78
1973 REVUE DE DROIT SOCIAL Doctrine - Jurisprudence - Législation TIJDSCHRIFT VOOR SOCIAAL RECHT Rechtsleer - Rechtspraak - Wetgeving Directeur: R. GEYSEN Het ouderdomspensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw in het sociale zekerheidsrecht J. INLEIDENDE BESCHOUWINGEN. 1. Het onderwerp van deze studie behandelt twee veelbesproken en tevens uitgebreide problemen uit ons Belgisch recht : het pensioen- stelsel en de echtscheiding. Voor wie vertrouwd is met het sociale-zekerheidsrecht, zal het niet vreemd voorkomen dat onze Belgische sociale zekerheid een chaos is geworden. Soms is het zelfs een zodanig verward geheel dat de rechtszekerheid daardoor in gevaar wordt gebracht. Dit aan de ene kant. Van de andere kant zijn de begrippen« gezin, familie en huwelijk» de laatste jaren aan een felle kritiek en evolutie onderhevig. Er gaan dan ook heel wat stemmen op om sommige gedeelten van het burgerlijk recht in verband met deze materies te herzien. Het begrip echtscheiding met zijn modaliteiten kan hieraan niet ontsnappen. 2. Rekening houdend met de bovengenoemde kontestatie en evolutie inzake bepaalde begrippen en inzichten, zullen we trachten een zo dynamisch mogelijk beeld op te hangen van de huidige regeling van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als volgt : « In hoeverre kan de uit de echt gescheiden vrouw rekenen op een billijke en rechtszekere waarborg op pensioen? ». 3. a) Het begrip« pensioen» kan aanleiding geven tot verwarring. Daar deze studie zich hoofdzakelijk situeert in het sociale-zeker- heidsrecht gaat het om de aldaar gangbare betekenis van «ouder-

Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

  • Upload
    others

  • View
    4

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

1973 N~7

REVUE DE DROIT SOCIAL Doctrine - Jurisprudence - Législation

TIJDSCHRIFT VOOR SOCIAAL RECHT Rechtsleer - Rechtspraak - Wetgeving

Directeur: R. GEYSEN

Het ouderdomspensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw

in het sociale zekerheidsrecht

J. INLEIDENDE BESCHOUWINGEN.

1. Het onderwerp van deze studie behandelt twee veelbesproken en tevens uitgebreide problemen uit ons Belgisch recht : het pensioen­stelsel en de echtscheiding.

Voor wie vertrouwd is met het sociale-zekerheidsrecht, zal het niet vreemd voorkomen dat onze Belgische sociale zekerheid een chaos is geworden. Soms is het zelfs een zodanig verward geheel dat de rechtszekerheid daardoor in gevaar wordt gebracht. Dit aan de ene kant.

Van de andere kant zijn de begrippen« gezin, familie en huwelijk» de laatste jaren aan een felle kritiek en evolutie onderhevig. Er gaan dan ook heel wat stemmen op om sommige gedeelten van het burgerlijk recht in verband met deze materies te herzien. Het begrip echtscheiding met zijn modaliteiten kan hieraan niet ontsnappen.

2. Rekening houdend met de bovengenoemde kontestatie en evolutie inzake bepaalde begrippen en inzichten, zullen we trachten een zo dynamisch mogelijk beeld op te hangen van de huidige regeling van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw.

De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als volgt : « In hoeverre kan de uit de echt gescheiden vrouw rekenen op een billijke en rechtszekere waarborg op pensioen? ».

3. a) Het begrip« pensioen» kan aanleiding geven tot verwarring. Daar deze studie zich hoofdzakelijk situeert in het sociale-zeker­heidsrecht gaat het om de aldaar gangbare betekenis van «ouder-

Page 2: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 274 -

domspensioen ». Dit belet niet dat er impliciet zal gehandeld worden over « het onderhoudsgeld voor de uit de echt gescheiden vrouw», doch dan zal deze specifieke term, nl. onderhoudsgeld, gebruikt worden.

b) Wij beperken ons hier tot de uit de echt gescheiden vrouw. Daarnaast vormen evenzeer de concubines, de kloosterlingen, de pastoormeiden zonder inkomen, de leden van een commune (recent verschijnsel) en andere groepen een afzonderlijk probleemgebied in het domein der pensioenen. Deze kategorieën komen verder niet meer ter sprake, tenzij impliciet in XI.

Il. SCHETS VAN DE TOESTAND_ VAN DE UIT DE ECHT GESCHEIDEN VROUW IN HET BURGERLIJK RECHT.

4. Het burgerlijk recht is realistisch, daar het de mogelijkheid erkent om een mislukt huwelijk te beëindigen : echtscheiding is trouwens de ontbinding voor de toekomst van een geldig huwelijk, tijdens het leven van de twee echtgenoten 1). Nochtans betekent het aanvaarden van de echtscheiding niet meteen dat het huwelijk ophoudt één der pijlers te zijn waarop onze maatschappij rust en waarvan de standvastigheid door de wetgever in principe wordt vooropgesteld en beschermd 2).

In de discussies over de echtscheiding komt vaak « de zin van het huwelijk» ter sprake. Men schroomt hierbij dan niet om algemeen geldende normen te formuleren 3).

Al bij al is dit echter maar een hachelijke zaak bij de bestaande grote diversiteit van motieven en idealen, die echtelieden zelf hebben. Voor sommigen is het de liefde tussen man en vrouw en de verwachting dat deze liefde er een zal zijn van blijvende aard. Voor anderen is de direkte aanleiding dat «het moet». Ook komt zeker nog voor de « ma­riage de raison», om dan verder maar te zwijgen van al die « irraiso­nabele » huwelijken 4 ).

Het is echter o.i. aan de individuele echtgenoten zelf over te laten om inhoud te geven aan hun« samenleven». De man-vrouw verhouding

1) Pauwels J., Familierecht, Leuven, s.d., p. 107. 2) Puelinckx-Coene M.A., De echtscheidingswetgeving in evolutie Rechtsver­

gelijkende beschouwingen (R. W. 1971-72, kol. 1377). 3) Cfr Leclercq J., Le ma1-iage civiZ et Ze divorce, Brussel, 1924, p. 3 : •Le mariage

civil est une institution naturelle conforme à la nature de l'homme et exigée par elle, nécessaire à la continuation de l'espèce et de ses membres &.

Cfr Duchatelet L., La famiZZe dans Ze droit sociaZ, Brussel, 1954, p. 24 : «Les auteurs du code civil ont voulu une familie fortement organisée et protégée. La familie légitime, issue du mariage, est Ia seuie à qui Ie droit civil accorde protection &.

4) ***· Rapport over de hervorming van ket echtscheidingsrecht, Zwolle, 1971.

Page 3: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 275 -

is een strikt persoonlijke aangelegenheid en dit persoonlijk karakter dient door « buitenstaanders » gerespekteerd. Toch kan men deze relatie niet los zien van de samenleving, vermits huwelijkspartners en gezinnen van deze samenleving deel uitmaken 5).

Doch, het is volstrekt ongewenst de echtgenoten tegen hun wil aan een inhoudsloze formeel-juridische huwelijksband te houden. Vandaar dat de wetgever ook de echtscheiding heeft ingesteld.

5. Het zal voor de wetgever geen gemakkelijke taak zijn om voor zo een omvangrijk probleem, dat de echtscheiding of gebroken huwe­lijk toch is, een billijke oplossing te geven. Een moeilijke opdracht blijft het alleszins ook deze oplossing aan te passen aan de nieuwe op­vattingen. Het belang van de echtscheidingsproblematiek en de nieuwe opvattingen en inzichten die vandaag de dag ontstaan, blijkt maar al te duidelijk uit de stijging van het gepubliceerde materiaal daaromtrent 6). Wij willen bondig enkele aspekten hiervan belichten.

6. Vooreerst steunt de echtscheiding op grond van bepaalde feiten op het schuldbegrip. In de praktijk is het slechts zelden de schuld van één partij dat het huwelijk ontspoort en bovendien is het vast­stellen of het aanduiden van een schuldige partij voor een derde vrijwel ondoenlijk 7).

In feite is het dus moeilijk de schuld van een mislukt huwelijk op één partner te schuiven. Trouwens wie zal oordelen î De recht­bank î Hoe moeilijkis dat niet, vermits zij op duizend en één problemen zal stuiten, waarvan zij in feite de ware toedracht niet kent î

Tenslotte zij opgemerkt dat wij maar moeilijk een definitie van goed of kwaad durven poneren. We leven niet alleen op de wereld en daarom is het ook uitgesloten een volkomen gelijk(w)aardige om­schrijving van « goed» en « kwaad» te vinden. Het streven naar het goede ligt immers voor eenieder op een verschillend niveau, het heeft voor ieder van ons een andere inhoud. Aangezien we met velen zijn, die het «voor-ons-goed-zijnde» nastreven, moeten er regels zijn die eenieder de kans bieden zijn mens-zijn (zoals hij dit het best ervaart) te beleven. Deze regels vallen niet samen met de ethische opvattingen van een bepaalde groep onder de mensen; zij moeten echter eenieder

5) B.G.J.G., Naar een modtl'rn gezinsbeleid, Brussel, 1971. 6) Cfr o.a. Heylen V., MiBlukt huwelijk en echtscheiding, Leuven, 1972 (Verslag

van een interdisciplinair colloquium); Rimanque L., Vragen rond het gezin, Leuven, l972; B.G.J.G., o.c.; Puelinckx-Coene M.A" o.c. (R.W. 1971-72, kol. 1377 en 1425).

Het belang blijkt verder uit de verschillende vrouwenakties (vb. V-dag 11-11-72) en de diverse « aktiegroepen voor echtscheidingsproblematiek» die zijn ontstaan.

7) Zie verder over deze problemen: Grossen J.M., Pensions après divorce, Septième journée juridique, Genève, 1967, p. 36. Aldaar wordt gehandeld over het aanduiden van de schuldige partij ; Schoenfeld R.H. en Poitevin E., Le droit et les problèmes con­jugaux, Brussel, 1971.

Page 4: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 276 -

de mogelijkheid bieden - rekening houdend met het streven van de anderen - zichzelf als « mens» waar te maken.

7. Komt daarnaast het probleem van het onderhoudsgeld voor de vrouw zelf. In België is het uitsluitend de rechter die het toekent, tenzij bij echtscheiding door onderlinge toestemming. Zou men hier de mogelijkheid niet kunnen openlaten voor een overeenkomst over het onderhoudsgeld, door de echtgenoten zelf afgesloten 8) ?

Zou men de oplossing niet kunnen vinden in het instellen van een echtscheidingsverzekering ?

Deze sociale verzekering zou een uitkering toekennen aan alle uit de echt gescheiden vrouwen (of mannen eventueel), al dan niet onmiddellijk na de echtscheiding (afhankelijk van verschillende cri­teria, die verder onderzocht dienen te worden), om alzo een sociaal levensminimum te verschaffen na de echtscheiding (cfr ook XI).

8. Daarenboven wordt nog dikwijls vergeten wat de vrouw (alsook de man) heeft moeten ondergaan en doorstaan vanaf het begin van het proces (of meestal vroeger) tot een hele tijd erna: wanneer de man hoofdzakelijk oorzaak is van de scheiding of wanneer de scheiding een logisch gevolg is van het feit dat man en vrouw van bij de aanvang van het huwelijk niet bij elkaar hoorden zal de vrouw niet enkel materiële doch ook heel wat psychische problemen te ver-werken hebben gehad.~ ~

9. Wie tenslotte zal zich met het lot der kinderen inlaten? Meestal wordt dit geregeld door het toekennen van een hoederecht aan één van beide ouders met daaraan gekoppeld een onderhouds­plicht en bezoekrecht voor de andere ouder. Het bezoekrecht geeft in niet weinig gevallen aanleiding tot spanningen tussen de ex-echt­genoten en de kinderen, wat verder kan leiden tot correctionele ver­volgingen o).

Daarnaast is algemeen geweten dat de uitbetaling van het onder­houdsgeld in vele gevallen · allesbehalve soepel verloopt. Bovendien liggen de bedragen veelal laag : er wordt onvoldoende rekening ge­houden met het feit dat het kind, indien het huwelijk niet gestrand was, heel wat meer zou hebben gekost dan het strikt noodzakelijke dat nu de basis vormt voor de berekening van het bedrag. Hier wordt dus het kind materieel gestraft, omdat de ouders het oneens werden. Het ware ook een verbetering mocht de (jeugd-)rechter elk jaar op­nieuw of wanneer de noodzakelijkheid bewezen wordt het bedrag kunnen herzien.

8) Zie de uitvoerige rechtsvergelijkende beschouwingen over dit probleem in de uitstekende studie van Puelinckx-Coene M.A" o.c., l.c.

9) Cass. 9-3-70 (R. W. 1969-70, kol. 1476); Cass. 9-3-70 (R. W. 1969-70, kol. 1932: zelfde arrest met noot van prof. J. van Halewijn); De Groote W., Bezoekrechi, Brussel, 1968, 2• uitg.

Page 5: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

277 -

Totdaar onze benadering van het komplexe echtscheidings­probleem.

10. Deze problemen doen zich in veel mindere mate voor bij de echtscheiding door onderlinge toestemming.

Ill. DE TOESTAND VAN DE UIT DE ECHT GESCHEIDEN VROUW IN HET

SOCIAAL RECHT.

11. Uit de verschillende definities en artikels over het doel en het wezen van de sociale-zekerheidswetgeving, citeren wij deze van prof. R. Dillemans 10) : « De sociale zekerheid is een deel van het grote complex dat men de sociale voorzorg zou kunnen noemen, een geheel van voorzieningen ten behoeve van personen die door hun arbeid niet, niet meer of slechts in onvoldoende mate kunnen voorzien in eigen onderhoud en dat van hun gezin, of die het slachtoffer zijn geweest van diverse lotgevallen van het leven».

12. Het sociaal recht zal dan ook bepaalde toestanden realistischer beschouwen dan het burgerlijk recht of andere rechtstakken. Dit is normaal, omwille van zijn aparte« roeping» en zijn« aparte ontstaans­wijze» 11).

Zo is het bv. wat betreft het concubinaat 12). Maar zo is het ook voor de uit de echt gescheiden vrouw, hoewel hier voor de sektor pensioen het onderscheid met het burgerlijk recht niet zo relevant is In IX en XI zullen wij trachten dit onderscheid duidelijker te stellen.

13. Wij beperken ons hier tot het geven van argumenten uit de pensioenregeling 13).

Inderdaad ons sociale-zekerheidsrecht heeft voorzien m een specifieke pensioenregeling voor de uit de echt gescheiden vrouw.

10) Dillemans R., Handboek der sociale zekerheid, Leuven, 1972, I• dl, I, p. 8. Andere definities bij Goethals G., Aard en karakter van de maatschappelijkè zekerheid (R. W. 1956-57, kol.· 945-954); Duchatelet L., Evolutie en strekking van de sociale zeker­heid (B.T.S.Z. 1965, 813-832); De Swaef C., Doel en wezen van de sociale wetgeving (R. W. 1957-58, kol. 441-452); Delpérée A., De sociale zekerheid: doelstellingen, evolutie,

problemen van morgen (B.T.S.Z. 1970, I, p. 1 e.v.); Orianne P., Sur les principes du droit social (Album prof. F. Van Goethem), Antwerpen, 1964, p. 419 e.v.; De Jongh J. F. De verruiming van het begrip sociale politiek (Hedendaags arbeidsrecht. Opstellen aan­geboden aan M.G. Levenbach), Alphen a/d Rijn, 1966, p. 167 e.v.

11) Veldkamp G.M.J., De dynamiek van het sociaal recht (Hedendaags arbeids­recht), Alphen a/d Rijn, 1966, p. 1 e.v.

12) Vandenberghe H" De juridische betekenis van het concubinaat, Leuven, 1970. Vooral de aspekten ziekteverzekering en kinderbijslag zijn o.i. interessant voor onze stellingname.

13) Men zou vergelijkingen kunnen maken met b.v. het stelsel der kinderbijslag of der ziekte- en invaliditeitsverzekering (Z.I.V.).

Page 6: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 278 -

Het is deze regeling die verder kritisch zal onderzocht worden : hoe doet zij zich voor vandaag, is zij billijk genoeg, hoe kan haar verdere evolutie verlopen 1

Bij de studie van dit probleem hebben wij vastgesteld dat de rechtsleer nuttig verrijkt zou kunnen worden door een algemene studie over het «juridisch statuut van de uit de echt gescheiden vrouw».

IV. DE WETTELIJKE GRONDSLAG VAN EEN PENSIOEN VOOR DE UIT DE

ECHT GESCHEIDEN VROUW.

14. In het arbeidersstelsel werd een eerste maal een afzonderlijke wettelijke regeling ingevoerd voor de uit de echt gescheiden vrouw van een arbeider bij K.B. van 17 juni 1955, art. 66-76.

Voor de uit de echt gescheiden vrouw van een bediende kwam deze eerste regeling tot stand bij K.B. van 30 juli 1957, art. 64-74.

Voor de uit de echt gescheiden vrouw van een zelfstandige kwam een regeling in voege bij K.B. van 30 oktober 1956.

15. Deze regelingen werden zonder belangrijke wijzigingen over­genomen enerzijds in K.B. n° 50 van 24 oktober 1967 en in het O.K.B. van 21 december 1967 (beide aangaande het werknemerspensioen) 14),

en anderzijds in het K.B. n° 72 van 10 november 1967 en in het K.B. van 22 december 1967 aangaande het pensioen voor de zelfstandigen.

Het zijn deze regelingen die, behoudens sommige wijzigingen en aanvullingen, vandaag de dag van kracht zijn en verder onderzocht worden.

De verdere uiteenzetting zal aantonen welk belang deze regelingen hebben: zonder deze regelingen trouwens kon de vrouw voor een bepaald gedeelte van haar loopbaan, een basisbegrip in het pensioen­stelsel, geen pensioenrechten laten gelden.

V. BESPREKING VAN 1>E HUIDIGE WETGEVING IN HET PENSIOENSTELSEL

DER WERKNEMERS.

16. In aanmerking te nemen wetgeving: K.B. no 50 van 24 oktober 1967, art. 3, 3°; O.K.B. van 21 december 1967, art. 8 en artt. 76-82.

17. Vooraleer de in aanmerking te nemen wetgeving te kunnen uiteenzetten, dienen de verschillende loopbaanvormen die zich kunnen voordoen, geschetst te worden.

1) De vrouw gaat niet werken na de echtscheiding en kan dus normaal geen pensioen vestigen. Doch hiervoor staat dan de moge­lijkheid open om stortingen te doen bij de R.W.P. (zie n° 18).

14) In deze regeling maakt men geen onderscheid meer tussen arbeiders en bedien­den. Voor de rest is het bijna de letterlijke tekst van de vroegere regelingen die over­geno:men werd.

Page 7: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 279 -

2) De vrouw werkt op het ogenblik van de echtscheiding : a. Zij werkte op het ogenblik van het huwelijk. Zij kan van deze

bijzondere bepalingen niet genieten. Zij zal recht hebben op een rust­pensioen ingevolge haar eigen prestaties.

b. Zij werkte niet op het ogenblik van het huwelijk. Met al de huwelijksjaren, van het huwelijk af tot de dag na het

huwelijk waarop zij voor het eerst onder toepassing van de pensioen­wet valt, wordt rekening gehouden, op voorwaarde dat zij aan een pensioenwet onderworpen blijft gedurende tien jaar na de echtschei­ding, of tot de dag waarop zij 60 jaar wordt, of die waarop zij ver­vroegd pensioen trekt, zo die dag vóór het verstrijken der periode van tien jaar valt. ·

3. De vrouw werkt niet op het ogenblik der echtscheiding, maar wel daarna:

a. Indien zij werkt binnen de zes maanden na de echtscheiding, mag zij voor de hele periode van de echtscheiding af tot haar tewerk­stelling de bijdrage betalen naar rato van minimum 350 F per maand.

Deze storting wordt echter slechts in aanmerking genomen voor de berekening van haar rustpensioen, indien dit jaar tijdens hetwelk de bijdrage werd betaald, niet reeds in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen volgens de wetgeving waaraan zij onderworpen was.

b. Indien zij werkt na de zes maanden na de echtscheiding, mag zij de bijdrage als uit de echt gescheiden vrouw niet betalen.

18. Eerste geval. De vrouw gaat niet werken na de echtscheiding. Het ouderdomspensioen dat een uit de echt gescheiden vrouw kan verkrijgen wordt berekend op basis van :

a) het loon van de man, voor zover het gaat om het loon als werknemer verkregen gedurende het huwelijksleven en voor zover de vrouw voor deze jaren zelf geen pensioen heeft gevestigd.

b) de fiktieve lonen, bekomen voor zover de vrouw na het huwelijk persoonlijke bijdragen heeft betaald. .

De huwelijksjaren bedoeld in a) worden, zoals daar gesteld en hier uitdrukkelijk herhaald, slechts in aanmerking genomen op voor­waarde dat de uit de echt gescheiden vrouw niet viel onder de toe­passing van een pensioenregeling krachtens een Belgische of een buitenlandse wetgeving en dat haar man gedurende die jaren onder de pensioenregeling van de werknemers viel.

De fiktieve lonen bedoeld in b) worden bekomen op voorwaarde dat de vrouw na de echtscheiding maandelijks een minimum bij­drage stort aan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen.

Deze bijdrage bedraagt minimum 350 F; de vrouw kan echter zelf vrij een hoger bedrag bepalen.

Deze bijdrage wordt omgezet in een fiktief loon dat op zijn beurt in aanmerking wordt genomen om het ouderdomspensioen te berekenen.

Page 8: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

-280 -

Vb. : Veronderstellen wij dat de bijdragen voor het pensioen vastgesteld werden op 15 % van het begrensd loon. Een bijdrage van 15 F stemt dan overeen met een loon van 100 F. Indien de vrouw een maandelijkse bijdrage stort van 450 F, dan zal worden aangenomen dat deze bijdrage voortkomt van een fiktief maandloon, gelijk aan 100 x 450 --- = 3.000 F.

15

19. Berekening van het pensioenbedrag. Het «fiktief loon» (FiLo) is gelijk aan de som van : a) de helft van het loon als werknemer door de gewezen echtge­

noot verdiend tijdens het huwelijk; b) het bedrag der fiktieve bruto-lonen die overeenstemmen met

de bijdragen, die de uit de echt gescheiden vrouw heeft betaald. Het «aantal in aanmerking te nemen jaren» (J) is gelijk aan de

som van: a) het aantal jaren huwelijksleven waarin de man werknemer is

geweest en gedurende dewelke de vrouw zelf geen pensioen heeft gevestigd;

b) het aantal jaren dat de vrouw zelf bijdragen betaalde. FiLo

Het gemiddeld fiktief loon is dan gelijk aan : ---. J

Het pensioen is gelijk aan 60 % van dit fiktief loon en wordt bovendien slechts verworven naar rata 1/40 per jaar huwelijk en per jaar tijdens hetwelk de vrouw bijdragen heeft gestort.

FiLo x 60 x J dus:

J x 100 x 40 Voorbeeld: 20 jaar huwelijk (en aan alle voorwaarden voldaan):

loon: 2.500.000 F, de helft: 1.250.000 F loon 10 jaar bijdragen: 850.000 F loon ,

J : 30 FiLo : 2.100.000 F 2.100.000 x 60 x 30

dus : ---------- = 31.500 F pensioen per jaar. 30 x 100 x 40

20. De uit de echt gescheiden vrouw kan echter geen aanspraak maken op het voordeel van deze regeling indien ze vervallen is ver­klaard van de ouderlijke macht. Men kan zich de vraag stellen waar­om deze sanktie juist de vrouw treft, en niet de man ! Bovendien heeft het pensioen toch [maar weinig of niets te maken met haar houding t.o.v. de kinderen.

Page 9: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 281 -

21. Wanneer de uit de echt gescheiden vrouw niet wordt uitge­sloten (zoals aangegeven in n° 20) heeft zij de mogelijkheid tot het vestigen van een pensioen.

Praktisch komt het er op neer dat zij de mogelijkheid krijgt vrijwillige maandelijkse stortingen te doen.

Zij richt daartoe een aanvraag tot de Rijksdienst voor werk­nemerspensioenen voorzien van de nodige bewijsstukken (vb. bewijs van echtscheiding). Deze aanvraag moet aangetekend verzonden uiterlijk 6 maand na de dag van de echtscheiding.

Vandaar het belang van informatie rond dit onderwerp ! Hoe zal de vrouw op de hoogte gebracht worden van deze te vervullen for­maliteiten? (zie daarvoor verder XI).

De Rijksdienst zal een onderzoek instellen of de vrouw daarvoor in aanmerking komt. De uitspraak hieromtrent moet gemotiveerd zijn en dient aangetekend verstuurd naar de aanvraagster.

Momenteel zijn er 79 uit de echt gescheiden vrouwen die de wettelijke vereiste stortingen verrichten (Mededeling van de R.W.P. dd. 6-12-72).

Deze mogelijkheid houdt op van zodra : 1. de vrouw uit hoofde van haar tewerkstelling valt onder een

pensioenregeling krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving; 2. de vrouw hertrouwt. Dit is evident, vermits haar pensioenrechten dan verzekerd zijn.

Belangrijk hierbij is ook art. 8, derde lid 2° van het O.K.B. van 21 december 1967, waar gesteld wordt dat de mogelijkheid op rust­pensioen voor de vrouw vervalt, wanneer zij hertrouwt. Zij kan dan de huwelijksjaren met haar eerste echtgenoot niet meer laten gelden 15).

22. Tweede en derde geval. Ook wanneer de vrouw een bepaalde tijd gewerkt heeft en aldus

een gedeeltelijk pensioen heeft gevestigd, kan zij, onder bepaalde voor­waarden, aanspraak maken op deze regeling (art. 76 van het O.K.B. van 21-12-67) (cfr n° 17, 2e en 3e geval). Ook dient hierbij rekening gehouden te worden met de algemene voorwaarden (zie nrs 20 en 21).

23. Het pensioen wordt verminderd met elke na de echtscheiding uitbetaalde rente of onderhoudsgeld, als zij de werkelijke betaling niet heeft benaarstigd. . Komt al het na de echtscheiding betaalde onderhoudsgeld hiervoor in aanmerking? O.i. is dit onmogelijk en dient deze bepaling als volgt gezien : Een vrouw heeft recht op een pensioen van 36.000 F per jaar ( = 3000 F per maand). Haar man betaalt 1000 F onder­houdsgeld per maand.

15) Vergelijk verder met het stelsel der zelfstandigen. Art. 94, 30 van het K.B. van 22-12-67. Zie VI.

Page 10: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 282 -

Wanneer de vrouw 60 jaar is, zal zij dus een pensioen ontvangen van 3000 F - 1000 F = 2000 F per maand.

Het is overduidelijk dat deze regeling zeer onrechtvaardig wordt, waar zij stelt dat ook het niet benaarstigde onderhoudsgeld wordt afgetrokken.

De problematiek van het onderhoudsgeld is al zo oud en zo pijn­lijk ! Een belangrijk deel van de strafrechtspraak handelt daarover (vb. de man die naar het buitenland vertrekt).

Hoe dikwijls wordt er na enkele jaren niet afgezien van de inning van het onderhoudsgeld omwille van de enorme moeilijkheden die er veelal mee gepaard gaan.

Wij citeren hier een arrest van de Raad van State van 8 oktober 1970 16). Dit arrest stelt dat elke na de echtscheiding uitbetaalde rente of onderhoudsgeld wordt afgetrokken van het toegekend pensioen, ook voor het geval de vrouw de betaling niet heeft benaarstigd. Alzo werd de uitspraak van de Hoge commissie bevestigd, die stelde dat indien het onderhoudsgeld hoger is dan het bedrag van het rustpensioen de vrouw geen recht heeft op dit rustpensioen.

Dit is volgens de letter van de wet juist, doch sociaal gezien ons inziens onaanvaardbaar (cfr XI: nieuwe voorstellen).

24. Bij toepassing van art. 5 van het K.B. n° 50 kan de uit de echt gescheiden vrouw vervroegd pensioen aanvragen. Ieder jaar dat het pensioen vervroegd wordt, zal het evenwel verminderd worden met 5 %-

Vb. De uit de echt gescheiden vrouw van een werknemer wenst haar pensioen op 57-jarige leeftijd te ontvangen. De vrouw geniet normaal een volledig pensioen op 60-jarige leeftijd. Zij ontvangt nu een pensioen verminderd met 15 %-

25. Wanneer de uit de echt gescheiden vrouw de bij art. 8 voor­ziene regeling geniet, dient zij onverwijld de Rijksdienst in te lichten, wanneer er zich één van de bij art. 8, 2e en 3e lid beoogde gebeurtenissen voordoet.

Bij gebrek aan deze verwittiging worden de bijdragen welke zóuden gestort zijn nadat de gebeurtenis plaats greep, niet ingeschreven op de rekening van de betrokkene of worden er geschrapt en hun terugbetaling kan niet worden bekomen.

26. Voor de aanvraag van dit pensioen is de regeling beschreven onder art. 9 t.e.m. 21 van het O.K.B. van 21 december 1967 van toepassing.

Tegen de beslissingen kan beroep aangetekend worden bij de be­voegde rechtbank.

16) Rd St. 8-10-70 (Arr. en adv. Rd St. 1970, 900, arrest nr 14.295, Matagne t. f R.W.P.).

Page 11: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 283 -

Wat de achterstallen betreft, deze worden uitbetaald volgens de in hoofdstuk XI van het O.K.B. van 21 december 1967 beoogde moda­liteiten.

Voor al de problemen die zich kunnen voordoen bij de aanvraag, uitbetaling, bewijs ... , gelden de algemene regels 17).

27. Voor iedere uit de echt gescheiden vrouw die van de regeling gebruik maakt wordt een individuele rekening bijgehouden, waarop de individuele rekening van de gewezen echtgenoot en de stortingen van de vrouw aangegeven staan. De betrokkene ontvangt hiervan jaarlijks een uittreksel.

28. De bepalingen van art. 8 van het O.K.B. van 21 december 1967 zijn niet van toepassing wanneer de echtscheiding vóór 1 novem­ber 1967 werd uitgesproken. Alsdan gelden de vroegere regelingen (K.B. 17-6-55 voor de handarbeiders; K.B. 30-7-57 voor de be­dienden).

Het K.B. van 17 juni 1955 betreffende het arbeiderspensioen stelt dat:

a. indien de echtscheiding werd uitgesproken vóór 1januari1954, de uit de echt gescheiden vrouw geen aanspraak kan maken op het rustpensioen uit hoofde van de prestaties van de man, van wie ze ge­scheiden is.

b. indien de echtscheiding werd uitgesproken sinds 1januari1954 onder bepaalde voorwaarden een rustpensioen kan worden toegekend aan de gescheiden vrouw ingevolge de prestaties van de man, van wie zij gescheiden is, indien zij de ouderdom van 60 jaar niet heeft bereikt op het ogenblik dat de echtscheiding werd uitgesproken.

Het K.B. van 30 juli 1957 betreffende het bediendenpensioen stelt dezelfde regels als hierboven onder voorbehoud dat de echt­scheiding werd uitgesproken vóór of sinds 1 juli 1957.

Telkens gelden hierbij de hierboven besproken algemene voor-waarden. ·

VI. BESPREKING 'V'AN DE HUIDIGE WETGEVING IN HET PENSIOEN­

STELSEL DER ZELFSTANDIGEN.

29. In aanmerking te nemen wetgeving : K.B. n° 72 van 10 no­vember 1967, art. 30; K.B. van 22 december 1967, art. 92-98.

30. Er zij vooreerst opgemerkt dat het hier .slechts gaat om een pensioenrecht voor een beperkt aantal jaren nl. de jaren huwelijk tijdens dewelke de vrouw zelf niet onderhevig was aan een pensioen­stelsel, en dan pas de jaren vanaf 1925.

17) Voor al deze problemen geldt de algemene regeling die hier niet in extenso behandeld wordt. Cfr Van Geel, Pensioengida, Brussel, s.d.

Page 12: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

--' 284 -

Komen dus niet in aanmerking: Art. 96 : «De jaren huwelijk tijdens dewelke de uit de echt ge­

scheiden vrouw een beroepsbezigheid heeft uitgeoefend, die aan­leiding kan geven tot het toekennen van een rustpensioen krachtens het pensioenstelsel der zelfstandigen of krachtens een pensioenstelsel ingericht door of krachtens een wet, door een provinciaal reglement of door de N.M.B.S., uit hoofde van een gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling, worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het pensioen van de uit de echt gescheiden vrouw».

Bovendien wordt er hier ook niet voorzien, zoals in het stelsel der werknemers, in vrije stortingen, die door de vrouw kunnen gedaan worden (cfr werknemers: art. 8 van het O.K.B. van 21-12-67).

Wat het aantal jaren betreft, dient verder gesteld: het pensioen wordt bekomen naar rata van 1/40 van het in art. 92 bedoelde basis­bedrag per kalenderjaar huwelijk na 1925 tijdens hetwelk de gewezen echtgenoot een beroepsbezigheid als zelfstandige heeft uitgeoefend in de zin van het K.B. no 72 (art. 95, 1). Het totaal aantal 40sten die kunnen worden toegekend mag niet hoger zijn dan 40 (art. 97).

De loopbaan van de gewezen echtgenoot omvat de periodes van bezigheid en die periodes die ermede worden gelijkgesteld. Het bewijs van de loopbaan wordt geleverd overeenkomstig de algemene regels voorgeschreven door K.B. n° 72 en door het K.B. van 22 december 1967 (art. 95, 2).

31. Het basisbedrag waarvan sprake werd vastgesteld bij wet en wordt aangepast aan de index. Het basisbedrag van het ouderdoms­pensioen der uit de echt gescheiden vrouwen is vastgesteld op 29.000 F per jaar. Het bedrag stemt overeen met de oude index 140,25. Aan­gepast aan het indexcijfer 145,75 bedraagt het 30.127 F.

De wet van 9 juni 1970 1 8 voorziet in de volgende progressieve verhogingen : ·

1 juli 1971 1 juli 1972 ljuli 1973 1juli1974 1juli1975

Index 140,25 (127,50 %)

32.400 . 36.300 40.200 44.100 48.000

Index 145,75 (132,50 %) .

33.670 37.723 41.776 45.829 49.882

32. De vereiste leeftijd is 60 jaar. Nergens is er sprake van een vervroegd pensioen zo.als in het stelsel der werknemers.

33. Verder wordt de toekenning van dit pensioen ondergeschikt gemaakt aan een onderzoek naar de bestaansmiddelen overeenkomstig de artikelen 20 e.v. van het K.B. no 72 1sbis).

18) vVet van 9-6-70 houdende sociale programma tie ten voordele van de zelfstandigen. 18bis) Er dient echter rekening gehouden te worden met de jongste versoepe­

lingen inzake de invloed van de bestaansmiddelen op het pensioen der zelfstandigen.

Page 13: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

-285 -

Dit onderzoek naar de bestaansmiddelen geschiedt zoals voor de andere uitkeringen: het pensioen wordt verminderd met het gedeelte der bestaansmiddelen dat 14.000 F (21.000 F indien zij kinderlast heeft) te boven gaat of met het proportioneel gedeelte der bestaans­middelen indien het pensioen niet volledig is.

34. In het stelsel der zelfstandigen zijn er ook enkele gevallen voorzien waarbij de vrouw uitgesloten wordt :

1. indien zij van de ouderlijke macht vervallen werd verklaard (art. 94, 1). We verwijzen hier naar onze kritiek bij het werknemers­stelsel (zie n° 20, 1).

2. indien zij werd veroordeeld om haar man naar het leven te hebben gestaan (art. 94, 2).

3. als zij hertrouwd is, zelfs indien het nieuw huwelijk werd ontbonden (art. 94, 3).

(Aanvulling van het K.B. van 18-7-70: deze uitsluiting is niet van toepassing indien de vrouw op het ogenblik der ontbinding van het huwelijk geen aanspraak kan maken op een overlevingspensioen).

4. indien zij aanspraak kan maken op een overlevingspensioen uit hoofde van een vorig huwelijk (art. 94, 4).

VII. DE BEVOEGDHEID VAN DE ARBEIDSRECHTBANK.

35. Het stelsel der werknemers. De uit de echt gescheiden vrouw richt een aangetekende aan­

vraag aan de Rijksdienst voor werknemerspensioen. Deze dienst stelt dan een onderzoek in en stuurt daarna op haar beurt een aangetekend bericht naar de aanvraagster met de melding van hun beslissing i.v.m. het onderzoek.

Sinds de hervorming van het Gerechtelijk wetboek zijn het de arbeidsgerechten die voor deze materie bevoegd zijn (cfr Ger. Wb. art. 580, 1° en 4° voor de betwistingen inzake werknemerspensioenen).

36. Het stelsel der zelfstandigen. Ook hier dient men een aangetekende aanvraag te doen bij de

Rijksdienst. Door het feit dat ook voor deze materie momenteel de arbeidsrecht­

banken bevoegd zijn, vervielen de artikelen 178 t.e.m. 235 van het K.B. van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. Sinds de her­vorming van het Gerechtelijk wetboek is het art. 581 Ger. Wb. dat dient geraadpleegd voor een betwisting inzake het pensioen der zelf­standigen.

VIII. VERGELIJKING VAN DE TOESTAND IN HET STELSEL DER WERK­

NEMERS EN HET STELSEL DER ZELFSTANDIGEN.

37. Zowel in het stelsel van de werknemers als in dat van de zelfstandigen wordt een pensioenregeling getroffen voor de uit de echt gescheiden vrouw.

Page 14: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 286 -

Doch, in het eerste stelsel is er zowel voor de periode tijdens het huwelijk als voor de periode na de echtscheiding een pensioen voor­zien, terwijl in het stelsel der zelfstandigen enkel een pensioen voor­zien is voor de periode van het huwelijk. Cfr werknemers: O.K.B. art. 8 en artt. 75-82; zelfstandigen: K.B. 22-12-67, art. 92 e.v. Wij verwijzen naar hoofdstuk XI waar wij pleiten voor een harmonisatie van beide stelsels.

38. In bepaalde gevallen echter kan de vrouw geen aanspraak maken op deze regelingen. Cfr werknemers : O.K.B. art. 8; zelfstan­digen: K.B. 22-12-67, art. 94.

Toch kunnen wij een gelukkige wijziging aanstippen in het stelsel der zelfstandigen nl. art. 94, 3 waarin gesteld wordt dat de uitsluiting, voor het geval dat de vrouw hertrouwd is, niet van toepassing is indien zij op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk geen aanspraak kan maken op een overlevingspensioen.

39. In bepaalde gevallen kan dus het pensioen bekomen worden. Bij de berekening ervan moet men echter rekening houden met het onder 37 ·genoemde verschil en het verschillende basisloon in beide situaties. Cfr werknemers : O.K.B., art. 75; zelfstandigen : K.B. no 72, art. ll.

40. Een ander gevolg van het onder 37, genoemde verschil tussen beide stelsels, vindt men in het feit dat art. 77 van het werknemers­stelsel voorziet in een aftrekking van elk onderhoudsgeld dat aan de vrouw werd uitbetaald. Dit komt niet voor bij de regeling voor de zelfstandigen.

41. Daarnaast dient echter wel vermeld dat men in het stelsel der zelfstandigen nog steeds het « onderzoek naar de bestaansmiddelen» aantreft, alhoewel dit onderzoek thans zeer versoepeld is geworden (cfr zelfstandigen: K.B. 22-12-67, art. 98).

42. De mogelijkheid om vervroegd pensioen aan te vragen be­staat wel in het stelsel der werknemers maar vindt men niet terug in dat der zelfstandigen (cfr werknemers: O.K.B. art. 71: De minimum leeftijd die vereist wordt om het pensioen aan te vragen is 55 jaar. Dit betekent dus een maximale vervroeging van 5 jaar à 5 % ver­mindering per jaar van het pensioenbedrag).

IX. VERDERE KRITISCHE BEMERKINGEN IN VERBAND MET DE BE­

SPROKEN REGELINGEN AAN DE HAND VAN VERGELIJKINGEN.

43. In het geval van echtscheiding is het huwelijk ontbonden en kan de vrouw geen rechten meer laten gelden noch op het pensioen van haar gewezen man, noch op een weduwenpensioen bij diens overlijden. De wettelijke regelingen die wij onderzochten maken het haar mogelijk een pensioen te verkrijgen uit hoofde van de beroeps-

Page 15: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 287-

aktiviteit van haar gewezen echtgenoot, en bovendien wordt het mogelijk - maar dan enkel in het stelsel van de werknemers - een pensioen te vestigen door storting van vrijwillige bijdragen.

Ten overstaan van vroeger, wanneer deze regelingen niet be­stonden, betekent dit dus een hele verbetering. Wij vinden dit echter niet meer dan normaal, immers echtscheiding betekent toch niet de nietigverklaring van het huwelijk ex tune, maar een ontbinding van de huwelijksbanden ex nunc.

44. De laatste tijd gaan heel wat stemmen op om het pensioen­stelsel van de openbare sektor en ook de andere sociale prestaties van deze sektor zoals bv. de kinderbijslag, te harmoniseren met het stelsel van de sociale zekerheid (cfr A.C.V.-Congres Den Haan 23-25 nov. 1972). Wij kunnen ons daarbij principieel volledig aansluiten.

Het opzet van dit werk echter laat niet toe hierop verder in te gaan.

Wij kunnen nochtans niet nalaten te wijzen op de gunstige rege­ling van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw in het sociale zekerheidsrecht.

Wij vergelijken bv. met de pensioenregeling zoals die van kracht is voor de rijkswerklieden.

In dit stelsel verliest de uit de echt gescheiden vrouw haar rechten op pensioen, voor de huwelijksjaren waarin zij zelf geen pensioen heeft gevestigd. Deze regeling is echter niet van toepassing indien de echt­scheiding in het voordeel van de vrouw werd uitgesproken, evenwel onder voorbehoud van twee uitzonderingen, waarbij het recht van de vrouw op pensioen eveneens vervalt :

a. ingeval zij vóór het overlijden van haar vroegere echtgenoot hertrouwt en vanaf de dag dat het nieuwe huwelijk is aangegaan;

b. ingeval de echtscheiding ook te haren nadele werd uitgesproken (en wanneer ze dus beiden in het ongelijk werden gesteld) (cfr art. 57, § 2, eerste lid van het K.B. 1-7-37, zoals gewijzigd door art. 23 van het K.B. 11-9-72) 19). Het systeem van de vrijwillige stortingen bestaat niet.

45. Naast de wettelijk gescheiden vrouw, dient men ook nog twee andere categorieën te onderscheiden : de feitelijke gescheiden en de van tafel en bed gescheiden vrouw.

19) Vergelijk verder met art. 3 § 2 van het K.B. nr 255 van 12-3-36, dat handelt over het pensioen der leden van het leger en de rijkswacht. De uit de echt gescheiden vrouw verliest hier haar rechten op pensioen. De vrouw die de echtscheiding uitsluitend ten nadele van de man bekomen heeft of tegen wie de echtscheiding uitgesproken werd bij toepassing van art. 310 B.W., behoudt haar op het ogenblik der echtscheiding ver· worven rechten op pensioen, op voorwaarde dat zij geen nieuw huwelijk aangaat vóór de dood van haar man. Vgl. Brussel 16-2-66 (Pas. 1967, II, 28); Cass. 28-1-67 (Pas. 1967, 1, 650).

- -.----: ---·-· --.--.---.... -.--------

Page 16: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 288 -

De algemene regel is dat de echtgenote recht heeft op een pensioen dat gelijk is aan 50 % van het gezinspensioen van haar echtgenoot. De voordelen echter die zij ten persoonlijken titel geniet en de voor­delen die zij geniet als feitelijk of van tafel en bed gescheiden echtge­note mogen samen niet hoger zijn dan de helft van het gezinspensioen van haar echtgenoot. Dit is normaal : het huwelijk is niet ontbonden. Wij staan hier dus voor een gans andere juridische toestand.

In het stelsel der werknemers geldt voor het ogenblik het O.K.B. van 21 december 1967 en in het stelsel der zelfstandigen wordt deze kwestie geregeld door het art. 7 van het K.B. van 3 maart 1970 (als wijziging van het K.B. van 21-12-67) 20).

46. In dit kader past het eveneens een schematisch overzicht te geven van het overlevingspensioen voor de weduwe 21).

Voor de regeling der werknemers nemen wij het K.B. nr 50 van 24 oktober 1967 als basistekst.

In dit stelsel ontvangt de weduwe een overlevingspensioen ten vroegste op de eerste dag van de maand die volgt op deze tijdens dewelke de weduwe 45 jaar wordt, tenzij zij het bewijs levert :

- dat zij een kind ten laste heeft; - dat zij tenminste 66 % arbeidsongeschikt is. Dit pensioen ontvangt zij van zodra zij tenminste één jaar met

hem gehuwd was of minder dan één jaar gehuwd maar: - uit dit huwelijk een kind geboren werd; - het overlijden te wijten is aan een ongeval overkomen na de

datum van het huwelijk; - bij het overlijden een kind ten laste was waarvoor de weduwe

of haar echtgenoot kinderbijslag ontving. Het overlevingspensioen gaat slechts in zo de gerechtigde alle

andere beroepsbezigheden dan die welke door de Koning zijn toege­staan heeft gestaakt en zo zij geen sociale zekerheidsvergoedingen ge­niet. De uitbetaling van dit pensioen wordt geschorst wanneer de be­trokkene een andere dan toegelaten beroepsbezigheid hervat of nalaat mededeling te doen van de hervatting van een toegelaten arbeid.

Vermelden wij hier het vonnis van de Arbeidsrechtbank van Brussel 11 oktober 1971 (onuitgegeven). Een uit de echt gescheiden vrouw (sinds 1936) vraagt een overlevingspensioen aan omdat haar

20) vVij beperken ons hier tot het aangeven van de referentie van enkele vonnissen en arresten: Arb. Brussel 13-2-72 (onuitg.); Rd St. 3-3-70 (R. W. 1970-71, kol. 1010); Rd St. 16-11-67 (R. W. 1968-69, kol. 132); Rd St. 24-3-67 (R. W. 1967-68, kol. 488); Rd St. 18-2-69 (Arr. en adv. Rd St. 1969, 234, nr 13.412); Arb. Brussel 11-5-71 (T.S.R. 1971, p. 222); Arb. Antwerpen 12-11-71 (onuitg.); Arb. h. Luik 12-3-71 (J.T.T. 1971, p. 209); Arb. Brussel 4-10-71 (onuitg.); Arb. h. Brussel 3-12-71 (onuitg.); Hoge kom­missie 22-11-60 (B.T.S.Z. 1961, p. 402).

21) Zie verder Dillemans R., o.c., dl II, pp. rv, 12, 14, 26, 27.

Page 17: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 289 -

man in 1966 overleden is. De rechtbank zegt dat art. 17 van het K.B. nr 50 van 24 oktober 1967 duidelijk stelt dat, om aanspraak te kunnen maken op het overlevingspensioen, de weduwe, op het ogenblik van het overlijden van de man, zijn vrouw moet zijn.

In art. 21 is er ook sprake van een aanpassingsuitkering. Deze wordt uitbetaald aan de weduwe die bij het overlijden van haar man het overlevingspensioen niet kan genieten en ook aan de weduwe voor wie het genot van het overlevingspensioen is geschorst krachtens art. 19 (hertrouwen, niet meer voldoen aan voorwaarden voor ver­vroegde toekenning) op voorwaarde dan dat zij reeds minstens 10 maanden pensioen genoot.

In het eerste geval is deze uitkering gelijk aan één jaarbedrag van het pensioen dat de weduwe zou hebben getrokken in het tweede aan twee jaarbedragen van het geschorste pensioen. Deze uitkering wordt slechts éénmaal uitbetaald.

In het K.B. nr 72 van 10 november 1967 vinden wij de regeling voor de zelfstandigen.

De voorwaarden worden gesteld in art. 4 tot 7 en zijn dezelfde als in het stelsel der werknemers.

Ook wat de aanpassingsvergoeding betreft, bevatten de art. 8 en 12 een gelijkaardige regeling als voor de werknemers. Er is nochtans een supplementaire bepaling waardoor een weduwe die nog geen 10 maand pensioen ontving en wier recht geschorst wordt, een aanpas­singsvergoeding van één jaar, verminderd met de reeds ontvangen pensioenbedragen bekomt.

Ook hier dient nochtans eerst een bestaansmiddelenonderzoek te geschieden.

In het licht van de vorige vergelijking (zie nr 46) geven wij een aantal elementen uit de wetgeving van enkele Europese landen.

4 7. In Dititsland wordt een overlevingspensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw toegekend na de dood van de vroegere echt­genoot, op voorwaarde dat deze onderhoudsgeld betaalde 22).

48. Groot-Brittannië kent ook het systeem van het overlevings­pensioen. Men noemt het hier het « Ohild's special allowance » en het wordt toegekend aan de gescheiden vrouw met kinderlast wier vroegere echtgenoot overlijdt en dus ophoudt alimentatiegeld te betalen 23}.

49. Een bijzondere aandacht verdient de Nederlandse regeling van 1962 waardoor de gescheiden vrouw, wier vroegere man overlijdt en dus niet langer meer het eventueel onderhoudsgeld kan betalen,

22) Van Langendonck J., De sociale zekerheid in Duitsland (Ondernemen 1972, p. 261).

23) Van Langendonck J., De sociale zekerheid in Groot-Brittannië (Ondernemen,

1972, p. 156).

Page 18: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 290 -

eveneens recht krijgen op een ·overlevingspensioen, en dit ongeacht in wiens voordeel de echtscheiding werd uitgesproken 24). Hierbij wordt wel rekening gehouden met het aantal jaren huwelijk 25).

50. Besluit. Een duidelijke vergelijking kan gemaakt worden met het Belgische weduwenpensioen. In alle opgesomde Europese stelsels, is er nl. steeds sprake van een overlevingspensioen, term die bij ons gebruikt wordt om het pensioen van de weduwe aan te duiden.

De idee die men in die drie Europese stelsels ontwikkelde is wel vrij interessant en origineel. Doch, waarom moest men de uitwerking ervan vasthechten aan het systeem van de onderhoudsuitkering 1 Kan men dan dat recht op pensioen niet loskoppelen van het« schuld­begrip», dat bij de echtscheiding nog steeds té veel aan bod komt 1 Men moet o.i. meer objectieve criteria in aanmerking nemen.

X. BIJKOMENDE VOORZIENINGEN.

51. De uit de echt gescheiden vrouw zal zich naast de besproken regelingen in V en· VI nog kunnen beroepen op eventuele andere voorzieningen.

Deze bijkomende vergoedingen bestaan, los van het feit dat de vrouw door eigen arbeid een volledige loopbaan kan vestigen en aldus eveneens een eigen pensioen.

52. Vanaf de wet van 1 april 1969 wordt immers onder bepaalde voorwaarden aan al de personen die de normale pensioenleeftijd bereikten een « gewaarborgd inkomen» verleend. Dit is een nieuw recht dat ontstaat, zonder dat hiervoor enige persoonlijke bijdrage is vereist.

Niet iedere bejaarde zal echter het voorziene bedrag ontvangen, omdat bij het verlenen ervan rekening wordt gehouden met de be­staansmiddelen van de bejaarde en het pensioen dat hij reeds geniet.

53. Van minder belang zijn heden ten dage de regelingen met betrekking tot het stelsel der vrijwillig verzekerden (wet van 12-2-63).

Men onderscheidt de vrijwillige verzekering en de aanvullende verzekering. Het stelsel der vrijwillige verzekering is vooral bedoeld voor de personen die geen beroepsarbeid uitoefenen : van uit deze optiek is het dus nu nog van belang voor de uit de echt gescheiden vrouw die deze vrijwillige stortingen heeft gedaan.

Het stelsel der vrijwillige verzekering was bedoeld voor de per­sonen die geen beroepsarbeid uitoefenden. Vandaag de dag is dit

24) Van Langendonck J" De sociale zekerheid in Nederland (Ondernemen, 1972, p. 90).

25) *** De kleine gids voor de Nederlandse sociale verzekering, Amsterdam, 1970, p. 37.

Page 19: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 291 -

ondervangen door de specifieke pensioenregeling voor de uit de echt gescheiden vrouw en door de wet op het gewaarborgd inkomen.

54. Daarnaast bestaan heden nog de « ouderdomsrentetoeslagen » (K.B. 10-5-63). Dit stelsel is nu zonder belang geworden door de wet op het gewaarborgd inkomen 26).

XI. NIEUWE VOORSTELLEN. BESLUIT.

55. Het doen van een nieuw voorstel houdt een politieke optie in en dan zeker op dit moment, wanneer meer dan ooit de sociale zekerheid staat te wachten op herziening.

Mogen wij opteren voor een algemeen gewaarborgd inkomen dat meer dan nu een leefbaar inkomen betekent en dat een recht wordt zonder bijdrageplicht (cfr fiskalisatie van de sociale zekerheid) 1

Of moeten wij nieuwe voorstellen doen van uit de oude optiek 1 Wellicht zal deze laatste oplossing de meest realistische zijn in « dit België».

56. Nieuw art.1. De uit de echt gescheiden vrouw kan een pensioen bekomen. Het pensioen wordt op dezelfde manier geregeld en ver­kregen in alle stelsels en wel zoals hieronder beschreven. Motivering en toelichting : Een onderscheid maken is niet verantwoord.

Nieuw art. 2. Voor het vestigen van dit pensioen wordt eerstens rekening gehouden met de loopbaan. De loopbaan bestaat uit de som van:

1. De huwelijksjaren, tijdens dewelke de vrouw niet onderworpen was aan een pensioenstelsel. Daarvoor wordt het loon van de man in aanmerking genomen.

2. De huwelijksjaren, tijdens dewelke de vrouw wel onder­worpen was aan een pensioenstelsel. Daarvoor wordt haar loon in aanmerking genomen.

3. De jaren na het huwelijk dat de vrouw onderworpen was aan een pensioenstelsel. Daarvoor wordt haar loon in aanmerking ge­nomen.

4. De jaren na het huwelijk dat de vrouw niet onderworpen was aan een pensioenstelsel. Hier ligt nog een keuze-mogelijkheid waar­over kan geredetwist :

a. Ofwel doet zij maandelijkse stortingen aan de Rijksdienst voor pensioenen, die de basis vormen voor een fiktief loon.

b. Ofwel stort zij geen bijdrage en neemt men aan dat de nood­zakelijk en voldoende voorwaarde erin bestaat onderworpen te zijn aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering (wellicht als niet beschermde persoon).

26) Zie o.a. Rd St. 18-11-69 (Arr. en adv. Rd St. 1969, 233, nr 13.411 (Ouderdoms­rentebijslag voor de feitelijk gescheiden vrouw).

Page 20: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 292 -

Het aldus bekomen resultaat kan in geen geval verminderd worden met welke uitkering dan ook. Motivering en toelichting :

bij 1. Het hele loon van de man wordt in aanmerking genomen om een leefbaar pensioen te bekomen (in tegenstelling met art. 75 van het K.B. 21-12-67).

bij 3. Hier kunnen zich moeilijkheden voordoen, bijv. wanneer de vrouw part-time arbeid verricht omwille van de kinderlast.

bij 4. Voorbeeld: ziekte, minder-valide, té grote kinderlast, werkloosheid.

bij laatste lid : in tegenstelling met art. 77 van het K.B. 21 de­cember 1967.

Nieuw art. 3. Bij het overschrijven van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand zal de ambtenaar van de burger­lijke stand een aangetekend bericht sturen aan de uit de echt ge­scheiden vrouw en aan haar eventueel advokaat. Dit bericht omvat de tekst van deze wet.

Motivering en toelichting : Deze informatie is belangrijk en waarom zouden wij deze eenvoudige weg niet kiezen 1

Nieuw art. 4. De uit de echt gescheiden vrouw kan een vervroegd pensioen aanvragen, en dit ten vroegste op 50-jarige leeftijd met dien verstande dat het jaar vervroeging verminderd wordt met 2,5 %­

Motivering en toelichting : Men denke aan de grote last die zij te dragen heeft (financieel, eventuele kinderlast) en de algemene tendens om de pensioenleeftijd te verlagen.

Nieuw art. 5. De uit de echt gescheiden vrouw kan een overlevings­pensioen bekomen wanneer haar vroegere echtgenoot overlijdt. Bij de bepaling van het bedrag daarvan zal er rekening gehouden worden met de kinderlast en het aantal jaren huwelijk. De Koning bepaalt de minimumbedragen en de toeslagen per kind ten laste en per jaar huwelijk. Zij kan echter geen aanspraak meer maken op dit recht van zodra zij hertrouwt, tenzij zij het bewijs levert van behoeftigheid.

Motivering en toelichting : Vergelijk met de Europese regelingen (nr 4 7-50) en met het begrip echtscheidingsverzekering dat verder be­sproken wordt.

Nieuw art. 6. De uit de echt gescheiden vrouw kan geen aan­spraak (meer) maken op de rechten, vermeld in deze wet (of K.B.), van zodra zij rechten doet gelden op een ander door het Rijk toegekend pensioen, dat dezelfde periodes dekt en minstens even groot is in omvang.

Nieuw art. 7. De arbeidsrechtbank is bevoegd voor de geschillen die voortvloeien uit deze wet (of K.B.).

57. Wij willen hier ook herinneren aan de meer globale aanpak van het echtscheidingsprobleem. Een echtscheidingsverzekering blijft hier een open mogelijkheid (cfr nr 7). ·

58. Terwijl ons voorstel beperkt bleef tot de uit de echt gescheiden vrouw, kan het o.i. ook een uitgangspunt en een leidraad zijn voor een

Page 21: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 293 -

eventuele aanpak en aanpassing van de andere categorieën besproken onder nr 3 b. (concubines, kloosterlingen e.d.). Vb. de alleenstaande (oude jonge dochter): voor deze persoon zou het nieuwe artikel 2 er als volgt uitzien : Voor het vestigen van het pensioen wordt eerstens rekening gehouden met :

1. De jaren tijdens dewelke de persoon niet onderworpen wno aan het pensioenstelsel (vb. de juffrouw verzorgt haar moeder). Hic1voor wordt een jaarlijks forfaitair pensioenbedrag vastgesteld.

2. De jaren tijdens dewelke de persoon wel onderworpen was aan een pensioenstelsel en waarvoor zij betalingen heeft gedaan. Hiervoor wordt haar loon in aanmerking genomen.

59. Evenals ons burgerlijk recht is ons pensioenstelsel gebouwd op het klassieke huwelijk. Enkel een wettelijk gezin bekomt een gezinspensioen (ook de feitelijk of van tafel en bed gescheiden echt­genoten vormen nog een « gezin » en de regeling is eveneens op hen van toepa,ssing).

Bij echtscheiding vervalt dit en de ex-man zal een pensioen als alleenstaande ontvangen, terwijl de vrouw haar eigen pensioen zal moeten vormen (zo ook o.i. bij de nietigverklaring van het huwelijk).

Met het . klassieke huwelijkspatroon staat of valt het begrip «gezinspensioen» 27).

60. Tenslotte kan nog de vraag gesteld worden : « Waarheen gaat onze sociale zekerheid ? », vraag die ons uitgangspunt was . . . Het antwoord op deze vraag berust o.i. op twee elementen 28). Enerzijds een feitelijk element nl. wat zal men kunnen doen : waar liggen de sociale en ekonomische grenzen, in welke mate is men gebonden aan een historisch gegroeid systeem, hoe evolueert de sociale zekerheid in de ons omringende landen? Anderzijds is er een voluntaristisch ele­ment : wat wenst men te bereiken en welke prioriteiten verkiest men?

Rond deze elementen zal nog meer dan één discussie gevoerd worden! · ·

Daniël ÁMELINCKX & Robert DE CEUSTER.

27) Dit probleem stelt zich ook in het stelsel der gezinsuitkeringen. Cfr verder : Scheere A., Het bestaansrecht van het gezin als basis van de kinderbijslagregeling (B.T.S.Z. 1971, p. 221).

28) Cfr hiervoor de uitstekende studie van Deleeck H" ·Waarheen met de sociale zekerheid (B.T.S.Z. 1971, p. 5 e.v.). Vergelijk verder met de standpunten van: Delpérée A., Verschueren A. en Leën W., in De ontwikkeling van de Belgische wetgeving van sociale zekerheid 1965-1970, Leuven; 1971, p. 201-233; V.B.N., Sociale zekerheid: Waarheen?, Brussel, 1970; Goethals H., Naar een nieuwe sociale zekerheid. Samenvatting van het eindrapport van het Kongres van het V.K.W. (Ondernemen, 1972, p. 287 e.v.).

Page 22: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 294 -

C. trav. Bruxelles (6e ch.) - 12-2-1973 Pr.: Thomas - Pl. : Mes Graindorge, Jacques,

Schellekens & Grégoire - L.Q.M. / L.F.O. (R.G. 2622)

L GRÈVE. - Lrnux DE TRAVAIL. - DRorT D'Y PÉNÉTRER. - OoN­

DITIONS.

IL GRÈVE. - ÛCCUPATION D'USINE. - lNCAPACITÉ DE TRAVAIL. -

PARTICIPATION À L'OCCUPATION. - MüTIF GRAVE.

IIL MoTIF GRAVE. - NoTIFICATION DU CONGÉ suR L'HEURE. - EFFET

IMMÉDIAT. - SusPENSION Du coNTRAT. - SANS rncrnENCE.

L Le droit poitr le travailleur de pénétrer dans l' usine découle princi­palement de l' exécution du contrat; il peut également résulter de l' existence même du contrat. Par contre, la pénétration dans l'usine malgré l'oppo­sition de la direction, par une voie détoitrnée, sans autre but que d'y séjourner, dépasse les limites autorisées par l' existence et l' exécution du contrat. II. Oonstitue un acte de force et un motif grave justifiant le renvoi sans préavis, le fait pour un travailleur, cependant en incapacité de travail suspendant l' exécution de son contrat, de pénétrer dans l' usine avec un groupe de camarades af in d' y séjourner malgré l' opposition de l' em­ployeur. IIL La rupture de contrat pour motif grave peut être décidée par . l' em­ployeur même pendant la période de suspension du contrat et a eff et immédiat.

!. STAKING. - ARBEIDSPLAATSEN. - RECHT OM ER BINNEN TE DRINGEN. -

VOORWAARDEN.

ll. STAIHNG. - BEZETTING VAN FABRIEK. - ARBEtDSONGESCHIKTHEID. -'­

DEELNEMING AAN DE BEZETTING. - DRINGENDE REDEN.

II!. DRINGENDE REDEN. - BETEKENING VAN DE ONMIDDELLIJKE DOORZENDING.

- ÜNMIDDELLIJKE UITWERKING. - SCHORSING VAN HET KONTRAKT. - GEEN

INVLOED.

I. Het recht voor de arbeider de fabriek te betreden spruit voornamelijk voort uit de uitvoering van het kontrakt; het kan eveneens voortspruiten uit het bestaan zelf van het kontrakt. Het feit de fabriek binnen te dringen, niettegenstaande het verzet van de direktie, zonder een ander doel dan er te verblijven, valt buiten het bestaan en de uit­voering van het kontrakt. II. Maakt een gewelddaad en een ernstige reden uit die de doorzending zonder vooropzeg rechtvaardigt, het fe·it, voor een arbeider die toch in een periode van arbeids­ongeschiktheid verkeert, welke de uitvoering van zijn kontrakt schorst, met een groep makkers de fabriek te betreden ten einde er, niettegenstaande het verzet van de werk• gever, te verblijven. II!. De verbreking van het kontrakt om dringende redenen kan door de werkgever beslist worden, zelfs gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid en heeft onmid­dellijke uitwerking.

Page 23: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

.~ 295 ~

Attendu que l'intimée tente de prouver, en conclusions, la. réalité et la gravité des motifs qu'elle invoqua pour rompre Ie contrat sans préavis ni indemnité compensatoire de préavis; qu'elle conclut à la réformation du jugement a quo octroyant cette indemnité de rupture; que l'intimée exprime par conséquent clairement sa volonté formelle de relever appel du jugement a quo; qu'il faut en conclure qu'elle interjette appel incident du jugement a quo, !'appel incident n'étant soumis à aucune forme sacramentelle (Rép. de jurisprudence 1955-1965, V0 Appel; Bruxelles 22-6-59, Pas 1961, II, 53; Bruxelles 3-2-60, J.T. 1960, 506);

Attendu qu'il impotte, par conséquent, au préalable, d'examiner la réalité et la gravité des motifs invoqués dans !'appel incident avant d'examiner l'appel principal portant sur l'indemnité pour rupture abusive, celle-ci n' étant pas due si les motifs invoqués justifiaient la rup­ture immédiate;

APPEL INCIDENT.

I. Participation à une grève irrégulière. Attendu que l'intimé sur incident, appelant au principal, fournit,

au dossier, la preuve qu'il se trouvait en incapacité, par suite de ma­ladie, du 3 juin 1970 au 22 août 1970;

Attendu qu'en applièation de l'article 28 bis de la loi du 10 mars 1900, la maladie du travailleur suspend l'exécution du contrat de travail;

Attendu que la grève est née Ie 10 juin pour se terminer Ie 19 juin; que cette grève se situe pendant la période d'incapacité de travail; qu'il ne peut donc être reproché à l'intimé sur incident d'avoir cessé irrégulièrement Ie travail alors qu'il n'était pas tenu de l'accomplir; que ce motif su:ffit à hû seul, pour ·écarter Ie motif grave basé sur la participation à une grève irrégulière; qu'il est sans intérêt, par con­séquent, de rencontrer, plus avant, les moyens invoqués par les parties au sujet de ce grief;

iI. Oppos~tion au refèrend;_,,m, du .12 }uin 1970. . Attendu, pour les niêmes motifs exposés ei-avant, qu'il est sans

intérêt d'examiner ce grief, comme l'a fait Ie premier juge; que, d'ailleurs, l'appelante sur incident ne l'invoque pas;

!II. Le 17 }uin 1970, pénétration dans l'usine après cisaillement et effraction de la clóture. Attendu que les seuls griefs à examiner sont ceux de la pénétration

dans l'usine, après cisaillement et effraction de la clöture ainsi que l'occupation de locaux;

_Attendu que l'intimé sur incident reconnaît s'être trouvé sur les lieux, comme les autres occupants, Ie 17 juin 1970;

Attendu que l'intimé sur incident, bien qu'en état d'incapacité

Page 24: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

~ 296 -

de travail du 3 juin au 22 août 1970, était, suivant certificat médical, autorisé à sortir;

Attendu qu'il explique sa présence sur les lieux par le fait qu'il aurait été appelé par certains occupants, en qualité d'interprète;

Attendu que l'intimé sur incident ne prouve pas et n'offre pas de prouver qu'il fut appelé en cette qualité;

Attendu que l'intimé sur incident ne peut donc soutenir qu'il n'est pas concerné par les faits indiqués dans la lettre de rupture et qu'il serait resté étranger aux événements, donc notamment à ceux du 17 juin;

Attendu que c'est à juste titre que le premier juge a décidé qu'il n'était pas établi que l'intimé sur incident avait participé au cisaille­ment et à l'effraction de la clöture; qu'il doit simplement être retenu que l'intimé sur incident a pénétré et circulé dans les installations de l'usine de l'appelante sur incident; qu'il convient d'apprécier ce grief en relation avec le grief d'occupation des locaux, à savoir :

IV. Occupation illégale des locaux et bris de cadenas fermant l'atelier électrique. Attendu que le fait de l'entrée dans l'usine n'est pas contesté;

qu'en ce faisant et en application de l'arrêté royal du 29 juillet 1933 relatif à l'entrée et à la circulation dans les établissements insalubres et incornmodes, l'intimé sur incidenta · commis-une infraction punissable par les articles 2, 4 et 6 de la loi du 5 août 1888;

Attendu qu'il est prouvé et non contesté que les installations de l'usine comportaient au moins un panneau d'interdiction de circuler dans l'établissement sans autorisation de la direction, ce panneau rappelant la disposition réglementaire applicable et précitée;

Attendu que, lorsque le propriétaire des lieux interdit l'accès de ces lieu:x: à tous ceux qui n'avaient rien à y faire, ceux-là rnêmes qui passent outre à cette interdiction portent atteinte au droit de pro~ priété dont un des · éléments est le pouvoir pour · à qui appartient ce dröit, de réglementer. comme il l' entend,. l' accès de sa chose, sauf disposition contraire de la loi ou exécution d'un conttat;

Attendu qu'il n'est pas contesté que l'usine était fermée; que pour y pénétrer, il. importait de passer par une clöture qui avait été forcée; que s'il n'est pas établi que l'intimé sur incident a participé au cisaillement et à l'effraction de la clöture, il n'est toutefois pas con­testé que l'intimé sur incident pénétra dans les lieux par cette voie; qu'il devait donc déjà savoir qu'il pénétrait irrégulièrement dans l'usine;

Attendu qu'à la suite de la pénétration dans les locaux de l'usine, l'intimé sur incident a participé à l'occupation de certains locaux;

Attendu qu'il n'est pas contesté qu'il y ait eu occupation de locaux et cela durant 24 heures malgré l'avertissement formel de l'ingénieur en chef et l'ingénieur chef de sécurité sur les conséquences graves d'un tel comportement;

Page 25: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 297 -

Attendu que, par suite de l'incapacité de travail, le contrat de l'intimé sur incident était suspendu; que n'existait donc pas l'obli­gation d'exécution de ce contrat; qu'à ce titre, l'intimé sur incident n'avait donc pas à se trouver sur les lieux du travail; que seule sub­sistait l'existence du contrat; qu'à eet égard, dans Ie cas d'espèce, il n'existait aucune relation de cause à effet entre l'existence de ce contrat et la présence sur les lieux de l'intimé sur incident;

Attendu que le droit pour le travailleur de pénétrer dans l'usine résulte principalement de l'exécution du contrat; que, certes, le droit de pénétration peut résulter également de l'existence même du contrat et non plus de son exécution notamment pour l'accomplissement d'activités culturelles autorisées, créées ou favorisées par l'entreprise ou bien encore pour y accomplir certaines formalités ou démarches nécessaires ou utiles pour les droits du travailleur au regard de la sécurité sociale ; que ce droit de pénétration reste dans un cadre normal et ne souffre évidemment aucune discussion; que, par contre, la pénétration dans l'usine, malgré l'opposition de la direction, par une voie détournée, sans autre hut que la volonté d'y séjourner dépasse les limites autorisées par l'existence et l'exécution du contrat;

Attendu que c'est à tort que le premier juge a cru devoir atténuer la portée de cette occupation par le fait qu'elle:

1) fut de courte durée (24 heures), limitée à certains lieux; 2) n'a pas eu pour hut d'entraver la liberté du travail et ne

s'est accompagnée ni de voie de fait, ni de dégradations; 3) fut effective dans le chef de travailleurs largement supérieurs

en nombre à celui des licenciés, l'employeur ne motivant en rien la distinction faite entre les grévistes licenciés ou non;

Attendu que rien ne petmet de soutenir que ce qui est une in­fraction pénale, une atteinte au .droit de propriété et un ·acte d'indis­cipline caractérisé serait interdit ou autorisé selon qu'il dépasse ou non 24 heures;

Attendu que l'occupätion des lieux de travail contre le gré de l'employeur est un acte de force constitutif d'une voie de fait;

.Attendu qu'il est permis d'admettre, comme le soutient l'appe­lante sur incident qu' en ne procédant qu'à 22 licenciements alors que Ie nombre d'occupants .était de loin plus élevé (50 à 150 suivant les versions), l'appelante sur incident n'a voulu agir qu'à l'égard de ceux dont elle était certaine qu'ils avaient commis les faits reprochés; qu'on peut raisonnablement concevoir également, compte tenu de l'ampleur du mouvement collectif, que certains travailleurs, dont !'attitude fut identique à celle de l'intimé sur incident, aient pu échapper à l'attention de l'appelante sur incident; que l'intimé sur incident ne nie pas avoir pénétré dans l'usine et occupé certains locaux; que Ie fait que d'autres occupants aient échappé au licencie­ment laisse intact le fait reproché;

Page 26: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

~ 298 -

Attendu, par conséquent que l'appelante sur incident, consta­tant que l'intimé sur incident avait Ie 17 juin 1970, pénétré dans l'usine, avec un groupe de travailleurs, avec l'intention d'y séjourner, malgré son opposition, était en droit de considérer ce fait comme un motif grave justifiant la rupture du contrat sur l'heure;

Attendu que l'intimé sur incident ne peut également soutenir que la lettre de renvoi sur l'heure, en tout état de cause n'a pu sortir ses effets, en ce qui Ie concerne, qu'à la fin de la période de maladie soit Ie 22 août 1970; qu'il n'y a pas lieu de confondre, en effet, une notifièation de rupture de contrat pour motifs graves, par l'employeur, avec une notification d'un préavis par ce même employeur; qu'effec­tivement, en application de l'article 28 bis c) alinéa 2 de la loi du 10 mars 1900 si l'employeur conserve Ie droit de donner congé pendant la période de suspension, Ie délai de préavis ne court qu'à partir de la reprise de l'exécution du travail; que, toutefois, cette disposition est étrangère à la notification, faite par l'employeur, d'une rupture immé­diate de contrat pour motifs graves, rupture immédiate qui, elle, peut être décidée par l'employeur, même pendant la période de sus­pension;

Attendu que l'appel incident est donc fondé et qu'il y a lieu de réformer Ie jugement a quo en ce qu'il accorde l'indemnité compen­satoire de préavis; ... (Dispositif conforme aux motifs).

Note. - Sur la grève irrégulière et l'occupation d'usine, cfr C. trav. Bruxelles (6e ch.), 5-2-73 (J.T. 1973, 125). Quant à la rupture pour motif grave pendant la suspension du contrat, cfr C. trav. Bruxelles (6e ch.) 12-8-73 (R.G. 2622).

Arb. h. Brussel (afd. Antwerpen) (3e k.) - 10-3-1973 Vz.: Verougstraete - Pl.: Mrs Stappers & Vän den Heuvel

v.z.w.d. S.D.V. f V. (A.R. 1378)

VAKANTIEGELD. - KARAKTER VAN DE DERTIENDE MAAND. -

WETTELIJKE INTRESTEN OP OPZEGGINGSVERGOEDING.

Het vakantiegeld moet beschouwd worden als loon voor de berekening van de opzeggingsvergoeding.

Het gebruik een eindejaarspremie toe te kennen kan niet gelden tegen een geschreven overeenkomst.

Rente is van rechtswege verschuldigd met ingang van het tiJ"dstip waarop de opzeggingsvergoeding eisbaar is geworden.

PÉCULE DE VACANOES. - 0ARAOTÈRE DU TREIZIÈME MOIS. - lNTÉRÊTS

LÉGAUX SUR INDEMNITÉ DE RUPTURE.

Le pécule de vacances. doit être considéré comme de la rémunération pour le calcul de l'indemnité de préavis.

Page 27: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 299 -

L'usage d'acoorder une prime de fin d'année ne peut prévaloir B'Ur une conven­tion écrite.

LeB intérétB Bont dus de plein droit à parlir du moment ou l'indemnité de rupture eBt exigible.

De v.z.w.d. S.D.V. hieronder genoemd de werkgever, die vrij­willig vóór het instellen van de vordering een opzeggingsvergoeding betaalde gelijk aan 12 maanden loon, berust in de toekenning van 4 aanvullende maanden opzeggingsvergoeding, en heeft deze 4 maan­den betaald, zonder evenwel in het bedrag het dubbel vakantiegeld te rekenen;

Zijn hoofdberoep heeft alleen betrekking op de samenstelling van het basisloon genomen door de eerste rechter om de opzeggingsver­goeding te berekenen. Hij laat gelden dat het dubbel vakantiegeld geen loon is en zijn oorsprong niet vindt in de arbeidsovereenkomst, maar wel in de wet zelf, en dat er dus geen rekening mee moet worden gehouden in de samenstelling van de opzeggingsvergoeding, daar enkel de voordelen, die aan de werknemer krachtens de arbeidsovereenkomst toekomen, daarvoor in aanmerking komen;

V. laat gelden dat het vakantiegeld moet deel uitmaken van de bezoldiging waarop de vergoeding wordt berekend;

In haar incidenteel hoger beroep laat V. gelden : 1° dat zij, gezien haar leeftijd, haar anciënniteit, haar wedde

met voordelen en dertiende maand, de moeilijkheid om een gelijk­waardige betrekking te vinden, het belang van haar functie, en het feit dat de doorzending onmiddellijk en zonder recht noch reden ge­schiedde, recht zou hebben gehad op een vergoeding gelijk aan 24 maanden bezoldiging en niet aan 16 maanden zoals toegekend door de eerste rechter,

2° dat bij de berekening van deze vergoeding rekening dient te worden gehouden niet alleen '.met de jaarlijkse bezoldiging maar ook met de vaste premies, in casu de dertiénde maand, gezien deze op konstante wijzé op het einde 'Van ieder boekjaar aan elke bediende van gelijke rang wérd toegekend, en een vast verwor'Ven recht was, algemeen èn steeds toegepast, en aldus door vaste gewoonte een kon­tractueel voordeel was geworden, en dat dit niet kan worden teniet gedaan door een kwalificatie die de werkgever er aan zou geven, in strijd met de werkelijkheid,

3° dat de verwijlinteresten op de opzeggings'Vergoeding ver­schuldigd zijn vanaf de eisbaarheid van deze vergoeding krachtens de wet van 12 april 1965 op de bescherming van het loon, daar artikel 2, 36 lid van deze wet van toepassing is op de opzeggingsver­goedingen, en niet alleen op het loon stricto sensu;

Krachtens de vakantiewetgeving moet het recht op vakantie­geld van de loontrekkende arbeider beschouwd worden als een nood­zakelijk gevolg van het bestaan der arbeidsovereenkomst (Cass. 23-3-53, Pas. I, 560);

Page 28: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 300 ~

Zoals terecht geadviseerd door het openbaar ministerie, brengt het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor bedienden niet alleen de verplichting mee tot betaling van een loon, maar ook van het vakantiegeld, zodat dit vakantiegeld, krachtens artikel 20 van de bediendenwet, begrepen is in de verdiensten verworven krachtens de overeenkomst, en als zodanig moet beschouwd worden als loon;

De bedoeling van de wetgever het vakantiegeld te beschouwen als loon kan niet in twijfel worden getrokken;

Het oorspronkelijk wetsontwerp, dat later de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon zou worden, bevatte in zijn artikel 4 een opsomming van een aantal voordelen die in elk geval als loon moesten worden beschouwd. Daarin stond « het door de werkgever betaalde vakantiegeld »;

De Raad van State verklaarde, onder andere wat het vakantie­geld betreft, deze opsomming overbodig omdat dit voordeel onge­twijfeld onder de omschrijving van het begrip loon valt, en daarom werd de opsomming uit de wettekst weggelaten (wetsontwerp be­treffende de bescherming van het loon der werknemers, Parl. doe., Gedr. st. 471 (1962-63) nr l, p. 16);

Hierbij moet worden opgemerkt dat er in deze geen onderscheid moet worden gemaakt tussen de normale bezoldiging voor de vakantie­dagen en de vakantietoeslag gelijk aan een breuk van de bezoldiging der maand waarin de vakantie een aanvang neemt, gewoonlijk ge­noemd dubbel vakantiegeld;

Deze twee gedeelten van het vakantiegeld zijn niet verschillend van aard, zij maken samen. het vakantiegeld uit, en de verdeling in normale bezoldiging en toeslag is slechts een wijze van berekening van het vakantiegeld in zijn geheel, dat beschouwd moet worden als loon ingevolge de duidelijke wil van de wetgever ;

Het hoofdberoep van de werkgever is dus ongegrond; .. ; De werkgever laat terecht gelden dat ·de aan wervingsovereen­

komst, artikel 3, 20 bepaalt: «Behoudens tegenstrijdige bepaling voorzien in artikel 11 van het onderhavig contract of door de over­eenkomsten aangenomen door de bevoegde paritaire sectie, wordt uitdrukkelijk tussen partijen overeengekomen dat de. toegekende gratificaties, namelijk op het einde van het jaar, geen deel uitmaken van de bezoldiging, doch als vrijgevigheid te beschouwen zijn en te allen tijde herroepelijk» en dat dit nogmaals door de personeelsleden werd bevestigd ter gelegenheid van de betaling der eindejaarsver­goeding op einde 1968, 1969, 1970 en 1971, dat ook V. zulke verklaring heeft ondertekend waarbij zij erkende dat de gratificatie een vrijgevig­heid is, die niet als een verworven recht kan worden aangezien, en dat het de directie vrij blijft bij elke uitkering het bedrag en de voorwaarden te bepalen en een of meer personen uit te sluiten, en dat de einde­jaarsvergoeding steeds bestond uit een wisselend bedrag;

Ten onrechte roept V. een vaste gewoonte in, daar het gebruik niet kan gelden tegenover een geschreven overeenkomst ;

Page 29: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 301 -

Het feit dat de werkgever geen gebruik zou hebben gemaakt van zijn bedongen recht de vrijgevigheid te herroepen en een of meer personeelsleden van de toekenning uit te sluiten, brengt geen voldoende bewijs van een verzaken van dit recht. Ook is er geen bewijs ter zake van een omzeilen of ontduiken van de wet, in die zin dat de werkgever aan de vrijgevigheid een kwalificatie zou hebben gegeven in strijd met de werkelijkheid;

Het wisselend bedrag van de eindejaarsvergoeding en de relatieve belangrijkheid ervan wijzen niet op een bedrog, waarbij aan een ver­kapt loon de naam zou gegeven zijn van eindejaarsvergoeding;

Op dit punt is het incidenteel hoger beroep dus ongegrond, en dient het vonnis a quo insgelijks bevestigd;

Wettelijke interesten op de opzeggingsvergoeding: V. vraagt betaling van de verwijlinteresten op het bedrag van

de opzeggingsvergoeding, met name de wettelijke interesten ver­schuldigd zonder in mora stelling vanaf de eisbaarheid, zegge vanaf de verbreking van de overeenkomst;

De eerste rechter oordeelde dat de opzeggingsvergoeding geen loon is in de zin van artikel 2 der wet van 12 april 1965, verworven door de bediende krachtens de arbeidsovereenkomst;

De werkgever laat gelden dat de opzeggingsvergoeding ver­schuldigd is zonder dat arbeidsprestaties worden verleend, vermits loon uiteraard de tegenwaarde is van gepresteerde arbeid;

Weliswaar is een opzeggingsvergoeding geen loon in de oor­spronkelijke betekenis en begripsomschrijving van dit woord, en is de opzeggingsvergoeding niet verschuldigd ingevolge de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, maar uitsluitend ingevolge haar ver­breking, in de voorwaarden en omstandigheden bepaald door de wet;

Terecht laat V. echter opmerken dat, ingevolge artikel 2, 1 e lid, 3° der wet van 12 april 1965 als loon moeten worden beschouwd« de in geld waardeerbare voordelen waarop de werknemer recht heeft lastens de werkgever ingevolge zijn dienstbetrekking»;

Opmerkelijk is wel dat de wetgever hier deze zeer algemene be­woordingen gebruikt, en niet de woorden « krachtens de arbeidsover­eenkomst»;

De algemeenheid der gebruikte uitdrukking bewijst de wil van de wetgever zich niet te beperken tot het loon verschuldigd ingevolge de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, maar wel alle voordelen, van welke aard ook, die niet door de wet uitgesloten worden, gelijk te stellen met loon, wanneer zij door de werkgever verschuldigd zijn ingevolge het bestaan van een arbeidsovereenkomst;

Ingevolge artikel 10 van de loonwet van 12 april 1965 is dus van rechtswege rente verschuldigd met ingang van het tijdstip waarop de opzeggingsvergoeding eis baar. is geworden, zegge vanaf de ver­breking der arbeidsovereenkomst;

De memorie van toelichting verduidelijkt inderdaad, wat betreft

Page 30: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 302 -

artikel 2 : « de woorden - ten gevolge van zijn dienstbetrekking -wijzen er duidelijk op dat onder loon, waaraan de regering bescherming wenst te verlenen, moet worden begrepen niet alleen het eigenlijke loon toegekend als rechtstreekse tegenprestatie van de verrichte arbeid, maar ook alle andere voordelen die in verband met de uit­voering, de beëindiging of de schorsing van de dienstbetrekking worden verleend, zoals opzeggings- en ontslagvergoedingen, vakantie­geld, loon voor betaalde feestdagen ... » ;

Anderzijds bedoelt artikel 10 wel alle sommen die loon uitmaken en ermee gelijkgesteld zijn (Parl. doe., Gedr. st. 471 (1962-63), nr 1, p. 4);

Om deze redenen, Het arbeidshof, ... recht doende op tegenspraak, ontvangt de

twee hogere beroepen, verklaart het hoofdberoep ongegrond en wijst de werkgever v.z.w.d. S.D.V. ervan af; verklaart het incidenteel hoger beroep van V. enkel gegrond wat betreft de hierna bepaalde interesten; bevestigt het bestreden vonnis behalve in zoverre het de vordering tot betaling der verwijlinteresten op het bedrag van de opzeggingsvergoe­ding heeft ongegrond verklaard; verbeterende, veroordeelt de v.z.w.d. S.D.V. tot betaling der wettelijke intresten op het bedrag van 83.204 F toegekend door de eerste rechter, vanaf de datum der verbreking der arbeidsovereenkomst, zegge vanaf 7 augustus 1972, dit alles onder mindering der som betaald na het bestreden vonnis ...

Noot. - Een voorziening in kassatie werd tegen dit arrest ingesteld. Wat betreft de weerlegging van de stelling van dit arrest in verband met de hoe­danigheid van loon van het vakantiegeld, zie Arb. Nijvel, 7-6-73 (hierna blz. 325).

C. trav. Bruxelles (sect. Mons) - 16-3-1973 M. f C.C.X. - (R.G. 1587)

ÁLLOCATIONS FAMILIALES. - ENFANTS HANDICAPÉS.

D'INCAPACITÉ. - DÉCISION DU JUGE DE PAIX.

TAUX

L'A.R. du 29-6-67, pris en exécution des art. 47, al. 2, 62, § 3 et 63, § 3 des lois coordonnées sur les allocations familiales pour travailleurs salariés et confiant aujuge de paix le soin de constater l'incapacité requise (66 %) des enfants handicapés, n'a pas été abrogé par l'art. 2 de la loi du 10-10-67 contenant le code judiciaire; en conséquence, eet arrêté continue à sortir ses eff ets et le ju ge de paix demeure seul compétent en ce qui concerne la constatation de l' insuffisance ou de la diminution de la capa­cité physique ou mentale d'un enfant handicapé.

La législation en la matière n' ayant pas organisé l' appel de cette décision du juge de paix, cellecci est définitive et l' appel de pareille décision est irrecevable.

Page 31: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 303 -

KINDERBIJSLAG. - GRAAD VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID. - BESLISSING

VAN DE VREDERECHTER.

Het K.B. dd. 29-6-67, getroffen in uitvoering van art. 47, 2• lid, 62, § 3 en 63, § 3, van de samengeordende wetten op de kinderbijslag voor loonarbeiders, dat de zorg om de vereiste, ongeschiktheid (66 %) van de minder-valide kinderen vast te stellen, aan de vrederechter toevertrouwt, werd bij art. 2 van de wet van 10-10-67 houdende het gerechtelijk wetboek niet ingetrokken; dit besluit blijft bijgevolg uit­werking hebben en de vrederechter blijft alleen bevoegd wat betreft de vaststelling van de ontoereikendheid of van de vermindering van de fysische of geestelijke geschikt­heid van een minder-valide kind.

Daar de wetgeving terzake het beroep tegen de beslissing van de vrederechter niet georganiseerd heeft, is deze definitief en het beroep van een dergelijke beslissing is onontvankelijk .

... Attendu que Ie 16-11-70, Ie juge de paix du canton de Ch. a constaté, en application de l'art. ler de l'A.R. du 29-6-67,que la fille mineure de l'appelant, M.S., née à T. Ie 5-8-56, était atteinte d'une diminution de sa capacité physique ou mentale de 50 %, incapacité de travail ayant pris cours Ie 1-10-70;

Attendu que par requête du 16-9-71, adressée au prem.ier juge, l'appelant a formé recours contre la décision prise par Ie juge de paix précité; que par jugement du 15-5-72 - celui dont appel-, Ie premier juge a déclaré Ie recours irrecevable;

Attendu que l' A.R. du 29-6-67, pris en exécution des art. 4 7, al. 2, 62, § 3 et 63, al. 3 des lois coordonnées relatives aux allocations familiales pour les travailleurs salariés confie en son art. ler au juge de paix Ie soin de constater, sur avis d'un médecin expert, l'inca­pacité requise des enfants handicapés, c.-à-d. des enfants atteints d'une incapacité de travail d'au moins 66 % et des enfants incapables d' exercer une profession quelconque répondant aux conditions fixées par les art. 4 7 et 63 des lois coordonnées;

Attendu que eet arrêté n'a pas été abrogé par les dispositions de l'art. 2 de la loi du 10-10-67 contenant Ie code judiciaire; qu'à défaut d'une mise en concordance ou d'une abrogation expresse, l' A.R. du 29-6-67 continue à sortir tous ses effets (C. É., avis des 17-6-64 et 4-11-64, Pas., supplément 1967, n°8 11-12, p. 756, 761, 777 et 792; Vander­vorst, J.T.T. 1971, p. 1; Bull. Q. et R., Ch., 11-4-72, p. 561, question n° 32 posée par Ie représentant Mathot Ie 14-3-72; Trib. d'arr. Bruxelles 24-6-71, J.T.T. 1971, 188); qu'en conséquence, Ie juge de paix demeure compétent à l'exclusion des juridictions du travail, en ce qui concerne la constatation de l'insuffisance ou de la diminution de la capacité physique ou mentale d'un enfant handicapé;

Attendu qu'en l'espèce Ie cas de la fille de l'appelant a été tranché Ie 16-11-70 par Ie juge de paix du canton de Ch., en application de l' art. 1 er de l' A.R. précité du 29-6-67;

Page 32: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 304 -

Attendu que la constatation par Ie juge de paix, visée à l' art. 1 er de l' A.R. du 29-6-67, est un acte de juridiction gracieuse; qu' elle n' est, dès lors, pas susceptible d'un recours ;

Attendu d'ailleurs que la législation en la matière n'a point orga­nisé l' appel de cette décision; que Ie cas de la fille de l' appelant a donc été définitivement tranché par Ie juge de paix du canton de Oh. ; qu'à bon droit Ie premier juge a décidé qu'il ne pouvait recevoir la requête (dans le même sens: Trav. Charleroi, 11-10-71, R.G. 4024/R. en cause de M.E.);

Par ces motifs, La Cour, ... déclare !'appel recevable mais non fondé ...

Note. - Voir la note sous C. trav. Liège 14-3-73 (ei-après p. 308).

C. trav. Bruxelles (sect. Mons) - 29-6-1973 Pr.: M. Adant - Pl.: Mes Paris & Chevalier - R. / s.a. S.

PROTECTION DE LA MATERNITÉ. - LICENCIEMENT.

Aucune disposition légale n'oblige l'employeur qui, pour des raisons économiques, doit se séparer d'une partie de son personnel, de s'abstenir de liceiwier une traixi,îlleuse-enceinte, même si tout le personnel exerçant le mêrne emploi que cette travailleuse n' est pas licencié et, a fortiori, même si celle-ci est apte à exercer d' autres f onct1:ons auxquelles les néces­sités économiques n'exigent pas qu'il soit mis fin; soutenir le contraire aboutirait à priver de son emploi une travailleuse qui, dans les mais ou les semaines à venir, restera normalement capable de travailler, au profit d'une autre qui ne le sera certainement plus.

BESCHERMING VAN DE MOEDER. - AFDANKING.

Geen wettelijke bepaling verplicht de werkgever, die zich, om ekonomische redenen, van een deel van zijn personeel moet ontdoen, zich te onthouden een zwangere arbeidster af te danken, zelfs indien het overige personeel dat hetzelfde werk als deze arbeidster uitoefent, niet af gedankt wordt en a fortiori, zelfs indien deze laatste geschikt is om andere funkties uit te oef enen, waaraan geen einde gesteld moet worden om eko­nomische redenen. Het feit het tegenovergestelde te beweren zou erop neerkomen een arbeidster, die binnen de eerstkomende maanden of weken normaal arbeidsgeschikt zal blijven, van haar betrekking te beroven ten voordele van een andere die het niet meer zal zijn.

Attendu que les faits et antécédents de la cause peuvent être résumés comme suit :

L'appelante, demanderesse originaire, est entrée au service de l'intimée, défenderesse originaire, Ie 29 novembre 1971, en qualité de piqueuse;

Page 33: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 305 -

Le 21 janvier 1972, elle a été licenciée pour motif grave; Suite à des contacts avec son organisation syndicale, l'intimée

a renoncé à se prévaloir d'un motif grave et la rupture sans préavis a été remplacée par une rupture avec préavis, celui-ci prenant cours le 27 janvier pour se terminer le 2 février 1972;

Se basant sur le fait qu'elle était enceinte, l'appelante a fait citer l'intimée en payement: 1. du salaire relatif à trois mois de service: 27.457 F; 2. d'une indemnité de rupture : 4.238 F; 3. du salaire des 1 er et 2 février 1972 : 840 F;

Le premier juge a fait droit aux deuxième et troisième chefs de demande seulement, le salaire dû correspondant à celui des 27 et 28 janvier 1972;

Attendu que l'appel est régulier dans la forme et dans le temps; que seul le premier chef de demande reste contesté;

Attendu que suivant l'article 40 de la loi du 16 mars 1971, « l'em­ployeur qui occupe une travailleuse enceinte ne peut faire un acte tendant à mettre fin unilatéralement à la relation de travail à partir du moment ou il a été informé de l'état de grossesse jusqu'à expiration d'un délai d'un mois prenant cours à la fin du congé postnatal, sauf pour des motifs étrangers à l'état physique résultant de la grossesse ou de l' accouchement. La charge de la preuve de ces motifs incombe à l'employeur. Si le motif invoqué à l'appui du licenciement ne répond pas aux prescriptions de l'alinéa 1 ou à défaut de motif, l'employeur paiera à la travailleuse une indemnité forfaitaire égale à la rémuné­ration brute de trois mois ... »;

1. Attendu qu'il importe d'abord de savoir si, au moment du congé, l'intimée connaissait l'état de l'appelante;

Attendu que dans une lettre lui adressée le 27 janvier 1972, elle écrivait : « ... nous avons reçu votre certificat médical le 25 janvier 1972 ... »;

Attendu toutefois que dans une attestation du 2 février 1972, elle déclarait avoir reçu un certificat médical de grossesse en date du 30 décembre 1971;

Attendu que cette attestation ne constitue pas un aveu; qu'en effet, l'aveu, tant extra-judiciaire que judiciaire, exige la volonté de faire au sujet d'une contestation née et actuelle, une déclaration destinée à servir de preuve à la partie adverse (Oass. 6-7-50, J.T. 1950, 540; Oass. 3-2-67, Pas. 1967, I, 681; Oass. 23-4-71, Pas. 1971, I, 755); qu'en l'espèce il n'existait le 2 février 1972 aucune contestation entre les parties;

Attendu néanmoins qu'elle fait présumer que l'appelante con­naissait l'état de grossesse de l'intimée, dès le 31 décembre 1971, cette connaissance étant par ailleurs indépendante de la remise d'un certificat médical;

2. Attendu qu'en conclusions l'intimée soutient que l'appelante ne lui ayant pas révélé son état lors de !'engagement, a commis une

Page 34: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 306 -

faute qui la prive du droit de réclamer l'indemnité forfaitaire prévue par la loi;

Attendu qu'il n'est toutefois pas établi que l'appelante savait, le 29 novembre 1971, qu'elle était enceinte; que l'intimée elle-même semble le reconnaître puisqu' elle écrit en conclusions qu'il y a seule­ment lieu de penser qu'elle connaissait son état;

Attendu que ceci étant, il importe de rechercher les raisons pour lesquelles il a été mis fin au contrat de l'appelante;

Attendu qu'à eet égard l'intimée fait observer ce qui suit: Le 21 janvier 1972, elle a averti l'Office national de l'emploi

qu'elle se voyait obligée de licencier du personnel féminin pour manque de travail;

A la même date un congé avec préavis prenant cours le 24 janvier 1972 a été remis à quatorze piqueuses;

Son chiffre d'affaires a évolué comme suit de novembre 1971 à mai 1972: novembre 1971 : 91.703 F; décembre 1971: 552.773 F; janvier 1972 : 482.675 F; février 1972 : 161.517 F; mars 1972: 109.933 F; avril 1972 : 111.500 F; mai 1972 : 96.195 F;

Attendu qu'il résulte de ce qui précède que ce sont incontesta­blement des raisons d'ordre économique qui out justifié la mesure prise à l' égard de l'intimée ;

Attendu que sans nier le fait cette dernière soutient que ce ne sont pas uniquement de telles considérations qui ont joué, que l'employeur a fait un choix parmi Ie personnel licencié, qu'elle était apte à exercer l'emploi d'une des six ouvrières demeurées en service;

Attendu qu'aucune disposition légale n'oblige l'employeur qui, pour des raisons économiques, doit se séparer d'une partie de son personnel, de s'abstenir de licencier une travailleuse enceinte, même si tout le personnel exerçant le même emploi que cette travailleuse n'est pas licencié, et, a fortiori, même si celle-ci est apte à exercer d'autres fonctions auxquelles les nécessités économiques n'exigent pas qu'il soit mis fin; soutenir le contraire aboutirait à priver de son emploi une travailleuse qui dans les mois ou les semaines à venir restera normalement capable de travailler, au profit d'une autre quine le sera certainement plus;

Attendu d'autre part qu'il importe peu que le motif de la rupture n'ait pas été expressément énoncé dans la lettre adressée à l'appe­lante le 27 janvier 1972, contenant notification d'un congé avec préavis;

Par ces motifs, La Cour, ... dit le recours recevable mais non fondé; confirme le

jugement dont appel ...

Page 35: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 307 -

C. trav. Liège (Se ch.) - 12-2-1973 Pr. : M. Thirion - O.N.S.S. / s.p.r.l. 0. - (R.G. 2196/72)

SÉCURITÉ SOCIALE. - MAJORATION DE COTISATIONS. - RENON­

CIATION.

La renonciation aux majorations et intérêts de retard est une mesure administrative dont le contróle échappe au juge.

N e constitue pas un cas de force majeure le fait que la période d'un mois au cours duquel l' employeur doit faire parvenir la formule de dé­claration est occupée en partie par la période de vacances fixées légalement.

L' employeur devrait solliciter en temps utile une dérogatwn a l'O.N.S.S.

SoCULE ZEKERHEID. - VERHOGINGEN VAN BIJDRAGEN. - VERZAKING.

De verzaking aan de bijslagen en verwijlintresten is een administratieve maat­regel waarvan de kontrole aan de rechter ontsnapt.

Maakt geen geval van overmacht uit, het feit dat de periode van één maand binnen dewelke de werkgever de formule van aan gif te moet laten geworden gedeeltelijk opge­slorpt wordt door de wettelijk bepaalde vakantieperiode.

De werkgever zou een afwijking bij de R.M.Z. ten gepaste tijde moeten vragen.

Attendu que l'Office national de sécurité sociale a lancé citation contre la partie intimée aux fins de l'entendre condamner au paiement de cotisations d'un montant de 5.625 F; de majorations d'un montant de 208.085 F et d'intérêts de 17 .389 F;

Les cotisations pour le 2° trimestre de l'année 1971 s'élevaient à la somme de 2.080.859 F et si par suite d'une erreur de paiement, la somme de 5625 F n'avait pas été payée à l'O.N.S.S., cette erreur fut réparée par un versement de 5.625 Fen date du 27 septembre 1971. L'intimée reconnaît que les majorations et intérêts sur cette somme, soit 612 F, sont dus par elle et demande la confirmation du jugement sur ce point;

Mais la somme la plus importante des cotisations, afférente au 2e trimestre de l'année 1971 n'a été versée que le 31 août 1971, après avoir été déclarée le 13 août 1971;

Le delai légal pour rentrer les déclarations ainsi que pour effec­tuer le paiement est d'un mois à dater de l'expiration du trimestre;

Cette somme aurait donc dû être versée avant le 31 juillet 1971; La s.p.r.l. D. invoque un cas de force majeure, la commission na­

tionale paritaire de !'industrie verviétoise du textile ayant fixé en date du 28 octobre 1970, la date des vacances annuelles dans !'industrie textile du 12 juillet 1971 au 2 août 1971, et partant puisque les em­ployés et ouvriers ne pouvaient travailler légalement pendant cette période, il n'était pas possible par ce fait de pouvoir dresser des

Page 36: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 308 -

comptes ou d'effectuer des versements entre le ler juillet 1971 et le 31 juillet 1971;

Ce raisonnement ne paraît pas pertinent car depuis la décision de fixation des vacances aux dates reprises ci-dessus, la société D. avait la possibilité de se prémunir contre la mésaventure qui lui arrivait; elle pouvait non seulement établir ses comptes avant le début réel des vacances mais encore si cela lui paraissait impossible, elle aurait dû, par écrit et suffisamment tot, demander l'autorisation à l'O.N.S.S .. de rentrer ses déclarations et d'effectuer ses paiements dans un délai accepté par l'O.N.S.S.;

La société D. sent tellement bien l'importance de eet argument qu'elle prétend avoir demandé cette autorisation par téléphone, ce qui est vraiment léger de la part d'une société bien organisée; la preuve de cette conversation n' est évidemment pas rapportée;

Si les éléments d'une force majeure constituée par le fait du prince ne nous paraissent pas réunies, il faut souligner encore qu'une jurisprudence constante et unanime décide que l'Office national de sécurité sociale a seul le pouvoir d'exonérer en tout ou en partie les assujettis des majorations et intérêts de retard; qu'il n'appartient pas aux tribunaux de tirer des conséquences de l'existence ou non d'une excuse valable justifiant un retard dans les versements et les déclarations;

· :Par ces motifs, La Cour, statuant contradictoirement, ". réforme le jugement

a quo; condamne la s.p.r.l. D. au paiement des sommes de 225.424 F, plus les intérêts légaux de 10 % depuis le 31 août 1971 ".

Note. - Voir également C. trav. Liège (58 ch.) 19-2-73 (R.G. n° 2196/72).

C. trav. Liège (sect. Libramont) - 14-3-1973 Min. public/ O.N.A.F.T.S. - (R.G. 158/72)

ALLOCATIONS FAMILIALES. - HANDICAPÉ. - CoNTESTATION DE

L'INCAPACITÉ.

Les contestations relatives à la majoration du taux des allocations familiales par enfant handicapé prévue à l' art. 7 des lois coordonnées sur les allocations familiales pour travailleurs salariés sont des contesta­tions relatives aux droits et obligations des travailleurs salariés en matière de prestations familiales, lesquelles sont prévues par l' art. 580, 2° du code J0Udiciaire. En vertu de l'art. 81, al. 5 du code J0udiciaire, le tribunal qui doit connaître de ce litige doit être composé d'un président - juge au tribunal du travail - et de deux juges sociaux, l'un nommé au titre d'employeur et l'autre au titre de travailleur.

La compétence du juge de paix déterminée par l'art. Jer de l'A.R. du 29-6-67 - relative à la constatation de l'insuffisance ou de la dimi-

Page 37: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 309 -

nut ion de la capacité physique ou mentale de l' enfant handicapé n' a pas été supprimée par la création des juridictions du travail.

Toutefois, l'intervention du juge de paix n'est qu'un préliminaire administratif indispensable à l'octroi des allocations familiales spéciales, en dehors de toutes contestations.

Lorsque la constatation par le juge de paix du pourcentage d'in­capacité est contestée, la juridiction du travail est compétente pour fixer cette incapacité, éventuellement après expertise.

KINDERBIJSLAG. - Ml:NDER·VALIDE. - VASTSTELLING VAN DE ONGESCHIKT·

HEID.

De betwistingen betreffende de verhoging van het bedrag van de kinderbijslag voor minder-valide kinderen, voorzien bij art. 7 van de samengeordende wetten op de kinderbijslag voor loontrekkenden, zijn betwistingen betreffende rechten en verplich­tingen van de loontrekkenden inzake gezinsprestaties, die voorzien zijn bij art. 580, 2° van het gerechtelijk wetboek. Overeenkomstig art. 81, 5e lid van het G. W. moet de rechtbank, die kennis neemt van dit geschil, samengesteld worden uit een voorzitter­rechter bij de arbeidsrechtbank, en uit twee sociale rechters, de ene benoemd ten titel van werkgever en de andere ten titel van arbeider.

De bevoegdheid van de vrederech~r, bepaald bij art. 1 van het K.B. dd. 29-6-67 - betref! ende de vaststelling van de ontoereikendheid of van de vermindering van de fysische of van de geestesgeschilctheid van het minder-valide kind, werd door de op­richting van de arbeidsrechtsmachten niet af geschaft.

De tussenkomst van de vrederechter is echter slechts een administratief voor­gaande, dat onontbeerlijk is voor de toekenning van de kinderbijslag voor minder­validen, buiten elk geschil.

Wanneer de vaststelling door de vrederechter van een percentage van ongeschikt­heid betwist is, is de arbeidsrechtsmacht bevoegd om deze ongeschiktheid desgevallend na onderzoek te bepalen .

... Attendu que l'appelant principal demande la mise à néant du jugement a quo au motif que le tribunal, irrégulièrement composé, était sans pouvoir de juridiction;

Attendu qu'il fait, en outre, reproche au premier juge d'avoir condamné le défendeur originaire par défaut, alors que celui-ci - qui n'avait pas comparu à l'audience d'introduction sans que défaut soit pris contre lui - n'a pas été reconvoqué comme le prescrit l'art. 803 du code judiciaire pour l'audience à laquelle la cause avait été remise;

Attendu qu'il ressort du procès-verbal d'audience et du jugement que le tribunal du travail d' A., qui a statué sur le recours de A.B contre l'O.N.A.F.T.S., était composé du président, juge au tribunal du travail, d'un juge social indépendant et d'un juge social employé;

Attendu que l'objet du litige est une décision de l'O.N.A.F.T.S. qui refuse au demandeur B., le bénéfice de la majoration du taux des allocations familiales pour enfant handicapé, prévue par l'art. 47 des lois coordonnées sur les allocations familiales pour salariés;

Page 38: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 310 -

Attendu qu'il s'agit en l'espèce d'une contestation relative aux droits et obligations des travailleurs salariés prévus par la législation en matière de prestations familiales;

Attendu que ces contestations sont prévues par l'art. 580, 20 du O.J.;

Attendu que pour les litiges qui portent sur les matières prévues à l'art. 580, l'art. 81, al. 5 du code judiciaire prescrit que le tribunal du travail doit être composé, outre le président, juge au tribunal du travail, de deux juges sociaux dont l'un doit avoir été nommé au titre d'employeur et l'autre au titre de travailleur;

Attendu qu'il apparaît en l'espèce que le tribunal du travail était irrégulièrement composé et était en conséquence sans pouvoir de juridiction ;

Attendu que le jugement a quo devant être annulé, il n'y a pas lieu d'examiner le second moyen de l'appelant tiré de la violation de l'art. 803 du code judiciaire;

Attendu que par l'appel, la Cour du travail se trouve saisie du fond du litige;

Attendu que par sa décision du 25-5-71, l'O.N.A.F.T.S. a refusé à B.A. l'octroi de l'allocation supplémentaire pour handicapé pour !'enfant P. en se fondant sur le fait ·que cette enfant ne présentait pas une insuffisance ou une diminution de capacité de 66 % au moins, celle-ci étant en l'espèce de 55 %, taux constaté par le juge de paix du canton de F. le 11-5-71;

Attendu que le demandeur a introduit un recours contre cette décision de l'O.N.A.F.T.S. en suite duquel le premier juge a désigné un expert pour apprécier l'état d'incapacité de l'enfant;

Attendu que l'appelant soutient que le tribunal du travail était incompétent pour statuer sur un recours contre une décision du juge de paix fixant le pourcentage d'incapacité d'un enfant handicapé;

Attendu que le premier juge a estimé qu'il n'était pas lié par la constatation du juge de paix qui n'a qu'une compétence limitée au stade de la procédure sur requête et que le tribunal du travail ayant compétence au stade de la contestation en vertu de l'art. 580, 2° du code judiciaire, il lui appartient de statuer sur le taux d'insuffisance physique dont pourrait être atteint l' enfant;

Attendu que pour bénéficier des suppléments d'allocations fami­liales pour handicapés, l'enfant doit, selon les art. 47, al. 3 des lois coordonnées sur les allocations familiales et 1 er et 2, § 1 er de l' A.R. du 10-3-64, être atteint à 66 % au moins d'une insuffisance ou d'une diminution de capacité physique ou mentale du chef d'une ou plusieurs affections ;

Attendu qu'en application des articles 47, al. 2 des lois coordon­nées, art. 2, § 2 de l' A.R. du 10-3-64, 63, dernier alinéa des lois coor­données et art. 1 er del' A.R. du 29-6-67, l'insuffisance ou la diminution de la capacité physique ou mentale de l'enfant handicapé est constatée par le juge de paix sur avis d'un médecin du service médiéo-social

Page 39: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 311 -

du ministère de la prévoyance sociale ou d'un médecin du service du controle médical de l'I.N.A.M.I. désigné par Ie ministre de la prévoyance sociale ;

Attendu que la compétence du juge de paix, telle qu'elle est fixée à l'art. ier de l'A.R. du 29-6-67, n'a pas été supprimée par la création des juridictions du travail, puisque cette disposition n'a été abrogée ni expressément, ni implicitement par lé code judiciaire;

Attendu que l'art. 117 des lois coordonnées sur les allocations familiales prévoyait qu'en cas d'échec de conciliation ou d'absence d'ar­bitrage, les conseils de prud'hommes ou à leur défaut les juges de paix, étaient compétents pour trancher les contestations en matière d'allo­cations familiales pour salariés; qu'actuellement cette disposition maintient la compétence des tribunaux du travail pour statuer sur ces contestations (art. 78, 3° des dispositions modificatives et 580 du code judiciaire);

Attendu que de l' existence de ces deux dispositions, dont la se­conde vise un stade conténtieux, il faut conclure que l'intervention du juge de paix se situe au stade initia! de la demande, à un moment ou il n'existe pas de contestation ni de débat contradictoire, mais une simple requête administrative que la loi a entourée de certaines garanties;

Que la constatation de l'incapacité par Ie juge de paix constitue un préliminaire administratif indispensable à l'octroi des allocations familiales spéciales et cé, en dehors de toute contestation ;

Attendu qu'au stade contentieux, il n'.est pas douteux que la juridiction du travail, bien qu'elle soit une juridiction d'exception, s' est vu attribuer par le code judiciaire la totalité de contentieux social individuel;

Que saisie d'une contestation en matière d'allocations familiales, elle a pour mission de vérifier notamment si les conditions d'octroi des allocations spéciales définies à l' A.R. du 10-3-64, sont réunies notamment l'incapacité. prévue par l'art. 47 des lois coordonnées;

Attendu que la juridiction du travail ne pourrait être liée, pour l'appréciation de l'incapacité, par la constatation du juge de paix qui est intérvenue én dehors de tout débat judiciaire et alors qu'aucune disposition légale formelle ne précise que cette constatation s'impose à tous en cas de contéstation;

Attendu qu'im vu des éléments du dossier il échet d'ordonner une expertise;

Par ces motifs, La Cour, statuant contradictoirement, ... reçoit les appels, déclare

!'appel principal fondé et !'appel incident non fondé, annule Ie juge­ment entrepris ét statuant à nouveau, dit l'action recevable et avant faire droit au fond, conunet en qualité d'expert, Ie docteur J.L. ".

Note. - Si la jurisprudenoe est aotuellement fixée pour affirmer que l'intro­duotion du code judioiaire n'a pas abrogé :la oompétenoe graoieuse du juge de paix

Page 40: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 312 -

pour décider du degré d'incapacité des enfants handicapés en vue de l'octroi des allocations familiales au taux majoré, la question est actuellement posée de savoir si un recours est ouvert contre cette décision <levant les juridictions du travail.

Voir dans le sens de la Cour de Liège, Trav. Arlon 3-12-71 (J.T.T. 1972, p. 251 avec observations de V.P.); Trav. Liège 14-9 et 6-10-72. Comparer Trav. Dinant (lr• Oh.) 20-1-72 (J.T.T. 1972, p. 251).

Comme le montrent surtout les deux arrêts (p. 302 & 308), la jurisprudence est divisée sur ce point. Si nous nous rallions à la solution donnée par la Cour de Bruxelles, nous estimons qui c'est à tort que la Cour du travail de Liège s'est prononcée par l'affirmative: dès que l'on admet que le code judiciaire n'a rien innové en la matière, il convient d'en tirer tous les effets et il serait, en consé­quence, illogique d'ouvrir en la matière aux intéressés, un recours dont ils ne béné­ficiaient pas antérieurement. Voir C. trav. Bruxelles 16-3-73 (ci-devant, p. 302).

Que cette solutfon soit socialement efficace est un autre problème qui relève de la compétence du législateur.

C. trav. Liège (le ch.) - 3-4-1973 I. / M. (R.G. 2442/72)

A.T.

STATUT SOCIAL DES INDÉPENDANTS. - ACTIVITÉ POSTÉRIEURE

À LA FAILLITE. :_ ÜOTISATIÓNS DUES.

Les cotisations sociales nées d'une activité de travailleur indépendant postérieure à la f aillite ne font pas partie du passif.

L' action en paiement de ces cotisations ne doit pas être dirigée contre le curateur de la Jaillite.

SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN. - BEDRIJVIGHEID NA J)E FALING. -

VERSCHULDIGDE BIJDRAGEN.

De sociale bijdragen, voortspruitend uit een aktiviteit als zelfstandige, en ver­schuldigd na de faling, maken geen deel uit van het passief.

De vordering tot betaling van deze bijdragen moet niet tot de curator van d.e faling gericht worden .

... Attendu que l'appelante, demanderesse ongmaire, a assigné l'intimé, défendeur originaire, en paiement de 7.397 F représentant les cotisations arriérées avec les intérêts légaux et les majorations légales prévues par Ie statut social des indépendants;

Attendu que Ie premier juge a déclaré l'action non recevable pour le motif que, le défendeur ayant été déclaré en faillite, l'action aurait dû être intentée contre Ie curateur;

Attendu que, contrairement à cette thèse, reprise par l'intimé, l'appelante soutient qu'il s'agit en l'espèce de cotisations postérieures à la mise en faillite quine pourront donc pas être admises au passif et

Page 41: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

---·: -·--.-------

-313 -

qu'en conséquence Ie curateur ne doit en aucune façon être poursuivi; qu'en outre, l'état de faillite n'empêche pas une partie de demander jugement contre Ie failli même s'il ne lui est pas permis de mettre ce titre à exécution ;

Attendu qu'il n'est pas contesté que les cotisations réclamées con­cernent une activité d'aide-cabaretier postérieure à la déclaration de faillite et étrangère à celle-ci; que l'intimé ne conteste ni la qualité d'aidant d'indépendant ni Ie montant de la dette;

Attendu que les articles 444 et 452 des lois coordonnées sur les faillites prévoient Ie dessaisissement du failli, pendant la faillite, de l'administration de ses biens et rendent nécessaire l'intervention du curateur pour l' exercice des actions et voies d' exécution contre Ie failli;

Attendu cependant qu'après Ie jugement déclarant la faillite, Ie failli peut, en principe, exercer, sans l'autorisation ni l'assistance du curateur, une activité nouvelle même de nature commerciale (voir Van Ryn, Principes de droit commercial, n° 2707 et R.P.D.B. v0

Faillite no 345) ; Attendu que Ie failli peut contracter, en raison de l'activité

nouvelle, administrer les ressources qu'il s'est procurées de cette façon et ester en justice comme demandeur ou défendeur à ce propos (Van Ryn, op. cit. n° 2707 et· doctrine et jurisprudence citées not. Lyon-Caen et Renault, Traité de droit commercial, t. VII, n°s 236 et 248);

Attendu qu'il est par ailleurs toujours loisible au curateur d'in­tervenir au procès pour sauvegarder les intérêts de la masse (Lyon­Caen et Renault, op. cit., n° 236 et Van Ryn, op. cit., n° 2707);

· Attendu que l'action intentée contre Ie failli sans l'assistance du curateur de la faillite était recevable; qu'elle est fondée;

Attendu qu'en appel, l'intimé postule ci:mdamnation de l'appe­lante à la somme de 25.000 F à titre de domrnages-intérêts pour appel ~éméraire et vexatoire; que cette dernande n'est pas fondée;

· Par ces motifs, La Cour, ... reçoit !'appel, Ie déclare fondé; met à néant Ie juge­

ment entrepris; statuant à nouveau, cöndamne M. au paiement de 7.397 F avec .les intérêts à 10 % depuis Ie 1-8-71 sur la somme de 6.905 F; ...

Arb. Antwerpen (9e k.) - 17-1-19n r. I c. (A.R. 5502)

SOCIAAL STATUUT VOOR ZELFSTANDIGEN. - BIJDRAGEN.

Het bewijs van de betaling der pensioenbijdragen moet geleverd worden door een stortingsbewijs, een betalingsbewijs of een kwijting, voor te leggen.

Een verklaring van de sociale verzekeringskas, meer bepaald be-

Page 42: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 314 -

treffende de periode van overheveling van de A.S.L.K. naar de Sociale verzekeringskas waarbij aan de zelfstandige wordt meegedeeld « dat zijn rekening in het oude pensioenstelsel aangezuiverd was », geldt niet als voldoende bewijsmiddel.

STATUT SOCIAL DES INDÉi'ENDANTS. - COTISATIONS.

La preuve du paiement des cotisations de pension doit ~tre f ournie en présentant la preuve d'un versement ou d'un paiement, ou une quittance.

Une dédaration de la caisse d'assurances sociales, concernant plus précisément la période de transfert de la O.G.E.R. à la caisse d'assurances sociales, signalant à l'indépendant que son compte dans l'ancien régime de pension est apuré, ne suffit pas .

. . . Overwegende dat de eis ertoe strekt verwerende partij te horen veroordelen om aan eiseres te betalen de som van 30.754 F als wette­lijke bijdragen en bijslag over de periode van 1967 en 1968 met in­begrip van de wettelijke intresten vanaf 1-6-67, onder voorbehoud van vermeerdering of vermindering in de loop van het geding, te ver­meerderen met de gerechtelijke intresten en de kosten van het geding, inclusief de rechtsplegingsvergoeding;

Overwegende dat verwerende partij ter zitting voorhoudt dat zij de bijdrage over het jaar 1967 betaald heeft en te dien einde een schrijven van eisende partij dd. 11-2-69 voorbrengt waarin eisende partij aan verwerende partij mededeelt dat haar « rekening in het oude pensioenstelsel aangezuiverd werd tot einde 1967 »;

Overwegende dat in ieder geval verwerende partij in gebreke blijft enig betalings- of stortingsbewijs of kwijting naar voor te brengen;

Overwegende dat wat hoger-vermelde brief betreft, de administra­tieve moeilijkheden niet uit het oog mogen verloren worden die ge­paard gaan met de inwerkingtreding van het koninklijk besluit nr 38 dd. 27-7-67, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelf­standigen, en meer bepaald met de overheveling van de gewezen aan­geslotenen bij de A.S.L.K. naar de onderscheiden sociale verzekerings­kassen;

Overwegende dat bovenvermelde brief dd. 11-2-69 trouwens moeilijk als een kwijting kan g~ïnterpreteerd worden, wat de ver­schuldigde bijdragen over het jaar 1967 betreft;

dat bewuste brief enkel tot gevolg kan gehad hebben dat ver­werende partij in de mening verkeerde in regel te zijn met de bijdragen over het jaar 1967, zodat bij gebreke aan enig bewijs van verdere aan­maning omtrent deze bijdragen in hoofde van eisende partij, ver­werende partij dan ook niet kan veroordeeld worden tot de betaling van de gebeurlijke gerechtskosten, die met de huidige vordering over het jaar 1967 zouden gepaard gaan;

Overwegende voorts dat de vordering van eisende partij omtrent de bijdragen over het jaar 1968 niet ernstig betwist wordt door ver-

Page 43: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

"'"'""_ ....... "

- 315 -

werende partij, zodat deze bijdragen alleszins verschuldigd zijn, tesamen met de gerechtskosten, de rechtsplegingsvergoeding inbe­grepen, welke in casu 660 F bedraagt;

Overwegende dat de eis van eisende partij derhalve gegrond is; Om deze redenen, De rechtbank, . . . recht doende op tegenspraak, na erover

beraadslaagd te hebben, alle andere en strijdige conclusies verwerpend, verklaart de vordering ontvankelijk en gegrond; veroordeelt ver­werende partij om aan eiseres te betalen de som van 30.754 F ."

Noot. - Deze beslissing komt ons aanvechtbaar voor: zij keert de bewijs­last om: Actori incumbit probatio. Weliswaar, is het onmogelijk het bewijs van een negatief feit te leveren. Doch, de rechtbank had zich terzake op zijn minst op vermoedens van betaling moeten steunen; er waren er in onderhavig geval twee : het uitdrukkelijk schrijven van het fonds en het feit dat dit laatste zich later onthouden heeft zgz, ontbrekende bijdragen te vorderen. Weliswaar, heeft de overheveling van de pensioendossiers van de A.S.L.K. naar de sociale verze­keringsfondsen aanleiding gegeven tot een ongelooflijke chaos en het is niet uitge­sloten dat bijdragen aan deze instelling gestort op de rekening van de verzekerde om het even welke reden niet ingeschreven konden worden. Doch het gaat hier om een heel ander probleem waarvan gans het belang zal blijken op het tijdstip van de vereffening van de rente van de verzekerde, die berekend zal worden op het bedrag van zijn bijdragestortingen, of op het ogenblik waarop de aktiviteitsjaren als zelfstandige berekend zullen worden.

A. T.

Arb. Antwerpen (13e k.) - 2-1-1973 Vz. : D'Halleweyn - Pl. : Mrs Van den Heuvel & Peeters

R. / O.O:L. - (A.R. 15043)

HAND:ELSVERTEGENWOOrtDIGING. - UrTWilirNINGSVERGOEDING. -

AANBRENGST VAN KLIËNTEEL. - BEREKENING.

De bewering dat voor aanspraak op een uitwinningsvergoeding, het door de handelsvertegenwoordiger aangebracht kliënteel een aanzienlijke omvang zou dienen te hebben, vindt geen enkele steun in de bepalingen van de wet, en wordt daarenboven door de voorbereidende werken tegen-gesproken. ·

De bezoldiging, op grond waarvan de uitwinningsvergoeding dient berekend, omvat alle kontraktuele voordelen, bij uitsluiting van de terug­betaling der kosten.

REPRÉSENTATION OOMMERóIALE. - lNDEMNITÉ D'ÉVIOTION. - ÄPPORT

DE OLIENTÈLE. - CA.LOUL.

L'affirmation selon laquelle l'apport de clientèle à prendre en considération

Page 44: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 316 -

lorsqu'il s'agit d'octroyer l'indemnité d'éviction, doit €tre notable, ne repose sur aucune disposition précise de la loi, et est au surplus contredite par les travaux prépara­toires.

La rémunération servant de base au calcul de l'indemnité d'éviction comprend tous les avantages découlant de la convention, à l'exclusion du remboursement des frais.

Overwegende dat aanlegger betoogt dat hij aan alle voorwaarden voldoet om aanspraak te hebben op de betaling ten laste van eerste verweerster van een uitwinningsvergoeding ten bedrage van 52.344 F;

Overwegende dat eerste verweerster harerzijds opwerpt dat aanlegger niet bewijst dat hij een kliënteel heeft aangebracht; dat aanlegger weliswaar een 600-tal kleine handelaars bezocht; dat echter 78 % van de aangebrachte orders minder dan 2.000 F en 69 % ervan minder dan 1.000 F beliepen; dat bedoeld kliënteel niet aan eerste verweerster verworven bleef; dat het derhalve ten onrechte is dat aanlegger te haren laste de betaling van een uitwinningsvergoeding vordert;

Overwegende dat eerste verweerster overigens subsidiair aan­voert dat bij de berekening van de uitwinningsvergoeding geen rekening mag gehouden worden met de bijkomende verdiensten verworven krachtens de overeenkomst;

Ovèrwegende dat eerste verweerster weliswaar beweert dat het door aanlegger aangebracht kliënteel slechts een bescheiden omvang zou gehad hebben, doch niet betwist dat betrokkene daadwerkelijk een kliënteel aanbracht; dat artikel 15, eerste lid, van de wet van 30 juli 1963 tot instelling van het statuut der handelsvertegenwoor­digers niet vereist dat het aangebracht kliënteel aanzienlijk zou zijn (Arb. h. Luik 19-3-71, J.T.T. 1971, p. 209); dat er in principe geen aanleiding toe bestaat bij de interpretatie van een duidelijke wettekst rekening te houden met de tijdens de voorbereidende parlementaire werkzaamheden afgelegde verklaringen (Oass. 21-2-67, Pas. 1957, I, 775); dat de rechter slechts verplicht is zich op bedoelde verklaringen te steunen wanneer deze de draagwijdte bevestigen van de wettekst, zoals zij uit de gebruikte bewoordingen blijkt (Oass. 4-4-57, Pas. 1957, I, 952; cfr noot Kamerlid Defraigne in J.T. 1972, p. 645; zie ook M. Duchatelet in T.S.R. 1968, p. 396 en 397); dat de door de wet­gever tijdens de voorbereidende werkzaamheden afgelegde verklaringen juist de bevestiging inhouden dat de in artikel 15 van bovenvermelde wet gebruikte bewoordingen « die een kliënteel aangebracht heeft» geen enkel voorbehoud wat de omvang van bedoeld kliënteel inhouden; dat inderdaad tijdens de openbare vergadering van 17 juli 1963 van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de heer Van Doorne, zin­spelend op artikel 15, verklaarde wat volgt : « Ik vraag me af of dat artikel niet beter had moeten ingestudeerd worden om in plaats van een forfaitaire vergoeding, verschillende vergoedingen te voorzien volgens de werkelijke verdiensten. De enige voorwaarde die in dit

Page 45: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 317 -

artikel neergelegd is, is dat· de vertegenwoordiger een kliënteel. aan­gebracht heeft. Maar is dat één cliënt, tien cliënten, honderd cliënten? Is dat zakencijfer verhoogd met 10 %, 50 % of 100 % ? Hoe zal dat artikel toegepast worden? U weet zo goed als ik, Mijnheer de minister, dat er zekere zaken zijn·die werkelijk recht gehouden worden of terug in leven gebracht worden dank zij de werking van hun vertegen­woordigers. Daarnevens zijn er vertegenwoordigers die zich alleen maar neerzetten in plaatsen die reeds op voorhand voorbereid werden door hun voorgangers en die misschien twee of één cliënt meer kunnen bij­maken. Volgens dit artikel zullen beide personen op dezelfde voet ge­steld worden en mijns inziens is dat niet te rechtvaardigen; dan meen ik ook hier te moeten opmerken dat bv. de persoon die weinig cliënteel heeft aangebracht, volgens dit artikel recht heeft op deze vergoeding ... Ik ben geen jurist, maar ik vraag me werkelijk af hoe de rechter daar eigenlijk stelling kan nemen indien de wetgever zelf geen stelling in de ene of in de andere zin neemt» (Parl. hand., nrs 72-73, K., p. 70);

Overwegende dat deze verklaringen, welke de dag vóór de naam­stemming over het geheel van het wetsontwerp afgelegd werden, nadien door geen enkel andersluidend parlementair commentaar weerlegd werden; dat alleen de heer minister van tewerkstelling en arbeid er zich toe beperkte volgend antwoord ter zake te verschaffen : « ... il y aura matière à appréciation, car je signale que cette indemnité d'éviction est due aux représentants qui ont apporté une clientèle, à moins que l'employeur n'établisse qu'il ne résulte de la rupture du contrat aucun préjudice pour Ie représentant de commerce. Cela vous montre l'équilibre qui peut exister dans l'appréciation de eet apport de clientèle» (ibidem, p. 71);

Overwegende dat uit het geheel van bovenvermelde verklaringen dient afgeleid dat de bewering, luidens welke het aangebracht kliënteel een aanzienlijke omvang zou dienen te hebben, niet enkel geen steun vindt in de duidelijke bepalingen van de wet, doch daarenboven door de voorbereidende werken ervan tegengesproken wordt;

Overwegende dat evenmin vereist is dat het aangebracht kliënteel na de beëindiging van de overeenkomst aan de werkgever trouw blijft (Cass. 14-12-67, T.S.R. 1968, p. 19);

Overwegende dat aanlegger op het ogenblik van de feiten sedert meer dan één jaar in dienst was van de onderneming; dat eerste ver­weerster niet bewijst dat uit de beëindiging van de overeenkomst geen enkel nadeel voor aanlegger zou voortgesproten zijn; dat aanlegger derhalve aan alle voorwaarden voldoet om aanspraak te hebben op de betaling ten laste van eerste verweerster van een uitwinningsver­goeding;

Overwegende dat artikel 15, derde lid van de wet van 30 juli 1963 bepaalt dat de uitwinri.ingsvergoeding gelijk is «aan de bezoldiging van drie maanden voor de vertegenwoordiger die bij dezelfde werk­gever was tewerkgesteld gedurende een periode van één tot vijf jaar»; dat hetzelfde lid weliswaar een bepaalde regeling oplegt wat de be-

Page 46: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 318 -

rekeningswijze betreft van het commissieloon, als gebeurlijk bestand­deel van bovenbedoelde bezoldiging, doch geen bijzondere omschrijving van de gebruikte generieke term« bezoldiging» geeft; dat deze laatste derhalve overeenkomstig de bepalingen van artikel 1 van de wet van 30 juli 1963 de draagwijdte heeft welke voor de toepassing van de wetten betreffende het bediendenkontrakt eraan gegeven wordt; dat bedoelde term aldus niet enkel het basisloon, doch tevens alle andere kontraktuele voordelen omvat, bij uitsluiting van de terug­betaling van veroorzaakte onkosten (A. Oolens, Le contrat d'emploi, p. 86 en 87) ...

Noot. - Over het eerste punt, zie o.m. in tegenovergestelde zin, Colens, Le contrat d'emploi, 5e uitg. 1973, blz. 334 («Er werd nog in de loop van de voor­bereidende werkzaamheden gezegd dat het de vertegenwoordiger toehoort te be­wijzen dat de uitbreiding aanzienlijk was»), evenals de door hem aangehaalde beslissing van Arb. Eer. Brussel 7-2-66 (blz. 210).

Trav. Bruxelles - 27-11-1972 V.A. I O.A.F.F.U.P.A. (R.G. 8113/72)

ÁLLOCATIONS FAMILIALES. - ENFANT PLACÉ.

La règle énoncée par la circulaire du 23-12-70 de l'O.N.A.F.T.S. (O.O. n° 865), selon laquelle l'erifant doit être considéré comme placé pendant un mais entier dès qu'il séjourne plus de 15 jours de ce mais dans un institut, ne peut être opposée au demandeur (attributaire qui réclame les allocations).

En effet, l'article 70 des lois coordonnées ne contient pas pareille disposition.

KrNDERBIJSLAG. - GEPLAATST KIND.

De door de omzendbrief van de R.K. W. dd. 23-12-70 aangehaalde regel (O.O. nr 865), volgens dewelke het kind moet beschouwd worden als gedurende een volle maand geplaatst te zijn zodra het meer dan 14 dagen van deze maand in een instelling ver­blijft, kan de eiser (rechthebbende die de kinderbijslag vordert) niet tegengesteld worden.

Inderdaad, art. 70 van de samengeordende wetten bevat geen dergelijke bepaling .

... Attendu que l'action tend à obtenir le paiement des allocations familiales pour tous les jours ou la petite 01.F. séjourne dans la familie du demandeur;

Attendu qu'il résulte des éléments de la cause que la petite 01.F. est placée à charge du ministère de la justice au home B. à Rixensart et que la famille du demandeur la reçoit, en tant que famille d'accueil, les fins de semaine, les jours de congé, et pendant les vacances sco­laires;

Page 47: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 319 -

Attend.u que Ie demandeur fait grief aux défendeurs de ne percevoir des allocations familiales pour cette enfant que lorsque celle-ci séjourne chez lui plus de 15 jours au cours du mois civil;

Attendu que les défendeurs reconnaissent au demandeur la qualité d'attributaire lorsque !'enfant séjourne dans son ménage; qu'ils n'accordent cependant à son épouse la qualité d'allocataire que si Ie séjour de !'enfant dépasse 15 jours en un mois civil; qu'ils font état d'une règle selon laquelle l' enfant doit être considérée comme placée pendant tout le mois dès qu'elle séjourne plus de 15 jours dans ce mois, de telle sorte que si Ie séjour est égal ou inférieur à 15 jours, !'enfant est considérée comme n'ayant pas été placée durant ce mois;

Attendu que cette règle n'est fondée sur aucune disposition légale, les termes de l'art. 70 des lois coordonnées relatives à !'enfant placé ne permettant pas de considérer comme placé pendant un mois uni­quement !'enfant placé pendant plus de 15 jours; qu'en réalité, cette règle est énoncée par une circulaire du 23-12-70 de l'O.N.A.F.T.S. (C.O. 885); que par conséquent, il s'agit- d'une règle purement admi­nistrative, vraisemblablement adoptée pour faciliter et simplifier la répartition des allocations familiales; qu'elle ne constitue pas une source de droit et ne peut dès lors être opposée au demandeur;

Attendu qu'il en résulte que l'action du demandeur est fondée; Par ces motifs, Le tribunal, ... déclare l'action recevable et fondée; dit pour

droit que le demandeur a droit aux allocations familiales pour les périodes pendant lesquelles Cl.F. a séjourné et séjourne en son ménage; en conséquence, condamne les défendeurs à les lui payer.

Trav. Charleroi (6e ch.) - 20-6-1973 D.S. / C.I.A.S.I. (R.G. 12986/A)

STATUT socIAL DES INDÉPENDANTS. - CoTISATIONS. '---- D1sPENSE.

- PRESCRIPTION.

La demande de dispense des cotisations introduite par un indépen­dant auprès de la Oommission des dispenses du Ministère des classes moyennes n'implique pas nécessairement renonciation à la prescription. Elle constitue plutot un premier moyen de défense par lequel l'intéressé cherche à obtenir qu'à la faveur d'une décision administrative, l'organisme percepteur renonce à le poursuivre.

SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN. - BIJDRAGEN. - VRIJSTELLING. -

VERJARING.

De aanvraag tot vrijstelling van bijdragen, ingeleid door een zeljstandige bij de Kommissie der vrijstellingen van het Ministerie van middenstand, veronderstelt niet noodzakelijkerwijze een verzaking aan de verjaring. Zij maakt eerder een eerste ver-

Page 48: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

~ 320 -

weermiddel uit door hetwelk belanghebbende tracht te bekomen dat het innend orga­nisme ter gelegenheid van een administratieve beslissing, eraan verzaakt hem te ver­volgen.

Par exploit du 28-9-71, la demanderesse originaire a fait citer !'opposante en paiement d'une somme de 50.383 F représentant des cotisations et leurs accessoires dus en vertu des lois relatives à la pen­sion, puis au statut social des indépendants pour la période s'étendant du 4e trimestre 1964 au 3e trimestre 1968;

Après avoir comparu à l'audience du 10-11-71 et déclaré qu'elle introduisait une demande de dispense auprès de la Commission com­pétente du Ministère des classes moyennes, la défenderesse originaire a été condamnée par défaut Ie 24-11-72;

Elle a formé opposition Ie 17-1-73 invoquant ne pas devoir la somme qui lui est encore actuellement réclamée, notamment parce qu'à son estime «la majeure partie des cotisations est prescrite »;

Cette opposition, régulière dans la forme et dans Ie temps, est recevable;

Dans les conclusions qu'elle a régulièrement déposées, !'oppo­sante borne sa défense au moyen de prescription qu'elle soulève pour les cotisations échues en 1964 et 1965;

La Caisse demanderesse rétorque que la demande d'exonération, qui fut effectivement fotroduite Ie -9-11-71 èt rejetée Ie 10~4-72, im­plique une reconnaissance de dette implicite et que, partant, la pres­cription a été interrompue par application de l'art. 2248 du code civil;

Discussion.

Attendu qu'il ne s'agit pas en réalité de décider si la demande de dispense introduite par !'opposante a interrompu la prescription en cours;

Qu'en effet, cette demande est postérieure à l'assignation du 28-9-71 dont l'effet interruptif n'est pas discutable pour les cotisa­tions des années 1966, 1967 et 1968; que pour 1964 et 1965, il ne peut s'agir que d'une renonciation éventuelle à invoquer la prescription de l' action en recouvrement visée par l' art. 16, § 3, de l' A.R. du 27-7-67;

Attendu qu'aux termes de l'art. 2221 du O.C., «la renonciation à la prescription est expresse ou tacite : la renonciation tacite résulte d'un fait qui suppose !'abandon d'un droit acquis »;

Attendu que la volonté de celui qui renonce à la prescription doit donc pouvoir s'induire d'une façon certaine des actes qu'il pose, la règle étant d'ailleurs la même en cas de reconnaissance du droit de celui contre qui l'on prescrit (De Page, t. VII, vol. Il, n° 1194 et 1255);

Attendu que si la forme dans laquelle s'exprime cette volonté

Page 49: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 321 -

n'est nullement déterminante, il est essentie! qu'aucun doute ne subsiste quant aux intentions du renonçant;

Attendu, en ce qui concerne les demandes de dispense, qu'on ne peut poser en principe qu'elles impliquent toujours l'intention de renoncer à la prescription acquise;

Attendu que dans Ie cas d' espèce, il ne peut être considéré comme acquis que la défenderesse ait eu, au moment ou elle a sollicité l'exo­nération, la volonté consciente et délibérée de faire abandon d'un droit quelconque, et singulièrement de celui d'invoquer la prescrip­tion;

Attendu que dans les nombreux exemples d'actes valant renon­ciation tacite, relevés dans la doctrine et dans la jurisprudence, on n'en découvre pas - ce qui se conçoit d'emblée - qui consisterait dans une tentative du débiteur d'échapper au paiement;

Attendu que tel est pourtant Ie cas en l'espèce; qu'en s'adressant à la Commission des dispenses de cotisations du Ministère des classes moyennes, !'opposante entendait seulement user d'un premier moyen de défense; qu'elle cherchait en fait à obtenir qu'à la faveur d'une décision administrative, la demanderesse renonce à la poursuivre;

Attendu, d'autre part, que la demande de dispense n'étant pas produite, il n'est pas possible de dire s'il résultait de ses termes que !'opposante admettait devoir ce qui lui était réclamé; qu'au de­meurant la dette elle-même n'était pas éteinte par prescription, celle-ci n'ayant pour effet que de juguler l'action en recouvrement (Civ. Liège, 106 ch., 21-9-67 en cause: O.N.P.T.I. c/ Claes); qu'en effet, la prescription prévue par A.R. du 27-7-67 n'est pas fondée sur une présomption de paiement;

Attendu qu'il n'est donc pas paradoxal de demander à être dis­pensé de payer une somme vraiment due, encore que Ie créancier soit privé du moyen de contraindre;

Attendu que cela peut d'autant plus aisément se comprendre qu'en obtenant dispense de payer, Ie travailleur indépendant ne perd pas Ie bénéfice des prestations auxquelles Ie paiement de ces cotisa­tions aurait ouvert Ie droit (art. 17, al. 2 A.R. 27-7-67); qu'il en va tout autrement lorsque les cotisations ne sont pas payées à la suite de l'invocation du moyen de prescription, à tout Ie moins en ce qui cöncerne les prestations de pension (art. 15, § ler, 20 et 30 de l'A.R. du 10-11-67);

Attendu qu'au moment de la notification de la citation du 28-9-71, la prescription était donc acquise pour les cotisations de 1964 et 1965 ; que, partant, !'opposante ne peut être contrainte au paiement que des cotisations échues en 1966, 1967 et 1968 s'élevant, avec leurs accessoires, à 37.052 F;

Attendu que !'opposante échouant sur la partie la plus impor­tante de la demande doit supporter les frais de la procédure, en ce compris ceux résultant de son défaut de comparaître;

Par ces motifs,

Page 50: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 322 -

Le tribunal, statuant contradictoirement, .. . dit l'opposition recevable et partiellement fondée; met à néant Ie jugement dont opposition; dit l'action prescrite en. ce qui concerne les cotisations du 4e trimestre de 1964 et de l' année 1965 ; condamne en conséquence !'opposante, défenderesse au principal, au paiement de la somme de 37 .052 F pour les causes susénoncées ...

Trav. Namur (le ch.) - 30-4-1973 Pr.: Lebrun - Pl.: Mes A.M. Servais & Van Quaelle

D. / s.a. W.M. (R.G. 4429)

GRÈVE. - ARRÊTS DE TRAVAIL COLLECTIFS, FRÉQUENTS ET DE

COURTE DURÉE. - EFFETS.

Des arrêts de travail collectifs fréquents, inopinés et de courte durée ne constituent pas une grève, mais bi en une exécution déf ectueuse et f autive du tra va il; ils ont indubitablement une conséquence sur le rende­ment habituel et ralentissent le travail. Ils constituent une modification unilatérale du contrat et autorisent le chef d' entreprise à suspendre totalement ou partiellement ses obligations relatives au paiement du salaire pour les J·ours et heures perturbés. Les retenues sur salaires pra­tiquées dans ces circonstances ne sant pas à considérer comme abusives.

Pa,r contre, un employeur ne peut s'estimer libéré de ses obligations à· l' égard des mem bres de son personnel qui se présentent au travail en se basant sur un chómage technique que s'il rapporte la preuve qu'il est dans l'impossibilité de faire travailler soit pour des raisons de sécurité, soit parce que les prestations des travailleurs présents ne peuvent s'ac­complir sans le personnel en grève.

STAKING. - FREKWENTE EN PLOTSE KOLLECTIEVE ARBEIDSSTOPZETTINGEN

VAN KORTE DUUR. - GEVOLGEN.

Frekwente en plotse arbeidsonderbrekingen van korte duur maken geen staking uit, doch een gebrekkige en foutieve uitvoering van het werk. Zij hebben ontegen­sprekelijk een gevolg op het gewone rendement en vertragen het werk. Zij maken een eenzijdige wijziging uit van het kontrakt en laten het ondernemingshoofd toe zijn ver­plichtingen, in verband met de betaling van het loon voor de gestaakte dagen en uren, volledig of gedeeltelijk te schorsen. De afhoudingen van lonen die in dergelijke om­standigheden plaats hebben, kunnen niet als onrechtmatig beschouwd worden.

Een werkgever mag zich integendeel slechts ontheven achten van zijn ver­plichtingen t.o.v. de leden van zijn personeel die zich op het werk aanbieden en zich steunen op een technische werkloosheid, wanneer hij het bewijs levert dat hij in de onmogelijkheid verkeert te laten werken, hetzij om veiligheidsredenen, hetzij omdat de prestaties van de aanwezige arbeiders zonder het stakend personeel niet verricht kunnen worden.

Page 51: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 323 -

Attendu que l'action tend à obtenir la condamnation de la partie défenderesse au paiement à la partie demanderesse de la somme totale de 6.704 F majorée des intérêts judiciaires pour les causes suivantes: 1) arriérés de salaire: 1.333 F, 2) paiement de 5 jours de chömage: 5.371 F, ainsi qu'aux dépens de l'instance, y compris l'indemnité de procédure;

Attendu que les faits sont les suivants : 1. Au début du mois de février 1972, un différend surgit entre

la direction de la société défenderesse et les organisations syndicales au sujet du montant de la prime de fin d'année; une tentative de conciliation échoue;

2. Un préavis de grève est déposé Ie 9 février 1972, la grève devant débuter Ie 17 février 1972 pour les ouvriers et Ie 24 février 1972 pour les employés;

3. A partir du 9 février 1972, des arrêts de travail se produisent dans l'entreprise; les Il et 15 février 1972, la direction de la société défenderesse informe Ie personnel de ce qu' elle entend pénaliser lesdits arrêts de travail par la retenue de salaires;

4. A partir du 17 février 1972, jour ou débute la grève des ouvriers, et jusqu'au 23 février 1972, la société défenderesse décide de mettre en chömage technique un certain nombre d'employés « barémisables », dix employés seulement étant maintenus au travail;

5. La grève des employés débute Ie 24 février 1972; 6. Un accord intervient rapidement et la reprise du travail dans

l'entreprise est générale dès Ie lundi 28 février 1972; Attendu que l'action porte sur deux chefs de demande:

I. Arriérés de salaires:

Attendu que la somme réclamée au titre d'arriérés de salaires correspond au salaire retenu par la partie défenderesse pour des heures de travail prestées par la partie demanderesse les 14, 15 et 16 février 1972; que par ses «avis au personnel» des Il et 15 février 1972, la partie défenderesse décidait en effet de sanctionner les« arrêts de travail » non seulement par la retenue du salaire relatif aux heures non prestées mais également par la retenue du salaire de l'heure qui suivait !'arrêt de travail;

Attendu que des arrêts de travail, collectifs, fréquents, inopinés et de courte durée ne constituent pas une grève, mais bien une exé­cution défectueuse et fautive du travail qui est ainsi accompli dans des conditions autres que celles pratiquées normalement et habi­tuellement dans l'entreprise; qu'ils ont indubitablement pour consé­quence un ralentissement du rendement habituel et rendent les périodes de travail qui suivent économiquement moins rentables; que, constituant une modification unilatérale du contrat de travail, ils autorisent Ie chef d'entreprise à suspendre totalement ou partielle­ment ses obligations relatives au paiement du salaire pour les jours ou

Page 52: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 324 -

heures de travail perturbées; qu'il suffit, pour ce faire, que les tra­vailleurs aient été dûment avertis; qu'il s'en suit que les retenues sur salaires pratiquées dans le cas d'espèce par la partie défenderesse ne doivent pas être considérées comme abusives (en ce sens: C.P. Char­leroi 6-7-65; C.P. Namur 18-4-66; C.P. Longwy (France) 18-12-70);

Attendu qu'ainsi le premier chef de demande n'apparaît pas fondé;

IL Rémunération de cinq jours de chómage : Attendu que la société défenderesse, pour justifier sa décision

de :inise en chömage technique d'une partie des employés, soutient que la grève du personnel « ouvrier » de l' entre prise, à partir du 17 février 1972, doit être considérée comme un événement de force majeure entraînant la suspension momentanée de ses obligations à l'égard du personnel « employé»;

Attendu qu'un employeur ne peut s'estimer libéré de ses obliga­tions à l'égard des membres de son personnel qui se présentent au travail que s'il rapporte la preuve qu'il a été dans l'impossibilité dele faire travailler soit pour des raisons de sécurité soit parce que les prestations des travailleurs présents ne pouvaient se concevoir sans le personnel en grève (C.P. Bruxelles 27-2-67);

Attendu que dans le cas d'espèce cette preuve n'est pas rapportée à suffisance par. la société.défenderesse ; .. qu'en effet, d'une part, la partie demanderesse exerçait des fonctions d' employé « dessinateur»; qu'il est inconcevable que ces fonctions n'aient pu être exercées normalement ne serait-ce qu'un jour à partir du moment ou le per­sonnel « ouvrier » de l' entreprise est parti en grève; qu' en réalité le comportement de la partie défenderesse, décidant la mise en chömage technique. d'une partie des employés est suspect dans la mesure ou :

1) la période de chömage technique expirait précisément la veille du jour ou la grève du personnel « employé» devait commencer;

2) parmi le personnel mis en chömage technique figure l' ensemble des responsables syndicaux, effectifs ou suppléants, de l'entreprise;

Attendu · qu' en fait, la décision de la société défenderesse paraît n'avoir été qu'une tentative d'intimidation et de pression à l'égard du personnel de l'entreprise;

Attendu qu'il n'est pas établi que le fait invoqué par la partie défenderesse, la grève des ouvriers, ait créé pour elle un obstacle insur­montable à l'exécution de ses obligations envers la partie deman­deresse; qu'il n'y avait pas en l'espèce impossibilité normale, réelle et humainement comprise, d'exécution desdites obligations;

Attendu qu'il résulte de ce qui précède que le second chef de demande est fondé; que le montant postulé n' est pas contesté; que d'autre part, il n'y a pas lieu d'admettre l'argumentation, formulée à titre subsidiaire par la partie défenderesse, de défalquer du montant dû à la partie demanderesse au titre de rémunération des cinq jours de chömage technique abusif, la rémunération afférente aux heures

Page 53: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 325 -

pendant lesquelles, au cours desdits cinq jours, la partie demanderesse est venue encourager Ie personnel restant en activité à pratiquer de nouveaux arrêts de travail; qu' en effet, ces heures se situent au cours d'une période de suspension de l'exécution du contrat qui n'est d'aucune façon Ie fait de la partie demanderesse mais au contraire fut décidée unilatéralement et à tort par la partie défenderesse;

Par ces motifs, Le tribunal, ... dit l'action recevable et partiellement fondée,

condamne la partie défenderesse au paiement de la somme de 5.371 F, majorée des intérêts judiciaires, condamne Ia partie défenderesse aux dépens de l'instance, en ce compris l'indemnité de procédure revenant à la partie demanderesse et taxée à la somme de 360 F ...

Trav. Nivelles (sect. Tubize) - 7-6-1973 Pr. : Bochner - Pl.: Mes Himpler & Boccart (R.G. 642/T.)

r. PÉCULE DE VACANCES. - RÉMUNÉRATION.

II. PRÉAVIS. - DÉLAI.

!Il. PRESCRIPTION. - DEUX CONTRATS SUCCESSIFS.

I. N i le simple, ni le double pécule ne font partie de la rémunération. IL Il n'y a pas lieu d'appliquer la grille Major, lorsque, compte tenu du jeune áge de l'employé, elle aurait pour effet de lui attribuer un préavis excessif. III. En cas de succession de deux contrats au service de la même entreprise, la prescription commence à courir à l' expiration du second.

I. VERLOFGELD. - BlllZOLDtGING.

Il. ÜPZEGGINGSTERMIJN.

III. VERJARING. - TWEE OPEENVOLGENDE KONTRAKTEN.

I. Nor;h het enkel, noch het dubbel vakantiegeld maken deel uit van de bezoldiging. II. Het pa8t niet het stramien Major toe te passen wanneer, rekening houdend met de jonge leeftijd van de bediende, het voor gevolg zou hebben hem een overdreven opzeg­gingstermijn toe te kennen. III. In geval van opvolging van twee kontrakten in dienst van dezelfde onderneming, begint de verjaring te lopen vanaf het verstrijken van het tweede.

Attendu que l'action tend à la condamnation de la citée au paiement:

d'une indemnité compensatoire de préavis de 10 mois, soit une somme totale de 308.120 F,

d'un montant de 27.750 F à titre d'arriérés de commissions pour la période de 1968 à 1970,

d'une somme de 92.436 F à titre d'indemnité d'éviction,

Page 54: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 326 -

des intérêts moratoires sur ces sommes à partir du 31 juillet 1972 et des intérêts judiciaires à partir de l'assignation;

I. LES FAITS.

Attendu qu'en date du 1er janvier 1968 Ie demandeur est entré au service de la citée en qualité de représentant de commerce; qu'il perçut, en cette qualité, une rémunération composée d'un montant fixe et de commissions; qu'en avril 1970, il devint : représentant principal, selon sa propre thèse, directeur commercial, selon la thèse de la défenderesse; qu'à cette occasion, son système de rémunération fut modifié et qu'il ne perçut plus que des appointements fixes;

Attendu que Ie 26 avril 1972, la défenderesse notifia congé au demandeur moyennant un préavis de trois mois prenant cours Ie 1 er mai et se terminant Ie 31 juillet 1972;

II. Au FOND.

A. I ndemnité compensa.toire de préavis. Question préjudicielle: incorporation ou exclusion du pécule de

vacances dans la rémunération. Attendu qu'au moment de la nötification du préavis, Barbier

percevait une rémunération mensuelle brute de 29.000 F; qu'il sollicite du tribunal que la durée du préavis et Ie montant de l'indemnité comc pensatoire soient fixés compte tenu d'une rémunération annuelle incorporant tant Ie pécule simple que Ie double pécule de vacances; que la défenderesse s'oppose à ce chef de demande et postule:

à titre principal : que ni Ie simple ni Ie double pécule ne soient inclus dans la rémunération,

à titre subsidiaire : qu'à tout Ie moins Ie double ·péöule en soit exclu;

Attendu que la controV'erse née de l'interprétation de l'article 20 des lois coordönnéés relatives au contrat d'emploi qui fixe l'indemnité de préavis en fonction des appointements et « des avantages acquis en vertu de la cönvention » divise la doctrine et là jurisprudence en trois courants principaux (voir Taquet et Wantiez dans Ie J.T.T. ·du 31-10-72):

selon une première thèse, ni Ie simple ni le double pécule de va~ cances ne sont assimilables à une rémunération,

selon une seconde opinion, le double pécule de vacances n' est pas une rémunération; en revanche, le pécule simple en est une,

selon une troisième thèse, tant Ie simple que Ie double pécules sont de la rémunératio:il;

Attendu qu'ainsi que l'avait déjà noté C. (observations sous Trav. Brugge 24-5-71 dans J.T.T. n° 44 du 31-5-72), aucun des argu­ments traditionnellement retenus en faveur de l'une ou l'autre ·des thèses précitées il' est absolument déterminant; qu'après avoir fait

Page 55: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 327 -

justice des moyens généralement développés à l'appui de chacune d'elles, Taquet et Wantiez se rallient à la troisième (les pécules de vacances sont de la rémunération), non sans avoir au préalable écarté les raisons habituellement invoquées par les tenants de cette dernière; qu'ils sont finalement amenés à soutenir que les pécules de vacances font partie de la rémunération du travailleur « parce qu'ils sont dus en raison de l' existence du contrat»;

Attendu que ce dernier argument ne paraît pas plus décisif que les précédents; qu' en effet :

1) les allocations familiales, notamment, sont également dues en raison de l' existence du contrat; elles ne sont pas pour autant assi­milées à de la rémunération;

2) voudrait-on soutenir qu'il faut entendre par « rémunération » tous les avantages dus par l'employeur en raison de l'existence du contrat, que l'on aboutirait à la conséquence absurde qui consiste à considérer Ie pécule de vacances des employés comme de la rému­nération et à refuser cette qualité au pécule octroyé aux ouvriers ... ;

Attendu qu'il convient en réalité, pour trancher ce débat, de remonter aux principes, à savoir qu'aucune obligation (en l'espèce: payer une indemnité de préavis sur une base élargie aux pécules de vacances) ne peut être mise à charge d'une partie au profit d'une autre si elles n'en sont ainsi convenues ou si une disposition légale ou régle­mentaire dépourvue de toute ambiguité ne Ie prévoit expressément; qu'à eet égard, ni l'article 20 des lois coordonnées relatives au contrat d'emploi, ni l'article_ 38 de l'arrêté royal du 30 mars 1967 ne sont suffisamment explicites pour autoriser l'incorporation tant du simple que du double pécule dans la rémunération; qu'en effet:

l'article 20 vanté ci-dessus se référe aux « avantages acquis en vertu de la convention »; rien ne permet de donner à ces termes ~a portée que leur èonfèrent Taquet et W antiez, avec les inconvénients déjà signalés; _ _

L'article 38 de l'arrêté royal du 30 mars 1967 disposè que l'em­ployeur doit payer à !'employé qui prend ses vacances «la rémuné­ration normale afférente aux jours de vacances »; ainsi que l'a observé Trine dans sa note sous Trav. Anvers 10"3-71, en cause V.G. c. /_V.H., «Ie fait que Ie simple pécule soit égal à la rémunération ne change rien: la rémunération n'est que la référence pour calculer Ie pécule. On en trouve la confirmation dans l'article 39 du même. arrêté, qui prévoit comment sera calculé Ie pécule des employés dont la rému­nération est variable, faisant ainsi une distinction entre ces deux notions. Il en est de même de l'article 40, qui permet au Roi de recourir à d'autres modes de calcul du pécule de vacances lorsque Ie traitement est totalement ou partiellement variable »; ·

Attendu que l'on ne peut davantage tirer argument du fait que l'article 19 § ler _de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 soumet Ie péc-ule de vacances des ouvriers et Ie pécule simple des employés au calcul des cotisations de sécurité sociale pour les assimiler à de la

Page 56: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 328 -

rémunération; qu'en effet «la notion de rémunération retenue pour l'application de la législation sur la sécurité sociale ne doit pas être confondue avec celle qui est prévue par les lois coordonnées sur Ie contrat d'emploi ... » (Taquet et Wantiez, article déjà cité); que l'article 19 ne fait au demeurant que déroger à la règle générale in­scrite à l'article 2 de la loi du 12 avril 1965, laquelle exclut les pécules de vacances de la notion de rémunération; que les exceptions sont de stricte interprétation et ne doivent pas être transposées abusivement dans d'autres secteurs de la législation sociale, sous peine de voir, d' analogie en analogie, l' exception transformée en règle générale et vice-versa ;

Attendu, en conclusion, qu'il n'est pas de signe plus évident du manque de clarté des textes régissant actuellement la matière que Ie fractionnement de la doctrine et de la jurisprudence en plusieurs courants nettement tranchés, des arguments parfois très variés se faisant d'ailleurs concurrence au sein d'une même tendance; qu'en attendant qu'il soit mis fin à cette situation par des dispositions dé­nuées de toute équivoque, force est de constater, compte tenu des principes généraux rappelés plus haut, qu'aucun texte n'autorise l'incorporation du simple ou du· double pécule de vacances dans la rémunération;

Attendu en conséquence que Ie salaire annuel à prendre en con­sidération dans Ie cas d'espèce s'élève à 29.000 X 11 = 319.000 F;

Délai de préavis. Attendu qu'au moment de la notification du préavis, Ie demandeur

était agé de trente ans et était au service de la citée depuis quatre ans et demi;

Attendu qu'en termes de conclusions la partie défenderesse offre de payer à B. une somme de .58.000 F, soit deux mois de rémuné­ration, à titre d'indemnité complémentaire de préavis; qu'elle estime cette offre satisfactoire, compte tenu de la faible ancienneté du de­mandeur et de son jeune age; .

Attendu que l'indemnité compensatoire offerte par la citée appa­raît insuffisante, eu égard à l'importance des fonctions exercées par le demandeur au sein de la S.A. Sablon, importance attestée par la défenderesse elle-même dans ses conclusions:

p. 1 : « En avril 1970, M.B. fut nommé directeur commercial et, à ce titre, prit la direction des représentants se trouvant au service de la concluante »;

p. 5: « ... augmentation importante de pouvoirs et de respon­sabilités dans le chef du demandeur »,

p. 7 : « depuis toujours, en effet, la conclusion des contrats avec les clients importants de la concluante est négociée en présence d'un membre de la direction »,

p. 8 : « ... depuis avril 1970, le demandeur ne se rendit plus

Page 57: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 329 -

qu'occasionnellement chez des clients importants afin d'appuyer par sa fonction directoriale la signature d'un contrat »;

Attendu que Ie demandeur sollicite du tribunal qu'il fasse appli­cation de la «grille Major», laquelle lui vaudrait un préavis d'une durée totale de onze mois; qu'un tel préavis apparaît cependant excessif, compte tenu du jeune age de l'intéressé et de sa faible ancien­neté dans la firme; que Ie tribunal estime dès lors équitable, dans une juste appréciation de !'ensemble des éléments de la cause, de fixer à neuf mois la durée totale du préavis et d'allouer de ce chef au de­mandeur une indemnité compensatoire égale à 29.000 X 6 = 174.000 F;

B. Àrriérés de commissions.

Question préalable : la prescription. Attendu que la défenderesse fait valoir qu'au mois d'avril 1970

Ie demandeur est devenu directeur commercial et qu'à partir de cette date un nouveau contrat a régi les relations entre les parties; que dès lors Ie contrat initia! (représentant de commerce) en vertu duquel Ie demandeur réclame des arriérés de commission ayant été résilié de commun accord depuis plus d'un an, la demande de B. est prescrite conformément à l'article 34 des lois coordonnées relatives au contrat d'emploi;

Attendu que ce moyen manque de pertinence; qu'en effet il n'est nullement établi que la désignation du demandeur à d'autres fonctions au sein de la firme S. a eu pour conséquence la substitution d'un nou­veau contrat d'emploi à celui qui unissait précédemment les parties; qu'à supposer même - quod non - que la novation soit démontrée, il n'en resterait pas moins que l' économie générale des dispositions relatives au contrat d'emploi (cfr notamment, l'art. 15, § 2) va dans Ie sens d'une protection de !'employé - partie faible dans la relation de travail - aussi longtemps que celui-ci se trouve dans un rapport de subordination à l'éga:rd de son employeur; qu'il n'est pas douteux, dès lors, que Ie législateur, conscient de la position d'infériorité dans laquelle se trouve Ie travailleur au cours de l'exécution du contrat, a entendu lui ménager une période d'un an, après cessation effective des relations de travail, durant laquelle il lui est loisible d'entamer une action contre son ancien employeur; que s'il en était autrement, ainsi que l'observe Ie demandeur dans ses conclusions, «!'employé promu à d'autres fonctions ou à des fonctions plus élevées tisquerait

· de faire abandon des arriérés qui lui sont dus aux seules fins de pouvoir maintenir ses nouvelles fonctions »; que ce moyen n' est donc pas fondé ...

Par ces motifs, Le tribunal, statuant contradictoirement, dit l'action recevable

et la déclare partiellement fondée ...

Page 58: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 330-

Sommaires - Korte inhouden

Arb. h. Brussel (3e k.) - 2-5-1972 n.v. K.E. / M.

VERBREKING. - GEDRAGINGEN VAN DERDEN.

De gedragingen die door de werkgever worden uitgelegd als de wils­uiting van de bediende om de overeenkomst te verbreken, moeten ge­dragingen zijn van de bediende zelf, die over zijn volle vrije wil en over zijn algehele geestesvermogens beschikt. ·

Bij ontstentenis van een uitdrukkelijke bepaling van de wet, kunnen gedragingen van .derden aan de bediende niet worden tegengesteld.

Aldus kan het verzuim hetzij van de psychiatrische instelling waarin de bediende ter behandeling is opgenomen, hetzij van de echtgenoot van de bediende, de werkgever tijdig in te lichten van de verlenging van de arbeids­ongeschiktheid van de bediende, door de werkgever niet tegen deze laatste worden ingeroepen en uitgelegd worden als een uiting van zijn wil de overeenkomst tussen partijen te verbrelcen.

RUPTURE. -:- ÓO:\lfi'ORTEMENT DE TIERS.

Le comportement que l' employeur interprète comme étant l' expression de la volonté de l'employé de rompre le contrat, doit être celui de l'ernployé méme, entièrement libre et en possession de ses pleines facultés mentale&.

A défaut d'une dispositionformelle de la loi, le comportement de tiers.n'est pas opposable à l'ernployé.

Ainsi lorsque soit l'institution psychiatrique dana laquelle l'ernployé est hospi~ talisé, soit le conjoint de l'ernployé, omettent d'informer l'ernployeur en ternps utile de la prolongation de l'incapacité de l'employé, l'ernployeur n'est pas en droit d'invoquer cette omission oontre l'employé ni de l'interpréter c&mme étant l'expression de la volonté de l'employé de rompre le contrat.

C. trav. Bruxelles (4e ch.) - 20-6-1972 Pr. : Hélin - Pl. : Mes Van Pé & Roelandt

s.a. C. / D. (R.G. 2661)

1. PRÉAvrs. - DÉLAI. - AccoRD DES PARTIES.

II. PRÉAVIS. - DÉLAI. - EMPLOYÉ SUPÉRlEUR. !IJ. PÉCULE DE VACANCES. - lNDEMNITÉ DE RUPTURE. IV. DOUBLE PÉCULE DE VACANCES. - INDEMNITÉ.

1. L' accord des parties sur la durée du préavis d' un contrat, dont la rémunération dépasse la limite légale de 150.000 F l'an, peut être prouvé

Page 59: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 331 -

par toute voie de droit au départ d' un commencement de preuve par écrit; cependant, ce commencement de preuve doit être un autre écrit que l' ap­position, sur la lettre de licenciement, de la signature qui ne vaut légale­ment que comme accusé de réception. II. Un promoteur de vente, ágé au moment de la rupture de 39 ans, ayant une ancienneté de 6 ans et gagnant 362.436 F l'an a droit à un préavis de 15 mois. III. Il n'y a pas lieu d'aJouter la valeur des pécules de vacances à l'in-demnité de rupture. · IV. Le double pécule de vacances ne peut être pris en considération pour le calcul de l' indemnité de rupture.

1. ÜPZEGGINGSTERMIJN. - AKKOORD VAN PARTIJEN.

Il. ÜPZEGGINGSTERMIJN. - HOGERE BEDIENDE.

III. VERLOFGELD. - ÜPZEGGINGSVERGOEDING.

IV. DUBBEL VERLOFGELD. - ÜPZEGGINGSVERGOEDING.

I. Het akkoord van partijen over de duur van de opzeggingstermijn van een kontrakt waarvan de bezoldiging de wettelijke grens 150.000 F per jaar overschrijdt, kan door alle rechtsmiddelen bewezen worden, vertrekkend van een begin van geschreven bewijs. Dit begin van bewijs moet echter een ander geschrift zijn dan de handtekening op de af dankingsbrief, die slechts als ontvangstbewijs geldt. II. Een verkoopspromotor, 39 jaar oud, met een anciënniteit van zes jaar en een jaarlijkse bezoldiging van 362.436 F, heeft recht op een vooropzeg van 15 maanden. III. Het past niet de waarde van het verlofgeld bij de aanvullende opzeggingsver­goeding te voegen. IV. Het dubbel verlofgeld kan niet in aanmerking genomen worden voor de be­rekening van de verbrekingsvergoeding.

C. trav. Bruxelles - 4-12-1972 Pr.: E. Thomas - Pl. : Mes B. Van Overstraeten & T. Colle

S. / s.a. D.B. (R.G. 2317)

I. MüTIF GRAVE. - INStJBÖRDINATION.

II. MüTIF GRAVE. - Al>PRÉCIATION. - TRAVAILLEUR PROTEGE.

III. MüTIF GRAVE. - INDEMNITÉ DE RUPTURE. - PAIEMENT.

SANS INCIDENCE.

I. Un refus délibéré et répété, malgré réprimandes, de se soumettre aux ordres de la direction d' une entreprise constitue dans le chef de l' ouvrier un motif grave Justifiant la rupture sans préavis. IL Le fait d'être protégé par la législation concernant les candidats et élus au conseil d' entreprise et à la délégation syndicale oblige plus que quiconque le travaill.eur qui est revêtu de cette protection à un maximum de correction. III. Le paie,ment de l' indemnité compensatoire de préavis au travailleur

Page 60: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 332

renvoyé swr l' heure pour motif grave ne prouve pas que. l' entreprise ne considérait pas les faits comme graves.

l. DRINGENDE REDEN. - WEERSPANNIGHEID.

II. DRINGENDE REDEN. - BEOORDELING. - BESCHERMDE ARBEIDER.

IIJ. DRINGENDE REDEN. - ÜPZEGGINGSVERGOEDING. - BETALING. - ZONDER

BELANG.

I. Een vastberaden en herhaalde weigering, niettegenstaande berispingen, zich aan de bevelen van de direktie van een onderneming te onderwerpen, maakt in hoofde van de handarbeider een dringende reden uit die de verbreking zonder voor­opzeg rechtvaardigt. II. Het feit beschermd te worden door de wetgeving betreffende de kandidaten voor en de verkozenen van de ondernemingsraad en van de syndikale afvaardiging verplicht de arbeider die deze bescherming geniet, meer dan wie ook, tot een maksimum netheid. III. De betaling van de vergeldende opzeggingsvergoeding aan de arbeider die op staande voet om dringende reden doorgezonden wordt, bewijst niet dat de onderneming de feiten niet als ernstig beschouwde.

Note. - I. Le motif grave invoqué consistait à avoir quitté l'usine par deux fois malgré Ie refus d'autorisation et avoir refusé des prestations supplémentaires de travail pour rectifier une erreur commise dans la confection d'un appareil.

II. Dans Ie même sens : C.P. App .. Mons 13-9-69 (R.D.S. 1969, 336). IIL Le fait de congédier un travailleur sans préavis tout en lui payant une

indemnité ou une allocation quelconque ne signifie pas nécessairement que l'em­ployeur renonce à la gravité du motif qui est à !'origine du renvoi sur l'heure. En ce sens: Trav. Bruxelles (section Mons) 4-2-72 (R.G. 992, D.C. / A.H., inédit); C.P. Anvers 24-2-60 (R. W. 1960-61, col. 1785); note G.H. sous C.P. Bruxelles 22-11-67 (R.D.S. 1969, 320) et renvoi 5, p. 323.

Par contre, si, après avoir notifié au travailleur la rupture du contrat pour motif grave, l'employeur l'a conservé à son service fût-ce un bref laps de temps, il a lui-même enlevé à la faute invoquée pour Ie renvoi son caractère de gravité, puisque par définition Ie motif grave est celui qui rend totalement et immédiate­ment impossible les relations entre parties même durant Ie délai de préavis; sur ce point, la jurisprudence est constante à deux exceptions près, critiquables en droit, mais que les circonstances particulières aux deux causes peuvent expliquer : Civ. Tournai 8-11-60 (R.D.S. 1962, 206, + note) et J.P. Frasnes-lez-Buissenal 13-4-60 (J;T. 1960, 510; R.D.S. 1961, 203).

Arb. h. Brussel (1 e k.) - 2-2-1973 D.S. / V.L. (A.R. 2669)

SOCIALE DOKUMENTEN. - ScHADEVEltGOEDING.

A.T.

Ingeval van ni.et-aflevering van sociale dokumenten, moet de betrok-

Page 61: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 333 -

kene, welke de schadevergoeding vraagt, de werkelijk geleden schade en haar omvang bewijzen op het ogenblik van de eis. Het kan niet om een forfaitair geschatte schade gaan.

DocuMENTS SOOIAUX. - DOMMAGES-INTÉRÊTS.

En cas d'omission de la part de l'employeur de délivrer les documents sociaux, celui qui postule le paiement de dommages-intérêts doit établir la réalité du dommage subi et justifïer le montant de ce dommage. Il ne peut s'agir d'une évaluation forfai­taire du dommage.

Noot. - Het arrest citeert Cass. 20-9-57 (Pas. 1958, I, 15); M. Taquet (J.T.T. 1971, p. 141) nota onder Arb. Brussel 12-2-71. Zie in dezelfde zin Arb. Brussel 2-2-73 (A.R. 2123 en 2124, V. en A. t. / D. C.).

Arb. h. Brussel (afd. Antwerpen) - 17-1-1973 R.V.A. J V.D. (A.R. 1041)

VERBREKING. - HUWELIJK. - ÁRBEIDSREGLEMENT.

De eerste rechter stelt ten onrechte dat het beding van het werkplaats­reglement dat de vrouwelijke bedienden ingeval van huwelijk de ver­plichting oplegt zelf de arbeidsovereenkomst op te zeggen, niet nietig is in­gevolge art. 21 bis van de samengeordende wetten op de arbeidsovereen­komst voor bedienden, omdat het geen ontbindend geding is en nog een wilsdaad van de bediende vereist.

Dergelijke interpretatie druist in tegen de letter en tegen de geest van de wet, die beoogt de werknemer of werkneemster te beschermen, wanneer zich één van de gebeurtenissen (huwelijk, moederschap of be­reiken van ·de pensioengerechtigde leeftijd) voordoet.

Het beding waarbij het huwelijk een einde maakt aan de arbeids­overeenkomst, ook al is het niet geformuleerd onder de vorm van een ont­bindend beding, maar onder deze van de verplichting tot betekenen van de opzegging, is nietig.

RUPTURE. - MARIAGE. - RÈGLEMENT DE TRAVAIL. - RÉSILIATION DU

CONTRAT POUR MARIAGE.

Le premier juge estime, à tort, que la clause du règlement d'atelier qui impose aux employés féminins de résilier elles-mêmes la convention en cas de mariage n'est pas aff ectée de nullité en vertu de l' art iele 21 bis des lois coordonnées sur le contrat d'emploi, parce qu'il ne s'agit pas d'une clause résolutoire et qu'elle requiert un acte de volonté de l'employé.

Pareille interprétation va à l'encontre de la lettre et de l'esprit de la loi, qui vise la protection du travailleur lorsqu'intervient un des événements visés par la loi (ma­riage, maternîté ou arrivée de l'áge de la retraite).

Page 62: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 334 -

La clause en vertu de laquelle le mariage met fin à la convention, m~me lors­qu'elle n'est pas libellée sous forme de clause résolutoire, mais sous l'obligation de rési­lier, est nulle.

Arb. h. Brussel (afd. Antwerpen) (3e k.) - 22-2-1973 W. / F.V. SOOA. (A.R. 810)

SLUITING VAN ONDERNEMINGEN. - VERGOEDING. - TIJDSTIP

VAN DE VERBREKING MITS OPZEGGING.

Voor de toepassing van art. 4 van de wet van 28 juni 1966 en van art. 4 van de wet van 30 juni 1967 moet gelet worden op de datum van de notificatie van de vooropzegging en niet op de datum waarop die opzegging eindigt.

FERMETURE D'ENTREPRISE. - INDEMNITÉ. - MOMENT DE LA RUPTURE.

Pour l'application de l'article 4 de la loi du 28 juin 1966 et de l'article 4 de la loi du 30 juin 1967 il faut retenir la date de la notification du congé et non pas la date à lçiquelle le préavis prend fin.

Noot. - In dezelfde zin: Cass. 27-4-67 (J.T. 1967, 572) in verband met de wet van 27 juni 1960; Parl. hand. 16-12-59, p. 9); Vandevelde, Sluiting van onder­nemingen, 1, 2, 27 en 60 (in Blanpain, Arbeidsrecht).

C. trav. Bruxelles (sect. Mons) - 12-3-1973 D. I B. (R.G. 1480)

PÉCULE DE VACANCES. - lNDEMNITÉ DE RUPTURE.

Le pécule de vacances est iine rémunération diff érée, liée à des presta­tions; l' indemnité de rupture constitue des dommages-intérêts. L' employ­eur n'a dès lors pas l'obligation, s'il rompt le contrat sans préavis, de payer à l' employé la contre-valeur du pécule de vacances, calculée sur cette indemnité.

VAKANTIEGELD. - VERBREKINGSVERGOEDING.

Het vakantiegeld is een uitgesteld loon, gebonden aan arbeidsprestaties; de verbrekingsvergoeding maakt een schadevergoeding uit. De werkgever is dan ook niet ertoe verplicht de tegenwaarde van het vakantiegeld berekend op deze vergoeding aan de bediende te betalen, wanneer hij het kontrakt zonder vooropzeg verbreekt.

Note. - Cet arrêt doit être approuvé en ce qu'il décide que la valeur du pécule de vacances ne doit pas être calculée sur l'indenmité compensatoire de préavis; la jurisprudence est d'ailleurs constante en ce sens à une ou deux excep­tions près. On fera cependant des réserves quant à la nature juridique donnée

Page 63: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 335-

par l'arrêt au pécule de vacances; en effet, Ie pécule de vacances constitue certes un revenu pour Ie travailleur, mais non une rémunération même différée; sans doute est-il lié pour en calculer Ie montant notamment à des prestations de travail; il n'en est cependant pas la contre-partie. Ceci est tellement vrai que cette liaison n'est pas limitée aux seules prestations mais également à une série de journées non travaillées dont Ie nombre et la nature sont déterminés par la réglementation.

Voir sur cette question du reste, controversée la note sous Trav. Anvers 10-3-71 (R.D.S. 1971, p. 232).

Arb. h. Gent (3e k.) - 25-10-1972 (A.R. 409/71)

ÜPZEGGING. - ZELFDE WERKGEVER.

A.T.

De termen« dezelfde werkgever» in artikel 15, § 1, tweede lid, van de wetten betref] ende het bediendenkontrakt beogen de ekonomische exploi­tatieëenheid die de onderneming uitmaakt, welke ook de gebeurlijke wijziging van haar juridische aard weze.

PRÉAVIS. - MJ!:ME EMPLOYEUR.

Les termeB <c même employeur» figurant à l'article 15, § Jer, deuxième alinéa, de8 loiB relativeB au contrat d'emploi visent « l'unité d'exploitation éoonomique • g:ue constitue l' entrepriBe, quelle que Boit la modification éventuelle de Ba nature juridique.

Noot. - Zie Cass. 2-6-71 (J.T.T. 1972, p. 38).

Arb. h. Gent (3e k.) - 8-11-1972 (A.R. nr 176/72)

ÜPZEGGING. - VERMELDING VAN DE OPZEGGINGSTERMIJN.

Wanneer de duur van de opzeggingstermijn niet is vermeld, is de op­zegging nietig ingevolge artikel 19, lid 4, van de wetten op de arbeidsover­eenkomst voor werklieden.

De nietigheid van deze opzegging is relatief en kan gedekt worden, doch gelet op het imperatief karakter van de wetsbeschikkingen nopens de opzegging kan deze dekking enkel geschieden na beëindiging der over­eenkomst.

Het feit dat een halve dag vrijaf wordt genomen bij toepassing van artikel 19 quater van de wetten op de arbeidsovereenkomst voor werklieden kan derhalve niet worden aangezien als aanvaarding 'l)an de geldigheid van de opzegging, echter wel het feit dat de werknemer zich na het verstrijken van de opzeggingstermijn niet meer op het werk heeft aangeboden.

-.-:_-.-~_--.--.------- -.-.. 1-- r-.-:-

Page 64: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 338 -

Ingeval van dodelijk ongeval overkomen aan een leerjongen, kunnen de ouders aanspraak maken op de wettelijke vergoedingen indien een loon werd toegekend, hoe gering ook.

Het basisloon, dat in aanmerking genomen wordt om de vergoeding te berekenen mag niet lager zijn dan het gemiddeld loon van andere meerderjarige en valide arbeiders in hetzelfde beroep gedurende het jaar dat het ongeval voorafging.

Bij gebrek aan nadere gegevens moet het basisloon berekend worden overeenkomstig de minimumlonen vastgesteld bij de kollektieve arbeids­overeenkomsten van het bevoegd nationaal paritair komitee.

ACCIDENT DE TRAVAIL MORTEL. - CONTRAT D'A.Pl'RENTISSAGE. - 8ALAIRE

DE BASE.

Les parents sant préstimés « juris et de jure & bénéfieier de la rémunération de leur fils habitant sous le même toit.

Au CaB ou un ae&ident mortel est survenu à un apprenti, les parents peuvent prétendre aux indemnités légales si une rémunération a été acoordée, aussi minime qu' elle soit.

La rémunération de base, prise en considération pour calculer l'indemnité, ne peut être inférieure à la rémunération moyenne d'autres travailleurs majeurs et valides exerçant la même profession durant l'année précédant l'accident.

A défaut de données précises, la rémunération de base doit être calculée confor­mément aux rémunérations minima fixées par les conventions collectives de travail de la commission paritaire nationale compétente.

C. trav. Liège (sect. Libramont) - 28-3-1973 Pr. : Mottet - s.a. H. / H. (R.G. 133/71)

RÉMUNÉRATION.-"--'- PRIME DE FIN D'ANNÉE. - USAGE. - INDI­VISIBILITÉ;

Il est de doctrine et de jurisprudence que les primes de fin d'année qui ont été accordées, sans spécification de leur nature J0uridique, mais de f açon générale, constante et fixe, constituent des éléments de la rémuné­ration contractuelle résultant des usages de l' établissement et sont dus à ce titre.

Oependant, si l'usage de l'entreprise était de ne pas payer cette prime de fin d' année - prorata temporis - aux employés qui quittaient volon­tairement avant la fin de l'année, aucune obligation de payer ces primes, résultant de l'usage, n'est née à charge de l'employeur.

BEZOLDIGING. - EINDEJAARSPREMIE. - GEBRUIK. - ÜNDEELBAARBEID.

De rechtsleer en de rechtspraak nemen aan dat de eindejaarspremiën die, zonder nadere bepaling van hun juridische aard, doch op algemene, vaste en bestendige

Page 65: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

--------------

- 339 -

wijze toegekend werden, elementen van de kontraktuele bezoldiging uitmaken, voort­spruitende uit de gebruiken van de onderneming en zijn als dusdanig verschuldigd.

Indien het echter in de onderneming gebruikelijk is deze eindejaarspremie pro rata temporis aan de bedienden die de onderneming vóór het einde van het jaar vrij­willig verlieten, niet toe te kennen, is geen verplichting ten laste van de werkgever ont­staan om deze premiën voortspruitende uit het gebruik te betalen.

Note. - Cette décision doit être approuvée à ceci près cependant que sa motivation aurait dû être inversée en ce qui concerne Ie paiement de la prime aux travailleurs dont Ie contrat prend fin en cours d'année ou d'exercice: en principe, une prime de fin d'année ou de fin d'exercice - tel Ie 13• mois - est indivisible, peu importe son caractère de rémunération ou de libéralité; en effet, pareille prime, même conventionnelle, suppose pour sa débition l'écoulement en entier de l'année ou de l'exercice auquel elle se rapporte. Il ne saurait en être autrement que dans deux hypothèses :

- la convention prévoit expressément la « proratisation » de la prime; - l'usage dans l'entreprise est d'accorder la prime prorata temporis au

travailleur dont Ie contrat est rompu avant la fin de l'année ou de l'exercice 1).

La très grande majorité de la jurisprudence opte pour l'indivisibilité de la prime; néanmoins, Ie tribunal du travail d'Anvers a rendu trois jugements qui vont dans un sens différent en constatant une importante évolution en droit collectif et en droit individuel quant au principe selon lequel Ie treizième mois avait pour objet de récompenser ou d'encourager la fidélité du travailleur à l'entreprise 2).

Sans doute peut-on supposer que les cas d'espèce soumis à cette juridiction appe­laient pareille décision mais on aura garde de poser en principe la conséquence que tire Ie tribunal d'Anvers de cette constatation, à savoir la « proratisation » des primes de fin d'année ou d'exercice; en effet, outre qu'elle peut être sujette à caution, cette constatation, même exacte, n'énerve pas Ie principe de l'indivisibilité, naturelle des primes en question.

Sur les problèmes que soulèvent les primes, on consultera avec avantage les

1) En ce sens: C. trav. Bruxelles 30-4-71 (R.G. 1936) et 1-2-72 (R.G. 2034); C. trav. Bruxelles (section Anvers) 3-6-71 (R.G. 619); Trav. Bruxelles 21-4-72 (R.G. 13.505/71) et 17-11-72 (R.G. 5223/71); Trav. Liège 4-5-71 (R.G. 2.101), 18-11-72 (R.G. 20.690), 11-1-73 (R.G. 7.678/71) et 29-1-73 (R.G. 17.279/72); C.P. App. Bruxelles 31-5-68 (Bull. F.l.B. 1968, n° 27); C.P. App. Mons 20-3-65 (R.D.S. 1966, 134); C.P. Anvers 20-12-65 (R.D.S. 1966, 284); C.P. Bruxelles 8-7-58 (R.D.S. 1960, 30) et 19-6-69 (R. W. 1969-70, col. 1592); C.P. Charleroi 2-5-61 (R.D.S. 1961, 248); C.P. La Louvière 22-3-57 et 12-11-65 (R.D.S. 1958, 109 et 1967, 236). Com­parez cependant C. trav. Bruxelles 12-4-72 (R.D.S. 1972, 162, annoté); Trav. Bruxelles 3-2-71 (J.T.T. 1971, 42) et 30-11-72 (R.G. 7.019/72).

Dans Ie sens de !'arrêt rapporté: Trav. Bruxelles 6-10-72 (R.G. 678/72). 2) Trav. Anvers 21-2-72 (R.G. 593), 13-2-73 (R.G. 18.300) et 19-6-73 (R.G.

17.410). Voir aussi, dans un cas particulier de chute en désuétude, C. trav. Liège 24-5-71 (R.D.S. 1972, 166).

Page 66: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 340 -

études fäites par A. Trine (note sous C. trav. Bruxelles 12-4-72 (R.D.S. 1972, 162} et par Taquet & Denis (J.T.T. 1971, 13 et J.T. 1969, 561), ainsi que les nombreuses références de jurisprudence y mentionnées.

Arb. Antwerpen (7e k.) - 16-10-1972 D. / R.V.A.

I. VERHAAL. - TERMIJN. - VERTREKPUNT.

Il. VoRM. - ÀANGETEKEND SCHRIJVEN NIET AFGEHAALD.

G.H.

I. Art. 7, § 11, van het wetsbesluit van 28-12-44 vereist niet dat de betrokkene noodzakelijkerwijze van de beslissing van de direkteur van het gewestelijk bureau moet kennis genomen hebben. II. Een beslissing van de direkteur van het gewestelijk bureau welke ter post aangetekend verstuurd werd, doch-door de betrokkene niet werd afge­haald op het postbureel, niettegenstaande door de postbode een bericht in de bus werd achtergelaten, is geldig betekend en doet de termijn van rechts­ingang om beroep aan te tekenen lopen.

I. RECOURS. - DÉLAI. - POINT DE DÉP.A.RT.

II. FORME. - LËTTRE .RECOMMANDÉE NON RETIBÉE.

I. L'artiole 7, § 11, de l'arr€té-loi du 28 décembre 1944 n'exige pas que l'intéressé ait eu nécessairement connaissance de la décision du directeur du bureau régional. II. Une décision du directeur du bureau régional qui a été envoyée par lettre recom­mandée à la poste qui n'a pas été réclamée au bureau de poste, alors que le facteur a déposé un avis dans la boîte postale, est notifiée régulièrement et fait courir le délai prévu pour intenter le recour s.

Noot. - Het vonnis verwijst naar het arrest nr 14949, V.C. van 14-10-71 van de Raad van State. In andere zin luidde het arrest n• 9678 (B. St./ D.H.) van 6-llc62 ..

Ook de arbeidsgerechten zijn hieromtrent verdeeld (zie bv. arbeidsrechtbank Veurne 7-5-71, A.R. n• 289).

Zie ook Arb. Doornik 15-12-71 (J.T.T. 1972, p. 269, met noot G. De Leuze).

Arb. Antwerpen (13e k.) - 17-10-1972 G. / n.v. L.B.

HANDELSVERTEGENWOORDIGERS. - VERBREKING. - SCHADE­

VERGOEDING. - TOEKENNINGSVOORW AARDE.

Indien niet blijkt dat de verbreking van de overeenkomst aan het initiatief van de handelsvertegenwoordiger toe te schrijven is en dat zij

Page 67: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 341-

voor een dringende reden in hoofde van de werkgever verantwoord is, heeft de handelsvertegenwoordiger geen aanspraak op schadevergoeding volgens artikel 17 van de wet van 30 juli 1963.

RE:eRÉSENT.ANT DE COMMERCE. - Ru:eTURE. - DoMM.AGES·INTÉRÊlTS.

CONDITION D'OCTROI.

Lorsqu'il n'apparaît pas que la cessation du contrat est le fait du représentant et que cette cessation a lieu pour un motif grave imputable à l'employeur, le repré­sentant ne peut obtenir les dommages intérêts prévus par l'article 17 de la loi du 30 juillet 1963.

Arb. Brugge (3e k.) - 26-6-1972 Vz.: R. Ampe - Pl.: Mrs Schepens & Beirens

Van C.R. / W. (A.R. 2454)

HANDELSVERTEGENWOORDIGER. - UITWINNINGSVERGOEDING. -

VOORWAARDEN.

De uitwinningsvergoeding is slechts verschuldigd na één jaar tewerk­stelling. Om na te gaan of deze één jaar tewerkstelling verworven is, dient men, bij opzegging, zich te stellen op de datum dat deze ingaat.

Artikel 15, § 3, van de wet op de arbeidsovereenkomst voor bedienden voorziet dat de duur van de opzeggingstermijn moet berekend worden volgens de anciënniteit verworven op het ogenblik dat de opzegging ingaat en het is wel de bedoeling geweest van de wetgever een coherent systeem op te bouwen tussen opzegvergoeding en uitwinningsvergoeding. Dit inzicht blijkt uit de voorbereidende werken van de wet *.

REI'RÉSENT.ANT DE COMMERCE. - INDEMNITÉ D'ÉVICTION. - ÜONDITIONS.

L'indemnité d'éviction n'est due qu'après une occupation d'un an~ Pour vérifier si cette occupation d'un an est révolue, il faut, .en cas de préavis, se mettre à la date ou celui-ci prend cours.

L'article 15, § 3, de la loi sur le contrat d'emploi prévoit que la durée du délai de préavis doit être calculée enfonction de l'ancienneté acquise au moment ou ·ie· préavîs prend cours et le législateur a eu sans aucun doute l'intention d'établir un système cohérent entre l'indemnité de rupture et l'indemnité d'éviction. Les travaux prépa­ratoires de la loi font foi de cette intention.

Note. - L'argument de cohérence dans un même contexte législatif - en l'espèce Ie contrat d'emploi - entre deux concepts fort proches l'un de l'autre,

*) Het vonnis verwijst naar het verslag aan de Senaat, zitt. 1962-63, n' 185, p. 79 (overgenomen door Troclet en Patte, Statut juridique des représentants de commerce, dl II, n' 626, p. 136).

Page 68: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 342 -

à savoir celui de I'ancienneté en matière de préavis (Lois coordonnées, art. 15, par. 3) d'une part et l'occupation en matière d'indemnité d'éviction(loidu30-7-63, art. 15, al. 2) d'autre part, est très attrayant: il n'est que trop vrai que Ie légis­lateur manque singulièrement souvent du minimum de cohérence que l'on est en droit d'attendre de lui dans la rédaction des textes légaux.

Cet argument peut cependant se révéler un piège; c'est précisément Ie cas lorsqu'il s'agit d'analyser l'ancienneté pour calculer Ie délai de préavis et l'occu­pation pour prétendre à l'indemnité d'éviction.

Depuis la loi du 10 décembre 1962 modifiant les lois coordonnées sur Ie con­trat d'emploi par entérinement d'une jurisprudence quasi constante, Ie contenu de la notion d'ancienneté ne souffre plus de discussions; l'article 15, paragraphe 3 des lois précitées est clair : « les délais de préavis doivent être calculés en fonction de l'ancienneté acquise au moment ou Ie préavis prend cours».

Par contre, la loi du 30 juillet 1963 fixant Ie statut des représentants de com­merce dispose en son article 15, alinéa 2, que l'indemnité d'éviction n'est due « qu'après une occupation d'un an», sans préciser ce qu'il faut entendre par occupation.

Nous ne croyons pas qu'on puisse se baser sur un argument d'analogie oude cohérence entre l'article 15, paragraphe 3, des lois coordonnées et l'article 15, alinéa 2 de la loi du 30 juillet 1963; nous pensons au contraire que la logique du système légal commande la prise en considération de la période couverte par Ie délai de préavis pour évaluer la hauteur de l'indemnité d'éviction; en effet, l'in­demnité d'éviction a pour objet de réparer Ie préjudice causé au représentant de commerce par la perte de la clientèle qu'il a apportée et donc par la perte des commissions sur les affaires qu'il aurait pu conclure avec cette clientèle 1). L'article 15, al. Ier, de la loi du 30 juillet 1963 suppose d'ailleurs !'apport d'une clientèle pour avoir droit à l'indemnité d'éviction; or il n'est pas douteux que Ie repré­sentant - il y va du reste de son intérêt - peut apporter de la clientèle durant Ie délai de préavis. Pour Ie surplus, ce n'est sans doute pas sans raison que Ie légis­lateur a utilisé deux substantifs différents selon qu'il s'agissait du préavis (ancien­neté) ou d'indemnité d'éviction (occupation). Par voie de conséquence, il faut con­stater que la notion d'occupation se différencie de celle d'ancienneté et qu'elle a une acception plus large que celle d'ancienneté: pour autant que !'employé ait été occupé en qualité de représentant de commerce depuis son engagement jusqu'au dernier jour de son préavis effectivement exécuté 2), l'occupation coniprend non seulement l'ancienneté, mais aussi la période converte par Ie délai de préavis.

Quant à !'argument tiré des travaux parlementaires, il ne paraît guère con-

1) Sur Ie fondement juridique de l'indemnité d'éviction, voir Papier-Jamoulle, Le statut des représentants de commerce, Fac. dr. Liège (1965), p. 127 et suivantes et principalement p. 134; voir également Trav. Anvers 27-6-72 (V. / n.v. K.H" R.G. 9936, inédit).

2) Le droit à l'indemnité d'éviction suppose l'occupation en qualité de re­présentant de commerce: les années occupées cependant chez Ie même employeur, en une autre qualité, ne doivent pas entrer en ligne de compte.

Page 69: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 343 -

vaincant dès lors qu'on situe l'extrait, auquel fait allusion Ie tribunal 3), dans son contexte; celui-ci fait apparaître que Ie législateur n'y a visé que la rémunération devant servir de base au calcul de l'indemnité et non la façon d'évaluer la période d'occupation.

On ne saurait donc suivre Ie tribunal de Bruges dans son raisonnement et ses conclusions; il semble, au reste, que Ie jugement rapporté soit unique en son genre 4).

Arb. Brussel (2e k.) - 23-11-1972 n.v. V.A.G. / V.E. (A.R. 20.870/71)

G.H.

VERJARINGSTERMIJN. - VORDE'.RING NA DE VERB'.REKING ONT­

STAAN.

De verjaring van artikel 34 van de geordende wetten op de arbeidsover~ eenkomst voor bedienden is een speciale verjaring die afwijkt van het gemeen recht en restrictief moet geïnterpreteerd worden.

Deze verjaring heeft enkel betrekking op de contractuele verplich­tingen die bestaan tijdens de uitvoering van de overeenkomst en bij de beëindiging ervan; zij kan geen toepassing vinden op verplichtingen. die ontstaan na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Vorderingen ontstaan na de beëindiging van de overeenkomst vallen onder toepassing van het gerneen recht en,verjaren na dertig jaar.

De eis tot opvordering van terugbetaalbare kommissielonen die het voorwerp uitmaken van een tussen partijen overeengekomen lopende rekening verjaart na dertig jaar te rekenen vanaf de sluiting van. deze bepaalde rekening.

PBEsOR'ÎFT!oN. '-'- DÉLAI. - AbTro'.N :NÉl!l Al'Riis LA RUPTtraE.

La pre8cription de Z'artide 34 des lois coordonnée8 relatives au contrat d'emploi est une prescription &jJéciale qui déroge au droit commun et qui doit être interprétée de f a,yon restrictive.

3) Voir eet erlrait dans la note sous C. tra'V. Bruxelles 5-1-72 (R.D.S. 1973, p. 43) (arrêt in. extenso dans J.T.T. 1972, 150).

4) En sens contraire à ladécisioncommentée:C. trav. Bruxelles5-l-72(R.D.S. 1973, p. 43); Trav. Termonde (section St-Nicolas-Waes) 6-12-72 (J.T.T. 1973, p. 222); C.P. App. Bruxelles 8-1-70 (R.D.8. 1970, 268) et 24-3-69 (R.D.S. 1969, 110); C.P. App. Bruxelles 5-8-68 (Bull. F.I.B. 1970, 2032). Cette dernière décision est cependant critiquable en ce qu'elle a décidé que la durée de l'occupation doit être appréciée en prenant en considération non seulement la date d'expiration du délai de préavis, mais aussi la date à laq_uelle Ze délai aurait di/, prendre fin s'il avait été respecté; Ie terme « occupation » utilisé par Ie législateur est évidemment incom­patible avec pareille décision.

Page 70: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 344 -

Oette prescription ne po'l"te que sur les obligations contractuelles pendant l'exé­cution du contrat et au moment de la cessation de celui-ci. Elle ne peut être appliquée à des obligations naissant après la cessation du contrat d'emploi.

Les actions naissant après la cessation du contrat relèvent du droit commun et elles sont p'l"escrites après trente ans.

La revendication de commissions rembou'/"sables qui font l'objet d'un compte coumnt conclu entre parties est prescrite après trente ans à compter de la cl6tu'l"e de ce compte.

Arb. Brussel (2e k.) - 8-2-1973 B.O. / n.v. I.T.T. (A.R. 13.350/71)

ÛPZEGGINGSTERMIJN. - BEDIENDEN. - BELGISCHE WET TOE­

PASSELIJK.

Bi(j de beoordeUng van de opzeggingstermijn, verschuldigd aan een bediende tewerkgesteld door een Amerikaans bedrijf in België, dient de rechter de Belgische normen te volgen, en niet de Amerikaanse. De be­wering dat Amerikaanse ondernemingen niet dezelfde waarborgen bieden als de Europese bedrijven inzake stabiliteit der betrekkingen, hetgeen in de Amerikaanse ondernemingen wordt gekompenseerd door een hoger loon, mag geen invloed hebben·· op de opzeggingstermijn, daar dit de Amerikaanse bedrijven zou toelaten om door een politiek inzake aan­werving en afdanking van hogere bedienden, een oneerli(jke konkurrentie te voeren ten overstaan van de Belgische bedrijven.

l'RÉAVIS. - DÉi:.Ar. - EMPLOYÉS. - Lor BELGE APPLICABl.E.

En appréciant le délai de préavis, dû à un employé occupé dans une entreprise américaine en .Belgique, le juge doit suim:e les normes belges et n.on pas .le11 oormes américaines. La thèse selon laquelle les entreprises américaines ne garantissent pas la même stabilité d'emploi que les entreprises européennes, ce qui est compens"é dans les entreprises américaines par une rémunération plus e'levée, ne peut pas avoir une incidence sur le de1ai de préavis, car ceci permettrait aux entreprises américaines de mener, par une politique de recrutement et de congédiement, une concurrence dé-loyale v_is~à-vis des entreprises. belges. ·

Trav. Bruxelles (1 re ch. bis) - 9-2-1973 E.K. / s.a. S. (R.G. 15.948/71)

l. LICENCIEMENT ABUSIF. - N OTION.

II. RETENUES. - CONDITIONS.

III. RETENUES. - PÉCULE DE VACANCES.

I. Il appartient à l'employeur d'apprécier s'il y a lieu, dans l'intérêt

Page 71: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 345 -

de l' entreprise, de sanctionner la conduite de l' employé en rompant son contrat conformément aux dispositions légales. Ce faisant, il ne commet pas un abus de droit, même si le bienjondé de son grief était discutable, à mains que ce grief ne soit pas le motif véritable de la rupture ou que l' employeur ait donné à celle-ci une publicité excessive. II. L' employeur peut invoquer la compensation légale entre le solde de rémunération dû par lui à l'employé et une créance qit'il possède contre ce dernier, pour autant que les conditions mises par le législateur à cette compensation soient réunies.

Il ne peut toutefois l'invoquer qu'à concurrence des limites fixées par la loi du 12-4-65 pour les retenues sur rémunération et par le code judiciaire pour les saisies sur rémunération. III. La quotité de la rémunération pouvant faire l'objet d'une retenue de l' employeur doit être calculée sans tenir compte du pécule de vacances.

J. MISBRUIKELIJKE VERBREKING. - BEGRIP.

II. AFHOUDINGEN. - VOORWAARDEN.

III. AFHOUDINGEN. - VERLOFGELD.

1. Het komt de werkgever toe te oordelen of het in het belang van de onderneming past de gedraging van een bediende te bestraf! en door zijn kontrakt overeenkomstig de wettelijke bepalingen te verbreken. Dit doende, begaat hij geen rechtsmisbruik, zelfs indien de gegrondheid van zijn verwijt twijfelachtig was, tenzij dit verwijt niet de echte reden van de verbreking is of de werkgever aan deze laatste een overdreven rucht­baarheid gegeven heeft. II. De werkgever mag de wettelijke kompensatie tussen het door hem aan zijn be­diende verschuldigde loon en een schuldvordering die hij tegen deze laatste bezit in­roepen, voor zover de voorwaarden, die door de wet voor deze kompensatie gesteld worden, verenigd zijn.

Hij mag ze echter slechts inroepen ten belope van de grenzen gesteld bij de wet van 12-4-65 voor de afhoudingen op lonen en van het G. W. terzake de beslaglegging op het loon. III. Het deel van het loon dat het voorwerp van een afhouding door de werkgever kan uitmaken moet berekend worden zonder het verlof geld in aanmerking te nemen.

Trav. Charleroi (le ch.) - 9-10-1972 J.G. / s.a. M. (R.G. 2534 A.)

I. RuPTURE. - ABANDON DE TRAVAIL.

II. PRESCRIPTION. - DEMANDE RECONVENTIONNELLE.

I. L' ouvrier qui, ayant abandonné ses f onctions, ne les a pas reprises plusieurs mais plus tard et ne justifie en aucune façon son absence, est censé avoir voulu mettre fin à son contrat de travail.

La ruptiire du contrat se situe à let date ou le travnilleur a cessé de se présenter à son travnil.

Page 72: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 346 -

L'employeur n'ayant pas pris l'initiative de la rupture n'a pas à dénoncer ses grief s par lettre recommandée. II. Demande principale intentée dans l'année qui suit la cessation du contrat de travail. Demande reconventionnelle intentée par exploit d' op­position notifié après ce délai d'un an. Action reconventionnelle prescrite.

La recevabilité de la demande principale n' entraîne pas nécessaire­ment la recevabilité de la demande reconventionnelle.

Il n' existe entre demande principale et demande reconventionnelle aucune indivisibilité, ni quant à la recevabilité, ni quant au fond, ni quant à la procédure et aux voies de recours.

l. VERBREKING. - WERKVERLA.TING.

II. VERJARING. - TEGENEIS.

I. De werkman die zijn funkties verlaten heeft, die ze enkele maanden later niet hervat heeft en die zijn afwezigheid in genen dele rechtvaardigt, wordt beschouwd een einde aan zijn arbeidskontrakt te hebben willen stellen.

De verbreking van het kontrakt geschiedde op de datum waarop de arbeider opgehouden heeft zich op het werk aan te bieden.

Daar de werkgever het initiatief van de verbreking niet genomen heeft, hoeft hij niet zijn verwijten per aangetekend schrijven te laten kennen. II. Hoof deis ingesteld binnen het jaar na het einde van het arbeidskontrakt. Tegeneis ingesteld door eksploot van verzet betekend na deze termijn van een jaar. Tegeneis verjaard. De ontvankelijkheid van de hoof deis heeft de ontvankelijkheid van de tegeneis niet noodzakeliJ°k tot gevolg.

Er bestaat geen ondeelbaarheid tussen de hoofd- en de tegeneis, wa.t betreft noch de ontvankelijkheid, noch de grond, nóch de rechtspleging, noch de middelen van ver­haal.

Arb. Dendermonde (afd. Aalst) (le k.) - 20-11-1972 V.G.W. / D.O.E. (A.R. 1745)

DRINGENDE REDEN. - KENNISGEVING. - WIJZE. ~ TERMIJN.

De laatste dag om de dringende reden ter kennis te brengen zo de ver­breking plaats had op 30 augustus 1971 is 2 september 1971.

Een spoedbestelling met bericht van ontvangst op 2 september gestuurd, gevolgd door de kennisgeving met aangetekende brief op 3 sep­tember, beantwoordt aan de voorschriften van artikel 18, K.B. 20 juli 1955.

MüTIF GRAVE. - NüTIFICATION. - MODE. - DÉLAI.

La rupture du contrat ayant eu lieu le 30 août 1971, le dernier jour utile pour notifier le motif grave sera le 2 septembre 1971.

Un express avec accusé de réception, envoyé le 2 septembre et suivi de la noti'

Page 73: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 347 '-

fication par lettre recommandée le 3 septembre, répond aux prescriptions de l'article 18 de l'A.R. du 20 juillet 1955.

Arb. Dendermonde (afd. Aalst) - 21-12-1972 (A.R. 2407)

ZIEKTE-INVALIDITEIT. - RECHTHEBBENDE WEDUWE. - BEGRA­

FENISONKOSTEN.

Een vrouw, die sedert 1958, zonder onderbreking ingeschreven is als rechthebbende op de geneeskundige verstrekkingen als weduwe van een arbeider, geniet sedert 1962 van een rustpensioen op haar eigen naam op grond van een volledige loopbaan. Haar overlijden in 1972 geeft recht op de uitkering wegens begrafeniskosten omdat art. 169 tot 172 niet bepalen dat men de hoedat1,igheid van rechthebbende of de wijziging van deze hoedanigheid moet mededelen en dat de inschrijving als titularis volstaat rekening houdend met de bepalingen van artikel 18 van het K.B. dd. 31-12-63.

MALADIE-INVALIDITÉ. - VEUVE AYANT-DROIT. - FRAIS FUNÉRAIRES.

Une femme, inscrite sans interruption depuis 1958 comme ayant-droit aux soins de sa.nté en tant que veuve d'un travailleur, bénéficie depuis 1962 en son propre nom d'une pension de retraite en vertu d'une carrière complète. Son décès en 1972 donne droit à l'allocation pour frais funéraires parce que les articles 169 à 172 ne stipulent pas qu'il faut communiquer la qualité d'ayant-droit au la modification de cette qualité et que compte tenu des dispositions de l'article 18 de l'A.R. du 31-12-63, l'inscription en tant que titulaire est suffisante.

Arb. Dendermonde (afd. St-Niklaas) - 7-2-1973 V.C.K. I v.z.w. V.V.H.A.M. (A.R. 3585)

l. ÛPZEGGINGSTERMIJN. -'---- HOGERE BEDIENDE. - VASTSTELLING

DOOR DE RECHTBANK.

II. ÛPZEGGINGSTERMIJN. - DRINGENDE REDEN.

I. Wanneer op het ogenblik der vordering, de verleende opzeggings­termijn nog niet is verstreken, is wel een recht ontstaan op een schadever­goeding gelijk aan het loon voor de aanvullende opzeggingstermijn, gedurende dewelke éénzijdig geen prestaties kunnen worden opgelegd (Cass. 5-11-65 en 24-3-66). II. Het recht tot verbreking wegens dringende reden blijft bestaan gedurende de vooropzeggingsperiode en dergelijke verbreking, gelet op de

Page 74: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 348 -

algemene termen van art. 18, K.B. 20 J0Uli 1955, zal zonder twiJfel het recht op schadevergoeding beïnvloeden (R.P.D.B. Oornpl. III, Oontrat de travail et contrat d'emploi, nr 691 in fine).

Derhalve is de vordering enlcel ontvankeliJ'k voor zover zij enkel strekt tot de bepaling van de opzeggingstermijn en niet tot betaling der overeenstemmende vergoeding.

l. PRÉAVIS. - DÉLAI. - EMPLOYÉ SUPÉRIEUR. - FIXATION PAR LE TRIBUNAL.

II. PRÉAVIS. - DÉLAI. ~ MOTIF GRAVE.

I. Lorsqu'au moment de l'action, le délai de préavis accordé n'est pas encore expiré, un droit au bénéfice des dommages-intérêts équivalent à la rémunération correspon­dant à la partie restant à courir du délai de préavis durant lequel des prestations ne peuvent être imposées unilatéralement est néanmoins né (Oass. 5-11-65 et 24-3-66). II. Pendant le délai de préavis le droit à la rupture pour motif grave continue d'exister et celle-ci, vu les termes généraux de l'art. 18 de l'A.R. du 20 juillet 1955, influencera sans aucun doute le droit au bénéfice des dommages-intérêts (R.P.D.B., Oompl. IJl, Oontrat de trava.il et contrat d'emploi, n° 691 in fine).

Par conséquent, l'action est uniquement recevabZe pour autant qu'elle vise à fixer le délai du préavis et non au paiement de l'indemnité y correspondant.

Arb. Gent - 19-2-1973 B. & p.v.b.a. E.G. / J.R.

I. JAARLIJKSE VAKANTIE. - VAKANTIEGELD. - UITVOERBARE

TITEL.

Il. BEVOEGDHEID VAN DE BESLAGRECHTER.

I. De beslissing, waarbij de strafrechter, overeenkomstig artikel 59, al. 4, K.B. van 9 maart 1951, de werkgever ambtshalve veroordeelt het onbetaald gebleven vakantiegeld te betalen aan de werknemer, verstrekt een uitvoerbare titel aan deze laatste, zelfs indien hij zich geen burgerlijke partij heeft gesteld. · II. Het geschil betreffende het uitvoerbaar karakter van deze ambtshalve veroordeling, behoort tot de bevoegdheid van de beslagrechter.

l. V ACANCES ANNUELLES. - PÉCULE. - TITRE EXÉCUTOIBE.

II. ÜOMPÉTENCE nu JUGE DES SAISIES.

I. La décision, par laquelle le juge répressif, conformément à l'article 59, a.l. 4, de l'A.R. du 9 mars 1951, condamne d'office l'employeur à payer au travailleur salarié le pécule de vacances demeuré impayé, constitue pour ce dernier un titre exé­cutoire, móne s'il ne s'est pas constitué partie civile. II. Le litige concernant le .caractère exécutoire de cette condamnation d'office relève de la compétence du juge des saisies.

Page 75: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 349 -

Trav. Liège (6e ch.) - 20-11-1972 F. J s.a. E. (R.G. n° 17.280)

ACCIDENT DU TRAVAIL. - PRESCRIPTION. - PRÉSOMPTION DE

RENONCIATION.

Une lettre d'une compagnie d'assurances faisant des propositions de paiement constitue une présomption de renonciation à se prévaloir de la prescription.

ARBEIDSONGEVAL. - VERJARING. - VERMOEDEN VAN VERZAKING.

Het schrijven van een verzekeringsmaatschappij, die voorstellen van betaling doet, maakt een vermoeden van verzaking uit om de verjaring in te roepen.

Arb. Mechelen - 19-2-1973 D.V. / p.v.b.a. At. G. (A.R. ur 1957)

KOSTEN DER VORDERING INGELEID TEGEN DE WERKGEVER VÓÓR

1-1-72. De afschaffing van het begrip professionele verantwoordelijkheid,

ingevoerd bij de wet van 1903, kan geen verandering brengen in de toe­stand van het slachtoffer van een arbeidsongeval in zoverre deze zijn recht uitoefende vóór het in voege treden van de nieuwe wetgeving; een in het verleden verworven recht kan niet gewijzigd worden ingevolge de toepassing van de nieuwe wet behoudens wanneer deze wet terugwerkende kracht zou hebben. De wet van 10 april 1971 heeft geen terugwerkende kracht, dien­volgens kan het slachtoffer van een arbeidsongeval dat zijn vordering inleidde vóór 1-1-72 overeenkomstig een verworven recht de veroordeling tot de gedingkosten vorderen van de werkgever.

FRAIS DE L'INSTANCE INTRODUITE CONTRE L'EMPLOYEUR AVANT LE 1-1-72.

La suppression de la notion de risque professionnel établie par la loi de 1903 ne peut apporter aucune modification à la situation de la victime d'un accident du travail, en tant que celle-ci exerçait son droit avant l' entrée en vigueur de la nouvelle législation; un droit acquis au passé ne peut pas être modifié par suite de l'appli­cation de la nouvelle loi, sauf si cette loi avait un eff et rétroactif. La loi du 10 avril 1971 n'a aucun effet rétroactif et la victime d'un accident du travail qui a introduit sa demande avant le l•r janvier 1972 peut demander la condamnation de l'employeur aux dépens conformément au droit acquis.

Trav. Namur (3e ch.) - 10-1-1972 V.M. / D.R. (R.G. 1875)

DoMESTIQUE. - CONCUBINE.

La concubine n' est pas liée par un contrat et n' a donc pas droit à un salaire ou à une indemnité.

Page 76: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 350 -

DIENSTBODE. - BIJZIT.

De bijzit is door geen kontrakt gebonden en heeft dus geen recht op loon of ver­goeding.

Trav. Namur - 10-10-1972 R. / O.N.Em. (R.G. 3077)

REQUÊTE. - lNTRODUCTION PAR UN MINEUR. - RECEVABILITÉ.

Si le travailleur mineur salarié a, dans l' économie des articles 384 et 385 du code civil, qualité pour introduire une demande d' allocations de chómage, par contre il n'en a pas pour farmer recours et nouer une instance judiciaire.

En conséquence, les lois relatives à la minorité étant d' ordre public, il échet de déclarer non recevable toute requête introduite par une personne qui ne serait pas le représentant légal du mineur.

VERZOEKSCHRIFT DOOR EEN MINDERJARIGE INGEDIEND. - ÛNTVANKELIJK-

HEID.

Indien de minderjarige loontrekkende arbeider, in het kader van artikelen 384 en 385 van het burgerlijk wetboek, bekwaam is om een aanvraag om werkloosheids­uitkeringen in te dienen, is hij het integendeel niet om een gerechtelijk geding in te stellen.

Daar de wetten op de minderjarigheid van openbare orde zijn, past het dan ook elk verzoekschrift dat door een andere persoon dan de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige ingediend zou worden, als niet-ontvankelijk te verklaren.

Trav. Tournai (sect. Mouscron) - 15-12-1972 L. / s.p.r.l. N. (R.G. no 415)

RUPTURE. - CHANGEMENT DE CONDITIONS.

Les modifications unilatérales des conditions de rémunération et de statut social, le refus de payer la rémunération, le pécule de vacances et la prime de fin d'année jusqu'au moment de l'intervention du contróleur social, l'interdiction faite d'accéder aux locaux de la firme, l'intention affirmée des représentants de l' employeur de mettre fin au contrat sans invoquer de motif grave, constituent des éléments concordants établissant la rupture unilatérale du contrat par eet employeur.

VERBREKING. - VERANDERING VAN VOORWAARDEN.

De eenzijdige w~jzigingen van de loonsvoorwaarden en van het sociaal statuut, de weigering om de bezoldiging, het vakantiegeld en de eindejaarspremie te betalen tot de tussenkomst van de sociale kontroleur, het verbod om de lokalen van de firma te

Page 77: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 351 ...,...

betreden, het verklaarde inzicht vctn de vertegenwoordigers van de werkgever om een einde te stellen aan het kontrakt zonder dringende redenen in te roepen, maken over­eenstemmende elementen uit waaruit de eenzijdige verbreking van dit kontrakt door deze werkgever blijkt.

Arb. Turnhout (1ste k.) - 25-1-1971 (A.R. 109)

l. VERBREKING VÓÓR HET BEGIN VAN UITVOERING.

II. ÛPZEGGINGSVERGOEDING. - AANVULLENDE VERGOEDING.

I. Partijen zijn rechtsgeldig gebonden door een schriftelijk bedienden­kontrakt.

De bediende, die zijn dienst niet wenst te beginnen op de door de over­eenkomst voorziene datum, verbreekt eenzijdig het kontrakt en is gehouden tot betalen aan de tegenpartij van de in artikel 20 voorziene vergoeding. II. Een eis voor bijkomende schadevergoeding is niet gegrond bij gebrek aan bewijs van fout, aansprakelijkheid en schade, buiten het feit van de kontraktbreuk.

l. RUPTURE AVANT LE COMMENCEMENT DE L'EXÉCUTION.

II. lNDEMNITÉ DE RUPTURE. - lNDEMl\"'ITÉ COMPLÉMENTAIRE.

I. Les parties sont liées légalement par un contrat d'emploi écrit. L'employé quine désire pas commencer son service à la date prévue par le contrat,

rompt unilatéralement le contratetest tenu à pa.yer à la partieadversel'indemnitéprévue à l' article 20. II. Une demande de dommages-intérêts complémentaires n'est pas fondée à défaut de preuve de faute, responsabilité et dommages, en plus de la rupture de contrat.

Noot. - Over het eerste punt, is de rechtspraak verdeeld. Zie nota G.H. onder Arb. h. Brussel 21-11-72 (T.S.R. 1973, p. 44).

Trav. Verviers - 21-2-1972 M. / O.N.Em. (R.G. V /1473/71)

ÜHÖMAGE. - GESTION D'UN PATRIMOINE PROPRE NE RENTRANT

PAS DANS LE CADRE DE LA CIRCULATION ÉCONOMIQUE DES BIENS.

Les réparations à un immeuble propre effectuées pendant une période de chómage entrent dans le cadre de .la gestion normale de ce bien propre surtout lorsque eet immeuble est habité par le chómeur.

Des travaux de ce genre n' entrent pas dans le cadre des échanges économiques de biens puisqit'il n'y a aucune opération juridique (vente, location, échange) en cours ou en vue.

Page 78: Het ouderdomspensioen voor de uit de echt …...van het pensioen voor de uit de echt gescheiden vrouw. De kernvraag die dit onderzoek zal beheersen durven wij dan ook formuleren als

- 352 ~

Raisonner autrement aurait pratiquement pour efjet d' obli,ger un ohomeur à rester inaotif oe qui n' est possible ni humainement ni sooiale­ment.

Auoune sanotion ne peut être prise sur la base de l' artiole 195, les oon­ditions d' applioation de eet artiole n' étant pas réunies puisque le travail n' a rapporté au ohomeur auoun revenu.

WERKLOOSHEID. - BEHEER VAN EEN EIGEN VERMOGEN DAT NIET IN HET

KADER VAN HET EKONOMISOHE VERKEER VAN GOEDEREN VALT.

De herstellingen aan een eigen gebouw verricht tijdens een werkloosheidsperiode vallen onder het normaal beheer van dit eigen goed vooral wanneer het door de werkloze betrokken is.

Zulkdanige werken vallen niet onder de ekonomische wisselingen van goederen vermits er geen juridische daad (verkoop, verhuring, wisseling) aan de gang of in het vooruitzicht is.

Moest men anders redeneren, dan zou dit praktisch tot gevolg hebben een werkloze te verplichten inaktief te blijven, wat noch menselijk, noch sociaal gezien, mogelijk is.

Er mag geen sanktie op grond van art. 195 getroffen worden, vermits de toe­passingsvoorwaarden van dit artikel niet verenigd zijn, daar het werk aan de werkloze geen inkomen heeft opgebracht.

Arb. Veurne - 15-12-1972 (A.R. 1386)

WERKLOOSHEID. - VERWERPING VAN DE UITKERINGEN.

De beslissing van de direkteur van de R. V.A. om de werkloosheids­uitkeringen te verwerpen ingevolge een nalatigheid, die aan het uitbe­talend organisme te wijten is, is wettelijk en kan niet vernietigd worden, zelfs indien eiser voor de arbeidsrechtbank de vereiste dokumenten voorlegt.

De werkloze moet eerst de andere door de wet voorziene middelen uit­putten en; wanneer de bij artikelen 209 en 216, laatste §, voorziene middelen hem geen voldoening geven, dan moet hij, desgevallend, het uit­betalend organisme voor de rechtbank dagvaarden.

ÜHÓMAGE. - REJET DES ALLOCATIONS.

La décision du directeur de Z'O.N.Em. de rejeter Zes allocation8 de cMmage à la suite d'une négligenoe imputable à l'organisme de paiement est légale et ne peut être annulée même si le demandeur produit les documents requis devant le tribunal du travail.

Le cMmeur doit d'abor(l épuiser les autres 'TTW'!Jen8 prévus par la Zoi et, lorsque les moyeM prévus par les articles 209 et 216, dernier paragraphe, de l'arrêté royal du 20 décembre 1963 ne lui donnent pas satisfaction, il doit citer, le cas échéant, l'orga­nisme de paiement devant le tribunal.

Noot. - Contra.: Arb. Tongeren 23-1-71 (T.S.R. 1971, p. 227).