Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
InhoudsopgaveLES 1: NAAR SCHOOL 8
1 Ziek 8
2 Plus en min 14
3 Wat moet en wat is goed? 20
4 De bel 26
Woorden 32
LES 2: VRIJE TIJD 38
1 Naar de film 38
2 Rada wil fit zijn 44
3 Vrije tijd 50
4 Ik ben vrij 56
Woorden 62
LES 3: THUIS 68
1 Een nieuw huis 68
2 Een stoel voor Bem 74
3 Hoe warm is het? 80
4 Dit is mijn huis 86
Woorden 92
LES 4: NEDERLAND 96
1 Raar maar waar 96
2 Een fiets voor Bem 102
3 Bij de zee 108
4 IJs 114
Woorden 120
LES 5: TOEKOMST 126
1 Ik werk 126
2 Naar Mars 132
3 Kom binnen bij Entree 138
4 God zal me helpen 144
Woorden 150
Dit boek gaat over een klas.
Een klas van een school.
De school is in Goes.
Dit is de klas:
Bem
Bem is een jongen.
Hij is 13 jaar.
Rada
Rada is een meisje.
Zij is 14 jaar.
Milka
Milka is een meisje.
Ze is 16 jaar.
6
INTRODUCTIE
Zij leren lezen.
Mo
Mo is een jongen.
Hij is 16 jaar.
Tuu
Tuu is een jongen.
Hij is 17 jaar.
7
Wat weet je?
Wat zie je?
App jij ook?
Met wie?
Kijk
Kijk naar de tekst.
Lees nog niet.
Wat weet je al?
Lees stil
Lees een keer.
Wat weet je nu?
Lees en praat
Lees samen.
Wat weet je nog niet?
Praat samen.
Wat weet je nu?
1 Ziek
1
2
3
4
8
LES 1: NAAR SCHOOL
Rada is op school.
Milka is niet op school.
Rada stuurt een app.
Ze krijgt ook een app.
Rada
Hoi Milka.
Hoe gaat het?
Rada
Met mij gaat het goed.
Waarom kom je niet naar school?
Rada
Wanneer kom je weer?
Ik mis jou!
Milka
Niet zo goed.
En met jou?
Milka
Ik ben ziek
Milka
Maandag kom ik weer.
Ik mis jou ook.
9
LES 1: NAAR SCHOOL
Maak vragen
1 Wie is Milka?
a Ze is de zus van Rada.
b Ze zit in de klas van Rada.
2 Milka zegt: Niet zo goed.
Wat is dat?
a
b
3 Milka is niet op school.
Waarom niet?
a Ze is boos.
b Ze is ziek.
4 Wanneer komt Milka naar school?
a Maandag
b Dinsdag
In het kort
Wat is goed?
a Rada stuurt een app naar Milka.
Milka zit in haar klas.
Milka is ziek.
b Rada is de zus van Milka.
Milka stuurt een app naar Rada.
Milka is boos op Rada.
5
6
10
LES 1: NAAR SCHOOL
Lees meer
A Lees vijf keer.
Hoe gaat het?
Het gaat wel.
En met jou?
Met mij gaat het goed.
Waarom kom je niet naar school?
Ik ben ziek.
Wanneer kom je weer?
Ik mis jou!
B Zet op een rij.
maandag
donderdag
maandag
vrijdag
zaterdag
zondagdinsdag
woensdag
7
11
LES 1: NAAR SCHOOL
C Waar zie je een vraag? Let op ?
Dit is een vraag
Hoe gaat het? Het gaat wel.
En met jou?
Waarom kom je niet?
Ik ben ziek.
Wanneer kom je weer?
Ik mis jou!
Lees hardop.
Wat doe jij?
Kies iemand uit je klas.
Stuur een app.
Taal =
Doe in je map:
een foto van de app.
Hoe was het?
De les is leuk.
Ik leer veel.
8
9
12
LES 1: NAAR SCHOOL
Leer de woorden
1 Welk woord ken je al?
2 Leer de woorden.
Zoek of maak een foto.
Of maak een zin.
hoi
hoe
goed
waarom?
niet
de school
kom je
ziek
wanneer?
ik mis
maandag
weer
ook
10
13
LES 1: NAAR SCHOOL
Woorden
1 Vul in.
goed Hoe maandag ook Waarom
1 gaat het?
2 Met mij gaat het .
3 kom je niet?
4 Ik kom .
5 Ik mis jou .
2 Vul in.
geef heeft min plus
1 Twee twee is vier.
2 Drie een is twee.
3 Mo geen pen.
4 Ik een pen aan Mo.
3 Maak de zin af.
1 De pet
2 De mobiel
3 Ik kom
4 Ik werk
5 Ik ruim
hard.
moet af.
moet uit.
op.
op tijd.
32
LES 1: NAAR SCHOOLLES 1: NAAR SCHOOL
4 Vul in.
bus hoor loop moe op tijd
1 Ik naar school.
2 Ik de bel.
3 Mo gaat met de naar school.
4 De bus is .
5 Ik ga naar bed. Ik ben .
5 Welk woord hoort er niet bij?
1 2 3 4
de dag
het boek
de week
het jaar
de school
de les
de thee
de klas
de pet
het boek
het woord
de zin
ga door
maandag
ruim op
werk samen
6 Wat zie je?
de bus het bed het boek de som de pen de school de pet
de jas
1 + 1= 2
33
LES 1: NAAR SCHOOLLES 1: NAAR SCHOOL
7 Trek een lijn.
8 Vul in.
Hoi kom mis Wanneer ziek
1 , hoe gaat het?
2 Waarom je niet op school?
3 Het gaat niet goed. Ik ben .
4 kom je weer?
5 Ik jou!
9 Kun je dat eten?
ja nee
de pen de peer
de thee
de kaas
goed
foutplus
min
niet
wel
op tijd
te laat
34
LES 1: NAAR SCHOOLLES 1: NAAR SCHOOL
2 Naar Mars
Wat weet je?
Wat zie je?
Welke woorden ken je?
Kijk
Kijk naar de tekst.
Lees nog niet.
Wat weet je al?
Lees stil
Lees een keer.
Wat weet je nu?
Lees en praat
Lees samen.
Wat weet je nog niet?
Praat samen.
Wat weet je nu?
1
2
3
4
132
LES 5: TOEKOMST
Bem is op school.
Hij leest over de aarde.
En over de maan en over Mars.
Naar Mars
Het jaar 1969:
Een raket gaat naar de maan.
De maan is heel ver.
De reis duurt vier dagen.
Een man loopt op de maan.
Hij zegt:
Dit is een kleine stap.
Een kleine stap voor een man.
Maar een grote stap voor alle mensen.
Dit jaar:
Een man heeft een plan.
Hij bouwt een raket.
Die is heel groot.
De raket moet naar Mars.
De reis duurt acht maanden.
De man zegt:
De aarde is te klein.
Hier zijn te veel mensen.
De aarde is vol.
Daarom gaan we naar Mars.
133
LES 5: TOEKOMST
Maak de vragen
1 Een raket gaat naar de maan.
Hoe lang duurt de reis?
a Vier dagen
b Vier jaar
2 Hoe lang duurt de reis naar Mars?
a Acht dagen
b Acht maanden
3 Een man stuurt een raket naar Mars.
Waarom?
a Hij wil op Mars lopen.
b Hij vindt de aarde vol.
In het kort
Wat is goed?
a Een man gaat op reis.
Hij gaat met de boot.
Hij gaat naar een stad.
De stad heet Mars.
De reis duurt vier dagen.
b Er was een raket op de maan.
Een man liep op de maan.
Nu heeft een man een plan.
Hij wil naar Mars.
Hij bouwt een grote raket.
5
6
134
LES 5: TOEKOMST