Upload
teake-ettema
View
213
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
ARTIKELEN
Kwaliteit van leven bij dementie
Het zijn de kleine dingen die het doen
Teake Ettema
Abstract Het begrip kwaliteit van leven wordt steeds
vaker gebruikt in de zorg voor mensen met dementie.
het lijkt de kern weer te geven van waar het in de zorg
om gaat. Maar hoe kun je kwaliteit van leven vaststellen?
En heeft een leven met dementie uberhaupt nog wel
kwaliteit? Deze vragen stelde Teake Ettema zich naar
aanleiding van het verhaal van een kennis. ‘Is zijn onbe-
hagen irreeel? Of is er toch iets mis met de zorg in onze
verpleeghuizen?’
Laatst vertelde een kennis mij over zijn demente vriendin
die inmiddels anderhalf jaar in het verpleeghuis woont.
Hij bezoekt haar regelmatig en neemt haar soms ookmee
naar huis. Vooral de momenten dat hij haar terugbrengt
zijn moeilijk. Het snijdt dan door zijn zielom haar te zien
staan, wat wezenloos door het raam naar buiten starend,
terwijl hij naar de auto loopt. ‘Dat is toch geen leven zo!
Ze vindt het verschrikkelijk om daar achter te moeten
blijven, er is niets te doen, niemand heeft tijd om haar wat
aandacht te geven, zelf kan ze niets meer. Soms denk ik
wel eens: dan kun je maar beter dood zijn.’ In deze laatste
verzuchting ligt de vraag besloten of een leven met
dementie nog wel de moeite waard is. Anders gezegd:
wat is nog de kwaliteit van je leven als je dement bent?
Iedereen die zich de vraag stelt naar de kwaliteit van
het leven, welk leven dan ook, ziet zich voor een inge-
wikkelde opgave geplaatst. Hoe zou je die moeten uit-
drukken, waaraan kun je een goede levenskwaliteit
aflezen? Wat is eigenlijk ‘kwaliteit van leven’? Er zijn
critici die menen dat dit een onmogelijk begrip is,
omdat uiteindelijk niemand weet wat er precies mee
wordt bedoeld. Toch kom je de term meer en meer
tegen. Vooral bij de behandeling van chronische ziekten
wordt er veel waarde aan gehecht. Het begrip geeft in dat
geval goed aan dat het bij een behandeling om meer gaat
dan de ziekte alleen: niet alleen de symptomen bestrijden,
maar ook en vooral de chronisch zieke mens ondersteu-
ning bieden, zodat het leven ondanks de ziekte draaglijk
en zelfs waardevol is. Daarbij draait het om het welbe-
vinden van de mens en om alle voorwaarden die daar-
voor nodig zijn. En dat lijkt allemaal besloten te liggen in
het begrip ‘kwaliteit van leven’, Vandaar ook de aantrek-
kingskracht ervan. In zo’n specifieke situatie een ernstige
ziekte -kunnen we ons een vrij goede voorstelling maken
van wat ermee wordt bedoeld. Het begrip kan echter
voor de beantwoording van verschillende vragen en dus
in verschillende betekenissen worden gebruikt.
Beter dood?
Wat is nog de waarde van een leven met dementie, zo
verzuchtte mijn kennis. Deze vraag ligt vaak ten grond-
slag aan de wilsbeschikkingen die mensen opstellen om te
voorkomen dat zij de ontluistering van een voortschrij-
dende dementie moeten meemaken. Het idee volledig
afhankelijk van anderen te worden, niet meer in staat te
zijn de simpelste handelingen uit te voeren, de controle
over je blaas te verliezen, kortom al die ernstige verschijn-
selen die zich bij dementie kunnen voordoen, vormen een
waar schrikbeeld voor gezonde mensen. En een aantal
zou graag over een ‘pil van Drion’ beschikken om een
verblijf in een verpleeghuis bespaard te blijven.
Teake Ettema (*)Teake Ettema is psycholoog en werkt als onderzoeker bijEMGO, VV medisch centrum te Amsterdam en alsbeleidsmedewerker bij verpleeghuis Overspaame te Haarlem.
Denkbeeld (2004) 16:194–196
DOI 10.1007/BF03059174
13
Hier komen we een wonderlijk fenomeen tegen dat in
de literatuur wel de ‘disability paradox’ wordt genoemd:
wanneer gezonde mensen wordt gevraagd hoe zij de
kwaliteit van leven van mensen met een ernstige ziekte
inschatten, taxeren zij die consequent lager dan de men-
sen die aan de betreffende ziekte lijden. Het idee gehan-
dicapt te zijn doet mensen denken dat het leven sterk aan
kwaliteit inboet en bij zeer ernstige aandoeningen zelfs
onleefbaar wordt. Mensen blijken echter over een groot
aanpassingsvermogen te beschikken. Wanneer zij erin
slagen hun levensperspectief aan te passen aan de nieuwe
situatie, de gevolgen van hun ziekte te accepteren en
ermee te leren leven, blijkt hun welbevinden niet lager te
zijn dan dat van gezonde mensen, soms zelfs hoger.
Recent onderzoek onder mensen met dementie en hun
familieleden maakt duidelijk dat dit verschijnsel zich ook
in deze groep voordoet: de kwaliteit van leven van men-
sen met dementie wordt door hun familieleden lager
ingeschat dan door henzelf. Kennelijk blijft er genoeg
over om het leven als waardevol te zien en dus is het
maar de vraag of de verzuchting van buitenstaanders
dat je maar beter dood kunt zijn, terecht is.
Niet tussen die zielenpieten
In het gesprek dat ik met deze kennis had bleek dat zijn
verzuchting ook voortkwam uit de frustratie over de
veranderde relatie met zijn vriendin. Ze kenden elkaar
nog niet zolang voordat de eerste verschijnselen van
dementie zich voordeden. Ze hadden beiden hun partner
verloren en hoopten met elkaar nog een aantal mooie
laatste jaren mee te kunnen maken. Door haar ziekte
kwam daar uiteindelijk weinig van terecht. Al vrij snel
kon zij haar financien niet meer beheren en ook het huis-
houden leverde meer en meer problemen op. De dage-
lijkse zorg werd op een gegeven moment te zwaar en
uiteindelijk werd in overleg met haar kinderen een plek
in een verpleeghuis gevonden. Ze herkent hem nog steeds
en reageert enthousiast zodra hij de afdeling opkomt.
Toen ze er pas woonde, kon ze nog goed duidelijk
maken dat ze het er niks vond: ‘Ik hoor niet tussen die
zielenpieten.’ En ook nu zij dat niet meer zo goed kan
aangeven, heeft hij nog altijd het idee dat zij erg onge-
lukkig is in het verpleeghuis, ongelukkiger dan nodig zou
zijn. Een schuldgevoel dat hij haar in de steek heeft
gelaten doordat hij het niet meer kon opbrengen zeven
dagen per week voor haar te zorgen speelt ook een rol in
zijn frustratie. Ze zou het beter hebben als ik thuis voor
haar kon zorgen, zo is zijn overtuiging.
Met andere woorden: de kwaliteit van leven van de
vriendin van mijn kennis is verre van optimaal en lijkt
voor verbetering vatbaar. Dikwijls als het begrip wordt
gebruikt is het in dit verband: hoe valt de kwaliteit van
leven van mensen met dementie te verbeteren? Deze
vraag impliceert dat ook een levenmet dementie kwaliteit
kan bezitten en met het opwerpen van deze kwestie is de
eerste vraag -heeft een leven met dementie nog wel zin? -
in feite dus al beantwoord.
In de zorg voormensenmet dementie zijn de afgelopen
jaren diverse nieuwe ontwikkelingen te zien geweest die
elk gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit van
leven. Denk aan belevingsgerichte zorg, snoezelen of
reminiscentie, maar ook aan verbetering van de leefom-
geving of een verandering van het dagprogramma. Ook
het verpleeghuis waar de vriendin van mijn kennis ver-
blijft, verschilt hierin niet veel van andere huizen. De
client wordt volgens de zorgvisie centraal gesteld, de
activiteitenbegeleiding verzorgt een programma alleen
wil zij daar niet aan meedoen omdat zij ‘niet tussen die
kwijlende oudjes hoort’. De verzorgenden werken hard
en zijn aardig voor haar. Zij vertellen mijn kennis ook dat
zijn vriendin aanvankelijk verdrietig is als hij haar weer
naar de afdeling heeft gebracht, maar dat dat nooit lang
duurt. Zij is ook een bewoner waar de afdeling blij mee is:
ze is altijd vriendelijk, wil graag behulpzaam zijn en Iaat
zich makkelijk helpen met de dingen die ze niet zelf kan.
Toch blijft het knagen, het is een leeg bestaan: ‘Dat is
toch geen leven zo!’ Is zijn onbehagen irreeel? Of is er
toch iets mis met de zorg in onze verpleeghuizen?
Relaties en leefomgeving
De afgelopen vijftien jaar heeft een groeiende groep
onderzoekers uit verschillende landen zich beziggehou-
den met kwaliteit van leven bij dementie. In 1999 was het
eerste nummer van het journal of Mental Health and
Aging geheel gewijd aan kwaliteit van leven bij dementie.
Deze uitgave geeft een goed overzicht van het denken
over kwaliteit van leven en van de belangrijkste discussie-
punten. Een telkens terugkerend debat is of kwaliteit van
leven wel gemeten kan worden bij mensen met dementie.
Sommige auteurs, zoals Meryl Brod, nemen het stand-
punt in dat dit aan de dementerende zelf gevraagd moet
worden; is dit niet meer mogelijk omdat de dementie te
ver is voortgeschreden, dan rest slechts observatie.
Andere onderzoekers, zoals Peter Rabins, menen dat
kwaliteit van leven sowieso goed te registreren valt door
middel van observatie.
De meeste onderzoekers zijn het er wel over eens dat
kwaliteit van leven verschillende dimensies heeft. Een
aantal aspecten worden hierbij telkens genoemd. In de
eerste plaats een positief zelfbeeld: als je vindt dat je nog
prima voor jezelf kunt zorgen, ook al denkt de buiten-
wacht daar anders over, kan dit een beschermend effect
Denkbeeld (2004) 16:194–196 195
13
hebben. Orientatie op de realiteit kan een negatieve
invloed hebben op de kwaliteit van leven: iemand met
ernstige apraxie die zichzelf niet langer kan aankleden, is
niet geholpen met een voortdurende aansporing om het
zelf te doen. Het zijn de confrontaties met het eigen
onvermogen die extra pijnlijk zijn en tot een depressie
kunnen leiden.
Een volgend veelgenoemd aspect van kwaliteit van
leven is begrepen worden, zich geborgen voelen. Het
onderhouden van goede sociale relaties is in dit opzicht
van belang. Niet alleen met familieleden of vrienden,
maar ook met andere bewoners en met verzorgenden.
Voor een gevoel van welbevinden is het noodzakelijk
dat iemand voldoende positieve emoties beleeft, dat hij
regelmatig plezier heeft. Er moet dus ook voldoende
omhanden zijn, je moet je dag kunnen vullen. Een
ander belangrijk aspect dat door diverse onderzoekers
wordt benadrukt is de leefomgeving. Het maakt veel uit
hoe je woont. In feite geldt dit voor iedereen, alleen
hoeven gezonde mensen geen relaties met medebewoners
van de instelling en met verzorgenden aan te gaan. En
evenmin hoeven ze zich aan te passen aan het leven in een
verpleeghuis dat vaak gepaard gaat met een ingrijpend
verlies aan privacy.
Maar kwaliteit van leven kan ook te maken hebben
met allerlei kleine dingen. Recent hebben een aantal
leden van de werkgroep ‘Kwaliteit van leven’ van de
Leo Cahn Stichting in verpleeghuizen en ontmoetings-
centra voor dementerenden aan bewoners en bezoekers
gevraagd welke zaken een belangrijke rol spelen in hun
leven. Daarbij werden, in willekeurige volgorde, dingen
genoemd als opgewektheid, humor, leven te midden van
familie, gezondheid, comfort, zelfstandigheid, bewe-
gingsvrijheid, privacy, het gevoel nuttig te zijn, een veilige
omgeving, gezelligheid, geen geroddel of ruzie, eten en
roken; opvallend vaak gaven mensen aan het nog belang-
rijker te vinden dat het goed ging met hun kinderen dan
dat die regelmatig op bezoek kwamen. Ook dit zijn
aspecten van kwaliteit van leven waarin veel mensen
zich zullen herkennen.
Een leeg bestaan?
Als een verpleeghuis de kwaliteit van leven van haar
bewoners wil verbeteren, zal het zich dus moeten richten
op dit soort aspecten. Die lijken misschien wel voor de
hand te liggen, maar in de praktijk schort er nog heel wat
aan.
Wanneer mijn kennis zijn vriendin op de afdeling
bezoekt, valt vooral de leegheid van het bestaan hem zo
zwaar. Een grote huiskamer waar de meeste bewoners de
hele dag aan een tafel zitten. ‘En dan hebben ze met
schilderijtjes en andere spulletjes wel geprobeerd er een
beetje sfeer in te krijgen, maar er is gewoon geen sfeer. Je
moet er toch niet aan denken dat je daar moet wonen. Ik
zeg wel eens tegen de verpleging: heb je niet iets te doen
voor haar, ze kan heel goed de aardappels schillen of de
boontjes afhalen.Maar ja, het eten komt van een centrale
keuken, dus daar hoeft niets meer aan te gebeuren. Ook
de was komt gevouwen en gestreken op de afdeling en de
afwas verdwijnt direct in de machine.’ Op de dagen dat
hij zijn vriendin mee naar huis neemt en zij daar over-
nacht, gaat het heel anders: boodschappen doen, het
huishouden, een wandeling, soms een klein uitje. In
huis helpt ze stofzuigen of de was vouwen. Afwassen
gaat niet zo best meer, maar als hij haar een theedoek
geeft begint ze toch automatisch de kopjes te drogen. Dat
hij de volgende dag op de vreemdste plaatsen serviesgoed
tegenkomt maakt niet zoveel uit en dergelijke klusjes
helpen haar om zich goed te voelen.
Dit zijn precies de zaken die in pleidooien voor klein-
schalig wonen altijd worden genoemd. De invulling van
een groot deel van het dagelijks leven bestaat uit de
beslommeringen rond de maaltijd en het huishouden.
Hoe basaal dat ook is, het kan voldoening geven. Je
maakt je nuttig en voelt je nuttig en dit draagt bij aan
een positiever zelfbeeld. In bijna alle artikelen over klein-
schalige woonvormen kom je strijkende of aardappel-
schillende bewoners tegen. Niet omdat dat werk anders
niet gedaan zou worden, maar juist om invulling aan het
dagelijks leven te geven. Daarnaast is een kleinschalige
woonvoorziening overzichtelijker en herkenbaarder dan
een grote afdeling en biedt deze daardoor meer de gebor-
genheid en de veiligheid die voor iedereen zo belangrijk
is. De groepswoning is minder onpersoonlijk, waardoor
eerder een gevoel van betrokkenheid bij het huis en zijn
bewoners kan ontstaan.
Zou de kwaliteit van leven van de vriendin van mijn
kennis beter zijn geweest in een kleinschalige groepswo-
ning voor mensen met dementie? Ik denk van wel. Ook al
zou ze dan eveneens in huilen zijn uitgebarsten als ze weer
werd teruggebracht naar haar ‘huis’ en door het raam
toekeek hoe haar vriend wegreed. Of zijn schuldgevoel
minder zou zijn, valt ook te betwijfelen. Wel zou hij
tijdens het bezoek glimlachend kunnen zien hoe zij de
afgewassen kopjes zou opruimen in een bezemkast of een
andere plek die daarvoor niet bedoeld is, wellicht de
verpleging tot wanhoop drijvend, maar tevreden dat die
klus ook weer was geklaard.
196 Denkbeeld (2004) 16:194–196
13