Upload
dodien
View
224
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
FACULTEIT
RECHTSGELEERDHEID
INTEGRALE VEILIGHEID BINNEN DE LOKALE POLITIE
Een inhoudsanalyse van een selectie zonale veiligheidsplannen
Masterproef neergelegd tot het behalen van
de graad van Master in de criminologische wetenschappen
door (01308339) Christiaen Jonas
Academiejaar 2014-2015
Promotor : Commissarissen : Prof. dr. De Ruyver Brice Dr. Janssens Jelle
Verklaring inzake toegankelijkheid van de
masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende,
Christiaen Jonas (01308339)
geeft hierbij aan derden,
zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van
de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,
[de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past)
om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een
elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar
verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden.
Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de
masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na
het titelblad.
Datum: 15 mei 2015.
Handtekening:
Trefwoorden
Basispolitiezorg
Excellente politiezorg
Gemeenschapsgerichte politiezorg
Integraal veiligheidsbeleid
Integrale veiligheid
Lokale politie
Maatschappelijke veiligheid
Partnerschap
Veiligheidsketen
Zonaal veiligheidsplan
Lijst van gebruikte afkortingen
BIN Buurtinformatienetwerk
BINZ Buurtinformatienetwerk voor Zelfstandigen
CAD Centra voor Alcohol- en andere Drugproblemen
CALOG Personeel van het administratief en logistiek kader
CAW Centrum Algemeen Welzijnswerk
CGGZ Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg
CLB Centrum voor Leerlingenbegeleiding
COP Community-oriented policing
GGPZ Gemeenschapsgerichte politiezorg
IGPZ Informatiegestuurde politiezorg
ILP Intelligence led policing
IV Integrale veiligheid
JAC Jeugd Advies Centrum
MV Maatschappelijke veiligheid
NMBS Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen
NVP Nationaal veiligheidsplan
OBV Optimale bedrijfsvoering
OCMW Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn
PDCA Plan–do–check–act
PZ Politiezone
VVSG Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten
WGP Wet op de geïntegreerde politie
WPA Wet op het politieambt
ZVP Zonaal veiligheidsplan
Voorwoord
Deze scriptie vormt het sluitstuk van mijn master ‘Criminologische Wetenschappen’ aan de
Universiteit Gent. Zonder de steun van anderen was ik nooit zover geraakt. Vooraleer ik
aanvang met de eigenlijke scriptie wil ik dan ook mijn dank betuigen aan de personen die me
hebben bijgestaan in het tot stand brengen van dit uiterst uitdagend werkstuk.
In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn promotor prof. dr. Brice De Ruyver, omdat hij
bereid was deze masterproef te begeleiden. Zonder zijn advies had ik deze verhandeling
wellicht nooit tot een goed einde gebracht. Daarnaast gaat mijn dank ook uit naar dr. Jelle
Janssens voor de interesse die hij toont in dit onderzoek. Mijn bijzondere aandacht gaat ook
uit naar dhr. Pierre Thomas. Hij is werkzaam binnen de FOD Binnenlandse Zaken en
bezorgde me de nodige gegevens waaruit ik mijn uiteindelijke steekproef kon nemen.
Tevens gaat mijn dank uit naar mijn ouders. Ik wil hen bedanken voor de kansen die ze mij
hebben gegeven. Zonder hen was het niet mogelijk geweest om dit eindproduct af te leveren.
Daarbij wil ik vooral mijn vader, in wiens de voetsporen ik treed, bedanken om mijn
masterproef na te lezen en te beoordelen.
Bovendien wens ik ook Tessa Van Brabant te bedanken. Zij is oud-collega-student en
momenteel werkzaam in PZ Polder. Zij toonde erg veel belangstelling voor mijn verhandeling
en gaf me daarbij heel wat kritische feedback.
Als laatste wil ik ook mijn vriendin, Leslie, bedanken. Hoewel zij zelf een scriptie diende te
vervolledigen en ik haar tot vervelens toe heb lastiggevallen met euvels en ergernissen die
mijn pad kruisten, was zij voor mij een echte steun en kon zij me steeds opnieuw motiveren.
Inhoudsopgave
Trefwoorden
Lijst van gebruikte afkortingen
Voorwoord
Inleiding ..................................................................................................................................... 1
DEEL 1: THEORETISCH LUIK ............................................................................................... 5
1 Een integraal veiligheidsbeleid: what’s in a name? ........................................................... 5
1.1 Veiligheid .................................................................................................................... 5
1.1.1 Objectieve, subjectieve en potentiële veiligheid .................................................. 5
1.1.2 Veiligheid als bescherming van de lichamelijke en geestelijke integriteit .......... 6
1.1.3 Sociale en fysieke veiligheid ................................................................................ 6
1.2 Integrale veiligheid als veiligheidsbeleid .................................................................... 6
1.2.1 Een beknopte geschiedenis van het Belgisch (integraal) veiligheidsbeleid ......... 6
1.2.2 Paradigmashift ...................................................................................................... 7
1.2.3 Krachtlijnen .......................................................................................................... 8
1.3 Instrumenten van een integraal veiligheidsbeleid...................................................... 12
1.3.1 Veiligheidsketen ................................................................................................. 12
1.3.2 Preventiepiramide ............................................................................................... 14
1.4 Besluit ........................................................................................................................ 15
2 De vertaling van het integrale veiligheidsbeleid .............................................................. 16
2.1 … in verschillende veiligheidsplannen ...................................................................... 16
2.1.1 Federaal veiligheidsplan ..................................................................................... 16
2.1.2 Nationaal veiligheidsplan ................................................................................... 16
2.1.3 Zonaal veiligheidsplan ....................................................................................... 17
2.1.4 Lokaal veiligheidsplan ....................................................................................... 17
2.1.5 Afstemming tussen de verschillende plannen .................................................... 17
2.2 … naar de geïntegreerde politie ................................................................................. 19
2.2.1 De Belgische politiestructuur ............................................................................. 19
2.2.2 Community-oriented policing ............................................................................ 20
2.3 … naar de lokale politie ............................................................................................. 25
2.3.1 Basispolitiezorg .................................................................................................. 25
2.3.2 Een nadere blik op het lokale politiebeleid ........................................................ 25
2.4 Besluit ........................................................................................................................ 26
DEEL 2: EMPIRISCH LUIK ................................................................................................... 28
3 Methodologie ................................................................................................................... 28
3.1 Onderzoeksopzet ....................................................................................................... 28
3.1.1 Onderzoeksstrategie ........................................................................................... 28
3.1.2 Dataverzameling ................................................................................................. 28
3.1.3 Onderzoeksinstrument ........................................................................................ 31
3.2 Analyse van de gegevens ........................................................................................... 31
4 Resultaten ......................................................................................................................... 32
4.1 Integraliteit: de veiligheidsketen ............................................................................... 33
4.1.1 Algemene werking ............................................................................................. 33
4.1.2 Fenomeengerichte werking ................................................................................ 44
4.1.3 Besluit ................................................................................................................. 50
4.2 Samenwerking ........................................................................................................... 51
4.2.1 Algemene werking ............................................................................................. 51
4.2.2 Fenomeengerichte werking ................................................................................ 55
4.2.3 Besluit ................................................................................................................. 57
5 Conclusie .......................................................................................................................... 58
Bibliografie ............................................................................................................................... 60
Bijlagen .................................................................................................................................... 65
1
Inleiding
In deze inleiding lichten we de titel Integrale veiligheid binnen de lokale politie toe en
situeren we het in een bredere context. Als vertrekpunt omschrijven we de concrete
probleemstelling en onderzoeksvragen. Ook wordt het belang van dit werk binnen het domein
van de maatschappelijke veiligheid aangetoond. Verder worden de opbouw van het werk en
de samenhang van de verschillende delen nader toegelicht.
Situering
Samenlevingen bewegen continu. Er bestaat niet zoiets als een eindtoestand waar alles
evenwichtig op zijn plaats valt. Beweging en verandering evolueren langzaam, maar
voortdurend en relatief zelfstandig door de jaren heen (Bruinsma, 2004). Iets wat het Sociaal
en Cultureel Planbureau (SCP, 2000, in Boutellier, 2011) probeert te illustreren met vijf
begrippen: internationalisering, individualisering, informalisering, informatisering en
intensivering. Aan de ene kant zijn de sociaal-normatieve kaders helemaal veranderd en aan
de andere kant is ook de organisatie van de samenleving steeds ingewikkelder geworden.
Eind de jaren ’80 kwam door de stijging van traditionele veiligheidsproblemen in combinatie
met nieuwe criminaliteitsvormen en risico’s een verandering in de veiligheidszorg (de Haan,
1997, Prins & Cachet, 2011, in Devroe, 2014). Het is intussen algemeen aanvaard dat het niet
mogelijk noch wenselijk is dat politie nog steeds alle taken alleen zou verrichten. In 1995
begon men te denken in termen van een efficiënt beleid rond veiligheid waarbij diverse
partners in een keten samenwerken: integrale veiligheid. Daarbij is de politie slechts één van
de spelers en gaat zij partnerships aan met anderen.
Probleemstelling
Onderzoeksdoel
Reden tot onderzoek
Bij dit onderzoek ligt een praktisch doel aan de basis (Mortelmans, 2010). Meer bepaald gaat
het om een (plan)evaluatieonderzoek (Verschuren & Doorewaard, 2007). Sinds 2004 werd in
België – met de geboorte van de Kadernota Integrale Veiligheid – officieel een integraal
veiligheidsbeleid geïmplementeerd, een beleid dat ook zijn neerslag kent in de hedendaagse
2
excellente politiezorg en waarvan tevens wordt verwacht dat dit binnen de geïntegreerde
politie ten uitvoer wordt gebracht (infra) (Bruggeman, Van Branteghem, & Van Nuffel,
2007). Welnu, dit onderzoek wenst de feitelijke situatie tegen het licht te houden van de
gewenste toestand of ontwikkeling: er wordt verwacht van politiezones dat ook zij een lokaal
integraal veiligheidsbeleid voeren, maar doen zij dat ook? Zoals verder doorheen het
theoretisch luik opgemerkt zal worden, gaan er namelijk stemmen op die verklaren dat de
zonale veiligheidsplannen van de politiezones niet meteen getuigen van deze integrale
veiligheidsbenadering. Dit is belangrijk, gezien het integrale veiligheidsbeleid zich lokaliseert
in de directe leefomgeving (de Haan, 1995). Een reden temeer om dit eens van naderbij te
bekijken.
Belang van dit onderzoek
Met dit onderzoek wensen wij een gedetailleerde beschrijving te geven van de bestudeerde
zonale veiligheidsplannen. Het gaat erom de processen van betekenisgeving in de diepte te
begrijpen (Mortelmans, 2010). De uitvoerige beschrijving van deze plannen kan immers een
al dan niet bevestigen of deze daadwerkelijk getuigen van een integrale aanpak.
Onderzoeksvragen
Dit onderzoek heeft in eerste plaats tot doel evaluatieve kennis op te leveren (Verschuren &
Doorewaard, 2007). De centrale evaluatieve vraag doorheen dit onderzoek luidt als volgt:
“In welke mate kunnen we bij politiezones spreken over een integraal veiligheidsbeleid?”
Deze centrale vraag wordt verder ondersteund door twee beschrijvende deelvragen.
1. “Welke activiteiten wijzen erop dat politiezones aandacht hebben voor de
veiligheidsketen?”
Doorheen de traditionele politiezorg werden slechts enkele taken aanzien als sociaal gericht
(infra). De kerntaak bestond erin criminelen op te sporen en was dus vooral repressief van
aard. Rekening houdend met dit gegeven, zijn we in dit onderzoek vooral geïnteresseerd in de
activiteiten die zich situeren binnen de schakels ‘proactie’, ‘preventie’ en ‘nazorg’. Dit
gebeurt evenwel niet zonder het belang van preparatie en repressie te miskennen: in de
veiligheidsketen verdient elke schakel immers afdoende aandacht (infra).
3
De deelvraag is zowel toegespitst op de algemene werking, als op de fenomeengerichte
werking van de bestudeerde politiezones. Meer bepaald willen we respectievelijk bestuderen
of zij doorheen hun basispolitiezorg voldoende oog hebben voor integraliteit en of zij
daarnaast bij fenomenen die een integrale aanpak vereisen (met name de fenomenen ‘inbraak’
en ‘drugs’) eveneens voldoende oog hebben voor de veiligheidsketen. Dit laatste is belangrijk.
Zo kan het zijn dat politiezones doorheen hun algemene werking aangeven integraal te
werken, maar dat dit niet tot uiting komt binnen fenomenen die daadwerkelijk een integrale
aanpak vereisen. Aldus willen we een totaalbeeld verkrijgen.
Om de mogelijkheden van elke basisfunctionaliteit binnen de veiligheidsketen te kennen,
baseren we ons op de ministeriële omzendbrief PLP 10 van 9 oktober 20011, het koninklijk
besluit van 16 oktober 20092 en het boek Wat doet de politie? van de auteurs Verwee,
Hendrickx & Vlek (2009). Voor de bestudeerde fenomenen raadplegen we enkele
standaardwerken die uitgebreid beschrijven hoe een integrale aanpak van de fenomenen
‘inbraak’ en ‘drugs’ er feitelijk moet uitzien: Diefstal in woningen (Christiaensen, Dormaels
& Van Daele, 2012), Do's and don'ts in een integraal en geïntegreerd drugbeleid (De Ruyver
et al., 2009) en De rol van politie in de aanpak van drugproblemen (Casselman & Boon,
2009). Zoals we kunnen zien, heeft deze deelvraag – in tegenstelling tot de andere – vooral
betrekking op de interne werking van de onderzochte politiezones.
2. “Welke elementen wijzen erop dat politiezones met partners samenwerken?”
De geïntegreerde politie werkt in het licht van een excellente politiezorg samen met de
‘onmisbare 7’: (1) de eigen politieorganisatie en andere componenten van de geïntegreerde
politie; (2) openbaar bestuur; (3) het openbaar ministerie; (4) de buurt; (5) bedrijven; (6)
organisaties, verenigingen en instellingen; (7) en de media (Bruggeman, Van Branteghem, &
Van Nuffel, 2007). Ook hierbij is het zaak te vermelden dat in dit onderzoek een blik wordt
geworpen op de lokale politie, zonder daarbij uit het oog te verliezen dat zij slechts één
partner is in het netwerk van betrokken actoren.
1 Ministeriële omzendbrief PLP 10 van 9 oktober 2001 betreffende de organisatie- en werkingsnormen van de
lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking,
B.S. 16 oktober 2001. 2 Koninklijk besluit van 16 oktober 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 september 2001 tot
vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale
dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, B.S. 29 oktober 2009
4
Ook is deze deelvraag zowel toegespitst op de algemene werking, als op de fenomeengerichte
werking. Bij de algemene werking richten we ons tot de laatste vier spelers van de ‘onmisbare
7’. De samenwerking tussen de lokale politie en de eerst genoemde partijen kunnen we binnen
de werking van de lokale politie namelijk als een vanzelfsprekendheid beschouwen, mits zij –
zoals het theoretisch luik zal laten zien – wettelijk verplicht zijn samen te werken. We wensen
echter te weten of de lokale politie samenwerkt met partners waarmee de samenwerking niet
meteen verplicht of gegarandeerd is. Daarbij wordt dan uitvoerig beschreven hoe zij deze
samenwerking gestalte geven. In tegenstelling tot de vorige vraag specificeren we hier dus
niet met welke bedrijven, organisaties, verenigingen… de desbetreffende politiezone
doorheen haar algemene werking mogelijks kan samenwerken. Dit hoeft ook geen betoog,
want de samenwerking wordt namelijk onder meer vormgegeven door de beschikbaarheid van
relevante actoren op het grondgebied van de politiezone en in het kader van dit onderzoek is
het helaas weinig haalbaar om per politiezone na te gaan welke actoren zich bevinden op het
grondgebied van elke zone. Bij de fenomeengerichte werking wordt wél beroep gedaan op
andere bronnen, met name de eerder geciteerde standaardwerken: Diefstal in woningen
(Christiaensen, Dormaels & Van Daele, 2012), Do's and don'ts in een integraal en
geïntegreerd drugbeleid (De Ruyver et al., 2009) en De rol van politie in de aanpak van
drugproblemen (Casselman & Boon, 2009). Het spreekt voor zich dat deze deelvraag zich dus
vooral richt op de externe samenwerking van de politiezone.
Opbouw van het eindwerk
Het eerste deel van dit onderzoeksrapport bestaat uit een literatuuroverzicht waarin de
(historische) context en de centrale begrippen worden besproken. Daarnaast gaan we ook na
welke rol dit onderzoek hierin kan spelen. Nadien bespreken we de gehanteerde methodologie
om vervolgens over te gaan tot de uiteindelijke resultaten van dit onderzoek. Als laatste is er
dan nog ruimte voor een algemeen besluit waarin de belangrijkste bevindingen worden
herhaald en suggesties worden geformuleerd voor bijkomend wetenschappelijk onderzoek.
5
DEEL 1: THEORETISCH LUIK
1 Een integraal veiligheidsbeleid: what’s in a name?
Sinds lang behoort de zorg voor de publieke veiligheid tot de kerntaken van de overheid. Het
bestuur ontleent zijn gezag en vertrouwen voor een belangrijk deel aan de mate waarin het
slaagt de burger te beschermen (Vlek, 2005). In de jaren zeventig en tachtig was veiligheid
vooral gerelateerd aan criminaliteit en veiligheidsbeleid aan criminaliteitsbestrijding.
Momenteel is veiligheid niet langer een zaak van Justitie en politie, ook andere bedreigingen
vallen onder deze noemer (Boutellier & van Stokkom, 1995). Deze justitiële
strafrechtshandhaving hield een volstrekt andere benadering in ten aanzien van een
bestuurlijke veiligheidshandhaving (Vlek, 2005). Deze laatste is immers veel meer
slachtoffergericht, met als doel de burger te behoeden voor uiteenlopende veiligheidsrisico’s
en de eventuele schade daarvan.
In dit hoofdstuk gaan we eerst in op wat ‘veiligheid’ betekent in een integraal
veiligheidsbeleid, om vervolgens te zien hoe dit een integraal veiligheidsbeleid wordt
ingevuld en welke instrumenten daarvoor kunnen worden gehanteerd.
1.1 Veiligheid
1.1.1 Objectieve, subjectieve en potentiële veiligheid
Veiligheid omvat meerdere aspecten. Devroe & Reynders (2005) en Meijlaers (2006) maken
een onderscheid tussen objectieve en subjectieve veiligheid, hoewel de laatstgenoemde auteur
nog melding maakt van een derde soort onveiligheid. Hij omschrijft veiligheid als een situatie
vrij van gevaar of dreiging en maakt hierbij een onderscheid tussen ‘objectieve onveiligheid’
(de onveiligheid die zich werkelijk manifesteert); subjectieve onveiligheid (de mate waarin
mensen zich onveilig voelen); en ‘potentiële onveiligheid’ of ‘veiligheidsrisico’s’ (de dreiging
van bepaalde situaties die in hun meer extreme vorm een ramp of calamiteit kunnen
veroorzaken) (Meijlaers, 2006). Bovendien benadrukt Meijlaers ook het feit dat
veiligheidsgevoelens nauw verbonden zijn met de aspecten ‘leefbaarheid’, ‘netheid’ en
‘algemeen welbehagen’. Dit zou voor hem minstens even belangrijk zijn voor de
veiligheidsbeleving als voor de criminaliteit op zich.
6
1.1.2 Veiligheid als bescherming van de lichamelijke en geestelijke
integriteit
Stol (2011) gebruikt een andere indeling. Voor hem betekent ‘veiligheid’ dat mensen effectief
beschermd zijn tegen persoonlijk leed: de aantasting van hun lichamelijke (verwonding en
onnatuurlijke dood) en geestelijke integriteit (angst voor onveiligheid voor dreigingen van
buitenaf of psychische problemen ten gevolge van onveilige situaties). Ook de aantasting van
goederen zou hiertoe kunnen behoren, hoewel dit afhangt van de vraag of mensen daardoor
wel degelijk leed ondervinden. De ‘potentiële onveiligheid’ of ‘veiligheidsrisico’s’ (supra)
ziet hij eerder als een afgeleide. Een veiligheidsrisico is voor hem immers slechts de kans op
een gebeurtenis die de veiligheid bedreigt.
1.1.3 Sociale en fysieke veiligheid
Voorts kan ook nog een onderscheid gemaakt worden tussen sociale en fysieke onveiligheid
(Vlek, 2005). Sociale onveiligheid omvat alle soorten van regelovertredingen, overlast en
criminaliteit die het gevolg zijn van opzettelijk menselijk handelen of nalaten. De fysieke
onveiligheid (ofwel risico-onveiligheid) heeft dan meer betrekking op het risico op
calamiteiten: rampen en grote ongevallen door het werken met of vervoeren of opslaan van
gevaarlijke stoffen.
1.2 Integrale veiligheid als veiligheidsbeleid
1.2.1 Een beknopte geschiedenis van het Belgisch (integraal)
veiligheidsbeleid
Bij de federale parlementsverkiezingen van 24 november 1991 zorgden de stadsvlucht, het
ongenoegen van de bevolking en de stijgende angst voor criminaliteit voor een politieke
overwinning van het extreem rechtse Vlaams Blok. Die bewuste dag werd nadien omschreven
als ‘zwarte zondag’. Het ging om een legitimiteitscrisis waarbij honderdduizend kiezers hun
vertrouwen in de politiek en de politici op die bewust dag plechtig opzegden (Huyse, 1996, in
Devroe, 2014). De noodzaak tot een veiligheidsbeleid drong zich op. ‘Zwarte zondag’ werd
zodoende het keerpunt voor de latere Belgische veiligheidspolitiek (Devroe, 2012, in Devroe,
2014). De criminaliteit en de subjectieve onveiligheidsgevoelens zorgden samen met de
sociale achteruitstelling en de samenlevingsproblemen in de steden voor een verschuiving
7
naar extreem rechts. Het Vlaams Blok individualiseerde de maatschappelijke kwetsbaarheid,
die zou ontstaan door aanzienlijke migratiestromen.
Het duurde tot 1995 voor de Belgische regering het integrale denken in haar regeringsnota
(“Krachtlijnen voor een federaal regeringsprogramma, goedgekeurd door de onderhandelaars
van CVP, PS, PSC en SP,” 1995, in Devroe, 2014) opnam. Daarin werd aandacht gevraagd
voor samenwerking tussen de korpsen van Civiele Bescherming en de Brandweer.
Daarbovenop moest tevens werk worden gemaakt van een globale kaderwet voor dringende
hulpverlening, maar tot en met 1999 werd daar nauwelijks iets van verwezenlijkt. Het federaal
regeerakkoord van 1999 (“Federaal regeerakkoord,” 1999, in Devroe, 2014) vestigde
vervolgens opnieuw de aandacht voor een integraal veiligheidsbeleid: veiligheid moest
worden beschouwd als een product dat niet enkel door politie en Justitie tot stand kwam. Het
veiligheidsprobleem werd daarbij benaderd als een maatschappelijk proces. Een duidelijke
invulling van het integraal veiligheidsbeleid werd uiteindelijk pas neergeschreven in de
Kadernota Integrale Veiligheid (infra) waarin organisaties uit het middenveld werden
aangespoord om een bijdrage te leveren voor de aanpak van de achterliggende oorzaken van
onveiligheidsproblemen en overlast (Federale Ministerraad, 2004, in Devroe, 2014).
1.2.2 Paradigmashift
De logica achter het integreren van een integraal veiligheidsbeleid kan gedeeltelijk verklaard
worden door de evolutie naar een verzorgingsstaat in de jaren zeventig en tachtig (van der
Wouden, 1995). Een verzorgingsstaat die volgens Boutellier en van Stokkom (1995) steeds
meer naar een veiligheidsstaat evolueert, gezien angst voor onveiligheid en risicoreductie
door preventie en verzekering de organiserende principes van de huidige samenleving
vormen.
Het begrip ‘integrale veiligheid’, zoals wij dit kennen, komt volgens menig auteurs
oorspronkelijk uit Nederland (Vlek, 2005; Pleysier, 2008; Bauwens, Enhus, Ponsaers,
Reynaert & Van Assche, 2010; De Pauw, De Pauw, Devroe, Dormaels & Gunst, 2012). Daar
zag in 1993 de Integrale Veiligheidsrapportage het levenslicht. Het beoogde “naast het geven
van een algemene schets over de onveiligheid in Nederland, juist deze besturen [lees: de
gemeente- en regionale besturen] nauwer te betrekken bij de veiligheidszorg in den brede
door verder te intensiveren samenwerking en afstemming met anderen binnen en buiten het
gemeentelijk of regionaal apparaat” (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1993, p. 6). Het
8
achterliggende idee was dat de zorg voor de publieke veiligheid als core business van het
bestuur een belangrijkere plaats verdiende op de politiek-bestuurlijke agenda (Vlek, 2005).
Niet enkel in Nederland kreeg deze kijk op veiligheid als dusdanig aanhang, ook in Groot-
Brittannië werd community safety het beleidsdoel (Edwards & Hughes, 2008, in De Pauw, De
Pauw, Devroe, Dormaels & Gunst, 2012). Dit houdt een heel nieuwe manier in van hoe de
overheid, organisaties, producenten en de bevolking samen denken en zich gedragen
(Crawford & Matassa, 2000). De politie moet vertrouwen op de informatie die wordt
aangeleverd door de bevolking en die informatiestroom is op haar beurt afhankelijk van de
goede relatie tussen de politie en de bevolking. Dit beroep op de bevolking wordt ook wel
‘responsabilisering’ genoemd (Hughes & Edwards, 2002). De wil van de bevolking om
hieraan bij te dragen zou volgens Pharr & Putnam (2000, in Hughes & Edwards, 2002)
ontspruiten uit de de ontevredenheid van deze laatste met politieke autoriteiten en (nog wat
gevaarlijker) de liberale democratie an sich. Deze aanspraak op de bevolking kan hierbij
eerder verstaan worden in een context waarbij politieke autoriteiten het moeilijk hebben om
hun gezag nog langer te rechtvaardigen.
1.2.3 Krachtlijnen
1.2.3.1 Integrale Veiligheidsrapportage (1993)
De krachtlijnen van het in 1993 opgestelde Nederlandse integrale veiligheidsbeleid situeren
zich rond volgende punten: ‘inzicht’, ‘veiligheidsketen’, ‘samenwerking’ en ‘samenhang’
(Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1993).
Een integraal veiligheidsbeleid vertrekt namelijk vanuit een cijfermatig onderbouwd overzicht
van de onveiligheid en van ontwikkelingen en achtergronden die daarop van invloed zijn. Zo
kan de desbetreffende toestand beter worden beoordeeld. Daarnaast is het ook zo dat
veiligheidsproblemen in deze context aangepakt worden door middel van de diverse schakels
van de veiligheidsketen (infra): ‘proactie’, ‘preventie’, ‘preparatie’, ‘repressie’ en ‘nazorg’.
Samenwerking verwijst vervolgens naar het belang dat coöperaties, gemeentelijke diensten,
politie, brandweer en Justitie, in samenspraak met bewoners en hun organisaties samen de
diverse veiligheidsproblemen – zoals daar zijn: verkeersoverlast, geluidshinder, vervuiling en
9
criminaliteit – terugdringen3. Als laatste element duidt het element ‘samenhang’ op de
afstemming van de verschillende instrumenten op elkaar. Een aanwezigheid van veel
preventieve maatregelen betekent op zich niet dat er sprake is van samenhang. Ook de
repressieve capaciteit moet worden benut, anders is het evenwicht in de (veiligheids)keten
zoek en vormt dit een gevaar voor de openbare veiligheid.
Het mag dan ook duidelijk zijn dat de veiligheidsrapportage vertrekt van een brede invulling
van het onveiligheidsbegrip (supra). Onveiligheid wordt daarin niet enkel gereduceerd tot
criminaliteit. Er wordt melding gemaakt van twee criteria om veiligheidsproblemen aan te
duiden: er is een aantasting van het publieke domein en de overheid heeft bij uitstek een
optredende taak bij de voorkoming en bestrijding van deze onveiligheid (Ministerie van
Binnenlandse Zaken, 1993). Natuurlijke en technische rampen vormen dus ook een deel van
de onveiligheid in de samenleving.
1.2.3.2 Kadernota Integrale Veiligheid (2004)
Na ongeveer elf jaar kwam in België eveneens een Kadernota Integrale Veiligheid. Dit
initiatief van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken diende als basis voor het
(politioneel) nationaal veiligheidsplan. Deze kadernota had als doelstelling om de in het
regeerakkoord vastgelegde veiligheidsprioriteiten “op een coherente en gestructureerde wijze
naar voren te brengen als raamkader voor een integraal en geïntegreerd veiligheidsbeleid”
(infra) (Federale Ministerraad, 2004, p. 5).
Deze kadernota bestaat uit drie luiken. Het eerste luik betreft het conceptueel kader dat de
grote krachtlijnen van een integraal en geïntegreerd veiligheidsbeleid weergeeft. Het tweede
luik behandelt vervolgens de invulling van prioritaire criminele fenomenen voor de
daaropvolgende legislatuur. In het laatste luik worden dan de beheers- en beleidsmatige
implicaties besproken. Deze kadernota richt zich onder meer op politionele veiligheid, maar
3 Om deze samenwerking te illustreren gebruikt Bouttelier (2005) de metafoor van een voetbalelftal. Het model geeft een
beeld van een beweging naar voren, waarbij wordt verdedigd wanneer het er echt op aan aankomt. In een ideale situatie
coacht Justitie – die fungeert als doelman – haar verdediging. De verdediging ondersteunt op haar beurt het middenveld en
het middenveld bedient de voorhoede. In deze vanuit de achterhoede gestuurde beweging zijn politie en Justitie de instanties
die het laatst aangesproken worden. De verdediging bestaat vervolgens uit instellingen die zich bezighouden met risico’s
(risicojongeren, risicogezinnen, risicosituaties, risicoacties): justitiële jeugdzorg, stewards in de stadions, toezicht in het
uitgaansleven, private beveiliging… In het middenveld vinden we de instituties waarvoor veiligheid slechts een afgeleide
functie is. Hierbij denken we dan aan onderwijs, hulpverlening, welzijnswerk, het bedrijfsleven, de zorg, gemeentelijke
diensten… Deze instanties hebben hun eigen doeleinden, maar krijgen binnen dit veiligheidskader een extra functie
toegewezen. Als laatste hebben we dan de voorhoede die bestaat uit de burgers en hun sociale verbanden die ze aangaan.
10
raakt – net als het Nederlandse model – ook aan andere facetten, zoals fysieke veiligheid,
civiele veiligheid en sociale veiligheid (Meijlaers, 2006, in Pleysier, 2008).
De krachtlijnen van dit Belgisch integrale veiligheidsbeleid kennen veel gelijkenissen met het
Nederlandse model uit 1993. Alleen worden deze opgesplitst in meerdere deelaspecten
(Federale Ministerraad, 2004): ‘integrale veiligheid’; ‘geïntegreerde aanpak’; ‘strafrechtelijk
ketenbeheer’; ‘bestuurlijk ketenbeheer’; ‘wetenschappelijke onderbouw’;
‘organisatieverbetering’; en ‘transparantie en efficiënte communicatie’.
In deze kadernota wordt ‘integrale veiligheid’ omschreven als “het concept om criminaliteit,
overlast en verkeersveiligheid in al hun aspecten in een zo breed mogelijke context te
benaderen.. De kerngedachte hierbij is de permanente aandacht voor zowel preventie,
repressie als de opvolging van daders en slachtoffers” (Federale Ministerraad, 2004, p. 6).
Dit kan gerust aanzien worden als de veiligheidsketen binnenin de Nederlandse
veiligheidsrapportage, alleen wordt in het Belgische model geen melding gemaakt van de
schakels ‘proactie’ en ‘preparatie’. De ‘geïntegreerde aanpak’ wijst op haar beurt op de
noodzakelijke samenwerking van alle betrokken actoren om uiteindelijk te komen tot een
gezamenlijke probleemoplossing. Alle initiatieven, projecten en instrumenten dienen zoveel
mogelijk op elkaar afgestemd en gecoördineerd te worden. Ze maken namelijk deel uit van
één groot project. Het strafrechtelijke ketenbeheer haalt vervolgens dan ook het belang aan
dat de inspanningen van alle actoren in elke laag van de strafrechtsketen zowel kwantitatief
als kwalitatief op elkaar zijn afgestemd. Het aspect ‘bestuurlijk ketenbeheer’ wijst op het feit
dat de ontwikkeling van een lokaal integraal veiligheidsbeleid wordt gestimuleerd omdat dit
de basis vormt voor het beleid van alle andere partners van de keten. Vervolgens vinden we
het punt ‘wetenschappelijke onderbouw’: een doeltreffend beleid dat eveneens oplossingen
zoekt op langere termijn moet zich immers baseren op systematische kennis, empirie,
kwaliteitsvolle criminografie en wetenschappelijke inzichten. Het deelaspect
‘organisatieverbeteringen’ binnen de politiediensten, gerechtelijke diensten en administraties
dient om de werkprocessen te verbeteren en heeft een impact op het veiligheidsbeleid in het
algemeen. ‘Transparantie en efficiënte communicatie’ vormt het laatste concept en duidt op
het feit dat een efficiënt en effectief integraal veiligheidsbeleid nood heeft aan transparantie.
Een efficiënte interne en externe communicatie is dan ook een noodzakelijke voorwaarde.
11
1.2.3.3 Basisboek Integrale Veiligheid (2011)
In het Basisboek Integrale Veiligheid, omschrijft Stol (2011) wat hij aanziet als integrale
veiligheid. Integrale veiligheid plaatst volgens hem een bepaald veiligheidsprobleem in een
breder perspectief, dit langs vier verschillende dimensies: tijd, ruimte, sociale netwerken en
kennisgebied. Een veiligheidsprobleem is steeds een onderdeel van een proces, van een
oorzaak-gevolgketen. Men denkt na over het voorkomen van incidenten, het herstel van
schade en de nazorg. Hiervoor hanteren veiligheidsdeskundigen dan ook de veiligheidsketen.
Ten tweede is het vaak zo dat veiligheidsproblemen al snel wijk- en gemeentegrenzen, maar
ook vaak provincie- en zelfs landsgrenzen, overschrijden. Doordat veiligheidsproblemen zich
breder uitstrekken, moeten die dan ook aangepakt worden door samenwerkende personen en
organisaties, door coalities van veiligheidspartners. Daarom is integrale veiligheid ook een
kwestie van informatie-uitwisseling, want samenwerken staat of valt met het delen van
informatie. Als laatste punt is het zo dat oplossingen voor complexe maatschappelijke
problemen slechts zelden uit één vakgebied komen.
1.2.3.4 ‘Sensitizing concept’
Het valt alleen al vanuit de drie voorgaande omschrijvingen op dat er in de praktijk meerdere
omschrijvingen de omloop doen. Dit brengt risico’s met zich mee. In de praktijk is het begrip
‘integrale veiligheid’ vaak niet meer dan een sensitizing concept waar iedereen een eigen
inhoud aan kan geven. Dat zorgt ervoor dat het een lastige en gemakkelijk te misbruiken notie
is (Cachet & Ringeling, 2005, in Pleysier, 2008). Dat gaf dan ook de aanleiding voor Pleysier
(2008) om wat conceptuele duidelijkheid te scheppen. Hij tracht in het artikel ‘Integrale
veiligheid’ als dogma? Grenzen aan het heersende veiligheidsdiscours terug te keren naar de
essentie van de integrale veiligheidsgedachte. Volgens hem situeert ‘integrale veiligheid’ zich
hoofdzakelijk rond de volgende twee constitutieve componenten: integraliteit en
samenwerking. Dit houdt bijgevolg ook een reductie in ten aanzien van de drie voorgaande
omschrijvingen. Bij de notie ‘integraliteit’ verwijst hij net als de drie vorige beschrijvingen
tevens naar de veiligheidsketen als model, maar daarnaast biedt hij ook een alternatief aan: de
preventiepiramide (infra).
Deze twee aspecten – integraliteit en samenwerking – kunnen de facto gerust aanzien worden
als ‘integraliteit in de diepte’ en ‘integraliteit in de breedte’ (van der Wouden, 1995;
Bauwens, Enhus, Ponsaers, Reynaert, & Van Assche, 2010). Respectievelijk betekent dit dat
12
een integraal veiligheidsbeleid een integratie bevat van alle beleidsterreinen die in aanraking
komen met veiligheid en dat de causale keten van elk onveiligheidsprobleem moet gevolgd
worden (lopende van de structurele oorzaak tot het gevolg).
1.3 Instrumenten van een integraal veiligheidsbeleid
1.3.1 Veiligheidsketen
Zoals eerder vermeld bestaat de veiligheidsketen respectievelijk uit de schakels ‘proactie’,
‘preventie’, ‘preparatie’, ‘repressie’ en ‘nazorg’ (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1993;
Meijlaers, 2006; Bruggeman, Van Branteghem, & Van Nuffel, 2007; Liebregts, 2011).
‘Proactie’ is het wegnemen van de structurele oorzaken en indirecte oorzaken en aanleidingen
van problemen van veiligheid, criminaliteit en leefbaarheid. Het gaat hier bijvoorbeeld om de
inrichting van de openbare ruimte. De schakel ‘preventie’ gaat over het voorkomen van
directe oorzaken en aanleidingen en het eventueel beperken van de schadelijke gevolgen.
Voorbeelden hiervan zijn goed hang- en sluitwerk, brandmelders, toegangscontrole,
preventief fouilleren, voorwaarden aan vergunningen en voorlichting4. De derde schakel
‘preparatie’ (of ‘voorbereiding’) verwijst naar maatregelen om effectief op te treden wanneer
er ondanks proactie en preventie toch iets misgaat. We denken hierbij dan bijvoorbeeld aan
het opstellen en oefenen van rampenplannen. Ook dienen diensten goed uitgerust, opgeleid en
geoefend zijn. Vervolgens komen we bij ‘repressie’ (ook wel: ‘reactie’ of ‘respons’). Vanuit
deze schakel worden veiligheidsproblemen daadwerkelijk aangepakt. Als laatste vindt men de
schakel ‘nazorg’. Deze omhelst de maatregelen die nodig zijn om tot de ‘normale’ toestand
terug te keren. Niet enkel slachtoffers moeten daarbij opgevangen en begeleid worden, ook de
begeleiding en opvolging van daders verdienen hierbij de aandacht. Deze fase kan tegelijk
onderverdeeld worden in vier elementen (Van Duin, 1992, in Liebregts, 2011):
het menselijk element: de opvang van slachtoffers en hulpverleners;
het economische element: de schadereductie en bereddering (het gaat hierbij
bijvoorbeeld over het regelen van vergoedingen of uitkeringen, het heropbouwen van
4 Ter verduidelijking: het verschil tussen de schakels ‘proactie’ en ‘preventie’ ligt in het feit dat proactieve maatregelen
voorkomen dat nieuwe problemen ontstaan, dit terwijl preventieve maatregelen voorkomen dat reeds bestaande problemen
zich blijven voordoen (IVR, 1993, in de Haan, 1995).
13
een huis, het terug op gang brengen van bedrijfsprocessen en van het dagelijks leven
in de brede zin);
het juridisch element: het verantwoordingstraject (er zijn zakelijke belangen betrokken
bij de afhandeling van rampen, wat kan leiden tot schadeclaims); en
het leerelement: de evaluatie van de gebeurtenissen (dit sluitstuk vormt tegelijk ook
een begin, gezien er lessen moeten getrokken worden uit deze evaluatie om tot
verbeteringen te komen in andere fasen van de keten).
De veiligheidsketen heeft een cyclisch karakter (Liebregts, 2011). Centraal staat
risicoreductie. Hoe beter een risico in een bepaalde fase wordt opgevangen, hoe minder
restrisico’s aanwezig zijn in de volgende fase. Per schakel kunnen verschillende types van
maatregelen genomen worden: technische, fysische en organisatorische.
De Nederlandse Integrale Veiligheidsrapportage (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1993)
haalt hier bovendien ook aan dat de maatregelen in de verschillende schakels op elkaar
moeten zijn afgestemd. Liebregts (2011) heeft het hierbij over het veiligheidspentagram. Zij
vertrekt vanuit de ketenbenadering, maar de extra pijlen en pijlpunten wijzen erop dat in elke
fase iets kan worden geleerd over hoe het in de andere fasen beter kan. Uit de evaluatie van
een incident kan blijken dat preventieve maatregelen beter kunnen, dat de gemeente
(bijvoorbeeld op vlak van brandveiligheid) bepaalde vergunningsvoorwaarden moet
aanscherpen en dat hulpverleners meer moeten oefenen.
Figuur 1 Het veiligheidspentagram (Liebregts, 2006)
14
Dit is nog niet alles. Het model van de veiligheidsketen kan tevens gekoppeld worden aan de
cirkel van Deming (infra) (1982, 1994, in Liebregts, 2011). Deze cirkel bestaat uit vier elkaar
opvolgende stappen: plan (beschrijven van de huidige situatie, veiligheidsanalyses uitvoeren,
stellen van doelen, ontwikkelen van beleid, plannen van activiteiten); do (uitvoeren van de
plannen en activiteiten, inzet van mensen en middelen); check (meten, resultaten bestuderen
en nagaan in welke mate de gestelde doelen zijn bereikt); en act (zo nodig formuleren van
verbeterpunten voor de volgende planfase of het waarborgen van geslaagde werkwijzen).
Deze fasen volgen elkaar voortdurend op in een cirkelbeweging. De laatste stap ‘bijstellen’
loopt namelijk terug over in plannen: de plannen worden bijgesteld op grond van geleerde
lessen uit de evaluatie.
Dit principe van de cirkel van Deming komt dus terug in de veiligheidsketen: in beide
modellen is er sprake van een cyclisch proces dat bestaat uit plannen maken, maatregelen
nemen, evalueren en verbeteren. Toch is het niet gemakkelijk een een-op-eenrelatie te leggen
tussen beide doordat beide cirkels verschillende componenten benoemen: de vier fasen in de
cirkel van Deming zijn managementactiviteiten voor kwaliteitsverbetering, terwijl de schakels
van de veiligheidsketen een strategie vormen voor risicoreductie. Het is echter wel mogelijk
om op elk van die schakels afzonderlijk de Deming-cirkel toe te passen.
1.3.2 Preventiepiramide
De preventiepiramide is een model dat het complexe veiligheids- en preventielandschap in
kaart brengt, de breuklijnen van dit landschap ordent en een beleid richt op het verbeteren van
de leefbaarheid en het algemeen welzijn (Deklerck, 2006, in Pleysier, 2008). Het model
vertrekt vanuit de spanning tussen bestraffing en controle enerzijds, en algemeen welzijn
anderzijds. In tegenstelling tot de veiligheidsketen is dit model verticaal geordend: curatie
komt bovenaan, terwijl welzijn zich onderaan bevindt. De vorm en opbouw van de piramide
verwijzen naar de gelaagde, hiërarchische structuur waarbij de verschillende niveaus telkens
in relatie staan tot de bredere maatschappelijke context. Enkel door aandacht te hebben voor
alle niveaus in de preventiepiramide, kan men integraal te werk gaan.
15
Figuur 2 De preventiepiramide (Deklerck, 2006)
1.4 Besluit
Het is duidelijk dat een integraal veiligheidsbeleid er een brede definitie van het concept
‘veiligheid’ op nahoudt, dit laat zich ook vertalen in de brede aanpak ervan. In bijna elke
omschrijving van wat een integraal veiligheidsbeleid nu eigenlijk is, komen telkenmale
volgende twee dimensies aan bod: ‘integraliteit’ en ‘samenwerking’. In deze verhandeling
wordt ‘integrale veiligheid’ dan ook op die manier afgebakend. Bovendien kan hierbij
opgemerkt worden dat dit ook dé kern vormt van het Belgische integrale veiligheidsdenken,
dat zich namelijk laat vertalen in een integraal en geïntegreerd veiligheidsbeleid.
Bij de dimensie integraliteit kon mede vastgesteld worden dat er meermaals werd verwezen
naar de veiligheidsketen als instrument. Dit model geniet in deze analyse dan ook de
voorkeur, te meer dit model – straks zullen we dit zien – ook wordt gehanteerd binnenin de
hedendaagse politiecultuur. Dit is zeer belangrijk, gezien dit werkstuk zich in het bijzonder
richt op de lokale politie.
16
2 De vertaling van het integrale veiligheidsbeleid
2.1 … in verschillende veiligheidsplannen
Er worden grosso modo vier verschillende plannen onderscheiden. Het federaal
veiligheidsplan gaat uit van de federale ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie, het
nationale veiligheidsplan (afgekort: NVP) valt onder regie van de federale politie, het lokaal
veiligheidsplan valt onder de bevoegdheid van de burgemeester en het zonaal veiligheidsplan
(ZVP) wordt opgesteld door de lokale politie (Ponsaers, 2001a, 2001b).
2.1.1 Federaal veiligheidsplan
De regering geeft haar integraal veiligheidsbeleid in eerste fase vorm door middel van het
‘federaal veiligheidsplan’ (Ponsaers, 2001b). Dit plan omvat een grote verscheidenheid aan
beleidsdomeinen. Daarnaast is het zo dat dit federaal veiligheidsplan ook een justitieel luik
bevat, dat toelaat het vervolgings-, straftoemetings- en strafuitvoeringsbeleid meer af te
stemmen op de gestelde veiligheidsprioriteiten. Elke betrokken partner in dit federaal
integraal veiligheidsbeleid werkt mee aan het implementeren van dit integraal
veiligheidsbeleid in zijn eigen beleid, zo ook de politieorganisatie.
Het oorspronkelijk eerste federaal veiligheidsplan werd geactualiseerd door de Kadernota
Integrale Veiligheid (supra) (Devroe & Reynders, 2005). Een nieuwe kadernota kunnen we
niet terugvinden, hoewel het huidig regeerakkoord zich voorneemt een nieuwe kadernota tot
stand te brengen (Federale Regering, 2014). Het aantal prioritaire criminaliteitsfenomenen
zou hierin worden beperkt en deze kadernota zou nog voor de afronding van het volgende
nationale veiligheidsplan worden afgewerkt.
2.1.2 Nationaal veiligheidsplan
Het nationaal veiligheidsplan volgt de prioritaire doelen en fenomenen uit het eerste federaal
veiligheidsplan, maar ontdoet het van niet-politionele aspecten. Daarbovenop worden een
aantal prioritaire doelen en fenomenen opgenomen die vanuit politioneel standpunt van
essentieel belang zijn, maar die dan weer minder wezenlijk zijn in het federaal veiligheidsplan
(Ponsaers, 2001b).
17
2.1.3 Zonaal veiligheidsplan
Zonale veiligheidsplannen enten zich op beide voorgaande plannen (Ponsaers, 2001b). Deze
onderzoeken de prioritaire doelen en fenomenen uit de laatstgenoemde plannen en gaan na in
welke mate deze prioriteiten beantwoorden aan de lokale noden en problemen. Het is dus
mogelijk dat in sommige politiezones besloten wordt een aantal federale prioriteiten niet op te
nemen, dit ten voordele van een aantal andere, meer lokale prioriteiten. Hier wordt verderop
nog dieper op ingegaan.
Zowel het nationaal veiligheidsplan als het zonaal veiligheidsplan bieden de geïntegreerde
politie mogelijkheid haar organisatie te sturen met het oog op een ‘excellente’
(gemeenschapsgerichte, informatiegestuurde en optimale) politiezorg (infra) (Bruggeman,
Van Branteghem, & Van Nuffel, 2007).
2.1.4 Lokaal veiligheidsplan
Als laatste is het zo dat er lokale integrale veiligheidsplannen kunnen worden opgesteld
(Ponsaers, 2001b). In tegenstelling tot de voorgaande plannen, is er geen enkele wettelijke
bepaling die voorziet in het opstellen van lokale IV-plannen (infra).
2.1.5 Afstemming tussen de verschillende plannen
Zoals onderstaande afbeelding laat zien, vormen de verschillende beleidsplannen een tamelijk
ingewikkeld gegeven. De reden hiervoor, ligt besloten in de community-oriented-policing- en
problem-oriented-policingfilosofie (infra) (Ponsaers, 2001a). Immers, men moet kunnen
tonen of problemen al dan niet een oplossing krijgen. Burgers hebben namelijk recht op een
effectieve aanpak van hun problemen. Ieder moet dan ook op een zichtbare, tot zelfs meetbare
wijze, zijn deel invullen en de verantwoordelijkheid opnemen voor zijn of haar bijdrage.
18
Figuur 3: Veiligheidsplannen – afstemming achterhaald (K. Van Heddeghem & T. De Schepper, gastcollege ‘lokaal
veiligheidsbeleid’, 27 november 2014)
De praktijk laat ons echter zien dat de verschillende veiligheidsplannen niet op elkaar zijn
afgestemd (De Pauw, De Pauw, Devroe, Dormaels & Gunst, 2012). De periode en de duur
van de veiligheidsplannen zijn niet op elkaar afgesteld en er heerst ook enige onduidelijkheid
omtrent de regierol van het lokale veiligheidsbeleid (Bauwens et al., 2011, in Willekens &
Kerkab, 2014; De Pauw, De Pauw, Devroe, Dormaels & Gunst, 2012). Met uitzondering van
het lokaal en federaal veiligheidsplan, zijn alle bovenvermelde plannen reeds gerealiseerd en
zelfs al in een hernieuwde editie verschenen. Dit heeft als gevolg dat de afstemming tussen
actoren en plannen belemmerd wordt, of op zijn minst niet formeel wordt aangemoedigd. Dit
kan dan ook resulteren in een beleid waarbij iedereen in ‘het wilde weg’ iets aan
veiligheidsproblemen gaat doen, hetgeen vaak ‘meer van hetzelfde’ blijkt te zijn (de Haan,
1995).
De Pauw, De Pauw, Devroe, Dormaels & Gunst (2012) halen bovendien aan dat de
Kadernota Integrale Veiligheid weinig aandacht schenkt aan de belangen van de
gemeenschappen en gewesten. Toch is dit belangrijk, gezien de overgehevelde bevoegdheden.
Recentelijk werd gepoogd hieraan tegemoet gekomen door het afsluiten van een
samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten
(Dienst voor het Strafrechtelijk beleid, s.d.).
19
2.2 … naar de geïntegreerde politie
Theoretisch gezien is binnen het concept van ‘integrale veiligheid’ slechts een ondergeschikte
rol weggelegd voor de politie. Niettemin laat de praktijk zien dat de politie toch een
sleutelpositie bekleedt (Vlek, 2005). Dit komt onder andere door haar informatiepositie en de
unieke combinatie van haar ruime taakstelling, 24-uursaanwezigheid en –beschikbaarheid en
haar bevoegdheden. Devroe en Reynders (2005) verwoorden het zo: de politieorganisatie is
reeds vanouds actief op het veiligheidsterrein en heeft hierin al heel wat vakkennis
opgebouwd. Niettemin is het hoe dan ook noodzakelijk dat de politieorganisatie een integraal
veiligheidsbeleid voert, gezien elke partner betrokken in de veiligheidsketen het globaal en
algemeen integraal veiligheidsbeleid moet vertalen in zijn of haar eigen beleid (Ponsaers &
Enhus, 2000, in Devroe & Reynders, 2005).
Bovendien wijst de huidige politiestructuur richting een neoliberale hervormingstendens,
gericht op efficiëntie van de lokale beleidsvoering en administratie die doet denken aan new
public management (Reynaert & Steyvers, 2005). Het ontstaan van nieuwe netwerken in het
lokale veiligheidsbeleid – de beleidsverklaring van Minister van Veiligheid Jan Jambon,
waarin hij stelt dat de private sector een grotere rol dient te spelen in het veiligheidsbeleid van
België, kan hierin gekaderd worden (Vanschoubroek & Vanhecke, 2014) – en de functionele
scheiding tussen het politieke en ambtelijke bestuur (beide begrippen werden bij de nieuwe
politiestructuur duidelijker gedefinieerd) kunnen onder deze laatste noemer geplaatst worden.
2.2.1 De Belgische politiestructuur
Sinds de Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst,
gestructureerd op twee niveaus5
, bestaat de Belgische politieorganisatie uit twee
politieniveaus: de lokale politie en de federale politie. Beide niveaus functioneren zelfstandig
en zijn elk afhankelijk van hun eigen overheden, maar er bestaan verschillende
verbindingsmechanismen om op een geïntegreerde manier te werken. De wettelijke basis van
het politiewerk staat beschreven in de wet op het politieambt (WPA) van 5 augustus 1992
(Federale politie, s.d.).
5 De titel van de desbetreffende wet spreekt voor zich: niet alleen de politie staat in voor de beheersing van de onveiligheid
(Devroe & Reynders, 2005). Alle schakels in de maatschappij worden namelijk betrokken, zodat de veiligheidsproblematiek
gezamenlijk wordt benaderd. In deze context gaat de politie partnerships aan, waarbij elkeen binnen zijn of haar rol blijft.
20
De federale politie is één politiekorps, werkzaam op federaal niveau en oefent haar
opdrachten uit over het gehele Belgische grondgebied. Ze vervult hierbij niet enkel
gespecialiseerde opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, maar ook ‘zone-
overschrijdende’ opdrachten. Daarenboven levert ze mede steun aan de lokale politie. Hierbij
houdt ze rekening met de principes van ‘geïntegreerde werking’, ‘specialiteit’, ‘subsidiariteit’
en een ‘synergie met de andere partners’ (Federale politie, s.d.).
De lokale politie telt bijna 33000 personeelsleden. Zij verzekert de basispolitiezorg (waarover
verder meer) en is – in tegenstelling tot de federale politie – georganiseerd in politiezones
(Federale politie, s.d.). In totaal telt het Belgisch grondgebied 192 politiezones die op hun
beurt kunnen worden onderverdeeld in twee types: er zijn 43 ééngemeentezones en 149
meergemeentezones. Deze laatste bestaan uit twee of meerdere gemeenten, dit om
geografische of operationele redenen.
De aard en omvang van de lokale politiezones kunnen sterk verschillen, afhankelijk van
bijvoorbeeld de oppervlakte en de verstedelijkingsgraad. In de grootste korpsen werken 1500
tot 2800 personen, andere (veelal kleinere) korpsen stellen ongeveer 50 personen tewerk. Elk
korps van de lokale politie staat onder leiding van een korpschef (Federale politie, s.d.). In
ééngemeentezones oefenen de gemeenteraad en de burgemeester hun politiebevoegdheden
uit: de gemeente stelt voor haar lokaal politiekorps een eigen begroting op en beheert zelf haar
rekeningen. In een meergemeentezone tekenen een politieraad (samengesteld uit
vertegenwoordigers van de verschillende gemeenteraden) en een politiecollege (samengesteld
uit alle burgemeesters van de meergemeentezone) de beleidslijnen uit (Federale politie, s.d.).
2.2.2 Community-oriented policing
De Belgische regering opteerde bij de politiehervorming voor de implementatie van een
community-oriented-policingbeleid, een term ontleend aan de Noord-Amerikaanse en
Canadese politiecultuur. In België spreekt men over gemeenschapsgerichte politie of
basispolitiezorg (Ponsaers, 2001a).
In de praktijk werd community policing al meermaals vervangen door community safety
contracts (supra) (Brogden & Nijhar, 2005). Gezien dit toch onder andere wijst op het feit dat
beide concepten een uiterst groot raakvlak kennen – met name dat de politie hier naartoe
wenst te evolueren en dat de veiligheidsplannen duidelijk worden gesitueerd binnen dit
community-oriented-policing- (en problem-oriented-)policingmodel (infra) – wordt in dit
21
hoofdstuk bijgevolg wat dieper ingegaan op de aspecten van een community-oriented policing
policy.
2.2.2.1 De filosofie achter het concept
Doorheen de traditionele politiezorg werden slechts enkele taken aanzien als sociaal gericht.
De kerntaak bestond erin criminelen op te sporen en was dus repressief van aard (Bittner,
1974, in Grabosky, 2009). In onze moderne maatschappij laat criminaliteit zich echter niet
langer meer inperken door hard op te treden (Schaffer, 1980).
Community-oriented policing (ook wel community policing of kortweg COP) kwam de
afgelopen jaren bij politie-instanties in de Verenigde Staten en de rest van de westerse wereld
steeds meer in trek (Lab, 2003). De invulling ervan verschilt echter van land tot land, alsook
wat als nieuw of innovatief wordt bestempeld (Brogden & Nijhar, 2005).
Volgens Lab (2003) moet community policing gezien worden als een uitbereiding van de
pogingen om coöperatieve relaties te bouwen tussen de politie en leden van de samenleving.
De politie heeft namelijk de hulp nodig van de bevolking, gezien zij criminaliteit kan melden
en informatie kan leveren (Lab, 2003; Schaffer, 1980). Bovendien bevordert community
policing het vertrouwen tussen beide. Kortom, het is een nieuwe benadering waarbij de politie
samenwerkt met leden van de samenleving om zicht te krijgen op specifieke problemen en de
onderliggende oorzaken van criminaliteit en deviantie (Schaffer, 1980; Lab, 2003; Bayley,
2006, in Grabosky, 2009), om dan uiteindelijk een antwoord te formuleren op de noden van
de samenleving (Brogden & Nijhar, 2005)6.
Deze gezamenlijke zorg houdt overigens ook in dat er ruimte is om de samenleving toe te
laten te voorzien in hun eigen veiligheid (Grabosky, 2009). Friedmann (1992) voegt hier nog
enkele elementen aan toe. Politie-instanties moeten volgens hem ook oog hebben voor een
effectieve criminaliteitsbeheersing, angst voor criminaliteit, levenskwaliteit, verbeterde
politiezorg en –legitimiteit en dit door middel van een proactieve werking. Schaffer (1980) en
Brogden & Nijhar (2005) halen mede dit proactieve aspect aan. Hierbij komt dan ook nog dat
de politie verantwoording dient af te leggen en belangstelling moet hebben voor de rechten en
vrijheden van burgers (Friedman, 1992).
6 De vraag naar meer politie in het straatbeeld kan bij wijze van illustratie hierin gekaderd worden (Schaffer, 1980; fvg,
2004).
22
Om aan al deze elementen te ontkomen herleidt Ponsaers (2001a) de essentie met betrekking
tot community-oriented policing tot twee complementaire complementen: community
partnership en problem solving. Hoewel dit laatste volgens sommigen als nog iets
afzonderlijk kan worden beschouwd…
2.2.2.2 Wat met problem-oriented policing?
Goldstein – grondlegger van het concept – plaatste zijn problem-oriented policing tegenover
de zogenaamde té softe interpretatie van community policing. Hij beschuldigde namelijk de
aanhangers van dit laatste denkbeeld ervan teveel de nadruk te leggen op het interne beheer
van politiemachten (Ponsaers, 2001a). Volgens Goldstein (2003) moet de politie zich bij het
bestrijden van problemen in de samenleving baseren op de best mogelijke kennis inzake de
aard van die problemen. Ook is het volgens hem belangrijk dat de effectiviteit van
verschillende mogelijke strategieën mee in rekening wordt gebracht. Problem-oriented
policing wordt volgens Bullock, Erol en Tilley (2006) omschreven als de toepassing van
wetenschappelijke principes bij de aanpak van criminaliteitsproblemen en overlast.
Hoewel de termen community-oriented policing en problem-oriented policing vaak worden
gelijkgesteld (Lab, 2003; Kratcoski, Das, & Verma, 2003; Brogden & Nijhar, 2005), voeren
sommigen aan dat er toch een (weliswaar licht) onderscheid kan gevonden worden. Bullock &
Tilley (2003, in Brogden & Nijhar, 2005) halen bijvoorbeeld aan dat problem-oriented
policing eerder een lichte variant is van community-oriented policing. Lab (2003) stelt het dan
terug anders en verklaart dat beiden doelen op hetzelfde, maar dat problem-oriented policing
niet noodzakelijk rekent op de bevolking of meewerkende instanties. Nog anderen gaan een
stap verder en beweren dat problem-solving eigenlijk inherent deel uitmaakt van community-
policing (Brogden & Nijhar, 2005). Of zoals Zanders (1998, in Reynaert & Steyvers, 2005)
het stelt: community policing verwijst naar de probleemoplossende houding en die houding
vereist een hechte band tussen politie en bevolking. Ook Ponsaers (2001a) beweert dit laatste,
namelijk dat problem-oriented policing duidelijk terugvalt op community policing. Hij steunt
deze bewering dus ook, maar toch nuanceert hij zichzelf door te stellen dat het desondanks
geen synoniemen zijn. Hij verdedigt immers eveneens de eerste opvatting dat problem-
oriented policing kan worden beschouwd als een variant van community policing.
23
2.2.2.3 De Belgische invulling: naar een excellente politiezorg
Bruggeman, Van Branteghem & Van Nuffel (2007) zetten in hun visie op een ‘excellente
politiezorg’ aan tot een integrale en geïntegreerde werking: “Via een veiligheidsketen van vijf
maatregelen (proactie, preventie, voorbereiding, reactie en nazorg) dragen ‘alle’
belanghebbenden op een integrale en geïntegreerde wijze bij tot de maatschappelijke
veiligheid” (Bruggeman, Van Branteghem, & Van Nuffel, 2007, p. 7). De overheden bepalen
volgens hen hierbij dan ook duidelijk wat van de diverse belanghebbenden in het
veiligheidsnetwerk verwacht wordt en hoe de bevoegdheden, verantwoordelijkheden en taken
van iedereen zijn afgebakend. Die belanghebbenden stemmen daarenboven ook hun eigen
initiatieven en inspanning af op dit beleid.
Bruggeman, Van Branteghem & Van Nuffel (2007) halen aan dat de rol van de politie in dit
verhaal bevoorrecht en exclusief is. Respectievelijk betekent dit dat zij zogenaamd een link
vormt tussen de bestuurlijke en gerechtelijke keten en daarbovenop legaal en legitiem gebruik
kan maken van dwangmaatregelen. De ‘excellente politiezorg’ levert hiertoe een
‘gemeenschapsgerichte’, ‘informatiegestuurde’ en ‘optimale’ bijdrage van de politie aan de
gemeenschappelijke veiligheidsaanpak. Zowel de lokale als de federale politie moeten
evolueren naar deze ‘excellente politiezorg’. In wat volgt, gaan we dieper in op de
verschillende pijlers die deze denkwijze vormgeven.
2.2.2.3.1 Gemeenschapsgerichte politiezorg
De ‘gemeenschapsgerichte politiezorg’ (GGPZ) bepaalt het soort politie dat België wenst en
verwijst naar de finaliteit, het cultureel kader van de Belgische politie en de houding van haar
medewerkers (Bruggeman, Van Branteghem, & Van Nuffel, 2007). Het is de Belgische en
politionele interpretatie van het begrip community policing. Dé centrale gedachte hierbij is het
tot stand brengen en behouden van een vertrouwensband met de bevolking. Precies omdat de
politie mee verantwoordelijk is voor veiligheid, dient ze – met blijvende aandacht voor haar
kerntaken – samen te werken met de partners in de veiligheidsketen. Deze
gemeenschapsgerichte politiezorg berust op vijf pijlers: ‘externe oriëntering’,
‘probleemoplossend werken’, ‘partnerschap’, ‘verantwoording’ en ‘bekwame betrokkenheid’.
24
2.2.2.3.2 Informatiegestuurde politiezorg
De ‘informatiegestuurde politiezorg’ (IGPZ) hangt nauw samen met GGPZ (supra) en vormt
de rode draad doorheen het geheel van de politionele (operationele, beleids- en
ondersteunende) processen (Bruggeman, Van Branteghem, & Van Nuffel, 2007). Kennis
biedt de mogelijkheid tot het formuleren van doelstellingen, het sturen van acties en het
evalueren van de effecten en prestaties om vervolgens bij te sturen en opnieuw doelstellingen
te bepalen. In het buitenland spreekt men over intelligence led policing (ILP) (Bruggeman,
Van Branteghem, & Van Nuffel, 2007), hetgeen volgens sommigen – net als problem-
oriented policing – kan beschouwd worden als een lichte variant van community-oriented
policing (Brogden & Nijhar, 2005). IGPZ kan op haar beurt opgedeeld worden in vijf
kenmerken: ‘doelbepalend’, ‘pro- en reactief’, ‘meerwaarde biedend’, ‘uitwisseling’ en
‘doelgericht’ (Bruggeman, Van Branteghem, & Van Nuffel, 2007).
2.2.2.3.3 Optimale bedrijfsvoering
Als laatste verwijst de ‘optimale bedrijfsvoering’ (OBV) naar het ondersteunend
managementmodel (Bruggeman, Van Branteghem, & Van Nuffel, 2007). Dit leidt tot een
doelgerichte, stapsgewijze en doordachte realisatie in de organisatie van de politiespecifieke
basisbegrippen. Hier heeft men onder meer ook aandacht voor de PDCA-cyclus van Deming
(supra). Bij optimale bedrijfsvoering gaat het om de volgende vijf principes:
‘resultaatgerichtheid’, ‘transparantie’, ‘continu verbeteren’, ‘samenwerking’ en ‘leiderschap
met lef’.
2.2.2.3.4 Maatschappelijke veiligheid
De ‘maatschappelijke veiligheid’ als overheidsbeleid is de koepel waarbinnen de politie haar
bijdrage levert (Bruggeman, Van Branteghem, & Van Nuffel, 2007). Maatschappelijke
veiligheid (MV) is het resultaat van het integraal en geïntegreerd veiligheidsbeleid onder de
regie van de overheden (supra). Bruggeman, Van Branteghem & Van Nuffel verwijzen
hierbij expliciet naar de Kadernota Integrale Veiligheid van de federale regering waar
diezelfde integrale en geïntegreerde veiligheidsaanpak centraal staat (Federale Ministerraad,
2004) en naar de verwevenheid tussen de politionele en andere veiligheidsplannen, zoals
eerder beschreven. Ook wordt benadrukt dat een veiligheidsbeleid meer is dan het nemen van
maatregelen op ogenblikken dat problemen zich voordoen (Bruggeman, Van Branteghem, &
25
Van Nuffel, 2007). Er wordt dan ook sterk verwezen naar de vijf schakels van de
veiligheidsketen (supra).
2.3 … naar de lokale politie
2.3.1 Basispolitiezorg
De lokale politie verzekert de basispolitiezorg, zijnde alle opdrachten van bestuurlijke
(handhaving openbare orde, verkeershandhaving…) en gerechtelijke politie (onderzoeken) die
nodig zijn voor het beheersen van lokale gebeurtenissen en fenomenen die zich voordoen op
het grondgebied van de politiezone (Federale politie, s.d.). In praktijk betekent dit dat elke
politiezone minstens zeven basisfunctionaliteiten dient te garanderen: wijkwerking; onthaal;
interventie; slachtofferbejegening; lokale recherche; handhaving van de openbare orde en
verkeer. Elke burger heeft dus – ongeacht waar hij zich bevindt op het grondbied – recht op
eenzelfde kwaliteitsvolle dienstverlening. Deze zeven basisfuncties zijn ingebed in de
filosofie van de gemeenschapsgerichte politiezorg (GGPZ) (Ponsaers, 2001a; Federale politie,
s.d.). Ook kan het zijn dat sommige politiezones zich hebben gespecialiseerd in verschillende
domeinen (hondenbrigade, motorbrigade, lokale onderzoeksploegen, audiovisueel verhoor
van kinderen…). Bovendien verzorgt de lokale politie ook soms politietaken van federale aard
(Federale politie, s.d.). Voorbeelden bij dit laatste zijn: ordehandhaving bij grote manifestaties
of voetbalwedstrijden, bescherming van personen en (on)roerende goederen…
2.3.2 Een nadere blik op het lokale politiebeleid
Zoals eerder aangehaald bestaat binnen elke politiezone een zonaal veiligheidsplan (ofwel
lokaal politieplan). Dit plan ontstaat na overleg binnen de zonale veiligheidsraad. De
hoofdopdracht van deze raad bestaat er namelijk in het zonaal veiligheidsplan voor te
bereiden, te bespreken, en te evalueren7.
In de artikelen 36 en 37 van de WGP8 staat omschreven dat het zonaal veiligheidsplan
betrekking heeft op de volgende zaken: “de prioritaire opdrachten en doelstellingen
vastgesteld door de burgemeesters en de procureur des Konings, elkeen wat zijn
bevoegdheden betreft, die in een globale veiligheidsaanpak worden geïntegreerd, evenals de
7 Wet 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op 2 niveaus, B.S. 5 januari 1999. 8 Ibid.
26
wijze waarop deze opdrachten en doelstellingen zullen worden bereikt; de capaciteit van de
lokale politie die bestemd is voor de uitvoering van de opdrachten van gerechtelijke en
bestuurlijke politie en die er moet voor zorgen dat deze opdrachten te allen tijde kunnen
worden uitgevoerd, in het bijzonder de lokale opdrachten; de bijdrage van de lokale politie in
de uitvoering van de opdrachten van federale aard […]; en de opdrachten en doelstellingen
die eigen zijn aan een gemeente van de zone […].”
De zonale veiligheidsraad is volgens Lenaerts (2012) het enige forum waar
vertegenwoordigers inzake de lokale veiligheid elkaar op regelmatige basis ontmoeten. Politie
en Justitie / parket zijn volgens hem verantwoordelijk voor de veiligheid stricto sensu, met
name voor opsporing, vervolging en strafuitvoering. De bestuurlijke overheid voor de
veiligheid sensu lato, zijnde de preventie en de aanwezigheid van de noodzakelijke
voorzieningen die criminaliteit en overlast rechtstreeks of onrechtstreeks mee helpen
voorkomen. Helaas is het volgens Lenaerts zo dat de meeste zonale veiligheidsraden zich
vooral focussen op het opsporingsbeleid van de politie, dit terwijl een zonale veiligheidsraad
een ruimere opdracht heeft en grotere kansen biedt. In 2005 werd trouwens vastgesteld dat
slechts 63 van de (toenmalig) 196 zonale veiligheidsplannen vermeldden dat er rekening werd
gehouden met een gemeentelijk veiligheidsbeleid (Ceuppens, 2005). De afwezigheid van een
lokaal veiligheidsplan roept toch enige vragen op omtrent de prioriteitstelling bij politie en de
manier waarop het politieapparaat gestuurd wordt vanuit de overheid (De Pauw & Heene,
2006).
2.4 Besluit
De integrale veiligheidsgedachte wordt duidelijk vertaald naar het Belgisch politiewezen:
binnen de excellente politiezorg wordt expliciet verwezen naar het heersende integraal en
geïntegreerd veiligheidsbeleid en de Engelstalige noemer voor dit beleid – community safety –
wordt per slot van rekening ook vaak gelijkgesteld met community policing. Doorheen de
bespreking van de verschillende begrippen werd daarbij eveneens aangehaald dat problem-
oriented policing nauw verbonden is met community policing. Volgens de ene is het een
variant, volgens de andere vormt het een onderdeel. Hoewel beide begrippen duidelijk
onderscheiden worden in de uitleg rondom de Belgische excellente politiezorg, verdedigen we
in deze verhandeling de stelling dat dit eerste begrip inherent deel uitmaakt van een
gemeenschapsgerichte politiezorg. Hoe het ook zij, beide concepten komen uitgebreid aan
bod in de hedendaagse Belgische politiezorg.
27
Daarnaast werd aangevoerd dat de implementatie van het integrale veiligheidsbeleid doorheen
de verschillende veiligheidsplannen niet steeds van een leien dak loopt. De vertaling naar de
verschillende veiligheidsplannen loopt enigszins stroef en – ondanks het gegeven dat de
excellente politiezorg duidelijk gewag maakt van een integrale aanpak – gaan er toch
stemmen op dat de lokale politie niet meteen blijk geeft van een integrale aanpak. Het zonaal
veiligheidsoverleg zou eerder gaan over politionele taken en de zonale veiligheidsplannen
zouden zogenaamd niet echt rekening houden met de gemeentelijke veiligheidsprioriteiten.
Een inpassing in het geheel is dus volgens sommigen niet meteen aan de orde.
28
DEEL 2: EMPIRISCH LUIK
3 Methodologie
In dit deel beschrijven we de methodologie en gevolgde werkwijze van het gevoerde
onderzoek. Hier wordt aangetoond hoe we een antwoord zullen bieden op de
onderzoeksvragen. We willen de transparantie van het onderzoek garanderen en geven dan
ook alle noodzakelijke gegevens zodat het onderzoek perfect kan worden gerepliceerd.
3.1 Onderzoeksopzet
3.1.1 Onderzoeksstrategie
In deze studie onderzoeken we aan de hand van een inhoudsanalyse. Om een antwoord te
vinden op onze vragen wordt tekstueel materiaal bekeken vanuit de vraagstelling of vanuit
een daaruit afgeleid categorieënstelsel (infra) (Verschuren & Doorewaard, 2007). Deze
inhoudsanalyse is in hoofdzaak kwalitatief, hoewel er ook in lichte mate tevens sprake is van
een kwantitatief aspect. Enerzijds willen we namelijk op zoek gaan naar betekenissen die
politiezones aan bepaalde deelaspecten van een integraal veiligheidsbeleid verlenen en
houden we ons bezig met inhouden te duiden en te begrijpen. Anderzijds is het ook zo dat we
inhouden turven in gesloten categorieën (infra): we zijn ook geïnteresseerd in hoe vaak en in
welke mate een politiezone interesse heeft voor bepaalde elementen die typerend zijn voor
een integraal veiligheidsbeleid.
3.1.2 Dataverzameling
3.1.2.1 Onderzoeksmateriaal
Zoals in de inleiding reeds duidelijk werd, hanteren we in dit onderzoek documenten, meer
bepaald: zonale veiligheidsplannen. Een inhoudsanalyse van documenten heeft veel
gebruiksmogelijkheden (Verschuren & Doorewaard, 2007). De documenten zijn namelijk in
grote aantallen en diversiteit aanwezig. Bovendien zijn ze relatief gemakkelijk toegankelijk,
moeten voor de verzameling en ontsluiting ervan doorgaans weinig kosten worden gemaakt,
is er geen sprake van uitgelokt of reactief gedrag en zijn ze slijtvast (ze zijn eindeloos te
raadplegen). Als laatste kunnen ze een handige aanvulling vormen op interviews en
observaties.
29
Niettemin zijn er ook enkele beperkingen verbonden aan de inhoudsanalyse van documenten.
Zo moeten we steeds indachtig zijn dat documenten een editing kunnen ondergaan.
Verschuren en Doorewaard (2007) geven zo het voorbeeld van een voorzitter van een
vergadering die opmerkt dat bepaalde passages niet voor de notulen bestemd zijn. Toegepast
op dit onderzoek moeten we dus steeds indachtig zijn dat zonale veiligheidsplannen een
bepaalde ‘kleur’ kennen.
Nog een beperking van documenten is dat we geen fysiek gedrag kunnen bestuderen. Een
zonaal veiligheidsplan is in feite immers enkel een plan waarin de prioritaire opdrachten en
doelstellingen worden vastgesteld. In hoeverre of in welke mate deze geplande opdrachten en
doelstellingen daadwerkelijk doorheen de dagelijkse politiewerking worden verwezenlijkt in
het komende politiebeleid, staat niet vast. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat politiezones in hun
zonaal veiligheidsplan niet meteen blijk geven van een doorgedreven integrale aanpak, maar
dat zij in hun dagelijkse werking wel degelijk integraal te werk gaan. Omgekeerd kan
natuurlijk ook.
Kortom, onze conclusies zijn enkel gebaseerd op de inhoud van de zonale veiligheidsplannen
en de mogelijkheid bestaat dus dat deze geen juiste afspiegeling vormen van de werkelijkheid.
Vandaar ook wensen we te benadrukken dat omzichtigheid geboden is bij de interpretatie van
de getrokken conclusies.
3.1.2.2 Steekproef
In dit onderzoek voeren we een homogene steekproef uit, dit om de variatie tussen de
onderzoekseenheden zo sterk mogelijk te vermijden (Mortelmans, 2010). We wensen hiermee
een bepaalde groep heel gedetailleerd te beschrijven. Op basis van deze grondige beschrijving
kunnen we al dan niet beoordelen of de conclusies die getrokken worden uit het onderzochte
(de ‘broncase’) ook van toepassing zijn op de case waarin de lezer geïnteresseerd is (de
‘doelcase’). Dit noemen we case-to-case-overdracht (Maesschalck, 2010). Iemand die goed
vertrouwd is met andere verstedelijkte tot heel verstedelijkte politiezones, kan bijvoorbeeld
beoordelen of de omstandigheden daar dezelfde zijn, ofwel dat ze zo verschillend zijn dat
generalisering niet mogelijk is.
Mijn steekproefkader betreft een Excel-document afkomstig van de FOD Binnenlandse Zaken
waarin alle zonale veiligheidsplannen worden getoetst aan enkele variabelen (elke variabele
heeft als antwoordcategorie: ‘0’ of ‘1’). In die transversale analyse wordt onder meer
30
nagegaan of deze veiligheidsplannen blijk geven van interne en externe samenwerking. Ook
wordt er vanuit het nationaal veiligheidsplan per prioritair criminaliteitsfenomeen genoteerd
welke van die prioriteiten binnen elk zonaal veiligheidsplan terug te vinden zijn. Naast dit
document hanteren we bovendien ook een typologie die werd gehanteerd bij een lokale
veiligheidsbevraging uit 2011, uitgevoerd door de federale politie. Daarin worden vijf types
van zones onderscheiden, gaande van erg landelijk tot erg stedelijk (Federale politie, s.d.). Op
basis van deze twee documenten worden zodoende zonale veiligheidsplannen geselecteerd die
voldoen aan de volgende kenmerken.
De populatie betreft hier het geheel van Vlaamse politiezones: politiezones uit de
provincies West- en Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg. Deze
werkwijze wordt gehanteerd om te vermijden dat de steekproef te groot zou uitvallen.
Het gaat om verstedelijkte tot heel verstedelijkte politiezones. Van deze politiezones
kan met een relatief grote zekerheid worden vermoed dat deze werken volgens de
veiligheidsketen. Stedelijke zones hebben namelijk meer interventieploegen, meer
onthaalpunten, langere openingsuren van de onthaalpunten alsook meer of sterk
uitgebouwde specialisaties (Commissie ter begeleiding van de politiehervorming op
lokaal niveau, 2007).
De geselecteerde plannen geven blijk van interne én externe samenwerking.
Samenwerking vormt een inherent onderdeel van een integraal veiligheidsbeleid en
houdt ook verband met de verschillende schakels van de veiligheidsketen. Of zoals
Meijlaers (2006) het illustreert met een voorbeeld: preventie is belangrijk en daarin
spelen ordediensten, het maatschappelijk middenveld en de diverse gemeentelijke /
stedelijke diensten een centrale rol in.
Zowel drugs én inbraak zijn opgenomen als prioritaire criminaliteitsfenomenen in het
zonaal veiligheidsplan. Beide fenomenen komen het meest voor doorheen de Vlaamse
zonale veiligheidsplannen én bovendien komen ze ook aan bod in de Kadernota
Integrale Veiligheid. Ze vereisen dus een integrale aanpak.
Ons baserend op deze criteria komen we uit bij zeven politiezones waarvan met grote
zekerheid kan gesteld worden dat deze integraal te werk gaan: PZ Aalst, PZ Antwerpen, PZ
Brugge, PZ HAZODI, PZ Leuven, PZ RIHO en PZ Vlas. Hun zonale veiligheidsplannen gaan
we in de diepte bestuderen op hun integraal karakter.
31
3.1.3 Onderzoeksinstrument
In deze inhoudsanalyse hanteren we een categorieënstelsel (zie bijlage 2). Dit is vergelijkbaar
met de vragenlijst voor een interview of een enquête en met een waarnemingsschema voor
observatie (Verschuren & Doorewaard, 2007).
3.2 Analyse van de gegevens
De verworven gegevens worden verwerkt aan de hand van codering, die gebeurt in
verschillende fasen (Decorte, 2010). Eerst doen we aan open coderen. De documenten worden
opgedeeld in stukken door er codes aan te hechten. Hierdoor krijgen we een forse
datareductie. We volgen hierbij de a priori-benadering: we vertrekken van een initiële lijst
met codes (supra). Nadeel hiervan is dat de onderzoekseenheid gewrongen zit in onze
betekeniswereld en dat we zo eerder onze betekeniswereld bestuderen dan die van de
uitgekozen case. De laatste fase bestaat uit patrooncoderen. Hier zullen we meer conceptueel
werken en proberen om de verschillende codes in categorieën of patrooncodes bijeen te
brengen.
Handig om weten is dat – gezien documenten slijtvast zijn (supra) – we het materiaal telkens
opnieuw vanuit één onderzoeksvraag kunnen analyseren (Verschuren & Doorewaard, 2007).
Op die manier kunnen we meer uit het materiaal halen dan wanneer we proberen in één keer
te letten op alles wat voor de beantwoording van alle onderzoeksvragen relevant zou kunnen
zijn. Personen als databronnen daarentegen zouden vermoeid en verveeld kunnen raken als we
ze steeds met vragen lastigvallen. Dit kan gevolgen hebben voor de geldigheid en
betrouwbaarheid van de informatie.
32
4 Resultaten
Daarmee komen we bij de uiteindelijke onderzoeksresultaten waarin de antwoorden op de
onderzoeksvragen worden geformuleerd. Het is van belang te melden dat tijdens de screening
van de zonale veiligheidsplannen enkel wordt gekeken naar de huidige werking en
strategische doelstellingen. Verwijzingen naar maatregelen die in de vorige beleidsperiode
werden geïmplementeerd, zijn dus niet opgenomen in onze resultaten. Tevens vermelden
enkele zonale veiligheidsplannen ook nog wat hun bijdrage inhoudt aan opdrachten van
federale aard. Deze zijn voor ons van bijkomstig belang, vermits wij ons in hoofdzaak
focussen op opdrachten en doelstellingen die eigen zijn aan de politiezone zelf.
Zoals reeds vermeld, spitsen wij ons binnen de fenomeengerichte analyse toe op de
fenomenen ‘inbraak’ en ‘drugs’. Deze twee concepten definiëren wij doelbewust niet. We zijn
namelijk verplicht om ons te verzoenen met de definities die de verschillende zonale
veiligheidsplannen hieromtrent zelf aanbrengen.
Verder kan er wat verwarring ontstaan tussen de concepten ‘integraliteit’ en ‘samenwerking’.
Als voorbeeld kan de lokale politie bij de aanpak van een drugsfenomeen enerzijds nazorgend
(onderdeel van de veiligheidsketen) te werk gaan door mensen systematisch en actief door te
verwijzen naar drughulpverlening. Anderzijds kan zij met hulpverlenende instanties
misschien louter een formele samenwerkingsovereenkomst afgesloten hebben. Niettemin
proberen we daartussen een duidelijk onderscheid te creëren (bij het ene gaat het immers om
een expliciete vermelding van het feit dat politieambtenaren aangespoord worden door te
verwijzen, bij het andere gaat het dan eerder om het louter vermelden van
samenwerkingsovereenkomsten).
Als laatste willen we ook nog vermelden dat we bij het coderen van de bepaalde zonale
veiligheidsplannen enkele bestudeerde maatregelen of elementen niet konden terugvinden. Dit
wordt dan ook aangegeven, met als gevolg dat dit bij bepaalde zonale veiligheidsplannen niet
verder wordt verduidelijkt. Bij andere kan het zijn dat er wel nog enige duiding wordt
gegeven, wanneer we bijvoorbeeld toch enkele relevante zaken terugvinden die er deels mee
in verband kunnen worden gebracht, maar toch niet helemaal voldoen.
33
4.1 Integraliteit: de veiligheidsketen
Om na te gaan hoe politiezones bijdragen tot de veiligheidsketen, gaan we op zoek naar
maatregelen van de politiezone die in eerste instantie gericht zijn op en rechtstreeks bijdragen
tot het verbeteren van de maatschappelijke veiligheid. Investeringen in ICT of middelen
worden bijvoorbeeld niet beschouwd als een onderdeel van de veiligheidsketen (deze kunnen
enkel de werking van de verschillende basisfunctionaliteiten ten goede komen). Het gaat
hierbij uitsluitend over de interne werking (supra).
Doorheen dit hoofdstuk worden de schakels ‘proactie’ en ‘preventie’ samen besproken, dit
omdat het niet steeds mogelijk is met zekerheid na te gaan welke maatregelen al dan niet
werden ingevoerd naar aanleiding van een reeds bestaand probleem. Zo kan het zijn dat een
politiezone voor de komende legislatuur beslist dat de basisfunctie ‘wijkwerking’ (meer)
aandacht dient te verlenen aan zichtbare aanwezigheid, dit louter vanuit een wijzigende
beleidsvisie.
4.1.1 Algemene werking
In dit onderdeel bespreken we de algemene werking binnen de veiligheidsketen. Proactieve of
preventieve elementen die bijvoorbeeld bij de veiligheidsprioriteiten worden aangehaald,
zitten niet vervat in dit hoofdstuk. Deze komen wel aan bod bij de bespreking van de
fenomeengerichte werking. Namelijk, als politiezones bij hun veiligheidsprioriteit ‘drugs’
aangeven dat zij actief doorverwijzen naar bijkomende hulpverlening, wil dit niet per definitie
betekenen dat zij in hun algehele werking ook oog hebben voor nazorg. De vlag moet immers
de lading dekken.
We willen hier ook duiden dat er enige ambiguïteit kan ontstaan in verband met de
verschillende basisfunctionaliteiten. Basisfunctionaliteiten zijn transversaal of
dienstoverschrijdende activiteiten (Van Nuffel, 2009). Een interventie-inspecteur en
wijkagent kunnen immers eveneens aan slachtofferbejegening doen, het verkeer regelen,
verkeersovertredingen vaststellen en zich inschrijven voor een klantgerichte onthaalfunctie.
Tot slot willen we hier – zoals in de inleiding reeds aangehaald – vermelden dat deze rubriek
zo is opgebouwd dat per basisfunctie eerst wordt nagegaan welke de mogelijkheden van de
lokale politie zijn binnen de veiligheidsketen: elke basisfunctionaliteit wordt geplaatst binnen
de schakels ‘proactie’, ‘preventie’ en / of ‘nazorg’. Zoals eveneens reeds eerder aangehaald
34
beroepen we ons hierbij op de ministeriële omzendbrief PLP 10 van 9 oktober 2001, het
koninklijk besluit van 16 oktober 2009 en het standaardwerk Wat doet de politie? (Verwee,
Hendrickx, & Vlek, 2009). Gemakshalve wordt niet systematisch verwezen naar de eerste
twee bronnen. Wel wordt er op systematische wijze verwezen naar de bijdrage(n) in het
standaardwerk.
4.1.1.1 Wijkwerking
De wijkwerking bezit een proactief, preventief en nazorgend aspect. Zij verzamelt zo alle
nuttige inlichtingen over bijzonderheden en problemen, verspreidt informatie naar de
bevolking (zoals inbraakpreventieadvies (Van Nuffel, 2009)), doet aan preventieve controles
of toezicht door de zichtbaarheid van de politie in de wijk te verhogen (bv. vakantietoezicht
van woningen (Van Nuffel, 2009)) en besteedt aandacht aan personen onder toezicht
(voorwaardelijk in vrijheid gestelden, geesteszieken…). Zij voert eveneens taken uit die een
bijzondere kennis of een eerder persoonlijk contact met de bevolking vereisen, zo verricht zij
hercontactnames met slachtoffers. Dit laatste behoort natuurlijk tot de schakel ‘nazorg’.
4.1.1.1.1 Proactie & preventie
De politiezones Aalst, Antwerpen, Brugge, HAZODI en Vlas schrijven duidelijk een
proactieve of preventieve werking toe aan de wijkwerking. Enkel doorheen de zonale
veiligheidsplannen van de politiezones Leuven en RIHO was dit niet meteen terug te vinden.
PZ Aalst (2013) wijst erop dat de wijkdienst een bijdrage dient te leveren aan de
verwezenlijking van een geïntegreerde en integrale aanpak van de veiligheidsproblemen op
wijkniveau. Zo kent men de wijkdienst een patrouilletaak toe. Zij dient ook zichtbaar
aanwezig, beschikbaar en correct aanspreekbaar te zijn. Daarenboven is de wijkdienst onder
meer betrokken bij het overleg ‘AalstMixt’, waarvan het doel is om mensen te sensibiliseren
en te activeren om het intercultureel samenleven te verbeteren.
Een proactieve wijkwerking krijgt binnen PZ Antwerpen (2013) duidelijk de aandacht. Het
zonaal veiligheidsplan van de lokale politie te Antwerpen spreekt over het tijdig detecteren
van problemen, het verminderen van de structurele 101-oproepen en zelf voorstellen maken
om problemen op te lossen. Het vermeldt ook werk te willen maken van een zichtbare,
aanspreekbare en contacteerbare politiedienst.
“Daarom kiest Politie Antwerpen voor een gefundeerde wijkwerking, die zichtbaar
aanwezig is op het terrein en die, door veelvuldige communicatie met de bevolking,
35
structurele overlast en criminaliteitsfenomenen detecteert en geïntegreerd en
systematisch aanpakt” (PZ Antwerpen, 2013, pp. 77-78).
PZ Brugge (2013) ziet de wijkwerking als een functie die de volledige basispolitiefunctie op
bevolkingsniveau behelst. Zij benadrukt dat de functie wijkwerking de hoeksteen is van een
gemeenschapsgerichte politie en geeft de wijkwerking aldus een belangrijke plaats binnenin
de basispolitiezorg.
“De accountability bij wijkwerking wordt hier vooral gezien als aanspreekpunt en
rechtstreekse vertolker van het politiebeleid bij de bevolking en aanspreekpunt van het
korps voor veiligheidsaspecten van de wijk of de specifieke doelgroep. De wijkagent
activeert een probleemoplossende en integrale aanpak” (PZ Brugge, 2013, p. 20).
Binnenin PZ HAZODI (2013) is de dienst burenbemiddeling een aanvulling voor de
wijkwerking. Deze dienst gaat na of er een mogelijkheid is om burenproblemen op te lossen
of escalatie te voorkomen.
PZ Vlas (2013) verklaart een fijnmazige, duidelijk zichtbare aanwezigheid van de
wijkwerking na te streven, dit samen met een laagdrempelige aanspreekbaarheid. Men wil
gebiedsgebonden werken waardoor beter maatwerk mogelijk is en het mogelijk is te weten
wie de probleemmakers zijn en wie kan bijdragen tot de oplossing. Onder andere een
adequate informatiegaring en –doorstroming door het opstellen van processen-verbaal,
informatierapporten of meldingen behoort tot de strategie van aanpak.
Doorheen de missie van de wijkdienst verklaart PZ Leuven (2013) binnen hun lokaal
veiligheidsplan werk te willen maken van een betere verbinding tussen wijkinspecteurs en de
wijk waarin ze actief betrokken zijn. Een proactieve of preventieve werking wordt evenwel
niet echt in de verf gezet.
4.1.1.1.2 Nazorg
In alle zonale veiligheidsplannen wordt wijkwerking – direct of indirect – gekoppeld aan de
schakel ‘nazorg’. Enkel de politiezone RIHO maakt hiervan geen melding. In PZ HAZODI
(2013) is er de studentenpolitie die bestaat uit twee wijkinspecteurs. Deze hebben onder
andere als taak studenten tips te verschaffen en op te vangen bij persoonlijke problemen.
Zoals eerder vermeld, wijst PZ Aalst (2013) op het feit dat de wijkdienst een geïntegreerde en
integrale bijdrage dient te leveren aan veiligheidsproblemen op wijkniveau. We kunnen
36
stellen dat zij daarbij onrechtstreeks verwijst naar de schakel nazorg. Binnenin de
omschrijving van de wijkwerking in het zonaal veiligheidsplan van PZ Vlas (2013) wordt niet
meteen melding gemaakt van politionele slachtofferzorg. Niettemin wordt bij de
functionaliteit ‘politionele slachtofferzorg’ aangegeven dat de wijkdienst instaat voor het
hercontacteren van slachtoffers van bepaalde misdrijven. Hoewel er bij de politiezones
Antwerpen, Brugge en Leuven niet expliciet wordt verwezen naar de wijkwerking, verwijzen
zij toch naar het feit dat politionele slachtofferbejegening tevens aansluit bij andere
basisfuncties (PZ Antwerpen, 2013; PZ Brugge, 2013; PZ Leuven, 2013).
4.1.1.2 Onthaal
Aan de functie onthaal koppelen we een nazorgend aspect (De Ruyver, 2009). Er zijn
stemmen die opgaan om ook de CALOG-personeelsleden – zeker zij die werken in de
functionaliteit onthaal – op te leiden in de slachtofferbejegening.
Nagenoeg alle bestudeerde zonale veiligheidsplannen verwijzen – opnieuw direct of indirect –
naar de nazorgende werking, uitgezonderd het zonaal veiligheidsplan van PZ RIHO. Het
korps van PZ Aalst (2013) onderkent nadrukkelijk het nazorgende karakter dat de basisfunctie
‘onthaal’ kan kenmerken.
“Op een vriendelijke, behulpzame en empathische manier dragen we bij tot een
probleemoplossende aanpak met het oog op een goede vertrouwensrelatie met de
bevolking en een excellent imago van onze organisatie” (PZ Aalst, 2013, p. 53).
Ook PZ Vlas (2013) haalt overduidelijk aan dat onthaal een uitgesproken rol speelt binnenin
slachtofferschap.
“Het onthaal bij de lokale politie Vlas steunt op laagdrempeligheid en een correcte,
vlotte en kwalitatieve bediening. Dit is sowieso een evidentie bij ernstig
slachtofferschap. […] Een ondermaatse reactie of het koudweg afwijzen heeft
onvermijdelijk zijn repercussies, ogenblikkelijk op de tevredenheid over het contact en
op lange termijn op het vertrouwen in de politie” (PZ Vlas, 2013, p. 32).
PZ HAZODI (2013) beschikt over een klachtendienst en een onthaal / receptie. Burgers die
ernstige en ingewikkelde aangiften wensen te doen, komen terecht bij de klachtendienst. Deze
heeft onder andere als taak om ook slachtofferbejegening aan te bieden.
37
Zoals eerder vermeld, halen de politiezones Antwerpen, Brugge en Leuven aan dat nazorg
niet enkel toebehoort aan de basisfunctionaliteit ‘slachtofferbejegening’ (PZ Antwerpen,
2013; PZ Brugge, 2013; PZ Leuven, 2013). Kortom, het is aannemelijk dat hier vanuit onthaal
dan ook aandacht naar uitgaat.
4.1.1.3 Interventie
Interventie kan proactief, preventief en nazorgend te werk gaan. ‘Proactie’ en ‘preventie’
kunnen bijvoorbeeld terug gevonden worden in gerichte patrouilles. Meer nog dan
wijkagenten zijn het leden van interventiediensten die opdrachten inzake
slachtofferbejegening ontvangen (Van Nuffel, 2009). Feitelijk komt interventiewerk in
aanraking met alle facetten en aspecten van het politiewerk (De Ruyver, 2009).
Politieambtenaren leren er de rijkdom van een integraal veiligheidsbeleid op lokaal niveau.
4.1.1.3.1 Proactie & preventie
In de zonale veiligheidsplannen van politiezones Aalst, Antwerpen, HAZODI, Leuven, RIHO
en Vlas bezit ‘interventie’ een proactief en preventief aspect. Bij PZ Brugge wordt hier
kennelijk niet naar verwezen.
In het zonaal veiligheidsplan van PZ Aalst (2013) kent men de basisfunctie ‘interventie’ een
patrouilletaak toe. Binnen PZ Vlas (2013) is dit eveneens het geval, zij voegen er ook nog
doelgericht toezicht aan toe. Ook in PZ Antwerpen (2013) haalt men duidelijk de proactieve
en preventieve werking aan die interventie met zich mee kan dragen: verschillende
interventieploegen patrouilleren elke dag van de week de klok rond op het grondgebied. Op
de berekende piekmomenten worden bovendien extra interventieploegen ingezet en bij
verwachte problemen (bv. stormweer) worden nog eens extra ploegen voorzien. Daarnaast
beschikt men eveneens over een fiets- en hondenteam. Deze verzorgen binnen de basisfunctie
‘interventie’ interventieopdrachten, patrouilleactiviteiten en bewakingsopdrachten.
De basisfunctionaliteit ‘interventie’ wordt in PZ HAZODI (2013) toebedeeld aan twee soorten
diensten: de interventiepoules en de bijzondere diensten. Doorheen hun taakomschrijving
kunnen we proactieve of preventieve maatregelen terug vinden.
“[…] Daarnaast worden op bijzondere tijdstippen piekploegen ingezet afhankelijk van
het tijdstip, de behoefte aan meer bijstand, bijzondere gebeurtenissen, bijzondere
fenomenen, etc. […] Een hondenteam in een politiezone moet een meerwaarde
betekenen voor de aanpak van overlast en openbare orde. Aangezien deze
38
patrouillehonden ontradend werken, maken zij deel uit van een preventief effect” (PZ
HAZODI, 2013, pp. 34-35).
PZ Leuven (2013) haalt duidelijk aan dat interventie te maken heeft met uiteenlopende
opdrachten.
“De polyvalentie die van de medewerkers van de dienst interventie verwacht wordt om
de diversheid aan opdrachten en vaststellingen op een kwalitatieve manier te
verwerken, brengt met zich mee dat ze blijvend moeten geschoold en getraind worden”
(PZ Leuven, 2013, p. 37).
Personeelsleden die voorzien zijn van een reservedienst in PZ Leuven kunnen ingezet worden
voor (on)voorziene opdrachten van openbare orde. Patrouillehondengeleiders worden mee
ingeschakeld bij de werking van de interventieploegen en (bij voorkeur) de centrumploegen.
Zij worden in het kader van opdrachten van openbare orde (bv. voetbal) en acties ingezet.
Ook worden ze als bijkomende patrouilleploeg ingezet op gekende overlastlocaties en op te
verwachten piekmomenten van overlast.
“Naast de klassieke interventieploegen zijn er de centrumploegen (= aanvulling op de
interventieploegen op momenten van verhoogde interventiedruk), de overlastteams
[…] en de wekelijkse actie ‘night vision’. Deze medewerkers belast met de actie ‘night
vision’ worden in burgerkledij ingezet in de Leuvense uitgaanslocaties en hebben als
doel om, in dialoog, binding te maken met de horecaverantwoordelijken om er
proactief te kunnen inspelen op verschillende overlastfenomenen” (PZ Leuven, 2013,
p. 67).
Bij de interventiedienst van PZ RIHO (2013) worden ‘flexteams’ ingezet. Deze verlenen
bijvoorbeeld toezicht en hebben als taak bijstand te verlenen naar aanleiding van lokale
evenementen.
Politiezone Brugge (2013) haalt niet meteen proactieve, preventieve elementen aan. Ze
hebben het enkel over het – binnen een passende termijn – antwoord bieden op elke oproep
waarbij een politionele interventie noodzakelijk is.
4.1.1.3.2 Nazorg
In de zonale veiligheidsplannen van PZ Aalst en PZ RIHO wordt het belang van nazorg
binnen interventie niet meteen benadrukt. Politiezones Antwerpen, Brugge, HAZODI, Leuven
39
en Vlas maken daarentegen wel – eveneens direct of indirect – melding van nazorg in de
basisfunctie ‘interventie’.
PZ HAZODI (2013) maakt binnen haar basisfunctionaliteit ‘interventie’ melding van de
klachtendienst (supra). Zoals daarnet aangehaald, omschrijft PZ Leuven (2013) het
takenpakket van de medewerkers van de dienst interventie als polyvalent. Zij haalt ook nog
aan dat slachtofferbejegening wordt beschouwd als basisfunctionaliteit en niet mag
doorgroeien tot een specialisatie die exclusief tot de taakinhoud van de achterreserve behoort
(supra). Daaruit kan afgeleid worden dat binnenin interventie ook aandacht uitgaat naar
nazorg. PZ Vlas (2013) vermeldt dat het verlenen van hulp en bijstand, vooral dan aan
slachtoffers van misdrijven, behoort tot de kerntaken van de eerstelijnspolitie. Zoals eerder
vermeld, onderstrepen PZ Antwerpen (2013) en PZ Brugge (2013) dat op elk niveau binnen
de reguliere werking geprofessionaliseerde slachtofferhulp dient te worden aangeboden en dat
elke politieambtenaar wordt geacht nazorg te kunnen garanderen.
4.1.1.4 Slachtofferbejegening
Slachtofferbejegening bezit – zoals het woord het suggereert – een nazorgende taak. Elke
politiezone dient slachtoffers te kunnen bijstaan in sommige gevallen, bijvoorbeeld in
emotionele crisissituaties of zwaar slachtofferschap (vooral in het geval van zware
ongevallen met of zonder vluchtmisdrijf…). Deze bejegening richt zich niet enkel naar
burgers, maar ook naar politieambtenaren die behoefte hebben aan opvang (De Ruyver,
2009).
In elk zonaal veiligheidsplan wordt melding gemaakt van slachtofferbejegening. De mate
waarin deze functie nader wordt beschreven, verschilt echter. PZ Aalst (2013) geeft duidelijk
aan een kwaliteitsvolle en laagdrempelige dienstverlening en slachtofferbejegening te willen
verlenen voor diegenen die met de lokale politie in contact komen. In Antwerpen krijgen alle
slachtoffers per definitie bijkomende zorg aangeboden, doordat slachtoffers die hierom
verzoeken opnieuw gecontacteerd worden door de dienst slachtofferzorg (PZ Antwerpen,
2013). Men spreekt zelfs over een proactieve aanpak en om dat te kunnen realiseren werden
zelfs bijkomend slachtofferzorgassistenten aangeworven.
PZ Brugge (2013) omschrijft duidelijk wat zij ziet onder politionele slachtofferbejegening en
welke medewerkers daarvoor verantwoordelijk zijn.
“De politie moet de personen die om hulp of bijstand verzoeken in contact brengen
met gespecialiseerde diensten en moet bijstand verlenen aan slachtoffers,
40
inzonderheid door hen de nodige informatie te verschaffen. […] Iedere
politiemedewerker verleent een correcte en goede eerste opvang en doorverwijzing
[…]. In weloverwogen situaties worden gespecialiseerde vrijwilligers (EPOS)
opgeroepen” (PZ Brugge, 2013, p. 21).
Zij voorziet tevens specialisten in het kader van opvang en het verhoor van slachtoffers van
fysiek en seksueel geweld. Zoals reeds eerder duidelijk werd, benadrukt zij ook het feit dat
deze functie nauw samenhangt met en onderdeel is van andere basisfuncties.
Tijdens de kantooruren staat de jeugd- en sociale dienst van PZ Leuven (2013) onder andere
in voor de slachtofferbejegening. Ondersteuning en opvang van eigen collega’s behoort
eveneens tot haar takenpakket. Een uniek verschil met andere politiezones is dat zij in haar
algemene werking ook vermeldt dat daders eveneens de aandacht verdienen. Zoals voorheen
al aan bod kwam, is het belangrijk te weten dat zij net als PZ Brugge de nadruk legt op het feit
dat slachtofferbejegening wordt beschouwd als basisfunctionaliteit en niet mag doorgroeien
tot een specialisatie die exclusief tot de taakinhoud van de achterreserve behoort.
“De jeugd en sociale dienst wilt […] tot een vroegdetectie komen van (potentiële)
problemen om de daders en de slachtoffers waarmee de PZ Leuven in contact komt
[…]. Deze vroegdetectie situeert zich zowel op het terrein van de preventie als in het
domein van de nazorg” (PZ Leuven, 2013, p. 42).
PZ Vlas (2013) beklemtoont – net zoals de drie voorgaande politiezones en zoals deels al aan
bod kwam – dat elk lid van het operationeel kader in staat is om opvang te verzorgen en op
passende wijze emotionele ondersteuning te bieden. Voor de bejegening bij zeer ernstig
slachtofferschap of emotionele crisissituaties is er gespecialiseerde hulp en bijstand. De
sociale dienst staat in voor het hercontacteren van slachtoffers van bepaalde misdrijven. Een
team van beter opgeleide medewerkers is permanent bereikbaar en terugroepbaar bij zeer
ernstig slachtofferschap of emotionele crisissituaties.
Binnen het korps van PZ HAZODI (2013) is er een slachtofferteam opgericht en binnen PZ
RIHO (2013) is er melding van politionele slachtofferbejegening. Hoewel in hun zonale
veiligheidsplannen wordt aangegeven dat slachtofferbejegening behoort tot hun takenpakket,
wordt er echter geen duidelijkheid gecreëerd over de specifieke taken van deze dienst /
functionaliteit.
41
4.1.1.5 Lokale recherche
De basisfunctionaliteit lokale recherche kan een proactieve en preventieve invulling kennen:
zij wint namelijk alle politioneel relevante informatie in.
Met uitzondering van PZ HAZODI en PZ RIHO, halen de politiezones Aalst, Antwerpen,
Brugge, Leuven en Vlas allen proactieve of preventieve elementen aan. PZ Aalst (2013) geeft
te kennen dat hun lokale recherchedienst werk maakt van een informatiegestuurde politie. PZ
Brugge (2013) haalt net als PZ Leuven (2013) eveneens het belang aan van het inwinnen van
politioneel relevante informatie, dit dan voor het beheren van lokale gebeurtenissen.
“Onder meer op basis van informatiegestuurd werken, wat vorm krijgt door o.a. de
actuele beeldvorming van diverse fenomenen, de verschillende overlegmomenten […]
wordt in de PZ Leuven dagelijks korpsbreed gewerkt rond verschillende
criminaliteitsvormen” (PZ Antwerpen, 2013, p. 65).
PZ Leuven hamert er ook op dat de lokale onderzoeksdienst ook proactief te werk gaat. Zij is
bovendien niet de enige. PZ Antwerpen (2013) zet onder meer in op een proactieve recherche,
waarbij relevante informatie wordt teruggekoppeld naar andere diensten. Ook PZ Vlas (2013)
definieert rechercheren bijvoorbeeld heel duidelijk als het proactief opsporen van misdrijven
en daders.
4.1.1.6 Openbare ordehandhaving
De openbare orde bestaat uit de klassieke trilogie: openbare rust, veiligheid en gezondheid.
Sedert 1999 telt dit ook nog een vierde component: openbare overlast waarvoor in 2002 de
GAS-wet werd ingevoerd (Van Heddeghem, 2005, Van Heddeghem, 2006, Van Heddeghem,
2009, Ponsaers & Vander Beken, 2008, in De Ruyver, 2009). Het gaat niet enkel over
ordehandhaving bij grote evenementen, maar ook over andere, meer punctuele
gebeurtenissen. Deze basisfunctionaliteit kan een proactieve en preventieve uitwerking
kennen. Bij voorzienbare gebeurtenissen moet het lokale politiekorps zo georganiseerd
worden dat de openbare orde gegarandeerd wordt.
Alle politiezones maken melding van een proactieve of preventieve werking binnenin de
openbare ordehandhaving. De lokale politie te Aalst (2013) streeft ernaar om externe
activiteiten die de openbare orde, veiligheid en rust omvatten, te beheren.
“Als dienst Openbare Orde streven wij ernaar om extern georganiseerde activiteiten
veilig en vlot te laten verlopen door in samenspraak met de dienstverantwoordelijken
en dienstplanning het vereiste personeel te voorzien” (PZ Aalst, 2013, p. 55).
42
Bij de omschrijving van de gepresteerde capaciteit van de ‘hoofdpost Openbare Orde’ heeft
men het daarnaast onder andere duidelijk over ‘toezicht’.
PZ Antwerpen (2013) heeft het over het vrijwaren van de openbare orde, rust, veiligheid en
gezondheid. Daarbij voorziet men bemiddelingsteams tijdens gebeurtenissen of evenementen
waar een risico bestaat op incidenten.
“Deze teams komen op een proactieve manier tussen om met de betrokken groepen of
individuen te praten en te onderhandelen. Ze proberen de gemoederen te bedaren en
verdere escalatie van het conflict te voorkomen” (PZ Antwerpen, 2013, p. 83).
Zoals eerder vermeld, heeft zij ook een fiets- en hondenteam ter beschikking. Deze zorgen in
het kader van openbare orde respectievelijk voor ondersteuning van de territoriale afdelingen
(zoals daar zijn lokale ordediensten en manifestaties), centraal gestuurde acties of
manifestaties / optochten en preventieve opdrachten inzake ordehandhaving.
PZ Brugge (2013) verwijst eveneens naar het klassieke drieluik: openbare rust, veiligheid en
gezondheid. Geplande bestuurlijke gebeurtenissen en toezicht verdienen de aandacht binnen
haar invulling van de basisfunctie. Ook PZ Vlas (2013) verwijst naar dit drieluik. Tevens
verwijst zij naar het beheer van gebeurtenissen en de bescherming van personen, goederen en
instellingen die in gevaar komen. Daarnaast behoren ook gebeurtenissen zonder conflictueus
karakter volgens haar eveneens tot de basisfunctie ‘openbare orde’.
Binnen PZ HAZODI (2013) is de ‘cel openbare orde’ verantwoordelijk voor deze
basisfunctie. Zij staat in voor het centraal beheer van alle niet-reguliere opdrachten,
waaronder evenementen, bijzondere politieacties, risicovolle manifestaties,
gevangenentransporten en bewaking in het gerechtsgebouw. Ook hier kunnen we dus een
proactieve of preventieve uitwerking terugvinden.
PZ Leuven (2013) haalt binnen haar basisfunctie ‘openbare orde’ als voorbeeld aan dat het
beheer van evenementen dikwijls voorafgaat door het actief op zoek gaan naar dingen die
dreigen te gebeuren.
“Samen met onze partners, met de organisatoren van evenementen plegen we het
nodig overleg om de nodige maatregelen te kunnen nemen om de evenementen zo
veilig mogelijk te laten verlopen” (PZ Leuven, 2013, p. 68).
43
PZ RIHO (2013) geeft te kennen dat zij in het kader van hun bijdragen aan het nationaal
veiligheidsplan op initiatief patrouilles en controles organiseren.
4.1.1.7 Verkeer
De basisfunctionaliteit verkeer kan een proactieve, preventieve invulling krijgen door middel
van verkeerseducatieve initiatieven (technische fiets- en bromfietscontroles en de opleiding
van leerkrachten en ouders tot zogenaamde gemachtigde verkeersopzichters sluiten hierbij
aan (Van Nuffel, 2009)), verkeersveiligheidscampagnes en door ontradend op te treden
inzake te verwachten of bestaande mobiliteits- en verkeersonveiligheidsproblemen en daarbij
ook gebruik te maken van een lokaal communicatiebeleid. Verder kan zij ook adviezen en
suggesties formuleren en analyses verrichten.
Alle politiezones kennen een proactieve of preventieve eigenschap toe aan deze basisfunctie.
De lokale politie te Aalst (PZ Aalst, 2013) wil instaan voor de verkeersveiligheid op een
integrale en geïntegreerde manier en geeft – net als PZ Antwerpen en PZ HAZODI – aan
hieromtrent preventieve acties te voeren. De centrale verkeersdienst van PZ Antwerpen
(2013) is hoofdzakelijk mede actief op de domeinen ‘verkeerseducatie’ en ‘gespecialiseerd
verkeerstoezicht’: er is snelheidstoezicht, parkeertoezicht, projectwerking en voor alle
doelgroepen zijn er op maat gesneden specifieke opleidingen. PZ HAZODI (2013) geeft
duidelijk aan dat zij de basisfunctionaliteit verkeer een proactieve of preventieve invulling
toekennen. Daarenboven hameren ze ook op het belang van nazorg binnen de basisfunctie
‘verkeer’, iets wat doorheen de literatuur niet echt nadrukkelijk naar voor kwam.
“Zo moet er aandacht zijn voor alle aspecten […]: verkeerspreventie;
verkeersanalyse; verkeershandhaving- en regeling (vb. scholen);
verkeerscommunicatie met de bevolking; […] uitbrengen van advies aan
verkeerscommissies o.a. onveilige punten, wegeniswerken, etc.; verkeersnazorg naar
slachtoffers en burgers; verkeersoverleg met externe partners” (PZ HAZODI, 2013,
pp. 38-39).
Binnen het korps van PZ Brugge (2013) wordt verkeershandhaving aanzien als element van
de geïntegreerde benadering die tot doel heeft verkeersonveiligheid te voorkomen en
aangepast verkeersgedrag te bevorderen. Een proactief of preventief element wordt hier dus
expliciet aangehaald.
PZ Leuven (2013) heeft het over verkeersvormingsklassen, uitgebreide
sensibiliseringscampagnes en het communiceren over de resultaten van de snelheidscontroles.
Dit laatste bezit volgens haar een preventief en sensibiliserend effect. Verder worden
44
verschillende doelgroepen gesensibiliseerd over de technische eisen waaraan een fiets moet
voldoen en de regelgevingen in het verkeersdomein. Daarnaast worden ook nog fietsexamens
en fietsgraveeracties georganiseerd.
PZ RIHO (2013) geeft te kennen dat zij aan kruispunten het verkeer regelt naar aanleiding van
verkeer van schoolgaande jeugd. In PZ Vlas (2013) wordt, net als binnen het zonaal
veiligheidsplan van PZ Leuven, verkeershandhaving ondersteund door een ruime lading:
waaronder sensibilisatie, preventie en communicatie. Men streeft ernaar preventieve en
educatieve campagnes (communicatie, waarschuwingsacties en controles) uit te voeren.
4.1.2 Fenomeengerichte werking
Nu werpen we een blik op de fenomeengerichte werking. Hier geldt het omgekeerde.
Wanneer bij de algemene werking onder het luik nazorg bijvoorbeeld wordt aangehaald dat er
aandacht uitgaat naar hercontactnames van slachtoffers van inbraken, wordt dit hier toch
vermeld. Hier dekt de vlag immers wél de lading.
Om in dit deel aan bod te komen, is het belangrijk dat politiezones in hun zonaal
veiligheidsplan verduidelijken welke maatregelen ze nemen. Politiezones die bijvoorbeeld
enkel vermelden dat zij inbraken wensen aan te pakken volgens een integrale en geïntegreerde
aanpak zonder meer, worden bijgevolg dan ook niet vermeld. Deze omschrijving is immers te
vaag om te oordelen of zij bijvoorbeeld ook aan technopreventie doen of politiepatrouilles
uitvoeren. Net zoals bij het vorige punt, kijken we per schakel eerst naar de verschillende
mogelijkheden waarvan de politiezones kunnen gebruik maken.
4.1.2.1 Inbraak
4.1.2.1.1 Proactie en preventie
4.1.2.1.1.1 Technopreventie
Wijkinspecteurs kunnen burgers bewust maken van de inbraakrisico’s van de eigen woning
en zij kunnen bewoners eveneens een aanbod doen om verder beroep te doen op nog
grondiger technopreventief advies (Vanderhoeven, Vandehove, van Liempt & Gielen, 2012).
De meeste politiezones stellen ook één of meerdere technopreventieve adviseurs ter
beschikking van de bevolking. Deze geven ter plaatse kosteloos en objectief advies over het
beveiligen van de woning. Iedere inwoner van de politiezone bezit dan de mogelijkheid voor
het vragen van technopreventief advies. Op eenvoudig verzoek gaat de technopreventief
adviseur langs bij de aanvrager (Vanderhoeven, Vandehove, van Liempt & Gielen, 2012). De
voornaamste opdrachten van deze adviseur zijn onder andere: objectief en kosteloos
45
adviseren over inbraakbeveiliging en advies geven aan kandidaat-bouwers of aan mensen die
een woning renoveren (soms op basis van door de architect gemaakte plannen)
(www.besafe.be, in Schoeters, 2012). Door dit alles kan proactief en preventief opgetreden
worden ten aanzien van woninginbraken.
Alle zonale veiligheidsplannen maken binnen hun huidig beleid melding van technopreventief
advies, behalve PZ RIHO. In PZ Aalst (2013) werken diefstalpreventieadviseurs die instaan
voor de acties ‘Quick & Lock’, specifiek gericht op inbraakgevoelige wijken. Betrokken
bewoners bereiken en sensibiliseren staat hierbij centraal. PZ Antwerpen (2013) vermeldt
werk te maken van technopreventief advies aan specifieke doelgroepen zoals de horeca, vrije
beroepen, zelfstandigen, scholen, serviceflats, ziekenhuizen, (ver)bouwers en burelen.
PZ Brugge (2013) haalt binnen haar huidige prioriteit ‘eigendomsdelicten’ aan dat
slachtoffers van inbraken op de hoogte worden gebracht van beveiligingstechnieken.
Daarnaast wordt ook – net als binnen PZ Antwerpen – verwacht dat verschillende
doelgroepen technopreventief advies verkrijgen (burgers, zelfstandigen, bedrijven en
openbare gebouwen).
Verder vermeldt PZ HAZODI (2013) ook diefstalpreventieadviseurs te voorzien die
technopreventief advies verlenen aan de burger. Ook Leuven (PZ Leuven, 2013) vermeldt te
investeren in het geven van technopreventief advies. Bij PZ Vlas (2013) wordt doorheen hun
opsomming van netwerken aangehaald dat zij deel uitmaken van het ‘netwerk
contactpersonen voor technopreventie’.
4.1.2.1.1.2 Politiepatrouilles
Elke melding van een verdachte situatie die zou kunnen wijzen op toekomstige inbraken kan
aanleiding geven tot bijkomende patrouilles van wijkinspecteurs of interventieploegen
(Vanderhoeven, Vandehove, van Liempt & Gielen, 2012). Er kan daarnaast tevens extra
politieaanwezigheid in een buurt of straat voorzien worden waar een inbraak heeft
plaatsgevonden. Niet enkel verdachte situaties of gebeurtenissen kunnen aanleiding geven tot
proactief of preventief toezicht. Ook kunnen er acties worden opgezet waarbij in
samenwerking met omliggende politiezones patrouilles worden uitgevoerd op invalswegen
van de politiezone. Als laatste behoort afwezigheidstoezicht ook tot de mogelijkheden.
Burgers verlaten immers niet alleen de woning tijdens hun vakantie: huwelijken,
begrafenissen… zorgen eveneens voor een afwezigheid.
Met uitzondering van het zonaal veiligheidsplan van PZ Leuven, vermeldt elke politiezone de
toezichthoudende functie die zij kan uitoefenen bij de aanpak van inbraken. PZ Aalst (2013)
geeft aan werk te maken van afwezigheidstoezicht en verricht minstens twee anti-
inbraakacties per jaar.
46
“Alle politiezones van het arrondissement, in samenwerking met federale
politiediensten, houden patrouilles en statische controles” (PZ Aalst, 2013, p. 69).
PZ Antwerpen (2013) geeft aan dat de politie op eenvoudige aanvraag vakantietoezicht levert
tijdens de afwezigheid van bewoners. Binnenin het korps van PZ Brugge (2013) wordt
gesproken van een gerichte inzet op kritieke momenten. PZ RIHO (2013) haalt in haar aanpak
van inbraak aan dat zij zichtbaar en aanspreekbaar wenst te zijn en dat de beschikbaarheid en
inzetbaarheid ook moet worden gegarandeerd. PZ Vlas (2013) haalt aan dat zij ontradend
toezicht en doelgerichte (sper)acties zal uitvoeren.
Het ‘Project- en Interventieteam’ van PZ HAZODI (2013) patrouilleert – net als Brugge dat
aangeeft – op inbraakgevoelige plaatsen en tijdstippen in de politiezone om inbraken zoveel
mogelijk te voorkomen. Ook wordt er maandelijks zowel in uniform als in burger
deelgenomen aan de ‘Argus-acties’ binnen het gerechtelijk arrondissement Hasselt. De
inspanningen worden geconcentreerd op een specifieke zone en er wordt gebruik gemaakt van
anonieme voertuigen, zodat er flexibel kan gewerkt worden en de controles naar verdachte
voertuigen, personen of situaties gericht kunnen worden uitgevoerd. Vooral het preventieve
en ontradende effect van deze acties is daarbij belangrijk.
4.1.2.1.1.3 Sensibilisatie
Sensibilisatie kan aanzien worden als proactief of preventief inspelen op de situatie. Als
voorbeeld kunnen wijkinspecteurs appartementsgebouwen voorzien van een affiche en elke
bewoner een kaartje bezorgen met tips (Vanderhoeven, Vandehove, van Liempt & Gielen,
2012).
De politiezones Aalst, Antwerpen, HAZODI, RIHO en Vlas maken elk melding van
sensibilisatie voor wat betreft het fenomeen ‘inbraak’. In de zonale veiligheidsplannen van PZ
Brugge en PZ Leuven kunnen we dit niet meteen terugvinden.
PZ RIHO (2013) en PZ Vlas (2013) laten enkel weten dat ze op sensibiliserend vlak de
nodige stappen ondernemen. De politionele preventiedienst in Aalst staat dan meer in voor het
inrichten van infomomenten inzake inbraakbeveiliging en winkeldiefstallen (PZ Aalst, 2013).
Ook PZ HAZODI (2013) geeft aan infosessies te organiseren voor de inwoners van de zone.
Binnen PZ Antwerpen (2013) is dit ook het geval. Daar worden op aanvraag of op eigen
initiatief tevens collectieve uiteenzettingen gegeven over het thema, dit op maat van de
doelgroep.
47
4.1.2.1.1.4 SDNA Forensic Marking
Politiezones kunnen er ook voor opteren om SDNA Forensic Marking te voorzien. Dit is een
nieuwe techniek waarbij gebruik wordt gemaakt van een unieke onzichtbare stof die op
verschillende wijzen kan worden gebruikt. Voorwerpen die hiermee gemarkeerd zijn, kunnen
op die manier dieven afschrikken en zo een preventief effect met zich meebrengen. Nadeel
hiervan is dat de kostprijs redelijk hoog valt (Vanderhoeven, Vandehove, van Liempt &
Gielen, 2012) en dat de effectiviteit van deze maatregel toch in vraag wordt gesteld
(Christiaensen & Dormaels, 2012).
Binnenin de bestudeerde zonale veiligheidsplannen werd vastgesteld dat geen enkele
politiezone hiervan melding maakt.
4.1.2.1.2 Nazorg
Slachtoffers van woninginbraken kunnen rekenen op politionele slachtofferbejegening. Deze
krijgen, als onderdeel van het verwerkingsproces de kans om hun inbraakervaring te
verwoorden, bepaalde gevoelens of ongenoegens uit te drukken (Vanderhoeven, Vandehove,
van Liempt & Gielen, 2012). Dit valt dus duidelijk onder de schakel ‘nazorg’. Op dit vlak is
het belangrijk te beseffen dat detentie een belangrijke oorzaak kan vormen voor nieuwe
problemen (Verwee, 2012). Indien men herval wilt vermijden, is het dus essentieel ook oog
te hebben voor de dader.
Enkel PZ Aalst maakt geen expliciete verwijzing naar de nazorgende rol die politie kan spelen
binnen het inbraakfenomeen. Het korps van PZ Brugge (2013) haalt aan dat slachtoffers van
inbraken door de wijkinspecteurs degelijk dienen te worden ondersteund. PZ Leuven (2013)
vermeldt enkel dat onder andere nazorg de nodige aandacht vergt. Binnenin PZ RIHO (2013)
haalt men bij hun strategische doelstelling aan dat in het kader van de politionele
slachtofferbejegening het personeel gesensibiliseerd zal worden. PZ Vlas (2013) vermeldt dat
zij doet aan herbezoek van slachtoffers van inbraak.
PZ Antwerpen (2013) benadrukt dat zij aan elk slachtoffer van een woningdiefstal
professionele hulp biedt. Zij heeft ook als enige oog voor daders, meer bepaald: jonge
veelplegers. Zij wil met het oog op hun re-integratie in de samenleving samenwerken met de
hulpverleningssector. Op die manier wordt een traject op maat gestart, waarbij de politie als
doorverwijzer fungeert. PZ HAZODI (2013) verklaart dat slachtofferbejegening in het kader
van nazorg erg belangrijk is. In de politiezone zal een maatschappelijk assistent worden
aangenomen die zich specifiek op slachtofferbejegening zal toeleggen, onder andere in het
kader van woninginbraken.
48
4.1.2.2 Drugs
4.1.2.2.1 Proactie en preventie
4.1.2.2.1.1 Politiepatrouilles
De politie kan specifieke patrouilles uitvoeren naar gemelde en gekende risico- en
overlastplaatsen om overlast op die plaatsen te vermijden (Casselman & Boon, 2009). Hier
gaat het dus om proactie of preventie. Het risico om gecontroleerd en gevat te worden met
illegale drugs kan voor sommigen een drempel betekenen om de stap te zetten.
PZ Aalst en PZ Vlas maken geen gewag van de toezichthoudende functie die de lokale politie
kan vervullen in het kader van de aanpak van drugsfenomenen. De politiezones Antwerpen,
Brugge, HAZODI, Leuven en RIHO daarentegen, doen dat wel.
PZ Antwerpen (2013) haalt aan gekende ‘hotspots’ blijvend te volgen om een terugval te
voorkomen en verschuivingen tijdig te detecteren. Een kleine bemerking: zij plaatst dit onder
de schakel ‘nazorg’, wij plaatsen dit hier onder de noemer ‘proactie en preventie’.
Binnen het huidige zonale veiligheidsplan van PZ Brugge (2013) wordt aangehaald dat er
werk zal gemaakt worden van extra gerichte inzet en een gerichte aanpak van bepaalde
doelgroepen.
In PZ HAZODI (2013) worden op basis van verzamelde politionele informatie drugscontroles
uitgevoerd door het ‘Project- en Interventieteam’, leden van de interventie- en recherchedienst
en het ‘Mountainbiketeam’. Dit gebeurt zowel in uniform als in burger. Ook willekeurig
bepaalde plaatsen worden onderworpen aan controles.
PZ Leuven (2013) heeft het eerder impliciet over patrouilles. Zij geeft aan dat het belangrijk
is om een gedegen beeldvorming te verkrijgen van drugs, omdat het beheersen van openbare
plaatsen waar druggebruik en de drugverkoop voor overlast en onveiligheid dreigt te zorgen
essentieel is.
PZ RIHO (2013) haalt duidelijk aan dat men in het huidige zonaal veiligheidsplan de intentie
heeft te werken aan een specifieke aanpak van drugsoverlast op pleinen en in parken. Men wil
daarnaast ook capaciteit vrijmaken voor gerichte controles in de vakantiemaanden. Ook
behoren – net zoals bij de aanpak voor inbraken – zichtbaarheid, aanspreekbaarheid,
beschikbaarheid en inzetbaarheid tot de doelstellingen.
49
PZ Vlas (2013) vermeldt onder andere werk te willen maken van een (pro)actieve opsporing
van drugsdeals en dat zij het drugsdealen wenst te ontmoedigen door snel en gepast te
reageren op het melden of vaststellen van drughandel. Of het hierbij dan gaat om
politiepatrouilles is niet duidelijk.
4.1.2.2.1.2 Sensibilisatie
De lokale politie kan activiteiten organiseren die passen in een aanpak vanuit een
gezondheids- of welzijnsperspectief (Casselman & Boon, 2009). Typische voorbeelden zijn
het MEGA-project (MEGA staat voor ‘mijn eigen goed antwoord’) en uiteenzettingen over
productinformatie (vooral illegale drugs). Het spreekt voor zich dat deze maatregelen dan
ook aanzien kunnen worden als proactie of preventie. Hoewel de politie een relevante
partner kan zijn in het uitbouwen van een drugbeleid op school, toont wetenschappelijk
onderzoek aan dat het geven van informatie door politie niet effectief is (De Ruyver et al.,
2009).
Slechts drie politiezones verklaren werk te maken van sensibilisatie rond het fenomeen
‘drugs’: PZ Aalst, PZ Antwerpen en PZ Brugge. Binnen de zonale veiligheidsplannen van de
politiezones HAZODI, Leuven, RIHO en Vlas konden we hierover niet meteen iets
terugvinden.
PZ Aalst (2013) geeft aan te zullen werken rond infomomenten inzake drugsproblematiek. PZ
Antwerpen (2013) beoogt dan weer preventie en sensibilisatie bij recreatieve of jonge,
occasionele of experimentele gebruikers en hun ouders. Zij wenst grote groepen jongeren via
de scholen te bereiken. Door jongeren te informeren over de gevolgen van drugs, wenst zij het
mogelijk experimenteergedrag te beïnvloeden. PZ Brugge (2013) wil op haar beurt
misverstanden over wetgeving en illegale middelen wegwerken en de perceptie bijstellen voor
wat betreft middelengebruik.
4.1.2.2.2 Nazorg
Vaak komt de politie als eerste in contact met druggebruik of problemen die te wijten zijn
aan druggebruik. Hoewel de politieambtenaar geen hulpverlener is, kan zijn / haar houding
ten opzichte van druggebruikers en hun omgeving een belangrijke invloed hebben op verdere
hulpverlening en het verder gerechtelijk onderzoek (Casselman & Boon, 2009). De politie
kan contact opnemen met de betrokkenen om problemen die buiten het werkveld van de
politie vallen, mee te helpen oplossen of bepaalde vragen te beantwoorden. Er moet dus
aandacht uitgaan naar nazorg.
De politiezones Aalst, Antwerpen, Brugge en RIHO tonen allen aan dat zij binnen hun
prioriteit ‘drugs’ een hulpverlenende rol op zich kunnen nemen. De zonale veiligheidsplannen
van PZ HAZODI, PZ Leuven en PZ Vlas laten daartegenover niet onmiddellijk blijken dat zij
50
doorheen hun dagelijkse politiezorg inzake drugs voldoende oog hebben voor nazorg. Zoals
we verder zullen zien, hebben zij echter wel voldoende aandacht voor samenwerking met
hulpverlenende partners. Hier gaat het om de interne werking, wat de politiezone namelijk
zelf wenst te doen.
PZ Aalst (2013) ijvert onder meer voor een hulpverlenende aanpak.
“Voor de minderjarige gebruikers wordt er tevens controle uitgeoefend op de te
volgen hulpverlening” (PZ Aalst, 2013, p. 64)
PZ Antwerpen (2013) haalt aan dat zij in samenwerking met de directie ‘Samen Leven’
hulpverlening afdwingen. Binnenin PZ Brugge (2013) wordt aandacht besteed aan het
versterken van een probleemoplossende aanpak bij ‘first-offenders’. Er wordt ook aandacht
besteed aan vroegdetectie en vroeginterventie zodat overlast en verslaving wordt voorkomen.
In PZ RIHO (2013) zal – net zoals sprake is bij haar aanpak van het fenomeen ‘inbraak’ –
aandacht worden geschonken aan de sensibilisatie van het personeel inzake politionele
slachtofferbejegening.
4.1.3 Besluit
Uit hogervermelde analyse is af te leiden dat de bestudeerde politiezones in grote mate
aandacht besteden aan de schakels ‘proactie’, ‘preventie’ en ‘nazorg’. Niet enkel in de
algemene werking is dit het geval. Binnen de fenomeengerichte werking kunnen we eveneens
terecht stellen dat er voldoende aandacht gaat naar de veiligheidsketen.
Evenwel is er tussen beide toch een verschil vast te stellen: uit de tabellen (zie bijlage 1)
kunnen we met name afleiden dat de fenomeengerichte aanpak iets minder aandacht verdient.
Per maatregel is er namelijk toch minstens één politiezone die deze aanpak achterwege laat.
Voor wat betreft de minst aantrekkelijke fenomeengerichte maatregelen, kunnen we duidelijk
zien dat ‘SDNA’ en ‘sensibilisatie’ bij de aanpak van het drugsfenomeen het minst worden
vermeld. Dit kunnen we eerder als normaal beschouwen, gezien twijfels bestaan over de
effectiviteit van deze maatregelen.
51
4.2 Samenwerking
In dit hoofdstuk wordt uitvoerig besproken hoe en met welke partners politiezones
samenwerken binnen het kader van een integraal veiligheidsbeleid. Hierbij zoeken we naar
partners die samen met de lokale politie rechtstreeks instaan voor de maatschappelijke
veiligheid. Samenwerkingsakkoorden met takelfirma’s zijn hier bijvoorbeeld niet inbegrepen
(deze actor staat de lokale politie louter bij wanneer deze laatste hen slechts voor een korte
tijdspanne nodig heeft). Het gaat hierbij eveneens – in tegenstelling tot het luik omtrent
‘integraliteit’ – enkel over de externe (samen)werking (supra).
4.2.1 Algemene werking
In deze rubriek wordt nagegaan hoe het partnerschap vorm wordt gegeven binnen de
algemene werking. In dit deel is het ook zo dat actoren die aangehaald worden bij de
fenomeengerichte werking niet vermeld worden binnen deze algemene werking (supra).
Evenwel specifiëren we hier – in tegenstelling tot het hoofdstuk betreffende ‘integraliteit’ –
binnen de algemene werking niet met welke bedrijven, organisaties, verenigingen… de lokale
politie kan samenwerken. De reden hiervoor werd reeds eerder nauwkeurig beschreven (zie
Inleiding).
4.2.1.1 Buurt, bedrijven, organisaties, verenigingen, instellingen en media
Elk zonaal veiligheidsplan maakt melding van een zekere samenwerking met de buurt,
bedrijven, organisaties, verenigingen, instellingen en de media. Enkel PZ Leuven maakt geen
melding van een samenwerking met de pers.
PZ Aalst (2013) benadrukt doorheen haar filosofie en missie duidelijk het belang van
samenwerking.
“Veiligheid is een zorg van iedereen, van elk individu en van elke organisatie in de
samenleving. De politie draagt hieraan bij door het leveren van een ‘excellente
politiezorg’. […] Wij zorgen, samen met onze partners, voor de veiligheid van de
burgers in de stad Aalst” (PZ Aalst, 2013, p. 6)
Zij verwijst ook doorheen haar visie duidelijk naar de ‘onmisbare 7’ (supra) en verwijst
daarbij expliciet onder meer naar de brandweer, het OCMW, scholen, horecazaken, het CAW,
het JAC, Drugcentrum Traject, de NMBS, De Lijn, zorginstellingen,
52
huisvestingmaatschappijen... Bovendien werd voor deze partners voor een tweede maal de
conferentie ‘Samenwerken maakt sterk 2012’ georganiseerd. Deze had onder meer als doel
het samenwerken te versterken tussen de verschillende partners en diensten die een rol kunnen
spelen in een integrale en geïntegreerde aanpak van lokale veiligheidsproblemen. Om de
mening van de bevolking te kennen over veiligheid en politie, geeft de lokale politie te Aalst
aan te hebben deelgenomen aan de Lokale Veiligheidsbevraging 2011.
PZ Antwerpen (2013) ziet zichzelf als een dienst die duidelijk wenst samen te werken met
anderen.
“Lokale Politie Antwerpen wil […] als dienstverlenend team optimaal coproducent
zijn van en voor veiligheid op maat van ‘A’. […] Wij zijn niet de enige
verantwoordelijken voor veiligheid, maar wij positioneren en verankeren ons als
bevoorrechte partner in de veiligheidsketen. Wij overleggen en stemmen af met al onze
partners” (PZ Antwerpen, 2013, pp. 17-18).
In de Lokale Veiligheidsbevraging van PZ Antwerpen (aangevuld met de Antwerpse Monitor
en de Stadsmonitor) werd op basis van drie parameters een rangschikking gemaakt van
fenomenen waar de Antwerpse burger wakker van ligt en waar de politie dient aan te werken
(PZ Antwerpen, 2013). Verder wordt samengewerkt met De Lijn, ziekenhuizen en het
onderwijs (inzake jeugdcriminaliteit en veiligheid op school). PZ Antwerpen geeft ook aan
proactief te willen communiceren over haar dienstverlening om op een positieve en nog
actievere manier in contact te treden met de bevolking. Er zal daartoe werk worden gemaakt
van communicatie-initiatieven.
“Denk bijvoorbeeld aan het verder ontwikkelen van stadsbrede en gerichte
mediacampagnes, het optimaliseren van de perswoordvoering, maar evenzeer het
ontwikkelen van initiatieven om een correcte beeldvorming te creëren door actief
gebruik te maken van alle mogelijke kanalen” (PZ Antwerpen, 2013, p. 147).
Als waarde hanteert het Brugse korps ‘accountability’ (PZ Brugge, 2013). Dit houdt
bijvoorbeeld in dat zij rekenschap aflegt naar buiten, mede gebaseerd op een gedegen externe
communicatie. Dit vindt niet enkel plaats via de klassieke pers (zo is er sprake van een
persconferentie begin 2014 over het zonaal veiligheidsplan), maar ook via de politiewebsite
en sociale media. Bij de keuze van de prioriteiten maakt men gebruik van subjectieve
bronnen: de Lokale Veiligheidsdiagnose. Tevens worden in het stadsmagazine
53
BruggeINspraak toelichtende artikels voorzien over het politiebeleid. Daarnaast haalt PZ
Brugge nog enkele partners aan: het OCMW, CAW’s, De Lijn, de pers en de
schoolomgeving.
Doorheen de missie, visie en waarden van PZ HAZODI (2013) wordt duidelijk verwezen naar
het belang van een externe en harmonieuze samenwerking. Er is sprake van een politie- en
preventiekrant, een website, sociale media en opendeurdagen. Naast deze samenwerking met
de buurt zal het in 2014 mogelijk zijn om bepaalde meldingen via ‘infochannels’ te
verspreiden, waarop bepaalde ondernemingen in Hasselt zijn aangesloten. Op die manier is
het mogelijk om een vraag om inlichtingen extern te verspreiden op informatieschermen, wat
de kans op respons vergroot. Verder is er ook overleg met onder andere scholen,
ziekenhuizen, openbare vervoersmaatschappijen en hulpverlenende instanties. Ook is er een
communicatieadviseur die naar de schriftelijke en audiovisuele media dagelijks berichten
verstuurt omtrent diefstallen, inbraken en verkeersongevallen met lichamelijk letsel op het
grondgebied van de politiezone.
PZ Leuven (2013) accentueert in haar missie en visie duidelijk de bevoorrechte positie die zij
bekleedt als partner om bij te dragen tot de maatschappelijke veiligheid, dit met oog voor
iedereen. Om de visie van de bevolking te kennen wordt beroep gedaan op subjectieve
bronnen: de buurtbevraging en de stadsmonitor. Zo worden (on)veiligheidsgevoelens,
buurtproblemen en storend verkeersgedrag in kaart gebracht. Verder komen evenzeer de
slachtoffers, onderwijs, CGGZ, De Lijn, horeca, de middenstand, dierenbescherming, CAW,
vakbonden… aan bod. Bovendien maakt PZ Leuven ook werk van een doelgroepenwerking:
doelgroepeninspecteurs fungeren als laagdrempelig aanspreekpunt en vertrouwenspersoon
voor welbepaalde doelgroepen. Men spreekt daarbij over vier doelgroepen: ziekenhuizen,
senioren, studenten en horeca. De klassieke media komen niet aan bod. Het zijn enkel de
website, de sociale media en de verschillende ontmoetingsmomenten die de kanalen vormen
waardoor extern wordt gecommuniceerd.
Doorheen de missie, visie en waarden van PZ RIHO (2013) wordt duidelijk verwezen naar
partnerschap en teamwerk. Verder werd in het zonaal veiligheidsplan het belang van ‘co-
eigenaarschap’ aangehaald.
“De politie kan anderen deze aangelegenheid niet ontnemen, ‘onteigenen’. Vandaar
dat we alle actoren, in de eerste plaats de bevolking zelf, bij die zorg voor veiligheid
en leefbaarheid willen betrekken” (PZ RIHO, 2013, p. 38).
54
Binnen die zone worden alle belanghebbenden en hun verwachtingen opgesomd. Deze
werden geïnventariseerd aan de hand van schriftelijke consultaties en enquêtes. Een greep uit
de oplijsting ziet er uit als volgt: sleutelfiguren, welzijnsdiensten, wijk- of buurtcomités,
onderwijs en winkeliers. Binnenin haar bespreking van de bestaande overleg- en
samenwerkingsstructuren komen ook nog andere partners en elementen aan bod: de pers,
jeugdwelzijn, het CAW, De Lijn, NMBS, VVSG, overleg naar aanleiding van jaarlijkse
evenementen (kermis, 100-dagen, kermis, parkconcerten…), hulpdiensten, overleg
maatschappelijk kwetsbare jongeren, huisartsen, apothekers, ziekenhuizen… In tegenstelling
tot het vorig zonaal veiligheidsplan heeft het korps nu geen bevolkingsenquête uitgevoerd
(wél worden waar mogelijk kleinschalige bevragingen gedaan door stagiairs), hoewel er toch
sleutelfiguren en winkeliers werden bevraagd. Bij de eerste groep werd nagegaan of zij
tevreden zijn over de werking van de lokale politie, welke verbeterpunten er zijn, welke
veiligheidsproblemen ze als prioritair zien en wat hun verwachtingen zijn ten aanzien van de
politie. Ook bij de winkeliers werd gepolst naar het politiecontact, de verwachtingen, de
heersende criminaliteit, meldingsgedrag en welke maatregelen ze nemen, ze weet van hebben
en wensen te zien. Vervolgens heeft men nog op vlak van externe communicatie de intentie
om te communiceren via sociale media, De Weekbode, bijkomende overlegstructuren en mail.
PZ Vlas (2013) haalt in haar zonaal veiligheidsplan aan vlot te willen samenwerken en
informatie uit te wisselen met alle externe partners. Eind 2011 werd de bevolking op drie
wijzen bevraagd inzake haar mening en verwachtingen ten aanzien van de lokale politie
binnen PZ Vlas: via een enquêteformulier (verspreid met de gemeentelijke infobladen), via
het e-loket van de website van het korps en via sleutelfiguren (geselecteerd door de
wijkinspecteurs). Ook werd gebruik gemaakt van de Lokale Veiligheidsbevraging 2011,
georganiseerd door de federale politie. Daarin werd mede gepolst naar volgende elementen:
buurtproblemen, gewenste aanpak, onveiligheidsgevoelens en de politiewerking. Verder
wordt binnenin de protocollen of samenwerkingsakkoorden met niet-politionele partners en
derden melding gemaakt van buurtinformatienetwerken (infra). Ook samenwerking met
bedrijven is politiezone Vlas niet vreemd, zoals met de banksector, De Post, De Lijn…
Daarenboven wordt ook nog samengewerkt met scholen, het OCMW, welzijn, ziekenhuizen,
het CLB, het psychosociaal hulpverleningsnetwerk… In haar communicatie via hun website
heeft PZ Vlas evenzeer oog voor de verschillende doelgroepen. Men geeft te kennen dat men
binnen de richtlijnen contacten wenst te onderhouden met de media (men wil onder andere de
pers informeren door middel van een jaarverslag).
55
4.2.2 Fenomeengerichte werking
Nu werpen we een blik op de fenomeengerichte werking. Ook hier kan het zijn dat zaken
opgenomen worden die tevens bij de algemene werking van de politiezone zijn aangegeven.
Daarenboven worden enkel politiezones opgenomen met een duidelijke beschrijving van hun
aanpak. Zoals in het gedeelte ‘integraliteit’ aangegeven, is een loutere melding van een
‘integrale en geïntegreerde aanpak’ te onduidelijk om te besluiten dat een politiezone
bijvoorbeeld werk maakt van buurtinformatienetwerken. Ook hier verwijzen we eerst naar de
standaardwerken om de mogelijke opties van de verschillende politiezones op vlak van
fenomeengerichte samenwerking te kennen.
4.2.2.1 Inbraak
4.2.2.1.1 Buurtinformatienetwerk
Een buurtinformatienetwerk (BIN) is een gestructureerd samenwerkingsverband tussen de
lokale overheid, de politie en de burgers binnen een bepaalde buurt (Vanhelleputte, 2012).
Deze samenwerking verloopt aan de hand van wederzijdse informatieuitwisseling. Een BIN
is dus een ideaal netwerk om buren te sensibiliseren bij een inbrakenplaag. Er bestaan BIN’s
die zich eerder richten op bewoners van woonwijken en BIN’s voor Zelfstandige
Ondernemers (BINZ) die zich in een commerciële buurt bevinden.
De politiezones Aalst, Antwerpen, Leuven, Brugge en Vlas maken allemaal melding van een
buurtinformatienetwerk. In de zonale veiligheidsplannen van de politiezones HAZODI en
RIHO kan niet meteen worden vastgesteld dat zij werk maken van een BIN.
PZ Aalst (2013) geeft aan dat de bestaande BIN-werking vanuit de preventiedienst wordt
ondersteund. Ook PZ Antwerpen (2013) vermeldt binnen haar algemene
samenwerkingsovereenkomsten werk te maken van BIN’s. PZ Leuven (2013) vermeldt in
haar oplijsting van de protocollen met niet-politionele partners en derden dat zij beschikt over
een ‘protocol BIN’. Van de burgers binnen PZ Brugge (2013) verwacht het korps een
structurele samenwerking. Ze verwijst daarbij expliciet naar een BIN waarin volgens haar dan
meldingsbereidheid, aanspreekpunten en het nemen van eigen verantwoordelijkheid centraal
staan. In het zonaal veiligheidsplan van PZ Vlas (2013) wordt eveneens binnen de algemene
beschrijving van de protocollen of samenwerkingsakkoorden aangegeven dat er
buurtinformatienetwerken aanwezig zijn.
Van een BIN is er in PZ HAZODI (2013) niet meteen sprake. Zoals eerder aangehaald is er
wel sprake van infosessies, maar dat laat zich dan niet vertalen in een actieve samenwerking
56
zoals die binnenin een buurtinformatienetwerk wordt vormgegeven. Wél maken ze ook
melding van een BINZ, maar dat is dan vooral in het leven geroepen om gauwdiefstallen,
winkeldiefstallen en overlast tegen te gaan. Bovendien maakt de politiezone per fenomeen een
oplijsting van de betrokken partners, zo ook voor woninginbraken en daar staat de buurt als
externe partner evenwel niet bij. Bij het zonaal veiligheidsplan van de PZ RIHO (2013) werd
binnen het kader van haar prioriteit ‘eigendomsdelicten’ aangehaald dat zij via de
wijkwerking zal werken aan een samenwerking tussen de lokale politie en de lokale
leefgemeenschap. Niettemin komt ook hier niet meteen naar voor dat zij beschikt over een
BIN.
4.2.2.1.2 Bijkomende hulpverlening
Vanuit de lokale politie kan er eventueel een voorstel voor bijkomende slachtofferhulp
worden doorgegeven aan de hulpverlening (Vanderhoeven, Vandehove, van Liempt &
Gielen, 2012).
Enkel PZ Antwerpen en PZ Brugge maken melding van bijkomende hulpverlening bij de
aanpak van het fenomeen ‘inbraak’. De politiezones Aalst, HAZODI, Leuven, RIHO en Vlas
maken hiervan geen melding.
PZ Antwerpen (2013) haalt aan dat het eerste team ter plaatse eventueel doorverwijst naar
gespecialiseerde hulpverlening. Het korps van PZ Brugge (2013) haalt aan werk te maken van
een gestructureerde samenwerking met onder meer de dienst van het CAW die instaat voor
slachtofferhulp.
4.2.2.2 Drugs
4.2.2.2.1 Bijkomende hulpverlening
De oriëntatie van druggebruikers naar de hulpverlening die in contact komen met politie is
een effectieve praktijk in het verminderen van druggebruik en druggerelateerde criminaliteit
(Barton, 1999, De Ruyver, Ponsaers et al., 2007, Holloway, Bennett, & Farrington, 2005,
Institute for Criminal Policy Research, 2007, Koeter & Bakker, 2007, Mazerolle et al., 2007,
Scottish Executive Effective Interventions Unit, 2004, Seeling, King, Metcalfe, Tober, &
Bates, 2001, Skodbo et al., 2007, Stevens et al., 2005, van Ooyen-Houben, 2008, in De
Ruyver et al., 2009). De terugvalpreventie is groter indien niet enkel de drugproblematiek
wordt aangepakt, maar ook de andere levensdomeinen: woon en werksituatie,
vrijetijdsbesteding (De Ruyver et al., 2009).
Elke politiezone maakt melding van bijkomende hulpverlening. In het kader van het intern
drugbeleid staat de sociale dienst van PZ Aalst (2013) in voor de doorverwijzing van minder-
57
en meerderjarige druggebruikers naar de hulpverleningsdiensten. Ook PZ Antwerpen (2013)
verwijst hardnekkige gebruikers door naar de hulpverlening. PZ Brugge (2013) somt in haar
zonaal veiligheidsplan rudimentaire evaluatiecriteria op voor wat betreft haar aanpak van de
prioriteit ‘drugs’. Daar wordt als voorbeeld gewezen op het aantal politionele
doorverwijzingen naar vroeginterventie bij het gespecialiseerd welzijnswerk. PZ HAZODI
(2013) beklemtoont het belang om druggebruikers door te verwijzen naar CAD of andere
hulpverlenende instanties. Deze twee staan dan ook opgelijst bij de mogelijke partners om
drugproblemen het hoofd te bieden.
PZ RIHO (2013) noemt binnen haar aanpak van het fenomeen ‘drugs’ de ‘drugplatforms
Roeselare en Izegem’. In het zonaal veiligheidsplan van PZ Leuven (2013) wordt bij de
taakomschrijving van haar preventiedienst melding gemaakt van een ‘Mobiel Ambulant
Team’ en mits samenwerking binnen deze dienst een centrale rol speelt, kunnen we wel
aannemen dat er aan doorverwijzing wordt gedaan. Ook PZ Vlas (2013) haalt aan samen te
werken binnen een pilootproject waarin jongeren met persisterende drugproblematiek centraal
staan. Tevens is zij werkzaam binnen het ‘Drug Overleg Kortrijk’. Hierin wordt
samengewerkt en overlegd om bestaande drugproblemen aan te pakken, oorzaken te
verminderen en de evolutie op te volgen.
4.2.3 Besluit
Nagenoeg alle politiezones halen in hun algemene samenwerking de vier bestudeerde partners
aan (met name de buurt, bedrijven, media en organisaties, verenigingen en instellingen).
Enkel politiezone Leuven maakt geen melding van een samenwerking met de media.
De fenomeengerichte samenwerking toont opnieuw – nu in iets ruimere mate – het
tegenovergestelde: voor wat betreft de aanpak van ‘inbraak’, hechten slechts twee zonale
veiligheidsplannen belang aan bijkomende hulpverlening (zie terug bijlage 1). Het BIN-
concept krijgt daartegenover een belangrijkere plaats (vijf van de zeven zonale
veiligheidsplannen verwijzen hiernaar) en wanneer we kijken naar het fenomeen ‘drugs’,
wordt in élk zonaal veiligheidsplan melding gemaakt van bijkomende hulpverlening.
Globaal genomen, kunnen we ook hier concluderen dat binnenin de zonale veiligheidsplannen
toch voldoende aandacht uitgaat naar samenwerking.
58
5 Conclusie
Met het ontstaan van de Kadernota Integrale Veiligheid werd in België officieel een integraal
veiligheidsbeleid geïmplementeerd, een beleid dat ook zijn neerslag kent in de hedendaagse
excellente politiezorg en waarvan tevens wordt verwacht dat deze binnen de geïntegreerde
politie ten uitvoer wordt gebracht. Dit onderzoek toetste de feitelijke situatie af ten opzichte
van de gewenste toestand of ontwikkeling. Van politiezones wordt verwacht dat zij een lokaal
integraal veiligheidsbeleid ten uitvoer brengen, maar doen zij dat ook? Her en der wordt
immers beweerd dat politiezones doorheen hun zonale veiligheidsplannen niet meteen
getuigen van een integrale aanpak. Dit is toch belangrijk, gezien het integrale
veiligheidsbeleid zich lokaliseert in de directe leefomgeving.
Aan de hand van een inhoudsanalyse gaf dit onderzoek een gedetailleerde beschrijving van
een selectie zonale veiligheidsplannen. Het ging erom de processen van betekenisgeving in de
diepte te begrijpen. De uitvoerige beschrijving van deze plannen kon immers al dan niet
bevestigen of deze plannen daadwerkelijk getuigen van een integrale veiligheidsbenadering.
Enerzijds beschreven we de betekenissen die politiezones aan de verschillende deelaspecten
van een integraal veiligheidsbeleid verlenen en hielden we ons bezig met inhouden te duiden
en te begrijpen. Anderzijds interesseerde het ons ook hoe vaak en in welke mate een
politiezone oog heeft voor bepaalde elementen die typerend zijn voor een dergelijk
veiligheidsbeleid.
Doorheen de daadwerkelijke analyse viel het op dat de bestudeerde zonale veiligheidsplannen
relatief uniform zijn opgesteld, wat het gemakkelijker maakte om hoofd- en bijzaken te
onderscheiden. Daartegenover stond dan weer het feit dat de zonale veiligheidsplannen
mogelijks geen correcte afspiegeling vormen van de werkelijkheid. Dit vormt dan ook meteen
het voornaamste voorbehoud. Omzichtigheid bij het interpreteren van de resultaten is dus
geboden.
Globaal gezien werd door de politiezones toch wel voldoende aandacht besteed aan het tot
stand brengen van een integraal veiligheidsbeleid, hoewel dit natuurlijk – zoals reeds bleek uit
de tussenconclusies – nog steeds vatbaar is voor verbetering. PZ Antwerpen haalde als enige
politiezone elke relevante veiligheidsschakel en –partner aan. PZ RIHO daarentegen, slaagde
daar het minst in (zie bijlage 1).
59
De geanalyseerde politiezones besteden in grote mate aandacht aan de schakels ‘proactie’,
‘preventie’ en ‘nazorg’. Niet enkel in de algemene werking was dit het geval. Binnen de
fenomeengerichte werking mochten we eveneens vaststellen dat er – rekening gehouden met
de effectiviteit van de maatregelen – voldoende aandacht uitging naar de veiligheidsketen.
Echter was er tussen beide toch een verschil vast te stellen: uit de tabellen (zie terug bijlage 1)
valt af te leiden dat de fenomeengerichte werking iets minder aandacht kreeg.
Voor wat betreft het punt ‘samenwerking’, vermeldden nagenoeg alle politiezones binnen hun
algemene werking de vier bestudeerde partners. De fenomeengerichte samenwerking toonde
ook hier echter opnieuw – in iets grotere mate – het tegenovergestelde.
Niettemin de conclusies in dit onderzoek een overwegend positieve bijklank kennen, wil dit
niet betekenen dat daarmee nu minder aandacht moet uitgaan naar het optimaliseren van het
integraal veiligheidsbeleid binnen de lokale politie. Zoals daarnet aangehaald, is er nog steeds
verbetering mogelijk. Een permanente communicatie rond en onderlinge evaluatie van deze
zonale veiligheidsplannen tussen de verschillende politiezones zou als voorbeeld hiertoe een
wezenlijke bijdrage kunnen leveren.
Bovendien is de variatie tussen de onderzoekseenheden in dit onderzoek heel klein en werd
slechts één bepaalde groep heel gedetailleerd beschreven. De bedoeling hiervan is namelijk
om op basis van deze grondige beschrijving al dan niet te beoordelen of onze conclusies ook
van toepassing zijn op andere cases. Dit gegeven brengt ons meteen bij een suggestie. Gezien
grote zones, die tevens gekend stonden voor hun interne en externe samenwerking, centraal
stonden in dit onderzoek, lijkt het ons interessant om ook het integrale karakter te bestuderen
van kleinere politiezones die geen melding maken van een dergelijke samenwerking. Op die
manier kan een beeld worden geschetst van het integraal karakter van andere soorten zones en
krijgt men aldus een totaalimpressie. Kortom, stof voor bijkomend wetenschappelijk
onderzoek…
60
Bibliografie
Bauwens, T., Enhus, E., Ponsaers, P., Reynaert, H., & Van Assche, J. (2010). Lokaal
integraal veiligheidsbeleid: onderzoek naar een geïntegreerde aanpak. Gent:
Onderzoeksgroep Sociale VeiligheidsAnalyse.
Boutellier, H. (2011). Veiligheid in ontwikkeling. In W. Stol, C. Tielenburg, W. Rodenhuis,
S. Pleysier & J. Timmer, Basisboek Integrale Veiligheid (pp. 27-40). Bussum:
Coutinho.
Boutellier, H., & van Stokkom, B. (1995). Consumptie van veiligheid. Van verzorgingsstaat
tot veiligheidsstaat. Justitiële verkenningen, 96-110.
Bouttelier, H. (2005). De veiligheidsutopie. Hedendaags onbehagen en verlangen rond
misdaad en straf. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Brogden, M., & Nijhar, P. (2005). Community Policing. National and international models
and approaches. Cullompton: Willan Publishing.
Bruggeman, W., Van Branteghem, J.-M., & Van Nuffel, D. (2007). Naar een excellente
politiezorg. Brussel: Politeia.
Bruinsma, G. (2004). Oorzaken van veranderingen in onveiligheid. In E. R. Muller,
Veiligheid. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (pp. 189-210). Alphen
aan den Rijn: Kluwer.
Bullock, K., Erol, R., & Tilley, N. (2006). Problem-oriented Policing and Partnerships.
Implementing an evidence-based approach to crime reduction. Cullompton: Willan
Publishing.
Casselman, J., & Boon, K. (2009). De rol van politie in de aanpak van drugproblemen.
Leuven: Provincie Vlaams-Brabant.
Ceuppens, G. (2005). Eendracht maakt macht! Een federaal beleidskader voor een lokaal
integraal veiligheidsbeleid. In Handboek Politiediensten (pp. 1-34). Mechelen:
Kluwer.
Christiaensen, S., & Dormaels, A. (2012). De neuzen in dezelfde, juiste richting. De
Beheersing van diefstal in woningen vanuit integraal en geïntegreerd perspectief. In S.
Christiaensen, A. Dormaels & S. Van Daele, Diefstal in woningen. Bijdragen voor een
geïntegreerde beheersing vanuit beleid, praktijk en wetenschap (pp. 307-325).
Antwerpen: Maklu.
61
Christiaensen, S., Dormaels, A., & Van Daele, S. (2012). Diefstal in woningen. Bijdragen
voor een geïntegreerde beheersing vanuit beleid, praktijk en wetenschap. Antwerpen:
Maklu.
Commissie ter begeleiding van de politiehervorming op lokaal niveau. (2007). Derde
evaluatieverslag. Juni 2007. Brussel: Politeia.
Crawford, A., & Matassa, M. (2000). Community Safety Structures: An International
Literature Review. London: Stationery Office.
de Haan, W. (1995). Integrale veiligheid. Beleidsvernieuwing of beleidsvervaging? Justitiële
verkenningen, 25-48.
De Pauw, E., De Pauw, K., Devroe, E., Dormaels, A., & Gunst, J. (2012). Lokale integrale
veiligheid op de terugweg? Orde van de dag, 5-12.
De Pauw, K., & Heene, A. (2006). Op weg naar lokale integrale veiligheid? Veiligheid als
strategisch onderwerp binnen een gemeentelijk beleid(-splan). Brussel: Politeia.
De Ruyver, B. (2009). De basisfunctionaliteiten van de lokale politie doorgelicht. In I.
Verwee, E. Hendrickx & F. Vlek, Wat doet de politie? (pp. 67-86). Antwerpen:
Maklu.
De Ruyver, B., Born, M., Ponsaers, P., Vanderplasschen, W., Van Malderen, S., Chapeau, M.,
. . . Vindevogel, S. (2009). Do's and don'ts in een integraal en geïntegreerd
drugbeleid: samenvatting. Brussel: Federaal Wetenschapsbeleid.
Decorte, T. (2010). Kwalitatieve data-analyse in het criminologisch onderzoek. In T. Decorte
& D. Zaitch, Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp. 441-471).
Leuven: Acco.
Deklerck, J. (2006). Onveiligheid integraal aanpakken: de 'preventiepiramide'. Tijdschrift
voor Veiligheid, 19-37.
Devroe, E. (2014). Het kopje naast het schoteltje. Over de gestructureerde versnippering in
het integrale veiligheidsbeleid. Cahiers Politiestudies, 159-179.
Devroe, E., & Reynders, D. (2005). Het veiligheidsprobleem als maatschappelijk proces: naar
een geïntegreerd veiligheidsbeleid. In Integraal Veiligheidsbeleid 2005 (pp. 81-108).
Mechelen: Kluwer.
Dienst voor het Strafrechtelijk beleid. (sd). Integrale Veiligheid. Opgehaald van Dienst voor
het Strafrechtelijk beleid: http://www.dsb-
spc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=38&Itemid=62&lang=dut
ch
62
Federale Ministerraad. (2004). Kadernota Integrale Veiligheid. Brussel: De Algemene
Directie voor Veiligheids- en Preventiebeleid.
Federale politie. (sd). Jobpol. Opgehaald van De geïntegreerde politie, gestructureerd op 2
niveaus: http://jobpol.be/home/politie_organisatie_geintegreerde_politie/
Federale politie. (sd). Organisatie en opdrachten van de lokale politie. Opgehaald van Jobpol:
http://jobpol.be/home/politie_organisatie_lokale_politie/
Federale politie. (sd). Politiezonetypologieën: Toelichting bij de indeling. Lokale
Veiligheidsbevraging 2011. Brussel: Federale politie.
Federale politie. (sd). Structuur en opdrachten van de federale politie. Opgehaald van Jobpol:
http://www.jobpol.be/home/politie_organisatie_federale_politie/
Federale Regering. (2014). Regeerakkoord. Opgehaald van Charles Michel. Prime Minister of
Belgium:
http://premier.fgov.be/sites/default/files/articles/Accord_de_Gouvernement_-
_Regeerakkoord.pdf
Friedman, R. R. (1992). Community Policing: Comparative Perspectives and Prospects. New
York: Harvester Wheatsheaf.
fvg. (2004, April 1). Nog dit jaar duizend extra agenten op straat. De Standaard, p. 6.
Goldstein, H. (2003). On further developing problem-oriented policing: the most critical need,
the major impediments, and a proposal. In J. Knutsson, Problem-Oriented Policing.
From Innovation to Mainstream (pp. 13-47). Devon: Willan Publishing.
Grabosky, P. (2009). Comunity Policing, East and West, North and South. In P. Grabosky,
Community Policing and Peacekeeping (pp. 1-11). Boca Raton: CRC press.
Hughes, G., & Edwards, A. (2002). Introduction: the community governance of crime control.
In G. Hughes & A. Edwards, Crime Control and Community. The new politics of
public safety (pp. 1-19). Cullompton: Willan Publishing.
Kratcoski, P. C., Das, D. K., & Verma, A. (2003). World Perspective on Crime Prevention: A
Community Policing Approach. In S. P. Lab & D. K. Das, International Perspectives
on Community Policing and Crime Prevention (pp. 224-241). New Jersey: Pearson
Education.
Lab, S. P. (2003). Introduction: Community Policing and Crime Prevention. In S. P. Lab & D.
K. Das, International Perspectives on Community Policing and Crime Prevention (pp.
xv-xxii). New Jersey: Pearson Education.
Lenaerts, P. (2012). De zonale veiligheidsraad: de motor voor een lokaal veiligheidsbeleid.
Orde van de Dag, 44-50.
63
Liebregts, J. (2006). De ketenbenadering. In W. Stol, J. Rijpma, C. Tielenburg, H.
Veenhuysen & T. Abbas, Basisboek Integrale Veiligheid (pp. 60-70). Bussum:
Coutinho.
Liebregts, J. (2011). De ketenbenadering. In W. Stol, C. Tielenburg, W. Rodenhuis, S.
Pleysier & J. Timmer, Basisboek Integrale Veiligheid (pp. 57-71). Bussum: Coutinho.
Maesschalck, J. (2010). Methodologische kwaliteit in het kwalitatief criminologisch
onderzoek. In T. Decorte & D. Zaitch, Kwalitatieve methoden en technieken in de
criminologie (pp. 119-145). Leuven: Acco.
Meijlaers, S. (2006). Bouwstenen voor veilige en leefbare gemeenten. Brussel: Politeia.
Ministerie van Binnenlandse Zaken. (1993). Integrale veiligheidsrapportage. Leiden: De
Bink.
Mortelmans, D. (2010). Het kwalitatief onderzoeksdesign. In T. Decorte & D. Zaitch,
Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp. 75-118). Leuven: Acco.
Pleysier, S. (2008). 'Integrale veiligheid' als dogma? Grenzen aan het heersende
veiligheidsdiscours. Tijdschrift voor Veiligheid, 34-46.
Ponsaers, P. (2001a). De plaats van lokale veiligheidsplannen in een Community Policing-
model. In J. Goethals, F. Goossens, F. Hutsebaut, G. Vervaeke, L. Walgrave & J.
Casseman, Veiligheid, een illusie? Theorie, onderzoek en praktijk (pp. 103-117).
Brussel: Politeia.
Ponsaers, P. (2001b). Op zoek naar een integraal veiligheidsbeleid: het politiebeleid vervat in
de nationale en zonale veiligheidsplannen. In E. Enhus, P. Ponsaers & F. Hutsebaut,
De politiehervorming (pp. 61-86). Brussel: Politeia.
PZ RIHO. (2013). Zonaal veiligheidsplan 2014-2017. Roeselare: PZ RIHO.
PZ Aalst. (2013). ZONAAL VEILIGHEIDSPLAN 2014-2017. Aalst: PZ Aalst.
PZ Antwerpen. (2013). ZONAAL VEILIGHEIDSPLAN 2013 (2014) - 2017. Antwerpen: PZ
Antwerpen.
PZ Brugge. (2013). Zonaal Veiligheidsplan 2014-2017. Brugge: PZ Brugge.
PZ HAZODI. (2013). Zonaal veiligheidsplan 2014-2017. Hasselt: PZ HAZODI.
PZ Leuven. (2013). Zonaal Veiligheidsplan 2014-2017. Leuven: PZ Leuven.
PZ Vlas. (2013). Zonaal Veiligheidsplan 2014-17. Kortrijk: PZ Vlas.
Reynaert, H., & Steyvers, K. (2005). De politiehervorming en het lokaal bestuur: 'closing the
gap between democracy and efficiency'? In P. Ponsaers, Integraal Veiligheidsbeleid
2005 (pp. 109-140). Mechelen: Kluwer.
Schaffer, E. B. (1980). Community Policing. London: Croom Helm.
64
Schoeters, I. (2012). Een rationale technopreventie: anticiperen op het inbraakproces. In S.
Christiaensen, A. Dormaels & S. Van Daele, Diefstal in woningen. Bijdragen voor een
geïntegreerde beheersing vanuit beleid, praktijk en wetenschap (pp. 135-152).
Antwerpen: Maklu.
Stol, W. (2011). Begrippenkader integrale veiligheid. In W. Stol, C. Tielenburg, W.
Rodenhuis, S. Pleysier & J. Timmer, Basisboek Integrale Veiligheid (pp. 43-54).
Bussum: Coutinho.
van der Wouden, R. (1995). Integraal veiligheidsbeleid tussen symboliek en bestuurlijke
drukte. Justitiële verkenningen, 49-61.
Van Nuffel, D. (2009). De ondraaglijke lichtheid van basisfunctionaliteiten? Over
begripsverwarring en meetproblemen in Belgisch politieland. In I. Verwee, E.
Hendrickx & F. Vlek, Wat doet de politie? (pp. 105-129). Antwerpen: Maklu.
Vanderhoeven, K., Vandehove, L., van Liempt, A., & Gielen, J. (2012). Hercosi in het kader
van de integrale aanpak van woninginbraken in de politiezone Sint-Truiden-
Gingelom-Nieuwerkerken. In S. Christiaensen, A. Dormaels & S. Van Daele, Diefstal
in woningen. Bijdragen voor een geïntegreerde beheersing vanuit beleid, praktijk en
wetenschap (pp. 259-288). Antwerpen: Maklu.
Vanhelleputte, D. (2012). Buurtinformatienetwerken (BIN) als wapen in de strijd tegen
woninginbraken. In S. Christiaensen, A. Dormaels & S. Van Daele, Diefstal in
woningen. Bijdragen voor een geïntegreerde beheersing vanuit beleid, praktijk en
wetenschap (pp. 181-196). Antwerpen: Maklu.
Vanschoubroek, C., & Vanhecke, N. (2014, November 21). Jambon rekent ook op privésector
voor uw veiligheid. De Standaard, p. 8.
Verschuren, P., & Doorewaard, H. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. Den Haag:
LEMMA.
Verwee, I. (2012). De dief creëert de gelegenheid. In S. Christiaensen, A. Dormaels & S. Van
Daele, Diefstal in woningen. Bijdragen voor een geïntegreerde beheersing vanuit
beleid, praktijk en wetenschap (pp. 109-134). Antwerpen: Maklu.
Verwee, I., Hendrickx, E., & Vlek, F. (2009). Wat doet de politie? Antwerpen: Maklu.
Vlek, F. (2005). Met vallen en opstaan. Integraal veiligheidsbeleid in Nederland: een
tussenbalans. In P. Ponsaers, Integraal Veiligheidsbeleid 2005 (pp. 15-80). Mechelen:
Kluwer.
Willekens, P., & Kerkab, R. (2014). Criminaliteitspreventie 2.0: samen-werken in netwerken.
Cahiers Politiestudies, 109-118.
65
Bijlagen
Bijlage 1: Tabellen
ALGEMENE INTEGRALITEIT
PROACTIEVE EN PREVENTIEVE MAATREGELEN BINNEN DE
BASISPOLITIEZORG
WIJK-
WERKING
INTERVEN
TIE
LOKALE
RECHERCH
E
OPENBARE
ORDE
VERKEER
PZ Aalst
PZ Antwerpen
PZ Brugge
PZ HAZODI
PZ Leuven
PZ RIHO
PZ Vlas
NAZORGENDE MAATREGELEN BINNEN DE BASISPOLITIEZORG
WIJK ONTHAAL INTERVENTIE SLACHTOFFERZ
ORG
PZ Aalst
PZ Antwerpen
PZ Brugge
PZ HAZODI
PZ Leuven
PZ RIHO
PZ Vlas
66
FENOMEENGERICHTE INTEGRALITEIT
INBRAAK
PROACTIE & PREVENTIE NAZORG
TECHNOP
REVENTIE
PATROUILL
ES
SENSIBILI
SATIE
SDNA* SLACHTOFFE
RZORG
PZ Aalst
PZ Antwerpen
PZ Brugge
PZ HAZODI
PZ Leuven
PZ RIHO
PZ Vlas
* Over de effectiviteit van deze maatregel bestaat twijfel.
DRUGS
PROACTIE & PREVENTIE NAZORG
PATROUILLES SENSIBILISATIE* SLACHTOFFERZORG
PZ Aalst
PZ Antwerpen
PZ Brugge
PZ HAZODI
PZ Leuven
PZ RIHO
PZ Vlas
* Over de effectiviteit van deze maatregel bestaat twijfel.
67
ALGEMENE SAMENWERKING
BUURT BEDRIJVEN ORGANISATIES,
VERENIGINGEN &
INSTELLINGEN
MEDIA
PZ Aalst
PZ Antwerpen
PZ Brugge
PZ HAZODI
PZ Leuven
PZ RIHO
PZ Vlas
68
FENOMEENGERICHTE SAMENWERKING
INBRAAK
BIN BIJKOMENDE HULPVERLENING
PZ Aalst
PZ Antwerpen
PZ Brugge
PZ HAZODI
PZ Leuven
PZ RIHO
PZ Vlas
DRUGS
BIJKOMENDE HULPVERLENING
PZ Aalst
PZ Antwerpen
PZ Brugge
PZ HAZODI
PZ Leuven
PZ RIHO
PZ Vlas
69
Bijlage 2: Codeerschema
ALGEMENE WERKING FENOMEENGERICHTE WERKING
INBRAAK DRUGS
VEILIGHEIDSKETEN Wijkwerking: proactie, preventie & nazorg
Onthaal: nazorg
Interventie: proactie, preventie & nazorg
Slachtofferbejegening: nazorg
Lokale recherche: proactie & preventie
Openbare orde: proactie & preventie
Verkeer: proactie & preventie
Proactie & preventie:
technopreventie,
politiepatrouilles,
sensibilisatie, SDNA
Forensic Marking*
Nazorg:
slachtofferbejegening
Proactie & preventie:
politiepatrouilles,
sensibilisatie*
Nazorg:
slachtofferbejegening
SAMENWERKING De buurt
Bedrijven
Organisaties, verenigingen en instellingen
De media
Bijkomende
hulpverlening
Buurtinformatienetwer
ken
Bijkomende
hulpverlening
* Over de effectiviteit van deze maatregel bestaat twijfel.