3

Click here to load reader

Morfologische en syntactische verschillen tussen talen

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Tilburg University paper

Citation preview

Page 1: Morfologische en syntactische verschillen tussen talen

Taalwetenschap: opdracht 1 1

Damen, G.L.M. (ANR 543 601)

TA A LW E T E N S C H A P : O P D R A C H T 1

MORFOLOGISCHE EN SYN TACTISCHE VERSCHILLE N TUSSEN

TALEN

G.L.M. Damen

Faculty of Humanities, University of Tilburg, the Netherlands

Deze opdracht beschrijft de uitwerkingen van de voorbereidingsopdracht voor de cursus

taalwetenschap. Middels een analyse van tien zogenaamde glossen in tien verschillende talen

worden hieronder diverse morfologische en syntactische verschillen tussen de desbetreffende

talen en het Nederlands beschreven.

1. Fins

Uit de gloss in het Fins blijkt onder meer dat er een congruentie bestaat tussen het bijvoeglijk en het zelfstandig naamwoord.

Namelijk, beide vormen worden beschreven als pluralis en kennen de uitgang –t. In het Nederlands worden beiden, indien

noodzakelijk, vervoegd, maar zijn de uitgangen niet hetzelfde. Verder wordt het achtervoegsel –lle gebruikt om een bepaling,

te weten “voor jou”, aan te geven; in het Nederlands wordt hiervoor een voorzetsel gehanteerd. Tot slot wordt het object in

het Fins niet voor, maar na het meewerkend voorwerp geplaatst.

2. Russisch

De Russische taal wordt gekenmerkt door een hoge mate van flexie. Zo blijkt uit de gloss dat bij de verbuiging van het

werkwoord een onderscheid gemaakt wordt naar zowel geslacht en persoon als tijd. In het Nederlands is er slechts sprake

van congruentie tussen het subject en het werkwoord op zich. Verder wordt het aanwijzende voornaamwoord niet voor, maar

achter het zelfstandig naamwoord geplaatst. Deze voornaamwoorden congrueren daarnaast niet alleen wat betreft persoon,

Page 2: Morfologische en syntactische verschillen tussen talen

Taalwetenschap: opdracht 1 2

Damen, G.L.M. (ANR 543 601)

maar ook qua geslacht. In het Nederlands geldt echter dat er geen speciale verbuigingen van aanwijzende

voornaamwoorden op basis van geslacht zijn.

3. Chinees

Het meest opvallende kenmerk van de gloss in de Chinese taal is dat er geen enkele verbuiging van woorden te zien is. De

Chinese taal lijkt daarom minder complex dan het Nederlands. In hun taal hanteren Chinezen daarnaast klaarblijkelijk

classificaties van naamwoorden. Naar mijn mening hanteert de Nederlandse taal, in plaats van deze classificaties,

bijvoeglijke naamwoorden.

4. Tibetaans

Daar het Tibetaans een ergatief hanteert, lijkt het alsof het onderwerp niet met het werkwoord congrueert. Dit zou een groot

verschil zijn met de Nederlandse taal. Daarbij is in de gloss ook geen vorm te vinden voor het Nederlandse werkwoord

“hebben”. Tot slot wordt de zogenaamde vraagmarkeerder in het Tibetaans aan het einde van de zin geplaatst; in het

Nederlands staan vraagwoorden op zichzelf en vooraan in een zin.

5. Arabisch

Zoals reeds eerder bij het Russisch het geval was, hanteert ook het Arabisch onder andere een verbuiging van het

werkwoord op basis van geslacht. Hoewel veel woorden in het Arabisch uit verschillende onderdelen bestaat, zijn deze wel

op een correcte manier met elkaar verbonden (Appel, Baker, Hengeveld, Kuiken en Muysken, 2008). Daarbij hebben niet

alleen de stam, maar ook overige delen van het woord een concrete betekenis. Zo bestaat “met het water” uit drie lexicale

elementen. Een uitgang als –a, welke de accusatief aangeeft, kennen wij echter in het Nederlands niet. Ook kennen wij geen

uitgang die een tweetal aangeeft; dit is in het Nederlands een apart woord.

6. Swahili (Oost-Afrika)

Het Swahili kent, in tegenstelling tot het Nederlands, geen lidwoorden. Het heeft wel zogenaamde noun-classes, die een

soort lidwoorden aangeven. Deze zijn in de gloss echter dezelfde aanduidingen voor zowel werkwoorden als zelfstandige

naamwoorden. Verder kent het Swahili een speciale verbuiging van het werkwoord om aan te geven dat een zin een

normale zin is en bijvoorbeeld geen bijzin. In het Nederlands blijkt dit uit de context en het gebruik van komma’s. Tot slot lijkt

het Swahili geen vergrotende of overtreffende trap te kennen. In de gloss worden twee woorden, welke vertaald worden als

“good” en “more”, gebruikt om “beter” uit te drukken.

7. Hawaiaans

Het Hawaiaans is een morfologisch weinig complexe taal; er worden geen verbuigingen gehanteerd. De taal maakt

daarentegen wel veel gebruik van aparte woorden om de functie van een woord in de zin aan te duiden. Dit blijkt in het

Nederlands uit de context of door het gebruik van voorzetsels. Verder zijn er geen lidwoorden terug te vinden in de gloss.

Page 3: Morfologische en syntactische verschillen tussen talen

Taalwetenschap: opdracht 1 3

Damen, G.L.M. (ANR 543 601)

8. Dyirbal (Australië)

De gloss in het Dyirbal bestaat uit meerdere lange, ingewikkelde woorden. Hierbij combineert het Dyirbal bijvoorbeeld

werkwoorden, voorzetsel en persoonlijke voornaamwoorden tot één woord. Verder wordt er een zogenaamde markeerder

gebruikt om aan te geven dat een bepaald woord terugkomt in een volgende zin. Hiervoor hanteert het Nederlands vaak

aanwijzende voornaamwoorden, geen uitgangen. Ook om een vergelijking te maken, gebruikt het Nederlands aparte

woorden, bijvoorbeeld “als” en “dan”. Het Dyirbal hanteert ook hiervoor een markeerder of uitgang.

9. Yupik (Alaska)

Het Yupik is, ten opzichte van het Dyirbal, een nog complexere taal. Voor een gehele zin gebruikt het Yupik slechts vier

woorden, terwijl deze in het Nederlands negen woorden kent. Ook hier worden bijvoorbeeld het bijvoeglijk naamwoord en het

zelfstandig naamwoord aan elkaar gekoppeld. Daarbij worden ze in de omgekeerde volgorde van de Nederlandse zinsbouw

gezet, dus eerst het zelfstandig en vervolgens het bijvoeglijk naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord lijkt hierbij geen

speciale uitgang te krijgen. Alleen voor het zelfstandig naamwoord wordt aangegeven of het enkelvoud of meervoud is.

10. Quechua (Peru)

Appel et al. (2008) beschrijven het Quechua, in tegenstelling tot het Nederlands, als een morfologisch complexe taal. Dit is

duidelijk te zien in de gloss aan de over het algemeen lange en ingewikkelde woorden, die uit verschillende lexicale

elementen bestaan. Hierbij hanteert het Quechua een speciale uitgang om de focus van de zin te markeren. Dit heeft het

Nederlands niet. Verder is de zinsvolgorde in het Quechua geheel andersom. Waar het Nederlands begint met het

onderwerp, gevolgd door het werkwoord en de rest van het gezegde, eindigt het Quechua de zin met het onderwerp.