Upload
serge-van-duijnhoven
View
221
Download
7
Embed Size (px)
DESCRIPTION
In zijn zoektocht naar de “genius loci” van Het Groene Woud ontdekte schrijver dichter en historicus Serge van Duijnhoven (Oss 1970) een onverwachte rijkdom aan geur kleur natuur en verhalen. “In het Brabant van de vorige eeuw waren natuur en mens onverenigbaar. Zoals er in de tijd van de grote ideologieen genociden hebben plaatsgevonden op soortgenoten die tot smet of vijand van het volk werden verklaard, zo is de moderne mens op even maniakale wijze tekeergegaan tegen alle wilde restjes flora en fauna die hem op weg naar de vooruitgang en de welvaart voor de voeten durfden te lopen of te groeien. De natuur is al te vaak de klos geweest. Tijd om haar weer met respect te bejegenen. En haar in het groene landschap – zolang het nog kan – de (adem)ruimte te geven die ze van nature verdient. De enige rol die haar op deze aarde toekomt is, zolang er leven is, die van protagoniste. Niet die van een onderknuppel of onzuiver element dat uit de weg moet worden geruimd voor het groter heil of kortzichtig gewin van de mensheid. Mijn expeditie naar de bronnen van het Groene Woud leerde me dat het de natuur in deze contreien gegund is om die hoofdrol met verve te vervullen. Van de moerasweelde aan de oevers van het slapende rioolgemaal De Moerenburg tot aan de gevarieerde bloemenpracht in de beekdalen van de Dommel en de Voorste Stroom. Van de populier- en sterrenbossen rond de kwelders en de boerderijen bij Boxtel en Liempde tot aan de vennen en de heidegronden op het door zand verstoven land van venkraal, wilde betram, helleput en oude Kampinase donck…Dat alles en veel meer bevindt zich hier, op schootsafstand van de gekte en de drukte in de steden en het razen en het tieren van de wagens op de scheurbaan, in dit weelderige, broedende, bloeiende en boeiende wilde groenperk in het hartje van Noord-Brabant. Dat het er is. En dat u het weet.”
Citation preview
ACHTERFLAP
Serge R. van Duijnhoven (1970) is schrijver, dichter en historicus. Woonachtig te Brussel, geboren in Oss (Noord-Brabant, NL). Oprichter van tijdboek MillenniuM en de Stichting Kunstgroep Lage Landen. Verbleef in Sarajevo voor De Morgen en de Volkskrant. Debuteerde in 1993 met de dichtbundel Het paleis van de slaap (Prometheus). Frontman van het muziekgezelschap Dichters dansen niet. Recente publicaties: De zomer die nog komen moest (Nieuw Amsterdam), Klipdrift (Nieuw Amsterdam),{Balkan}Wij noemen het rozen (Podium), Fotografen in tijden van oorlog (Ludion), Obiit in orbit; aan het andere einde van de nacht (De Bezige Bij), Bloedtest (De Bezige Bij) en Ossensia Brabantse gezangen (Jan Cunen). Serge van Duijnhoven is freelance medewerker van Vrij Nederland, www.cobra.be en het International Feature Agency. Sinds 2008 brengt hij als “Onze Man In Cannes” verslag uit van de hedendaagse filmwereld voor uiteenlopende nieuwe en periodieke media in Nederland, Vlaanderen, Amerika en Azië.
Website: http://sergevanduijnhoven.wordpress.com
foto: Igor Freeke
Persstemmen:
`Een belangwekkend schrijver.’- Alfred Kossman
‘Vergeleken met het bleke proza van auteurs als Grunberg en Giphart, is de beeldspraak van Van Duijnhoven ongemeen rijk, ik zou bijna zeggen: ouderwets artistiek.’
- Bart Vervaeck
‘Serge van Duijnhoven is een Van Gogh die schildert met woorden.’
–Jeroen Junte
In zijn zoektocht naar de “genius loci” van Het Groene Woud ontdekte schrijver dichter en historicus
Serge van Duijnhoven (Oss 1970) een onverwachte rijkdom aan geur kleur natuur en verhalen.
“In het Brabant van de vorige eeuw waren natuur en mens onverenigbaar. Zoals er in de tijd van de
grote ideologieen genociden hebben plaatsgevonden op soortgenoten die tot smet of vijand van het
volk werden verklaard, zo is de moderne mens op even maniakale wijze tekeergegaan tegen alle
wilde restjes flora en fauna die hem op weg naar de vooruitgang en de welvaart voor de voeten
durfden te lopen of te groeien. De natuur is al te vaak de klos geweest. Tijd om haar weer met respect
te bejegenen. En haar in het groene landschap – zolang het nog kan – de (adem)ruimte te geven die
ze van nature verdient. De enige rol die haar op deze aarde toekomt is, zolang er leven is, die van
protagoniste. Niet die van een onderknuppel of onzuiver element dat uit de weg moet worden geruimd
voor het groter heil of kortzichtig gewin van de mensheid.
Mijn expeditie naar de bronnen van het Groene Woud leerde me dat het de natuur in deze
contreien gegund is om die hoofdrol met verve te vervullen. Van de moerasweelde aan de oevers van
het slapende rioolgemaal De Moerenburg tot aan de gevarieerde bloemenpracht in de beekdalen van
de Dommel en de Voorste Stroom. Van de populier- en sterrenbossen rond de kwelders en de
boerderijen bij Boxtel en Liempde tot aan de vennen en de heidegronden op het door zand verstoven
land van venkraal, wilde betram, helleput en oude Kampinase donck…Dat alles en veel meer bevindt
zich hier, op schootsafstand van de gekte en de drukte in de steden en het razen en het tieren van de
wagens op de scheurbaan, in dit weelderige, broedende, bloeiende en boeiende wilde groenperk in
het hartje van Noord-Brabant.
Dat het er is. En dat u het weet.”
OP ZOEK NAAR DE BRONNEN VAN HET GROENE WOUDVERANTWOORDING AAN DE LEZER
Het boek dat voor u ligt heb ik geschreven in opdracht van het BKKC (Brabantse Kunst- en Kenniscentrum) in het kader van de Manifestatie Landkunt 2010. Margriet Kemper en haar collegae vroegen me een poging te wagen op literaire wijze uiting te geven aan de “Genius Loci” van Het Groene Woud. Op het moment dat dit me gevraagd werd (mei 2010), wist ik niet beter dan dat Het Groene Woud een truckersrestaurant was op de weg van Vught naar Tilburg. En dat er zich ergens in het landerige Liempde een horeca-gelegenheid van dezelfde naam bevond.
Gedurende de voorbije zomermaanden heb ik deze schrijnende lacune uitgebreid teniet
kunnen doen. Als een literair bioloog-anthropoloog ben ik, gewapend met niet meer dan een vulpen en
een overdwars Moleskine aantekeningenboekje, op expeditie getogen naar de bronnen van Het
Groene Woud. Heb monter en onbevooroordeeld veldwerk verricht. Gewandeld. Gespot. Geroken.
Geluisterd. Gewroet. Vermoed. Geteld. Geraden. Genoteerd.
De teksten in dit boek zijn ruwweg onder te verdelen in drie afdelingen:
1. De stemmen/verhalen/sporen van de Mensen
2. De kleuren/klanken/geuren der Natuur
3. De geest/ziel/aard van de Plek
De bedoeling is dat de de lezer vanuit het breed uitgewaaierde palet aan verhalen en
gedichten, teksten en verslagen, uiteindelijk toch een ietsie pietsie van de geur, de kleur, en de
contouren gewaar zal kunnen worden van de schimmige gestalte (een bosnimf uit Keltische tijden?)
die bij de koppige en kleurrijke bos- en heidebewoners van Het Groene Woud bekendstaat als “hun”
Genius Loci Gruûnderwald.
In het Brabant van de vorige eeuw waren natuur en mens onverenigbaar. Niet alleen de
projectontwikkelaars, planologen en stedelingen maar ook de boeren op het land waren in een blinde
strijd met het landschap verwikkeld. Men zag wat er nog over was aan natuur als een hinderlijke,
stinkende, vieze dan wel achterlijke factor die door de mens in zijn voorwaartse tred scrupulleus
diende te worden bedwongen, bebouwd, bemest, bevuild, bespoten, bedolven. Brabant had geen
oorlog nodig om zichzelf te verminken. Wat onze Brabantse grootouders en ouders destijds
omschreven als “cultivatie en ontwikkeling van het platteland”, zal door toekomstige generaties
ongetwijfeld op een dag toegevoegd worden aan het rijtje van eufemistische newspeak termen
waarmee de mens in de twintigste eeuw zijn alomvattende vernietigingsdrang en bruutheid van een
net jasje heeft proberen te voorzien.
Zoals er in de tijd van de grote ideologieen genociden hebben plaatsgevonden op
soortgenoten die tot smet of vijand van het volk werden verklaard, zo is de moderne mens op even
maniakale wijze tekeergegaan tegen alle wilde restjes flora en fauna die hem op weg naar de
vooruitgang en de welvaart voor de voeten durfden te lopen of te groeien. De natuur is al te vaak de
klos geweest. Tijd om haar weer met respect te bejegenen. En haar in het groene landschap – zolang
het nog kan – de (adem)ruimte te geven die ze van nature verdient. De enige rol die haar op deze
aarde toekomt is, zolang er leven is, die van protagoniste. Niet die van een onderknuppel of onzuiver
element dat uit de weg moet worden geruimd voor het groter heil of kortzichtig gewin van de
mensheid.
Mijn expeditie naar de bronnen van het Groene Woud leerde me dat het de natuur in deze
contreien gegund is om die hoofdrol met verve te vervullen. Van de moerasweelde aan de oevers van
het slapende rioolgemaal De Moerenburg tot aan de gevarieerde bloemenpracht in de beekdalen van
de Dommel en de Voorste Stroom. Van de populier- en sterrenbossen rond de kwelders en de
boerderijen bij Boxtel en Liempde tot aan de vennen en de heidegronden op het door zand verstoven
land van venkraal, wilde betram, helleput en oude Kampinase donck…Dat alles en veel meer bevindt
zich hier, op schootsafstand van de gekte en de drukte in de steden en het razen en het tieren van de
wagens op de scheurbaan, in dit weelderige, broedende, bloeiende en boeiende wilde groenperk in
het hartje van Noord-Brabant.
Dat het er is. En dat u het weet.
N.B.: De topografische namen van de genoemde locaties, wijzen op de plekken die als oriëntatie voor
de desbetreffende tekst hebben gediend. Ze zijn niet op te vatten als strikte coördinaten waarbinnen
het gedicht of verhaal zich afspeelt, wel als bronnen van inspiratie. Goede reis!
© Serge van Duijnhoven, uitvoerder van de schrijfopdracht van het BKKC
in het kader van de manifestatie LANDKUNST
OMSCHRIJVING VAN DE SCHRIJFOPDRACHT
Dat streekromans een slechte reputatie in de literatuur hebben, zal minder met de thematiek (en het
streekeigene) te maken hebben dan met hun literaire kwaliteiten. ‘Madame Bovary’ van Gustave
Flaubert zou bijna een streekroman kunnen zijn geweest: een jonge vrouw van het platteland trouwt
met de sullige dorpsarts en droomt vervolgens van een spannender (lees stadse) leven, dat zij
werkelijk ervaart in een verhouding met een geheime minnaar – hetgeen uiteindelijk tot haar zelfmoord
leidt. Ware het niet dat er een meesterschrijver aan te pas kwam.
Madame Bovary
Aan romans, die wel tot de literatuur worden gerekend, maar die zich nadrukkelijk in een streek
afspelen, blijft iets van de streekroman kleven; denk aan het werk van Anton Coolen. Maar in de
hedendaagse literatuur is die wat bekrompen houding verdwenen. Gerbrand Bakkers roman ‘Boven is
het stil’ uit 2006 (16e druk!) kreeg alom veel lof, voor zijn verhaal, dat zich in Noord Holland afspeelt,
en vertelt van een boer tegen wil en dank, die ook verlangt naar een ander leven – een beetje zoals
Madame Bovary eigenlijk.
De stad, of nog sterker de metropool, bleek en blijkt voor veel literatuur de hoofdbron te zijn. Niet zo
verwonderlijk, want het is daar waar de cultuur zich het snelst ontwikkelt en waar de meeste spelers
van die cultuur zich ophouden. In de dichtkunst is die verhouding tussen stad en land, tussen cultuur
en natuur een veel vloeiender, misschien wel omdat de dichtkunst zijn oorsprong vond in natuurlyriek.
Het aantal gedichten dat de natuur in meest ruime zin omhelst, is misschien wel groter dan die, die de
cultuur als verschijnsel tot onderwerp of bron heeft. Maar gezegd moet wel dat natuur geen platteland
is. Waar het ene gemakkelijker het ‘goddelijke’ kan representeren is de ander meer een armzalig soort
cultuur, in vergelijking met de stad. Terecht of onterecht.
Piet Paaltjens 1835 - 1894
Diezelfde tendens gold minstens zozeer voor de beeldende kunst en als dan toch de natuur werd
afgebeeld, dan werd dat gedaan door stadse schilders die de natuur, het landschap, het platteland
ontdekten als een aards paradijs, een antwoord op de kunstmatige stad, een plaats waar het
goddelijke nog ervaren kan worden. De verhouding tussen kunstenaar en de rurale wereld kreeg nooit
de vanzelfsprekendheid als die van de boer tot zijn land, de dorpsbewoner tot zijn dorp. Juist in de
ambivalentie school voor die kunstenaars (en de kunstwereld) de kracht van het landelijke.
Gustave Courbet, ‘Goedendag, Monsieur Courbet’,
1854
In de jaren ’60 van de vorige eeuw vond na de 18e eeuwse herdersmanie, de 19e eeuwse Romantiek
en het Impressionisme opnieuw zo’n golf plaats van kunstenaars die de ongerepte natuur ontdekten:
Land Art. In de leegte van de Amerikaanse woestijnen en steppen, vonden deze groep kunstenaars
een uitweg, niet alleen uit de stad en de stadscultuur, maar ook uit de benauwde grenzen van de
kunstwereld zelf. In grootschalige, geometrische gebaren grepen zij letterlijk in in het landschap:
Robert Smithson, Dennis Oppenheim, Robert Morris e.a. Dat is één spoor dat gevolgd werd.
Robert Smithson Spiral Jetty 1970
De andere is die van de persoonlijke ingreep, die bepaald werd door de kunstenaar als individu, als
het ware door het lichaam van de kunstenaar: Richard Long, Hamish Fulton e.a. Deze vorm bracht
juist kleine ingrepen met zich meebracht, of uitwerkingen vanuit een conceptueel uitgangspunt.
Richard Long, A line made by walking 1967
De ontwikkeling van de afgelopen tien tot twintig jaar is dat weer een nieuw spoor werd gevolgd: die
waarin het kunstwerk ontstond in dialoog met de context, en dan niet alleen de beeldende elementen
(zoals ruimte, maat, materie, licht enz.), maar immateriële, zoals: cultuurhistorie, demografie,
economie, ecologie. De in Den Bosch woonachtige kunstenaar Sjaak Langenberg maakte samen met
Theo van den Aker een film over polder Mastenbroek, waarin hij als kunstenaar een rol aannam die
veel van bovengenoemde elementen bevat.
scène uit de film Polder Mastenbroek 2004
Waar eerder het begrip Genius Loci, het eigene van een plek, in verschillende verhoudingen een
samenspel vormde tussen ‘gevóelde’ en vastgestelde elementen – een begrip dat met name bij
landschapsarchitecten lange tijd in zwang was, waren deze concrete aspecten toch niet de dagelijkse,
harde gegevens die eerder lijken thuis te horen in de wereld van wetenschap, journalistiek en politiek
dan in die van de cultuur.
Maar zelfs de hedendaagse kunstenaar die niet terugdeinst voor deze verstrengeling van vele
factoren zal een eigen spoor ontwikkelen, een waarin het begrip ‘verbeelding’ essentieel is.
In de manifestatie ‘Landkunst 2010’, georganiseerd door het BKKC en Euro Land Art, wordt in het
gebied van Het Groene Woud, de landelijke driehoek tussen de steden Tilburg, Den Bosch en
Eindhoven én de drie steden zelf dat verschijnsel van ‘landkunst’ getoond, onderzocht, bediscussieerd
enz. Het gebied leent zich bij uitstek ervoor, in de voortdurende en dynamische verhouding tussen
stad en land, tussen cultuur en natuur. Permanente en tijdelijke landkunst, tentoonstellingen,
studiedagen en andere culturele activiteiten maken onderdeel uit van de manifestatie.
In 2007 maakte Hester Pilz voor Euro Land Art het tijdelijke landkunstwerk ‘Grieselveld’ bij Straten.
In 2009 realiseerde Frank Havermans in het kader van Landen in het Groene Woud, een initiatief van
de toenmalige NBKS, een permanent werk ‘Observatorium’, in de buurt van St.Oedenrode.
Hester Pilz, Grieselveld, 2007
Frank Havermans, observatorium, 2009
Zicht op Den Bosch, vanaf Het Bossche Broek
Schrijfopdracht: De Plek
Aan de schrijver/dichter wordt gevraagd zich niet als een 18e-eeuwse, bucolische dichter te gedragen,
als de dwepende romanticus bij zonsondergang of als de stadse heren van de School van Barbizon,
maar zich als landkunstdichter/schrijver in het gebied te begeven en ergens een plek in te nemen in
Het Groene Woud. Deze plek kan een populierenbosje zijn, een varkensboerderij, een dorpsplein, de
rafelrand van een stad (niet de stad zelf) en zich open te stellen voor de genius loci van deze plek.
Hem of haar wordt gevraagd een gedicht, een verhaal te schrijven of een andere vorm te kiezen, die
zónder die plek niet geschreven zou kunnen zijn. Die weliswaar later in de behaaglijkheid van de
stadse woning of in de anonimiteit van een treincoupé gelezen kan worden, maar die de lezer
meeneemt naar de plek, waar de eerste spinsels, woorden, flarden van zinnen in het hoofd van de
schrijver zich aan hem opdrongen. Was het het licht door de populieren, het ruisen van de A2, de
stank van gier, het rood van de rode pimpernel, de fietsende 60-plussers of de zich schuil houdende
vos?Hem of haar wordt ook gevraagd op een moment ter plekke zijn tekst voor te lezen voor publiek.
Nationaal Landschap Het Groene Woud
In het hart van de stedendriehoek Tilburg - Eindhoven - 's-Hertogenbosch ligt Het Groene Woud. Dit is
een ambitieus 'groenproject' met bossen, moerassen, heide en agrarisch populierenlandschap. Het
landschap is zo uniek dat de overheid Het Groene Woud in 2005 uitriep tot Nationaal Landschap. In
totaal telt Het Groene Woud 35.000 hectare. Door de combinatie van een zeer gevarieerde natuurkern
met een omliggend cultuurhistorisch waardevol landschap biedt het een ongekende mix van natuur,
cultuur en vermaak. Hierdoor is het gebied bij uitstek geschikt voor meerdaags verblijf en korte
uitstapjes. Het Groene Woud wordt het ‘groene hart’ van het stedennetwerk BrabantStad. Bestaande
uit de steden Breda, Eindhoven, Helmond, ’s-Hertogenbosch, Tilburg. Een groen stedelijk netwerk dat
Noord-Brabant nadrukkelijker op de Europese kaart wil zetten als toonaangevende kennisregio. Het
Groene Woud heeft als doelstelling een groot samenhangend natuurgebied te ontwikkelen, waarin
naast natuur ook veel aandacht is voor landbouw, groene recreatie en cultuurhistorie. Aan de basis
van dit project staat een grote groep deelnemende partijen uit de streek, die onder regie van de
Provincie Noord-Brabant, dit ambitieuze project ten uitvoer brengen. Het Groene Woud ontvangt
hiervoor een Europese bijdrage.
Meer informatie over Het Groene Woud is te vinden via de website www.hetgroenewoud.com
DE GRENZEN VAN HET GROENE WOUD
Aan de Heer G.H.C. van den Oetelaar
5298 NV Liempde
NEDERLAND
Brussel, 02.09.10
Geachte Heer Van den Oetelaar,
Teun Voeten en zijn vader hebben me laatst, tijdens een bezoek aan huize Voeten in Liempde,
dringend aangeraden eens contact met u op te nemen over de precieze definitie en betekenis van Het
Groene Woud. Naar het schijnt heeft dit begrip in de loop der jaren mede door u gestalte kunnen
krijgen.
Deze zomer heeft de BKKC uit Tilburg me een schrijfopdracht verstrekt om in het kader van
de Manifestatie Landkunst een tekstueel werk te componeren waarin ik de genius loci van Het Groene
Woud op eigen wijze onder woorden probeer te brengen. Verschillende malen ben ik de natuur, heide,
vennen en paden ingetrokken die volgens het kaartje waarover ik beschik binnen het territorium van
Het Groene Woud zijn gelegen. Ook heb ik een voordracht gegeven op het terrein van de Joffra
hoeve.
Bij het invullen van mijn opdracht heb ik gemerkt dat het begrip Groene Woud door de mensen die er
wonen of mee te maken hebben nogal verschillend wordt geinterpreteerd. De “kasteelvrouwe” van slot
Nemerlaer beweerde bijvoorbeeld bij hoog en bij laag dat haar domein NIET tot het Groene Woud
behoorde. De vader van Teun vatte het Woud specifiek op als een ecologisch en sociaal-geografisch
project dat tot doel heeft de natuur wat meer vrij spel te geven in de door de agrarische sector
gedomineerde en vertekende ommelanden. De mensen van het BKKC schijnen het Groene Woud in
de eerste plaats op te vatten als een gebied waar stad en platteland, natuur en cultuur op specifieke
wijze in elkaar grijpen en in symbiose leven met elkaar. Daarnaast zijn er nog altijd vele Brabanders
die nog nooit van het begrip Groene Woud lijken te hebben gehoord. Teun Voeten blijft bijvoorbeeld
koppig spreken over “de kampina” - wat erop kan duiden dat Het Groene Woud als begrip redelijk
recent in zwang is geraakt.
Ook over de exacte grenzen van Het Groene Woud bestaat niet altijd consensus. Femme van
den Berg van het BKKC uit Tilburg schreef me laatst bijvoorbeeld (nav mijn vraag of de Drunense
duinen, de Beekse Bergen in Hilvarenbeek alsmede de brouwerij van La Trappe in O.L.V.
Koningshoeve wellicht ook binnen de grenzen van Het Groene Woud gesitueerd kunnen worden) :
"Wel hoorde ik ook dat er nogal verschillende meningen zijn over waar precies de grenzen liggen. Wij
gaan er dus maar redelijk soepel mee om, en ikzelf hou als richtlijn liefst de grenzen aan zoals die zijn
vermeld op het kaartje dat verspreid is door het Nationale Landschap. Dan zouden de Drunense
Duinen er niet bijhoren, evenals Hilvarenbeek. Maar wij hebben dan wel weer een kunstwerk op de
Drunense Duinen liggen, wat wel meegenomen is in het programma. Het is dus niet zo consequent..
De brouwerij in Berkel Enschot waar het abdijbier wordt gebrouwen ligt officieel net buiten het Groene
Woud, maar zou je wat ons betreft toch gewoon bij dit project van ons kunnen gebruiken..."
Hoog tijd, lijkt me, om klaarheid in de zaak te krijgen en de man te raadplegen die zich
volgens mijn bronnen in Brabant als de principale bezieler van Het Groene Woud heeft doen gelden.
Hopelijk heeft u tijd om een dezer dagen per mail op bovenstaande zaken in te kunnen gaan. As.
zaterdag geef ik een voordracht in ZIN het voormalige klooster te Vught - waar een studiedag plaats
zal vinden onder de titel Land & Betekenis (www.landkunst.nl). Het zou mooi zijn mocht ik uw
antwoord bij die voordracht kunnen betrekken.
Met vriendelijke groet uit Brussel,
Serge R. van Duijnhoven
Brussel
België
----- Original Message -----
From: "Ger van den Oetelaar" <[email protected]>
To: "Serge van Duijnhoven" <[email protected]>
Sent: Thursday, September 02, 2010 4:26 PM
Subject: Re: Genius Loci - vraag over Het Groene Woud
Beste Serge van Duijnhoven,
Nationaal Landschap Het Groene Woud is oorspronkelijk (begin negentiger jaren) een
begrip dat hoorde bij een studie over de toekomst van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het
gebied rondom Boxtel. Het was een toekomststudie n.l. als het (net ingezette) rijksbeleid zou
lukken, wat zou er dan gebeuren? Het theoretisch proefgebied ging over de (toen nog apart gelegen)
natuurgebieden Geelders, Dommeldal, Scheeken c.a., Kampina c.a., Mortelen. Via rijksbeleid was
het destijds de bedoeling dat deze natuurgebieden aan elkaar gekoppeld zouden worden. Die
theoretische studie was genaamd "Het Groene Woud", genoemd naar het café 't Groene Woud
(Kasteren, Liempde bij de Geelders) waar enkele bijeenkomsten van de auteurs van die studie
gehouden werden. Behalve dat in de studie de grote knelpunten beschreven werden, werd ook een
beeld geschetst (Het Groene Woud) wat er zou gebeuren als deze knelpunten opgelost zouden
worden. (De auteurs hebben nooit gedacht dat het huidige nationaal landschap het resultaat zou
worden. Hun studiegebied vormt nu de natuurkern van nationaal landschap Het Groene Woud)
In 1998 werd ondergetekende wethouder en heb deze studie als dé kans gezien om natuur & milieu te
promoten. In 1998 werd in het gemeentehuis van Boxtel het eerste Het-Groene-Woud-symposium
gehouden. Samen met Brabants Landschap (Jan Baan) en de agrariërs (Frans van Beerendonk)
hebben we
het totale gebied (en niet alleen het studiegebied) gepromoot. Zeer velen (gemeenten, provincie vele
andere initatiefnemers) vonden dit een goed idee en hebben daaraan bijgedragen. De in de studie
geschetste knelpunten werden allemaal opgelost (via aankopen, natuurbrug etc.). Gedurende de
eerste paar jaren ontstond het schillenconcept n.l.
eerste schil = EHS (+ het oorspronkelijke studiegebied)
tweede schil = de dorpen rondom de EHS
derde schil + de drie steden Den Bosch, Eindhoven en Tilburg.
Grenzen waren eigenlijk nooit belangrijk alle gemeenten en de 3 grote steden behoren tot Het
Groene Woud (HGW). Dit werd wat anders nadat de formele status van "nationaal landschap" ook een
echte grens inhield. De nationaal-landschap-grens is SLECHTS een politieke grens en heeft weinig
met de feitelijke inhoud en de na te streven doelen te maken.
Bijvoorbeeld: Streekrekening Het Groene Woud ondersteunt financieel projecten in HGW. Deze
projecten mogen aanwezig zijn in alle gemeenten die geheel of gedeeltelijk binnen de officiële
begrenzing liggen. In de praktijk wil dat zeggen dat ook initiatieven buiten de begrenzing
gesteund worden. (B.v. officieel ligt maar 150 hectare van de gemeente Eindhoven binnen de
begrenzing, maar ELK HGW-initiatief in Eindhoven wordt gesteund). Ook zijn de drie grote steden erg
actief betrokken bij HGW.
De kasteelvrouwe van Nemerlaer heeft dus ongelijk, hetzelfde geldt voor de Loonse en Drunense
Duinen (LDD). HGW-projecten binnen LDD en in Haaren zijn welkom en ondersteunen het doel om de
kernkaliteiten van HGW te ondersteunen. Het Groene Woud is al met al een erg nieuw begrip/concept
dat gebruikt wordt om zowel de EHS-kwaliteiten (kern, eerste schil) te verbeteren als de relatie tussen
stad (derde schil) en land te verbeteren.
Doe Teun en zijn vader veel groeten van mij.
Succes a.s. zaterdag.
Ger van den Oetelaar
5298 NV Liempde
Nederland
WEBSITE: http://www.duthmala.nl
----- Original Message -----
From: Serge van Duijnhoven
To: Ger van den Oetelaar
Sent: Friday, September 03, 2010 3:03 PM
Subject: Re: Genius Loci - vraag over Het Groene Woud
Beste Ger,
als ik bezie wat er in vijftien jaar concreet gerealiseerd is op het gebied van natuur- en
landschapsbeheer, dan neem ik voor u en uw medestanders/ initiatiefnemers mijn pet af. Zeer
indrukwekkend. Je zou verwachten dat vele boeren uit de omgeving ronduit vijandig tegenover het
Masterplan zouden staan. Maar blijkbaar is dat niet zo, anders was de uitvoer van de plannen nooit
mogelijk geweest. In elk geval moet er veel overtuigingskracht, enthousiasme en persistentie aan te
pas zijn gekomen.
Teun doet u zijn hartelijke groeten terug. Ik zie hem vanavond, alvorens hij naar New York vertrekt
waar as. woensdag de Engels/Amerikaanse geupdate versie van zijn boek Tunnelmensen zal worden
gepresenteerd aan de pers.
Nogmaals merci voor uw respons. Met vr. groet,
Serge
DEEL I
I
ZWEER AF DE PRIETPRAAT Balsvoort, Smalbroeken - Winkelsven, Heiloopergens in de bossen tussen Oisterwijk en Oirschotdonderdag 17 juni 2010 04:55uur
“Doof die te felle lamp in je hoofd. Zet de rust aan van buiten. Hoor wat blijft fluisteren, bladeren, ademen in stilte.
Wat blijft koeren in duiven, kwaken in kikkers bruisen van leven. Zweer af de prietpraat.
Laat varen de wind. Hoor de wijs van het leven. Laat zijn wat wil wezen. Verwelkom wat gaat.
Wees langzaam. Door vogels gezongen. Bereik wat je bent. Het priemende licht.”
II
BAKERMAT Veldersbos, Liempde - landerijen van Lennisheuvel (Boxtel) tot Evenheuvel (Best)
vandaag weer voor even in Liempde hoe gemakkelijk valt het levenin andere handen dan die van de jeugdhuwelijk, dromen, dezelfde ongenezen ziektehier in dit Woud, in dit licht ben jij niet meerde mooiste, met de gaafste huid
is het mogelijk, vraag je je af vandaagin de splendeur van dit deels weer onont-gonnen landschap dat zij nog steeds niets weetvan de liefdes van andere steden?dat zij nog altijd niets wil wetenvan de afwezigheid, en het vergeten?
vandaag noteer je in je journaal:weer in t Woud gewezen, dit jaar en dit seizoengedronken: cognac in grote bierglazengekust: de vrouw van het ouderlijk huisje moet nu maar eens lerente doen of je nabij geboren bent
geef je werkelijk om de mensendie je als kleine hebben weggebracht?eerlijk de jongen die je leerde vliegenoneerlijk het meisje dat je leerde liegeneen kleine vooruitgangmaar je oog voor schoonheid is een ander
het zijn de jaren zonder uitgelijnd verhaaldus heb je er een verzonnenbeloftes van trouw, geloftes van vriendschappraatjes voor de vaak!de gemaskerde vogellaat je nooit ontsnappen
windveren op het ven van de stille morgenHazenakker, Venkraai, Liempder Heidein je boeren jongensbed vond je erop een koude ochtend, toen je zestien wasde bloem die een keer, een keer bloeitin de pummelende nacht
de achtergeblevenen kun je vertellenvan je belevenissen, tot ieders vervelinghoe was het leven in Luverne?hoe was het leven in Parijs, in Amsterdamen Brussel? het werk zal je nooit verderbrengen dan je ouders je hebben gebracht
jouw oude huis vult zich met andere geluideneen andere geur, andere meubels
ander bestek, een tweepersoons bedin de spiegels zie je de volwassen ogenvan een andere jongen, een vrouw, een ander leventevredenheid is vette soep voor dwazen
wie is het kind van toendat zingt en zong terwijl je van de trappen klomis het de hond aan je voeten?het kind in haar buik? de rest van de wereld begintaan deze noch aan gene zijde
Nabije steden slapen in hun gelenigde noodtoen leken alle wegen nog opennu lijken alle wegen afgesnedenorganische mest, wolken, ademde pluk van het gevogelte de lemmet van een mesop duizenden behaarde kelen
van die nacht tot deze zomerheeft het je nog een jeugd gekostte weten waar en hoeje jouw afwezigheidin tal en lastmet jezelf kan compenseren
maar dat is geen reden om niet terug te kerendat is geen reden en dat is het nooit geweestwant welke richting kan het leven geven als je altijd hetzelfde verwachtvan je geboorte tot je dood?
Het Groene Woud baart stil zijn monsters:1. in de overbevolkte barakken der pluimveefabrieken2. op het ledige erf van een vergeten herengraf
III
MET DE SMAAK VAN VRUEGEROisterwijk, De Lind
Spirits, melted into air… - Shakespeare, Prospero
de stad is nabij maar de straten zijn leeg alsof de bevolking op de vlucht is geslagen de tijd is onzichtbaar, de dood is als water de nacht is een rafelig laken met gaten
die vlinders hebben nagelaten in de grondstof van het heelalde stad ligt plat en ook het bruidspad dat beschut ligt in het midden van de winkelesplanade
baadt in een overdaad aan licht denkbeeldige schoorstenen, daken oranje kranen verdrinken in een Oost-Indischehemel van gemorste inkt, kaki, kobalt
nergens klinkt een geluid caférumoer noch stemgedruis zelfs geen dichtklappend portierhet tafereel vloeit moeiteloos over
in de paleizen en tuinen van Duizend-en-een-nacht een uitklapbord van een grillroom biedt op de brede stoep gerechten aan ‘shoarma met de smaak van vroeger’
op de achtergrond priemt een torenspitsdaarboven een glimp van de maan gesluierd achter wolken als was het haar niet toegestaan
publiekelijk haar gelaat te tonen toch is zij hier de enige die waakt en toeziet met een spiedend oog op deze schaars bebouwde kom
tot aan de rand gevuld met doodse stiltehet ambersoortig hart van deze groene staddat al bij leven en welvaren is versteend als een insect dat zit gevangen in de hars
IV
DIT WAS TOEN MORGEN
17, 18 juni 2010 - overdag tussen 09u en 16u
in alle gemeenten van Het Groene Woud gelegen tussen de colleges, lycea en gymnasia van Tilburg, Eindhoven, Heeswijk Dinther, Schijndel en Den Bosch 17,18 juni 2010 - in de zomerse hitte heerst een zinderende spanning die de bladstille groentooien van de bossen en de zacht ruisende naaldbomen tussen de vennen van Oisterwijk een vertragend effect lijkt te geven. A plain summer in hightide slomotion, zoals in een film van David Lynch. De jeugd van Het Groene Woud, inmiddels al volop werkzaam als vakantiehulpje in de locale horeca, wacht met spanning op het al dan niet verlossende telefoontje van de rector of decaan, die moet melden of men voor zijn of haar examen is geslaagd. De perikelen van de door hormonale aanvallen en existentiele hunkeringen overwoekerde puberteit behoren - als het goed is - binnenkort voorgoed tot het verleden. De tranen van de groeipijn zullen zich, in de bedding van de ziel, gaandeweg gaan uitslijten tot een zoetsappig soort gevoel van geluk. Hoe definieerde de juf Frans mevrouw Van Spaendonck "geluk" ook alweer in de examenklas van 4 Havo en 6 VWO, op typisch latijnse en dus (pedant) nostalgische wijze? "Le bonheur, cette étrange chose qui n'existe pas. Et pourtant, un jour n'est plus..." “(...)
spreken in tongen. teken in poses. proefwerk prélude. profaan in probatum. doorsta de beproeving. ontwar de verhalen.verwaand en onzeker. versteld van de waarheidvol van verwachting. in geuren en kleuren en zoetige smaken. vrucht op sterk water. roos in het laken. bloesem in bloei. troost en calvarie. keet op koopavond. alles voorlopig. planning in fasen. kiespijn en groeipijn. liefde bij vlagen. dit was toen morgen. vandaag is geweest.de roes van het bijna. de beet van het beest.”
V.a
IN AMPLEXUS
De Moerenburg, rand Groene WoudGroot Goorven & Groot Aderven, Oisterwijkse Heide
Mannetjeskikkers kruipen op de rug van de veel grotere vrouwtjes en houden die dagenlang in een paargreep, amplexus genoemd, totdat het vrouwtje kikkerdril (eieren) afzet dat het mannetje met zijn sperma bevrucht. Paardrift in combinatie met vasthoudendheid. In amplexus lijken de mannetjes in een soort trance te verkeren. Er is geen sprake van penetratie, wel van bevruchting van eitjes via het sperma van de mannetjes.
fotograaf L.J.A.D. Creyghton
V.b VERZAMELAAR VAN DROMEN
bij een foto van een poel met dikkopjes van L.J.A.D. CreyghtonBoshuis Venkraai, Boschoord
‘slaap maar zacht, liefmanneke droom maar zoet, mannekegoed’
en met het moeizame piepen en schuren de echo van zijn laatste avondgroet verschijnen weer de schimmen en figuren uit de kinderliedjes, de griezels uit de huiversprookjes, doemen in het donker weer demonen op die klieren, de miezers
die loeren door de kieren van de deur
verandert dit vertrek als destijds voor mijn slapengaan, branden de ogen van het staren naar de vlekken op het sepiakleurig bloemenbehang wordt de kamer donker woud, het dakraamput van Vrouw Holle, het bed een hut in de bomen, het kussen een schatkist
met een roestig oud slot en een inhoud die geheel bestaat uit spinrag, lichten goudflagon, het weefdraad van mijn dromen; springt de angst opnieuw uit de diepte waar ze sluimert tot de mist dik genoeg iskruipt ze tussen de krassen en barsten
in de muren, ritselt tussen blaadjes onder het laken; speelt ze kil oktober-poppenkast in de eenzame gangen op schoolof op schoot bij de man met zijn tabberden gestikt in de haren van diens dodemansbaardverschijnen ze weer met de regenvlagen muf en stiekem in de kelder en stinkend
in de perenvijver tussen dikkopjes en kikkerdril en gulpend met het water in je rubberlaarzen verschijnen ze weer tussen de mazen van het schepnet of dieper op de drassige bodem van het ven waar een glinsterend zwaard door een doorzichtige hand word rondgezwaaid
en voor mijn vader mij weer toevertrouwt aan het donker dat ons omringtsom ik het lijstje op met de bedreigingen die voor ieder welterusten moeten afgewend‘papa komen er vannacht heksen spokenreuzen dwergen griezels enge beesten en pierlala en Beerend Botje?’
en je wilt dat vader zijn verlossende woordenzal spreken voor hij de deur zal sluitenhet enige dat geruststelt en waarna je weer veilig en vredig slapen kunt:‘nee die griezels en die spokenkomen niet die heksen en die reuzenkomen niet en Pierlala en Beerend Botje
nee vannacht komen die niet…’‘en morgen?’‘morgen ook niet’
‘welterusten dan, vader’‘slaap zacht, liefmanneke droom zoet, mannekelief’
nu is je vader bijna af en jij niet meer dat manneke en ben jij het
die het wiegelied geruststellend neuriet
die je hand legt op diens voorhoofd en uitklopt dat kussen doorweekt van zijn zweet
slaap maar zacht liefmannekedroom maar zoet mannekegoeder is niemand die je nog zal lastigvallen
fotograaf L.J.A.D. Creyghton
VI
JUNGSKEKasteren, De Mus'donck
Jungske toch, jungskeweet ge wel hoe vaakik het buikske van uw moedertot spiegel heb gewreven nog voordat gij geboren waartmijn en uw gelaat in haar lichaam?heb ontwaard
Jungske toch, jungskeweet gij nu gij ook in de leeftijd zijt hoe liefde na het lentelicht van kleur verbleekt gelijk schoonheidvan een bloem waarvanopeens de stengelbreekt?
Jungske toch, jungskehaar lief te hebbenwas mijn straf. Genoeg!geen kruis, geen grafik haat het voorjaaren de bloemen door detijd te wit geverfd.Maar het rotste getijde jungske, blijft de zomer
want dat is als een verlangen dat nooit sterft
VII
EXIT GENIUS (BELLUM TRANSIT)
Kromvennen & Huisvennen, Kampinase Heide Groot Goorven & Groot Aderven, Oisterwijkse Heide
koolmees? staartmees? kuifmees? klauwier? kwikstaart? putter? sijs? lijster? bosvink? goudvink? pimpelmees?groenling? geelgors? roodborst? boomklever! waterjuffer! pimpernel!
tierelier, kwinkeleer, tsjirp tsjirp fuut fuut, sie-sie-truulluul-truulluul daartussen de wind die door de bomen ruistde onbesuisd nasale ademtochten van een in slaap gevallen reus
de kalme branding van een denkbeeldige zee. Het gezoem van libellenhet gekwaak van bronstige paddenhet gebrul van de kikkershet geplop van zuurstofbellen
die na hun amfibische sprong op komen wellen in het mors-stille water. En dan – ineensde alles uit zijn hengsels knallende hysterie van brullende en briesende ondieren die in getrainde formaties met hun vlammende staarten het purperen gordijn van de hemel aan flarden komen scheureneen Gargantueske versie
van een vlucht alledaagse trekvogels ganzen die tot draak zijn gemuteerd. hun taak: het breken van barrièreswerpen van bommen, spuwen van vuur. Het zaaien van angst
en verderf. Dood en terreur ook hier, temidden van het tere oog. Dit mid-Brabantse hart van wat er nog aan Woud en aan het oude Hertogdom resteert
het in overdadig zomerzon- en strijklicht gebalsemd overschot van een idyllische natuur zoals die wordt geprojecteerdop de vloertegels van café De Tijd in Oisterwijk. Uitvergrote zwart-wit
kiekjes van een vroeger dat alleen in onze verbeelding heeft bestaan geen nazi's. Geen auto's. Geen ploeterende luyden enkel fietsen. Een melkkar. Paard en wagende gezegende vreugde van een boerenbruiloft
Elyseese bloemenweelde. Een picknick op het landjuweel van Bos en Ven postkaarten uit een zongebleekt Arcadiëwaar nimmer vuiltjes aan de lucht en immer vrede. Maar nu, heel plots
vlak boven onze hoofden scheurt de hemelkoepel open, tolt en woeltde woede van de boze buitenwereldtrillen echo's door uit Uruzgan, klinkt het knarsen van de Hellepoort, geweeklaag
van de schimmen uit een Bosnisch massagrafBliksem. Donder. Dämmerung. Het is de werkelijkheid die hier in deze splitsing der seconden met een daverende klap tot stilstand komt. Het is de horror
die zich voor ons oog ontrolt. Nog opgepookt door Doppler's paukenslag. De vonken der Titanenstrijd. De natuur beleeft een angst-infarct. Het landschap zet zich schrap. De horizon verschrompelt. Een slachtershand rijt ruecksichtlos
de aarde open. Tremor. Terror. Ingewanden gulpen uit de buik van het karkas. De piloot kauwt kauwgom. Keuvelt met de basis het zonlicht schittert in zijn cockpit. Bellum transit. Terug naar Gilze. Plicht betracht
Vincit militans. Ik knipper met mijn ogen. Haal de hand van mijn oren. Exit geest. Weg sprookjeswoud. De genius loci heeft zich in die paar seconden
als bij toverslag – hocus pocus en pilatus pas! –terug weten te trekken in het intricate gangenstelsel dat ergens, tussen de gepetrifieerde wortels van het werkelijke Woud, nog moet kronkelen
diep verscholen onder de humuslagen van de bossen en de blubber der moerassen
De Lind, “Het trouwlaantje” in Oisterwijk 1938
VIII
EEN GOEDE LIJSTENMAKER
De Lind, Oisterwijk
SvD vraagt zich af of de Spreuk van de Dag in café De Tijd in Oisterwijk een gigantische open deur betreft dan wel een diepere waarheid bevat: “Een goede lijstenmaker is nog geen goede lijstjesmaker”. Is dit een Brabantse arts & crafts-variant op het aloude Hollandse Albert Heijn-gezegde: “wie het kleine niet eert, het grote niet weerd”? Of enkel een grap van de eigenaar van de uitspanning, die ervan houdt een dikke neus te maken naar zijn klanten? Wellicht dat het hier een exemplarisch geval betreft van quasi-simpele maar juist daardoor niet meer als zodanig te herkennen diepzinnigheid. Wie contouren ziet in deze waarzegbol van ondoorzichtig matglas, mag het zeggen...
Het Trouwlaantje
Dat de lindeboom een sterke soort is bewijst het Lindelaantje in Oisterwijk. Deze fraaie berceau is geplant aan het einde van de 18e eeuw en reeds in 1911 vond de gemeenteraad van Oisterwijk het raadzaam de bomen te vellen. Ze verkeerden in slechte staat en hadden niet lang meer te leven. Na vele protesten van de bevolking besloot men in 1912 de berceau te sparen. De Heidemaatschappij concludeerde dat de bomen nog best zo'n 10 tot 15 jaar konden blijven staan. Bezoekt u nu Oisterwijk dan staan ze er nog steeds en zo te zien in een vitale toestand. In de volksmond heet de berceau het Trouwlaantje omdat de bruidsparen door dit laantje op romantische wijze het stadhuis kunnen bereiken. In vroeger tijden heette het overigens 'het O.L. Vrouwelaantje'. Dit omdat het huidige raadhuis dienst deed als kapel voor het beeld van O.L. Vrouwe ter Linde.
NB: de informatie is opgedaan uit het boek 'Monumentale bomen in Nederland' van Gerrit de Graaff.
IX
‘het leven bestaat uit een rafelwerk van verhalen die nimmer voltooid zijn geraakt…’
’NE MINNE Rigtpad, Lennisheuvel – Luissel, Tongeren
’ne minne, zo noemden’iehij was ’ne minne, zijn dromenstonken als zijn ademAls kind al hield hij vuurbij de veren van ons’ eendendreef hij de spot met ditstuk lochte grond. Hij wildewerken op het fabriek, wonenbij de burgers, snijdenin het vlees. Hij werd er vriendenmet de Turken, speelde kaartvoor zijn geld in de kantineen stak zijn vlam in de kontenvan de vrouwen. Hij bezochtde kooikes met vergunningleefde van snevel en van spekKinderen waren voor hem bangOp de begrafenis van vaderis hij niet geweest. Datstak ons nog het meestHij kreeg het aan de leveren bij ons betekent datberouw, en gauw, de dood
X
VINKENDONKDonkhoeve, Tregelaar - 't Klauterwoud, De Logt
Ik leefde sober, tot in de maarteen vrouwke kwam dat net als ikallenig waart. Een vrommeske vaneen ander stek, dat hier op dezeplek haar kleerkes uit kwam hangen
een vals verlangen had zij nietwant over echt werd niet gedachtdoor beide niet, de rest bleefvoorbehouden aan gerucht. Menmeed ons op de donck, waar alles
vastig moet, de restant vanhet zwerversbloed. Wel hokkenmaar niet trouwen, voor velenwas dat verspild zaad, de opmaattot nog erger kwaad; een gifte grond
om op te bouwen. Op zekers dagkwam de pastoor het kamp hieropgelopen. Hij kwam goedlachsen dacht met zachte stemzijn preek wel te verkopen
tot mij zei hij: ‘Och, Bertelkegij die van dorp naar stede zwierfdie graag gelooft en bidt, die vanuw vorig lief wit haar verwierfwe moeten toch voor gij straks
in de zonde naar het gindse gaateen einde maken aan de praatik heb papieren voor u meegebrachtpapieren voor de echt. Ge hoeftniet eens mee naar de kerk te gaan
het enige werk dat moet gedaanis een krabbelke en nog eenonderaan. Voilà, dan is de trouwgeschied.’ Bedankt meneer pastoorzei ik, maar uw woord is overbodig
ik wil niet en m’n vrommeske wil nieten allenig zal zoiets niet gaanvoor trouwen zijn twee mensen nodigde pastoor bleef praten maar verloorschoon zijn geduld, hij zei:
‘ik wil dat jullie schuldhet jaar niet overschrijdt
dat jullie nevens lusten ookde lasten van de liefde dragenen nog trouwen voor de vasten’
U hebt veel te vertellen, meneer pastoorzei ik, maar hierover toch nietEn trouwens, bij u thuis heeft utoch ook een griet die het huiskevoor u schoner maakt?
toen is meneer pastoor maar afgetaaiden sindsdien zag ik hem niet
XI ‘Dôr doe de niks nie mer aon nog mè ons beije hande nie…’
NERGENA Dorvense Weide, Tongeren - kamp Dennenoord/Helweg, Esch
niet lang geleden was er zowaareen beving. We dachten dathet de poets was die aan onswagen stond te rammelenwant uniformen zie je hier altijden ze kwamen inderdaadom te praten zeiden ze, na de schokover boeken die we niet hieldenover lekvrije vloeren en puttenvoor de olie uit de auto’sze kwamen zeggen dat we onsmoesten melden in de veehalin Boxtel. In de veehal! Daar zouden we loten om plaatsen tussen boeren en burgers, wallen van aarde en steen. Alsof wij beesten zijn!waar bemoeien ze zich meewij zijn toch vrije mensenik zeg vaak, hoge heren: wij zijnwat gullie vroeger waartmaar ze minachten ons, zozeerze minachten ons, en daarmeevervloeken ze zichzelf
gelijk een bungelowparkzo schoon was het hieren kijk nou toch eensde wagens zijn versleeptaan de riem hebben ze ons gelegdgelijk honden. De wagenszijn weg, onze karrenhebben geen wielen meerze hebben ze onder onze kontvandaan gezaagd. Vroeger
bonden we boenderswe deden ook borstelsvoor de dames en de heren in de stadwandelende joden werden we genoemdterwijl we net zo katholiek warenals de rest. Wij waren hetdie vuilnis schraaptendie het haalden van de deurenwij waren de stofzuigersvoor iedereen ze had‘goa moar noar de hei,’ zei men‘want hier hoorde nie thuis’we zijn gegaan, we zijn geblevenwe konden niet meer wegwij mensen van de reisbehalve nog per lot of opboddat ons in veehallen werd toebedeeldik vent nog wel, vanuit de koffer-bak. Als men van handel en van wandelis mag men geen winst laten lopen, niet?we handelen ook nog, onze mannen danin wrakken, sloopgerei of ander roestgerei dat we kopen, wij, of smeltenals koper uit draad. En soms verdienenwe nog wat aan wat we stropenbouten voor de braad. Een agentzo’n gluiperd met gladgepoetst gelaatis hier laatst komen klagenover de smurrie die wij op de veldenzouden lozen, rond de akkers vande boeren die zo zouwe vervuilen‘woar kumt diene olie vandoan?’zei ik tegen die gladde jakkermet zijn zwarte pet, wel vanwaor danne?uyt de grond toch zekers! da’s precies waor da we ’mtoenstraks naor late terugvloeie!lachen kon hij niet, die grauwe ventmeneer agent begon bekant te jankenin plaats van ons voor zijn bakskeverse koffie te bedanken. Gastvrijzijn we steeds geweest, en nog steedsnee, van ons wordt de wereld echtniet vuiler nee, maar dan die boeren!die buren hier rond ons, die vervuilende grond pas echt met de mestvan hun varkens en hun koeienhun schonkerig, stronterig veegekocht op dezelfde plek als waar zeons bestaan te grabbel gooiden in de hallen waar in het handje geklapt wordtdoor boeren en de beesten door hun beulenop klompen het hok in getrapt
zij die vrijwillig uit het kamp vertrokkenzijn daarna van alle kanten bedrogen ze kregen amper vijf voor hun veeg lijfvijf van die rugskes, vijf van het roodnu vraag ik u - nee, daar doe je hetmet zoveel kinderen niet mee, echt niet
nee er is veel meer dat nodigen dat kijken komt bij zo’n verhuizingvolgende week is het de beurt aan onsze hebben ons goede voorzieningenbeloofd, een nieuwe wagen, meerzeg ik niet. We zijn niet zomaarweggegaan, nee. Het heeft alles bij elkaartien jaar geduurd. Tien jaar eer zeons weg hebben kregen, eer ze onszover hebben gekregen. Neeik wil er niet met u over pratenwe hebben al genoeg gepraat, teveelal, jaren lang. Iedereen is tochz’n eigen gang gegaan, uiteindelijk
wij wilden niet weg, wij wilden vechtentot het einde, maar de anderenhebben ons laten vallen, hebbenons gedupeerd, zij, die het eerstewegwaren, zij, de broeders van onzefamilies, onze zusters van de reiszij hebben het zo zelf gewild, zijdie zich in plaats van met mekaretegen elkander hebben gekeerd, zijdie nu zo tegen mekare tekeer gaandat er geschiet is, vandaardie aardse wallen die ge hierom onze wagens ziet
zij die ons het licht niet gunnenzijn het die niets liever zouden doendan teruggaan waar ze vandaanvandaar dat ze ons nu nog hiervandaan trachten te drijvenmet kogels uit hun geweerlaat ze maar komen, nu. Er istoch niks meer te vinden hierniks meer. Het is voorbij hierover twee weken zijn ook wij hierweg, vertrokken, vort, foetsie!wij die nooit geen uitkering betrokkendie onszelf altijd hebben bedropenzonder dat het hielp. Het waren diegenenmet bijverdiensten, diegenen diede bijstand bedrogen die het vlotstwerden geholpen. Niet wij, die moestenleven van de sloop en die nu zienwat het is dat hier vakkundig isgesloopt: ons leven. De hoop is hetdie wij hier jarenlang tot wanhoophebben omgekat. En trots is hetdie wij hier achterlaten nu onskampersdorp ofwel tot ven en bosverwordt (als villagrond veur de HogeBazen en de Heren met de poen) ofwel tot brakke heidegrond verdort
meer zeg ik nie, ik houw m’n mond welverders, ik moet nu gaan, het maal bereidenveur m’n keinders, het is al kwart na tweeje.
ik wil geen kanker op de lever, geen gezeveren gezeik en ook geen broelie meer. Dit beerkezullen we ook wel weer weten te schereeen spreekwoord bij ons luidt: wie geen wolkan spinnen, die plukt beter veren. Zo is ’t!Mij zult ge nie meer horen praotenhet zijn altijd de schurftige schaopedie om het hardste blijven blaote’
XII
‘'T Gruune Woud, jungske’, sprak de bosopzichter van 't Stokske, ‘da overlèft us, allemoal.’
CROY VAN 't STOKSKE De Bosfazant, Stokske - De Doesen, Oisterwijkse Heide
Wat weten wij over de onzekerhedenvan veroveraars? Over mannendie met brandend hartdorsten naar de koeltewat weten wij van veroveraarsdie niet kunnen heersensmeden die het vuur nietbeheersen, maar het doven
Croy was zo’n man, Croykevan 't Stoske, hij had een vrouwvijf kinderen, die groeidenals gewas in lentetijd, hijhad een baan bij de bosmij een woonst temidden van het woud hij fietste met zijn Raleigh iedere dagvan Ter Braakloop naar De Reebok
en terug over alleen door hem gekende kronkelpaden dwars doorhet rulle, mulle heidezandna twintig jaar, met promotiekreeg hij een streep erbijop zijn pet. Met die petfietste hij op zondagen trots door het dorp
de pet ging ’s nachts pas afmen zou niet kunnen zeggenwat hij ontbeerde. Tochvervloekte hij zijn vrouwschaamde zich voor zijn familie zij waren wat hij wasniet minder, niet meer
zijn driften konden zijniet bevredigen. Zijn wensenwilden zij niet willigenin ongenoegen mokte hij
hij reed langs Bleekven, Goorven, AdervenBaksven, Kromven, Galgeven hij liet zich gaan; eens
bleef hij drie dagen weghij keerde weer. Hij werduit huis gezet, de rechterhad beslist. Na drie maandenlevend in een pension, een kindverwekkend bij zijn hospitamocht hij opnieuw beschikken
’s Avonds toen zijn kinderen sliepensloeg hij zijn vrouw met een hamerop haar hoofd. Hij heeft de liefdemet haar lichaam bedrevenzich aangekleed. En is met zijn pet op 't Groot Goorven ingeredendie pekzwarte, immer borrelende veen-
grond waaruit meedogenloze geesten hem zijn leven lang tena hadden gegrijnst
De drie lindes op het kerkhof
De lindeboom kom je niet zo vaak tegen op kerkhoven. Het is ook meer een boom die symbool staat voor het leven dan voor de dood. Op het Katholiek kerkhof van Oirschot heeft men eind 19e eeuw wel drie lindebomen geplant. Ze staan in een halve cirkel achter het kleine gebouwtje zowat midden op het kerkhof. De bomen zijn nooit geknot geweest en hebben daardoor een hoogte van wel dertig meter kunnen bereiken. Ze zijn zeer decoratief en zorgen er ook nog eens voor dat de kruiwagens van het kerkhof geborgd kunnen worden. – Han van Meegeren
fotograaf Han van Meegeren, kerkhof van Oirschot
XIII
DE LETSTE KIST
Hubertus van de Corput obiit 02.03.1911 - † 15.06.2010
De Beeken, Vrilkhoven - Simeonshof, Boxtel
“Iemes mènde te moete beweerde dè vrueger alles beeter waar.
Mar wij ware toen zó èrm dè de wandluis bons de klok optrokke.
'kha niks um mì te speule as ik nie toevallig 'n jungske waar!
't Alderbeste van vrueger is, da't gelukkig lang is vertrokke...”
I
De begraafplaats die tot eind jaren tachtig van de twintigste eeuw aan de siertuin van tehuis De Kampinase Heide grensde, bezorgde Hubertus geen schrik. Bij veel ouderen, die leefden boven de graven van diegenen die hen voor waren gegaan, was dit wel anders. Hubertus kon glunderend en ondeugend vertellen over zijn bijgelovige buurvrouwen die soms dachten dat de dood ’s nachts bij hen door het raam naar binnen zou klimmen. Een keer had hij bij een vrouwtje moeten komen om haar kastdeur te openen. Zelf durfde ze het niet, want ze verkeerde in de veronderstelling dat Hij erin gekropen was. De dood. Hubertus maakte er luchtige grapjes over, aangezien Hij al zoveel jaren over zijn schouders meekeek, zonder ook maar een vingerkootje naar hem uit te steken. ‘Ik hej het kastje geopend,’ vertelde hij nog nagenietend van de consternatie, ‘moar krek dat er niks van woar. Leeg! Helemaol leeg!’Hubertus, die was niet bang voor de dood. ‘Voor niemand nie, dus ook veur de dooie doowt zelf nie’, verklaarde hij. ‘Hij moet er alleen geen duekskes om winden, de doowt. Hij moet snel komme, of nie komme.’Met die ultieme vorm van verachting, en een hoestdikke walm van Willem II sigaren waar hij zich non-stop in hulde, wist hij de dood dag in dag uit, jaar in jaar uit, op afstand te houden. Niets kon Hubertus, de oude stamvader van vier generaties en een imposant oud-Testamentisch aantal nakomelingen waarmee een hele autobus zou kunnen worden gevuld, nog deren, en dus nam hij het ervan. Met een dagelijkse stevige borrel. Met een potje driebanden. Met een ondeugende grap tegen de verzorgsters die hem ’s ochtends in het tehuis hielpen douchen.
Aan het eind van de jaren tachtig werd de begraafplaats in de tuin van het voormalige Cisterzienser klooster ontruimd door een stel ruwe bouwvakkers met loeiende graafmachines. De graven werden op brute wijze geleegd, de botten zonder enig aplomb tot hopen gesprokkeld. Hubertus zag het gebeuren, de graven vergingen maar zelf bleef hij hardnekkig voortleven. ‘De duvel wil mij moar nie hoale’, zei hij toen hij er zelf niet helemaal meer zeker van was of het wel een goede zaak was dat de bloedhonden van Magere Hein ongevoelig bleven voor zijn lichaamsgeur. Als hij de honderd zou halen, deed hij dat enkel nog om zijn klein- en achterkleinkinderen een plezier te doen, die daarin een bevestiging zagen van de onverzettelijkheid van hun geslacht. Hij zou het niet voor zichzelf doen, en al helemaal niet voor zijn ongedurige vrouw die al meer dan twintig jaar daarboven op hem moest wachten. Maar over zijn leeftijd bleef hij nog wel altijd grappen maken.
Zo vroeg hij tijdens een zondagsbezoekje aan de nog zeer jonge vriendin die zijn kleinzoon Simon had meegenomen naar het bejaardentehuis, wat haar leeftijd was. ‘Twintig,’ antwoordde ze schuchter, ‘in september geworden.’ Opa Van de Corput knikte nadrukkelijk en riep ondeugend: ‘da’s oud!’
De vriendin vroeg daarop geamuseerd: ‘en u dan, meneer Van de Corput? Wat is uw leeftijd?’ Waarop Hubertus zei: ‘Ach, deurske toch. Ik zin zo jong, ik hej helemoal geen leeftijd mèr.’
Ik hej helemoal geen leeftijd mèr...
II
Zijn vel was te droog om te branden.Een koeienring leek het wel, die ronde ijzeren pin aan het uiteinde van het brandtouw, dat zijn
immer bezorgde en inmiddels ook al flink bejaarde zoon Dries – het vaake van Simon de kleinzoon die hem hier met zijn schon deurske de ogen uit was komen steken – hem voor zijn vijfennegentigste verjaardag kado had gedaan. Van het soort die ook in de muur waren geslagen van het café in het dorp. Het café waar Hubertus na afloop van de markten zijn verdiensten kon gaan verdrinken. Een heel koe dronk hij soms, een heel paard. Soms bleef hij drie, vier dagen weg. Zijn vrouw zat vittend thuis. Hij mocht niet roken in huis, hij mocht niet drinken buiten huis. Hij mocht zelfs niet meer naar de markten gaan. Zij was nu dood. Hij leefde nog. Ze was in pijn gegaan. Gegrief, dat maakte een mens kapot.
Als zij op hem wachtte, daar, ergens, had ze de klopper klaar. Hij had te lang al op zich laten wachten. Hij was blijven steken, zoals gebruikelijk. Maar och, er waren voor haar genoeg eenzame mannekes daarboven. En vrouwkes voor hem beneden.
Een keer was hij er dichtbij. Het vrat zich door zijn ingewanden, het schroeide in zijn maag. Hij bloedde van binnen. Allemaal waren ze geweest, om afscheid te nemen. Zijn weke zoon ook, en kleinzoon die nu hier aan het raam stond en demonstratief een ruk gaf aan dat bespottelijke brandtouw. Hoe oud was dit jochie toen hij aan zijn ziekenhuisbed stond? Acht, negen jaarkes misschien. Met sproetjes op zijn wipneus.
Hij was hersteld. Een boer een beer. De artsen hadden hem opengelegd, de wonde leeg geschraapt, de maag gestikt met vleesdraad. Die draad had vreselijk gejeukt. Hij had ’m er op een ochtend uitgetrokken. De zusters hadden gegild. Het gaf veel bloed, maar het was niet erg. Het was net als bij het veulen, vroeger op de boerderij. Nu was hij het, het veulen, het verschrompeld wezen van nieuw leven dat uit het rood tevoorschijn was gekropen. Uit het scheurtje in zijn buik.
Ik zin zo oud, ik hej helemoal gin leeftijd mir.Het deurske glimlachte. Twintig lentes, had ze gezegd. Parmantig als een parelhoentje in 't
volle paarseizoen. Zo lang geleden. Twee levens had hij gehad, twee oorlogen meegemaakt. In de eerste had hij nog gediend als cavaleriesoldaat op de kazerne. Met de Duitsers en Belgen dreef hij handel. Hij smokkelde vlees over de grens. Een boer had geen ander vaderland dan zijn gewas, zijn veld. Ze hadden hem eens gesnapt. Hij was in het gevang geweest en had er leren lezen. Hij had er brieven geschreven aan zijn vrouw. De enige in zijn leven.
In de Tweede Oorlog was er een Canadees geland tussen het koren. Hij had de man verscholen in een stal, de parachute begraven. Het geweer had hij gehouden en later doorverkocht. Hij was nu vijftig jaren verder, woonde al tien jaar boven de nonnen van het verzorgingstehuis. Het ouwe beest was af. Hij had gewerkt, geslacht gebracht, hij had voldaan. Er was nu welvaart voor zijn kinderen, zijn zonen en dochters hadden het goed en alles werd overal en alsmaar meer en meer, zelfs voor wie nooit werk verzette. Het land was door en door rijp, het gistte en rotte van verzadiging. Zijn verstand zei dat dat nooit kon duren. Alles raakte verstopt, met auto’s en met mensen en met varkens en vee. De lucht raakte van het gas en de dampigheid, het land van de mest en het vuil verstikt.
Oorlog was het lang niet meer geweest, maar elders woekerde ze voort. Hij zag het op tv. Iedere dag. Ook hier, wist hij, zou de vrede eens gaan jeuken, als het stikdraad in zijn maagvel.
Nu waren het de zusters die hem verzorgden. Ze droegen geen strakke jurkjes zoals het deurske dat kleinzoon had binnengebracht om hem z’n ouwe ogen uit te steken. Maar het waren wel vrouwmensen. Hij liet zich iedere dag door hen douchen, de kleren wassen en het eten bezorgen. Fijngekookte en geprakte maaltijden, aardappelen en gaargestoofd vlees bezorgd op dienbladen met schone, glimmende, roestvrijstalen schalen. Op de boerderij hadden ze eerst één enkel bord gehad,
voor hem en zijn vrouw. Ze hadden nooit afwas, het bord sopten ze schoon met een hompje brood.Als het avond was en de bezoekuren voorbij, kwam de vrouw die naast hem woonde vaak
binnen. Ze was bang voor de opengebroken graven onder het raam, voor de doodskisten en botten die een voor een in de containers werden gestapeld. ‘Kek ‘s hoe of da hullie daor smijten met die spullen, het deksel springt aan alle kanten van de kisten, nog even en de geraamtes raken met hun schedels al tot onze vensterbank, ze keumen ons haole, Hubertus, ze keume ons haole voor onze letste dans, en we jammerlijk in stukskes breke als we opstaan, we zullen verpulveren als krijtjes op een schoolbord, want onze vermolmde botten zijn nog brozer dan de hunne, ge kunt er nog geen soep van trekken.’
‘Van welke nie? Van die van ‘oe nie of van Pierlala nie?’‘Van beijje nie…’Brokstukken van geraamten, zo beeldde ze zich in, lagen nu ook al in het park met de herten,
pauwen en de eendenvijver. ‘Laat ze daar dan soep van trekken,’ zei Hubertus droog. Al schuifelde hij wel met haar mee naar haar kamer, en suste hij haar angst door het licht pas uit te doen toen zij onder de lakens was gekropen.
Aan ploegaarde was Hubertus gewend. Hij wist al te goed wat er onder de grond kroop, wat verging en groeide. Alle vlees werd gras. Alle leven mest. Humus voor de eeuwigheid. Zestig jaren had hij voren in de aarde getrokken, aderen in het land. Dertig jaar met de ploeg, met honden, paarden en zijn kinderen. Dertig jaar met de trekker. Een bak zo groot als een locomotief.
Zie, het deurske stond nu op en kuste hem. Twintig lentes! Hubertus vervloekte zijn kromgetrokken lichaam. Hij voelde zijn maag trekken, de steek van een giftige vlam. De nooit te stillen honger die vals bleef kreunen.
Hij wees naar de televisie en pakte de afstandsbediening.‘Een pèrdefilm’, zei hij. ‘Die zie ‘k zo gère.’Het kroost dat Hubertus zelf had voortgebracht op de boerderij, vertelde vol afschuw hoe de huidige barmhartige Franciscaan vroeger zijn tenen kromschopte op zijn beesten in de stallen die hij uit ongeduld of woede met zijn klompen lens placht te trappen. Zijn geiten castreerde hij door hun kloten tussen een riek te klemmen en ze eraf te knippen met een heggenschaar. Konijnen die hij met het stropen ving draaide hij de nek om. Van verstrikte vogels trok hij de kop er eigenhandig af.
Een vlakke hand maakte op de boerderij geen indruk. ‘Van mededogen’, preekte Hubertus vaak, ‘worden slechts heiligen vet’. Vuist en knokkels waren beter gereedschap. Met knokkels had Hubertus ook zijn vrouw voor zich gekregen. De mannen hadden gedanst in het café en op de maat van de accordeon de vuisten zo hard mogelijk tegen elkaar aangestoten. Hubertus had de dans het langste volgehouden. Aan de meisjes langs de kant had hij zijn bloedrode vuisten getoond. Hubertus had zijn jongste zoon beproefd. Hij gaf hem als zevenjarige een riek en droeg hem op de schuchtere kat die bovenin de schuur het hooi vervuilde dood te maken. Victor van de Corput deed of hij de poes niet vinden kon. Toen Hubertus merkte dat de kat later nog altijd in de hooiberg zat riep hij zijn zoon bij zich. Met een koele grijns beklom hij de ladder en stak de kat met riek en al dwars door het rieten dak heen. ‘Zo doet ge dat, jungske’, had hij gezegd. ‘Aan lafbekken heeft niemand hier geen boodschap nieje.’ Het gespietste dier heeft aan de riek gehangen totdat de ogen door kraaien waren uitgepikt en het kadaver in stukken uiteen viel.
‘T’is een toffe vent, uw opa’, zei Simons vriendin welgemeend na afloop van het bezoekuur.’s Avonds bij het kaartspel in de gemeenschapszaal, kon je Hubertus van de Corput horen
zingen. Een rasperig keelgeluid, Hubertus’ gortdroge adem die in schorre halen uit zijn longen werd gestoten, als een oude afvoer die gorgelend leegliep. De fles graanjenever op de tafel binnen handbereik. Net als de pasmunten, oude Hollandse dubbeltjes, kwartjes en guldens, voor bij het toepen of rikken.
‘Zit m’ne kop er nog oan?,’ vroeg hij tussen het jolige geneurie door, toen hij zag hoe een zuster van het verzorgingstehuis hem bezorgd aanstaarde. Hij stak een arm joviaal naar haar uit, gaf haar een zoen vol op de mond, schraapte zijn keel en zong met een hesige, onvaste stem die ondanks alle haperingen duidelijk nog iets ongemeen triomfantelijks en spottends bezat:
’t Leeven is ’n hennekoi, ’t is en blef gedonderd’n haon die zit ’t hogste en de rest die zit er onder'
III
Terug in Oirschot, vertelde Simon aan zijn vader dat opa Van de Corput hoegenaamd zonder sigaren zat, iets wat nog nooit was gebeurd. ‘Misschien moet je straks ’s langsgaan, en een kistje Willem II meenemen voor die ouwe beer,’ suggereerde Victor's vrouw. ‘Sigaren zijn het enige waaraan die ouwe rotzak nog plezier beleeft, op zijn leeftijd…’Victor van de Corput ging nog diezelfde avond gezwind langs bij sigarenboer Van Orsouw in Oirschot, en reed vervolgens direct door naar het bejaardentehuis in Liempde om er de doos met rookwaar af te leveren alvorens zijn 99-jarige vader helemaal droog was komen te zitten. Hubertus, die op de vierde verdieping nog altijd als een sperwer de wereld onder zijn raam in de gaten hield, deed zoals gewoonlijk of zijn zoon niet of zelfs nimmer had bestaan.
‘Dit zal m’ne letste kist sigaren zijn,’ verklaarde Hubertus tevreden tegen niemand in het bijzonder. ‘Neeje. M’n een-noa-letste. In de letste kist lig ik zovort zelf.’ Een typisch Hubertus-grapje, uiterst wrang en achteloos geplaatst in de ruimte om het effect van het beweerde te vergroten. Hij had de zweep nog steeds in handen, die ouwe, en nooit zou hij hem zomaar afgeven. Enkel een grapje was die opmerking over zijn ‘letste kist’ overigens niet, want Hubertus had het weldegelijk benauwd de laatste dagen. De bloedsomloop werd alsmaar trager, en het ademen werd merkbaar moeilijker. Zijn hoofd zag purper van het zuurstofgebrek.‘Zit m’ne kop er nog oan?’, flapte hij er daarom toch nog uit toen z’n zoon stijf en horkerig als altijd opstond van het tafeltje om afscheid te nemen. Hubertus bracht een piepende, fluitende lach voort. Al bleef het onduidelijk of de lach een hoonlach was om de clowneske kop van zijn geschrokken zoon, of een blijk van voldoening om zijn nimmer getaande gevatheid. Hahaha, zit m’ne kop er nog oan… ‘Nou en of!’ had zijn zoon – na duidelijk even uit balans te zijn gebracht – dan maar geantwoord.
Een dag na dit door omstandigheden genoopte bezoek, was het stamvader Hubertus van de Corput daadwerkelijk gegeven om het tijdelijke voor het eeuwige te mogen verwisselen. De ouwe albedil en duvel-doet-al is, zoals dat zo mooi heet, in volstrekte vrede vertrokken. In de stille zegening van Morpheus' armen. Zijn hoofd, zo constateerde de arts van verzorgingstehuis In de Kampinase Heide, vertoonde opvallend rode trekken ten teken van door de hoge ouderdom en een tomeloze sigarenconsumptie zo goed als dichtgeslibde hals- en kransslagaderen. Maar misschien dat zijn rode hoofd ook wel de opwinding verried, waarmee Hubertus, na een goede eeuw van geploeter, gewroet, gezever, gebazel, gekukel en gedonder, het tuinhek eindelijk achter zich mocht toedoen. De Dood had, na zijn vele omwegen en schijnbewegingen, dan toch zijn kamertje op vierhoog in het oude
klooster gevonden en vereerd met een bezoek. Van een confrontatie was geen sprake. De dood was welkom, dat was hij al tientallen jaren, op voorwaarde dat het geen gênante vertoning zou worden. De deur van Hubertus’ kamer stond – zo constateerde de nachtzuster in de vroege ochtend – uitnodigend open, net als de kist sigaren op de tafel met het dikgeknoopte tapijt.
DEEL II
XIV
INVENTARISATIELIJST DOMMELDAL(OP EXCURSIE NAAR DE BRONNEN VAN HET GROENE WOUD)
.IBRABANTSE BLOMME – NAMEN VAN BLOEMENVOLGENS HUBERTUS VAN DE CORPUT
Frattekruid - Stinkende gouwe - Chelidonium majusGirtje poep - Kruiskruid - Senecio vulgarisHaoneklotje - Speenkruid – FicariaHemdeknupke - Moederkruid - Chrysanthenum partheniumHommelehèij - Dophei - Erica tetralixLeuwenbek - Vlasleeuwenbek - Linaria vulgarisLippelkes - Herderstasje -Capsella bursa pastorisMèijbluumke - Madeliefje - Bellis perennisMèlkstaars - Vogelmelk – OrnithogalumMilt - Melde – AtriplexBoerinneke - (Zinnia / Zinnia elegans) Boerrereuske - (Rosa centifolia) Donderbaard - (Sempervivum pectorum)Bótterblom - (Ranunculus) Blaow lis - (Iris germanica) Haozegèrf - (Achillea millefolium) Kattestaart - (Lythrum salicaria)Keeskeskruid - (Malva) Groote pispot - (Calystegia sepium/Convolvulus sepium) Kètje - (Salix viminalis) Lampepoetser - (Typha)
.II
HET EROTISCH VERGEET-ME-NIET-MOERASOlland, Boskant – Broekdijk, Schoor
Dommeldal 1-7-2010
gele lis geknikte vossenstaart gele plomp en waterkersgrasmuur raket akkerdistel haagwinde akkerkool grauwe schietwilg heermoes gewone braam basterwederik haagwinde hondsdraf hoornbloem hennepnetelmelkdistel hop bitterzoet vogelkers rolklaver hondsdrafkardinaalsmuts weegbree brandnetel kattestaart braamkleefkruid gewoon barberakruid dagkoekoeksbloem kleefkruid bereklauw glad duizendblad knopkruidkropaar guldenroede koninginnekruid kruipende boterbloem haagwinde hoornbloem leeuwentand harig wilgeroosje lange ereprijsliesgras ???? heermoes hedera lisdodde meidoorn eenstijlige hennepnetel tweestijlig herderstasje melganzevoet moerasandoorn spirea hondsdraf kattenstaart kamperfoelie paardenbloem perzikkruid helmkruid kleefkruid pijlkruid pitrus kruipende boterbloem reukgras ridderzuring reuzeberenklauw koninginnekruid smeerwortel ooievaarsbek pijlkruid waterpeper boterbloem speerdistel scherpe boterbloem paarse dovenetel tandzaad smalle weegbree valse kamille varkensgras vogelwikke kleine raket pijlkruid speer knopkruid grote raket kruiskruid wolfsmelk leeuwentand springzaad wolfspoot raaigras vlasbek ereprijs klimop gelderse roos gele lis groot streepzaad guldenroede dagkoekoeksbloem harig wilgeroosje eenstijlige meidoorn heermoes kardinaalsmuts kleine ooievaarsbek waternavel knikkend tandzaad moeras vergeet-me-nietje rolklaver sleedoorn schijfkamille penningkruid perzikkruid stinkende gouwe pitrus teunisbloem varkensgras vogelmuur sleedoornvogelwikke zevenblad speerdistel akkerkool helmkruid nachtschade zwarte geknikte vossenstaart barberakruid gewone peen wilde watereppe kruipende dolle kervel raaigras gewone raket gele wederik klaver kleine raket smalle weegbree breedbladige krimpende wespenorchis eenstijlige valeriaan haagwinde hedera melkdistel kruiskruid smeerwortel harige wilgenroos egelskop witbol klimop lidrus spurrie zevenblad ereprijs stinkende gouwe zuring fijnstraal fluitekruid heermoes melkdistel akker heggenrank vlasbekje robinia pseudo-acacia wilde bertram heermoes heggenrank vlasbek vergeet-me-niet moeras
Voor het samenstellen van deze inventarisatie heeft de auteur de Jaarverslagen geraadpleegd van de Werkgroep ‘t Groene Woud, kring Liempd
.IIIODE AAN DE DOMMEL Ze is altijd 'n stuk van ons léve geweestdie Dommel, mee d'r kolke en draaiëmee d'r bedding van gras en d'r pluimkes van rietdie zu vrien'lijk in de weind nao oe zwaaië. Van oorsprong is ze Bels, mèr wâ hindert dâ nou?An de grens wordt ze gewoon Nederlandseen zonder pepiere of geldig bewijskumt ze sierlijk ons land binnendanse! Gènne komies die d'r vraog nao d'r pas of triptiekgènne sluitbôm die houdt 'r daor tegegèn douane die in d'r begazie moet zien:ze is vrij op d'r kronk'lige wege. Ze kumt in ons dörp tussen waaie en bemden kannidasse in deftige rijeze gee rustig d'r gang en mee anhauwend geduldscheurt ze stukke van heel landerije! Ze kumt nèffe 't kestelleke, en 't is zund dâ'k et zeg't is herbouwd: dur nen brand gong 't verlorre!en nèffe ne meule -urst hâ'n we er zo twee-deur de jaore ruïne geworre. Wâ wijer, bè de brug, daor kruist ze ne weggemaokt ons Lieve Vrouwke ter erewant over dien dijk, dwèrs deur de moerastrok me te béévert, wel duizende kere! Dan kumt nog 'n stuk ongerepte natuurben d'r vrèmd, dan lopt 'er verlorreen ginds an de sluis, bè de mond van 't kenaalis ons Dommel wer'n "stadse" geworre. Vort strômt ze dan, Den Bosch tegemoetdaor is 't niemer Dommel, mèr Diezeen kumt ze -zo gezeed- ongemerkt haost hier deurwe zalle ut 't oog nie verlieze: Dâ z'is 'n vurbild vur ons op d'r oerouwe tochtwant wâ lief en leed z'ók zag gebeureze trok er z'n eige van niemes niks an:
mèr bleef plichtgetrouw strome en scheure
.IV
ENKELE BIJZONDERE PLANTEN
De plantenwerkgroep van Het Groene Woud heeft recentelijk op intensieve wijze de fauna
geïnventariseerd langs de oevers van de Dommel. Ger van den Oetelaar en zijn Liempdse
kompanen met hart voor de natuur kozen het stuk Dommeldal tussen de vijvers in Rouwbeemd
en de fietsbrug naar Olland. De inventarisatie was beperkt tot de oevers aan beide kanten met
meestal een breedte van maximaal een tiental meters van de waterkant.
“Dit gedeelte van Liempde is, naast een populierenbos, vooral grasland, deels duidelijk in conditie
gehouden door onderhoud en bemesting en deels half of helemaal overgelaten aan de natuur en aan
een aantal koeien die redelijk zelfstandig opereren. In dit gebied liggen net als in Rouwbeemd de
nodige moerasjes, oude min of meer verlandde Dommelarmen en stukken open water. En natuurlijk
de Dommel zelf met de sloten die er op uit komen. Het leek ons een gebied met veel variatie in de
biotopen en dus ook veel verschillende planten. Dat laatste viel een beetje tegen: grote stukken van
de Dommel-oever bleken toch vooral uit riet, bramen en brandnetel te bestaan. Waarschijnlijk is de
bemesting door het Dommelwater te hoog voor echte schraalland planten. Maar het is toch een mooi
gebied.
Egelboterbloem
Egelboterbloem is geen opvallende plant, op het eerste gezicht is het “gewoon een boterbloem” en
eerlijk gezegd op het tweede gezicht ook. Maar ook de “gewone” boterbloemen (Ranunculus) zijn wel
interessant. In Nederland hebben we een tiental soorten boterbloemen die bijna allemaal in Liempde
voorkomen en daarnaast hebben we nog een aantal planten die wel officieel Ranunculus heten maar
die wij niet boterbloem noemen zoals het speenkruid en de waterranonkels. Een grote familie dus en
zoals vaker met grote families: het is soms moeilijk om alle familieleden uit elkaar te houden.
Egelboterbloem is een vrij zeldzame plant aan het worden in Nederland maar in Liempde komt deze
nog vrij vaak voor. Je moet zoeken op vochtige plekken die nog wel eens onder water lopen en die
niet of nauwelijks begraasd worden. Voor het onderscheid met andere boterbloemen moet je kijken
naar de bladeren: als de randen niet ingesneden maar gaaf zijn is het óf egelboterbloem óf grote
boterbloem. En het verschil tussen die twee is gemakkelijk want de grote boterbloem is veel groter; de
bloem is gemakkelijk twee keer zo groot als die van alle andere “gewone” boterbloemen. Grote
boterbloem is trouwens zeldzaam in onze omgeving.
Alle boterbloemen doen hun best om het “schoteltje” van de bloem horizontaal te houden. De reden is
dat boterbloemen niet helemaal afhankelijk willen zijn van insecten voor de bestuiving. Bij regen
blijven de bloemen open en bedoeling is om daar in druppel in op te vangen. In die druppel gaan de
stuifmeelkorrels drijven en als de druppel verdampt kunnen die de stamper bevruchten. Dit is
zelfbestuiving en planten moeten de voorkeur geven aan kruisbestuiving maar boterbloemen bloeien
al vrij vroeg als er nog weinig insecten zijn en bovendien hebben boterbloemen maar weinig nectar.
Men heeft ook wel gedacht dat het schoteltje van de boterbloem met zijn glanzende binnenkant werkte
als een holle spiegel. Het hart van de boterbloem zou daardoor warmer zijn dan de omgeving en zo
insecten aantrekken. Of het waar is weet ik niet, maar de spiegel werkt wel. Als je een foto maakt
meet de camera de hoeveelheid licht en past daarop sluitertijd en diafragma aan, maar als je de
boterbloem probeert te fotograferen “spiegelt” het glanzende schoteltje. De camera houdt daar
blijkbaar onvoldoende rekening mee en op zeker de helft van de foto’s is de binnenkant van de bloem
overbelicht!
Paardenbloem
Paardenbloem ja, ook een bijzondere bloem. Het valt niet op maar soms is de paardenbloem een van
de zeldzaamste planten van ons land. Er staan wel enkele paardenbloemen op de rode lijst, maar er
zijn veel zeldzamere soorten die er niet op staan.Het is dus duidelijk dat de paardenbloem de botanici
voor problemen zet.In Zuid-Europa gedragen de paardenbloemen zich normaal: ze hebben gewoon
stampers en meeldraden, vormen stuifmeel en de insecten zorgen voor kruisbestuiving. Zo hoort het,
volgens Darwin. Maar in ons land en in de rest van Noord-Europa, doen de paardenbloemen dat niet.
Bijna alle paardenbloemen hier hebben drie sets chromosomen terwijl normale planten er twee
hebben en een enkele keer vier of zes. In stuifmeel en in het vruchtbeginsel zit maar de helft van het
aantal chromosomen, meestal dus maar één set en na bevruchting weer twee. Zuid-Europese
paardenbloemen doen het ook keurig zo. Maar een aantal van drie sets chromosomen kun je moeilijk
netjes splitsen en dat lukt onze paardenbloemen dan ook maar heel zelden. Maar niet getreurd, onze
paardenbloemen doen het gewoon zonder bevruchting!
Dat betekent dat alle nakomelingen van één paardenbloem exact hetzelfde zijn en dat ze niet kruisen
met andere paardenbloemen! Voor botanici is dit zo ongeveer de definitie van een soort en dat kan
eigenlijk niet zo. Op deze manier hebben we minstens honderd soorten paardenbloemen in ons land
en er komen er nog steeds bij. Een enkele keer lukt het namelijk een van “onze” paardenbloemen om
fatsoenlijk stuifmeel te maken met daarin 2 sets chromosomen. Als dat stuifmeel er in slaagt een
“gewone” paardenbloem te bevruchten (langs de rivieren komen die nog voor) ontstaat er een nieuwe
paardenbloem met 3 sets chromosomen en die doet het weer zonder bevruchting! Volgens Darwin
moet kruisbestuiving veel beter werken. Nog beter, verzucht de boer misschien, onze
paardenbloemen zijn misschien bijzonder en soms zeldzaam, maar we hebben er in ieder geval
genoeg…”
.V
STEENMARTERS IN HET GROENE WOUD
Vanuit de Nieuwstraat in Liempde kreeg Natuurmonumenten een melding dat de bewoners overlast
zouden hebben van steenmarters. Tussen het plafond van de aanbouw zouden ze ‘s nachts veel
lawaai maken. De bewoner had het dier tegen de muur van zijn schuurtje zien klimmen. De eigenaar
wilde op een diervriendelijke manier van de marters af. Maar nadat medewerkers van
Natuurmonumenten er hun gezicht hadden laten zien is er daar nooit meer iets van de beestjes
vernomen. (Ben ik zo lelijk?, vroeg een van hen zich gekscherend af in het jaarverslag. De man
wenste zich enkel onder pseudoniem (als “de genieter”) te uiten. Enkele fragmenten: “
17-01
Vanmorgen eerste grote lijster van dit jaar horen zingen. Vannacht is er een mooi laagje sneeuw
gevallen. Dus vlug naar de natuurbrug over de A2 om enkele winterse plaatjes te schieten. ‘s Middags
is de sneeuw alweer verdwenen.
Hier in Rooi wordt vaak een gele kwikstaart waargenomen bij de nieuwe vistrappen die bij de
Hambrug zijn aangelegd. Hopelijk gaat hij hier ook nog broeden. Boven de weilanden van boer Wim
Jennissen aan de Herscheweg was vandaag een vrouwtje van de blauwe kiekendief aan het jagen.
Aan de overzijde van het fietspad had een paartje roodborsttapuiten alleen maar oog voor elkaar.
Stralend weer. ‘s Nachts rond het vriespunt en over dag 15°C. De vogelwereld is helemaal
losgekomen. Heggenmussen, mezen en spechten, allemaal hebben ze het voorjaar in de bol.
12-02
De eerste bloempjes van de slanke sleutelbloem staan al in bloei aan de door de zon beschenen
slootkant van de Kasterensestraat. Eerste vink van dit jaar hoorde ik slaan aan de Roderweg. Enkele
geelgorzen zaten hun deuntje al te neuriën langs het Duits lijntje. Bij de Moerkuilen in Rooi zag ik
vanmiddag tot mijn verassing een roerdomp staan. Doodstil met zijn kop recht naar boven stond hij
naast een pol pijpenstrootje en had in de morgenzon precies dezelfde kleur. Toen ik mijn fototoestel
wilde pakken kwamen er juist een stel jongelui met veel kabaal aan. De vogel zette enkele stappen
achterwaarts en was verdwenen in het struikgewas.
Ik heb bij Karel Voets een keutel opgehaald. We denken van een steenmarter. Deze lag bovenop de
kerkuilenkast bij Ger v.d. Oetelaar. Ik ga er effen mee naar Annemarie v. Diepenbroek, de dierenspoor
specialiste. Annemarie bevestigde ons vermoeden. Vanmiddag even naar Ger geweest voor wat
foto’s van de keutels. Er bleek een grote steenmarterlatrine bovenop de kerkuilenkast te zijn. Het dier
had een flinke slachting aangericht onder het pluimvee. De zeldzame raskippen van Ger en Engelie
zaten zonder hoofd klem tussen de ontluchting onder de stalraampjes. Ook zijn sierduifjes waren
geroofd. Op de Liempdseweg hoorde ik de eerste tjiftjaf van dit jaar. De grutto’s zijn weer terug in de
Schijndelse heide. In de Geelders zagen we 10 levendbarende hagedissen. Op ’t heike vonden we
massaal de landelijk zeer zeldzame lenteknotszwam. Bruine kikkers waren in de sloten van de
Geelders massaal eieren aan het afzetten. Eerste pinksterbloemen in bloei langs de Kasterensestraat.
Bij Bert Schellekens heb ik vanmiddag een albino mol opgehaald die hij had gevangen bij Rien v.d.
Laar aan de Kasterensestraat. Bert vertelde dat hij er ieder jaar ca. 40 mollen ving en er toch
regelmatig wel een witte tussen zat. Vandaag 2e paasdag, dus “dag van het landschap”. Maar de
wandelaars moeten vandaag bij hun bezoek aan de Brabantse natuurgebieden de winterse
sneeuwbuien trotseren. De blauwborsten zijn weer terug in de beemden langs het fietspad.
05-04
Eerste boerenzwaluwen zien vliegen.
07-04
Fitis en zwartkop zijn ook terug. Er is een paartje ooievaars neergestreken op een paalnest langs de
Boskantseweg. Ze zijn al met takken aan het slepen en staan soms te klepperen. Dus nu maar hopen
dat ze blijven. Mijn eerste oranjetip zag ik vliegen aan de oevers van de visvijvers bij de Schutskuil.
Toch enkele weken later als andere jaren. Koekkoek is weer te horen. In de buurt van het fietspad
naar Olland en bij de Maaistraat zijn de laatste dagen ooievaars aan het foerageren. Gierzwaluwen
vliegen weer boven de wijk. Er zat een nachtegaal te fluiten aan de Liempdse kant van de Natuurbrug
over de A2. Ook de zomertortel laat zich daar weer zien in de populieren. De ooievaars zitten te
broeden op het paalnest in Rooi. Het vrouwtje draagt een ring. Ze blijkt geringd te zijn bij een
ooievaarscentrum in Duitsland.
In de buurt van het fietspad naar Olland en bij de Maaistraat zijn de laatste dagen ooievaars aan het
foerageren.Gierzwaluwen vliegen weer boven de wijk. Er zat een nachtegaal te fluiten aan de
Liempdse kant van de Natuurbrug over de A2. Ook de zomertortel laat zich daar weer zien in de
populieren. De ooievaars zitten te broeden op het paalnest in Rooi. Het vrouwtje draagt een ring.
Tijdens de ochtendfietstocht naar mijn werk kruiste een wezel mijn pad. Dan kan de dag al niet meer
stuk. We hebben weer een geweldig mooi Pinksterweekend gehad met de N.W.G. Liempde in het
Limburgse Ransdaal. Bij de jaarlijkse blauwe reigersnesten telling vind ik op ’t Hoefje – Duitslijntje: 4
nesten – Park Kienehoef: 2 nesten – Wolfswinkel: 9 nesten.
In de Dommelbeemden in Rooi blijkt een orchidee te staan. Het is de gevlekte orchis. Er heeft een
mevrouw uit Boskant naar Hein de Koning gebeld dat er vele orchideeën in de berm van de
Boskanteseweg staan. Er blijken wel 50 rietorchissen te staan. In de Ollandse – Schijndelse heide
zitten 2 jonge ransuiltjes. Ze hebben net hun eerste veertjes en fladderen al wat van boom naar boom.
Bij de akkers aan de Dommelbeemden in Rooi hoorden we vanavond wel 10 kwartels. Met Marco
Renes uit Best zijn we vannacht naar de Oirschotse heide gegaan om nachtzwaluwen te horen of te
zien. Het heeft de hele dag geregend. Nu is het droog, maar koud en er vliegen niet veel
nachtvlinders, het hoofdvoedsel van de nachtzwaluw. We vinden toch nog 5 nachtzwaluwen. Bij Dick
en Marina aan de Past. Dobbeleinstraat zijn vandaag 4 jonge torenvalken uitgevlogen. Vanmorgen
zaten ze met z’n vieren nog naast elkaar op de kast. Vanavond waren ze gevlogen. Met het
broedgeval van de ooievaars aan de Boskantseweg is het misgegaan. Een paar dagen geleden werd
er door een fotografe gezien dat er een dood jong door de ouders werd opgegeten en vandaag is het
2e jong dood onder de nestpaal gevonden. Hopelijk komen ze in 2009 terug om hier op een van de
nestpalen te broeden.
Vanmiddag is het Sint Jans pontje in gebruik genomen en het ommetje in de Maai geopend. Twee
mooie initiatieven om de mensen in onze omgeving nog meer te laten genieten van cultuur en natuur.
Ik kreeg van de Fam. v.d. Waay uit Boxtel en lid van N.W.G. Liempde een mailtje dat er een zeer
zeldzame plant stond in de Geelders. Het bleek om heidekartelblad te gaan. Ook zagen we tijdens de
wandeling door de Geelders 3 hazelwormen. Twee jonge en een volwassen exemplaar.
Op het heideveldje in de Geelders telde ik dit jaar 8 plantjes van de klokjesgentiaan. Bij de Fam v.
Zoggel aan de Hoogstraat in Rooi zitten nu ± 15 rupsen van de koninginnenpage. Tijdens het
voorwandelen voor de paddenstoelen excursie voor zondag, vonden we het zeldzame
oorlepelzwammetje. Dit paddestoeltje groeit op dennekegels die aan het vergaan zijn. In de Mortelen
zijn enkele boommarters uitgezet. Ze hebben een zender aan hun nek, zodat men kan achterhalen
hoe ze in deze omgeving kunnen wennen. Dus nu steenmarters en boommarters in het Groene Woud.
Groetjes, de Genieter – bron: Jaarverslag Werkgroep Het Groene Woud 2008
.VI
BRAAKBALLEN – HET OVERZICHT VAN TIEN JAAR PLUIZEN
Sinds 1998 zijn er door verschillende mensen in Het Groene Woud duizend en nog wat braakballen
uitgepluisd. Maar liefst dertien verschillende soorten prooidieren zijn er de afgelopen tien jaar in de
braakballen gevonden. Het aantal verschilt nogal per soort en varieert van vier woelratten tot 1168
veldmuizen. Van een aantal bijzonderheden zal onderzocht worden of er een verklaring voor te vinden
is. De braakballen komen van twee locaties en er werden telkens per locatie 50 braakballen
uitgepluisd. Dit uitpluizen is door verschillende personen uitgevoerd. Van de gevonden muizensoorten
valt meteen het niet aanwezig zijn van de waterspitsmuis op. In allebei de partijen zijn naar verhouding
veel bosmuizen gevonden.
Resultaten per soort
Woelrat Slechts vier exemplaren in tien jaar zegt helemaal niets. De woelrat komt in ruig begroeide
oevers voor, is vooral overdag en in de schemering actief en daarom een toevallige prooi van de
kerkuil.
Bruine rat Evenals de woelrat is de bruine rat een onregelmatige prooi van de kerkuil. Er zijn geen
zwarte ratten in de braakballen aangetroffen, maar dat wil niet zeggen dat ze niet in het gebied
voorkomen.
De volgende op de lijst van voorkomen is de Dwergmuis. Deze muis speelt als voedsel geen rol van
betekenis voor de kerkuil, zeker als je weet dat het beestje maar vier gram weegt. Bij het uitpluizen
van de braakballen is door zijn kleine afmetingen tijdens het pluizen oplettendheid geboden.
De Huismuis is een dier dat niet jaarlijks in de braakballen gevonden word, zij komen veel meer voor
als de vondsten in de braakballen doet vermoeden. Dit heeft te maken met zijn leefwijze, vaak
binnenshuis.
De Waterspitsmuis is een ander verhaal. Deze muis valt onder de categorie kritische soorten. Als
deze muis gevonden wordt, dan zegt het iets over zijn leefgebied. Namelijk schoon helder stromend
water (Dommel). Dat ze niet jaarlijks gevonden worden heeft ook te maken met hun levenswijze.
Zo is de Ondergrondse woelmuis ook een kritische soort. Komt vooral voor in kleinschalige
cultuurlandschappen met een dichte gras/kruidenlaag waaronder gangen tot wel veertig centimeter
diep gegraven worden. De leefwijze is voornamelijk ondergronds,en daardoor moeilijk te vangen.
Komt ook niet elk jaar voor op onze lijst. Bekijken we de verspreiding van de ondergrondse woelmuis
dan zien we dat hij maar op een paar plaatsen in Brabant voorkomt. Daarom mag je best trots op zijn
dat ze ook in Liempde voorkomen, een goede indicatie voor zijn leefgebied. Er staat een uitschieter
met acht stuks ondergrondse woelmuizen in het Dommelgebied uit 2001. Alleen toen werden er vier
stuks in één braakbal gevonden.
De Dwergspitsmuis is wel overal aanwezig, maar wordt niet elk jaar gevonden en is zeker met zijn
kleinste gewicht van 4 gram niet belangrijk voor de kerkuil.
De volgen soorten komen elk jaar in de braakballen voor:
De Rosse woelmuis, met 151 stuks, voorkomend in loof en gemengd bos, houtwallen en
bosranden .Wel met een grote schommelingen van een tot negentien stuks.
De Bosmuis , de naam zegt het al een soort van open bosgebieden en vrijwel alleen s’ nachts actief,
komt in aantallen van 2 tot 48 voor.
De Aardmuis een forse muis die ca. veertig gram zwaar is komt elk jaar in redelijke stabiele aantalen
voor. De Bosspitsmuis met 901 prooidieren, komt in een zeer gevarieerd biotoop met
bodembedekkende vegetatie voor. Deze soort is als voedsel voor de kerkuil belangrijk. Niet door zijn
gewicht, maar waarschijnlijk door het feit dat zij vrij gemakkelijk door de kerkuil te vangen zijn. Dit blijkt
uit het feit dat je regelmatig braakballen tegenkomt waar vijf of soms meer bosspitsmuizen in
voorkomen.
Uitschieter is de locatie Dommeldal van het jaar 2000 met 126 stuks prooidieren.
De Huisspitsmuis, nummer twee in aantallen, voorkomend in meer cultuurlandschappen, hagen,
heggen en vaak in de omgeving van menselijke bebouwing is net zoals de bosspitsmuis belangrijk als
stapelvoedsel, zeker in jaren als de veldmuis in kleinere aantallen voorkomt (daljaar). Dit valt in de
jaren 1998,1999 en 2000 op. Wat verder opvalt van de huisspitsmuis is dat zijn aandeel ten opzichte
van de bosspitsmuis in tien jaar tijd gemiddeld aan het teruglopen is.
De Veldmuis is met 1194 stuks met zijn aantallen en door zijn hoge gewicht van zeer belangrijk als
prooidier voor een kerkuil. De veldmuis komt in niet te vochtig gras, wei, akkerland en voornamelijk
open cultuurlandschap voor.
Conclusie
Tien jaar pluizen geeft een globaal beeld van de muizenpopulatie. Duidelijk is ook dat de kritische
soorten wel aanwezig zijn , maar niet jaarlijks in de braakballen terug te vinden zijn. Tijdens het
pluizen van een braakbal kan men vaak al zien wat voor een soort muizen erin zitten. Spitsmuizen
hebben een karakteristieke vorm, ware muizen zijn bijna altijd behoorlijk door het maagzuur
aangetast, waardoor de schedel vaak in stukjes aanwezig is. Komen we van de woelmuizen een
mooie vaste bovenschedel
tegen dan is dat bijna altijd een aardmuis. Kortom braakballen pluizen blijft interessant en wordt
voorlopig elk jaar voortgezet. Kunnen er over tien jaar nog meer conclusies getrokken worden?
Toon Ondersteijn
(bron – het Jaarverslag 2008)
.VII
POPULIERENWERKGROEP HET GROENE WOUD
Populierenwerkgroep “Het Groene Woud” staat voor het behoud van het populierenlandschap
van de gebieden die deel uitmaken van Het Groene Woud. De groep, een initiatief van de
Natuurwerkgroep Liempde, ijvert voor het behoud van de biodiversiteit en cultuurhistorische
waarden van deze teelt. Men streeft naar een gevarieerd, ecologisch en economisch bruikbaar
landschap.
De populier is lange tijd een populaire boom geweest. Mensen op het platteland hebben de populier
altijd graag aangeplant. Het is een boom die snel groeit, er fraai uitziet, beschutting biedt tegen zon en
wind en zeerbruikbaar hout oplevert. De populier werd veel als rijbeplanting aangeplant en in kleine
bosjes. Er zijn veel verschillende soortenpopulieren en die verschillende soorten kunnen verschillende
vormen hebben. Ze kunnen kaarsrecht zijn, zodat een bos op een kathedraal gaat lijken. Maar je hebt
ook oude populierenbossen waar de bomen allemaal wat krom en schilderachtig zijn.
De populier is niet alleen een karakteristieke boom die het landschap in en rond de Meijerij
eeuwenlang zijn charme en cultuurhistorische meerwaarde heeft gegeven. Ook levert deze boom een
cruciale bijdrage aan de rijkdom van flora en fauna. Voor insecten zoals vlinders, nachtvlinders en
kevers vormt de populier een belangrijke voedselbron. Gezonde maar ook zieke en dode populieren
leveren een zeer geschikt habitat en voedselbron voor vele vogelsoorten.
De laatste tijd is de populier als kenmerkend symbool voor en ijkpunt in het Nederlandse
landschap, ook in Het Groene Woud, behoorlijk in de verdrukking gekomen. Er is namelijk sprake van
een teruggang in zowel het areaal populierenbos als ook in het areaal populierenwegbeplantingen. De
populierenpopulatie is de laatste decennia fors teruggelopen vanwege het verminderde aantal boeren
dat traditiegetrouw populieren aanplantte bij de geboorte van een kind. Brabantse boeren hadden de
gewoonte populieren te planten bij de geboorte van hun kinderen om die later als bruidschat mee te
kunnen geven aan hun dochters of om simpelweg te dienen als noodzakelijke aanvulling in het
inkomen van gans het boerengezin. Van het populierenhout werden klompen gemaakt. De Meijerij
gold lange tijd als het klompencentrum van Nederland. Via Den Bosch werden de klompen over het
hele land geexporteerd. Het hout was vroeger ook erg in trek omdat het gold als een goedkoper
alternatief voor eikenhout. Met de terugloop van het aantal boeren en het uitblijven van nieuwe
aanplant dreigt nu ook het landschappelijke karakter van de streek rond Boxtel, Haaren en Oisterwijk
drastisch te veranderen en verarmen. Om het cultuurhistorisch waardevolle landschap van de Meierij,
de Kampina etc. voor verder verval te behoeden hebben Rien van de Laar uit Liempde en enkele
andere natuurliefhebbers uit de omgeving van Boxtel een populierenwerkgroep opgericht die met
jaarlijkse plantacties een halt wil toeroepen aan de teruggang van de populierenpopulatie in gans het
Groene Woud.
Ieder jaar worden er door de werkgroep in totaal zo'n vijfduizend tot zesduizend nieuwe
populieren aangeplant. Met dank aan de Postcode-loterij en de provincie Noord-Brabant is de
populierenwerkgroep in staat om tegen zeer gereduceerde tarieven (en soms zelfs gratis) bomen aan
te bieden.
VOORPOOTRECHT
Degenen die bomen willen bestellen wordt gevraagd het aantal bomen, het adres waar de bomen
geplant zullen gaan worden (incl. postcode) en hun telefoonnummer aan de werkgroep door te geven.
De planning is dat de planters ieder voor- en najaar op een afgesproken datum hun bomen op kunnen
komen halen. Er wordt zoveel mogelijk uitgegaan van eenjarig plantmateriaal.
Vooral eigenaren van gronden langs lanen en wegen en/of die er de voorpootrechten van
bezitten, wordt gevraagd te reageren. De werkgroep probeert vooral ook aandacht te geven aan oude
populierenklonen. Belangstellenden met een specifieke voorkeur voor een bepaalde kloon (bijv.
Marlandica of Robusta) wordt verzocht dit te melden bij opgave.Hoewel de werkgroep niet kan
garanderen dat de bomen kunnen worden geleverd, wil zij hier rekening mee houden. Het
populierenlandschap van de Meierij is namelijk in gevaar. De aanplant is fors afgenomen waardoor
populierenwegbeplantingen en populierenbosjes in rap tempo aan het verdwijnen zijn. De
populierenlijnen in het landschap zijn zeer karakteristiek. Er is actie nodig om deze te behouden, te
planten, te onderhouden en daardoor landschapsverarming te voorkomen.
Inwoners uit de gemeenten Sint Michielsgestel, Schijndel, Sint Oedenrode, Best en Boxtel die
mee willen werken aan het planten van deze bomensoort kunnen zich melden bij:
RIEN VAN DE LAAR
populierenman van Het Groene Woud
Rien van de Laar (67) woont tussen Liempde en Boxtel, waar de Dommel door het landschap
meandert. Van de Laar is melkveehouder, voormalig gemeenteraadslid, lid vande
Landinrichtingscommissie, vice-voorzitter van de ZLTO en oprichter van de populierenwerkgroep “Het
Groene Woud”. Hij is hartstochtelijk begaan met het Brabantse populierenlandschap en pleitbezorger
van “groene diensten”.
“Ik vind dat ik een groene dienst bewijs door het feit dat ik boer wil blijven in zo'n moeilijk
gebied, melkveehouder, gewoon zondre biologische achtergronden, want laat wel wezen, in zo'n
gebied als dit doe je automatisch aan extensivering.(...) De populier is ongetwijfeld de meest
aangeplante boomsoort in Nederland en Vlaanderen. Er bestaan verschillende soorten en rassen van
de populier, maar het is vooral de Euramerikaanse of Canadapopulier (Populus x canadensis) die is
veel aangeplant sinds het eind van de 19e eeuw. De inheemse populieren daarentegen zijn in aantal
sterk achteruit gegaan. De Canadapopulier is een hybride kruising tussen de Europese zwarte
populier (Populus nigra) en de Amerikaanse populier (Populus deltoides). Het is een boom die zeer
snel groeit en in korte tijd waardevol hout oplevert voor de houtverwerkende industrie. Er zijn vele
klonen van de Canadapopulier, waarvan sommigen tot zeer imposante bomen kunnen uitgroeien, mits
ze de kans krijgen om oud te worden. Juist omdat ze zo gauw kaprijp worden, zijn oude exemplaren
van de Canadapopulier uiterst zeldzaam. Van de zwarte populier komen er hier en daar nog wel
monumentale bomen voor.
De inheemse zwarte populier, Populus nigra, is thans in Europa een zeldzame soort geworden. In
Nederland komen er hier en daar langs de Maas, Waal, Rijn en IJssel, en langs enkele beken zoals de
Dinkel in Overijssel en Dommel in Noord-Brabant nog exemplaren voor van de zwarte populier van
lokale oorsprong, maar veel zijn het er niet. Hoogstens nog een paar honderd exemplaren. Het is een
typische soort van het zachthoutooibos, dat overwegend langs de rivieren en grote beken voorkomt,
op plaatsen die regelmatig door het rivierwater overstroomt worden, maar waar geen water stagneert.
Naast de zwarte populier zijn ook de schietwilg, katwilg en amandelwilg kenmerkend voor dit type
ooibos. Vanuit het natuurbeheer is er de laatste jaren veel belangstelling voor het zachthoutooibos,
omdat op diverse plaatsen in de uiterwaarden ruimte wordt gemaakt voor spontane
natuurontwikkeling. Voorbeelden zijn er te vinden bij Kekerdom en Millingen bij de Waal en op
sommige plaatsen langs de Maas in Limburg. De belangrijkste reden dat ze zo zeldzaam zijn
geworden, is dat de rivieroevers eeuwenlang in cultuur zijn gebracht door de landbouw. Door de
vergaande beheersing van de waterdynamiek van onze rivieren zijn de ooibossen al meer dan 200
jaar nagenoeg verdwenen. Op de enkele plaatsen die nog geschikt waren voor ooibossen werden
vaak grinden aangelegd. Door toekomstige natuurontwikkelingsprojecten langs de grote rivieren zal
het ooibos met zwarte populier nieuwe kansen krijgen. Daarmee ziet het perspectief voor de toekomst
er een stuk gunstiger uit. Echter, vanuit het oogpunt van veiligheid wordt in de uiterwaarden op veel
plaatsen geen bos getolereerd, omdat die het zicht op de scheepvaart belemmert en omdat ze extra
overstromingsweerstand veroorzaken waardoor het water hoger wordt opgestuwd, wat tot hogere
waterstanden stroomopwaarts kan leiden. Zaden van de zwarte populier kiemen van nature vooral in
de binnenbochten van meanderende rivieren op plaatsen waar grof sediment wordt afgezet. Door het
verdwijnen van de natuurlijke waterdynamiek zijn de verjongingsmogelijkheden van de zwarte populier
sterk afgenomen. Hertstel van het zachthoutooibos is slechts mogelijk als de omstandigheden voor
de kieming van zaden aanwezig zijn. Een zekere mate van natuurlijke dynamiek van de rivieren is
daarvoor noodzakelijk. Al in 1986 is Staatsbosbeheer begonnen met de herintroductie van de zwarte
populier in de uiterwaarden van de Rijn, Waal en IJssel. Het is echter twijfelachtig of deze strategie
van vermeerdering via klonen tot de gewenste, diverse genetische samenstelling van zwarte
populierenbossen zal leiden. Als we voor de toekomst het vermogen tot aanpassen aan de lokale
omstandigheden willen behouden, dan moet de diversiteit binnen populaties van zwarte populier op
peil worden gehouden. Het eventueel aanplanten van een mengsel van verschillende klonen moet
worden gezien als een tijdelijke noodmaatregel. Het resulteert in een beplanting met een zeer geringe
diversiteit en dat heeft dus risico's, zeker als de klonen ook nog eens afkomstig zijn van andere
populaties of van en ander riviersysteem. Er is dan het risico dat de bomen niet goed aangepast zijn
aan de omstandigheden ter plaatse waardoor vroeg of laat gezondheidsproblemen kunnen optreden.
Populieren zijn reeds zeer lang aanwezig in Nederland, hetgeen uit fossiele pollendata is gebleken.
De zwarte populier was vermoedelijk één van de eerste populierensoorten, die deel uit maakte van de
oorspronkelijke vegetatie in Zuid-Limburgse beekdalen, langs de grote rivieren en aan de
binnenduinrand. De zwarte populier werd voor veel toepassingen gebruikt en boeren hebben hem
waarschijnlijk al eeuwen lang aangeplant. Daarom is niet met zekerheid te zeggen of de nog
voorkomende zwarte populieren werkelijk autochtoon zijn. Er zijn aanwijzingen dat er grote
genetische verschillen bestaan tussen populaties van zwarte populier langs de verschillende
riviersystemen. Deze differentie is het gevolg van het proces van natuurlijke selectie. Behalve
bedreigingen vanuit het landbouwkundige en waterbouwkundige beheer van de uiterwaarden, zijn er
ook bedreigingen voor het voortplantingssysteem van de zwarte populier. Populieren zijn
windbestuivers en hebben aparte mannelijke en vrouwelijke bomen. De vrouwelijke bomen
produceren massaal zaadpluis, hetgeen nogal eens overlast bezorgt voor omwonenden. De
vrouwelijke bomen zijn om die reden op veel plaatsen systematisch verwijderd. Een te grote afstand
tussen mannelijke en vrouwelijke exemplaren kan de reproductie natuurlijk ernstig verstoren.
Bovendien kan het stuifmeel van de Canadapopulier en van de veel aangeplante mannelijke kloon van
de Italiaanse populier (Populus nigra varieteit 'Italica') de bloemen van inheemse vrouwelijke zwarte
populieren bestuiven en bevruchten. Dit vormt een extra bedreiging voor het natuurlijke herstel van de
zwarte populier. Via onderzoek is aangetoond dat de genetische verschillen tussen de Nederlandse en
Duitse populaties langs de Waal en Rijn zo groot waren, dat moet worden aangenomen dat stuifmeel
en zaden niet erg grote afstanden afleggen. Er is daardoor slechts een beperkte uitwisseling van
genetisch materiaal tussen lokale populaties. Dat onderstreept de noodzaak om langs een bepaald
riviersysteem zo veel mogelijk populaties van zwarte populier te beschermen, die dan de basis kunnen
vormen voor het herstel en beheer van het rivierbegeleidende zachthoutooibos.
De naam populier
Populus, peppel en popel zijn afgeleid van het Griekse 'paipolos', dat trillen betekent enbetrekking
heeft op de bladeren van de populier die bij het geringste zuchtje wind bewegen.Ook zegt men wel dat
de bladeren van de populier even gemakkelijk in beweging wordengebracht als het volk. De populier
werd in het oude Rome veel aangeplant bij publieke plaatsen,vandaar de naam 'arbor populi'. Ook het
Spaanse 'alamo' voor populier lijkt verwant te zijn aan'alameda', wat publieke wandelplaats betekent.
De Romeinen associeerden het geluid van depeppel met het geroezemoes van het volk - populus - in
de straten van Rome. De immerruisende bladeren van de populier worden ook wel vrouwentongen
genoemd en ook debekende uitdrukking 'Trillen als een espenblad' houdt verband met het bewegende
blad. Als men de koorts bij een patient uit wilde drijven, werd in Saksen aanbevolen om
voorzonsopgang naar een populier te gaan, hem met beide armen te omvatten, daarbij
uitsprekend:“Populier, jij oude,Mij schudt de koude,Ik breng de koude niet alleen,77-erlei koude zullen
er zijn. Saters (bosgoden met horens enbokkenpoten) worden soms afgebeeld met een
populierenkrans. In de Middeleeuwengeloofde men dat heksen de toverkracht van de
populierbenutten voor het maken van heksenzalf en dat ze vergaderingen belegden in de kruinen.
Mistels,toverplanten bij uitstek, groeiden vaak in populieren, wat de reputatie van de populier
alstoverboom nog versterkte. In delen van Nederland is de populier al eeuwen verbonden met het
landschap, getuige eengeschrift uit 1472,waarin staat dat er bij Aardenburg door de St. Baafsabdij bij
een landgoed 217populieren werden aangeplant. Al in de 16e eeuw wordt witte populier en de'swerte'
of'ghemeyne' populier door Dodoens beschreven. De oudste geregistreerde zwarte populier in
Nederland staat aan de buitensingel achter MusisSacrum te Arnhem en zou geplant zijn tussen 1750
en 1800. Als populieren de kanskrijgen,groeien ze uit tot reuzen, zo ook een zwarte populier van 39
meter langs een wetering in Schalkhaar. De oudste Canada-populier van Nederland dateert van1830-
1840 en staat aan de Heulenslag (nr. 40) te Bleskensgraaf. De dikste populier met een omtrek op
borsthoog van 670cm staat in park Groenendaal boven de grote rivieren. Het gaat om een zwarte
populier…”
XIV
EEN WATERZUIVERING MET PENSIOEN(OP EXCURSIE NAAR DE BRONNEN VAN HET GROENE WOUD)
.I
Een waterzuivering met pensioeneen doodlopende snelweg
een idyllisch beeklandschapde avondsluimerkweepeer zet zich schrap
het land ligt volgestroomd met zomeravondschemerlicht probeert een slaapplaats te vinden
op een procrustusbed dat in optrekkende mistis opgemaakt tussen wriemelende wormen
kreupelhout en distels, bermroos, brem de vogels zijn al neergestreken
de adem van het woud vertraagt een trein ruist in de verte achter de heggen
dag vervlogen, vuur gedoofd is dit vrede? De stille overgave
van het leven aan de nachtmet het landschap is het gesteld als met een oud
en eenzaam mens zonder visite het kan zijn verhaal niet kwijt
.II
Hoor het fluitenkruid, de merels en de vinkenklaproos, klaverbladtriolen, wilde bosviolen
de mussen in de heggen de hoornbloem
zwarte venkraaien houden jachtvluchten boven insectenrijke hooilanden vol bloeiende
bonte weiden vol zuring (rood), pinkster- (wit) boter- (geel) en koekoeksbloemen (roze)
overal rukt de brandnetel opeen reiger wiekt op bij het ven
we lopen over een zichtbaar niet in gebruik zijnde autosnelweg
rechts allemaal plasjes, moerassen, rietpluimen een prachtig en stil ommeland.
langs een slootje, wilgen met holle stammen en halfvergane braamstruiken liggen
aan de ene kant natte weiden aan de andere kant akkers bomen
in de verte twee mannen op een boerenkar getrokken door een blond paardje
witte berkenstammen die afsteken tegen het verse hout van geknotte wilgen
een kraai die over wietland wiektde stad is vlakbij, het is zaterdag
koopdag, jachtdag, jaagdag en toch zie je hier (gelukkig)
helemaal geen mens
.III
op diverse plekken bouwen hele roekenkolonies hun nesten in de bomen. Ook in de Tilburgse Lindeboom.
duizenden kauwen en roeken die komen slapen in het broekboswilgen die onderdak bieden aan holenduiven, ringmussen, ransuilen
en zelfs een enkele steenuil. De geknotte schietwilg is beeldbepalend in het landschap
in de nattere delen groeien zijn grauwere bruurkes en wat rillerige iepen
langs het oude pad achter het Grollegat (moerasbos)groeien essen en zachte berken
op een hogere wal van aangespoeld zand langs de beek zie ik voor cafe Zomerlust
een es die zich met stijve takken lijkt schrap te zetten in de lucht
om zo zijn half weggevreten stam net nog overeind te houden.
het weiland waar de es op uitkijkt noemen oude boeren nog altijd het voetbalveld vrueger werd daar boerenweidevoetbal gespeeld
.IV
Vlaamse gaai en ijsvogel bij NemerlaerTeun wijst me erop dat ijsvogels geen zanggeluid produceren
passeer de Warande: aangeplant bos of sterrebos waar eiken en meekrap groeiden die kapitaal moesten opleveren
eiken leverden mutsaards voor het stoken van bakkersovens kachels, wasketels etc. En via hun schors leverden eiken looizuur
aan leerlooierijen in de wijde omgeving meekrap leverde kleurstof voor de Tilburgse textiel
en zaadjes voor de mussenkolonies de moderne boeren lijken tegenwoordig
nauwelijks nog koeien te hebbenwel: dwerggeiten, hangbuikzwijnen, lama's, struisvogels
en er is er zelfs een die een kameel houdt op zijn landerij waar zijn de oude roggevelden met korenbloemen en klaprozen?
waarom zijn er vandaag geen vlasakkers meer en wordt er geen boekweit, klaver, spurrie en meekrap meer verbouwd?
de mussen, de tortels en spreeuwen profiteren van het ingekuilde voer als de koeien gevoerd worden vliegen die spreeuwen met hele troepen tegelijk
doodbrutaal het erf op of zelfs de stal in om vlak voor de koeiensnuiten prompt hun buikjes vol te eten.
.V
van het Ommeland naar de Stalen Beek naar het Grollegat naar het Helofytenfilterveld
rechts zie je de Korvelse waterloop die met zijn metalen met balken overspannen oeverwanden van de Rioolgemaal Moerenburg komt. Rioolgemaal Moerenburg is nu in gebruik als helofytenfilterveld – proef dat woord – riet en lisvelden die overtollig afvoerwater bij extreme watertoevoer moeten opvangen en zuiveren.
Ik loop langs een stalen beek, de resten van een open riool waardoor vroeger het afwalwater van de wolfabrieken van Tilburg de stad uit stroomde naar de oorspronkelijk schone en idyllische Leije, water dat destijds elke dag een andere kleur had al naar gelang de verf die werd gebruikt. Samenvloeiing van goed en kwaad. Natte moerassige zone.
Rechts in een bocht ligt oud boerencafe Mie Pieters
Grote gele kwikstaarten zie ik landen in de smerigste smurrie die een mens zich maar voor kan stellen, midden in een bezinkingsbassin voor rioolslib op het terrein van de oude waterzuiveringsinstallatie. De kwikstaarten lopen ijverig te pikken in het rioolslib en de blubber. Rioolwatar barst van de voedingsstoffen zoals muggenlarven. Mannen in grote waadpakken komen die larven oogsten als aas om mee te vissen. De Tilburgers noemden dat levende visvoer “versevaas” van het Franse “vers de vase” (worm van zand). Prima kwikstaartvoer. Lang leve het riool.
In het nabijgelegen moerasbos van de Moerenburg bloeien en groeien Gelderse rozen maar ook wilde zwarte bessen, hoplianen, dotterbloemen, gele lissen en watermuntplanten kriskras door elkaar en langs elkaar heen. Vanop het water klinkt een snotterig bububububububu – keelgeluiden van een verkouden bejaarde lijken het wel. In werkelijkheid is het de roep van baltsende watersnippen. Maar: de kwartels, snippen, kemphanen, roerdompen, zomertalingen, zwarte sterns, die zijn er niet meer! Ook het gegil van het moerasvarken, de waterral, is hier nooit meer te horen. Evenmin als de spriet oftewel de kwartelkoning. Wie weet nog hoe ze eruit zien, hoe ze klinken? Het zijn slechts namen uit boeken geworden en uit oude kinderrijmpjes.
Echter niet getreurd. Want wat ging is gegaan en er is allerlei grutdat ervoor in de plaats. Zoals tal van beekdieren:
ragfijne (bos- en weide)beekjuffers fladderen voorbij de samenvloeiing met de Korvelse waterloop weg over de Voorste Stroom. Ook beekloper, beekrombout, beekgrondel, beekprik zijn hier vertegenwoordigd. Die hebben allen redelijk helder stromend water nodig om er te kunnen overleven. Dus blijkbaar is het niet zo slecht met de natuur hier gesteld.
In het kwelwater en in sommige heldere slootjes zwemmen salamanders en krioelt het van de waterviolier oftewel hottonia: prachtige witte bloemtoortsen die op het water dobberen, steunend op fijn vertakte, lichtgroene bladerkransen. De waterviolier is een plant die je enkel vindt op plekken waar bronnen aan het oppervlak komen. Kwelwater. Kikkers kruipen op de bodem van de kwelders weg om er in de modder te overwinteren.
In de diepe Trappistenplas achter Koningshoeven komt zoveel warm grondwater naar boven dat er 's winters zelden meer dan een dun laagje ijs ligt. Veel heidevennen zijn te zuur, veel sloten overbemest, maar in deze plas en poel stikt het van het leven.
Er zwemmen voorns, karpers, baarzen, snoekbaarzen, pos, paling, grondels, zeelten en zelfs een roodwangschildpad. Achter de watergordijnen komt een hele wereld van kleine waterbeestjes tevoorschijn: waterkevers, waterwantsen, waterschorpioenen, larven van libellen, mugjes, haften, kokerjuffers.
In de Helleputten vingen vissers snoeken van wel dertig pond, soldaten vingen er vissendoor granaten te laten exploderen in de Lange Jan, de Leij, de Buunder.
Sloten en poelen. In het water dobberen futen in groepen, aalscholvers, ijsvogels, kuifeenden. Ganzen schrijven SOS signalen in de lucht.
Een grote groep sijsjes danst door de lucht en dwarrelt neer in de elzen langs de oude (of de vuile) Leij. Ik verbaas me over het dichte bramenstruweel, de wilgenstruiken en de zingende grasmussen in het sporkehout. Grote kersenbomen herinneren aan alle wezens die hier ooit pitten hebben gedropt en uitgespuugd.
Tot slot zijn er de bodemdieren: ook onder de grond openbaart zich een wereld apart bestaande uit schimmels, sporen, torren, kevers wormen en andere bodemdieren
de Roond: 1352roond = boomstompje / boomstronkje
1736: 21 boerderijenKapel Heilige St Anna
St Anna, Moeder van MariaPatrones van de huismoeders
kapel ter ere van de Moeder der Moeder Gods en tot lof en dank aan al onze moeders
Esch – Kleine AaLuissel
XV
LIJKENFRETTERSDe boerderij op de Heukelomse Waard. Tussen Heukelom en Hondsberg de Voorste Stroom/Kleine Aa en café Mie Pieters
Tussen Heukelom en Hondsberg hebben roofzuchtige roeken twaalf lammeren verslonden. (De boeren in de omgeving zijn radeloos) De roeken vallen lam met grote groep tegelijk aan, pikken het de ogen uit en eten het daarna vrijwel geheel op. Er blijft niet veel meer over dan wat wol en een handvol botjes.
Boerderij op de Heukelomse Waard. Met mijn vader ben ik naar het bos met de roeken gereden, aan de rand van de polder. Het was lente. Eind mei. Verdroogde opengesprongen bloesembladeren op de straten, op het land. Er zijn zo'n vierduizend roeken neergestreken, hebben een kolonie gebouwd.
Het rauwe gekrijs is niet om uit te houden, de rillingen lopen me over het lijf. Soms wel vier, vijf nesten in de hoogste toppen van de bomen. Onder de bomen graven vier verdwaasde Shetland ponies, hun manen in slierten langs hun starende ogen. Arme beesten, hoe houden ze het uit met dat hemeltergende gekrijs boven hun hoofd.
De roeken krijsen en strijken verderop op een omgeploegd erf neer, bij de massa's. Ze hebben een gonzo-achtige roofvogelsnavel, maar hun spanwijdte is klein.
In onze schoorsteen in het ouderlijk huis huisden ook ooit twee kauwen. We hebben voor de zekerheid de schoorsteen een hele tijd maar niet meer aangestoken.
Eten in café Mie Pieters. De paling kronkelend tot op het bord. Tapijtjes op de tafels. Biljart. Bier en omelet.
Mario en Teun: vissers van paling. Lijkenfretters genoemd in Brabant. Teun: `Wilde paling is wit van binnen. De gekweekte is roze. De Saragossa Zee op de Balkan, dat is de paaiplaats waar de paling eitjes legt. Vandaar migreren de vissen naar de zoete waters in heel Europa waar ze opgroeien.
Sluizen, stuwen, dammen maken het voor de gladjakkers steeds moeilijker tot in het hart door te dringen, de zoete aderen in te zwemmen.
Het continent, Europa is een grote koeienkop waar palingen in huizen. Een dierenschedel. Eten van paling bij Mie Pieters, de paling nog kronkelend tot op het bord. De gevangen palingen
werden door Mario en Teun gewoonlijk opgehangen aan de boom voor het café. De vissen werden zo zichtbaar mogelijk tentoon gesteld, uitgebreid gemeten met een centimeterrol. Mario moest altijd winnen. Maar het was Teun die meestal won.
XVI
BOOM VAN LEVEN BOOM VAN DOOD
‘Er zijn grotweg twee soorten mensen. Mensen die van de aarde levenen mensen die van andere mensen leven.De ene groep kun je omschrijven als de wormenDe andere als de schimmels.’
- Henk Kuiper
.I
WERELDREIZIGERS TOT IN UW TUIN
“Dit jaar is door de VN uitgeroepen tot Internationaal Jaar van de Biodiversiteit. Een voor velen
abstract begrip dat symbool staat voor de ongekende rijkdom aan levens-vormen en de samenhang
daartussen op aarde. In dat enorme web van onderlinge relaties van eten en gegeten worden
functioneert ook de mens. Behalve dat de mens zonder twijfel de grootste bedreiging voor de bio-
diversiteit vormt is het waarschijnlijk ook het wezen dat er bewust het meest van kan genieten. Niet
alleen op het bord, maar juist ook door te genieten van bijvoorbeeld vogels. Hun schitterende kleuren,
unieke prestaties, prachtige zang en grappige gedragingen spreken ons aan. Het gescharrel in je tuin,
de melancholieke klanken van een merel op het dak, het gegak van ganzen die de winter
aankondigen of de acrobatische toeren van boerenzwaluwen net terug uit Afrika, dragen voor heel
veel mensen bij aan levensvreugde. Vogels vormen vaker dan andere dieren onze schakel met de
natuur en staan door al dat gereis voor de onderlinge verbondenheid van de wereldwijde natuur. Die
fitis in uw tuin, grutto in het weiland is net zo afhankelijk van Nederland als van de omstandigheden in
Afrika. En dus ook van wereldwijde bescherming van hun leefgebieden. Graag wil ik ‘oe meenemen
op die indrukwekkende reizen van vogels, maar ook dicht bij huis wa da ge allemaol kunt doen om van
‘oew tuin een vogelparadijs te maken. Daarmee levert ge achter de achterdeur uw bijdrage aan het
jaar van de biodiversiteit en zult ge nog meer dan voorheen van uw gevleugelde gezellen kunnen
genieten…“Het kappen van die spechtenboom blijkt heel bewust te zijn gebeurd, maar was slechts
onbeduidend onderdeeltje van de totale acties in het kader van de week van de biodiversiteit. De pas
echt banale en brutale anti natuuractie in het Stadspark was de op het hoogtepunt van de
biodiversiteitsweek daar uitgebrachte T brochure over dit park. Daarin ontbreekt zelfs het hele bos
waar de spechten broedden, het hele leefgebied van de spechten. Daarin ontbreken zelfs alle vogels
van het park. Een demonstratieve ontkenning van alle aanwezige natuurwaarden, de hele bestaande
stadsnatuur. Als hoogtepunt van de biodiversiteitsweek een demonstratieve, totale ontkenning van de
aanwezige biodiversiteit!”
- Henk Kuiper
“De mens en de boom hebben altijd al een bijzondere relatie gehad. De boom levert de mens
bouwstoffen, warmte, veiligheid en vruchten, maar ook bepaalt de boom voor een groot deel ons
uitzicht op de wereld. Probeer je voor te stellen hoe het er uit zou zien zonder bomen. Kaal, saai en
onvriendelijk. Laten we vooral zuinig zijn op onze bomen. We leven in een gebied waar veel bomen
zijn. Maar als je echt gaat zoeken naar bijzondere bomen blijkt het dat die in Brabant niet voor het
oprapen liggen. En toch bezet onze provincie een mooie tweede plaats, na Gelderland, op de lijst van
bijzondere bomen in Nederland. Laten we zuinig zijn op deze monumenten van de natuur. Door z'n
ligging, ouderdom, dikte of hoogte is een bijzondere boom zeker een monument te noemen. U zult ook
zien dat de meeste bijzondere bomen midden in de bewoonde wereld staan en bijna altijd door de
mens geplant zijn. Het zijn geen spelingen der natuur, maar bewust geplante en gekoesterde
monumenten. De mens heeft de boom ook vaak gekozen als plaats van bijzondere gebeurtenissen.
Rechtspraak onder de lindeboom, een heilige eik of een leugenbank onder de boom. Elke week laat ik
de lezers van Het Brabants Dagblad een boom zien die gekoesterd moet worden door de mens. Soms
ga ik even de Brabantse grens over, de natuur kent geen grenzen.”
- Han van Meegeren
foto Han van Meegeren
II
ik voel me slecht als ik opsta
ik voel me slecht tot in Hengelo
ik voel me slecht tot halverwege mijn tweede dichtoptreden aldaar
dan voel ik me alleen nog maar uitgeblust, een gapende gluiperd, stoffig hoopje kalk
ik rijd naar huis, waar ik mijn vader op de oprit zie, hij ziet me niet aankomen, de auto langs het trottoir
parkeren, ineens hoort hij hoe ik m’n deur dichtsla, hij kijkt verrast, zegt traag met dikke tong: ‘heej,
Serssss’
dan schuifelt hij naar binnen, ondersteund door mijn broer.
twee keer per dag infuus somatostatine (met tijdnaald)
een keer per dag gedurende vier uur infuus manitol
ik kijk met hem een WK-voetbalwestrijd die wordt uitgezonden op televisie. We horen namen als ‘Mc
Bride...’, een zuiderse, mediterraan klinkende naam. We raden naar de landen van herkomst van deze
twee teams, Schotland en Italië? Engeland en Kroatië?
het blijken de VS en Iran
mijn vader weet niet hoeveel het geworden is tussen Nederland en Korea. Toch heeft hij de match
gisteren gezien
hij weet niet meer wie Nederland is, noch Korea
hij weet wel dat ik zijn zoon ben, al kan hij mijn naam niet meer uitspreken
ik geef mijn vader een gedicht voor vaderdag
het lukt hem niet de letters op het witte papier te lezen, hij zegt: ‘de letters dansen te rond door mijn
twee ogen’
‘straks leest frouwke het wel voor mij hardop voor mij, straks leest, zij, wel...’
hij schuift met de blaadjes die op zijn bovenbenen liggen, kijkt naar wat daar ronddanst door zijn twee
ogen, bestrijkt het papier, legt het terug in wat hij denkt dat de juiste volgorde is
ik leg de titelpagina terug op kop, zeg instemmend ‘zo ja’ alsof hij een kind terwijl ik, denk ik
vertwijfeld, toch dat kind zijn kind en hij mijn papa, toch?, mijn grote vader die mij leert hoe ik moet
tellen, rekenen, en die mij de tafels leert, nauwgezet en serieus want tafels waren van het allergrootste
belang zei hij altijd, dat waar alle rekenkunde op stoelde, dat waar je voor altijd wat aan had
en hier zitten we nu, met iets verderop in de kamer de houten tafel waarop hij mij die tafels leerde, zijn
verzilverde stopwatch destijds tikkend op het eikenhout van het tafelblad want ik moest zoveel
mogelijk sommen af hebben in een minuut, zoveel mogelijk tafels in een ronde van zestig seconden...
‘zo, ja.’
als ik me in de ouderlijke slaapkamer bevind om de telefoon te gebruiken, hoor ik mijn moeder het
gedicht voorlezen
ik hoor de woorden die ik heb geschreven (‘het staat geschreven’), ik hoor hoe ze zich goed probeert
te houden, ik verstijf zittend op de rand van hun bed, op het laatst hoor ik allebei mijn ouders huilen, ik
huil ook, vloek, ik bijt me op mijn lip, draai het nummer dat ik wilde draaien en probeer monter te
spreken als er opgenomen wordt
wat lukt, ik bijt mijn tranen weg in het korte gesprek dat volgt
als ik weer in de woonkamer kom, ga ik op de leuning van de versmoezelde witlederen bank zitten
mijn vader leunt met z’n hoofd achterover, staart naar het plafond, mijn moeder zit ernaast, heeft diens
rechterarm (die hij nauwelijks meer kan bewegen en die opgezwollen is van de oedeem) vast. Ik leg
m’n hand in de nek van m’n vader, voorzichtig, besmuikt, teder maar niet goed raad wetend...
mijn vader stamelt iets, hij kan de woorden niet vinden, het lukt hem niet te zeggen wat hij wil zeggen,
de woorden die hij zoekt zijn als letters van een dooreen gehusseld scrabblespel
hij zegt iets van: ‘misschien dat het door... dat het allemaal nog door, dat het straks toch zal... dat er
helemaal nog wel... misschien dat het al bij al toch nog...’
ik zie hem denken, proberen te grijpen wat hij niet kan pakken hoewel hij het wel te helder voor zich
ziet, alsof het doorzichtig is
ik zie hem tasten naar wat hem ontglipt
glibberig die taal als vis, aal in een stromende rivier...
de letters dansen te rond door mijn twee ogen
‘Misschien dat we dit opnieuw tot staan kunnen brengen’
‘Ja’
‘Het is al een keer gelukt’
‘Gelukt...’
‘We zijn al ver gekomen, heel ver’
‘Ja’
dan, duidelijk, heel helder, maar ook heel breekbaar, zijn stem als flinterdun kristal, een iel motet:
‘misschien dat we nog verder, dit jaar. Ik wil niet, ik wil dit jaar nog niet’
het woord dat hij niet uit kan spreken blijft onuitgesproken hangen in de lucht
het zwarte, onzichtbare maar klievende wapen uit Damocles’ smidse
het zwaard boven zijn nek
het woord dat hij niet uit kan spreken
dat hem op zal slokken
zoals eens ons allemaal
III
niet zo heel lang geledenin stilte en zonder kapvergunning werden in het Groenewoudpark een voor een de 150 jaar oude lindebomen gekapt
van het voormalige cafe Het Groenewoud. op de plaats van de oude gekapte lindeboom
op de Tilburgse heuvel – nog altijd het symbool van de stad – staat nu een pisbak
IV
“Een oeroude reflex, een primitief instinct. Breng de mens een boom voor ogen, en zijn handen
beginnen te jeuken. In Schoor bij het Dommeldal onlangs de Brabantse fermette bezocht waarop mijn
vader vanaf 1992 zijn bouwlusten had losgelaten. De kleine boerderij staat nu te koop. Mijn vader
overleed anderhalf jaar terug, en mijn moeder wil er liever niet meer alleen vertoeven. De orkaan van
afgelopen december heeft ook in onze tuin een ware boomslachting aangericht. Gruwelijk aangezicht;
een prachtige driehonderd jaar oude majesteit ontworteld en geknakt, de notelaar waarin de familie
bosuil jaarlijks met haar krijsende jonkies neerstreek. Op het dak gevallen (dat mijn vader nog
gerenoveerd had in het jaar voor hij ziek werd). De adem van de wraak die de natuur loslaat op de
aarde. De echte gruwel zijn mensenhanden die het kapmes en de bijl in het edele hout van bomen
zetten. Een oeroude bestiale reflex, een primitief instinct. Breng de mens een boom voor ogen, en zijn
handen beginnen te jeuken.
Afgelopen maandag was ik voor het eerst sinds langere tijd in mijn geboortestad, in de
Kampina in Midden-Brabant. Mijn moeder woont er niet meer - ook dat huis heeft ze op de markt
gegooid - en verkocht. In de Brabantse gemeente rest mij eigenlijk niets meer, behalve een zeer
dierbare oom die eigenlijk geen 'echte' oom is, maar veel meer dan dat. Ook op geografisch gebied
ben ik inmiddels een beetje ontworteld geraakt, zou je kunnen zeggen. Dat besefte ik pas, toen ik
maandag zag dat de nieuwe bewoners van het huis aan de Van Almondestraat de blauwe den die
door mijn peetoom bij mijn geboorte in de voortuin werd geplant, hadden omgekapt. Het voelde toch
een beetje alsof een deeltje van mijzelf daarmee was neergehaald. De boom in kwestie was minstens
zeven meter groot, met aan alle takken glanzend-blauwe naalden; als de wimpers van ontelbare
vrouwen die zich heel mooi hebben opgemaakt…toch altijd door mijzelf en mijn familie beschouwd als
'Levensboom'. Mijn eerste reactie was er een van verontwaardiging: daar hebben die nieuwkomers
het recht niet toe! Maar ja, de realiteit is dat die lui er wel het recht toe hebben, formeel dan. Moreel
vind ik dat iedereen die om ongegronde redenen een boom velt of vernielt, zelf ook tegen de vlakte
mag. Als je weet hoe standvastig we die blauwe den in het verleden nog hielpen groeien! Eens
hebben we hem na een winterstorm nog rechtgetrokken door een touw aan de trekhaak van onze auto
te bevestigen. Daarna stutten we de stam met een stuk ijzer dat aan de voorgevel van ons huis
vastzat.
Alle inspanning voor niets?
Maar goed, de gruwelijke aanblik van die talloze ontwortelde bomen in het bos heb ik me
bespaard. Ik koester geen hyper-larmoyante verlangens zoals de Franse romanticus Chateaubriand
die zich het liefst van al ingroef in steenklompen, ruines, met de pen in de hand tussen de dorre
spelonken van een verwoestende natuur. Ik hoop dat de bossen en bomen zich zullen herstellen,
zoals na een bosbrand. Met mos en groen dat zachtjes over het kreupelwoud heengroeit. Eerst denk
je dat er nooit meer iets zal groeien, en het volgend jaar word je verrast door de flora die veelkleurig
opschiet uit de as. Und alle Fleisch es ist wie Grass…alle rot is humus voor de eeuwigheid. (…)”
XVII
ZOETE LIEVE, EZILI EN ANDERE SPOKEN
“Op dit moment marcheren de tamboers onder mijn raam voorbij. Ik woon in het centrum van de stad
van Onze Lieve Gerritje waar de kasseien op de straatjes nog uit de dertiende eeuw dateren.
Vanavond wordt hier Ezili opgelaten, een opblaasbaar vreemdsoortig creatuur, half-vrouw en half-
vogel, de grootte van vijf mannen hoog. Een Brabantse fenix die eens in de vierenveertig jaren voor
een zomer en een herfst oprijst uit de gedempte geestgronden van en rond de Dommel. Er is
vuurwerk te zien, schuintamboers die onder mijn raam doormarcheren, en die mysterieuze pop - vijf
mannen groot - op een draagbaar door de straten dragen. Het doet allemaal nogal pagaans en
atavistisch aan. De folklore is in deze katholieke vestingstad nooit ver weg. Het blijft wel een heerlijke
plek om in te wonen. Vergeleken bij het kille, geordende Holland waar alles op en top efficient moet
zijn, gepland en overzichtelijk.
Vandaag is het rustdag, de marktgangers van het casinoplein zijn naar huis. Alleen nog wat
toeristen banjeren hier rond, gapend naar de (al gesloten) broccante zaakjes. Voor Café De
erwtenman wordt ruzie gemaakt door zatlappen. Officieel ben ik nog steeds ingezetene van een
appartement in Amsterdam, maar ik verblijf er zelden. Mijn broer heeft de plek grotendeels ingenomen
- en naar zijn gading verbouwd. Ten goede, moet ik zeggen. 'De enige kracht van de hedendaagse
West-Europese man is zijn koopkracht,' hoorde ik vandaag een boze Bossche vakbondsleidster – een
soort Brabantse Thersites - verkondigen. De eerste mei leeft nog duidelijk in dit land waar in alle
steden arbeidersoptochten door de straten trekken. De vakbondsleidster waarschuwde haar
achterban en eigenlijk het hele eerlijke volk voor De Nieuwe Economie, die een ‘inflatie van morele en
humane waarden’ met zich mee zou brengen. Zulke geluiden zul je boven de grote rivieren in Holland
niet snel meer horen. Die tijd is daar voorbij…”
Kasteel Nemerlaer, Haarenfotograaf Melanie Rijkers
XVIII
WAT IK ZIE KAN IK NIET ZIJN Hoog Heukelom, de Essche StroomKasteel Nemerlaer, Haaren
‘zonder seizoen rechtvaardig ik de aarde als geboren uit de weigering. Word wieg weg naar Rome, vrouw die treurt’
H.C. Pernath
beuken, berken, eikenelzen, velden, kwelders
de kerktoren van Oisterwijkin de verte
de hoogzwangere natuurin de verzengende hitte
de Voorste en de Achterste Stroomrond kasteel Nemerlaer
komen hier opnieuw bij elkaarin een traagstromende laagland-beek
genaamd de Nemerwaar vissen in getrapte liftjes
het stuw omzeilenwaar ijsvogels naar hartelust
als geluidloze stucca’s over het water heen scheren op het herstelde landgoed van Baron Donatus
van den Bogaerde van Terbrugge (1880)eis in het Germaans betekende diep blauw
Nemer – waterstroom met nem als stamnet als in het Thais betekent nem (of nam):
water. De waterbodem is er grondig
gesaneerd. Van 1850 tot 1960
loosden leerlooierijen ongezuiverd hun water op de Voorste Stroom
de bodem raakte verontreinigd met van chroomdoordrongen slib
en nu, zowaar, stroomt daar helder water door de stroom
fladderen en scheren bos- en weide-berkjuffers over het wateroppervlak
langs ranonkels, elzen, lissenglijden glinsterende vissen
onder het baldakijn van wilgenloofen moerasbomen naar de plek
waar Voorste- en Achterste Stromen samenkomenbevolken hoplianen, dotterbloemenzwarte bessen, watermuntplanten
berm en boesem, beekkanten oever, ritselen salamanders
door prachtige witte bloementoortsenmidden in het water, steunend
op fijn vertakte bladerkransenvan de waterviolier
fotograaf Melanie Rijkers
boven het haardvuur in het donkere kasteel stijgt een scharlaken roofvogel
met brede vleugels uit de schouw omhoog
de wereld hangt in de lucht de hemel op aarde
wat ik zie kan ik niet zijnen vroeger evenmin
in het huis van het geheugen hangen geen spiegels
in de stromen van het paradijsligt er geen vergiftigd slib
op de chromatisch zwart-gekleurde bodem
vandaag is een bijzondere dagik wil dat iedereen er is
de magische kasteelvrouwe zal de klok met een dag terugzetten
voor de rest zal de tijd apoplectisch stilstaan
we zullen leven in eenalomtegenwoordige dementie
die ons bewustzijn vertroebelt en ontrafelt; klanken die nooit meer
woorden worden, seconden die nooit meer dagen
alles al getracht en op de tast zullen we nog blijven zoeken
tot in de neteligste gewassen de dordste oevers en de verste kragen
zullen we nog blijven zoeken zelfs als uit de avondmist dat ene
verlossende woord zal klinkenzullen we nog blijven zoeken
ook al kunnen we niet anders dan het beramen van dwaalsporen
het herhalen van de paradigma’s het beamen van de kennis
die sinds eeuwen al bestaat toch zullen we blijven zoeken
nog zullen blijven we zoeken (---)
DEEL III
XIX
De Jofra Hoeve, Liempde
Forwards Backwards van Wineke Gartz
Met een tempelachtige paviljoen en meditatiepaden heeft Wineke Gartz een plek gecreëerd waar men kan nadenken over afscheid, nieuwe levensfases of veranderingsprocessen en de complexiteit van het vooruitgangsprincipe. Op een historisch broeierige zondag in juli – toen in Johannesburg de finale van het WK tussen Spanje en Nederland werd gespeeld – werd het tijdelijke paviljoen en de cirkelpaden opgeleverd en voor publiek opengesteld. Het landkunstwerk was gedurende de zomer van 2010 te zien op de Jofrahoeve. Met dit project onderzocht Gartz het vooruitgangsprincipe en wilde ze de verwevenheid van structuren blootleggen. Hoe zijn het platteland, schaalvergrotingen, ruilverkaveling, voedselketens, natuurgebieden en andere ontwikkelingen met elkaar en met de mens verbonden? Wat is vooruitgang en betekent stilstand altijd achteruitgang?
Jofrahoeve, De Ruiting 4, 5296 KE Esch
Serge in actie onder het kunstwerk van Wineke Gartz: een omgekeerde mestverdeler uit de jaren vijftig, geplaatst op een vijfhoekig platform op vier palen dat als baldekijn dient voor een soort meditatiepunt zoals men die in Japan kan aantreffen in kleine open tempeltjes. Het meditatiepunt bevindt zich midden in de weide en is in rechte lijn verbonden met twee overige punten in het landschap die overlangs het begin- en eindpunt van het kunstwerk markeren.
.I
Op de Jofrahoeve beleefde Serge een bliksemachtig “moment of truth and recognition” toen hij recht
in de intelligente, levendige en nieuwsgierige ogen schouwde van enige biggen die op dat moment
verkoeling zochten in de moordende hitte van die zondag in het zand en de blubber van hun ruime
buitenvertrekken op de biologische varkensboerderij. Zo'n blik was van een heel andere orde dan die
van honden, katten of andere huisdieren. Er ging een complex en intelligent gevoelsleven achter die
levendige ogen schuil. Het was of de auteur in een spiegel keek of de blik van een familielid gewaar
werd in betoverde gedaante. De herkenning bracht een schok teweeg...
.II
ONS VERREKE
Ons verreke is gesteurve,
ons verreke is gesteurveen wè hèt dè bist geschreitom al dië naorigheid.en wè hèt dè bist geschreitom al dië naorigheid. Waar is ie aan gesorven,waar is ie aan gestorven?Aan de vetzucht, beste man,daar sterven die beestjes an.Aan de vetzucht, beste man,daar sterven die beestjes an. Nou zunne we 'm begraven,nou zunne we 'm begraven.Al in 'nne kist van hout,te midden van 't zoutAl in 'nne kist van hout,te midden van 't zout. Dan gaot ie naor d'n himmel,dan gaot ie naor d'n himmel.En d'n himmel is de pan,waorin ie braoie kan.En d'n himmel is de pan,waorin ie braoie kan. Nou zunne we gaon ete,
nou zunne we gaon ete.Van de ribbekes, spek en hamop onze boterham.Van de ribbekes, spek en hamop onze boterham.
Brabants boeren liederke. Het notenschrift is afkomstig uit het boek Liederen en dansen uit de
Kempen, van Harrie Franken.
XX
DE MESTVERDELER: LEENHEER TIJD
enige overdenkingen bij Forward Backward van Wineke Gartz
en de vergankelijkheids-haiku’s in de kloostertuinen van ZIN
.I
LIKSTENEN
hoe de tijd is ontstaan de dagen vergaan
de koeien malen daar niet om de beesten boetseren geduldig likken ogen in de steen met hun lange malse grazerstongen
tot de grillige kei van zout zijn uitgeteerde vorm overhoudt
.II
LEENHEER TIJD
ontbinding is accijns
die wordt geheven
op de tolweg van het Zijn
het is de opbrengst
die we af moeten staan
aan Leenheer Tijd
voor de plek die we innemen
op deze aarde
het is de pacht die we betalen
voor de duur van ons bestaan
(…)
Vroeg of laat komt de brute pachter van Heer Tijd zijn recht opeisen. Hij laadt ons lichaam op de
mestkar, als aflossing voor de lening die wij bezitlozen bij Hem zijn aangegaan. Geen respijt. Alle
rekeningen worden vereffend, alle interesten worden berekend en geincasseerd, alle leningen worden
netjes terugbetaald, alle boeteclausules toegepast.
Ons lichaam geldt – samen met de ziel die erin huist - als onderpand. Als de lener in gebreke
blijft, wordt zijn woonst verbeurd verklaard. Zijn lichaam per opbod verkocht aan de sjacheraar die
handelt in verval, inboedels, erfenissen, pandjes, pakken, serviezen. De voddenman en schillenboer
met zijn mestkar en laadwagen die naar lijken ruikt. De schroothandelaar die fortuin maakt met
afgedankte karkassen, onttakelde lichamen, ontvliede zielen, gouden tanden, vullingen, rottend vlees,
bedorven resten, slachtafval, knoken en knopen …
.III
‘Time is the slaughterhouse of the universe. (…) The price of every life is death.’ – Lydia Lunch
de woekering gaat voort een schimmel die met verse stek
geplant is in vruchtbare grond pootgoed dat besmet is ingezaaid
tweespalt perst en snijdt het leven in pasklare, hapklare vorm
portie en proportiefotolyse en synthese
het duwt organismen in een vruchtbare houdinghet wurgt hen in een liefdevolle houdgreep
tweespalt heeft in wezenheel en al tot in de kiem
gespleten, alles wat krioelt hier in dit ondermaanse gebeten
met de giftand der tweevuldigheid
und alle Fleisch es ist wie Gras
de dood groeit als een foetusen de cellen van het nieuwe leven
grijpen even ambitieus als gezwellenom zich heen; wat te doen?
kans geven aan het kroost of plaatsmaken voor de dood?
er is geen beginnen geen eindigen aan
.IV
Transformatie
trans•for•ma•tie /trlnsfcrm’a(t)si/ de (v.) na 1540 ‹Fr. transformation
1 Ÿ overbrenging in een andere vorm. synoniem: gedaanteverwisseling, omzetting (oneigenlijk) een radicale transformatie van de hele maatschappij (Wijsgerig Perspectief)
2 Ÿ (bij toneelspelers) het overgaan in een andere rol door eenzelfde speler
3 Ÿ (chemie) het omzetten van een verbinding in een andere3 a (biochemie) genetische verandering van bacteriën door opname van
vreemd DNA in het genoom 3 b gebruik van afvalstoffen voor de productie van andere stoffen
4 Ÿ (natuurkunde) omzetting van energie, b.v. van elektriciteit in licht5 Ÿ (wiskunde) het vervangen van een coördinatenstelsel door een ander
dat ermee in een algebraïsch of analytisch verband staat, resp. het aanpassen van een functie aan een ander coördinatenstelsel dan waarvoor de oorspr. vergelijkingen gegeven zijn
6 Ÿ (taalkunde) omzetting van de dieptestructuur van een taaluiting in een oppervlaktestructuur
vertaling vergaderingverhandeling verkaveling
vertoning verkondiging verbeelding verwondering
verwachting verademing verhitting verheviging
verleiding vertedering verheerlijking verwikkeling
verhindering vermagering verafgoding vertwijfeling
verschoning vergevingverzoening verhoging
vernieuwing verklampingverovering verkondiging
verklaring verklonteringversuikering verandering
verveling vertroebelingverzanding verzadiging
verwording verwateringverstrooiing verwaarlozing
verwijdering vereenzaming verschraling verduistering
verbastering verhaspeling verzaking verloedering
verkwanseling verkommeringverroesting vertekening
verarming verschoppelingverbazing verbijstering
verkramping vervloekingverzuring vergrijzing
vernieling vernietiging verwoesting verpulvering
verbanning verbrandingverzekering vergoeding
vergelding verrijkingverhuizing verbetering
vertakking verinnerlijkingverwezenlijking verlichting
verlossing vergissing(...)
XXI
Putrefactie. Parafrasen
vijf(tien) perpetuele variaties op een ontologisch thema*
1.putrefactie - I ontstaan en bestaan
2.melanosis - II ontwikkeling en bloei
3.paragoniet - III aftakeling en dood
4.parathion - IV ontbinding
5.parataxis - V osmose
6.parataxis - VI ontstaan en bestaan
7.parathion - VII ontwikkeling en bloei
8.paragoniet - VIII aftakeling en dood
9.melanosis - IX ontbinding
10.putrefactie - X osmose
11.putrefactie - XI ontstaan en bestaan
12.melanosis - XII ontwikkeling en bloei
13.paragoniet - XIII aftakeling en dood
14.parathion - XIV ontbinding
15.parataxis - XV osmose
* Het thema waar in de subtitel hierboven naar verwezen wordt, betreft het begrip ‘Ontologische differentie’ zoals dat in tal van aspecten gedurende de jaren tachtig en negentig werd uitgewerkt door de inmiddels overleden Brabantse beeldend kunstenaar Rien Halters uit Etten-Leur. Zijn ontologische differentie betrof 32 studies naar verandering en ontbinding
De ‘parafrasen’ betreffen tekstbewerkingen van uitspraken en notities die oorspronkelijk werden gedaan of opgetekend door o.a.: W.F. Hermans, Freddy de Vree, Rien Halters, A.F.Th. van der Heijden, Kamiel Vanhole, J.G. Ballard, Picabia, Norbert Wiener, Empedokles
legenda – verklarende woordenlijst(bron = Van Dale Groot Woordenboek der Nederlanse Taal)
putrefactie – pu•tre•fac•tie /p’ytreflksi/de (v.); -s1633 ‹Fr. Putréfaction – verrotting, het verkleuren van de materie in ontbinding
melanosis – = melanoseme•la•no•sis/ me•la•no•se/ /melan’ozf/de (v.); g.mv.
1 Ÿ (medisch) verandering van de bloedkleurstoffen waardoor bep. organen een zwarte kleur aannemen
1 a abnormaal sterke pigmentatie
paragoniet – pa•ra•go•niet /paraqon’it/, /plraqon’it/het; g.mv. (stofnaam)1898 gevormd van Gr. paragˆn (misleiding) + -iet; men hield het aanvankelijk voor talk
1 Ÿ geelachtig of grauwachtig wit mineraal, tot de mica’s behorende (het is harder dan gips en heeft een fraaie paarlemoerglans)
parathion - pa•ra•thi•on /paratij’cn/, /plratij’cn/het; g.mv. (stofnaam)na 1950 gevormd van para + thiofosfaat + -on
1 Ÿ een vooral in de landbouw gebruikt insectendodend, zeer gevaarlijk, gif (diëthylnitrofenylthiofosfaat)
parataxis -parataxis/parataxiepa•ra•taxie (niet: parata•xie) /paratlks’i/, /plratlks’i/de (v.); -ën
1 Ÿ (psychologie) sociale onaangepastheid2 Ÿ (psychologie) stoornis in de emotie waarbij verschillende
emotiecomponenten los van elkaar staan en niet zijn geïntegreerd
ontologische differentie/ontologisch differentiëren
differentiëren = (wiskunde) de afgeleide bepalen van een functieontologisch differentiëren = de afgeleide bepalen van een specifieke wezenstoestand waarin een stof of organisme verkeert; de diverse fasen onderscheiden die verschijningsvormen doorlopen en die grofweg zijn te onderscheiden in: ontstaan en bestaan, ontwikkeling en bloei, aftakeling en dood, ontbinding en osmose
transformatietrans•for•ma•tie /trlnsfcrm’a(t)si/ de (v.)
na 1540 ‹Fr. transformation1 Ÿ overbrenging in een andere vorm. synoniem: gedaanteverwisseling,
omzetting (oneigenlijk) een radicale transformatie van de hele maatschappij (Wijsgerig Perspectief)2 Ÿ (bij toneelspelers) het overgaan in een andere rol door eenzelfde
speler
3 Ÿ (chemie) het omzetten van een verbinding in een andere3 a (biochemie) genetische verandering van bacteriën door opname van
vreemd DNA in het genoom3 b gebruik van afvalstoffen voor de productie van andere stoffen4 Ÿ (natuurkunde) omzetting van energie, b.v. van elektriciteit in licht5 Ÿ (wiskunde) het vervangen van een coördinatenstelsel door een ander
dat ermee in een algebraïsch of analytisch verband staat, resp. het aanpassen van een functie aan een ander coördinatenstelsel dan waarvoor de oorspr. vergelijkingen gegeven zijn
6 Ÿ (taalkunde) omzetting van de dieptestructuur van een taaluiting in een oppervlaktestructuur
verlet ver•let /vfrl’et/ het; g.mv. 1337van ver- + letten (vertragen)
1 Ÿ beletsel in de volvoering van een werk of taak door van de wil onafhankelijke omstandigheden synoniem: verhindering dat was een groot verlet vergelijk: vorstverlet
2 Ÿ verwaarlozing, uitstel, verschuiving de zaak lijdt geen langer verlet2 Ÿ zonder verlet
synoniem: onverwijld3 Ÿ tijdverlies ik heb vandaag veel verlet gehad4 Ÿ vergoeding voor verhindering, b.v. bij vorst
detonatiede•to•na•tie /deton’a(t)si/ de (v.)1824 ‹Fr. détonation
1 Ÿ heftige heterogene explosie, synoniem: ontploffing2 Ÿ (bij verbrandingsmotoren) explosie die het kloppen veroorzaakt3 Ÿ (muziek) afwijking van de toon
ontmantelingen
ont•man•te•len /cntm’lntflf(n)/ overgank. werkw.; ontmantelde, h. ontmanteld
1Ÿ ontdoen van iets dat met een mantel kan worden vergeleken, m.n. een stad van de omwalling ontdoen, haar muren slechten hij deed Brugge ontmantelen en de grondslagen leggen voor een kasteel
1 a (m.betr.t. een decor) van gordijnen en rekwisieten ontdoen
na de voorstelling moet het decor ontmanteld en gedemonteerd worden
2 Ÿ ontdoen van essentiële delen, productiemiddelen, machines enz., buiten bedrijf stellen
epifanie epi•fa•nie (niet: E•pifanie) /epifan’i/de (v.)1668 ‹chr. Lat. epiphania ‹Gr. epiphaneia (verschijning)
1 Ÿ openbaring van de Heer, i.h.b. bij de aanbidding van de wijzen uit het Oosten, de doop in de Jordaan en de bruiloft van Kana
2 Ÿ Driekoningen
1. het verkleuren van de materie in ontbinding, verrotting (putrefactie) 2. dan het zwarte stadium (melanosis)3. dan het witte stadium (paragoniet)4. dan het rode stadium (parathion)5. dan het stadium van de magnetische persoonlijkheid, die de aarde beheerst tot in de
ondergrond (parataxis)
I. ontstaan en bestaan (bevruchting, ontkieming, bevalling, beweging) II. ontwikkeling en bloei (groei, verwikkeling, verwezenlijking)III. aftakeling en dood (veroudering, vergrijzing, verstilling, verstomming, vernieling,
vernietiging) IV. ontbinding (vergaan, vervlieden, uiteenvallen, oplossen) (stoffelijk overschot, residu,
afval)V. osmose (opgaan in de omgeving, aangaan van nieuwe moleculaire verbindingen)
XII
Kon ik maar leven in het vacuüm van de tijd
de klok stilzetten, de goede momenten laten duren
maar het leven kolkt verder en voorbij
zoals het vliedende water in de rivier
je kan de tijd niet beetpakken, je kunt hem niet vatten
als een kat bij de staart
zelfs niet bevatten, je kunt
hem hooguit loslaten
hoe krijgen we grip op de tijd? Hoe leven we er IN en niet er NAAST?
hoe besturen we het schip in plaats van erdoor te worden overvaren?
door ons nietig te maken, of juist zo groot en ijl
en ledig als de hemel die ons omringt?
De tijd is als een zwaard, zeggen de Arabieren;
wie hem niet aanvalt, wordt geveld
vandaar dat wij ons zo nijver
door het leven voortbewegen
het is geen luxe- maar een halszaak; het heft
is immer boven onze hoofden geheven
kop eraf voor wie zich al te ledig,
hoogmoedig of voorzichtig opstelt
wie de tijd niet zelf tegemoet treedt
komt onherroepelijk ten val
maar: hoelang kunnen we
de tijd een stap voor zijn?
wanneer breekt de analogie tussen lichaam
en geest; is de eenheid doorkliefd
door het tweespaltig zwaard?
de moslims zeggen:
‘de tijd is als een sabel
als jij hem niet velt, velt hij jou’
de essentie van the struggle for life
een gevecht dus op het scherp
van de snede waarin ieder
van ons ongevraagd
verzeild is geraakt...
‘ook dat wij leven was niet ónze keus’
het is te allen tijde eronder of erop
wij doden de tijd, de tijd doodt ons
katje min, katje weer
gelijk oversteken
XXIII
EEN KLOOSTERHOF
‘Er is een kloosterhof die zich heeft gevestigd in mijn binnenste. Net zo goed heb ik mij onzichtbaar gevestigd in die kloosterhof. Het licht valt er rechtstreeks uit het vierkant van de hemel binnen en trekt dagelijkse over de bestrating van kleine keien en langs de zachtgrijze stenen muren van de kloostergangen, die de hof aan drie kanten insluiten. Aan de vierde kant rijst de kerk op met een toren waarin de klok elk half uur slaat, ook ’s-nachts. De kloosterhof is leeg. Het is haar leegte die alles samen- bindt en die adem geeft aan wat daarbinnen plaatsvindt. De kloosterhof heeft zich in mij gevestigd op de plaats, waar ik zelf leeg ben. Ik luister en kijk met de zintuigen van de kloosterhof. Het wordt herfst, het wordt winter, het wordt lente, het wordt zomer. En dit is wat de kloosterhof mij leert: dat vanuit de tijd langzaam het blijvende groeit, het Eeuwige. En in dat Eeuwige zink ik tenslotte steeds dieper binnen. Ik word één met het land en de lucht, ik word één met het graan en de druiven, het brood en de wijn en de onstuitbare kracht die mij heeft opgetild uit de oergrond. Ik word één met mijn geliefden en zij met mij. En ik word één met vrienden en vreemden die eerst buiten mijn kloosterhof leefden. Mijn hart raakt doortrokken voor de Meester die de wijn van de liefde heeft geschonken en die voor mij de muur heeft doorbroken tussen mijn ik en de gloed van de godheid. Dit alles vindt plaats in de hof van mijn hart, waarin de tranen van de bedroefde druppen en het lied van de liefde zichzelf zingt.’ – Catharina Visser
ZOMERDAG
Tussen velden en volrijp korenliep ik – tussen zonlichtflarden.Zo licht geraakt werd ik herborendat ik de derde hemel zag.
– Marieke van Baest
XXIV
ZIN – kloostertuinen Vughtenige overdenkingen bij Forward Backward van Wineke Gartz
en de vergankelijkheids-haiku’s in de kloostertuinen van ZIN (vervolg)
‘TOT NOSTE KI! MERCI’ (Brabants voor ‘Tot ziens!’)
.I
Ontbinding vóóronderstelt binding in het hier en nude aarde lijkt overrijp, ‘consumptie’ is wellicht een kwestie van tijd
consumptie van het levende aarde die ons opvreeten verteert at supper. Zijn wij wel meer dan amuse-gueule
voor Vishnu, Ah-Pook's lekkernij?aan de einder strijkt het rijpe licht de polsopen van de herfstde goudader ligt bloot
is de hemel leeg?spreekt alles hier benedenwat zich aan mij en anderen openbaartdan strikt genomen voor zichzelf?
ik hoop maar dat ik er niet tezeerblind voor ben geblevenik hoop maar dat ik me op mijn blikveld niet teveel heb verkeken
niet verkwanseld hebwaar het kwansuis in dit ondermaanse om gebleken
waar het om te doen wasis zal zijn waar het uitvoortkwam en voortkomthet leven dat zich
voor even verheft: van onder naar boven de gronden vice versa
.II
waar het uit voortkomtwaarheen het gaat. Is er richting rede, balans, bestemmingrechtvaardigheid in de natuur?
op last waarvan wordt deze lastgedragen om de doem te verjagenin kosmogene kaalslag
op last van de stilteop last van de sterrenop last van de kilte
na het asiel hier op aardeen het verblijf in bevreemdingna een nacht van wat urenbij een zacht licht op aftocht
waarheen? vanwaar de vraagals de route bekend ishet antwoord alles behalve: een behouden vaart
.III
Wat het oog ziet, de ziel eisthet volume van mijn hart
de kern van mijn wezende spiegel van mijn geest
de zin van mijn levendeemoed en devotie
het niet willen lijdenaan de liefde, maar beleven
het najagen van wind…het onweert in het verre land
van het geheugendie dwaze man, hij schiet tekort
zoals wij allemaal hij loopt door de tuinen
als een van zijn macht beroofde god. zie hoe zijn wereld niet van plan is
samen met hem te sterven
kerkhof van ZIN klooster te Vught
.IV
`Veel Brabanders hebben een tuin die eigenlijk een voortzetting van het kamerbreed tapijt in huis is met planten die als soldaten in het gelid staan. Dat zijn tuinen met kerkhofallure.'
ik houd vooral van de vogelskopje krauwen is de grootste blijk van liefde.
ze aanvaarden mijn aanwezigheid in hun midden maar als ik hun activiteiten in de boomtoppen stoor
laten ze hun uitwerpselen ongeremd op mijn hoofd vallenliefde en voorspel zijn heel belangrijk
vaak zitten tortelkauwtjes elkaar uitgebreid te knuffelen het mannetje houdt zijn ogen dicht terwijl zijn geliefde zijn veren schoonmaakt
dan vliegen ze samen naar een hoge tak en uiten vreugdekreten
frater Ad Mommers met de eenden
.V
Zal ik me parfumeren en de kaarsen aansteken? Is verzet zinloos? Wordt onvoorzichtigheid Altijd bestraft? Is het zinvol hardnekkig te wensen?Helpt verlangen de pijn te verdragen? Was ons leven slechts toeval? Wanneer wordt alles ons duidelijk? Klaart de mist van het bewustzijn? Zijn mensen als bloemen, schimmels als insecten? Is de hemel oneindig? Is er orde in het zwerk? Doemt er licht op in de nevel? Is de aarde een schouwspel? Is het leven een scherts? Ben ik geknipt voor een filmrol? Is de tijd onomkeerbaar? Heeft alles een keerzij? Kent het hart zijn getijde? Is de hemel rechtvaardig?
ZIN is ontstaan uit de wens van de Fraters van Tilburg om aan hun klooster ‘Huize Steenwijk’ in Vught
een nieuwe bestemming te geven, passend bij hun spirituele traditie. Barmhartigheid vormt de
inspiratiebron van hun werken voor de hulpbehoevenden van toen en nu. De fraters zagen dat er een
actuele nood speelde in de relatie tussen werk, zingeving en spiritualiteit. Hun observatie was dat door
de overwaardering van de zakelijke oriëntatie op werk de ziel in het gedrang komt. In 1996 heeft het
Generaal Kapittel besloten het klooster te ontwikkelen tot een plaats van bezinning en ontmoeting.
ZIN, het klooster voor zingeving en werk, was in de kiem geboren.
Snel daarna vond er een bijzonder ontmoeting plaats tussen de fraters en Leendert Bikker (Branson &
Guevara) en Henk-Jan Hoefman van het toenmalige bureau Bikker. Gedreven door maatschappelijke
betrokkenheid richtten zij samen de stichting ‘ZIN in werk’ op. Daarop volgden enkele jaren van
intensieve voorbereiding onder leiding van Henk-Jan Hoefman. In 1999 en 2000 werd het klooster
grondig verbouwd naar een ontwerp van het Architectenbureau Marx & Steketee. Voor het gedurfde
opdrachtgeverschap ontvingen de fraters de Welstandsprijs van de Provincie Noord-Brabant.
Waardering was er vooral voor het behoud van de traditie van het voormalige klooster en de
geïntegreerde toepassing van moderne architectuur. Vanaf eind 2000 ontvangt ZIN groepen. Op 27
januari 2001 opende ZIN onder massale belangstelling zijn deuren.
.VI
ONTKNOPING. ONTMANTELING. ONTEIGENING
Wrijf uit het vaak, God die niet luistert.De mare is diep, de angst is een gotspe. Wat je mist ben je zelf, wat je zegt tot je spijt.
Verschrompel het ego, gepekelde zonden.Erken je tekort, sus je geweten.Verzeker de liefde, vertraag je gedraaf.
Belazer de bazen, verpop van gedaante.Vertaal de een-tweespraak, verzwijg al de rest.Verkondig de dagen, verlaat wie niet waard.
Alleen is geen einde, twee net geen eenheid.Drie is voor even, vier voor altijd.Wantrouw de passie, betwijfel principes,
Wik je expressies, behoud wat je raakt. Niemand weet waar, noch wat hem toekomt.Niemand weet hoe, noch hoe het smaakt.
Vrees niet het vreemde, wel het bekende. Wantrouw de waarheid, gis naar het raadsel. Maal niet om heden, sluit af mettertijd.
.VII
CTRL ALT DELETE
de oersprong is het oor & in den beginne was het woord
om van de eisprong maar te zwijgenwe krijgen het koud
zijn al oud in onze jongste dagenvragen nergens om
behalve einde of een koude start
een nieuw begincut the crap
stilte zal komenavond zal vallen
er is geen weg meer heen geen weg meer terug
het venster klapt de toekomst dichtelke tak torst duizend bladeren
aaneen
XXV
KATJE MIN, KATJE WEER
« wij doden de tijd, de tijd doodt ons . Gelijk oversteken...»
- A.F.Th. van der Heijden
Als de mens al ergens een bewijs van is, dan is het wel van zijn onmacht om iets wezenlijks te
bereiken in het licht van de naderende dood… Tegen zijn vriend Freddy de Vree verkondigde de even
bewonderde als gevreesde romancier W.F. Hermans ooit: ‘Men zegt wel, het leven is een labyrint, in
die zin dat het leven zou bestaan uit een zeer moeilijke som, waar je uiteindelijk bij de oplossing moet
geraken. Maar in het centrum van dat labyrint, daar is naar mijn mening niks… niks… de juwelen van
zo’n labyrint vindt men onderweg, soms aan de periferie, niet in de kern. Dat is wezenlijk voor het
menselijk leven.’
RILBIBBER
Misschien geldt dit existentialistische principe ook ten aanzien van wat wij zo zoetgevooisd plegen te
omschrijven als ‘de liefdesdaad’, meer specifiek het hengsten en kezen en wippen en rammen en
doorboren of doorboord worden tot men erbij neervalt of leegloopt of doodbloedt – of in ieder geval tot
men een climax bereikt of orgasme beleeft en de lust en ‘rilbibber’1 in ons lijf voor even weet te
bezweren . Het galopperen richting de eindspurt van bevrediging en metastase, betreft een tamelijk
primaire en egocentrische bezigheid (zoals eten of slapen), waar de mens behalve tegemoet te komen
aan een van zijn levensbehoeften toch nog een uitermate gecompliceerd en electrisch geladen intrige
van verleiding, vervulling en misleiding (‘spel van naald en draad’) van heeft weten te maken.
De dwaal- en omwegen die we op onze verknipte en verneukeratieve strooptochten in het
biologische liefdestraject afleggen, zijn menigmaal spannender en verrassender dan de plompe
geestelijke en lichamelijke verrichtingen die recht op het doel afgaan en er allicht in slagen de sexuele
onrust voor even tot bedaren te brengen. Dekhengst of dichter, tankgirl of bakvis - tijdens onze
dwaaltochten in de liefde vervullen we allemaal een ambivalente rol: die van jager en opgejaagd wild.
Ook de meest vrijpostige exploten van de foeragerende mens die op zoek is naar een prooi om te
verschalken, gedragen zich alsof ze ergens voor op de vlucht zijn. Jakkeren voort alsof niet zij de
geëxalteerde rovers zijn, maar de onzichtbare vijanden die hen op de hielen zitten. Alsof niet zij de
boel op stang jagen, als wel een stalker die een stinkende bries in hun nekvel blaast. Aan het gehijg
en gekreun kan men afleiden dat de schoft die hen hardnekkig lastigvalt en besluipt, vlakbij moet zijn –
of wellicht al bezit van hen heeft genomen.
Als het genot is binnengehaald en het ooft op de velden is platgemaaid of kaalgeplukt zoals bij
1 Term waarmee Geert Lubberhuizen de liefdeskoorts omschreef waarover Peggy Lee zong in het nummer Fever; de enige keer dat Lubberhuizen zijn zoon Bas op seksueel gebied iets bij heeft trachten te brengen. Zie: Wim Wennekes, Het mysterie van de Van Miereveldstraat (De Bezige Bij 1994) p.244.
de augustusoogst - neemt een leegte bezit zowel van de minnaars als van de ruimte. De hitsige cq.
hectische keten van ‘actie en reactie’ mondt uit in een vacuum dat door de orgiastische mens
merkwaardig genoeg niet als leegte of gemis wordt ervaren. Zelfs niet als een ongemak of ergernis.
Verre van. Het vacuüm dat op ieder hoogtepunt volgt – zoals na een keer uitademen de longen
onvermijdelijk weer beginnen met het inademen van verse lucht - vervult de verzadigde minnaar met
een loom gevoel van welbehagen. Het gevoel van een volle maag. Merkwaardig, aangezien hij zich
zojuist van een bijzonder energierijke hoeveelheid zaad heeft ontdaan.
Het vacuüm dat volgt op het orgasme, stolt in de tollende cementmolen van de bloedbaan
onvermijdelijk tot een stroperige brei van welbehagen, loomheid en voldoening. Een uitermate
bedwelmende, verslavende en indoctrinerende cocktail van primaire sensaties die, hoe kortstondig het
hoogtepunt ook moge zijn, lichaam en geest een pesterig voorproefje lijken te willen bieden van het
‘moment buiten de tijd’, de belofte van het nec plus ultra die de profeten der verlossing waar ook ter
wereld hun volgelingen voorspiegelen - een beetje zoals boeren hun ezels in beweging proberen te
krijgen via de beroemde truc van de stok met de wortel die men voor de snoet van het muildier aan
een touwtje laat bungelen. Ze hopen natuurlijk dat hun kwezeltjes net zo dom op de wortel af blijven
happen, als de ezeltjes uit de overlevering. Tot de clerici de meute precies hebben waar ze haar
hebben willen: voor de poorten van het paradijs, bij de ingang van het nirvana, het walhala, de hemel
(of welke tolbrug de stalmeesters ook in petto hebben voor hun balkende zieltjes waarmee ze –
gezeten op hun rug – de eeuwigheid tegemoet denken te kunnen sjokken).
Natuurlijk snakken de koppigsten ernaar het ongewenste gezelschap van hun ruggen te
slingeren. Ook zullen ze het hartgrondig zat zijn om als leeghoofdige muildieren nog langer achter een
stupide peen die op en neer danst aan een touwtje, aan te moeten hobbelen. No More Chains –
Please!!! Of men nu gewag maakt van mensen, dieren of mensdieren, geen van allen heeft de plicht
zich voor de kar te laten spannen van de valse slavendrijvers.
RUILHANDEL
Geen enkel wezen heeft een schuld groter om te lenigen dan het kapitaal van zijn bestaan. A.F.Th., de
grote romancier, schrijft in zijn nauwgezette dagboeknotities die de Arbeiderspers in 2003 onder de
titel Engelenplaque uitbracht in hun reeks Privédomein (d.d. 12 november 1998): ‘Het is de oudste
vorm van ruilhandel: Wij doden de tijd, de tijd doodt ons. Gelijk oversteken…’ Zaken als de verlossing
van de menselijke ziel of de voltrekking van het Laatste Oordeel, zullen Leenheer Tijd een rotzorg zijn.
Op meededogen hoeft geen mens te rekenen. Maar tegelijkertijd zal deze oerkracht van de pachters
op aarde nimmer meer opeisen dan Hem toekomt.. Geen enkel wezen heeft de morele of
godsdienstige verplichting om zorg te dragen voor het lenigen van een schuld die groter is dan zijn
bestaan vanwege de collectieve last der ‘erfzonde’. De Natuur kent geen goed of kwaad, slechts
overwinnaars en verliezers. Zij die omkomen, zij die overleven.
Geen wezen hoeft bang te zijn dat hij de zegen van het paradijs mis zal lopen, als hij niet alle dagen
bij wil dragen aan het uithakken en stapelen van stenen in de groeve van het strafkamp waar boven
de poort geschreven staat: ‘Arbeit macht Frei’. Als hij insubordinaat is en recalcitrant en vastberaden
genoeg om het werk neer te leggen en zich los te maken uit de maatschappij die net als in het
dierenrijk haar ondergeschikten veroordeelt tot een levenslange dwangarbeid ten nutte van de alfa-
baasjes. Het prikkeldraad rondom het kamp is onder stroom gezet met onze leugens over God en
Orde en de economische heilsleren van Nut, Nijverheid en Vooruitgang.
Insubordinaat is degene die zich denkt te kunnen onttrekken aan de gangbare loop van de
dingen en de orde van de Tijd. Op die manier is ook de liefdesdaad een daad van rebellie, omdat haar
hoogtepunt zich afspeelt gedurende een moment suprême ‘buiten de tijd’. Wie eenmaal geproefd
heeft van de geneugten die de ‘kleine dood’ (zoals Batailles het orgasme karakteristiek omschrijft)
voor ons in petto heeft, weet diep van binnen dat hij eigenlijk niet meer anders wil. In hem knaagt
voortdurend het verlangen om terug te keren naar de piekachtige plek in het bestaan ‘waar geen land
meer achter ligt…’ De biologische bergtop van de metastase, zaligheid, stilstand van de tijd. Met deze
ervaring voor ogen, wenst hij niet langer als de eerste de beste Zwartepiet achter de goedheiligman
aan te hollen en sjokken. Zijn eisenpakket is simpel: hij wil niet meer zo onhandig hunkeren als een
loopse teef of kwijlende hond, niet meer zo plompverloren worden blootgesteld aan de nukken en
grillen van het weerspannige instinct. En ook wenst hij een flink part van zijn verantwoordelijkheid af te
schudden als het gaat om de schaamte en schade die worden toegebracht aan leeftijdgenoten (en
derden) die te maken krijgen met de perikels, speldeprikken en strapatsen van de kwelduivel Eros (de
lustvolle en plagerige sater van Aphrodite). Hij wil, kortom, bestendiging van de toestand buiten de
tijd, de toestand van extase, het ultieme, hij wil een zo efficient en extreem mogelijke verlenging van
de toestand van ‘de kleine dood’.
‘Laat mij mogen hopen de ogenblikken opnieuw te beleven, waarin wij het geluk wisten vast te
houden, zonder het aan illusies te ketenen, waarin wij de liefde de blinddoek van de ogen rukten en
haar noodzaakten haar fakkel te laten schijnen over de verrukkingen waar zij jaloers op was.’
Choderlos de Laclos, Les liaisons dangereuses (Burggraaf de Valmont aan markiezin De
Merteuil XV, Deel I)
Bevrijd de libertijnen, O ongenaakbare wulpse en wellustige Vrouwe van het Leven, van de last van
het lichaam, van de ballast van het bewustzijn. Bevrijd hen van de tol van hard labeur en van de sleur
van het bestaan. Laat hen de ervaring gewaar worden van volmaakte vrijheid, levitatie,
ongenaakbaarheid. Een zegen die pas kan worden gegeven, als er een knetterende kortsluiting is
ontstaan in het aaneengesloten circuit van zenuwbanen. Als de stroom uitvalt en het licht uitgaat, en
het grote feest dan eindelijk een aanvang kan nemen omdat de vrijbuiters in spe pas in het pikdonker
wis en waarachtig uit hun schulp durven kruipen. Bevrijd de libertijnen, Amors Schutsdame, jaag de
bezem door hun jeukende leven (rigoureus, als betrof het stofmijt die men met een mattenklopper uit
wat onfrisse kloffies dient te rammen). Geef de jankende honden en loopse teven de gezegende
toestand terug van het allereerste orgasme, toen de opwinding hen heel even helemaal van de grond
tilde en liet zweven. Geef hen het paradijs terug van de metastase dat ze als verguld in hun geheugen
hebben gegrift. Laat hen de gunst van het magnifieke moment dat zich uitstrekt in de diepte en
breedte van de tijd en de ruimte (secula seculorum!)!
(…)
Plezier, dat is de beloning die het lichaam zich bij stond en wijle mag getroosten, in ruil voor
bewezen diensten aan moeder natuur… Het is het zoethoudertje van de baas die zijn beesten slim
heeft afgericht. Het zijn de suikerklontjes voor het getrouw dravende paard. Het is het zondagse
verzetje dat de mijndirecteur zijn kompels toestaat, na een week van gezwoeg en geploeter onder de
grond. Het is de fooi die de filiaalmanager het winkelpersoneel laat opstrijken voor de uren, dagen,
jaren dat ze de tent mee draaiende helpen houden. Het is het schamele knuffeldier onder de lakens,
het prullarium van anderhalve cent waarmee de louche baas zijn klanten afscheept in zijn schietkraam
op de kermis. Het is de spreekwoordelijke scheet in het netje, het kwakje zaligheid van drie en een
kwart tel. Het is het kluitje waarmee uiteindelijk iedereen het riet in wordt gejaagd.
Van de natuur kunnen we het niet winnen, maar we kunnen wel een beetje plezier beleven
aan de pokertafel waar de Tijd speelt voor croupier. (…)
Eens zullen ook onze lichamen aanspoelen, ergens aan de andere oever van deze
rivier…
EMPEDOKLES
Een citaat dat zeker in het gouden kastje mag om er op ieder gewenst moment opnieuw en opnieuw
naar te kijken, betreft voor mij een fragment van de Griekse filosoof Empedokles, over
de tegengestelde oerkrachten in onze kosmos waartussen de elementaire flux van het leven in dit
universum zich in eindeloze cycli pleegt voort te bewegen: Tweespalt en Liefde.
‘Nu eens komt alles door de Liefde in eenheid tezamen, dan weer scheiden alle
dingen zich van elkaar door de Tweespalt, die aan de haat, nijd en strijd ten grondslag
ligt. In zoverre op deze wijze het ene uit het vele ontstaat en uit de splitsing van het
ene weer het vele voortkomt, ontstaan de dingen en hebben zij geen eeuwig leven. In
zoverre hun voortdurende wisseling niet ophoudt, zijn zij eeuwig en bevinden zij zich
in een ongestoorde en rustige kringloop.’
- Empedokles, Over de natuur
Een diepe wijsheid even kompakt geformuleerd is als een universele natuurkundige formule. Een die
behalve voor de kosmische krachten, beslist ook geldigheid heeft voor krachten op kleinere schaal. De
onverzoenlijke machten waaraan ook wij mensen in ons alledaags bestaan vaak ten prooi zijn, het
springtij waarin we - temidden van de deining van de liefde en de golven van de haat, geregeld kopje
onder gaan. De wisselwerking tussen het Een en het Al die Empedokles in vier verschillende
elementen ontleedde (Aarde, lucht, water en vuur waren volgens Empedokles de vier wortels of
elementen van alles. Het bijeenbrengen van de elementen door Liefde leidde tot het ontstaan van de
levende wezens. Het sterven was de door Haat veroorzaakte scheiding.) vertaalt zich voor onze
quasi-intelligente zoogdiersoort in een cyclisch laveren tussen de tegengestelde polen van geboorte
en dood, liefde en haat, bloei en neergang, putrefactie en osmose. Heen en weer, heen en weer, als
was onze geest niet meer dan de pendule van een driftig tikkende antieke staande klok. Empedokles'
fragment beslaat het ganse domein gaande van de liefde, zowel in spirituele als biologische zin; het
verlangen naar harmonie en de drang tot voortplanting. Maar het beslaat ook het tegendeel: de wrok,
de haat, de oorlog, strijdlust, vernietigingsdrang. De verzen van de filosoof beschrijven niet alleen de
theoretische grondslagen voor de werking der elementen, ze bieden tevens inzicht in de gedragingen
van de ruwe en rauwe cohorte van tweebenige primaten die met mes en vork heeft leren eten, en ook
verder meent te moeten excelleren in de wedijver der private organismen. Geestdriftig houden
de plaagdieren zich onledig met intriges, rumoer, slinkse of achterbakse handelingen, snode plannen,
pesterijen, kuiperijen, wrede streken, bloeddorst, machtswellust, gekonkelfoes.
Het is in deze laatste context dat ik het citaat van Empedokles heb gebruikt als motto voorin
mijn dichtbundel Bloedtest (De Bezige Bij 2003):
"... ken ik de ziel niet
wil ik de ogen
ken ik de nek niet
wil ik de mond
wee wie ooit zinderend van ziel versmolt
wee wie ooit zoals de wereldzee verdroogde
schroomvallig geven we ons over
lopen met de ogen open in de val
drinken van het vocht
dat geen dorst lest
baden in de poel
die ons niet wast
niets is wat het lijkt
en niets blijft gelijk
de rivier niet die voorbijtrekt
noch het vleesnat in ons lijf
noch het water dat ons
nader tot de lippen
noch de hoop die
op de klippen slaat
de tederheid is ongenegen
de zuiverheid bevlekt zichzelf
en ook rechtschapenheid
liegt niet volmaakt
wat schoon is verloedert
wat rein is bederft
wat zoet is verbittert
wat goed is vergalt (...)"
(fragment uit het gedicht: "Luister en vink", Bloedtest (De Bezige Bij 2003))
Empedokles (492-432 v. Chr.) leefde op Sicilië, in Agrigento. Zijn leven lang heeft de vulkaan de Etna
in zijn blikveld gestaan, een stoere kegel met verweerde flanken waaruit vuurspranken laaiden. Op dat
eiland werd Empedokles omringd door de elementen: het water van de zee, de lucht van het
uitspansel, het vuur van de vulkaan en de vruchtbare aarde om hem heen. Omsloten door zoveel
natuur, waar hij ook keek, waarheen hij ook ging, moest hij die natuur wel proberen te doorgronden.
Hoe onstaat water? Waar komen de sterren in het uitspansel vandaan? Empedokles nam zich zijn
geleerde leven te besluiten met een alchemistische meesterproeve van zijn geniale kunne; omdat hij
wilde bewijzen dat zijn kennis niet slechts van menselijke maar bovenmenselijke aard was, trachtte hij
zichzelf als een soort bovennatuurlijk wezen in rook te doen opgaan door zich met huid en haar in de
vlammende krater te werpen. Een goddelijke verdwijntruc, die zijn effect niet miste. Helemaal
spoorloos verdwijnen kon hij niet, want de vulkaan schijnt in een koppige bui Empedokles' ijzeren
sandaal weer uit te hebben gespuugd. God of geen god, geleerde of waanzinnige: Empedokles was
vastbesloten terug te keren tot de elementen, die hem zijn filosofie hadden ingegeven. Hij wilde één
worden met het hem omringende. De tijdloze majesteit van de natuur.
Dat laatste is hem gelukt. Empedokles is in rook opgestegen tot het domein van de
onsterfelijken. Ontbinding in factoren.
XXVI
DE TREURESSEN VAN DE ZUSTERS VAN LIEFDE
“In 1832 besluit pastoor Zwijsen van parochie 't Heike in Tilburg tot de oprichting van een kleine
congregatie van zusters. De congregatie die officieel 'de zusters van O.L. Vrouw Moeder van
Barmhartigheid' heet is in de volksmond bekend als 'de Zusters van Liefde'. Deze congregatie groeide
in korte tijd uit tot een wereldimperium. De Zusters van Liefde vestigden zich rond de hele wereld en
zorgden overal waar zij kwamen voor onderwijs, ziekenzorg en armenzorg. Tilburg is steeds de
hoofdzetel gebleven van de congregatie. Het gigantische kloostercomplex aan de Oude Dijk ligt
midden in het centrum van de stad als een onneembaar bastion van stilte. Afgelopen zomer nam ik
deel aan het Lindeboom-ontbijt georganiseerd door de Stichting Stadsbomen Tilburg. Een van de
andere deelnemers was een lid van de congregatie van de Zusters van Liefde waarmee ik in gesprek
kwam. Op mijn vraag of ik eens de oude kloostertuin zou mogen bekijken werd meteen positief
geantwoord. Aldus gedaan. Nou, de bomenliefhebber kan hier zijn hart ophalen. Eigenlijk kwam ik
voor een oude perenberceau maar vandaag laat ik een andere ontdekking zien, drie magnifieke
treuressen in parapluvorm gesnoeid, ondersteund en geheel vergroeid met een ijzeren steunhekwerk.
Werkelijk prachtexemplaren die een plaatsje verdienen op de landelijke 'bomentophitlijst'. Henk
Kuiper, Tilburgse 'Bomenkenner' vertelde mij dat vroeger onder de ene es steeds de novicen zaten,
onder de tweede es de zusters die de tijdelijke gelofte hadden afgelegd en onder de derde es de
zusters die de eeuwige gelofte hadden afgelegd. Kijk maar eens naar de foto's, zo zie je ze niet vaak.
Helaas is de tuin niet geopend voor bezoekers. De veelal oudere zusters zijn terecht gesteld op hun
rust.”
De kern van het Groene Woud, is een wereld van schoonheid waar de vergankelijkheid doorheen
schemert, waar Corke de bosman verdronken in zijn ven ligt en onze zielen zinken als stenen, waar
we in de wuivende patronen van het korenveld en het pluppende wateroppervlak weerspiegeld zien
wat we lief willen hebben en tegelijkertijd vrezen, omdat we altijd kwijtraken wat we liefhebben, waar
de wereld overhelt, waar alles bloeit en geurt en omhoogschiet en voorbij trekt in splendeur, en zich
voortdurend klaarmaakt voor de ondergrondse val. En toch is er een hoop dat dit verval buiten het
blikveld blijft liggen. Een hoop dat de vernieling onzichtbaar blijft, hoezeer we ook de ogen openen.
Een hoop die blijft verscholen bezijden het spectrum van ons blikveld. De put- en strontzwarte
ondertonen die in de natuur zo nadrukkelijk aan de oppervlakte komen, zijn vermoedelijk niets anders
dan pigmentresten van het noir fonce dat ooit als basisteint werd uitgesmeerd (en rondgespetterd)
over de koepelwanden van het universum. Een egale basis die bij uitstek geschikt was voor het
pointillistische proces dat daarna volgde: het versieren en bespikkelen van de wanden met talloze
sterren, planeten, asteroiden, en andere vuurspatten die de koepel van licht en schaduw hielpen
voorzien. Er is een diepe schaduw die vanuit de bodem en de aardse voren opdoemt, vanuit het koren
in de velden en de kern van de natuur. Zoals wanneer plotseling de lucht betrekt en een onweer
nadert. Het iets dat van binnen uitgehold wordt door het niets, de dood die zich heeft genesteld in de
essentie van het leven. Als ‘thelomeren’ (begrenzers) die deel uitmaken van het standaardpakket aan
erfelijk materiaal (DNA ) dat in iedere celkern ligt opgeslagen. De thelomeren bepalen dat er van een
oneindige reproductie en regeneratie van de cellen geen sprake kan zijn. Er vindt slijtage plaats, en
als die slijtage groter is dan de verjonging van de cellen is het organisme in rechte lijn: op weg naar
het Einde.
XXVII
VAN DE GENEN ’T ZELFZUCHTIG SEIZOEN
‘de wingerd groeide, sap kwam terug, het land werd vertrouwd en groen het was van de genen ‘t zelfzuchtig seizoen’ - James Fenton
het begin schiep de menswat we erven wie we zijn
het recombinant van onze geblinddoekte oudersde misstappen van onze onzalige kroosthet gelaarsd eskader van het gehoorzame zaad
onze aard karakter is bestemming ons lot
op welk moment word je een matador? wanneer word er binnen in jou een slagboom opgehaald? daalt er een valbrug neer op de rand van de andere kade? op welk moment werp je de lans? de handdoek in de ring?
wanneer hef je je schild, leg je het van je af? zal het dienen als draagbaar naar je graf? wanneer schiet je op scherp, wanneer in de lucht? verkies je preciezie, het odium van macht?
doorboor je de stier in de nek of recht in het hart? hoe buig je twijfel om tot hoop? leer je beminnen wat je verwart? leg je recht wat niet past? verzoen je je
met de missers en miserie?met de tijden van spijt en het hard gelag?maak je een einde aan de vijandschap? zou je kunnen zingen tijdens het verdwijnen?
de tralies breken van je kooi? liederen opdragen aan koude en honger? afscheid nemen met een klaar gemoed?
het begin herschiep de menswie we waren wat we zijn
estafettelopers in het stadion van de dood
XXVIII
VINGERAFDRUKKEN DER NATUUR
‘Als kind vond ik dat niet te vatten: dat de aarde met zo’n slordige 107.000 kilometer per uur rond de zon draait, terwijl je daar absoluut niks van voelt, van de omwenteling niet en ook niet van de baan die beschreven wordt. Mij verwart dat, daarom lag ik zo graag op mijn buik, ik wou dat voelen. Het moet mogelijk zijn, dacht ik. Zoals je, wanneer je niet focuste, de dingen dubbel kon zien, zo wou ik scheel kunnen horen en het razen van de planeet opvangen, misschien net zo vaag als het geruis van een verkeersader onder een hotelraam, maar in ieder geval hoorbaar.’
– Kamiel Vanhole
voor een moordenaar is ieder lijk visitekaartzoals ook onze lichamen de kaartjes zijnvan een schepper die ons één voor één op tafel legt
als bij een spel patience hij wint alleen maarvan zichzelf en meent dat dit genoeg bewijs moet zijn
geen twijfel speelt hem parten geen schaamte en geen spijt dat er door hem zoveel verloren is gegaan. Hij weet:
als hij opnieuw de stapel schudt is alles weer van voor af aan
XXIX
BILATERALE AANTASTNIGnotities uit het periodiek van het laag-bij-de-grondse
‘In de struggle for life lijkt de dood een partijdige scherprechter, die op de meest ongepaste momenten kan toeslaan. Met het oog op het onvermijdelijke daarentegen en met uw beste been aan gene zijde vormt een naderende dood een discipline, waarin u zich ongetwijfeld oefenen kunt.’
- Rien Halters
.I
leven is als atletiek of gymnastiek een even lenige als strenge discipline
het gaat erom grip te krijgen op de balk van dood en verglijden
het verderf grijpt om zich heen overal waar sprake is van
ademen en oxiderenlucht en roest
zuurstof en legeringbase en zuur
‘Ontbinding is een continu-proces - vandaar dat men vergeefs zal zoeken naar een afwikkeling…’
niets raakt voorgoed kwijt of loopt verloren
niets is te geef en niets vergeefs
niets blijft durenalles blijft voortdurend
van gedaante wisselen, nietsvindt voor immer een plaats
alles wordt blijvend verplaatstniets is kwijt, niets gaat verloren
alles wordt steeds in andere verbindingen geboren
iedere differentiaalvergelijking heeft doorgaans oneindig veel oplossingen (Gerrit Krol)
.II
en nooit is iets klaaren nooit is iets volmaakt
of afgerond, hoe geslaagd ook en hoe laag-ook-bij-de-grond
in het aardse Rijk van het slijkwaar alles vergaat
en niets blijftbelangrijk
lichaam wordt lijkaas wordt humus
as wordt grasgewas voedsel
wat groeit uit de grond passeert mond en aars
in de aardealles mondt uit
in dezelfde dualiteitdezelfde wormstekige keten
graf en doopvontkruitvat en lont
mors en mortseldood en leven
XXX
ALLES OP AARDE IS SCHERTS
‘Tutto nel mondo è burla. L’uom è nato burlone.’
‘Alles op aarde is scherts’, zo laat Giuseppe Verdi zijn Falstaff zingen, in een tekstbewerking van
Arrigo Boito, aan het slot van de gelijknamige opera. ‘De mens wordt geboren als nar.’
En als het leven scherts is, waarom de dood dan niet?
Volgens Shakespeare was er maar een ding wat overbleef, als de tijd gekomen was om te
gaan naar het ‘onontdekte land, van waar geen reiziger ooit weerkeert’: bereid zijn. Met opgeheven
hoofd de dingen tegemoet zien, de wil in het gareel tot het land was bereikt van de eeuwige stilte, 'the
great silence'.
Bereid zijn...
Zolang er spel is, is er hoop; where there's a will, there's a play...
Maar niet iedereen is het gegeven om met kalm of opgeruimd gemoed het veelvormige monster van
de doodsangst te overwinnen.
Ik heb gezien hoe mijn vader uit allemacht zijn kin omhoog probeerde te houden, en hem
tegelijk alle mogelijke stadia van menselijke vernedering en lichamelijke onttakeling zien ondergaan.
Het lot schiep er genoegen in hem ook de mogelijkheid nog waardig heen te gaan, bruut te ontzeggen.
Als een jaloers en onhebbelijk kind dat anderen uit handen slaat wat hen dierbaar is; zo’n wreedaardig
creatuur dat bij beestjes een voor een de vleugels, poten, voelsprieten uitrukt om te zien wat het effect
is en hoe lang de rompjes nog spartelen of rondtollen. Hoe langer mijn vader weigerde om los te laten
(uit vastberadenheid en trots!), hoe minder er uiteindelijk van die vastberaden waardigheid nog
overschoot. Charon hoefde voor mijn vader nauwelijks echt meer uit te varen. Hij kwam zelf al
kilometers diens donkere richting op gedobberd. Het was mijn vaders koppige ontkenning van de op
handen zijnde dood, waardoor zijn erbarmelijke lot tot in het oneindige werd uitgerekt. Mijn vader heeft
de desintegratie van zijn wezen tot in de meest perfide graad ten uitvoer helpen brengen. Hij bleef
volharden, steeds krampachtiger, in het ontkennen van zijn ziekte, vanuit de illusie dat het de enige
manier was om het lot te kunnen afwenden. De verbeten strijd die mijn vader eerst tegen de
belegering van zijn lichaam, en later eigenlijk alleen nog tegen zichzelf en de werkelijkheid voerde,
maakte dat hij naar de verste uithoek van onttakeling werd gedreven. Mijn vader had maanden eerder
op waardige wijze kunnen gaan, maar door toedoen van zijn panische ontkenning van de dood was
mijn vader best te vergelijken met een uitgemergelde hond die om niet te kreperen zijn eigen botten
begon af te kluiven. Hoe meer hij tot het uiterste ging om zijn lot te ontvluchten, hoe dichter hij erdoor
op de hielen werd gezeten. Toen mijn vader zijn laatste adem uitstiet was hij opgebrand tot in het
merg, zijn verlamd lijf verweerd als tufsteen dat door bijtend zuur was aangevreten.
Eerlijk gezegd weet ik niet hoe ik het zou doen in geval ik oog in oog zou staan met Magere Hein. De
dood is vast niet slechter dan het leven, zo luidt een overtuigende Tibetaanse wijsheid (‘We all die
succesfully’, hoorde ik ooit de Tibetaanse monnik Chogyam Trumpa zeggen, de vriend van Allen
Ginsberg die de dichter leerde mediteren en samen met hem de Jack Kerouac School of Disembodied
Poetics oprichtte te Boulder Colorado).
W.F. Hermans, pessimist in hart en nieren, draaide deze wijsheid om. De mens is der ewig
Betrogene des Universums, zegt Qvigstadt, die behoort tot het gezelschap dat in Nooit meer slapen
met Alfred Issendorf door Lapland trekt. En de Noor voegt daar aan toe: ‘Op de school van de
schepper zakt ook de knapste scholier altijd weer voor zijn eindexamen.’ Het is de bekende kwestie of
een glas nu half vol dan wel half leeg is…
We all die succesfully.
Schrale troost!
Onthechting is een mooi streven, maar angst voor de dood en verdriet om onze geliefden bestaan niet
zomaar. De natuur is meestal sterker dan de wetten van de rede. De koppigheid van mijn vader, is
voor mij geen voorbeeld. Mijn verbetenheid zal minder zijn, neem ik mijzelf voor. Aan de andere kant
staat er teveel op het spel om je mak en gelaten als een lammetje af te laten voeren, is er teveel
moois om zonder slag of stoot gedaan te geven. Ik hoor veel mensen – in casu de dood – als troost
bedoelde nonsens te berde brengen over ‘energie die niet verloren gaat’, ‘verdriet dat je een plek moet
geven’, ‘gestorvenen die voortleven in het paradijs van de herinnering’. Zelf denk ik dat het na de
laatste ademtocht toch vrij gauw zwart wordt. Het lichaam breekt af, chemische reacties vinden plaats,
ontbinding, corrosie, putrefactie, aggregatie en uiteindelijk osmose met de nieuwe omgeving. Hebben
de alchemisten gelijk, de gnostici of juist de atheisten? Feit is dat de reactie onomkeerbaar blijft. De
dood is geen gebeurtenis meer in het leven. De dood beleeft men niet. De hypothese van de
onsterfelijke ziel helpt ons niet een raadsel op te lossen. Het eeuwige leven, mocht dat al bestaan, is
net zo raadselachtig als het tegenwoordige. ‘Niet hoe de wereld is, is het mystieke, maar dat zij is.’
Schreef Wittgenstein in 1922 in zijn Traktatus, die eindigt met de beroemde aanmaning tot zwijgen.
Een detail van het sterven van mijn vader - die laatste donderdagavond 29 oktober 1998, terwijl John
Glenn bezig was aan zijn tweede ruimtereis (return to orbit, was de shuttle-reis gedoopt) dat me is
blijven achtervolgen: mijn vader was de laatste twee, drie dagen min of meer in coma geraakt. Zijn
ogen waren gesloten, hij was geestelijk en lichamelijk haast volledig verlamd - eten deed hij al weken
niet meer, en vocht konden we hem enkel nog toedienen met in water gedrenkte wattenstaafjes -
maar: vlak voor hij dood ging, in de laatste minuut, sperde hij zijn ogen wijd, wijd open. En niet heel
even, geen contractie van de spieren, maar hij hield ze open, tot de eeuwigheid aan zijn netvlies was
vastgevroren. De kilte die hem in de greep. De wurging bleef duren, de dood liet niet meer los –
misschien vocht mijn vader nog ergens waar wij het niet zagen. Een uur na zijn overlijden was hij nog
altijd gloedheet op zijn rug – een graatmagere marathonloper die de finish over was, een uitgeputte
gevangene uit het concentratiekamp ontsnapt. De botten staken vlijmscherp uit zijn vel. Mijn
omgekomen vriend Joris Abeling ging op totaal andere wijze, binnen een flits van een seconde, een
botsing van twee auto’s in vliegende vaart, zijn leven vervliedend naast het mijne, onze knieën nog
broederlijk tegen elkaar, onze lichamen daarboven gesplitst en voorgoed van elkaar gescheiden. De
rest een vermangelde massa, verwrongen schroot, het magnetische tape van cassettebandjes dat
verwaaide in de greppel, zo ver het oog reikte… Het sterven is voor Joris zo vlug en onverwachts
gekomen is dat mijn kameraad – zo hoop ik toch, als een allerschraalste vorm van genade - het
privilege te beurt is gevallen dat Woody Allen als volgt verwoordde: ' I don't mind dying... I just don't
want to be there, when it happens.'
En voor ons? (Er) zijn of (er) niet zijn, is that still the question???De geest die vervliedt
waarheen? `Daar sterven wij aan voor altijd,’ lees ik bij Allen Ginsburg in zijn ‘Kaddish for Naomi’ ‘als
de paarden van Emily Dickinson / koersend naar het Einde. Zij kennen de weg /die Strijdrossen,
rennen sneller dan wij denken /het is ons eigen leven dat zij doorkruisen /en met zich meenemen.'
Einde?
Stilte?
The Great Silence?
Als wij dromen rommelen onze hersenen nog altijd voort; sterker nog, er zijn goede redenen om aan
te nemen dat droomactiviteit ontstaat omdat de hersenen zich tijdens de nachtrust op gegeven
moment beginnen te vervelen. Ons brein leidt grotendeels een eigen leven, los van zon en maan en
(hemel)lichaam. Zijn dimensie is een andere dan die van het omhulsel waarin het toevallig huist.
Descartes heeft hier veel van zijn spinsels aan gewijd. Niets dat zo kenmerkend is voor de mens als
zijn brein; en niets dat tegelijkertijd zo ongrijpbaar blijft. De Franse wijsgeer beschouwde de mens als
een universiteit, bezocht door iemand die de leeszalen, de sportvelden, de bibliotheken, de
laboratoria, de administratie langsgaat, maar dan vraagt: en waar is nu de universiteit? De menselijke
geest (de naam zegt het al) is een spook dat zich nooit zal laten examineren om de doodeenvoudige
reden dat hij nooit voor de dag kan komen. De dag is zijn domein niet. Wat wel? De nacht, de ruimte,
de hersenen… overal waar het trafiek vrijgesteld is van de aardse gravitaties en schimmen
ongelimiteerd hun werk kunnen doen. Wat weten wij van zijn signalen? Volgens Descartes slechts een
ding: cogito ergo sum. Lichaam en geest zijn fundamenteel met elkaar verklonken. De homo sapiens
heeft het zand en de modder van zich afgeveegd en zijn lot verpand aan de roerselen van een
etherisch monstrum dat geacht wordt zich ergens in dat lugubere spookkasteel achter onze ogen te
hebben genesteld. Zeker weten doet men het niet. We presume, that’s all… Een kwestie van
vermoeden en vertrouwen. Maar in hoeverre kan men vertrouwen op het oordeel van een wezen dat
zijn bestemming in handen legt van een dergelijk oncontroleerbaar en duister systeem van
(hersen)schimmen en maskerades... Och arme. Het valt de homo sapiens sapiens niet te verwijten.
Over het verloop der evolutie (en zijn eigen minieme rolletje daarin) is hem niets gevraagd. Zijn wil
was van geen tel, en zowiezo: hij had geen keus. En onze Schepper? Had die dat wel toen de kosmos
met een knal ontketend werd? Had Hij een keuze bij het al dan niet voltrekken van de big bang
(voltrekken is het juiste woord, als een vonnis). Was het Zijn expliciete wil die destijds het licht ontstak
in de ruimte? (und Gott sprach: es waere …!) Of volgt de schepping een eigen generiek? Is het
allemaal per ongeluk ontstaan, in de kruitkamer van een morsig, alchemistisch bastion… een vonk
die oversprong, en patsbang!!! kaboem!!! (und es war Licht… ). Als het per ongeluk ontstond, buiten
Zijn wil om, is Hij vast van zijn troon geblazen van schrik. Maar als Hij wel een keuze had en
medeplichtig is aan het Complot, dan is dit allemaal Zijn testament, Zijn wilsbeschikking, Zijn executie,
Zijn nalatenschap. Bedacht en ten uitvoer gebracht toen stilletjesaan de tijd gekomen was om er
vandoor te gaan? Had Nietzsche gelijk, met zijn constatering dat de oude Heer er op gegeven
moment de brui aan heeft gegeven? Zo ja, valt het tijdstip van verscheiden dan nog vast te stellen? En
hoe voltrok het zich, werd het volbracht? Zonk de Almacht neer met kalm gemoed, zoals Socrates die
zich in Plato’s Phaedoon letterlijk te ruste legt…? Verdween Hij ongezien als een magier bij toverslag?
Als een nachtelijk spook bij het krieken van de dag? Als een mythische vogel die opsteeg uit de rook?
De feniks die zich volgens de legende om de zoveel tijd verbrandde op een nest van geurige kruiden,
en dan verjongd uit zijn as verrees. Het oerwezen dat zich ritueel slachtofferde op het altaar van de
Tijd? En dat de laatste kettingen brak rond de niet meer in bedwang te houden scheppingskracht. Het
oeratoom spat uiteen. Ons universum kruipt meanderend tevoorschijn, als een slang uit een ei.
(de duivel knikt tevreden ,en zegt: ‘zo was het! Als een slang uit een ei...’)
Over de auteur Serge R. van Duijnhoven (1970) is schrijver, dichter en historicus. Woonachtig te Brussel, geboren in Oss (Noord-Brabant, NL). Oprichter van tijdboek MillenniuM en de Stichting Kunstgroep Lage Landen. Verbleef in Sarajevo voor De Morgen en de Volkskrant. Debuteerde in 1993 met de dichtbundel Het paleis van de slaap (Prometheus). Frontman van het muziekgezelschap Dichters dansen niet. Recente publicaties: De zomer die nog komen moest (Nieuw Amsterdam), Klipdrift (Nieuw Amsterdam),{Balkan}Wij noemen het rozen (Podium), Fotografen in tijden van oorlog (Ludion), Obiit in orbit; aan het andere einde van de nacht (De Bezige Bij), Bloedtest (De Bezige Bij) en Ossensia Brabantse gezangen (Jan Cunen). Serge van Duijnhoven is freelance medewerker van Vrij Nederland, www.cobra.be en het International Feature Agency. Sinds 2008 brengt hij als “Onze Man In Cannes” verslag uit van de hedendaagse filmwereld voor uiteenlopende nieuwe en periodieke media in Nederland, Vlaanderen, Amerika en Azië.
Website: http://sergevanduijnhoven.wordpress.com
foto: Igor Freeke
Persstemmen:
`Een belangwekkend schrijver.’- Alfred Kossman
‘Vergeleken met het bleke proza van auteurs als Grunberg en Giphart, is de beeldspraak van Van Duijnhoven ongemeen rijk, ik zou bijna zeggen: ouderwets artistiek.’
- Bart Vervaeck
‘Van Ostaijen, Schwitters, Marsman, Lucebert, Claus, K. Schippers, Diana Ozon, K. Michel en Serge van Duijnhoven vormen een kleine Pleïade van poëzievernieuwers.’
– Jaap Goedegebuure
‘Serge van Duijnhoven is een Van Gogh die schildert met woorden.’
– Jeroen Junte