Upload
others
View
3
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Vincent Schillewaert
Interculturele Diplomatie in Nieuw-Nederland
Diplomatie en beeldvorming in de contacten tussen Nieuw-
Nederland en Indiaanse volkeren in de zeventiende eeuw
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de geschiedenis
2014
Promotor Prof. Dr. Michael Limberger
Vakgroep Geschiedenis
ii
Dankwoord
Dit werk zou niet tot stand gekomen zijn zonder enige hulp. Daarom wens ik vooreerst Prof. Michael
Limberger en Trisha Rose Jacobs te bedanken voor hun begeleiding en hulp. Ten tweede wil ik Prof.
Rik Coolsaet bedanken voor zijn interessante lessen die mij nuttig informatie hebben opgeleverd in
het organiseren van deze masterproef. Als laatste dank ik mijn ouders voor hun onafgebroken steun
en geduld.
iii
Inhoudstafel
Inleiding............... ........................................................................................................................................... 1
De Bronnen .................................................................................................................................................... 6
Deel 1: De Republiek in het Westelijk Halfrond ................................................................................................................. 10
Hoofdstuk 1 De Republiek in de Nieuwe Wereld .............................................................................. 11
1.1 De rol van de Republiek in een nieuwe periode van mondialisering ....................................... 11 1.2 De West-Indische Compagnie .......................................................................................................... 12
Hoofdstuk 2 Nieuw-Nederland en de inheemse bevolking ............................................................. 14
2.1 De Nederlandse kolonie in Noord-Amerika: Nieuw-Nederland, 1614-1664 (1674) ................. 14 2.2 De ‘Adjacency’-politiek: Nieuw-Nederland in haar contacten met de inheemse
bevolking ............................................................................................................................................ 16
Deel 2: Indiaans-Nederlandse diplomatie in de zeventiende eeuw ................................................................................ 20
Hoofdstuk 3 Vertegenwoordiging ..................................................................................................... 22
3.1 Handelaar-diplomaten: een geschikte combinatie? .................................................................... 22 3.2 De rol van de vrouw in de diplomatie ............................................................................................ 23 3.3 Tussen twee werelden: diplomaten van gemengde afkomst ..................................................... 24 3.4 De elite als de betrouwbare diplomaat .......................................................................................... 25
Hoofdstuk 4 Communicatie ................................................................................................................ 28
Hoofdstuk 5 Onderhandelingen ......................................................................................................... 30
5.1 Wat waren de motieven? ................................................................................................................. 31 5.2 Het diplomatieke spel ....................................................................................................................... 32 5.3 Onderwerpen in de Indiaans-Nederlandse diplomatie ............................................................... 34
5.3.1 Politieke kwesties ................................................................................................................ 35 5.3.2 Sociale kwesties ................................................................................................................... 37 5.3.3 Economische kwesties ........................................................................................................ 38
Deel 3: Culturele implicaties van interculturele diplomatie ........................................................................................... 41
Hoofdstuk 6 Bijdrage van de diplomatie aan de beeldvorming ...................................................... 43
6.1 Hoe Indianen keken naar Nederlandse kolonisten ...................................................................... 44 6.2 Het Nederlandse beeld van de autochtone bevolking ................................................................. 48
Hoofdstuk 7 De invloed van Indiaans-Nederlandse relaties op de eigen identiteit ...................... 53
7.1 Nederlandse identiteit ...................................................................................................................... 53 7.2 Indiaanse identiteit(en) .................................................................................................................... 54
iv
7.3 Een gedeelde identiteit? ................................................................................................................... 55
Conclusie.............. ........................................................................................................................................ 56
Bibliografie........... ........................................................................................................................................ 58
Inleiding
In de uitdijende wereld van de vroegmoderne tijd, tijdens dewelke zeeën werden overwonnen,
nieuw land werd ontdekt en ongekende volkeren toetraden tot een steeds sterker verbonden
globale wereld, werden de contacten tussen verschillende volkeren en culturen steeds frequenter en
permanenter. Dit zorgde zowel voor positieve als negatieve gevolgen en voor een immens grote
impact op hoe die contacten tussen volkeren werden ingevuld.
Éen van de soorten contacten bevond zich binnen wat we, veralgemenend, de diplomatieke sfeer
kunnen noemen. Van Dale beschrijft diplomatie als “het ambtelijke, officiële verkeer tussen staten
en regeringen1”. Voor een meer wetenschappelijke benadering van het concept gaan we langs bij
Jan Melissen die diplomatie omschrijft als “the mechanism of representation, communication and
negotiating through which states and other international actors conduct their business”2.
De term ‘diplomatie’ heeft dus een specifiek karakter en beschrijft een specifieke handeling. Dit lijkt
een evidentie wanneer diplomatie wordt gevoerd tussen bijvoorbeeld twee vroegmoderne Europese
koninkrijken of tussen twee hedendaagse naties. In beide gevallen hebben de twee partijen
eenzelfde idee van diplomatie en hoe die moet worden gevoerd. Door culturele gelijkenissen of een
internationale verstandhouding op politiek vlak worden de regels van de diplomatie vastgelegd en
daarna zelden in vraag gesteld. Dat deze regels doorheen de tijd niet altijd dezelfde waren,
bemoeilijkt nog eens een accurate beschrijving van de term.
Problematisch wordt het gebruik van de term diplomatie slechts wanneer ze wordt toegepast op
onderhandelingen waarbinnen één of meerdere partijen niet bekend waren met de regels van de
diplomatie zoals die door een andere partij als vanzelfsprekend werden beschouwd. Vaak lag een
culturele breuklijn aan de basis van deze problematiek, die dan soms nog werd versterkt door het
ontbreken van noties als staat of regering bij een bepaald volk. Niet alleen bemoeilijkte dit de
onderhandelingen zelf (want met wie moest onderhandeld worden), het resultaat van de
onderhandelingen was niet zelden onduidelijk of werd niet nageleefd. Zelfs de voorgenoemde Jan
Melissen beseft dat zijn eigen definitie “still suggests a neat international environment consisting of
a range of clearly identifiable players3”. Hoewel hij zich hier richt op de ”postmoderne
transnationale relaties” is de opmerking evenzeer relevant voor de vroegmoderne periode.
Contacten tussen bepaalde groepen mensen bestaan echter ook enkel in de wereld waarin ze
ontstaan. Ze worden met andere woorden geschapen door die wereld en ze beïnvloeden deze.
Concreter zullen diplomatieke contacten, zowel in inhoud als in de manier waarop aan diplomatie
wordt gedaan, altijd een weerspiegeling zijn van de eigen samenleving, bepaalde verhoudingen
tussen groepen, de wensen van deze groepen alsook hoe men tegen de andere partij aankijkt.
Met dit in gedachten is het ook aannemelijk om diplomatie niet enkel te onderzoeken als een
politiek instrument, maar ook als een reflectie van een culturele identiteit. Waar diplomatieke
activiteit tussen groepen politieke samenwerking en een vorm van verstandhouding impliceert, kan
de inhoud van deze betrekkingen een indicatie geven van het beeld over ‘de andere’. Meer nog, ze
1 http://www.vandale.be, geraadpleegd op 07.08.2014. 2 J. Melissen, ed. Innovation in Diplomatic Practice, Basingstoke, Palgrave MacMillan, 1999, p. xvi-xvii. 3 J. Melissen, ed. The New Public Diplomacy. Soft Power in International Relations, Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2005, p. 5.
2
kan zelf een invloed uitoefenen op hoe men over ‘de andere’ denkt. Inherent betekent dit ook dat uit
deze contacten de eigen identeit kan ontrafeld of bijgeschaafd worden.
Het idee voor deze masterproef vertrekt vanuit dit aspect van de interculturele diplomatie.
Vooreerst was het al vroeg het opzet om binnen de vroegmoderne periode het Noord-Amerikaanse
continent als geografisch onderzoeksveld te gebruiken. Uiteraard belanden we zo snel bij de
inheemse bevolking en haar contacten met de Europese kolonisten.
Met de hernieuwde interesse in interculturele communicatie, niet enkel in historische kringen maar
ook in andere humane wetenschappen, kan ook de interculturele diplomatie in de recente periode
rekenen op nieuw onderzoek. De laatste jaren is er in de geschiedschrijving dan ook meer aandacht
voor de interculturele diplomatie en communicatie op het Noord-Amerikaanse continent4.
Het politieke aspect is geen evident onderzoeksonderwerp binnen de context van de inheemse
bevolking in het zeventiende eeuwse Noord-Amerika, maar hier was al in de jaren 1980 en 1990 een
basis voor gelegd. Zo zijn er de werken over diplomatie bij de Iroquois, zoals “The History and
Culture of Iroquois Diplomacy. An Interdisciplinary Guide to the Treaties of the Six Nations and
Their League”5 of “Cultivating a Landscape of Peace. Iroquois-European Encounters in Seventeenth-
Century America”6, maar ook recentelijk zijn nieuwe onderzoeken gebeurd. Zo is er het werk
“Iroquois Diplomacy on the Early American Frontier” van Shannon7 uit 2008 of Van Zandt’s
“Brothers Among Nations. The Pursuit of Intercultural Alliances in Early America, 1580-1660”8,
evenzeer uit 2008.
Via literair onderzoek viel de aandacht op de kolonie van Nieuw-Nederland. Deze kolonie, de enige
Nederlandse in Noord-Amerika, was op zich door haar Nederlands karakter al enigszins uniek te
noemen. Ze verschilde in vele opzichten van de Engelse en Franse kolonies en dit vertaalde zich ook
in de contacten met Indiaanse stammen. Doordat deze kolonie slechts een aantal decennia
Nederlands bezit was, is een duidelijke omlijning in de tijd mogelijk. Het biedt de mogelijkheid om
binnen het kader van enkele decennia het beleid van de kolonie ten opzichte van de inheemse
bevolking in zijn geheel te onderzoeken, zonder al te veel te moeten veralgemenen of het onderzoek
te breed te voeren zodat de specificiteit van de contacten verloren gaat.
Nieuw-Nederland is interessant om nog een tweede reden, namelijk dat het het object van veel
recent onderzoek is geworden. In de laatste decennia werd veel onderzoek gedaan naar deze kolonie
met de intentie de samenleving erin te reconstrueren en de erfenis van deze Nederlandse bevolking
4 Zie bijvoorbeeld: J. Barr, Peace Came in the Form of a Woman. Indians and Spaniards in the Texas Borderlands,
Chapel Hill (NY), UNC Press, 2007, 416 p.; D.L. Preston, The Texture of Contact. European and Indian Settler Communities on the Frontiers of Iroquoia, 1667-1783, Lincoln (NE), University of Nebraska Press, 2012, 464 p.; K. DuVal, The Native Ground. Indians and Colonists in the Heart of the Continent, Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 2006, 336 p.; T.A. Mitrød, “So Great a Correspondence". Native American Diplomacy in the Hudson Valley, 1609-1783, DeKalb, Northern Illinois University, 2008, 693 p. 5 F. Jennings, W.N. Fenton, M.A. Druke, D.R. Miller, eds. The History and Culture of Iroquois Diplomacy. An Interdisciplinary Guide to the Treaties of the Six Nations and Their League, First Paperback Edition, Syracuse (NY), Syracuse University Press, 1995, 278 p. 6 M. Dennis, Cultivating a Landscape of Peace. Iroquois-European Encounters in Seventeenth-Century America, First Edition, Ithaca (NY), Cornell University Press, 1995, 336 p. 7 T.J. Shannon, Iroquois Diplomacy on the Early American Frontier, Londen, Viking Penguin, 2008, 272 p. 8 C.J. Van Zandt, Brothers Among Nations. The Pursuit of Intercultural Alliances in Early America, 1580-1660, New York, Oxford University Press, Inc., 2008, 264 p.
3
tot de dag van vandaag in Noord-Amerika aan te tonen9. Onder invloed van het New Netherland
Project, dat poogt de oude 17de eeuwse Nederlandstalige documenten in de New York State Library
te vertalen en de daarop geïnspireerde “New Netherland Research Center”10, onder leiding van Dr.
Charles Gehring, werden bronnen makkelijker toegankelijk in de Angelsaksische wereld en spoorde
het nieuw onderzoek aan. Tegenwoordig wordt deze branche van historisch onderzoek gefinancierd
door het “New Netherland Institute”11, dat veel van de kennis en het onderzoek over Nieuw-
Nederland bundelt en tracht algemeen toegankelijk te maken. Mede door deze initiatieven heeft
Nieuw-Nederland in de laatste kwarteeuw en zelfs nog intensiever in het laatste decennium, een
toevloed aan nieuw onderzoek gekregen, waar zowel Amerikaanse als Nederlandse onderzoekers
gretig aan deelnemen. De werken van onder andere Fabend, Goodfriend, Haefali en Jacobs12 zijn hier
het exponent van.
De meer specifieke relatie van Nederlandse kolonisten met Indiaanse stammen wordt tot op de dag
van vandaag wat minder uitvoerig besproken. Nog te weinig vormt het de basis van grootschalig
onderzoek. Trelease, met een artikel als “Dutch Treatment of the American Indian, With Particular
Reference to New Netherland”13 was in deze thematiek wel een pionier en we vinden voor de jaren
1960 tot 2000 wel nog een aantal werken. Ook voor het laatste decennium zijn wel een aantal
belangrijke werken te vinden, zoals Paul Otto’s “The Dutch-Munsee Encounter in America: The
Struggle for Sovereignty in the Hudson Valley“14 of Bradley’s “Before Albany. An Archaeology of
Native-Dutch Relations in the Capital Region 1600-1664”15. Het zeer recente “The Shame and Sorrow:
Dutch-Amerindian Encounters in New Netherland” van Donna Merwick16 is een zeer interessant
richtpunt voor toekomstig onderzoek. Het toont evenwel aan dat de focus in onderzoek in de relatie
tussen native Americans en de Nieuw-Nederland kolonie een eerder geringe aantal thema’s
aansnijdt. Het gaat voornamelijk om de economische contacten of contacten van een vijandige aard
(oorlog, uitbuiting, gespannen coexistentie). Politieke (en meer specifiek, diplomatieke)
handelingen worden nog te weinig onderzocht. Dit valt te begrijpen. Elk onderzoek dat zeventiende
eeuwse native Americans beter wil begrijpen komt vroeg of laat uit bij het schaarse aantal bronnen
dat enigszins iets te zeggen heeft over native Americans en hun relatie tot de Europese kolonisten,
laat staan bronnen die een inheems perspectief weergeven. In een volgend hoofdstuk wordt dieper
ingegaan op de problematiek van de bronnen.
9 Het omvangrijke werk Four Centuries of Dutch-American Relations, geëditeerd door Hans Krabbendam, Cornelis van Minnen en Giles Scott-Smith, is net bedoeld om de nalatenschap van de Nederlandse aanwezigheid op de Amerikaanse cultuur en de verdere Amerikaans-Nederlandse relaties tot op heden te ontrafelen, In: H. Krabbendam, C.A. Van Minnen en G. Scott-Smith, eds. Four Centuries of Dutch-American Relations 1609-2009, Amsterdam, Boom, 2009, 1190 p. 10 http://www.nysl.nysed.gov/newnetherland/, geraadpleegd op 07.08.2014 11 http://www.newnetherlandinstitute.org/, geraadpleegd op 07.08.2014 12 F.H. Fabend, New Netherland in a Nutshell. A concise History of the Dutch Colony in North America, Albany (NY), New Netherland Institute, 2012, 139 p.; J.D. Goodfriend, Revisiting New Netherland. Perspectives on Early Dutch America, Leiden, BRILL, 2005, 345 p.; E. Haefali, New Netherland and the Dutch Origins of American Religious Liberty, Pennsylvania, University of Pennsylvania Press, 2013, 384 p.; J. Jacobs, New Netherland. A Dutch Colony in Seventeenth-Century America, Leiden, BRILL, 2005, 559 p. 13 A.W. Trelease, “Dutch Treatment of the American Indian, With Particular Reference to New Netherland” In: H. Peckham en C. Gibson, eds. Attitudes of Colonial Powers Toward the American Indian, Salt lake City, 1969, 139 p. 14 P. Otto, The Dutch-Munsee Encounter in America: The Struggle for Sovereignty in the Hudson Valley, New York, Berghahn Books, 2006, 248 p. 15 J.W. Bradley, Before Albany. An Archaeology of Native-Dutch Relations in the Capital Region 1600-1664, New York, New York State Museum Bulletin, 2007, 230 p. 16 D. Merwick, The Shame and the Sorrow. Dutch-Amerindian Encounters in New Netherland, Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 2006, 332 p.
4
Het toont sowieso aan dat er nog ruimte is voor onderzoek dat diplomatieke handelingen in de
relatie tussen inheemse bevolking en Europese kolonisten centraal zet. Dit is dan ook de intentie
van deze thesis. Uiteraard is het niet de bedoeling om simpelweg een opsomming te geven van wie
wat zegt en wie wat doet. Het onderzoek naar diplomatieke handelingen moet ook iets kunnen
vertellen over de invloed die deze contacten hadden op de beeldvorming van elke partij, hoe deze
contacten latere diplomatieke handelingen zouden beïnvloeden en welke rol deze handelingen
speelden in het vormen van een eigen identiteit.
Zo komen we bij het centrale uitgangspunt van deze thesis. Vertrekkend vanuit de interculturele
diplomatie als onderzoeksthema wordt de diplomatie tussen Nieuw-Nederland en de Indiaanse
naties niet enkel an sich onderzocht, maar is de centrale doelstelling er te proberen achterhalen op
welke manier deze vorm van contact het idee van de eigen maatschappij als die van de ander
reflecteerde en veranderde. We kunnen de algemene vraagstelling aldus verwoorden: “Op welke
manier hadden de interculturele, diplomatieke contacten tussen enerzijds de Nederlandse kolonie
en anderzijds de Indiaanse naties een invloed op de beeldvorming van de tegenpartij en welke
invloed hadden ze op de eigen identiteit?”
In het eerste luik worden de diplomatieke contacten tussen Nederlanders en Indianen wel op zich
bekeken en wordt gevraagd wie aan diplomatie deed aan beiden kanten, hoe aan diplomatie werd
gedaan en wat de inhoud was van deze contacten.
Het tweede deel houdt zich vervolgens bezig met de impact van deze contacten. Hier komt de
centrale vraagstelling volledig tot uiting en wordt afgevraagd hoe de diplomatieke contacten een
invloed hadden op het beeld dat de partijen kregen van de ander, maar ook hoe die contacten al een
beeld van de ander tentoon spreiden. Ook wordt nagegaan welke invloed deze contacten hadden op
de eigen identiteit.
De werkwijze die is gevolgd om relevante informatie uit de bronnen te halen die resultaten oplevert
waarmee die vragen opgelost konden worden, is uiteraard ook van belang en verdient een kleine
uiteenzetting. Het is namelijk zo dat uiteraard niet alles in de bronnen van nut zijn en het dus de
kunst is om de diplomatieke handelingen te identificeren. De mogelijkheden en de valkuilen van de
afzonderlijke bronnen zal zoals eerder gezegd in een volgend hoofdstuk aan bod komen, maar het is
vooral ook belangrijk om te weten wat uit die bronnen te halen.
De twee grote secties waarin deze masterproef is ingedeeld, namelijk enerzijds de aard van de
diplomatie en anderzijds de beeld –en identiteitsvorming, vormde de leidraad waarmee de bronnen
werden geanalyseerd. Wanneer in de bronnen een vorm van contact tussen Indianen en
Nederlanders werd vastgesteld, werd onderzocht in welke mate dit van diplomatieke aard kon zijn
(met de definities van diplomatie en de context in Nieuw Nederland in het achterhoofd). Wanneer
zo’n contact dan als diplomatie kon worden geïdentificeerd, werd eerst gekeken wie daaraan
deelnam, in welke taal dit gebeurde (zoals beschreven in de bronnen zelf) en hoe dit hele gebeuren
georganiseerd was.
Wanneer deze elementen werden geïdentificeerd, werden deze contacten dieper onderzocht naar
mogelijke waardebepalingen aan beide kanten. Met name welke specifieke woorden werden er
gebruikt die konden duiden op een idee die werd gevormd over elkaar, de gevolgen die deze
contacten hadden waaruit kon worden afgeleid wat die contacten betekenden voor de
5
aanbelangende partijen en bepaalde uitdrukkingen die de identiteit van de betrokken personen
prijsgaf.
Als laatste is er nog een woordje vereist over de te gebruiken terminologie. Omdat deze masterproef
zich toespitst op inheemse volkeren in vroegmodern Noord-Amerika, bestaat het gevaar om
bepaalde termen die slaan op deze volkeren als verkeerd of zelfs politiek geladen te interpreteren.
Hoewel het gebruik van het woord “Indiaan” als woord voor deze volkeren in feite een verkeerde
term is die eerder een Europees perspectief verraadt, volg ik hier de redenering van Axtell, die stelt
dat de term geen negatieve connotatie bevat, ondanks Colombus, en dat het geen probleem vormt
zolang er niet aan comparatieve geschiedenis wordt gedaan op wereldschaal17.
17 J. Axtell, Native and Newcomers. The Cultural Origins of North America, New York, Oxford University Press, 2001, p. 10.
6
De Bronnen
Een onderzoek voeren die zich richt op een facet van de Amerindische samenleving van de
zeventiende eeuw botst al snel op het probleem van Indiaanse schriftelijke bronnen. Terwijl
Indiaanse bronnen in de achttiende eeuw, waarin meer Indianen zich in de Europese samenleving
integreerden, al een bescheiden onderdeel van onderzoek kunnen zijn, moeten we het voor de
zeventiende eeuw helaas zonder enige rechtstreekse Indiaanse getuigenissen doen. De Indiaanse
samenlevingen uit de zeventiende eeuw hadden namelijk geen schriftelijke traditie. De overdracht
van tradities, gewoonten, akkoorden en dergelijk gebeurden uitsluitend via orale overlevering.
Voor de achttiende eeuw was er zoals gezegd wel bronnenmateriaal vanuit Indiaans perspectief
aanwezig, al komt dat niet voort uit het overschakelen van Indiaanse samenlevingen van een orale
naar een schriftelijke traditie. De Indianen die zich het geschreven woord meester hadden gemaakt
leerden dit niet van hun Indiaanse ouders en voorouders, maar waren een product van integratie in
de Europese samenlevingen dat zich op het Noord-Amerikaanse continent had gevestigd. Het gevolg
was dat de schriftelijke bronnen van deze Indianen niet zozeer een Indiaanse samenleving
reflecteerden, maar een relaas was dat bewust of onbewust aangetast was door het Europese
wereldbeeld. Om maar te zeggen dat een latere periode met een nieuwe problematiek werd
geconfronteerd.
We kunnen misschien nog het best een zeventiende-eeuwse bron vanuit Indiaans perspectief
benaderen aan de hand van personen van gemengde afkomst, namelijk mensen opgegroeid in een
Indiaanse samenleving maar die een Europese vader of moeder hadden en via hen in contact
kwamen met de Europese cultuur en dus ook met het schrift. Rechtstreekse bronnen zijn voor de
zeventiende eeuw ook in dit geval eigenlijk onbestaande, maar wel bestaan er enkele secundaire
bronnen die zich ontfermen over personen van gemengde afkomst. Dan komt men voor de Indiaans-
Nederlandse relaties al snel uit bij de bronnen die Smits Jan vermelden18. Als een belangrijke
Mohawk leider kwam hij meermaals in contact met Europese ambtenaren19 waardoor hij een aantal
keren werd vernoemd in Franse en Nederlandse bronnen.
Voor Indiaanse samenlevingen in historische context zijn uiteraard niet enkel schriftelijke bronnen
te raadplegen. De geschiedkundige is maar één van de wetenschappers die deze historische
samenlevingen tracht te ontrafelen en het kan dus ook nuttig zijn om antropologisch en
archeologisch onderzoek te raadplegen waar dit toepasselijk is. Voor dit onderzoek is dit echter
weinig relevant, gezien het complexe aspect van diplomatie binnen een samenleving niet zozeer een
thema is die enigszins via deze wegen kan worden onderzocht.
Concluderend betekent dit dat om de Indiaanse samenleving van de zeventiende eeuw enigszins te
proberen reconstrueren dus exclusief een beroep gedaan moet worden op Europese bronnen.
18 Voornamelijk werd hij vermeld in besprekingen tussen Petrus Stuyvesant en raadsleden en magistraten, daarnaast ook enkele Franse verslagen, allen te vinden in: E.B. O’Callaghan en B. Fernow, eds. Documents Relative to the Colonial History of the State of New York, Albany (NY), University of the State of New York, 1853-1887, 10 Volumes. 19 T.A. Mitrød, “The Flemish Bastard and the Former Indians. Métis and Identity in Seventeenth-Century New York” In: The American Indian Quarterly, University of Nebraska Press, Vol. 34, Nr. 1 (2010), p. 85.
7
Bronnen over de Europese samenlevingen in Noord-Amerika zijn wel overvloedig, ook voor de
zeventiende eeuw is er veel bronnenmateriaal. In de context van de Indiaans-Europese en meer
specifiek de Indiaans-Nederlandse relaties is de kwantiteit van het bronnenmateriaal al heel wat
kleiner. Wanneer onderzoek wordt gedaan over deze Indiaans-Nederlandse relaties is het quasi
onvermijdelijk dat de verschillende onderzoeken met ongeveer hetzelfde bronnenmateriaal aan de
slag zullen gaan. Hoewel het enerzijds een limiet betekent op het bereik van zo’n onderzoek of de
kans op nieuwe informatie, is het anderzijds des te interessanter om al dit bronnenmateriaal in een
nieuw perspectief te onderzoeken. Want hoe men de bronnen interpreteert hangt uiteraard af van
welke vragen men stelt. Specifiek voor deze context kunnen de bronnen bijvoorbeeld een bepaald
inzicht geven over oorlogen tussen Indianen en Nederlanders en de gevolgen ervan, maar moeten
deze bronnen opnieuw onderzocht worden wanneer men het diplomatieke aspect van de Indiaans-
Nederlandse relaties zou willen onderzoeken.
Het Europese bronnenmateriaal is uiteraard geen objectieve verzameling van documenten en is het
de taak van de onderzoeker om de verschillende en uiteenlopende visies te identificeren en altijd in
acht te nemen. In de context van de Indiaans-Europese relaties kan Sabine Klein worden geciteerd,
die de subjectiviteit van narratieven over de contacten tussen Europeanen en Indianen aantoont
door op te merken dat de politieke situatie in zowel Engeland als de Republiek deze narratieven een
bepaalde politieke kleur geven. “Dutch authors relied on the language of the republic and English
authors on the language of the monarchy”, schrijft Klein20 en dit toont in een notendop aan dat twee
Europese naties een geheel ander verhaal maakten rond de Indianen, gevoed door de eigen politieke
realiteit. Natuurlijk vertoonden de narratieven nog meer verschillen binnen die naties, op basis van
meer persoonlijke motieven of ervaringen. Het is duidelijk dat het niet enkel moeilijk is om
vermeldingen van Indiaanse perspectieven te interpreteren in een Europees relaas wanneer het
Europese beeld zelf al een bepaalde dimensie heeft meegekregen. Niettemin kunnen deze bronnen
zeer verhelderend zijn en nuttige informatie opleveren. Meer specifiek voor de Indiaans-
Nederlandse relaties kan het bronnenmateriaal nu ingedeeld worden in enerzijds narratieve
bronnen en anderzijds officiële documenten.
Specifiek voor de regio van Nieuw Nederland zijn er een degelijk aantal narratieve bronnen te
vinden die vooral onder de noemer van reisverhalen vallen. Het is belangrijk te onderstrepen dat
deze verhalen meestal, zoniet altijd, een bepaalde functie voor ogen hadden. Het verslag dat
Johannes Megapolensis, een predikant en missionaris, schreef over de Mohawk Indianen21 had een
duidelijk religieus-missioneringsdoel. Ook de brief van dominee Jonas Michaëlius22 moet met een
religieus doel in het achterhoofd onderzocht worden. Desondanks de zeer subjectieve natuur van
deze narratieven wanneer deze zich over de inheemse bevolking buigen, zijn ze net daarom van
belang omdat het waardeoordeel bijdraagt tot de beeldvorming van de Indiaanse bevolking door de
Nederlanders.
20 S. Klein, “Shires and Sachems. Languages of Political Theory in Dutch and English Narratives of Contact” In: Early American Literature, Vol. 43, Nr. 3 (2008), p. 535-536. 21 J. Megapolensis, “Een kort Ontwerp, vande Mahakvase Indianen”, In: Beschrijvinghe van Virginia, Nieuw Nederlandt, Nieuw Engelandt, en d’Eylanden Bermudes, Berbados, en S. Christoffel, ’t Amsterdam, Joost Hartgers, 1651, 88 p. 22 J. Michaëlius, “Letter of Rev. Jonas Michaëlius” In: J.F. Jameson, ed. Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 117-137.
8
Het verslag van Adriaen van der Donck, “Vertoogh van Nieu Nederlant”23, had daarentegen een
politiek motief. Van der Donck stuurde aan op zelfbestuur voor de stad Amsterdam en het verslag
was een aanklacht tegen het regime van de WIC. Hij had vooral kritiek op de directeurs van de WIC
en de effectieve leiders van de kolonie van Nieuw-Nederland, die hij als autoritair bestempelde. Hij
wilde vooral ook de aandacht vestigen op het gevaar van buitenaf voor de kolonie. Hoewel in de
historiografie onenigheid bestaat over de identiteit van dit gevaar, is de argumentatie van Ada Van
Gastel te volgen die inhoudt dat van der Donck de Engelse kolonisten bedoelde en niet de Indianen,
maar de precieze omwoording daaromtrent opzettelijk vaag hield om aan de Nederlandse Staten-
Generaal hulp te vragen voor de kolonie24. Ook dit zegt onrechtstreeks iets over de Indianen
waarmee van der Donck vertrouwd was.
Een bron die evenzeer minder positief was voor de kolonie, komt van David Pietersz. de Vries, een
zeeman die in Nieuw-Nederland vooral gekend was om zijn bemiddelingen tussen de Indianen en
Willem Kieft. Hij schreef zijn “Korte historiael”25 een tiental jaar nadat hij vluchtte uit Nieuw-
Nederland nadat de massamoorden en de vernietiging van zijn dorp het hem te veel waren
geworden. De Vries’ relaas en andere verhalen van bemiddelaars zijn één van de hoekstenen in
onderzoek omtrent contacten tussen Indianen en Nederlanders. De Vries was een belangrijke
schakel van de Nederlandse interculturele diplomatie, wat ook zijn zelfbeeld goed deed. Het gevaar
schuilt dan ook in verbloeming van de feiten, maar het belang van zijn verhaal kan niet onderschat
worden.
Andere narratieven, zoals Johannes De Laet’s “Nieuwe Wereldt”26, werd dan weer geschreven vanuit
een WIC-perspectief. De Laet zelf was één van de eerste directeurs van de WIC en schreef dus zijn
verhaal vanuit dit perspectief. Vaak zijn deze verhalen dan ook bedoeld om het beleid van de WIC
uiteen te zetten of te rechtvaardigen. De Laet’s werk is voor dit onderzoek niet zozeer belangrijk,
aangezien hij zelf nooit in Amerika lijkt te zijn geweest27.
Narratieven komen ook voort uit briefwisselingen. Een voorbeeld is de brief van Isaack de Rasieres28
aan Samuel Blommaert. De Rasieres vertelt in zijn brief over de nieuwe wereld die hij zag en de
volkeren die er leefden, waarbij de beschrijvingen zeer gedetailleerd waren.
Naast de narratieve bronnen zijn vooral de officiële documenten van groot belang voor het
onderzoek naar diplomatieke betrekkingen tussen Indiaanse naties en Nieuw Nederland. Vooreerst
moet ook hier de waarschuwing worden gemaakt dat deze een eenzijdig relaas zullen geven van
deze contacten. Officiële documenten die door Indianen waren opgesteld zijn er niet. Maar meer
nog dan in de narratieve bronnen werden hier de contacten met Indianen neergepend, waarbij
beschreven werd wie aan de diplomatie deelnam aan beide kanten, in opdracht van wie dat
gebeurde en waarover de onderhandelingen gingen.
23 A. van der Donck, Vertoogh van Nieu-Neder-Land, Weghens de Gheleghentheydt, Vruchtbaerheydt, en Soberen Staet desselfs, ’s Graven-Hage, Michiel Stael, 1650, 49 p. 24 A. Van Gastel, “Rhetorical Ambivalence in the New Netherland Author Adriaen van der Donck” In: MELUS, Vol. 17, Nr. 2 (1991-1992), p. 6-7. 25 D.P. De Vries, Korte historiael ende journaels aenteyckeninge van verscheyden voyagiens in de vier deelen des wereldtsronde, als Europa, Africa, Asia, ende Amerika gedaen, S’-Gravenhagen, Martinus Nijhoff, 1911, 302 p. 26 J. De Laet, Nieuwe Wereldt ofte Beschrijvinghe van West-Indien, Leyden, Isaack Elzevier, 1625, 510 p. 27 J.F. Jameson, Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 32-33. 28 I. De Rasieres, “Letter of Isaack de Rasieres to Samuel Blommaert, 1628 (?)” In: J.F. Jameson, Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 97-115.
9
De officiële documenten zijn bestuursdocumenten die in de verschillende dorpen werden
opgeslagen. Uiteraard gaat het hier ten eerste over documenten uit Nieuw Amsterdam, dat als
eerste stad van Nieuw Nederland en thuisbasis van de gouverneurs van de WIC de meeste
documenten bevat over de periode van Nieuw Nederland. Daarnaast zijn het vooral documenten uit
Rensselaerswijck, Fort Oranje en Beverwijck waar een groot deel officiële documenten te raadplegen
zijn.
Veel van deze documenten werden in de negentiende eeuw, mede door de nood aan een Engelse
vertaling van de Nederlandstalige documenten, vertaald en gepubliceerd. Ten eerste waren dit
Fernow en O’Callaghan, die in volumes “Documents Relative to the Colonial History of the State of
New York” publiceerden29. Fernow publiceerde zelf ook “Records of New Amsterdam from 1653-
1674”30, terwijl O’Callaghan “Laws and Ordinances of New Netherland, 1636-1674”31 uitgaf.
Een tweede historicus die zich bezighield met het vertalen en publiceren van officiële documenten
uit de periode van Nieuw Nederland was Van Laer, die “Minutes of the Court of Rensselaerswyck,
1648-1652”32, “Minutes of the Court of Fort Orange, and Beverwyck, 1652-1660”33 en veel meer
publiceerde. Recenter heeft ook Charles Gehring zich op de officiële documenten gestort en heeft hij
bijvoorbeeld “New York Documents, Council Minutes 1655-1656”34 gepubliceerd.
29 E.B. O’Callaghan en B. Fernow, eds. Documents Relative to the Colonial History of the State of New York, Albany (NY), University of the State of New York, 1853-1887, 10 Volumes. 30 B. Fernow, ed. Records of New Amsterdam from 1653-1674 and Index, Volume 2, New York, The Knickerbocker Press, 1897, 429 p. 31 E.B. O’Callaghan, ed. Laws and Ordinances of New Netherland, 1636-1674, Albany (NY), University of the State of New York, 1868. 32 A.J.F. Van Laer, ed. Minutes of the Court of Rensselaerswyck, 1648-1652, Albany (NY), University of the State of New York, 1922, 236 p. 33 A.J.F. Van Laer, ed. Minutes of the Court of Fort Orange, and Beverwyck, 1652-1660, Albany (NY), University of the State of New York, 1920-1923, 2 Volumes. 34 C. T. Gehring, ed. New York Documents, Council Minutes 1655-1656, Syracuse (NY), Syracuse University Press, 1995, 359 p.
10
Deel 1: De Republiek in het Westelijk Halfrond
11
Hoofdstuk 1
De Republiek in de Nieuwe Wereld
1.1 De rol van de Republiek in een nieuwe periode van mondialisering
In de geschiedenis van Nederland is er niet één eeuw die zoveel tot de verbeelding spreekt als de
zogenaamde Gouden Eeuw van de Republiek. Deze Gouden Eeuw, die zich grotendeels over de
zeventiende eeuw uitstrekt, staat in de Nederlandse geschiedenis bekend als een bloeiperiode van
de noordelijke Nederlanden op cultureel, economisch en politiek vlak waarvan de invloed ver buiten
de landsgrenzen te merken was. Het is dan ook niet verrassend dat deze Gouden Eeuw het
onderwerp is geworden van een overvloed aan onderzoek, dat talloze aspecten van de Nederlandse
samenleving binnen deze bloeiperiode onder de loep nam35.
Onder de vele onderzoeken die gevoerd worden komt niet enkel de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden als geheel aan bod, met haar politieke relaties binnen Europa (waaronder de oorlogen
met Spanje en Engeland), haar unieke cultuur dat werd gekenmerkt door diversiteit en haar
ondernemenschap en economische groei. De successen van de Republiek in de zeventiende eeuw op
binnenlands vlak en op het Europese toneel zijn nauw verbonden met de politiek op zee en in de
kolonieën. De intrede van de Republiek op het mondiale toneel was een reflectie van het succes die
ze verkreeg na haar onafhankelijkheid van Spanje en terzelfdertijd ook de bevestiging van haar
nieuwe rol als Europese grootmacht.
Het koloniale rijk dat de Republiek in de loop van de zestiende en zeventiende eeuw oprichtte en
later uitbreidde was de uiting van die welvarende zeventiende eeuwse Republiek. Door middel van
de in 1602 opgerichtte Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), een particuliere
handelsonderneming, was de Republiek in diverse plaatsen in de Aziatische regio aanwezig,
waaronder China, Japan, Formosa (huidig Taiwan), de Molukken (deel van het huidige Indonesië),
Indië, Ceylon (huidig Sri Lanka), enz. Zo had de VOC een enorm handelsgebied waarin ze actief was
en waaruit ze via handel, uitbuiting en ook veroveringen op Europese rivalen grote winsten kon
maken in de zeventiende eeuw.
De VOC was een enorm succesverhaal voor de Republiek, die via het handelsbedrijf toegang had tot
nieuwe luxeproducten (specerijen, porcelein, zijde, koffie, thee,...) en ook nieuwe markten kon
aansnijden die voor de kapitalistische Republiek van groot belang was. De Republiek verkreeg zo via
de assertiviteit van de VOC (vooral gekenmerkt door de militaire acties die een belangrijk deel van
de politiek van de VOC waren) de dominantie over de wereldhandel tijdens een groot deel van de
zeventiende eeuw.
35 De bekende grote werken over de Gouden Eeuw van Simon Schama en Jonathan Israel zijn daar het grootste bewijs van. Voor Schama is dit het bekende “The Embarrassment of Riches. An Interpretation of Dutch Culture in the Golden Age”, waarin de bijzonderheid van de Nederlandse cultuur centraal staat. Israel schreef onder meer “The Dutch Republic. It’s Rise, Greatness, and Fall, 1477-1806” en “Dutch Primacy in World Trade, 1585-1740”. Een ook de beroemde Nederlandse historicus Johan Huizinga mag niet ontbreken, hij schreef bijvoorbeeld “Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw. Een schets”.
12
1.2 De West-Indische Compagnie
Historici wijzen vooral op het belang van de aanwezigheid en activiteiten van de Republiek in Azië
(de zogenaamde Oost-Indiën). Voor Gert Oostindie en Bert Paasman valt het belang van de West-
Indiën daarmee in het niet36. Puur op basis van de schaal van de ondernemingen en het belang van
de Oost-Indiën voor de Republiek valt dit niet te ontkennen. Echter mag het relatieve belang van de
aanwezigheid in Afrika en de Amerika’s (de West-Indiën) door de Republiek niet onderschat
worden.
Ook voor de West-Indiën werd een vereniging opgericht dat zich via een monopolie verzekerd wist
van een sterke handel, namelijk de West-Indische Compagnie (WIC). Het grootste succes daar waren
de kolonies in Zuid-Amerika. Zo had de Republiek kortstondig een groot gebied kunnen veroveren
op de Portugezen in Brazilië (Nederlands-Brazilië, die de Nederlanders van 1630 tot 1654 konden
behouden) en waren verder ook onder andere Suriname, Cayenne (huidig Frans-Guyana) en de
Nederlandse Maagdeneilanden in bezit van de Republiek. In Afrika waren de Nederlandse Goudkust
(het huidige Ghana) en verschillende eilandjes voor de westkust van Afrika eigendom van de
Republiek. De enige kolonie van echte betekenis op het Noord-Amerikaanse continent was Nieuw-
Nederland.
Ook de WIC putte uit hun bezittingen waardevolle producten, zoals tabak, suiker en goud. Maar
vooral de handel in Afrikaanse slaven bleek een zeer productieve onderneming. Dit aspect van de
Atlantische driehoekshandel werd één van de meest invloedrijke voor zowel de Europese
kolonisators als voor de samenlevingen in de Amerika’s en in Afrika en aan deze handel heeft de
WIC uiteindelijk ook zeer veel verdiend. Meer nog is het deze handel waardoor de WIC op de kaart
werd gezet.
De WIC kende uiteindelijk wel een zeer gering succes en dat had deels te maken met een troebele
organisatie. De moeizame kolonisatie in de Amerika’s en de oorlog met Spanje leidden tot schulden
die de organisatie al snel, in 1636, tot het faillisement leidde. Enkel door haar Afrikaanse
eigendommen kon ze nog een tijd overleven, maar in 1674 werd ze dan toch ontbonden. Een tweede
WIC werd later opgericht, maar kende evenzeer weinig succes.
Waar een aantal van de kolonieën die onder de WIC werd opgericht nog lang onder Nederlands
bewind zou blijven, zouden anderen dan weer maar kortstondig aan de Republiek toebehoren.
Sowieso speelde de situatie op het Europese vasteland een grote rol in de manier waarop de
Republiek zich als kolonisator ging gedragen. Wanneer we de koloniale avonturen van de Republiek
in de zeventiende eeuw willen bespreken, moeten we er ons van bewust zijn dat in de eerste helft
van die eeuw de Republiek na een periode van wapenstilstand opnieuw verwikkeld was in een
oorlog met Spanje, als deel van de Tachtigjarige Oorlog. En dit net op een moment dat onder de vlag
van de Republiek het Noord-Amerikaanse continent werd verkend. Toen die oorlog uiteindelijk
eindigde in 1648 met de Vrede van Münster en de onafhankelijkheid van de Republiek door alle
Europese grootmachten werd aanvaard, kon die Republiek haar focus voor een groot deel verleggen
naar de koloniale aspiraties in zowel het oostelijk als westelijk halfrond. Zoals duidelijk zal worden
36 G. Oostindie en B. Paasman, “Dutch Attitudes towards Colonial Empires, Indigenous Cultures, and Slaves” In: Eighteenth-Century Studies, Vol. 31, Nr. 3, Americas (1998), p. 349.
13
is deze datum voor de kolonies dan ook belangrijk en dit is misschien nergens duidelijker dan de
Nederlandse kolonie die zal ontstaan in Noord-Amerika.
De kortstondigheid van de kolonisatie in vooral Noord-Amerika moet dan ook gezien worden in een
context van hernieuwde oorlog waarin de Republiek zou vervallen. Vooral de opkomende rivaliteit
van de Republiek met Engeland en later de strijd tegen Frankrijk, betekende in de late zeventiende
eeuw in combinatie met de zwakke West-Indische Compagnie duidelijk het terugdringen van de
Nederlandse dominantie in Atlantische wateren ten voordele van andere Europese grootmachten,
met name vooral Engeland en Frankrijk. Hoewel de Republiek in de late zeventiende eeuw goed
standhield tegen alle vijandigheden vanuit de omringende landen, moest ze het Noord-Amerikaanse
continent grotendeels laten vallen.
De aanwezigheid van de Republiek in de West-Indiën mag dan wel voor een groot deel van korte
duur zijn geweest, de impact ervan heeft Noord-Amerika op verscheidene vlakken tot op heden mee
vorm gegeven. Daar is de slavenhandel misschien wel het grootste voorbeeld van, met tegenwoordig
een grote aanwezigheid van Amerikanen met roots in Afrika. Minder bekend is de culturele invloed
van Nederland in de Amerika’s, vooral omdat deze uiteindelijk grotendeels verdrongen is door de
Engelse cultuur. Maar er wordt er nog vaak wel eens op gewezen dat de smeltkroes die New York de
dag van vandaag is zijn grondslag kent in de culturele diversiteit die Nieuw-Amsterdam, de
hoofdstad van de kolonie van Nieuw Nederland en het huidige New York, kenmerkte en een
reflectie was van de diversiteit in het moederland. Ook is er nog een aanzienlijk deel van de huidige
Amerikaanse bevolking met Nederlandse roots die teruggaan tot de periode van de Nederlandse
kolonisatie in Noord-Amerika en sprak tot in de vroege 20ste eeuw nog een deel van de (vooral) New
Yorkse bevolking een vorm van Nederlands als eerste taal.
14
Hoofdstuk 2
Nieuw-Nederland en de inheemse bevolking
2.1 De Nederlandse kolonie in Noord-Amerika: Nieuw-Nederland, 1614-
1664 (1674)
De expeditie van Henry Hudson onder de vlag van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie luidde
het begin in van de Nederlandse aanwezigheid op het Noord-Amerikaanse continent. Van 1609, toen
Hudson de naar hem genoemde Hudson-rivier verkende, tot 1621, het moment waarop de West-
Indische Compagnie werd opgericht, was de regio langs de Hudson het doel van meerdere expedities
die in het teken stonden van de zoektocht naar rijkdom en die gevonden werd in de vorm van pels
en bont. We kunnen deze periode, zoals Van Cleaf Bachman dat doet in zijn “Peltries or Plantations”
omschrijven als de periode van de “Voorcompagnieën”37.
In deze periode, waarin verschillende Nederlandse handelscompagnieën actief waren, werden de
eerste handelsposten opgericht die de veiligheid van de handelaars moesten garanderen en een
efficiënte handel met Indianen moesten bevorderen. Een mijlpaal was het ook in de betrekkingen
tussen de Nederlandse handelaren en hun Indiaanse tegenpolen, want de handelsposten hadden nog
een ander voordeel, namelijk handel doorheen het jaar. De handel was dààrvoor seizoensgebonden,
afhankelijk van het jachtseizoen van de Indianen, dat zich in de wintermaanden voordeed38. En zoals
Bachman vertelt spoorde het de Indianen aan om naar de handelaar te komen en zich als “middle
man” in een nieuwe markt op te werken39.
Door de intense competitie tussen de verschillende handelscompagnieën kwam de vraag naar
regulatie door de Staten-Generaal. Deze besliste in 1614 een monopolie voor vier jaar in de handel in
deze regio te overhandigen aan de Nieuw-Nederland Compagnie40. De eerste vermelding van de
plaatsnaam “Nieuw Nederlant” is te vinden in een document van de Staten-Generaal in verband met
een charter voor handelaars op 11 oktober 161441. 1614 wordt zo dan ook als de officiële begindatum
van de kolonie aanzien.
In 1621 kreeg de West-Indische Compagnie het monopolie op de activiteiten in West-Afrika en de
Amerika’s. Nieuw-Nederland zou voortaan worden gebruikt als private handelskolonie met als doel
het uitbuiten van de pelshandel. Het was initieel niet het doel een volwaardige kolonie te stichten
naar het voorbeeld van de vele kolonies die vanuit Engels en Frans initiatief werden opgericht. En in
tegenstelling tot deze kolonies werd koloniseren vanuit het moederland niet echt gestimuleerd. Dit,
in combinatie met een slecht beleid vanuit de WIC en conflicten met de lokale Indiaanse bevolking
betekende dat kolonisatie initieel erg traag verliep en zeker tot 1638, wanneer Willem Kieft Wouter
37 V.C. Bachman, Peltries or Plantations. The Economic Policies of the Dutch West India Company in New Netherland, 1623-1639, Baltimore (MD), Johns Hopkins Press, 1969, p. 3. 38 Ibidem, p. 17. 39 Ibidem, p. 20. 40 F.H. Fabend, New Netherland in a Nutshell., p. 1. 41 C.T. Gehring, Annals of New Netherland. The Dutch among the People of the Long River, p.9, in: <http://www.newnetherlandinstitute.org/files/3413/5067/2997/2001.pdf>, geraadpleegd op 07.08.2014.
15
van Twiller opvolgde als gouverneur van Nieuw-Nederland, de populatie zeer laag bleef42. Trelease
gaat uit van nog geen duizend inwoners in de hele provincie in 163843.
Het is duidelijk dat dit de positie van de kolonie zeer fragiel maakte. Een zeker gevoel van angst was
dan ook niet ongekend binnen de kolonie, ook omdat de vrees bestond dat de in aantallen sterkere
Indianen de Nederlanders van het land zouden verdrijven. Die vrees was door de politieke
fragmentatie en culturele diversiteit relatief ongegrond, zo merken Hauptman en Knapp op44. De
aanwezigheid van een Engelse kolonies in de buurt zorgde dan voor meer gevaar, die veel sneller
uitgroeiden tot gebieden met een relatief grote bevolking. Dat de Nederlanders bevreesd waren voor
gevaar van buitenaf was dus niet helemaal ongegrond.
Men mag ook niet uit het oog verliezen dat de WIC zich niet enkel met Nieuw-Nederland moest
bezighouden. In feite woog deze kolonie in het grotere plaatje economisch minder op tegen de
activiteiten in bijvoorbeeld Brazilië en bepaalde dit ook deels in welke mate Nieuw-Nederland
financieel werd voorzien. Bachman zegt hierover dat “this position of relative insignificance could
have either favorable or unfavorable effects on New Netherland’s economic development”45. Dat de
pelshandel in Nieuw Nederland niet zomaar een voetnoot was in de inkomsten van de WIC, blijkt uit
het plan om die handel voor zichzelf te houden46 en dus de kolonisten er uit weg te houden. Die
kolonisten hadden al heel snel door dat de handel in pelzen zeer winstgevend was en waren niet
schuw om regels te overtreden om die handel nog meer naar hun hand te zetten.
Vanaf 1638, toen de WIC een meer liberale koers ging varen inzake kolonisatie, begon de populatie
echt te groeien. Trelease spreekt van een mogelijke verdubbeling van het totale aantal in vijf jaar
tijd47. Vanaf dat ogenblik werd de kolonie van Nieuw-Nederland, dat daarvoor voornamelijk als
handelspost werd aanzien, een volwaardige nederzetting, iets wat zowel de directeurs te
Amsterdam als de autoriteiten in de kolonie zelf vanaf 1640 beseften48.
Dit had sociale gevolgen voor de kolonie. Plots moesten de autoriteiten zich niet enkel met het
economische luik bezighouden en dus vooral zorgen dat de handel gevrijwaard bleef, maar kreeg ze
de verantwoordelijkheid over de sociale organisatie van de kolonie. Het werd belangrijk om
dezelfde waarden die thuis de fundamenten uitmaakten van de jonge Republiek te handhaven.
Nieuw-Nederland moest in de periode na 1640 meermaals afrekenen met vijandige Indiaanse
volkeren. De achterliggende redenen voor de conflicten tussen Indianen en Nederlanders waren
telkens van een complexe aard en leidden vaak tot oorlogen die Nieuw-Nederland verzwakten.
Voornamelijk de Oorlog van Kieft, die van 1643 tot 1645 werd gestreden tussen Nieuw-Nederland en
42 L.M. Feister, “Linguistic Communication between the Dutch and Indians in New Netherland 1609-1664” In: Ethnohistory, Vol. 20, Nr.1 (1973), p.31. 43 A.W. Trelease, Indian Affairs in Colonial New York. The Seventeenth Century, Ithaca (NY), Cornell University Press, 1960, p. 58. 44 L.M. Hauptman en R.G. Knapp, “Dutch-Aboriginal Interaction in New Netherland and Formosa. An Historical Geography of Empire” In: Proceedings of the American Philosophical Society, Vol. 121, Nr. 2 (1977), p. 169. 45 V.C. Bachman, Peltries or Plantations, p. 54. 46 L.M. Feister, “Linguistic Communication “, p.31. 47 A.W. Trelease, Indian Affairs in Colonial New York, p. 60-61. 48 J. Jacobs, Between Repression and Approval. Connivance and Tolerance in the Dutch Republic and in New Netherland, p. 8-9, in: <http://www.academia.edu/607949/Between_Repression_and_Approval_Connivance_and_Tolerance_in_the_Dutch_Republic_and_in_New_Netherland>, geraadpleegd op 07.08.2014.
16
de Lenape (ook wel Delaware Indianen genoemd), werd een bloedige affaire en deed het vertrouwen
in de WIC en de kolonie krimpen.
Het is pas vanaf 1654, wanneer Nederlands-Brazilië opnieuw naar Portugal ging, dat men de
voordelen van langdurige en volwaardige kolonisatie zou inzien. Zoals eerder vermeld kregen na de
Vrede van Münster de koloniale investeringen een grotere aandacht en werkte dit de welvaart van
bepaalde kolonies in de hand, onder andere via de reorganisaties die vanuit Amsterdam aan
bepaalde kolonies werden opgelegd.
In 1659 was Nieuw-Nederland, nu onder leiding van Petrus Stuyvesant, verwikkeld in een oorlog
met de Esopus Indianen. Het conflict met dit Lenape volk kreeg de naam van dit volk en de eerste
Esopus Oorlog eindigde het jaar nadien in 1660. In 1663 laaide het conflict opnieuw op en werd een
tweede Esopus Oorlog gevoerd. De overwinning van de Nederlanders smaakte zuur, want de kolonie
was dusdanig verzwakt en de bevolking begon zich meer en meer argwanend op te stellen
tegenover de Indiaanse volkeren.
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat, wanneer de Engelsen de kolonie in 1664 kwamen veroveren,
de Nederlanders maar weinig weerstand konden bieden. In het kader van de Derde Engels-
Nederlandse Oorlog werd Nieuw-Nederland kortstondig heroverd onder leiding van admiraal
Cornelis Evertsen de Jongste, maar in 1674 werd de kolonie definitief aan de Engelsen overhandigd.
2.2 De ‘Adjacency’-Politiek: Nieuw-Nederland in haar contacten met de
inheemse bevolking
Iedere kolonie op het Amerikaanse continent kwam uiteraard in contact met de inheemse bevolking
en dat was niet anders in Nieuw-Nederland. Doorheen haar geschiedenis werden contacten gelegd
met zowel Algonquian volkeren, waaronder de Pequot, Mohikanen en Lenape, als met Iroquois
volkeren, waaronder de Mohawk en Susquehannock.
Al in 1613 werd er een eerste verdrag bewerkstelligd door de Nederlandse kapitein Hendrick
Christiaensen die een ruzie tussen Mohawk en Mohikanen oploste bij een ontmoeting op
Tawagunshi Hill in de Hudson Vallei. Niet enkel was dit het eerste verdrag tussen Indianen en
Europeanen op het Noord-Amerikaanse continent, het toont ook aan hoe snel contacten tussen
Europeanen en Indianen een bepaald formele dimensie kon krijgen49.
Het economische belang van Nieuw-Nederland bepaalde grotendeels de relatie met de Indiaanse
volkeren. De focus op handel betekende in de vroege fase van de kolonie dat de Nederlanders
allianties aangingen met Indiaanse stammen die producten hadden die voor de Nederlanders
interessant waren. Belangrijk was dan ook in die periode om de vrede te bewaren en enig
wantrouwen bij Indianen (vooral veroorzaakt door opportunistische handelaars die er niet voor
terugdeinsden om Indianen uit te buiten of zelfs te vermoorden) zo snel mogelijk te herstellen. In
die periode onderhield de kolonie goede relaties met verschillende stammen, zoals bijvoorbeeld met
de Pequots (deel van de Algonquian groep) of de Mohawk (deel van de Iroquois Confederatie).
Handel in pels was het belangrijkste element voor het onderhouden van contacten met de Indianen
voor de WIC, meer nog, de pelshandel was zowat de “raison d’être” voor het bestaan van de
49 L.G. Van Loon, “Tawagonshi, Beginning of the Treaty Era” In: Indian Historian, Vol. 1 (1968), p. 22-26.
17
kolonie50. Zeker wat betreft de relatie met de Mohawk was deze volgens Thomas Burke vooral op
deze handel gericht, ongeacht diplomatieke of militaire situaties51. Het moet daarom niet verbazen
dat Pieter Barents de Mohawk-Nederlandse relaties herstelde wanneer de commandant van Fort
Oranje, Daniel Krieckenbeeck, aan de zijde van de Mohikanen deelnam aan een expeditie tegen de
Mohawk52.
De relatie met de Pequots, daarentegen, was een minder positieve toekomst toebedeeld. Bij een
gelijkaardig incident aan de situatie van de Mohawk, waarbij de sachem (de opperste stamhoofd in
een Algonquian samenleving) Tabotem werd gedood, kwam er vanuit de autoriteiten, specifiek
directeur Van Twiller, geen reactie die de relaties moest herstellen53. Voor Mark Meuwese lijkt het
aannemelijk dat Van Twiller overladen werd met problemen binnen de kolonie die hem afleidden
van de interculturele diplomatie die de alliantie met de Pequots in ere moest houden54. Zowel de
verminderde invloed van de Nederlanders in het gebied door de oprukkende Engelse Connecticut
kolonie (het gebied ten noordoosten van de Hudson rivier en dus van het gebied van Nieuw-
Nederland) als het verlies van de Pequots in hun oorlog met de Engelsen beëindigde effectief de
alliantie tussen Nieuw Nederland en de Pequots.
De hele Algonquian-sprekende stammen kregen het, door onderlinge strijd tussen deze stammen en
vooral de concurrentie van de Iroquois, moeilijk om zich te handhaven als legitieme handelspartner
voor de Nederlanders. De realiteit was dat de economische drijfveer van Nieuw-Nederland tot
gevolg had dat de Nederlanders de Indiaanse volkeren ging beoordelen op basis van hun nut in de
handel in pels, waardoor de ene stam een voorkeurspositie genoot en de andere simpelweg werd
uitgebuit55. De stammen zelf waren zich maar al te zeer bewust van het belang dat toegang tot
pelzen bezat en dit ontketende dan ook een strijd tussen Indiaanse stammen onderling om de
controle over de pelshandel. De Iroquois Confederatie, waaronder voor Nieuw Nederland van
specifiek belang de Mohawk, zouden die in de zeventiende eeuw gradueel overnemen.
Naarmate de zeventiende eeuw vorderde, werd het voor andere Indiaanse naties dan ook moeilijk
om nog van belang te zijn voor de Nederlanders. Door het verlies van hun positie in de pelshandel
werden deze stammen in het beste geval links gelaten door de Nederlanders, in het slechtste lagen
ze in de weg voor verdere Nederlandse uitbreiding. Het resultaat was dat de relatie met deze
Indianen veel meer van een vijandige aard was56, wat deels ook de oorlogen die Nieuw-Nederland
uitvocht met Algonquian volkeren verklaarde.
De relaties die Nieuw-Nederland met de noordelijke stammen onderhield en dan voornamelijk de
Mohawk, werden als gevolg van hun belang in de pelshandel gekenmerkt door weinig conflict en
goede vriendschapsbanden. Deels te danken aan die wederzijdse economische afhankelijkheid
50 L.M. Hauptman en R.G. Knapp, “Dutch-Aboriginal Interaction”, p. 169. 51 T.E. Burke, Jr., “The New Netherland Fur Trade, 1657-1661. Response to Crisis” In: A Beautiful and Fruitful Place. Selected Rensselaerswijck Seminar papers, First Edition, New Netherland Publishing, 1991, p. 289. 52 M. Meuwese, “The Dutch Connection. New Netherland, the Pequots, and the Puritans in Southern New England, 1620-1638” In: Early American Studies. An Interdisciplinary Journal, Vol. 9, Nr. 2 (2011), p. 314. 53 Ibidem. 54 Ibidem. 55 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 54. 56 A.W. Trelease, “Indian-White Contacts in Eastern North America. The Dutch in New Netherland” In: Ethnohistory, Vol. 9, Nr. 2 (1962), p. 138.
18
werden de goede relaties tussen de Iroquois en de Nederlandse kolonisten tot het einde van de
kolonie van Nieuw-Nederland maar eenmalig onderbroken, in 162657.
Bepaalde nederzettingen die in Nieuw-Nederland werden gesticht, waren een uiting van die relaties
met de Indianen en het belang van de pelshandel. Om goede diplomatieke en economische relaties
te onderhouden was bijvoorbeeld de stichting van een nederzetting bij Schenectady een positieve
evolutie voor zowel Mohawk als Nederlanders58.
Dit vertelt echter niet het hele verhaal, want de relaties konden wel eens gespannen zijn, ten
gevolge van ruzies, diefstal en moorden waarbij zowel Nederlanders als Indianen betrokken waren.
Maar zelfs dan was er weinig gevaar voor ontsporing, want het economische belang was te groot.
Het is vooral opnieuw bij de Algonquian volkeren dat deze conflicten tot grotere verontwaardiging
leidde aan beide kanten.
De positie van de West-Indische Compagnie in de relaties met de Indiaanse stammen was van een
complexe aard. Sowieso prefereerden ze vrede met die stammen waar ze via handel economisch
beter van werden maar ook elders was vrede vaak het doel. Dit veranderde wanneer men op zoek
was naar nieuwe stukken grond. De ingesteldheid kon als gevolg daarvan plots veranderen in één
van vijandigheid. Hoewel de gouverneurs die de leiding voerden over Nieuw-Nederland zelf veel
verantwoordelijkheid droegen in de relaties met Indianen, waren ze in zekere zin gebonden aan de
orders van de directeurs van de WIC. In hoeverre zij zich hieraan hielden verschilde van persoon tot
persoon, maar onenigheid was nooit veraf.
Daarbij kwam dat vanuit de bevolking en vooral de boeren in de grensgebieden een positie van
vijandigheid ten opzichte van Indianen werd aangemeten. Angst voor de in aantallen sterkere
Indianen, geweldplegingen uit frustratie of misverstanden: de moeilijkheid van de gouverneurs om
de wensen van bovenaf te verzoenen met die van de bevolking in Nieuw-Nederland en terzelfdertijd
een koers uitstippelen in het belang van de kolonie was een niet te onderschatten taak. In bepaalde
situaties was het dan weer de bevolking die gematigd reageerde en de gouverneur zelf die de aanval
wilde inzetten tegen de inheemse bevolking, een context die vooral toepasselijk lijkt op gouverneur
Kieft59. Het resultaat is een complexe relatie met verschillende Indiaanse stammen en een kolonie
die vaak ondoorgrondelijk leek te werken.
Wel waren er enkele principes die we in Nieuw-Nederland in de relatie met Indiaanse stammen als
algemeen kunnen beschouwen. Zo was het onderwerpen van de Indiaanse volkeren geen reeël
doel60. Niet dat daartoe geen pogingen werden ondernomen, maar die werden niet gestimuleerd en
de weinige pogingen misten een efficiënt middel om dit te verwezenlijken. In vergelijking met
Franse katholieke missionarissen konden de Protestantse Nederlanders de Indianen maar weinig
overtuigen. Volgens Trelease was “het redden van Indiaanse zieltjes” trouwens nooit zo belangrijk
57 K.H. Shlesier, “Epidemics and Indian Middlemen. Rethinking the Wars of the Iroquois, 1609-1653” In: Ethnohistory, Vol. 23, Nr. 2 (1976), p. 132. 58 T.E. Burke, Jr., “The New Netherland Fur Trade”, p. 283 en 289. 59 Het is belangrijk op te merken dat de algemene consensus onder geschiedkundigen de agressieve houding van Kieft tegen Indianen onderschrijft, maar dat velen erkennen dat de informatie die over Kieft bekend is voornamelijk komt van personen die zich kritisch uitlieten over Kieft. Kieft krijgt niet de kans zich te verdedigen in de historiografie, want zijn archief is jammer genoeg samen met hem verloren gegaan toen hij in 1647 schipbreuk leed aan de kust van Wales op weg naar Nederland. 60 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 54.
19
als in Nieuw Frankrijk of Nieuw Engeland61. Hij neemt daarbij Johan De Laet als voorbeeld. Die zegt
dat het een typische Nederlandse aanpak was om te “beschaven en reguleren” vóór “eternal
salvation” aan te raden was62. Oostindie en Paasman gaan verder en zeggen dat naast converteren
ook voor integratie in de Nederlandse cultuur geen ernstige poging werd ondernomen63. Voor hen
viel dit enigszins te verklaren doordat in tegenstelling tot de Oost-Indiën, in de West-Indiën de
Nederlanders geen inheemse cultuur erkenden die enige vermelding waard was64. Er was met name
geen interesse in de inheemse culturen op het Noord-Amerikaanse continent en men kwam er ook
weinig mee in contact.
Deze positie van desinteresse door de Nederlandse kolonie in de politiek en de cultuur van het land
omschrijft Donna Merwick als “adjacency”65. Het betekent dat de kolonie zich niet wilde mengen in
de interne (politieke) situatie van de Indiaanse stammen. Het leefde zo niet met, maar naast de
Indiaanse volkeren. Merwick merkt op dat dit tot gevolg had dat dit ook een ontbreken van morele
waarden met zich mee bracht66. In de late jaren 1630 en begin jaren 1640 hielden de Nederlanders
zich ook niet altijd aan dit principe. De frequente geweldplegingen en de neiging verder
inlandwaarts te trekken lijkt in strijd met die positie om naast de Indianen te leven. Voor Merwick is
het wel duidelijk dat de impuls om zich grotendeels aan de kust te blijven vestigen bleef bestaan.
Het houden aan dit principe van “adjacency” is voor haar dan ook veel merkwaardiger dan het
breken ervan67.
Toch stelt dit principe niet helemaal de realiteit voor zoals ze was. Er is al aangetoond dat
Nederlanders al in 1613 bemiddelden tussen twee Indiaanse volkeren en dit lijkt helemaal geen
uitzondering. Naarmate de tijd vorderde raakte Nieuw-Nederland ook meer en meer betrokken bij
Indiaanse volkeren, rechtstreeks of onrechtstreeks, bewust of onbewust. Door de focus op de
economische belangen is het aannemelijk dat dit principe van “adjacency” de leidraad moest
vormen voor Indiaans-Nederlandse relaties, maar in de praktijk bleek dit, zeker in de latere periode
van de kolonie, een zeer moeilijk, zelfs onmogelijke taak.
61 A.W. Trelease, Indian Affairs in Colonial New York, p. 38. 62 Ibidem. 63 G. Oostindie en B. Paasman, “Dutch Attitudes”, p. 349. 64 Ibidem, p. 353. 65 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 48. 66 Ibidem. 67 Ibidem, p. 86.
20
Deel 2: Indiaans-Nederlandse diplomatie in de
zeventiende eeuw
21
In dit eerste deel wordt de diplomatie tot zijn onderdelen herleid en worden deze onafhankelijk
besproken. Dit is nodig omdat er vooreerst een discrepantie bestond in hoe aan diplomatie werd
gedaan bij de afzonderlijke partijen. De opvattingen rond dit proces waren anders bij de Indiaanse
volkeren dan bij Europeanen. Daarnaast was er een verschil in de invulling van de rol van diplomaat,
hoe die handelde en wie die was. In zekere zin wordt hier dus de definitie van Jan Melissen gebruikt
(supra), met name de elementen ‘vertegenwoordiging’, ‘communicatie’ en ‘onderhandelingen’.
Melissen zelf toont de problemen aan met zijn definitie, waaronder de illusie van het simpele
identificeren van de diplomatieke spelers op het diplomatieke veld. Toch is deze definitie een goede
leidraad om het diplomatieke aspect in de Indiaans-Nederlandse relaties te ontcijferen, zonder
daarbij een al te rigide patroon aan te houden over wie aan diplomatie doet of waarover deze
diplomatieke gesprekken moeten gaan. Zeker binnen interculturele relaties uit het verleden is er
geen algemeen model waaraan telkens werd voldaan.
Dat de Indiaanse volkeren geen homogene maatschappelijke structuur hadden die overal op het
Amerikaanse continent terug te vinden was, lijkt evident. Deze volkeren zagen zichzelf als deel van
een natie (vaak binnen eenzelfde talengroep, hoewel ook hier onderling niet altijd vrede bestond)
en bekeken andere naties niet als deel van hun eigen volk, zoals Stubben opmerkt68. In de structuur
van de Iroquois Confederatie (een confederatie van Iroquois naties, waaronder tot 1722 deze vijf: de
Mohawk, Seneca, Oneida, Onondaga en Cayuga) bestond er zelfs een democratische politieke
structuur van naties die zich hadden verenigd en waardoor deze naties zich als een sterk politiek
geheel zagen. Het vervolg waren volkeren die een sterke positie konden opnemen in de
onderhandelingen.
Toch konden deze stammen individueel optreden als zij dat wensten en voor de relaties met de
Nederlanders is dit specifiek voor de Mohawk relevant, die op eigen houtje onderhandelingen
voerden met de Nederlanders. Ook binnen de andere talengroep, de Algonquian, werd vooral met
individuele stammen onderhandeld. Het is voor wat volgt nodig om op te merken dat hoewel vele
verschillen bestonden tussen de verschillende volkeren binnen een talengroep, laat staan tussen
verschillende talengroepen, wel een gelijklopend traject bestond in de manier waarop aan
diplomatie werd gedaan en wie men daarvoor afvaardigde. Hoe dat ging en op welke manier dit
correspondeerde met de diplomatie die door Nieuw-Nederland werd gevoerd, wordt hier nu
besproken.
68
J.D. Stubben, Native Americans and Political Participation. A Reference Handbook, Santa Barbara (CA), ABC-CLIO, Inc., 2006, p. 11
22
Hoofdstuk 3
Vertegenwoordiging
Vooraleer we ons verdiepen in de onderhandelingen tussen Nieuw-Nederland en de Indiaanse
stammen, moeten eerst de actoren van die onderhandelingen besproken worden. Want hoewel
deze op het eerste zicht voor de hand liggend waren, was dit niet zo op het zeventiende eeuwse
Noord-Amerikaanse continent, waar het ambt van diplomaat in de jonge Europese kolonies vaak
weinig om het lijf had, indien die er al waren. Om nog niet te spreken over de moeilijkheden om een
equivalent te vinden van dat ambt bij de inheemse Amerikaanse volkeren. Maar hoe moeilijk het
ook is om een duidelijke omschrijving te geven van de actoren van een diplomatie, het staat vast dat
die er waren. Het is dus interessant om aan weerszijden deze actoren op te zoeken om zo de
diplomatieke contacten beter te begrijpen vanuit de verschillende standpunten.
De diplomaat aan weerszijden was sowieso een zeer heterogene groep. Waar in het Europa van de
zeventiende eeuw de diplomaat een beroepsklasse was die sterk omlijnd was in haar functie en
bepaalde vereisten bestonden om diplomaat te kunnen worden, was dit nog niet het geval in Noord-
Amerika. De verschillende barrières tussen Indianen en Nederlandse kolonisten, zoals taal en
cultuur, openden mogelijkheden voor iedereen die de culturele verschillen op enige manier wist te
overbruggen om zich als diplomaat op te werpen.
3.1 Handelaar-diplomaten: een geschikte combinatie?
Er kan vooreerst aan Nederlandse zijde een onderscheid worden gemaakt tussen twee groepen
binnen de Nieuw-Nederlandse samenleving, enerzijds de “gewone kolonisten” en anderzijds de
lokale elite69. Die eerste groep van gewone kolonisten was zeer divers. Zo werd Harmen Meyndertsz
van den Bogaert, een chirurgijn én kapper, door de commandant van Fort Oranje erop uitgestuurd
om te onderzoeken waarom de pelshandel afnam en om nieuwe onderhandelingen omtrent
prijsstructuur met de Indianen af te spreken70, een missie die succesvol afliep.
Maar de grootste categorie daarbinnen was onvermijdelijk die van de handelaars. Lois Feister zegt
hoe na 1640 de nood aan mensen met kennis van de Indiaanse talen de weg open maakte voor
handelaars om als officiële tolken te fungeren71. Want door hun veelvoudig contact met Indianen,
hadden zij niet enkel vaak een goede verstandhouding met deze Indianen, zij waren het ook die
vaak het best met Indianen konden communiceren door middel van hun kennis van een Indiaanse
taal, hoe gering die ook mocht zijn.
Maar handelaars hadden uiteraard als primair doel handel drijven en op zich betekende een
betrouwbare handelaar meteen ook een betrouwbare partner voor Indianen. Dat had de WIC dan
ook graag en het leidde er toe dat handelaars die zich misdroegen tegenover Indianen zo snel
mogelijk vervangen werden. Zo werd Pieter Barentsen als vervanger aangesteld van een handelaar
69 M. Meuwese, “Pragmatic Agents of Empire. Dutch Intercultural Mediators among the Mohawk in Seventeenth-Century New Netherland” In: Kaplan (B.J.), Carlson (M.) en Cruz (L.), eds. Boundaries and Their Meanings in the History of the Netherlands, Leiden, Brill, 2009, p. 143. 70 D.R. Snow, C.T. Gehring, W.A. Starna, eds. In Mohawk Country. Early Narratives about a Native People, Syracuse (NY), Syracuse University Press, 1996, p. 1. 71 L.M. Feister, “Linguistic Communication “, p. 34.
23
die in 1622 een Matabesec (of Wappinger Confederatie, dat zich in westelijk Connecticut bevond)
stamhoofd had gegijzeld om de relaties met deze stam te herstellen72. Hij kreeg er de belofte dat met
niemand anders zou worden handel gedreven en zo haalde ook de handelaar zijn voordeel uit deze
situaties.
Dit ene voorbeeld bevestigt anderzijds de trend dat de meeste handelaars geen belang hechtten aan
de gevolgen voor de Indianen en vooral op zoek waren naar koopjes73. Waar een deel van de
handelaars dus van een respectabel niveau waren, was een ander (groter) deel dat veel minder. Op
termijn zorgde dit voor irritaties bij de Indianen en kopzorgen bij de Nederlanders, die zoals
hiervoor aangetoond iemand als Pieter Barentsen er op uit moest sturen om de relaties met de
Indianen te herstellen. Handelaars waren dus niet altijd de meest betrouwbare tussenpersonen en
waren wellicht niet de eerste keuze om als tussenpersoon te dienen. Wanneer de nood aan
handelaars verzwakte door een betere kennis van de inheemse talen door een bredere laag van de
bevolking zal van hogerhand geöpteerd zijn om meer betrouwbare individuen op te sporen.
Handelaars bleven uiteindelijk wel, door hun vele contacten met Indianen, mensen die konden
worden ingezet als anderen niet beschikbaar waren.
Handelaars konden uiteindelijk door hun ‘know-how’ over en hun contacten met de Indianen een
degelijke ervaring voorleggen, waardoor sommigen door hun diplomatieke successen zich konden
opwerpen in de samenleving. Een man zoals de eerder vermelde Pieter Barentsen bleek dan plots
door gouverneur Peter Minuit als commandant van Fort Oranje te worden aangesteld toen een
commandant daar ontbrak74. Zij die dus successen vergaarden in de diplomatieke sfeer, konden op
veel aanzien rekenen bij zowel Nederlanders als Indianen.
3.2 De rol van de vrouw in de diplomatie
Wanneer men de egalitaire staat van de Indiaanse samenleving in beschouwing neemt, zou men al
snel kunnen waarnemen, zoals Hendrik van den Bogaert doet, dat in het onderhandelen in Mohawk
en Oneida samenlevingen macht gedeeld werd, maar Klein wijst erop dat zelfs in zo’n
samenlevingen Indiaanse leiders één persoon kiezen als represant naar de buitenwereld toe75. In
tegenstelling tot de Nederlanders was het Indiaanse individu dat zich als diplomaat profileerde
homogener, maar daartegenover stond dat de Indiaanse achterban door de egalitaire organisatie
van de Indiaanse samenleving meer inspraak en invloed had in het creëren van een
onderhandelingspositie.
Van de Indiaanse achterban was een groot deel weggelegd voor de vrouw. Indiaanse samenlevingen
waren niet enkel zo georganiseerd dat alle inwoners gelijke behandeling kregen, maar de positie van
de vrouw was veel sterker dan in de Europese samenlevingen. Verschillende Indiaanse
samenlevingen waren georganiseerd naar het principe van de matrilineariteit, waarbij Indiaanse
kinderen lid werden van de afstammingsgroep van de moeder. Dat Indiaanse vrouwen een rol
konden spelen in de diplomatie is dus niet vergezocht.
72 A.W. Trelease, Indian Affairs in Colonial New York, p. 54-55. 73 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 115. 74 N. Van Wassenaer, “Historisch Verhael” In: J.F. Jameson, Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 85. 75 S. Klein, “Shires and Sachems”, p. 548.
24
Clara Kidwell meent evenwel dat het belang van de vrouw lag in de culturele overbrugging tussen
Indianen en Europeanen, via interhuwelijken, vertalen van de Indiaanse talen en dergelijke76, maar
dat diplomatie en oorlog toch een mannenzaak bleef. Hoewel dit grotendeels klopt (de bronnen
bedeelden nooit echt dergelijke diplomatisch rol toe aan Indiaanse vrouwen), mag dit niet de
aanleiding zijn om te concluderen dat vrouwen geen enkele impact zouden hebben gehad in de
diplomatieke wereld. We hebben gezien dat de diplomatisch rol bij de Indianen voornamelijk is
weggelegd voor een verkozen leider als vertegenwoordiger en dat dit altijd een man was (Indiaanse
samenlevingen waren dan wel matrilineair georganiseerd, ze waren ook patriarchaal). Dat
betekende een nauwere rechtstreekse toegang tot de diplomatie dan bij de Nederlanders en dat voor
de hele Indiaanse achterban.
Maar de invloed van de achterban was wel groter dan in Europese maatschappijen en bevatte dus
ook vrouwen. Een voorbeeld toont aan dat Indiaanse vrouwen niet enkel bijdroegen tot
onderhandelingen, maar ook op eigen initiatief durfden onderhandelden. In een brief van
Franscesco Giuseppe Bressani, waarin hij het relaas doet van zijn gevangenschap bij de Mohawk,
vertelt Bressani hoe hij in het bezit kwam van een oude vrouw die, hoewel de rest van de Mohawk-
clan zijn dood wenste, hem liet vrijkopen door de Nederlanders “at the price of some beads”77 (de
kralen, wampum genoemd, was een veel voorkomend betaalmiddel tussen Indianen en
Nederlanders). De vraag blijft echter of de invloed van vrouwen in diplomatieke zaken beperkt bleef
tot zaken van krijgsgevangenen of dat deze zich ook kon doorzetten in zaken rond allianties en
oorlogsonderhandelingen. In de bronnen die werden onderzocht zijn hier geen voorbeelden van
teruggevonden.
Merkwaardig genoeg lijken ook vrouwen uit Nieuw-Nederland de mogelijkheid te hebben gehad om
als diplomaat onderhandelingen tussen de twee partijen te onderhouden. Mitrød meent te kunnen
stellen dat vrouwen in Nieuw-Nederland een grotere vrijheid toegekend kregen dan in de Engelse
kolonies in deze periode het geval was en vaak betrokken werden in de interculturele diplomatie,
sommigen zelfs actief als pelshandelaars werkten78. Had dit te maken met de tolerante houding van
de Nederlandse cultuur, het ontbreken van een degelijk aantal personen met goede diplomatieke
kwaliteiten of een lakse houding tegenover maatschappelijke normen en waarden ver weg van het
moederland, waardoor ook vrouwen zich makkelijker konden opwerken? Alle drie zijn redelijk
aannemelijk en het is goed mogelijk dat allen een reden zijn voor de aanwezigheid van vrouwen in
de diplomatieke sfeer in Nieuw-Nederland.
3.3 Tussen twee werelden: diplomaten van gemengde afkomst
Personen van een gemengde Indiaans-Nederlandse afkomst maakten ook een goede kans om zich op
te werpen als tussenpersonen. Deze “métis” konden vanuit hun contacten in beide werelden een
brug vormen tussen de twee. Het is niet zo dat deze personen echt aangemoedigd werden of de kans
aangeboden kregen om zich in diplomatisch betrekkingen te mengen, maar ze deden dit vaak vanuit
hun eigen wil. Hun achtergrond gebruikten ze daarvoor als diplomatisch instrument, zo vertelt
Mitrød79. Dit is echter niet vanzelfsprekend. Personen van gemengde afkomst mogen dan wel een
76 C.S. Kidwell, “Indian Women as Cultural Mediators” In: Ethnohistory, Vol. 39, Nr. 2 (1992), p. 97. 77 D.R. Snow, C.T. Gehring, W.A. Starna, eds. In Mohawk Country, p. 53. 78 T.A. Mitrød, “The Flemish Bastard and the Former Indians”, p. 94-95. 79 Ibidem, p. 85.
25
ideale tussenpersoon lijken, maar dat werd niet altijd zo gepercipieerd door de maatschappijen
waarmee hij/zij diplomatieke betrekkingen mee wilde onderhouden.
Het beste voorbeeld daarvan in context van Nieuw-Nederland was een man genaamd Smits Jan,
geboren uit een Indiaanse vrouw en Nederlandse man. Opgegroeid in de Iroquois samenleving leek
hij zich vooral in te zetten voor het volk waarmee hij al die tijd had geleefd, maar Mitrød
veronderstelt dat Smits Jan toch de connecties met zijn Nederlandse roots wilde onderhouden80.
Vanuit Nederlandse hoek was er maar weinig enthousiasme voor de rol die Smits Jan wilde spelen
als tussenpersoon in de onderhandelingen, wat volgens Mitrød te wijten was aan een langdurig
skepticisme of zelfs ongemak tegenover personen van gemengde afkomst81. Wantrouwen tegenover
personen van gemengde afkomst mag dan wel aanwezig zijn geweest, dat het geval van Smits Jan dit
wantrouwen moet bewijzen, is minder duidelijk. Want het moet vermeld worden dat Smits Jan
vooral de belangen van de Mohawk, ‘zijn’ volk, verdedigde en het wellicht dit was dat de
Nederlanders niet konden appreciëren. Nederlandse kolonisten bleken wel degelijke personen van
gemengde afkomst in hun samenleving te aanvaarden, op voorwaarde dat zij zich goed
integreerden.
De kinderen van Cornelis Van Slyck en een ongekende Mohawk vrouw groeiden wel op in Nieuw-
Nederland en konden zich perfect integreren. Dochter Hilletie Van Slyck zou zelfs als tolk worden
ingeschakeld, de eerste maal wel twee jaar na de overdracht van de Nieuw-Nederland aan de
Engelsen in 166682. Waarschijnlijk speelde ook nieuwsgierigheid naar de Indiaanse kant van de
familie mee in de wens om als tussenpersoon op te treden en zo meer te weten te komen over hun
Indiaanse afkomst.
Het lijkt er ook vooral op dat Engelsen en Fransen de métis met Nederlands bloed makkelijker
accepteerden als tussenpersoon. Mitrød suggereert dat een schaamte om deze métis, vooral in de
Nederlandse contacten met andere Europese naties, hen afkerig maakte tegenover het inzetten van
deze personen in diplomatie83.
3.4 De elite als de betrouwbare diplomaat
Uiteraard nam ook de elite deel aan de diplomatieke contacten. Voor de ambtenaren was het
rekruteren uit de lokale elite te prefereren, want zij waren betrouwbaar84. Mannen als Arent Van
Curler waren prominent aanwezig in de onderhandelingen met de Mohawk en waren van immens
belang voor de relaties tussen Nieuw-Nederland en de Mohawk. Deze personen, waarvan sommigen
in de raad zetelden die de gouverneur moesten adviseren, waren één van de voornaamste personen
die kwamen onderhandelen met Indianen.
De gouverneurs van Nieuw-Nederland zouden zelf een aantal maal contact opnemen met Indianen
en het spreekt voor zich dat ze dit deden wanneer over belangrijke aangelegenheden moest worden
onderhandeld. Zo heeft Willem Kieft zich in 1645 naar Fort Oranje begeven om succesvol over een
80 Ibidem. 81 Ibidem, p. 86. 82 Ibidem, p. 94. 83 Ibidem, p. 99. 84 M. Meuwese, “Pragmatic Agents of Empire”, p. 144.
26
tweede Mohawk verdrag te onderhandelen (dit met hulp van lokale ambtenaren)85. Maar volgens
Hauptman en Knapp werden de Indiaans-Nederlandse relaties net bemoeilijkt door deze
gouverneurs. Het ontbrak deze volgens hen aan bekwaamheid en ze hadden een temperament die
de interculturele diplomatie niet ten goede kwam86. Kieft zelf is wellicht het beste voorbeeld
daarvan, want onder zijn leiderschap waren de relaties met de Indianen vaak zeer koel, soms zelfs
vijandig. Voor de geallieerde Indianen was het belangrijk Kieft niet te zeer tegen de borst te stoten,
voor vijandige Indianen was het essentieel dat Kieft verdween87. Kieft zelf dacht hetzelfde over
vijandige Indianen en zijn agressieve houding leidde zelfs tot het uitbreken van oorlog met
Indianenvolkeren.
Aan de kant van de Indiaanse naties was een grote rol weggelegd voor de Indiaanse stamhoofden,
die meestal zelf de diplomatie onderhielden met de Nederlandse kolonisten. Deze “sachems”
worden vaak vermeld in de bronnen als de personen die kwamen onderhandelen over een
verscheidenheid aan zaken. Deze stamhoofden handelden niet vanuit een individueel standpunt,
maar moeten zelf als represant van hun eigen volk worden gezien in de diplomatieke context, want
zij waren onderhevig aan het advies van raden waarvan, naast henzelf, de meest wijze mannen aan
deelnamen88. Dat ligt in het verlengde van de politieke organisatie van vele indiaanse stammen,
waarbij het stamhoofd via een vorm van verkiezingen leider werd van zijn stam. Isaack de Rasieres
herkende de democratische natuur van zo’n organisatie al, waarbij zoals gezegd het stamhoofd geen
vrijgeleide krijgt van zijn achterban om beslissingen te nemen.89 Het betekent ook dat wat besloten
werd bij de Indiaanse stammen een beslissing was van de hele stam, niet van één persoon. In die zin
lijkt de Indiaanse vorm van diplomatie enigszins meer gelijkenissen te tonen met de moderne
internationale diplomatie van democratiëen (waarbij de beslissingen die op het internationaal
niveau worden gemaakt door staten vaak een reflectie zijn van het eigen volk en die staten met dat
volk rekening moet houding wanneer ze een beslissing wil maken) dan met de Europese democratie
van de vroegmoderne periode.
Vaak speelde de plaats waar men zich bevond een grotere rol in het belang van een
vertegenwoordiger dan wie men was of wat men deed. Dat slaat deels op de handelaars, die zich
sowieso in Indiaans gebied begaven, maar meer nog gaat het hier om mensen die in de meer
afgelegen gebieden woonden, zoals in Fort Oranje. Zo was de commandant daar ideaal geplaatst om
zich bezig te houden met de Indianen die naar Fort Oranje kwamen om handel te drijven of voor
andere zaken en werd van hem verwacht dat hij de relaties met deze Indianen onderhield. Zoals
Trelease vermeldt speelde in het geval van Fort Oranje vooral haar afgelegen plaats mee in het
belang van de verantwoordelijkheid die de commandant van dat fort meekreeg inzake
internationale relaties90. De persoonlijkheid van de commandant speelde ook een rol, zeker wanneer
die geschiedenis had met Indianen. Zo waren stamhoofden niet blij wanneer ze Hans Jorissen
Hontom als commandant van Fort Oranje zagen, een man die ooit een Mohawk stamhoofd had
85 A.W. Trelease, Indian Affairs in Colonial New York, p. 117. 86 L.M. Hauptman en R.G. Knapp, “Dutch-Aboriginal Interaction”, p. 172. 87 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 159. 88 K.O. Kupperman, Settling with the Indians. The Meeting of English and Indian Cultures in America, 1580-1640, Londen, J.M. Dent & Sons Ltd., 1980, p. 50. 89 I. de Rasieres, “Letter of Isaack de Rasieres to Samuel Blommaert, 1628 (?)” In: J.F. Jameson, Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 109. 90 A.W. Trelease, Indian Affairs in Colonial New York, p. 46.
27
gekidnapt91. Iemand als Pieter Barentsen, die al eerder genoemd werd, moet dan weer met
goedkeuring onthaald zijn geweest wanneer hij als commandant van Fort Oranje aantrad.
Het gevaar met deze grote verantwoordelijkheid en de relatief grote afstand van het centrale gezag
in Nieuw-Amsterdam was natuurlijk het feit dat deze commandanten op eigen houtje beslissingen
zouden nemen. Vooral in de late periode van Nieuw-Nederland, wanneer de spanningen met
Indianen opliepen en conflicten frequenter voorkwamen, lijken de commandanten soms op eigen
houtje beslissingen te hebben genomen (zoals het plaatsen van aanvallen op Indianen zonder
goedkeuring van de gouverneur) die de Indiaans-Nederlandse relaties er niet makkelijker op
maakten.
Als we één duidelijke conclusie kunnen trekken omtrent de diplomatieke spelers aan weerszijden,
dan is het dat merkwaardig genoeg de rol van diplomaat aan Nederlandse zijde van een
heterogenere aard was dan aan Indiaanse zijde, terwijl de diplomaat in het Nederlandse
moederland, binnen de bredere Europese politieke cultuur, een duidelijk omlijnde rol had. Dat de
jonge kolonie die Nieuw-Nederland was, met een gebrek aan middelen, deze structuur niet
simpelweg kon overnemen, mag als een redelijk argument worden gezien. Het resultaat was dat de
rol van diplomaat in Nieuw-Nederland werd gedelegeerd aan mensen die hier vaak geen ervaring
mee hadden of er totaal niet geschikt voor waren. Het vervolg voor de kolonie was dat er geen
eenduidige aanpak of visie was in de interculturele diplomatie en men afhing van de kennis, de
competentie en de persoonlijkheid van individuen.
Daartegenover was de Indiaanse persoon die kwam onderhandelen met de Nederlanders vaak de
verpersoonlijking van de consensus van zijn achterban. Hij stond sterker in de onderhandelingen,
had meer autoriteit en kon zijn wensen zeer duidelijk overmaken. Zoals we zullen zien, zullen
andere elementen de verhouding in de Indiaans-Nederlandse diplomatie mee bepalen.
91 Ibidem, p. 50.
28
Hoofdstuk 4
Communicatie
Hoewel gesproken taal, of het nu om een tussentaal ging of niet, het belangrijkste
communicatiemiddel was in de onderhandelingen tussen Indianen en Europeanen, was de eerste
vorm van communicatie een mengeling van het gebruik van handgebaren, gelaatsuitdrukkingen en
geluiden92.
Deze gebruiken werden doorheen de periode van relaties tussen Nederlandse kolonisten en
Indianen aangewend, maar uiteraard nam naarmate de contacten frequenter voorkwamen, langer
duurden en de belangen vergrootten, de rol van taal toe. De barrières op taalkundig vlak waren
zeker niet te onderschatten op het Amerikaanse continent (het begrijpen en leren van de
verschillende Indiaanse talen was al een moeilijke opdracht op zich), maar ze waren niet
onoverkoombaar. Als men de taal van de tegenpartij niet onder de knie had, dan ontstond er wel
een zogenaamde pidgintaal, zoals de Nederlanders hadden met de Lenapi93. Van Zandt merkt op dat
het gebruik van een pidgintaal de communicatie tussen Europeanen en native Americans
vergemakkelijkte terwijl het terzelfdertijd een linguistische barrière opzet tegen de Europeanen94.
Het bewijst dat de inheemse bevolking bereid was contacten te onderhouden met de Europese
kolonisten maar daarom die Europeanen niet helemaal vertrouwde. In dat opzicht verschilde ze op
zich weinig van de Europeanen.
Dat er limieten waren in de communicatie op basis van zo’n pidgintaal is dan ook duidelijk, hoewel
Van Zandt opmerkt dat de Europeanen, mede door het ontbreken van de wil om meer te weten te
komen over de natives, zich dit vaak niet realiseerden95. Uit een getuigenis van Jonas Michaëlius,
een dominee, blijkt dat dit niet altijd en overal het geval was. Hij had wél zijn vermoedens, wat blijkt
wanneer hij in zijn brief schreef dat “it also seems to us that they rather design to conceal their
language from us than to properly communicate it, except in things which happen in daily trade;
saying that it is sufficient for us to understand them in that”96. Ook andere verslagen raken dit
onderwerp aan, zoals een dagboek van een onbekende man, toegeschreven aan één van de
medestanders van Kieft, die de Indianen beschrijft als “subtle of mind, of few words which they
previously well consider”97.
Uiteindelijk blijkt ook dat, de vermoedens van een dominee buiten beschouwing gelaten, de wil bij
Europeanen en misschien nog het meest bij de Nederlanders, ontbrak om zich echt te verdiepen in
de talen van de Indianen en zo die linguistische barrière te doorbreken. Het is evident dat Europese
kolonisten, handelaars of diplomaten meestal een doel voor ogen hadden dat economisch of politiek
van aard was. Zolang een pidgintaal voldoende was om de handel met Indianen te onderhouden, was
er zeker wat betreft de Nederlanders maar weinig interesse in het beter begrijpen van de nabije
92 L.M. Feister, “Linguistic Communication “, p. 28. 93 C.J. Van Zandt, Brothers Among Nations, p. 59. 94 Ibidem. 95 Ibidem, p. 60. 96 J. Michaëlius, “Letter of Jonas Michaëlius” In: J.F. Jameson, Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 128. 97 S.N., “Journal of New Netherland” In: J.F. Jameson, Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 270.
29
stammen en hun taal. Het economische aspect was dan ook het belangrijkste van de Nederlandse
kolonisatie in Noord-Amerika. In de lijn van wat Donna Merwick schreef, is deze houding toe te
schrijven aan het principe van “adjacency”. De wil om zich te mengen in de politieke, sociale of
epistemologische wereld van de Indianen ontbrak98.
Naar mate de Nederlanders langer op het continent aanwezig waren werd de kans op degelijke
tolken groter. Zeker wanneer in de latere periode van de Nederlandse kolonie kwesties van oorlog
en vrede met de inheemse bevolking op de voorgrond kwamen. Mensen die een degelijke kennis
hadden van bijvoorbeeld de Mohawk-taal, zoals Jan Labatie, waren gewild door het bestuur om
vredesonderhandelingen te onderhouden met de Mohawk in de periode rond 165099.
Maar dergelijke mensen waren niet altijd voorhanden en omdat voor belangrijke politieke
conferenties de handelaars als tolken niet volstonden, werd soms gebruik gemaakt van Indiaanse
tolken. Hoewel Indianen niet echt nood hadden aan het leren van de Nederlandse taal, zijn er toch
voorbeelden van Indianen gekend die het beheersten.100 Vooral in de vroege periode van de kolonie
waren Indiaanse tolken dan zeker welkom.
Daarnaast konden de Nederlandse kolonisten de vele Indiaanse talen niet allemaal onder de knie
krijgen. Feister toont het voorbeeld aan van Mohawk “go-betweens” die tijdens de Esopus Oorlog in
1663 door de kolonisten werden ingeschakeld om de Esopus te vertalen tijdens de
onderhandelingen, om dan zelf vertaald te worden door een Nederlander die kennis van de Mohawk
taal had101. Het zijn situaties als deze die aantonen hoe moeilijk communicatie tussen de twee
culturen kon zijn.
Dat er misverstanden moeten ontstaan zijn geweest op basis van verkeerde interpretatie is dan ook
aannemelijk. Maar naar mate de kennis van de Indianen groter werd en meer mensen zich in Nieuw-
Nederland kwamen vestigen, werd de communicatie enigszins makkelijker.
98 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 116. 99 A.J.F. Van Laer, ed. Minutes of the Court of Rensselaerswyck, 1648-1652, Albany, The University of the State of New York, 1922, p. 129. 100 L.M. Feister, “Linguistic Communication”, p. 36. 101 Ibidem p. 29.
30
Hoofdstuk 5
Onderhandelingen
Zoals eerder vermeld werd, was diplomatie tussen Indiaanse naties en Europeanen in de
zeventiende eeuw niet hetzelfde als diplomatie elders. De ontwikkeling van een cultuur van
opgeleide diplomaten en de creatie van een klasse van ambtenaren die in het Europa van de
zeventiende eeuw steeds meer zijn waarde liet zien in internationale relaties, valt niet te vergelijken
met hoe aan diplomatie werd gedaan tussen Indiaanse en Europese naties. Het is dan verleidelijk om
al snel te concluderen dat diplomatie niet toepasbaar is op de interculturele contacten op het
Noord-Amerikaanse continent.
Kupperman, in zijn analyse van Engelse schrijvers die over Indianen schreven, bespreekt alleszins
hoe die schrijvers aantoonden dat Indianen een vorm van internationaal recht erkenden, waarbij
Indiaanse naties bepaalde afspraken hadden in bijvoorbeeld kwesties rond strafrecht102. In dat
opzicht is het de Iroquois Confederatie die het meest vergelijkbaar was met de Europese
samenleving, in de zin dat deze confederatie raden organiseerde waarbij zowel interne als
buitenlandse zaken werden besproken. Die buitenlandse zaken handelden dan over oorlog,
vredesonderhandelingen, allianties, het onderhouden van gezanten, enz. Meer nog, er bestonden
volgens Van der Donck goede afspraken tussen Indiaanse naties over afgezanten, waarbij “Staets
afghezondene” overal “vry” mogen “gaen en keeren” en werden zij “met Seremoniën ontfangen, en
ghemeenlijck met Schenkagien, door het gemeen en haer Prince te rugghe gezonden”103.
Wanneer Trelease opmerkt dat ieder lid van de Confederatie uiteindelijk zelf kon beslissen over
binnenlandse en buitenlandse zaken104 moeten we er ons dus van bewust zijn dat zelf deze alliantie
met zijn politieke structuur niet simpel te vatten is. Voor andere “taalgroepen” zijn deze
taakverdelingen dan nog eens moeilijker te identificeren. Maar het is al een eerste opmerkelijke
vaststelling dat binnen de Indiaanse samenlevingen een politiek bewustzijn bestond over de
grenzen heen die gelijkenissen vertoonde met de Europese politieke cultuur. Een gelijkenis die niet
te onderschatten is, gezien het beginpunt van de doorbraak van een degelijk internationaal politiek
recht in Europa meestal wordt aangeduid met de Vrede van Münster in 1648. De Iroquois
Confederatie bestond toen al een hele poos. Maar het duidt erop dat een bepaalde verstandhouding
tussen Indianen en Europeanen inzake diplomatie zeker mogelijk was.
Contacten van politieke aard, waarbij de relaties tussen Europeaanse kolonies en Indiaanse naties
werden onderhouden, waren uiteindelijk wel degelijk een essentieel deel in beide maatschappijen in
de koloniale periode. Megapolensis, zo zegt Klein105, suggereerde bijvoorbeeld al dat de relatie
tussen de Nederlanders en de Mohawk actieve participatie en onderhandelingen aan beide kanten
vergde106. Er was dus ook politieke wil nodig aan beide kanten en die was er wel degelijk.
102 K.O. Kupperman, Settling with the Indians, p. 54. 103 A. Van der Donck, Beschryvinge van Nieuw-Nederlant, (gelijck het tegentwoordigh in Staet is), Den tweeden Druck, T'Aemsteldam, Evert Nieuwenhof, 1656, p. 74. 104 A.W. Trelease, Indian Affairs in Colonial New York, p. 22. 105 S. Klein, “Shires and Sachems”, p. 544. 106 Zoals eerder vermeld plaatst Klein deze stelling in de context van de Republikeinse waarden die mensen als Megapolensis in Indiaanse samenlevingen overplanten om de Nederlandse Republiek te vergoelijken.
31
Met alle onzekerheden die ontstaan als men Indiaans-Nederlandse diplomatie wil onderzoeken, is
het probleem dat zich stelt dan hoe diplomatie moet worden omlijnd. In een vorige deel werd al
duidelijk dat wie deelnam aan het diplomatieke proces aan beide zijden geen beperkte, homogene
groep was, maar dat om verschillende redenen mensen werden betrokken in dat proces die daar
anders niet voor zouden werden geraadpleegd.
5.1 Wat waren de motieven?
Mark Meuwese heeft onlangs de rol van Nederlandse mediators onderzocht met de bedoeling te
onderzoeken of deze een brug vormden tussen de eigen en de Indiaanse Mohawk-cultuur of enkel
pragmatisch te werk gingen met als doel verdere koloniale uitbreiding107. Omdat een plan (en vooral
de wil) voor serieuze koloniale uitbreiding en politieke overheersing ontbrak, in tegenstelling tot
bijvoorbeeld de Engelsen, kunnen we ons niet voorstellen dat dat echt het doel was van Nederlandse
mediators. Althans, zo blijkt toch in de beginperiode van de kolonie van Nieuw-Nederland.
Uiteraard waren er constante verschuivingen in de motieven en het lijkt er ook op dat de kolonie in
de latere periode van zijn bestaan wel meer en meer op zoek ging naar nieuwe stukken land. Was de
kolonie langer onder Nederlands bewind gebleven, dan had de nood voor uitbreiding van land de
Nederlanders misschien wel tegen de bevriende Indiaanse stammen gekeerd.
Daarentegen is er het algemeen beeld van de pragmatieke Nederlander uit de zeventiende eeuw en
hebben we al vastgesteld dat dit ook in Nieuw-Nederland waarheid was. Dat de Nederlandse
onderhandelaar pragmatisch was valt zeker niet te ontkennen, maar eerder omwille van
economische dan om politieke motieven. Samenlevingen zullen in deze eerste echte periode van
mondialisering wel degelijk de hand reiken naar ongekende beschavingen, maar vooral wanneer het
hen zelf goed uitkwam. Het tonen van goede wil en de pogingen tot het overbruggen van culturele
verschillen gebeurde dan ook niet op zich, maar met een specifiek doel voor ogen.
Dat was trouwens niet enkel voor de Nederlandse kolonisten zo, duidelijk zal worden dat dat ook
voor Indianen het geval was. Ook zij waren zich bewust van de voordelen die diplomatie met de
Nederlanders hen opleverde, zeker naarmate de zeventiende eeuw vorderde en het belang van de
handel duidelijker werd. Wanneer Indiaanse volkeren conflicten hadden met andere Indiaanse
naties of met Europese kolonies waren ze ook niet beducht om de Nederlanders via diplomatie te
proberen te betrekken in hun situatie.
De status van de diplomatieke handelingen tussen de kolonie van Nieuw-Nederland en de inheemse
volkeren werd echter beïnvloed door verscheidene factoren die niet enkel te herleiden waren tot de
politieke intenties of de economische doelen. De situatie waarin de partijen zich bevonden speelde
ook een rol. In tegenstelling tot de andere Europese kolonies in Noord-Amerika was de kolonie van
Nieuw-Nederland dun bevolkt. De verhouding in aantallen tussen de inheemse bevolking en
Nederlandse kolonisten was dus niet dezelfde als de verhouding tussen Engelse kolonisten en de
inheemse bevolking. Dit betekende een andere invulling van de manier waarop de twee kanten met
elkaar coëxisteerden en dat moest dus een weerslag hebben op de onderhandelingen.
Formele verdra gen tussen de twee partijen waren wel aanwezig, waardoor diplomatie met de
Indianen toch zekere gelijkenissen vertoonde met diplomatie tussen twee Europese staten. Deze
107 M. Meuwese, “Pragmatic Agents of Empire”, p. 140.
32
formele verdragen zouden pas enkele decennia na de vestiging van de kolonie van Nieuw-Nederland
ontstaan. In de jaren 1610 en 1620 waren deze dan wel afwezig (Jaap Jacobs wijt dit aan het
ontbreken van de toestemming aan handelaars om verdragen te sluiten, maar ook omdat er geen
nood voor was108), maar konden wel exclusieve handelsverdragen gesloten worden. Daarnaast wordt
ook verondersteld dat aan het bouwen van het Fort Oranje een akkoord met de lokale Indianen
vooraf moet gegaan zijn109.
Wanneer formele verdragen hun ingang begonnen te krijgen in de relaties tussen Indianen en
Nederlanders was dit niet enkel voor Nederlanders maar ook voor de Indianen een permanent
gegeven. Uit het verslag van Jasper Danckaerts, dat weliswaar enkele jaren na het einde van de
kolonie van Nieuw-Nederland werd geschreven, blijkt dat de verdragen die met de Europeanen werd
gesloten “onbreekbaar” waren. Adriaen van der Donck beschreef het zo: “gemaeckte Contracten (al
is ’t schoon met vyanden) breecken sy niet”110, hoewel hij er aan toevoegd dat er uitzonderingen
zijn: “als seer ongeerne, wanneer sy daer toe gedwongen worden, ofte door het onrecht dat sy
lijden, ofte door den gemeenen schreeuw, en roep van het volck”111. In feit een vergelijkbare situatie
met Europese verdragen, met misschien die uitzondering dat het volk meer macht had om zo’n
contracten te laten breken.
Omdat schriftelijke overdracht onmogelijk was in de Indiaanse samenleving, zorgden de ouderen
ervoor dat hun kinderen zich deze verdragen zouden herinneren112. Zo konden deze verdragen in
Indiaanse samenlevingen generaties lang overleven zonder het gebruik van het schrift.
5.2 Het diplomatieke spel
De diplomatieke handeling tussen Indiaanse en Nederlandse onderhandelaars was niet van uniforme
aard. Waar sommigen misschien zouden vaststellen dat uit de contacten tussen Indiaanse naties en
Europese kolonies weinig diplomatie viel op te merken, lijkt dit een visie die vanuit een bepaald
oogpunt wordt bekeken (en het is niet moeilijk om daar een eurocentrische vooringenomenheid te
bespeuren) die maar weinig rekening houdt met de Indiaanse maatschappijen en hoe die werden
georganiseerd. Beter is het te zeggen dat de diplomatieke contacten tussen deze twee partijen sterk
doorweven is met gewoonten uit de Indiaanse samenleving, zoals de nadruk op familiebanden en
broederschap, het idee van reciprociteit en de egalitaire maatschappij. We zullen opmerken dat de
Nederlandse kolonisten hier zullen op inspelen om de relaties met Indiaanse naties te onderhouden.
Zo kopieerden de Nederlanders tijdens diplomatieke onderhandelingen bijvoorbeeld de Indiaanse
sociale structuur om de link met de Indiaanse bondgenoot duidelijk te maken. Nederlandse
onderhandelaars zouden vaak zichzelf als “stamhoofd” bestempelen tegenover Indiaanse
onderhandelaars, wat de onderhandelingen met Indianen vergemakkelijkte.
Maar daarom moet er niet van uit gegaan worden dat de Indiaanse volkeren het diplomatieke spel
niet kenden of daar zeer rudimentair in meegingen. Het beeld dat men krijgt in het onderzoeken
van Indiaans-Europese relaties houdt in dat Indianen het diplomatieke spel goed meespeelden,
108 J. Jacobs, “Early Dutch Explorations in North America” In: Journal of Early American History, Vol. 3 (2013), p. 73. 109 Ibidem, p. 74. 110 A. Van der Donck, Beschryvinge van Nieuw-Nederlant, p. 74. 111 Ibidem. 112 C.T. Gehring en R.S. Grumet, “Observations of the Indians from Jasper Danckaerts’s Journal, 1679-1680” In: The William and Mary Quarterly, Derde serie, Vol. 44, Nr. 1 (1987), p. 108.
33
waarbij het verhullen of negeren van informatie ten einde het behalen van hun doel in de
diplomatie te bereiken hen niet vreemd was of waarbij hulp inroepen van bevriende naties in
onderhandelingen een vaak gebruikt middel was.
Initiële contacten tussen de twee partijen geven al direct een idee van hoe we dit positioneren van
beide partijen in de diplomatie moeten zien. Johannes Megapolensis, in zijn “Een Kort Ontwerp”113
vertelt: “Onlanghs geleden quam een Deltoversten (?) by my, ende schonck my een Bever, een Otter,
eenigh laken dat hy vande Franscen hadden gerooft, t’welck ick moste aennemen tot een teecken
van moetschap”. Het accepteren van een geschenk als teken van vriendschap is een belangrijke
rituele handeling voor de Indiaanse samenlevingen. Dit aspect vormde dan ook een basis voor alle
verdere contacten tussen Indianen en Europeanen en beïnvloedde hoe aan diplomatie werd gedaan.
Van der Donck wijst erop hoe ver dit aspect was doorgedrongen in de diplomatie. Hij zegt: “Alle
hare Verbonden, Accoorden, Vrede-Handelinghen, Soenen (Verzoeningen), Voorslagen,
Versoecken, Verbintenissen en Beloften, werden alle met Schenckagien ofte Vereeringen bezegelt
en krachtigh ghemaeckt”114. Hij vertelt er nog bij dat zonder deze geschenken een belofte of akkoord
weinig voorstelde.
Want ook vanuit Nederlandse hoek werd het geven van geschenken veelvuldig gebruikt als teken
van de welwilligheid tot goede relaties met de Indiaanse partner. Kiliaen van Rensselaer gaf Arent
van Curler bijvoorbeeld de opdracht in het teken van vrede en vriendschap met de Mohawk “zeer
fraaie dekens” te overhandigen aan enkele stamhoofden115. Een tactiek die niet enkel door de
Nederlanders werd gehandhaafd, want ook de Fransen vonden het gebruik van Indiaanse rituelen
nuttig in de context van de “frontier diplomacy”, zo stelt George Sabo116.
Meer nog, volgens Paul Otto was deze “sociale reciprociteit” een element dat niet genegeerd kon
worden als Nederlanders diplomatieke contacten wilden onderhouden met de Indiaanse stammen117.
Wanneer Nederlanders deze Indiaanse protocols aan hun laars lapten, zo stelt Otto verder,
vergrootten de problemen met de Indianen terwijl omgekeerd zij die de sociale regels goed
uitvoerden een markante invloed verkregen. De sociale reciprociteit was dus niet zomaar een
element waarvan Nederlanders trachtten gebruik te maken, maar het waren cruciale handelingen
die zij quasi verplicht moesten uitvoeren om de kloof tussen de Indianen en henzelf te overbruggen
en (diplomatieke) contacten te kunnen onderhouden.
Vanuit de WIC was er een strikte omlijsting van de manier waarop met Indianen moest
onderhandeld worden. Het gebruik van kleine geschenken werd hierboven al vermeld, maar de WIC
gaf vooral ook de instructies mee met ambtenaren om “te overdreven” eisen van Indianen niet in te
willigen118. De regels beperkten enigszins de beweegruimte van de Nederlandse onderhandelaars.
113 J. Megapolensis, “Een kort Ontwerp”, p. 49 114 A. Van der Donck, Beschryvinge van Nieuw-Nederlant, p. 74. 115 A.J.F. Van Laer, ed. Van Rensselaer Bowier Manuscripts. Being the letters of Kiliaen van Rensselaer, 1630-1643, and other documents relating to the colony of Rensselaerswyck, Albany, University of the State of New York, 1908, p. 508-509. 116 G. Sabo III, “Rituals of Encounter. Interpreting Native American Views of European Explorers” In: The Arkansas Historical Quarterly, Vol. 51, Nr. 1 (1992), p. 58. 117 P. Otto, “Intercultural Relations“, p. 184. 118 L.M. Hauptman en R.G. Knapp, “Dutch-Aboriginal Interaction”, p. 172.
34
Om een vorm van permanente onderhandelingen te kunnen onderhouden moest tussen de
verschillende facties een vorm van verstandhouding bestaan. Het mag niet verbazen dat de banden
van familie, die veel sterker doorwogen in de samenleving van Indiaanse naties dan deze in Europa,
sterk werden gereflecteerd in het politieke gebeuren, inclusief de diplomatieke handelingen. Van
Zandt schrijft hoe de Iroquois Confederatie de Nederlandse kolonisten als hun broeders zagen119. Een
belangrijk gegeven dat de alliantie tussen Iroquois en Nederlanders beklonk.
Op hun beurt bevestigden de Nederlandse onderhandelaars tijdens diplomatieke onderhandelingen
dat zij broeders waren van de Iroquois120. Zo bestond tussen de twee partijen een verstandhouding
die werd in leven gehouden door hun “broederschap”. Dat dit grenzen had, blijkt in de pogingen die
de Nederlandse onderhandelaars ondernamen om de Mohawk te overtuigen Franse gevangenen vrij
te laten. Volgens Meuwese voelden de Nederlanders nog steeds meer verwantschap met de
katholieke Fransen dan met de niet-Christelijke Mohawk, hoe belangrijk de Mohawk als
handelspartners ook waren121. Het gijzelen van Europese kolonisten door Indianen was een zeer
delicaat gebeuren. De Nederlanders zouden vaak proberen om Europese gevangenen vrij te krijgen,
wat niet altijd lukte. Hier botste men vaak op een impasse in Indiaans-Nederlandse relaties. De
Nederlandse kolonie hield zich verder echter wel buiten een Frans-Indiaans conflict en beschouwde
zichzelf als neutraal122, iets wat de Indianen dan weer teleurstelde.
De Indianen beseften maar al te goed dat er grenzen waren aan de goedhartigheid van de
Nederlanders. De Mohawk vermoedden dat hoewel de Nederlanders zichzelf broeders noemden van
henzelf, dit enkel zolang zou duren zolang de Mohawk bevers hadden123. Met andere woorden
wisten de Mohawk dat de economische situatie de relatie tussen zichzelf en de Nederlanders
bepaalden. Verder werd er door de Mohawk op gewezen hoe de Fransen hun Indiaanse bondgenoten
behandelden en vroegen ze aan de Nederlanders om op dezelfde manier te handelen als de
Fransen124. Of ze hier werkelijk wilden aantonen dat ze niet goed genoeg behandeld werden of
eerder de Nederlanders wilde forceren hen te helpen is niet duidelijk, maar gewiekst waren ze wel.
5.3 Onderwerpen in de Indiaans-Nederlandse diplomatie
Wat was nu de inhoud van de zaken die deel uitmaakten van de diplomatieke betrekkingen?
Uiteraard hadden economische belangen een groot aandeel in de contacten die de Nederlandse
kolonisten met de Indiaanse stammen onderhielden. De pelshandel was initieel de belangrijkste
reden voor de aanwezigheid van een Nederlandse kolonie in Noord-Amerika en het was dus logisch
dat dit de inhoud van de diplomatieke contacten met Indianen overheerste.
Uiteraard bleef het daar niet bij. Zoals Lois Feister opmerkt tonen de vele ontmoetingen tussen
Nederlandse ambtenaren en Indiaanse stamhoofden rond verschillende problemen aan dat de
relaties tussen de twee partijen na een bepaalde tijd verder gingen dan onderhandelen over
119 C.J. Van Zandt, Brothers Among Nations, p. 13. 120 Ibidem. 121 M. Meuwese, “Pragmatic Agents of Empire”, p. 149. 122 A.W. Trelease, Indian Affairs in Colonial New York, p. 122. 123 A.J.F. Van Laer, ed. Minutes of the Court of Fort Orange, and Beverwyck, 1657-1660, Vol. 2, p. 211. 124 Ibidem, p. 212.
35
pelzen125. Vredesonderhandelingen tussen beide partijen namen gestaag toe in de korte
geschiedenis van Nieuw-Nederland, en Feister merkt op dat vooral na 1640 een intensivering
ontstond in de onderhandelingen om de vrede te bewaren of om allianties te sluiten126. Zij maakt
gewag van een veertiental belangrijke ontmoetingen die sinds 1640 de relaties tussen kolonisten en
Indianen beheerste. De redenen voor deze frequentere ontmoetingen (en frequentere problemen)
zijn vooral te vinden in de intensivering van de kolonisatie van Nieuw-Nederland vanaf 1638. Dit
leidde tot een grotere bevolkingsdruk en een grotere kans op conflicten met Indianen.
De onderwerpen die werden besproken in de diplomatieke contacten tussen Indiaanse volkeren en
Nederlanders draaiden dus om meer dan alleen economische belangen. Politieke en sociale kwesties
zouden ook vaak de diplomatie beheersen.
5.3.1 Politieke kwesties
Een eerste aantal kwesties van belang waren van politieke aard. Problemen met Indiaanse of
Europese krijgsgevangenen werden in diplomatieke contacten aangekaart, alsook de
onderhandelingen rond allianties en vredesverdragen.
Al van in het prille begin van de Nederlandse aanwezigheid op het Noord-Amerikaanse continent
waren goede relaties met Indianen van groot belang. Leden van de WIC werden aangemoedigd om
verdragen of allianties met hen te sluiten, “upon such conditions as shall be deemed most
advantageous to the service of the Company”127.
Het onderhandelen over het vrijlaten van Europese gevangenen was, zoals hierboven al duidelijk
werd, een belangrijk element in de diplomatieke relaties tussen de Iroquois en de Nederlandse
kolonisten. Het toont aan dat de Nederlanders het vertrouwen van de Iroquois al zodanig hadden
verdiend dat het überhaupt kon onderhandelen over krijsgevangenen. Dit feit wordt nog versterkt
wanneer deze krijgsgevangenen geallieerd waren aan stammen die vijandig waren tegenover de
Iroquois en deze laatste dus weinig vreugde moet hebben gekend deze vrij te laten. De Nederlandse
onderhandelaars konden niet altijd de vrijlating van krijgsgevangenen bewerkstelligen, maar vaak
lukte dat wel en de Nederlanders grepen hun goede relaties met de Mohawk vaak aan om Europese
krijgsgevangenen vrij te krijgen.
Niet enkel kwesties rond krijgsgevangenen toont de goede relaties tussen Nederlanders en Indianen
aan. De goede verstandhouding met Mohawk betekende ook dat de Mohawk de Nederlandse
rechtbanken gebruikten om als tussenpersoon te fungeren in kwesties rond
vredesonderhandelingen, zoals deze tussen de voornoemde Mohawk en de Franse aanwezigheid in
het huidige Canada. In deze instantie kwam vanuit de Mohawk de vraag naar de Nederlanders zelf
om aan de Fransen te melden dat zij deze vrede goedkeurden, maar ook dat in geval van oorlog
tussen de Mohawk en de “Franse Indianen” de Fransen zich niet moesten moeien128. Zoals eerder
werd verteld, onderhandelden de Mohawk ook mee in bijvoorbeeld de vredesonderhandelingen
125 L.M. Feister, “Linguistic Communication “, p. 34. 126 Ibidem, p. 34. 127 A.J.F. Van Laer, ed. Document A. Provisional Regulations for the Colonists adopted by the Assembly of the Nineteen of the West India Company, March 28, 1624, in: <http://www.rootsweb.ancestry.com/~nycoloni/huntdoca.html>, geraadpleegd op 07.08.2014. 128 A.J.F. Van Laer, ed. Minutes of the Court of Fort Orange, and Beverwyck, 1652-1660, Vol. 1, p. 90.
36
tussen de Esopus en de Nederlanders in de Esupus-oorlogen. De Mohawk bleken een waardige
partner voor de Nederlanders inzake kwesties van vrede en oorlog.
De Nederlanders hielpen daarnaast ook in vredesonderhandelingen tussen Indiaanse stammen, vaak
omdat zij daar zelf baat bij hadden, soms omdat dat vanuit Engelse of Franse hoek gevraagd werd.
Dit bleek op zich niet simpel, want de onenigheid tussen Indiaanse stammen zat vaak diep, hetzij om
historische hetzij om meer pragmatische redenen. Maar ook vanuit Nederlands perspectief was het
vooral zaak voorzichtig te blijven, want het mocht geallieerde naties niet te veel voor de borst
stoten. Dat ondervonden de Nederlanders wanneer ze onderhandelden in de ruzie tussen Mohawk
en Abnaki in 1660, op vraag van New England. Trelease merkt in dit geval op dat Stuyvesant de
Engelsen wilde helpen, maar ook de Mohawk niet te veel wilde schofferen129. Ook hier blijkt dat,
wanneer de strijd nog enkele jaren doorgaat, de Mohawk de Nederlanders zelf vragen om te
assisteren in de vredesonderhandelingen130. De obsessie omtrent het neutraal blijven in zo’n
conflicten en het principe van “adjacency” waardoor de Nederlanders zich liever niet mengden in
de interne politiek van Indiaanse volkeren hield hen tegen om vol in te grijpen. Toch blijkt dat zij in
deze kwesties soms meegesleurd werden en de “adjacency” even achterwege lieten. Vooral de
laatste jaren van de kolonie bleek dit geen heilig principe meer.
Er waren vaak ook spanningen tussen Nederlanders en Indianen. Inzake politieke kwesties waren de
Indianen zich maar al te bewust van de vluchtigheid van bepaalde politieke standpunten. Zo wezen
twee Mohawk stamhoofden er tijdens een onderhandeling op dat de Nederlandse uitspraak dat de
Nederlanders met geen enkele “wilde” oorlog wilden voeren een onzinnige uitspraak was en
vroegen de Mohawk zich luidop af wat de Nederlanders zouden doen als de Esopus enkele van hun
landgenoten zou doden131. Dit en andere uitspraken duiden erop dat de Indianen met een bepaalde
pragmatiek niet onbekend waren en dat ze ook wel wisten dat bepaalde uitspraken vanwege de
Nederlanders niet meer waren dan mooie praatjes.
Conflicten die eindigden in geweld kwamen ook geregeld voor tussen Indianen en Nederlandse
kolonisten. David De Vries schreef in zijn dagboek over een conflict die hij en zijn manschappen had
met een lokaal stamhoofd, waarbij De Vries’ manschappen door Indianen, waaronder Lenape,
werden gedood. Een andere stamhoofd, die volgens De Vries “groot by de governeur in ’t Fort was”,
kwam terug met de hand van het stamhoofd die verantwoordelijk was voor de dood van De Vries’
manschappen. Hij had de Nederlanders gewroken omdat hij ze “lief hadde ende sijn beste Vrienden
waren”132. Merwick merkt op dat het stamhoofd met deze boodschap vooral ook probeerde de
Nederlanders te betrekken in de eigen politieke wereld, iets wat de Nederlanders via het principe
van “adjacency” wilden vermijden133. Opnieuw wordt duidelijk dat dit niet simpel was.
Soms was de aanleiding voor een conflict onduidelijk en werd het dan een misverstand genoemd.
Dat was misschien wel het geval met Hans Jorisz Hontom, die een stamhoofd van de Mohawk
gevangen had genomen na een misverstand134. De reden voor het misverstand werd echter niet
gegeven, wat een indicatie kan zijn dat van een echt misverstand eigenlijk geen sprake was. Want
129 A.W. Trelease, Indian Affairs in Colonial New York, p. 129. 130 Ibidem, p. 130. 131 A.J.F. Van Laer, ed. Minutes of the Court of Fort Orange, and Beverwyck, 1657-1660, Vol. 2, p. 222. 132 D.P. De Vries, Korte historiael, p. 249. 133 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 123-124. 134 A.J.F. Van Laer, ed. Van Rensselaer Bowier Manuscripts, p. 302.
37
hoewel de mogelijkheid daartoe wel mogelijk was (misverstanden door onder andere communicatie
waren nu eenmaal onvermijdelijk), het gevangennemen of doden van Indianen tijdens economische
onderhandelingen was niet ongewoon, zeker niet in de vroege fase van de Nederlandse
aanwezigheid op Noord-Amerika. Het eisen van losgeld zou een verklaring kunnen zijn voor deze
praktijken, een element die Hontom ook gebruikte tegen de Mohawk in 1634135. Hontom zou zijn
belofte weliswaar niet nakomen en na het ontvangen van het losgeld het stamhoofd toch
vermoorden. Wat dan weer tot meer consternatie leidde bij de Mohawk en opnieuw een brandje
geblust moest worden in de Indiaans-Nederlandse relaties.
Wat ook de redenen waren voor het ontstaan van zo’n conflicten, het moet niet verbazen dat vanuit
Indiaanse kant geen begrip was voor deze praktijken. In het geval van Hontom werd de handel met
de kolonisten in Fort Oranje door Saggodryochta, stamhoofd van de Mohawk, opgeschort bij het
zien van Hontom, waarna het conflict ook ontaardde in dreigementen en vernietigen van eigendom
door de Indianen136.
5.3.2 Sociale kwesties
Sociale conflicten waren niet ongekend. Lois Feister bespreekt de moeilijkheden in de jaren 1630 en
1640, waarbij vooral alcohol, vuurwapens, vee en oorlog onderwerp van irritatie waren137. Het
illegaal verkopen van alcohol aan Indianen was een wederkerend fenomeen. De gevolgen waren snel
duidelijk, want overmatig gebruik van alcohol door jonge Indianen leidde tot conflicten met
kolonisten, soms tot moord. Wanneer dan een stamhoofd op het matje geroepen werd voor een uit
de hand gelopen conflict, maakte hij de Nederlanders duidelijk dat de verkoop van alcohol de
aanleiding was en dat die verkoop aan banden moest gelegd worden. Dat is wat één stamhoofd aan
Willem Kieft voorlegde nadat een Indiaan een kolonist had gedood. Hij voegde er fijntjes aan toe dat
ook de kolonisten onderling met messen vochten138.
Ook de inwoners van Nieuw-Nederland waren niet opgezet met de illegale verkoop van alcohol aan
de Indianen. Zij kwamen dit aanklagen in de rechtbanken omdat zij er zelf last van hadden. Dat was
onder meer zo in het geval over Jacob Clomp, die “some beavers’ worth of brandy” verkocht aan de
“savages at the Esopus, according to the complaint made to him by some inhabitants of the Esopus,
who declared that they suffered great annoyance from them in consequence thereof”139. De verkoop
van alcohol aan de Esopus leidde tot (soms gewelddadige) conflicten met de Nieuw-Nederlandse
bevolking en dat konden die laatste wel missen.
Dat justitie deze overtredingen ernstig nam, blijkt als we de straffen bekijken. Hoewel die vaak
bestonden uit geldboetes, werden overtredingen zoals deze gedaan door Willem Hoffmeyer,
zwaarder bestraft. Willem Hoffmeyer bevoorraadde niet enkel de Indianen met alcohol, soms via
een Indiaanse tussenpersoon, maar op dezelfde dag dat hij hiervoor werd ondervraagd en onder
borg werd vrijgelaten, liet hij “28 drunken savages to his house and contrary to the express
prohibition and warning of the court to pour out or sell beer to them”140. Zijn straf was naast een
135 Ibidem. 136 Ibidem, p. 303-304. 137 L.M. Feister, “Linguistic Communication”, p. 33. 138 D.P. De Vries, Korte historiael, p. 253. 139 A.J.F. Van Laer, ed. Minutes of the Court of Fort Orange, and Beverwyck, 1652-1660, Vol. 1, p. 70-71. 140 Ibidem, p. 288.
38
geldboete ballingschap “from this country for the space of three years”141. Ook in Rensselaerswyck
werden deze overtredingen bestraft, waar men niet alleen voor de rechtbank van het dorp kwam,
maar ook automatisch zijn deel afgaf in de “share of the mill”142. Juridische vervolging was dus niet
de enige straf die overtreders riskeerden, ze konden ook winst mislopen die specifiek was aan de
verschillende dorpen.
Het kan niet anders of de Indianen moeten zelf ook hebben beseft dat bepaalde stamgenoten een
zwak hadden voor alcohol. De wens aan de Nederlanders om geen alcohol te verkopen aan Indianen
was één ding, maar dan moesten hun eigen stamgenoten zich ook bedwingen, iets wat zeer moeilijk
leek. Ook de Nederlanders beseften dit, wanneer ze de Mohawk vroegen om hun broeders niet om
alcohol te laten komen, zodat de Nederlanders er geen konden verkopen aan hen143. Tegelijkertijd
wezen ze erop dat zijzelf de verkoop van alcohol aan Indianen niet toestonden, maar dat in deze
zaak een inspanning aan beide zijden moest worden gedaan.
Wanneer Nederlandse kolonisten zich inlieten met Indiaanse vrouwen, ontstonden ook soms
problemen. Zo kwamen Mohawk afgezanten in 1659 hun beklag doen over het feit dat de kolonisten
hun plichten tegenover de familie van de overleden vrouwen waarmee de kolonisten een relatie
hadden verloochenden144. De Nederlandse desinteresse in de cultuur van de Indianen zal hebben
meegespeeld in het verzaken van enige rituelen die vanuit de Indiaanse volkeren van deze
Nederlanders verwacht werd. Ook de schaamte die vanuit de Nederlandse cultuur bestond inzake
seksuele relaties tussen Indiaanse vrouwen en Nederlandse mannen zal wellicht hebben bijgedragen
tot het negeren van enige aandacht voor de Indiaanse familie. Het werd door de Mohawk alleszins
niet geapprecieerd.
5.3.3 Economische kwesties
Economische belangen dicteerden grotendeels de contacten tussen Europese kolonisten en Indianen
en dit had zijn weerslag in de onderhandelingen. De handel was van het grootste belang in de
betrekkingen tussen de Nieuw-Nederland en Indiaanse stammen, waardoor het logisch is dat alles in
het werk werd gesteld om deze handel zo vlot mogelijk te laten verlopen en problemen die deze
handel zouden kunnen verstoren zo snel mogelijk opgelost werden.
Al zeer vroeg erkenden de Indianen het belang van de handel met de Nederlandse kolonisten. In
1626 schreef Nicolaes van Wassenaer over een stamhoofd van de Sickenanes (Pequots) die met
Pieter Barentsz. een akkoord had gesloten om enkel met hem handel te drijven145. Handelsverdragen
waren de meest frequente vorm van akkoorden in die vroege periode. Voor zowel het Indianenvolk
als de handelaar waren zo’n verdragen lucratief, daarom ook dat vele handelaars zich hierin wilden
mengen.
In een sessie van de rechtbank van Fort Oranje en Beverwijk werd voorgesteld om een geschenk aan
de Mohawks te geven, met de reden dat “by the scarcity of merchandise, [they] have been obliged to
141 Ibidem, p. 289. 142 A.J.F. Van Laer, ed. Van Rensselaer Bowier Manuscripts, p. 754. 143 A.J.F. Van Laer, ed. Minutes of the Court of Fort Orange, and Beverwyck, 1657-1660, Vol. 2, p. 216. 144 T.A. Mitrød, “The Flemish Bastard and the Former Indians”, p. 84. 145 N. Van Wassenaer, “Historisch verhael” In: J.F. Jameson, Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 86.
39
give much more than ordinarily for the goods which they bought by the measure”146. Dit geschenk
bestond er naast de verzamelde bijlen, wampum en dergelijke in dat de Mohawk goederen
goedkoper konden verkrijgen en dat oude allianties werden hernieuwd. Zoals reeds werd vermeld
heeft het uitwisselen van geschenken een belangrijke waarde in de Indiaanse samenleving. Dat de
Nederlandse kolonisten hier zelf ook van gebruik maakten om de relaties met hun Indiaanse
partners te onderhouden, hoeft dus niet te verrassen. Maar meer nog dan dat hadden deze
maatregelen een praktisch nut. In het voornoemde geval was het voor de rechtbank vooral van
belang om de Indianen tevreden te houden, “in order that they shall in the future not kill our cattle,
as has happened heretofore”147. De Mohawk, van hun kant, profiteerden hiervan om betere
producten te verkrijgen aan een goedkopere prijs.
De overdracht van stukken land van Indianen aan Nederlandse kolonisten behoorde ook tot het
economische aspect van onderhandelingen. Maar het verkopen van land was voor de Indianen van
groter belang dan enkel het economische. Burke vertelt dat de Mohawk door land te verkopen aan
een groep kolonisten (geleid door Arent Van Curler) zowel de handel als diplomatieke relaties met
de Nederlanders consolideerden148. Het was zowel een economische transactie als een bekrachtiging
van de goede relaties.
Voor de Nederlanders was het verkrijgen van nieuw land vooral van belang vanaf de jaren 1640
wanneer door de stijgende bevolking werd ingezet op landbouw. Hoewel overdracht van land tussen
Indianen en Nederlanders werd overeengekomen, bleek ruzie over land toch vaak voor te komen,
vooral omdat Indianen het idee van privé-eigendom van land niet deelden met de Nederlanders149.
Voor Indianen was deze transactie wellicht eerder een vorm van bruikleen, maar was er verbazing
alom toen zij zelf dit land niet meer mochten betreden.
Omdat beide samenlevingen agrarisch waren en bezit van land voor beide zo belangrijk was, was
deze landskwestie volgens Allen Trelease waarschijnlijk een fundamenteel “stumbling block” in de
“Indian-White relations”150. Zoals eerder gezegd lijken vooral de Indianen die hun handel met de
Nederlanders zagen inkrimpen een stroeve relatie te hebben gehad door deze landtransacties.
Omdat voor de Nederlanders deze Indianen weinig nut hadden, werd minder geaarzeld om van hen
land af te kopen.
Indiaans-Nederlandse diplomatie was dus een complex aspect binnen de interculturele relaties
tussen Indiaanse volkeren en Nieuw-Nederland. Niet enkele bemoeilijkten de verschillende spelers,
waarvan vooral aan Nederlandse kant een mengelmoes aan onderhandelaars inzake achtergrond,
motieven en ervaring, hoe aan diplomatie werd gedaan, ook de communicatie bleek een probleem.
Toch kon doorheen de geschiedenis van Nieuw-Nederland een verstandhouding tussen Indianen en
Nederlanders tot stand komen die werd verzilverd in diplomatieke betrekkingen. Een resem van
kwesties konden daardoor op een civiele en officiële manier worden behandeld.
Dat diplomatie niet altijd werkte of zelfs niet altijd werd ingezet, is duidelijk. Maar het was wel een
vitaal aspect in de Indiaans-Nederlandse relaties. Interculturele diplomatie tussen Indiaanse
146 A.J.F. Van Laer, ed. Minutes of the Court of Fort Orange, and Beverwyck, 1652-1660, Vol. 1, p. 170. 147 Ibidem. 148 T.E. Burke, Jr., “The New Netherland Fur Trade”, p. 289. 149 L.M. Hauptman en R.G. Knapp, “Dutch-Aboriginal Interaction”, p. 171. 150 A.W. Trelease, “Indian-White Contacts in Eastern North America”, p. 138.
40
volkeren en Nederlanders is dan een volwaardig aspect te noemen in de internationale
betrekkingen op het Noord-Amerikaanse continent. Ze verschilde in vorm en omvang van
diplomatie die elders werd gedaan, maar was in essentie gelijkwaardig te noemen.
41
Deel 3: Culturele implicaties van interculturele
diplomatie
42
Nu het diplomatisch proces van de Indiaans-Nederlandse relatie is onderzocht, moeten we ons
verdiepen in de gevolgen van deze contacten. In dit deel zal getracht worden de culturele
implicaties van de diplomatieke handelingen te ontrafelen, waarin enerzijds zal worden onderzocht
op welke manier de diplomatieke contacten een invloed hebben gehad op het beeld dat Indianen en
Nederlanders van elkaar vormden en anderzijds hoe deze contacten de eigen identiteit
beïnvloedden.
43
Hoofdstuk 6
Bijdrage van de diplomatie aan de beeldvorming
Diplomatieke contacten gebruiken als bijdrage tot een algemeen beeld die mensen vormden over
andere culturen is geen simpele opgave en moet voorzichtig worden aangepakt. Vooreerst moet
voor ogen worden gehouden dat diplomatie maar één van de vele elementen is die kan inwerken op
het beeld dat individuen, samenlevingen en culturen creeëren van ‘de andere’. Een beeld van die
andere is eigenlijk al gevormd voor men aan diplomatie kan doen en zelfs dan kunnen elementen als
het uiterlijke of de manier waarop men zich gedraagt snel beeldvorming uitlokken. Het is dan ook
niet de bedoeling om een totaalbeeld te geven van hoe men over ‘de andere’ dacht, maar de
diplomatieke contacten te gebruiken als een bron van informatie die bepaalde beeldvorming
indiceert, zonder deze observaties als algemene waarheden te beschouwen. Er zal weinig aandacht
geschonken worden aan de oordelen die worden geveld op basis van uiterlijk en observatie, zoals ze
in vele narratieve bronnen verschijnen, maar er zal gezocht worden naar de beeldvorming die
bewust of onbewust in de onderhandelingen tussen Indianen en Nederlandse kolonisten op te
merken zijn. Maar het kan evenwel nuttig zijn om de observaties te toetsen aan een onderliggende
beeldvorming om gelijkenissen of discrepanties bloot te leggen.
Donna Merwick zet de toon wanneer ze vertelt dat we misschien nooit zullen weten wat
bijvoorbeeld Algonquians en Europeanen zagen toen ze naar elkander keken151. De iconografie van
de zeventiende eeuw is volgens haar misleidend, in de zin dat de artiest de figuren naar zijn beeld
vertoonde. Dit terwijl men voor onderzoek naar beeldvorming al snel uitkomt bij iconografische
bronnen. De schriftelijke bronnen die de diplomatie beschrijven hebben een gelijkaardig probleem.
Toch kan één en ander uit deze bronnen worden gehaald.
Het halen van informatie over beeldvorming uit diplomatieke contacten is wel geen sinecure. Er is
een verschil in wat nuttig is voor het zoeken naar beeldvorming tussen de narratieve bronnen en de
officiële documenten. De eerste geven een meer persoonlijke narratie van een bepaald persoon of
groep mensen die diplomatieke contacten onderhielden, met het gevolg dat ideeën over het beeld
van ‘de andere’ sneller worden geuit. Want vaak was het de bedoeling om een beschrijving van de
inheemse bevolking te geven en om te beschrijven wat de auteur zag toen hij met hen
onderhandelde. Officiële documenten daarentegen gaan zich minder sterk uitlaten over wat ze over
de tegenpartij denken. Althans, zoals ze door de mensen van toen zouden zijn gelezen. Het komt er
dus op aan om, indien er geen directe opmerkingen aanwezig zijn, te kijken naar de verwijzingen in
deze bronnen die als neutraal werden aanschouwd tijdens deze periode, maar dat eigenlijk niet zijn,
zoals het gebruik van termen die een bepaalde lading hebben.
Het beeld dat kolonialen over de inheemse bevolking hadden was trouwens altijd onderhevig aan de
eigen situatie en vertrok dus vanuit een “persoonlijk” standpunt. Wanneer Karen Kupperman de
contacten tussen Engelsen en Indianen onderzocht merkt ze op dat de Engelse literatuur vaak de
Indiaanse samenleving spiegelde aan de situatie van de Engelse samenleving152. Het is dan ook
aannemelijk om ook dit soort beeldvorming te ontwaren in de Nederlandse narratieven over de
151 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 188. 152 K.O. Kupperman, Settling with the Indians, p. 2.
44
Indiaanse samenleving, waarbij de situatie in de Nederlandse Republiek, bewust of onbewust,
invloed heeft gehad op hoe Nederlandse narratieven over de Indiaanse samenleving schreven.
Ook moet er op gewezen worden dat het beeld dat Indianen over Europeanen en meer specifiek de
Nederlandse kolonisten vormden nooit helemaal te ontrafelen is zonder enige directe informatie
van de Indianen zelf. We zullen evenwel merken dat bepaalde elementen, ook datgene dat
betrekking heeft op diplomatie, een indicatie geven van een bepaald beeld dat deze volkeren hebben
gecreeërd over de Europeanen, meer specifiek de Nederlanders.
6.1 Hoe Indianen keken naar Nederlandse kolonisten
Het is dus geen simpele opdracht om door de ogen van de Indianen te kijken en te reconstrueren
hoe zij dachten over de Nederlandse kolonisten. Bepaalde elementen lichten toch een tipje van de
sluier op.
In de vroege periode van kolonisatie van Noord-Amerika was het beeld van de ander nog zeer
simpel, oppervlakkig en gebonden aan (oude) vooroordelen. Dat was niet enkel zo voor de
Europeanen die het Noord-Amerikaanse continent voor het eerst verkenden, maar ook voor de
Indianen die tijdens die eerste periode van de Europese ontdekking van Noord-Amerika met de
Europeanen omgingen.
In eerste instantie was de communicatie een onderdeel dat een bepaald beeld creëerde bij de
Indianen. De traagheid waarmee de meeste Europeanen de inheemse talen en technieken onder de
knie kregen bleek voor Indianen het bewijs van de lagere intelligentie van de Europeanen. Dat kwam
overeen met het idee van de Iroquois dat harige mensen onintelligent waren, zo zegt Bruce
Trigger153. De Indianen hadden in hun contacten met Europeanen dus niet lang nodig om een
bepaald beeld te vormen van die Europeanen. Hoewel de verschillende Indiaanse talen voor
Europeanen verwarrend en ingewikkeld waren en dus moeilijk onder de knie te krijgen waren,
zagen Indianen dit als een gebrek aan intelligentie.
Naarmate de contacten frequenter voorkwamen en Indianen de Europeanen beter leerden kennen,
werd het beeld wat genuanceerder. Trigger noemt dit “cognitive reorganization” en houdt in dat
een bepaalde vertrouwdheid met de Europeanen er voor zorgde dat het rationale aspect de
bovenhand kreeg op religieuze overtuigingen in de relaties met Europeanen154.
Een grote bijdrage in positieve zin op de Indiaanse beeldvorming van de Nederlanders werd
gebracht door de vele individuen die met de Indianen onderhandelden en diplomatieke contacten
onderhielden, meestal met officiële goedkeuring van de gouverneur (en vaak ook als vervangend
onderhandelaar als de gouverneur wegens omstandigheden niet ter plaatse kon zijn). Niet enkel de
contacten zelf, maar ook de gevolgen van die contacten zijn elementen die van belang kunnen zijn
om de beeldvorming bij Indianen over kolonialen voor een deel te begrijpen.
Dat wordt duidelijk met wellicht het meest sprekende voorbeeld van wat één enkel individu kan
teweegbrengen bij een volk. Het gaat om de Nederlandse ambtenaar Arendt Van Curler, die als
diplomaat optrad in contacten met Indiaanse volkeren en vooral met de Mohawk. Al in 1642 (hij was
153 B.G. Trigger, “Early Native North American Responses to European Contact. Romantic versus Rationalistic Interpretations” In: The Journal of American History, Vol. 77, Nr. 4 (1991), p. 1209. 154 Ibidem, p. 1210.
45
toen 22 jaar oud) werkte hij mee aan een nieuw akkoord tussen de Nederlanders en de Iroquois, het
eerste van formele aard, iets wat volgens Trelease moet hebben bijgedragen aan het symbolische
belang van Van Curler in de ogen van de Mohawk155.
Terzelfdertijd faalde hij in die onderhandelingen wel in zijn primaire opdracht, namelijk de
vrijlating van drie Franse gevangenen. Want hoewel de Mohawk blij waren om Van Curler te zien,
waren ze niet van plan zijn wens in te willigen, met de reden dat de Mohawk die door de Fransen
gevangen waren zelf ook onheus werden behandeld, iets wat Van Curler zelf kon begrijpen156. Hij
kon ze uiteindelijk toch tenminste overtuigen de Franse gevangenen niet te doden.
Meermaals zou Van Curler onderhandelen met vooral de Mohawk Indianen, waardoor hij op
diplomatisch vlak een uitstekende reputatie verkreeg, zowel aan Nederlandse als aan Indiaanse
zijde. Maar naast alle contacten die Arent Van Curler met de Indianen had, kwam het grootste
bewijs van zijn belang voor de diplomatieke contacten tussen Indianen en Nederlanders na zijn
dood, in 1667. De Mohawk veronderstelden al dat de volgende “chief [...] would not rule so well”157,
maar ook werd de naam “Corlaer” later door de Iroquois gebruikt om Engelse gouverneurs in New
York mee aan te duiden158.
Maar niet iedere Mohawk had zo’n grote appreciatie voor Van Curler. Meuwese merkt op dat de
kwestie rond Franse gevangenen, waarbij de Mohawk al vermoedde dat de relaties met de
Nederlanders niet opwogen tegen de Nederlandse wil om deze gevangenen vrij te laten, Van Curler
niet populair maakte bij de Mohawk wanneer hij Franse troepen die Mohawk dorpen hadden
aangevallen in januari 1666 onderdak gaf. Meuwese suggereert dat de Mohawk zich bedrogen
moeten hebben gevoeld159.
De ambivalente houding van de Mohawk ten opzichte van Van Curler wordt dan ook duidelijk, zegt
Meuwese, als we de Mohawk reacties waarnemen op zijn dood (Van Curler verdronk tijdens een
storm in een meer nabij Nieuw-Amsterdam). Waar een delegatie van de Mohawk hun innige
deelneming betuigde aan het huis van Van Curler nabij Schenectady, onstond er onder de Mohawk
een orale traditie waarin het verhaal van zijn dood een minder positief beeld weergaf van de
persoon Van Curler, waarin deze verweten werd met Iroquois tradities en geloofsovertuigingen te
hebben gelachen160. Impliciet suggereert Meuwese hier dat de Mohawk uiteindelijk ode brachten aan
Van Curler om de diplomatieke relaties met de Nederlanders niet te vertroebelen. Dit lijkt ook niet
vergezocht, gezien het wantrouwen die de Mohawk soms tentoonspreidden in de oprechtheid van
Nederlanders en de vrees die ze uitten in de toekomst van de diplomatieke en economische
contacten.Toch lijkt het respect voor Van Curler groot te zijn geweest. Misschien niet als een
persoon die de Mohawk tradities genegen was, maar wel als een goede “leider” en een uitstekende
diplomaat.
155 A.W. Trelease, Indian Affairs in Colonial New York, p. 116-117. 156 A.J.F. Van Laer, Letter of Arent van Curler to Kiliaen van Rensselaer, June 16, 1643, p. 11, in: <http://www.newnetherlandinstitute.org/files/2913/5464/7575/Van_CurlerLetterFinal120212.pdf>, geraadpleegd op 07.08.2014. 157 A.J.F. Van Laer, ed. “Documents Relating to Arent van Curler’s Death” In: Dutch Settlers Society of Albany Yearbook, 3 (1927-1928), Albany (NY), The Society, p. 30-31. 158 A.J.F. Van Laer, “Arent van Curler and His Historic letter to the Patroon” In: Dutch Settlers Society of Albany Yearbook, 3 (1927-1928), Albany (NY), The Society, p. 11-14. 159 M. Meuwese, “Pragmatic Agents of Empire”, p. 150. 160 Ibidem, p. 150-151.
46
Een tweede individu met een goede reputatie bij de Indiaanse volkeren was Pieter Barentz161. Zijn
succes in het onderhandelen over incidenten tussen Mohikanen en handelaars in Fort Oranje zal
hem wellicht enige goedkeuring hebben opgeleverd bij deze Indianen. Het moet gezegd dat zijn
vredesonderhandelingen al in sterk contrast stonden met zijn voorganger als commandant van Fort
Oranje, Van Crieckenbeeck, die de Mohawk had aangevallen in bijzijn van een groep Mohikanen. Het
kon dus moeilijk erger. Zijn “vriendschap” die hij met de Pequots had gesloten (waarbij hij een
akkoord met hen had gesloten waarin zij enkel met hem zouden handel drijven), bleek inspiratie
voor andere Europeanen om in functie van de handel met Indianen vriendschappen te sluiten162.
David De Vries was nog zo iemand die als tussenpersoon vaak in contact kwam met de Indianen. Zijn
getuigenis toont tekenen van zelfverheerlijking en het is dan ook niet simpel om het beeld die van
hem wordt geschapen door Indiaanse individuen als waarheid te erkennen. Wanneer De Vries
enkele keren beschrijft hoe een Indiaan hem als een “goet Oversten” bestempelde163, is het niet
duidelijk of zij dat werkelijk zo gezegd zouden hebben. Maar het is aannemelijk dat Indianen iemand
als De Vries als een “Overste” zouden beschouwen, zoals ze Van Curler als stamhoofd en leider
zagen.
Het feit dat Indianen hun eigen samenleving zouden projecteren op die van de kolonisten, is
evenzeer aannemelijk. Het is met dit in het achterhoofd dan ook niet moeilijk in te beelden hoe deze
individuele personen voor de Indiaanse samenleving vaak hoog werden ingeschat. Individuen die
persoonlijk met de Indianen kwamen onderhandelen waren voor hen waarschijnlijk stamhoofden of
leiders, die via de consensus van de achterban een mening naar de tegenpartij kwamen
verkondigen, zoals dat bij henzelf gebruikelijk was. Het schiep ook verwachtingen bij de Indiaanse
bevolking, die wel eens durfde aankloppen bij zo’n tussenpersoon om hen te helpen in
conflictsituaties, hoewel de persoon in kwestie daartoe niet altijd de bevoegdheid voor had.
De echte leiders in de kolonie van Nieuw-Nederland hadden soms het meeste aanzien bij de
Indianen. De gouverneur van de kolonie moet voor de Indianen als een aanzienlijk stamhoofd van de
tegenpartij beschouwd zijn geweest. Wanneer een persoon als van Rensselaer op een bepaald
moment schreef over het terugvorderen van een schadevergoeding van de Mohawk zonder daarbij
hun woede op de hals te halen, vertelt hij dat dit moet gedaan worden in naam van de gouverneur
“in order that the Maquaas may have less feeling against the people of Fort Orange and also against
my people”164. Of dat altijd werkte, zal hoogst onwaarschijnlijk zijn, maar het doet toch vermoeden
dat de gouverneur een autoriteit had die verder ging dan de eigen bevolking en dus ook bij de
Indianen hoog stond aangeschreven als leider. Maar dat hing af van stam tot stam, de
omstandigheden en wie de gouverneur in kwestie was (zoals al is gebleken en verder nog zal worden
aangehaald stonden personen als Kieft niet echt hoog aangeschreven bij de Indianen).
Verder beschrijft De Vries nog een kenmerk van de Indianen tegenover de Nederlanders:
achterdocht. Hij zegt hoe een Overste die De Vries kende zei dat de Indianen hem nog nooit op een
leugen hadden kunnen betrappen wat “d’ander Swannekens (Nederlanders)” wel hadden gedaan165.
161 L.M. Feister, “Linguistic Communication”, p. 31. 162 S.S. Romney, New Netherland Connections. Intimate Networks and Atlantic Ties in Seventeenth-Century America, Chapel Hill, UNC Press, 2014, p. 135. 163 D.P. De Vries, Korte historiael, p. 267. 164 A.J.F. Van Laer, ed. Van Rensselaer Bowier Manuscripts, p. 330. 165 D.P. De Vries, Korte historiael, p. 268.
47
Dit kenmerk van achterdochtigheid is al enkele malen in dit onderzoek naar voor gekomen, zoals de
gedachte die bij de Mohawk leefde dat hun bondgenootschap met de Nederlanders maar zolang
duurde als de Nederlanders van hen pelzen kregen. De vele incidenten tussen Indianen en
Nederlandse handelaars, die vaak bepaald agressief handelden en niet bevreesd waren om hun
Indiaanse handelspartner te misleiden zal zeker meegespeeld hebben. Alsook het kopen van
Indiaans land door de Nederlanders, die door de Indianen op termijn als misleidend werd
beschouwd.
Verwijt was er ook jegens de Nederlanders. De Vries kreeg in een ontmoeting met zestien
stamhoofden te horen dat de Nederlanders de interhuwelijken tussen henzelf en Nederlanders beter
in gedachte moesten houden, in tijden van oorlog. Want het doden van Indianen werd dan het
doden van de eigen kinderen. Zo werden de Nederlanders terloops beschuldigd van het doden van
hun eigen bloed en van onnatuurlijke ouders te zijn166. Dit alles paste in het wreder wordende beeld
van de Nederlanders in tijden van oorlog.
De algemene diplomatieke onderhandelingen zelf geven ook enkele merkwaardige opmerkingen die
Indianen maakten over de Nederlanders. Zo kunnen we in de proposities die de Mohawk voorlegden
aan de Nederlanders in de rechtbank van Fort Oranje en Beverwijk op 6 september 1659 een verwijt
lezen dat stelde dat de Mohawk vonden dat in geval van aanvallen van vijanden, “you will not care
to help us. You people are too much afraid...”167. In de periode daarvoor, wanneer Kieft’s Oorlog zou
losbarsten, begonnen de onenigheden met verwijten en beschuldigingen en werden de
Nederlanders als lafaards bestempeld door de Indianen168, daarbij nog vermeldend dat de
Nederlanders geen grote leiders hadden (“neither a great sachem nor chiefs). Volgens Merwick
doelt dat laatste enerzijds op het weinige gevaar welke de Nederlanders inhielden, want ze hadden
geen professionele soldaten in de rangen169. Vooral in de ver afgelegen gebieden ten opzichte van
het epicentrum van Nieuw-Nederland was onderbemanning een feit en beperkten de Nederlanders
zich tot handel vanop water. Sowieso hadden de Indianen geen angst of ontzag voor de militaire
macht van de Nederlanders.
Anderzijds meent Merwick dat Indianen een figuur als Kieft niet echt als een leider zouden hebben
gezien hadden ze hem ontmoet170, maar Kieft was zelfs in eigen rangen niet echt populair. De oorlog
en specifiek de compensatie die Kieft enkele stamhoofden aanbood in ruil voor het doden van jonge
Indianen maakte hem niet bepaald populair bij Indianen171.
Ook de vele sociale problemen lokten enkele geladen uitspraken uit bij de Indianen. In diezelfde
onderhandelingen van 6 september 1659 vroegen de Mohawk de Nederlanders hun “slechtheid”
achterwege te laten in hun behandeling van de Indianen, waarbij het slaan van deze Indianen een
vaak voorkomend verschijnsel was172. Omstandigheden zoals deze waarbij Indiaanse individuen
werden aangevallen en verwond, deden het beeld van de modale Nederlander bij de Indianen geen
goed.
166 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 163. 167 A.J.F. Van Laer, ed. Minutes of the Court of Fort Orange, and Beverwyck, 1657-1660, Vol. 2, p. 212. 168 S.N., “Journal of New Netherland” In: J.F. Jameson, Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 274. 169 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 130. 170 Ibidem, p. 159. 171 Ibidem, p. 163. 172 L.M. Feister, “Linguistic Communication”, p. 33.
48
De diplomatieke contacten hebben een duidelijk scheiding teweeggebracht in het beeld dat Indianen
over de Nederlanders hadden. Bepaalde individuen stonden hoog aangeschreven bij de inheemse
bevolking omwille van hun diplomatieke successen en hun goede handelscapaciteiten. De
vriendschappen die zij sloten lieten soms een langdurige impressie achter. Maar zelfs voor deze
individuen was er een grens. Het is plausibel dat zelfs deze figuren een vorm van wantrouwen
veroorzaakten bij de inheemse bevolking. Zeker naarmate conflicten tussen Indianen en
Nederlanders toenamen, moet dit hebben geleefd bij de Indiaanse bevolking. Want hoe goed de
contacten tussen Indianen en deze individuen ook waren, voor Indianen bleven het Nederlanders.
Daartegenover waren er ook individuen die zich minder populair maakten. Opnieuw speelde de
context van oorlog een grote rol. Gouverneurs Kieft en Stuyvesant zullen niet bij alle Indianen
geliefd zijn geweest, soms zelfs veracht zijn geweest. Maar ook lager in de samenleving waren er
personen die een negatieve bijdrage leverden op het algemeen beeld van de Nederlanders bij
Indianen. Vele handelaars waren enkel bezig zichzelf te verrijken, soms ten koste van de Indianen.
Niet zelden vonden onfortuinlijke Indianen hierbij de dood of werden ze gevangen genomen.
6.2 Het Nederlandse beeld van de autochtone bevolking
Het onderzoek naar hoe Nederlanders tijdens diplomatieke contacten dachten over de Indianen
heeft niet de beperking van het ontbreken van rechtstreekse bronnen, maar de valkuilen omtrent
het veralgemenen of teveel (of te weinig) lezen in de opmerkingen blijven wel bestaan. Opnieuw
moeten we er dus op wijzen dat wat af te leiden valt uit de diplomatieke contacten niet gelden voor
iedereen in Nieuw-Nederland.
Allereerst zijn er enkele nadrukkelijk aanwezige termen in het typische wereldbeeld dat een
mentaliteit tegenover andere volkeren verraadt die niet enkel te vinden was bij de Nederlandse
kolonist, maar een algemeen Europees fenomeen was. Het gaat dan vooral over de manier waarop
de inheemse bevolking werd genoemd, namelijk ‘barbaren’, ‘wilden’ en andere termen met een
negatieve connotatie en die een distinctie weergeeft van enerzijds de ‘beschaafde’ Europeaan en de
‘wilde’ Indianen.
Op het eerste zicht lijkt dit niet relevant voor diplomatieke contacten, omdat er vanuit wordt
gegaan dat dit niet de manier is waarop mensen tijdens de diplomatie elkaar aanspreken. Toch bleek
dit zo, niet zozeer in hoe de Nederlanders hun Indiaanse diplomatieke partner aanspraken, maar
hoe zij tegenover die partner spraken over andere stammen. Het wijst er ook op dat de
Nederlanders (en bij extensie de Europeanen) deze minachtende toon voor zowat alle Indianen
gebruikten. In het volgende hoofdstuk zullen we zien dat de Indianen dit zelf ook beseften. In ieder
geval is het al duidelijk geworden doorheen dit onderzoek dat ongeacht de verschillen en de
conflicten tussen de Europese koloniale machten deze nog altijd als superieur werden beschouwd
tegenover de inheemse bevolking. Een onderscheid was dus vanzelfsprekend tussen de Europeanen
enerzijds en de Indianen anderzijds.
Het zou evenwel incorrect zijn om dit onmiddellijk als een vorm van racisme te beschouwen. De
neerbuigendheid waar hier over wordt gesproken lijkt vooral op een groot vertrouwen in de eigen
beschaving te wijzen en minder met een afkeer voor de Indiaanse samenleving op zich. Zoals
Kupperman het omschrijft wanneer ze het heeft over de misdaden van Engelsen tegenover Indianen
meent ze dat dit niet vanuit een racistisch gevoel gebeurde, maar dat Europeanen, ver weg van de
49
normaliteit en de grenzen die door hun samenleving werden opgelegd, sneller konden afwijken van
hun “beschaafd” gedrag, in functie van de verlokkingen van ongebreidelde macht173 (en in het geval
van Nederlanders vooral ook economische voordelen). Ook Meuwese meent dat de Nederlanders
zich niet raciaal superieur voelden ten opzichte van de Indianen, maar dat het hen er vooral om te
doen was om de Nederlandse en Indiaanse identiteiten niet te vermengen174. Volgens Otto was de
term “wilde” enkel bedoeld als de staat van beschaving tegenover de standaarden van de Westerse
beschaving175.
In ieder geval scheidde de term wel de twee werelden, waarbij de Europese op een hoger schavot
werd geplaatst dan de Indiaanse. Het impliceerde niet zozeer minachting, maar wel, voor de
toenmalige Europese volkeren, een “objectief” waardeoordeel. Ook betekende dit niet dat Indianen
voor Europeanen in hun staat van “onbeschaafd” vastzaten. Beschaving was mogelijk, maar zoals
eerder vermeld was dit specifiek voor de Nederlanders in Noord-Amerika geen doel.
Niet iedereen gebruikte een term als “wilde” ook met een bepaalde connotatie. Cornelis Melijn
gebruikte het inwisselend met “inwooners” of “ingezetenen” en het was niet met de bedoeling de
inheemse bevolking een bepaalde karakteristiek aan te meten176. Melijn was hierin wel eerder een
uitzondering en dit valt vooral te verklaren door zijn positieve houding tegenover de inheemse
bevolking en de kritiek die hij gaf op de Nederlanders in hun behandeling van Indianen.
Wat vaak terugkomt in relatie tot deze scheiding tussen beschaafd en onbeschaafd in het Europese
beeld is het idee van wat in Europa vanaf de latere zeventiende eeuw zou bekend staan als de “noble
savage”. Het beeld die gevormd werd van de Indiaan was er vaak één die werd gekenmerkt door een
aanwezigheid van een uniek “joie de vivre”, ongecorrumpeerd door de lasten van de beschaafde
wereld. In 1625 schreef Nicolaes van Wassenaer al over de inheemse bevolking in de regio van
Nieuw-Nederland dat ze zeer goed gezind waren zolang zij niet werden aangevallen. Zolang in vrede
naast elkaar geleefd werd, was er bij de Nederlanders geen angst aanwezig voor de inheemse
bevolking, zo weet van Wassenaer ons nog te vertellen177.
Wanneer dat wel gebeurde, was hun wraak evenwel van lange duur178. David De Vries, in zijn
ervaringen met de Indianen, spreekt enkele keren over de wraak die de Indianen volgens hem
kenmerkte. Hij haalt onder meer het voorbeeld aan van een man genaamd Claes Smits, die door een
Indiaan werd vermoord met een bijl. Toen de Commandant van het fort bij Deutel Bay (nu: Turtle
Bay) hiervoor uitleg vroeg, antwoordde de moordenaar dat enkele Nederlanders op hun beurt zijn
oom hadden vermoord voor pelzen en dat hij toen zwoer om wraak te nemen wanneer hij groot zou
worden179. Nog het meest opmerkelijke is dat De Vries de Indianen vergelijkt met een ander, volgens
hem wraakgierig volk, namelijk de Italianen180. In die zin waren de Indianen volgens De Vries niet zo
ongekend, want zij waren vergelijkbaar met de Italianen. Ook Van der Donck had deze neiging tot
173 K.O. Kupperman, Settling with the Indians, p. 188. 174 M. Meuwese, “Pragmatic Agents of Empire”, p. 153-154. 175 P. Otto, “Intercultural Relations”, p. 183. 176 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 166. 177 N. van Wassenaer, “Historisch verhael” In: J.F. Jameson, Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 88. 178 Ibidem, p. 80. 179 D.P. De Vries, Korte historiael, p. 250-251. 180 Ibidem, p. 251.
50
wraak al opgemerkt. Wanneer het over leed berokkend aan afgezanten ging, vertelt Van der Donck
dat dat “seer hoogh op-genomen” wordt en “strenghelijck gewroocken”181.
Wraak speelde zeker mee in (onfortuinlijke) contacten tussen Nederlanders en Indianen. Maar
terwijl een aantal gebeurtenissen dit lijken aan te tonen, was dit ook al te vaak een generaliserend
kenmerk dat de Nederlanders gaven aan de Indianen. Vooral bij Indiaanse rooftochten werd
“wraak” als oorzaak gegeven, waarbij Merwick opmerkt dat dit vaak instond voor motieven die
Nederlanders niet konden herkennen of niet wilden weten182. Getuigenissen als deze van Van
Wassenaer gingen wellicht mee in deze veralgemeningen.
Vanuit een religieus opzicht waren er ook enkele ideeën ontstaan bij de Nederlandse kolonisten. Het
idee van Indianen als duivelaanbidders was zeer aanwezig bij deze kolonisten en werd vooral door
de geestelijken nadrukkelijk vermeld. Priester Jonas Michaëlius vond ze “devilish men, who serve
nobody but the Devil”183. Vanuit zijn Protestantse achtergrond kon hij die vreemde Indiaanse
rituelen en geloofsovertuigingen maar moeilijk begrijpen, want hij noemde ze ook nog eens
“strangers to all decency, yea, uncivil and stupid as garden poles”184. Gelijkaardige woorden zijn ook
te vinden in predikant Johannes Megapolensis’ relaas over de Mohawk185.
Maar ook vanuit seculiere hoek bestond het beeld van de goddeloze Indiaan. Door contact met de
Indianen hoopten zij soms om die mensen in aanraking te laten komen met God. Een eerder gegeven
voorbeeld van uitwisseling van geschenken in opdracht van Kiliaen van Rensselaer om vriendschap
en vrede te bekomen met de Indianen is hier ook relevant omdat een bijkomstige reden hiervoor net
deze poging tot kennismaking met God was (“It would also serve as a means of making them
acquainted with God”186). In hoeverre van Rensselaer hier echt op hoopte en of het niet eerder een
zaak van “wishful thinking” was is onmogelijk te zeggen. Maar duidelijk is dat het religieuze aspect
aanwezig was in de beeldvorming van Indianen.
Deze negatieve beeldvorming over de Indianen ontstond uit een gevoel van wantrouwen dat
Nederlanders voelden ten opzichte van deze Indianen. Hoewel een aantal redenen hiervoor aan te
halen zijn, waren de Nederlanders er volgens Donna Merwick zelf niet helemaal uit waar dit
wantrouwen vandaan kwam en bestonden vele tegenstrijdigheden in de redenen die leidden tot dit
beeld van wantrouwen187.
Dit betekent uiteraard niet dat beeldvorming van de inheemse bevolking vanuit Nederlands
perspectief zo eenzijdig was. In de bespreking van de diplomatieke contacten tussen Nederlandse
kolonisten en Indiaanse stammen is gebleken dat de relatie tussen de twee partijen vaak veel
complexer is dan een “us versus them” gevoel, waarbij allianties en vriendschappen, om welke
redenen dan ook, veel frequenter voorkwamen dan oorlog en conflict en de natuur van de
diplomatieke contacten ook overwegend op een civiele manier gebeurde. Deze bevinding op zich
geven al aan dat deze culturele breuklijn niet onoverbrugbaar was om langdurige relaties te
181 A. Van der Donck, Beschryvinge van Nieuw-Nederlant, p. 74. 182 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 160. 183 J. Michaëlius, “Letter of Rev. Jonas Michaëlius” In: J.F. Jameson, Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 126. 184 Ibidem, p. 126. 185 J. Megapolensis, “Een kort Ontwerp”, p. 48 186 A.J.F. Van Laer, ed. Van Rensselaer Bowier Manuscripts, p. 509. 187 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 119.
51
onderhouden. Het beeld van de Indianen dat tijdens diplomatie naar voor kwam is dan ook niet van
een éénvormig, op culturele verschillen gebaseerde aard.
Logischerwijze blijkt deze overbrugging van culturen te gebeuren naarmate de Nederlandse
kolonisten langer op het Amerikaanse contintent waren en dus langer in contact waren geweest met
de inheemse bevolking. Waar de vroege kolonisten vooral de verschillen opmerkten, hadden de
kolonisten in de decennia na de creatie van de Nederlandse kolonie al een veel beter, genuanceerder
beeld van de inheemse bevolking. Een beeld dat rekening begon te houden met de verscheidenheid
aan stammen en de verschillen die al deze stammen tegenover elkaar kenmerkten. Opmerkelijk is
dan ook het feit dat op hetzelfde moment een algemene vijandigheid tegenover Indianen zich
meester begon te maken van de Nederlandse bevolking in Nieuw-Nederland na de opeenvolgende
conflicten in de latere jaren van de kolonie. Vooral vanuit het bestuur werden Indianen plots als “de
vijand” gezien, zoals Cornelis van Tienhoven ze beschreef tijdens het bewind van gouverneur
Kieft188.
Uiteraard was ook deze beeldvorming van een zeer subjectieve aard. Dat bepaalde stammen een
beter imago hadden bij de Nederlandse kolonisten had uiteraard te maken met de context waarin de
verschillende stammen met Nieuw-Nederland interageerden. Wanneer Kiliaen van Rensselaer aan
Wouter van Twiller schrijft dat de “wilden in het zuiden zo rebels zijn en anderen een slechte naam
geven”189 dan moeten we er ons van bewust zijn dat vele stammen, ook deze met wie de Nederlandse
kolonisten intensief contacten onderhielden, ooit als rebels kon worden bestempeld. Hoe bepaalde
stammen door de Nederlandse bril werden gezien, hing vaak af van de situatie van het moment.
Veel had natuurlijk te maken met economische belangen, zoals al enkele malen is benadrukt in dit
onderzoek. De diplomatieke contacten die daaruit vloeiden bewijzen alleszins dat economische
belangen culturele verschillen overstegen, net zoals ze dat elders en doorheen de tijd doen.
Nederlanders hadden het vaak over het begrijpen van zaken doen en in die visie vonden ze de
Indianen een goede handelspartner die wisten hoe ze zaken moesten doen, in tegenstelling tot de
Fransen190. Dus hoewel Nederlandse kolonisten een bepaald wantrouwen hadden tegenover de
Indianen, ingegeven door culturele verschillen en vooroordelen, was er wél een vertrouwen in de
bekwaamheid van de Indianen wanneer het om economische uitwisselingen gingen. Vooral het
partnerschap met de Mohawk was van zo’n productieve aard voor beide partijen dat een bepaald
vertrouwen in elkaars handelservaring ontwikkeld werd.
Als we de prioriteiten van de Nederlanders zouden moeten rangschikken, dan lijkt dit vertrouwen
op basis van economische motieven een groter aandeel te hebben in het bewustzijn van de doorsnee
Nederlandse kolonist dan het wantrouwen die men had ontwikkeld. Vooral ook omdat Nederlanders
de Indianen “anders lieten zijn”191. Het beschaven van de Indianen, zoals dat meer een doel was voor
andere Europese koloniale machten, was niet aanwezig bij de Nederlanders. De handel was het
belangrijkst en dus liet het de Indianen voornamelijk hun eigenheid behouden. Zolang de handel
dus niet in gevaar kwam en de inheemse bevolking zijn deel deed in de handel, was er voor de
Nederlanders weinig aan de hand.
188 A.J.F. Van Laer en C.T. Gehring, eds. Register of the Provincial Secretary 1642-1647, New York, New Netherland Research Center and New Netherland Institute, 2011, p. 176. 189 A.J.F. Van Laer, ed. Van Rensselaer Bowier Manuscripts, p. 274. 190 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 121. 191 Ibidem, p. 126.
52
Dit alles leidde ertoe dat er toch een soort gevoel van dankbaarheid vanwege de Nederlandse
kolonisten naar de Indianen toe bestond. Althans, dat moet blijken uit een getuigenis, waarvan deze
aangenomen wordt dat ze grotendeels door Adriaen van der Donck werd geschreven (het document
werd door hem en een aantal anderen ondertekend)192. De zin “Wy zijn oock ten hoogsten aende
Wilden ghehouden (dankbaar), die ons niet alleen dit goede en vruchtbare landt inruymen
(schenken), en voor een kleyntje in eyghendom overgheven, maer oock daerenboven met haer goet
en onderlinghen handel [ons] verrijcken”193 spreekt hier boekdelen. Dit lijkt een gevoel waarvan we
kunnen stellen dat velen in de kolonie die deelden, maar ze bleef waarschijnlijk ook onder het
oppervlak. Dat de Indianen veel van die dankbaarheid gezien hebben, lijkt gezien het verloop van de
geschiedenis van de kolonie van Nieuw-Nederland, onwaarschijnlijk. Wellicht was het vanuit het
oogpunt van van der Donck een kritiek op het huidige bestuur van Nieuw-Nederland dat in de jaren
1640 eerder vijandig was tegenover Indianen.
Volgens Sabine Klein is er nog een ander aspect dat de beeldvorming van Indianen door
Nederlanders kleurt, dat namelijk voorvloeide uit de Republikeinse concepten die zich in de
Noordelijke Nederlanden aan het ontwikkelen waren. In deze theorie associeerden de Nederlanders
zich met de “immense kracht” van de Mohawk via intercommunicatie en werd de Republiek zo zelf
een krachtige natie194. De relaties met de Mohawk had zo een invloed op de eigen identiteit, maar
het toont vooral ook aan dat de Mohawk bij de Nederlanders een bepaald aanzien genoten. Mogelijk
kwam dit door hun participatie in de Iroquois Confederatie, die in de zeventiende eeuw toch een
bepaalde macht wist uit te bouwen en het grootste Indiaanse blok wist te vormen. Dat de
Nederlanders zich hier mee gingen associëren is niet verrassend te noemen.
Feister merkt nog op dat, misverstanden buiten beschouwing gelaten, de contacten tussen
Nederlanders en Indianen niet mag worden omschreven als een “clash of cultures”195. Vooral de
belangen in de pelshandel waren daarvoor te groot, maar we hebben hier ook opgemerkt dat niet
enkel het economische de twee partijen verzoenden. Hoewel beide partijen een beeld vormden van
de ander die enkele negatieve connotaties bevatte, betekende de toenadering vaak dat beide
groepen een vorm van respect voor elkaar gingen ontwikkelen. Uiteraard gingen Nederlanders zich
meer verwant voelen met hun Europese verwanten en waren Indianen meer verbonden met andere
Indiaanse stammen (hoewel van buitenaf gezien Europeanen en Indianen onder elkaar toch ook
vaak weinig met elkaar te maken wilden hebben), toch waren de verschillen tussen Nederlanders en
Indianen overbrugbaar.
Dit hing natuurlijk af van het belang van de tegenpartij voor Nederlanders of Indianen. Hoe meer
contact men had met een groep, hoe meer op die groep werd gerekend, des te minder onstond er
vijandigheid en des te meer was vriendschap en een begrip voor elkaar aanwezig.
192 S.N., “Representation of New Netherland” In: J.F. Jameson, Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 288. 193 A. Van der Donck, Vertoogh van Nieu-Neder-Land, p. 23. 194 S. Klein, “Shires and Sachems”, p. 544. 195 L.M. Feister, “Linguistic Communication”, p. 37.
53
Hoofdstuk 7
De invloed van Indiaans-Nederlandse relaties op de eigen
identiteit
Vooraleer we ingaan op de invloed van de diplomatie op de identiteit, is het noodzakelijk om het
begrip in de context van dit onderzoek te preciseren. Want identiteit kan op verschillende
elementen binnen een samenleving slaan. Het kan de identiteit van een individu impliceren, dat van
een gezin, van een dorp of stad, kortom, van eeniedere groep individuen die door bepaalde
gemeenschappelijke kenmerken met elkaar zijn verbonden. Hoewel doorheen het onderzoek de
kolonie van Nieuw-Nederland en haar inwoners als een geheel werd aanzien, zijn er binnen die
kolonie meerdere groepen mensen die in bepaalde opvattingen van elkaar verschillen. Er moet maar
teruggegrepen worden naar hoe men over Indianen dacht om te zien dat niet iedereen hetzelfde
dacht. Ook is de bevolking geen homogene groep die allemaal strikt gezien als Nederlanders kan
worden omschreven, want er waren ook immigranten uit andere delen van Europa aanwezig, net als
Afrikaanse slaven. Maar grotendeels kunnen we wel spreken van een kolonie die zich als Nederlands
beschouwde en dat verbonden was met het moederland.
7.1 Nederlandse identiteit
Voor de Nederlandse onderhandelaars is het volgens Meuwese duidelijk dat zij zich niet als mensen
tussen culturen bevonden, maar zich volledig als Nederlandse kolonisten zagen196. De Indiaanse
praktijken waarin zij zich dus verdiepten waren enkel bedoeld om de diplomatie met die Indianen te
onderhouden. Dit valt geheel in de lijn van de pragmatische houding van de Nederlandse kolonisten.
Hebben de diplomatieke onderhandelingen met Indianen voor deze Nederlandse mediators geen
enkele invloed gehad op de eigen persoonlijke identiteit of de identiteit van de Nederlandse kolonist
zoals zij die percipieerden? In zekere zin is net het zich diep verankeren in de Nederlandse cultuur
een reactie op de contacten met de Indianen.
De contacten die de Nederlanders onderhielden met de Indianen was voornamelijk van economisch
aard en de manier waarop “cross-cultural contacts” tussen de twee groepen als transacties werden
aanschouwd door de Nederlanders valt te categoriseren als deel van de marktmentaliteit197. Hoewel
de contacten zelf deze Nederlandse mentaliteit niet bewust aanwakkerden of versterkten, werden
ze wel bevestigd. De manier waarop Nederlanders omgingen in hun contacten met Indianen,
diplomatisch of anders, weerspiegelde dus de identeit van de ondernemende Nederlander zoals die
gekend stond aan het thuisfront of elders in de mondialer wordende wereld.
Maar er waren wel degelijk elementen die de Nederlanders aan het denken zette. Er werd al op
gewezen hoe de Indianen op een gegeven moment hun beeld van de Nederlanders bijschaafden om
de militaire onmacht van die laatsten een plaats te geven. “Zwak” of “laf” waren termen die aan
Nederlanders werden verbonden. Veeleer was de reactie van de Nederlanders één van irritatie of
onbekommerdheid, want versterking zou op termijn de Indiaanse arrogantie wel doen verstommen.
196 M. Meuwese, “Pragmatic Agents of Empire”, p. 154. 197 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 118.
54
Maar Merwick poneert dat de uitgelokte reacties iets anders verdoezelden: een bepaalde
onzekerheid, een barst in het zelfvertrouwen van de Nederlandse aanwezigheid in Noord-
Amerika198.
Zoals we in een vorig hoofdstuk hebben gezien, was er bij bepaalde kolonisten een soort
dankbaarheid tegenover de Indianen. Dat ging ook gepaard met een bewustzijn van de eigen daden
en de schaamte die daar mee gepaard ging. Zo bewijzen de zinnen “we, with our numerous sins, still
heaped up here daily, beyond measure, have not deserved [dit land]” Great is our disgrace now, and
happy should we have been, had we acknowledged these benefits as we ought, and had we striven to
impart the Eternal Good to the Indians”199 de schaamte die minstens de psyche bepaalde van de
schrijver, maar waarvan aannemelijk is dat ze niet beperkt bleef tot deze ene persoon. Er is wel het
gevaar dat deze gevoelens als te algemeen worden beschouwd. Deze uitdrukking kwam van Adriaen
van der Donck, een man waarvan we weten dat hij, zoals eerder gezegd, zeer kritisch was voor de
organisatie van Nieuw-Nederland en het bestuur onder Peter Stuyvesant, iets dat ook blijkt uit dit
document. Maar zelfs dan kan er op gewezen worden dat de schaamte die leefde in de kolonie, toch
onder de tegenstanders van Stuyvesant, werd gebruikt als argument tegen het beleid. En van der
Donck en zijn medestanders waren duidelijk niet alleen, zoals Melijns kritiek op de behandeling van
Indianen hiervoor al aantoonde.
Hetzelfde kan niet worden gezegd van tussenpersonen van gemengde afkomst. Mensen met een
Indiaanse en een Nederlandse ouder schipperden niet enkel vaak tussen de twee samenlevingen
maar leken ook te worstelen met de eigen identiteit. Vaak groeide men op binnen de ene
samenleving om dan op latere leeftijd te kiezen voor de andere. Of probeerde men contact te
houden met dat deel van hun afkomst waar zij niet in opgroeiden, zoals de Mohawk leider Smits Jan.
Niet altijd met succes, want zoals al werd aangetoond voelden de Nederlanders zich niet echt
verwant met deze métis.
7.2 Indiaanse identiteit(en)
Onder de vele Indiaanse stammen die in contact kwamen met Europeanen werd de ene al meer
beïnvloed dan de ander. Maar ongeacht de vele verschillen tussen de stammen onderling is één ding
duidelijk: de komst van de Europeanen heeft de Indianen op vele manieren beïnvloed en dus ook de
identiteit van de Indiaanse stammen aangetast.
Tijdens een onderhandeling blijkt dat Indianen wisten hoe Nederlanders tegen hen aan keken en
“that it is very wrong that the Dutch scold the savages so much and call all the nations ‘dogs and
‘rascals’” en reageerde daarop met de Nederlanders zelf “Esopus dog” te noemen200. Niet alleen
stoorde het de Indianen dat Nederlanders zo laatdunkend over hen deden, men kan het zo
interpreteren dat ze de veralgemening (om alle naties dezelfde spotnamen te geven) niet konden
appreciëren. Het feit dat de Indiaanse stammen geen homogene natie vormden is algemeen gekend,
alsook het feit dat ze zichzelf niet identificeerden met andere stammen en zichzelf vaak boven deze
andere stammen plaatsten. Met andere woorden lijkt het erop alsof de Indianen in dit geval niet
198 Ibidem, p. 190. 199 S.N., “Representation of New Netherland” In: J.F. Jameson, Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 319. 200 A.J.F. Van Laer, ed. Minutes of the Court of Fort Orange, and Beverwyck, 1657-1660, Vol. 2, p. 222.
55
graag werden geïdentificeerd met andere stammen, die zij wellicht ook zelf met minachting
bekeken.
De vele discussies die ontstonden over sociale onrechtvaardigheid, over de rechtmatigheid van
straffen opgelegd door de “vreemde bezoekers” vertoont ook de tekenen van trots. Wanneer Kieft
op een gegeven moment een stamhoofd vroeg om de jonge Indianen te vermoorden die oorlog
eisten met de Nederlanders, vertelde De Vries hier later over dat hij daarom moest lachen, want
hoewel de Indianen hun soortgenoten wel zouden executeren als er vijandigheid was tussen hen,
zou dat nooit gebeuren “at the will of foreigners”201.
7.3 Een gedeelde identiteit?
Voor Merwick is het duidelijk dat na Kieft’s Oorlog de Indiaanse en Nederlandse identiteit met
elkaar aan het versmelten waren202. Dat werd duidelijk op verschillende manieren, van de
Nederlandse uitbreiding van hun leefgebied dat overlapte met dat van de Indianen tot gedeelde
herinneringen en pijn. Ook in de diplomatieke sfeer werd dit duidelijk: Indianen werden meer en
meer betrokken bij het dagelijkse leven in Nieuw-Nederland, waarbij zoals hierboven al werd
vermeld Indianen gebruik begonnen te maken van de Nederlandse rechtbanken, iets dat de
Nederlanders niet tegenhielden.
En ook de Nederlanders op het continent namen, in hun diplomatieke contacten met Indianen,
Indiaanse gebruiken zoals giften over. Hoewel deze elementen de eigen identiteit niet veranderde,
creëerde het wel een bepaalde gemeenschappelijke ruimte binnen de Nederlandse en Indiaanse
culturen waardoor men elkaar beter kon begrijpen.
De twee culturen bleven uiteindelijk wel grotendeels binnen hun eigen wereld. Nieuw-Nederland
werd uiteindelijk uit handen gegeven door de Nederlanders op een moment dat Indianen en
Nederlanders meer en meer in contact met elkaar kwamen, zodat het gevolg nooit gekend zal zijn.
201 D.P. De Vries, “David De Vries’s Notes” In: J.F. Jameson, Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, p. 232-233. 202 D. Merwick, The Shame and the Sorrow, p. 185-186.
56
Conclusie
Interculturele diplomatie in de zeventiende eeuw, waarbij beide culturen elkaar zowat voor het
eerst ontmoetten, was altijd een complex politiek stelsel waarbij de regels en gebruiken aangepast
werden aan de noden en gewoonten van beide partijen. De moeilijkheden in vergelijking met
intraculturele diplomatie waren van verscheidene aard: onduidelijkheid over de deelnemers aan
diplomatieke betrekkingen, problemen in communicatie en een verschil in aanpak. Culturele
verschillen bleken een hindernis, maar geen onoverkomelijk obstakel. Diplomatie had altijd wel
ergens zijn nut voor.
Dit was niet anders in de Indiaans-Nederlandse relaties in Nieuw-Nederland. Initieel leek vooral de
communicatie, met voor de Nederlanders een hele groep aan onbekende Indiaanse talen, een
struikelblok voor diepgaande contacten met Indianen. Naarmate de jaren vorderden werd dit
minder een probleem. Maar ook de, vooral aan Nederlandse kant, verschillende groepen die ingang
vonden in diplomatieke betrekkingen maakten het niet makkelijk om ten eerste die groepen op één
lijn te krijgen en ten tweede ze in het gareel te houden. Wanneer voor één partij het nut van de
andere partij miniem was, had diplomatie een lage prioriteit.
De problemen konden de diplomatie echter niet tegenhouden. Doorheen het onderzoek kwam één
factor constant naar voor en dat was de handel. Dit was het aspect dat grotendeels de Indiaans-
Nederlandse relaties stuurde. Het economische belang van de pelshandel was voor beide partijen zo
groot dat serene onderhandelingen te verkiezen waren boven impulsieve agressie, zelfs wanneer
conflicten dichtbij waren. Maar de diplomatie eindigde niet bij het economische aspect. Vooral
vanaf 1640 bewijzen de vele verdragen die allianties en vredesonderhandelingen vastlegden dat het
politiek meer en meer van belang werd in de contacten tussen Indianen en Nederlanders. Zowel de
Nederlanders als de Indianen toonden in die diplomatieke betrekkingen vaak hun sluwheid.
Het onderzoek naar Indiaans-Nederlandse diplomatie in Nieuw-Nederland mag dan wel niet de
officiële natuur hebben van deze in de Oude Wereld, maar ze was van groot belang en was
bovendien geen simpele binaire uitwisseling van standpunten. Het internationale net dat zich op
het Noord-Amerikaanse continent ontwikkelde, met zijn verscheidene Europese en Indiaanse naties,
maakte dat de Indiaans-Nederlandse diplomatie deel uitmaakte van een groter geheel en dat beide
partijen hiermee rekening hielden.
Deze diplomatieke contacten hebben daarnaast ook een culturele bijdrage geleverd. Het is evident
dat in een periode waarin beide culturen elkaar nog niet lang kenden, de neiging bestond om uit de
weinige informatie conclusies te trekken. In eerste instantie op het uiterlijk en observatie van
gewoonten en rituelen. Het essentiële belang van de interculturele diplomatie voor zowel Indianen
als Nederlanders maakte frequente contacten essentieel, waardoor het beeld dat beide partijen over
elkaar hadden gevormd konden worden bijgesteld.
Voor de Indianen die de “vreemde volkeren” hadden verwelkomd werd het beeld van de
onintelligente Europeanen aangepast, maar dit was niet noodzakelijk positiever. De pragmatische
houding van de Nederlanders deed bij de Indianen gevoelens van wantrouwen opwekken, terwijl de
moeilijke situatie van Nieuw-Nederland, haar onderbemanning en de Nederlandse positie van
neutraliteit reden was voor de Indianen om zwakte te herkennen bij deze Nederlanders. De
57
conflicten in de latere perioden deden de Indianen zelfs spreken van kwaadaardigheid van de
Nederlanders.
Deze opvattingen deden de Nederlanders enkele malen twijfelen, zowel over het doel van hun
aanwezigheid op het Noord-Amerikaanse continent alsook over de goedheid van het volk. In
sommige gevallen leidde dit zelfs tot schaamte. Maar grotendeels hield de Nederlandse identiteit,
met zijn kenmerkend pragmatisme en marktmentaliteit, stand in Nieuw-Nederland en werd ze zelfs
overgepland op de relaties met de Indiaanse bevolking.
Het Nederlandse beeld van de Indianen was ook onderhevig aan verandering door diplomatieke
contacten. Maar vooreerst bleef deze wel constant vastzitten aan het gevoel van Europese
superioriteit tegenover de onbeschaafde “wilden”. Enkele kenmerken als wraakgierig en
duivelaanbiddend moest het onderscheid staven. Maar de diplomatie had tot gevolg dat de
Nederlanders bepaalde Indiaanse volkeren met een degelijke graad van respect, zelfs van
dankbaarheid, betuigden. De goede handelsrelaties maakte hen bewust van het feit dat Indiaanse
volkeren iets te bieden hadden. Vooral de Iroquois Confederatie, dat toch een machtige politieke
entiteit bleek te zijn, oogste veel bewondering en respect.
In de zeventiende eeuw, vooral in relatie met de Nederlanders, lijkt de Indiaanse identiteit nog goed
stand te houden. Contacten met de Nederlanders herbevestigden hun trots en ook hun superieur
gevoel in de regio. De eigenheid van de Indiaanse volkeren bleef zeer belangrijk en kreeg wellicht
nog een impuls door de veranderde machtsverhoudingen tussen de Indiaanse naties onderling door
de aanwezigheid van de Nederlanders. Een alliantie sluiten met de Nederlanders maakte hen
sowieso sterker tegenover vijandige stammen.
Acculturatie gebeurde door beide partijen. Niet genoeg om van een gedeelde identiteit te kunnen
spreken, maar de contacten hebben beide partijen nieuwe culturele praktijken laten ervaren.
Nederlanders leerden het gebruik van giften als diplomatisch middel kennen en Indianen hadden
toegang tot de juridische praktijken van de Nederlanders.
Toch blijft de vraag of de twee partijen in de latere jaren van Nieuw-Nederland naar elkaar
toegroeiden of uit elkaar groeiden. Door de overname van de kolonie door de Engelsen zal nooit
geweten zijn hoe het Nederlandse bestuur zich zou hebben gepositioneerd tegenover de Indianen na
een nieuw conflict. Maar de verwevenheid van de twee culturen was sowieso een feit.
Door de korte levensspan van Nieuw-Nederland en haar positie in de periode van Europese
ontdekkingen en expansie lijkt het belang van deze kolonie en van haar contacten met Indiaanse
volkeren in vergelijking tot andere kolonies op het Amerikaanse continent klein. Dat zij een nadruk
achtergelaten heeft is echter niet te ontkennen en daar plukten anderen later de vruchten van. De
Indiaans-Nederlandse diplomatie in Nieuw-Nederland wordt tegenwoordig wel eens aanzien als een
op zichzelf staande episode, maar ze heeft uiteindelijk wel mee de geschiedenis van zowel de
Europese aanwezigheid op Noord-Amerika vanaf de late zeventiende eeuw bepaald alsook de rol van
de Indiaanse volkeren, met de Iroquois Confederatie op kop, in hun relatie met die Europeanen. Het
is een volwaardig aspect in de geschiedenis van Noord-Amerika.
58
Bibliografie
Bronnen
De Laet (J.), Nieuwe Wereldt ofte Beschrijvinghe van West-Indien, Leyden, Isaack Elzevier, 1625,
510 p.
De Vries (D.P.), Korte historiael ende journaels aenteyckeninge van verscheyden voyagiens in de vier
deelen des wereldtsronde, als Europa, Africa, Asia, ende Amerika gedaen, S’-Gravenhagen, Martinus
Nijhoff, 1911, 302 p.
Fernow (B.), ed. Records of New Amsterdam from 1653-1674 and Index, Volume 2, New York, The
Knickerbocker Press, 1897, 429 p.
Gehring (C.T.), ed. New York Documents, Council Minutes 1655-1656, Syracuse (NY), Syracuse
University Press, 1995, 359 p.
Jameson (J.F.), ed. Narratives of New Netherland, 1609-1664, New York, Scribner’s Sons, 1909, 478
p.
O’Callaghan (E.B.) en Fernow (B.), eds. Documents Relative to the Colonial History of the State of
New York, Albany (NY), University of the State of New York, 1853-1887, 10 Volumes.
O’Callaghan (E.B.), ed. Laws and Ordinances of New Netherland, 1636-1674, Albany (NY),
University of the State of New York, 1868.
S.N., Beschrijvinghe van Virginia, Nieuw Nederlandt, Nieuw Engelandt, en d’Eylanden Bermudes,
Berbados, en S. Christoffel, ’t Amsterdam, Joost Hartgers, 1651, 88 p.
Van der Donck (A.), Vertoogh van Nieu-Neder-Land, Weghens de Gheleghentheydt,
Vruchtbaerheydt, en Soberen Staet desselfs, ’s Graven-Hage, Michiel Stael, 1650, 49 p.
Van der Donck (A.), Beschryvinge van Nieuw-Nederlant, (gelijck het tegentwoordigh in Staet is),
Den tweeden Druck, T'Aemsteldam, Evert Nieuwenhof, 1656, 100 p.
Van Laer (A.J.F.), ed. Van Rensselaer Bowier Manuscripts. Being the letters of Kiliaen van Rensselaer,
1630-1643, and other documents relating to the colony of Rensselaerswyck, Albany, University of the
State of New York, 1908, p. 909.
Van Laer (A.J.F.), ed. Minutes of the Court of Fort Orange, and Beverwyck, 1652-1660, Vol. 1, Albany
(NY), University of the State of New York, 1920, 326 p.
Van Laer (A.J.F.), ed. Minutes of the Court of Rensselaerswyck, 1648-1652, Albany (NY), University
of the State of New York, 1922, 236 p.
Van Laer (A.J.F.), ed. Minutes of the Court of Fort Orange, and Beverwyck, 1657-1660, Vol. 2, Albany
(NY), University of the State of New York, 1923, 336 p.
Van Laer (A.J.F.) en Gehring (C.T.), eds. Register of the Provincial Secretary 1642-1647, New York,
New Netherland Research Center and New Netherland Institute, 2011, p. 319.
Literatuur
Boeken
Axtell (J.), Native and Newcomers. The Cultural Origins of North America, New York, Oxford
University Press, 2001, 418 p.
59
Bachman (V.C.), Peltries or Plantations. The Economic Policies of the Dutch West India Company in
New Netherland, 1623-1639, Baltimore (MD), Johns Hopkins Press, 1969, 183 p.
Barr (J.), Peace Came in the Form of a Woman. Indians and Spaniards in the Texas Borderlands,
Chapel Hill (NY), UNC Press, 2007, 416 p.
Bradley (J.W.), Before Albany. An Archaeology of Native-Dutch Relations in the Capital Region 1600-
1664, New York, New York State Museum Bulletin, 2007, 230 p.
Dennis (M.), Cultivating a Landscape of Peace. Iroquois-European Encounters in Seventeenth-Century
America, First Edition, Ithaca (NY), Cornell University Press, 1995, 336 p.
DuVal (K.), The Native Ground. Indians and Colonists in the Heart of the Continent, Philadelphia,
University of Pennsylvania Press, 2006, 336 p.
Fabend (F.H.), New Netherland in a Nutshell. A concise History of the Dutch Colony in North America,
Albany (NY), New Netherland Institute, 2012, 139 p.
Goodfriend (J.D.), Revisiting New Netherland. Perspectives on Early Dutch America, Leiden, BRILL,
2005, 345 p.
Haefali (E.), New Netherland and the Dutch Origins of American Religious Liberty, Pennsylvania,
University of Pennsylvania Press, 2013, 384 p.
Huizinga (J.), Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw. Een schets, Zesde Druk, Amsterdam,
Uitgeverij Contact, 1998, 188 p.
Israel (J.I.), Dutch Primacy in World Trade, 1585-1740, Oxford, Oxford University Press, 1989, 484
p.
Israel (J.I.), The Dutch Republic. It’s Rise, Greatness, and Fall, 1477-1806, Oxford, Oxford University
Press, 1998, 1231 p.
Jacobs (J.), New Netherland. A Dutch Colony in Seventeenth-Century America, Leiden, BRILL, 2005,
559 p.
Jennings (F.), Fenton (W.N.), Druke (M.A.), Miller (D.R.), eds. The History and Culture of Iroquois
Diplomacy. An Interdisciplinary Guide to the Treaties of the Six Nations and Their League, First
Paperback Edition, Syracuse (NY), Syracuse University Press, 1995, 278 p.
Kaplan (B.J.), Carlson (M.) en Cruz (L.), eds. Boundaries and Their Meanings in the History of the
Netherlands, Leiden, Brill, 2009, 256 p.
Krabbendam (H.), Van Minnen (C.A.) en Scott-Smith (G.), eds. Four Centuries of Dutch-American
Relations 1609-2009, Amsterdam, Boom, 2009, 1190 p.
Kupperman (K.O.), Settling with the Indians. The Meeting of English and Indian Cultures in America,
1580-1640, Londen, J.M. Dent & Sons Ltd., 1980, 224 p.
Melissen (J.), ed. Innovation in Diplomatic Practice, Basingstoke, Palgrave MacMillan, 1999, 267
p.
Melissen (J.), ed. The New Public Diplomacy. Soft Power in International Relations, Basingstoke,
Palgrave Macmillan, 2005, 248 p.
Merwick (D.), The Shame and the Sorrow. Dutch-Amerindian Encounters in New Netherland,
Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 2006, 332 p.
Mitrød (T.A.), “So Great a Correspondence". Native American Diplomacy in the Hudson Valley, 1609-
1783, DeKalb, Northern Illinois University, 2008, 693 p.
Otto (P.), The Dutch-Munsee Encounter in America: The Struggle for Sovereignty in the Hudson
Valley, New York, Berghahn Books, 2006, 248 p.
60
Peckham (H.) en Gibson (C.), eds. Attitudes of Colonial Powers Toward the American Indian, Salt
lake City, 1969, 139 p.
Preston (D.L.), The Texture of Contact. European and Indian Settler Communities on the Frontiers of
Iroquoia, 1667-1783, Lincoln (NE), University of Nebraska Press, 2012, 464 p.
Romney (S.S.), New Netherland Connections. Intimate Networks and Atlantic Ties in Seventeenth-
Century America, Chapel Hill, UNC Press, 2014, 344 p.
Schama (S.), The Embarrassment of Riches. An Interpretation of Dutch Culture in the Golden Age,
Londen, University of California Press, Ltd., 1988, 698 p.
Shannon (T.J.), Iroquois Diplomacy on the Early American Frontier, Londen, Viking Penguin, 2008,
272 p.
Snow (D.R.), Gehring (C.T.), Starna (W.A.), eds. In Mohawk Country. Early Narratives about a
Native People, Syracuse (NY), Syracuse University Press, 1996, 405 p.
Stubben (J.D.), Native Americans and Political Participation. A Reference Handbook, Santa Barbara
(CA), ABC-CLIO, Inc., 2006, p. 11
Trelease (A.W.), Indian Affairs in Colonial New York. The Seventeenth Century, Ithaca (NY),
Cornell University Press, 1960, p. 379.
Van Zandt (C.J.), Brothers Among Nations. The Pursuit of Intercultural Alliances in Early America,
1580-1660, New York, Oxford University Press, Inc., 2008, 264 p.
Artikels
Burke, Jr. (T.E.), “The New Netherland Fur Trade, 1657-1661. Response to Crisis” In: A
Beautiful and Fruitful Place. Selected Rensselaerswijck Seminar papers, First Edition, New
Netherland Publishing, 1991, pp. 283-291.
Feister (L.M.), “Linguistic Communication between the Dutch and Indians in New
Netherland 1609-1664” In: Ethnohistory, Vol. 20, Nr.1 (1973), pp. 25-38.
Gehring (C.T.) en Grumet (R.S.), “Observations of the Indians from Jasper Danckaerts’s
Journal, 1679-1680” In: The William and Mary Quarterly, Derde serie, Vol. 44, Nr. 1 (1987), p.
108.
Hauptman (L.M.) en Knapp (R.G.), “Dutch-Aboriginal Interaction in New Netherland and
Formosa. An Historical Geography of Empire” In: Proceedings of the American Philosophical
Society, Vol. 121, Nr. 2 (1977), pp. 166-182.
Jacobs (J.), “Early Dutch Explorations in North America” In: Journal of Early American History,
Vol. 3 (2013), pp. 59-81.
Kidwell (C.S.), “Indian Women as Cultural Mediators” In: Ethnohistory, Vol. 39, Nr. 2 (1992),
pp. 97-107.
Klein (S.), “Shires and Sachems. Languages of Political Theory in Dutch and English
Narratives of Contact” In: Early American Literature, Vol. 43, Nr. 3 (2008), pp. 535-555.
Meuwese (M.), “The Dutch Connection. New Netherland, the Pequots, and the Puritans in
Southern New England, 1620-1638” In: Early American Studies. An Interdisciplinary Journal, Vol.
9, Nr. 2 (2011), pp. 295-323.
61
Mitrød (T.A.), “The Flemish Bastard and the Former Indians. Métis and Identity in
Seventeenth-Century New York” In: The American Indian Quarterly, University of Nebraska
Press, Vol. 34, Nr. 1 (2010), pp. 83-108.
Oostindie (G.) en Paasman (B.), “Dutch Attitudes towards Colonial Empires, Indigenous
Cultures, and Slaves” In: Eighteenth-Century Studies, Vol. 31, Nr. 3, Americas (1998), pp. 349-
355.
Sabo III (G.), “Rituals of Encounter. Interpreting Native American Views of European
Explorers” In: The Arkansas Historical Quarterly, Vol. 51, Nr. 1 (1992), pp. 54-68.
Shlesier (K.H.), “Epidemics and Indian Middlemen. Rethinking the Wars of the Iroquois,
1609-1653” In: Ethnohistory, Vol. 23, Nr. 2 (1976), pp. 129-145.
Trelease (A.W.), “Indian-White Contacts in Eastern North America. The Dutch in New
Netherland” In: Ethnohistory, Vol. 9, Nr. 2 (1962), pp. 137-146.
Trigger (B.G.), “Early Native North American Responses to European Contact. Romantic
versus Rationalistic Interpretations” In: The Journal of American History, Vol. 77, Nr. 4 (1991),
p. 1195-1215.
Van Gastel (A.), “Rhetorical Ambivalence in the New Netherland Author Adriaen van der
Donck” In: MELUS, Vol. 17, Nr. 2 (1991-1992), pp. 3-18.
Van Laer (A.J.F.), ed. “Arent van Curler and His Historic letter to the Patroon” In: Dutch
Settlers Society of Albany Yearbook, 3 (1927-1928), Albany (NY), The Society, p. 11-29.
Van Laer (A.J.F.), ed. “Documents Relating to Arent van Curler’s Death” In: Dutch Settlers
Society of Albany Yearbook, 3 (1927-1928), pp. 30-34.
Van Loon (L.G.), “Tawagonshi, Beginning of the Treaty Era” In: Indian Historian, Vol. 1 (1968),
pp. 22-26.
Weblinks
http://www.academia.edu/607949/Between_Repression_and_Approval_Connivance_and_T
olerance_in_the_Dutch_Republic_and_in_New_Netherland/
http://www.newnetherlandinstitute.org/
http://www.newnetherlandinstitute.org/files/2913/5464/7575/Van_CurlerLetterFinal12021
2.pdf
http://www.newnetherlandinstitute.org/files/3413/5067/2997/2001.pdf
http://www.nysl.nysed.gov/newnetherland/
http://www.rootsweb.ancestry.com/~nycoloni/huntdoca.html
http://www.vandale.be/