37
DE STADSREKENINGEN VAN ZUTPHEN HULPBESTANDEN BIJ DE TRANSCRIPTIES VAN DE REKENINGEN 1570-1591

hulpbestanden 1570-1591

  • Upload
    doanthu

  • View
    269

  • Download
    4

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: hulpbestanden 1570-1591

DE STADSREKENINGEN VAN ZUTPHEN

HULPBESTANDEN BIJ DE TRANSCRIPTIES

VAN DE REKENINGEN 1570-1591

Page 2: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 2

Page 3: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 3

Inleiding

In 2001 zijn Sjoerd Galema, Ria Gresnigt en Melia Kooij-van der Leur als vrijwilliger van het

Regionaal Archief Zutphen begonnen met het maken van transcripties van de Zutphense

stadsrekeningen.1 In 2004 leidden de werkzaamheden tot een eerste publicatie: De stadsrekeningen

van Zutphen 1591/92 – 1597/98.2

Nadien is de groep vrijwilligers voortvarend verder gegaan met niet alleen het toegankelijk maken van

de stadsrekeningen, maar ook de rekeningen van het Nieuwe Gasthuis en van de kerkmeesters van de

Sint Walburgiskerk te Zutphen. Elke nieuwe getranscribeerde rekening wordt aan de reeks toe-

gevoegd.3

In geprinte vorm zijn de rekeningen beschikbaar in de studiezaal van het Regionaal Archief Zutphen

en in digitale vorm op de website www.regionaalarchiefzutphen.nl.

De onderhavige lijsten zijn gemaakt om de transcripties van de stadsrekeningen Zutphen begrijpelijker

en beter toegankelijk te maken.

A. Lijst van synoniemen op persoonsnamen ...................................................................................pag. 5

B. Verklarende woordenlijst ................................................................................................................. 19

C. Latijnse woorden ............................................................................................................................. 33

D. Valuta .............................................................................................................................................. 35

E. Maten en gewichten ......................................................................................................................... 37

Zutphen, 2011.

1 Van vroegere rekeningen zijn ook transcripties gemaakt: R. Wartena, De Stadsrekeningen van Zutphen 1364-

1445/1446 (Zutphen 1977), W. Jappe Alberts, Het financiële beheer van de stad Zutphen in 1445/46 op

grondslag van de oudste overrentmeestersrekening en de bijbehorende onderrentmeestersrekening (Groningen,

z.j.), W. Jappe Alberts, De overrentmeestersrekening van Zutphen over het jaar 1457-1458 (Groningen 1963) en

W. Jappe Alberts, De overrentmeestersrekening van Zutphen over 1472-1473 (Groningen 1957). 2 S. Galema, R. Gresnigt en M. Kooij-van der Leur, De Stadsrekeningen van Zutphen 1591/92 – 1597/98

(Zutphen 2004). 3 De rekeningen van het Nieuwe Gasthuis betreffen het archiefnummer 110 en die van de kerkmeesters van de

Sint Walburgiskerk archiefnummer 62.

Page 4: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 4

Page 5: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 5

A. LIJST VAN SYNONIEMEN OP PERSOONSNAMEN

Achtevelt, van (Achtefeldt, van; Achtefellt; Achtefellt, vann; Achtefelt; Achtevelt; Achtefelt, van)

Addinck (Addekinck)

Aderzom (Aderzom, van)

Aelten, van (Aelthen, van; Aeltenn, vann)

Aetsack (Aessaeck, Aessack, Aetsaeck, Aetsaecks, Aietsaick, Aisack, Aisax, Aissack, Aissax,

Aitsaick, Aitsaicks, Aitsack, Aitsacks, Aitsackx, Azaick, Asack, Azack, Assack)

Albertz (Aelbers, Aelbersss, Aelbertz, Ailbers, Ailberts, Ailbertssz, Albertzen, Albertss): zie ook

Lamberts

Alen, van (Aelen, van; Aelenn, van; Aelenn, vann)

Alysleger (Aelysleger)

Almen, van: zie ook Kuiper

Amssen, van (Ambssen, van; Amsinx; Amssenn, van; Amssinx)

Anderlecht (Anderlech; Anderlechss; Anderlecht, vann)

Anholt (Anholdt)

Apeldoorn (Aepeldoern; Aepeldorn; Aepeldorn, van; Aepeldornn; Aepeltooren, van; Apeldoeren;

Apeldoirn; Apeldoorn, van; Apeldorn; Apelltorn; Apeltoorn; Apeltorn; Apeltorn, van;

Appeldorn; Appeltorn)

Arentssen (Aerendtssen, Aerntz, Aerntss, Aerntssen, Aerntsson, Arentssens, Arentzzoon, Arndsss,

Arndts, Arndtz, Arndtsen, Arndtzen, Arndtsenn, Arndtsoene, Arndtson, Arndtzon, Arndtzonne,

Arndtss, Arndtsz, Arndtssen, Arndtssenn, Arndtsss, Arndtssz, Arndtssz die Jonge, Arnndsss,

Arnndtson, Arnndtssen, Arnndtsss, Arnnzen, Arnsen, Arnzen, Arnssen, Arnszen, Arnssenz,

Arnsss die Jonge, Arnts, Arntz, Arntz die Jonge, Arntsen, Arntzen, Arntzoen, Arntsoene,

Arntzon, Arntzon die Jonghe, Arntzoon, Arntss, Arntsz, Arntssen, Arntszen): zie ook Cornelisz

As, op ten (Asch, opt; Ass, op ten)

Assinck (Assincks, Assinnck)

Averdickinck (Aeverdickinck, Averdikinck)

Averkamp (Aeverkamp, Avercamp)

Avermeyer (Aevermeier, Avermeier)

Bade (Baede)

Baeck, van (Baack, van; Baack, vann; Baeck, vann; Baick, van; Back, van)

Baer, van (Baer; Baer, vann)

Bagemaker (Baegemaeker, Baegemaker, Bagemaeker, Boegemaker)

Baynck (Baeynck, Baeynnck)

Banninck (Baennincks, Baminx, Bannincks, Banninckx, Banninx, Bannix)

Barck (Barcks; Barckx; Barcxs; Barrich; Barrick; Barx; Berck; Berck, van; Bercx)

Barlaymont, van (Barlemont)

Barmentlo, van (Barmentlo; Barmentlo, vann; Barmentloe, van; Barmmentloe, van)

Barner (Baerner, Banner, Barners, Barnner)

Bartols (Bartels, Barthelss, Bartelssen, Bartoillssz, Bartoilssz, Bartollsss, Bartolss, Bartolssen,

Bartolts, Bartoltz, Barttollssen)

Basten, van (Basthen, van; Bastenn, van)

Becker: zie ook Kortzen

Beldensnijder (Beldenschnider, Beldensneder, Beldensnider, Beldesnider)

Bem, ten (Beem, ten; Bem; Behm; Bem, then; Behm, ten; Bemh, ten; Behm, tenn; Bems, ten)

Benselers (Bentselers)

Bentinck (Benntinck, Benntincks, Benntinnck, Bentincks, Bentincx, Bentinnck, Bentinx, Benttinck):

zie ook Sanderssen

Berge, van den (Barge, van den; Barghe, zu den; Barghe, ter; Barghe, to den; Barghe, van den;

Barghen, van den; Berge, ten; Berge, van; Berghe, zo den; Berghe, to den; Berghe, tho den;

Berghe, van den; Berghe, van denn; Berghen, zu den; Berghen, van den)

Page 6: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 6

Berndtsen (Berentz, Berndtz, Berndtzen, Berndtsenn, Berndtson, Berndtsonn, Berndtssen, Berndtsson,

Berndtssz, Bernndtssen, Berntz, Berntsen, Berntzen, Berntss, Berntssen): zie ook Moerse, van

Besselinck (Besselingh)

Bessem (Beessem)

Beuken (Beucken, Beuvken, Beuwken, Bew, Bewkenn)

Bierdreger (Byerdreger)

Bierfuirder (Byerfuerder, Byerfuereer, Byerfuirder)

Blauwen (Blaeuwen, Blaewen, Blawen)

Blenck (Blencke)

Bodelswingen (Bodelswyngen, vann)

Boe, van der (Boe, van de)

Boedinck in den Helm (Boedinck inn den Helm, Boedinck inn denn Helm)

Boenenkamp (Boenencamp)

Boeninck (Boenincks, Boeninckx, Boeninx, Boennincks, Boninx, Bonnix, Bueninck, Buenincks,

Bueninckx, Buyninck, Buinincks, Buininx, Buninck, Bunincks, Buninx)

Boevincks (Buevincks, Buevinckx, Buevinx, Buyvincks, Buyvinx, Buvincx)

Boickholt, van (Buecholt, van)

Bokop, to (Boecop, t’, Boecop, to; Boikoip, to; Boikop, to; Bokoep, to; Bokoip, t’, Bokoip, to; Bocop,

to; Bocop, toe)

Bommell, van (Bomelh, van; Bommel)

Bongart (Bongardt, Bongarts, Bongers, Bongert, Bongertz, Bongners)

Bongenhoeff (Bonghenhoeff, Bongenhoiff)

Borch, van der (Burch, van der)

Borckulo, van (Borckell, van; Borckelo, van; Borckuloe, van)

Bourlo, van (Boerle; Boerlo; Boerlo, van; Boerloe; Boerloe, van; Borl, van; Borlo; Borlo, van; Bourlo;

Bourlo, ten; Bourlo, vann; Bourloe; Bourloe, ten; Bourloe, van; Bourloo, van; Buerlo, van;

Buerloe, van; Buerloe, vann; Buirlo, van; Buirloe, van; Buirloo, van; Burl, van; Burlo; Burlo,

van; Burloe): zie ook Garritsen

Braeck, ter (Braeck, ten; Braick, ter)

Brandenborch (Brandenborch, van)

Brandts (Brandtz, Brants, Brantz)

Breide, ter (Breiden, ter; Breiden, ther; Breyde die Junge, ter; Breyde, ter; Breyde, ther; Breyden, ter)

Breyken (Bruyken)

Bremer (Bremmer)

Brincke, ten (Bryncke, then; Bryncke, tenn; Brynncke, then; Brynncke, thenn; Brinck, ten; Brinck,

then; Brinck, thenn; Brincke, then; Brincke, thenn; Brinncke, then)

Broecke, ten (Broeke, ten; Broeke, tenn; Broeck, ten; Broicke, ten; Brueck, ten)

Broeckhuess (Broechuesen, van; Broeckhuis, tenn; Broichuis; Broickhuis; Brockhuissen, van;

Brueckhuesen; Brueckhuesen, van; Brueckhuesenn, vann; Brueckhusen; Bruichuissen, van;

Bruickhuisen, van; Bruickhuissen, van; Bruchuisen, van)

Broicken (Broickenn, Brocken)

Bronckhorst, van (Bronchorst; Bronchorst, van; Bronchortst; Bronckhoerst, to; Bronckhoerst, van;

Bronckhoirst, van; Bronckhorst, vann; Brunckhorst, van; Brunckhorst, vann)

Bruggeman (Brugegeman, Brugeman, Brugheman, Brugemans, Bruggemann, Bruggheman, Brugman)

Bruggen, ter (Brugen, ter; Brughen, ter; Brugge, ter; Bruggen, ther; Brugghen, ter)

Bruickinck (Broickinck, Bruekinck, Brueckinck)

Bruins (Bruennss, Bruens, Bruenss, Bruynnss, Bruyns, Bruynss)

Brunswick, van (Broinswijker; Broinswick, van; Brunswijck)

Bueckefort (Bueeckefort; Buekefoert; Buekefoert, to; Buekefort; Buekefort, toe; Bueckefoert;

Bueckefoertz; Bueckefort; Bueckefort, to; Bueckefortz; Bueckfoertz; Bukefoirt; Bukefort)

Buerman (Buermann, Buirman, Burman)

Buytman (Butman)

Buiker (Bueker, Buekers, Buecker, Buyker, Buker)

Buicks (Buycks, Buyckx, Buyx, Buix, Buixs)

Page 7: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 7

Bulderen, van (Bulderenn, van; Bulderenn, vann)

Bulck (Bolck, Bolcke, Bollick, Bollicks, Bulcks, Bulckx, Bullick, Bullicks, Bullix)

Bunten (Boenten)

Burinck (Buerinck, Buirinck, Buirkinck)

Bushoff (Boshaeves, Boshaves, Boushoff, Buishoff, Buisshavess, Bushaves, Bushoeff)

Bussemaker (Buissemaeker, Bussemaeker, Bussemaecker)

Bussers (Buisser, Buschers, Busser, Buszer, Busschers)

Dageraets (Dachraets, Dachraetz, Daechraedts, Daegeraedts)

Dam, then (Daem; Dhaem; Daemen; Dam ten)

Dekema (Deckama, Deckema)

Derricksen (Deericksss, Dericks, Derickzen, Derickzoen, Derickzo, Derickssen, Dericksson,

Dericksss, Derixz, Dercx, Dercxs, Dercxsson, Derricks, Derricksenn, Derrickss, Derrickssen,

Derrickssenn, Derrickssz, Derrickx, Derrixen): zie ook Kreynck

Deventer, van (Defenter, van; Defenter, vann)

Diepenbroeck, van (Diepenbroeck; Diepenbroick; Diepenbroick, van; Diepennbrueck, vann;

Dyepenbroeck; Dyepenbroeck, van; Dyepenbrok, vann; Dyepenbrueck)

Dieperinck, van (Dieperinck, vann; Diperinck, van)

Dijck, van: zie ook Joerdenssen

Dobben (Dobbe, Dobbenn)

Doesborrich, van (Dosborrich, van; Dosseborrich, van; Dosseborriche, van)

Doetgrever (Doitgrever, Dootgrever)

Dorsten, van (Dorstenn, van)

Dorth, van (Doert, van; Doerth; Dort, van; Dorth; Dorth,vann)

Dubbelden (Dubbelden, van)

Duem (Dhuem)

Duesken (Duesskenn, Duysken, Duyskes, Duisken)

Duisborrich, van (Dosborrich, van)

Dulmen, van (Dulman, van)

Dummeren, van (Dommeren, van; Dommerenss, van; Dommern, van; Dummerenn, vann; Dummern,

van)

Dunsberch (Donseborrich, Donsseborrich, Duinsborrich, Dunsbergh, Dunsborch)

Egberts (Egbertz)

Egmondt, van (Egmondt; Egmondt, vann; Egmont; Egmont, van; Egmont, vann; Egmontt; Egmontt,

van)

Ehe, van (Eehe, van; Ehe, vann)

Eibargen, van (Eibarghen, van; Eybargen, van)

Eylers (Eylerss)

Eill, van (Eeyll, van; Eyl, van; Eyll, van; Eyll, vann; Eil, van)

Eck, van (Eeck, van; Eck; Eck, vann)

Elger (Elger, toe)

Elmans (Elman)

Elsbroeck, van (Elsbroick, van)

Else, ten (Else, then, Elze, ten)

Elten, van (Elten, vann; Eltenn, van; Eltenn, vann)

Emperbruggen, an der (Empperbrughe, an die)

Engelbertsen (Engelbers, Engelberts, Engelbertz, Engelbertsenn, Engelbertss, Engelbertssen, En-

gelbertssenn, Enngelberts, Enngelbertz, Enngelbertssen, Enngelbertssenn)

Enserinck (Ensinck)

Enss, van (Ennss, van; Ennss, vann)

Eskens (Esken, Eskenns, Eskes, Esskenns)

Esselinck (Eslingh, Esselingh)

Essen, van (Essenn, vann)

Page 8: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 8

Esterholt (Estelholte, tho; Esterholdt, tho; Esterholdt, thoe; Esterholt, t’, Esterholte, tho)

Everts (Eeverts, Evertz, Evertss)

Fredericksen (Frederichss, Frederycxs, Fredericks, Fredericksenn, Frederickssen, Frederickssenn,

Fredericxs, Vredericxs, Frerickssen)

Fuekenbreyders (Fuyckenbender, Fuickenbender, Fukenbreyders)

Funcke (Funck)

Gaeden, van (Gaedenn, vann)

Garbrantz (Gaerbrandts, Garbrandtz, Garbrant, Garbrants, Garrebrandt, Garrebrantz, Gerbrants)

Garritsen (Garitz, Garitzon, Garris, Garrits, Garritz, Garritsenn, Garritzon, Garritss, Garritssen, Gar-

ritssenn, Garritsson, Gerrits, Gerritz, Gerritsenn, Gerritson, Gerritss, Gerritssen, Gerritssenn,

Gerritsson): zie ook Bourlo, van; Ruiter en Voorthuisen, van

Geisteren, van (Geesteren, van; Geysteren; Geysteren, van; Geysteren, vann; Geysterenn, van; Geys-

terenn, vann; Geystern, van; Geystern, vann; Geisteren, vann; Geisterenn, van; Geisterenn,

vann; Geistern, van; Geistern, vann; Geisternn, vann; Giesteren, van; Gysteren, van; Ghys-

terenn, van; Gisteren, van)

Gent (Gendt)

Gesger, van (Gesser, van)

Gesinck (Geyssinck)

Gijsberts (Giesbers, Giesberts, Giesbertzen, Giesbertts, Gijsbertz, Gisbertss)

Glasemaker (Gelaesemaeker, Gelaesemaker, Glaesemaeker, Glaesemaecker, Glaessemaecker): zie ook

Harmenssen

Goch, van (Goch, vann; Goech, van; Gox, van)

Godtschalck (Godschalck, Gottschalck) : zie ook Hotinck

Goer, van (Goer, to; Goer, thoe; Goer, vann; Goir, van)

Goltsmidt (Goldtschmit, Goldtsmidt, Goltsmydth, Goltsmit)

Goltstein (Goldtstein, Golsteinn, Golsten, Golstien, Goltstien, Goltstin)

Gorssell, van (Gorssel, van; Gorssell, vann; Gorsselle, van; Gorsselle, vann; Gorsselo, van)

Gortemaker (Gortemaeker, Gortemaicker, Gortemakers)

Gotinck (Goetynck, Goetinck, Gottinck)

Graes, van (Graess, van; Graess, vann)

Gramay (Gramaye)

Griet, van (Gryet, van; Gryett, van)

Groess (Groissen, van; Grossen)

Groll (Groll, van)

Gronevelt (Gronevelt, van)

Groothuis (Groethuess, Groithuyss, Groithuis, Grothuis, Grothuius)

Gruiter (Grueter, Gruytter, Gruiterss, Gruitter)

Haack (Haeck, Haick, Hack)

Haefften, van (Haefftenn, van; Haefftenn, vann; Hafften, van)

Haemaker (Haemaeker, Haemaecker, Hamaicker, Hamaker)

Haen, in den (Hane, yn den; Hane, in den)

Haevermans (Haevermanss)

Hagedorn (Haghedorn)

Hacken (Haeken, Haecken, Haeckenn, Hackenn)

Hackenbroeck (Haeckenbroick, Haickenbroick, Hackenbroick, Hackenbruick)

Hackfordt, van (Haeckfort; Haeckfort, van; Hackfardt, vann; Hackfort)

Hall, van (Hal, van; Halle, van; Halle, vann; Hallo, van)

Ham, van den (Haem, van; Ham, van)

Hamer (Haemer, Hammer)

Hanssen (Hannssen, Hansen, Hansenn, Hanssenn, Hanssz)

Harderwick, van (Haerderwick, van)

Page 9: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 9

Haren, van (Haeren, van; Haerenn, van; Haerenn, vann)

Harffzen, van (Harffzen, vann; Harffzenn, van; Harffzenn, vann; Herffzen, vann)

Harmenssen (Harmanssen, Harmansson, Harmens, Harmenz, Harmenss, Harmenssenn, Harmss,

Harmssen, Harmszen, Hermansson): zie ook Glasemaker

Have, ten (Haeff, ten; Haeff, then; Haeff, thenn; Haeve, ten; Have, then; Haven, ten): zie ook Iseren

Havick, ter (Haevyck, ter; Haevick, ter; Haevick, ther; Havyck, ten; Havyck, ter; Havick; Havick, ther;

Havix, ter)

Haxbargen, van (Haixbargen, van; Hoxbargen, van)

Hege, ter (Heghe, ter)

Hegeman (Hegemans, Hegemanss)

Heggelegger (Heggenlegger, Hegleger, Heglegger)

Heyden, van (Heide; Heide, de; Heide, van der; Heiden, van; Heiden, van der; Heidenn, van der;

Heyde; Heyde, de; Heyde, die; Heyden van der; Heydenn, vann)

Heydendaels (Heidendal, Heidendals, Heiendal, Heiendall, Heydenndaelss, Heyendaelss, Heyendaill,

Heyendall)

Heydenrijck (Heidenrick, Heidenrix, Heydenrieck, Heydenrijeck, Heydenrick, Heydenricx)

Heykinck (Haykinck, Hayckinck, Heikinck)

Hekeren, van (Heekeren, van; Heekeren, vann; Heeckeren, van; Hekeren; Hekeren, vann; Hekerenn;

Hekerenn, van; Hekerenn, vann; Heckeren, van; Heckerenn, vann)

Helbergen, van (Helbargen, van)

Hemincks (Hemincx, Heminx)

Hengelo, van (Hengel, van; Hengele, van; Hengele, vann; Hengell, van; Hengell, vann; Hengeloe, van;

Hengeloe, vann; Hengulo, van; Henguloe, van; Henngeloe, vann)

Henricksen (Henderickssen, Hennrickssenn, Hennricksss, Henrycxson, Henrycxssen, Henrycxsson,

Henryxsson, Henrickz, Henricksen, Henrickzen, Henricksoene, Henrickzoene, Henrickzon,

Henricksonne, Henrickzonne, Henrickzoon, Henrickss, Henrickssen, Henrickssenn, Henrick-

sson, Henricksss, Henrickssz, Henricksszen, Henricz, Henricxsen, Henricxssen, Henrix): zie

ook Capellen, van der; Obbekinck; Pauwen; Ruiter, Simons en Wessels

Herwen, van (Harven, van; Harwen, van; Harwenn, vann)

Hirne, van (Hierne, vann; Hiernen, vann; Hirnen, van)

Hoeberdinck (Hobberdinck, Hoberdinck)

Hoeffsleger (Hoeffschlegers, Hoeffschlegerss, Hoeffslegers, Hoffslegers)

Hoege Schaer, op ten (Hoege Schaer, op ’t; Hoege Schar, op ’t)

Hoemoet, van (Hoemoeth, van; Hoemoeth, vann; Hoomoett, van)

Hoeselman (Hoselman)

Hoeve, ter (Hoeven, ter)

Hoevels (Hoevelz, Hoevelss, Hovels)

Hoffman (Hoffmans)

Hoyer (Hoier)

Holdtzager (Holdtsaeger, Holdtsager, Holtsaeger)

Holdtsnijder (Holdtschnider, Holdtschnieder, Holdtschnijder, Holdtsnider, Holtschnider, Holtsnider,

Holtsnier, Holtsnijder, Holtsnijders, Holtsnire)

Holten, van (Holte, ten; Holtenn, van; Holtenn, vann)

Holthuisen, van (Holdthuesenn, vann; Holdthuisen, van; Holdthuisenn, van; Holthuesenn, vann;

Holthuissen, van)

Honnekinck, up (Honnickinck)

Hotinck: zie ook Godtschalck

Hubertz (Huebertz)

Hugen (Hoighen, Houghen, Huegen, Hughen, Huighen)

Huiden, van der (Huden, van; Hudenn, vann der; Hueden, van der; Huedenn, van der; Huedenn, vann

der; Huiden, van; Huyden, van; Huyden, van der)

Huiginck (Hueginck, Huginck)

Huyrninck (Huerninck, Huerninx, Huyrinck, Huyrninges, Huyrnincx, Huirlinx, Huirninges, Huirninck,

Huirninx, Hurninck, Hurninx)

Page 10: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 10

Huirne, ter (Huerenn, ter; Huerenn, ther; Huern, ter; Huerne, ter; Huernn, vann; Huirn, ter)

Hulse, ten (Holse, ten; Hulse, then; Hulze, then; Hulze, thenn; Hulss, then; Hulss, thenn)

Hulshave, ten (Hulshaeve, ten; Hulshave, then)

Huninck (Hoeninck, Hoennick, Hoenninck, Hueninck, Huyninck, Hunnick)

Hussinck (Huesinck, Huessinck, Huisinck, Huisinx, Huissinck, Husinck)

Ilsinck (Illsinck, Ilssinck)

Ingenholdt (Ingenholt, Inghenholt, Inngennholdt)

Iseren (Yseren, Yserens, Iserenn, Iserenns, Iserens, Isseren): zie ook Have, ten

Jacobssen (Jacobs, Jacobson, Jacobss, Jacobsz, Jacobsson, Jacobssz, Jacopss, Jacopssen) : zie ook

Schimmelpenninck en Swert, in ’t

Janssen (Jannsenn, Jannssen, Jannssenn, Jannsss, Jansen, Janson, Janss, Jansz, Janszen, Janssenn,

Jansson, Janssonn, Janssons, Jansss, Janssz, Jansszen, Jantsen, Jantsenn, Jantson, Jantssen,

Jantssenn, Johanz, Johansen, Johanzen, Johanson, Johanzon, Johanss, Johansz, Johanssen,

Johanssenn): zie ook Cranenborch, van; Kremer; Kuiper en Voorthuisen, van

Joden, die (Joeden, die; Joeden, dye; Jueden, die)

Joerdenssen: zie ook Dijck, van

Jolinck (Joelinck, Joelincks)

Kaelsacks (Kaellsacks, Kaelsaeck, Kaelsaecks, Kaelsackx, Kailsack, Kailsackx, Kailsax, Kalsaecks,

Kalsaicks, Calsaicks, Kalsaix, Kalsax)

Kaerman (Caermaen, Caerman, Khaerman, Caermann, Kaermann, Kairman, Karman, Kharman)

Caldenbach (Kaldenbarch, Kalderbarch)

Kalffzeler, to (Kalffzeler, tho; Kalffser, toe; Kalffsseler, thoe; Kalffssler, thoe; Kalfser, toe; Kalfsleer,

to; Kallesseler, toe; Kallffseler, toe; Callffsler, toe; Kallffssler, thoe; Kalliffzeler, to)

Kalverpas (Calverpas, Kalverpass)

Campenhoudt, van (Campenhoudtz)

Kampers (Campers)

Canis (Kaenis)

Kannemaeker (Cannemaeker, Kannemaecker, Cannemaker, Kannemaker, Cannemacker,

Kannemacker)

Capellen, van der (Capel; Kapel; Capel, van der; Capelen, van der; Capell; Kapell; Capell, van der;

Capelle, Kapelle; Capelle, van der; Kapelle, van der; Capelle, vann der; Capellen; Kapellen;

Capellen, van; Kapellen, van; Capellen, van den; Kapellen, van der; Capellen, vann der;

Capellenn, van der; Capellenn, vann der; Cappelle; Kappelle; Cappellen, van der; Kappellen,

van der; Cappellenn, van der; Cappellenn, vann der): zie ook Henricksen, Claesszen en

Tomassen

Kappenbarch (Kappenberchs, Kappenberchss, Kappenbergs)

Carpen, van (Kaerpen, van; Karpen, van; Carpenn, vann)

Karsseboom (Kaersebom, Kaerseboom, Carseboem, Karseboem, Karsebom, Karseboom, Carsseboem,

Karsseboem, Karsseboym, Karssebom, Kersseboem)

Karvenhem, van (Carvehem, van; Karvehem, van; Karvehen, van; Karvel, van; Karvell; Karvell, van;

Karvenen, van; Carvenhem, vam; Carvenhem, van; Carvenhem, vann; Karvenhen, van)

Kei (Keykoeps, Keykops)

Keyen (Keien, Keye)

Keylers (Keylerss)

Kecke (Keckenn, van)

Keppel, van (Kappell, van; Keppel; Keppell; Keppell, van; Keppell, vann; Keppels)

Kip, ten (Kip, to; Kip, toe)

Kippincks (Kippins, Kippinx)

Kistemaker (Kystemaeker, Kystemaicker, Kystemaker, Kistemaeker, Kistemaecker)

Claesszen (Claess, Klaess, Klaessen, Claeszoen, Claeszoon, Claesszon, Klasz, Claszon, Classzoene,

Clausss, Claussz, Claussunn): zie ook Capellen, van der

Page 11: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 11

Klever (Kleever, Clever, Clevert, Klevert, Kleverth)

Kloeck (Cloeck, Cloieck, Cloick, Kloick, Cloix, Klock, Clocks, Klouick, Klueck)

Kloet (Kloot, Cloots)

Kloever (Cloever, Kloevers, Clovers)

Kluyse, to (Cluese, Cluise, Cluisen)

Knoeve, ten (Knoyve, ten; Knouve, ten; Cnouve, toe; Knove, ten; Knueff, ten; Knueff, then; Knueff,

thenn; Knueve, then; Cnuve, ten; Knuve, ten)

Koer (Khoer; Koer, ten)

Koerenbleck, toe (Koerenbleck, toe; Koerennbleecks; Korenbleeck; Corenbleeckx; Corenbleck;

Korenbleck; Corenblecks; Korenblecks; Korenbleckx; Korenblecx; Korenblex)

Coesfelt, van (Coesfeldt, van)

Koytenbrouwer (Koytennbrouwer)

Koitwick (Coitwick)

Kolcke, ten (Kolck, ten; Kolcke, then)

Koninck (Khoeninck, Coninck, Connick, Conninck, Konninck)

Kopals (Capalls, Capals, Kapals, Capalss, Copals, Kopalz, Kopalss)

Koppelman (Coppelman)

Cornelisz (Coornelissen, Cornelison, Cornelisson): zie ook Arentssen

Kortzen (Cortzen, Courts, Courtss, Kuertzen): zie ook Becker

Koster (Koester, Koesters, Koister, Coster, Costers, Kosters, Kusters)

Craenevelt (Craenefellt, Craenenveltz, Kraenevelt, Cranevelt)

Cranenborch, van (Craeneborch, van; Kraenenborch, van; Craenenborch, vann; Craenennborch, vann;

Craennenborch, vann; Kraennenborrich, van; Craennennborch, vann; Kraneborch; Craneborch;

Craneborch, van; Cranenborch; Kranenborch; Kranenborch, van; Crannenborrich, van; Kran-

nenborrich, van): zie ook Janssen

Kreynck (Kreyng, Kreynges, Kreynk, Kreyncks, Kreynnck, Kreynncks, Kreyns, Kreynss, Kreynx,

Kreys, Kreicx, Kreinges, Kreinck, Kreincks, Kreinckx, Kreincx, Kreinx, Kreninx, Krenx,

Kriencks, Krijnck, Krinx): zie ook Derricksen

Kremer (Kramer, Kreemer, Kremen, Cremer, Kremers, Kremmer): zie ook Janssen en Wadehoff

Kribben (Kribbenn, Kryben, Krybbenn)

Krouwels (Krouwelss)

Kuiper (Kueper, Kuepers, Kuyper, Cuiper, Cuper, Kuper, Kupers, Kupper): zie ook Almen, van;

Janssen en Thonnissen

Cunnen: zie ook Rasfelt, van

Laar, van (Laer, ter; Laer, van; Laer, vann; Lair, t’, Lair, ter; Lair, van; Laren, van)

Lamberts (Lambert, Lamberthen, Lambertz, Lambertss, Lambertssen, Lambertssenn, Lambertsss,

Lambertsszen, Lammers, Lammerts, Lanberts): zie ook Albertz

Lamswert (Lambswert)

Lansinck (Lanssinck, Lanszinck)

Leesten, van (Lesten, van)

Lefferinck (Lefferynck, Lieffrinck, Lyefferinck)

Leiendecker (Leyendecker): zie ook Statleiendecker

Leisten, van (Leistenn, vann)

Lennep, van (Lennep; Lennep, vann)

Lensinck (Lennsinck, Lenssinck)

Lentinck (Lenntinck)

Lerinck (Lehrinck, Lerinx)

Leuckama (Laucama; Leucama; Leucama, van; Leucamait; Locquma)

Lew, van der (Leuw; Leuw, van der; Leuwe, van der; Lev, van der; Lew, van der)

Lieffers (Liefferss, Lieffes, Lyeffers)

Limborch, zo (Limborch unnd Styrumb, to): zie ook Styrumb, to

Page 12: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 12

Lintelo, van (Lyntell, van; Lyntelloe, van; Lyntelo; Lyntelo, van; Lynteloe, van; Lyntelohss; Lintel;

Lintell; Lintell, van; Lintell, vann; Lintello, van; Lintello, vann; Lintelo; Linteloe; Linteloe, van;

Linteloo, van)

Lobbrigen, van (Lobborgen, van; Lobbrighen, van; Lubbrighen, van)

Lochem, van (Lochem, vann; Lochen, van; Lochum, van; Lochum, vann)

Loenen, van (Loene, van; Loene, vann; Loehnen, van; Loenen, vann; Loenenn, van; Loenenn, vann;

Lonen, van; Lohnenn, vann; Luenen, van)

Loessinck (Loessinnck, Luessinck)

Loynck (Loeynck)

Loo, te (Loo, ter)

Louwerman (Loeuwerman, Louverman, Louwermann, Louwermans)

Luchtemaker (Luchtemaicker)

Luchteren, van (Lochteren; Lochteren, van; Lochterenn, van; Loichteren, van; Luchteren; Luchteren,

vann; Luchterenn, van; Luchterenn, vann; Luchterenx, vann)

Lueden (Luyden)

Lueken (Luecken)

Luissen (Luyssen)

Luissinck (Luisinck, Lusinck)

Maeze, van der (Maese, van der; Maesen, van der; Maezen, van der; Maess, van der; Maessche, van

denn; Maiss, van der; Maze, van der; Masen, van der)

Mandemaker (Mandemaeker, Mandemaecker, Mandemaeckers, Mandemaicker)

Markelinck (Marckelinck)

Markell, van (Markell, vann; Marckel, van; Merkell, van; Merkell, vann)

Marckfort (Marckfoert, to)

Marlhuisen (Maerlhuisen, Marlhuysen)

Marrienborch (Marienborch, Marrienborrich, Marriennborch, Marryenborch, Marryennborch)

Mars, ten (Marsch, ten)

Mey, van der (Meye, van der)

Meyerinck (Meierinck, Meierinx, Meyerinckx, Meyerinnck, Meyerinx, Meyrinck)

Mekeren, van (Mekerenn, van)

Meckeler (Meekeler; Meekeler, van; Mekeler)

Meckinck (Meckincks, Meckinckx, Meckinss)

Memelinck (Memelick)

Menten (Mente)

Mentinck (Mentseinck)

Mervis (Marvus, Mehrviss, Merviss, Mervus, Mervuss)

Middeldorp (Middeldaerp, Middeldarp, Middelderp, Middelldarp, Myddeldarp, Myddeldorp)

Mill, van (Myll, van; Myll, vann; Mill, vann)

Moerse, van (Moerse, Moerse, vann; Moerss, van; Moerss, vann; Moirse, van; Morsa, van; Morse,

van; Morse, vann; Muers, van; Muerse, van; Murse, die): zie ook Berndtsen

Mockinck (Moeckinck, Moeckins, Moeckinx, Mockincks, Mockinx, Mockinxs)

Moll (Moell, Mol)

Molman (Mollman)

Moltmaker (Moldtmaeker, Moltmaeckers)

Monsen (Mansen, Monnsenn, Monssen)

Mulhem, van (Mulhem, vann)

Muller (Moellen, ter; Molle, t’; Molle, ter; Mollen, ter; Moller; Muller die Jonghe; Mullers; Mullerss;

Mullertz): zie ook Stevens en Troese

Munster, van (Munster; Munster, vann)

Naeldemaekers (Nahdelmaeckers, Naedelmaekers, Naedelmaeckers, Naedelmakers, Naedelmackers,

Naeldemaeckers)

Naets (Naedts)

Page 13: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 13

Nannemans (Nanneman)

Neede, van (Nede, van; Nede, vann; Nee, van; Nie, vann)

Niels (Neelss, Nyels, Nylss)

Nijekercken (Niekarcken, Nijekarcken, Nijekarckenn, Nijekerken, Nijekercke, Nijkarcken, Nijkercke)

Nijenhuis, ten (Nienhuis; Nijenhuis; Nijenhus, ten)

Nijmegen, van (Nijemegen, van)

Obbekinck (Obbekynck, Obbekinx, Ubbekinck): zie ook Henricksen en Willemsen

Oestendarp (Oestendarp, vann)

Oy, op ’t (Oey, up dat; Oy, op ten; Oy, up ’t; Oy, up het)

Oynck (Oinck)

Olst, van (Oelst, van; Oldst, van)

Olthuis (Oelthuis, to; Oolthuis; Oolthuius)

Op ten Orth (Op ten Noort; Op ten Ort; Op tenn Nordt; Op tenn Nordth; Up ten Noort; Up ten Oort)

Oranien, van (Oraengnen, van)

Os, van (Oss, van; Oss, vann)

Ossenraedts (Ossenradts, Ossenraedtz)

Paill: zie ook Schulcken

Pannenbecker (Pannebecke, Pannebecker, Pannebeckers)

Pansers (Pannsers)

Pass, ten (Pas, in den; Pas, up ten)

Pauwen (Paeuven, Paeuw, Paeuwe, Paeuwen, Paewen, Pauven, Pauwenn, Poeuwen): zie ook

Henricksen

Pelser (Pellser, Pelseer, Pelsser): zie ook Theussen

Peters (Peterss, Peterssz, Pieters): zie ook Voorst

Piell (Piel, Pyell, Pyels, Pyl, Pyll, Pyllss, Pyls, Pylss, Pill, Pils)

Pinnen (Pynnen, Pin Alde, Pinnenn)

Plaeten (Plaete, Plaetenn, Plaetten, Platten)

Plumper (Plumpenn, ther)

Poerter (Poerther, Poorter, Porter)

Poll, up den (Poill, op den; Pol, up ten; Poll, up ten)

Polwijler (Pollwijler)

Poort, ter (Poerth, up der)

Poppinck (Popinnck)

Porna (Pornae)

Potgieter (Potgyeter)

Pruissen (Pruyssen, Pruissenn, Prussen)

Putseler (Putzeler, Puthzeler)

Quade, die (Quaede, die; Qwade, dee; Qwaede, die)

Quaeckenbrugge (Quaeckenbrughe; Quaeckenbruge, van; Quaeckenbrughe, van)

Raedemaeker (Raedemaker, Raemaeker, Raemaker, Rhamaker)

Raesehorn (Raeshorn; Raesshoernn; Raesshorn; Raesshornn; Raysshoorn, van; Raishorn; Raisshoirnn;

Rasehoorn)

Raessinck (Raesing, Raesingh, Raessingh, Raessinge, Rassinges)

Rasfelt, van (Raesfelt, van; Raisfelt, van; Raisvelt, van; Rasfellt, vann): zie ook Cunnen

Ravens (Raeven, Raevenn, Raevenns, Raevennss, Raevens, Raevenss, Raven, Ravenss)

Reeffel, to (Reeffele, to; Ryeffele, to)

Rees, van (Reess, van; Reess, vann; Ress, van)

Reyn (Rein)

Reyners (Reynerss, Reynerssen, Reynersson, Reynersss, Reynssen, Reynsson, Reynts, Reyntz,

Reyntsoen, Reyntss, Reyntssen, Reiners)

Page 14: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 14

Reve, ten (Reve, te; Reve, then; Rheve, then; Reve, tenn; Rheve, thenn; Rieve, ten)

Richardoor (Richardort)

Richters (Richterss, Rychters, Rychterss)

Ridder (Rider)

Rykels (Ryckels, Rikels, Rickels)

Rijckenberch (Rijckenborch, Rickenberch, Rickenborch)

Rijman (Rijmann, Riman)

Rijne, ten (Rien, ten; Riene, ten; Rijn, ten; Rijne, thenn; Rhijnn, then; Rijnne, ten; Rin, ten)

Ryth, te (Ryt, to; Ryth, the; Ryth, thoe; Rytht, to; Rytht, toe; Rytt, to; Rith, tho; Rit, toe; Ritht, to;

Ritht, toe)

Ricks (Rixs)

Ripperda (Ryperda, Rypperda, Rypperdha, Riperda, Riperdha, Riperdae, Ripperdha, Ripperdae)

Roede, die (Rhoede, die)

Roeloffs (Roleffss)

Roemskercke (Roimskarcke, Roimskerke, Roimskerck, Roimskercke, Roimskercken)

Roesbergen (Roesberghen; Roessbergen)

Roessinck (Roesinck, Rossinck, Roussinck, Ruossinck, Russinck)

Roy, van (Roy)

Roose (Roes, Roese, Rose)

Rotbeeck (Roetbeck)

Rotgers (Rotgerss)

Rouwebroick, in ’t (Roubroick, Rowbroick)

Ruerlo, van (Ruerlo, vann; Ruerloe, van; Ruerloe, vann; Ruirloe, van; Rurlo, van): zie ook Smit

Ruiter (Rueter; Rueters; Ruyter; Ruytter; Ruiter die Olde; Ruither; Ruitter; Ruter; Ruter den Olden;

Ruter die Olde; Ruther; Ruterss; Rutter; Ruuitter): zie ook Garritsen en Henricksen

Saelicke (Salycke)

Sallant, van (Sallandt, van; Zallandt, van; Sallandt, vann; Zallant, van; Sallanth, vann)

Sanderssen (Sanderz, Sandersoene, Sanderzon, Sanderzoon, Sanderss, Sandersz, Sanderssoinn,

Sandersss, Sanderssz, Sannderssoenn): zie ook Bentinck en Schimmelpenninck

Sandtacker (Santacker)

Santbeeck, van (Sandtbeeck, van; Sandtbeeck, vann; Santbeck, van)

Schaep (Scaep, Scaehp)

Schater (Schaeter)

Schellen (Scheelenn, Schelen, Schellenn)

Scherpinck (Scharpelinck, Scharpinck, Scherpelinck, Scherpinnck)

Schimmel (Schymmeltges, Schimmell, Schimmels, Schimmeltges, Schimmeltyes)

Schimmelpenninck (Schymmellpenninck, Schymmellpennincks, Schymmelpenninck, Schymmel-

penninckx, Schymmelpenninx, Schimmellpeenninck, Schimmellpenninck, Schimmell-

pennincks, Schimmelpeenninck, Schimmelpeninck, Schimmelpeninckx, Schimmelpenincxs,

Schimmelpennink, Schimmelpennincks, Schimmelpennicxs, Schimmelpenninx, Schommel-

peninck, Schonmelpenninck, Schumelpeminck, Schumelpeninck, Schumelpenincks, Schumel-

pennick, Schumelpenninck, Schumelpennincks, Schumelpenninx, Schumelpennix, Schummel-

peminck, Schummelpeminx, Schummelpeninck, Schummelpennik, Schummelpennick,

Schummelpenninck, Schummelpenninx, Schummelpennix, Schumnelpenninck, Schunnell-

penninxk, Schunnelpeminck, Schunnelpeninck, Schunnelpenninck, Schunnelpennincks,

Schunnelpenninx, Schunnelpennix): zie ook Jacobssen en Sanderssen

Schindel, van (Schindell, van)

Schipmaker (Schepmaker, Schypmaeker, Schypmaicker, Schypmaker, Schipmaeker, Schipmaecker,

Schipmaiker, Schipmaicker, Scipmaecker)

Schipmeyer (Schepmeyer, Schypmeyer)

Schnieder (Schnider, Snider, Snieder, Snijder, Snijer)

Schoeldeman (Schaeldemann, Schoeldemann, Schoeltman, Schoildtman, Scholdeman, Scholdemans,

Scholdman, Scholdtmann)

Page 15: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 15

Schoemaker (Schoemaeker, Schoemaecker, Schoemacker, Schoimaicker, Schomaicker, Schomaker,

Schuemaecker)

Schoenzwaen (Schoeneswaen, Schoenswaen)

Scholwick (Schoeldewick, Schoellewick, Schoellwick, Schoelwijck, Schoelwick, Schoilwick,

Scholdewick, Schollewick, Schollwick)

Schooten, op (Schoten, op; Schoten, up; Schotten; Schotten, op)

Schraven (Schraeven)

Schroer (Schor, Schorr, Schroir, Schror)

Schulcken (Schuldken, Schulgenn, Schulken, Schulkens, Schulckens, Schultgen, Schultghen,

Schultken, Schultkens): zie ook Paill

Schullen (Scholl, School, Schul, Schull, Schullenn)

Schuren, ter (Schuerenn, ther; Schuiren, ter; Schuirren, ter)

Seemsmakers (Seemsmaekers, Zeemsmaekers, Seemsmaekes, Zeemsmaeckers, Zeemsmackers,

Seemssmaeckers, Zeemssmaeckers, Zeensmackers, Semsmaeckers, Zemsmackers, Zens-

mackers, Zuemsmaeckers)

Segenfalcke (Segefalck, Zegevalck, Segefallick, Zegefallick, Zegenfalcke, Segenfallick, Zegenfallick,

Zegenfallix, Segennfalck, Segenfallck)

Zelle (Zelle die Olde; Zelle, ’t; Zellen)

Serboldt (Sarbolt)

Zetter (Setter)

Sibergen, van (Siebergen, van; Sieberghen, van; Sybargen, van; Sybergen, van; Syberghen, van)

Siebolts (Sibols, Siboltz, Sieboltz, Sybolss, Sybolts)

Zyncken (Schincken, Zynckenn, Zynncken)

Sickinck (Sickincks)

Simons (Symons, Symonssen, Symonsss, Simonss, Simonssz, Simontssz): zie ook Henricksen

Slaetemaecker (Schlaetemaeker, Slaetemaeker, Slaettemaecker)

Slindewater (Schlindewaeter, Schlindewater, Slyndewaeter, Slyndewaetter, Slyndewater, Slynnde-

waeter, Slynndewater, Slindewaeter, Slindewaeters, Slindewaetter, Slindewaetters, Slinde-

watter, Sluydewater)

Sluysken (Slueskes, Sluiskenn, Sluisker)

Sluyters (Slueters)

Smack, in den (Smacke, in der)

Smienck (Smeynck, Smeynnck, Smeinck, Smeinx, Smiencks, Smyenck, Smyencks, Smynck, Smingh,

Smings, Sminck)

Smit (Schmidt, Schmit, Smidt, Smidtz, Smydt, Smyt, Smitt): zie ook Ruerlo, van

Snabbe (Snaebbe, Snabben, Snabbenn)

Snellennborchs (Snellenborrich, Snellenborrichs, Snellenborrix, Snellennbarchs)

Sorlant (Sorlandt)

Spaens (Spaenss)

Spaermaeker (Spaermaecker)

Spallen (Spaelen, Spaellen, Spallenn)

Spee (Spe)

Spheren: zie ook Veer

Spil, ter (Spill, ter; Spillen, ter)

Spitholt (Spythollt, Spitholdt, Spitholtz)

Spronck (Sproncks, Spronnck, Spronx, Spruncks)

Stadtbade (Stadtbaede)

Stadtsteenmetseler (Stadtmetsler, Stadtstienmetsler, Staetsteenmetzeler, Stattmetzeler, Statt-

stienmetseler, Stattstienmetzeler)

Stadttimmerman (Stadtimmerman, Stadttymmermann, Stadttimmermann, Stattimmerman,

Statttimmerman)

Stadtvuirman (Stadtfuirman)

Staeckebrant (Staekebrandt, Staeckebrandt, Stakebrandt, Stakebrant, Stakebrants)

Statleiendecker: zie ook Leiendecker

Page 16: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 16

Steenmetseler (Steenmetzeler, Steenmettzeler, Steennmetzler, Steinmetzeler, Stenmetseler, Sten-

metzeler, Stienmeester, Stienmetseler, Stienmetzeler, Stienmetsler, Styenmetzeler)

Stege, ter (Steghe, ter)

Stenderinck (Sstenderinck, Stenderick)

Stenforden, toe (Stynforde, to; Stynfort, toe; Stinfort, thoe)

Sterck (Starcke, Stercke)

Stevens (Steeff, Steffens, Stevenss) : zie ook Muller

Stienbergen, van (Steinbargen, van; Steinbarghen, van; Stienbarghen, van; Stynbergen; Stynberghen;

Stynbergen, van; Stynberghen, van; Stinbergen; Stinberghen; Stinberghen, van)

Stienre, van (Steennre, vann; Stynderen, van; Stynre, van; Stinre, van; Stinren, van)

Styrumb, to (Styerum, van; Styromb, to; Styrumb, tho; Styrumb, van): zie ook Limborch, zo

Stoeldreyer (Stoildreyer, Stoldreier, Stoldreyer)

Stockhoff (Stoechoeff, Stoeckhoeff, Stoeckhoff, Stoickhoff)

Stoltenborch (Stoltenborrich)

Stroit, ter (Stroitt, ter)

Stuyrman (Stuerman, Stuermann, Stuermanss, Stuyrmann, Stuirman, Sturman, Sturmanss)

Stuvenbecker (Stuevenborch)

Suchtelen, van (Suchtelen; Zuchtelen; Zuchtelen, van; Suchtelenn, vann; Zuchtellenn, vann)

Suirman (Sourman, Zuirman, Suirmans)

Suren, van (Soeren; Soeren, van; Souren, van; Sueren, van; Zueren, van; Zuiren, van; Zuren, van)

Zuselers (Suselers, Suselerss)

Swaeck (Zwaeck, Swack)

Swert, in ’t (Sweert, in ’t; Swerdt, in; Swerdt, in ’t): zie ook Jacobssen

Swertveger (Svertfegher, Swertvegher)

Tegerinck (Tegederinck)

Tengnegel (Tegnegel, Tengenegell, Tengnaegell)

Theussen (Theuss, Theusson, Teuwissen, Theuwiszen): zie ook Pelser

Tiesselinck (Thiesselinck)

Tycheler (Tichalar, Tichelaer, Tichelair, Ticheler, Tichgelar, Tichgeler, Tychelaer, Tychler, Tyegeler)

Till, van (Tyel, van; Tyell, van; Tyell, vann; Tyl; Tyl, van; Tyll; Tyll, van; Thyll, van; Tyll, vann;

Thyll, vann; Til; Til, van; Till; Thill; Till, vann)

Timans (Tymans, Tymanss, Thimans)

Timmerman (Temmerman, Tymmermaen, Tymmerman, Tymmermann, Timmer, Timmermans)

Tomassen (Tomass, Thomass, Thomasz): zie ook Capellen, van der

Thonnissen (Thoenis, Thoenisson, Thonis, Thoniss, Tonnys, Tonnis, Tonnisen, Tonniss, Thonniss):

zie ook Kuiper

Tousleger (Thousleger, Touslegher, Toussleger, Tousslegher, Touwsleger, Towsleger)

Troese: zie ook Muller

Trorniet (Troniet)

Tweenhuisen, van (Twenhuisen, van)

Ule, in de (Ule, in d’; Ule, in die)

Ulen, van (Ulem, van; Ulen)

Ulrick (Ulerich, Ulerick)

Uterinck (Utterinck)

Valcke (Valck; Falcke; Falcken; Valcken; Valcken die Olde): zie ook Willemsen

Valckenborch (Valkenberch; Valkenborch; Valkenborch, then; Valckenberch)

Varwer (Vaerver, Varwaer, Farwer, Verwer, Verwerr, Waerwer)

Vasquez (Vasco, Vasques)

Vatebender (Vaetebender, Vaetebenders, Vaetebennder, Faettebender, Vaettebender, Fattebender)

Vecht, van der (Vecht)

Veer (Veeren, Veher, Vehr, Vher, Vehren, Vheren): zie ook Spheren

Page 17: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 17

Velde, ten (Velde, den; Felde, ten; Velde, then)

Velkamp (Veldtkamp, Felkamp, Welkamp)

Velthoen (Veldthoen, Veldthoenn, Velthoenn, Velthoin, Welthoen)

Venemans (Venemanss, Venneman, Vennemans)

Venray, van (Venray die Jonghe, van)

Verdugo (Verdugho; Verdugho, de)

Vieracker, van (Vieracker, vann; Vierackeren, van; Vierackeren, vann; Vyeracker, van; Vyerackeren,

van; Viracker; Viracker, van)

Vighebart (Vigebairt, Vijgebaert)

Visser (Vyscher, Vischer, Fisger, Wischer)

Vlen (Vlenn)

Vliet, van (Fliet; Vliet; Fliet, van; Vlieth, van; Vlieth, vann; Vlyeth, van; Vlytht, van)

Vocht (Voch, Vucht)

Voetbade (Voitbade, Voitbaede)

Vogell (Voegels, Voegeltgen)

Vogelzanck (Vogelsanck)

Voirfechter (Veurfechter)

Volker (Volcker)

Vollenhoe, van (Vollenhoe; Vollenhoe, vann; Vollennhoe, van; Vollennhoe, vann; Vullenho, van;

Vullenhoe, van)

Voorst (Voorsts; Vorst; Vorst, van): zie ook Peters

Voorthuisen, van (Voerthuesen, van; Voerthuesen, vann; Voerthuys, van; Voerthuisen, van; Voert-

huissen, van; Voirthuessen, van; Voirthuise, van; Voirthuisen, van; Voorthuesen, van; Voort-

huysen, van; Voorthuis; Vorthuesenn, van; Vorthuisen, van; Vorthuiss, van; Vorthuissen, van;

Vorthuius; Worthuisen, van): zie ook Garritsen en Janssen

Vorden, van (Voerden, van; Voerdenn, vann; Vordenn, van; Vordenn, vann)

Vormer (Former)

Vosken (Voskenn)

Vreden, van (Freden, van; Vreden, vann; Vredenn, van; Vredenn, vann; Vreeden, vann; Vreedenn,

vann)

Vriesen (Vriese; Friesen; Friesen, die; Vriesen, die; Vriesenn; Vriesenn, die; Friessen; Vriessen, die;

Vryese; Vrysen; Vrysen, die; Frisen; Frisen, die; Frisse; Frissen)

Vroessinck (Vroising, Vroissinck, Vrossinck, Froussinck, Fruysinck, Vruissingh, Fruissinck, Vruis-

sinck, Frusing, Frusinck, Frussinck)

Vuet (Foet, Voet, Foetz, Foot)

Wadehoff : zie ook Kremer

Walbeeck (Walbeck)

Wall, van den (Wal; Wal, ten; Wal, van den; Wall ; Wall, ten; Wall, then ; Wall, tenn; Wall, van denn;

Wall, vann den)

Walraven (Wallraven, Walravenn)

Warners (Warnerss)

Warninckhoff (Waerninckhoff, Warnichaeff, Warninchoeff, Warninchoff, Warninkhoff,

Warninckhoeff, Warnninckhoff)

Weerdt (Weerdtz, Weertz, Werdt, Wehrdt, Werdts, Werdtz, Wert, Wertt)

Weggenbecker (Weggenbeckers)

Weidemeester (Weydemeester): zie Well

Well (Weel; Weell; Weell, van; Wel; Wel, van; Well, van; Wehll)

Wendelers (Wandeliers, Wandelrers, Wendelers, Wendelerss)

Weninck (Wehninck, Wenninck)

Wensinck (Wennsinck, Wennsinnck)

Wentholt (Weenthoelt, Weentholt, Wendehoilt, Wendeholt, Wendeholtt, Wendthollt, Wentholts)

Wentinck (Wenntinck, Wentich)

Page 18: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 18

Wezell, van (Weesell, van; Weesell, vann; Wesel, van; Wesell, van; Wesell, vann; Wessel, van;

Wessell, van

Wessels (Wessell, Wesselz, Wessels die Jonghe, Wessels die Olde, Wesselss): zie ook Henricksen

Wetinck (Weetinck, Wetincks, Wetinncks, Wetinx)

Wetter (Weeter)

Weustinck (Woestinck, Wostinck, Wuestinck, Wuestinx, Wuistinck, Wustinck)

Wichers (Wychers, Wycherss): zie ook Wyers

Wichmondt, van (Wichmonde, van; Wichmont, van; Wychmonde, van; Wichtmont, van; Wycht-

monde, van; Wychtmonde, vann)

Wyers (Wierss, Wihers, Wyehers, Wyerhs, Wyhers, Wyerss, Wyherss): zie ook Wichers

Wijhe, van (Wijhe, vann)

Willemsen (Wylhemss, Wylhemsz, Wyllemsz, Wyllemssen, Wilhemkens, Wilhems, Wilhemsen,

Wilhemsenn, Wilhemson, Wilhemss, Wilhemssen, Willemkens, Willems, Willemzen,

Willemsenn, Willemson, Willemzon, Willemss, Willemssen, Willemzzen, Willemssenn,

Willemssoen, Willemsson, Willemsss, Willemssz) : zie ook Obbekinck en Valcke

Wiltinck (Wyltinges, Wyltinck, Wyltinnck)

Winshem, van (Wynnsem, vann; Wynnsshem, vann; Wynsem, van; Wynsen, van; Wynssem, van;

Wynssen, van; Wysen, van; Windessem, van; Winsen, van; Winshen, van; Winssem, van;

Winssen, van)

Winthoevel (Windthoevell, Winthoevell)

Wissinck (Wyssinck)

Witappel (Wyttappell, Witapell, Witappell, Witappels, Wittapell, Wittappell, Wittappelss)

Witkens (Wydtgens)

Witte, die (Wytte, die)

Wittenborch (Wyttenborch, Wittenborrich, Wittennbarch)

Woeste, die (Voeste, die; Woest, die; Woiste, die; Wuste, die)

Wolbers (Wolberts)

Woldenborch (Woeldenboerch, van)

Wolterss (Wolterssenn)

Wulfferinck (Welfferinck, Wolferinck, Wolferinnck, Wolfferynck, Wolfferynnck, Wolfferinck,

Wolfferinnck, Wullfferinck)

Wunderinck (Wonderinck)

Page 19: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 19

B. VERKLARENDE WOORDENLIJST

Onderstaande lijst is een selectie uit de in de rekeningen voorkomende Oud-Nederlandse woorden. Bij

spellingsvarianten staat de meest gebruikelijke spelling voorop, tussen haakjes de overig voorkomen-

de spellingen van dit woord.

Woorden die cursief worden weergegeven staan niet in de tekst, maar zijn het werkwoord waarvan

afleidingen wél voorkomen.

achterstedich (achterstedig): achterstallig

ader: of

adherent: medewerker

advenant (advenandt): evenredigheid

aenstemmen, angestempt: bepalen, vaststellen, bepaald, vastgesteld

aer: ander

aevergeweesen (aavergeweesen, aevergeweesenn, aevergewesen, aevergewesenn, aevergewest,

avergeweest): in tegenwoordigheid van

aeverst: met betrekking tot

aevertellenn: narekenen

afdoen, affgedaen (affgedain): verminderen, betalen, verminderd, betaald

affboren: zie boeren

affdoeninge: betaling, vermindering

affghelanget: afgehaald

affgeschickt (affgeschicket): zie schicken

affgetagen (affgetaegen, affgetaegenn, affgetaghen, affgetagenn, affgethagenn): afgetrokken

affconterfeitinghe: afschilderen

affmeten, affgemeten: door meten van iemands eigendom afnemen, opmeten, afgenomen, opgemeten

affsettinge: waardevermindering van geld

afsetten, affgesat (affgesat): waarde verminderen van geld, waarde verminderd van geld

accijs (acijs, accijss, accis, acciz, acciss, ackzijss, aczijss): accijns

aldoen (aldoe): toen

algerede: dadelijk

alybanck: bank waarop het tot oliebereiding bestemde graan wordt gestampt

alysteen (alysteene): molensteen, gebruikt voor de bereiding van olie uit lijn- en raapzaad

alingen (aelinge, aelingen, aelingenn, aelinck, ailingenn, alinge, alinghe): totaal

aneysschunge (aneysschonge): oproep

angen: naar

angestalt (angestallt): geregeld

anher (anhere): heden

annotierde (annotoirde): in beslag genomen

antast: in hechtenis neming

apoindtement: schikking of regeling tot bijlegging van een geschil

apostille: kanttekening of aanbeveling, toegevoegd aan een petitie of memorie

apprehensie: gevangenneming

arle: valuta

assecuration: belofte zich te onthouden van vijandelijkheden

autentisiren (autentisirenn): waarborgen van stukken door een wettelijke vorm

averdecsel: overtrek, hoes

averensich (averensig): overig

averensicheyt: overtolligheid

averhoep: samen, over het geheel

averlense (aeverlensche, averlennsche, averlensche, averlentsche, averlentze): Rijnlandse

averreden: in orde gebracht

averzetten, avergesat (avergesatt): in handen van een andere pachter brengen, gebracht

averzettinghe (aversettinge): zie averzetten

Page 20: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 20

avertellen, avergetalt (aevergetallt): narekenen, uitbetalen, nagerekend, uitbetaald

baden, badet, gebadet (gebadett, ghebadett, gebaedet): begeleiden, begeleidt, begeleid

badinghe: begeleiding

ban (boen): belasting

bandtsdoer (bandsdoer): grote deur, geeft toegang tot de deel

bantnegel: klinknagel

baren: te voorschijn halen

beffrienghe: bescherming

behelder (beholder): boedelhouder

behoignierden: onderhandelden, beraadslaagden?

beleggen, belacht: vergoeden, vergoed

beletteringhe (bilittiringhe): zie belettiren

belettiren: soldaten voorzien van biljetten, op vertoon waarvan zij hun intrek ergens kunnen nemen

believenn: goedvinden

bellesier (ballecyer, bellecier, bellecyer, bellichyer): drinkgeld, fooi

bepaelinge: begrenzing

bepaeten, bepaetet: beplanten, beplant

bepatinge: beplanting

bereyden (berijden), bereden (beredenn, bereidet, bereydet, bereyt, bereit, bereitt): repareren, gereed

maken, gerepareerd, gereed gemaakt

besate: arrest, beslaglegging

beschaelt: stuk hout aan een of twee zijden een rond beloop gegeven

beschickt: zie schicken

besierder (besier, bezierder, besiere, besyender, besyrer, besirder, besirre): opzichter, keurmeester,

visiteur

bestaden, bestaet (bestadet, bestadt, bestaedet): een plaats aanwijzen, aanbesteden, een plaats

aangewezen, aanbesteed

bestalter: besturende

bestediget (bestedicht): in dienst gekomen, besteld

besteken (bestecken): bezetten van de grond met stekken, ook wel opmeten

besteckinge (besteekinge, besteck): zie besteken

bestrikken, bestrecken: iets met iets bebinden, bebonden

betagenn: overtrokken

bewaert: zie verwaeren

bijlinck: langs

bylle: uitgegroefde molensteen

billen: scherpen van een molensteen

billet: biljet, op vertoon waarvan soldaten ergens hun intrek kunnen nemen

biss (bess, byss, bis): tot

bissher (bissheer): tot dusver

boedell: gerechtsbode

boen (boenn, boune): verhoogde vloer

boerd (boird, boord, bord): plank

boeren (boerenn, boiren, boren, borren, bueren), boert (boerdt, bordt, bort, buert), geboert (geboeret,

geboirt, gebuert, geburt): heffen, ontvangen, heft, ontvangt, geheven, ontvangen

boeringe: ontvangst

bogel: beugel van ijzer of van hout

boimbesien: bombazijn, geweven stof bestaande uit zijde of uit zijde, kemelshaar en katoen, later uit

kamgaren

bolt (bolte): bout

boomalye (bomalie): olijfolie

borchgrave: stadsgracht

bos (boesse, bosch, boss, buss, busz, busse) van de molen: onderdeel van een pomp of een katrol

Page 21: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 21

broeck (broick, brock): boete

buersse (buerssenn, burse, burssen): gemene kas van enige studenten, die als bursale samenwonen

buyckboen in een schip: verhoogde vloer onder in het schip

builldoix (buelldoick): gazen doek, waardoor via zeven verschillende stoffen van elkaar worden

gescheiden

buirwark (bourwarck, buyrwerck): gemeenschappelijke arbeid voor de stad, zoals het verbeteren van

een weg

buckinck: gerookte haring

burgerhuisken (bergerhuisken, borgerhuysken, borgerhuisken, burgerhuysken): openbaar toilet

busse: vuurroer, zowel van kanonnen als van kleinere vuurwapens

bussemeester (bussemeyster, bussemeister): opzichter van het geschut

bussenlade (buislade, bussenlaede): affuit

daerentendes (dairentendenss, dairentendes): aan het einde van

dack (daeck, dackx): dakstro, dakriet

darwers (daerwers, derwerdts, derwerss): daarheen

defalquirt: afgetrokken, gekort

decksteen (deckstien): steenlaag die een muur tegen verwering beschermt

decktoerf: bovenste laag (lagen) turf op een schip

deligentie: ijver

demnah (demnha, dhemnae): derhalve

denmaell: toen

dennoch: echter

deposelyren: verklaring afleggen

dergestalt (dergestallt): in dier voege

dieken, diekede: onderhouden van een dijk

diensthafftich: dienstbaar

dinckplichtich: verplicht om bij een rechtszitting te verschijnen

doctorael prebende: studiebeurs voor Zutphense studenten aan een universiteit of hogeschool

dorenkaste (doerenkast, doerenkaste, doerennkaste, dhorenkaste): kast waarin psychiatrische patiënten

worden opgesloten

draeff: afvalprodukt bij de bereiding van bier

dreyboem (dreyboehm, dreybohm): slagboom

drifft (driefft): plaats met sterke stroming in het water

ducht: deugdelijkheid

dueker (duecker): spijker met kleine kop, die geheel in het hout wordt gedreven

effener: gelijkelijk

emerken: naam van een vaartuig

employeren, geemployeert (geemployert, gheemployrt): aanwenden, aangewend

enkel (enckel) van geld: echt

entheit: toestemming, vergunning

erentfest (erenvest, ernfest): met veel eergevoel

erforschen: onderzoek doen naar

erhefflicke: belangrijke

erlacht: zie verleggen

erre ur gestalt: pand haar in bewaring gegeven

erwelenn: kiezen

esse: vuurhaard

ever: bovendien

evermals (evermahls): andermaal, opnieuw

expedition (expeditie): iemand laten gaan

expireren, geexpireert: aflopen, afgelopen

Page 22: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 22

fenlen (faene, fendelijn): zie vendlijn

feste: bolwerk

fine: doel, strekking

flogelpan: zie vloegelpan

folleste (fullest): zie vollest

forterden: voorhoede

fourniren: voorzien van

francin (francien, francijn): perkament

frense: aardbei (van fraise)

frucht: zie wrucht

fuilick (fulick): zie vulick

fuiste: zie vueste

gaedtzpenning: handgeld dat koper of huurder ontvangt als bevestiging van de tot stand gekomen

overeenkomst of handgeld dat iemand zich verhuurt, ontvangt

ganckkamme (gangenkamme, ganckkemme): zoveel tanden als er voor een wiel benodigd zijn

garden: takken, twijgen, rijs

geaffirmirt: bevestigd

geassigniert: toegekend

geboerlick: zoals het behoort

gedestinirt: bestemd

gedodet: te niet gedaan, ongeldig gemaakt

geerken (gerken, gerkenn, gercken): een spits toelopend grondstuk

geextrahiert: eruit gelicht

gecommitteert (gecommittert, gecommittirt, committirt): gemachtigd

gelangen: ontvangen, bereiken

gelichtet (gelichtett): goedkoper geworden

gemodereren, gemoderiert (gemoderyrt, gemoderit): regelen, schikken, geregeld, geschikt

gen (genn): naar

genoten (genoeten, genoetenn): gezellen (schepen)

geoccupeert (geoccupiert): bezet

gerack: goede toestand

gerdner: tuinman

gereytt (gereidet, gereydet, gereyt): klaargemaakt

geryckte: brugleuning

gerost: gemalen in de rosmolen

geruerte (geruerthe, geruyrte, geruirte, geruite, geruitte, gerurte, gerurten, gruirte): betreffende

gesadt: geregeld

geschaten: gegraven

geschefften: zaken

gesedicht: volgens de regels gedaan

gesteken: gestoten, gestoken

geswynde: buitengewoon, geweldig groot

getagen (getaegen): getrokken

gevruchtet: zie wruchten

gewaert: zie verwaeren

gewynttow: zie winnentouw

Goensdach (Goenssdach, Gonsdach, Gonssdach): woensdag

goltgrever (goldtgrever): hij die reinigt, schoonmaker

grade: fijne ribbetjes aanbrengen

graeve (graewe): sloot, gracht

grauwen steen (graeuwe steen, graeuwe stiene, graewen stien, grauve stein, grauwen stien, grawess

stien): de hardste soort van baksteen

griffte: gegraven vaart

Page 23: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 23

haegeboek: zie hoegelboeck

haeghuis (haegehuys, haeghues, haeghuys, haeghus): afdak gedekt met stro, riet of pannen om daar-

onder de rijen halfdroge stenen op te zetten, zodat de wind er door heen kan spelen voor het

verdere drogen

haeck (hake) als wapen: vuurwapen dat uit de hand wordt afgeschoten

haeckstene (haackstein, haackstien, haeckstein, haeckstenne): dakpan met voorspringend gedeelte om

in te haken

haemseell: hout waaraan de strengen zijn vastgemaakt als het paard trekt

haese (van kraan): steel, stang, handvat

hanck: poel of plas in het land, doodlopende rivierarm

hantgeld: jaarlijkse rente

hase: beenbekleding

haspe: grendel, sluithaak, haspel

hecht: handvat

heymelickheyt: toilet

hecken bij een molen: raamwerk van latten, waarop het zeil wordt uitgespannen op een molenwiek

hecker: drijver met twee uitgeschulpte zijvlakken

hekscheyden (heeckscheyden, heckscheiden, heckscheyden): lat, welke in een molenroede gestoken

wordt om het hek te vormen en aan de andere zijde de borden te dragen

hellde: boei

hen (henn): hiervandaan

hennekenswagen (hennekenswaegen): kleine mallejan (plankenwagen)

herpanne: ijzeren pan, waarin ’s nachts vuur brandt als verlichting

hyedt (hyedth): heide

hynwedder: daarentegen, op zijn beurt

hinforder (henforder): verder, voortaan

hoeffart (hoefftfaert): het vragen van een beslissing in een zaak door het gerecht van een plaats aan dat

van een andere plaats

hoegelboeck (hoegeboeck, hoegheboeck, hoegelboex, hoegelboick, hoegelbueck, hogebueck, hogeell-

buick, hogellboeck, hogellbuick): memorieboek

holtener (houwert): houthakker

homeye (hameyde, hameye, hoemeine, homey, homeyne, homeine): slagboom

horde: stellage, staketsel

huycksken: hoekje

ichtes (ychtes): iets

ietzunts: nu, reeds

yetz (ydtz): nu, iets

imployrt: zie employeren

in eere trecken: netjes optellen

inboren, ingeboert: ontvangen

indracht: schade

ingelaeten: toegelaten, opgenomen

ingelost (ingheloist): een goed dat voor een schuld is beleend of verpand, door terugbetaling weer in

bezit gekregen

ingetaegen: ingetrokken

ingewonden: opgehesen

inhabel: onbekwaam

incorporirt (incorporiert, incorporit): inbegrepen

insaeten, ingesadt: het inzetten in verband met verpachten, ingezet

insate (inzate, insatinghe): inzet bij het verpachten

interiment: het ongeldig maken van een document?

isen (ijsen), geijset: ijsbreken, ijs gebroken

isspare (issspare): ijsploeg, ijsbreker

Page 24: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 24

itzlich (ytsig, itzeg, itzge, itsig, itzig, itzighe, itzinghe): huidig

Joopenbier (Joepenbier, Jopenbyer, Jopennbyer): bier uit Dantzig

juck: paalwerk tot dracht van een brug

justicieren, gejusticieert (gejusticierde): een vonnis aan iemand voltrekken, voltrokken

justitie (justicie): veroordeling

kaebstange: windas, waarvan de spil loodrecht op het onderstel of de voetstukken staat

kam (kemme) van een molen: tand van een kamrad

kantholt: hout dat niet meer ruw is, maar gereed voor gebruik

cantilene (cantelene, cantileen): lied, gezang

kaperckel: band van een boek

kaperroot: metaalsulfaat, met name ijzersulfaat, ook wel vitriool en koperwater genoemd

capittularen: leden van een kapittel

kappoen (capuyn): gesneden haan

carbin: kort handvuurwapen bij bereden troepen in gebruik

cedule (cedel, cedell, cedul, cedull): zie sedule

kentenis: schriftelijke optekening van een uitspraak van schepenen, oordeel, vonnis

keselinge (keselinghe, kyeselinge): veldkeien

cijs (cijse, cijss, cis, ciss): belasting, accijns

cingelmuer (cingellmuer): buitenmuur van de stad

klaren (klaeren), geklaert (geklaerd, geclaert, geklairt, geklaret): vaststellen, vonnissen, vastgesteld,

gevonnist

klaringhe: vaststelling, vonnis

klincket: kleine deur in een poort, kleine valdeur of optrekbare schuif in een sluisdeur

kloot (kloedt, cloet, kloet, cloeth, cloit, kloit, cloitt, cloot, clot, cloth, klote, clott, klott, clotht):

afgepaald stuk land, dat als eenheid wordt verpacht, kan ook zijn kogel

kloot (klote) molen: houten blokje, gebruikt bij het uit de steen slaan van de spil

knycken: stukje, brokje?

koene (coenenn, kuene, kuenn): koeien

koer stam: kromme, gebogen stam

coerwachter: zie kuerwacht

collegieren: verzamelen

collectatie: op basis provisie

collectiren (collectyren), collectirt: inzamelen, ingezameld

commissihuis: onderkomen van een commies, waar hij belasting int

competiren (competirenn), competiret, competierde: toekomen, toekomt, toekwam

consent: vergunning, toestemming

consicriren: inzegenen

contentement: voldoening

contentieren, contentiert (gecontentiert, gecontentierth, gecontentirt, contentirt): voldoen, betalen,

tevreden stellen, voldaan, betaald, tevreden gesteld

conventualen: kloosterbroeders of –zusters

conventualinne: kloosterzuster

krafft (kraifft): krachtens

credentie: aanbevelingsbrief

kretser (kresser): krabber

kruiswarck onder een molen: twee balken, die kruiselings over elkaar liggen op de stenen fundering

kruitmolle (kruidtmolle): molen waarin vervaardiging van buskruit

kuer (koer, cour, courens, kourens, courent, courents, kourents): wacht, stadskeur

kuerwacht (courwecht, courwechter, kourwechter, kuirwechter): torenwachter

kuyrhuis: wachttoren

kum (koem, kom, khom, kohm, khum): uitgegraven gedeelte

Page 25: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 25

kundichboeck (kondichboick, condighboeck, kondighboeck, kundichboick, kundichbueck, kundigh-

boeck): boek met de stadskeuren, zo genoemd omdat het jaarlijks werd afgekondigd

kundtschap (kointschap, kondtschap, conschap, conscap, kontschap, kontschop, kontscap, kundt-

schafft): bericht, getuigenis, informatie

kuse (kuise): knots

lade van geschut: uitgeholde deel, waarin de loop rust

laetpriem: ijzer, waarmee de kardoes door het laadgat wordt opengeboord

Landtschap: staat, gewest, streek

lantweer (landtwheer, landtwehr): wal opgeworpen ter verdediging van het land tegen de vijand of

tegen het water

lazaren: leprozen

lasnegel (lasnegell, lassnegel, lassneghel): soort dubbele spijker

lasse: bepaalde soort houtverbinding

latnegel (latnegell, lattnegel, lattneghel): spijker gebruikt bij bekappingen of dakwerken om de latten

op de keper te bevestigen

leede (leyder): helaas

leverije: dienstkleding

licentiaat (licentiaet, licentiat): benaming academische graad

lieffnisse (lyeffenis, lyeffenisse, lyeffenisste, lyeffnise, lyeffnisse, lyffenisse): schenking

lijenheck (lijnhecx): hek over het lijnpad

lijffgelt (lieffgelde, liffgelde, liffgeldt, lijeffgelde, lijeffgeldt, lijffgelde, lijffgeldt): douceur, geschenk

in geld

lijcken (lijckenn), gelijckett: gelijk maken, egaliseren, gelijk gemaakt, geëgaliseerd

loyve (loyffken): luifel, afdak

lucht (luchte): lantaarn

luerdenne: vaartuig, samengesteld uit stammen en planken van dennenhout, met een platte bodem, één

zeil en een los roer

luyss: riet, rietgras

maler: schilder

masschop (massap, masschap, masschup): maat, gezel, genoot, gezamenlijke knechten

meelpenning: zie gaedtzpenning

meesekouwe (meesenkouwe, mesenkouwe, mezenkouwe): uitsteeksel aan een vestingmuur

men: slechts

mentie: melding

minuitboeck (minuit, minuitbock, minuitzbock): boek, waarin de akten worden bijgehouden

moderirt: zie gemodereren

moetwill: vrijwillig

momber: voogd, zakgelastigde, burgerlijk bestuurder

mos (mosch, moss, mosz): mos om naden in houtwerk te stoppen

mostz: gistende, jonge wijn

mourellen wijn (morellen wijn, murellen wijn): wijn, waarin men morellen heeft laten trekken

naedenmal (nahdenmahll): nadat

navel: naaf

nyewarrellt: nooit te eniger tijd

noese: steen die moet uitsteken, hoeksteen

obangetagener: bovenbedoelde

obgeruitte: bovenvermelde

observant: Franciscaan van de derde orde

oesen, geoezet (geoezett, geozet, geozett): leegscheppen, hozen, leeggeschept, gehoosd

oisfatt: hoosvat

Page 26: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 26

onderfangen, onderfongenn: stutten, gestut

onderslach (onderschlag): afscheiding, scheidsmuur, zoldering

onderslege molen: ruimte waar de waterstroom tegen de onderkant aankomt van het waterrad, dat hij

drijft

onderstal (onderstaell, onderstall): ondergrond, vaste grond

ongel (ongell): rundervet

onlede (ohnlede): bezigheid

onnas byer (onnes byer): binnenlands bier, dat ver van Zutphen is gebrouwen

onraet (ohnradt, onraede, onraedt, onraeth, onraidt, onrait, onraith, onraitt): kosten

ontheyt (ontheit): zie entheit

ontsluiten, ontslaten: openen, bevrijden, innen, verklaren, geopend, bevrijd, geïnd, verklaard

onverstandt: onenigheid

ooststall: hoefstal

op hoop (op den hoep): zie averhoep

opbarn gelde (opbarne gelde, opbarne gellt, opbarne gelt, opbarnen gelde, opbrande gelt, opbrande

gheltt): geld te betalen voor het brandmerken van vee

opbarnen (opbranden), opgebrant: brandmerken, gebrandmerkt

opboeren (opboerenn, opbueren): zie boeren

opbrandinghe: zie opbarnen

opgeferdicht: gereisd

opgetagen (opgetaghen, opgetogenn): opgetrokken

opkominge (opkoeminge, opkomminge): opbrengsten in geld

opleggen, opgelacht (opgelecht): opbergen, betalen, opslaan, opgeborgen, betaald, opgeslagen

opnemer (opneemer, opnemmer): klos

opsettel (upzettell): voorwerp om iets op te zetten

opsetten, opgesat (opgesatt): opslaan, opgeslagen

optoeges: het optrekken, omhoog halen

opwinden (opwynden), opgewonden: zie upwinden

ordelwijser: lid van het gerecht aan wie het voorstellen, ontwerpen van het vonnis wordt opgedragen

pagadoir (pagadoorn, pagedoorn)

payment: betaalmiddel

pande (paande, pant): vak(ken), afdeling(en)

parck: omheining

paten (paeten, paetenn), gepatet: planten, geplant

patente (patentie): open brief of document geschreven op vel perkament of papier, dat niet gesloten

kan worden en uitgegeven en bezegeld door een autoriteit

pendent (pendentt): zegel

pensie (pennsie, pense, pensioen, pension, pensionn): lijfrente, huurprijs, pachtgeld

pericul (perickell): gevaar

pericules: gevaarlijk

pesse: hostiedoos

pijpe: langwerpig vat, waarin men wijn, bier of olie verzendt

pijpenn: het bespelen van een pijpe (muziekinstrument)

pijper: overzetvaartuig

pitsier (pytser): zegel

plesken: plat, rond krentenbroodje

pott (pot): schip met turf

praeffstie: proosdij

praem (praeme): toestel dat door omklemming van het kamrad een molen tot stilstand kan brengen,

ook platboomd, breed vaartuig

praemstuck (praemstock): toestel tot sluiting van deuren, bestaande uit een draaibare houten stijl

praest: proost

predicatores: predikanten

Page 27: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 27

procuraterschen (procuratersschen, procuraterssscheenn, procuratoorschen): administrateur,

bewindvoerder

procuriren, geprocuriert: iets gedaan krijgen, gekregen

pronosticatie: voorspelling

prophaes (profais): provoost

provisie: mondvoorraad, voorraad

pulver: poeder, buskruit

punt (punte, punth, punthe, puntt, puntte): pont, platte schuit

puste: uitsteeksel

quartier: zie schooff

quase (quaese, qwaese): tak met bladeren

quelcke: ternauwernood

queste: kwasten

raam (raem, rhaem, raym): houten gestel tot het spannen van gevolde lakens

ransounen, geransounet: betalen, betaald van een afgepaste hoeveelheid of een som als emolument

rantsoen (ransoen, ransoin, ransoninghe, ransoun, ranzoun, ransouninghe, rantsoene, rantsoune): een

afgepaste hoeveelheid of een als emolument betaalde som

rapiarium (rapiario): boekje waarin middeleeuwse kloosterlingen uitgezochte spreuken en teksten

verzamelden

reductie: verovering

refundiren: terugbetalen

regard: aanmerking

reitschap (gerietschop, reischop, reiscop, reitschop, reitzop, rietschop): benodigdheden

rekenschap (reeckenschap, rekenschop, reckennschap, reckenschap, reckenschop): rekening en

verantwoording

recess: besluit van de vergadering

recompens (recompenss): schadeloosstelling, beloning verrichte diensten

recompensiren: schadeloosstellen

relatie: verslag, rapport

remedieeren, geremedirt: verbeteringen aanbrengen, aangebracht

revele: uit Reval ingevoerde balk

reversall brieff: geschrift, waarin men iets toezegt, belooft of bevestigt

revocatie: wederopzegging

ribbe (rybbe): dunne balk

ryede: gereed

ryck: houten voorwerp, waarop men iets kan plaatsen of waaraan men iets kan hangen

ryckstielen (reckstielen, ryckstielenn): brugleuning

rynck (rynnck): voorwerp, meestal van ijzer in de vorm van een ring

roetert (rotert): feest van de eedsaflegging van de schepenen

ronge: sport van een wagenladder

ronneboom (ronneboem): sluitboom, slagboom

ronsel (ronsell, ronssel, ronssell, rhonssell, rontsel, rontzell, rundtsell, runtzell): klein tandrad met

tenminste vijf tanden, dat in een groter rad grijpt en dit in beweging brengt of in beweging

wordt gebracht

rossel (rossell): varkensvet (reuzel)

ruidt (ryedtss, ruydts): riet

ruyten, geruytet (geruitet): een sloot schoonmaken, schoongemaakt

ruimstrate (reumstrate, roemstrate, rhoimstrate, roumstrate, roustrate, ruemstraete, ruemstrate, rhuem-

strate, ruimstraete, rhuimstraete, ruhimstraete, rhuimstraite, rhuimstrate, ruhimstrate): het

schoonmaken van de straten

ruitze: zie steenrotz

rulle: rol

Page 28: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 28

rupiarium: zie rapiarium

saelholter: balkstuk tussen een houten ligger en de ondersteunende paal of stijl

sayen: saaien (stof)

zairdoix: grove stof, half linnen, half wol

saisirden: zich meester gemaakt van

saldernegel: zie soldernegel

sanehren: in orde brengen

sanckwijn (saneckwijn, zanckwien, zanckwijn, zanckwijnn): miswijn

schael: plank met een bolle zijde, van de buitenkant van een boom

schansen (zchansen, schanssen, schantzen, schantsenn, schantssen) als hout: takkenbos

schantskorve (schanskarve, schanskorve, schantzenkorve, schantzkorve): gevlochten, cylindrische

mand zonder bodem, gebruikt voor de bekleding van borstweringen, waartoe men ze naast

elkaar plaatst en met aarde vult

scharpelinge (schaerpelinge, scharpelyng, scharpelinghe): bepaald soort spijker of nagel

schater (schaeter, schaiter): beambte die loslopend vee opvangt en in het schot opsluit

schatsetten: waarde van iets bepalen voor de belasting

schatsetter (schattsetter): belastingtaxateur

schietende (schiettende, schittende): in een bepaalde richting gelegen zijn, grenzende

schijntge (schien, schientge, schintge): schriftelijk bewijs, akte

schicken, geschickt (geschickeit, geschicket, gheschicket): sturen, gestuurd

schnaert: zie snaet

schnijdenn: zie snijden

schooff (schoeff, schoefft, schoff, schoif, schoiff): kwart van een werkdag

schot: afgeschoten ruimte of hok, waarin kleinvee wordt ondergebracht

schottpoerte (schotpoerte, schotporte, schottporte): valdeur van een poort

schroeff (schroeve, schrove, schrueff, schrueve, schruve): hefschroef voor timmerlieden

schueffkarken (schoeve kaer, schoiffkaerken, schueffkaer, schueffkar, schueffkare, schueffkarke,

schueffkarcke, schueffkarcken, schuffkar, schuiffkarken, schuiffkarcke): kruiwagen

schuehuysken (schoehuysken, schoehuisken): verkoophuis der schoenmakers

schutschott (schutschot): het schot, waarin geschut vee wordt opgesloten

schutte: waterkering

schutten (een rot): schutters

schuttenn, geschut van vee: vangen, opvangen, gevangen, opgevangen

sedule (sedel, zedell, sedul, zedul, zedule, sedull, zedull, sedultgenn): schriftelijke verklaring

sententie: vonnis

servitie (servicie): dienst

sesthynder: molensteen van 16 voet omtrek (ongeveer 1,40 meter diameter)

settinge (settinghe): verordening, plaatsing

siedtherinck: gekookte haring

sijss (cies, sijs, zijss): zie cijs

sintel (syntel): ijzeren voorwerp bij bouwwerken gebruikt, maar ook bij de stadsaak

sintelroen: stang, staaf waaraan sintel is bevestigd

slach (schlach, schlege, slaech, slaegh, slaege, slage, slege, sleghe): strook weiland of bouwland van

onbepaalde grootte, een zeker aantal van aaneen sluitende akkers

slachvinster (slachvynster): venster dat op- en neergeslagen kan worden

slichten, geslichtet: effen, glad maken, gemaakt

slyen (schlyen, slien, sly, slye, slyenn): zie slieten?

slyeten (sleet, slette, slyten, slyttenn): afgehouwen en van de takken ontdane, recht opgeschoten dunne

stam van een boom

snaet (snae, snaede, snoe): kromme hout aan een zeis of zicht

snijden (sniden), gesneden (geschneden, geschnedenn, ghesneden, gesnedenn, gesniden) van hout:

zagen, gezaagd

soeventiender (soeventhiner): molensteen van 17 voet omtrek (ongeveer 1,50 meter diameter)

Page 29: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 29

soldernegel (solderneghel, soldernegell): spijker gebruikt bij het maken van een zoldering

solliciteren (sollicitirenn): een zaak bevorderen

solliciteur: pleitbezorger voor kleine rechtzaken, persoon bevoegd tot het opstellen en indienen van

een verzoekschrift

sparle (spaerle, sparlle): waarschijnlijk rechte, dunne paal

specie (spetie): de waarde in geld, voortbrengsel

spet: spaander van hout

spijs: mengsel voor het gieten van metaal

spinde: kast, liefdegave

spinnenjeger (spinnenieger): ragebol

spitsenn, gespitst (gespitzt) van touw: splitsen, gesplitst

spitsingh: splitsing

spoer: onbezaagde, rechte dunne stam

spolieren, gespoliert (gespoelieert, gespolyrt): plunderen, beroven, geplunderd, beroofd

sponden, gesponth: planken aan elkaar verbinden met sponde (schuif of groeve, waarin iets sluit),

verbonden

staket (staeket, stackade, stackazi, stackazy, stacket, stackett, stackette, stackkazie, steket, steckade):

paal, staak, als verzamelnaam palissade

steeck: benaming voor verschillende maten, eigenlijk afstand tussen twee inkepingen op bijvoorbeeld

een maatstok

steenrotz (steinrutz, stienruyts, stienruitse, stienrutz): puin

stellen, gestald (gestaelt, gestalde, gestaldt, gestallt, gestalt, ghestalt, gesteldt): regelen, opzetten,

voegen bij, maken, bewerken, geregeld, opgezet, gevoegd bij, gemaakt, bewerkt

steur: ondersteuning

stoer: steur

stokke: stel van twee van uithollingen voorzien houten, waarin de benen van een gevangene worden

gesloten

stoorten, gestortet (gestort, ghestort, ghestortet, gestortett, ghestortett, gestortt): vellen, geveld

stouwdijck: waterkering

strype (stryepe, stryppe, strippe): herkenningsteken voor de stadsbode

stuyr: het sterk maken

zunst: anders

superindentie: oppertoezicht

supersederen, gesupersidirt: ervan afzien, afgezien

supplicatie: verzoek

sustinieren, sustinierden: ondersteunen, zich beroepen op, ondersteunden, beriepen zich op

swam: spons

tabernakeltgeltgen: kastje in een muur met het beeld van een heilige erin

taeffell: tafel, bord om iets op te schilderen of te schrijven

taeckkan: maatkan, vooral voor wijn

talholt (talholtz, talholtt, tallhoillt, tallholt): hout dat bij het tal wordt verkocht

tap (thap, tappe) van molen: uiteinde van een as

tarde: het derde

teffens: ineens

teyken (teycken): bewijs van herkomst, poortersteken?, vaandel?

tendes (teyndens, thendes): aan het einde van

teng: samengeknoopt uiteinde van een lijn van het want

tengnegel (teengnegel, tegnegel, tengenegel, tengenegell, tengnegell): spijker gebruikt bij het slaan

van tengels (verbindingslatten voor timmerwerk)

tien, toech (toegen), getagen (getaegen, getaghen): trekken, trok, getrokken

tijns (thijns, tijnse, tijnss, thijnss, thinnse, thinnss, thins, tins, tinse, thinse, tinss, thinss): verplichting,

zie ook cijs

to hope: bijeen

Page 30: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 30

tochbande (tochbende): trekband

tochbrugge: wipbrug

tochgraven (thochgraven, toechgraeven, thoechgraven): tochtsloot

toegestallt: te boek gesteld

toeleggen, toegelecht (thoegelacht, toegelacht, toegelachtt, toegelaecht, togelacht, toghelacht, tho-

gelacht): betalen, betaald

toesetten, toegesat (toegesadt): toebedelen, toebedeeld

tolner (tollener, tolnaer, tholner): persoon belast met invordering van de tol

torsse (torsche, torssche): zode

totasten: het leggen van de hand op een goed

trysoir: schatkist

troest: vertrouwen

thuyn (thuen, tuyn): omheining

tuynen, getuynt (getuent, gethuent, gethuynt, getuint, ghetuint): omheiningen maken, gemaakt

umb heer: rondom

underfangenn: zie onderfangen

ungell: zie ongel

unrait (unraith): zie onraet

untrichten, untrichtet: betalen, betaald

upbarnen: zie opbarnen

upgereydt: de laatste hand aan iets gelegd

upgeruurt: zie geruerte

upgesadt: opgelegd, weggezet

upgeschloet: schoongemaakt

upgetagen: zie opgetagen

upwinden (upwynnden), upwynndet, upgewonden (upgewonnden, upgewonndenn, upgewonnen):

ophijsen, ophees, opgehesen

utebrengen, uthgebracht (uuytgebracht, uuythgebracht, uuithgebracht, uuithgebraecht, uuithgebraicht,

uutgebracht, uuthgebracht, uutgebraicht): opleveren, opgeleverd

uteleggen (uthleggen), uthgelacht (uuytgelacht, uuythgelacht, uuitgelacht, uuithgelacht, uuitghelecht,

uuithgelecht, uutgelacht, uutghelacht, uutgelecht): uitgeven, uitgegeven

utetien, uuytgetagen (uthgetaegenn, uuytgetaegen, uuythgetagen): uittrekken, uitgetrokken

uthaegende: met een haag omringd

uuythdoen, uuytgedaen (uithgedain, uthgedaen, uthgedaenn, uthgedain, uthgedainn, uthtgedan,

uuytgedaen, uuythtgedaen, uuytgedan, uuithgedaen, uuthgedain): verpachten, verpacht

uuythgeloeyen: uitdoven

uuytrichten (uuythrichten), uthgerichtet (utherichtet, uthgericht, uuytgericht, uuythgericht, uuyth-

gerichtet, uuithgericht, uutgericht, uutgerichtet): betalen, betaald

uuythwynden (uthwynden, uthwyndenn, uuytterwynden, uuyttewinden), uuytwindet, uuytgewindet:

met geweld iets te voorschijn brengen, brengt, gebracht

uutgespindet: uitgedeeld

uutgesteken: uitgezet

vaegt (vacht, vaecht, vaegth): juridisch vertegenwoordiger

vaer: zie waer

vacatie (vacaren, vacaten, vacitie, vocatie): tijd aan een werk besteed, vergoeding voor dit werk

vacieren (vaciren), vacerende, vacierden, gevaciert (gevaceert, gevacert, gevaciertt, gevaciret, gevacirt,

vaceert, vacert): met iets bezig zijn, waren, geweest

veehet: vee

veeken: hek

veerstadt (veherstadt, veerstatt, verstadt, vehrstadt): plaats waar men wordt overgezet

velcker (velecker): handelaar in vellen?

veltscherder: barbier van een leger te velde, tevens chirurgijn

Page 31: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 31

vendlijn: vendel

verdich: in behoorlijke staat

verdinget (verdingt): vastgesteld, overeengekomen

verdoen, verdain: gebruiken, gebruikt

verdragen (verdraegen, verdraeghen): overeenkomen, overeengekomen

vereeren (vereheren), verehrende, vereherde, verehert (veereert, vereert, verehrde, vereret, verehret,

vererett, verehrett, verehrt): ten geschenke geven, gevende, gaf, gegeven

vereringe (vereeringe, vereringhe, verehringe, verehringhe, vererunge, verehrunge): zie vereeren

vergentsonge (vorgentsonge): compensatie (van gans: geheel, gezond)

verkommen: in slechte toestand zijn, verloren gegaan

verlaeten (verlatenn): kwijtgescholden

verleggen, verlecht (verlacht): leggen, voorschieten, verschaffen, gelegd, op een andere plaats gelegd,

voorgeschoten, verschaft

verlesen (verlezen): repareren, gerepareerd

vermalenn: beschilderen

vermoege (vermoeghe, vermoegen, vermoegenn, vermoegens, vermoge, vermogen, vermuge, ver-

mughe): krachtens

verne wijn: wijn van het vorig jaar, belegen wijn

vernuegen, vernuecht (vernueget, vernueghet, vernuegt, vernuicht, vernuight): tevreden zijn over

verordente: met een bepaalde taak belaste

verplucket: uit elkaar getrokken

verrichten (verrichtenn), verrichtet (verricht, verrichtett, verrichtt): betalen, betaald

versatt (versadt, versaedt, versaet, versat): verpand, verplaatst

verschietenn, verschaten (verschaeten, verschaiten, verschatten): voorschieten, voorgeschoten

verschreven (verschriven, verschrivenn): schriftelijk oproepen tot bijvoorbeeld een ambtelijke

bijeenkomst, te boek gesteld

verschrivinghe (verschrivonge, voirschrivinghe, vorschrivinghe): schriftelijke toezegging

versocht: onderzocht

verstaen: te lang gestaan

verstalen: een andere steel of handgreep zetten aan

verstoren, verstuiringe: vergoeden, vergoeding

vertagen (vertaegen): vertrokken, verdwenen

vertasten, vertast: onderzoeken, onderzocht

vertucket: gewacht

vervlegen: geordend

verwaerder: zie verwaeren

verwaeren (verwaren, verwarenn), verwaerende, verwaerde (verwaerdenn), verwaert (verwaerdt,

verwarett): bewaken, zorgen voor, bewakende, zorgende voor, bewaakte, zorgde voor, bewaakt,

gezorgd voor

verwarffinghe: afkeuring

verwaringe (verwaeringe): zie verwaeren

verwarck: verbouwing, vernieuwing

verwijlet: uitgesteld

verwinnen, verwonnen: in eigendom verkrijgen, verkregen

vestenis (vestenisse): hypotheek

vynnekicken: keuren van varkensvlees

vloegel (vlugel) van een molen: wiek

vloegelpan (vleegelpan, vloegellpan, vlogelpan, vluegelpan): dakpan met S-vormig gebogen

doorsnede

vlugell (vluegell): zijmuur of zijstuk van een sluis, borstwering

voergestalde: zie stellen

voerroddeneert: vernield

voerspraeck (voerspraeke, vuerspraeck): procureur

Page 32: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 32

vollest (volest, vollennst, volleste, volste, voluste, vullest): ten behoeve van, als tegemoetkoming in de

kosten

vorecht: voorrang in de berechting

vrucht (vroicht): zie wrucht

vueste: (vuste): uitstekend gedeelte aan een stamper of hei, waaraan deze door de nokken aan een rad

of as wordt opgeheven

vulick: kadaver

waegenschot (waegenschoet, wagenschott): eiken plank

waellfaert: bedevaart

waer (wahr, ware): aandeel in de gemeenschappelijke grond

wande (waende, wandtht, wannde, want): lakense of wollen stof

warck (waerck, warckx, warx, werck): materiaal (als hoeveelheid), karwei

weyn: voer

welle: kant van bevaarbare rivier, waar de schepen liggen om geladen of gelost te worden

wes (wess): tot

wesfals: waarom

wessheer: tot nu toe

wienkoep (wienkoip, wijnkoep, wijncoepe, winkoip): wijn die als bewijs van een gesloten overeen-

komst wordt gedronken

wiensleve: houten lepel om wijn uit het vat te scheppen

wijnheer: door de stad uit de schepenen gekozen toeziener op de stadswijnkelder

wijnputgen: wijnkan

wijnschrader (wijenschrader, wijnschraeder): hij die wijnvaten op- en aflaadt en vervoert

wilner (welner, willner): wijlen

winden, gewonden (gewoinden, gewondenn): ophijsen, opgehesen

winnentouw: hijstouw

wrucht: omheining

wruchten, gewruchtet (gevroicht, gewrocht, gewrochtet): omheinen, afrasteren, omheind, afgerasterd

wrunge: lager, waarop de molenas draait

Page 33: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 33

C. LATIJNSE WOORDEN

actum: gedaan

actum anno, mense, die ut supra et praesentibus iisdem: gedaan in het jaar, in de maand, op de dag als

boven en in aanwezigheid van dezelfde personen

ad revocationem, ad revocationen: tot wederopzegging

ad revocationem scabinorum, ad revocationen schabinorum: tot wederopzegging door de schepenen

ad revocationem senatus, ad revocationen senatus: tot wederopzegging door de raad

ad temporus ergo nihil, ad tempus ergo nihil: tijdelijk dus niet

altera: vorige

corpus: lichaam

cum filia: met dochter

cuim socio: met zijn medegezel

cum suis: met de zijnen

de anno: van het jaar

de annis: van de jaren

de hoc anno: van dit jaar

de non evocande: verbod op het onttrekken van personen of zaken aan de gewone rechter en het

onderwerpen daarvan aan een andere instantie

Deus in adiutorium nostrum intende: God kom ons te hulp

Domine in virtute tua laetabiteur rex: Heer in Uw goedheid zal de koning zich verheugen

eiusdem anni: dit jaar (deze jaren)

eodem, eodem die: dezelfde dag

ergo hic nihil, ergo hic nihill: dus hier niet

ergo hic nihil pro tempore: dus hier tijdelijk niet

ergo nihil pro tempore: dus tijdelijk niet

ergo vacat: dus afwezig

ergo vacat pro tempore: dus tijdelijk afwezig

et reliqua: en achterstallige schuld

ex gratia: uit goedgunstigheid

ex corpore civitatis: in het belang van de burgerij

ex patrimonio: uit vaderlijk erfgoed

extraordinarie, extraordinarien, extraordinaris, extraordinariss: buitengewoon

facit: maakt

hic: hier

hoc anno: in dit jaar

huius: deze

huius anni: in deze jaren

in loco: in plaats van

intende, prospere, procede et regna: zegen ons voortdurend en regeer

ipsa, ipso: op de dag zelf

ipso die inventionis Sancto Crucis: precies op de naamdag van het Heilig kruis

lector sextae classis, lector sexte classis, lectoris sextae classis, lectoris sexte classis: meester zesde

klas

legatum: erfmaking

me presente, me praesente: ik aanwezig zijnde

Page 34: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 34

medico ad revocationem senatus: dokter tot wederopzegging door de raad

nemo: niemand

notat: notitie

officii, officio: ambt, waardigheid

paupertatem: armoede

praecepter: onderwijzer, leraar

preciom, precium, pretium: loon

presente: aanwezig zijnde

presentibus: aanwezig zijnde

pro alimentatione: tot levensonderhoud

pro eodem labore: voor hetzelfde werk

pro expositis: voor ieder toegankelijk

pro hac vice: voor dit werk

pro illa vice: voor dat werk

pro tempore ergo hic nihil: tijdelijk, dus hier niet

propter paupertatem: wegens armoede

ratione paupertatis: op grond van armoede

sequentia: volgende

stylo veteri: tijdrekening oude stijl

summa (somma) folii, summa folio: optelling van een blad (beide zijden)

summa (somma) lateris: optelling van een blad (een zijde)

summa per se: optelling gelijk aan bovenstaand bedrag

summa (somma) prima, sequnda (secunda), tertia, quarta (qwarta): eerste, tweede, derde, vierde

optelling

summa (somma) summarum (sommarum): optelling van optellingen

summa totalis: totaal generaal van de telling

summa totalis prima, secunda, tertia: eerste, tweede, derde optelling

superplus: totaal van wat er bovenop komt

ut supra, ut supera: zoals boven, eerder gemeld

vacat: is afwezig

vacat hic: staat hier open

vacat hoc anno: in dit jaar niet bezet

vacat pro tempore: tijdelijk niet bezet

valet: is waard

Page 35: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 35

D. VALUTA

De munt waarmee gerekend wordt, is de stadtgulden

1 gulden: standaard 28 stuiver, maar bij sommige vaste verrekeningen komen afwijkende waarden

voor, bijvoorbeeld 28 ½ stuiver

15 plak: 1 stuiver

1 oort: kwart van meestal stuiver, maar soms ook van gulden of daalder

1 Carolus gulden: 20 stuiver

1 keizer gulden is een andere benaming voor Carolus gulden

1 hoorns gulden: 12 stuiver

1 Philips gulden: 23 stuiver

1 (Gelderse) rijder gulden: 24 stuiver

1 Rijnse gulden: 25 stuiver

1 daalder: 1 gulden 2 stuiver

1 rijksdaalder: 1 gulden 4 stuiver

1 pond: 11 stuiver, soms komt ook voor een waarde van ca. 11,2 stuiver

1 witte: 1 stuiver 1 plak

1 gosseler: 8 plak

1 braspenning: 1 ¼ stuiver

1 butgen: 4 plak

1 schilling: meestal ruim 8 plak, ook wel eens 7 plak

1 goudgulden is normaal gelijk aan 1 stadgulden, maar soms komt ook een waarde van 32, 36 of 45

stuiver voor

verder komen voor:

1 dubbele dukaat: 4 ½ gulden

1 gouden koningsdaalder: waarde niet kunnen bepalen

1 Hollandse daalder: 36 stuiver

1 klaaske: 13 plak

1 zilveren konings daalder (hetzelfde als 1 Philipsdaalder): aanvankelijk 35 stuiver, ook als 36, 37 en

37 ½ stuiver

1 kroon: waarde niet kunnen bepalen

1 licht pond: 5,33 stuiver

1 nobel: 7 gulden, afgewaardeerd naar 6 ½ gulden

1 oud butgen: 12 plak, ook 1 stuiver

1 oud schild: varieert van ruim 1 gulden tot 1,7 gulden

1 oude dukaat: 5 gulden 10 stuiver

1 peertgen of pertken: 1 stuiver 4 ½ plak

1 penning: 4 plak

1 Philps stuiver: 20,625 plak

1 reyaal: 3 ½ stuiver, ook 3 ¾ stuiver

1 reyaalken: 2 ½ plak, afgewaardeerd naar 1 ½ plak

1 rosenobel: gouden munt, dient als geschenk

1 stoter: 2 ½ stuiver

1 teston: Portugese zilveren munt van 13 stuiver, afgewaardeerd naar 10 stuiver

Ook komt voor: botergulden (25 stuiver)

Page 36: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 36

Page 37: hulpbestanden 1570-1591

Stadsrekeningen Zutphen

pag. 37

E. MATEN EN GEWICHTEN

Bij de maten en gewichten dient men rekening te houden met het feit, dat deze vaak plaatsgebonden

zijn

Wijnmaten:

Aam: ca. 125 liter

Anker: ¼ aam

Take: 2 kwarten

Kwart: meestal 80 to 100 kwarten per aam

Kan: 1 kwart

Mengel: ½ kwart

Pint: ½ mengel

Biermaten:

Vat: ca. 150 liter

Vaan: 4 kwarten

Kwart: ca. 60 tot 70 kwarten per vat?

Kan: 1 kwart

Overige maten/gewichten (alfabetische opsomming)

Aam: ca. 150 liter

Duim: ca. 2,5 centimeter

El: 0,688 meter

Gang: zoveel als men in één gang of lopen vervoeren kan

Loot: oorspronkelijk van lood vervaardigd gewicht, vroeger een half ons, later 10 gram

Mijl: 5555 meter (een uur gaans)

Molder: ca. 125 liter

Morgen: ca. 0,87 hectare

Pond: 494 gram

Riem (papier): 480 vel

Rist (lei): hoeveelheid leien op hun kant gezet, ter lengte van 8 voet

Schepel: ¼ molder

Spint: ¼ schepel

Ton (turf): 113 liter

Ton (cement): 60,38 liter

Vadem : ca. 1 ¾ meter

Veense maat: lengte doorgaans 2,50 meter (stok), bestaande uit 266 turven

Vim : 100 tot 104 bossen of schoven, ook wel eens 128

Voet: 10 tot 12 duim