Upload
trinhliem
View
221
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
HandboekSociaalZekerheidsrecht–Actualisering2014(tot Staatsblad 15 augustus 2014)
Randnummer 292. Een wet van 5 mei 2014 heeft een unieke gegevensinzameling georganiseerd door
alle overheidsinstanties en voor degene die taken uitvoeren voor de overheid. Hij heeft ook het principe
gevestigd dat electronische documenten gelijke waarde hebben met papieren documenten.
Randnummer 302. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat de niet‐toepassing van het Handvest op
de aanvullende verzekeringen van de ziekenfondsen geen schending van het gelijkheidsbeginsel inhoudt,
omdat het lidmaatschap van de ziekenfondsen vrijwillig is, zelfs al maken de statuten de aanvullende
verzekering voor de leden verplicht. De aanvullende voordelen van Fondsen voor Bestaanszekerheid,
daarentegen, worden bij K.B. verplicht gesteld. (G.H. 20 dec. 2012, 165/2012)
Randnummer 341bis. Een niet onbelangrijke bepaling is art. 17, 2de lid, waarin gezegd wordt dat
terugvordering van onverschuldigde betalingen niet mogelijk is wanneer de betaling het gevolg is van
een vergissing die aan de instelling te wijten is, en wanneer de gerechtigde niet wist of niet moest weten
dat hij er geen recht op had. Het Grondwettelijk Hof heeft op grond van deze regel een nieuwe bepaling
in de ziekteverzekeringswet, ingevoerd in 2009, ongrondwettelijk verklaard, omdat die de terugvordering
mogelijk maakte ook wanneer de verkeerde betaling te wijten was aan de verzekeringsinstelling (de
mutualiteit, dus). Het feit dat de kost zou moeten gedragen worden door het RIZIV terwijl de fout begaan
werd door de private verzekeringsinstelling, en het RIZIV de tijd niet zou hebben om tijdig te controleren
en de beslissing aan te vechten, is geen reden om een onevenredige last te leggen op de rechthebbende.
(Arrest GwH, nr. 66/2012 van 10 mei 2012, B.S. 2 aug. 2012).
Randnummer 358. Op enigszins verrassende wijze wordt de RSZPPO gefusioneerd met de Dienst voor
Overzeese Sociale Zekerheid (DOSZ), alhoewel dit geen onderdeel uitmaakt van de eigenlijke sociale
zekerheid. Het nieuwe organisme heet “Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels”(W 12 mei
2014).
Randnummer 368. Door de regionalisering is de RKW van naam veranderd en wordt nu het Federaal
Agentschap voor de Kinderbijslag of FAMIFED. Het beheerscomité van is veranderd, met
vertegenwoordiging van de Germeenschappen.
Randnummer 404.Een K.B. van 26 aug. 2010 heeft het lidmaatschap en de bestuursorganen van de oude
“maatschappijen voor onderlinge bijstand”, die dat statuut onder de oude wet behouden hebben,
nieuw geregeld.
Randnummer 446. Een Wet van 15 mei 2014 heeft de welvaartsvastheid gedeeltelijk hersteld. Voortaan
(mits geleidelijke invoering) wordt een jaarlijkse welvaartsaanpassing van 0,5% toegepast op alle
inkomensvervangende uitkeringen, en van 1% op alle forfaitaire uitkeringen en op de
bijstandsuitkeringen. De overheid kan daarbovenop nog bijkomende verhogingen toekennen binnen een
bepaalde enveloppe.
De loonplafonds voor de inkomensvervangende uitkeringen worden ook jaarlijks met 1,5% verhoogd.
Randnummer 497. Vier jaar na de wet zijn eindelijk in het Staatsblad van 28 december 2010 de K.B.’s
verschenen die de samenstelling en de werking regelen van de commissies die de werking ervan moeten
(beginnen te) verzekeren. En zeven jaar na datum zijn dan eindelijk de commissies werkelijk
samengesteld en kunnen zij hun werk beginnen (K.B. 11 feb. 2013).
Randnummer 500‐501. De wetgever heeft moeten vaststellen dat het niet gemakkelijk is de
arbeidsrelatiewet te doen werken. Daarom heeft een wet van 25 augustus 2012 belangrijke
hervormingen doorgevoerd. De normatieve afdeling van de “Commissie ter regeling van de
arbeidsrelatie”, die belast was met het opstellen van specifieke criteria voor de verschillende sectoren of
beroepen, wordt opgeheven. Voortaan zal de Koning de criteria vaststellen, na een aantal verplichte
adviezen. De administratieve afdeling, die rulings moet geven in individuele gevallen, wordt nu herdoopt
tot “Administratieve commissie ter regeling van de arbeidsrelatie”. Voortaan zullen werkgevers en
werknemers hun geval kunnen voorleggen aan de commissie tot 1 jaar na de aanvang van de
werkzaamheden.
Een belangrijke nieuwigheid is dat de wet een weerlegbaar vermoeden van ondergeschiktheid instelt,
tenminste voor een aantal sectoren waarover men het gemakkelijk eens kon worden: de bouw, het
transport, de schoonmaak en de bewaking. Het vermoeden is gebaseerd op een aantal criteria:
Financieel of economisch risico.
Verantwoordelijkheid en beslissingsmacht over de financiële middelen.
Beslissingsmacht over het aankoopbeleid van de onderneming.
Beslissingsmacht over het prijsbeleid van de onderneming (behoudens wettelijke prijzen).
Resultaatsverbintenis voor de overeengekomen arbeid.
Garantie op betaling van een vaste vergoeding, ongeacht de bedrijfsresultaten of de omvang van de
prestaties.
Zelf geen werkgever zijn van persoonlijk en vrij aangeworven personeel, of het ontbreken van de
mogelijkheid om voor het werk personeel aan te werven of zich te laten vervangen.
Zich niet voordoen als een onderneming of hoofdzakelijk of gewoonlijk voor één medecontractant
werken.
Werken in ruimtes waarvan men niet de eigenaar of de huurder is, of werken met materiaal dat ter
beschikking wordt gesteld, gefinancierd of gewaarborgd door de medecontractant.
Al die criteria kunnen elkaar natuurlijk tegenspreken. Op die manier komt men nog niet tot meer
rechtszekerheid. Er kunnen specifieke criteria opgesteld worden voor bepaalde sectoren of beroepen.
Maar dat moet nog gebeuren. Vermelden wij nog dat het vermoeden niet van toepassing is in
familieondernemingen.
Of men nu sneller en beter het onderscheid gaat kunnen maken tussen echte en schijnzelfstandigen valt
nog af te wachten.
Randnummer 516. Onze keizer‐kosters hebben voor meer administratie gezorgd in een sector die het in
principe van de vrijheid moet hebben: bij art. 21‐24 van de Programmawet I van 26 dec. 2013 is een
“kunstenaarskaart” ingevoerd. Zij wordt afgeleverd door de nieuwe commissie Kunstenaars (waarin toch
ook 3 vertegenwoordigers van de kunstenaars zetelen). Wie wil genieten van de bijzondere regeling
voor de kunstenaars maar geen kunstenaarskaart heeft of die valselijk verkregen heeft zal
gesanctioneerd worden: voor het ganse jaar zal die persoon en de werkgever anderworpen worden aan
volledige bijdragen voor de sociale zekerheid.
Randnummer 659. Een definitie van leerling ontbrak, tot de Wet van 15 mei 2014 de basis hiervoor
gelegd heeft en een K.B. van 29 juni 2014 de definitie bepaald heeft. Een leerling is rtaan ieder persoon
die met een werkgever verbonden is in het kader van een vorm van alternerende opleiding, en die niet
verbonden is door een arbeidsovereenkomst of een leercontract.
De RSZ‐regeling is niet van toepassing op deze leerlingen tot het jaar waarin zij 18 jaar worden.
Randnummer 575. Voor de beroepswielrenners heeft een wet van 24 juni 2013 de vergunning als
eliterenner gekoppeld aan de verplichting voor de sponsor om zich borg te stellen voor de betaling van
de sociale bijdragen.
Randnummer 596‐597. Een Wet van 28 juli 2011 met K.B. van 12 sept. 2011 heeft het regime van de
tewerkstelling van studenten hervormd en versoepeld, zij het mits een verhoging van de verschuldigde
bijdrage (zie verder). Voortaan kan het contract van tewerkstelling van student over 12 maanden lopen,
waarin de student 50 dagen kan werken, gespreid over het hele jaar.
Randnummer 648‐652. De behandeling van de beёindigingsvergoedingen is grondig hervormd bij K.B.
24 sept. 2013. De regering heeft willen een einde stellen aan al de bijdragevermijdingen door allerlei
bijzondere vergoedingen bij einde van de tewerkstelling. Voortaan vallen in principe alle dergelijke
vergoedingen onder de bijdrageplicht, behalve de enkele uitzonderingen die door het K.B. opgesomd
worden. Deze uitzonderingen zijn ondertussen al aangepast door een K.B. van 21 dec. 2013. Zij luiden nu
als volgt:
‐ de vergoeding wegens sluiting van onderneming
‐ de vergoeding bij beёindiging door onderling akkoord
‐ de vergoeding wegens onregelmatig beёindigen van de arbeidsovereenkomst
(opzeggingsvergoeding) wanneer de werkgever zijn verplichtingen niet nakomt.
Op dit laatste punt wordt weer de oude uitzondering gemaakt : vergoedingen voor beschermde
werknemers, zoals personeelsafgevaardigden worden wel onder het loonbegrip gebracht. Dit zal ook het
geval zijn wanneer de onregelmatige beёindiging gebeurt door de fout van de werkgever, die zich op die
manier natuurlijk niet aan zijn bijdrageplicht mag onttrekken.
De vergoeding wegens niet‐concurrentiebeding wordt voortaan ook onder het loonbegrip gebracht,
wegens haar grote misbruikgevoeligheid. Zij zal bijdrageplichtig zijn indien het niet‐concurrentiebeding
gesloten werd binnen de 12 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst (K.B. 24 okt. 2013).
Voegen wij hier nog aan toe dat de zgn. “ontslagcompensatievergoeding” die toegekend wordt in het
kader van de overgangsmaatregelen inzake eenmaking van het statuut van arbeiders en bedienden, nl.
ter compensatie van de arbeiders voor wie die regeling nadelig kan uitvallen, buiten de bijdrageplicht
blijft.
Randnummer 670. Maaltijdcheques zijn sinds een wet van 14 april 2013 12 maanden geldig i.p.v. 3
maanden.
Randnummer 671. Vanaf 1 jan. 2016 worden de papieren maaltijdcheques helemaal afgeschaft (K.B. 29
juni 2014).
Randnummer 692. Ecocheques en maaltijdcheques kunnen met elkaar verwisseld worden, zonder dat
de toegekende voordelen (fiscaal en sociaal) verloren gaan (K.B. 20 jan. 2012).
Randnummer 712. De bijzondere regeling voor deeltijdse werknemers in de horeca is volledig
herschreven door een Wet van 11 nov. 2013 (geen K.B., allicht uit schrik voor de Raad van State). Het
gaat om gelegenheidswerkers die voor maximaal 2 opeenvolgende dagen worden aangeworven, en voor
niet meer dan 50 dagen per werker en 100 dagen per werkgever. De bijdragen worden op forfaitaire
basis geheven. Opvallend is dat de sociale uitkeringen voor de betrokkenen niet op die forfaitaire maar
op hogere minimumlonen worden berekend.
Randnummer 713. Het wantrouwen van de overheid tegenover deeltijdse arbeid, waarvan vermoed
wordt dat het wel eens “grijs werk” verbergt, is weer tot uiting gekomen in de Programmawet I van 29
maart 2012, over de twee vermoedens, die versterkt worden: wanneer de werkgever de normale
werkroosters van de deeltijdse werknemers niet openbaar heeft gemaakt worden zij verondersteld
voltijds te werken, en wanneer de afwijkingen op het werkrooster niet openbaar zijn gemaakt worden de
betrokkenen geacht volgens de normale werkroosters te werken. Overeenkomstig de rechtspraak van
het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof is wel in de wet ingeschreven dat het om weerlegbare
vermoedens gaat.
Randnummer 714. Door de 6de Staatshervorming wordt de gezinsbijslag overgeheveld naar de
bevoegdheid van de Gewesten. De RSZ zal dan ook met ingang van 1 jan. 2015 niet langer de bijdragen
voor deze sector innen. Men mag trouwens opmerken dat een verzekeringsbijdrage voor deze sector
eigenlijk nonsens is.
Voortaan geldt een eenvoudige globale werkgeversbijdrage van 24,94%. De werknemersbijdrage blijft
ongewijzigd vermits de werknemers voor deze sector niet bijdroegen.
Voortaan bepaalt de wet ook de bijdragevoeten die gelden voor elke sector afzonderlijk, in het geval
waarin men niet aan alle sectoren onderworpen is. Het betreft de oude bijdragevoeten, die vroeger
golden: 8,86% voor pensioenen, 2,35% voor wiekte‐uitkeringen, 3,80% voor gewondheidszorgen, 1,46%
voor werkloosheid, 0,30% voor arbeidsongevallen en 1,00% voor beroepsziekten.
Randnummer 720. Het bedrag van 421,42 Euro is op 1 april 2013 verhoogd tot 450,00 Euro (ja, een rond
bedrag!). En het grensbedrag van 6.197,34 Euro is vervangen door (jawel!) 4000 Euro (K.B. 8 dec. 2013).
Randnummer 721bis. In het kader van de strijd tegen het zwartwerk zijn strenge maatregelen opgelegd
aan werkgevers die deeltijdse werknemers tewerkstellen. Art. 22ter van de RSZ‐wet, ingevoegd bij
programmawet van 27 december 2004, bepaalt een vermoeden dat deze werknemers voltijds
tewerkgesteld waren, met dus bijbehorende verplichting om volle bijdragen te betalen, wanneer de
voorgeschreven documenten niet correct bijgehouden werden. Dit heeft veel miserie veroorzaakt o.m.
in land‐ en tuinbouwbedrijven, waar het bijhouden van die documenten niet altijd evident was. Het
Grondwettelijk Hof heeft nu deze bepaling ongrondwettelijk verklaard voor zover zij als een
onweerlegbaar vermoeden kon geïnterpreteerd worden (arrest nr. 178/2011 van 17 nov. 2011, B.S. 6
feb. 2012).
Randnummer 722bis. Een opmerkelijke nieuwe bepaling vindt men in de programmawet van 7 dec.
2012 (art. 26‐28), waarin een algemeen verbod van “sociaalrechtelijk rechtsmisbruik” wordt bepaald.
Het gaat om gevallen waarin de rechtsonderhorigen constructies opzetten met de bedoeling zich aan de
toepassing van de wet te onttrekken, of er zich ten onrechte aan te onderwerpen. In die gevallen zullen
de instellingen van de sociale zekerheid die figuren kunnen ignoreren en bijdragen innen of uitkeringen
weigeren alsof zij niet bestonden.
De indruk wordt gewekt alsof dergelijke praktijken tot nu toe toegelaten waren, wat wel erg twijfelachtig
is. Er wordt wel aandacht besteed aan de bewijslast, die uiteraard bij de administratie ligt. De
rechtonderhorige kan het tegenbewijs leveren, maar alleen door aan te tonen dat de bedoelde
constructie “op generlei wijze” tot doel had de wet te omzeilen. Een niet echt evenwichtige verdeling
van de bewijslast.
Randnummer 728. Gevolg gevend aan een arrest van het Hof van Justitie (dat een beetje een andere
strekking had) heeft een Wet van 11 nov. 2013 de LIMOSA‐verplichting voor alle stagiairs afgeschaft.
Randnummer 737. Het Grondwettelijk Hof heeft een prejudiciёle vraag over de grondwettelijkheid van
deze bijdrage, in casu over toepasselijkheid van het principe non bis in idem, negatief beantwoord,
vermits het gaat om een forfaitaire vergoeding voor de extra kosten die aan de administratie opgelegd
worden (arrest nr. 28/2012 van 1 maart 2012, B.S. 11 juni 2012).
Randnummer 738. Sinds het K.B. van 4 dec. 2013 moeten de bijdragen betaald zijn binnen de 2
maanden na het kwartaal waarin ze verschuldigd waren opdat de RSZ van sancties zou kunnen afzien.
Randnummer 745. Om te beletten dat vorderingen van de RSZ zouden verjaren door aanslepende
strafonderzoeken tegen bedrijven heeft de Programmawet I van 29 maart 2012 (art. 83‐84) bepaald dat
strafonderzoeken en zelfs eenvoudige daden van onderzoek en van vervolging de verjaring stuiten.
Randnummer 753. Bij wet van 7 nov. 2011 is de registratie van de aannemers definitief afgeschaft, na
een nieuwe veroordeling door het Hof van Justitie . Het is vervangen door een regime van
“whereabouts” in de bouwsector, die doet denken aan de strijd tegen de doping bij sportbeoefenaars.
Alleen kleine aannemers, die geen onderaannemers gebruiken of waarvan het werk over niet meer dan
5000 Euro gaat, zijn ervan vrijgesteld. (Wet 8 dec. 2013 en K.B. 21 dec. 2013) Vanaf april 2014 wordt dit
uitgevoerd via een electronische registratie (K.B. 11 feb. 2014).
Randnummer 754. Programmawet I van 29 maart 2012 heeft de basis gelegd voor een uitbreiding van
het regime van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor sociale (en fiscale) schulden van de
(onder)aannemer tot andere sectoren, zoals de horeca, de vleessector en de bewakingsdiensten, die ook
fraudegevoelig zijn.
Een belangrijke nieuwigheid is de “subsidiaire aansprakelijkheid” van aannemers voor onderaannemers
die in gebreke zijn gebleven hun verplichtingen na te komen onder deze regeling. Deze aansprakelijkheid
in cascade moet de RSZ meer garanties bieden dat bijdragen inderdaad betaald worden. (Art. 61‐62, W
29 maart 2012)
Randnummer 756. De wet van 31 jan. 2009 die de gerechtelijke reorganisatie van ondernemingen
mogelijk maakt om de continuïteit van de tewerkstelling te garanderen leidt vaak tot pogingen om de
schulden tegenover de RSZ en de fiscus te ontlopen. De programmawet van 14 april 2011 heeft daarom
uitdrukkelijk bepaald dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van art. 30bis in dat geval blijft bestaan.
Randnummer 763. De programmawet I van 29 maart 2012 heeft de mogelijkheden om informatie te
bekomen over de sociale schulden van zijn medecontractanten, voor wie men hoofdelijk aansprakelijk
kan gesteld worden, aanzienlijk uitgebreid. De wettelijke basis is gelegd voor het openen van databases
op de portaalsite van de RSZ waarin men deze informatie kan bekomen.
Vanaf een bepaald bedrag (nog vast te stellen) zal bij elke factuur een attest moeten gevoegd worden dat
aangeeft hoeveel sociale schulden de onderneming tegenover de RSZ heeft. De schulden waarvoor de
werkgever een afbetalingsplan heeft gekregen worden echter niet bij deze sociale schulden vermeld als
het afbetalingsplan goed nageleefd wordt.
Randnummer 777. De treffend genaamde wet “houdende diverse bepalingen” van 29 dec. 2010 heeft
andermaal het regime van de heffingen op de farmaceutische producten gewijzigd. Volgens de memorie
van toelichting is dit gebeurd om “de continuïteit te handhaven in het budgettair beleid” (Doc. Kamer,
2010‐2011, 0771/001).
De latere programmawet van 22 juni 2012 heeft dan een nieuwe vorm van alternatieve financiering
ingevoerd, door een bijdrage te heffen van de apothekers, per afgeleverde verpakking. Deze bedraagt
0,20, 0,32 of 0,38 Euro, naargelang de omzet van de apotheek in vergoedbare geneesmiddelen. In
principe geldt deze bijdrage slechts tijdelijk, van 1 juli tot 31 december 2012. Maar dergelijke tijdelijke
maatregelen worden wel eens verlengd…
Randnummer 785. Een reeks besluiten van27 juli 2011 heeft het bedrag van deze alternatieve
financiering verhoogd, om een aantal verbeteringen van sociale prestaties in de werkloosheid te
financieren. Hetzelfde is nog vaker opnieuw gebeurd, meest recent door een reeks K.B.’s van 10 juni
2013.
Randnummer 792. De vrijstelling van bijdragen voor de sector van de zeevaart is geregeld door een
Europese richtlijn over het verlenen van staatssteun aan die sector (nr. C 2004/43). Ingevolge die richtlijn
is de bestaande vrijstelling nu uitgebreid tot “communautaire” zeelieden die werken aan boord van
schepen voor passagiersvervoer. De oude regeling blijft bestaan voor alle zeelieden in het vrachtvervoer.
(K.B. 13 jan. 2014)
Randnummer 805. Bij K.B. 19 maart 2014 zijn de bedragen voor deze bijdragevermindering verhoogd. En
opnieuw bij K.B. 22 mei 2014.
Randnummers 808 e.v. Bij Wet 24 april 2014 is een belangrijke ingreep gedaan in de regelingen van de
bijdrageverminderingen. Een aantal specifieke verminderingen, met name die voor gesubsidieerde
contractuelen, die voor huispersoneel, die voor onthaalouders, die voor kunstenaars en die voor
tewerkstelling door het OCMW worden nu onder de doelgroepregelingen van de Programmawet (I) van
24 dec. 2002 gebracht. Inhoudelijk wordt er niet veel veranderd. Bedoeling is de overdracht van deze
bevoegdheid naar de Gewesten voor te bereiden.
Randnummer 810. Bij K.B. 21 feb. 2011 is de bijdragevermindering verhoogd voor de lage lonen in de
sector van de beschutte werkplaatsen. Bij K.B. 26 mei 2012 zijn de loongrenzen voor toekenning van de
vermindering beide automatisch geїndexeerd. Vanaf 1 januari 2014 wordt het basisbedrag verhoogd van
400 tot 455 Euro (K.B. 12 juni 2013). Dit is later aangepast tot 462,60 Euro (K.B. 14 maart 2014). En
opnieuw stapsgewijs verhoogd tot 504,60 Euro in 2019 (W. 15 mei 2014).
Randnummer 811. De wet “houdende het tewerkstellingsplan” van 27 dec. 2012 heeft twee nieuwe
doelgroepen ingevoerd: oudere werknemers en jonge laaggeschoolden. Een K.B. van 24 jan. 2013 heeft
die regeling uitgevoerd, en gezorgd voor een gunstiger berekeningswijze voor lage lonen in deeltijdse
tewerkstelling.
En een K.B. van 17 juli 2013 heeft een 8ste doelgroepvermindering ingevoerd: max. 1500 Euro voor
tewerkstelling van laaggeschoolde jonge werklozen, die aanspraak kunnen maken op een werkuitkering.
Spoedig zal de hele werkende bevolking tot minstens een van de doelgroepen behoren.
En het kon niet lang duren of er kwam een 9de bij: dit keer voor horecabedrijven die een (verplichte)
registreerkassa gebruiken. (Wet 11 nov. 2013 uitgevoerd door K.B. 21 dec. 2013)
Randnummer 812. De bijdragevermindering voor een eerste aanwerving wordt aanzienlijk verhoogd,
zowel voor de eerste als voor de tweede werknemer vanaf het 4de kwartaal 2012 (retroactieve
toepassing van K.B. 4 maart 2013).
Randnummer 813. De wet van 19 juni 2009 over tewerkstelling in tijden van crisis heeft een
“herstructureringskaart” ingevoerd voor werknemers die ontslagen worden bij faillissement, sluiting of
vereffening. Wanneer zij bij een nieuwe werkgever aan de slag gaan kunnen zij daar dan genieten van
dezelfde bijdrageverminderingen – zowel voor werknemer als voor werkgever ‐ als bij collectief ontslag.
Deze tijdelijke maatregel is definitief gemaakt door de programmawet van 4 juli 2011.
Randnummer 814‐824 en 826. Deze regelingen zijn opgeheven en opgenomen in de doelgroepregelingn
(zi hierboven).
Randnummer 822. De (zoveelste) wet van 27 december 2012 “houdende het (zoveelste)
tewerkstellingplan” heeft de berekeningswijze van de zgn. “werkbonus” vereenvoudigd, zonder
diepgaande wijziging. De Wet van 25 april 2014 heeft het bedrag van de werkbonus gekoppeld aan het
minimumloon.
Randnummer 823. Het maximumbedrag van de “werkbonus” bijdragevermindering is opgetrokken tot
185 Euro voor een bediende en tot 198,72 (waarom geen 200?) Euro voor een arbeider (K.B. 10 april
2013). Geen gelijkheid, dus. Er is ook een maximumbedrag per jaar, dat sinds 2013 verhoogd is tot 2.181
Euro (zowel voor arbeiders als voor bedienden).
Randnummer 827bis. Een nieuwe bijdragevermindering is ingevoerd bij K.B. 17 juli 2013. Zij betreft de
voormalige uitkeringsgerechtigde werklozen die aangeworven worden met een “werkuitkering”. Zij geldt
voor maximum 36 maanden, zoals de werkuitkering zelf.
Randnummer 847. Deze bijdrage is alleen verschuldigd in sectoren waarin de inspanningen van de
werkgevers geen 1,9% van de loonmassa vertegenwoordigen. Sinds de Programmawet (I) van 29 maart
2012 is zij verhoogd tot 0,15%.
Nieuw randnummer 853bis. Aanvullende bijdrage op pensioenstortingen voor managers.
De programmawet van 22 juni 2012 (herschreven maar niet echt gewijzigd door programmawet 27 dec.
2012) heeft een bijkomende bijdrageplicht ingevoerd voor de vaak zeer hoge bijdragen of stortingen om
aanvullende pensioenen te vestigen voor hoogbetaalde managers van ondernemingen. Dit gebeurt in
twee fasen.
In de eerste fase, van 1 jan. 2012 tot 1 jan. 2016, bedraagt de bijkomende bijdrage 1,5% op de bijdragen
of stortingen die het grensbedrag van 30.000 Euro per jaar overschrijden. Alle vormen van aanvullend
pensioen, onder welke benaming ook, worden door deze regeling getroffen. Alleen de taksen op
verzekeringscontracten en de bestaande bijdrage van 8,86% worden afgetrokken van de
berekeningsgrondslag. De bijdrage is door de werkgever verschuldigd in het 4de kwartaal.
In de tweede fase, vanaf 2016, zal de bijkomende bijdrage verschuldigd zijn wanneer het geheel van het
wettelijk en het aanvullend pensioen de “pensioendoelstelling” overschrijdt, die overeenstemt met het
maximumbedrag dat geldt voor de overheidspensioenen (zie randnummer 2164). De bijdrage zal dan
verschuldigd zijn op het geheel van de aanvullende stortingen.
Een interessante nieuwigheid – zij het om louter opportunistische redenen ingevoerd, om de inning te
vergemakkelijken – is dat niet meer de werkgevers zullen beschouwd worden als debiteurs van deze
bijdrage, maar de sectorale inrichters van de aanvullende pensioenen (sinds programmawet 27/12/13).
Alles bij elkaar gaat het om een vrij povere aanvullende inspanning die gevraagd wordt van
ondernemingen die voor bepaalde medewerkers enorme bedragen willen uitgeven, waarbij zij genieten
van een ruime vrijstelling van sociale bijdragen, vermits zulke stortingen voor aanvullende pensioenen
normalerwijze als loon zouden moeten aangemerkt worden en onder de gewone bijdragen vallen.
Randnummer 861‐862. De bijzondere bijdrage voor werkgevers die overmatig gebruik maken van de
regeling voor tijdelijke werkloosheid is lange tijd alleen in het bouwbedrijf van toepassing geweest. Sinds
de wet van 28 december 2012 is zij opnieuw veralgemeend tot alle werkgevers. De wet “houdende
diverse bepalingen” van 30 juni 2013 heeft een nieuwe regeling ingevoerd. Zij geldt voor alle
handarbeiders – voor zover dat onderscheid nog in overeenstemming kan geacht worden met het
gelijkheidsbeginsel van de Grondwet. Indien in de referteperiode, zijnde het voorafgaande kalenderjaar,
de werkgever meer dan 110 dagen tijdelijke werkloosheid heeft gekend wordt een bijdrage geheven van
20 Euro per dag, die verhoogd wordt naargelang het aantal dagen stijgt, tot maximum 100 Euro per dag.
De wet voorziet de mogelijkheid van verminderingen of uitzonderingen voor ondernemingen in
moeilijkheden
Randnummer 863. Bij K.B.19 feb. 2013 is duidelijk gemaakt dat beschutte werkplaatsen (logischerwijze)
en openbare diensten (minder logisch) de bijzondere bijdrage voor risicogroepen niet verschuldigd zijn
en nooit verschuldigd waren.
Randnummer 875. De programmawet van 14 april 2011 heeft voorzien in de mogelijkheid om af te zien
van deze sanctie “wegens uitzonderlijke omstandigheden of om redenen van dwingende billijkheid”
(Memorie van toelichting, Doc. Senaat, 2010‐2011, 53‐1208/001). Dit kan echter alleen bij een met
eenparigheid genomen beslissing van het beheerscomité (K.B. 25 okt. 2011).
Een prejudiciёle vraag over de grondwettelijkheid van deze sanctie, waartegen een mogelijkheid van
beroep voorzien is bij het Beheerscomité van de RSZ, werd door het Grondwettelijk Hof negatief
beantwoord (arrest nr. 37/2012 van 8 maart 2012, B.S. 11 juli 2012) omdat de rechter volle rechtsmacht
behoudt over de beslissing van het Beheerscomité, ook al kan hij zich niet op het terrein van de
opportuniteitsbeoordeling begeven.
Randnummer 876. De bijzondere bijdrage voor tewerkstelling van studenten is verhoogd tot 5,42% voor
de werkgever en 2,71% voor de student (K.B. 12 sept. 2011).
Randnummer 882bis. Bijzondere bijdrage voor sociale secretariaten.
Een Wet van 27 december 2012, retroactief van toepassing voor het eerste kwartaal van dat jaar, en
alleen voor dat kwartaal (!), heeft een heel bijzondere en vreemdsoortige bijzondere bijdrage ingevoerd.
Zij is verschuldigd niet door de werkgevers of de werknemers, maar door de sociale secretariaten die als
mandatarissen voor de werkgevers de sociale bijdragen berekenen en storten. Het gaat maar om een
kleine bijdrage van 0,0325%, die ook nog kan verminderd worden. Voor de komende jaren zal het sociaal
overleg moeten bepalen of en hoe zij behouden blijft.
Randnummer 882ter. Bijzondere “compenserende” bijdrage voor werknemers met ontslagpakket.
In het kader van de overgangsmaatregelen inzake de erg moeizame gelijkschakeling van de statuten van
arbeider en bediende is voorzien dat na i jan. 2019 werknemers die opgezegd worden met een
opzeggingstermijn of –vergoeding van minstens 30 weken genieten, voor minstens 1/3 hiervan, van een
“ontslagpakket” met maatregelen die de inzetbaarheid voor de arbeidsmarkt verhogen (genre
outplacement). Op het loon of de opzeggingsvergoeding betaald tijdens deze periode is een bijzondere
bijdrage verschuldigd, die 3% bedraagt voor de werkgever en 1% voor de werknemer. Voor lagere lonen
kan de werkgeversbijdrage verminderd worden tot 2 of 1%. De bijdrage gaat naar het Fonds voor Sluiting
van Ondernemingen.
Randnummer 891 en 895. Soms worden ongerijmdheden toch mettertijd rechtgezet. Zo wordt sinds de
wet van 13 maart 2013 het beheer van de Pensioengegevensbank volledig toevertrouwd aan de RvP en
niet meer aan het RIZIV. De RvP int voortaan ook de bijdrage en stort ze door aan het RIZIV. De RvP is
natuurlijk evenmin als het RIZIV een inningsorganisme, maar men wou allicht de RSZ geen bijdragen
laten innen van anderen dan werknemers.
Randnummer 893. Ook het K.B. van 6 juli 2011 heeft het drempelbedrag verhoogd, om te beletten dat
de pensioenherwaardering sommige gerechtigden, die vrijgesteld waren van bijdrage, onder de
bijdrageplicht zou brengen, wat hun pensioenverhoging teniet zou doen.
Randnummer 911. Programmawet I van 29 maart 2012 heeft de bijdragen op wat vroeger
brugpensioenen maar nu SWT genoemd wordt (stelsel van werkloosheid met toeslag) aanzienlijk
verhoogd. De hoogte van de bijdrage hangt af van de ingangsdatum van de regeling: vóór 1 april 2010,
tussen 1 april 2010 en 31 maart 2012 en na 31 maart 2012, en van de leeftijd van de begunstigde. Voor
de nieuwe regelingen vanaf 1 april 2012 varieert de bijdrage van 25% voor gerechtigden boven 60 jaar
tot 100% voor gerechtigden van minder dan 52 jaar. Een bijzondere regeling geldt voor de niet‐
commerciёle sector waar geen bijdrage verschuldigd is voor gerechtigden boven 60 jaar, en de bijdrage
slechts varieert van 5,50% voor gerechtigden van 58 tot minder dan 60 jaar tot 10% voor gerechtigden
beneden 52 jaar.
Het uitvoeringsbesluit van 19 juni 2012, genomen op basis van een advies van de Nationale Arbeidsraad,
heeft de percentages van de heffingen enigszins gemilderd, zoals de Koning krachtens de wet kon doen.
Hetzelfde geldt voor de heffingen op de “pseudo‐SWT”’s (randnummer 917).
Randnummer 917. De pseudobrugpensioenen, vroeger “Canada‐Dry” genaamd, heten nu “pseudo‐
SWT’s”. De bijdragen op deze extra werkgeverstoeslagen bij werkloosheidsuitkeringen zijn door dezelfde
Programmawet I van 29 maart 2012 verhoogd, parallel met deze op de gewone SWT’s. In de
commerciёle sector bedraagt deze bijdrage voortaan 38,82% voor de oude regelingen van vóór 1 april
2010, tussen 38,82% en 55% voor die van 1 april 2010 tot 31 maart 2012, en van 38,83% tot 100%,
naargelang de leeftijd van de betrokkene, voor regelingen ingegaan vanaf 1 april 2012. Ook hier gelden
aanzienlijk lagere tarieven voor de non‐profit sector, op dezelfde manier als voor de eigenlijke SWT’s.
Randnummer 917bis. Bijzondere bijdragen op niet‐recurrente resultaatsgebonden voordelen.
De globale bonus die door werkgevers toegekend wordt aan hun werknemers volgens CAO nr. 90 van 20
dec. 2007 zijn vrijgesteld van RSZ‐bijdragen tot een plafond van 3100 Euro. Maar er wordt wel een
bijzondere werkgeversbijdrage van 33% op toegepast, gelijkaardig aan die op het gebruik van
bedrijfswagens. Sinds de programmawet van 27 dec. 2012 is nu ook de werknemer een bijdragen van
13,07%, gelijk aan de gewone werknemersbijdrage. Het enige echte voordeel van deze formule ligt
voortaan op het fiscale vlak.
Randnummer 959bis (invoegen). De Wet van 21 dec. 2013 “houdende dringende diverse bepalingen
inzake sociale wetgeving” heeft voor het eerst sinds lange tijd een wijziging aangebracht aan de definitie
van het arbeidsongeval (art. 6). Naar analogie met de regeling in de openbare sector (zie verder) is nu
ook in de privé sector als arbeidsongeval erkend een letsel dat een werknemer toegebracht wordt door
een derde, buiten de uitvoering van de arbeidsovereenkomst maar in verband hiermee. Het gaat bv. om
wraakuitoefeningen door derden in verband met de activiteit van de werknemer. Dit vanaf februari
2014.
Randnummer 1007. De beslissing tot genezenverklaring kan door de betrokkene worden beslist
gedurende een termijn van 3 jaar. Oorspronkelijk was dit een vaste termijn. Een arrest van het
Grondwettelijk Hof (nr. 102/2009 van 18 juni 2009) heeft geoordeeld dat dit een ontoelaatbare
discriminatie inhield met de regeling in de openbare sector, waar die termijn kan gestuit of geschorst
worden. De wet is in die zin aangepast bij Wet 21 dec. 2013 art. 12‐14).
Randnummer 1011. De Wet “houdende diverse bepalingen inzake sociale zekerheid” van 25 april 2014
heeft een “Nationaal College voor Socialeverwekeringsgneeskunde inzake arbeidsongeschiktheid”
opgericht. Allicht vanuit een loffelijk streven om eenheid te brengen in de evaluatie van de
arbeidsongeschiktheid en die evaluatie op meer wetenschappelijke leest te schoeien. Het college krijgt
ook positieve takarbeidsongeschiktheiden i.v.m. Preventie en met beroepsherinschakeling. Maar men
moet toch opmerken dat dit een stap terug is in de richting van de medicalisering van de
arbeidsongeschiktheid, een problematiek die het medisch terrein ver overstijgt.
Randnummer 1067. Ondernemingen die bijzonder veel ongevallen vertonen kunnen vanwege het Fonds
voor Arbeidsongevallen een preventiebijdrage opgelegd krijgen, die beloopt tussen 3000 en 15.000 Euro
per jaar, naargelang de omvang van de onderneming (K.B. 23 dec. 2008). Sinds het K.B. van 30 nov. 2011
is beroep mogelijk tegen de beslissing, bij het beheerscomité zelf, wat dus blijkbaar tevoren niet kon. Een
K.B. van 4 dec. 2012 heeft vrijstelling verleend van deze bijdrage voor ondernemingen die een concreet
actieplan met preventiemaatregelen hebben opgesteld.
Randnummer 1068‐69. Het Fonds heeft er een nieuwe bevoegdheid bijgekregen: sinds 2014 kan het zelf
de arbeidsrechtbank aanspreken over een geschil met een verzekeraar, die een arbeidsongeval weigert
ten laste te nemen. De intentie om die zaak voor de arbeidsrechtbank te brengen moet per
aangetekende brief ter kennis gebracht worden van de verzekeraar en het slachtoffer of zijn
rechthebbenden. (Wet 21 dec. 2013, art. 11).
Randnummer 1104. Een merkwaardigheid is de optrekking van het loonplafond voor de beroepsziekten
met 0,7%, terwijl dit niet gebeurd is voor de arbeidsongevallen. Dit door de wet van 12 april, tot
uitvoering van het ontwerp van (niet goedgekeurd) interprofessioneel akkoord.
Randnummer 1106‐1107. Een programmawet heeft de controversiёle regel van het niet in aanmerking
nemen van de socio‐economische factoren (beperkte arbeidsmogelijkheden) na 65 jaar weer
opgeheven. Zodoende is de gelijke behandeling met slachtoffers van arbeidsongevallen hersteld.
Nochtans heeft het Grondwettelijk Hof achteraf de oude regel niet strijdig geacht met de gelijkheidsregel
van de Grondwet (GwH 17/2012, nr. 17/2012, B.S. 11 maart 2012).
Randnummer 1109. Bepaalde ziekten kunnen mettertijd niet meer als beroepsziekten worden erkend
terwijl zij dat vroeger wel waren. Bij wet van 13 juli 2006 is bepaald dat in zulk geval de toegekende
uitkeringen behouden blijven, maar dat in geval van verergering of van overlijden de verdere toekenning
ervan kan geweigerd worden. Deze tweeslachtige bepaling werd voor het Arbitragehof (nu
Grondwettelijk Hof) aangevochten, maar het Hof vond het niet strijdig met het gelijkheidsbeginsel,
omdat de wetgever hier een evenwicht zou tot stand gebracht hebben tussen de rechtmatige
verwachtingen van de verzekerden en de bekommernis om het financieel evenwicht van het stelsel
(Arrest 152/2010 van 22 dec. 2010).
Randnummer 1120. Sinds de wet van 27 maart 2014 betaalt het Asbestfonds ook de remgelden bij
medische verzorging en de hulp van derden die voor het slachtoffer noodzakelijk is, zoals dit bij de
Beroepsziekten gebeurt.
Randnummer 1122. Met de financiering van het Asbestfonds bleek het nogal mee te vallen. Voor 2012 is
zowel de werkgeversbijdrage als de subsidie van de overheid gehalveerd. (K.B. 10 nov. 2012)
Randnummer 1155. Deze personen genieten evenwel vrijstelling van bijdrage voor de periode waarin zij
recht hebben op verhoogde verzekeringstegemoetkomingt (zie verder: mate van tenlasteneming) (K.B.
25 april 2014).
Randnummer 1180. De regeling van de “mutaties”, waaraan de ziekenfondsen meer belang hechten dan
hun leden, is bijgewerkt bij K.B. 19 juli 2013.
Randnummer 1181. De wachttijd is nu ook afgeschaft voor personen die heringeschreven worden, maar
die genieten van een sociaal bijstandsregime zoals leefloon, OCMW‐steun, gewaarborgde kinderbijslag
tegemoetkomingen voor gehandicapten of inkomensgarantie voor ouderen
Randnummer 1189. De SIS‐kaart wordt vanaf 2014 geleidelijk afgeschaft. De verzekerden zullen zich
voortaan identificeren via aangepaste vermeldingen op hun elektronische identiteitskaart. Wie niet
onder die regeling valt zal een ISI+ kaart ontvangen, die de oude SISkaart vervangt (Wet 19 januari en
K.B. 26 feb. 2014).
Randnummer 1192. Een niet onbelangrijke nieuwigheid: bij K.B. 19 juli 2013, genomen in uitvoering van
de “eHealthwet” van 2008, heeft de mogelijkheid ingevoerd om bewijskracht te geven aan de
elektronische versie van de medische documenten die nodig zijn voor de ziekteverzekering. Het
Verzekeringscomité van het RIZIV moet voor elk ervan de modaliteiten vastleggen.
Randnummer 1204. Bij K.B. 18 okt. 2013 is de regeling van de tenlastneming van verzorging in het
buitenland (beter) in overeenstemming gebracht met de Richtlijn 2011/24/EU van 9 maart 2011 terzake.
Randnummer 1207. Een M.B. van 12 jan. 2012 heeft de tussenkomst in de verpleegdagprijs in het
buitenland verhoogd.
Randnummer 1249. Onder de hoofding van “preventie” komt ongetwijfeld ook de tegemoetkoming in
de kosten van anticonceptie voor jongeren, zoals bepaald bij K.B. 16 sept. 2013, na een jarenlange
experimentele fase.
Randnummer 1271. Het verbod op publiciteit is door de Wet van 13 maart 2013 “houdende diverse
maatregelen inzake gezondheid” opgeheven. Dit in lijn met de rechtspraak van het Hof van Justitie dat
van oordeel is dat vrije mededinging ook voor de vrije beroepen moet gelden.
Randnummer 1293. Het systeem van forfaits voor klinische biologie voor ambulante patiënten is bij K.B.
11 jan. 2012 hervormd en naar verluid vereenvoudigd.
Randnummer 1297bis. Raadpleging met het oog op euthanasie.
De Euthanasiewet stelt het advies van een tweede en soms van een derde geneesheer verplicht. Voor
deze raadpleging heeft een K.B. van 7 maart 2013 een honorarium vastgesteld dat door de ZIV ten laste
genomen wordt. Vereist is wel dat de betrokken geneesheer op een lijst van “geraadpleegde
geneesheren” voorkomt, en dat het verzekeringscomité een overeenkomst terzake gesloten heeft met
een bevoegde organisatie, hier “inrichtende macht” genaamd, die opgericht wordt door verenigingen
die zich bezig houden met het waardig levenseinde.
Randnummer 1304. De programmawet van 29 dec. 2010 heeft, gezien het succes van de formule (een
zeldzaamheid in deze materie) de opgelegde voorschrijfpercentages van goedkopere geneesmiddelen
per medische specialiteit verhoogd.
Randnummer 1310. Aan het zgn. substitutierecht van de apotheker is nu toch een (beperkte) uitvoering
gegeven. Voor voorschriften op molecule (stofnaam) en ook voor voorschriften van antibiotica en van
antimycotica moet de apotheker kiezen voor de goedkoopste oplossing. Hij heeft daarbij de keuze tussen
de producten die niet meer dan 5% duurder zijn dan het allergoedkoopste. Maar hij moet altijd de keuze
bewaren tussen tenminste 3 producten, ook als die iets duurder zijn. (Art. 94, K.B. 21 dec. 2001, in de
versie van K.B. 12 juni 2012)
Randnummer 1333‐1335. De vrij ingewikkelde regelingen rond de verhoogde tegemoetkoming voor wat
vroeger de WIGWE genoemd worden hervormd en vereenvoudigd (Programmawet I van 29 maart 2012.
Art. 3‐15). De categorieёn gepensioneerden, weduwen, weduwnaars, wezen en invaliden of
gehandicapten worden afgeschaft. Voortaan berust het recht op verhoogde tegemoetkoming alleen nog
op het gezinsinkomen gedurende het voorafgaande jaar.
Het recht wordt toegekend aan het gezin, d.i. De aanvrager, de echtgenoot of samenwonende partner en
de personen ten laste. De feitelijk gescheiden echtgenoot valt hier buiten, tenzij hij als persoon ten laste
ingeschreven blijft (W. 7 feb. 2014).
Hiervoor wordt uitgegaan van de belastingsgegevens, maar ook andere bestaansmiddelen kunnen in
aanmerking genomen worden. Vrijstellingen zijn ook voorzien (nog te bepalen). Het inkomen wordt
gerekend over een referteperiode van 1 jaar, tenzij er tussenin gebeurtenissen zijn, zoals overlijden,
echtscheiding, ontslag, die van aard zijn om het inkomensniveau te doen dalen. De inkomensgrens ligt op
16.743,70 euro per jaar, verhoogd met 3.099,72 euro per bijkomend gezinslid.
Belangrijk is dat hierbij uitgegaan wordt van een beperkt gezinsbegrip: de verzekerde, de echtgenoot of
partner en hun personen ten laste. Het inkomen van ouders of andere inwonende personen wordt dus
niet meegeteld.
Zoals voorheen wordt het voordeel automatisch toegekend wanneer de betrokkene geniet van een
regeling van sociale bijstand, zoals tegemoetkoming aan gehandicapten of leefgeld, die afhangt van een
onderzoek naar de bestaansmiddelen.
De ziekenfondsen mogen gegevens die zij reeds bezitten aanwenden om beslissingen in dit verband te
nemen. Zij kunnen ook bij de belastingsadministratie de nodige informatie opvragen. Maar de privacy‐
commissie zal de voorwaarden hiervoor bewaken.
Randnummer 1336. Het statuut van “chronisch zieke” is versoepeld door de programmawet van 28 juni
2013. De grens is verlaagd van 450 naar 300 Euro. Ook mensen met een zeldzame aandoening kunnen
dit statuut krijgen. Zij genieten niet alleen van een forfaitaire tegemoetkoming maar ook van betere
tegemoetkoming.
Hier komt bij dat soms ook niet‐betaalde remgelden meetellen voor het bereiken van de grens, nl. in het
geval waarin die niet moesten betaald worden omwille van de regeling van de maximumfactuur (K.B. 8
mei 2014).
Randnummer 1337. De gezondheidswet van 27 dec. 2012 voorzag voor de toekomst om een ruimer
“statuut chronische aandoening” in te richten, dat zou gelden, behalve de huidige chronisch zieken, voor
al degenen wier medische kosten een bepaalde grens overschrijdt en voor degenen die lijden aan
zeldzame aandoeningen of zgn. weesziekten. Dat statuut is er gekomen met het K.B. 15 dec. 2013, dat
de criteria bepaald heeft om ervan te genieten.
Randnummer 1338. Voor patiënten met een globaal medisch dossier, die tussen 45 en 75 jaar oud zijn,
kan de huisarts eenmaal per jaar een preventief onderzoek doorvoeren, waarvoor hij een apart
honorarium aanrekent, maar dat voor de patiënt kosteloos is. (K.B. 9 feb. 2011)
Randnummer 1339. Er wordt sinds 1 dec. 2011 geen onderscheid meer gemaakt inzake remgeld tussen
geaccrediteerde en andere geneesheren. Het enige onderscheid dat nog behouden blijft is dat
naargelang de patiënt al of niet zijn medisch dossier door de huisarts laat bijhouden. Hetzelfde besluit
heeft ook het remgeld verminderd in het geval van dringende raadpleging ’s nachts of in het weekend of
op feestdagen. (K.B. 3 okt. 2011)
Wanneer het globaal medisch dossier (GMD) in een groepspraktijk wordt beheerd waar alle
geneesheren er inzage in hebben, geldt het verminderde remgeld ook bij die andere geneesheren (K.B.
17 okt. 2011).
Randnummer 1341. De gezondheidswet van 27 dec. 2012 brengt de maximumfactuur weer iets dichter
bij wat zij zou moeten zijn. Voortaan worden de remgelden op bepaalde farmaceutische producten
(categorieën Fa en Fb) meegerekend, en vooral de remgelden die betaald worden in rust‐ en
verzorgingstehuizen, in bejaardentehuizen en in dagcentra, die tot nu toe uitgesloten waren.
Randnummer 1345. Het plafond van 450 Euro wordt met 100 Euro verlaagd ingeval een gezinslid het
statuut van chronisch zieke (zie hoger) heeft.
Randnummer 1346. Het “OMNIO” statuut kan nu ook toegekend worden aan de persoenen die via het
OCMW een verwarmingstoelage krijgen van het stookoliefonds (K.B. 22 maart 2011).
De inkomensgrenzen om van dit statuut te genieten worden regelmatig verhoogd, om te beletten dat
welvaartsaanpassingen in de verschillende uitkeringssectoren de gerechtigden boven deze grenzen
zouden doen vallen (zie K.B. 13 aug. 2011).
Randnummer 1352. De Wet van 27 feb. 2012 “houdende diverse dringende bepalingen inzake
gezondheid” heeft de basis gelegd voor een heel nieuwe terugbetalingsvorm voor farmaceutische
specialiteiten. Voortaan kan dit gebeuren volgens forfaitaire bedragen per indicatie, onderzoek of
behandeling. Dit zal niet gelden voor alle producten, maar vooral voor dure producten waarvoor veel
concurrentie bestaat.
Deze producten krijgen een nieuwe code als vergoedingscategorie Fa en Fb. Voor Fa iser geen remgeld.
Voor Fb geldt hetzelfde remgeld als voor categorie B.
Het forfaitair terugbetalingsbedrag zal gericht zijn op de kostprijs van het goedkoopste equivalent.
Wanneer de geneesheer een duurder middel voorschrijft zal de apotheker de mogelijkheid hebben het
door een goedkoper equivalent te vervangen. (Zie hoger, randnummer 1310: substitutierecht). Op de
website van het RIZIV wordt de lijst bekend gemaakt van de goedkoopste specialiteiten (binnen een
marge van 5%) voor elke indicatie, onderzoek of behandeling, waartussen de apotheker mag kiezen.
Randnummer 1361. Voor patiёnten met dementie is een nieuwe categorie D ingevoerd, ook in de
dagcentra. Voor deze personen is ook financiering voor een “referentiepersoon” voorzien, wanneer de
instelling een voldoende aantal demente personen herbergt. Deze heeft een soort van ombudsfunctie
om voor de belangen van de dementen te zorgen en te bemiddelen bij moeilijkheden. (K.B. 5 dec. 2012
en 9 jan. 2013)
Randnummer 1372. De programmawet van 27 december 2012 heeft hieraan toegevoegd dat, wanneer
geen nieuw akkoord tot stand is gekomen, de verbonden geneesheren hun geconventioneerde toestand
behouden tot een nieuw akkoord is gesloten of tot zij eventueel weigeren tot het akkoord toe te treden.
Op die manier wordt onzekerheid over de toe te passen tarieven vermeden.
Randnummer 1377. Vermelden wij nog dat uitdrukkelijk bepaald is dat de overeenkomsttarieven ook
van toepassing zijn voor patiёnten die recht hebben op basis van EU‐verordeningen of internationale
overeenkomsten (Wet 13 maart 2013).
Randnummer 1378. De weinig toegepaste strafbedingen zijn door de Wet “houdende diverse
bepalingen inzake gezondheid” van 13 maart 2013 afgeschaft.
Randnummer 1380. Sinds de gezondheidswet van 27 dec. 2012 is nu duidelijk gesteld dat ALLE
geneesheren, geconventioneerd of niet, zich moeten houden aan de overeengekomen tarieven en dus
geen supplementen mogen aanrekenen voor gehospitaliseerde patiënten die in een gemeenschappelijke
of een tweepersoonskamer opgenomen zijn. Alleen voor patiënten die gekozen hebben voor een privé
kamer mogen supplementen in rekening gebracht worden, mits de reeds geldende uitzonderingen.
Dit geldt ook voor daghospitalisatie, voor kankerpatiënten en voor degenen die een verhoogde
tegemoetkoming genieten of het statuut van chronisch zieke hebben (K.B. 10 april 2014).
Randnummer 1396. De programmawet van 27 dec. 2012 heeft andermaal een prijsverlaging voor de
farmaceutische specialiteiten opgelegd. Opmerkelijk hierbij is dat de farmaceutische firma’s zelf
besparingsvoorstellen mogen voorleggen. En nog meer opmerkelijk is dat de wet een aantal limieten
vaststelt om te grote prijsdalingen, die verstorend zouden kunnen werken, tegen te gaan. Dit vooral om
te beletten dat de prijzen van merkproducten te dicht bij die van de generische alternatieven zouden
komen te liggen.
De meest recente van die prijsdalingen betreft de biologische geneesmiddelen, wier prijs – behoudens
uitzonderingsgevallen – met 7,5% verlaagd wordt vanaf 1 jan. 2014 (K.B. 3 dec. 2013).
Voetnoot 1480. Toevoegen: Wet 27 feb. 2012 “houdende diverse dringende bepalingen inzake
gezondheid”.
Randnummer 1397. De programmawet van 29 dec. 2010 heeft ook het stelsel van de
“referentieterugbetaling” bijgewerkt. Voortaan wordt de vermindering tegenover de oorspronkelijke
prijs van het product in 3 etappes doorgevoerd, gaande van 31% tot 38,71%. Bovendien wordt op
farmaceutische producten een prijsblokkering toegepast gedurende het jaar 2011.
Randnummer 1398. De vergoedingsbasis van de magistrale bereidingen is door een K.B. van 3 oktober
3012 gemoderniseerd. Een aantal producten zijn geschrapt en of toegevoegd en de prijsbasis voor heel
wat producten is aangepast.
Randnummer 1404. De Gezondheidswet van 10 april heeft de aflevering van een bewijsstuk met
vermelding van wat de patiēnt betaald heeft verplicht gesteld, ook in gevallen waarin de patiēnt niet
meteen betaalt, zoals bij zgn. “derde‐betalersregeling” (behalve enkele uitzonderingen).
Randnummer 1407. Te signaleren: een K.B. van 13 nov. 2011 heeft de procedure van betaling onder de
derde‐betalersregeling verbeterd, zodat de geneesheren minder administratieve rompslomp te
verwerken krijgen en minder lang op hun geld moeten wachten.
Randnummer 1411. Bij K.B. 24 april 2012 is ook het dringend ziekenvervoer per ambulance onder de
regeling van de “derde‐betaler” gebracht. Door de gezondheidswet van 27 dec. 2012 is bepaald dat deze
regeling in het algemeen zal gelden voor alle verstrekkingen voor personen die tot de zwakke groepen
behoren. Als zodanig gelden degenen die genieten van een verhoogde tegemoetkoming en de chronisch
zieken. De toepassing hiervan is maar voorzien tegen 2015.
Randnummer 1414. Nu kan ook het voordeel van de derde‐betalersregeling geschorst worden wanneer
er “ernstige, nauwkeurige en overeenstemmende” aanwijzingen van fraude bestaan in hoofde van de
zorgverlener (Gezondheidswet 10 april 2014).
Randnummer 1421. Blijkbaar heerste er bij de administratie onvrede over de schorsing van de verjaring
voor terugvorderingen. Een K.B. van30 sept. 2012 heeft de 11 schorsingsgronden van de 2‐jarige
verjaring duidelijk gepreciseerd. De terugvorderingstermijn kan niet meer verlengd worden, alleen
opgeschort.
Randnummer 1448‐1451. De programmawet van 28 april 2010 heeft de procedure van regularisatie
verder versoepeld door niet langer te eisen dat de 50% ongeschiktheid in de niet toegelaten periode
door de adviserend geneesheer (of de GRI) zou worden vastgesteld, wat vaak onmogelijk was voor
perioden die soms ver in het verleden lagen. Voortaan moet de adviserend geneesheer of de GRI alleen
nagaan of de voorwaarde van arbeidsongeschiktheid voldaan is op het tijdstip waarop de niet toegelaten
tewerkstelling vastgesteld wordt.
De programmawet van 4 juli 2011 is nog een stap verder gegaan, door niet langer een voorafgaande
toelating door de adviserend geneesheer te vereisen. De toelating kan nu ook na de werkhervatting
worden gevraagd. Dit om werkhervattingen niet af te remmen.
Ook de aanrekening van het verdiende inkomen op de uitkering is versoepeld. Het desbetreffende K.B. 6
juli 2011 is meteen vervangen door een K.B. van 28 dec. 2011.
Randnummer 1449. De “Wet houdende diverse bepalingen” van 29 maart 2012 (art. 6) heeft de basis
gelegd voor een verdere versoepeling van de gedeeltelijke werkhervatting, ten einde de herintegratie
van de arbeidsongeschikten te bevorderen. Het principe van de voorafgaande toelating van de
adviserend geneesheer wordt verlaten. Dit was een belangrijke rem op de wedertewerkstelling in de
gevallen waarin men werk vond waarin men gevraagd werd meteen te beginnen. Voortaan kan de
toelating gevraagd worden nadat de arbeid aangevat is. Indien achteraf de adviserend geneesheer die
toelating weigert en de persoon als niet langer arbeidsongeschikt beschouwt, zullen de verworven
uitkeringen tot die datum niet teruggevorderd worden.
Randnummer 1458. Vanaf 2016 zal de Geneeskundige Raad voor Invaliditeit (zie verder) nu ook kunnen
ingrijpen in de beoordeling van de primaire ongeschiktheid. De ziekenfondsen zullen gegevens over de
vaststellingen van arbeidsongeschiktheid aan de GRI doorspelen. De bedoeling is duidelijk om meer
eenvormigheid tot stand te brengen in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid tussen de
verschillende ziekenfondsen. (Wet houdende dringende diverse bepalingen inzake sociale wetgeving van
21 dec. 2013).
Te noteren valt dat sinds de wet van 10 april 2014 “houdende diverse bepalingen inzake Gezondheid” de
vaststellingen van de adviserend geneesheren wettelijke bewijskracht hebben tot bewijs van het
tegendeel. Hiermee krijgen die geneesheren een quasi‐politiebevoegdheid. Of dat met de Grondwet in
overeenstemming te breng is, valt nog te bezien.
Randnummer 1463. De procedure voor de vaststelling van de invaliditeit wordt voor de toekomst (vanaf
2015) grondig hervormd (K.B. 25 april 2014). Voortaan wordt de beslissing tot erkenning van de
invaliditeit of van behoefte aan hulp van derden genomen door een daartoe aangestelde geneesheer
van de Geneeskundige Raad voor Invaliditeit. Alleen wanneer zijn beslissing afwijkt van die van de
adviserend geneesheer van het ziekenfonds wordt de zaak voorgelegd aan de bevoegde afdeling van het
GRI. Als de afdeling niet tot een beslissing komt gaat de zaak naar de Hoge Commissie.
De erkenning wordt aan de gerechtigde meegedeeld per gewone brief. Voor de niet‐erkenning is een
aangetekende brief vereist.
Treedt een nieuwe toestand van arbeidsongeschiktheid in binnen drie maanden na het einde van een
tijdvak van invaliditeit, dan kan ded adviserend geneesheer zelf de invaliditeit erkennen voor een
periode van 30 dagen. Daarna moet de zaak eventueel weer door de GRI behandeld worden zoals
hierboven gezegd.
Interessant is ook dat de GRI een kwaliteitscontrole doorvoert over de voorstellen van de adviserende
geneesheren, die soms verdacht worden van welwillendheid tegenover hun leden.
Randnummer 1477. De invaliditeitsuitkeringen, die in 2010 verhoogd werden met een “inhaalpremie”
van 75 Euro, worden nu jaar na jaar opgetrokken met een gelijkaardige premie. Deze bedraagt in 2013
274 Euro en in 2014 308 Euro. Zij wordt uitbetaald in de maand mei, als een soort van vakantiegeld voor
invaliden. Dit komt in de plaats van de gewone herwaardering van de invaliditeitsuitkeringen van 2%. Een
gelijkaardige herwaardering voor invaliden sinds meer dan 15 jaar, die beloofd was in 2009 is echter
nooit uitgevoerd.
Randnummer 1479. De daguitkering voor hulp van derden is ondertussen verhoogd tot 12,8122 Euro
(K.B. 6 juli 2011).
Randnummer 1483. De loongrens voor de berekening van de uitkeringen is voor de nieuwe
gerechtigden, wier arbeidsongeschiktheid is ingegaan vanaf 1 jan. 2011, met 0,7% geherwaardeerd (K.B.
22 maart 2011).
Randnummers 1494‐1496.
Uiteindelijk heeft de programmawet van 27 december 2012, met ingang van 1 januari 2013, de
begrafenisuitkering afgeschaft. Hiermee is een monument uit de 19de eeuw uit onze sociale zekerheid
verdwenen. Hopelijk volgen er nog een paar!
Randnummer 1503. Een werkneemster kan bij twee verschillende werkgevers tewerkgesteld zijn. Indien
zij haar werk moet onderbreken bij de ene wegens risico voor haar zwangerschap kan het zijn dat zij bij
de andere kan verder werken omdat dat risico daar niet bestaat. Het Grondwettelijk Hof is van mening
dat zij in dat geval haar bevallingsrust in die andere betrekking moet kunnen verlengen met de aldaar
gewerkte periode (arrest nr. 169/2011 van 10 nov. 2011, B.S. 31 jan. 2012). Hieraan is gevolg gegeven
door de Wet “houdende diverse bepalingen inzake sociale zekerheid” van 25 april 2014.
Randnummer 1505. Dit recht kan voortaan ook overgaan op de co‐ouder van hetzelfde geslacht (W 25
april 2014, art. 4 en 12).
Randnummer 1506. Een nieuwigheid is dat, sinds de wet van 13 april 2011, ook de lesbische partner van
de moeder, de zogenaamde “meemoeder” recht krijgt op een beperkt moederschapsverlof van 10
dagen. De eerste 3 dagen zijn ten laste van de werkgever, daarna betaalt de ziekteverzekering 82% zoals
voor de vaderschapsuitkering.
Randnummer 1515. De 6de Staatshervorming heeft de gezinsbijslagen toegeschoven aan de
Gemeenschappen, en voor Brussel aan de “Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie”.
Voorafgaand aan deze bevoegdheidsoverdracht is (eindelijk!) de hele regeling onder ēēn wet gebracht:
de nieuwe Algemene Kinderbijslagwet van 4 april 2014. De Rijksdienst voor Kinderbijslag voor
Werknemers is omgevormd tot “Federaal Agentschap voor Kinderbijslag” of in moderne termen
FAMIFED. De kinderbijslagfondsen voor werknemers zijn voortaan bevoegd om de gezinsprestaties uit te
betalen ook aan zelfstandigen. De sociale verzekringskassen voor zelfstandigen, die deze taak tot nu toe
vervulden, zullen hun dossiers overmaken aan een kinderbijslagfonds of aan FAMIFED. Tot eind 2015
blijft deze regeling gelden, onder gemeenschappelijk beheer van de federale overheid en de
Gemeenschappen.
Randnummer 1526. De nieuwe familierechtbank is voortaan bevoegd voor de toewijzing van het recht
op kinderbijslag in het geval van ouders die niet samenwonen.
Randnummer 1549. Na een arrest van het Grondwettelijk Hof, dat oordeelde dat ook de voorlopige
bewindvoerder die voor het kind aangesteld is dit verzet moest kunnen aantekenen (arrest 21/2010 van
25 feb. 2010, rolnr. 4741), heeft de Wet houdende diverse bepalingen van 29 maart 2012 de
mogelijkheid van verzet nog ruimer uitgebreid, door het toe te kennen aan de meerderjarige kinderen
zelf die hun eigen belang inroepen(art. 9).
De term “voorlopige bewindvoerder” is vervangen door “bewindvoerder” ingevolge de Wet van 17
maart 2013 over het statuut van de handelingsonbekwamen.
Randnummer 1561. De bijslag voor geplaatste kinderen wordt toegekend aan degene die
bijslagtrekkende was vóór de plaatsing. Een arrest van het Grondwettelijk Hof heeft bepaald dat degene
die deze hoedanigheid niet bezat de mogelijkheid moet hebben om voor de Arbeidsrechtbank te
vorderen dat hem/haar die hoedanigheid zou toegekend worden, zoals dat voor de gewone kinderbijslag
het geval is (arrest 62/2011 van 5 mei 2011, B.S. 5 aug. 2011).
De “Wet houdende diverse bepalingen” van 29 maart 2012 heeft hieraan op zijn manier gevolg gegeven,
door te bepalen dat bij plaatsing van het kind in een opvanggezin de bijslag betaald wordt aan degene
die vóór de plaatsing bijslagtrekkende was “zolang die regelmatig contact onderhoudt met het kind of
belangstelling betoont voor het kind”. Wanneer vastgesteld wordt dat dit niet het geval is, kan het
kinderbijslagfonds een vervangende bijslagtrekkende aanduiden. Bij betwisting zal de arbeidsrechtbank
beslissen.
Randnummer 1578bis. De schoolpremie is sinds juni 2013 lichtjes verminderd om budgettaire redenen.
Dit is een zeldzaamheid in de kinderbijslagregeling.
Randnummer 1580‐86. Het Fonds voor Collectieve Diensten is afgeschaft, bij Wet 6 jan. 2014, in het
kader van de 6de staatshervorming. Bij Wet 4 april 2014 is de RKW omgedoopt tot Federaal Agentschap
voor Kinderbijslag of in barbaarse termen: FAMIFED.
Randnummer 1590 in fine. Aanvullen met: deze beslissing is door de programmawet van 28 juni 2013
(eindelijk) in de wet opgenomen.
Randnummer 1605. Bij M.B. 23 juli 2012 is een zekere versoepeling doorgevoerd in de
toelatingsvoorwaarden. De referteperioden zijn verlengd van 18 tot 21 maanden voor rechthebbenden
beneden 36 jaar, van 27 tot 33 maanden voor rechthebbenden van 36 tot 49 jaar en van 36 tot 42
maanden voor wie 50 jaar is of ouder.
Randnummer 1615. Sinds een K.B. van 18 aug. 2010 worden ook de dagen waarin de werknemer
gebruik maakt van het verlof met het oog op het verstrekken van pleegzorgen met arbeidsdagen
gelijkgesteld. Gelijkaardige bepalingen zijn ook door het K.B. 15 okt. 2010 ingevoerd in alle wetgevingen
waarin arbeidsdagen geteld worden.
En een K.B. van 8 juli 2014 heeft ook de periode van overgangsuitkering, waarvan een overlevende
echtgenoot kan genieten die nog geen recht heeft op overlevingspensioen, met arbeidsdagen
gelijkgesteld.
Randnummer 1619. Een K.B. van 28 dec. 2011 heeft het regime van de uitkeringen voor jonge
werkzoekenden grondig hervormd. De naam is niet langer “wachtuitkering” maar
“inschakelingsuitkering”. Alle schoolverlaters moeten voortaan een “beroepsinschakelingstijd” van 310
dagen moeten doormaken eer zij recht hebben op uitkering. Perioden van arbeid in een
inschakelingsproject en van studentenarbeid tellen mee voor die periode.
Randnummer 1634 e.v.
Een K.B. Van 7 feb. 2014 heeft het statuut van de kunstenaars inzake werkloosheid vrij ernstig gewijzigd.
Voortaan wordt gesproken van “de creatie en/of uitvoering of interpretatie van artistieke oeuvres in de
audiovisuele en beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het decorontwerp of de
choreografie”.
De werkloze moet voortaan in ieder geval aangifte doen van zulke activiteit en van de inkomsten die hij
hieruit ontvangt. Deze beletten niet dat hij werkloosheidsuitkering zou genieten, wanneer het niet is als
werknemer of in een statuut, of als zelfstandige in hoofdberoep of wanneer het niet gaat om een
uitvoering voor publiek. In die gevallen wordt zij wel op de controlekaart vermeld.
Ook de berekeningswijze van de uitkeringen voor de kunstenaars is aangepast.
Randnummer 1645. Een K.B. van 21 mei 2013 heeft gepreciseerd dat de ontslagvergoeding geacht wordt
zoveel maanden te dekken, als zij gedeeld wordt door het normale maandloon. Eindejaarspremies of
jaarlijkse vakantie worden hier uiteraard niet in meegerekend.
Vergoedingen die bedoeld zijn om een morele schade te dekken worden niet als loon beschouwd. Een
K.B. van 26 dec. 2013 heeft dit uitgebreid tot vergoedingen wegens niet‐concurrentiebeding en
uitwinningsvergoedingen.
Randnummer 1653. Een M.B. Van 26 juni 2014 heeft hieraan toegeveogd; het volgen van een opleiding
in een andere landstaal voor werklozen die de taal van hun Gewest niet machtig zijn of die wegens hun
verblijfplaats of hun bekwaming werk moeten zoeken in een anderstalig gebied.
Randnummer 1657. Een M.B. van 28 dec. 2011 heeft de regels inzake passende dienstbetrekking
verstrengd. Voortaan wordt de termijn waarin een werkaanbod dat niet overeenstemt met het
aangeleerd of een verwant beroep als niet passend wordt beschouwd wordt ingekort van 6 tot 5
maanden. Het wordt zelfs ingekort tot 3 maanden voor werkzoekenden beneden 30 jaar, of die een
beroepsverleden hebben van minder dan 5 jaar.
Randnummer 1663. Sinds het M.B. van 28 dec. 2011 is de afstand van 25 km. Tussen woon‐ en
werkplaats opgetrokken tot 60 km.
Randnummer 1701. Vanaf 2013 geldt de activering voor werklozen tot 55 jaar. De bedoeling is dit op te
trekken tot 58 jaar vanaf 2016. (K.B. 10 nov. 2012).
De hele regeling van de activering van de werklozen is bijgewerkt door een lang en gedetailleerd K.B. van
26 juni 2014, met invoering van het “individueel actieplan” voor de werkloze. De opvolging en de
sanctionering van het zoekgedrag van de werkloze wordt opnieuw geregeld, o.m. Rekening houdend met
dit individueel actieplan.
Randnummer 1703 in fine. De uitsluiting houdt ook op uitwerking te hebben wanneer de betrokkene
het werk hervat heeft en in die nieuwe betrekking tijdelijk werkloos gesteld wordt.
Randnummer 1705. Sinds een K.B. van 1 juli 2014 is er geen recht op werkloosheidsuitkeringen voor
perioden waarin de betrokkene een aangifte in de ziekte‐ en invaliditeitsverzekering heeft gedaan. De
RVA kan dit via electronische weg vernemen.
Randnummer 1721. De leeftijd voor vrijstelling van de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt is
opgetrokken van 58 tot 60 jaar. In streken met een lage werkloosheidsgraad gaat het zelfs tot 65 jaar. De
RVA stelt de lijst van die gemeenten vast. Bepalend is de gemeente waar de werkloze bij de aanvang van
zijn werkloosheid zijn hoofdverblijfplaats had. Hij kan dus niet gauw verhuizen om aan de maatregel te
ontsnappen. (K.B. 10 nov. 2012)
Randnummer 1729. De inkomensgarantieuitkering (IGU) is sinds een K.B. van 7 juni 2013 ook
toekenbaar, onder bepaalde voorwaarden, aan een werkloze vrijwillig deeltijdse werknemer, die een
deeltijdse arbeid hervat. Deze moet wel minstens 1/3de van een normale arbeidstijd in de onderneming
omvatten.
Randnummer 1738. De grensbedragen voor de vervangingsinkomens zijn bij K.B. 26 sept. 2011 en
opnieuw bij K.B. 19 aug. 2013 verhoogd.
Randnummer 1744‐1749. Vanaf 2012 wordt een sterkere degressiviteit ingevoerd inzake
werkloosheidsuitkeringen. Men gaat er blijkbaar van uit dat, anders dan bij de arbeidsongeschiktheid,
het voortduren van de toestand van werkloosheid aan de passiviteit van de werkloze toe te schrijven is.
Men vertrekt voortaan wel van een iets hogere uitkering: voor de eerste 3 maanden 65% ipv 60%. Voor
de volgende 3 maanden gaat het naar 60%, en voor de daaropvolgende 3 maanden blijft het 60%, maar
met een wat lager loonplafond. Dit geldt voor alle werklozen, ongeacht hun gezinstoestand. Een
werkloze kan terugkeren naar deze eerste periode door voltijdse arbeid (minstens 4/5de) te verrichten
gedurende 12 maanden in een periode van 18 maanden. Bij halftijdse of deeltijdse arbeid worden die
perioden verlengd.
In de daaropvolgende periode wordt wel een onderscheid naar gezinstoestand doorgevoerd. Gedurende
tenminste 2 en ten hoogste 12 maanden, naargelang het beroepsverleden van de gerechtigde, bedraagt
de uitkering 60% voor een gezinshoofd, 55% voor een alleenstaande en 40% voor een samenwonende.
Deze uitkering kan “gefixeerd” worden voor werklozen die de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben, of
minstens 33% arbeidsongeschikt zijn, of die een “voldoende gekwalificeerd beroepsverleden” kunnen
bewijzen, d.i. minstens 20 jaar, geleidelijk opgetrokken tot 25 jaar in 2017. Zij wordt ook gefixeerd voor
werklozen die een voltijdse beroepsopleiding volgen, of een daarmee gelijkgestelde opleiding of studie.
Na die tijd begint een overgangsperiode op weg naar de minimale forfaitaire uitkering. Om de 6
maanden wordt de uitkering met 1/5de verminderd, tot men op het forfaitaire minimum aangeland is.
Dat minimum bedraagt 1090,70 Euro voor gezinshoofden, 916,24 Euro voor alleenstaanden en 483,86
Euro voor samenwonenden (te indexeren). De dagbedragen van de minimumuitkeringen zijn (licht)
verhoogd bij K.B. 17 aug. 2013.
Randnummer 1746. Sinds een K.B. van 11 januari 2009, bedoeld om de werkgelegenheid te
beschermen, zijn de uitkeringen voor tijdelijke werklozen aanzienlijk verhoogd, tot 75% voor
gezinshoofden of alleenstaanden en 70% voor samenwonenden. Deze tijdelijke maatregel is definitief
gemaakt door een K.B. van 28 april 2011. Zij vallen niet onder de degressiviteitsregeling.
Naderhand is de 75% voor gezinshoofden en alleenstaanden teruggebracht tot 70%, door afschaffing van
de bijslag voor verlies van enig inkomen (K.B. 28 maart 2013).
Randnummer 1748. Het K.B. van 23 maart 2011 heeft een bescheiden stap in de goede richting gezet,
door de loonplafonds voor de berekening van de werkloosheidsuitkeringen enigszins te verhogen, zodat
zij iets meer aansluiten bij het verloren loon. Een K.B. van 10 april 2013 is op diezelfde weg verder
gegaan, door de plafonds nog eens met 2% te verhogen. Bedoeling is duidelijk het verzedkeringskarakter
van de werkloosheidsregeling te versterken.
Randnummer 1752‐1753. De wachtuitkering en de overbruggingsuitkering worden vanaf 2012
vervangen door een “inschakelingsuitkering” die toegekend kan worden gedurende ten hoogste 36
maanden (in sommige gevallen verlengbaar). Voor gerechtigden die alleenstaand of gezinshoofd zijn
begint die periode pas te tellen vanaf hun 30ste levensjaar. Voorwaarde is alleszins dat men een
inschakelingsperiode doorlopen heeft, die vanaf 2012 algemeen 310 dagen duurt, en dat men tijdens die
periode actief naar werk zoekt. Dit wordt minstens om de 4 maanden geëvalueerd. Alleen wanneer men
2 positieve evaluaties gekregen heeft kan de uitkering toegekend worden. (K.B. 28 dec. 2011 en K.B. 17
juli 2013)
Een K.B. van 20 juli 2012 is de evaluatieprocedure zeer gedetailleerd komen beschrijven. Zij gelijkt op
deze inzake activering van de gewone werklozen, maar is toch niet helemaal dezelfde. De nadruk ligt hier
meer op een schriftelijke procedure, die deels bij gewone brief of zelfs e‐mail kan verlopen.
Randnummer 1754 e.v. Het brugpensioen is van naam veranderd. Sinds 2012 wordt het “stelsel van
werkloosheid met bedrijfstoeslag” (SWT) genoemd, wat meer correct is want het gaat niet om een vorm
van pensioen maar om een vorm van werkloosheidsuitkering. Ook de voorwaarden worden verstrengd.
Voortaan kan het normaal maar toegekend worden vanaf 60 jaar, na een loopbaan van 40 jaar.
Uitzonderingen blijven nog bestaan voor ondernemingen in moeilijkheden of in herstructurering en voor
bepaalde categorieën, o.m. in de bouwsector. Een overgangsperiode is voorzien voor de bestaande cao’s
en voor vrouwelijke werknemers. En bestaande specifieke regelingen voor bepaalde sectoren blijven
voorlopig bestaan.
De “Wet houdende diverse bepalingen” van 29 maart 2012 heeft deze regeling verlengd en uitgebreid.
Voor wie 40 jaar gewerkt heeft blijft de SWT mogelijk vanaf 56 jaar. De voorwaarde dat men voor de
leeftijd van 17 jaar een aantal arbeidsdagen moest kunnen bewijzen, wat niet altijd gemakkelijk te doen
was, is afgeschaft. En 33 jaar zijn voldoende indien er 20 jaar nachtarbeid bij was.
Er is ook een afwijkende regeling vanaf 58 jaar voor wie 35 jaar gewerkt heeft. Deze regeling was
verstrengd tot 40 jaar. Maar zij is weer versoepeld voor wie 35 jaar gewerkt heeft in een zwaar beroep.
Een niet onbelangrijk punt is de vervangingsplicht: de werkgever moet de ontslagen werknemer
vervangen door 1 of 2 uitkeringsgerechtigde werklozen. Deze vervangingsplicht geldt, sinds een K.B. van
23 april 2013 niet wanneer de ontslagen werknemer 62 jaar of ouder was. Zij geldt ook niet in de
gevallen van afwijkende regelingen wegens medische problemen of wegens lange loopbaan.
Randnummer 1760. Een K.B. van 28 dec. 2011 heft het halftijds brugpensioen, dat weinig populair was,
voor de toekomst op.
Randnummer 1764. De anciënniteitstoeslag wordt door stilaan afgeroomd. Sinds het K.B. van 23 maart
2011 bedraagt hij voor een alleenstaande van 55 jaar nog slechts 5%, en beneden de leeftijd van 55 zelfs
maar 0,8%.
Randnummer 1765. Bij toepassing van een EU‐Richtlijn is het ouderschapsverlof verlengd tot 4
maanden.
Randnummer 1766 in fine. Een K.B. van 20 september 2012 heeft criteria bepaald op grond waarvan het
Beheerscomité kan beslissen om ten onrechte toegekende uitkeringen niet terug te vorderen. Dit kan bv.
ook gebeuren op voorstel van een schuldbemiddelaar in het kader van een schuldaanzuivering. Deze
regeling gaat verder dan de algemene regeling voor de gewone werkloosheidsuitkeringen.
Randnummer 1775. De “werkhervattingstoeslag” heeft een betere juridische basis gekregen in het
Werkloosheidsbesluit. De bedragen zijn ook aangepast (K.B. 20 dec. 2012). En de voorwaarden zijn
verstrengd (K.B. 22 jan. 2013).
Randnummer 1778‐1779. Het zgn. “Activa‐plan” kent “werkuitkeringen” toe voor aan het werk gezette
werklozen, die in feite aan de werkgever ten goede komen, die deze bedragen van het loon mag
aftrekken. Mettertijd is dit uitgebreid met speciale uitkeringen voor laaggeschoolden, en voor ouderen.
Sinds het K.B. van 19 juli 2011 geldt dit ook voor werklozen met een beperkte arbeidsgeschiktheid. De
duur hiervan is opgetrokken van 24 naar 36 maanden (K.B. 30 sept. 2012). De uitkering is verhoogd tot
500 Euro per maand (K.B. 17 juli 2013).
De Activa‐regeling is nog versoepeld ten voordele van de jongere werklozen, bij K.B. 19 dec. 2013.
Randnummer 1781. Sinds een K.B. van 1 juli 2014 heeft de uitbetalingsinstelling ook de verplichting om
de gegevens die de werkloze meedeelt inzake nationaliteit, woonplaats en gezinssamenstelling te
controleren aan de hand van de registers van de Kruispuntbank. Zij moet eventueel de betrokkene over
het vastgestelde verschil aanspreken om de aangifte te corrigeren. Gebeurt dit niet dan kan zij ook
verantwoordelijk gesteld worden voor eventueel teveel of onterecht betaalde uitkeringen.
Randnummer 1800. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat ook hier de regel van het Handvest
van de sociaal verzekerde moet worden toegepast, volgens dewelke geen terugvordering mogelijk is, of
voor ten hoogste 6 maanden, wanneer het teveel betaalde het gevolg is van een vergissing van de
instelling en de verzekerde niet wist of kon weten dat dit foutief was (GH 34/2013, 13 maart 2013).
Merken wij nog op dat inzake werkloosheid, zoals inzake arbeidsongeschiktheid, ook strafrechtelijke
vervolging mogelijk is. Dit terwijl de desbetreffende wetten tevens hun eigen sancties voorzien. Een
recent arrest van het Grondwettelijk Hof heeft erkend dat deze sancties een repressief karakter hebben,
ook als geen bijzonder opzet vereist is. Bijbevolg moet hier het beginsel non bis in idem toegepqst
worden en kan de betrokkene niet tweemaal voor dezelfde feiten vervolgd worden. Belangrijk arrest nr.
181/2013 van 19 dec. 2013 (B.S. 30 maart 2014; J.T. 2014 6556, 207 noot F. KONING; N.J.W. 2014, 295, 83
noot C.CONONS; R.W. 2013‐2014, 34, 1339 noot J. THEUNIS).
Randnummer 1844 e.v. Door de programmawet van 28 dec. 2011 is een pensioenhervorming
doorgevoerd, die o.m. betrekking heeft op het vervroegd pensioen. De minimumleeftijd wordt
geleidelijk, over de periode 2012‐2016, opgetrokken tot 62 jaar, en tegelijkertijd stijgt ook het vereiste
aantal loopbaanjaren van 35 tot 40. Een uitzondering wordt wel voorzien voor degenen die in 2012 60
jaar zijn en tenminste 35 jaar loopbaan hebben. Op hen is de nieuwe regel niet van toepassing. Voor
degenen die in 2012 tussen 57 en 61 jaar zijn en minstens 31 jaar loopbaan hebben wordt voorzien dat
hun vervroegd pensioen ten hoogste met 2 jaar uitgesteld wordt. Uitzonderingen zijn ook voorzien voor
zeevarenden en mijnwerkers.
Een wijzigende wet van 20 juli 2012 heeft tenslotte een versoepeling doorgevoerd, omwille van het feit
dat mensen juist vervroegd met pensioen wilden gaan omdat het regime ging verstrengd worden.
Voortaan blijft de mogelijkheid tot vervroegd pensioen behouden voor wie op een bepaald ogenblik aan
de voorwaarden voldeed, ook al zouden die verstrengd zijn tegen het tijdstip waarop het vervroegd
pensioen zou ingaan. Ook is de overgangsregeling versoepeld voor degenen die vóór 1956 geboren zijn
en dus nog maar een paar jaar van hun verwachte pensionering af waren. En zij is opnieuw versoepeld
bij wet 24 juni 2013 voor werknemers met lange loopbanen en ingeval van overeenkomst van
vervroegde uittreding.
Randnummer 1848bis. De “pensioenbonus”, die was ingevoerd bij K.B. 1 feb. 2007, voor degenen die
verder werken nadat zij recht konden hebben op vervroegd pensioen of na hun 65ste jaar, is na de
pensioenhervorming eerst voorlopig verder gezet voor het jaar 2012 (Wet 13 nov. 2011) en daarna
definitief gemaakt vanaf 1 jan. 2014 (K.B. 24 okt. 2013). Het gaat om een forfaitair bedrag per dag van
extra tewerkstelling, gaande van 1,5 Euro in de eerste 12 maanden, tot 2,5 Euro vanaf de 61ste maand,
met een maximum van 312 dagen per jaar.
Randnummer 1849 e.v. Eindelijk is Belgiё ertoe gekomen gepensioneerden (of toch de meesten onder
hen) toe te laten te werken en inkomen te verdienen met behoud van hun pensioen. Niet, zoals men zou
kunnen denken, om het eigendomsrecht op het pensioen te erkennen, maar om oudere personen aan te
zetten langer te blijven werken. Sinds het K.B. van 28 mei 2013 kunnen werknemers die 42
loopbaanjaren tellen en die 65 jaar oud zijn onbeperkt hun pensioen met arbeid combineren. Voor wie
niet aan die voorwaarden voldoet worden de inkomensgrenzen van de toegelaten arbeid herzien
(opnieuw bij M.B. 6 maart 2014). Bij overschrijding van die grenzen met meer dan 25% wordt het
pensioen geschorst, indien met meer dan 15% dan in proportionele mate.
Een opmerkelijk punt is echter wel dat wanneer de gepensioneerde in zijn nieuwe of verder gezette job
ziek wordt hij geen ziekteuitkering met zijn pensioen mag cumuleren. Men was er blijkbaar voor beducht
dat vele gepensioneerden een pensioen en een invaliditeitsuitkering zouden gaan cumuleren.
Randnummer 1859. Sinds het K.B. van 23 okt. 2012, genomen in uitvoering van een Europese Richtlijn
(2009/50/EG), die de zgn. “blauwe kaart” ingevoerd heeft voor vreemdelingen van buiten de EG, die
toelating hebben om binnen de Gemeenschap te werken, is voor de houders van dergelijke kaart het
verblijf in Belgiё niet meer vereist. Zij kunnen dus met behoud van hun pensioen naar hun land van
herkomst terugkeren.
Het vereiste van verblijf in België voor niet‐bevoorrechte vreemdelingen is aangevochten voor het
Grondwettelijk Hof als zijnde discriminatoir en strijdig met de bescherming van de eigendom. In zijn
arrest nr. 86/2014 van 6 juni 2014 heeft het Hof die stellingen verworpen. Het oordeelde met name dat
het onderscheid tussen landen met en zonder wederkerigheidsovereenkomst gerechtvaardigd is, omdat
anders vreemde landen geen reden zouden hebben om zulke overeenkomsten te sluiten. Wat het
eigendomskarakter van het recht op pensioen betreft stelt het Hof dat dit geen kapitalisatiestelsel maar
een regime van solidariteit is en dus geen eigendomsrecht creëert. Wat niet helemaal strookt met het
standpunt van het Hof van de Rechten van de Mens in o.m. De Gaygusuz‐zaak (nr. 17371/90, 16 sept.
1996).
Randnummer 1864 en 1873. De wet van 28 dec. 2011 heeft de basis gelegd voor een beperking van de
invloed van bepaalde gelijkgestelde perioden op de berekening van het pensioen. Het gaat hoofdzakelijk
om werkloosheidsperioden in de derde, forfaitaire fase, om bepaalde brugpensioenen, die nu SWT
genoemd worden, en om bepaalde perioden van tijdskrediet of loopbaanonderbreking.
Men ziet dit als een maatregel van sanering van de pensioenen, omdat gelijkgestelde perioden,
waarvoor dus geen bijdragen betaald worden, een steeds belangrijker deel van de pensioenloopbanen
gaan uitmaken. Maar men moet ook zien dat dit een verschuiving is in het solidariteitsmodel dat aan de
basis ligt van de pensioenregeling. De gelijkgestelde perioden hadden precies als doel dat degenen die
door een sociaal risico getroffen worden tijdens hun actieve leven, niet achteraf toch gepenaliseerd
zouden worden in hun oude dag. Voor bepaalde risico’s wordt die idee nu gedeeltelijk verlaten.
Een K.B. van 27 feb. 2013 is deze nieuwe regeling komen uitvoeren. Voortaan worden de pensioenen
voor gelijkgestelde perioden niet meer berekend op het fictief loon, zijnde het loon van de voorafgaande
periode, maar op een forfaitair loon, nl. het loon dat als basis zou dienen voor de berekening van het
minimumpensioen per loopbaanjaar. Er zijn wel enkele uitzonderingen, met name voor oudere
werklozen en bruggepensioneerden. En een wet van 24 juni 2013 heeft ervoor gezorgd dat dit geen
voordeel oplevert voor degenen die zonder die correctie boven het loonplafond voor de
pensioenberekening zouden uitkomen.
Randnummer 1867. De eenheid van loopbaan is 45 jaar. Dit kon nadelig zijn voor personen die meer
jaren gewerkt hebben maar niet voltijds. Sinds een wet van 19 april 2014 wordt voor die gevallen een
berekening in voltijds dagequivalenten toegepast, nl. max. 14040 dagequivalenten wat overeenstemt
met 45 x 312 werkdagen.
Randnummer 1871. Voor het jaar voorafgaand aan de pensionering neemt men als berekeningsbasis de
lonen van het daaraan voorafgaande jaar. De eerste maanden van het jaar waarin het pensioen ingaat
worden helemaal niet meegeteld. Hierin is verandering gekomen door de wet van 19 april 2014.
Voortaan tellen die maanden ook mee in de pensioenberekening. Zij worden berekend op dezelfde basis
als het vorige jaar, nl op basis van de lonen van het voorafgaande jaar. Dit om praktische redenen, omdat
de gegevens, o.m. Van de werkloosheid, niet tijdig beschikbaar zouden zijn.
Randnummer 1874 en 1888. Een K.B. van 6 juli 2011 is weer een verhoging van de pensioenen komen
doorvoeren. Het heeft o.m. betrekking op de loongrens voor de pensioenberekening, op het
minimumrecht per loopbaanjaar, op het gewaarborgd minimumpensioen en op de oudere pensioenen,
ingegaan vóór oktober 2006. Maar de structurele verhoging voor oudere pensioenen, ingegaan meer
dan 15 jaar geleden (K.B. 9 april 2007) is geschorst voor de jaren 2011 en 2012, waarin deze pensioenen
telkens in september met 2% zouden worden verhoogd (K.B. 13 aug. 2011).
Een gelijkaardige verhoging is nadien doorgevoerd bij K.B. 24 juni 2013. Zij heeft ook betrekking op het
vakantiegeld voor gepensioneerden.
Randnummer 1896. Het Grondwettelijk Hof heeft bepaald dat het niet toelaatbaar is het
overlevingspensioen alleen toe te kennen wanneer er minstens een jaar huwelijk is geweest, en niet
wanneer het gaat om een huwelijk voorafgegaan door een wettelijke samenwoning en de gezamenlijke
duur van de wettelijke samenwoning en het huwelijk minstens één jaar bedraagt (arrest nr. 60/2009 van
25 maart 2009). Een wet van 5 mei heeft aan dit arrest (laattijdig) gevolg gegeven.
Meteen is ook een bijkomende voorwaarde ingevoerd: de echtgenoot die onwaardig is om te erven (art.
727 B.W.), zal ook geen overlevingspensioen kunnen genieten. Daarmee komt een einde aan de
eigenaardigheid, waardoor de gescheiden echtgenoot die de andere echtgenoot naar het leven had
gestaan het recht op het pensioen verloor, maar niet de overlevende echtgenoot die de andere
vermoord had.
Merken wij ook dat door de wet van 5 mei 2014 (zie hierna) de leeftijd voor het overlevingspensioen
geleidelijk opgetrokken wordt tot 50 jaar in 2025.
Randnummer 1906bis. Overgangsuitkering.
Bij wet van 5 mei 2014 is een nieuwe vorm van overlevingsuitkering ingevoerd, die door de Leuvense
school al sinds 1978 voorgesteld werd: een overgangsuitkering die de overbrugging zou
vergemakkelijken tussen het overlijden van de partner en de integratie op de arbeidsmarkt (zie: Instituut
voor Sociaal Zekerheidsrecht, Ontwerp van Wetboek Sociale Zekerheid, Universitaire Pers Leuven, 1978,
p. 32).
Het gaat om een uitkering gedurende 1 of 2 jaar, naargelang men al of niet een kind ten laste heeft, ten
voordele van de overlevende echtgenoot die nog niet de nodige leeftijd bereikt heeft voor een
overlevingspensioen. Deze wordt geleidelijk opgetrokken tot 50 jaar.
Zij wordt berekend zoals het overlevingspensioen en niet naar het bedrag van het verloren loon, zoals in
het Leuvense voorstel. Het voornaamste punt is echter dat deze uitkering cumuleerbaar is met loon en
met andere sociale voordelen. Dit uitdrukkelijk met de bedoeling de gerechtigder aan te zetten om een
activiteit op te nemen of voort te zetten.
Randnummer 1910. Sinds een K.B. van 13 aug. 2011 worden alle pensioenen, niet alleen in België maar
in de hele EER, op bankrekening betaald. Dit op vraag van de EU‐Commissie.
Randnummer 1932bis. De programmawet van 27 dec. 2012 heeft dan weer in omgekeerde zin de
onterechte onderwerping aan het sociaal statuut beteugeld. Dit betreft personen die zich aansluiten bij
een sociale verzekeringskas zonder (in Belgiё) een zelfstandige activiteit uit te oefenen, met het doel om
de voordelen van het statuut te genieten, of om niet als werknemer bijdragen te moeten betalen.
Voortaan zullen deze personen beboet kunnen worden. Of dat voldoende zal zijn om echte misbruiken
tegen te gaan valt nog af te wachten.
Randnummer 1934. En een contra‐revolutie: bij Wet 25 april 2014 is dit vermoeden opnieuw
weerlegbaar gemaakt. Een K.B. v 27 mei 2014 heeft bepaald hoe die weerlegging kan gebeuren : door de
kosteloosheid van het mandaat te bewijzen aan de hand van de statuten of van een beslissing van het
bevoegde orgaan, die ingaat ten vroegste een maand na de publicatie in het Staatsblad of van de
mededeling van de beslissing aan de Sociale Verzekeringskas – dus nooit retroactief.
Randnummer 1937. Bij Wet van 24 okt. 2013 is gepreciseerd dat ook de mandatarissen die slechts
raadgevende stem hebben onder de uitzonderingsregel van art. 5bis vallen. Hierover bestond betwisting.
Randnummer 1943. De Wet van 7 jan. 2014 heeft een wijziging aangebracht in het statuut van de
meewerkende echtgenoot: die kan voortaan een beperkte eigen zelfstandige activiteit uitoefenen, ten
belope van max. 3000 Euro per jaar.
Randnummer 1948. Sinds de programmawet van 28 april 2010 is weer een andere soort van helper
ingevoerd: de “vervangende ondernemers”, die een zelfstandige, die tijdelijk verhinderd is zijn beroep uit
te oefenen, vervangen voor een periode van maximum 30 dagen. Deze periode kan verlengd worden
omwille van invaliditeit of moederschap, en ook omwille van palliatief verlof of verzorging van een
zwaar ziek kind (Progr.W. 29 dec. 2010). Deze vervangers moeten in een speciaal register worden
genoteerd. Zij worden geacht, zonder mogelijkheid van tegenbewijs, een zelfstandige beroepsactiviteit
uit te oefenen en zijn dus aan het statuut van de zelfstandigen onderworpen. Over hun werkelijke
zelfstandigheid kan men zich vragen stellen, zoals de Raad van State ook heeft gedaan. De overheid heeft
echter gemeend dat de rechtszekerheid en de continuïteit van de economische activiteit voldoende
argumenten waren om hier de voorwaarden van de arbeidsrelatiewet buiten beschouwing te laten
(Memorie van Toelichting, Doc. Senaat, 2009‐10, 1721).
Randnummer 1952‐53. EINDELIJK is een einde gemaakt aan de onzinnige berekeningswijze van de
bijdragen van de zelfstandigen, die gebaseerd was op het inkomen van het derde voorafgaande jaar.
Vanaf 2015 (Wet 22 nov. 2013) zullen de bijdragen normaal gebaseerd zijn op het inkomen van het
lopende jaar. Er is wel een wijziging ten aanzien van het inkomensbegrip doordat de vergoedingen voor
bedrijfsleiders bij het stopzetten van de activiteit nu mee bijdrageplichtig zijn.
De zelfstandigen zullen elk kwartaal een voorheffing betalen, die voorlopig gebaseerd zijn op het
inkomen van het 3de voorafgaande jaar, maar die zij kunnen laten verhogen of verlagen naargelang het
inkomensniveau dat zij verwachten. Nadat de fiscus de definitieve afrekening gemaakt heeft en het
resultaat ervan aan het RSVZ is meegedeeld zal de zelfstandige een ‘regularisatie’ krijgen, waarbij hij
terugkrijgt of moet bijbetalen volgens zijn werkelijk vastgesteld inkomen.
Men heeft wel een historische gelegenheid laten voorbij gaan om de inning van deze bijdragen te
coördineren met de inkomstenbelasting en de inning ervan gewoon toe te vertrouwen aan de
belastingsadministratie, als een soort van sociale opdeciem. Dit zou een belangrijke besparing in
administratiekost opgeleverd hebben en een duidelijke vereenvoudiging in procedures. Te eenvoudig,
allicht...
Randnummer 1973. De aanvragen bij de Commissie kunnen nu ook langs electronische weg gebeuren
(K.B. 8 mei 2014).
Randnummer 1975. Het voortzetten van een activiteit na de pensioenleeftijd wordt gestimuleerd. De
programmawet van 28 juni 2013 geeft de zelfstandigen dezelfde mogelijkheid als de werknemers (en het
overheidspersoneel) om vanaf 65 jaar het pensioen te cumuleren met een beroepsactiviteit. Om dat
voordeel niet via de bijdrageregeling teniet te doen is deze aangepast, in een zin die teruggaat naar een
oudere situatie. Het bijdragepercentage wordt gereduceerd: 14,70% op de eerste schijf, en 14,16% op de
tweede. Het bestaande voordeel van de begrenzing tot een maximumbedrag, gelijk aan het oude
maximumbedrag van toegelaten inkomen voor gepensioneerden, blijft behouden, voor zover de
arbeidsinkomsten deze grens met niet meer dan 25% overschrijden. Dit laatste lijkt een bron van
administratieve complicatie en moeilijkheden, die men beter had vermeden.
Randnummer 1978. De Raad van State heeft zich in een arrest van 8 dec. 2011 onbevoegd verklaard
voor deze zaken. De Wet van 25 april 2014 heeft nu bepaald dat beroepen tegen de beslissingen van de
Commissie moeten ingediend worden bij de Arbeidsrechtbank, binnen de bijzonder korte termijn van 2
maand na de kennisgeving.
Randnummer 1986. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat de onbeperkte hoofdelijke
aansprakelijkheid van de rechtspersoon voor zijn mandataris, ook wanneer die slechts een beperkte
activiteit heeft en ook voor bijdragen verschuldigd uit andere activiteiten, en zonder mogelijkheid van
beroep op de Commissie voor vrijstelling, niet discriminatoir is ten aanzien van die van de aannemer
voor zijn onderaannemer, die anders geregeld is. Het Hof wijst daarbij op de persoonlijke band tussen de
rechtspersoon en de mandataris.
Randnummer 1989bis. Regularisatie van niet betaalde bijdragen is mogelijk, naar het model van de
fiscale regularisatie. Door de wet van 11 juli 2013 is bepaald dat niet‐verjaarde ontdoken bijdragen
kunnen geregulariseerd worden mits een heffing van 15%.
Randnummer 1990. In een interessant arrest (nr. 142/2010 van 16 december 2010, B.S. 14 februari
2011) heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat deze vennootschapsbijdrage geen sociale bijdrage
maar een belasting is. Dit heeft voor gevolg dat het legaliteitsprincipe van het belastingsrecht van
toepassing is. Het Hof heeft in het algemeen wel geoordeeld dat de wetgever aan de Koning de
bevoegdheid kon geven om de omvang van deze belasting vast te stellen. Alleen het woordje
“inzonderheid” in art. 91, 2de lid W. 30 dec. 1992 schendt de grondwet, doordat het de indruk wekt dat
de Koning vrij zou kunnen bepalen met welke elementen Hij rekening houdt om dat bedrag te bepalen,
en niet alleen met de omvang van de vennootschap.
Bij arrest nr. 103/2011 van 16 juni 2011 in dezelfde materie heeft het Hof ook de regeling inzake
vrijstelling voor beginnende vennootschappen verworpen, voor zover zij aan de Koning de bevoegdheid
gaf de regels hiervoor vast te stellen.
De Wet houdende diverse bepalingen van 19 maart 2012 (art. 23 en 24) heeft aan deze beide arresten
gevolg gegeven, zonder aan de inhoud van de regeling te raken.
Randnummer 1992. Het grensbedrag van het balanstotaal om de lagere of hogere
vennootschapsbijdrage te betalen is licht verhoogd: 627.377,34 Euro. Voor het jaar 2012 is ook de
bijdrage voor de vennootschappen die boven dit grensbedrag liggen verhoogd tot 868 Euro.
Randnummer 1994. Vennootschappen zijn ook vrijgesteld van de bijdrage wanneer zij in vereffening of
in gerechtelijke reorganisatie is, of wanneer zij kan aantonen dat zij in het betrokken jaar geen enkele
activiteit heeft gehad.
Nieuw randnummer 1995bis.
3. BIJDRAGE OP PENSIOENSTORTINGEN
Ten einde een gelijkaardige behandeling te geven aan de zelfstandigen als aan de werknemers heeft de
programmawet van 22 juni 2012 in het sociaal statuut van de zelfstandigen ook een bijkomende bijdrage
op de aanvullende pensioenstortingen ingevoerd. Zij is van toepassing op rechtspersonen die voor
bedrijfsleiders met een zelfstandigenstatuut bijdragen of premies storten voor een aanvullend pensioen,
wat voor deze personen uiteraard zeer belangrijk is.
In het voorlopig regime dat loopt tot 1 jan. 2016 bedraagt de bijdrage 1,5% op de stortingen die een
grensbedrag van 30.000 Euro per jaar overschrijden. Het vrij aanvullend pensioen van zelfstandigen
(randnummer 2080‐2082) wordt in deze fase niet meegerekend in dit grensbedrag. In de definitieve fase,
vanaf 2016, zal dit wel meegerekend worden. Dan zal de bijdrage verschuldigd zijn telkens de
pensioentoezegging de maximumgrens van het overheidspensioen (randnummer 2164) overschrijdt. Zij
zal in dat geval van toepassing zijn op het geheel van de pensioenstortingen, niet alleen op het gedeelte
dat betrekking heeft op de overschrijding.
De inning gebeurt rechtstreeks door het RSVZ, niet door de sociale verzekeringskassen.
Pensioeninstellingen en verzekeringsmaatschappijen hebben een informatieplicht ten overstaan van het
RSVZ wanneer zij stortingen of premies ontvangen die onder deze bijdrageplicht vallen.
Randnummer 2015‐2016. De gedeeltelijke werkhervatting wordt bij K.B. 27 juli 2011 aangepast aan de
hervorming hiervan bij de werknemers. Voortaan is geen medische regularisatie meer voorzien. De
regularisatie gebeurt gewoon administratief.
Randnummer 2019. Aan invalide zelfstandigen wordt een gelijkaardige “inhaalpremie” toegekend in de
maand mei als aan invalide werknemers (K.B. 18 mei 2011).
Randnummer 2021. Het forfaitair bedrag voor hulp van derden is bij K.B. 21 mei 2013 verhoogd. Het
bedraagt sinds 1 april 2013 (geїndexeerd) 20 Euro. Hoeveel hulp kan men daarvoor krijgen?
Randnummer 2022. De moederschapsrust voor zelfstandigen is uitgebreid zodat zij meer gelijkt op die
voor werknemers. Er is een verplichte periode van 3 weken, 1 vóór en 2 na de bevalling. En er is een
facultatieve periode van 8 weken, beginnend ten vroegste 3 weken vóór de bevalling en verdergaand na
de verplichte periode. Die perioden kunnen worden verlengd bij geboorte van een meerling of wanneer
de baby langer in het ziekenhuis moet blijven.
De uitkering is een forfaitair bedrag per week. Dit is verhoogd tot 333,84 Euro (te indexeren) bij K.B. 20
juni 2012.
Randnummer 2025. Sinds een K.B. van 10 april 2014 is de moederschapshulp beschikbaar voor alle
zelfstandige vrouwen, ongeacht hun statuut of bijdragebetaling. Zij kunnen ze ook bekomen wanneer zij
een arbeid als werknemer opnemen i.p.v. Een zelfstandige activiteit te hernemen.
Randnummer 2026 e.v. Soms doet de Staatshervorming ook iets goeds. Zoals men weet is in de 6de
Staatshervorming bepaald dat de gezinsbijslag (onder de naam Kinderbijslag) onder de bevoegdheid van
de Gemeenschappen komt. Daartoe moesten, zo vond men, eerst de regelingen van de werknemers en
van de zelfstandigen samengevoegd worden – wat al sinds lang had moeten gebeuren.
Een wet van 4 april 2014 heeft dit nu gedaan. De regeling voor de zelfstandigen is afgeschaft en volledig
geïntegreerd in de nieuwe Algemene Kinderbijslagwet of AKBW (terwijl de Algemene Kinderbijslagwet in
Nederland afgekort wordt als AKW).
Randnummer 2027. Om misbruiken te voorkomen, met name van buitenlanders die zich bij een sociale
verzekeringskas aansluiten zonder dat zij een echte activiteit als zelfstandige hebben, is bepaald dat het
recht op kinderbijslag pas ingaat nadat de eerste kwartaalbijdrage betaald is (K.B. 16 april 2013).
Randnummer 2029. De voorrangsregeling in het stelsel van de werknemers (art. 60, §3, 3°, b) maakt een
onderscheid naargelang de rechthebbende zelfstandige samenwoont met een werknemer waarmee
hij/zij gehuwd is of niet. In dat laatste geval primeert de regeling van de zelfstandigen, in het eerste die
van de werknemers. Het Grondwettelijk Hof (arrest 52/2011 van 6 april 2011, B.S. 8 juni 2011) heeft
hierin geen schending van het beginsel van gelijke behandeling gezien omdat de juridische toestand van
gehuwden en van niet‐gehuwde koppels verschillend is, zowel wat hun verplichtingen tegenover elkaar
als wat hun vermogensrechtelijke toestand betreft. Een in dit geval weinig relevante beschouwing, die
contrasteert met het standpunt van het Hof in andere gevallen.
Randnummer 2038. Dit is nu uitgebreid tot zelfstandigen die gewoon door omstandigheden
onafhankelijk van hun wil gedwongen worden hun activiteit stop te zetten en die zonder inkomen vallen,
zonder dat er een collectieve schuldenregeling of andere aanzuiveringsregeling moet bestaan. De
gedwongen stopzetting moet wel het gevolg zijn van een natuurramp, een brand of een andere
vernieling van het bedrijf, of, merkwaardig genoeg, van een allergie (K.B. 13 maart 2013).
Randnummer 2041. De regel dat men de faillissementsverzekering maar één keer kan genieten is
opgeheven (K.B. 16 jan. 2013).
Randnummer 2052. Vanaf 2012 worden perioden van loopbaanonderbreking nog slechts voor maximum
12 maanden in de loopbaan meegeteld. Versoepelingen zijn hier voorzien voor degenen die vrijwillig
4/5de werken.
Randnummer 2053. Door de “Wet houdende diverse bepalingen” van 29 maart 2012 (art. 81‐85) is de
regeling inzake vervroegd pensioen voor zelfstandigen (geleidelijk) meer in lijn gebracht met die voor
werknemers en overheidspersoneel. De minimumleeftijd voor vervroegd pensioen wordt vanaf 2013
telkenjare met 6 maanden verhoogd om in 2016 op 62 jaar te komen. Ook het minimum aantal
loopbaanjaren wordt verhoogd van 35 naar 40 jaren tegen 2015. Er zijn enkele overgangsmaatregelen
voorzien voor oudere zelfstandigen.
De veelbesproken “penalisering’ voor vervroegde pensionering wordt verder gereduceerd. Door de
programmawet van 28 juni 2013 valt zij helemaal weg na 1 januari 2014.
Om ook de zelfstandigen (meestal onnodig) aan te zetten langer te werken is ook hier een
“pensioenbonus” voorzien. Hij wordt toegekend aan zelfstandigen die hun activiteit voortzetten meer
dan een jaar na de datum waarop zij recht zouden hebben op vervroegd pensioen, of zelfs na de
pensioenleeftijd, op voorwaarde dat zij 40 jaar loopbaan hebben. Het gaat om een bedraagt per gewerkt
kwartaal, dat varieert van 117 Euro voor de eerste 4 kwartalen tot 195 Euro vanaf het 21ste kwartaal.
(K.B. 15 dec. 2013).
Randnummer 2054. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat het behoud van de aftrek wegens
vervroeging bij de zelfstandigen in tegenstelling tot het stelsel van de werknemers geen schending
inhoudt van het gelijkheidsbeginsel. Het achtte het redelijk dat de regering die aftrek in stand hield om
budgettaire redenen (arrest nr. 93/2011 van 31 mei 2011, B.S. 8 aug. 2011).
Randnummer 2058. Een bijzondere regel bij de zelfstandigen was dat de inkomsten van het jaar
voorafgaand aan de pensionering niet meegeteld werden. Deze discriminatoire regel werd opgeheven bij
Wet van 24 april 2014. Vanaf 2015 tellen de kwartalen van dat laatste jaar wel mee. Men doet alsof de
bijdragen voor die kwartalen al betaald waren – dit op voorwaarde dat de zelfstandige tot op dat
ogenblik normaal in orde was met zijn bijdragen. Men moet dus niet meer wachten op de gegevens over
de bijdragebetaling over die kwartalen om de pensioenbeslissing te nemen.
Als inkomen voor de pensioenberekening neemt men het inkomen van het voorafgaande jaar, beperkt
tot de intermediaire inkomensgrens. Bij gebrek aqan referteinkomen neemt men het inkomen dat
overeenstemt met de minimumbijdrage.
Randnummer 2059. Wanneer een zelfstandige voor bepaalde perioden voorlopige bijdragen heeft
betaald en achteraf bijdragesupplementen verschuldigd was, die niet betaald zijn, zullen die perioden
wel tellen voor zijn pensioenloopbaan, mits hij de verjaring van de vordering had kunnen inroepen en de
vertraging moet te wijten zijn aan het sociaal verzekeringsfonds of een andere openbare dienst (K.B. 21
maart 2013).
Randnummer 2064. Zoals bij de werknemers wordt ook bij de zelfstandigen de 45 jaar eenheid van
loopbaan in dagen gedefinieerd.
Randnummer 2067. Zoals bij de werknemers is ook voor de zelfstandigen de overgangsuitkering
ingevoerd, aan dezelfde voorwaarden.
Randnummer 2068. Deze loopbaanbreuk is later gebruikt als een middel om de pensioenen van de
zelfstandigen te herwaarderen. Daartoe is zij verder gediversifieerd. Voor de jaren na 2006 wordt de
coёfficiёnt vermenigvuldigd met 1,003, voor de jaren na 2008 niet, en voor de jaren na 2010 met 1,007.
Dit is bepaald door een K.B. van 30 nov. 2011, dat om onduidelijke redenen pas op 17 sept. 2013 in het
Staatsblad verschenen is.
Randnummer 2071. Eindelijk heeft een K.B. van 12 maart 2013 het minimumpensioen voor
zelfstandigen gelijkgeschakeld met dat voor de werknemers (dat voor het overheidspersoneel is nog
altijd hoger), tenminste voor de gezinspensioenen. Het is geherwaardeerd, zoals dat van de werknemers,
bij K.B. 19 sept. 2013.
Randnummer 2073. Zoals bij de werknemers zijn ook de pensioenen voor zelfstandigen en met name de
oudere pensioenen verhoogd (K.B. 8 juli 2011). Het K.B. 27 juni 2013 heeft echter, zoals bij de
werknemers, de structurele verhoging van de pensioenen die langer dan 15 jaar zijn ingegaan
opgeschort. De aanpassing van de pensioenen die 5 jaar zijn ingegaan blijft behouden.
Randnummers 2099 – 2100. De bijdragen van lokale besturen voor beroepsziekten en gezinsbijslag (niet
voor andere sectoren) zijn samengevoegd tot een globale bijdrage.
Randnummers 2108 – 2111: Vanaf 1 jan. 2012 wordt voor de provinciale en plaatselijke overheden (niet
voor de gedecentraliseerde openbare instellingen) een nieuwe regeling ingevoerd, door middel van een
“gesolidariseerd pensioenfonds RSZPPO”, dat in principe van toepassing is op alle provinciale en
plaatselijke besturen (wet 24 okt. 2011). De besturen die thans een eigen pensioenkas hebben, ongeacht
of die door henzelf of door een voorzorgsinstelling beheerd wordt, kunnen beslissen of zij hierbij
aansluiten of de eigen regeling behouden. Zij moesten die keuze wel doen vóór 15 december 2011.
De bijdragen die door deze besturen te betalen zijn worden geleidelijk gelijkgeschakeld, tot zij in 2016
41,5% zullen bedragen. De besturen waarvan de werkelijke pensioenlast hoger ligt dan deze bijdrage
zullen – zoals nu ‐ een responsabiliseringsbijdrage moeten betalen, waarvan vooropgesteld wordt dat die
ongeveer de helft van de bijkomende last zal dekken. Besturen wier pensioenregeling reserves
opgebouwd heeft, kunnen deze wel bewaren, en eventueel gebruiken om hun bijdragen in de toekomst
te verlichten.
Randnummer 2112. De vaststelling van het causaal verband tussen het ongeval en de
arbeidsongeschiktheid en van de consolidatiedatum, het percentage van blijvende ongeschiktheid en de
eventuele behoefte aan hulp van derden worden toevertrouwd aan de Dienst voor medische expertise
“Medex” (K.B. 8 mei 2014).
Randnummer 2122. Het Grondwettelijk Hof heeft de bestaande wettelijke regeling veroordeeld, volgens
dewelke wel de tewerkstellende overheden, maar niet hun (eventuele) arbeidsongevallenverzekeraar
gesubrogeerd werd in de rechten van het slachtoffer bij verkeersongeval (GW 109/2009, 26 nov. 2009,
B.S. 16 feb. 2010, ed.2). De Wet houdende diverse bepalingen van 29 maart 2012 (art. 53) heeft hieraan
het nodige gevolg gegeven.
Randnummer 2123. Een van de verschillen is dat de vergoeding voor medische kosten, die in de privé‐
sector slechts 120 dagen kan teruggaan vóór de aanvraag, in de openbare sector niet aan die beperking
onderworpen is. Het Grondwettelijk Hof heeft dit niet strijdig bevonden met de gelijkheidsregel, omdat
de overheid voor de openbare sector geen identieke maar slechts een analoge regeling wou invoeren als
voor de privé‐sector (GH 59/2013, 25 april 2013).
Randnummer 2140. Zoals in de privé‐sector wordt nu ook voor de openbare pensioenen een
elektronische opvolging van de pensioenloopbanen voorzien, zodat de betrokkenen op elk ogenblik de
stand van hun pensioendossier kunnen opvragen en een schatting kunnen laten maken van hun
pensioenrecht. Dit wordt het “Capelo”‐project genoemd (“Carrière publique ėlectronique”). Het wordt
geregeld door de programmawet van 29 dec. 2010.
Randnummer 2141‐2143. Door de pensioenhervorming (programmawet 28 dec. 2011) is de leeftijd
waarop overheidspersoneel ten vroegste op pensioen kunnen gaan geleidelijk opgetrokken van 60 jaar
tot 62 jaar in 2016. De loopbaanvoorwaarde, die thans maar 5 jaar bedraagt, gaat ook zoals bij de
werknemers naar 40 jaar. Er zijn overgangsmaatregelen voorzien en ook uitzonderingen, met name voor
wie al een loopbaan van 40 jaar heeft, en (om duistere redenen) voor het rijdend personeel van de
NMBS. De overgangsmaatregelen zijn gepreciseerd en bijgewerkt door een wet van 13 dec. 2012.
Randnummer 2145. Voor ambtenaren die de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben en die 42
loopbaanjaren tellen wordt de oude regel van de vrijheid om arbeidsinkomen te verdienen weer
ingevoerd vanaf 1 januari 2014. Voor wie niet aan die voorwaarden voldoet wordt de cumulatie met
arbeidsinkomen versoepeld. Dit verloopt parallel met de gelijklopende hervorming bij de werknemers en
de zelfstandigen. (Programmawet 28 juni 2013)
Randnummer 2151. De mogelijke dubbele aanrekening van dienstperioden tijdens een studieperiode
wordt afgeschaft door de Wet van 5 mei 2014.
Randnummer 2155. De bijzonder gunstige tantièmes voor professoren, magistraten en geestelijken
worden opgetrokken tot 1/48sten.
Randnummer 2156. Vanaf 1 januari 2014 wordt het leeftijdscomplement vervangen door een
“pensioenbonus”, gelijkaardig aan wat bestaat (en zal bestaan) voor de werknemers en de zelfstandigen.
De harmonisering van de verschillende pensioenstelsels wordt op die manier weer iets verder
doorgetrokken.
Randnummer 2157. De belangrijkste hervorming in de overheidspensioenen is dat vanaf 2012 de
berekeningsbasis uitgebreid wordt tot de laatste 10 dienstjaren. Hier is een uitzondering voorzien voor
degenen die in 2012 reeds 50 jaar zijn.
Randnummer 2165bis. Pensioenbonus. En een andere structuur uit de werknemerssector die is
overgenomen: een pensioenbonus wordt toegekend aan overheidspersoneel die na de pensioenleeftijd
of na de leeftijd waarop zij met vervroegd pensioen zouden kunnen gaan, blijven doorwerken. Deze
toeslag is identiek in al de verschillende pensioenstelsels. Programmawet 28 juni 2013.
Randnummer 2188. Men spreekt niet meer van de Administratieve Gezondheidsdienst maar van
“Medex”. Een grote verbetering!
Randnummer 2214. Voetnoot 2336 aanvullen met: Bevestigd voor alle vreemdelingen die tot tijdelijk
verblijf in Belgiё zijn gemachtigd maar niet onder de categorieёn van gerechtigden vallen: GWH arrest
108/2012 van 9 aug. 2012 (B.S. 27 sept. 2012).
Randnummer 2225. Het Grondwettelijk Hof heeft alweer een veroordeling uitgesproken over deze
regeling, in zoverre als het begrip “huishouden” verschillend is in de regeling voor de gehandicapten
tegenover die van het leefloon, waardoor het mogelijk is dat een gehandicapte, die samenwoont met
een persoon die geen verwante is en met wie hij geen paar vormt, beneden het bedrag van het leefloon
terecht komt, omdat de inkomsten van die persoon worden aangerekend, terwijl dat in de regeling van
het leefloon niet het geval zou zijn (arrest nr. 170/2011 van 10 nov. 2011, B.S. 6 feb. 2012).
Randnummer 2227. De vrijgestelde bedragen waren lager voor de integratietegemoetkoming dan voor
de inkomensvervangende tegemoetkoming. Dat ongerijmd onderscheid is weggewerkt door een K.B. van
21 juli 2014.
Randnummer 2230. De gehandicapte die samenwoont met een bloed‐ of aanverwant (wat vaak het
geval is) wordt geacht met die persoon geen “huishouden” te vormen, volgens het begrip dat in de wet
opgenomen is. Dit heeft het voordeel dat de bestaansmiddelen van die verwanten niet aangerekend
worden. Maar het heeft als nadeel dat de gehandicapte zelf in categorie A terecht komt i.p.v. categorie C,
en dus een veel lagere uitkering geniet. Het Grondwettelijk Hof zag hier geen graten in, ook niet wanneer
die verwant een leefloner is, die dus geen bestaansmiddelen kan aanbrengen (arrest 101/2012 van 9
aug. 2012, B.S. 26 sept. 2012).
Randnummer 2230‐2232. Bij K.B. van 13 juli 2011 zijn de bedragen van de uitkeringen voor
gehandicapten verhoogd. Dit is opnieuw gebeurd bij K.B. 30 aug. 2013.
Randnummer 2234. De aanvraag kan nu ook gebeuren via het ziekenfonds waarbij men aangesloten is.
Deze weg zal veel gehandicapten meer vertrouwd zijn. (K.B. 19 juli 2013)
Randnummer 2253. Door de programmawet van 28 juni 2013 is een Europese richtlijn terzake
uitgevoerd (richtlijn 2004/38/EG) waardoor het recht op maatschappelijke integratie pas ingaat na 3
maanden (wettig) verblijf in het land. Een arrest van het Grondwettelijk Hof (nr. 95/2014 van 30 juni
2014) heeft de administratieve interpretatie van deze regels deels vernietigd. Voortaan woardt door een
nieuwe omzendbrief (5 aug. 2014) bepaald dat alleen het recht op maatschappelijke integratie nog
beperkt is tot degenen die een verblijfsrecht hebben van minstens 3 maanden. De maatschappelijke
dienstverlening, waaronder leefloon en medische kosten, moeten onmiddellijk toegekend worden aan
EU burgers die hier werken als werknemer of als zelfstandige. Degenen die hier komen als werkzoekende
hebben er geen recht op. Niet‐EU burgers bekomen dit recht na 3 maanden, zoals tevoren. Maar de
dringende medische hulp moet onmiddellijk gegarandeerd worden aan iedereen die er behoefte aan
heeft, vanaf de eerste dag.
Randnummer 2270. De stagevergoeding voor een “instapstage” voor een werkloze wordt niet
aangerekend bij de bestaansmiddelen (K.B. 17 feb. 2013).
De vrijstelling van 177,76 Euro per maand gedurende 3 jaar wordt versoepeld, in die zin dat het niet om
een onafgebroken periode van 3 jaar moet gaan (K.B. 25 april 2014). Leefloners hebben inderdaad
zelden vaste banen over langere perioden.
Randnummer 2307. In een interessant arrest stelt het Grondwettelijk Hof (nr. 176/2011 van 10 nov.
2011, B.S. 8 feb. 2012) dat als samenwoning niet alleen moet begrepen worden het verdelen van de
huishoudelijke taken, maar dat men uit de samenwoning een economisch financieel voordeel moet
halen, zo niet is de lagere uitkering voor samenwonenden niet verantwoord. In casu ging het om een
leefloontrekker die samenwoonde met een illegale vreemdeling, die dus geen recht had op leefloon en
ook in principe geen arbeidsvergunning bezat.
Randnummer 2307‐2310. De bedragen van het leefloon zijn geherwaardeerd met 2% bij K.B. 4 mei 2010
(om onduidelijke redenen pas gepubliceerd in B.S. 5 april 2011, maar blijkbaar al eerder toegepast).
Randnummer 2322. De programmawet en de gezondheidswet, beide van 27 dec. 2012, hebben
bepalingen in de OCMW‐wetgeving en in de wet inzake maatschappelijke integratie opgenomen,
waardoor het mogelijk wordt regelingen op te leggen om de sociale onderzoeken, die vaak erg
verschillend verlopen in verschillende gemeenten, meer te harmoniseren en voor de rechtsonderhorigen
meer waarborgen te verschaffen. OCMWs die deze regelen niet naleven kunnen het deel van de
financiering dat door de Staat gedragen wordt moeten terugbetalen.
Twee K.B.'s van 1 dec. 2013 hebben omschreven welke de minimumvereisten zijn waaraan die sociale
onderzoeken moeten voldoen. Zij blijven natuurlijk nog altijd tamelijk vaag. De bedoeling is om meer
eenvormigheid te brengen in de praktijk van de verschillende OCMW's, maar er kan gevreesd worden
dat het zal lijden tot meer betwistingen voor de arbeidsrechtbanken.
Randnummer 2349. En nog onder invloed van Europese rechtspraak is het toepassingsgebied uitgebreid
tot inwoners van landen die het herziene Europees Sociaal Handvest hebben ondertekend1.
Randnummer 2351. Door de wet van 8 dec. 2013 en het K.B. Van 7 feb. 2014 is dan weer de controle op
het effectief verblijf in het land verstrengd, blijkbaar omdat nogal wat ouderen graag naar Spanje
trekken. Dat mag niet voor meer dan 6 maanden.
Randnummer 2356. Het basisbedrag is opgetrokken tot 6133,81 Euro per jaar, wat thans (eind 2013) een
maandbedrag van 1011,71 Euro geeft voor alleenstaanden (K.B. 30 aug. 2013).
Randnummer 2359‐60. De verfijningen zijn aangepast bij wet van 8 dec. 2013. De uitzondering voor
kinderen betreft nu ook adoptiekinderen en (gerechtelijk) geplaatste kinderen. Ook wie samenwoont
met een bloed‐ of aanverwant in opgaande lijn (de ouders) zal het verhoogde bedrag krijgen. Bij opname
in een rusthuis zal de thuisblijvende echtgenoot of partner het verhoogde bedrag kunnen ontvangen.
Ook de bejaarde zelf zal bij opname in een rusthuis het verhoogde bedrag behouden zelfs wanneer hij
zijn thuisadres bewaard heeft (K.B. 7 feb. 2014).
Randnummer 2364‐65. Ook de regeling inzake aanrekening van bestaansmiddelen wordt verfijnd. Wie
samenwoont met ouders zal op dezelfde manier behandeld worden als wanneer het kinderen betreft. Bij
samenwoning met één andere persoon die geen echtgenoot of partner of bloed‐ of aanverwant is zullen
de bestaansmiddelen van die andere persoon niet meegerekend worden.
Als men in een rust‐ of verzorgingstehuis opgenomen is hangt het ervan af of men zijn adres naar dat
tehuis overgemaakt heeft. Heeft men dat gedaan, dan wordt alleen rekening gehouden met de eigen
bestaansmiddelen. Heeft men zijn thuisadres behouden en is men gehuwd of wettelijk samenwonend,
dan blijft de regeling zoals zij was.
Het Grondwettelijk Hof heeft beslist dat wie samenwoont met een illegale vreemdeling die geen
bestaansmiddelen heeft en niet kan bijdragen in de kosten van het huishouden ook recht moet hebben
op het verhoogde bedrag (GH 125/2013, 26 sept. 2013).
Randnummer 2366. Het vrijgesteld bedrag is opgetrokken tot 5000 Euro, dit in het kader van de
aanmoediging tot activiteit voor ouderen.
Randnummer 2381. Een arrest van het Grondwettelijk Hof (nr. 42/2012 van 8 maart 2012, B.S. 11 juli
2012) heeft bepaald dat een vreemdeling, die de “subsidiaire” bescherming geniet, die toekomt aan
degene die niet kan uitgewezen worden omdat hij in zijn land van herkomst door een ernstig risico zou
bedreigd zijn (art. 48/4 Wet 15 dec. 1980 over toegang tot het grondgebied), het recht op gewaarborgde
gezinsbijslag moet genieten zonder de bijkomende voorwaarde van 5 jaar verblijf in Belgiё, zoals dit ook
het geval is voor erkende vluchtelingen. Weliswaar laat de wet, en de Europese Richtlijn waarop hij
gebaseerd is, toe de bijstand voor die gevallen tot een minimum te beperken. De gewaarborgde
kinderbijslag is een dergelijke minimumvoorziening en moet dus toegekend worden. De wet is aangepast
1Het betreft Albanië, Andorra, Armenië, Azerbaijan, Bosnië-Herzegovina, Georgië, Moldavië, Montenegro, Rusland, Servië, Macedonië, Turkije,
Oekraïne.
in die zin door art. 30‐32 van de “Wet houdende dringende diverse bepalingen inzake sociale wetgeving”
van 21 dec. 2013.
Randnummer 2386. De adoptiepremie (zie de regeling voor de werknemers) maakt nu ook deel uit van
de prestaties van de gewaarborgde gezinsbijslag (K.B. 19 juli 2013).
Randnummer 2401. Door de programmawet van 28 juni 2013 is een wijziging aan de OCMW‐wet
ingevoerd, die wel eens controversieel kan blijken te zijn. Voortaan is het OCMW niet meer verplicht
bijstand te verlenen aan vreemdelingen die wettig in het land verblijven met een arbeidskaart B of een
beroepsvergunning. Dit zou wel eens als een flagrante discriminatie op basis van nationaliteit kunnen
beschouwd worden.
Randnummer 2423. Sinds een Europese richtlijn (2003/9/EG van 27 jan. 2003) is de verplichting
ingevoerd voor de lidstaten om hun arbeidsmarkt te ontsluiten voor asielzoekers. De programmawet van
28 april 2010 heeft dan ook voorzien in het geval waarin de asielzoeker financiële steun van het OCMW
combineert met een arbeidsinkomen.