40
DE VISIE VAN VWS-TOPVROUW ANGELIQUE BERG DE KINDEROMBUDSMAN MAAKT ZICH ZORGEN RELATIEMAGAZINE VAN HET NEDERLANDS JEUGDINSTITUUT NUMMER 2 - APRIL 2016 DRIE WETHOUDERS OVER ÉÉN JAAR NA DE TRANSITIE

NJij? Nummer 2 April 2016

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Relatiemagazine van het Nederlands Jeugdinstituut. Thema: Eén jaar na de transitie

Citation preview

DE VISIE VAN VWS-TOPVROUW ANGELIQUE BERG

DE KINDEROMBUDSMAN MAAKT ZICH ZORGEN

RELATIEMAGAZINE VANHET NEDERLANDS JEUGDINSTITUUT

NUMMER 2 - APRIL 2016

DRIE WETHOUDERS OVER

ÉÉN JAAR NA DE TRANSITIE

2 NJij? – nr.2 april 2016

IN DIT NUMMER

EN VERDER

Kort nieuws 4 / 5 / 13 / 17Commissie Azough over aanpak loverboys 12Leren van incidenten 22Erasmus+ 25Door de bril van Michael Ungar 28Column Kinderombudsman 33

In de lift 345 vragen aan Rik van der Linden, wethouder gemeente Dordrecht 36Weg met de vechtscheiding, op naar relatieondersteuning 38Ondertussen op Whatsapp 40

06EÉN JAAR NA DE

TRANSITIE

Drie wethouders - Leiden, Den Haag en Zutphen -

vertellen hoe het gaat

14INTEGRALE JEUGDHULP VAN DE BOVENSTE PLANK

‘Je moet van elkaar weten waar de ander goed in is’

18VWS-TOPVROUW

ANGELIQUE BERG OVER DE

DECENTRALISATIE

‘Ik wil weten wat werkt en waarom iets werkt’

10IN DRIE KWARTIER

DE VUISTEN OP ELKAAR

Zo werken gemeenten en onderwijs in

Oost-Achterhoek samen

30GEMEENTEN EN

JEUGDHULP: SAMEN STERKER?

Samen investeren in het jonge kind

26MISVERSTAND:

DE JEUGD WORDT STEEDS GEKKER

Het verhaal achter de cijfers

COLOFON

©Nederlands Jeugdinstituut, 2016NJij? is het relatiemagazine van het Nederlands Jeugdinstituut en verschijnt drie keer per jaar.

RedactieKees Bakker, Lea Brinckman, Jakobien Groeneveld en Joanka Prakkeni.s.m. Tekstburo Gort

BeeldredactieAnne Bouw en Lea Brinckman

Foto’sAnne Bouw (p. 35), Martine Hoving (cover, p. 7, 9, 10, 17, 19, 20, 22, 31), Bettina Neumann (p. 14, 16, 37), René Verleg (p. 12) en cartoon Jasmijn Vogelij (p. 26)

Aan dit nummer werkten meeInge Anthonijsz, Marielle Balledux, Anne Bouw, Cynthia Claasen, Yolanda van Empel, Lucinda van Ewijk, Kinderombudsman Marc Dullaert, Hellen Kooijman, Bart Juttmann, Mark Snijders, Marja Valkestijn, Caroline Vink, Rally Wagemans, Adrie Wolzak

VormgevingPunt Grafisch Ontwerp, Utrecht

Reacties Reacties of abonneren? Dat kan via [email protected].

Opinies en artikelen vertegen-woordigen niet altijd de opvatting van de redactie of het Nederlands Jeugdinstituut. (Gedeeltelijke) overname van artikelen in overleg met de redactie.

Nederlands JeugdinstituutPostbus 19221, 3501 DE UtrechtCatharijnesingel 47, 3511 GC UtrechtT. 030 230 63 [email protected]

Het Nederlands JeugdinstituutAls kennisnetwerkorganisatie voor jeugd- en opvoedvraagstukken streven we ernaar om samen met gemeenten en aanbieders van jeugd- en opvoedhulp de gezonde ontwikkeling van jeugdigen en de sociale en pedagogische kwaliteit van hun leefomgeving te bevorderen. Daarbij richten we ons op het verbeteren van de kwaliteit en doelmatigheid van zorg- en dienstverlening aan jeugdigen en opvoeders. Dat doen we door professionals en gemeenten te ondersteunen met kennis en advies.

Meer informatie: www.nji.nl

3Nederlands Jeugdinstituut

REDACTIONEEL

Dit is de tweede editie van NJij?, het relatie­magazine van het Nederlands Jeugdinstituut. Een rijk gevuld nummer met veel informatie voor iedereen die zich sterk maakt voor de jeugd: bestuurders, managers, jeugdprofessionals, cliëntvertegenwoordigers en beleidsmakers.

De jeugdsector is volop in ontwikkeling en dat ziet u terug in dit blad. Hoe ver zijn we, een jaar na de transitie? Lukt het om de zorg dichterbij, minder versnipperd en minder duur te organiseren? Drie wethouders vertellen in dit nummer over hun ervaringen en visie. Ze zijn positief en zien kansen, maar vragen zich regelmatig af of ze als gemeente de juiste dingen doen. De Kinderombudsman, die wij toevallig een week voor alle commotie over zijn vertrek hadden

uitgenodigd om een column te schrijven, voegt hier een boodschap voor u en mij aan toe.

Ik sprak begin dit jaar met Angelique Berg, directeur­generaal bij VWS, die gemeenten een hart onder de riem steekt. Maak gebruik van alle kennis die de kennisinfrastructuur genereert, is haar advies. Laten we van elkaar leren en transformeren. Ook het Nederlands Jeugd­instituut is bezig met een transformatie. Dit blad is daar een voorbeeld van. We laten zien wat er speelt, we willen kennis toevoegen en kennis ophalen. We worden steeds meer een kennis­netwerkorganisatie, in verbinding met alle partijen die bezig zijn met de transformatie van de jeugdzorg. Doet u mee?

Dichterbij en minder duur

Kees Bakker Voorzitter Raad van Bestuur Nederlands [email protected]

De veranderingen in de jeugdsector gaan gepaard met een andere manier van werken. De oplossing ligt niet zozeer in de inhoud, maar in een slim georganiseerd samenwerkings-proces. Hoe pak jij dat aan? Werk jij vaker samen?

Deze poll is uitgezet op Kennisnet Jeugd, www.kennisnetjeugd.nl.

POLL WERK JIJ NU VAKER SAMEN DAN VÓÓR DE TRANSITIE?

48%31 STEMMEN

‘Ja, vooral met personen buiten mijn organisatie’

9%6 STEMMEN

‘Ja, vooral met collega’s binnen mijn organisatie’

29%19 STEMMEN

12%8 STEMMEN

‘Nee, eigenlijk niet’

‘Anders, namelijk…’

NIEUW BIJ HET NJIVanaf 1 april 2016 gaat Sofie Vriends bij het Nederlands Jeugd-instituut aan de slag als programma directeur Gezond en veilig opgroeien. Hiervoor werkte Sofie als hoofd Programma’s bij de Vereniging Humanitas waar zij zich o.a. bezig-hield met preventieve programma’s rond opvoeden en opgroeien, mentor/maatjes-projecten en de verbin-ding tussen informele en professionele zorg.

4 NJij? – nr.2 april 2016

25-28 MEI 2016

TRAINING VOOR JONGERENWERKERSVan 25 tot 28 mei 2016 organiseert Erasmus+ Jeugd een training in Ierland voor jongerenwerkers. De training richt zich op het leren kennen van nieuwe partnerorganisaties om gezamenlijk concrete jongerenuitwisselingen op te zetten binnen Erasmus+ over mentale gezondheid. In de training staat het uitwisselen van informatie en ervaringen centraal. De manier van werken is gebaseerd op niet­formeel leren. De werkmethoden zijn actief en afwisselend. De eigen bijdrage is 75 euro. De reiskosten en kosten voor het programma, de accommodatie en de maaltijden worden vergoed door het programma Erasmus+.

Meer informatie: www.erasmusplus.nl/actueel/agenda.

MONITOR AANPAK KINDERMISHANDELING De Monitor Aanpak Kindermishandeling is uitgebreid en verbeterd. De monitor is een instrument dat gemeenten ondersteunt in hun beleid rond kinder mishandeling. Momenteel zijn ruim 200 van de 390 gemeenten aangesloten op deze monitor. Per 1 april 2016 is het onderwerp huiselijk geweld eraan toegevoegd, zodat gemeenten onder steund kunnen worden in de integrale aanpak van kinder mishandeling en huiselijk geweld. Verder zijn er diverse technische vernieuwingen aangebracht waardoor de monitor beter en interactiever te gebruiken is.

De monitor bevat veel nuttige informatie, waaronder per gemeente cijfers over huiselijk geweld en kinder­mishandeling (voor zover beschikbaar), een set van twintig indicatoren waarlangs gemeenten hun preventie­beleid kunnen afmeten en informatie over interventies en programma’s die gemeenten kunnen inzetten om hun preventiebeleid te verbeteren. Gemeenten kunnen hun scores ook vergelijken met het landelijk gemiddelde en met gemeenten van soortgelijke omvang. Informatie delen met buur­ of regiogemeenten kan ook, mits die andere gemeenten dat ook willen. Aansluiting op de monitor is gratis: www.nji.nl/Monitor-Aanpak-Kindermishandeling.

NIEUWS

Hoe werkt de nieuwe jeugdbescherming? En hoe werken wijk teams en gemeenten met elkaar samen? En die aan -gescherpte meldcode, helpt die eigenlijk wel? Het antwoord op deze en vele andere vragen vindt u op de website: www.nieuwejeugdbescherming.nl. De website is er voor iedereen die als professional de verantwoordelijkheid heeft voor het veilig laten opgroeien van kinderen. Met artikelen over vernieuwingen in jeugd­bescherming en jeugd reclassering, interviews met professionals, weten schappers en vernieuwers én informatie

over de zogenaamde SWING­projecten. Verder vindt u op deze

website praktijk gerichte blogs en wetenswaardigheden uit wetenschappelijk onderzoek.

NIEUWEJEUGDBESCHERMING.NL

5Nederlands Jeugdinstituut

MULOCK HOUWER-LEZING ONLINEIn 2015 werd de Mulock Houwer­lezing verzorgd door Micha de Winter, hoogleraar Pedagogiek aan de Universiteit Utrecht. Met zijn lezing Mulock Houwer en het Maagden­Huis. Over de opvoeding en vorming van competente rebellen breekt De Winter een lans voor ‘competente rebellen’ die een alternatief bieden voor vastgeroeste dogma’s en die opkomen voor wat waardevol en weerloos is. Zoals de kritische studenten die afgelopen decennia met hun Maagdenhuisbezetting gefundeerde kritiek gaven op het beleid van hun universiteitsbestuur. Daan Mulock Houwer is te beschouwen als een competente rebel avant la lettre. Met enkele medestanders keerde hij zich vanaf begin jaren dertig van de vorige eeuw af van de regentenmentaliteit en het pedagogisch amateurisme in de Nederlandse kinderbescherming.Ook in de hedendaagse jeugdzorg is er dringend behoefte aan competente rebellie, betoogt De Winter. Professionals zouden zich meer mogen ontpoppen tot ‘tegendenkers’ van een technocratische en gemedicaliseerde jeugdzorg. Terwijl kinderen en jongeren beter toegerust zouden zijn voor burger schap als zij kritisch leren nadenken over de samenleving en hun eigen rol daarin.

www.nji.nl/mulock-houwer-lezing

NIEUWS

Nederland is in Europa één van de koplopers als het aankomt op het terug-dringen van voortijdig schoolverlaten. Door een actieve aanpak van school-verzuim is het aantal voortijdig school-verlaters sinds 2006 sterk gedaald.

Deze zogenoemde Nederlandse ‘aanval op schooluitval’ bestaat uit maatregelen op diverse niveaus. Op gemeentelijk niveau is de samenwerking tussen leerplichtambtenaar en school versterkt. Op school is er meer aandacht voor een positief pedagogisch klimaat, waarin een passende ondersteuning van leer­lingen en verbondenheid tussen jeugdige en onderwijsinstelling centraal staat. Met het inrichten van zorgadviesteams op scholen worden risicoleerlingen beter gemonitord en kan er sneller geschakeld worden met jeugdhulp en leerplicht. De registratie van schoolverzuim is aan­

gescherpt door de verplichting voor het hanteren van een leerlingvolgsysteem.

De behaalde successen van Nederland worden elders in Europa ook opgemerkt. Zo is voortijdig schoolverlaten in Turkije bijvoorbeeld een groot probleem. De Sorgun Agahefendi Ortaokulu­school uit Turkije is daarom op werkbezoek geweest in Nederland. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft een presentatie verzorgd aan deze groep docenten om de Nederlandse aanpak toe te lichten en praktische oplossingen aan te dragen. Ondanks de taalbarrière was de inter­

actie tijdens deze presentatie hoog. Veel informatie is uitgewisseld en de verschillen en overeenkomsten tussen onze landen qua aanpak zijn op een rij gezet. De groep docenten is enthousiast over de gepresenteerde Nederlandse voorbeelden. Voor Nederland blijkt de manier waarop de Turkse docenten met hun leerlingen omgaan inspirerend: wanneer een leerling niet op school komt, gaat de docent zelf naar buiten en plukt de leerling desnoods uit het internetcafé op de hoek.

Turkije leert van Nederlandse aanpak

6 NJij? – nr.2 april 2016

te zien. Het aantal jeugdigen dat terecht komt in de gesloten jeugdzorg neemt bijvoorbeeld geleidelijk af. Dat is mooi.’ Ook Zutphen werkt met sociale teams die laagdrempelige zorg bieden ‘tot in de haarvaten’ van de wijk, aldus Patricia Withagen. ‘Zutphen is een klein stadje met een forse stedelijke problematiek. Er zijn relatief veel gezinnen met multi­, verslavings­ en psychiatrische problematiek. Daarom is Zutphen al vroeg gestart met de aanpak in de wijkteams. Het onderwijszorgcentrum, waarin de scholen voor voortgezet onderwijs samenwerken, is aangesloten bij de aanpak, evenals het Centrum voor Jeugd en Gezin en de toegangsteams voor de Wmo en Participatiewet.’

IN DE VINGERS‘Het werkt’, aldus Wilthagen uit Zutphen. ‘Maar we moeten nog stappen maken. Zo waren we het eerste jaar meer intern gericht dan voor de toekomst de bedoeling is. Het kostte tijd om alle toegangsteams goed in te richten en op elkaar te laten aansluiten. Daar heb ik soms wel buikpijn van gehad. Vooral rond de aanpak van kindermishandeling. En nog. Hebben we dat goed in de vingers? Veilig Thuis ontwikkelt zich goed, maar er mogen geen gaten vallen. Gelukkig merken we nu dat professionals meer ruimte krijgen om naar buiten te kijken. We zetten nu echt stappen naar ‘Eén gezin, één plan’. Het Centrum voor Jeugd en Gezin, de sociaal werkers en scholen werken steeds gerichter samen.’ Ook de Haagse wethouder Van Engelshoven is voorzichtig positief. ‘Het succes van de jeugdteams heeft ons zelfs een beetje overvallen. We zijn gestart met 24 teams, waarvan vier teams werken in het voortgezet onderwijs. Dit vanuit de gedachte: de jeugdhulp moet naar school. De jeugdteams worden beter dan verwacht gevonden door ouders en jeugdigen. Goed nieuws natuurlijk – maar het heeft ons ook wel wat hoofdbrekens gekost. We hebben extra capaciteit moeten inzetten om wachttijden te voorkomen.’

De basis van de jeugdhulp staat, het stelsel draait door. Maar er is nog veel te doen. Dat is het beeld ruim één jaar na de overdracht van de jeugdzorg aan de gemeenten. ‘Iedereen is het eigenlijk wel eens over de doelen van de transformatie van de jeugdzorg’, vertelt Tom van Yperen van het Nederlands Jeugdinstituut. ‘Het goede nieuws is: er is veel commitment van partijen, de meeste cliënten zijn tevreden. Doemscenario’s zijn gelukkig niet uitgekomen.’ Hoe is het Leiden, Den Haag en Zutphen vergaan? ‘In Leiden opereren we samen met meerdere gemeenten in jeugdteams in verschillende wijken’, aldus Roos van Gelderen. ‘We zijn nog te kort bezig met de aanpak om te evalueren. Wel zijn er tendensen

SCHAARSE MIDDELEN SLIM INZETTEN: HOE DOEN WE DAT?

Eén jaar na de transitie

Nabij, minder versnipperd en minder duur. Dat zijn de doelen

van de transformatie van de jeugdzorg. De bezuinigingen

lopen op tot vijftien procent ­ 450 miljoen euro – in 2017.

Hoe zorg je als gemeente dat je de schaarse middelen goed

inzet zodat jeugdigen de zorg krijgen die zij nodig hebben?

Een gesprek met de wethouders Roos van Gelderen (Leiden),

Ingrid van Engelshoven (Den Haag), Patricia Withagen

(Zutphen) en Tom van Yperen (Nederlands Jeugdinstituut).

TRANSFORMATIE

7Nederlands Jeugdinstituut

TRANSFORMATIE

MEER MET MINDER‘We zijn er nog lang niet’, waarschuwt Van Gelderen. ‘We moeten meer doen met minder geld. In onze regio moeten we door de herverdelingssystematiek bovenop de vijftien procent aan bezuinigingen nog eens acht procent bezuinigen. Dat is mogelijk als je de schaarse middelen slim inzet. Maar waar doe je dat als gemeente? Aan de voorkant van de jeugdzorg, in de eerste lijn, of juist in de gespecialiseerde jeugdzorg? Daar is inzicht voor nodig, zodat je als gemeente de juiste dingen doet. Ik zie daar een rol voor het Nederlands Jeugdinstituut. Gemeenten zullen allereerst het zorggebruik in kaart moeten brengen. Wat is nu de stand van de jeugdzorg en welke voorzieningen zijn nodig? Wat spreekt er uit de getallen? Wat moet er ingekocht worden? Ook is er zicht op het budget nodig. Het Nederlands Jeugdinstituut kan gemeenten inzicht bieden in de lokale problematiek en in het zorggebruik van jeugdigen.’

VERBETERBEWEGING‘Het Nederlands Jeugdinstituut heeft veel kennis in huis om de verbeterbeweging bij gemeenten te voeden’, bevestigt Van Yperen. ‘Ook kunnen we gemeenten helpen in kaart te brengen wat realistische doelen zijn. Honderd procent haalt niemand, maar

welke percentage is realistisch? Dit alles doen wij met praktische vragen in het achterhoofd zoals: hoe zorgen we ervoor dat jongens als de wietrokende Jasper van 15 geen thuiszitters worden?’ Van Gelderen: ‘Een grondige analyse voorkomt dat je als gemeente door gebrek aan inzicht keuzes maakt

die nu misschien gunstig lijken, maar die over drie jaar problemen opleveren. Ik zie het Nederlands Jeugdinstituut als een partner in dat proces. Ook kan het instituut gemeenten helpen met bijvoorbeeld praktische checklists waar een breed preventie­aanbod idealiter aan voldoet.’

‘Het succes van de jeugdteams heeft onsovervallen’

8 NJij? – nr.2 april 2016

WIJKTEAMSPreventie en er vroeg bij zijn met eerstelijnshulp lijken het toverwoord. Alles draait om het tijdig signaleren van problemen bij kinderen en jongeren. Dan, zo luidt de gedachte, is er later minder complexe en dure jeugd zorg nodig. En dat is hard nodig nu het aantal jeugdigen in de gespecialiseerde zorg in het afgelopen decennium is verdubbeld. Die gespecialiseerde zorg werd voorheen betaald door de provincie, uit de Zorg verzekeringswet en nog andere potten. Het werkte niet alleen doorverwijzen uit onmacht in de hand, maar ook een versnippering van de jeugdzorg. Vaak waren meerdere professionals op het gebied van jeugdzorg betrokken bij een gezin, zonder dat ze dat van elkaar wisten. Dat moet nu veranderen. Gemeenten voelen het sinds 1 januari 2015 in hun portemonnee wanneer kinderen in de gespecialiseerde zorg terecht komen. ‘Dat is een gezonde prikkel’, aldus Van Yperen. ‘De groei van gespecialiseerde zorg bij ongewijzigd beleid is op alle fronten onverantwoord.’ Dat betekent in de praktijk dat gemeenten de eerstelijnszorg versterken zodat er minder vraag komt naar gespecialiseerde zorg. De wijk teams leveren meestal de generalist die de eerste problemen van jeugdigen signaleert, waardoor de druk op de gespecialiseerde jeugd­zorg vermindert. Van Yperen: ‘Het idee is heel goed. Rust het wijk team uit met antwoorden op de tien belangrijkste vragen van ouders, jongeren en opvoeders in een regio of gemeente. Zo ondervang je veel zorgvragen in een vroeg

stadium en hoef je minder door te verwijzen naar de gespecialiseerde jeugdzorg.’ MOOIE OPGAVEDe focus op preventie heeft ook een keerzijde. ‘De financiële prikkel mag niet pervers worden’, aldus Van Yperen. ‘Het mag nooit zo zijn dat kinderen die het nodig hebben gespecialiseerde zorg onthouden wordt.’ Een punt van zorg? ‘De transformatie is een mega-operatie met een enorme financiële druk – je kunt het vergelijken met het verbouwen van je huis terwijl je tegelijkertijd moet bezuinigen.’ Hij wijst op een voorbeeldbegroting van een gemeente met circa 10.000 jeugdigen (zie figuur). ‘Door de kortingen is de investeringsruimte voor de vernieuwing er nauwelijks. In enkele jaren zal het budget voor jeugdzorg grotendeels ingezet worden voor preventie, eerstelijn en innovatieve projecten. Daarvoor moet voldoende innovatiekracht binnen de jeugdzorg aanwezig zijn. Die moet komen van professionals. Tegelijk moet de gespecialiseerde zorg overeind blijven. Dat is een complexe opgave.’Dat alles kost ook tijd. De druk op de tweedelijns­zorg verminder je niet zomaar, weet wethouder Van Gelderen uit ervaring. ‘Zo zien we in Leiden een lichte stijging van het aantal door verwijzingen naar de gespecialiseerde jeugdzorg. Dat komt vermoedelijk doordat de generalisten nog niet helemaal gegroeid zijn in hun taak. Uit onzekerheid en door de hoge werkdruk sturen ze door naar de tweede lijn. Wij proberen hen zoveel

Verdeling middelen t.o.v. 2014

Post 2015 2016 2017 2018

Korting 5% 7,5% 10% 15%

Innovaties in benutting en versterking eigen kracht (PCS)1 5% 10% 12,5% 15%

Versterking basisvoorzieningen, preventie en eerstelijn 10% 12,5% 17,5% 20%

Geschatte continuering aanbod intensievere jeugdhulp 80% 70% 60% 50%

Verdeling budget X volgens getrapte aanpak transformatie: een fictief scenario

Figuur: In dit scenario loopt de korting op tot 15% van budget X in het laatste jaar. De tabel geeft aan dat volgens dit scenario het bestaande zorgaanbod binnen vier jaar een halvering van het budget tegemoet kan zien. Er blijft in absolute zin nog een groot bedrag over, maar we moeten niet vergeten dat het hier om gespecialiseerde en soms dure voorzieningen gaat. Halvering van het budget voor deze voorzieningen in vier jaren is bijzonder ingrijpend.

1 PCS = Pedagogische Civil Society

‘Als politicus mag je nooit op de stoel van de professional gaan zitten’

TRANSFORMATIE

9Nederlands Jeugdinstituut

mogelijk rust en ruimte te geven om te groeien in hun rol. En we investeren in hun kennis en kunde.’

NIET AFSCHUIVEN‘We moeten als gemeente loskomen van dogma’s’, vindt Van Engels hoven. ‘Er is veel politieke druk. Toch moeten we ons niet laten opjagen. Natuurlijk, we zetten in Den Haag ook meer in op preventie om de druk op de gespecialiseerde jeugdzorg te verminderen. Maar jongeren moeten ook niet in de eerstelijns zorg blijven hangen. Misschien zijn sommigen meer gebaat bij een korte interventie in de tweedelijns zorg. Doorverwijzen naar gespecialiseerde jeugdzorg is niet afschuiven, maar erbij halen – de eerstelijnszorg blijft aangehaakt. Wat goed is, verschilt per individu. Als politicus mag je nooit op de stoel van de professional gaan zitten. Professionals vormen de dragende kracht van de transformatie. Geef hen dan ook de ruimte om de kwaliteit te bieden die nodig is. Het Nederlands Jeugdinstituut kan een bijdrage leveren aan scholing en kennisvergaring van deze professionals. Door kennis van goed werkende praktijkvoorbeelden breed toegankelijk te maken.’ Want veel wijkteams werken nu nog te geïsoleerd, teveel op zichzelf. Van Gelderen: ‘Natuurlijk doen gemeenten regionaal ook kennis op. Maar dat geeft een onvolledig beeld. Er is behoefte aan een landelijk instituut dat de kennis vanuit de praktijk ontsluit.’ Belangrijk is om daarbij uit te gaan van concrete vraagstukken, benadrukt Van Yperen. ‘We willen als landelijk instituut graag stimuleren dat gemeenten successen van elkaar overnemen. We zien zoveel goede dingen gebeuren. Gemeenten kunnen veel van elkaar leren.’

EN DE TOEKOMST?‘Ik verwacht in Den Haag dat de jeugdgezondheids­zorg en de jeugdhulp steeds verder verweven raken’, aldus Van Engelshoven. ‘Daarnaast hoop ik dat de scheids lijnen tussen 18+ en 18­ minder worden. Ook zullen de netwerken op het lokale niveau steeds belangrijker worden: huisartsen, scholen, politie en woningcorporaties gaan ons helpen bij het zo vroeg mogelijk signaleren van problemen. Nauwere samenwerking kan onnodige

overlap verder terugdringen.’ Withagen: ‘Zutphen gaat zich in 2016 richten op het verbeteren van de communicatie met cliënten, zowel de informatie in brieven als op de website moet eenvoudiger, toegankelijker en duidelijker’, aldus Withagen. ‘Het komt voor dat er jeugd wordt doorverwezen door de huisarts en vervolgens een brief krijgt van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Zonder uitleg kan dat voor verwarring zorgen.’ Daarnaast streeft Zutphen naar meer grip op het inkoopproces. ‘Dat is nog teveel op oude systemen gebaseerd. Het aanbod moet niet alleen goedkoper, maar meer gericht op de vraag. We gaan kijken of we meer prikkels kunnen inbouwen zodat er bijvoorbeeld, waar nodig of mogelijk, sneller wordt op­ en afgeschaald naar en van specialistische jeugd hulp.’ En Leiden? Van Gelderen: ‘Als te rigoureuze bezuinigingen worden terug gedraaid en we lokaal de rust en ruimte krijgen in regelgeving om het goed in te richten, dan gaat het goed. Zo niet, dan vrees ik dat er grote regionale verschillen ontstaan en mensen tussen wal en schip vallen.’ <

TRANSFORMATIE

10 NJij? – nr.2 april 2016

NIEUWE PRAKTIJKEN

Als directeur van het samenwerkingsverband Oost­Achterhoek (primair onderwijs) zet Ab Kreunen zich in voor passende onderwijsplekken voor alle kinderen in zijn regio. En dan hebben we het over de gemeenten Aalten, Oost­Gelre en Winterswijk. Door zijn jarenlange ervaring in het onderwijs en het samenwerkingsverband weet hij hoe weinig effectief het is als ondersteuning op school en thuis niet op elkaar aansluiten. ‘Binnen het onderwijs doe je je stinkende best om via een plan van aanpak het gedrag van een kind te veranderen. Maar de ondersteuning thuis heeft heel andere doelen. Daardoor ontwikkelt een kind niet het gewenste gedrag en dat leidt aan de onderwijskant tot frustratie.’

DUS?Een goede aansluiting tussen ondersteuning thuis en op school vraagt om een nauwe samenwerking tussen onderwijs en gemeenten. In Oost­Achterhoek zijn die contacten al jaren geleden gelegd, vertelt Kreunen. Hierdoor wisten beide partijen elkaar gemakkelijk te vinden in de aanloop naar de invoering van passend onderwijs en de transitie van de jeugd zorg. Volgens Kreunen is dit een van de succes factoren van de regionale aanpak. ‘Vanaf het begin hebben we in gelijkwaardigheid samen gekeken hoe we kinderen en gezinnen op passende wijze met een goed aanbod kunnen bedienen. Deze drie gemeenten moeten een groot compliment krijgen. Ze hebben het onderwijs meteen als partner benoemd en daar ook naar gehandeld.’

GEMANDATEERDE PROFESSIONALSDe nauwe samenwerking werpt zijn vruchten af. De gemeenten en het onderwijs in Oost­ Achter hoek kunnen snel en efficiënt de benodigde ondersteuning voor een kind, thuis en op school organiseren en op elkaar afstemmen:

IN DRIE KWARTIER DE VUISTEN OP ELKAARIn Oost­Achterhoek noemen ze het integraal arrangeren. Gemeenten en onderwijs werken nauw samen waardoor kinderen met zwaardere ondersteunings behoeften snel en goed geholpen worden.

Integraal arrangeren in Oost­Achterhoek

Meer informatie: Chaja Deen, [email protected]

11Nederlands Jeugdinstituut

NIEUWE PRAKTIJKEN

integraal arrangeren noemen ze dat. Dit gebeurt in een boven schools en regionaal zorg­, advies en toewijzings­team (ZATT), waarbij gemeenten indien nodig aanschuiven. In een zorg vuldig voortraject wordt alle benodigde informatie verzameld, aan tafel worden de knopen door gehakt. ‘In een ZATT­bespreking zijn we in staat om met de juiste mensen aan tafel in slechts drie kwartier te komen tot een onderwijs­zorgarrangement voor bijvoorbeeld een kind met een ernstige meervoudige beperking’, zegt Kreunen. De essentie van de ZATT­bespreking is dat er allemaal gemandateerde professionals aan tafel zitten. Zo kan een school, ook als het om speciaal (basis)onderwijs gaat, ter plekke een kind toelaten. ‘Het kind kan bij wijze van spreken de volgende ochtend al geplaatst worden.’

HANDIG GEREGELDDe zorg die nodig is in het onderwijs wordt ook ter plekke geregeld, evenals eventuele afspraken voor een persoons gebonden budget, leerplicht of leerlingenvervoer. De betrokken gemeenten proberen hierbij bestaande schotten zoveel mogelijk te doorbreken, vertelt Kreunen. ‘Jeugdhulp, leerplicht en leerlingenvervoer zijn verschillende portefeuilles. In het begin hadden we daardoor drie mensen vanuit één gemeente aan tafel. Dit vonden ze zelf ook niet handig, dus hebben ze afgesproken dat ze bijvoorbeeld de mogelijkheden van leerlingenvervoer vooraf intern bekijken. Het mandaat van toewijzing geven ze dan mee aan de ene beleidsambtenaar die aan tafel zit. Zo wordt het aantal mensen aan tafel minder, terwijl het mandaat hetzelfde blijft.’ Vaak komt een medewerker van het regionale ondersteuningsteam Jeugd en Gezin, dat laagdrempelige hulp biedt aan kinderen en gezinnen, mee met de

ouders. Hij of zij zorgt ervoor dat goede afstemming plaatsvindt met eventuele ondersteuning thuis.

SIMULATIEBESPREKINGOverigens is het niet vanzelf gegaan dat gemeenten en schoolbesturen akkoord gingen met deze wijze van integraal arrangeren. Om iedereen mee te krijgen, organiseerde het samenwerkings­verband ruim vóór de transitie een simulatie van een ZATT­bespreking. Alle gemeenten en het onderwijs­veld waren uitgenodigd om met eigen ogen te zien welke verbeteringen nodig waren. ‘We hadden een gesimuleerde

ZATT­bespreking rond een kind met een ernstige meervoudige beperking, met een echt kind en echte ouders aan tafel. De binnenkring bestond uit twaalf mensen die de zorg en ondersteuning voor dit kind bespraken. In de buitenkring zaten zo’n vijftig tot zestig man vanuit gemeenten en onderwijs, die toekeken. Aan tafel vertelden de ouders wat er allemaal met hun zoon aan de hand was. En dat ze onder andere met vijf instanties te maken hadden, met vijf keer dezelfde intake. Het was muisstil in de zaal. Iedereen zag het belang om dit te verbeteren.’ Zeker voor gemeenten helpt het om de realiteit van kinderen met een extra zorg behoefte te laten zien, meent Kreunen. ‘Zij kennen de wetten en regels. Maar als je in je familie of kennissenkring nooit te maken hebt gehad met een kind met

een ernstige beperking, dan heb je geen idee wat er speelt in zo’n gezin en wat ouders moeten doen om de zorg voor hun kind te organiseren. Voor iedereen in de zaal kwam dit als een mokerslag. Er was unanieme instemming met onze plannen.’

SUCCESFACTORENAb Kreunen is enthousiast over de Oost­ Achterhoekse praktijk, maar benadrukt dat dit regionaal gebonden is. ‘Deze aanpak is het meest mooie passende plaatje voor onze omgeving. Kopieer je dit naar bijvoorbeeld een grote stad, dan het is het de vraag of dit model daar gaat werken.’ Wel denkt Kreunen dat afzonderlijke factoren elders kunnen werken. ‘Het allerbelangrijkste is dat wij vanuit het onderwijs en de gemeenten elkaar weten te vinden op basis van gelijk waardigheid, vertrouwen en een gemeenschappelijke uit daging. Ten tweede zijn we in staat geweest om gezamenlijk een goede infrastructuur op te bouwen, met het ondersteuningsteam en het ZATT. En een derde belangrijk punt is dat dit nooit een pilot is geweest. Het was nooit de vraag of we dit moesten doen: we gingen het gewoon doen en keken onderweg wel waar bijstelling nodig was.’ <

HET NEDERLANDS JEUGDINSTITUUT IN OOST-ACHTERHOEK

Een van de voorlopers van het samen-werkings verband Oost-Achterhoek behoorde tot een van de zeven samen werkings-verbanden primair onderwijs in een project van het Nederlands Jeugdinstituut over de kwaliteit van zorg- en adviesteams (ZAT). Later dit jaar publiceert het Nederlands Jeugd instituut een uitgebreide praktijk-beschrijving van de samenwerking in Oost-Achterhoek op de website, vanuit het perspectief van het onderwijs, de jeugdhulp en de gemeenten.

‘Het werd muisstil tijdens de simulatie:

iedereen zag dat er iets moest veranderen’

12 NJij? – nr.2 april 2016

UITGELICHT

COMMISSIE AZOUGH: STAPPENPLAN VOOR AANPAK LOVERBOYS-PROBLEMATIEKEr is nog onvoldoende bekend over jongens die slachtoffer zijn van loverboys. Er komt een stappenplan zodat zorgorganisaties gaan werken binnen het kwaliteitskader. Bij de aanpak van loverboy-problematiek is de ketensamenwerking cruciaal. Aldus drie uitkomsten uit de Commissie Azough, die eind 2015 haar werk afrondde. Naïma Azough, voorzitter van de commissie, is tevreden. ‘Belangrijk is dat onze bevindingen niet in een la terechtkomen en dat we nu doorpakken.’

Naast een stappenplan is het ook nodig om de aanpak bij specifieke doel groepen, zoals licht verstandelijk

beperkte meisjes, nader te omschrijven. Hoewel de commissie haar werk heeft afgerond, zal Azough de komende jaren nog optreden als ambassadeur: ‘Het is belangrijk om door te gaan. Ik zie bijvoorbeeld dat de ketensamenwerking cruciaal is. Meisjes kunnen nu bijna verdwijnen in het systeem doordat er bij de politie en zorgorganisaties gewerkt wordt met verschillende protocollen. Bovendien kent men elkaar niet en is de kennis over loverboys vaak verschillend belegd binnen een organisatie. Als je dat niet weet, is het moeilijk om te bepalen waar je terecht kunt met je vragen of wie er actie moet ondernemen. Hier wil ik de komende tijd met organisaties als de VNG meer werk van maken.’

De Commissie Azough - voluit Commissie Aanpak meisjesslachtoffers loverboys/mensenhandel in de zorg voor jeugd - startte in 2014 met haar werk. De opdracht was om met steun van het ministerie van VWS en op initiatief van Jeugdzorg Nederland een actie-plan op te stellen voor de aanpak van loverboy- en mensenhandelproblema-tiek in Nederland. De commissie is ondersteund door het Nederlands Jeugd instituut. Eind 2014 verscheen het actieplan Hun verleden is niet hun toekomst.

Het actieplan is te downloaden op: www.nji.nl/nl/Publicaties

13Nederlands Jeugdinstituut

NIEUWS

De toolbox Wijkteams werken met jeugd biedt een overzicht van kennis voor professionals die in een wijkteam werken met kinderen, opvoeders en gezinnen. Per onderwerp, zoals veiligheid thuis en op school, problematisch gedrag en ouderschap, is te zien wat werkt in de hulp aan kinderen, opvoeders en gezinnen en welke hulpmiddelen daarbij bruikbaar zijn. Gratis downloaden via www.wijkteamswerkenmetjeugd.nl.

De website is een samenwerking van het Nederlands Jeugdinstituut met de kennisinstituten Movisie, VanMontfoort, PI Research en Praktikon.

Tools voor wijkteams

Veel gemeenten zijn bezig met een aanpak van kindermishandeling. Maar waar begin je?

1. Investeer in training van alle professionals die vallen onder de Wet meldcode. Uit onderzoek blijkt dat getrainde professionals drie keer vaker kindermishandeling signaleren en melden dan anderen. Deze investering is dus de moeite waard! Organisaties zoals de Landelijke Vakgroep Aandachtsfunctionarissen Kindermishandeling (LVAK) en Augeo kunnen helpen met protocollen, trainingen, certificering en e-learningprogramma’s.

2. Abonneer u gratis op de Monitor Aanpak Kindermishandeling, een instrument dat gemeenten ondersteunt in hun (preventie)beleid rondom kindermishandeling en huiselijk geweld. www.nji.nl/Monitor­Aanpak­Kindermishandeling.

3. Formuleer preventiebeleid aan de hand van de tien punten uit de monitor. Via de monitor kunt u vervolgens ook de voortgang van uw beleid volgen.

4. In drie stappen weten waar uw gemeente staat en wat er nog moet gebeuren? Dat kan met de digitale tip sheet Preventie van kindermishandeling in drie stappen. Deze tipsheet is te vinden op www.nji.nl/nl/Kindermishandeling­Praktijk/Preventie­van­kindermishandeling­in­drie­stappen.

5. Het Nederlands Jeugdinstituut wil graag een aantal gemeenten ondersteunen bij de preventieve aanpak van kinder mishandeling. Aanmelden kan bij Nic Drion ([email protected]) of Klaas Kooijman ([email protected]).

KINDERMISHANDELING AANPAKKEN? VIJF TIPS VOOR GEMEENTEN

14 NJij? – nr.2 april 2016

NIEUWE PRAKTIJKEN

Integrale jeugdhulp van de bovenste plankKenter Jeugdhulp werkt sinds kort met ambulante multifocale teams. Twee hulpverleners, een vanuit de jeugd­ggz en de andere vanuit Jeugd en Opvoedhulp (J&O), werken nu samen voor één gezin, met één dossier en één plan. Doel: integrale jeugdhulp van de bovenste plank.

15Nederlands Jeugdinstituut

Er is een hoop gebeurd bij Kenter Jeugdhulp. De organisatie poogde zich te ontwikkelen van een Jeugdriagg (die ambulant poliklinisch werkte) en een organisatie voor Jeugd en Opvoedhulp (met een breed scala aan hulpvormen en voorzieningen) tot een integrale jeugdhulp­organisatie. Als eerste is gekeken of deze samensmelting kon plaatsvinden in ambulante multifocale teams. ‘Daarin kun je namelijk het meest eenvoudig die twee kennis gebieden van psychiatrie en jeugd en opvoedhulp combineren’, aldus regiomanager Zuid­Kennemer land Hella van de Beek.

PRIMA PILOTHet begon begin 2014 met een pilotproject op de locatie Haarlemmermeer. In een klein jeugd­ggz team werden twee hulpverleners Jeugd en Opvoedhulp (J&O) toegevoegd. Bij elke brede hulpvraag werden twee hulpverleners, een vanuit de jeugd­ggz en de andere vanuit J&O, op de casus gezet waarin ze samenwerkten; voor één gezin, met één dossier en één plan. Ze deden standaard samen het startgesprek met het kind en de ouders. En samen beoordeelden ze wat er aan methodieken en interventies ingezet moest worden. Hoofddoel: cliënten integraal, snel en deskundig helpen in een ambulant traject waarbij de hulp ontschot is. Die pilot sloeg aan en in juli 2015 is Kenter Jeugdhulp geboren. Er zijn nu ambulante multifocale teams die grosso modo op dezelfde wijze werken, al zijn er verschillen per regio. Van de Beek: ‘In de ene regio zal er een groter accent liggen op de ggz­hulp. Er zijn ook regio’s waarin de twee hulpvormen wel helemaal geïntegreerd worden. Het verschil heeft vooral te maken met de inkoopmogelijkheden. Niet overal is door gemeenten zowel jeugd­ggz als J&O ingekocht. De financieringsstromen zijn nog gescheiden.’ Desondanks probeert Kenter Jeugdhulp zo vraaggericht mogelijk te werken. ‘Want er zijn natuurlijk kinderen met ggz­problematiek waar thuis ook J&O­steun nodig is.’

SUCCESFACTORENHet ideale multifocale team bestaat uit hulp­verleners die ieder werken vanuit hun eigen

kennisgebied, maar die wel bereid zijn goed samen te werken, kennis te delen en de hulp­vraag van de klant te vertalen naar de expertises binnen het team. Van de Beek: ‘Dus niet alleen nadenken over wat je zelf kunt doen voor een gezin, maar ook wat je collega’s daarin kunnen betekenen. Je moet van elkaar weten waar de ander goed in is.’ Een tweede team is in september gestart, maar bevindt zich nog in de beginfase. ‘Het duurt een tijd voordat de werk­wijze erin zit. Veel medewerkers zijn gestart met oude caseload waarin ze veel in hun eentje deden op de oude manier of met andere collega’s. Structureel samen in het nieuwe team met elkaar werken, is nog pril.’ Toch ziet Van de Beek al wel welke elementen cruciaal zijn om de samenwerking tussen ‘de twee bloedgroepen’ te laten slagen. ‘Je moet elkaar respecteren en aan elkaar duidelijk maken wat je wel en niet kunt. Je moet bovendien bereid zijn breed en vanuit meerdere perspectieven te kijken naar de problematiek die zich voordoet. En je moet dezelfde visie delen.’

DIGIBORDVan de Beek heeft er alle vertrouwen in dat het goed komt. ‘Mijn ervaring is dat als teamleden het over de inhoud hebben, ze er wel uitkomen.’ Niet dat alles van een leien dakje loopt. ‘Er zijn praktische belemmeringen. Zo werken we nog met twee registratiesystemen. Het nieuwe ECD (Electronisch Cliënten Dossier, red.) is op zijn vroegst in oktober klaar.’ Tot die tijd gaat Kenter met dit euvel pragmatisch om. ‘We werken ­ net als de FACT­teams ­ met een digibord. Alle kwesties rondom nieuwe intakes of behandelplannen worden twee keer per week in het multifocaal team besproken. Op zo’n digibord zie je precies wat er nog met een cliënt moet gebeuren en wie er waar mee bezig is, ook op administratief niveau.’

TWEE CULTURENKenter jeugdhulp heeft begeleiding gehad van het Nederlands Jeugdinstituut. Er waren namelijk twee culturen die moesten samenwerken. Van de Beek: ‘J&O­medewerkers bijvoorbeeld zijn

NIEUWE PRAKTIJKEN

Meer informatie: Marjan de [email protected]

‘Je moet elkaar respecteren en aan elkaar duidelijk maken wat je wel en niet kunt’

16 NJij? – nr.2 april 2016

gewend om solistisch te werken. Nu moesten ze leren om niet te lang in hun eentje door te hobbelen, maar er een ander bij te halen om mee te kijken.’Hier kwam de meerwaarde van het Nederlands Jeugdinstituut naar boven. ‘Denk bijvoorbeeld aan diverse termen die in beide disciplines een andere betekenis hebben. In de Jeugd en Opvoedhulp zijn ‘verwijzers’ de mensen die een cliënt aanmelden, in de ggz zijn het vaak de cliënten zelf. Noem je iets een startgesprek of een intake? Daar zit ook een wereld van verschil achter. Je moet samen beslissen hoe je het gaat noemen en waarom. In die verkenning is het Nederlands Jeugdinstituut heel behulpzaam geweest.’ De vraag was ook hoe je van een visie van integraal werken tot de praktijk komt. ‘In het concretiseren van onze visie heeft het Nederlands Jeugdinstituut ons zeer geholpen.’ Er werden interviews gedaan met medewerkers over de beoogde doelgroep en de vraag wat nu integraal werken moest inhouden. Daarnaast organiseerde het instituut vijf ontwerpsessies met vertegenwoordigers van de beide fusie­organisaties: over doelgroep en doel, de te gebruiken werkprocessen en de in te zetten methodes en interventies. Van Beek: ‘Dit hielp om intern een transformatie op gang te brengen. De nieuwe werkwijze is er echt door gaan leven.’ <

NIEUWE PRAKTIJKEN

JEUGDHULPVERLENER MARCO

‘Ik heb altijd gewerkt op de voormalige Jeugdriagg, dus het psychiatriedeel. Sinds dit najaar zit ik in een multifocaal team. De grote verandering is dat ik psychiatrische behandeling van jongeren integreer met opvoedondersteuning aan ouders. Neem een meisje van 14 dat niet meer naar school gaat. Dat geeft veel onmacht bij haar ouders. Maar waarom gaat ze niet meer naar school? Ik start met diagnostiek, mijn collega van J&O is ondertussen gestart met opvoedondersteuning en ouderbegeleiding. Vroeger zat daar een schot tussen. Er waren twee organisaties, je moest je apart aanmelden, het was lastig om een locatie te regelen. Nu is het schot zo goed als weg. Ik kan gemakkelijker terugkoppelen naar degene die de opvoedhulp doet en andersom. We kunnen samen gesprekken voeren. De communicatie is veel gemakkelijker. Kortom: je zit veel dichter bij elkaar en kunt dus letterlijk meer geïntegreerde zorg bieden. We moeten nog wel uitvinden wat dit van mij als professional precies vraagt. We komen uit twee verschillende zorgsoorten. Je spreekt niet automatisch elkaars taal. Wij werken vanuit het medisch model en J&O vanuit een gezinsgericht model. Dat heeft gevolgen voor de verslaglegging. J&O is gewend een verslag veel meer met de ouders te maken. Dat hoeft dan niet nog eens besproken te worden. Het medisch model vereist dat wel. Wij moeten ons ook meer aan richtlijnen houden. Zo moet er een hoofdbehandelaar meekijken bij diagnostiek en evaluatie. En een psychiater moet soms aanwezig zijn bij de bespreking van het ziektebeeld. Hoe je dat samenvoegt, is zowel administratief als qua verslaglegging best lastig. Als het gaat om de zorg op zich, dan vinden we elkaar heel gemakkelijk. Natuurlijk is er discussie, bijvoorbeeld over wat zwaarder weegt: het psychiatrische deel of de opvoedhulp? Maar die discussie is zinvol, die is nodig om tot een goed geïntegreerd plan te komen. Juist als je het verschil tussen beide disciplines in stand houdt, ben je aanvullend op elkaar. Dan krijg je van beide disciplines het beste.’

Marco van ’t Wout is jeugdhulpverlener ambulant multifocaal team Kenter Jeugdhulp, Haarlem.

‘Zodra team leden het over de inhoud hebben, komen ze er wel uit’

17Nederlands Jeugdinstituut

NIEUWS

Nieuw dossier: Sterke basis voor de jeugdEen sterke basis voorkomt dat gewone, alledaagse opgroei- en opvoed problemen uitgroeien tot ernstige problemen. Het resultaat? Een betere balans tussen door de overheid gefinancierde zorg en dienstverlening én de eigen kracht van burgers, gezinnen en hun sociale netwerk. Een sterke basis vereist een stevige rol van gemeenten. De Jeugdwet stelt dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het versterken van het opvoedkundig klimaat in gezinnen, wijken, buurten, scholen en kinderopvang.

Het Nederlands Jeugdinstituut legt in het dossier Sterke basis voor de jeugd (www.nji.nl/sterkebasis) uit waar een gemeente zich op moet richten om een sterke basis te realiseren. Het dossier bevat praktijkvoorbeelden uit Almere, Boxtel, Ede, Westervoort en Zaanstad. Wat valt op? Gemeenten werken samen met pedagogische basisvoorzieningen: kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, integrale kindcentra en brede scholen, onderwijs en de vrijetijdssector. Al deze voorzieningen spelen een essentiële rol bij het creëren van een sterke basis. Dat vereist dat ze werken aan pedagogische kwaliteit, ouders betrekken, onderling samenwerken en expertise benutten vanuit de jeugdhulp.

In het dossier Pedagogische basis voorzieningen (www.nji.nl/pedagogische-basivoorzieningen) geeft het Nederlands Jeugd-instituut informatie over al deze aspecten. Er is ook nadruk kelijk aandacht voor voor- en vroegschoolse educatie, om onderwijs-achterstanden te voorkomen.

Richtlijn voor professionals

Met ouders praten over kindermishandeling

Professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming moeten nauw samenwerken met jeugdigen en hun ouders bij het vaststellen van de aard en ernst van hun problemen. Ook moeten professionals samen met jeugdigen en ouders beslissen over welke aanpak het meest passend is. Dit zijn de belangrijkste aanbevelingen uit de richtlijn Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp voor jeugdhulp en jeugdbescherming die dit jaar is verschenen. Doel? Ervoor zorgen dat gezinnen tijdig de hulp krijgen die het best bij hen past. De richtlijn is een van de veertien richtlijnen voor jeugdhulp en jeugd-bescherming die ontwikkeld wordt om jeugdprofessionals te helpen bij hun werk. De richtlijn is geautoriseerd door de beroepsverenigingen NIP, NVO en BPSW.Er zijn binnenkort in totaal 16 richtlijnen ontwikkeld. Het komend jaar wordt gewerkt aan de invoering van deze richtlijnen in de beroeps praktijk van jeugdhulp en jeugd-bescherming en het zo nodig bijstellen van de richtlijnen.

Meer informatie: Karlijn Stals, [email protected]. www.richtlijnenjeugdzorg.nl

Professionals die met kinderen en ouders werken, zijn op basis van de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling verplicht om aandacht te besteden aan (vermoedens van) kinder mishandeling en huiselijk geweld. In de meldcode staan vijf stappen die professionals kunnen zetten. Een van de stappen is: in gesprek gaan met de kinderen en ouders. Het met ouders en kinderen bespreken van (vermoedens van) kindermishandeling of huiselijk geweld vraagt het nodige van de professional. Zo is de houding die een professional tijdens het gesprek aanneemt van groot belang: het gesprek moet de vertrouwensrelatie met ouders niet in gevaar brengen. Ook de voorbereiding en het stellen van de juiste vragen is zeer belangrijk. In de online tipsheet In gesprek met kind en ouders staan voorbeeldvragen en aandachtspunten voor deze gesprekken. Niet alleen algemene inzichten over praten met ouders en kinderen staan centraal, maar ook de inzichten en ervaringen van oplossingsgericht werken en Signs of Safety.

www.nji.nl/kindermishandeling

18 NJij? – nr.2 april 2016

HET GESPREK

DE VISIE VAN ANGELIQUE BERG

De decentralisaties geven gemeenten grote beleidsvrijheid. Gaat dat goed?‘Als ik zie met hoeveel energie en enthousiasme gemeenten hun nieuwe verantwoordelijkheden oppakken, dan heb ik alle vertrouwen in die verbeterslag. Maar het gaat niet vanzelf goed. Ik geloof niet in dingen opleggen, ik denk meer in termen van partnerschappen. Als ik kijk naar onze relatie met de VNG en een aantal gemeenten dan is die heel open en constructief. Tot nu toe draaide het daarbij vooral om een vrij ingewikkelde budgettaire discussie. Gelukkig hebben we die grotendeels achter de rug en kunnen we ons op de inhoud concentreren.’

Hoe ziet u de rol van VWS?‘Onze rol als centrale overheid is er een van agenderen en faciliteren. Wij moeten ervoor zorgen dat er kennis en kunde beschikbaar komt om de kwaliteit en effectiviteit van het stelsel te verhogen. Zo stimuleren we onderzoek en professionalisering in de vorm van subsidies aan organisaties als het Nederlands Jeugd instituut. En zo vragen we het CBS om statistische informatie te verzamelen. Daaruit kunnen maatschappelijke ontwikkelingen naar voren komen op grond waarvan wij verdiepend onderzoek kunnen laten doen.’

Kunnen we niet meer rendement halen uit het vergelijken van lokale en regionale ontwikkelingen zodat we op grond daarvan het gesprek kunnen

aangaan over welke aanpak het best werkt? Zou een rijksoverheid dit niet moeten stimuleren?‘Als er ergens lokaal of regionaal iets slims wordt bedacht, lijkt het me niet meer dan logisch dat gemeenten van die ervaringen gebruik maken. Beleidsvrijheid mag dat niet in de weg staan. Ik verwacht ook dat het zo zal lopen. Nu is het daar misschien te vroeg voor. De transitie is maar net achter de rug en de eerste cijfers van het CBS zeggen nog niet veel. Natuurlijk willen we als landelijke overheid ook iets met die cijfers maar niet om aan naming and shaming te doen. De insteek moet zijn dat je met elkaar het gesprek aangaat over wat die cijfers je vertellen. Waarom gaat het op bepaalde plekken minder goed, terwijl het stelsel elders beter lijkt te functioneren? En hoe kun je dat bijsturen? Met de nieuwe Jeugdwet willen we betere resultaten genereren. Als cijfers dan het tegendeel uit wijzen, moet je daar als systeemverantwoordelijke overheid vragen over kunnen stellen.’

Wat vindt u zelf het belangrijkste?‘Uiteindelijk ben ik maar in één ding geïnteresseerd, namelijk: wat werkt? En misschien nog belangrijker: weten we ook waarom iets werkt? Want dan kun je het makke lijker ergens anders toepassen. Natuurlijk kun je incidenten nooit helemaal uitsluiten. Waar het om gaat, is dat de betrokkenen bereid zijn te onderzoeken hoe het heeft kunnen gebeuren en daarvan te leren.

‘Eigenlijk ben ik maar in één ding geïnteresseerd: wat werkt?’ Dat stelt Angelique Berg, directeur­generaal Volksgezondheid bij het ministerie van VWS. Bestuurder Kees Bakker van het Nederlands Jeugdinstituut spreekt met haar over de decentralisaties van de zorg voor jeugd en de daardoor ontstane nieuwe verhoudingen. Hoe ziet zij haar rol?

19Nederlands Jeugdinstituut

‘Onze rol als centrale overheid is er een van

agenderen en faciliterenIk wil weten wat er werkt

en waarom iets werkt’

20 NJij? – nr.2 april 2016

Daar hebben de samenwerkende inspecties ook een belangrijke rol in. Het toezicht is immers niet gedecentraliseerd maar valt nog steeds rechtstreeks onder de staatssecretaris. En hoewel de inspecties zich misschien niet direct op gemeenten richten, kan hun bemoeienis wel belangrijke sturingsinformatie opleveren. Ik merk dat gemeenten zich daarvan bewust zijn. Zo waren er het afgelopen jaar helaas weer enkele tragische incidenten. Gemeenten hebben zich daarbij niet afzijdig gehouden maar zelfs aan de inspecties gevraagd om er onderzoek naar te doen. Dat vind ik een goede ontwikkeling.’

Zouden gemeenten meer moeten sturen op kwaliteit en resultaat van zorg in relatie tot de opbrengsten én kosten? Neem bijvoorbeeld een opvoedmethode die in vijf sessies hetzelfde effect heeft als een andere aanpak in tien sessies, dan is dat prijsverschil voor gemeenten belangrijke informatie. In onderzoek naar effectiviteit van jeugdhulp en preventie wordt dat tot nu toe nauwelijks onderzocht. Moet dat de komende jaren niet wat verder worden aangejaagd?‘Het moet inderdaad allemaal goedkoper worden. Dat betekent overigens niet dat op kindniveau per se de goedkoopste oplossing

moet worden gezocht. Een kind moet snel de juiste ondersteuning op maat krijgen. Als dat betekent dat er direct een zwaar zorgtraject nodig is, dan moet dat er komen. Ik ben er overigens van overtuigd dat dit op termijn besparend werkt omdat je adequaat aansluit op de hulpbehoefte. Maar er is niet altijd zware specialistische hulp nodig. Er is nog veel winst te halen. Als je weet hoe inefficiënt alles voorheen georganiseerd was, moet dat mogelijk zijn. Winst zit niet alleen in inhoudelijke keuzes over het organiseren van de jeugdhulp, maar ook in de administratieve processen eromheen. Dat vraagt zeker in het begin dat we actief met elkaar vinger aan de pols houden. Zo leken de administratieve lasten uit de hand te gaan lopen door een enorme range aan verschillende productcodes die overal in het land bedacht werden. Daar hebben gemeenten en aanbieders met ondersteuning van ons nu een flinke standaardisatieslag in gemaakt waar alle betrokkenen bij gebaat zijn.’

Welke rol ziet u voor de kennisinfrastructuur?‘In mijn ogen is een belangrijke rol weggelegd voor de kennisinfrastructuur. Als geen ander ministerie zetten we daar ook fors op in. We moeten ons realiseren dat er heel veel op gemeenten af komt: de Wmo, passend onderwijs,

ANGELIQUE BERGGeboortedatum: 4 december 1969Burgerlijke staat: samenwonend, 3 kinderen

WERKERVARING• Directeur-generaal

Volksgezondheid bij het ministerie van VWS

• Directeur-generaal Fiscale Zaken bij het ministerie van Financiën

• Directeur Algemene Fiscale Politiek bij Financiën

• Directeur Lokale Milieukwaliteit en Verkeer bij het ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu

• Directeur Klimaat en Luchtkwaliteit, eveneens bij VROM

• Diverse functies bij het ministerie van Algemene Zaken, waaronder raadsadviseur

21Nederlands Jeugdinstituut

de Participatiewet en dan nog die enorme stroom vluchtelingen waar niemand op gerekend had. Voor een deel is de nieuwe wetgeving een kwestie van goed inregelen, maar voor sommige dingen heb je meer tijd nodig. Daar moeten we gemeenten bij helpen.’

En uw inbreng?‘Waar het mij om gaat is hoe we nog beter gebruik kunnen maken van al die kennis die we via de kennis infrastructuur genereren. Eigenlijk miste ik daar tot nu toe de strategische component een beetje in. Om onze strategische, wat meer langetermijnvragen te bepalen, hebben we sessies gehouden met de verschillende kennis instituten. Daaruit kwamen verschillende kwesties in het sociaal domein naar voren maar ook vragen over personalized medicine, demedicaliseren, de spanning daartussen en allerlei solidariteits vragen. Daar gaan we mee aan de slag. Als departement investeren we enorm in kennis maar dat moeten we dan wel op een ordentelijke manier omzetten in beleid.’

Wij voeren programma’s uit in opdracht van beroeps groepen, maar het Rijk speelt daarin een belangrijke rol, ook financieel. Gaat u daarmee door?‘Idealiter regelt het veld dat allemaal zelf, zeker als je een professionaliseringsslag wilt maken. Vanuit hier duwen we daar nog behoorlijk tegenaan. Op termijn kan dat veranderen, als de sector echt geprofessionaliseerd is. In mijn ogen komen we dan in een nieuwe fase waarin we van het veld meer eigen verantwoordelijkheden mogen verwachten. In de basisgezondheidszorg gebeurt dat al. Daar stelt de beroepsgroep zelf de richtlijnen vast en toetst de Inspectie voor de Gezondheidszorg of men zich daaraan houdt. Zo’n model kan ik me ook voorstellen in de jeugdsector, maar zo ver is het nog niet. In deze fase houden wij een rol in het agenderen van die verdere professionalisering, om ervoor te zorgen dat kennis over wat werkt ook in de praktijk gebruikt gaat worden.’ <

Psychische problemen komen bij zwerfjongeren meer dan gemiddeld voor. Toch heeft de ggz maar weinig teams die zich richten op deze kwetsbare groep. ‘Gemeenten en instellingen, zorg ervoor dat u deze jongeren niet vergeet’, schrijft C. Poelen in haar weblog op Kennisnetjeugd.nl, het interactieve platform van het Nederlands Jeugdinstituut.

Zwerfjongeren hebben te maken met allerlei sociaal-maatschappelijke problemen. Lichamelijke en psychische gezondheids klachten vormen een ernstige belemmering voor hun terugkeer in de maatschappij. In vergelijking met andere jongeren hebben ze meer dan gemiddeld last van depressieve stemmingen, angstklachten, agressief gedrag, paranoïde gedachten en licht verstandelijke beperkingen. Daarnaast is er sprake van drugsgebruik en suïcidepogingen. Het lastige is dat er nog steeds weinig teams binnen de ggz zijn die aan-sluiten bij de behoeften van zwerfjongeren. Extra lastig voor deze doelgroep is dat de geestelijke gezondheidszorg voor jongeren tot 18 jaar geregeld wordt vanuit gemeenten, terwijl de zorg voor 18-plussers bij de zorgverzekeraars ligt. Een jeugdige die op zijn 18e verjaardag in behandeling is bij een ggz-instelling gaat dus over van de Jeugdwet naar de Zorg-verzekeringswet.

FACT-JEUGDWat te doen? Zowel gemeenten als zorginstellingen moeten de verantwoordelijkheid nemen om passende zorg te waarborgen. Wat te denken van een FACT-jeugdteam? FACT Jeugd is er voor kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar én hun gezinnen met complexe problemen op meerdere levens-gebieden. FACT werkt zowel poliklinisch als ambulant. Dit betekent dat behandeling en begeleiding zowel op kantoor als thuis, op school of op straat kan plaatsvinden. Kenmerkend voor dit team zijn de outreachende aanpak, multidisciplinaire werkwijze en de mogelijkheid om voor langere tijd betrokken te blijven. Vanuit een FACT-jeugdteam kan de behandeling zich richten op zowel psychische problemen en verslaving als op de praktische begeleiding.

Het Nederlands Jeugdinstituut zet in op betere hulpverlening als jongeren volwassen worden. Het project 18 jaar en dan? draait sinds half 2015 en wil gemeenten en professionals hierbij ondersteunen.

Meer informatie: Pink Hilverdink [email protected]. Zie ook: www.nji.nl/nl/Kennis/Dossier/Zorgcontinuiteit-18-plussers

Vergeet die 9.000 zwerfjongeren niet

‘Een kind moet snel de juiste ondersteuning op maat krijgen’

22 NJij? – nr.2 april 2016

INTERVIEW

Leren van incidenten:

WAT IS EEN LERENDE PRAKTIJK?‘Het houdt in dat je als professional en organisatie werkt aan continue verbetering van je kwaliteit en professionaliteit. Dat je regelmatig expliciet stilstaat bij vragen als: Hoe doen we het? Wat gaat er goed? En wat kunnen we leren van situaties die niet goed gegaan zijn?’

HOE DOE JE DAT? ‘Er zijn verschillende methoden om systematisch te leren en reflecteren, denk bijvoorbeeld aan leerbijeenkomsten. Specifiek voor leren van incidenten is er Learning together, een werkwijze uit Engeland die uitgaat van gezamenlijk leren in de keten. De Stichting Learning Together verzorgt de uitvoering in Nederland. Eveneens uit Engeland komt Domestic Homicide Reviews, door Movisie beschreven en oorspronkelijk bedoeld voor incidenten waarbij iemand is omgekomen door huiselijk geweld. Bij beide benaderingen gaat het om casussen waar iets mis ging, zaken waar ook de Inspectie naar kijkt. Met dat verschil dat de Inspectie kijkt naar wat er mis is gegaan en wie daarvoor verantwoordelijk is, aanbevelingen geeft ter verbetering en daar in de toekomst op toetst. De insteek bij Learning Together is niet de schuldvraag maar vooral: hoe kunnen we

Leren van incidenten, een reflectieve praktijk. Het zijn termen die je steeds vaker hoort als het gaat om jeugdhulp. Maar wat houdt het in de praktijk in? Ingrid ten Berge, orthopedagoog en programmaleider Veilig opgroeien van het Nederlands Jeugdinstituut, legt het uit.

DE KNOP MOET OM!

‘Er zit een grens aan wat je

kunt bereiken met nieuwe

regels en instrumenten’

23Nederlands Jeugdinstituut

Learning together: een casusleren van deze incidenten om het in de toekomst beter te doen? Dat past in de ontwikkeling van de reflectieve praktijk, waarin het niet meer per se gaat over wat er misging in een individuele casus maar meer gekeken wordt naar het grotere geheel: hoe kunnen we met elkaar de zorg voor de jeugd verbeteren?’

HOE PAST DIT BIJ DE TRANSFORMATIE?‘We willen met zijn allen dat de zorg effectiever wordt. Dat we beter met minder gaan doen. Dan moeten we ook systematisch kijken naar hoe we het doen en hoe we onze praktijk verder kunnen verbeteren.’

WAT VIND JE VAN RISICOSTURING? ‘Je moet je altijd afvragen hoe effectief risico-sturing is. Niet elk incident zou aanleiding moeten zijn om de praktijk nieuwe regels op te leggen. Er lijkt steeds meer een ‘risico-regelreflex’ op te treden waarbij er na een incident maatregelen worden gevraagd om de kans op herhaling zoveel mogelijk in te dammen. Op incidenten wordt dan gereageerd met meer controle mechanismen, protocollen, procedures en instrumenten. Maar de vraag is of die daadwerkelijk leiden tot effectievere zorg en duurzame resultaten. Ik denk dat er bewustwording moet optreden van de grenzen die er zijn aan wat je kunt bereiken door invoering van instrumenten en nieuwe regels. Natuurlijk, het gebruik van instrumenten en procedures kan professionals en organisaties ondersteunen om het goed te doen. Maar leren van ervaringen, kritisch zijn over je eigen functioneren, reflecteren op wat je doet en vervolgens verbeteren, dat is minstens zo belangrijk.’

DIT MOET EEN CONSTANT PROCES ZIJN?‘Ja, een proces dat je bovendien moet monitoren. Want dat is de visie van het Nederlands Jeugd­instituut op de lerende praktijk. Als je in een continue cyclus wilt werken aan kwaliteit en professionaliteit van de zorg voor ouders en kinderen, dan moet je meten wat je doet. Het is een meet­, weet­, leer­, spreek­ en verbeter beweging. Oftewel: je moet monitoren wat je doet, daarvan leren en het er met elkaar over hebben.’ <

CASUS: LIA EN HAAR BABY Lia, een meisje van 17 met een lichte verstandelijke beperking, heeft een verleden van kindermishandeling, huiselijk geweld en verschillende plaatsingen bij zowel pleeggezinnen als residentieel. Lia is zwanger. Ze woont in een opvanghuis voor aankomende lvb-moeders. Tijdens de zwangerschap zijn er zorgen: kan Lia dit wel aan straks? De zorgen komen van de begeleiders in het opvanghuis en van de verloskundige. Lia staat onder toezicht, maar het ging de laatste tijd weer goed. Jeugdbescherming is op de achtergrond aanwezig. Ondanks de zorgen worden er geen preventieve maatregelen genomen. Als het kind is geboren, reageert Lia niet adequaat op de baby. Na twee maanden ontdekt een van de begeleiders verdachte blauwe plekken bij de baby. Onderzoek door een gespecialiseerde arts wijst uit dat dit door fysiek geweld is veroorzaakt. Hoe heeft dit kunnen gebeuren?

STAP 1: VOORBEREIDINGDe eerste stap is dat de hulpverleners en organisaties constateren dat ze onderzoek willen doen naar hoe dit heeft kunnen gebeuren. Waren er signalen, had de veiligheid van de baby eerder gewaarborgd dienen te worden? Op basis van het incident wordt besloten een leerreview te doen volgens de methode Learning Together. Eén van de instellingen fungeert als opdrachtgever en schakelt twee reviewers ofwel onderzoekers in. Er wordt een reviewgroep geformeerd. Die bestaat uit afgevaardigden van de betrokken organisaties die de relevante documenten overleggen en aanwijzen wie er in deze casus geïnterviewd zouden moeten worden. Er wordt tevens een leergroep geformeerd. De groep bestaat uit de te inter viewen personen en direct betrokkenen.

STAP 2: INTERVIEWSIn deze fase worden de onderzoeksvragen geformuleerd. Waren er signalen van mishandeling? Zo ja, hoe kan het dat geen van de betrokken partijen alert is geweest? De betrokken professionals worden geïnterviewd. Learning Together gaat uit van wat je achteraf weet. Je kunt dus niet zonder meer schuldigen aanwijzen en dat wordt dan ook niet gedaan. Anders gezegd: bij het leren van incidenten staat een system approach voorop. Het gaat niet om de schuld vraag, maar om de leer vraag. Van belang bij deze interviews zijn de kritische momenten: wanneer ontstond dat niet-pluis-gevoel? Het kan lastig zijn om dat te achterhalen. Werk aantekeningen kunnen ondersteunend zijn. Omdat Learning Together uitgaat van de keten, wordt niet alleen gekeken naar de professionals en de interactie daarvan met de moeder. Er wordt ook

24 NJij? – nr.2 april 2016

breder gekeken, bijvoorbeeld naar de teamfactoren. Mag je fouten maken binnen het team? Gaat er iemand met je mee als je onzeker bent? Er wordt ook gekeken naar de ketensamenwerking: hoe is de afspraak van de maatschappelijke werker met de huisarts gegaan? Is die afspraak er wel geweest? Op organisatorisch niveau wordt eveneens gekeken: hoe hoog is de werkdruk, de caseload? Zelfs de maatschappelijke context wordt meegenomen in het onderzoek. Na de dood van de kleuter Savanna in 2003 was de maatschappelijke tendens om snel kinderen uit huis te plaatsen. Nu lijkt dat juist weer om gedraaid te zijn. Maar ook dat weegt mee in hoe er gesignaleerd en gehandeld is.

STAP 3: LEERBIJEENKOMSTEN Onder leiding van de reviewbegeleiders worden de bevindingen uit de interviews met alle professionals van de casus (de casegroep) besproken tijdens een leerbijeenkomst van twee uur. Er wordt een verhaal gereconstrueerd. Met dat verhaal gaan de reviewers terug naar de review groep. Wat vinden zij ervan? Herkennen ze de kritische momenten? Het verslag

wordt eventueel aangepast en voorgelegd aan de leergroep. Herkennen zij wat er staat? Vaak blijkt dan dat mensen helemaal niet weten wat de ander op een bepaald moment dacht of deed. Besproken wordt wat er moet gebeuren om dit niet meer te laten voorkomen. Misschien moet de verloskundige al eerder een risicoscreening doen? Of contact zoeken met de jeugd bescherming, zodat die in ieder geval op de hoogte is van Lia’s zwangerschap? Misschien is het goed om Lia al voor de bevalling te laten oefenen met het moederschap?

EVENTUELE EXTRA STAPPENMaar hier hoeft het niet bij te blijven. Aan de hand van literatuuronderzoek kan bovendien onderzocht worden of deze casussen vaker voor komen. Wat zegt de literatuur over blauwe plekken en het niet herkennen daarvan bij baby’s onder de zes maanden? Indien noodzakelijk kunnen er ook maatregelen genomen worden. Denk bijvoorbeeld aan het ophangen van een camera in het opvang-huis, het trainen van de professionals om beter te signaleren dat er iets aan de hand is.

‘Hoe heeft dit kunnen gebeuren?’

NETWERK PEDAGOGISCHE KRACHT Door de transitie van de jeugdhulp is de aandacht voor versterking van de pedagogische civil society (zoals in het project Allemaal opvoeders) in veel gemeenten wat op de achtergrond geraakt. Juist nu is het tijd om gezamenlijk te werken aan de transformatie-doelen, waaronder het versterken van de eigen kracht van jeugd en gezinnen met steun van hun sociale omgeving. Om de vraag van gemeenten te beantwoorden, is het Nederlands Jeugdinstituut een nieuw netwerk gestart over de pedagogische kracht in de wijk. In drie bijeenkomsten spreken we met gemeenteambtenaren, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, jeugdigen en opvoeders over wat werkt in de praktijk. Met elkaar zullen we vragen uit de praktijk beantwoorden over bijvoorbeeld ieders rol bij het versterken van de pedagogische civil society.

De startnotitie en het verslag van de eerste bijeenkomst zijn te lezen via de werkgroep ‘Versterken positieve ontwikkeling’ op Kennisnet Jeugd. Meld u aan voor de werkgroep om het netwerk te kunnen volgen. In de volgende bijeenkomst staat op verzoek van de deelnemers de vraag centraal: hoe verantwoord je de inzet in het versterken van de pedagogische kracht? Hoe weet je en toon je aan dat de inzet van belang is en dat de groep die je bereikt relevant is?

www.nji.nl/sterkebasis Vragen? Neem contact op met Pieter Paul Bakker via e-mail: [email protected]

ERASMUS+

Erasmus+ Jeugd biedt subsidie mogelijkheden in Europa voor jongeren, jongerenwerk, jongeren­organisaties en jeugdbeleid. Jongeren, vrijwilligers en professionals op het gebied van jeugd krijgen de kans om met subsidie van Erasmus+ Jeugd nieuwe competenties te verwerven. Gemeenten kunnen kennis en ervaring uitwisselen met buitenlandse gemeenten, jongerenwerk en andere organisaties en zo de kwaliteit van het jongerenwerk versterken. Meer weten? Kijk op www.erasmusplus.nl of neem contact op met het team Erasmus+ Jeugd via [email protected].

In juni 2016 vindt in Tilburg een Europese expertmeeting plaats over gemeentelijk jongerenwerk. Thema: de kwaliteit en impact van het gemeentelijk jongerenwerk in een integrale aanpak. Tijdens de bijeenkomst gaan deelnemers op zoek naar manieren waarop het jongerenwerk kan samenwerken met bijvoorbeeld de jeugdhulp, het onderwijs, de arbeidsmarkt, vrijwillige inzet en de sport­ of cultuursector. En hoe kunnen gemeenten rand­voorwaarden bieden? Juist nu we midden in de trans formatie zitten, is de kennis die Nederland uit het buitenland kan halen relevant.

Verwacht wordt dat vier tot zes andere Europese landen deelnemen waar jongeren werk eveneens gemeentelijk wordt aangestuurd, onderdeel is van integrale aanpakken in de buurt en jeugd­ en jongerenwerk een plek heeft binnen een sterke, primair preventieve basis. Deelname aan de bijeenkomst gebeurt op uitnodiging van het Nationaal Agent schap Erasmus+ Jeugd en het Nederlands Jeugdinstituut. De uitkomsten en aanbevelingen worden na de bijeenkomst verspreid.

EXPERTMEETING JUNI 2016

De komende achttien maanden zijn Nederland, Slowakije en Malta de landen die de Europese Unie voor­zitten. Nederland bijt de spits af. Van 5 tot 7 april 2016 is er een EU Jeugd conferentie. Jongeren en beleids makers uit alle EU­lidstaten gaan met elkaar in gesprek over een thema dat jongeren in heel Europa aangaat: Enabling all young people to engage in a diverse, connected and inclusive Europe. Ready for life, ready for society. De conferentie wordt

georganiseerd in het kader van de Gestructureerde Dialoog. Dit is een Europees initiatief waarbij in alle lidstaten een dialoog wordt aangegaan tussen jongeren en beleidsmakers.

Het doel van dit initiatief is dat zowel Europa als nationale en lokale partijen niet vóór, maar samen met jongeren jeugdbeleid ontwikkelen. De uitkomsten van de Gestructureerde Dialoog dienen als input voor de Raad van Ministers.

EU JEUGDCONFERENTIE 5-7 APRIL 2016

ACTIVITEITEN IN HET KADER VAN HET EUROPEES VOORZITTERSCHAP VAN NEDERLAND

OPROEPHeb je plannen om zelf een bijeenkomst te organiseren waar jongeren hun stem kunnen laten horen? In Key Action 3: Gestructureerde Dialoog van Erasmus+ staat dit thema centraal en kan subsidie worden aangevraagd voor de dialoog tussen jongeren en beleidsmakers. Kijk op www.erasmusplus.nl.

25Nederlands Jeugdinstituut

26 NJij? – nr.2 april 2016

Is de jeugd van tegenwoordig psychisch zieker dan vroeger? Je zou het haast zeggen als je de nieuwe cijfers over jeugdhulp voorbij ziet komen. Eén op de twaalf jongeren krijgt jeugdhulp. In de eerste helft van 2015 ging het om maar liefst 290.000 jongeren tot 18 jaar. Dat is veel en veel meer dan in het afgelopen decennium. Wordt de jeugd steeds gekker?

COLUMN

MISVERSTAND: DE JEUGD WORDT STEEDS GEKKER

27Nederlands Jeugdinstituut

Ik betwijfel het. Het spaarzaam herhaalde prevalentieonderzoek laat zulke toenames namelijk niet zien. Hier werkt een ander mechanisme, mooi beschreven door Johan Cruijff: ‘Je gaat het pas zien als je het door hebt’. Als je niet kunt benoemen dat dat drukke kind van je last heeft van een ziekte genaamd ADHD, kun je ook niet de route inzetten naar de huisarts en vervolgens naar de psychiater voor de pilletjes daartegen. En ADHD hadden we vroeger niet. Daarmee bedoel ik: we hadden het wel, maar er was geen woord voor. Het besef dat het tussen de oren zat, was er al wel: eerst heette het minimal brain damage, bij gebrek aan fysieke hersenschade werd damage later vervangen door dysfunction. Door ons toegenomen vermogen om signalen op te pakken, zijn er meer zieke kinderen bij de hulp terechtgekomen. En dankzij internet, bezorgde ouders, en de beleidsmatige insteek om meer en eerder hulp te zoeken, gebeurt dat steeds meer. Met het risico van overdiagnose. Dat een diagnose terecht (dus volgens de criteria) wordt gegeven, is namelijk niet vanzelfsprekend. Een vignettenonderzoek van Bruchmüller en collega’s onder duizend Zwitserse professionals liet een behoorlijke overdiagnostiek van ADHD zien. Maar is er ook sprake van overbehandeling? De vraag die je dan eerst moet beantwoorden, is hoeveel jongeren er zijn die deze hulp nodig hebben. Als je alle jaarpercentages uit Nederlandse landelijke prevalentiestudies over verschillende psychiatrische diagnoses bij jeugdigen bij elkaar op zou tellen (waarmee kinderen met dubbele diagnoses dubbel worden geteld), dan kom je al gauw boven de dertig procent uit. Ook als we dit vanwege de overlap naar beneden bijstellen, is er dus een flink gedeelte van de jeugd wel ziek (met diagnose) maar krijgt geen jeugdhulp. Het lijkt erop dat er in het grote reservoir zieke kinderen nog behoorlijk veel ruimte is om te groeien in professionele hulpinzet.

De tweede kwestie is of ziekte automatisch moet leiden tot professionele hulp. Ik (en met mij de overheid) denk dat veel jeugdigen best een stoornis kunnen doorleven zonder professionele hulp, maar ik vrees dat de tijdgeest zich daar anders in ontwikkelt. Niet alleen aan de aanbodkant: er zijn steeds meer professionals die zichzelf graag inzetten. Maar ook aan de vraagkant: wat we eerder als de onvermijdelijke rafelrandjes van opgroeien en opvoeden accepteerden, zijn nu weg te polijsten oneffenheden geworden van het glanzende project kind. Verrassend weinig weten we van een aspect dat voor de ultieme beantwoording van de vraag naar overbehandeling onderbelicht blijft: weegt de te verwachte gezondheidswinst wel op tegen de mogelijke schadelijke effecten ervan? Het is tijd voor een bijsluiter van de jeugdhulp.

Erik Jan de Wilde

MISVERSTAND: DE JEUGD WORDT STEEDS GEKKER

Op de nieuwe website www.Samen1Plan.nl kunnen cliënten, hulpverleners, vrijwilligers maar ook burgers die (nog) geen hulp krijgen gratis een online plan maken, delen en bijhouden. De site is door hulp-verleners en cliënten ontwikkeld op de werkvloer van ggz-instelling Molendrift. Op initiatief van verschillende kennisinstituten, gemeenten en ggz-instellingen is dit online plan nu breder beschikbaar. Frouke Sondeijker, namens het Nederlands Jeugd instituut betrokken bij dit initiatief, licht toe: ‘De transformaties zijn erop gericht om meer regie bij de burgers te leggen, uit te gaan van hun kracht en hulp te bieden vanuit één plan. Samen1Plan past binnen dit gedachtengoed. Daarnaast is Samen1Plan ook een manier om invulling te geven aan het familiegroepsplan, zoals in de Jeugdwet beschreven. Zowel burgers als professionals kunnen een account aanmaken en een plan beginnen en vervolgens mensen uitnodigen die een rol (moeten) hebben in het plan.’

‘Het Nederlands Jeugdinstituut, Movisie, de betrokken gemeenten en praktijkinstellingen hebben ervoor gezorgd dat deze tool publiek en gratis beschikbaar is gemaakt voor het veld’, vervolgt Frouke. ‘Het is dus geen particulier bezit. Met Samen1Plan beschikt het veld (gemeenten/praktijkinstellingen/regio’s) nu over een tool om de samenwerking rond huishoudens/gezinnen verder vorm en inhoud te geven. Inmiddels is een stichting opgericht waarin Molendrift, Movisie en het Nederlands Jeugdinstituut deelnemen, die ervoor zorgt dat de tool gratis en publiek beschikbaar blijft. Vanuit een consortium waarin naast anderen ook het Nederlands Jeugdinstituut participeert, zal Samen1Plan in een verbetersystematiek worden geplaatst en wordt er zorg gedragen voor actualisering en/of doorontwikkeling van Samen1Plan indien nodig.’

De website maakt het makkelijker voor professionals, cliënten, vrijwilligers en andere betrokkenen om elkaar op de hoogte te houden van ontwikkelingen en om hulp te coördineren. Zij hebben altijd toegang tot de meest actuele versie van het plan. Via de website kunnen zij informatie uitwisselen, doelen formuleren en bijhouden in hoeverre die behaald zijn. Ook wordt geregistreerd wie verantwoordelijk is voor welke acties en of die zijn gerealiseerd. De cliënt bepaalt wie toegang heeft tot het plan. En niet onbelangrijk: de gegevens zijn beveiligd.Meer informatie: www.Samen1Plan.nl.

Samen1Plan.nl

28 NJij? – nr.2 april 2016

INTERVIEW

Door de bril van Michael Ungar Eind vorig jaar was de Canadese onderzoeker en gezinstherapeut Michael Ungar in Nederland, op uitnodiging van het Nederlands Jeugdinstituut. Een mooi moment om hem te vragen hoe hij aankijkt tegen de ontwikkelingen in ons land.

WAAR MAAKT U ZICH DRUK OM? ‘Er is veel kennis beschikbaar die we kunnen gebruiken om problemen aan te pakken. Wat we daarmee doen is oplossingen bedenken die universeel zijn. In mijn werk met ‘resilience’ (ook wel vertaald als ‘veerkracht’, red.) pleit ik ervoor veel meer te kijken naar de risico’s waaraan een kind of gezin wordt blootgesteld en de mogelijk­heden om hulpbronnen aan te boren. Als een kind leerproblemen heeft, moet je een school­programma vinden waarmee je dat probleem kunt oplossen. Maar daarmee ben je er niet. Je hebt ook te maken met de ouders. Wat is hun aandeel in het probleem? Erkennen zij dat en kunnen zij bijvoorbeeld vrij krijgen van hun werk om samen met hun kind op school aan een oplossing te

werken? En hoe reageren leeftijdgenootjes en de leerkracht? Zijn die bereid dat kind eerlijk en positief te behandelen? Al die factoren dragen bij aan het welslagen van een interventie.’

WAT VINDT U VAN ‘ÉÉN GEZIN ÉÉN PLAN’? ‘Tot op zekere hoogte kan ik me daar wel in vinden. Meestal is het gezin cruciaal voor het welzijn van een kind. Maar niet altijd. Een gezin kan met zoveel risicofactoren te maken hebben, dat het niet realistisch is alleen de ouders daarop aan te spreken. Je moet dan ook kijken naar wie er achter dat gezin staan en welke rol zij kunnen spelen: grootouders, buren, werkgevers, politici, hulpverleners, noem maar op. Is er sprake van

Meer informatie: Caroline [email protected]

29Nederlands Jeugdinstituut

INTERVIEW

meer risico’s op meer dan één levensgebied? Dan moet je altijd risico’s en mogelijkheden in kaart brengen en op grond daarvan vaststellen wie het beste welke hulp kan bieden.’

HULPBRONNEN AANBOREN DUS? ‘Klopt. Het gaat niet alleen om de relaties die een kind heeft. Wat bijvoorbeeld ook een rol speelt, is of een kind over een eigen identiteit beschikt. Krijgt het de erkenning dat het uniek is? Stel, je bent als Syrische vluchteling naar Nederland gekomen. Hoe kijken ze tegen je aan? Zeggen ze: “Wat dapper dat je samen met je gezin je vaderland hebt verlaten?” Of zeggen ze over je: “Die behoort misschien wel tot een slapende terreurcel?” Zo krijg je een identiteit aangemeten die van invloed is op de vraag in hoeverre je je staande kunt houden onder moeilijke omstandigheden. Zo zijn er meer factoren (zie ook figuur, red.) die een rol spelen, bijvoorbeeld macht en controle, culturele achtergrond en toegang tot basale levens­behoeften als eten, kleren en veiligheid.’

U GELOOFT NIET IN UNIVERSELE OPLOSSINGEN? ‘Inderdaad. Bepaalde oplossingen kunnen juist slechter zijn voor kinderen die een groter risico lopen of zijn niet altijd even (kosten)effectief. Neem een telefonische hulplijn. Op zich een prachtige voorziening maar voor kinderen die veel contacten hebben waarop ze een beroep kunnen doen, is het misschien de investering niet waard. Andersom kan het voor kinderen in een achtergestelde, geïsoleerde positie wel eens de enige hulplijn zijn. Een ander voorbeeld: we maken ons allemaal zorgen over het toenemend aantal kinderen dat medicatie krijgt tegen ADHD. De oorzaak daarvan is dat we kinderen te makkelijk doorverwijzen en daarop reageert de medische wereld met medicatie. De kinderen om wie het hier gaat, hebben veelal hoogopgeleide,

witte ouders. Het gaat hier dus om een interventie die negatief uitpakt in een omgeving met veel draagkracht. Diezelfde interventie zou bij kinderen uit gezinnen met minder draagkracht wel eens een schot in de roos kunnen zijn. Ik ben dus niet tegen medicijnen, zoals sommigen mij verwijten, ik ben tegen de universele toepassing ervan. Als je het hebt over ADHD kun je je ook afvragen waarom we jongetjes van 6 jaar dwingen om een hele dag op school op kleine stoeltjes te zitten? Waarom doen we niet iets aan het onderwijssysteem in plaats van te kiezen voor zo’n universele aanpak?’

HOE ZIET U DE ROL VAN DE PROFESSIONAL?‘Uit ons onderzoek blijkt dat de meeste gezinnen genoeg hebben aan basale vormen van lokale hulp. Tegelijkertijd willen ze er wel zeker van zijn dat die lokale professionals advies inwinnen bij specialisten, mocht de situatie daarom vragen. Die lokale professionals of de voorzieningen waar ze werken, zijn hulpbronnen die ingezet moeten worden om ervoor te zorgen dat gezinnen de ondersteuning krijgen die bij op hun specifieke situatie van toepassing is. En nogmaals: dat kan voor ieder gezin anders zijn.’ <

Meer horen van Michael Ungar?www.youtube.com/watch?v=a_sRmZTjhSU

‘Waarom laten we jongetjes van 6 jaar de hele dag op kleine stoeltjes op school zitten?’

Figuur Seven Resilience Resources Children Need

access tomaterial

resources

culturaladherence

relation-ships

power &control

identity

cohesion

social justice

30 NJij? – nr.2 april 2016

NIEUWE PRAKTIJKEN

GEMEENTEN EN JEUGDHULP: SAMEN STERKER?

Meer informatie: Marielle Balledux [email protected]

HOE WILLEN JULLIE DE BASIS-VOORZIENINGEN VERSTERKEN?Jitty: ‘Door de bezuinigingen in de kinder opvang is er weinig extra ruimte om kinderen die dat nodig hebben, specifieke pedagogische ondersteuning te bieden. Voordat er een beroep op de jeugdhulp wordt gedaan, wordt natuurlijk eerst het wijkteam ingeschakeld. De wijkteams kunnen casuïstiek goed oppakken als er met een individueel kind iets aan de hand is. Youké wordt vaak ingeschakeld voor het coachen van de pedagogisch mede­werkers en om advies te geven over hoe om te gaan met deze kinderen in de groep. Investeren in het jonge kind is een tijd uit beeld geweest, maar gemeenten beginnen te beseffen dat het belangrijk is. Daarom is Youké gevraagd om pedagogische consultatie en coaching te bieden met als doel de basis infrastructuur weer te versterken. Zwaardere zorg kan zo voorkomen worden. Samen met de kinderopvang betrekken we ouders vanaf het begin.’

Nico: ‘Ik vind dat nog lastig te beantwoorden. Een collega heeft de contacten met jeugdhulp en ik houd me bezig met voorschoolse voorzieningen. We zijn er allebei van overtuigd dat investeren in voorschoolse voorzieningen en hen ondersteunen bij vragen rond zorgpeuters winst moet opleveren. Maar we zijn er nog niet over uit hoe we dat moeten doen. Door de hoeveelheid werk die er ligt, is het lastig om hier tijd voor vrij te maken. Binnenkort gaan we met elkaar om tafel. We willen beginnen met een pilot rondom kinderen met een lichte zorgvraag. We kijken of de reguliere opvang hen, al dan niet met een vorm van extra ondersteuning, kan opvangen. We zullen een keuze moeten maken voor de doelgroep en de zorgvragen. Daarna zullen we met voorschoolse voorzieningen afstemmen of zij daar wat mee kunnen en wat ze hiervoor nodig hebben. Ook moeten we kijken hoe en of jeugdhulp hieraan kan bijdragen. Lastig is dat de financiering van jeugdhulp regionaal belegd is. Omdat we nog moeten experimenteren, kunnen we daar dit jaar nog niet aan toe komen en moeten we dat dus op een andere manier financieren. We experimenteren al met onze Samen Doen­teams. Daar kijken we wat reguliere kinderopvang zelf kan bieden bij lichte (opvoed)vragen. Van daaruit weten we dat de schakeling tussen jeugd gezondheidzorg, gebiedsteams en voorschoolse voorziening goed in orde moet zijn.’

WAT HEBBEN JULLIE HIERVOOR NODIG?Nico: Naar aanleiding van de bijeenkomst Samen sterker van het Nederlands Jeugdinstituut hebben we een bijeenkomst georganiseerd met

Hoe kunnen we de basisvoorzieningen voor kinderen versterken? En hoe zien gemeenten en partners in de basisvoorzieningen hun eigen rol? Een gesprek met Jitty Runia, accounthouder van jeugdhulp Youké en Nico Versteeg, beleidsadviseur van de gemeente Hardenberg.

31Nederlands Jeugdinstituut

alle voorschoolse voorzieningen, managers van gebiedsteams en de jeugdgezondheidszorg. Om met elkaar te kijken naar het proces rondom peuters: bij wie kun je terecht, wat loopt goed, waar loop je tegenaan en wat hebben we nodig om het beter te laten lopen? Jeugdhulp hierbij betrekken is nog een stap te ver, zover zijn we nog niet. We weten namelijk zelf nog niet als gemeente in welke situaties we jeugdhulp willen bijschakelen binnen de voorschoolse voorzieningen. Ook is er altijd deskundig heid nodig. Welke deskundigheid, dat hangt af van de zorgvraag en van wat het kind nodig heeft. Wat we nog lastig vinden, is de vraag wat het voor ouders gaat betekenen als ze gebruik gaan maken van reguliere (voorschoolse) voorzieningen bij (extra) zorg. Betalen ze de normale kosten die ze zouden betalen voor voorschoolse voorzieningen?’

Jitty: ‘Allereerst is er vakkundigheid nodig op het gebied van het jonge kind. Ook zijn coachingsvaardigheden van belang voor een effectieve samenwerking met ouders en

pedagogisch medewerkers. Daarnaast is het hebben van een goed netwerk van belang. Door met elkaar samen te werken, kent men elkaars toegevoegde waarde. Tot slot hebben we goede financiering nodig. In een aantal gemeenten in de regio is dat goed geregeld, zoals in Amersfoort, Zeist en Veenendaal. Jeugdhulp is daar de backoffice van de wijkteams, een soort “anderhalfde lijn”. Vooral lokaal geld is nodig om de pedagogische infrastructuur te versterken, bijvoorbeeld voor coaching on the job. Regionaal geld kan alleen op indicatie, voor een individueel kind. Dat betekent toegang tot jeugdhulp via het wijkteam en dat willen ouders vaak niet. Het hebben van lokaal geld is dus erg belangrijk. Gemeenten willen hier zeker in investeren, als ze weten dat het om kinderen gaat bij wie je zo kunt voorkomen dat ze zwaardere zorg nodig hebben.’

WAT KUNNEN JULLIE BIEDEN?Jitty: ‘Vanuit de jeugdhulp bieden wij specifieke kennis over “opvallend” gedrag van het jonge kind en hoe je daarmee kunt omgaan. Ook hebben we ervaring in het samenwerken met ouders.

OPROEPHoe draagt u bij aan het versterken van de (basis)voorzieningen in en rondom de wijk? Volg deze ontwikkeling en meld u aan voor het werkatelier. Ga naar kennisnetjeugd.nl/werkgroep/79-versterken-positieve-ontwikkeling en ontdek wat we kinderen en elkaar te bieden hebben.

32 NJij? – nr.2 april 2016

We hebben inhoudelijke kennis op het gebied van interprofessioneel handelen en signaleren en we kunnen coaching on the job bieden. Samen met de gemeente Amersfoort kunnen we voorlichting geven over de effectiviteit van lokale samen-werking tussen gemeente en specialistische zorg. Desgewenst kunnen we werkbezoeken organiseren om good practices te laten zien.’

Nico: ‘Eerst willen we als gemeente helder hebben wat we willen en wat we daarin verwachten van jeugdhulp. Daarna kunnen wij een gesprek arrangeren met partners uit de jeugdhulp en voorschoolse voorzieningen. Dan kunnen we deze verwachtingen bespreken en horen wat voor mogelijkheden partners zien en hiervoor nodig hebben. Er is altijd wel wat geld te vinden om te kunnen experimenteren. Eerst heb je een helder idee nodig waar iedereen achter staat en vervolgens lokaal geld om iets te vernieuwen en in gang te zetten. Als gemeente investeren wij breed in voor­schoolse voorzieningen, in de kwaliteit van pedagogische medewerkers binnen het reguliere pakket. Veel meer dan de wettelijke minimum­eisen. Zo bieden we het hele veld trainingen aan voor ontwikkelingsgericht werken met kinderen

en voor­ en vroegschoolse educatie. Bijna alle locaties zijn gecertificeerd voor het werken met deze methoden en kunnen dit bieden. Ofwel, in de basiskwaliteit is al een hoop gebeurd. De leidsters zijn inmiddels gewend te spreken met ouders over de ontwikkeling van hun kinderen. Dat is een basisvoorwaarde om extra zorg te kunnen bieden. We vinden de kwaliteit van pedagogische medewerkers cruciaal voor wat instellingen kunnen bieden voor kinderen. Als het om een (extra) zorgvraag gaat dan is de vraag hoeveel je van de kinderopvang mag verwachten.’ <

REACTIE VAN MARIELLE BALLEDUX, PROJECTLEIDER SAMEN STERKER NEDERLANDS JEUGDINSTITUUT

‘Gemeenten en het werkveld zien allebei het belang van preventie en het versterken van de basisvoorzieningen. Opvallend is dat er grote verschillen zijn in de praktijk. In sommige gemeenten wordt er al langer integraal samengewerkt tussen partijen binnen en buiten de basisvoorziening, zoals in Amersfoort. Terwijl anderen nog maar net zijn gaan nadenken hierover. In dit geval zie je een duidelijk onderscheid tussen gemeenten en het werkveld: de gemeente heeft weinig zicht op de behoefte en het aanbod van de verschillende partners, zoals kinderopvang en jeugdhulp. Voor partners in het werkveld is dat helderder. Mijn advies is om juist aan het begin de partners erbij te betrekken. Dus vraag aan de voorschoolse voorzieningen wat een pedagogisch medewerker nodig heeft en of jeugdhulp dat kan bieden.’

NIEUW IN DE SERIE SAMEN OM HET KIND: DE NIEUWE JEUGDBESCHERMING

In 2003 werd kleuter Savanna dood gevonden in de achterbak van een auto. Hierna zijn veel jeugdbeschermings-maatregelen genomen, uit angst voor soortgelijke incidenten. Tegelijk kwam het besef dat er een nieuwe vorm van jeugdbescherming nodig was, met meer inzet op preventie ‘aan de voorkant’. De nieuwe jeugdbescherming is volop in ontwikkeling, maar hoe vullen gemeenten en instellingen die in? In het boekje Samen om het kind – De nieuwe

jeugd bescherming staan deze vragen centraal. Aan de hand van veelbelovende initiatieven en interviews schetsen de auteurs een beeld van de vernieuwingen in de jeugdbescherming en jeugd-reclassering, dilemma’s en effecten.

Samen om het Kind – De Nieuwe Jeugd­bescherming is te bestellen op www.nji.nl/publicaties. In deze reeks verschenen eerder Een sterke basis, In de wijk en Op school, thuis en in de wijk.

NIEUWE PRAKTIJKEN

33Nederlands Jeugdinstituut

COLUMN

Eén jaar na de transitie van de jeugdzorg maken gemeenten voorzichtig de balans op. Het gros van de gemeenten zal opgelucht zijn: er zijn geen grote gaten gevallen in de jeugdzorg. Op veel plekken vinden de jeugdteams een goede aansluiting in de wijken – nabij en toegankelijk.

Toch heb ik het afgelopen jaar wel degelijk zorgelijke ontwikkelingen gezien. Jeugdigen kunnen (nog) niet in alle gemeenten rekenen op de best passende hulp van goede kwaliteit, zo blijkt uit onderzoek. Ik maak me vooral zorgen over de veiligheid van jeugdigen. Kinderen in onveilige situaties zoals kindermishandeling en verwaarlozing blijven vaak (te lang) buiten beeld.

Wist u dat het bij de helft van de meldingen van kindermishandeling gaat om her­meldingen? Dat betekent dat de mishandeling wederom heeft plaatsgevonden. Of liever gezegd: heeft kunnen plaatsvinden. Uit onderzoek in de vier grootste gemeenten blijkt bovendien dat na een melding van kindermishandeling vooral de ouders hulp hebben gekregen.

Uiteraard is het goed dat er veel nadruk ligt op het melden van kindermishandeling. Maar hoe kan het nu gebeuren dat veel van deze kwetsbare kinderen vervolgens van de radar verdwijnen? Waarom lukt het ons niet om deze kinderen veiligheid te bieden? ‘De ICT­systemen van de verschillende betrokken organisaties matchen niet goed,’ krijg ik wel eens te horen.

Ik maak me als Kinderombudsman ernstig zorgen om deze kinderen die van de radar verdwijnen. Wat gebeurt er na een melding van verwaarlozing? Ik wil dat die kinderen veilig zijn en traceerbaar. Hoe gaat het met ze een halfjaar na de melding en eventuele interventie?

Even terug naar de decentralisaties. Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten niet alleen verantwoordelijk voor preventie, maar ook voor de behandeling en nazorg van jeugdigen. Gemeenten maken zelf het beleid. Zo kunnen zij de jeugdzorg precies toespitsen op de lokale behoeften en vraagstukken.

Ik zie de transitie dan ook vooral als een kans. Een kans om kinderen de best mogelijke zorg te bieden: het belang van het kind moet boven alles staan. Een kans om het goede monitorings systeem te organiseren na een melding van mishandeling. Een kans om het proces lokaal stevig in te richten.

Als Kinderombudsman heb ik een signalerings­functie, maar ook een verantwoordelijkheid. Iedere dag ontvangen wij berichten over kinderen in de knel, kinderen waar het niet goed mee gaat. We kunnen en moeten het met z’n allen hebben over de inrichting van het stelsel. En vanzelfsprekend hebben we daar data, cijfers en macro­gegevens voor nodig.

Maar we mogen nooit uit het oog verliezen waar we het allemaal voor doen. Ieder kind dat van de radar verdwijnt, is er één teveel. Ik zie het als mijn plicht om alle partijen daar steeds op te blijven wijzen. De transitie van de jeugdzorg biedt de kans om het nog beter te organiseren voor alle jeugdigen die hulp nodig hebben. Laten we samen die kans met beide handen aangrijpen!

Marc DullaertDe Kinderombudsman

Waar moeten gemeenten op letten bij de transformatie van de jeugdzorg? En hoe zorgen gemeenten er tijdens dat proces voor dat de veiligheid van kinderen gewaarborgd blijft? Die vragen staan centraal in Randvoorwaarden voor de veiligheid van jeugdigen in de toegang tot jeugdhulp – een gezamenlijke publicatie van de Kinderombudsman en Samenwerkend Toezicht jeugd/Toezicht Sociaal Domein. De publicatie is te downloaden via www.kinderombudsman.nl/ 58/publicaties

Te langbuiten beeld

‘Ieder kind dat van de radar

verdwijnt is er één teveel’

34 NJij? – nr.2 april 2016

IN DE LIFT

SAMEN MET JEUGD EN OUDERSIn de rubriek In de lift wordt steeds een publicatie, onderwerp of persoon uitgelicht. Dit keer de publicatie Samen met jeugd en ouders. Duurzame participatie voor effectieve jeugdhulp: een handreiking voor gemeenten. Dennis van den Brink van LOC staat in de lift en legt uit waarom betrokkenheid van jeugdigen en ouders zo belangrijk is.

WAAR GAAT DE PUBLICATIE OVER?‘De rode draad is cliënten participatie. Vanuit een theoretisch kader (het wat) maakt de schrijver een vertaal slag naar het waarom en het hoe. De publicatie laat met verschillende uitspraken en praktijkvoorbeelden zien dat betrokkenheid van jeugdigen en ouders bijdraagt aan betere en meer effectieve jeugdhulp. Heel veel mensen zijn dagelijks bezig om de participatie van jeugdigen en ouders binnen de jeugdhulp een vorm te geven. We zien ook dat het een lange adem vraagt. Ik hoop dat deze publicatie een eyeopener is voor gemeenten, dat ze beseffen dat cliëntenparticipatie meer aandacht verdient. Uit het netwerk van LOC Zeggenschap in zorg weten we dat er veel jeugdigen en ouders staan te trappelen om mee te denken met gemeenten. LOC ziet dat het duurzaam inzetten van jeugdigen en ouders mooie initiatieven, ideeën en acties oplevert.’

WAT IS DE BOODSCHAP?‘Kort gezegd is de boodschap aan gemeenten: betrek cliënten vanaf het begin bij werkzaam­heden waar de ervaring en kennis van jeugdigen en ouders waardevol kan zijn. Ik realiseer mij dat dit makkelijker gezegd dan gedaan is, want

hoe doe je dat? Het klinkt als een open deur en ik bedoel het niet belerend, maar laat mensen in hun waarde en bied hen de ruimte een bijdrage te leveren of ervaring te delen. In mijn werk voor LOC zie ik nog te vaak dat cliënten tijdens of na het ontwikkelen van bijvoorbeeld beleid worden betrokken. Dan steken we onze vinger weer op en laten we van ons horen. Tegelijkertijd zien we veel moois gebeuren. De waarde die jeugdigen en ouders vanuit hun eigen ervaring kunnen geven, vind ik soms verbijsterend mooi. Juist om die reden gelooft en geeft LOC jeugdigen en ouders de ruimte om mee te draaien in de uitvoering van haar activiteiten. Het geeft hen een stem en positie om vanuit ieders eigen waarden bij te dragen.’

VOOR WIE IS DIT EEN MUST? ‘De jeugdigen, ouders en cliënten organisaties die hebben mee gedacht met de inhoud van deze publicatie hebben veel kennis en ervaring over het waarom, hoe en wat van cliënten participatie. Voor gemeenten die cliëntenparticipatie duur zaam vorm willen geven met jeugdigen en ouders is deze brochure een kans om contact te maken. Nodig ze uit, ga in gesprek en let op de kansen om samen met jeugd en ouders participatie vorm te geven.’

35Nederlands Jeugdinstituut

‘Veel ouders en jeugdigen staan te trappelen om mee te denken met gemeenten’

LOC is een netwerk van mensen die zich betrokken voelen bij en zich inzetten voor waardevolle zorg. LOC vertegenwoordigt 1.300 cliënten raden en 600.000 cliënten in de jeugdhulp, geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang, thuis zorg, verpleging & verzorging, verslavingszorg en welzijn. De publicatie is te downloaden op www.loc.nl.

36 NJij? – nr.2 april 2016

1. Waarom doet Dordrecht mee?‘Sinds de transitie zijn veel partijen betrokken bij de aanpak van kindermishandeling, dus het is belangrijk om de aanpak en de samen­werking eens goed tegen het licht te houden. Zo’n collectief werkt daarbij motiverend. Ik ben benieuwd waar andere gemeenten tegenaan lopen en of we wat van elkaar kunnen leren. In de Dordtse aanpak hebben we alle relevante partijen aan tafel gezet: gemeente, jeugdgezondheidszorg, jeugdteams, onderwijs, Veilig Thuis, Raad voor de Kinderbescherming en twee gecertificeerde instellingen. Op papier weet iedereen elkaar goed te vinden, maar in de praktijk zijn er toch gezinnen waar dingen gebeuren terwijl er meerdere hulpverleners rondlopen. Met alle partijen bespreken we dan zo’n casus. Zo gaan we verder dan de mooie uitgangspunten en praten we over concrete situaties. Uiteindelijk moet dit ertoe leiden dat de partijen elkaar in de praktijk nog beter weten te vinden. En een aantal specifieke kwesties moet zijn uitgewerkt, zoals die van informatie­uitwisseling en privacy.’

2. Draait het allemaal om samenwerking?‘Uiteindelijk wel. In Dordrecht hebben we

sociale teams en jeugdteams. Die moeten goed met elkaar communiceren en elkaar aanvullen in de ondersteuning van de burger. Ook moeten de hulpverleners in deze teams Veilig Thuis goed weten te vinden. Je hoeft dan niet meteen in drang en dwang te denken, maar juist in ondersteuning. Een leerkracht kan zijn zorgen over een kind overleggen met Veilig Thuis, zonder dat het tot een formele melding leidt. Daarvoor moeten alle partijen in het Collectief elkaar goed kennen. Tegelijkertijd zit daaromheen het hele voorveld, inclusief de sportverenigingen en ook ik als buurman. Daarmee moeten we betere verbindingen leggen. Ieder kind gaat naar school, loopt door zijn wijk, heeft vriendjes en gaat voetballen. Daar is volop gelegenheid om signalen op te vangen. Niet alleen hulp verleners, maar wij allemaal moeten ons hiervan bewust zijn. Dat is ook een van onze actiepunten: het normaliseren van het vragen om hulp.’

3. Wat is de rol van de gemeente?‘Als gemeente kunnen we verbinden. Je kan constateren dat al die voorzieningen in de stad een bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van

Rik van der Linden, gemeente DordrechtDordrecht is een van de zes gemeenten binnen het Collectief tegen Kinder mishandeling. Hierbij werkt een groot aantal lokale partijen samen aan een betere aanpak van kinder­mishandeling. Rik van der Linden is de verantwoordelijk wethouder in Dordrecht. ‘Ik zie overal om me heen hoe belangrijk een veilige gezinssituatie is.’

5 VRAGEN AAN...

COLLECTIEF TEGEN KINDER-MISHANDELINGHet Collectief tegen Kindermishandeling is een initiatief van de rijksoverheid en de VNG. In zes gemeenten zijn samenwerkings-verbanden ingericht voor een vernieuwde aanpak van kinder mishandeling: Amsterdam, Arnhem, Dordrecht, Heerlen, Leeuwarden/West stelling -werf en Rotterdam. Het Collectief wordt eind 2016 afgerond. Het Nederlands Jeugdinstituut gaat ervoor zorgen dat de ervaringen en opbrengsten van de zes gemeenten over te dragen zijn aan andere gemeenten en regio’s.

37Nederlands Jeugdinstituut

kindermishandeling. Maar ik zie een zorg­aanbieder niet zomaar zelf de verbinding leggen met de sportwereld. Daar heb je een gemeente voor nodig. Dat is voor ons ook een verandering. Gemeenten zijn heel sterk in het maken van beleid, maar misschien is er nu even genoeg beleid gemaakt. We moeten eerst zien hoe dit in de praktijk functioneert. Dat vraagt van ons een soort oliemannetjesfunctie.’

4. En uw eigen rol als wethouder?‘De veranderingen hebben ontzettend veel gevolgen, het hele veld is opgeschud. Het is alsof we de winkel verbouwen terwijl de dienst­verlening doorgaat. In de gemeenteraad hebben we daarom veel discussies over of we het goede doen. Ik ben als wethouder het eerste aanspreek­punt voor de raad. Ik realiseer me dat dit een bijzondere plek is. Daarbij: als er vroeger ergens in het land iets ergs gebeurde met een kind, kwam de minister in beeld of iemand van de politie. Nu is dat de wethouder. Dat maakt dat het veel dichterbij komt en ook politiek gevoeliger is. Ik slaap nog steeds goed, maar ik weet dat zoiets ook in Dordrecht kan gebeuren. Ik wil echter dat alles wordt gedaan om escalatie te voorkomen.

Ik wil dat Dordtse kinderen veilig kunnen opgroeien.’

5. Wat is uw persoonlijk betrokkenheid bij het thema jeugd?‘Mijn vrouw en ik hebben vier kinderen, dus alleen al daarom ben ik elke dag met jeugd bezig. Ik zie ook om me heen hoe belangrijk een fijne en veilige gezinssituatie is. Iedere ouder wil het goed doen, maar niet iedere ouder heeft dat zelf helemaal in de vingers. Dan is het mooi dat je daarbij kan helpen. Interessant aan de plaatselijke politiek is dat het geen journaalwerk is, maar dat je het op straat ziet gebeuren. Of het nu gaat om jeugd, verkeer of duurzaamheid: je bent altijd met je eigen stad bezig.’

Volgende keer: buurtgezinnen.nl‘Ik wil voorstellen om de volgende keer Leontine Bibo van Buurtgezinnen.nl te bevragen. Zij bieden laagdrempelige ondersteuning vanuit de buurt voor gezinnen die dat goed kunnen gebruiken. Ook in Dordrecht willen we preventiever werken met inzet van vrijwilligers, dus dit is een interessant initiatief.’ <

‘De gemeente krijgt een soort

oliemannetjesfunctie’

Rik van der Linden (48) is wethouder in de gemeente Dordrecht voor de Christen-Unie. Zijn porte feuille bestaat uit jeugd, duurzaamheid en milieu, verkeer en vervoer. Eerder was hij adviseur en partner bij een consultancy-bureau en werkte hij voor de Kamer van Koophandel. Van der Linden is getrouwd en heeft vier kinderen.

38 NJij? – nr.2 april 2016

Weg met vechtscheiding, op naar relatieondersteuning

Zandhuizen, begin januari. Een man brengt zijn vrouw om het leven en doodt daarna zichzelf; twee kinderen zijn op slag ouderloos. Het gezinsdrama lijkt het gevolg van relatieproblemen, meldt de politie.Geen enkele interventie biedt een garantie dat zulke situaties zich niet voordoen. Wel is het mogelijk de kans te verkleinen dat relatieproblemen escaleren.

Investeer in de startEr moet meer aandacht komen voor relatieondersteuning bij partnerschap en aanstaand ouderschap. Eerder al riepen maatschappelijke organisaties in een brand brief1 aan gemeenten op om meer werk te maken van preventie, om onnodige scheidingen te voorkomen. Veel aanbod voor aanstaande ouders is gericht op het bevallingsproof maken van de moeder, maar daarmee is de relatie van de ouders nog niet kindproof. Er komt zoveel op ouders af bij de komst van een eerste baby, dat veel jonge ouders in een crisis komen. Was dat ook gebeurd als zij betere begeleiding en voorlichting hadden gehad?In het buitenland wordt geïnvesteerd in ouderschapscursussen, zodat je behalve

goede ouders ook goede partners blijft. Natuurlijk ligt een deel van de verantwoordelijkheid bij de partners zelf. Zij moeten hun problemen met elkaar bespreken, en eventueel met externen als zij er samen niet uit komen.Daarnaast hebben ook gemeenten een verantwoordelijkheid: zij dragen zorgen voor een preventief beleid en aanbod. Daarover krijg ik in mijn contacten met gemeenten vaak dezelfde vragen. Lang niet alle gemeenten zijn zich bewust van het aanbod aan relatieondersteunende interventies. In de brochure Van gekibbel tot (v)echtscheiding2 staan drie breed beschikbare interventies voor preventie en ondersteuning bij Relatieproblemen. ‘Had ik dat maar geweten’, hoor ik vaak

in gemeenten. Waarom steeds het wiel opnieuw uitvinden?

Koop relatieondersteunend aanbod inBewustwording werkt. Uit onderzoek3 is gebleken dat meer aandacht voor ouder-schap en partnerschap ten goede komt aan het welbevinden van kinderen. Er zijn genoeg methodieken die zich concentreren op relaties. Gemeenten hebben de taak professionals en ouders voor te lichten over het bestaan van deze interventies. Dat kan pas als zij de interventies kennen en als ze lokaal beschikbaar zijn.

Mijn vraag is: leeft dit idee inmiddels bij gemeenten? Ik wil er graag met gemeenten over in gesprek. Vraag mij eens om langs te komen bij jullie. Ik help graag bij het ontwikkelen van een relatieondersteunend aanbod.

Gemeenten kopen vooral in op interventies rondom vechtscheiding. Waarom die focus op damage control? Voorkomen is beter dan genezen; er zijn ook interventies gericht op relatieondersteuning. Bied ze aan; daarmee investeer je in goede begeleiding bij het begin van problemen.

1 www.nji.nl/nl/Download-NJi/Brandbrief-aan-alle-gemeenten-in-Nederland.pdf

2 www.nji.nl/nl/Download-NJi/Van-gekibbel-tot- (v)echtscheiding.pdf

3 www.nji.nl/nl/Publicaties/Relatie ondersteunend-aanbod-Centra-voor-Jeugd-en-Gezin

Blog

Inge Anthonijsz Nederlands Jeugdinstituut 2 februari 2016

2473

In het buitenland wordtgeïnvesteerd in

ouderschapscursussen, zodat je behalve goede

ouders ook goede partners blijft

39Nederlands Jeugdinstituut

In een week tijd lazen zo’n tweeduizend mensen het pleidooi van Inge Anthonijsz om in een eerder stadium ouders een vorm van relatieondersteuning te bieden. Anthonijsz kreeg veel reacties en vragen. Is ze verrast door deze plotselinge belangstelling?

‘Eigenlijk wel, maar ik ben er ook blij mee. Ik ben al jaren bezig om dit onderwerp hoger op de agenda te krijgen. Misschien is nu de tijd rijp. Er liggen ook kansen vanwege de nieuwe Jeugdwet die inzet op preventie. De meeste vragen die ik tot nu toe kreeg, gingen over de aanpak van vechtscheidingen. Heel belangrijk, begrijp me niet verkeerd. Maar er zijn ook mogelijkheden er eerder bij te zijn. Het aanbod is er, dus hopelijk gaan gemeenten ermee aan de slag om te voorkomen dat kinderen zo’n vechtscheiding moeten meemaken.’

VEEL REACTIES VAN GEMEENTEN GEKREGEN?‘Jazeker. Veel gemeenten willen weten welk aanbod er is. Het gaat dan zowel om preventie in de vorm van ondersteuning

in het ouderschap als om de vraag welke jeugdhulp bij escalatie kan worden ingezet. Gemeenten vragen wat de beste programma’s zijn en hoe die inpasbaar zijn in het lokale beleid c.q. voorzieningenaanbod. Andere willen advies te krijgen over het eigen aanbod. Kan het Nederlands Jeugdinstituut uitspraken doen over de effectiviteit daarvan? Valt er wat te zeggen over de impact die het heeft op kinderen? En op welke punten is het beschikbare aanbod te verbeteren? Er is een gemeente die advies wil over de ontwikkeling van een app om vraag en aanbod te matchen.’

WAT HEEFT HET NEDERLANDS JEUGDINSTITUUT TE BIEDEN?‘Wij kunnen adviseren, mee ontwikkelen en trainingen of workshops geven. Tot nu toe is er vooral behoefte aan feitelijke kennis. Hoeveel vechtscheidingen zijn er per jaar, wat is het effect ervan op kinderen en wat had je in een eerder stadium kunnen doen om escalatie te voorkomen? In Eindhoven heb ik tijdens een bijeenkomst van raadsleden gereflecteerd op het beschikbare aanbod

van organisaties en aangegeven welke kansen er liggen om geheel in lijn met de transformatie meer aan preventie te doen. Uit onderzoek blijkt dat dit effect heeft.’

ADVIES AAN GEMEENTEN?‘Tot nu toe lijken gemeenten nog wat te aarzelen om daadwerkelijk werk te maken van relatieondersteuning. Dat wordt gezien als betuttelend, iets waarmee een overheid zich niet hoort te bemoeien. Misschien helpt het als gemeenten zich realiseren hoeveel ellende ze kinderen daarmee kunnen besparen. Deskundigen zien een vechtscheiding niet voor niets als een vorm van kindermishandeling. Als je weet dat er op jaarbasis naar verwachting 3.500 nieuwe kinderen slachtoffer worden van een vechtscheiding, dan mag er wat mij betreft betutteld worden.’

Meer informatie of een vrijblijvend adviesgesprek? Neem contact op met Inge Anthonijsz: [email protected]

De betutteling voorbij

Meer informatie: www.richtlijnenjeugdhulp.nl

Karlijn Stalsprojectleider Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming Nederlands Jeugd instituut

ONDERTUSSEN OP WHATSAPP

Karlijn Hoi Desiree, heb je al gekeken naar de nieuwe Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming?

Karlijn Dat is een mooi principe. Veel succes!

Karlijn We werken samen met jongeren en (groot/pleeg)ouders van kinderen en jongeren uit de jeugd-hulp en jeugdbescherming. Ze noemen zich experts van het cliëntenperspectief. Er is een Cliëntentafel, een vaste groep cliënten die vanuit hun ervaringen bijdraagt aan de richtlijn.

Karlijn Uiteindelijk zijn richtlijnen bedoeld voor goede hulp aan kinderen en hun ouders. Dus is het belangrijk om die groep intensief mee te laten lezen en hun kennis en ervaringen te delen. Daarmee zijn de richtlijnen beter bruikbaar in de praktijk.

Karlijn Dat teksten soms een negatieve bijklank hebben, zoals ‘ingrijpen’ en ‘ouders betrekken’. Verder heeft de Cliëntentafel geholpen om woorden als ‘eigen regie’ en ‘gedeelde besluitvorming’ concreter te maken. Gebruik van richtlijnen werkt alleen als er een goede weging wordt gemaakt van wat er in de richtlijn staat en wat de situatie van de cliënt is.

Karlijn Dat wil niemand! Hulpverleners willen goede hulp bieden en cliënten geven bij ons aan dat ze een vakbekwame professional willen die hen verder helpt. Hoe kun je die ongelijkheid het beste voorkomen?

Karlijn Die transparantie en openheid herken ik. Dat ondersteunen we door cliëntversies en jongerenversies te maken van de richtlijnen. Uiteindelijk hoop ik dat elke cliënt vraagt aan de hulpverlener wat zijn opties zijn en welke voor- en nadelen er zijn. Hoe proberen jullie die dialoog tussen cliënten en hulpverlener te bevorderen?

Desiree Dag Karlijn. Ja, ik heb ze gezien. Goed dat cliënten input kunnen leveren bij het ontwikkelen van richtlijnen. Het is heel belangrijk dat zij zich gehoord voelen. Wellicht is dat een opstapje naar waardevolle zorg en nog betere richtlijnen. Hoe hebben jullie jeugdigen en ouders erbij betrokken?

Desiree Waarom vinden jullie dit belangrijk?

Desiree Wat kwam er uit de Cliëntentafel?

Desiree Jullie ook!

Desiree Ja, eigen regie in het hulpverleningsproces is belangrijk! De meeste ouders en jongeren weten prima wat zij nodig hebben. Dit geeft de hulpverlening de grootste kans van slagen. Ook gelijkheid tussen cliënt en hulpverlener vind ik belangrijk. Er zijn hulpverleners die zeggen: ‘Ik weet het beter dan u, want ik ben hulpverlener’.

Desiree Met meer transparantie en openheid. Jeugd-professionals moeten duidelijk aangeven wat er van hun cliënt wordt verwacht en welke doelen ze willen bereiken. Als er sprake is van een gedwongen kader, moet het vooral gaan om waarheidsbevinding: feiten van meningen scheiden.

Desiree Door cliënten vooral te wijzen op hun rechten en de hulpverleners te wijzen op hun plichten.

Desiree van Doremalenjuridisch adviseur bij Oudersonline.nl