Upload
others
View
4
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Ministerie van Defensie België
Milieueffectrapport NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens – Schoten:
Niet-technische samenvatting
06/10871/PV
Juli 2006
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
1
1 INLEIDING
Dit document is het milieueffectrapport (MER) dat werd opgemaakt voor de vervanging van een
bestaande NATO-pijpleiding voor het transport van kerosine vanaf de Belgisch-Nederlandse grens in
Kalmthout tot Schoten.
Voor de uitvoering van het project is o.a. een stedenbouwkundige vergunning nodig en deze kan enkel
bekomen worden op voorwaarde dat er een MER wordt opgemaakt. In dit MER wordt nagegaan wat de
milieugevolgen van het project zullen zijn. Indien ernstige milieueffecten verwacht worden, moet
nagegaan worden op welke manier deze effecten voorkomen, verminderd of eventueel gecompenseerd
kunnen worden. Het is de initiatiefnemer van het project, in dit geval het Ministerie van Defensie, die aan
een team van erkende MER-deskundigen de opdracht geeft om het MER op te stellen.
2 PROCEDURE
Een MER-proces doorloopt volgende stappen:
• Opstellen en aan het publiek ter inzage voorleggen van een kennisgeving. In de kennisgeving
wordt het project voorgesteld en wordt vermeld wie deel zal uitmaken van het team van erkende
deskundigen. Verder wordt aangegeven welke mogelijke milieueffecten bestudeerd zullen
worden. Geïnteresseerden kunnen de kennisgeving bij de gemeente(n) waar het project gepland
is inkijken en eventueel opmerkingen formuleren;
• Opmaak van richtlijnen door de Dienst Mer. In deze richtlijnen wordt aangegeven hoe het MER
moet opgemaakt worden en welke de belangrijkste aandachtspunten zijn. De opmerkingen die
tijdens de ter inzage legging verzameld werden, worden in de richtlijnen verwerkt;
• Opmaak van een MER door het team van deskundigen. Het MER wordt nagelezen door de Dienst
Mer en andere bevoegde instanties en indien het aan de vereisten voldoet wordt het
goedgekeurd.
Het goedgekeurde MER maakt deel uit van de bouwvergunningsaanvraag. Naast deze vergunning dienen
ook nog een vervoervergunning, een verklaring van openbaar nut en een ontheffing in het kader van het
natuurdecreet aangevraagd te worden.
3 SITUERING EN VERANTWOORDING VAN HET PROJECT
3.1 ALGEMENE SITUERING EN VERANTWOORDING
De bestaande 8” (203 mm) kerosinepijpleiding uit de jaren ’50 die van het depot in Pernis (NL) via het
pompstation in Woensdrecht (NL) naar het depot in Schoten (B) loopt en die deel uitmaakt van een
groter netwerk van NATO-pijpleidingen, moet gerestaureerd worden. De initiatiefnemer voor het
volledige project (van Pernis in NL tot Schoten) is het Nederlandse Ministerie van Defensie. Het project
dat het onderwerp uitmaakt van dit MER is de vervanging van de pijpleiding vanaf de Belgisch-
Nederlandse grens in Kalmthout tot aan het depot in Schoten en hiervoor treedt het Belgische Ministerie
van Defensie als initiatiefnemer op.
De leiding is in de afgelopen decennia op een aantal plaatsen te ondiep komen te liggen, waardoor er
een verhoogd risico bestaat op schade door derden (bvb. tijdens graafwerken).
Door het in gebruik nemen van een nieuwe pijpleiding tussen Pernis en Schoten met een grotere
diameter (10” of 254 mm - buitendiameter 273 mm) kan het pompstation in Woensdrecht buiten dienst
gesteld worden. Door de grotere diameter van de leiding zal er bij hetzelfde productvolume immers
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
2
minder drukverlies in de leiding optreden. Er wordt voldoende gronddekking voorzien (minimaal 1,20
meter) zodat de risico’s van schade door derden aanzienlijk verminderen.
De aanleg van de nieuwe leiding zal volgens de laatste stand van de techniek gebeuren en in
overeenstemming met de vigerende wet- en regelgeving. De buiten bedrijf gestelde 8” leidingdelen zullen
ofwel verwijderd worden ofwel op milieuverantwoorde wijze achtergelaten worden. De levensduur van de
nieuwe leiding bedraagt ongeveer 50 jaar.
Het gebruik van een pijpleiding is de meest veilige keuze voor het transport van kerosine. Door de keuze
voor het transport per pijpleiding wordt het transport over de weg van een volume van 850.000 m3
kerosine vermeden, wat jaarlijks overeenkomt met ca. 30.000 tankwagens. Via het NATO-netwerk
worden zowel militaire klanten (luchtmachtbasissen, stockagedepots) als burgerklanten (luchthavens,
brandstofdepots) bevoorraad.
3.2 RUIMTELIJKE SITUERING
Het tracé van de bestaande pijpleiding loopt van aan de Belgisch-Nederlandse grens door de gemeenten
Kalmthout, Kapellen, Brasschaat en Schoten tot aan het depot aan het Fort van Schoten. Het tracé loopt
grotendeels door groengebieden. Van noord naar zuid doorkruist het tracé grofweg de volgende
gebieden:
• de Kalmthoutse Heide;
• de woonkern van Kalmthout;
• het Klein Schietveld (= militair domein);
• natuurgebied in de as N1/Bredabaan – Antitankkanaal – A1/E19 op het grondgebied van de
gemeente Brasschaat;
• het bosgebied rond het Fort van Schoten.
Het tracé van de pijpleiding kruist de volgende grote infrastructuren en waterlopen:
• N111 (Putsesteenweg);
• spoorlijn Antwerpen-Roosendaal;
• N122 (Kapellensteenweg);
• Donkse Beek;
• N1 (Bredabaan);
• Antitankkanaal;
• Mickse Beek;
• Zandbeek;
• Laarse Beek;
• A1/E19;
• hogesnelheidslijn (HSL).
Figuur 1: Situering van het project
Figuur 2: Gewestplan
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
3
3.3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN
De belangrijkste juridische en beleidsmatige randvoorwaarden zijn:
• Het KB van 25 juli 1967 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij
de exploitatie van installaties voor het vervoer door middel van leidingen van vloeibare
koolwaterstoffen en/of vloeibaar gemaakte koolwaterstoffen, andere dan deze beoogd door
artikel 1, littera a, van de wet van 12 april 1965, betreffende het vervoer van gasachtige
producten en andere door middel van leidingen, gewijzigd door het Koninklijk besluit van 30
december 1993: zowel de constructie als de exploitatie van de NATO-pijpleiding valt onder de
bepalingen van dit KB;
• Het natuurdecreet: het projectgebied ligt grotendeels in natuurgebied. De bepalingen van het
natuurdecreet met betrekking tot vernietiging van vegetatie en biotoopverlies zijn van
toepassing. Het aanleggen van leidingen in natuurreservaten – de Kalmthoutse Heide is een
natuurreservaat - is in principe verboden, zodat hiervoor een ontheffing moet aangevraagd
worden.
• Het Bosdecreet: langsheen het tracé komen verschillende beboste percelen voor, zodat de
bepalingen van het Bosdecreet m.b.t. ontbossing en compensatie van toepassing zijn;
• Ramsar Conventie ter bescherming van voor watervogels belangrijke gebieden: het tracé van de
pijpleiding loopt door een Ramsargebied, de Kalmthoutse Heide;
• Het Grondwaterdecreet: het tracé van de pijpleiding loopt door een beschermingszone die is
afgebakend rond het waterwingebied van de Pidpa in Brasschaat;
• Beschermde monumenten en landschappen: de Kalmthoutse Heide en het Antitankkanaal zijn
beschermde landschappen, het Fort van Schoten is een beschermd monument;
• Decreet houdende bescherming van het Archeologisch Patrimonium: aangezien de pijpleiding
ondergronds aangelegd wordt, kunnen bij de aanleg archeologische sporen aangetroffen worden.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
4
Figuur 1: Situering van het project
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
5
Figuur 2: Gewestplan
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
6
4 ALTERNATIEVEN
4.1 LOCATIEALTERNATIEVEN
De initiatiefnemer van dit MER wenst in de mate van het mogelijke het tracé van de bestaande leiding te
volgen. Op basis van de contacten die de initiatiefnemer gehad heeft met de betrokken gemeenten en
overheidsinstanties, wordt enkel ter hoogte van de Kalmthoutse Heide een alternatief tracé voorgesteld.
Dit tracé volgt tussen de Putsesteenweg en de Verbindingsstraat die door de Kalmthoutse Heide loopt het
tracé van een Fluxysleiding, loopt dan verder via de Verbindingsstraat in noordwestelijke richting om kort
voor de grens met Essen af te buigen naar het grensoverschrijdingspunt (zie Figuur 1).
4.2 UITVOERINGSALTERNATIEVEN
Voor de aanleg van de pijpleiding zijn er vier uitvoeringsalternatieven:
• werken in open sleuf;
• persing;
• horizontaal gestuurde boring;
• avegaarmethode.
4.2.1 Werken in open sleuf
Werken in open sleuf houdt in dat er een sleuf gegraven wordt, dat de bestaande leiding verwijderd
wordt en dat in de sleuf een nieuwe leiding wordt aangebracht. De afmetingen van de sleuf zijn
afhankelijk van de bodemgesteldheid en de aanlegdiepte van de leiding.
Het werken in open sleuf gaat gepaard met de afbakening van een werkstrook van ca. 15 meter breed.
Indien nodig kan deze lokaal beperkt worden tot 9 meter (versmalde werkstrook).
4.2.2 Persing
Bij persing wordt een mantelbuis aangelegd waarin, in een later stadium, de transportleiding wordt
aangebracht. Aan de perszijde dient een grote perskuip voorzien te worden (lengte ca. 14 meter). Aan de
ontvangstzijde is de kuip iets kleiner (ca. 5 meter lengte). De lengte waarover een persing kan gebeuren
is beperkt tot ca. 200 meter.
4.2.3 Horizontaal gestuurde boring
Horizontaal gestuurde boring is een techniek waarbij de transportleiding rechtstreeks vanaf het maaiveld
in de grond wordt getrokken. Bij deze methode moet de leidingstreng (gelijk aan de lengte van de
boring) uitgelegd worden aan het uittredepunt van de boring. Tevens moet een booropstelling met
bijhorende apparatuur worden opgesteld aan het intredepunt van de boring. Horizontaal gestuurde
boringen worden veelal toegepast tot een lengte van ca. 1.200 meter.
4.2.4 Avegaarmethode
Bij de avegaarmethode of open front boring wordt - zoals dat ook het geval is voor de persing - een
mantelbuis aangelegd waarin nadien de transportleiding wordt aangebracht. Er dient een perskuip
(lengte ca. 14 meter lengte - breedte ca. 4 meter) en ontvangstkuip (lengte ca. 5 meter – breedte ca. 4
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
7
meter) voorzien te worden. De grond wordt ontgraven met een avegaar (grondboor). Het belangrijkste
verschil tussen de avegaarmethode en de persing is dat de avegaarmethode in principe beperkt is tot
gebieden waar de grondwatertafel onder de onderzijde van de boring ligt. Deze beperking kan eventueel
omzeild worden door een plaatselijke verlaging van de grondwatertafel. De avegaarmethode is ook
moeilijk stuurbaar en is daardoor minder nauwkeurig dan de persing.
De maximale afstand die via de avegaarmethode overbrugd kan worden is omwille van de slechte sturing
afhankelijk van de gewenste nauwkeurigheid. Doorgaans wordt de lengte beperkt tot ca. 50 meter.
5 BESCHRIJVING VAN HET PROJECT
5.1 ALGEMENE PROJECTBESCHRIJVING
Het uitgangspunt is dat de leiding in de mate van het mogelijke, voor zover dit geen onaanvaardbare
milieueffecten tot gevolg heeft, in open sleuf wordt aangelegd. Werken in open sleuf houdt in dat er een
sleuf gegraven wordt, dat de bestaande leiding verwijderd wordt en dat in de sleuf een nieuwe leiding
wordt aangebracht.
Ter hoogte van kruisingen met belangrijke wegen en waterlopen zal gebruik gemaakt worden van een
alternatieve uitvoeringswijze, nl. persing of de horizontaal gestuurde boring. Ter hoogte van de volgende
kruisingen zijn alternatieve technieken voorzien:
• Kruising N111 (Putsesteenweg): persing met een lengte ca. 30 meter, diepte ca. 1,5 meter
gronddekking;
• Kruising N122 (Kapellensteenweg) en spoorlijn Roosendaal-Antwerpen: horizontaal gestuurde
boring met een lengte van ca. 350 meter, diepte ca. 10 meter gronddekking;
• Kruising N1 (Bredabaan): persing met een lengte ca. 30 meter, diepte ca. 1,5 meter
gronddekking;
• Kruising Antitankkanaal: horizontaal gestuurde boring met een lengte van ca. 100 meter, diepte
ca. 10 meter gronddekking;
• Kruising A1/E19 en tracé Hoge Snelheidslijn (HSL), horizontaal gestuurde boring met een lengte
van ca. 350 meter, diepte ca. 10 meter gronddekking.
De alternatieve uitvoeringswijzen ter hoogte van de hoger vermelde kruisingen maken deel uit van het
basisproject.
Indien uit de effectbespreking blijkt dat de aanleg van de nieuwe NATO-pijpleiding in open sleuf in
bepaalde zones aanleiding zal geven tot onaanvaardbare (= significant negatieve) milieueffecten, wordt
nagegaan of deze effecten vermeden of voldoende gemilderd kunnen worden door het gebruik van
uitvoeringsalternatieven (persing of horizontaal gestuurde boring). Alternatieve uitvoeringswijzen op
locaties waar die niet in het basisproject voorzien zijn, worden beschouwd als milderende maatregelen.
Ter hoogte van het tracé van de pijpleiding is de ondergrond vanaf een diepte van 60 cm onder het
maaiveld eigendom van het Ministerie van Defensie. Bij afwijking van het bestaande tracé zal deze zone
onteigend moeten worden. Actueel en ook na vervanging van de pijpleiding geldt in een zone van 2 maal
2 meter van de as van de pijpleiding een erfdienstbaarheid. In deze zone mag niets aangeplant of
gebouwd worden.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
8
5.2 PROJECTINGREPEN
5.2.1 Aanlegfase
De aanlegfase kan onderverdeeld worden in twee grote blokken. Enerzijds zijn er de voorbereidende
werkzaamheden die gespreid zullen worden over een periode van 1 jaar. De eigenlijke aanleg van de
leiding die grofweg het uitgraven de sleuven inhoudt, het verwijderen van de bestaande leiding, de
aanleg van de nieuwe leiding en het terug opvullen van de sleuf, gebeurt binnen een periode van
maximaal 3 maanden.
5.2.1.1 Voorbereidende werkzaamheden
Tot de voorbereidende werkzaamheden behoren de volgende activiteiten:
• de afbakening van de werkstrook;
• het overbruggen van watergangen en grachten;
• het verwijderen van hindernissen (o.a. prikkeldraad wegnemen, …)
• het rooien van bomen en struiken;
• het afbakenen van weilanden en het voorzien van tijdelijke doorgangen voor het vee;
• het treffen van algemene veiligheidsmaatregelen voor mens en dier in de omgeving van de
werkstrook.
5.2.1.2 Aanlegwerkzaamheden
De eigenlijke aanleg van de leiding omvat de volgende projectingrepen:
• Aanpassing van het bestaande wegennet: deze fase omvat het aanbrengen van borden en/of
omleidingen zodat vrachtwagens ongehinderd toegang krijgen tot het tracé.
• Het verwijderen van teelaarde en bovengrond: de teelaarde wordt afgegraven over de breedte
van de sleuf en de rijstrook;
• Bemaling: indien de grondwaterstand boven de onderzijde van de sleuf ligt, kan langs (een
gedeelte van) het tracé eventueel bemaling geïnstalleerd worden. Bemaling wordt aangebracht
om de aanleg van de leiding en latere aanvulling van de verplaatste aarde in een droge sleuf
mogelijk te maken. Het opgepompte water wordt naar een geschikt lozingspunt (beek, kanaal,
riool,…) afgevoerd;
• Kruising waterlopen: afhankelijk van de eisen van de beheerder zal de kruising met waterlopen
“in den droge” of “in den natte” gebeuren. Bij uitvoering “in den droge” wordt de waterloop
plaatselijk afgedamd (doorgaans met behulp van stalen platen of eventueel m.b.v. damwanden)
en drooggelegd. De sleuf kan dan droog worden gegraven. Indien nodig worden maatregelen
voorzien om het water van de ene kant van de dam naar de andere kant te pompen. Bij
uitvoering “in den natte” wordt de sleuf direct in de waterloop gegraven en wordt de leiding
afgezonken in de natte sleuf. Aangezien in dat geval onder water gewerkt wordt zal de aanleg
van leiding minder nauwkeurig zijn en technisch gezien gaat de voorkeur dan ook uit naar
uitvoering “in den droge”;
• Uitgraven van de sleuf: de sleuf moet voldoende diep zijn om de leiding in open veld met een
minimale gronddekking van 1,20 meter te kunnen aanleggen. De leiding heeft een uitwendige
diameter van 273 mm zodat de totale sleufdiepte ca. 1,5 meter zal bedragen. De grond die uit de
sleuf gegraven wordt, wordt afzonderlijk van de teelaarde, naast de sleuf gestockeerd en
achteraf terug gebruikt om de sleuf op te vullen;
• Aanleg van de pijpleiding: de buislengten van de pijpleidingdelen bedragen 10 tot 18 meter en
worden per vrachtwagen aangevoerd. De buiselementen worden langs het tracé uitgelegd en ter
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
9
plaatse aan elkaar gelast. Na een niet destructief onderzoek wordt de gelaste leiding in de sleuf
neergelaten. Met de leiding wordt tevens een kathodisch beschermingssysteem aangelegd.
Hiertoe wordt op regelmatige afstand een meetpaal op het maaiveld geplaatst. Nieuwe
afsluiterputten zijn in het Belgisch tracé niet voorzien. De meest nabijgelegen afsluiterputten
bevinden zich net over de grens met Nederland en op het depot in Schoten;
• Afwerking van de sleuf: bij de aanvulling van de sleuf wordt tot 20-30 cm boven de leiding losse
aarde of zand, vrij van harde voorwerpen gebruikt. Indien dergelijk materiaal ter plaatse niet
aanwezig is, moet er schoon zand aangevoerd worden. De grond boven de leiding wordt in lagen
aangebracht en verdicht om verzakking op het maaiveld te voorkomen. De dikte van deze lagen
is afhankelijk van het gebruikte aanvulmateriaal maar is ten hoogstens 30 cm. Het verdichten
gebeurt continu door herhaaldelijk bewerken van iedere laag met verdichtingsapparatuur;
• Verwijdering van overtollige grond: indien van toepassing wordt de overtollige grond met
vrachtwagens afgevoerd, maar normaal gezien zal dit niet het geval zijn;
• Ontruiming van de werkstrook: na de aanleg van de leiding en het aanvullen en verdichten van
de sleuf, worden de gebruikte apparatuur, de overtollige materialen en het eventuele afval
afgevoerd. Tenslotte wordt de verwijderde teelaarde opnieuw aangebracht en genivelleerd. Om
een snel herstel van de bodemfuncties mogelijk te maken wordt de grond ook gefreesd en
geëgd. Indien noodzakelijk kan men de grond ook diepwoelen en/of bemesten;
• Herstel van de oorspronkelijke toestand: tot het herstellen van de oorspronkelijke toestand
behoort, naast het terugplaatsen van afsluitingen en verhardingen, het herstellen van
verbindingswegen, vervangen van de aanplantingen en het herstellen van eventueel onderbroken
drainageleidingen. Voorafgaand aan de werken wordt een plaatsbeschrijving opgemaakt;
• Aanbrengen van bebakening: bebakening wordt aangebracht om de ingegraven leiding vlot te
kunnen lokaliseren en identificeren. Deze bakens vergemakkelijken tevens de controle van de
leiding vanuit de lucht. Ook zijn de bakens een belangrijk hulpmiddel om de leiding bij werken
door derden in de nabijheid van de leiding te lokaliseren.
5.2.1.3 Alternatieve uitvoeringswijzen
Ter hoogte van de kruising met de N111, de N1 en de Miksebaan zal de leiding aangebracht worden door
middel van een persing. Voor een persing dienen twee kuipen voorzien te worden. Een perskuip en een
ontvangstkuip. Voor het uitgraven van deze kuipen kan bij hoge grondwaterstanden een bemaling
noodzakelijk zijn.
De kruising met de N122 en de spoorlijn Antwerpen-Roosendaal, de kruising met het Antitankkanaal en
de kruising met de A1/E19 en de hogesnelheidslijn zal met behulp van een horizontaal gestuurde boring
gebeuren, telkens over een afstand van ca. 350 meter. Voor een horizontaal gestuurde boring moet een
boorunit opgesteld worden aan het intredepunt van de boring. De leidingstreng (gelijk aan de lengte van
de boring) dient te worden uitgelegd aan het uittredepunt. Deze techniek gebeurt vanaf het maaiveld en
er zijn daarom geen bemalingen noodzakelijk.
5.2.1.4 Buiten gebruik stellen bestaande leidingdelen
De bestaande leidingdelen zullen buiten gebruik gesteld worden en zullen afhankelijk van het gekozen
uitvoeringsalternatief en de locatie verwijderd worden of op milieuverantwoorde wijze achtergelaten
worden.
Het buiten gebruik stellen van de bestaande leiding omvat de volgende ingrepen:
• ledigen;
• reinigen;
• ontgassen.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
10
De verwijdering van de buiten gebruik gestelde leidingdelen kan gebeuren via het graven van een sleuf.
In zachte ondergrond kan de leiding eventueel ook weggetrokken worden.
Leidingdelen die niet verwijderd worden, worden geneutraliseerd door ze op te vullen met een inert
materiaal (schuimbeton, stikstof, …). Hiertoe dient de leiding op tussenafstanden van enkele 100-en
meters open gelegd te worden.
5.2.2 Exploitatiefase
De exploitatiefase start vanaf de ingebruikname van de pijpleiding. Tijdens deze fase gelden een aantal
voorschriften in functie van onderhoud en inspectie van de leiding:
• Kathodische bescherming: op regelmatige afstanden dienen meetpunten van de kathodische
bescherming (KB) voorzien te worden. Ook is het mogelijk dat er zogenaamde anodebedden
aangelegd dienen te worden op openbare gronden;
• Bij het uitvoeren van een inwendig onderzoek dienen er bij vaststelling van eventuele fouten op
de lijn, magnetische markers in de grond aangebracht te worden om later gemakkelijker de
plaats waar de fout zich bevindt, terug te vinden;
• De erfdienstbaarheidszone bedraagt in elk geval 2 maal 2 meter langs beide kanten van de as
van de lijn. Hierop mag niets aangeplant of gebouwd worden teneinde de lijninspecteurs toe te
laten op regelmatige tijdstippen de lijn af te lopen en te inspecteren;
• Ook vanuit de lucht wordt elke pijpleiding regelmatig overvlogen per vliegtuig om eventuele
bouwovertredingen vast te stellen;
• Lekdetectie gebeurt door middel van een lekdetectiesysteem. In geval van een lek is het duidelijk
dat er zo snel mogelijk reparatiewerken moeten kunnen uitgevoerd worden . In dergelijk geval
worden de nodige inhuurnames uitgevoerd op de percelen die als werk- of toegangszone zullen
dienen.
5.3 TIMING VAN DE WERKEN
De eigenlijke vervanging van de 23 kilometer pijpleiding op Belgisch grondgebied zal volgens de huidige
planning in september, oktober en november 2007 plaatsvinden. Het transport via de leiding mag slechts
gedurende maximaal 3 maanden onderbroken worden en niet tijdens de maanden juli, augustus en
december. De voorbereidende werken, die aan de eigenlijke vervanging voorafgaan, zullen gespreid over
een periode van ca. 1 jaar plaatsvinden. De fasering van de werken wordt bepaald door de aannemer die
de werken zal uitvoeren en is in dit stadium van het project nog niet bekend. Gezien de krappe planning
zal op meerdere plaatsen tegelijkertijd worden begonnen en gewerkt.
6 REFERENTIESITUATIE EN GEPLANDE SITUATIE
De referentiesituatie is de toestand van het milieu en de omgeving voor de vervanging van de NATO-
pijpleiding. De beschrijving van de referentiesituatie gebeurt op basis van kaartmateriaal, literatuur,
bestaande beleidsdocumenten en plaatsbezoeken. De geplande situatie van milieu en omgeving houdt
rekening met de wijzigingen die te verwachten zijn als gevolg van de uitvoering van het project.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
11
7 EFFECTBEOORDELING
De effectbeoordeling is voor alle disciplines in eerste instantie gebeurd voor aanleg van de leiding in open
sleuf, met uitzondering van de kruisingen van belangrijke wegen en waterlopen waarvan nu reeds
vaststaat dat er gebruik gemaakt zal worden van alternatieve uitvoeringstechnieken. Op deze plaatsen
maakt het gebruik van alternatieve technieken deel uit van het basisproject.
Wanneer uit de effectbespreking blijkt dat de aanleg van de leiding in open sleuf onaanvaardbare (=
significant negatieve) milieueffecten zal veroorzaken, wordt nagegaan of deze effecten vermeden of
voldoende gemilderd kunnen worden door het gebruik van uitvoeringsalternatieven (persing of gestuurde
boring).
Voor de effectbeoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen het basistracé - het deel van het tracé
vanaf het depot in Schoten tot voorbij de Putsesteenweg - en de locatiealternatieven vanaf de
Putsesteenweg tot aan de Nederlandse grens waarbij de Kalmthoutse Heide doorkruist moet worden.
Het basistracé wordt voor de effectbeoordeling onderverdeeld in 5 segmenten:
• S1: vanaf het Depot in Schoten tot het eindpunt van de boring onder de E19/HSL;
• S2: vanaf het eindpunt van de boring onder de E19/HSL tot aan het eindpunt van de persing
onder de N1 (Bredabaan);
• S3: vanaf het eindpunt van de persing onder de N1 tot aan het militair domein
• S4: militair domein
• S5: vanaf het militair domein tot aan de Putsesteenweg (= woonzone Kalmthout)
Voor het tracégedeelte vanaf de Putsesteenweg tot aan de Nederlandse grens worden twee
locatiealternatieven onderzocht:
• het bestaande tracé (= het tracé van de bestaande NATO-pijpleiding) wordt onderverdeeld in
twee segmenten:
- S6: Kalmthoutse Heide
- S7: landbouwgebied tussen de Kalmthoutse Heide en de Nederlandse grens
• het alternatieve tracé langs de Verbindingsweg wordt onderverdeeld in drie segmenten:
- A1: vanaf de Putsebaan tot de Verbindingsweg (= Kalmthoutse Heide) – in dit deel loopt de
NATO-pijpleiding parallel met een Fluxys-leiding
- A2: Verbindingsstraat doorheen de Kalmthoutse Heide – hier buigt het tracé van de NATO-
pijpleiding af in de richting van het grensovergangspunt;
- A3: doorsteek van de Verbindingsweg tot de Nederlandse grens (= landbouwgebied)
7.1 BODEM
7.1.1 Referentiesituatie
Het studiegebied situeert zich in de Antwerpse Kempen en wordt gekenmerkt door droge tot zeer natte
zandbodems. In de Kalmthoutse Heide en het Klein Schietveld komen ook stuifduinen en vennen voor en
in de natte delen komen ondoorlatende lagen voor op geringe diepte. In de Kalmthoutse heid wordt
lokaal veen aangetroffen in de ondergrond.
Op basis van een bodemonderzoek dat langs het tracé van de bestaande pijpleiding werd uitgevoerd, kan
besloten worden dat de bodem ter hoogte van het tracé niet verontreinigd is.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
12
7.1.2 Effectbeschrijving en –beoordeling
7.1.2.1 Aanlegfase
De aanlegfase zal gepaard gaan met grondverzet voor het uitgraven van sleuven. De kwaliteit van de uit
te graven grond werd, zoals dat in de wetgeving bepaald is, onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat de
uit te graven grond niet verontreinigd is. De uitgegraven grond zal na aanleg van de leiding gebruikt
worden om de sleuf terug op te vullen.
Bij het berijden van de bodem met zware machines, het aan- en afvoeren en de opslag van materialen
kan bodemverdichting optreden. Eventuele bodemverdichting doet zich enkel lokaal voor, op de plaats
waar druk op de bodem wordt uitgeoefend. In het studiegebied zijn de bodems die veen bevatten zeer
gevoelig voor bodemverdichting (Kalmthoutse Heide) en natte zandgronden matig gevoelig.
Bij de aanleg van de pijpleiding zal profielverstoring optreden bij uitgravingen en het aanbrengen van de
leiding. Veenbodems en ondoorlatende lagen en bodems met een waardevolle profielontwikkeling zijn
hiervoor het meest gevoelig.
Tijdens de aanlegfase zullen het bodemgebruik en de bodemgeschiktheid in de werkstrook tijdelijk
wijzigen als gevolg van de werken.
Het bodemvochtregime zal tijdens de aanlegfase beïnvloed worden door grondwaterbemalingen. Als
gevolg van deze bemalingen zal de hoeveelheid bodemvocht binnen de invloedsstraal van de bemaling
(zie discipline grondwater) tijdelijk afnemen en er zal tijdelijk verdroging optreden. Op één locatie zal
gedurende 7 à 8 dagen bemaald worden. Alle bemalingen zullen binnen de periode september-november
2007 plaatsvinden. De daling van de grondwaterstand zal gering zijn en zal maximaal 2 meter bedragen.
Na de beëindiging van de grondwaterbemaling zal het bodemvochtregime in principe terug in zijn
oorspronkelijke toestand hersteld worden. Op plaatsen waar veen aanwezig is, treedt wel een irreversibel
effect op.
Inklinking kan voorkomen bij ontwatering van natte samendrukbare bodemlagen. Natte veengronden zijn
het meest gevoelig voor inklinking. Zandgronden zijn weinig gevoelig voor inklinking. Zowel langs het
bestaande tracé als langs het alternatieve tracé van de pijpleiding komen lokaal (in de Kalmthoutse Heide
en ten noorden daarvan) natte veengronden voor. Door bemaling van deze gronden kan inklinking
optreden.
Tijdens de aanlegfase kan ook accidentele bodemverontreiniging optreden ten gevolge van lekken of
morsverliezen. Volgens de bepalingen van het Bodemsaneringsdecreet moeten in dergelijke gevallen
onmiddellijk maatregelen getroffen worden om de ontstane verontreiniging te verwijderen of de
verspreiding ervan te beperken zodat de mogelijke impact beperkt zal blijven.
Mineralisatie, de afbraak van organisch materiaal in de bodem, kan optreden als gevolg van het
aansnijden van veenlagen bij de uitgraving van de sleuf of als gevolg van veeninklinking bij bemaling.
Tijdens de aanlegfase worden voor beide alternatieve tracés in de Kalmthoutse significant negatieve
effecten verwacht op het vlak van bodemverdichting, profielverstoring, wijziging van het
bodemvochtregime, inklinking en mineralisatie. Deze effecten zijn vooral het gevolg van het feit dat er
lokaal veen aanwezig is in de ondergrond en omdat er in de natte delen van de Kalmthoutse Heide
ondoorlatende lagen kunnen doorsneden worden met een zeer belangrijke impact op de
waterhuishouding. Ook ter hoogte van het Klein Schietveld kunnen ondoorlatende lagen doorsneden
worden.
Op basis van de effectbeoordeling bij aanleg in open sleuf is er voor de discipline bodem tijdens de
aanlegfase geen specifieke voorkeur voor één van beide tracés.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
13
7.1.2.2 Exploitatiefase
Tijdens de exploitatiefase zal het bodemgebruik ter hoogte van het tracé van de bestaande pijpleiding
niet wezenlijk veranderen aangezien het om de vervanging gaat van een bestaande pijpleiding. Enkel in
een strook van 2 meter aan weerszijden van de as van de leiding mogen geen diepwortelende planten
aangeplant worden en mag er niets gebouwd worden (erfdienstbaarheid). Ook langs het alternatieve
tracé doorheen de Kalmthoutse Heide wordt geen belangrijke wijziging van het bodemgebruik verwacht,
maar hier wordt wel een gebruiksbeperking opgelegd in zones waar dit momenteel nog niet het geval is.
De bodemgeschiktheid wijzigt niet als gevolg van de werken. Ook in landbouwgebied kunnen de normale
landbouwpraktijken verder gezet worden.
Ook al wordt de uitgegraven bodem na de aanleg van de pijpleiding terug in de oorspronkelijke volgorde
teruggeplaatst, toch zal de opbouw van de ondergrond in de sleuf gewijzigd zijn ten opzichte van de
oorspronkelijke situatie. De grondwaterstroming en het bodemvochtregime kunnen hierdoor lokaal
beïnvloed worden (zie ook discipline grondwater). Voor het bestaande tracé is dit effect beperkter omdat
hier ook in de huidige situatie een ondergrondse leiding aanwezig is.
In vergelijking met de referentiesituatie zal het risico op lekken voor het bestaande tracé van de
pijpleiding normaal gezien verminderen aangezien de bestaande, verouderde leiding vervangen worden
door een nieuwe leiding met een modern lekdetectiesysteem en een kathodische bescherming. In het
grootste deel van het alternatieve tracé bevinden zich momenteel nog geen leidingen zodat hier wel een,
zij het dan beperkt, bijkomend risico op bodemverontreiniging ontstaat.
Tijdens de exploitatiefase scoort het bestaande tracé beter dan het alternatieve tracé. Dit is vooral het
gevolg van het feit dat er in een groot deel van het alternatieve tracé momenteel geen leidingen
aanwezig zijn waardoor het opleggen van een erfdienstbaarheid en het risico op lekken van de leiding
voor dit tracé zwaarder worden beoordeeld dan voor het bestaande tracé waar die risico’s of beperkingen
ook in de referentiesituatie aanwezig zijn.
7.1.3 Milderende maatregelen
Bodemverdichting kan beperkt worden door rekening te houden met de volgende aanbevelingen:
• grondwerken worden bij voorkeur uitgevoerd van op bestaande wegen of andere verharde
oppervlakken;
• er dient zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van bestaande toegangswegen zodat de
breedte van de werkstrook beperkt kan worden;
• de transportroutes dienen zo kort mogelijk gehouden te worden.
• voor de werken dienen machines te worden ingezet met een zo groot mogelijk contactoppervlak
met de grond, zoals bvb. rupsbanden;
• het aantal bewegingen binnen niet verharde zones dient geminimaliseerd te worden door de
grondwerken achteruitschrijdend uit te voeren. Dit houdt in dat eerst de noodzakelijke werken in
de diepst of verst gelegen delen van het terrein uitgevoerd worden en pas nadien in de minder
ver gelegen terreindelen. Op die manier worden beschadiging, spoorvorming en
bodemverdichting voorkomen op plaatsen waar de werken al beëindigd zijn;
• de meest natte delen dienen maximaal vermeden te worden. Indien dit praktisch niet mogelijk is,
moeten rijplaten of geotextiel gebruikt worden om spoorvorming en bodemverdichting tegen te
gaan.
Op plaatsen waar bodemverdichting niet vermeden kan worden (bvb. zones die als transportroute
gebruikt worden) kan de bodemstructuur na beëindiging van de werken hersteld worden door frezen of
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
14
eggen. Indien noodzakelijk kan men de grond ook diepwoelen en/of bemesten. Deze aanbevelingen
dienen opgevolgd te worden in alle zones die gevoelig zijn voor bodemverdichting.
Bij werken in de natte delen van de Kalmthoutse Heide moet in elk geval gebruik gemaakt worden van
rijplaten of geotextiel.
Om wijzigingen van het bodemprofiel tot een minimum te beperken dienen teelaarde en ondergrond
tijdens de werken goed gescheiden te worden en volgens de oorspronkelijke gelaagdheid teruggeplaatst
worden.
De natte delen van de Kalmthoutse Heide en het Klein Schietveld moeten overbrugd worden door middel
van een gestuurde boring aangezien er in dat geval geen sleuven gegraven moeten worden en vermits
deze techniek vanaf het maaiveld plaatsvindt en er bijgevolg geen bouwkuipen of grondwaterstands-
verlagingen nodig zijn. De werkstroken die moeten afgebakend worden voor de boringen moeten zo klein
mogelijk gehouden worden en er moet met rijplaten of geotextiel gewerkt worden. De bestaande leiding
zal ter plaatse blijven en geneutraliseerd worden. In het landbouwgebied ten noorden van de
Kalmthoutse Heide kunnen gelijkaardige effecten optreden als in de Kalmthoutse Heide, maar de
secundaire effecten zijn hier minder belangrijk. Hier wordt voorgesteld om gebruik te maken van rijplaten
of geotextiel en de werkstrook zo smal mogelijk te houden. Voor de zones waar milderende maatregelen
noodzakelijk zijn, wordt verwezen naar Figuur 8.1.5. uit de figurenbundel bij dit MER.
Door het onderboren van de natte delen in de Kalmthoutse Heide en het Klein Schietveld zullen zich
tijdens de aanlegfase geen significant negatieve effecten meer voordoen.
Ook op basis van de effectbeoordeling met inbegrip van milderende maatregelen tijdens de aanlegfase is
er voor de discipline bodem geen specifieke voorkeur voor één van beide tracés. Tijdens de
exploitatiefase blijft de impact van het project op de discipline bodem beperkter wanneer het bestaande
tracé van de NATO-pijpleiding gevolgd wordt, zodat er globaal gezien een voorkeur is voor dit tracé.
7.2 GRONDWATER
7.2.1 Referentiesituatie
De formaties die in het studiegebied voorkomen zijn van jong naar oud het klei-zand-complex van de
Kempen, de zanden van Brasschaat en/of Merksplas en de zanden van Lillo en Kattendijk. Deze formaties
zijn globaal gezien goed doorlatend. De klei in het klei-zand-complex van de Kempen kan zeer plaatselijk
een slecht doorlatend substraat vormen. De zanden van Brasschaat en/of Merksplas en de zanden van
Lillo en Kattendijk vormen een belangrijk maar zeer kwetsbaar grondwaterreservoir. Het gebied bevindt
zich op de waterscheidingskam tussen het Schelde- en het Maasbekken.
Het studiegebied ligt grotendeels in een regionaal infiltratiegebied. De plaatselijke doorlatendheid staat in
relatie tot de samenstelling van de ondergrond en varieert naargelang de ondergrond zandig, lemig of
kleiig is. Ter hoogte van de duinmassieven ligt de watertafel diep onder het maaiveld. Op plaatsen met
een ondoorlatende, kleiige ondergrond kan het hangende grondwater tot aan het maaiveld reiken. De
grondwaterstand in het studiegebied varieerde tijdens de uitvoering van bodemonderzoeken in de
periode december 2005/januari 2006 van 0,4 tot meer dan 2,5 meter onder het maaiveld.
Ter hoogte van de Markgraaf aan de Kalmthoutse Heide komt een kwelgebied voor. Kwelgebieden zijn
topografisch lager gelegen gebieden waar grondwater naartoe stroomt, opstijgt naar de oppervlakte en
verspreid uitsijpelt in de bodemlaag. De kwel ter hoogte van de Markgraaf wordt veroorzaakt door de
afvoer van water uit de Kalmthoutse Heide naar de lager gelegen weilanden van de Markgraaf.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
15
Het leidingtracé doorkruist de beschermingszone type III van de waterwinning van de Pidpa te
Brasschaat.
Het grondwater in het projectgebied kan verhoogde ijzerconcentraties bevatten.
7.2.2 Effectbeschrijving en –beoordeling
7.2.2.1 Aanlegfase
Op plaatsen waar de leiding in open sleuf wordt aangelegd, zal de hydrogeologische opbouw wijzigen
door het uitgraven van de sleuf. Na verwijdering van de bestaande leiding en het aanbrengen van de
nieuwe leiding wordt de sleuf terug opgevuld met het uitgegraven materiaal. Er wordt getracht om de
oorspronkelijke gelaagdheid van de bodem niet te wijzigen, maar deze kan nooit volledig in zijn
oorspronkelijke staat hersteld worden. Na uitvoering van de werken zal er dus steeds een, zij het dan
beperkte, wijziging van de hydrogeologische opbouw optreden.
Bij aanleg van de leiding in open sleuf en op de plaatsen waar kruisingen door middel van een persing
voorzien zijn (N1/Bredabaan en N111/Putsesteenweg) kan de grondwaterstand beïnvloed worden door
bemalingen. Op plaatsen met hoge grondwaterstanden zijn bemalingen noodzakelijk om met een droge
sleuf te kunnen werken en om pers- en ontvangstkuipen uit te graven voor persingen. Deze bemalingen
zullen tijdelijk aanleiding geven tot verdroging. Naast veenbodems die door ontwatering irreversibel
compacteren, zijn natte bodems het meest gevoelig voor verdroging.
De invloedsstraal van de bemaling voor het uitgraven van de sleuf langsheen het tracé van de bestaande
NATO-leiding kan volgens een realistische aanname van de grondwaterstanden sterk variëren in functie
van de textuur van de ondergrond en de hoogte van de grondwatertafel. De invloedsstraal van
bemalingen in de natte delen van de Kalmthoutse Heide varieert van 22 tot ca. 45 meter. In het slechtste
geval, wanneer de grondwatertafel tot aan het maaiveld reikt, zal er over grotere diepte bemaald moeten
worden. In sterk leemhoudend zand, het meest voorkomende bodemtype in het studiegebied, bedraagt
de invloedsstraal dan ca. 90 meter.
De grondwaterkwetsbaarheid zal ter hoogte van de werkstrook tijdelijk toenemen door het afgraven van
de teelaarde in de werkstrook en door het uitgraven van de sleuf.
Tijdens de aanlegfase kan ook accidentele grondwaterverontreiniging optreden ten gevolge van lekken of
morsverliezen. Volgens de bepalingen van het Bodemsaneringsdecreet moeten in dergelijke gevallen
onmiddellijk maatregelen getroffen worden om de ontstane verontreiniging te verwijderen of de
verspreiding ervan te beperken zodat de mogelijke impact beperkt zal blijven.
Tijdens de aanlegfase worden voor beide alternatieve tracés in de Kalmthoutse significant negatieve
effecten verwacht door wijzigingen in de hydrogeologische opbouw en dalingen van de grondwaterstand
bij het uitgraven van de sleuven. Ook ter hoogte van het Klein Schietveld worden significant negatieve
effecten verwacht door wijzigingen in de hydrogeologische opbouw.
Deze effecten zijn vooral het gevolg van het feit dat er lokaal veen aanwezig is in de ondergrond en
omdat er in de natte delen van de Kalmthoutse Heide en het Klein Schietveld ondoorlatende lagen
kunnen doorsneden worden wat een zeer belangrijke impact kan hebben op de waterhuishouding. In de
omgeving van het alternatieve tracé is er bovendien een kwelsysteem actief ter hoogte van de Markgraaf.
Op basis van de effectbeoordeling bij aanleg in open sleuf is er voor de discipline grondwater tijdens de
aanlegfase geen specifieke voorkeur voor één van beide tracés.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
16
7.2.2.2 Exploitatiefase
Ook al wordt de uitgegraven bodem na de aanleg van de pijpleiding terug in de oorspronkelijke volgorde
teruggeplaatst, toch zal de opbouw van de ondergrond in de sleuf gewijzigd zijn ten opzichte van de
oorspronkelijke situatie. De wijziging van de hydrogeologische opbouw kan het lokale
grondwaterstromingspatroon blijvend beïnvloeden. Zo kunnen de werken op plaatsen in de Kalmthoutse
Heide en het Klein Schietveld waar veen- of ondoorlatende lagen aangesneden kunnen worden een
onomkeerbaar effect veroorzaken Indien de doorlatendheid van de bodem rond de leiding is
toegenomen, zal de leiding een drainerende werking hebben.
In vergelijking met de referentiesituatie zal het risico op lekken voor het bestaande tracé van de
pijpleiding normaal gezien afnemen aangezien de bestaande, verouderde leiding vervangen wordt door
een nieuwe leiding met een modern lekdetectiesysteem en een kathodische bescherming. In het grootste
deel van het alternatieve tracé bevinden zich momenteel nog geen leidingen zodat hier wel een, zij het
dan beperkt, bijkomend risico op bodemverontreiniging ontstaat.
Tijdens de exploitatiefase scoort het bestaande tracé beter dan het alternatieve tracé. Dit is vooral het
gevolg van het feit dat er in een groot deel van het alternatieve tracé momenteel geen leidingen
aanwezig zijn waardoor wijzigingen in hydrogeologische opbouw en grondwaterstroming en het risico op
lekken van de leiding voor dit tracé zwaarder worden beoordeeld dan voor het bestaande tracé.
7.2.3 Milderende maatregelen
De natte delen in beide tracés door Kalmthoutse Heide, de kwelzone ter hoogte van het alternatieve
tracé en de natte zones ter hoogte van het Klein Schietveld moeten overbrugd worden door middel van
een gestuurde boring aangezien deze techniek vanaf het maaiveld plaatsvindt en er bijgevolg geen
bouwkuipen of grondwaterstandsverlagingen nodig zijn. De bestaande leiding zal ter plaatse blijven en
geneutraliseerd worden. In het landbouwgebied ten noorden van de Kalmthoutse Heide kunnen zich
gelijkaardige effecten voordoen als in de Kalmthoutse Heide, maar de secundaire effecten zijn hier
minder belangrijk. Hier wordt voorgesteld om de noodzakelijke bemalingen te beperken in omvang en in
tijdsduur.
De zones waar specifieke milderende maatregelen noodzakelijk zijn, zijn terug te vinden op Figuur 8.1.5
uit de figurenbundel bij dit MER.
Om permanente drainering van de sleuf te vermijden moet de bodem bij het aanvullen van de sleuf
enigszins aangedrukt worden zodat de bodemstructuur en de doorlaatbaarheid hersteld worden. Een te
losse structuur kan in natte gebieden plaatselijk water aantrekken. Er moet voldoende aandacht besteed
worden aan het gelaagd opvullen van de sleuf.
Door het onderboren van de natte delen en de kwelzone in de Kalmthoutse Heide en de natte delen ter
hoogte van het Klein Schietveld zullen zich tijdens de aanlegfase geen significant negatieve effecten meer
voordoen met betrekking tot de grondwaterwaterhuishouding.
Ook op basis van de effectbeoordeling met inbegrip van milderende maatregelen tijdens de aanlegfase is
er voor de discipline grondwater geen specifieke voorkeur voor één van beide tracés.
Tijdens de exploitatiefase blijft de impact van het project voor de discipline grondwater beperkter
wanneer het bestaande tracé van de NATO-pijpleiding gevolgd wordt, zodat er globaal gezien een
voorkeur is voor dit tracé.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
17
7.3 OPPERVLAKTEWATER
7.3.1 Referentiesituatie
De waterlopen die door de realisatie van het project beïnvloed kunnen worden zijn de Donkse Beek, het
Antitankkanaal, de Mickse Beek, de Zandbeek, de Laarse Beek, een naamloze beek, (baan)grachten en
een aantal vennen in de Kalmthoutse Heide en het Klein Schietveld.
De mogelijk beïnvloede waterlopen hebben ter hoogte van de kruising met de NATO-pijpleiding een
matige tot zwakke structuurkwaliteit. Op basis van de meest recente beschikbare meetgegevens van het
VMM-meetnet voor de fysico-chemische waterkwaliteit, varieert deze van matig verontreinigd tot
verontreinigd. De biologische waterkwaliteit gaat van zeer slecht tot goed.
Het alternatieve leidingtracé in de Kalmthoutse Heide loopt via de Verbindingsweg tussen een aantal
grotere vennen door, de Drielingvennen en het Stappersven. Ook in het Klein Schietveld komen vennen
voor. Heidevennen zijn matig tot zeer voedselarme, kalkarme wateren, die in de lage, natte delen van
heidegebieden voorkomen. Vennen zijn doorgaans relatief klein en ondiep en zijn min of meer geïsoleerd
gelegen. Vaak zijn ze volledig afhankelijk van regenwater door een slecht doorlatende bodem
(Drielingvennen). Soms worden ze mee gevoed door ondiep grondwater, zoals het Stappersven. Vennen
vertonen sterk fluctuerende grondwaterstanden en kunnen zelfs droogvallen. Door hun ligging in
voedsel- en kalkarme zandgronden hebben vennen van oorsprong een relatief voedselarm karakter en
zijn ze niet of slechts in geringe mate gebufferd. Hierdoor zijn ze gevoelig voor vermesting en verzuring.
Langs het tracé van de NATO-pijpleiding komen slechts enkele van nature overstroombare gebieden
voor, nl. in de vallei van de Laarse Beek, in de Kalmthoutse Heide en in het landbouwgebied ten noorden
van de Kalmthoutse Heide. Het tracé loopt niet door recent overstroomde gebieden.
7.3.2 Effectbeschrijving en –beoordeling
7.3.2.1 Aanlegfase
Wanneer tijdens de aanlegfase bemalingswater geloosd wordt in waterlopen of andere
oppervlaktewateren, zal deze lozing tijdelijk een impact hebben op de hydraulische parameters en het
afvoergedrag van deze oppervlaktewateren. Het opgepompte grondwater wordt in principe in de meest
nabijgelegen beek of gracht geloosd of op riolering. Indien er in de onmiddellijke nabijheid van de
werken geen geschikte lozingspunten aanwezig zijn, worden leidingen aangelegd over een langere
afstand tot aan een geschikt lozingspunt.
Ook bij het afdammen van waterlopen – bvb. bij kruising in den droge van de Micksebeek, de naamloze
beek en de Donkse beek - worden de hydraulische parameters beïnvloed. In samenspraak met de
waterloopbeheerder dient nagegaan te worden of maatregelen voorzien moeten worden om het water
over te pompen van de ene kant van de dam naar de andere kant.
Indien de leiding in de Kalmthoutse Heide wordt aangelegd in open sleuf, kan dit in het alternatieve tracé
aanleiding geven tot het droogtrekken van vennen tijdens de noodzakelijke bemalingen. De
drielingvennen en een ander naamloos ven reiken tot aan de verbindingsstraat en vallen zeker binnen de
invloedsstraal van de bemaling. Het Stappersven ligt in theorie buiten de invloedsstraal van de bemaling.
Ook ter hoogte van het Klein Schietveld liggen vennen in de nabijheid van het tracé. Hoewel het
droogvallen van vennen van nature voorkomt en er ook voordelen aan verbonden kunnen zijn
(instandhouden pioniersstadium, natuurlijke verdieping door uitstuiving) zijn de nadelige gevolgen voor
het watermilieu dermate groot dat droogvallen zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Het mogelijk
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
18
droogtrekken van vennen heeft ook tot gevolg dat bemaling in deze zone praktisch niet mogelijk zal zijn
en dat er een alternatieve techniek zal moeten gebruikt worden waarbij niet bemaald moet worden.
De oppervlaktewaterkwaliteit kan beïnvloed worden door de lozing van bemalingswater of door
incidenten of calamiteiten tijdens de uitvoering van de werken. Door het morsen of lekken van oliën,
vetten, brandstoffen en bouwchemicaliën die gebruikt worden voor het machinepark, kan in ernstige
gevallen oppervlaktewaterverontreiniging ontstaan. Er wordt echter niet verwacht dat er zich als gevolg
van de geplande werken ernstige incidenten van deze aard zullen voordoen.
De lozing van verontreinigd bemalingswater kan ook aanleiding geven tot oppervlaktewater-
verontreiniging. In principe zal het grondwater dat langs het tracé zal opgepompt wordt niet
verontreinigd zijn en als dit toch het geval zou zijn, moet het gesaneerd worden vooraleer het geloosd
kan worden. Waneer het opgepompte grondwater verhoogde ijzerconcentraties bevat, moet het eerst
ontijzerd worden vooraleer het geloosd kan worden. Lozing van bemalingswater in kwetsbare
oppervlaktewateren zoals de Laarse Beek en de zwak gebufferde vennen (gevoelig voor wijzigingen in
pH) in de Kalmthoutse Heide kan wel een belangrijke impact hebben op de waterkwaliteit.
Het uitvoeren van horizontaal gestuurde boringen en persingen heeft geen impact op de
structuurkenmerken van waterlopen. De Laarse Beek en het Antitankkanaal worden gekruist door middel
van één van deze technieken.
De Mickse beek, Donkse Beek, Zandbeek en naamloze beek zullen in principe wel gekruist worden via
open sleuf. Op de plaatsen waar deze waterlopen gekruist worden, zullen de structuurkenmerken
vernietigd worden. Deze waterlopen worden niet gekenmerkt door een waardevolle structuur en de
naamloze beek, Zandbeek en Donkse Beek zijn ter hoogte van de kruising met de bestaande leiding over
een afstand van enkele meters overwelfd. Aangezien de waterlopen na de aanleg van de leiding terug in
hun oorspronkelijke staat hersteld worden, zal de impact beperkt zijn.
Op een aantal locaties (Ploegsebaan, Bondgenotenlei, Rode weg, Heibloemlaan, …) liggen er binnen het
bereik van de werkstrook (baan)grachten. Om de afbakening van een voldoende brede werkstrook
mogelijk te maken, zullen deze grachten tijdelijk ingekokerd worden, waardoor hun natuurlijke
structuurkenmerken zullen verdwijnen. Na de beëindiging van de werken worden deze kokers terug
verwijderd en worden de grachten terug in hun oorspronkelijke staat hersteld.
Het rioleringsstelsel blijft tijdens de werken operationeel. De aannemer dient hiervoor de nodige
maatregelen te treffen.
Voor de discipline oppervlaktewater worden vooral tijdens de aanlegfase effecten verwacht. Bij aanleg
van de leiding in open sleuf worden in de Kalmthoutse Heide en het Klein Schietveld mogelijk significant
negatieve effecten verwacht door het droogtrekken van vennen die binnen de invloedsstraal van de
bemaling gelegen zijn. Met betrekking tot de beïnvloeding van de oppervlaktewaterkwaliteit kunnen in de
Kalmthoutse Heide en het Klein Schietveld significant negatieve effecten optreden door de lozing van
bemalingswater in vennen. Lozing van verontreinigd bemalingswater kan ook in de Laarse Beek ernstige
nadelige effecten veroorzaken.
Op basis van de effectbeoordeling tijdens de aanlegfase is er voor de discipline oppervlaktewater geen
specifieke voorkeur voor één van beide tracés.
7.3.2.2 Exploitatiefase
Tijdens de exploitatiefase is de impact van de aanwezigheid van de NATO-pijpleiding op
oppervlaktewater beperkt.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
19
In geval van zeer ernstige lekken in de nabijheid van oppervlaktewater bestaat er een mogelijkheid dat
oppervlaktewater verontreinigd raakt door migratie van verontreinigd grondwater, maar de kans hierop is
beperkt.
In vergelijking met de referentiesituatie zal het risico op lekken voor het bestaande tracé van de
pijpleiding normaal gezien afnemen aangezien de bestaande, verouderde leiding vervangen worden door
een nieuwe leiding met een modern lekdetectiesysteem en een kathodische bescherming. In een groot
deel van het alternatieve tracé van de pijpleiding bevinden zich momenteel nog geen leidingen zodat hier
wel een, zij het dan zeer beperkt, bijkomend risico op oppervlaktewaterverontreiniging ontstaat.
Tijdens de exploitatiefase scoort het bestaande tracé beter dan het alternatieve tracé.
7.3.3 Milderende maatregelen
De belangrijkste milderende maatregel die wordt voorgesteld in de discipline oppervlaktewater is om
bemalingen op plaatsen waar vennen binnen de invloedsstraal van de bemaling gelegen zijn te vermijden
en de leiding hier aan te leggen door middel van een alternatieve techniek, nl. een gestuurde boring (zie
Figuur 8.3.3 in de figurenbundel bij dit MER). Deze techniek gebeurt vanaf het maaiveld en er zijn
bijgevolg geen bouwkuipen of grondwaterstandsverlagingen nodig. De bestaande leiding zal ter plaatse
blijven en geneutraliseerd worden. Figuur 8.3.3 werd opgesteld op basis van de beschikbare informatie
op het moment dat het MER werd opgesteld. De gestuurde boringen die in de Kalmthoutse Heide en het
Klein Schietveld voorzien zijn, worden voorgesteld om te vermijden dat er in de nabije omgeving van
vennen bemaald moet worden tijdens de aanlegfase. Indien de grondwaterstanden op het moment dat
de werken uitgevoerd worden, minder hoog zijn, kunnen de begin- en eindpunten van deze boringen nog
verschuiven.
Er mag ook geen bemalingswater geloosd worden in vennen en lozing van bemalingswater in de Laarse
Beek is enkel toelaatbaar bij een goede waterkwaliteit (concentraties lager dan
viswaterkwaliteitsdoelstellingen). Bemalingswater dat verhoogde ijzerconcentraties bevat moet ontijzerd
worden.
Om opstuwing te vermijden moeten bij het inkokeren van grachten of waterlopen kokers met een
voldoende grote diameter voorzien worden. Gekruiste en ingekokerde waterlopen of grachten dienen na
beëindiging van de werken hersteld te worden volgens de principes van natuurtechnische milieubouw
(NTMB).
Na toepassing van de hoger vermelde milderende maatregelen worden voor de discipline
oppervlaktewater geen significant negatieve effecten meer verwacht tijdens de aanlegfase. Met inbegrip
van de voorgestelde milderende maatregelen scoren beide alternatieven tijdens de aanlegfase even
goed.
Tijdens de exploitatiefase blijft de impact van het project voor de discipline oppervlaktewater beperkter
wanneer het bestaande tracé van de NATO-pijpleiding gevolgd wordt, zodat er globaal gezien een
voorkeur is voor dit tracé.
7.4 GELUID
Aangezien er enkel tijdens de aanlegfase van het project geluid zal geproduceerd worden, werd de
discipline geluid niet in detail behandeld.
Het effect of de beïnvloeding op het omgevingsgeluid door de aanlegwerkzaamheden is afhankelijk van
de afstand tot de werken en het oorspronkelijke omgevingsgeluid. Het effect zal zich bovendien vooral
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
20
gedurende de dagperiode voordoen en zal van korte duur zijn aangezien de geluidsbronnen zich
verplaatsen langs het traject.
Het tracé gaat voor het grootste gedeelte door militair gebied, natuurgebied, woongebied en landelijk
gebied. Voor de geluidsgevoelige gebieden wordt de volgende effectbeoordeling gegeven:
Natuurgebied en woongebied:
Vanaf ca. 50 m afstand van de werken zal de gemiddelde geluidsdruk van de meeste fasen van de
aanlegwerkzaamheden de wettelijk vastgestelde richtwaarde respecteren. Gedurende de bemaling en het
lassen van de buiselementen wordt deze richtwaarde reeds gerespecteerd vanaf 25 m afstand.
Het omgevingsgeluid kan tot op een afstand van 200 m van de werken beïnvloed worden door de
geluidsbijdrage van de aanlegwerkzaamheden. Een relevante beïnvloeding van het omgevingsgeluid is
enkel te verwachten binnen een afstand van 50 m van de werken. Vanaf 800 m afstand van de werken is
elk effect uitgesloten. Gedurende de bemaling en het lassen van de buiselementen kan reeds vanaf 400
m afstand elk effect uitgesloten worden.
Landelijk gebied
Vanaf ca. 100 m afstand van de werken zal de gemiddelde geluidsdruk van de meeste fasen van de
aanlegwerkzaamheden de wettelijk vastgestelde richtwaarde respecteren. Gedurende de bemaling en het
lassen van de buiselementen wordt deze richtwaarde reeds gerespecteerd vanaf 50 m afstand.
Het omgevingsgeluid kan tot op een afstand van 400 m van de werken beïnvloed worden door de
geluidsbijdrage van de aanlegwerkzaamheden. Een relevante beïnvloeding van het omgevingsgeluid is
enkel te verwachten binnen een afstand van 10 m van de werken. Vanaf 1.200 m afstand van de werken
is elk effect uitgesloten. Gedurende de bemaling en het lassen van de buiselementen kan reeds vanaf
800 m afstand elk effect uitgesloten worden.
Milderende maatregelen
Op basis van bovenstaande bevindingen worden een aantal aanbevelingen gegeven die in overweging
kunnen genomen worden om gedurende de aanlegfase de geluidsimpact op het omgevingsgeluid zoveel
mogelijk te beperken:
• het gebruik van goed onderhouden machines die voldoen aan het koninklijk besluit betreffende
het geluidsvermogen van materieel voor gebruik buitenshuis (2002/22179);
• de aanlegwerkzaamheden enkel uitvoeren gedurende de dagperiode;
• geen aanlegwerkzaamheden uitvoeren op zon- en feestdagen;
• maatregelen t.a.v. de vogels: hiervoor wordt verwezen naar de discipline "fauna en flora";
7.5 FAUNA EN FLORA
7.5.1 Referentiesituatie
Voor de beschrijving van de referentiesituatie werd het basistracé opgedeeld in 7 segmenten (zie Figuur
1).
• S1: Segment 1 vertrekt van het Fort van Schoten dat als EG-Habitatrichtlijngebied is aangeduid
en van groot belang is als winterverblijfplaats voor vleermuizen. Na het fort loopt de leiding
grotendeels door een aaneengesloten bosgebied, dat voornamelijk bestaat uit een
eikenberkenbos met verspreid enkele percelen naaldhoutaanplant. Ter hoogte van het bestaande
tracé van de pijpleiding, komen geen hoogstammige bomen voor.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
21
Ter hoogte van de kruising van de pijpleiding met de E19 is een beektraject van de Laarse beek
als EG-Habitatrichtlijngebied ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ aangeduid. In de
Laarse beek vindt men namelijk rivierdonderpad en kleine modderkruiper (Provinciaal Instituut
voor Hygiëne, 2004).
• S2: Segment 2 verloopt doorheen een naaldhoutaanplant met overwegend lork. Daarna gaat het
tracé door een parkzone, een soortenarm grasland waar enkele relicten van een
struisgrasvegetatie voorkomen en een kasteelpark.
Ten noorden van het kasteelpark strekt zich een vrij toegankelijk bosgebied (aanplant van grove
den en eikenberkenbos) uit met een sterk uitgesproken drevenpatroon (beukendreef).
Het Antitankkanaal, dat omringd is door een bosgordel, heeft een grote landschapsverbindende
functie. Ten noorden van het Antitankkanaal gaat de pijpleiding door eenzelfde type
bosvegetaties als deze die ten zuiden van het Antitankkanaal gesitueerd zijn.
• S3: In het zuidelijk deel van segment 3 gaat de pijpleiding door een (kasteel)park. De parkzone
sluit aan op enkele bospercelen (eikenberkenbos met dominantie van Amerikaanse eik,
eikenberkenbos waar ook beuk groeit) die allen als biologisch zeer waardevol zijn aangeduid.
• S4: Segment 4 van het tracé van de pijplijn ligt aan de rand van de weg die doorheen het militair
domein loopt. Ten oosten van het tracé situeert zich het Klein Schietveld, dat als
aandachtsgebied kan beschouwd worden en een Europees Beschermingsgebied betreft. De
biologisch zeer waardevolle ecotopen die hier voorkomen zijn de heiden (vnl. vochtige tot natte
dopheidevegetatie, gedegradeerde heide met pijpenstrootje), de oligotrofe en eutrofe vennen,
het vegetatieloos stuifduin en de eiken-berkenbossen. De naaldhoutaanplanten zijn aangeduid als
biologisch waardevol. De zone langsheen het tracé van de pijpleiding bestaat voornamelijk uit
naaldhoutaanplanten.
Het Klein Schietveld heeft een zeer rijke fauna en flora met zeer zeldzame soorten. Op het Klein
en Groot Schietveld samen komen 31 soorten dagvlinders voor (www.antwerpennoord.be ), 30
soorten libellen en een opmerkelijk rijke amfibieën- en reptielenfauna (Provinciaal Instituut voor
Hygiëne, 2004), zoals heikikker. Een gedetailleerd broedvogelonderzoek in 1999-2000 op het
Klein Schietveld (Bulteel et al., 2000) toont aan dat de broedvogels voornamelijk kenmerkend zijn
voor besloten milieus. Daarnaast komen nog enkele kenmerkende heidevogelsoorten voor. Bij de
zoogdieren vindt men zeldzame soorten zoals water- en veldspitsmuis naast vos, ree en diverse
marterachtigen.
Ten westen van het militair domein is het woongebied ‘Dennendaal’ gelegen. Dat woongebied
heeft door de menselijke invloeden een beperkte natuurwaarde, maar is toch van belang als
verbindingsruimte.
• S5: Segment 5 loopt doorheen de woonzone van Kalmthout, waar weinig tot geen
natuurwaarden voorkomen.
• S6: Segment 6 gaat door het Europees en Vlaams beschermingsgebied De Kalmthoutse Heide.
Het huidige landschap is een afwisseling van bossen en heide, met daarbinnen zeer waardevolle
landschapselementen als stuifduinen en vennen. Centraal bevindt zich een open
stuifduinengebied met alle overgangsvormen van duinfixatie tot natte heide.
De uitgestrektheid, rust en structuurrijkdom van de Kalmthoutse Heide zorgen voor een zeer rijke
fauna. Hiertoe behoren als meest opvallende soorten onder meer nachtzwaluw, regenwulp,
boomleeuwerik, graspieper, havik, visarend, gladde slang, levendbarende hagedis, heikikker,
rugstreeppad, kamsalamander, vinpootsalamander, heivlinder, kommavlinder, gentiaanblauwtje,
zandloopkevers (Ysebaerdt, 1996, www.grenspark.noorderkempen.be). Bruine kikker, groene
kikker, gewone pad, alpenwatersalamander en kleine watersalamander komen eveneens in de
Kalmthoutse heide voor (www.grenspark.noorderkempen.be). In het grenspark komen twee
reptielensoorten voor, gladde slang en levendbarende hagedis
(www.grenspark.noorderkempen.be). Deze laatste komt vooral voor in de vochtige heide; gladde
slang verkiest droge vegetaties.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
22
• S7: Aan het begin van segment 7 volgt de pijpleiding de bestaande weg. Langsheen de
bestaande weg is een houtkant en een bomenrij gelegen. De aanliggende percelen betreffen
akkers en soortenarme graslanden, die op de BWK als biologisch minder waardevol zijn
aangeduid. In enkele soortenarme graslanden komen relicten van soortenrijkere graslanden voor.
Het alternatief tracé, voor het gedeelte dat doorheen de Kalmthoutse Heide gaat, volgt in het zuiden een
bestaand leidingtracé. Langsheen dit deel van het tracé (A1) liggen droge struikheidevegetaties (al dan
niet met boom- en struikopslag), naaldhoutaanplanten en een perceel eikenberkenbos. Vervolgens volgt
het tracé het bestaande rechtlijnige fiets- en wandelpad dat dwars doorheen de Kalmthoutse Heide gaat.
Aan de westelijke zijde van dat segment liggen de Drielingsvennen, die omringd zijn door vochtige
heiden. Verder liggen langsheen dit segment droge struikheidevegetaties, al dan niet met struik- of
boomopslag, gedegradeerde heide met dominantie van pijpenstrootje en aanplanten van grove den met
ondergroei van struiken, bomen of grassen. Het noordelijk deel van het alternatief tracé (A3) loopt
doorheen een landschappelijk waardevol agrarisch gebied.
7.5.2 Effectbeschrijving en –beoordeling
7.5.2.1 Aanlegfase
Door de aanleg van de nieuwe pijpleiding in open sleuf zal een tijdelijke ruimte-inname gekoppeld aan
een biotoopverlies plaatsvinden. Na het vervangen van de leiding wordt de sleuf terug in zijn
oorspronkelijke staat hersteld. De boom- en struikvegetatie die in de werkzone vernietigd wordt, wordt
opnieuw aangeplant of kan zich opnieuw gaan ontwikkelen.
In totaal zal er voor het volledige tracé van de pijplijn ca. 30 ha biotoop tijdelijk verloren gaan, waarvan
ca. 1,2 ha biologisch zeer waardevol; 14,5 ha biologisch waardevol en 14 ha biologisch minder
waardevol. Bij een vergelijking van de alternatieve tracé’s kan er afgeleid worden dat het biotoopverlies
voor het alternatieve tracé ca. 2,3 ha hoger ligt dan het basistracé. De biologisch zeer waardevolle
biotopen betreffen de vochtige en natte heidevegetaties en de stuifduinen, die volgens het
Vegetatiewijzigingsbesluit verboden te wijzigen zijn en die door de EG-Habitatrichtlijn beschermd zijn. De
biologisch waardevolle biotopen betreffen enerzijds de (al dan niet gedegradeerde) heidevegetaties,
kleine landschapselementen, naaldhoutaanplanten en andere bosvegetaties. In het domeinbos De Inslag
in segment S2 zal een waardevolle beukendreef vernietigd worden.
Op basis van het beschermingsstatuut en de kwetsbaarheid van deze vegetaties kan er in eerste instantie
besloten worden dat het vernietigen van deze vegetatie als significant negatief effect kan beoordeeld
worden. Aangezien deze vegetaties na de werkzaamheden terug tot ontwikkeling kunnen komen en
bijgevolg slechts tijdelijk vernietigd worden, wordt het effect als matig negatief beoordeeld. Hierbij
gelden wel enkele voorwaarden die aangehaald worden bij de milderende maatregelen en die ervoor
moeten zorgen dat het biotoopverlies sowieso zo gering mogelijk wordt gehouden en die ervoor moeten
zorgen dat het herstel optimaal kan plaatsvinden. Het verlies van biologisch minder waardevolle biotopen
wordt als gering negatief effect beoordeeld.
Wat het verlies aan biotoop voor de voorkomende diersoorten betreft, kan er gesteld worden dat er geen
significante effecten te verwachten zijn. De vennen die van belang zijn voor libellen en amfibieën worden
in het basistracé niet aangetast en na de werkzaamheden kan er opnieuw een spontaan herstel van de
vegetatie optreden. In het alternatief tracé treedt wel een beperkte inname van een ven op, wat als
significant negatief effect wordt beoordeeld.
Voor het aanleggen van de nieuwe leiding (basistracé en alternatief tracé) zullen vier beken (Mickse
Beek, Naamloze beek, Zandbeek en Donkse Beek) gekruist worden. Aangezien zij slechts een geringe
structuurkwaliteit en ecologische waarde bezitten, wordt het effect als gering negatief beoordeeld. De
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
23
Laarse Beek, die deels EG-Habitatrichtlijngebied is aangeduid, wordt niet beïnvloed omdat zij door een
gestuurde boring onderboord wordt.
Tijdens de aanlegfase wordt een tijdelijke rustverstoring verwacht. Deze rustverstoring zal vooral
merkbaar zijn in de zone van 0-50 m van de werkzaamheden en in mindere mate in de zone van 50-800
m van de werkzaamheden verwijderd. Omwille van het beschermingsstatuut en het voorkomen van
kwetsbare soorten, dient elke vorm van rustverstoring in de Kalmthoutse Heide en het Klein Schietveld
tijdens het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) in de kwetsbare zones die aangeduid zijn op de
kwetsbaarheidskaart voor rustverstoring vermeden te worden. Wat de vergelijking tussen de twee
alternatieve tracé’s betreft, wordt er m.b.t. rustverstoring geen verschil tussen beide tracé’s verwacht.
Wat de werken in het Fort van Schoten betreft, worden er als gevolg van de werkzaamheden geen
significant negatieve effecten verwacht ten aanzien van de vleermuizen.
Tijdens de fase waarbij de leiding in de sleuf wordt gelegd, zal een tijdelijke bemaling die kan leiden tot
verdroging, worden uitgevoerd. Ook het doorsnijden van ondoorlatende lagen kan aanleiding geven tot
verdroging. In het MER werden de kwetsbare zones voor verdroging geïdentificeerd en in kaart gebracht.
De kwetsbare zones liggen voornamelijk in de Kalmthoutse Heide en het Klein Schietveld en betreffen de
natte heideterreinen en vennen. Verdroging zal een effect hebben op de nutriëntenbeschikbaarheid in de
bodem, wat bepalend is voor de vegetatieontwikkeling. Verdroging leidt namelijk tot het vrijkomen van
nitraat door een toenemende nitrificatie. Dit kan tot een achteruitgang van de waardevolle vegetatie-
eenheden en soorten, die kenmerkend zijn voor natte heiden en vennen, leiden. In hoeverre deze
kortstondige verdroging tot een significant effect op de vennen en natte heide zal leiden is echter moeilijk
voorspelbaar. Temeer omdat de bemaling slechts zeer tijdelijk zal plaatsvinden en omdat er binnen deze
vengebieden ook natuurlijke schommelingen van het grondwater van die aard kunnen optreden.
Aangezien de Kalmthoutse Heide en het Klein Schietveld Europese en Vlaamse beschermingsgebieden
zijn, dient elke vorm van mogelijke hinder zoveel mogelijk tegengegaan worden. Bijgevolg wordt vanuit
het voorzorgsprincipe voorgesteld om ter hoogte van de meest kwetsbare zones een alternatieve
methode toe te passen. Het uitvoeren van een gestuurde boring kan hierbij uitgevoerd worden (zie
milderende maatregelen).
De oppervlakte kwetsbaar gebied binnen de invloedsstraal van de bemaling is groter bij het alternatief
tracé dan bij het basistracé, nl. 5,08 ha t.o.v. 2,77 ha. Langsheen het alternatief tracé liggen tevens meer
vennen die beïnvloed kunnen worden door de voorziene bemaling. Op basis van deze vaststelling gaat de
voorkeur uit naar het basistracé.
7.5.2.2 Exploitatiefase
Tijdens de exploitatiefase worden er geen significante effecten verwacht ten aanzien van fauna en flora.
7.5.3 Milderende maatregelen
• Bij het afgraven van de teelaarde is het van groot belang om diezelfde teelaarde terug als
bovenste laag aan te brengen. Er mag bijgevolg geen vermenging met onderliggende lagen
gebeuren. In de bovenste lagen bevindt zich namelijk de zaadbank. Zeker bij herstel na de
aanleg van de werkzone is deze zaadbank van uiterst belang. Vooral in heideterreinen speelt de
zaadbank een zeer belangrijke rol. In de vergraste heideterreinen bestaat de bovenste laag
voornamelijk uit zaad van pijpenstrootje. Om andere ecologisch waardevolle soorten opnieuw een
kans te geven is het in de Kalmthoutse Heide en in het Klein Schietveld aangewezen om de
bovenste laag af te plaggen en af te voeren (het plagsel kan tijdelijk in depot gezet worden op
een niet kwetsbare locatie, zoals de 'zandplaat' in het Klein Schietveld). Na de werken moet de
werkzone ingezaaid worden met heide, indien er voldoende potenties zijn (dus daar waar nu ook
heidevegetaties voorkomen).
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
24
• Om het verlies van de ecologisch en landschappelijk waardevolle beukendreef in segment S2 te
vermijden is het gebruik van een alternatieve techniek, een gestuurde boring, hier noodzakelijk.
• Om het effect van rustverstoring zo gering mogelijk te houden dienen de geluidsproducerende
activiteiten in de twee aandachtsgebieden (Kalmthoutse Heide en Klein Schietveld) buiten het
broedseizoen (15 maart – 15 juli) plaats te vinden. Om het verlies aan jongen en legsels zo
gering mogelijk te houden wordt het rooien van de bomen in de werkstrook eveneens het best
buiten het broedseizoen uitgevoerd.
• Tijdens de amfibieëntrek is het af te raden om de werken uit te voeren, om de mortaliteit van
deze diergroep te beperken. Deze trekperiode vindt, afhankelijk van de weersomstandigheden,
plaats tussen eind februari en april.
• Op basis van de twee bovenstaande maatregelen is de beste periode om de werken uit te voeren
de winterperiode. Rekening houdend met de bemalingen (zie hieronder), dienen het voorjaar en
de zomerperiode te allen tijde vermeden te worden. In het huidige project zijn de bemalingen
voorzien in de maanden september-oktober-november. Rekening houdend met het
vegetatieseizoen is het hierbij aangewezen om de bemaling ter hoogte van de Kalmthoutse Heide
in de maanden oktober en november uit te voeren en bijgevolg van zuid naar noord te werken.
• Bij het herstellen van de structuurkwaliteit, na het kruisen van de waterlopen, dient de waterloop
op een natuurtechnische manier aangelegd worden. Hierbij dient vooral aandacht te zijn voor een
natuurlijke/natuurtechnische oeverversteviging.
• Om de effecten van biotoopverlies langsheen het tracé zo gering mogelijk te houden, wordt op
Figuur 8.5.5 uit de figurenbundel aangeduid waar een versmalde werkstrook dient gehanteerd te
worden. Aangezien het tracé zo goed als volledig omzoomd is door biologisch waardevolle en/of
biologische zeer waardevolle vegetatietypes, is het wenselijk om de werkstrook zoveel mogelijk
tot een minimum te beperken. Hierbij zijn de belangrijkste en meest kwetsbare gebieden de
Kalmthoutse Heide, het Klein Schietveld en de omgeving van het Fort van Schoten.
• Om de effecten als gevolg van de noodzakelijke bemaling zo gering mogelijk te houden, wordt
uitgegaan van het voorzorgsprincipe. Er kan namelijk geen sluitend antwoord gegeven worden
op de vraag of de tijdelijke bemaling die per punt 7 à 8 dagen zal in beslag nemen een blijvend
effect zal hebben op de kwetsbare vochtige heidevegetaties en vennen. Uitgaande van het
voorzorgsprincipe wordt voorgesteld om ter hoogte van deze grondwaterafhankelijke
vegetatietypes in de Kalmthoutse Heide een gestuurde boring uit te voeren. Op die manier wordt
tevens het cumulatief effect m.b.t. biotoopverlies van deze kwetsbare vegetatietypes gemilderd.
Voor het uitvoeren van een gestuurde boring is een bemaling namelijk niet noodzakelijk. De
locaties waar het aangewezen is om zo’n gestuurde boring uit te voeren, worden weergegeven
op Figuur 8.5.5 uit de figurenbundel. Ter hoogte van het Klein Schietveld liggen de kwetsbare
vegetaties aan de buitenste rand of net op de grens van de invloedsperimeter van de bemaling.
Deze vegetatietypes liggen daarnaast buiten de werkstrook waar het biotoopverlies zal optreden.
Bijgevolg wordt het, indien er bij aanleg in open sleuf geen bemaling noodzakelijk is, niet
onmiddellijk nodig geacht om in deze zone een gestuurde boring uit te voeren. Aangezien er
vermoedens zijn dat er in deze zone waterondoorlatende lagen aanwezig zijn, wordt vanuit de
disciplines bodem en grondwater toch voorgesteld om hier een gestuurde boring te voorzien.
Vanuit fauna en flora wordt het uitvoeren van deze milderende maatregel eveneens positief
beoordeeld. Het uitvoeren van een gestuurde boring zorgt sowieso voor een geringer effect op
de vegetatie als gevolg van biotoopverlies en verdroging..
• Het uitvoeren van een gestuurde boring ter hoogte van de natte heidevegetaties zal tevens
bijdragen tot het tegengaan van betreding (o.a. door het gebruik van grote machines) in deze
kwetsbare zones. Natte heidevegetaties zijn namelijk zeer kwetsbaar voor betreding.
• Indien er toch bemaald moet worden, is de beste periode hiervoor de winterperiode. Het voorjaar
is hierbij de slechtste periode.
• Na het rooien van de vegetatie is het van belang dat binnen de heidegebieden (Kalmthoutse
Heide, Klein Schietveld) alle plantmateriaal wordt afgevoerd, om een extra verrijking van de
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
25
bodem die binnen deze gebieden niet gewenst is te verhinderen. Ter hoogte van deze
aandachtsgebieden is een heraanplanting van de boom- en struikvegetatie niet gewenst. Hier
wordt de voorkeur gegeven aan een spontane vegetatieontwikkeling.
• In de Kamthoutse Heide en het Klein Schietveld is het niet wenselijk om vegetatie die in de
werkstrook vernietigd werd terug aan te planten. De voorkeur gaat hier uit naar spontane
ontwikkeling.
7.6 MONUMENTEN EN LANDSCHAPPEN
7.6.1 Referentiesituatie
Visueel is het landschap een opeenvolging en afwisseling van gesloten bos- en parkgebied,
heidegebieden en verstedelijkte zones. Het tracé volgt bestaande bouwvrije zones onder de vorm van
een bestaande zone non-aedificandi en/of wegen en paden.
Het volledige tracé is gesitueerd in een gebied met talrijke landschappen met een grote erfgoedwaarde
(beschermde landschappen, relictzone, enz.). Deze erfgoedwaarde is vaak gelieerd aan
landschapselementen en –componenten doorheen de welke het tracé loopt, bijvoorbeeld dreven,
bosmassieven, enz. Deze zijn in hoofdzaak relicten van de verschillende stadia van de ontginning van de
heide ten noorden van Antwerpen.
7.6.2 Effectbeschrijving en –beoordeling
De effecten op erfgoed, beleving en landschappelijke relaties zijn het gevolg van de werkstrook en mede
bepaald door de breedte ervan. Het tijdelijk verdwijnen van hoofdzakelijk vegetatie-elementen bepaalt de
effecten op het landschap. Dreefstructuren, bosmassieven, enz. kunnen door van de breedte van de
werkstrook verdwijnen, waardoor landschapsstructurerende elementen en –componenten aangetast
kunnen worden. In functie van de impact variëren de effecten van gering tot zeer significant negatief.
De moeilijk in te schatten gevolgen van bemaling op de flora van de Kalmthoutse Heide (vennen en natte
heidevegetatie) bemoeilijkt de effectbeoordeling ervan. Wel kan gesteld worden dat, indien deze zich
voordoen (worst-case-scenario) de effecten significant tot zeer significant negatief zijn.
Na de werken wordt het landschap in de oorspronkelijk staat hersteld, met uitzondering van een bouw-
en plantvrije strook die nu al (grotendeels) aanwezig is. De effecten zullen bijgevolg gradueel
verminderen naar verwaarloosbaar in functie van het herstel van de tijdens de werken verdwenen
landschapselementen en –componenten.
7.6.3 Milderende maatregelen
Het beperken van de impact van de werkstrook op het landschap in het algemeen en ter hoogte van de
Kalmthoutse Heide in het bijzonder zijn de belangrijkste milderende maatregelen.
Het hanteren van de technisch minimale breedte van de werkstrook laat toe wijzigingen in het landschap
te limiteren. Hoe minder (opgaande) vegetatie moet wijken tijdens de aanlegfase, hoe milder de effecten
op het landschap.
Daarnaast vormt de Kalmthoutse Heide vanuit landschap een bijzonder aandachtsgebied. Naast het
hanteren van een minimale breedte van de werkstrook vormt het vermijden van de impact op
grondwater (door bemaling) een belangrijke voorzorg, gelet op de moeilijk in te schatten repercussies op
fauna en flora (zie ook: discipline grondwater en discipline fauna en flora).
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
26
Naast deze specifieke maatregelen, dient ook aandacht besteed te worden aan het maximaal beschermen
en inventariseren van het bodemarchief.
7.7 MENS
7.7.1 Referentiesituatie
Het tracé van de pijpleiding loopt slechts over een beperkte afstand door woonkernen, meer bepaald in
Kalmthout. Het tracé loopt hier langs de Rode Weg, de Berkendreef, de Begonialaan, de Pleyte en de
Heibloemlaan.
Enkel het meest noordelijke deel van de pijpleiding, net voor de Nederlandse grens, loopt voor beide
alternatieve tracés door landbouwgebied. Langs beide tracés ligt een boerderij in de nabije omgeving van
het leidingtracé.
Het tracé kruist een aantal grote (E19, N1, N122 en N111) en minder grote (Miksebaan, Beauvoislaan,
Rode Weg, …) wegen en twee spoorwegen, de Hoge Snelheidslijn en de spoorlijn Antwerpen-
Roosendaal.
Een aantal van de natuurgebieden langsheen het tracé hebben een belangrijke recreatieve functie. Zeker
de Kalmthoutse Heide wordt druk bezocht door fietsers en wandelaars.
7.7.2 Effectbeschrijving en –beoordeling
7.7.2.1 Aanlegfase
Tijdens de aanlegfase kunnen omwonenden hinder ondervinden ten gevolge van de werkzaamheden.
De voorbereiding van het terrein, die voor het volledige tracé gespreid is over een periode van ca. 1 jaar,
zal op één bepaalde locatie ca. 1 maand duren. De eigenlijke aanleg van de leiding gebeurt gedurende
een periode van 3 maanden en zal op één locatie maximum 3 maanden in beslag nemen. Omwonenden
kunnen dus gedurende een periode van maximaal 4 maanden hinder ondervinden van de aanleg van de
leiding. De precieze fasering van de werken wordt bepaald door de aannemer die de werken zal
uitvoeren en is in dit stadium van het project nog niet bekend. Rekening houdend met de krappe timing
zal er op meerdere plaatsen tegelijkertijd worden begonnen en gewerkt.
De werken zullen normaal gezien op weekdagen plaatsvinden tussen 7u. en 19u. Weekend-, ochtend of –
avondwerk is eventueel mogelijk, bvb. voor moeilijke kruisingen, maar dit zal steeds in overleg met de
vergunningverlener plaatsvinden.
Op de plaatsen waar de leiding in open sleuf wordt aangelegd, zal er tijdens de aanlegfase tijdelijk hinder
optreden voor de omwonenden of weggebruikers ten gevolge van:
• een toename van de verkeersdrukte door het werfverkeer;
• mogelijke omleidingen ten gevolge van de werkzaamheden/moeilijke bereikbaarheid percelen:
• geluid afkomstig van werfverkeer, graafmachines, constructiewerkzaamheden, bemalings-
pompen. De hinder zal zich grotendeels beperken tot de woningen langs en in de onmiddellijke
nabijheid van de Rode Weg, de Berkendreef, de Begonialaan en de Heibloemlaan te Kalmthout.
De geluidshinder zal zich veelal beperken tot de dagperiode tijdens weekdagen en gedurende een
periode van maximaal 4 maanden. Enkel de bemalingspompen zullen indien nodig ook ’s nachts
werken, maar de geluidsproductie hiervan is beperkt;
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
27
• stofvorming tijdens graafwerken: graafwerken kunnen – vooral in droge periodes – aanleiding
geven tot stofvorming;
• het containerpark van Brasschaat zal tijdens de werken operationeel blijven, maar de werken
kunnen hier wel tijdelijk hinder veroorzaken;
• de taverne aan de Putsesteenweg te Kalmthout zal tijdens de werken hinder ondervinden
aangezien het terras van de taverne gedeeltelijk binnen de werkstrook gelegen is;
Nutsleidingen blijven tijdens de werken operationeel. De aannemer dient hiervoor de nodige
voorzieningen te treffen;
Grote wegen (E19, N1, N111, N122) en spoorwegen (HSL, spoorlijn Antwerpen-Roosendaal) zullen
gekruist worden door middel van alternatieve technieken (persing of gestuurde boring) zodat er geen
hinder zal ontstaan voor de (spoor)weggebruikers. Ook ter hoogte van de Pleyte, waar de leiding door de
voortuinen van de huizen loopt, wordt de leiding aangelegd door middel van een alternatieve techniek
zodat de bewoners hier weinig of geen hinder zullen ondervinden;
Voorafgaand aan de uitvoering van de werken wordt een plaatsbeschrijving opgemaakt en na de werken
wordt alles terug in zijn oorspronkelijke staat hersteld.
Op de plaatsen waar de leiding door landbouwgebied loopt – enkel het meest noordelijke deel, vlak voor
de Nederlandse grens – zal de verstoring van de landbouwactiviteiten inkomstenderving tot gevolg
hebben. De landbouwers worden hier evenwel voor vergoed door middel van een inhuurname van hun
grond tijdens de werken.
Op zeer recreatieve plaatsen zoals de Kalmthoutse Heide en het Domeinbos De Inslag zullen de werken
aanleiding geven tot rustverstoring en een gewijzigde (landschaps)beleving. De aantrekkelijkheid van
deze gebieden voor de recreanten zal tijdens de werken aanzienlijk afnemen.
Onteigeningen zijn enkel noodzakelijk bij realisatie van het alternatieve tracé. De ondergrond van het
bestaande tracé is reeds onteigend.
Er worden tijdens de werken voldoende veiligheidsmaatregelen voorzien om de veiligheid van de
omwonenden te garanderen.
Op basis van de effecten die zich kunnen voordoen tijdens de aanlegfase is er een lichte voorkeur voor
het bestaande tracé, aangezien dit niet gepaard gaat met onteigeningen.
7.7.2.2 Exploitatiefase
Tijdens de exploitatiefase zijn de effecten voor de mens zeer beperkt.
In landbouwgebied heeft de aanwezigheid van de leiding geen consequenties voor de normale
landbouwactiviteiten. De aanwezigheid van ondergrondse leidingen in woongebied kan bij de
omwonenden een gevoel van onveiligheid of onbehagen oproepen, maar aangezien dit project de
vervanging van een bestaande leiding omvat, is dit effect niet relevant.
Het enige blijvende effect als gevolg van het project is het verbod op bebouwing of het aanplanten van
diepwortelende planten in een strook van 2 meter aan weerzijden van de as van de pijpleiding. Hier geldt
immers een erfdienstbaarheid.
Er zijn voldoende veiligheidsmaatregelen voorzien om de veiligheid van de omwonenden te garanderen.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
28
Op basis van de beoordeling van de effecten in de exploitatiefase is er een lichte voorkeur voor het
bestaande tracé omdat er bij realisatie van het alternatieve tracé een erfdienstbaarheid zal opgelegd
worden op locaties waar dit momenteel nog niet het geval is.
7.7.3 Milderende maatregelen
In de discipline geluid werden een aantal milderende maatregelen voorgesteld om de geluidsproductie
tijdens de aanlegfase te beperken. Deze maatregelen zullen uiteraard ook de hinder voor de
omwonenden doen afnemen.
Het is aangewezen om de werken op verschillende plaatsen (vnl. ter hoogte van woonkernen en
recreatiegebieden) aan te kondigen door middel van borden.
Ter hoogte van de Rode Weg, Berkendreef, Begonialaan en Heibloemlaan dient de werkstrook zo smal
mogelijk gehouden te worden.
In de Kalmthoutse Heide kunnen tijdens de werken alternatieve fiets- en wandelpaden uitgestippeld
worden om rustverstoring en verminderde beleving bij de recreanten tot een minimum te beperken.
Ter hoogte van de taverne aan de Putsesteenweg dient de werkstrook ter hoogte van het terras van de
taverne zo smal mogelijk gehouden te worden.
Deze maatregelen zullen de hinder in zekere mate kunnen beperken, maar zullen de hinder niet kunnen
vermijden. Ook met inbegrip van milderende maatregelen is er vanuit de discipline mens een voorkeur
voor het bestaande tracé.
8 BESLUIT
De bestaande NATO-pijpleiding tussen de Belgisch-Nederlandse grens in Kalmthout en het depot in
Schoten is verouderd en moet dringend vervangen worden. Het leidinggedeelte tussen het depot aan het
Fort van Schoten en de Kalmthoutse Heide volgt het tracé van de bestaande leiding. Vanaf de
Kalmthoutse Heide tot aan het grensoverschrijdingspunt werden twee locatiealternatieven onderzocht.
Met betrekking tot bodem en waterhuishouding zijn de Kalmthoutse Heide en het Klein Schietveld de
meest kwetsbare gebieden die door het leidingtracé doorsneden worden. Voor fauna en flora zijn de
Kalmthoutse Heide, het Klein Schietveld en de omgeving van het Fort van Schoten de meest kwetsbare
gebieden. Landschappelijk gezien doorkruisen de leidingtracés quasi constant zones met een grote
landschappelijke erfgoedwaarde. Vooral de Kalmthoutse Heide is hierbij een bijzonder aandachtsgebied.
Voor de mens wordt uiteraard de grootse impact verwacht in bewoonde gebieden en meer bepaald in de
zone waar de leiding door de woonkern van Kalmthout loopt.
Het project zal vooral tijdens de aanlegfase milieueffecten veroorzaken. Eens de leiding is aangelegd, is
de impact op het milieu beperkt.
Bij aanleg van de leiding in open sleuf worden tijdens de aanlegfase voor de disciplines bodem,
grondwater, oppervlaktewater en fauna en flora voor beide alternatieven mogelijk significant negatieve
effecten verwacht in de Kalmthoutse Heide door het graven van sleuven, bemaling, vernietiging van
vegetatie en biotoopverlies, rustverstoring en de impact van een gewijzigde waterhuishouding op
vegetatie. Het doorsnijden van veenlagen en zware belasting en ontwatering van veen geven aanleiding
tot irreversibele effecten die niet gemilderd kunnen worden (inklinking, mineralisatie). Ook het
doorsnijden van ondoorlaatbare lagen kan aanleiding geven tot onomkeerbare effecten op de
waterhuishouding, bvb. ter hoogte van vennen of andere natte zones in de Kalmthoutse Heide. Ook ter
hoogte van het Klein Schietveld kome vennen voor en kunnen ondoorlatende lagen doorsneden worden
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
29
met mogelijk significant negatieve effecten op de waterhuishouding tot gevolg. Natte heideterreinen en
vennen zijn zeer gevoelig voor verdroging, bvb. als gevolg van bemalingen of door een gewijzigde
waterhuishouding. Op de plaatsen waar vennen in de invloedssfeer van de bemalingen liggen, bestaat
het risico op droogvallen van de vennen. Deze effecten kunnen enkel vermeden worden door gebruik te
maken van een alternatieve uitvoeringstechniek waarbij niet bemaald moet worden, nl. een gestuurde
boring. Bij uitvoering van een gestuurde boring moeten er immers geen sleuven gegraven worden en
moet er niet bemaald worden. Voor de discipline landschappen worden enkel langs het bestaande tracé
door de Kalmthoutse Heide significant negatieve effecten verwacht door de aanleg van de leiding.
Op het vlak van vernietiging van vegetatie en biotoopverlies en rustverstoring worden voor de discipline
fauna en flora ook significant negatieve effecten verwacht in de omgeving van het Fort van Schoten en
ter hoogte van het Klein Schietveld. Ook hier worden milderende maatregelen voorgesteld (versmalde
werkzone, gestuurde boring) om deze effecten te beperken tot een aanvaardbaar niveau.
Tijdens de aanlegfase is er, met inbegrip van de voorgestelde milderende maatregelen, voor de
verschillende disciplines geen duidelijke voorkeur voor één van beide tracés. De ondergrond van het
bestaande tracé werd reeds verstoord tijdens de aanleg van de bestaande leiding, maar dit geldt ook
grotendeels voor het alternatieve tracé. In een deel van dit tracé is al een ondergrondse leiding aanwezig
en een ander deel bevindt zich ter hoogte van weginfrastructuur. Enkel het gedeelte in het
landbouwgebied vlak voor de Nederlandse grens werd niet eerder verstoord. Tijdens de exploitatiefase is
er voor het merendeel van de disciplines wel een voorkeur voor het bestaande tracé omdat een aantal
effecten (risico op lekken, gebruiksbeperking door erfdienstbaarheid, …) minder zwaar beoordeeld
worden omwille van het feit dat er in het bestaande tracé al een leiding aanwezig is. Voor het bestaande
tracé zal het risico op lekkage afnemen in vergelijking met de huidige situatie aangezien de bestaande,
verouderde leiding vervangen wordt door een nieuwe leiding met een modern lekdetectiesysteem en een
kathodische bescherming. In het alternatieve tracé ontstaat in vergelijking met de huidige situatie wel
een, zij het dan beperkt, bijkomend risico op verontreiniging door lekken, aangezien hier momenteel nog
geen leidingen voor het transport van vloeibare producten aanwezig zijn. Bovendien is het alternatieve
tracé langer dan het bestaande tracé.
Rekening houdend met de effectbeoordeling met inbegrip van milderende maatregelen in de
verschillende disciplines wordt globaal gezien voor de disciplines bodem, grondwater, oppervlaktewater,
fauna en flora en mens het bestaande tracé als voorkeurtracé naar voor geschoven. Voor de discipline
landschappen is er geen specifieke voorkeur voor één van beide tracés. De geluidsproductie tijdens de
werken is voor beide tracés dezelfde.
Over de verschillende disciplines heen dient dan ook besloten te worden dat het bestaande tracé voor het
milieu het meest wenselijke tracé is. De leiding kan aangelegd worden in open sleuf, met uitzondering
van de locaties waarvoor reeds in de projectbeschrijving wordt aangegeven dat ze via een alternatieve
techniek overbrugd worden (belangrijke (spoor)wegen en waterwegen) en de zones waarvoor op basis
van de effectbespreking in dit MER wordt aangegeven dat met een gestuurde boring moet gewerkt
worden. Het meest wenselijke tracé met aanduiding van de locaties waar met een alternatieve
uitvoeringstechniek gewerkt moet worden en andere noodzakelijke locatiegebonden milderende
maatregelen worden visueel voorgesteld op Figuur 3.
Figuur 3: Meest wenselijke tracé met aanduiding van uitvoeringstechniek en
locatiegebonden milderende maatregelen
Exacte afmetingen voor de versmalde werkzones kunnen niet vermeld worden, deze zijn te zeer
afhankelijk van de lokale omstandigheden. Op de plaatsen waar de leiding via een alternatieve
uitvoeringstechniek wordt aangelegd zal de bestaande leiding zal ter plaatse blijven en geneutraliseerd
worden. De impact hiervan op het milieu zal beperkt zijn.
ECOLAS Niet-technische samenvatting 06/10871/PV – MER NATO-pijpleiding Belgisch-Nederlandse grens - Schoten
30
Het nulalternatief, ‘niets doen’, houdt in dat de NATO-pijpleiding niet wordt vervangen en dat het risico
op schade door derden en lekken blijft bestaan en na verloop van tijd nog zal toenemen. Wanneer de
leiding niet vervangen wordt, zal de kerosine die via de leiding getransporteerd wordt uiteindelijk met
tankwagens via de weg vervoerd moeten worden. Dit zal aanleiding geven tot 30.000 transporten per
jaar met de nodige milieu- en verkeersgevolgen als resultaat. Er wordt bovendien algemeen aangenomen
dat vervoer via een pijpleiding voor mens en milieu de meest veilige manier is om kerosine te
transporteren.