de
zuidelijke binnenstad. Door de vertraging die hier is opgetreden, is de benodigde berging nog niet
gerealiseerd.
Het oppervlak afgekoppeld verhard gebied is echter groter dan vanuit de basisinspanning was
verplicht. In totaal is bijna 104 ha. verhard oppervlak afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel.
Dat is te danken aan het afkoppelen in samenloop met rioolvervanging en BGB en door het niet
meer aansluiten van regenwaterafvoeren op de gemengde riolering bij nieuwbouw.
De combinatie van minder berging en meer afkoppelen betekent dat Arnhem de basisinspanning
heeft gerealiseerd.
Conclusie doel: de combinatie van minder berging en meer afkoppelen betekent dat de
basisinspanning is gerealiseerd.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
53 5.2 Kaderrichtlijn Water
Het voldoen aan de Kaderrichtlijn Water is als zelfstandig doel vervallen. Hier zijn dan ook geen
specifieke maatregelen voor genomen.
5.3 Aanleg riolering in nog ‘niet gerioleerde gebieden’
Het betreft hier de aanleg van riolering van gebouwen die zich op een te grote afstand bevinden van de
gemeentelijke rioolstelsel. Bij aanvang van het GRP4 ging het om 11 panden aan de rand van
Schuytgraaf. Met de waterkwaliteitsbeheerder, het Waterschap Rivierenland, is afgesproken dat de niet
gerioleerde panden in Schuytgraaf op de riolering in de te ontwikkelen velden wordt aangesloten.
Uiteindelijk zijn gedurende de looptijd maar liefst 35 panden aangesloten op het gemeentelijk
rioolstelsel. Daaronder zijn enkele nieuw ‘gevonden’ panden die nog niet aangesloten bleken te zijn op
de riolering en ook enkele panden waarvan de eigenaren hebben besloten om alsnog op het
gemeentelijk stelsel aan te sluiten in plaats van een eigen oplossing te zoeken. Aan het eind van het
GRP4 moeten nog 3 panden worden aan gesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Deze bevinden zich
aan de noordzijde van Schuytgraaf. De ontwikkeling van de naastgelegen velden is voorlopig
uitgesteld. Een definitieve aansluiting laat dan ook nog even op zich wachten. Daarmee is de
aansluiting van deze panden een opgave geworden voor het GRP5.
5.4 Zorgen voor adequate vergunningverlening en handhaving
Bij de vaststelling van het GRP4 is besloten om een handhaver aan te stellen specifiek voor de
riolering. Uit ervaringen blijkt dat de meeste foutieve rioolaansluitingen gemaakt worden tijdens
nieuwbouw en verbouwingen. Door toezicht te houden bij de aanleg worden deze foutaansluitingen
voorkomen. Ook een gerichte actie in het stadscentrum (horeca) tegen het lozen van vet in het riool
heeft geleid tot minder verstoppingen in het riool. Het resultaat van de controles is dat storingen
significant minder vaak optreden en veel minder dure herstelmaatregelen (rioolreiniging) nodig zijn om
de werking van het riool te herstellen. Deze maatregel is effectief gebleken en wordt dan ook
gecontinueerd.
5.5 Voorkomen risicovolle situaties op straat Het meest bekende voorbeeld van water op straat is zonder twijfel te vinden bij station Presikhaaf. Bij
zware buien is de tunnel onder het spoor enkele keren vol water komen te staan. Deze plek is niet de
enige locatie in Arnhem waar, bij zware regenbuien, veel water blijft staan. Over de afgelopen jaren zijn
6 plekken in Arnhem aan te wijzen waar water op straat een serieus probleem is. Niet van dezelfde
omvang als bij station Presikhaaf, maar wel met risico’s op schade. Daarbij gaat het bijna altijd om
verdund rioolwater zodat het ook het risico voor de volksgezondheid niet veronachtzaamd kan worden.
Effectieve maatregelen blijken of duur of veel tijd te vragen. Mede daardoor is geen van de 6 locaties in
de afgelopen jaren definitief opgelost. Om gevaarlijke situaties bij station Presikhaaf en het
Roermondsplein (de Blauwe Golven) te voorkomen is daarom gekozen om een alarmeringssysteem te
plaatsen. Het vermindert het probleem niet, het voorkomt wel dat gevaarlijke situaties ontstaan.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
54 5.6 Uitvoeren zorgplicht grondwater De gemeente heeft bij de vaststelling van het GRP4 gekozen om geen verbrede zorgtaak in te voeren.
Met een verbrede zorgtaak wordt bedoeld dat de gemeente alle gevallen van grondwateroverlast
oplost, ook in de gevallen dat de gemeente geen invloed kan uitoefenen op de oorzaak. Deze
beleidskeuze werkt goed omdat het vooraf duidelijk maakt dat in veel voorkomende gevallen de
gemeente geen maatregelen hoeft te nemen. De meeste gevallen van grondwateroverlast hebben een
tijdelijke, constructieve of natuurlijke (vaak regionale) oorzaak.
De zorgplicht betekent ook niet dat de gemeente al het onderzoek en maatregelen moet gaan betalen.
Het resultaat kan ook zijn dat die kosten uiteindelijk bij de probleemeigenaar komen te liggen. In die
gevallen waar wel een beroep op de gemeente is gedaan, is een verkennend onderzoek uitgevoerd. In
één geval is sprake geweest van grondwateroverlast waarbij de gemeente haar zorgplicht heeft
ingevuld. Belangrijk is dat burgers en bedrijven met een grondwaterprobleem op de goede plek
terechtkomen. Hiervoor is een helpdesk ingericht.
5.7 Verminderen ernstige gevallen van inpandige stankoverlast
In de afgelopen planperiode hebben zich enkele gevallen voorgedaan van ernstige stankoverlast. Het
gaat dan om stank, afkomstig uit het gemeentelijke riool, die inpandig waarneembaar is. De meeste
klachten hebben zich voorgedaan bij lozingspunten van persleidingen in het vrij-vervalriool. Het
zwaartepunt van de klachten ligt bovenaan de Cattepoelseweg waar een private persleiding vanuit het
buitengebied in het gemeentelijk stelsel loost. Gezamenlijk is hier onderzoek uitgevoerd en de eigenaar
van de persleiding gaat maatregelen nemen.
5.8 Vervanging slechte riolen De grootste opgave van de afgelopen planperiode is het herstellen van slechte riolering. De opgave
bedroeg 70 km herstel, ofwel 14 km per jaar. Deze doelstelling is ruim gepasseerd: in totaal is aan het
eind van de periode 88 km riool vervangen of gerelined. Het overgrote deel is in samenloop met het
programma Buiten Gewoon Beter en met de herinrichting van Malburgen en Presikhaaf uitgevoerd.
Door deze samenloop zijn meer straten opnieuw ingericht waarbij het vervangen van de riolering
enkele jaren vervroegd is. Door de samenloop zijn de kosten ook lager vergeleken met autonoom
vervangen. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in meer kilometers herstel of vervanging.
5.9 Goed beheer van leidingen en installaties Om het riool goed te laten functioneren is beheer en onderhoud nodig. Zoals al aangegeven, was de
kwaliteit van het rioolstelsel aan het begin van de planperiode niet volledig in beeld. Hieraan is de
afgelopen jaren hard gewerkt en nu kan gesteld worden dat van bijna het gehele stelsel de kwaliteit in
beeld is. Van de 780 km ontbreekt nog een kleine 30 km. De helft van deze 30 km. bestaat uit
hemelwaterriolen, zogenaamde kolkleidingen. Deze kleine riolen zijn zeer moeilijk te inspecteren zijn.
Aangezien het gaat om kleine, ondiep gelegen riolen zijn de risico’s bij instorting van deze riolen klein.
Bij het opstellen van het GRP4 zijn deze riolen ook al uitgesloten van inspectie. Met deze uitzondering
is van 98% van de riolen de kwaliteit bekend. Het ontbrekende gedeelte ligt vooral in Schuytgraaf en
binnen het zuidelijke deel van het stadscentrum.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
55 De rioolinspecties brengen regelmatig grote en kleine problemen aan de riolering aan het licht. Zo is uit
inspectie duidelijk geworden dat één van de belangrijkste (en grootste) riolen van Arnhem in zeer
slechte staat is: het transportriool vanaf het Zypsepoort naar de Boterdijk (het ‘moerriool’). Afgelopen
twee jaar zijn na verregaande inventarisaties en onderzoeken de eerste noodreparaties uitgevoerd om
het riool in stand te houden.
Andere belangrijke onderdelen in het rioolsysteem zijn de gemalen en de persleidingen. Afgelopen
planperiode zijn 4 gemeentelijke gemalen gerenoveerd en in samenwerking met het Waterschap Rijn
en IJssel, het Rijngemaal. Verder zijn in drie gemalen delen van de installaties vervangen. Daarnaast
heeft de gemeente 6 nieuwe gemalen en 2 tijdelijke gemalen in beheer en eigendom gekregen.
Ook is een begin gemaakt met het in kaart brengen van de persleidingen. Van veel persleidingen is de
ligging niet exact bekend. Dat komt mede omdat persleidingen geen inspectieputten hebben en de
leidingen vroeger niet precies op revisietekeningen zijn aangegeven. De kwaliteit van de leidingen is,
zoals in veel plekken in Nederland, niet bekend. In de afgelopen paar jaar zijn twee persleidingen
geïnspecteerd en daaruit is gebleken dat de kwaliteit van de leidingen nog in orde was. Tot slot is ene
calamiteitenplan opgesteld voor de gemalen.
5.10 Vergroten bewustzijn bij burgers en bedrijven Voorkomen is beter dan repareren of herstellen. Daarom is een goed gebruik van de riolering van groot
belang. En dat betekent dat niet alles in het riool terecht mag komen. Zo is tijdens de handhavingsactie
tegen vet in het riool niet alleen opgetreden, maar is ook uitleg gegeven waarom vet niet in het riool
mag. De publiekgerichte actie over goed rioolgebruik op het Kerkplein is positief ontvangen. Net zoals
de actie autowassen met korting in Schuytgraaf. Verder is veel geanticipeerd op de landelijke
campagnes van de Stichting Rioned1 over goed rioolgebruik en de wegwerpdoekjes. Vooral de
wegwerpdoekjes zorgen voor veel storingen in de pompen van de gemalen en zuiveringen.
1 Stichting Rioned is het kenniscentrum op het gebied van riolering in Nederland. De stichting bundelt
en verspreid kennis over riolering.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
56
Bijlage 6:
Overzichtskaarten met te herstellen of te vervangen riolen GRP5
Ligging te vervangen riolering binnen de gemeente Arnhem (Noord)
R:\Oude-G\SB\BenO\Afd\BRW\Projecten\Gemeentebreed\Cluster_Beheer\gegevens GRP programmering\GRP5_versie_2.mxd
Afdeling Gegevensmanagementism. Afdeling Riolering en Waternovember 2012
Kaartproductie:Afdeling Riolering en Water
maart 2013Kaart 1/2
Legenda
risico
ontsluitingsweg (verkeersader)
busbaan
Vervangingstermijn riolering:
Infrastructuur wegen
project Buiten Gewoon Beter
binnen 5 jaar
binnen 10 jaar
hoofdweg (verkeersader)
Op deze kaart wordt weergeven de gedeeltesvan de riolering in Arnhem waarvan bekend is op het moment van kaartproductie, dat ze vervangen dienen te worden binnen de termijn van 5 of 10 jaar.De classificering is gedaan door experts op basis van rioolinspecties.
Ligging te vervangen riolering binnen de gemeente Arnhem (Zuid)
R:\Oude-G\SB\BenO\Afd\BRW\Projecten\Gemeentebreed\Cluster_Beheer\gegevens GRP programmering\GRP5_versie_2.mxd
Afdeling Gegevensmanagementism. Afdeling Riolering en Waternovember 2012
Kaartproductie:Afdeling Riolering en Water
maart 2013Kaart 2/2
Legenda
risico
ontsluitingsweg (verkeersader)
busbaan
Vervangingstermijn riolering:
Infrastructuur wegen
project Buiten Gewoon Beter
binnen 5 jaar
binnen 10 jaar
hoofdweg (verkeersader)
Op deze kaart wordt weergeven de gedeeltesvan de riolering in Arnhem waarvan bekend is op het moment van kaartproductie, dat ze vervangen dienen te worden binnen de termijn van 5 of 10 jaar.De classificering is gedaan door experts op basis van rioolinspecties.
3
’14
Inhoudsopgave
Kerncijfers 6 KNMI’14-klimaatscenario’s samengevat 7 Inleiding 8
KNMI’14-klimaatscenario’s 8 Waarom nu nieuwe scenario’s? 8 Scenario’s plus natuurlijke variaties 8 Scenario-onderscheid: G versus W 9 Scenario-onderscheid: L versus H 9
Temperatuur 10 Neerslag 12 Zeespiegel 14 Wind en storm 16 Zicht, mist, hagel en onweer 17 Wolken, zonnestraling, verdamping en droogte 18 Klimaat van 2030 19 Weer van de toekomst 20
KNMI’14-klimaatscenario’s in de praktijk 22 Waterbeheer 22 Stedelijke leefomgeving 23 Landbouw en natuur 26
KNMI’14 en KNMI’06 vergeleken 27
Achtergrondinformatie 28 Definitie klimaatscenario 28 Huidige stand van de wetenschap 28 Scenario-onderscheid: waarom zo? 29 Hoe zijn de scenario’s gemaakt? 30 Verminderde temperatuurstijging sinds 1998 30 KNMI’14-klimaatscenario’s en IPCC-uitstootscenario’s 30 Klimaatscenario’s voor landen in de omgeving 31
Referenties 34 Colofon 35
4
Seizoen A) Variabele Indicator Klimaat B) 1951-1980
Klimaat B) 1981-2010= referentie- periode
Scenario veranderingen voor het klimaat rond 2050
C)
(2036-2065)Scenario veranderingen voor het klimaat rond 2085 C)
(2071-2100)Natuurlijke variaties gemiddeld over 30 jaar D)GL GH WL WH GL GH WL WH
Wereldwijde temperatuurstijging: +1 °C +1 °C +2 °C +2 °C +1,5 °C +1,5 °C +3,5 °C +3,5 °C
Verandering van luchtstromingspatroon: Lage waarde Hoge waarde Lage waarde Hoge waarde Lage waarde Hoge waarde Lage waarde Hoge waarde
Jaar Zeespiegel bij Noordzeekust
absolute niveau E) 4 cm beneden NAP
3 cm boven NAP
+15 tot +30 cm +15 tot +30 cm +20 tot +40 cm +20 tot +40 cm +25 tot +60 cm +25 tot +60 cm +45 tot +80 cm +45 tot +80 cm ± 1,4 cm
tempo van verandering 1,2 mm/jaar
2,0 mm/jaar
+1 tot +5,5 mm/jaar
+1 tot +5,5 mm/jaar
+3,5 tot +7,5 mm/jaar
+3,5 tot +7,5 mm/jaar
+1 tot +7,5 mm/jaar
+1 tot +7,5 mm/jaar
+4 tot +10,5 mm/jaar
+4 tot +10,5 mm/jaar
± 1,4 mm/jaar
Temperatuur gemiddelde 9,2 °C 10,1 °C +1,0 °C +1,4 °C +2,0 °C +2,3 °C +1,3 °C +1,7 °C +2,8 °C +3,7 °C ± 0,16 °C
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 774 mm 851 mm +4% +2,5% +5,5% +5% +5% +5% +6% +7% ± 4,2%
Zonnestraling zonnestraling 346 kJ/cm2 F) 354 kJ/cm2 +0,6% +1,6% -0,8% +1,2% -0,5% +1,1% -0,8% +1,4% ± 1,6%
Verdamping potentiële verdamping (Makkink) 534 mm F) 559 mm +3% +5% +4% +7% +2,5% +5,5% +6% +10% ± 1,9%
Mist aantal uren met zicht minder dan 1 km 412 uur 300 uur G) -110 uur -110 uur -110 uur -110 uur -120 uur -120 uur -120 uur -120 uur ± 39 uur
Winter Temperatuur gemiddelde 2,4 °C 3,4 °C +1,1 °C +1,6 °C +2,1 °C +2,7 °C +1,3 °C +2,0 °C +2,8 °C +4,1 °C ± 0,48 °C
jaar-op-jaar variaties H) - ± 2,6 °C -8% -16% -13% -20% -10% -17% -13% -24% -
dagmaximum 5,1 °C 6,1 °C +1,0 °C +1,6 °C +2,0 °C +2,5 °C +1,2 °C +2,0 °C +2,7 °C +3,8 °C ± 0,46 °C
dagminimum -0,3 °C 0,5 °C +1,1 °C +1,7 °C +2,2 °C +2,8 °C +1,4 °C +2,1 °C +3,0 °C +4,4 °C ± 0,51 °C
koudste winterdag per jaar -7,5 °C -5,9 °C +2,0 °C +3,6 °C +3,9 °C +5,1 °C +2,7 °C +4,1 °C +4,8 °C +7,3 °C ± 0,91 °C
zachtste winterdag per jaar 10,3 °C 11,1 °C +0,6 °C +0,9 °C +1,7 °C +1,7 °C +1,0 °C +1,2 °C +2,4 °C +3,1 °C ± 0,42 °C
aantal vorstdagen (min temp < 0°C) 42 dagen 38 dagen -30% -45% -50% -60% -35% -50% -60% -80% ± 9,5%
aantal ijsdagen (max temp < 0°C) 11 dagen 7,2 dagen -50% -70% -70% -90% -60% -80% -80% < -90% ± 31%
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 188 mm 211 mm +3% +8% +8% +17% +4,5% +12% +11% +30% ± 8,3%
jaar-op-jaar variaties H) - ± 96 mm +4,5% +9% +10% +17% +6,5% +12% +14% +30% -
10-daagse neerslagsom die eens in de 10 jaar wordt overschreden I) 80 mm 89 mm +6% +10% +12% +17% +8% +12% +16% +25% ± 11%
aantal natte dagen (≥ 0,1 mm) 56 dagen 55 dagen -0,3% +1,4% -0,4% +2,4% +0,3% +1,0% -0,9% +3% ± 4,7%
aantal dagen ≥ 10 mm 4,1 dagen 5,3 dagen +9,5% +19% +20% +35% +14% +24% +30% +60% ± 14%
Wind gemiddelde windsnelheid - 6,9 m/s -1,1% +0,5% -2,5% +0,9% -2,0% +0,5% -2,5% +2,2% ± 3,6%
hoogste daggemiddelde windsnelheid per jaar - 15 m/s -3% -1,4% -3% 0,0% -2,0% -0,9% -1,8% +2,0% ± 3,9%
aantal dagen met windrichting tussen zuid en west 44 dagen 49 dagen -1,4% +3% -1,7% +4,5% -1,6% +6,5% -6,5% +4% ± 6,4%
Lente Temperatuur gemiddelde 8,3 °C 9,5 °C +0,9 °C +1,1 °C +1,8 °C +2,1 °C +1,2 °C +1,5 °C +2,4 °C +3,1 °C ± 0,24 °C
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 148 mm 173 mm +4,5% +2,3% +11% +9% +8% +7,5% +13% +12% ± 8,0%
Zomer Temperatuur gemiddelde 16,1 °C 17,0 °C +1,0 °C +1,4 °C +1,7 °C +2,3 °C +1,2 °C +1,7 °C +2,7 °C +3,7 °C ± 0,25 °C
jaar-op-jaar variaties H) - ±1,4 °C +3,5% +7,5% +4% +9,5% +5% +9% +6,5% +14% -
dagmaximum 20,7 °C 21,9 °C +0,9 °C +1,4 °C +1,5 °C +2,3 °C +1,0 °C +1,7 °C +2,6 °C +3,8 °C ± 0,35 °C
dagminimum 11,2 °C 11,9 °C +1,1 °C +1,3 °C +1,9 °C +2,2 °C +1,4 °C +1,7 °C +2,9 °C +3,7 °C ± 0,18 °C
koelste zomerdag per jaar 10,3 °C 11,1 °C +0,9 °C +1,1 °C +1,6 °C +2,0 °C +1,0 °C +1,4 °C +2,3 °C +3,1°C ± 0,43 °C
warmste zomerdag per jaar 23,2 °C 24,7 °C +1,4 °C +1,9 °C +2,3 °C +3,3 °C +2,0 °C +2,6 °C +3,6 °C +4,9 °C ± 0,52 °C
aantal zomerse dagen (max temp ≥ 25°C) 13 dagen 21 dagen +22% +35% +40% +70% +30% +50% +90% +130% ± 13%
aantal tropische nachten (min temp ≥ 20°C) < 0,1 dagen 0,1 dagen +0,5% +0,6% +1,4% +2,2% +0,9% +1,2% +4,5% +7,5% -
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 224 mm 224 mm +1,2% -8% +1,4% -13% +1,0% -8% -4,5% -23% ± 9,2%
jaar-op-jaar variaties H) - ± 113 mm +2,1 tot +5% -2,5 tot +1,0% +1,4 tot +7% -4 tot +2,2% +1,2 tot +5,5% -2,5 tot +1,9% -0,6 tot +9% -8,5 tot +2,3% -
dagelijkse hoeveelheid die eens in de 10 jaar wordt overschreden I) 44 mm 44 mm +1,7 tot +10% +2,0 tot +13% +3 tot +21% +2,5 tot +22% +2,5 tot +15% +2,5 tot +17% +5 tot +35% +5 tot +40% ±15%
maximum uurneerslag per jaar 14,9 mm/uur 15,1 mm/uur +5,5 tot +11% +7 tot +14% +12 tot +23% +13 tot +25% +8 tot +16% +9 tot +19% +19 tot +40% +22 tot +45% ±14%
aantal natte dagen (≥ 0,1mm) 45 dagen 43 dagen +0,5% -5,5% +0,7% -10% +2,1% -5,5% +4% -16% ± 6,4%
aantal dagen ≥ 20 mm 1,6 dagen 1,7 dagen +4,5 tot +18% -4,5 tot +10% +6 tot +30% -8,5 tot +14% +5 tot +23% -3,5 tot +14% +2,5 tot +35% -15 tot +14% ± 24%
Zonnestraling zonnestraling 149 kJ/cm2 F) 153 kJ/cm2 +2,1% +5% +1,0% +6,5% +0,9% +5,5% +3% +9,5% ± 2,4%
Vochtigheid relatieve vochtigheid 78% 77% -0,6% -2,0% +0,1% -2,5% 0,0% -2,0% -0,6% -3% ± 0,86%
Verdamping potentiële verdamping (Makkink) 253 mm F) 266 mm +4% +7% +4% +11% +3,5% +8,5% +8% +15% ± 2,8%
Droogte gemiddeld hoogste neerslagtekort gedurende het groeiseizoen J) 140 mm 144 mm +4,5% +20% +0,7% +30% +1,0% +19% +13% +50% ± 13%
hoogste neerslagtekort dat eens in de 10 jaar wordt overschreden I) - 230 mm +5% +17% +4,5% +25% +3,5% +17% +14% +40% -
Herfst Temperatuur gemiddelde 10,0 °C 10,6 °C +1,1 °C +1,3 °C +2,2 °C +2,3 °C +1,6 °C +1,6 °C +3,3 °C +3,8 °C ±0,27 °C
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 214 mm 245 mm +7% +8% +3% +7,5% +7,5% +9% +5,5% +12% ± 9,0%
5
Seizoen A) Variabele Indicator Klimaat B) 1951-1980
Klimaat B) 1981-2010= referentie- periode
Scenario veranderingen voor het klimaat rond 2050
C)
(2036-2065)Scenario veranderingen voor het klimaat rond 2085 C)
(2071-2100)Natuurlijke variaties gemiddeld over 30 jaar D)GL GH WL WH GL GH WL WH
Wereldwijde temperatuurstijging: +1 °C +1 °C +2 °C +2 °C +1,5 °C +1,5 °C +3,5 °C +3,5 °C
Verandering van luchtstromingspatroon: Lage waarde Hoge waarde Lage waarde Hoge waarde Lage waarde Hoge waarde Lage waarde Hoge waarde
Jaar Zeespiegel bij Noordzeekust
absolute niveau E) 4 cm beneden NAP
3 cm boven NAP
+15 tot +30 cm +15 tot +30 cm +20 tot +40 cm +20 tot +40 cm +25 tot +60 cm +25 tot +60 cm +45 tot +80 cm +45 tot +80 cm ± 1,4 cm
tempo van verandering 1,2 mm/jaar
2,0 mm/jaar
+1 tot +5,5 mm/jaar
+1 tot +5,5 mm/jaar
+3,5 tot +7,5 mm/jaar
+3,5 tot +7,5 mm/jaar
+1 tot +7,5 mm/jaar
+1 tot +7,5 mm/jaar
+4 tot +10,5 mm/jaar
+4 tot +10,5 mm/jaar
± 1,4 mm/jaar
Temperatuur gemiddelde 9,2 °C 10,1 °C +1,0 °C +1,4 °C +2,0 °C +2,3 °C +1,3 °C +1,7 °C +2,8 °C +3,7 °C ± 0,16 °C
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 774 mm 851 mm +4% +2,5% +5,5% +5% +5% +5% +6% +7% ± 4,2%
Zonnestraling zonnestraling 346 kJ/cm2 F) 354 kJ/cm2 +0,6% +1,6% -0,8% +1,2% -0,5% +1,1% -0,8% +1,4% ± 1,6%
Verdamping potentiële verdamping (Makkink) 534 mm F) 559 mm +3% +5% +4% +7% +2,5% +5,5% +6% +10% ± 1,9%
Mist aantal uren met zicht minder dan 1 km 412 uur 300 uur G) -110 uur -110 uur -110 uur -110 uur -120 uur -120 uur -120 uur -120 uur ± 39 uur
Winter Temperatuur gemiddelde 2,4 °C 3,4 °C +1,1 °C +1,6 °C +2,1 °C +2,7 °C +1,3 °C +2,0 °C +2,8 °C +4,1 °C ± 0,48 °C
jaar-op-jaar variaties H) - ± 2,6 °C -8% -16% -13% -20% -10% -17% -13% -24% -
dagmaximum 5,1 °C 6,1 °C +1,0 °C +1,6 °C +2,0 °C +2,5 °C +1,2 °C +2,0 °C +2,7 °C +3,8 °C ± 0,46 °C
dagminimum -0,3 °C 0,5 °C +1,1 °C +1,7 °C +2,2 °C +2,8 °C +1,4 °C +2,1 °C +3,0 °C +4,4 °C ± 0,51 °C
koudste winterdag per jaar -7,5 °C -5,9 °C +2,0 °C +3,6 °C +3,9 °C +5,1 °C +2,7 °C +4,1 °C +4,8 °C +7,3 °C ± 0,91 °C
zachtste winterdag per jaar 10,3 °C 11,1 °C +0,6 °C +0,9 °C +1,7 °C +1,7 °C +1,0 °C +1,2 °C +2,4 °C +3,1 °C ± 0,42 °C
aantal vorstdagen (min temp < 0°C) 42 dagen 38 dagen -30% -45% -50% -60% -35% -50% -60% -80% ± 9,5%
aantal ijsdagen (max temp < 0°C) 11 dagen 7,2 dagen -50% -70% -70% -90% -60% -80% -80% < -90% ± 31%
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 188 mm 211 mm +3% +8% +8% +17% +4,5% +12% +11% +30% ± 8,3%
jaar-op-jaar variaties H) - ± 96 mm +4,5% +9% +10% +17% +6,5% +12% +14% +30% -
10-daagse neerslagsom die eens in de 10 jaar wordt overschreden I) 80 mm 89 mm +6% +10% +12% +17% +8% +12% +16% +25% ± 11%
aantal natte dagen (≥ 0,1 mm) 56 dagen 55 dagen -0,3% +1,4% -0,4% +2,4% +0,3% +1,0% -0,9% +3% ± 4,7%
aantal dagen ≥ 10 mm 4,1 dagen 5,3 dagen +9,5% +19% +20% +35% +14% +24% +30% +60% ± 14%
Wind gemiddelde windsnelheid - 6,9 m/s -1,1% +0,5% -2,5% +0,9% -2,0% +0,5% -2,5% +2,2% ± 3,6%
hoogste daggemiddelde windsnelheid per jaar - 15 m/s -3% -1,4% -3% 0,0% -2,0% -0,9% -1,8% +2,0% ± 3,9%
aantal dagen met windrichting tussen zuid en west 44 dagen 49 dagen -1,4% +3% -1,7% +4,5% -1,6% +6,5% -6,5% +4% ± 6,4%
Lente Temperatuur gemiddelde 8,3 °C 9,5 °C +0,9 °C +1,1 °C +1,8 °C +2,1 °C +1,2 °C +1,5 °C +2,4 °C +3,1 °C ± 0,24 °C
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 148 mm 173 mm +4,5% +2,3% +11% +9% +8% +7,5% +13% +12% ± 8,0%
Zomer Temperatuur gemiddelde 16,1 °C 17,0 °C +1,0 °C +1,4 °C +1,7 °C +2,3 °C +1,2 °C +1,7 °C +2,7 °C +3,7 °C ± 0,25 °C
jaar-op-jaar variaties H) - ±1,4 °C +3,5% +7,5% +4% +9,5% +5% +9% +6,5% +14% -
dagmaximum 20,7 °C 21,9 °C +0,9 °C +1,4 °C +1,5 °C +2,3 °C +1,0 °C +1,7 °C +2,6 °C +3,8 °C ± 0,35 °C
dagminimum 11,2 °C 11,9 °C +1,1 °C +1,3 °C +1,9 °C +2,2 °C +1,4 °C +1,7 °C +2,9 °C +3,7 °C ± 0,18 °C
koelste zomerdag per jaar 10,3 °C 11,1 °C +0,9 °C +1,1 °C +1,6 °C +2,0 °C +1,0 °C +1,4 °C +2,3 °C +3,1°C ± 0,43 °C
warmste zomerdag per jaar 23,2 °C 24,7 °C +1,4 °C +1,9 °C +2,3 °C +3,3 °C +2,0 °C +2,6 °C +3,6 °C +4,9 °C ± 0,52 °C
aantal zomerse dagen (max temp ≥ 25°C) 13 dagen 21 dagen +22% +35% +40% +70% +30% +50% +90% +130% ± 13%
aantal tropische nachten (min temp ≥ 20°C) < 0,1 dagen 0,1 dagen +0,5% +0,6% +1,4% +2,2% +0,9% +1,2% +4,5% +7,5% -
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 224 mm 224 mm +1,2% -8% +1,4% -13% +1,0% -8% -4,5% -23% ± 9,2%
jaar-op-jaar variaties H) - ± 113 mm +2,1 tot +5% -2,5 tot +1,0% +1,4 tot +7% -4 tot +2,2% +1,2 tot +5,5% -2,5 tot +1,9% -0,6 tot +9% -8,5 tot +2,3% -
dagelijkse hoeveelheid die eens in de 10 jaar wordt overschreden I) 44 mm 44 mm +1,7 tot +10% +2,0 tot +13% +3 tot +21% +2,5 tot +22% +2,5 tot +15% +2,5 tot +17% +5 tot +35% +5 tot +40% ±15%
maximum uurneerslag per jaar 14,9 mm/uur 15,1 mm/uur +5,5 tot +11% +7 tot +14% +12 tot +23% +13 tot +25% +8 tot +16% +9 tot +19% +19 tot +40% +22 tot +45% ±14%
aantal natte dagen (≥ 0,1mm) 45 dagen 43 dagen +0,5% -5,5% +0,7% -10% +2,1% -5,5% +4% -16% ± 6,4%
aantal dagen ≥ 20 mm 1,6 dagen 1,7 dagen +4,5 tot +18% -4,5 tot +10% +6 tot +30% -8,5 tot +14% +5 tot +23% -3,5 tot +14% +2,5 tot +35% -15 tot +14% ± 24%
Zonnestraling zonnestraling 149 kJ/cm2 F) 153 kJ/cm2 +2,1% +5% +1,0% +6,5% +0,9% +5,5% +3% +9,5% ± 2,4%
Vochtigheid relatieve vochtigheid 78% 77% -0,6% -2,0% +0,1% -2,5% 0,0% -2,0% -0,6% -3% ± 0,86%
Verdamping potentiële verdamping (Makkink) 253 mm F) 266 mm +4% +7% +4% +11% +3,5% +8,5% +8% +15% ± 2,8%
Droogte gemiddeld hoogste neerslagtekort gedurende het groeiseizoen J) 140 mm 144 mm +4,5% +20% +0,7% +30% +1,0% +19% +13% +50% ± 13%
hoogste neerslagtekort dat eens in de 10 jaar wordt overschreden I) - 230 mm +5% +17% +4,5% +25% +3,5% +17% +14% +40% -
Herfst Temperatuur gemiddelde 10,0 °C 10,6 °C +1,1 °C +1,3 °C +2,2 °C +2,3 °C +1,6 °C +1,6 °C +3,3 °C +3,8 °C ±0,27 °C
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 214 mm 245 mm +7% +8% +3% +7,5% +7,5% +9% +5,5% +12% ± 9,0%
7
Het KNMI presenteert de KNMI’14-klimaatscenario’s: vier nieuwe scenario’s voor toekomstige klimaatverandering in Nederland. Ieder scenario geeft een samenhangend beeld van veranderingen in twaalf klimaatvariabelen, waaronder temperatuur, neerslag, zeespiegel en wind. Het gaat om veranderingen niet alleen in het gemiddelde klimaat, maar ook in de extremen, zoals de koudste winterdag en de maximum uurneerslag per jaar. De veranderingen gelden voor het klimaat rond 2050 en 2085 ten opzichte van het klimaat in de referentieperiode 1981-2010, gepubliceerd in de klimaatatlas van het KNMI 2). De KNMI’14-scenario’s zijn de vier combinaties van twee uiteenlopende waarden voor de wereldwijde temperatuur-stijging, ‘Gematigd’ en ‘Warm’, en twee mogelijke verande-ringen van het luchtstromingspatroon, ‘Lage waarde’ en ‘Hoge waarde’. Samen beschrijven ze de hoekpunten waarbinnen de klimaatverandering in Nederland zich, volgens de nieuwste inzichten, waarschijnlijk zal voltrekken. Met deze KNMI’14-scenario’s biedt het KNMI een leidraad voor berekeningen van de gevolgen van klimaatverandering en voor het ontwikkelen van mogelijkheden en strategieën voor adaptatie. Ze stellen gebruikers in staat om klimaat-verandering te betrekken bij het nemen van besluiten voor een veilig en duurzaam Nederland in de toekomst.
Wereldwijde temperatuurstijging
Vera
nder
ing
van
luch
tstr
omin
gspa
troo
n
Hog
e w
aard
eLa
ge w
aard
e
GH WH
WLGL
KNMI’14-klimaatscenario’s
KNMI’14-klimaatscenario’s samengevat
Algemene veranderingen Scenario verschillen en natuurlijke variaties• de temperatuur blijft stijgen• zachte winters en hete zomers
komen vaker voor
• temperatuurveranderingen zijn verschillend voor de vier scenario’s
• veranderingen in 2050 en 2085 zijn groter dan de natuurlijke variaties op de 30-jaar tijdschaal
GH WH
WLGL
• de neerslag en extreme neerslag in de winter nemen toe
• de intensiteit van extreme regen- buien in de zomer neemt toe
• hagel en onweer worden heviger
• meer droge zomers in twee (GH en WH) van de vier scenario’s
• natuurlijke variaties in neerslag zijn relatief groot, zodat de scenario’s minder van elkaar verschillen
WH
WLGL
GH
• de zeespiegel blijft stijgen• het tempo van de zeespiegel-
stijging neemt toe
• het tempo van de zeespiegelstijging hangt sterk af van de wereldwijde temperatuurstijging
• geen verschil tussen scenario’s met verschillend luchtstromingspatroon
GH=GLWH=WL
• de veranderingen in windsnelheid zijn klein
• ‘s winters vaker westenwind in twee (GH en WH) van de vier scenario’s
• het wind- en stormklimaat vertoont grote natuurlijke variaties
WH
WLGL
GH
• het aantal dagen met mist neemt af en het zicht verbetert verder
• de hoeveelheid zonnestraling nabij het aardoppervlak neemt licht toe
• natuurlijke variaties zijn verschillend voor de verschillende klimaatvariabelen GH WH
WLGL
12
Neerslag
Waarnemingen
Toekomst
figuur 6 Waargenomen jaarlijkse neerslag in Nederland.
1900 1950 2000
400
500
600
700
800
900
1000
1100
1200
Nee
rsla
g (m
m)
JaarIPCC: Sinds 1901 is de gemiddelde neerslag boven land op de gematigde breedten van het Noordelijk Halfrond toegenomen. Het is redelijk zeker dat de mens heeft bijgedragen aan de toename van de neerslag op de gematigde breedten sinds 1950. Wereldwijd is de hoeveelheid waterdamp in de lucht sinds de jaren 1970 toegenomen. Dit is het gevolg van de opwarming, omdat warmere lucht meer vocht kan bevatten 3).
Tussen 1910 en 2013 nam de jaarlijkse neerslag in Nederland toe met 26%. Tussen 1951 en 2013 bedroeg de toename 14% (Figuur 6). Alle seizoenen behalve de zomer zijn natter geworden.Het aantal dagen per jaar met ten minste 10 mm neerslag in de winter en het aantal dagen per jaar met ten minste 20 mm neerslag in de zomer nam toe (Figuur 7). Gemiddeld overschrijdt de neerslag deze drempelwaarden overal in Nederland enkele keren per jaar. De grootste toename van deze gematigde extremen vond plaats in de kustgebieden. Het totaal aantal dagen met meer dan 0,1 mm neerslag, zogeheten ‘natte dagen’ of ‘regen-dagen’, veranderde niet.Door de toename van de temperatuur is ook de hoeveel-heid waterdamp in de lucht toegenomen sinds 1950. Dit verklaart gedeeltelijk de toename van de jaarlijkse hoeveelheid neerslag. Het effect op zware buien is nog groter. Uit waarnemingen blijkt dat bij de meest extreme buien de hoeveelheid neerslag per uur toeneemt met ongeveer 12% per graad opwarming.
figuur 7 Waargenomen veranderingen in het aantal winterdagen per jaar met ten minste 10 mm neerslag (boven) en het aantal zomerdagen per jaar met ten minste 20 mm neerslag (onder) tussen 1951 en 2013. Bron: www.ecad.eu.
Zomer
> 0,4
0,2 - 0,4
0,1 - 0,2
0 - 0,1
0
-0,1 - 0
-0,2 - -0,1
< -0,2
Winter
Dagen/ 10 jaar
IPCC: Wereldwijd verschilt de verandering van de neerslag als gevolg van de opwarming in de 21ste eeuw van gebied tot gebied. Neerslagverschillen tussen natte en droge gebieden en tussen natte en droge seizoenen zullen in het algemeen toenemen 3).
In alle scenario’s neemt de neerslag in alle seizoenen toe, met uitzondering van de zomer. Dit komt vooral doordat bij een opwarmend klimaat de hoeveelheid waterdamp in de lucht toeneemt.Modelberekeningen zijn niet eenduidig of de gemiddelde neerslag in de zomer toe- of afneemt, en dit is zichtbaar in de scenario’s (Figuur 8). De resultaten verschillen over hoe het luchtstromingspatroon boven Europa verandert, in welke mate de bodem uitdroogt en wat dit betekent voor bewolking en neerslag.
13
Twee scenario’s (GL en WL) berekenen een kleine toename van de gemiddelde neerslag in de zomer, en de twee andere (GH en WH) een aanzienlijke afname. De procentuele afname is het grootst in zomers die al droog zijn.
Vergelijking met KNMI’06Bij de GH- en WH-scenario’s neemt de neerslag in de zomer sterk af. Toch zijn ze minder extreem dan de scenario’s G+ en W+ in KNMI’06 met vergelijkbare verandering van het luchtstromingspatroon. Nieuw onderzoek toont aan dat de recente resultaten aannemelijker zijn 3). Recente berekenin-gen met klimaatmodellen geven nog maar beperkte aanwijzingen voor een afname van de zomerneerslag die zo extreem is als in G+ en W+ in KNMI’06. Bovendien is het vertrouwen in modellen die voor de toekomst wel extreme uitdroging berekenen klein, omdat dit juist de modellen zijn die ook het huidige klimaat te droog inschatten.
Neerslag-extremenExtreme neerslagintensiteiten nemen in alle scenario’s het hele jaar door toe, zelfs in de GH- en WH-scenario’s, waarin de zomerneerslag afneemt. Dit is het gevolg van de toename van de hoeveelheid waterdamp in de lucht bij een opwar-mend klimaat.Neerslagextremen kunnen door twee meteorologische verschijnselen ontstaan, namelijk passage van fronten die samenhangen met depressies of buien als gevolg van sterke lokale verticale bewegingen in de atmosfeer. Fronten komen vooral voor in de winter en buien in de zomer, maar vaak treden ze ook tegelijk op.
De klimaatmodellen bootsen de fronten goed na. Dat geldt niet voor de kleinschalige buien, die in de zomer neerslag-pieken veroorzaken. Veranderingen in neerslagextremen in de zomer die samenhangen met buien zijn daardoor extra onzeker. Bovendien zijn buien nauwelijks afhankelijk van verandering van het luchtstromingspatroon, maar vooral van lokale processen. Daarom wordt bij elk scenario in de zomer zowel een onder- als een bovenwaarde gegeven. In de scenario’s met een droger wordende zomer, GH en WH, kan de kans op gematigde extremen, zoals zomerdagen met ten minste 20 mm neerslag, zowel af- als toenemen. Maar de kans op zware buien neemt bij elk scenario toe, weliswaar met een grote onzekerheidsband.
Regionale verschillenBinnen Nederland zullen de verschillen in veranderingen in de neerslag klein zijn. Er zijn enkele aanwijzingen voor een verschil in neerslag tussen de kustgebieden en het binnenland. Zo’n verschil zien we ook in de waarnemingen. Bij een klein aantal modelberekeningen neemt de neerslag in de kustgebieden 5 tot 10% meer toe dan in het binnen-land. In de meeste modelberekeningen treedt dit zogehe-ten kusteffect echter niet of nauwelijks op.Het kusteffect hangt sterk af van de wisselwerking tussen verandering van het luchtstromingspatroon, het tempera-tuurcontrast tussen land en zee en de stijging van de temperatuur. Het totale effect is zo onzeker, dat het niet is meegenomen in de KNMI’14-klimaatscenario’s.
figuur 8 Neerslagklimaat in Nederland zoals waargenomen en volgens de KNMI’14-scenario’s voor 2050 en 2085.
1900 1950 2000 2050 2100
120
160
200
240
280
320
Nee
rsla
g (m
m)
Winter
WH
WL
GH
GL
1900 1950 2000 2050 2100
120
160
200
240
280
320
Nee
rsla
g (m
m)
Zomer
WH
WLGH
GL
19
Klimaat van 2030
Hoe verder in de toekomst, hoe groter het verschil in berekende wereldwijde temperatuurstijging voor de verschillende IPCC uitstootscenario’s (Figuur 2). Maar rond 2030 – iets meer dan 15 jaar vanaf nu – is de opwarming volgens de verschil-lende uitstootscenario’s nog bijna gelijk. De spreiding in de berekeningen voor 2030 is vooral het gevolg van modelonze-kerheid en natuurlijke variaties. In antwoord op de vraag naar meer informatie over de nabije toekomst is een extra scenario ontwikkeld voor 2030. Onderstaande tabel toont het gemiddelde van de modelberekeningen voor enkele van de klimaatindicatoren uit de tabel op bladzijde 4. Meer klimaatindicatoren zijn beschikbaar via www.klimaatscenarios.nl.Voor de meeste indicatoren zijn de scenarioveranderingen voor 2030 relatief klein ten opzichte van de natuurlijke variaties. Die natuurlijke variaties zijn dus op deze korte termijn relatief belangrijk. Ook al is momenteel niet goed te voorspellen of de natuurlijk variaties rond 2030 positief of negatief zijn, toch is een indicatie van de grootte voor veel toepassingen relevant. Een rechtstreekse vergelijking van het gemiddelde van de modelberekeningen voor 2030 met de vier hoekpunt-scenario’s voor 2050 en 2085 is niet voor de hand liggend. Het 2030-scenario kan nog het beste worden vergeleken met het gemiddelde van alle vier scenario’s voor 2050 of 2085. Omdat voor 2030 een gemiddelde is berekend, en voor 2050 en 2085 vier hoekpunt-scenario’s, zijn de waarden van enkele temperatuurindicatoren in 2030 groter dan in het minst warme scenario (GL) voor 2050.
Seizoen A) Variabele Indicator Klimaat B) 1981-2010= referentie- periode
Gemiddelde verandering voor het klimaat rond 2030 C)
(2016-2045)
Natuurlijke variaties gemiddeld over 30 jaar D)
Jaar Zeespiegel bij Noordzeekust
absolute niveau E) 3 cm boven NAP +10 tot +25 cm ±1,4 cm
tempo van verandering 2,0 mm/jaar
+1 tot +6 mm/jaar
±1,4 mm/jaar
Temperatuur gemiddelde 10,1 °C +1,0 °C ± 0,16 °C
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 851 mm +5% ± 4,2%
Zonnestraling zonnestraling 354 kJ/cm2 +0,2% ± 1,6%
Verdamping potentiële verdamping (Makkink) 559 mm +2,5% ± 1,9%
Mist aantal uren met zicht minder dan 1 km 300 uurG) -100 uur ± 39 uur
Winter Temperatuur gemiddelde 3,4 °C +1,2 °C ± 0,48 °C
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 211 mm +8,5% ± 8,3%
10-daagse neerslagsom die eens in de 10 jaar wordt overschreden I) 89 mm +9% ± 11%
aantal natte dagen (≥ 0,1 mm) 55 dagen +1,5% ± 4,7%
Wind gemiddelde windsnelheid 6,9 m/s +0,5% ± 3,6%
hoogste daggemiddelde windsnelheid per jaar 15 m/s -1,0% ± 3,9%
aantal dagen met windrichting tussen zuid en west 49 dagen +2,5% ± 6,4%
Lente Temperatuur gemiddelde 9,5 °C +0,8 °C ± 0,24 °C
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 173 mm +5,5% ± 8,0%
Zomer Temperatuur gemiddelde 17,0 °C +0,9 °C ± 0,25 °C
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 224 mm +0,2% ± 9,2%
dagelijkse hoeveelheid die eens in de 10 jaar wordt overschreden I) 44 mm +1,7 tot +10% ± 15%
maximum uurneerslag per jaar 15,1 mm/uur +5,5 tot +11% ± 14%
aantal natte dagen (≥ 0,1 mm) 43 dagen +0,5% ± 6,4%
Zonnestraling zonnestraling 153 kJ/cm2 +1,9% ± 2,4%
Vochtigheid relatieve vochtigheid 77% -0,6% ± 0,86%
Verdamping potentiële verdamping (Makkink) 266 mm +3,5% ± 2,8%
Droogte gemiddeld hoogste neerslagtekort gedurende het groeiseizoen J) 144 mm +4% ± 13%
Herfst Temperatuur gemiddelde 10,6 °C +1,0 °C ± 0,27 °C
Neerslag gemiddelde hoeveelheid 245 mm +5,5% ± 9,0%
27
KNMI’06 KNMI’14
Vier scenario’s voor toekomstige klimaatverandering in Nederland
Vier scenario’s voor toekomstige klimaatverandering in Nederland
Zeespiegelstijging tot 35 cm rond 2050 en tot 85 cm rond 2100 (=95 cm gecorrigeerd voor het verschil in de definitie van de bovenwaarde t.o.v. KNMI’14)
Zeespiegelstijging tot 40 cm rond 2050, 80 cm rond 2085 en 100 cm rond 2100
Sterke opwarming en uitdroging in de zomer in de G+ en W+ scenario’s met grote verandering van het luchtstro-mingspatroon
Minder sterke opwarming en uitdroging in de zomer in de GH en WH scenario’s met grote verandering van het luchtstromingspatroon
Kusteffect op de neerslag in 2009 toegevoegd 7) Kusteffect te onzeker om mee te nemen
Geen informatie over neerslag per uur Schatting van de maximale neerslag per uur
Gebaseerd op SRES-A1b scenario’s voor uitstoot en landgebruik 3)
Gebaseerd op RCP4.5, RCP6.0 en RCP8.5 scenario’s voor uitstoot en landgebruik 3)
Gebaseerd op 5 GCMs en 10 RCMs Gebaseerd op EC-Earth en RACMO2, gebruik makend van 250 GCM-berekeningen
Zichtjaren 2050 (2036-2065) en 2100 (twee maal de veranderingen voor 2050, behalve voor zeespiegelstijging)
Zichtjaren 2030 (2016-2045), 2050 (2036-2065) en 2085 (2071-2100, het uiterste zichtjaar gegeven dat GCM berekeningen stoppen in 2100)
Referentieperiode 1976-2005 Referentieperiode 1981-2010 (= periode van de klimaatatlas 2))
Set van 5 klimaatvariabelen en 10 klimaatindicatoren Set van 12 klimaatvariabelen en 22 klimaatindicatoren, inclusief mist, wolken, zonnestraling en verdamping
Geen informatie over natuurlijke variaties Geschatte natuurlijke variaties op 30-jaar tijdschaal
Geen onderscheid tussen regio’s Onderscheid tussen regio’s voor eenduidige veranderingen, zoals de gemiddelde temperatuur
Contacten met gebruikers vooral na het opstellen van de scenario’s
Contacten met gebruikers in elke fase van het proces
Tijdreeks-transformatie-tool verstrekt Tijdreeks-transformatie-tool en mogelijkheid voor toekomstig-weer-berekeningen verstrekt
Weinig voorbeelden van toepassingen door gebruikers Belangrijkste kansen en risico’s van klimaatverandering in Nederland samengevat op basis van voorbeelden van toepassingen door gebruikers en literatuur
KNMI’14 en KNMI’06 vergeleken
AR: Assessment ReportEC-Earth: Mondiale klimaatmodel van het KNMI GCM: General Circulation Model (mondiaal klimaatmodel) IPCC: Intergovernmental Panel on Climate Change RACMO2: Klimaatmodel voor Europa van het KNMI RCM: Regional Climate Model (klimaatmodel van Europa)RCP: Representative Concentration Pathway SRES: Special Report on Emission Scenarios
Onderstaande tabel vergelijkt de nieuwe KNM’14-klimaatscenario’s met de vorige scenario’s uit 2006. Wat zeggen de verschillen over de geloofwaardigheid van deze KNMI’06-scenario’s die geïntegreerd zijn in de Deltascenario’s van het Deltaprogramma? De recente wetenschappelijke inzichten in het nieuwste IPCC-rapport, waarop KNMI’14 is gebaseerd, verschillen maar in beperkte mate van die in het vorige IPCC-rapport, waarop KNMI’06 is gebaseerd. Daarom lijken de algemene klimaatver-anderingen in de KNMI’14-scenario’s zoals beschreven op bladzijde 7 sterk op de algemene veranderingen in de KNMI’06-scenario’s. Dit geeft aan dat de algemene kenmerken van de scenario’s robuust zijn.De KNMI’14-scenario’s voegen detail toe en geven een breder beeld van het toekomstige klimaat van Nederland dan de KNMI’06-scenario’s. De KNMI’14-scenario’s omvatten meer klimaatvariabelen en -indicatoren dan KNMI’06, een weerspiegeling van de diversiteit aan gebruikerswensen. De KNMI’06 scenario’s zijn nog steeds mogelijke scenario’s voor klimaatverandering in Nederland. Maar een aantal kenmerken van de KNMI’06 scenario’s is gezien de huidige wetenschappelijke kennis minder waarschijnlijk. Het KNMI zal gebruikers adviseren bij de beoordeling van het belang van de verschillen tussen de KNMI’06 en de KNMI’14 scenario’s voor hun toepassing.
1
Postadres: Postbus 2013730 AE De Bilt
Bezoekadres: Utrechtseweg 297 De BiltT 030 22 06 911 F 030 22 10 407 [email protected]
Website:www.klimaatscenarios.nl
In samenwerking met:
> knmi mei 2014
7
AuteursAlbert Klein Tank, Jules Beersma, Janette Bessembinder, Bart van den Hurk en Geert Lenderink
ProductieBernadet Overbeek
Met KNMI-bijdragen van Jisk Attema, Alexander Bakker, Else van den Besselaar, Richard Bintanja, Reinout Boers, Fred Bosveld, Theo Brandsma, Bram Bregman, Rob van Dorland, Sybren Drijfhout, Henk Eskes, Arnout Feijt, Harry Geurts, Rob Groenland, Hein Haak, Rein Haarsma, Ronald van Haren, Wilco Hazeleger, Rudmer Jilderda, Caroline Katsman, Janine Leunessen, Erik van Meijgaard, Erik Min, Twan van Noije, Geert Jan van Oldenborgh, Roeland van Oss, Martin Roth, Mark Savenije, Gerard van der Schrier, Frank Selten, Camiel Severijns, Pier Siebesma, Peter Siegmund, Rob Sluijter, Raymond Sluiter, Gerard van der Steenhoven, Andreas Sterl, Peter van Velthoven, Gé Verver, Hylke de Vries, Xueli Wang, Michiel van Weele, Jason Williams, Gerd-Jan van Zadelhoff
Met externe bijdragen vanHein Daanen (TNO), Jan Gooijer (Waterschap Noorderzijlvest), Maud Huynen (ICIS), Jeroen de Jong (Ingenieursbureau Amsterdam), Lisette Klok (TNO), Astrid Manders (TNO), Ben Schaap (Wageningen UR), Gert-Jan Steeneveld (Wageningen UR), Hans Visser (PBL), Arnold van Vliet (Wageningen UR) en verschillende reviewers van dit rapport
TekstredactieLijn43, Utrecht
Grafische vormgevingVijfKeerBlauw, Rijswijk
FotografieOmslag: Frans Lemmens, GettyimagesPagina 15: Mischa Keijser, Hollandse HoogtePagina 21: Olivier Middendorp, Hollandse HoogtePagina 26: Tineke Dijkstra, Hollandse Hoogte
Druk Zalsman B.V., Zwolle
Oplage 5000 exemplaren
Aan dit rapport kan als volgt worden gerefereerdKNMI, 2014: KNMI’14-klimaatscenario’s voor Nederland; Leidraad voor professionals in klimaatadaptatie, KNMI, De Bilt, 34 pp
Colofon
Definitieve versie d.d. 31 januari 2013
Visie op de afvalwaterketen
Rijn6 + Nijmegen
Gemeenten Arnhem, Lingewaard, Nijmegen,
Overbetuwe, Rheden en de waterschappen Rijn
en IJssel en Rivierenland
Slogan:
Samen voor een betere leefomgeving!
Wij bouwen samen aan betaalbare afvoer van uw huis‐ en hemelwater, het beperken van overlast en
het terugwinnen van energie en grondstoffen.
Met als resultaat: lagere lokale lasten, minder overlast bij werkzaamheden en heldere
taakuitoefening van de overheid
Uitwerking slogan: (kernpunten van de visie)
Wat?:
Wij bouwen aan betaalbare afvoer en behandeling van uw afval‐ en hemelwater;
Wij zorgen voor beheer van waterstromen;
Wij zorgen dat uw toilet, douche en regenpijp, afvoert en wateroverlast wordt beperkt;
Wij benutten de waarde (grondstoffen) in de waterstromen en realiseren meerwaarde voor onze
leefomgeving;
Voordelen? Kennis wordt benut en vergroot. We realiseren een betere kwaliteit van dienstverlening
door het verbeteren van de kwaliteit van de afvalwaterketen, de infrastructuur waardoor we onze
leefomgeving beschermen en meerwaarde realiseren voor onze leefomgeving. Niet alleen nu, maar
ook in de toekomst. Dit doen we efficiënt tegen de laagste maatschappelijke kosten.
Door samen te werken vergroten we kansen en benutten we de waarde van de diverse
waterstromen.
Waarom? Vanuit het belang van, en gezamenlijke verantwoordelijkheid voor onze leefomgeving,
voor de volksgezondheid, waarbij de individuele belangen van onze organisaties een breder
maatschappelijk belang dienen. Samenwerken en samen ontdekken is leuk. Wij zijn daarom
gemotiveerd en gedreven
Hoe? We willen de goede dingen doen en de goede dingen ook goed doen. Vanuit onderling
vertrouwen, met overtuiging, transparant, open voor kritiek, met oog op de toekomst. We willen dit
doen vanuit het vertrouwen van de burger door eenheid in samenwerking en dienstverlening.
Arnhem
OverbetuweLingewaard
Nijmegen
Rheden
Definitieve versie d.d. 31 januari 2013
Visie Afvalwaterketen
De samenwerkende partijen binnen het cluster Rijn6 en Nijmegen hebben afgesproken een
gezamenlijke visie op de afvalwaterketen te formuleren voor de lange termijn. Deze visie dient als
basis voor het werken aan de afvalwaterketen binnen de regio. Hierbij is de volgende onderverdeling
aangehouden:
samenhang tussen afvalwaterketen en watersysteem in relatie tot de ruimtelijke ordening;
omgaan met de diverse deelstromen: afvalwater, hemelwater en grondwater;
organisatie van de afvalwaterketenzorg (met aandacht voor kennis, kwaliteit en kosten).
1. Benutten van samenhang door samenwerking
Wij beschouwen de onderdelen van de afvalwaterketen niet als afzonderlijke systemen, maar als een
geheel en bekijken dit in samenhang met het watersysteem.
De relatie met het oppervlaktewater is daarin erg belangrijk gelet op de relaties die er liggen door
bijvoorbeeld overstorten en lozing van effluent. Ook de samenhang met de openbare ruimte is
evident daar waar het gaat om de omgang met hemelwater en grondwater. De samenhang binnen
de maatschappelijke context biedt ons de uitdaging om nieuwe ontwikkelingen, die meer en meer
vragen van onze expertise en het samenspel tussen afvalwaterketen‐watersysteem‐openbare
ruimte, met minder middelen (doelmatigheid) het hoofd te kunnen bieden. De maatschappelijke
belangen van vandaag en morgen bieden houvast om onze koers te bepalen. Dit betekent dat we de
problemen aanpakken en zoeken naar meerwaarde met een regionale focus.
Definitieve versie d.d. 31 januari 2013
Samenwerking biedt in dit kader de mogelijkheid de samenhang te benutten en in te zetten voor:
preventie, zorgen dat bepaalde stoffen niet in de watercyclus terecht komen;
scheiden, (afval)waterstromen scheiden om (her) te gebruiken en verontreinigde stromen te kunnen behandelen;
capaciteit van systemen op elkaar af te stemmen (riolering, zuivering en oppervlaktewater);
opvang van hemelwater in de openbare ruimte te realiseren;
(gerichte) behandeling van verontreinigde (deel) stromen;
meerwaarde te realiseren voor diverse functies (denk aan natuur, recreatie, beleving e.d.) in een regionale context.
In de traditionele manier van werken, waarin riolering, zuivering en waterbeheer gescheiden
taakvelden zijn, zijn de onderdelen en de daaraan gekoppelde geldstromen maatgevend voor keuzes
en type maatregelen. Per definitie wordt daarbij een oplossing gekozen die niet per se voor het
geheel optimaal hoeft te zijn in termen van duurzaam, veiligheid en dienstverlening.
Gebruik maken van deze unieke mogelijkheden die de samenhang biedt, vraagt wel om het
ontwikkelen van een duidelijke gezamenlijke visie en strategie en om kennis van de afvalwaterketen
als geheel en over de raakvlakken van de onderdelen in het bijzonder.
De burgers en bedrijven worden bij de uitvoering van bepaalde maatregelen betrokken, bijvoorbeeld
bij het onderdeel “preventie” (zodat bepaalde stoffen niet in de watercyclus terecht komen), maar
ook om de grenzen van de “maakbaarheid” van het watersysteem en waterketen uit te leggen.
Daarnaast is communicatie met burgers en bedrijven van belang om wensen ten aanzien van de
meerwaarde voor diverse functies in beeld te krijgen.
De samenwerkende partijen opereren als gelijkwaardige partners en hanteren de volgende
uitgangspunten:
de samenhang tussen afvalwaterketen‐ watersysteem en openbare ruimte is het vertrekpunt
voor samenwerking;
Inbreng van burgers en bedrijven is hierbij van belang;
Wij delen onze belangen en werken vanuit heldere doelstellingen naar maatregelen.
Voorbeeld: het benutten van de samenhang doet zicht voor bij het uitvoeren van een optimalisatiestudie. Hierbij wordt niet alleen in de afvalwaterketen gekeken naar transport‐ en bergingscapaciteit, maar ook naar emissies en effecten op de leefomgeving, zoals beïnvloeding van de waterkwaliteit en optredende wateroverlast. De samenhang met de openbare ruimte biedt kansen om meerwaarde te bereiken voor diverse functies, zoals de samenhang tussen groen en water kansen biedt om zogenaamde “urban heating” te beperken, maar ook om te werken aan recreatie, beleving, veiligheid en kwaliteit van de leefomgeving.
Definitieve versie d.d. 31 januari 2013
2. Stedelijk afvalwater, een potentiële grondstof
Het stedelijk afvalwater wordt door middel van vrijvervalriolering in de bebouwde kom en drukriolering in het buitengebied ingezameld en getransporteerd naar het overnamepunt van het waterschap. Het waterschap transporteert afvalwater naar de RWZI waar het wordt gezuiverd voordat het op het oppervlaktewater wordt geloosd. In incidentele gevallen in het buitengebied wordt huishoudelijk afvalwater gezuiverd in Individuele Behandelingsinstallaties Afvalwater (IBA’s). Aanleg van riolering is primair ter bescherming van de volksgezondheid en het milieu waarbij het terugdringen van emissies naar het oppervlaktewater en beperken van wateroverlast een belangrijk onderdeel vormen.
Wij beschouwen stedelijk afvalwater niet langer alleen als een afvalstof, maar zien dit ook als
potentiële bron van nuttige grondstoffen, energie en water, die kan worden gebruikt.
Dit leidt tot de volgende uitgangspunten voor de langere termijn:
zoveel mogelijk scheiding aan de bron van de componenten in stedelijk afvalwater;
waar mogelijk decentrale zuivering overwegen in plaats van de huidige centrale zuivering, als dit
duidelijk aanwijsbare voordelen biedt.
voor nieuwbouwsituaties zal dit worden onderzocht als volwaardig alternatief; in bestaand gebied wordt deze verschuiving op korte tot middellange termijn niet voorzien,
omdat de voordelen niet opwegen tegen de mogelijke nadelen en hogere kosten (ombouw van
stelsels, verandering van stromingsrichting, ingrepen in de openbare ruimte).
doelwater (water dat is gebruikt voor een speciaal doel) maakt het mogelijk dat wij een speciale
afvalwaterstroom apart beschouwen en behandelen.
problemen in relatie met de kwaliteit van oppervlaktewater, waarbij overstorten een rol spelen,
beschouwen wij als een gezamenlijk probleem en wij werken samen bij onderzoek en aanpak van
deze problemen.
Wij maken hierbij gebruik van elkaars kennis.
Bijvoorbeeld bij het waterschap liggen meer mogelijkheden om specialistische kennis in te brengen rond zuiveren en afvalwaterbehandeling. Bij de gemeente ligt meer kennis over de samenhang met de openbare ruimte in de stedelijke omgeving. Bij systeemkeuzes trekken wij gezamenlijk op en benutten elkaars kennis.
Bij de keuzes die gemaakt worden houden wij rekening met de eisen en risico’s voor de
volksgezondheid en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte. Wij waken hiervoor vanuit de
eigen taken en verantwoordelijkheden die wij in projecten als gezamenlijk belang borgen.
Voorbeeld: Bij verwerking van afvalwater wordt de verwerkbaarheid in een vergistingsproces gunstig beïnvloedt door toevoeging van GFT. Dit is ongewenst vanuit het afvalwaterzuiveringsproces, maar biedt mogelijk wel meerwaarde vanuit de optiek van afvalinzameling en opwekking van energie. De gemeente heeft de mogelijkheid om voor een hoogbouwproject dit concept in te passen en uit te proberen, het waterschap brengt haar kennis van verwerking van afvalwater in en partijen gaan samen na of dit als proef kan worden uitgewerkt. Partijen stappen hierbij buiten hun veilige kader en benutten de kennis vanuit de beide organisaties. Samen wordt bepaald aan welke knoppen gedraaid moet worden en op welke wijze. De aldus opgedane kennis wordt onderling en met andere partijen gedeeld.
Definitieve versie d.d. 31 januari 2013
3. Hemelwater
Hemelwater is een bron die nuttig kan worden ingezet, maar die tevens overlast kan veroorzaken
door een tijdelijk overschot of tekort. Wij hanteren de voorkeursvolgorde: eerst vasthouden, daarna
bergen en dan pas afvoeren. Wij proberen hiermee hemelwater waar mogelijk nuttig in te zetten.
Nuttig gebruik van hemelwater kan bijvoorbeeld door doorspoeling en aanvulling van grond en oppervlaktewater en tegelijkertijd om wateroverlast te beperken. Dit is afhankelijk van de gebiedsspecifieke kenmerken en vraagt een goede afstemming van afvalwaterketen en watersysteem in samenhang met de openbare ruimte.
Ook de kwaliteit van het hemelwater is belangrijk. Waar mogelijk en doelmatig moet worden
voorkomen dat dit vervuild raakt, maar als dit niet mogelijk of doelmatig is behandelen wij het
vervuilde hemelwater. Gezondheidsrisico’s worden ten allen tijde voorkomen.
Bij het zoeken naar oplossingen geven wij de voorkeur aan natuurlijke robuuste oplossingen die ook
in de toekomst in stand kunnen worden gehouden (beheer) en opgewassen zijn tegen grotere
schommelingen in ons klimaat.
Voor de verwerking van hemelwater in stedelijk gebied is primair de gemeente verantwoordelijk. De hemelwaterzorgplicht omvat het door de gemeente aanbieden van voorzieningen waarin het hemelwater geloosd kan worden, als de particulier daar niet redelijkerwijs zelf voor kan zorgen. Welke voorziening dit is, maakt voor de zorgplicht niet uit, hoewel er beleidsmatig een voorkeur bestaat voor gescheiden rioleren. (voorkeursvolgorde in de wet Milieubeheer vastgelegd).
Wij streven naar het zo weinig mogelijk vermengen van hemel‐ en grondwater met huishoudelijk
afvalwater. Waar mogelijk en doelmatig worden deze stromen ontvlecht omdat hemelwater een
nadelig effect heeft op het zuiveringsproces en nuttig gebruik in de leefomgeving beperkt. In dit
kader kan het afkoppelen van verhard oppervlak doelmatig zijn, maar moet van geval tot geval
worden afgewogen. Ook met betrekking tot het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel (water‐
op‐straat) kan het afkoppelen van verhard oppervlak een doelmatige oplossing bieden. Als er richting
oppervlaktewater wordt afgekoppeld is het belangrijk dat het watersysteem hierop is berekend en
dat het water goed kan worden afgevoerd en niet leidt tot verontreiniging. Het ontvlechten van
hemelwater en afvalwater raakt zowel waterschap, gemeente als particulieren en bedrijven. Omdat
veel partijen hierin een verantwoordelijkheid hebben is samenwerken hierbij een voorwaarde.
De perceeleigenaar heeft primair een eigen verantwoordelijk voor de verwerking van hemelwater op
het eigen terrein. Alleen als de eigenaar zich niet anders kan ontdoen van hemelwater dan via het
afvoeren ervan, wordt hiervoor een voorziening aangeboden. Wij informeren burgers en bedrijven
over de mogelijkheden die zij hiervoor hebben, aangezien dit van plaats tot plaats kan verschillen.
Bovendien is dit in nieuwbouw gemakkelijker mee te nemen dan bij bestaande bouw. Het gebruik
van een verordening kan hierbij een hulpmiddel zijn om deze regels en afspraken vast te leggen.
Voor de langere termijn leidt dit tot de volgende uitgangspunten:
(her)gebruik van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoeren;
Definitieve versie d.d. 31 januari 2013
hemelwater kan zeker in het licht van klimaatverandering niet altijd zonder enige hinder worden
verwerkt. We accepteren hinder door water op straat. Dit betreft hemelwater dat niet snel
genoeg de riolering in kan stromen;
met het ondergrondse leidingnetwerk alleen kunnen de gevolgen van klimaatverandering (hevige
neerslag in kortere perioden) niet worden opgevangen. Het is nodig naast de openbare ruimte
ook de particuliere ruimte te gebruiken voor de verwerking van hemelwater;
huishoudelijk afvalwater op straat wordt voorkomen, net als schade door afvloeiend hemelwater.
Belangrijk is dat de burger bewust wordt gemaakt van de eigen verantwoordelijkheid met betrekking
tot de verwerking van hemelwater afkomstig van eigen perceel en dat ze worden ontzorgd als dat
nodig en doelmatig is. Daarbij geldt eerst overtuigen, daarna pas afdwingen.
Partijen trekken samen op om voldoende kennis van neerslagpatronen, mogelijke voorzieningen en
beheer van voorzieningen te delen.
Onderstaande drie voorbeelden zijn illustratief voor de omgang met hemelwater:
de perceeleigenaar is in principe zelf verantwoordelijk dat hemelwater op zijn eigen terrein niet tot overlast en vervuiling leidt (bij hemzelf of in zijn omgeving). Waar mogelijk wordt van eigenaren gevraagd zelf hemelwater af te voeren naar oppervlaktewater, dan wel te infiltreren in de bodem. De gemeente zorgt dat hij vervolgens overtollig hemelwater kwijt kan;
Mede gezien de lange termijnontwikkeling in het klimaat is inzet van robuuste en flexibele inrichting van het openbare hemelwaterstelsel gewenst, zodat bijsturing ook later nog mogelijk blijft. Hierbij kan worden gedacht aan robuuste infiltratiestroken of robuuste blauwe aders voor verwerking van hemelwater in de stedelijke omgeving. Deze voorzieningen kunnen tevens bijdragen aan voldoende water en groen in een stedelijke omgeving waarmee opwarming wordt beperkt en tevens een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit;
Vervuiling moet worden voorkomen. Aandachtspunten bij het afkoppelen van het regenwater zijn de hoofdinfrastructuur, bedrijventerreinen, evenemententerreinen, marktplaatsen en gebieden met een centrumstedelijk gebruik. Indien dit water een probleem vormt voor de waterkwaliteit, dan heeft het de voorkeur om vervuild hemelwater lokaal te behandelen of af te voeren naar de AWZI. Deze afweging wordt per gebied gemaakt.
Definitieve versie d.d. 31 januari 2013
4. Grondwater
Ten aanzien van het grondwater zijn eerst enkele achtergronden geschetst en vervolgens de
uitgangspunten voor de lange termijn.
Achtergrond De gezamenlijke zorgplicht grondwater is in de Waterwet (art 3.6) als volgt geformuleerd: “het in het openbaar gemeentelijk gebied treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort”. De zorgplicht heeft duidelijk het karakter van een inspanningsverplichting, waarbij de gemeente bij de uitvoering van haar taak de beleidsvrijheid heeft die aanpak te kiezen die, gelet op de lokale omstandigheden, doelmatig is. Zij overlegd hierbij met waterschap en/of provincie. Om afwegingen rond het grondwater te kunnen maken moet een beeld bestaan over eventuele grondwaterproblemen binnen de gemeente en meer specifiek binnen de bebouwde kom. De grondwaterzorgplicht richt zich op het voorkomen en/of doelmatig oplossen van structurele grondwateroverlast. De invulling van de zorgplicht bestaat uit het volgende onderwerpen:
het bepalen wat er onder structurele grondwateroverlast wordt verstaan;
bepalen of en wanneer sprake is van grondwateroverlast (grondwatermeetnet);
keuze aanpak bestrijden grondwateroverlast;
bepalen doelmatigheid van de maatregelen (op basis van afweging kosten en baten)
inrichten van een (grond)waterloket.
In de regio is de grondwaterdynamiek sterk afhankelijk van de aanwezigheid van de Veluwe en de
grote rivieren. Ook de hiermee samenhangende bodemsamenstelling is sterk bepalend voor de op
korte afstand wisselende omstandigheden. Dit betekent dat de mogelijkheden voor beïnvloeding
beperkt zijn en meer moet worden gerekend met de ruimte / mogelijkheden die het watersysteem
biedt, nu en in de toekomst. Dit betekent meer mee bewegen met de natuurlijke fluctuatie in plaats
van het sturen en regelen.
Dit leidt tot de volgende uitgangspunten voor de langere termijn:
inzicht in de grondwaterdynamiek, nu en in de toekomst;
bestaande hinder wegnemen:
aanpak van grondwateroverlast en –onderlast; aanpassen van de inrichting aan de (on)mogelijkheden;
kiezen voor robuuste natuurlijke oplossingen. nieuwe hinder voorkomen.
Definitieve versie d.d. 31 januari 2013
Het beleid is gericht op een duurzaam functionerend grondwatersysteem. Bij de (her)inrichting van
het gebied en het (opnieuw) bouwrijp maken moet de natuurlijke afwatering via de bodem en het
oppervlaktewater zodanig zijn dat geen aanvullende voorzieningen voor grondwater nodig zijn en
zodanig dat er geen problemen gaan ontstaan.
Dit kan worden gerealiseerd door:
aanleg van voldoende oppervlaktewater (voor zover dit van nature ook voorkomt);
aanpassen peil (vaak niet mogelijk in bestaand watersysteem);
ophogen van het maaiveld;
grondverbetering;
bouwkundige aanpassingen (hoogteligging begane grond, kruipruimtes, etc.);
aanpassen van de functie van bebouwing aan de omgeving (inclusief watersysteem).
Voorbeeld: Het grondwater wordt in de regio sterk beïnvloedt door de aanwezigheid van de Veluwe en de grote rivieren. De mogelijkheden voor beïnvloeding zijn beperkt en bij activiteiten moet rekening worden gehouden met deze van nature aanwezige grondwaterdynamiek, die seizoensafhankelijk is en door ontwikkelingen in het klimaat meer zal fluctueren. Op Malburgen (Arnhem‐Zuid), Dukenburg (Nijmegen) en Presikhaaf (Arnhem) is bijvoorbeeld de invloed van de rivieren merkbaar aanwezig en in het geval van Presikhaaf ook de invloed van de Veluwe. Bij de ruimtelijke inrichting moet met dit gegeven rekening worden gehouden en is waterrobuust bouwen nodig om ook in de toekomst wonen, werken en recreëren mogelijk te maken. Bij eventuele herstructurering kan worden gekozen voor meer klimaatrobuuste oplossingen die met het gegeven van grondwater, kwel en slechte doorlatendheid rekening houden. Ook kan dit betekenen dat op bepaalde plaatsen niet (meer) wordt gebouwd.
Definitieve versie d.d. 31 januari 2013
5. Organisatie van de afvalwaterketenzorg (kwaliteit, kennis en kosten)
Het gezamenlijk werken aan de afvalwaterketen vraagt een goede organisatie met voldoende
aandacht voor kennis, kwaliteit en kosten. Genoemde aspecten vormen randvoorwaarden voor
goede zorg voor de afvalwaterketen.
Het bereiken van goede kwaliteit uit zich in de samenhang met de leefomgeving, dit geldt
bijvoorbeeld voor:
de emissie vanuit riooloverstorten belemmert het gebruik van de leefomgeving niet ;
bij de levensduur en kwaliteit van de infrastructuur wordt rekening gehouden met de cycli in de
levensduur van de leefomgeving;
problemen in de leefomgeving worden zo veel mogelijk voorkomen, zoals belemmering door
water op straat, kapotte infrastructuur en risico’s voor de volksgezondheid.
Wateroverlast is nooit uit te bannen en daarom maken we burgers en bedrijven bewust van het feit
dat ze incidentele overlast dienen te accepteren.
Voldoende kwaliteit is een belangrijke drijfveer vanuit het beheer. Hiervoor is kennis noodzakelijk.
Kennis maakt het mogelijk om goede beslissingen te nemen over benodigde investeringen en zinvolle
maatregelen waarmee de kwaliteit van de leefomgeving wordt gediend.
Belangrijk bij de borging van kennis is:
Het kennisniveau van personeel wordt actief bijgehouden en waar nodig ontwikkeld, hierbij
wordt geanticipeerd op personeelsverloop en beschikbare kandidaten op de arbeidsmarkt.
Personeelsbeleid is onlosmakelijk verbonden aan goed beheer van de afvalwaterketen;
Wij zorgen voor voldoende contact met onderwijsinstellingen en werken hierin samen waar het
gaat om stageplaatsen en afstudeermogelijkheden;
het (via Stowa / Rioned) beïnvloeden van de keuze door voorlichting op scholen;
De burger (als actor in de afvalwaterketen), maar ook de toekomstige werknemer, wordt actief
geïnformeerd over de werking en het belang van de afvalwaterketen en de eigen rol hierin. Het is
onze maatschappelijke taak om uit te leggen wat er voor burgers en bedrijven wordt gedaan als
bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving;
kennis wordt geborgd door goed databeheer en kennisoverdracht;
meer inzicht begint bij het willen begrijpen van de werking van de afvalwaterketen in samenhang
met watersysteem en onze leefomgeving. Wij zetten hiervoor metingen en andere bronnen van
gegevens in als belangrijke element voor groei van onze kennis.
Ten aanzien van de kosten wordt gewerkt tegen de laagste maatschappelijke kosten. Dit betekent
dat kostenbewustzijn belangrijk is en een bewuste afweging plaats dient te vinden van welke
inspanning efficiënt en effectief is en welke kosten hiermee samenhangen.
Wij onderbouwen beslissingen op basis van een afweging van kosten en baten en zijn hierin
transparant.
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
81 Bijlage 9:
Beslisboom zorgplicht grondwateroverlast
Beschrijving Beslisboom zorgplicht grondwateroverlast; versie oktober 2009
Beschrijving Beslisboom zorgplicht grondwateroverlast
Het proces Fase 1 Algemeen 1. Melding van grondwateroverlast via helpdesk
Een melding over grondwateroverlast komt binnen bij de gemeente via brief, mail, telefoon. actie: de melding wordt doorgestuurd naar het grondwaterloket (GWL), het aanspreekpunt bij de
Sector Onderhoud, afdeling Riolering en Water . 2. Is de vraag in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Hoewel de gemeente het aanspreekpunt is voor de burger wil dat nog niet zeggen dat de gemeente de juiste overheid is om de melding op te lossen. Het kan goed zijn dat de vraag neergelegd moet worden bij het waterschap, provincie of RWS actie: de eerste actie bij het GWL is om na te gaan welke waterbeheerder de meest geëigende
overheid is om de melding te behandelen. 3. Vraag wordt doorgestuurd naar andere waterbeheerder.
actie: als het antwoord op stap 2 niet de gemeente is, dan stuurt het GWL de vraag door naar de andere waterbeheerder.
4. De gemeente neemt de vraag in behandeling.
Als blijkt dat het antwoord op stap 2 niet een andere waterbeheerder is, of het antwoord is niet duidelijk te onderscheiden, dan is de gemeente de aangewezen instantie voor verdere afhandeling. actie: de melding wordt ingeboekt en het GWL is nu de coördinerende persoon. Als slotactie van
stap 3 of 4 is het terugmelden van de uiteindelijk genomen keuze aan de melder. 5. Heeft de vraag betrekking op de openbare ruimte of op particulier terrein.
Voor een correcte afweging en vervolgtraject van de melding is het belangrijk om zo snel mogelijk te bepalen of de overlast op openbaar of particulier terrein aanwezig is. actie: het GWL probeert via het stellen van enkele eenvoudige vragen te achterhalen of de
overlast betrekking heeft op openbaar of particulier terrein. Bijvoorbeeld aan de afdeling wijkonderhoud, de melder en eventueel eerdere meldingen.
6. Zijn er risico’s voor de Volksgezondheid?
Belangrijk is het om te achterhalen of de grondwateroverlast een reëel gevaar voor de volksgezondheid kan zijn. actie: is het antwoord nee, dan verder met stap 7 of 8
is het antwoord ja, dan onderneemt de gemeente, eventueel i.s.m. anderen, altijd actie. In overleg met de eigenaar van het pand stelt de gemeente een onderzoek in naar de oorzaak van het probleem. Uit dit onderzoek komen aanbevelingen en of maatregelen. In overleg met de eigenaar worden maatregelen uitgevoerd door de gemeente en/of door de particulier zelf. Maatregelen op particulier terrein worden in principe niet door de gemeente betaald. Dit van te voren goed communiceren met de melder!
7. Gemeente onderzoekt eigen verantwoordelijkheid als eigenaar van de openbare ruimte.
Het kan voorkomen dat de overlast (mede) veroorzaakt wordt door een slechte ontwatering van de openbare ruimte. De gemeente is eigenaar en als zodanig verantwoordelijk om overlast naar derden te voorkomen. (privaatrechtelijke verantwoordelijkheid). actie: het GWL stelt een onderzoek in waaruit moet blijken hoe de grondwateroverlast is ontstaan
en wat mogelijke oplossingen zijn. De kosten van onderzoek en uitvoering worden betaald door de gemeente. Uitzondering hierop is overlast die ontstaat buiten de verantwoordelijkheid van de gemeente door natuurlijke situaties zoals vermeld onder d en e in de tabel van vraag 9.
8. Uitvoering zorgplicht conform GRP-4.
Beschrijving Beslisboom zorgplicht grondwateroverlast; versie oktober 2009
Als blijkt dat de grondwateroverlast zich alleen op particulier terrein bevindt, dan heeft de gemeente zelf geen verantwoordelijkheid in het oplossen van de overlast. Vanuit de publiekrechtelijke taak ligt er wel een zorgplicht bij de gemeente. Dit is opgenomen in de Waterwet en uitgewerkt in het gemeentelijke beleid, het GRP-4. In het GRP-4 staan de kaders waarbinnen dit uitgevoerd kan worden. Deze invulling is verwoord in de paragraaf Afwegingskader. actie: het GWL stelt de melder op de hoogte van de tot nu toe genomen beslissingen en de
verdere stappen. 9. De gemeente stelt onderzoek in i.s.m. de particulier
De gemeente biedt de mogelijkheid om i.s.m. met de melder een onderzoek uit te voeren naar de aard en oorzaak van de overlast. Als blijkt dat de melder zelf verantwoordelijk is voor de overlast, dan kan de gemeente eventuele onderzoekskosten verhalen op de melder. actie: het GWL bespreekt de mogelijkheden met de melder voor eventuele vervolgstappen.
Fase 2 na het onderzoek Als de melder heeft ingestemd met een onderzoek worden eerst de vragen a t/m i uit de tabel onderzocht. Tijdens of na het beantwoorden van de vragen zijn er 2 mogelijkheden:
I. de melding van grondwateroverlast valt buiten de gemeentelijke zorgplicht en het is duidelijk de eigen verantwoordelijkheid van de melder (verder met stap 10)
II. er is geen duidelijke oorzaak en/of verantwoordelijkheid aan te wijzen. Er wordt door de gemeente een (technisch) onderzoek uitgevoerd waarin getracht wordt hier duidelijkheid te krijgen over de oorzaak. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek moet de melder zelf maatregelen nemen (stap 11) of neemt de gemeente maatregelen (stap 12 en verder)
10. De particulier moet zelf actie ondernemen om overlast op te sporen. Als uit de vragen in de tabel duidelijk blijkt dat de grondwateroverlast alleen een zaak is voor de melder, dan zal de gemeente geen verder onderzoek instellen. Als de melder toch van de grondwateroverlast af wil, dan zal de melder zelf een onderzoek moeten instellen. actie: de melder onderneemt eventueel zelf actie. (Eventueel kan het GWL de melder aanbieden
dat deze gebruik kan maken van de kennis bij de gemeente, al dan niet tegen vergoeding. De gemeente betaalt niet mee aan het onderzoek.
11. De overlast bevindt zich alleen op particulier terrein.
Uit het technisch onderzoek kan blijken dat de overlast alsnog een eigen verantwoordelijkheid is voor de eigenaar. In dat geval stopt de zorgplicht van de gemeente en is de keus aan de melder of dat deze vervolgens de grondwateroverlast zelf gaat oplossen. Afhankelijk van de gemaakte afspraken vindt er nog een kostenverrekening plaats. actie: de gemeente geeft het onderzoek met de conclusies aan de melder en sluit vervolgens de
procedure. Het is vervolgens aan de melder om te bepalen of dat deze nog zelf acties onderneemt. (Eventueel kan het GWL de melder aanbieden dat deze gebruik kan maken van de kennis bij de gemeente, al dan niet tegen vergoeding.
12. De overlast bevindt zich op openbaar en particulier terrein
Als uit het technisch onderzoek blijkt dat de grondwateroverlast zich op zowel particulier als openbaar terrein bevindt dan is de gemeente genoodzaakt om maatregelen te nemen om deze overlast weg te nemen. Uitzonderingen zijn situaties zoals in stap 13 en 14 zijn beschreven. De melder kan gelijktijdig maatregelen nemen op eigen terrein. actie: de gemeente gaat in navolging van de conclusies van het technisch rapport maatregelen
nemen om de grondwateroverlast op te lossen.
13. Zijn de te nemen oplossingen duurzaam en doelmatig te maken vanuit de openbare ruimte De oplossingen moeten duurzaam en doelmatig zijn voor de gemeente. Wat precies onder duurzaam en doelmatig wordt verstaan is op dit moment nog niet duidelijk. De verwachting is dat in de komende jaren er meer duidelijkheid zal komen over de gewenste invulling van deze begrippen; zowel op landelijk niveau als in Arnhem. Belangrijk onderdeel in de afweging zijn de kosten die gemoeid zijn met het oplossen van de grondwateroverlast tegenover de te verwachten resultaten. Mede afgezet tegen de omvang en de ernst van de overlast. Tot het moment dat er meer
Beschrijving Beslisboom zorgplicht grondwateroverlast; versie oktober 2009
duidelijkheid is over de begrippen duurzaam en doelmatig, is het aan te bevelen om de te nemen maatregelen door meerdere personen binnen de dienst te laten afwegen. actie: als blijkt dat de gemeente maatregelen moet nemen, dan wordt in gezamenlijk overleg
bepaald of de maatregelen voldoen duurzaam dan wel doelmatig geacht worden.
14. De gemeente neemt maatregelen in de openbare ruimte. De laatste stap is het bepalen of de maatregelen uitgevoerd kunnen worden in de openbare ruimte. De gemeente mag, bij wet, alleen maatregelen nemen als deze uitgevoerd kunnen worden in de openbare ruimte. Als dit zo is, dan worden de maatregelen uitgevoerd. Als dit niet kan, dan vervalt de zorgplicht voor de gemeente en wordt het procedure afgesloten. actie: kunnen de gewenste werkzaamheden plaats vinden in de openbare ruimte, dan wordt de
maatregelen uitgevoerd en gemonitord.
Afwegingskader (tabel bij vraag 9) In de Wet gemeentelijke watertaken, de nationale wetgeving, staan globaal de kaders weergegeven waarop uiteindelijk de afwegingen gemaakt moeten worden ten aanzien van verantwoordelijkheden en kostentoedeling. De gemeenten zijn verplicht om deze kaders verder in te vullen. In het GRP-4 staan de keuzes die de gemeente Arnhem vervolgens heeft gemaakt.
a) is er sprake van structurele (terugkerende) grondwateroverlast?
De vraag is hoe regelmatig de grondwateroverlast plaats vindt. Wanneer grondwateroverlast geconstateerd wordt, dan dient de melder aan te geven of de overlast éénmalig is of met regelmaat terug komt. Dat kan door het jaar heen zijn, maar ook seizoensgebonden. De wet geeft aan da de grondwateroverlast structureel moet zijn! Over wat precies onder structurele overlast wordt verstaan is nog niet gedefinieerd. Naar verwachting zal er in de aankomende jaren (landelijk) jurisprudentie over beschikbaar komen. Ook in Arnhem zal er gedurende de komende GRP-4 periode ervaring mee worden opgedaan. In geval van incidentele overlast wordt er geen actie ondernomen door de gemeente, ook niet als de overlast afkomstig is van openbaar terrein.
b) Zijn er meer klachten uit de omgeving Er dienen meerdere meldingen van verschillende adressen uit de directe omgeving bij de gemeente geregistreerd te zijn. Dit is na te gaan in SMILE. Hierbij wel rekening houden dat lang niet alle overlast wordt gemeld. Eigen ervaring zeker meenemen. Zijn er geen andere klachten bekend dan is de overlast zeer locaal en is het aan de melder om zelf actie te ondernemen.
c) Wordt bij de bestaande bestemming de functie belemmerd door de overlast Als de in het bestemmingsplan vastgelegde bestemming van een terrein belemmerd of zelfs onmogelijk wordt door overlast van grondwater, dan wordt er een onderzoek ingesteld.
d) heeft het probleem een natuurlijke oorzaak (bijv. kwel, hevige neerslag, locaal laaggelegen terrein)
Wanneer grondwateroverlast ontstaat door (zeer) zware regenval, kwel van de rivieren of vanuit de Veluwe, dan wordt dit beschouwd als overmacht. De gemeente kan niets aan deze oorzaken doen. De gemeente stelt geen verder onderzoek in. Ook grondwateroverlast op een enkel laaggelegen terrein wordt gezien als een natuurlijke situatie. In enkele gevallen kan, na goedkeuring van het MT van de dienst Stadsbeheer, de afweging worden gemaakt om nadeelcompensatie1 toe te passen.
e) heeft de overlast een (boven)regionale2 oorsprong? Als de grondwateroverlast ontstaat door een gebeurtenis op grote schaal, bijvoorbeeld stadsniveau of provinciaal niveau, dan is er sprake van overmacht. Vaak zijn dit ook natuurlijke situaties zoals onder d zijn verwoord. Er volgt geen onderzoek.
f) Is de waterhuishouding op eigen terrein in orde?
1 Hiermee wordt bedoeld dat de gemelde klacht wel terecht is, maar dat de kosten voor het oplossen van de overlast niet in verhouding staan
tot de omvang van het gebied. De melder krijgt in feite een afkoopsom voor de overlast. 2 Met bovenregionaal wordt bedoeld dat de overlast zijn oorsprong vindt ver buiten de gemeentegrenzen of dat de overlast verspreid is over
een veel groter gebied. Een goed voorbeeld hiervan is kwel door hoge rivierstanden.
Beschrijving Beslisboom zorgplicht grondwateroverlast; versie oktober 2009
Het kan voorkomen dat grondwateroverlast ontstaat doordat de waterhuishouding op eigen terrein niet (meer) voldoet. Voorbeelden zijn dichtgegroeide greppels of sloten, niet meer functionerende drainage etc. In die gevallen is de particulier zelf aan zet om dit te herstellen.
g) Voldoet de constructie aan het bouwbesluit? Grondwateroverlast bij woningen wordt vaak herkend door natte kelders of kruipruimtes. De oorzaak is vaak dat kelders, hoewel dit wel in het bouwbesluit staat, niet waterdicht gemaakt zijn. Het grondwater staat vaak hoger dan de vloer van de kelder waardoor vocht, en soms ook water, in de kelder terecht komt. Voor kruipruimtes geldt in beperkte mate hetzelfde. Daarnaast worden veel nieuwe woningen in nattere gebieden vaak kruipruimteloos gebouwd. Een toch aanwezige kruipruimte zal dan bijna per definitie vochtig tot nat zijn. Deze kruipruimtes zijn de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar. Jurisprudentie heeft al voor de invoering van de Wet gemeentelijke watertaken de zorgplicht ten aanzien van kelders en kruipruimtes uitgesloten.
h) perceel bouwrijp gemaakt na 01-01-2008 De zorgplicht voor grondwater is ingegaan na 1 januari 2008 en heeft geen terugwerkende kracht. Dit betekent formeel dat alle grondwateroverlast ontstaan voor deze datum niet ontvankelijk is.
i) alle leidingen op particulier terrein zijn in orde (waterleiding, riolering)
Het komt regelmatig voor dat wateroverlast op particulier terrein wordt toegeschreven aan het grondwater. Vaak wordt de overlast echter veroorzaakt door kapotte water- of rioolleidingen. Hiervoor is de eigenaar zelf verantwoordelijk.
Versie O
KTOBER 2009
1. m
eldi
ng v
an g
rond
wat
erov
erla
st v
ia h
elpd
esk
6. E
r zi
jn r
isic
o’s
voor
de
Vol
ksge
zond
heid
? G
GD
a. is
er
spra
ke v
an s
tru
ctu
rele
(t
erug
kere
nde)
gro
ndw
ater
over
last
?
8. u
itvoe
ring
zorg
plic
ht c
onfo
rm G
RP
4
7. g
emee
nte
onde
rzoe
kt e
igen
ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id a
ls
eige
naar
ope
nbar
e ru
imte
3. V
raag
wor
dt d
oorg
estu
urd
naar
ee
n an
dere
wat
erbe
heer
der
- P
rovi
ncie
-
Wat
ersc
hap
- R
ijksw
ater
staa
t
2. Is
de
vraa
g in
eer
ste
inst
antie
een
ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id v
an d
e ge
mee
nte
5. H
eeft
de v
raag
bet
rekk
ing
op d
e O
penb
are
Rui
mte
of o
p pa
rtic
ulie
r te
rrei
n
4. D
e G
emee
nte
neem
t vra
ag in
beh
ande
ling
ja
9. D
e ge
mee
nte
stel
t ond
erzo
ek in
i.s.
m. d
e pa
rtic
ulie
r
b. Z
ijn e
r m
eer
klac
hten
uit
de o
mge
ving
d. h
eeft
het p
robl
eem
een
nat
uurli
jke
oorz
aak.
( b
ijv. k
wel
, hev
ige
neer
slag
, lo
caal
laag
gele
gen
terr
ein)
h. p
erce
el b
ouw
rijp
gem
aakt
na
01-0
1-20
08
c. W
ordt
bij
de b
esta
ande
bes
tem
min
g de
fu
nctie
bel
emm
erd
door
de
over
last
g. V
oldo
et d
e co
nstr
uctie
aan
het
bo
uwbe
slui
t
f. Is
de
wat
erhu
isho
udin
g op
eig
en te
rrei
n in
ord
e
i. al
le le
idin
gen
op p
artic
ulie
r te
rrei
n zi
jn in
or
de (
wat
erle
idin
g, r
iole
ring)
ja
nee
jane
e
ja
nee
ja
nee
ja
nee
nee
janee
nee
ja
11. O
verla
st b
evin
dt a
lleen
op
part
icul
ier
terr
ein
De
part
icul
ier
moe
t zel
f maa
treg
elen
uitv
oere
n
12. O
verla
st b
evin
dt z
ich
op o
penb
aar
en p
artic
ulie
r te
rrei
n
14. D
e ge
mee
nte
neem
t maa
treg
elen
in d
e O
penb
are
Rui
mte
ja
nee
Ope
nbar
e R
uim
te
Act
ie: o
nder
zoek
gem
eent
e (e
vent
ueel
is
m p
artic
ulie
r en
and
ere
part
ijen)
Par
ticul
ier
terr
ein
13. Z
ijn d
e te
nem
en o
plos
sing
en d
uu
rzaa
m e
n d
oel
mat
ig te
m
aken
van
uit o
penb
aar
terr
ein?
e. h
eeft
de o
verla
st e
en (
bove
n)re
gion
ale
oors
pron
g?
ja
nee
Par
ticul
ier
kan
op e
igen
terr
ein
aanv
ulle
nde
maa
tre
gele
n ne
men
Tec
hnis
ch o
nder
zoek
Fase 1 Algemeen
Fase 2 Na het onderzoek Afwegingskader
Beslisboom zorg
plich
t GRONDW
ATEROVERLAST
10.
De
part
icul
ier
moe
t zel
f act
ie
onde
rnem
en o
m o
verla
st o
p te
hef
fen
JA eigen verantwoordelijkheid → actie
Gemeenterapport Arnhem 2013De Benchmark rioleringszorg is de landelijke prestatievergelijking waarmee gemeenten inzicht geven en krijgen in de kenmerken en prestaties van hun riolering(szorg). De cijfers betreffen het jaar 2012 of peildatum 1 januari 2013 en worden waar mogelijk vergeleken met die van 2009 resp. 1 januari 2010. De benchmark vloeit voort uit de wens van gemeenten om (1) transparant te zijn over hun dienstverlening naar burgers, bestuurders en andere belanghebbenden, en (2) vanuit onderlinge vergelijking te komen tot verdere verbetering van de invulling van hun watertaken.
De uitkomsten zijn op vier manieren beschikbaar: • De individuele uitkomsten (2012) van gemeente Arnhem in
vergelijkend perspectief staan in dit gestandaardiseerde gemeenterapport.
• Elke samenwerkingsregio krijgt op eigen verzoek een notitie met indicatoren en analyses van de inliggende gemeenten en waterschap(pen) op het gebied van financiën, beheer, samen werken en personeel.
• Het koepelrapport Riolering in Beeld 2013 presenteert de analyses en ontwikkelingen voor de gehele sector.
• Op www.benchmarkrioleringszorg.nl is de database met benchmarkgegevens beschikbaar om zelf selecties en analyses te maken.
Typering van ArnhemArnhem is een grote, sterk stedelijke gemeente in Oost Nederland, voornamelijk gelegen op klei grond. Er ligt relatief veel gescheiden en relatief weinig mechanische riolering. De hoogte van de rioolheffing 2013 is relatief laag, en zal op (middel) lange termijn naar verwachting enorm stijgen. De gemeente maakt deel uit van regio Rijn-6 verband.
Er is het afgelopen jaar veel geïnvesteerd in vervanging en verbetering van het stelsel en de beheerkosten per km systeembuis zijn gemiddeld.
Arnhem kende afgelopen jaren enkele situaties met wateroverlast en neemt zo nodig passende maatregelen om toekomstige wateroverlast tegen te gaan. In de afgelopen decennia zijn milieu- en waterkwaliteitsdoelstellingen steeds belangrijker geworden. De gemeente voldoet voor 100% aan de emissieafspraken met de waterbeheerder.
Hieronder worden enkele kenmerken van uw gemeente vergeleken met uw regio en heel Nederland. De verklarende factoren vormen het criterium voor de referentiegroepen in de figuren verderop in het rapport.
Verklarende factoren Arnhem Regiogemiddelde* Gemiddeld voor NederlandAantal inwoners (1-1-2013) 150.000 286.000** 16.727.000**
Mate van stedelijkheid (adressen per km²) 1.983 1.218 1.005
Leeftijd vrijvervalriolering (jaar) 33,0 30,9 29,6
Grondsoort klei - -
Stelselkenmerken Arnhem Regiogemiddelde* Gemiddeld voor Nederland
Lengte vrijvervalriolering (km buis) 796 414 233
Aantal gemalen per 100 km vrijvervalriolering 4 9 15
Lengte vrijvervalriolering per huishouden (m) 11 12 13
Lengte mechanische riolering per hh (m) 0 2 4
Rioolheffing per meerpersoonshuishouden (euro, o.b.v. 3 p.) 154 172*** 182***
Opbrengst rioolheffing per m riolering (euro) 15 14 13
Vervangingswaarde rioolstelsel (euro) 656.000.000 1.460.000.000** 83.865.000.000**
Vervangingswaarde per inwoner(euro) 4.400 5.100 5.000* Regio-indeling volgens de regionale uitwerking van het Bestuursakkoord Water. Uw regio is Rijn-6 verband.** Dit zijn totalen, geen gemiddelden.*** De gemiddelde rioolheffing is gewogen naar aantal inwoners.
Volksgezondheid, droge voeten en milieuDe rioleringszorg, de invulling van de gemeentelijke zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater, is een kerntaak van gemeenten. De zorg voor een goede verwerking van afvalwater, hemelwater en grondwater is complex en vraagt lokaal maatwerk. Afvalwater heeft dankzij de riolering in Nederland geen negatieve impact meer op de (volks)gezondheid. De vorm en grootte van de riolering, en daarmee de kosten, worden vooral bepaald door de afvoer van (pieken in) hemelwater: het houden van “droge voeten”. Dat gebeurt ondergronds, en bovengronds door een slimme inrichting van wegen en openbare ruimte.
In dit rapport vindt u een selectie van indicatoren ten opzichte van zowel het gemiddelde van alle gemeenten als dat van een groep gemeenten die op een bepaalde eigenschap vergelijkbaar is aan Arnhem.
Gemeente Arnhem
Gemeentegrootte (> 100.000 inw.)
Regio (Rijn-6 verband)
Stelselleeftijd (30-35 jaar)
% slechte bodem (0-25% – klei)
Nederland
Stelselkenmerken en organisatiePersonele formatie binnen- en buitendienst
(fte/100km buis) Gmt Gmt grootte
Bodem NL
Binnendienst 2012 1,24 1,16 1,10 1,18
2009 1,43 1,30 1,26 1,38
Buitendienst 2012 0,42 0,90 0,81 0,93
2009 0,33 0,95 0,83 0,97
De formatie binnendienst is gedefinieerd inclusief vaste inhuur en openstaande vacatures, zonder projectmatige inzet. De gemeente heeft een relatief hoge formatie binnendienst. De buitendienst is relatief klein. Reiniging en inspectie
Rioolreiniging en rioolinspectie zijn reguliere beheeractiviteiten die een goede afvoer bevorderen respectievelijk beoordeling van de fysieke gesteldheid van de riolen mogelijk maken. Arnhem reinigt jaarlijks relatief veel. Het inspecteren van riolen doet de gemeente relatief veel.
Kwaliteit en functioneren
Functioneren
Arnhem Nederland
Deel van stelsel dat bui06 kan afvoeren zonder water op straat
90% 98%
Deel van stelsel dat bui08 kan afvoeren zonder water op straat
85% 92%
Aantal ziektegevallen aan riolering per 1.000 inwoners
0,000 0,001
Standaardbuien 06 en 08 worden in modelberekeningen gebruikt om te bepalen welke afvoercapaciteit een stelsel aankan. Zo is het een theoretische indicator voor goede werking. Het aantal bekende ziektegevallen zegt iets over het hoofddoel van de riolering, de volksgezondheid.
Uitvalsduur
De tevredenheid van gebruikers over de riolering is mede gebaseerd op de afvoerzekerheid van het systeem. De afvoer van het afvalwater werkt in Nederland vrijwel altijd probleemloos, de inwoners kunnen 99,99992% van de tijd afvoeren. ____ ____ ______ ______________ ____ ______ __________
Technisch functioneren
Indicatoren van het technisch functioneren van de riolering zijn het aantal gemaalstoringen die tot afvoerproblemen leiden, het aantal verstoppingen en het aantal instortingen van de weg als gevolg van kapotte riolen, steeds per 100 km riool. Arnhem wordt vergeleken met enkele referentiegroepen.
Waterkwaliteit (2012)
Emissies uit de riolering via overstorten kunnen een negatieve impact hebben op de kwaliteit van oppervlaktewater. Links staat het aantal knelpunten (Knelp) in de waterkwaliteit in uw gemeente, plus het aantal daarvan waar een overstort (Overst) (mede) de oorzaak is. Een oplossing vraagt maatwerk. Gemeenten kunnen emissiedoelstellingen halen door bijv. aanleg van extra berging (BBV, rechts) in de gemengde vrijvervalriolering of door afkoppelen (onderaan).
Zuiveringsprestaties
Waterschap Rivierenland
Nederland
Gemiddeld rendement N, P, CZV verwijdering 97% 94%
Voldaan aan afnameverplichting 100% 100%
Mate waarin waterschappen voldoen aan de lozingseisen
84% 88%
In regionaal verband wordt toenemend gekeken naar de samenhang van riolering en afvalwaterzuivering. Voor meer inzicht in de afvalwaterketen staan hier enkele indicatoren vanuit de bedrijfsvergelijking zuiveringsbeheer van de waterschappen.
Afkoppelen – scheiden van waterstromen
Regenwater lokaal verwerken in plaats van afvoeren naar de rwzi kan bijdragen aan verbeterde oppervlaktewaterkwaliteit, minder bodemverdroging en een mooiere leefomgeving. Arnhem heeft vanwege het relatief grote aandeel (verbeterd) gescheiden riolering en de grote afkoppelinspanning tot en met 2010 dit middel afgelopen twee jaar relatief veel ingezet. Arnhem is van plan komende twee jaar relatief veel af te koppelen.
Meldingen en schadeclaims
Het aantal meldingen en klachten en het aantal schadeclaims zijn indicatoren voor zowel de tevredenheid van burgers en bedrijven als het functioneren van de riolering. Arnhem kreeg in 2012 in verhouding met het landelijk gemiddelde een gemiddeld aantal klachten en meldingen en relatief weinig claims.
Gerealiseerde vervanging/renovatie en reparaties
Verouderde riolering wordt vervangen of gerenoveerd. Soms vindt dan tegelijkertijd ombouw plaats, bijv. van gemengd naar gescheiden. Arnhem heeft in 2012 relatief veel vervangen. Arnhem heeft in 2012 relatief veel reparaties aan riolen uitgevoerd.
Toekomstige vervanging en renovatie
In de figuur staat de voorgenomen rioolvervanging en -renovatie als deel van het totale stelsel voor 2013 en 2014 samen. Op de (middel)lange termijn zal in Nederland en in uw gemeente, gezien de leeftijdsopbouw, steeds meer riolering vervangen of gerenoveerd gaan worden.
Stichting RIONED organiseert de
Benchmark Rioleringszorg in opdracht van
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
als onderdeel van de afspraken van hetBestuursakkoord Water.
© Stichting RIONED
Grafisch ontwerp: GAW
De benchmark is uitgevoerd met ondersteuning van
Royal Haskoning DHV, Nijmegen en ABF Research, Delftversie 13 februari 2014
Stichting RIONEDPostbus 133, 6710 BC Edetelefoon 0318 631 111, fax 0318 633 337e-mail [email protected] www.riool.net enwww.benchmarkrioleringszorg.nl
FinanciënRioolheffing meerpersoonshh. (3 personen)
De hoogte van de rioolheffing voor meerpersoonshuishoudens in de periode 2010-2013 is uitgezet voor zowel Arnhem als het gemiddelde van Nederland. Let op: goede onderlinge vergelijking is alleen mogelijk in samenhang met o.m. de mate van kostendekkendheid en de langetermijnontwikkeling.
Toekomstige ontwikkeling rioolheffing
De riolering is een vorm van infrastructuur met een lange levensduur. Vergelijking van financiële indicatoren heeft alleen zin tegen de achtergrond van die lange termijn. De ontwikkeling wordt beïnvloed door o.m. kapitaallasten, rente, investeringsopgave en -tempo, grondslag en bestuurlijke keuzes op de rioolheffing.
Gemiddelde jaarlijkse investeringen
De jaarlijkse investeringen 2010 t/m 2015 van Arnhem relatief per km buis vrijvervalriool wordt vergeleken met de referentiegroepen en het landelijk gemiddelde. Uw gemeente heeft 100% van haar investeringen gekapitaliseerd en schrijft investeringen aan riolen in 40 jaar af. Lange afschrijvingstermijnen geven in de toekomst hoge rentekosten.
Beheerkosten
Beheerkosten (Tot) zijn de reguliere kosten voor personeel (Pers), reparaties (Rep), reiniging (Rei), materiaal (Mat), energie (Ene), onderzoek (Ond) en overig (Ovg) (zoals aan riolering toegerekende kosten voor straatvegen, bestrating, baggeren). De beheerkosten per km systeembuis in 2012 zijn in lijn met het landelijk gemiddelde.
Totale jaarlijkse kosten
De totale kosten zijn de som van beheerkosten, kapitaallasten en kosten voor direct afgeboekte investeringen. De totale kosten per km systeembuis is in de periode 2010-2015 in Arnhem gemiddeld hoger dan het landelijk gemiddelde.
Gebiedsvergelijkingen:
Gemeente Arnhem
Gemeentegrootte (> 100.000 inw.)
Regio (Rijn-6 verband)
Stelselleeftijd (30-35 jaar)
% slechte bodem (0-25% – klei)
Nederland
Conclusies trekt u zelfDe rapportage is gestandaardiseerd en biedt elke gemeente dezelfde indicatoren. Verschillen tussen gemeenten kunnen diverse oorzaken hebben. In dit rapport zijn er enkele verkend. De resultaten zijn derhalve indicaties ten behoeve van eerste oordeelsvorming, het stellen van goede vragen en uitgangspunten voor verdieping.
Benchmarking betekent dat u zelf aan het werk gaat met de gegevens, uitkomsten en verklarende factoren. Via www.benchmarkrioleringszorg.nl vindt u de online database van de benchmark. U kunt daar zelf ook uw vragen, ervaringen en goede voorbeelden inbrengen. Kortom: U bent aan zet!
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
92
Bijlage 11:
Het Basisrioleringsplan 2009-2019
Waterplannen woonvelden Schuytgraaf
Gem
eentelijk Rioleringsplan 2014-2018
P
AG
INA
93 Het Basisrioleringsplan 2009-2019 en de waterplannen voor de woonvelden van Schuytgraaf zijn niet fysiek bijgevoegd, maar maken wel onderdeel uit van dit GRP. Dit conform de voorwaarden uit het Besluit lozingen buiten inrichtingen (Blbi). Het BRP 2009-2019 is in 2011 verstuurd naar de waterbeheerders voor hun goedkeuring. Omdat de wijk nog in ontwikkeling is, worden de rioleringsparagrafen uit de waterplannen pas later opgenomen in een nieuw basisrioleringsplan. De waterplannen voor de woonvelden van Schuytgraaf zijn gefaseerd opgesteld in samenwerking met het Waterschap Rivierenland.