Upload
others
View
30
Download
1
Embed Size (px)
Citation preview
Raden Adjeng Kartini en Stella Zeehandelaar, correspondentievriendinnen Hun brieven onderzocht op de aanwezigheid van vriendschapsvormen, met als leidraad Derrida’s Politique de l’amitié
Raden Adjeng Kartini and Stella Zeehandelaar, penfriends A research of their letters on the presence of forms of friendship,
with Derrida’s Politique de l’ amitié as a guide
Masterscriptie Cultuurwetenschappen
Marijke de Zoeten
Bergstrasse 3
84405 Oberdorfen Duitsland
Tel. 0049 8081 2789/00 31 6423 99 007
Email: [email protected]
Studentnummer: 830142661
Begeleider: dr. Caroline Drieënhuizen
Examinator: dr. Sarah de Mul
Open Universiteit Nederland, faculteit Cultuurwetenschappen
Juni 2015
2
O, mes amis, il n’y a nul ami!1
Afbeeldingen voorblad:
Links: handschrift Kartini, brief vanuit Japara, KITLV Leiden, Kartini-archief
Midden: M.C. Escher, Tekenende handen,1948, lithografie 392 mm - 443 mm.
Rijksmuseum Amsterdam
Rechts: handschrift Stella Hartshalt-Zeehandelaar, KITLV Leiden, Abendanonarchief
1 Aristoteles, in: Derrida, Politique de l’amitié (Paris 1994) 9.
3
INHOUDSOPGAVE
Inleiding………………………………………………………………………………........4
1 Vriendschap en democratie volgens Derrida…………………………………...8
1.1 Derrida en vriendschap…………………………………………………………8
1.2 Derrida en democratie………………………………………………………….13
1.3 Overige postkoloniale ideeën over vriendschap.................................................15
2 Historische contexten van Kartini, Stella en Rosa……………………………..19
2.1 Nederland versus Nederlands-Indië rond 1900………………………………. 19
2.2 Raden Adjeng Kartini…………………………………………………………. 21
2.3 Stella (Hartshalt-) Zeehandelaar…………………………………………......... 32
2.4 Rosa Abendanon…………………………………………………………..........34
2.5 Kanttekeningen bij mogelijke vriendschap tussen Kartini en haar Europese
contacten ……………………………………………………………………….35
3 De brieven van Kartini en vriendschapsvormen daarin………………………..40
3.1 Receptie van Kartini’s brieven………………………………………………....40
3.1 De briefwisseling met Rosa Abendanon……………………………………….44
3.2 De briefwisseling met Stella Zeehandelaar…………………………………….58
Conclusie…………………………………………………………………………………..77
Lijst van gebruikte literatuur……………………….………………………………………80
Afbeeldingen……………………………………………………………………………….83
4
INLEIDING
‘O mijn vrienden, er bestaat geen vriend’
Deze uitspraak, toegeschreven aan Aristoteles, geeft aan dat er al tijdens de Griekse oudheid
aandacht was voor het onderwerp vriendschap. In die Griekse tijd werd vriendschap gezien
als zijnde hoger dan de (lichamelijke) liefde, het was een philia, een idee van twee lichamen
en één ziel. Een vriendschap waarbij het belangrijker is om lief te hebben dan om geliefd te
worden. Om deze vriendschap te kennen is tijd nodig en deze tijd is van belang om
vertrouwen op te bouwen.2 Zo hebben mensen door de eeuwen heen, tot op de dag van
vandaag, vriendschap ervaren en beschreven.
In de postkoloniale literatuur wordt de algemene stelling gehanteerd, dat er rond 1900
geen vriendschap mogelijk was tussen kolonisator en gekoloniseerde. Het daarin gebruikte
begrip vriendschap wordt als algemeen begrip gehanteerd en niet nader getypeerd. Daardoor
worden mogelijk bepaalde vriendschapsvormen niet zichtbaar. Vriendschap tussen
kolonisator en gekoloniseerde is wel beschreven, maar een analyse naar welke vormen die
vriendschap kan hebben heeft niet plaatsgevonden. Dit is juist belangrijk opdat dan
vriendschap in de koloniale literatuur anders kan worden beoordeeld dan tot nu toe het geval
was.
Het doel van dit onderzoek is om aan te tonen dat vriendschap tussen Europeanen en
gekoloniseerden genuanceerder moet worden beoordeeld dan in de koloniale literatuur tot nu
toe het geval is. De centrale vraag luidt meer specifiek: kan er rond 1900 in de koloniale
literatuur een vriendschap in een of andere vorm worden aangetoond tussen Nederlanders en
de gekoloniseerden van Nederlands-Indië? Door vanuit de wetenschappelijke literatuur het
begrip vriendschap in zijn diverse typeringen te beschrijven, kan een theoretisch kader
worden gecreëerd om vriendschapsvormen in egodocumenten, en meer specifiek in
briefwisselingen, te benoemen. Voor de vriendschapstyperingen wordt nu het boek Politik der
Freundschaft (Politique de l’amitié) van Jacques Derrida gebruikt. Deze Franse filosoof laat
in dit boek van 2012 zien hoe hij het onderwerp vriendschap heeft onderzocht op de
waardering en definitie hiervan in de loop van de filosofiegeschiedenis. Vele vormen van
vriendschap heeft hij daarbij gevonden en beschreven en hij trok daaruit zijn conclusies. Zo
2 Jacques Derrida, Politik der Freundschaft, (Frankfurt am Main 2012) 17-20.
5
kwam hij bijvoorbeeld tot de conclusie dat vertrouwen één van de belangrijkste ingrediënten
is voor een goede vriendschap.3 Na beschrijvingen en analyses van de diverse
vriendschapsvormen betrekt Derrida de ideeën over vriendschap op de politiek en noemt het
nu meer broederschap. In de politiek, zo vindt hij, moet de absolute singulariteit van de ander
worden erkend; bovendien moeten gelijkheid en rechtvaardigheid voor alle mensen
gewaarborgd zijn. Bij een echt vriendschapsgesprek komt niet de consensus, maar juist de
verscheidenheid van individuele visies tot zijn recht. Via deze vorm van vriendschap zou
Derrida de juiste democratie willen bereiken.4
De briefwisseling van de adellijke Javaanse Raden Adjeng Kartini (1879-1904) en
haar Nederlandse correspondentievriendin Stella (Hartshalt-) Zeehandelaar (1874-1936), in de
periode 1899-1904, wordt in dit onderzoek gebruikt om de door Derrida beschreven
vriendschapsvormen aan te tonen. De briefwisseling tussen Kartini en de eveneens
Nederlandse Rosa Abendanon-Mandri (1874-1944) wordt als vergelijkend materiaal gebruikt.
Kartini (Raden Adjeng is een adellijke titel) was een jonge vrouw van Java. Zowel in
Indonesië als in Nederland en internationaal is zij bekend geworden door de intensieve
briefwisseling die zij met meerdere Europeanen onderhield, zowel binnen Nederlands-Indië
als in Nederland. Juist omdat zij in het Nederlands schreef, en zich in haar brieven uitte over
misstanden op Java met betrekking tot polygamie, gedwongen huwelijk en te weinig
ontwikkelingsmogelijkheden voor de vrouw, hebben haar brieven veel discussie teweeg
gebracht. Nog nooit waren deze onderwerpen door een Javaanse in het Nederlands aan
Nederlandse mensen geschreven en door hen gelezen, zo blijkt uit de reacties in de diverse
feministische bladen uit die tijd, zoals De Hollandsche Lelie.5 Maar deze brieven zijn ook
interessant omdat hieruit blijkt dat Kartini zich sterk verbonden voelde met haar geboorteland,
met de bijbehorende tradities als de adat en de traditionele kunstwerken die het voortbracht,
en, niet in de laatste plaats, omdat blijkt hoe zij zich inzette voor verbeteringen voor haar
volk. Tot op de dag van vandaag is zij hierdoor beroemd en wordt ze in haar geboorteland
gevierd op haar verjaardag 21 april met een nationale feestdag: de Hari Kartini.
Van 1899 tot aan haar dood in 1904 heeft Kartini genoemde briefwisselingen met
Stella en Rosa gevoerd. Doordat ze op een Nederlandse lagere school was geweest en daarna
veel Nederlandse boeken en tijdschriften had gelezen kon ze in het Nederlands
corresponderen en het feit dat deze correspondentie gelezen en gewaardeerd werd door
3 Derrida, Politik der Freundschaft, 36-37. 4 Ibidem, 111, 377.
6 C.Vreede-de Stuers, ‘Kartini en de Hollandsche Lelie; emancipatie-idealen in Nederlandsch Indië’,
Sociologische Gids, tijdschrift voor sociologie en sociaal onderzoek, maart/april (1976), 70-76.
6
Nederlanders was nieuw in die tijd. Uit deze brieven blijkt dat Kartini een innige vriendschap
beleefde met de dames. Maar of deze vriendschap wederzijds was is maar de vraag. Daarvoor
is het nodig eerst diverse vriendschapsvormen te definiëren en aan de hand hiervan de
correspondentie te onderzoeken.
Zoals gezegd is in de postkoloniale literatuur beschreven dat vriendschap niet of
nauwelijks mogelijk was tussen kolonisator en gekoloniseerde rond 1900. De contacten
zouden alleen maar in het belang zijn geweest van de kolonisator. Mineke Bosch geeft dit
bijvoorbeeld aan in haar biografie van Aletta Jacobs.6 Ook Ena Jansen kwam tot deze
conclusie bij het analyseren van Jacobs reisbrieven.7 Andere literatuurcritici hebben gevonden
dat vriendschap met gekoloniseerden vaak een middel was met een politiek doel.8 Er bleek
een opvoedende houding van de kolonisator te bestaan.9 De gekoloniseerde werd vaak
gegeneraliseerd, hij werd als het ware een ‘exemplaar’.10 Ann Stoler en Frederick Cooper
nemen waar dat er in het koloniale tijdperk rond 1900 sprake was van een ‘Homo
Europealus’, waartoe een gekoloniseerde niet of nauwelijks kon behoren. Als hij of zij dit
toch wilde moest er een zeer gecompliceerd opleidingstraject worden doorlopen.11 Ook
Edward Said concludeert dat de gekoloniseerde eigenlijk steeds werd beschouwd als ‘de
Ander’, waardoor deze niet aan de Europese samenleving kon deelnemen.12 You-Sun Crystal
Chung komt in haar onderzoek tot een soortgelijke conclusie. Op individueel niveau
ontstonden wel regelmatig intensieve contacten tussen kolonisator en gekoloniseerde, neemt
zij waar, maar er bleef een kloof bestaan door verschillen in ras en cultuur. Daarom bleven er
onoplosbare problemen en misverstanden en bleef het contact gebaseerd op samenwerking en
affiniteit.13
Een enkele keer is het tegendeel te lezen. Bijvoorbeeld in het verhaal dat Leelah
Ghandi beschrijft in haar boek Affective Communities, anticolonial thoughts, fin-de-siècle
radicalism, and the politics of friendship over het leven van Charles Freer Andrews (1871-
1940), die als Engels priester vanaf 1904 in India werkte. Hij draaide de heersende koloniale
6 Ena Jansen, ’De koloniale stem van Aletta Jacobs; reisbrieven uit Afrika en Azië’, Lover 4 (1987), 17-23. 7 Mineke Bosch, Een onwrikbaar gevoel van rechtvaardigheid. Aletta Jacobs 1854-1929
(Amsterdam 2005). Ebook, www.uitgeverijbalans.nl, 703 8 Hanneke Elderhorst-van Hofwegen, ’Het Kartinibeeld van J.H. Abendanon: de heldin en de mens’, Indische
Letteren, 5 (1990). 119-130. 9 Elsbeth Locher-Scholten, Women and the colonial state, essays on gender and modernity in the
Netherlands Indies 1900-1942 (Amsterdam 2000). 5-15. 10 Edward Said in: Locher-Scholten, Women and the colonial state, 26-27. 11 Ann Laura Stoler en Frederick Cooper, Tensions of empire: colonial cultures in a bourgeois world,
(Berkeley, Los Angeles, London 1997) 13, 14. 12 Edward Said, in: Sarah Mills, der Diskurs (Tübingen 2007) 13. 13 You-Sun Crystal Chung, Across the colonial divide: friendship in the British Empire, 1875-1940 (Michigan
2014) Abstract en 241.
7
hiërarchie om en wenste zich niets liever dan een échte Indiase boezemvriend te vinden. Dat
is hem gelukt. Zo zei Rabindranath Tagore zijn vriendschap als gift te hebben ontvangen. Ook
Mahatma Gandhi noemde hem zijn ‘closest friend’.14 Ook Hella Haasse beschrijft in 1948 in
het verhaal van Oeroeg een hechte vriendschap tussen kolonisator en gekoloniseerde, hoewel
hier de vriendschap door culturele verschillen uiteindelijk toch onmogelijk blijkt. De laatste
overweging van de Indonesische Oeroeg over zijn Hollandse vriend is: ‘Ik kende hem als een
spiegelende oppervlakte. De diepte peilde ik nooit.’15 De vriendschap is voorbij, ze was
onmogelijk gebleken.
Het onderzoek is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 wordt het theoretisch
wetenschappelijk kader voor vriendschapsvormen beschreven, zoals die uit het boek van
Derrida zijn af te leiden. De daarbij behorende vriendschapstyperingen worden later in
hoofdstuk 3 vergeleken met de vriendschapsuitingen in de briefwisselingen van Kartini met
Stella en Rosa. De door Derrida beschreven vriendschapsvormen betreffen naast het
privédomein ook het politieke domein, waardoor de uitingen in de brieven ook in de
maatschappelijke context kunnen worden geplaatst. Als verdieping en verduidelijking worden
de ideeën over democratie van Hanna Ahrendt vergeleken met die van Derrida, welke
Marieke Borren, in Ahrendt en Derrida over vriendschap en het probleem van politieke
gemeenschap, weergeeft. In verband met de theorie over in- en exclusie van de samenleving
worden de werken van Ann Stoler en Frederick Cooper, Tensions of Empire: Colonial
Cultures in a Bourgeois World, en Mireille Rosello Infiltrating Culture, Power and identity in
contemporary women’s writing nader bekeken. Ook de resultaten van Chungs onderzoek,
weergegeven in Across the Colonial Divide: Friendship in the British Empire, 1875-1940
worden in dit verband bestudeerd.
Hoofdstuk 2 beschrijft de historische contexten. Eerst wordt de verhouding besproken
die er heerste tussen kolonisator en gekoloniseerde rond 1900. Dan worden de achtergronden
van Raden Adjeng Kartini, Stella Zeehandelaar en Rosa Abendanon geschilderd. Vervolgens
wordt de problematiek, die een eventuele vriendschap tussen Kartini en haar Europese
contacten in de weg kon staan, behandeld.
In hoofdstuk 3 worden de brieven van Kartini die zij schreef aan Stella Zeehandelaar
en aan Rosa Abendanon op mogelijke vriendschapsvormen geanalyseerd.
Tot slot volgt dan de conclusie van dit onderzoek.
14 Leelah Ghandi, Affective communities, anticolonial thoughts, fin-de-siècle radicalism, and the politics of
friendship (Durham and London 2006) 13-17. 15 Hella Haasse, Oeroeg (Amsterdam 1948) 120.
8
1 VRIENDSCHAP EN DEMOCRATIE VOLGENS DERRIDA
In zijn Politique de l’amitié analyseert Jacques Derrida de vormen van vriendschap zoals deze
in de filosofie zijn weergegeven. Maar Derrida gaat verder en neemt deze
vriendschapswaarnemingen mee naar het politieke domein en bouwt als het ware een nieuwe
democratische samenleving gebaseerd op vriendschap.
1.1 Derrida en vriendschap
“O mijn vrienden, er bestaat geen vriend”
Deze spreuk, door Montaigne en Diogenes Laertitius aan Aristoteles toegeschreven, staat
centraal in Derrida’s boek en wordt zowel door Nietzsche als Derrida als een bede gezien, als
een laatste zucht van een stervende, tegenover de vrienden die om zijn sterfbed staan. Het had
ook de laatste spreuk van Kartini kunnen zijn toen zij plotsteling op vierentwintigjarige
leeftijd overleed. Ook zij kan geworsteld hebben met de vraag wie nu haar echte vrienden
waren en wie zich eigenlijk meer als vijanden hadden ontpopt. Het vertrouwen in haar
correspondentievriendin Rosa Abendanon was mogelijk geschonden en het contact met Stella
Zeehandelaar was afstandelijker geworden.
“O, mijn vrienden, er bestaat geen vriend”. Het contrast in de twee delen van de spreuk
benadrukt dat er een verschil bestaat tussen ‘vrienden’ en ‘vrienden’. Daarom wordt er later in
Derrida’s boek ook gesproken van ‘O, mijn vrienden, er bestaat geen échte vriend’. En daar
gaat het vooral om bij Derrida, om de échte vriend, de échte vriendschap. En het is ook de
zoektocht in Kartini’s correspondenties, de zoektocht naar de échte vriendschap tussen haar
en haar correspondentiecontacten. Door deze overeenkomst zijn Derrida’s bevindingen goed
te gebruiken voor het onderzoek van Kartini’s brieven en wordt die échte vriendschap
verklaard.
Genoemde spreuk is het leidmotief door Derrida’s boek. Langs deze leidraad wordt de
lezer meegevoerd langs de vriendschapsgedachten van diverse filosofen, van Aristoteles en
Cicero via Montaigne naar Nietzsche, Kant, Carl Schmitt, Blake en Blanchot. Derrida
beschrijft hun ideeën over vriendschap, broederschap en vijandschap en neemt de volle
verantwoording voor de weergaven van deze meningen. Hij probeert bovengenoemde spreuk
te begrijpen, voegt zijn eigen overpeinzingen er aan toe en legt vervolgens een link naar
politiek en democratie.
9
De eerste vriendschapsvorm, die Derrida beschrijft en die direct gebruikt kan worden voor
nader onderzoek van Kartini’s brieven, is de vriendschap zoals door Aristoteles (Ethica) en
Cicero (De Amicitia) is beschreven. Zij spreken vooral van de innige, intieme vriendschap, de
philia, de Eerste vriendschap, die van een hogere orde is dan de (lichamelijke)liefde. Het is
die vriendschap van twee lichamen en één ziel. Die vriendschap waarbij het belangrijker is
om lief te hebben dan geliefd te worden. Te eisen dat men geliefd wordt is gebaseerd op
egoïsme, volgens Aristoteles, en daarom gaat de bewondering uit naar diegenen, waarbij de
vriendschap ook doorgaat als één van beiden dood is. Ja, dan wordt de vriendschap zelfs van
meer waarde omdat de afstand tussen de twee personen verdwenen is, de ander is IN de één.
Cicero maakt bovendien nog een onderscheid tussen de ware, verheven vriendschap en de
gewone, alledaagse vriendschap. Bij de bijzondere échte vriendschap ervaren we een ideale
dubbelganger van onszelf, zo zegt hij, dezelfde die wij zijn, maar dan beter. Ieder mens wordt
beter en gelukkiger door een échte vriend en hij illustreert dit met de volgende woorden:
‘Door zich te richten op de échte vriend wordt de arme rijk, de zwakke sterk en zelfs de dode
weer levend; zo lijken zelfs degenen die gestorven zijn gelukkig te worden’.16
De volgende vorm van vriendschap, die voortbouwt op bovengenoemde gedachten en ook
weer van belang is voor het onderzoek van Kartini’s correspondentie, is die van Montaigne.
Hij omschrijft in zijn De l’ Amitié, het verschil tussen (lichamelijke) liefde en vriendschap:
“Zodra de liefde binnen de grenzen van de vriendschap komt verflauwt ze en verliest haar
kracht. Vriendschap daarentegen wordt genoten in de mate waarin ze gewenst wordt en
aangezien zij iets spiritueels is en de geest door het onderhouden ervan gelouterd wordt,
ontstaat en groeit zij en wordt zij gevoed wanneer zij genoten wordt.17
Montaigne benadrukt de toevalligheid van het ontstaan van vriendschap met als oorzaak de
vertrouwdheid en bekendheid die dan ervaren worden. Hij vat de kern van de vriendschap
samen met: ‘omdat hij het was; omdat ik het was’.18 Net als Cicero maakt hij onderscheid
tussen de ‘gewone’ en de ‘unieke, hoogste’ vriendschap en hij benadrukt dat vriendschap een
creatie is van de vrije wil.19 Vriendschap in familieverband, en zeker tussen ouder en kind,
16 Derrida, Politik der Freundschaft, 19-22. 17 Michel de Montaigne, Over Vriendschap (Amsterdam 2009) 11,12. 18 Montaigne, Over Vriendschap, 15. 19 Ibidem, 10.
10
sluit hij uit. ‘Niets is zo volledig een creatie van de vrije wil als genegenheid en vriendschap’,
zegt Montaigne.20 Hoewel in familieverband wel sprake kan zijn van genegenheid en begrip,
is er geen sprake van een zelfgekozen vriendschap; een bloedband is geen vanzelfsprekende
basis voor een vriendschap.’ Voor ouders is het niet mogelijk al hun geheime gedachten aan
hun kinderen te vertellen, om geen ongepaste mate van vertrouwelijkheid te laten ontstaan,
terwijl anderzijds kinderen hun ouder niet kunnen vermanen en terechtwijzen, wat een van de
belangrijkste vriendendiensten is.’21 Ook vrouwen passen niet in Montaignes
vriendschapsmodel. Zij missen volgens hem de normale vermogens en de geestelijke kracht,
die aan de eisen van het soort vertrouwelijke omgang voor een vriendschap worden gesteld.
Opvallend is dat hij ervan uitgaat dat vrouwen altijd het lichamelijke aan vriendschap
verbinden:
‘Het zou mooi zijn als ook het lichaam aan de verbintenis van vriendschap zou kunnen
deelnemen, maar hiervan bestaat geen voorbeeld en de scholen uit de oudheid zijn het erover eens,
dat vrouwen daarvan zijn uitgesloten’.22
Deze idee van Montaigne is voor het onderzoek van Kartini en haar correspondentie
belangrijk. Immers, in dit onderzoek wordt gekeken naar vriendschapsvormen in brieven
tussen uitsluitend vrouwen. Volgens Montaigne zou dit onderzoek dus bij voorbaat zinloos
zijn. Maar terugkijkend vanuit 2015 naar deze theorie uit de zestiende eeuw, moet deze wat
genuanceerder worden benaderd. Er zijn meer vormen van vriendschap en meer filosofen die
daar ideeën over hadden en hebben.
Derrida buigt zich over deze ideeën en geeft zijn beschouwingen hierover weer. Hij werkt
ze verder uit en vraagt zich af wat een mens moet doen om genoemde philia, de échte
vriendschap volgens Cicero, voor elkaar te krijgen. Deze vriendschap namelijk is eerst een
actie voor zij een situatie wordt, stelt hij vast. Eerst een handeling dan een passie. De actie,
de intentie om lief te hebben, is belangrijker voor de vriendschap dan de situatie van degene
die dit ontvangt. De vriend is diegene die liefheeft voordat hij diegene is die liefde ontvangt.
Dan beweert Derrida iets zeer wezenlijks voor het Kartini-onderzoek. Namelijk: geen
vriendschap zonder vertrouwen, zegt hij. In dit vertrouwen is het geloof aan de trouw vast
verankerd en men moet tijd vrijmaken om de vriendschap op te bouwen en de bijbehorende
20 Ibidem. 21 Ibidem, 9. (Het woord ’vader’ is hier door ’ouder’ vervangen, MZ). 22 Ibidem, 12.
11
verplichtingen te leren kennen.23 Mede daarom moet men ook niet teveel échte vrienden
hebben.
Hierna gaat Derrida verder met het weergeven van andere, modernere
vriendschapstheorieën, te beginnen bij Friedrich Nietzsche. Deze bouwt weer verder aan de
bovengenoemde vriendschapsmodellen en zijn vriendschapsideeën helpen om het Kartini-
onderzoek te verdiepen. Hij komt namelijk met een omkering van genoemde spreuk en stelt
deze bovendien in het meervoud:
”(…) und vielleicht kommt jedem auch einmal die freudiger Stunde, wo er sagt: ‘Freunde,
es gibt keine Freunde!, so rief der sterbende Weise; ‘Feinde, es gibt keine Feinde!, ruf ich,
der lebende Thor.” 24
Nu worden de vrienden ook potentiële vijanden. Het hoort bij het leven om de vijand te
bestrijden, zegt Nietzsche: ‘Wer davon lebt, einen Feind zu bekämpfen, hat eine Interesse
daran, daß er am Leben bleibt’.25 Toch is vriendschap ook voor Nietzsche zeer belangrijk en
hij ziet als kern dat men de ander hoger acht dan zichzelf. De omwisseling van de singulariteit
van het JIJ en IK vindt hij onmogelijk; niet IK=JIJ dus. Bij een echte vriendschap moet een
zekere afstand worden bewaard, pas dan kan men elkaar achten.26 Net als Montaigne ziet ook
Nietzsche vrouwen uitgesloten van de echte vriendschap. Volgens hem zijn zij daartoe niet in
staat:
‘Al te lang lag in de vrouw een slaaf en tiran verscholen. Daarom is de vrouw nog niet
bekwaam tot vriendschap: zij kent enkel de liefde.’27
Maar Nietzsche zegt nadrukkelijk dat een vrouw nog niet in staat is tot vriendschap. Er is dus
anno 1800 al hoop hierop, terwijl daar bij Montaigne, rond 1580, nog geen sprake van was.
Bij Blake, wiens ideeën Derrida uitlegt, komt ook vertrouwen in de vriendschap ter
sprake. Als dit niet meer gevonden kan worden, als er dus sprake is van verraad, dan pleit
23 Derrida, Politik der Freundschaft, 27-36. 24 Ibidem, 54. 25 Ibidem, 51. 26 Ibidem, 97-100. 27 Friedrich Nietzsche, Aldus sprak Zarathoestra, een boek voor allen en voor niemand (Amsterdam 2014)
1.18.
12
Derrida, met Blake, voor een vijandschap. Deze wordt als het ware de vriend aangeboden:
‘Do be my enemy, for friendship’s sake.’28
Dan komt Derrida op Immanuel Kant, die als eerste in de filosofie vriendschap verbonden
heeft aan achting en respect, en dit samen weer aan de morele goede wil. Net als in de
Praktische Vernunft, waarin Kant beschrijft dat de mens van nature naar het goede moet
streven maar het nooit zal bereiken,29 zegt hij nu dat het hoogste geluk in de vriendschap niet
kan worden bereikt door de mens. Maar ook hier streeft hij er wel naar. Liefde en respect zijn
de noodzakelijke ‘ingrediënten’. Door hier als vrienden samen naar te streven kan een
optimaal geluk worden bereikt.30
Derrida concludeert, net als Nietzsche, dat al deze ideeën over vriendschap vaak te maken
hebben met het verlies van een vriend of van zijn vriendschap en dat de spreuk O mijn
vrienden; er zijn geen vrienden, te maken heeft met het moment van sterven. Op dat moment
komt immers de waarheid van de vriendschap het sterkst naar voren en is er de roep van de
stervende, ‘waar zijn mijn ware vrienden’? Hier sluit Derrida zich aan bij de Franse filosoof
Maurice Blanchot, die meent dat bij het sterven de echte vriendschap blijkt, doordat een
vriend in alle vrijheid, je als het ware vergezelt voorbij het leven, daar waar niets meer bindt
en alleen herinneringen blijven.31
Bij haar vergelijkend onderzoek van Derrida en Hanna Ahrendt beschrijft Mariek Borren
nog een andere vorm van vriendschap, al beschreven door Epicurus (341-270 v. Chr), te
weten de philoxenia. Hoewel het een zijspoor lijkt, wordt deze vriendschapsvorm hier toch
beschreven omdat hij voor het onderzoek van Kartini’s brieven wel van belang is. Philoxenia
is namelijk díe vorm van vriendschap, waarbij een genegenheid voor gasten en
vreemdelingen naar voren komt. Dit staat lijnrecht tegenover de exeptio, de uitsluiting, zoals
die ten tijde van Epicurus in de Griekse polis werd gehandhaafd, waarbij sommige mensen
het heel goed hadden en anderen werden uitgesloten en een moeilijk leven moesten leiden.
Ook bij de philoxenia zijn zaken als trouw en respect van groot belang.32 Het gevaar is het
wantrouwen dat kan ontstaan binnen de eigen gelederen, omdat de kans bestaat dat men daar
dan uitgesloten wordt. Het optimum wordt bereikt door de goede keuze. Zoals E.M.Foster
schrijft:
28 Derrida, Politik der Freundschaft,109-111. 29 Immanuel Kant, Kritik der praktischen Vernunft (German Edition, urheberrechtsfreie Ausgabe, Kindle). 30 Derrida, Politik der Freundschaft, 341-342. 31 Derrida, 394. 32 Marieke Borren, ’Ahrendt en Derrida over vriendschap en het probleem van politieke gemeenschap’, Hannah
Ahrendt Cahier (Nijmegen 2008) 64-66.
13
‘Als ik moet kiezen tussen het verraden van mijn vaderland of het verraden van mijn
vriend, dan hoop ik dat ik de moed heb om mijn vaderland te verraden.’33
Bij het lezen van bovengenoemde vriendschapstheorieën, met de spreuk O mijn vrienden, er
is geen vriend als leidraad, kan bij dit onderzoek de link worden gelegd naar de contacten
tussen Kartini en Stella en die tussen Kartini en Rosa. Alle beschreven vormen van
vriendschap kunnen nu gebruikt worden als toetsstenen voor de vriendschapsvormen tussen
deze dames.
Er ontstaan vragen als: kan er sprake zijn geweest van de verheven vriendschap, een echte
philia, zoals Aristoteles en Cicero deze beschrijven? Of van de vriendschapsvorm waar
sprake is van twee lichamen en één ziel? Ook de vriendschap volgens Nietzsche, waarbij veel
meer sprake is van twee afzonderlijke individuen, die elkaar hoog achten, maar waarbij ook
vijandschap dreigt, moet onderzocht worden. En lijkt het waar te zijn dat vrouwen niet in
staat zijn echte vriendschap te hebben en te onderhouden, zoals Nietzsche en Montaigne
beweren? In hoeverre is ook bij Kartini’s contacten te zien dat de vriendschap verinnigt na de
dood van één van beiden? Is er sprake van een ‘toevalstreffer’, zoals Montaigne die
beschrijft? Bestaan de achting en respect, waar Kant de nadruk op legt? En was er sprake van
de actie in de vriendschap, die Derrida beschrijft? En het vertrouwen, waar Derrida zo de
nadruk op legt, is dat terug te vinden? Is er ergens een vorm van phyloxenia te vinden? Is er
iets terug te zien van een ouder-kind-relatie? De analyse van Kartini’s brieven, later in dit
onderzoek beschreven, geeft antwoord op deze vragen. Maar eerst is het van belang Derrida’s
lijn van vriendschap naar democratie te volgen, omdat deze ook nuttig is bij de analyse van
Kartini’s correspondentie en met name in verband met de omgevingsfactoren van de
verschillende protagonisten.
1.2 Derrida en democratie
Als Derrida in zijn boek verder gaat en de diverse theorieën, nog steeds langs de leidraad van
genoemde spreuk, naar het politieke domein doortrekt, zijn er weer veel vergelijkingen
mogelijk met Kartini, haar contacten en hun diverse contexten. Via bovengenoemde dubbele
spreuk van Nietzsche O mijn vrienden, er zijn geen vrienden, O mijn vijanden, er zijn geen
vijanden, trekt Derrida een lijn van Nietzsche naar de Duitse politieke filosoof en
33 E.M.Foster, ‘The two cheers for democracy’, in: Leelah Gandhi, Affective communities, anticolonial
thought, fin-de-siècle radicalism, and the politics of friendship (Durham and London 2006) 30.
14
rechtsgeleerde Carl Schmitt en nu worden zowel vriendschap als vijandschap polen van het
politieke samenleven. Schmitt concludeert, dat politiek vaak tot oorlog leidt, en een oorlog
kan niet bestaan zonder het beeld van een vijand. Als de vijand verdwijnt, verdwijnt eigenlijk
de politiek zelf. Schmitt vindt dat naties zich groeperen rond de vriend-vijand antithese. Deze
vijand is een publieke vijand. Hij neemt als voorbeeld de val van de Berlijnse muur en het
einde van het communisme. Op dat moment waren de parlementarische democratieën van het
kapitalistische westen ineens zonder hoofdvijand. Er werd gezocht naar nieuwe vijanden,
zoals China en de Islam.34
In geen enkele taal wordt voor het woord ‘vijand’ een onderscheid gemaakt tussen een
publieke, algemene vijand, of een privé, meer individuele vijand, hetgeen tot veel
misverstanden heeft geleid, aldus Derrida. Het ‘hebt uw vijanden lief’ dat in het Nieuwe
Testament van de Bijbel zowel in het boek Mattheus als in het boek Lucas voorkomt, kan
alleen betrekking hebben op een persoonlijke vijand. Een politieke vijand wordt niet a priori
persoonlijk gehaat.35
In zijn verdere schrijven over democratie komt Derrida op vragen over democratie in
combinatie met broederschap. Een democratie, zo zegt hij, kan in het algemeen niet bestaan
zonder de erkenning van singulariteit en andersheid van de ander, maar ook niet zonder
gemeenschap van gelijken als bijvoorbeeld familieleden, mensen die iets ‘gelijk’ hebben. De
gelijkheid in de broederschap en de singulariteit in de vriendschap lijken in de politiek
moeilijk te verenigen. Deze democratie kan dus nooit volkomen zijn en op zijn hoogst in de
toekomst bestaan. Ze is eigenlijk meer een verlangen, een utopie. Het is voor Derrida een
‘yet-to-come-democratie’. 36 Hierin blijkt hij pessimistisch.
Een filosoof die hier lijnrecht tegenover staat is Hanna Ahrendt. Zij uit zich als tegenpool
en laat juist optimisme zien ten aanzien van deze democratie. Zij volgt in haar bewering over
democratie wel dezelfde lijn als Derrida en ziet ook het gevaar in de broederschap, waarbij de
sameness bepaalt wie in-of uitgesloten wordt, maar zij ziet een reële oplossing in het gesprek.
Door dit gesprek, de onderlinge communicatie, kan een echte goede democratie ontstaan,
volgens haar, waarbij pluraliteit aan visies geaccepteerd wordt. Deze situatie kan de wereld
verbeteren en onderhouden.37 Maar Derrida pleit alleen nog voor het experiment, het
34 Derrida, Politik der Freundschaft,114. 35 Ibidem, 131. 36 Ibidem, 47. 37 Borren, Ahrendt en Derrida, 78.
15
openstaan voor deze echte democratie. Het blijft bij hem bij een droom. En hij besluit zijn
boek als het ware met een zucht: ‘O Freunde, Demokraten…….’ 38
1.3 Overige postkoloniale ideeën over vriendschap
Een belangrijke reactie op Derrida’s gedachten over vriendschap en democratie is die van
professor Leelah Gandhi, met name bekend om haar postkoloniale theorieën. Leelah Gandhi
reageert op Derrida’s theorie en ook zij spreekt van Politik der Freundschaft en heeft
onderzoek gedaan naar verschillende vriendschappen tussen antikoloniale Aziaten en
antikoloniale westerlingen. Beide groepen weigerden de bestaande, hen opgelegde, grenzen te
accepteren. Zij weigerden dus, om met Said te spreken, zich te laten categoriseren. Gandhi
gebruikt hiervoor het voorbeeld van de al eerder genoemde Charles Freer Andrews (1871-
1940), de Engelse priester, die in India werkte en zich betrokken voelde bij de antikoloniale
politiek van dat land. Hij was een sociaal christen en op basis van zijn geloof volgde hij de
christelijke norm: ‘heb je naaste lief als jezelf’, van welk land, huidskleur of ras deze naaste
ook was. Hierdoor verzette hij zich tegen het koloniale beleid en zelfs tegen zijn
christenbroeders die bij dit beleid betrokken waren. Zo wordt hij door Leelah Gandhi als
‘affective cosmopolitan’ bestempeld. Op basis van dit voorbeeld stelt zij vast dat vriendschap
alleen dan de samenleving kan definiëren als er tenminste geen sociale exclusie is. Als er
plaats is voor een JIJ en IK die totaal verschillend zijn.39 Hiermee stelt zij zich dus op een lijn
met Derrida.
De Palestijnse literatuur theoreticus Edward Said (1935-2003), die ook veel invloed
had op de theorieën van het postkolonialisme, sluit zich aan bij deze zienswijze en
introduceert in zijn boeken Propaganda and War en Orientalism het begrip ‘De Ander’,
waaraan het Westen blijkbaar behoefte had, net als ‘De Vijand’. ‘De Ander’ bestaat uit de
gekoloniseerden die bij voorbaat zo gecategoriseerd zijn omdat dat nu eenmaal de gewoonte
was geworden in de koloniale teksten. Het gevaar bestaat dan dat rassistische teksten direct
worden overgenomen en de gekoloniseerden zichzelf moeten categoriseren of zich laten
categoriseren. Beschrijvingen werden als feiten aangenomen, er was geen weerwoord en er
ontstonden stereotypen van groepen mensen.40 Door gebruik van de tegenwoordige tijd en de
derde persoon werden de inwoners van een gekoloniseerd land gehomogeniseerd, zo werden
38 Ibidem, 405-409. 39 Gandhi, Affective communities, 19.
40 Edward Said, in: Mills, der Diskurs, 118-119.
16
zij een ‘exemplaar’. Dit had consequenties voor de rechten en het leven van de
gekoloniseerden. Immers bepaalde groepen werden erkend, maar anderen werden slaven of
zelfs als dieren opgejaagd en gedood.41 Said richt ook zijn pijlen op de zionistische
propaganda in de VS, waarbij de islamitische Arabier als terrorist en irrationeel hater van het
Westen, als vijand dus, wordt afgebeeld. Het Palestijnse geweld wordt gezien als irrationele
agressie en niet als verdediging of opstand.42 Er ontstond dus een polarisering met aan de ene
kant de Europeanen en Amerikanen, het Westen, en aan de andere kant de gekoloniseerde
landen in Azië en Afrika. Het gevolg van deze indeling was dat er voortdurend een groep
mensen was die zich afvroeg waartoe zij behoorden; vielen zij onder de groep van
Europeanen of behoorden ze bij de gekoloniseerden? Said bevestigt dus de idee van Derrida
dat een goede democratie alleen mogelijk is als er acceptatie is van zowel singulariteit als
gelijkheid van de ander.
Hoe de door Said beschreven situatie was ontstaan verklaren de Amerikaanse
wetenschappers Ann Stoler en Frederick Cooper in hun boek Tensions of Empire: Colonial
Cultures in a Bourgeois World. We spreken over het Europa van net na de Verlichting, na de
Franse Revolutie en tijdens de opkomst van het liberalisme. Er ontstond een Europese
bourgeoisie tegelijkertijd met een enorme technische vooruitgang, economische groei en meer
rationalistische systemen van regeren. Er ontstonden ook nieuwe systemen van in- en
exclusie, gebaseerd op ideeën van bijvoorbeeld inwonerschap en souvereiniteit. Er ontstond
een duidelijke ‘Homo Europealus’ en met hem kon het imperialisme worden uitgebouwd.43
De van oorsprong Oostenrijkse econoom Schumpeter toont zelfs aan dat dit moderne
imperialisme een terugval liet zien, in militaire en aristocratische zin, naar Europa’s verleden.
Het kon niet zonder het geweld en militarisme, die dat verleden kenmerkten.44 Ras, klasse en
gender hielpen om morele superioriteit te definiëren en hielden culturele verschillen én
diverse vormen van geweld, in stand. Hoe een persoon was gelabeld bepaalde of er deuren
voor hem of haar open gingen of juist werden gesloten. De ‘otherness’, ook van
gekoloniseerde personen, was niet stabiel. De omstandigheden en de eventuele politieke
consequenties hiervan bepaalden of in- of exclusie plaatsvond. Binnen het liberalisme was
een verschil te zien tussen theorie en praktijk. De theorie hield sinds de zeventiende eeuw in,
dat er universaliteit bestond voor alle mensen, dus inclusie was mogelijk voor een ieder die
zich bij een bepaalde groep of land wilde aansluiten. Maar in de praktijk was er een
41 Ibidem, 123. 42 Edward Said, ’Propaganda and war’, Al-Ahram 549, 30/8-5/9/2001. 43 Stoler en Cooper, Tensions of empire, 13-14. 44 Ibidem, 15.
17
systematische politieke exclusie van diverse groepen en typen van mensen. Een botsing dus
van theorie en praktijk.45 Door de geboorte zijn de meeste redenen voor exclusie al
vastgelegd. Hoewel de liberale theorie erkenning inhoudt van ras, status en achtergrond, is
exclusie niet uitgesloten, ondanks dat ieder mens van nature vrij is, gelijk en rationeel. De
Engelse filosoof John Locke, die als voorloper van het liberalisme wordt beschouwd, zei:
‘alle mensen behoren bij de “State of perfect freedom”.46 In deze staat zouden alle mensen
vrij zijn, zich vrij moeten kunnen organiseren en groeperen. Zij bepalen wie hun
afgevaardigden zijn en deze afgevaardigden zijn aan grenzen gebonden die het volk bepaalt.
Dit zijn natuurlijke rechten, volgens Locke, maar sociale en economische ongelijkheden
worden daarmee niet ontkend. De “perfect freedom” moet wel binnen de grenzen van de
natuurwet blijven, die blijkbaar aangeeft dat er altijd mensen zijn die zich boven anderen
verheven voelen en stellen. 47
De Duitse filosoof Fichte heeft zich rond 1800 ook over de verschijnselen van in- en
uitsluiting gebogen en geconcludeerd dat er onzichtbare banden zijn die een bepaalde
gemeenschap puur en ‘zuiver’ proberen te houden, dus alleen ‘eigen’ mensen die voldoen aan
voorgeschreven eisen horen bij een bepaalde groep; die onzichtbare banden veroorzaken
angst voor penetraties bij de grenzen. Bij deze grens bestaat gecontroleerde passage en
uitwisseling: Wie mag erin en wie niet? Wie hoort bij de groep en wie niet? 48 De
Amsterdamse professor Mireille Rosello gebruikt hiervoor de metafoor van water en aarde:
als de aarde permeabel is kan water erin doordringen, maar als de aarde droog en hard is, is ze
totaal ondoorlaatbaar. Er bestaan volgens haar altijd wel permeabele, open-minded
gemeenschappen, waar bij ‘de Ander’ welkom is, maar aan de andere kant staan de
ondoorlaatbare gepolitioniseerde groepen, waarbij de identiteit streng wordt gecontroleerd.
Vaak zijn zij xenofobisch.49
De Amerikaanse onderzoeker Chung vindt deze situatie ook terug in haar casestudies.
Zo onderzocht zij de verhouding tussen de Engelse missionaris, schrijver en dichter Edward
John Thompson en de Indiase dichter en Nobelprijswinnaar Rabindranath Tagore. Thompson
verklaart na zijn eerste bezoek bij Tagore: ‘I loved him long before the evening was done’ en
na dertig jaren intensief contact schrijft Tagore: ‘I hope we are friends and you will not
misunderstand me.’ Maar in die tussenliggende dertig jaren hebben zij ondervonden dat ze uit
45 Ibidem, 77. 46 Ibidem, 82. 47 Ibidem, 82. 48 Ibidem, 243. 49 Mireille Rosello, Infiltrating culture, power and identity in contemporary women’s writing (Manchester
and New York 1996) 10.
18
twee verschillende werelden kwamen, waarvan de kloven door hen niet waren te
overbruggen. Tagore richtte zich op zijn Pan-Aziatisch idee, was een passivist en wilde een
onafhankelijk India. Bovendien beschuldigde hij het Westen van agressiviteit en hebzucht,
omdat zijzelf niet genoeg natuurlijke bronnen hadden. Thompson, die Tagores werk vertaalde,
bleef bewust een echte Engelsman en wilde de Engelse taal en cultuur in India stimuleren,
maar ook de oosterse cultuur bewaren. Bij het vertalen van Tagores gedichten en bij het
schrijven van zijn biografie ontstonden er grote spanningen tussen hen, omdat het onmogelijk
bleek de Indiase gevoelens en waarden van Tagore op de juiste wijze in het Engels over te
dragen. Het bleek onmogelijk nader tot elkaar te komen.50 Ook hier dus weer bevestiging van
Derrida’s theorie over democratie, dat gelijkheid en singulariteit moeilijk te verenigen zijn.
Uit al deze waarnemingen blijkt dat er ten tijde van Kartini wel degelijk sprake was
van sociale in- en exclusie. Daarmee moet zij geworsteld hebben. Dit hield namelijk in dat
vriendschap tussen haar en haar Nederlandse correspondentievriendinnen alleen mogelijk was
als er geen sociale exclusie was en er wel plaats was voor totaal verschillende
persoonlijkheden en achtergronden. Waarschijnlijk was Kartini zich dit alles eerst maar ten
dele bewust, omdat ze zich zo Europees voelde. Maar later, toen Europa meer voor haar ‘in
zicht’ begon te komen, werd ze zich ook haar Javaanse omgeving meer bewust. Zij bevond
zich in de gevarenzone tussen culturele in- en exclusie. Maar ook de haar eventuele vrienden
bevonden zich in dit gebied. Vanuit deze gedachten kunnen lijnen worden gelegd naar het
onderzoek van Kartini’s brieven en de contexten van de hoofdpersonen. Want de vraag
ontstaat in hoeverre ook Rosa Abendanon werd bepaald door in- of exclusie van mensen
binnen haar groep van koloniserende Nederlanders. Maar ook in hoeverre Stella Zeehandelaar
werd bepaald door haar sociale bevlogenheid in Amsterdam, was zij politiek gedreven?
Behoorde zij bij een groep van gelijken, waar niet iedereen zo maar bij kon horen? En in
hoeverre blijkt uit Kartini’s brieven dat er in- en exclusie plaats vond in haar dagelijkse
omgeving en waar dat bestond ten aanzien van de Nederlanders? En kon er dan in deze
situaties wel enige vorm van vriendschap bestaan?
De vraag of en zo ja en wanneer er sprake was van sociale in- of exclusie wordt in hoofdstuk
3 nader onderzocht.
50 Chung, Across the colonial divide, 206, 214, 228, 242.
19
2 HISTORISCHE CONTEXTEN
Er was veel gaande in het Europa van rond 1900, het was een turbulente tijd. Op koloniaal
gebied zocht men naar een herijking van de politiek; in Engeland was er een poging om het
imago van het British Empire te verbeteren en in Nederland ontstond de ethische politiek.
Op maatschappelijk terrein waren de vrouwenemancipatie, het socialisme, het liberalisme en
de bourgeoisie in opkomst. Er ontstond meer individualisering en betere communicatie. De
mobiliteit nam toe en hierdoor was er ook meer uitwisseling mogelijk tussen verschillende
culturen. Er was een enorme economische groei door snelle en belangrijke technische
ontwikkelingen en door de industriële revolutie.
2.1 Nederland versus Nederlands-Indië rond 1900
Zoals beschreven is de tijd rond 1900 in Europa de tijd van net na de Verlichting en de Franse
Revolutie. Door bovengenoemde ontwikkelingen ontstonden meer democratische
regeersystemen.
In de verhouding van Nederland en Nederlands-Indië ontstond er in deze tijd een
overgang van het Cultuurstelsel, waarbij het grootste deel van de landbouwopbrengsten voor
Nederland bestemd was, naar de ethische politiek. Hierbij was het de bedoeling dat de
gekoloniseerden beter zouden worden ontwikkeld, opdat zij in de toekomst meer zelfstandig
zouden kunnen zijn; maar ze zouden wel altijd onder Nederlands bewind blijven en de
ontwikkeling moest volgens Nederlandse normen gebeuren.
Rob Nieuwenhuys noemt de periode van rond 1870-1914 tempo doeloe, de tijd van
vroeger.51 Deze tempo doeloetijd was ook in Indonesië de tijd van intensivering van
economische activiteiten. Het werd de tijd van ‘furore- en fortuinmakende suikerlords, koffie-
en tabakskoningen en theeheren’.52 Maar ondanks deze ontwikkelingen in moederland en
kolonie, bleven de ongelijkheden tussen de inwoners van beide landen bestaan. Hoewel de
ethische politiek wel met zich meebracht dat de gekoloniseerden geleidelijk aan meer werden
ontwikkeld, werden zij toch zelden of nooit beschouwd als echte Nederlanders, laat staan als
gelijken. De opleidingen werden gegeven ter meerdere eer en glorie van de Nederlanders en
er bleef een sociale distantie. Zelfs rond 1920 beschouwden Nederlandse feministen, zoals
51 Rob Nieuwenhuys, in: Roel de Neve, ’Nederlandsch Indië’, De koloniale ervaring vanuit letterkundig en
cutuurhistorisch perspectief (Open Universiteit Nederland Heerlen) reader 2, 14. 52 Roel de Neve, ’Nederlandsch-Indië’, De koloniale ervaring vanuit letterkundig en cultuurhistorisch
perspectief (Open Universiteit Heerlen 2012) reader 2, 14-15.
20
Aletta Jacobs, de gekoloniseerde vrouwen nog steeds als onontwikkeld, zoals Edward Said
waarneemt.53 De vrouwelijke solidariteit ging niet over de koloniale scheidslijn heen en er
waren geen gemeenschappelijke doelstellingen.54
De verhouding tussen kolonisator en gekoloniseerde werd een soort
ouder-kindverhouding. Doordat de gekoloniseerde als het ware ‘De Ander’ bleef, bleef hij
daardoor ook van de Europese samenleving afgesloten.55 De Europese kolonisator
daarentegen werd krachtiger en zijn identiteit groeide doordat hij zich ging afzetten tegen de
Oriënt als zijnde een soort surrogaat, een minderwaardig iets.56 Kolonisatie, hoewel in veel
verschillende samenhangen gebruikt, impliceert eigenlijk altijd een structurele dominantie van
(vaak gewelddadige) onderdrukking, stelt Chandra Talpade Mohanty.57 Ann Laura Stoler
concludeert in haar boek Tensions of Empire: Colonial Cultures in a Bourgeois World
vervolgens, dat het bijna onmogelijk was voor personen die in Nederlands-Indië waren
opgegroeid en opgevoed, om dragers te zijn van de Westerse cultuur en beschaving. Dus was
het voor hen ook nauwelijks mogelijk om Nederlands staatsburger te worden omdat de regels
voor in- en exclusie zeer stringent waren. In 1884 bijvoorbeeld was het hiervoor nodig om het
Christelijk geloof aan te hangen, vloeiend Nederlands te spreken en getraind te zijn in
Europese morele ideeën. Voor dit laatste vooral was het nodig om in een Europese omgeving
‘opgeleid’ te worden tot Europeaan. Mocht dit dan lukken dan gaf dat erg veel voordelen.
Niet alleen cultureel behoorde men dan tot de Europeanen, maar ook juridisch, en zo zou men
dan Europees staatsburger kunnen worden. Er was namelijk in die tijd een juridisch
onderscheid tussen Europeanen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen. Het gevaar hier was
natuurlijk wel dat, als men Europeaan werd, er een distantie ontstond tot de eigen originele
cultuur, waardoor de natuurlijke veiligheid van de thuisbasis, dus het beschermde familie- en
dorpsleven, in gevaar kwam.58
Duidelijk is dus, dat Kartini werd geboren en getogen in een periode waarin Nederland
de gekoloniseerden wilde ontwikkelen, het liefst vanuit de eigen geleding. Maar wel met de
idee in het achterhoofd dat de Nederlanders boven de gekoloniseerden waren verheven en
daarom ook altijd de overheersers zouden blijven, ook al zouden de gekoloniseerden meer
zelfbestuur krijgen. Voor de gekoloniseerde was het dus belangrijk zo ‘dicht mogelijk’ bij die
53 Edward Said, in: Locher-Scholten, Women and the colonial state, 26-27. 54 Locher-Scholten, Women and the colonial state, 40, 155. 55 Edward Said, in: Mills, der Diskurs, 123. 56 Edward Said, Orientalism (London 2003) 3. 57 Chandra Talpade Mohanty, Under western eyes: feminist scholarship and colonial discourse, weldd.org
1/333. dd.02.03.2015
58 Stoler en Cooper, Tensions of empire, 244-278.
21
Nederlander te komen. Dat zou haar, of zijn, status ten goede komen, zowel in welvaart als in
welstand. Hiervan waren ook Kartini en haar familie overtuigd. Al drie generaties lang werd
bij hen Nederlands spreken en schrijven geleerd en met name de mannen konden zich verder
ontwikkelen, waar mogelijk in Nederland. Dit was de enige manier om een ambtelijke
carrière te maken en meer aanzien te verwerven voor inwoners van Nederlands-Indië.
Raden Adjeng Kartini en haar correspondentievrienden en –vriendinnen moeten dus
worden onderzocht in het historisch perspectief als hierboven is beschreven. De sociale en
politieke omstandigheden hebben immers altijd invloed op dat wat mensen uiten in hun
spreken, doen en handelen. Wat Kartini betreft is dit van belang omdat, zoals ook Joost Coté
nadrukkelijk aangeeft, Kartini de toon van haar brieven heeft aangepast aan de ontvanger, dus
diplomatiek te werk ging.59 In de tweede plaats omdat in de diverse uitgaven van Kartini’s
brieven rekening is gehouden met personen en omstandigheden die in die brieven voorkomen,
of met personen die deze brieven onder ogen zouden krijgen.60 De inhoud zou politiek
onverstandig kunnen zijn en misschien nadelig voor het doel van deze uitgaven. Dit is terug te
vinden in zowel Door duisternis tot licht van 1911 als de uitgave van Brieven aan Rosa
Abendanon door Jaquet in 1987. Jaap Anten heeft dit laatste boek hierop onderzocht.61
2.2 Raden Adjeng Kartini
In the course of her short life, Raden Adjeng Kartini was the first Indonesian woman to
openly express a profound desire not just to be better educated but also to be socially useful.62
Deze tekst staat als begin van het artikel over Raden Adjeng Kartini (fig. 1) in de
encyclopedia of Women social reformers en is een zeer compacte samenvatting van de waarde
van Kartini voor Indonesië, Nederland en andere delen van de wereld. Kartini werd geboren
op 21 april 1879 in Majong (Midden Java), Nederlands-Indië, en was de dochter van de
wedono, het districtshoofd aldaar, te weten R.M.A.A. Sosroningrat (fig. 2) en zijn eerste
vrouw Ibu Ngasirah.(fig. 3) Een jaar na haar geboorte werd haar vader benoemd tot regent
van Japara. Hier speelde het grootste deel van Kartini’s leven zich af, ‘in ’t vergeten
59 Joost Coté, Kartini, the complete writings 1898-1904 (Clayton Victoria Australia 2015) xiv. 60 Coté, Kartini, 34. 61 Jaap Anten, ’De ontbrekende brief van Kartini’, Indische Letteren 20 (2005) 25. 62 Helen Rappaport, Encyclopedia of women social reformers (Santa Barbara Ca, Denver Col, Oxford England
2001) 351.
22
uithoekje, ’t land waarachter geen land meer is en dat Japara heet’.63 Kartini werd vooral
opgevoed door haar vader en zijn belangrijkste vrouw, de Raden Ajoe Moerjam. (fig. 4) Haar
echte moeder Ngasirah bleef een bijvrouw, maar kreeg wel in totaal acht kinderen met deze
regent. Dit feit al, opgevoed te worden door een moeder die niet haar biologische moeder was
met haar echte moeder in de nabijheid, was een situatie waaronder Kartini vreselijk heeft
geleden. Zij besefte hoe het haar aan liefde ontbrak van haar stiefmoeder en hoe haar eigen
moeder zich moest inhouden en buigen voor de situatie. Wel kreeg ze geleidelijk aan meer
achting en respect voor haar stiefmoeder vooral omdat deze haar broertjes en zusjes met veel
liefde verzorgde. Kartini voelde zichzelf schuldig over het feit dat haar stiefmoeder niet echt
van haar hield en zich afsloot voor haar en zij droomde ervan ooit deze liefde te winnen, ook
in het belang van haar eigen moeder.64
Mede uit deze situatie vloeide Kartini’s angst voort om ooit ook zelf te moeten trouwen
met een voor haar onbekende man, die bovendien ook meer vrouwen zou hebben. Vanaf haar
twaalfde jaar moest zij, na een goede lagere schoolopleiding, thuis blijven. Thuis in de
Kaboepaten, de ambstwoning, van haar vader. Daar moest zij wachten tot haar vader een man
voor haar had gevonden en het moment van uithuwelijken daar zou zijn. Intussen mocht ze
lezen, schrijven, batikken en schilderen en…natuurlijk….vloog ze soms tegen de muren op.
Het uithuwelijken maakte ze tot haar schrik al mee bij haar oudste zusje Kardinah. Deze was
daar zelf ook niet blij mee, maar had geen keus. Zij waarschuwde Kartini, dat ze moest
proberen op tijd weg te zijn, zodat dit haar niet zou overkomen. Maar Kartini bleef thuis en
droomde er steeds meer van verder te mogen studeren en vandaaruit iets te kunnen betekenen
voor de mensheid. Deze mensheid bestond in dit geval vooral uit de vrouwen en meisjes op
Java en met name de adellijken onder hen. Temeer daar ze steeds meer besefte dat het
beëindigen van het verplichte huwelijk en de polygamie alleen kon worden gerealiseerd
vanuit de Javaanse vrouw zelf. Toen Kartini tien was zag ze een krantenbericht over de
Indiase Pandita Ramabai (1858-1928), die zich onder andere inzette voor de bestrijding van
polygamie en scholing voor haar landgenoten. Na het lezen van dit artikel reageerde Kartini:
‘ik gloeide van geestdrift en beefde van opgewondenheid: niet alleen voor de blanke vrouw is
het mogelijk een zelfstandig bestaan te veroveren! Ook de bruine Indische vrouw kan zich vrij
63 Frits Jaquet, ’Kartini; een reactie’, Indische Letteren 3 (1988) 75-83. 64 Kartini, Kartini, brieven aan mevrouw R.M.Abendanon-Mandri en haar echtgenoot, met andere documenten,
F.G.P.Jaquet ed. (Dordrecht 1987) brief d.d. 21.12.1900.
23
en onafhankelijk maken. Dagenlang dacht ik aan haar. Wat een goed en moedig voorbeeld
toch kan, vermag!’65
Na de lagere school mocht Kartini wel thuis verder leren en lezen. Hierin werd ze
vooral begeleid door mevrouw Marie Ovink-Soer, de vrouw van de locale afgevaardigde van
het Binnenlandsch Bestuur en bekend Nederlands feministe, die ook publiceerde in
Nederlands feministische tijdschriften. Door haar leerde Kartini de Nederlands feministische
literatuur kennen. Bovendien kreeg ze schilderlessen van haar, leerde Europees koken en ze
ontwikkelde haar Nederlandse taal verder.66 Doordat Kartini zoveel Nederlandse boeken en
bladen las was haar wens eigenlijk om naar Nederland te gaan en verder te studeren en ook
om daar deel te nemen aan de acties voor de vrouwenontwikkeling. Het Europese feminisme
sprak haar erg aan en ze had dan ook niet voor niets al drie keer Hilda van Suylenburg
gelezen, het boek waarin een Nederlandse jonge vrouw, misschien een beetje een voorbeeld-
evenbeeld van Kartini, zich vrij weet te maken uit de benauwde verplichtingen, die er voor de
Nederlandse aristocratische vrouw bestonden. Ook deze vrouwen moesten wachten op een
huwelijkspartner en tot die tijd zich bezig houden met lezen, schrijven, kunst en sociale
werken. Het was het ennuie van de negentiende eeuw dat zich daar afspeelde. Voor deze
dames was het grootste gevaar, en schande, om geen man te vinden, waardoor zij dit saaie
leven zouden moeten blijven voeren en waarschijnlijk geen groot inkomen zouden kunnen
verwerven. Zowel in Nederland als op Java heerste nog steeds een misogyne sfeer en
daardoor voelde Kartini zich sterk betrokken bij het Nederlands feminisme. Ze nam dan ook
enthousiast deel aan de Haagse Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 door
Javaanse handwerken in te sturen. Het was de eerste belangrijke publieke feministische
activiteit in Nederland.
Nu wil het geval dat Kartini juist leefde in de periode dat in Nederland de reeds
genoemde ethische politiek geïntroduceerd werd. Kartini, de jonge vrouw die zich zo graag
verder wilde ontwikkelen en deze ontwikkeling vervolgens door wilde geven aan de Javaanse
vrouw van goeden huize, paste daarom precies in dit nieuwe wenspatroon van Nederland.
Kartini wilde weliswaar deze ontwikkeling beginnen bij de aristocratische Javaanse vrouw,
maar dan vervolgens zouden deze vrouwen de ontwikkeling door moeten geven aan hun
kinderen en kon deze verder worden verbreid onder het Javaanse volk.67
65 Dineke Stam, ’Sporen van Aletta leiden naar Kartini’, Javapost 5 (2012). 66 Joost Coté, On feminism and nationalism, Kartini’s letters to Stella Zeehandelaar 1899-1903 (Clayton
Victoria, Australia 2005) 4. 67 Kartini, ‚Geef den Javaan opvoeding!’, in: Kartini, Door duisternis tot licht, gedachten van Raden Adjeng
Kartini. J.H.Abendanon ed. (’s Gravenhage1912) 23.
24
Deze denkbeelden van Kartini liepen dus parallel aan de nieuwe gedachten in
Nederland. Dan was het ook vanzelfsprekend dat diegenen die als opdracht hadden de
ethische politiek te implementeren, veel belangstelling hadden voor Kartini, die overigens
intensief samenwerkte met haar twee zusjes Kardinah en Roekmini (afb. 5). Nederland zocht
en vond Kartini, om te beginnen door het echtpaar Abendanon, dat op 8 augustus 1900 in
Japara op bezoek kwam.68 De heer J.H.Abendanon was directeur van het Departement van
Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid in Nederlansch-Indië en zocht medewerkers om de
Nederlandse nieuwe ethische ideeën te verwezenlijken (afb. 7). Kartini bouwde met hem en
zijn echtgenote een intensieve band op en zij luisterden naar haar en stimuleerden haar in haar
reeds genoemde plannen en idealen. Waar zij ook waren, een veelvuldige briefwisseling bleef
bestaan en af en toe bezocht de heer Abendanon Kartini en haar familie weer. Kartini vertelde
aan mevrouw Rosa Manuela Abendanon-Mandri (fig. 6) veel dingen die haar op het hart
lagen en vond in dit correspondentiecontact een soort moeder. Waarschijnlijk speelde de
afkomst van Rosa hierin ook een rol. Als Portoricaanse was ze minder stijf dan de
Nederlanders, wat bijvoorbeeld blijkt uit de spontane arm om Kartini’s schouders en de
beschrijving van ‘de warme zachte handjes’ van Rosa.69 Zij noemde haar ook meestal
moedertje en stelde zichzelf op als dochter. Misschien was zij een beetje de moeder die
Kartini had gemist? In 1903 schreef Kartini: ‘Mijn liefste, dierbaarste Moedertje, ’t is mij
soms, of U de enige moeder is, die ik ooit had.’ En als ze later zwanger is: ‘Mijn liefste
moedertje, de laatste groet van uwe dochtertje als jong meisje’ en: ‘ik maak U oud,
Moedertje, ik maak u grootmoeder.’70 In de correspondentie is in ieder geval te lezen dat Rosa
veel invloed heeft gehad op Kartini en haar gestimuleerd heeft in haar activiteiten en acties.71
De meeste van de bewaard gebleven brieven van Kartini waren aan Rosa gericht. Of Kartini
zich bij iedere brief bewust was van het feit dat ze iets voor elkaar wilde krijgen, iets wilde
bereiken in de zin van studie en beroep, is niet helemaal duidelijk, maar wel komen deze
dromen en idealen regelmatig in de brieven voor en ook de vreugden en teleurstellingen
hierover.
Kartini correspondeerde met nog veel meer mensen en ze schreef ook artikelen in
tijdschriften als De Echo en de Hollandsche Lelie. Ze was zich goed bewust van het feit dat ze
als reclame diende voor die bladen:
68 Jaquet, Kartini, een reactie, 77. 69 Ibidem, 79. 70 Kartini, Kartini, brieven d.d. 07.11.1903 en 06.03.1904. 71 Coté, Kartini, The complete writings, xiv.
25
‘Denkt U, dat wij niet weten waarom de Echo gaarne stukken van ons plaatst, al zijn ze nog
zoo onnoozel? ’s Is een mooie reclame voor het blad. De Hollandsche Lelie stelde mij hare
kolommen ter beschikking, en verzocht de redactrice keer op keer brieven van me te mogen
plaatsen, waarom? Voor de reclame! Brieven van eene echte dochter van het Oosten, van een
“heusch Javaansch meisje”, gedachten van zoo’n halfwilde en dan door haarzelf in een
Europeesche taal geuit, o hoe “vreeselijk interessant”!72
Maar ondanks dat Kartini zich dit reclame-effect bewust was, ging ze toch door met deze
publicaties. Ze dienden namelijk ook voor háár doel. Op 7 juni 1903 schrijft ze: ‘Wij weten
drommels goed dat wij menigeen tot reclame dienen! (…) Als de zaak of mijne landgenooten
er maar door gebaat worden, wat beteekenen persoonlijke onaangenaamheden? Alles voor ons
volk!’73 Hier is te zien dat Kartini er alles voor over heeft om de scholing en de vrijheid van
de Javaanse vrouw te bewerkstelligen. Haar relatie met zowel de Europese lezer in het
algemeen, als ook met haar correspondentievriendinnen stond in het teken van deze
doelstellingen.
Eigenlijk wilde ze later schrijfster worden. Ze beheerste het Nederlands buitengewoon
goed, zeker gezien het feit dat ze alleen de lagere school had doorlopen. Bovendien wist ze in
haar schrijven heel goed haar emoties te uiten. Als we haar schrijfstijl vergelijken met boeken
uit die tijd zoals Hilda van Suylenburg, een zeer bekende emancipatieroman geschreven door
C. Goekoop-de Jong van Beek en Donk, dan is die stijl duidelijk terug te vinden bij Kartini.
Zij vindt dit boek ‘de Ratoe’, ‘de Vorstin’, onder de werken over vrouwenemancipatie, en had
zich in haar kamer opgesloten om het boek in één keer uit te lezen. Het sleepte haar helemaal
mee.74
Als voorbeeld zijn hier twee teksten ter vergelijking:
Kartini:
‘Ik weet, de weg, dien ik wensch op te gaan, is moeilijk, vol doornen, distelen, kuilen; hij is
steenachtig, hobbelig, glibberig, hij is….ongebaand! En al zal ik dan zoo gelukkig niet zijn,
het einddoel te bereiken; al zal ik halverwege reeds bezwijken; ik zal gelukkig sterven, want
de baan is dan toch gebrooken en ik heb mee geholpen opbreken den weg, die leidt naar de
vrijheid en zelfstandigheid van de Inlandsche vrouw.75
En Hilda:
72 Kartini, Kartini, brief d.d. 27.10.1902. 73 Ibidem, brief d.d. 07.06.1903. 74 Ibidem, brief d.d. 12.01.1900. 75 Ibidem, brief d.d. 07.10.1900.
26
‘Dienende liefde! Ja, dat is het! Wat is het een prachtig woord! Alles sluit het in zich van
zelfvergeten, en offeren en geduldig zijn en onvermoeid!(.....) O! dienende liefde, het zich
wijden aan, het opbouwen van anderen en daardoor het komen tot klaarheid voor zich zelf, het
in volheid ontwikkelen van eigen krachten. “Zoo wie zijn leven verliezen zal, die zal ’t zelve
vinden!”(…… )Nu verstond ze de waarheid daarvan. Het groote leven ingaan troostend,
helpend, reinigend….’76
Zowel in de vorm als in de inhoud zijn hier overeenkomsten te zien. Beide teksten worden
hartstochtelijk geschreven, met bijna hartverscheurende uitroepen, veel herhalingen en
uitweidingen. Het is de schrijfstijl van rond 1900, de stijl van een jonge vrouw in die tijd in
Nederland, die zich los wil maken van de conventies, zichzelf wil ontwikkelen en dienstbaar
wil zijn aan de vrouwen in hun samenleving.
Wat bovendien blijkt uit Kartini’s uitingen is dat ze een enorm sterk religieus besef
had. Ze was Mohammedaanse en haar klacht daarover was dat ze de Koran niet kon lezen
omdat die alleen in het Arabisch beschikbaar was. En Arabisch leren ging haar te ver, sterker
nog, ze mocht geen verdere talen leren volgens de adat, de Javaanse traditie, alleen Javaans
en Nederlands waren toegestaan. Graag had ze wel eens in de Koran die artikelen willen
opzoeken waar het verplichte huwelijk en de polygamie werden voorgeschreven. In de brief
van 6 november 1899 schrijft ze aan Stella, die waarschijnlijk vragen gesteld heeft over haar
religie:
’Van de Mohammedaansche leer kan ik je niet vertellen, Stella. Zij verbiedt haar belijders aan
belijders van een ander geloof over haar te spreken. En, in trouwe, ik ben een
Mohammedaansche, omdat mijne voorouders dat waren.’77
Door haar Hollandse contacten, zowel schriftelijk als mondeling, is Kartini duidelijk ook
beïnvloed door het Christendom. Zij maakte van deze mix zelf als het ware een nieuwe, eigen
levensbeschouwing. En ze schrijft aan Stella:
‘Op het “goed zijn” komt het aan, “godsdienst is bedoeld als een zegen voor de menschheid,
om een band te vormen tusschen alle schepselen Gods…..Vaders, Broers en zusters, van die
ene Vader, moeten elkaar liefhebben, helpen, sterken, steunen. O, God, soms zou ik wenschen,
dat er nooit een godsdienst had bestaan. Want deze zou alle menschen tot één moeten
76 C. de Jong-van Beek en Donk, Hilda van Suylenburg, (Amsterdam 1897) en ibook 634-635. 77 Kartini, Kartini, brief d.d. 06.11.1899.
27
vereenigen, maar is door alle eeuwen heen oorzaak geweest van strijd en verdeeldheid, van de
bloedigste en gruwelijkste moordtooneelen.” 78
En:
‘De kern van alle godsdiensten is het “goede”, bedoeld om als zegen, om een band te vormen
tusschen alle schepselen Gods, blank of bruin, van welken stand, sexe, geloof; allen zijn we
kinderen van één Vader, van één God!’79
Kartini pleit er voor dat de zending vanuit Nederland een andere insteek krijgt, meer vanuit de
nieuwe ethische politiek. Niet meer om van Mohammedanen Christenen te maken, maar om
vanuit liefdesbeginsel het volk van Java wél te doen. Dit omdat men dan niet de
Mohammedaan tegen zich in het harnas jaagt en meer kan bereiken:
‘Wil men de Javaan absoluut godsdienst leeren, welnu, leer hem den eenigen God kennen, den
Vader van liefde, die de Vader is van elle schepselen, van Christenen zoo goed als van
Mohammedanen, Boeddhisten, Joden enz….’80
Kartini is zich wel bewust dat het Nederlands christelijk kabinet van dat moment dit zo niet
graag wil horen. Zij wilden immers de zending richten op het bekeren van de mensen tot het
Christendom, door afstand te doen van de voorgaande religie. Dus niet een
combinatiemogelijkheid, zoals Kartini hier voorstelt.
Uit veel brieven blijkt haar afhankelijkheid en gehoorzaamheid aan God. ‘Ik wil mijn
titel waardig maken, die er is: “kind-Gods”,’ schrijft ze vlak voor haar huwelijk aan Rosa.81
Maar ze kon ook religieuze grappen maken. Zo merkt ze op nadat ze ernstig ziek is geweest:
‘Zoo gauw gaat men niet naar den hemel, dat moet verdiend worden. En ik heb nog niets
gedaan, dat mij den hemel verdienen doet.’82 En in de brief van 8 april 1902 nadat ze
slachtoffer was geworden van de cholera schrijft ze:
‘En bijna was ik ook ’t kind van de rekening geweest. Mama heeft mij toen weggemaakt met
brandewijn, waarin kruiden waren getrokken. Nu kan men ook zeggen, dat ik eens
smoordronken ben geweest.’83
78 Ibidem. 79 Ibidem. 80 Ibidem. 81 Ibidem, brief d.d. 01.08.1903. 82 Ibidem, brief d.d. 21.12.1902. 83 Ibidem, brief d.d. 08.04.1902.
28
Het belangrijkste contact voor dit onderzoek is dat met Stella (Hartshalt-) Zeehandelaar, een
socialistisch-feministische jongedame in Amsterdam, waarover hieronder meer. In deze
briefwisseling is het duidelijkst te zien hoe Kartini bezig was met feminisme en
vrouwenemancipatie. Juist omdat Stella daarin actief was in Nederland kon Kartini al haar
gedachten over ontwikkeling van de vrouw, zowel in Nederland als op Java, met Stella
uitwisselen. Bovendien was Stella van Kartini’s leeftijd, slechts vijf jaar ouder, en er wordt
dan ook al snel in de briefwisseling overgestapt van het formele “U” op het amicale “je”. In
hoofdstuk drie zal nauwkeuriger gekeken worden naar de symbiose tussen deze twee
vrouwen.
Kartini besefte steeds meer dat ze bij twee culturen behoorde, dat was moeilijk en
zwaar voor haar. Haar ontwikkeling dankte ze voor het grootste deel aan de Nederlanders,
waardoor ze dus sterk werd beïnvloed door de Nederlandse taal en de Nederlandse cultuur.
Maar mede door deze ontwikkeling besefte zij ook steeds meer de waarden van de eigen
cultuur. Dit was voor een deel een drempel bij de contacten met de Nederlanders, want die
zouden dit nooit helemaal kunnen begrijpen; Kartini’s eigen cultuur bleef een onbekend
gebied voor hen. Een reden ook waarschijnlijk, dat Abendanon bepaalde brieven over
bijvoorbeeld spirituele Javaanse ervaringen in Door duisternis tot licht heeft weggelaten.84
Blijkbaar zou dergelijke informatie bij menig Nederlander niet zo goed overkomen en dat zou
het doel van het boek, namelijk geld inzamelen voor het oprichten van scholen voor Javaanse
vrouwen, in de weg staan. Door het waarnemen van de eigen oeroude Javaanse cultuur
besefte Kartini ook steeds meer dat het belangrijk was deze cultuur verder in de openheid te
brengen en meer bekendheid te geven. Ze zette zich onder andere enthousiast in voor meer
bekendheid van houtsnijwerk, goudsmeden en batikwerken van haar eiland.
Maar bovenal bleef ze zich inzetten om voor haarzelf en haar zusje Roekmini goede
opleidingsmogelijkheden te vinden. Helaas is dat allemaal mislukt, hoewel zij nog wel met
succes een schooltje aan huis hebben geleid. Het studeren in Nederland, dat steeds dichterbij
leek te komen, werd haar plotseling door Abendanon om diverse redenen ontraden. Zijn
eerste argument was dat ze bij terugkomst op Java zou zijn vervreemd van haar eigen volk,
waardoor ouders hun kinderen niet meer onder haar hoede zouden willen geven en het tweede
argument van hem was dat haar vader een dusdanig zwakke gezondheid had, dat zij hem dit
weggaan eigenlijk niet kon aandoen. Dit laatste lag het meest gevoelig bij Kartini en ze kon
dan ook niet anders reageren dan toe te geven en dus van de studie in Nederland af te zien.
84 H.Elderhorst-van Hofwegen, ’Kartini: symboliek, mystiek en goena-goena’, Indische Letteren 19 (2004)
150.
29
Haar vader was namelijk voor Kartini de belangrijkste man in haar leven. Zij hield
ontzettend veel van hem, en wilde niets liever dan het hem naar de zin maken. Zijn zegen
wilde ze eigenlijk hebben bij alles wat ze ondernam. Dit was voor Kartini de enorme strijd
door de jaren heen, omdat zij immers vrij wilde komen van allerlei tradities. Als zij aan die
tradities niet zou gehoorzamen, zou dat direct zowel het gevoel van haar vader als ook zijn
imago erg schaden. Het feit dat haar vader zich dit wel bewust was, en al met veel tradities
had gebroken door de dochters naar de Europese lagere school te laten gaan en hen pas op
latere leeftijd uit te huwelijken, stemde haar zeer mild tegenover hem. Ook het feit dat ze
uiteindelijk wel af en toe naar buiten mocht met haar zusjes en dat zij zelfs het kroningsfeest
van koningin Wilhelmina mochten meemaken, maakte Kartini meer compromisbereid. Ze zou
ook nooit een studie in Nederland of Batavia hebben aangevraagd als haar vader hierin niet
had toegestemd. Susan Moller Okin, feministisch, politiek filosoof in Nieuw-Zeeland,
analyseerde dit gedrag van Kartini, en concludeert dat vooral vrouwen ertoe neigen de last
van hun ouders te willen dragen. Die last met name, waarbij de ouders verwachten van de
kinderen dat ze hun eigen cultuur toch vooral over dragen naar de volgende generatie.85
Kartini’s vader gaf ook geen toestemming voor het uitbrengen van bepaalde artikelen in
tijdschriften en boeken. Dit is misschien een van de redenen dat Kartini in De Echo schreef
onder pseudoniem Tiga Soedara.86
De resterende mogelijkheid voor scholing was op Batavia, maar toen de toestemming
daarvoor eindelijk, na lang wachten binnenkwam was het te laat. Een dag te laat voor verdere
opleidingen, want een man had haar hand gevraagd en haar vader had toestemming gegeven.
Binnen enkele maanden was zij getrouwd met een oudere man met zes kinderen en drie
bijvrouwen. Hij was weduwnaar van zijn Ajoe en Kartini werd haar opvolgster. Daar
gebeurde toch nog waar Kartini al jaren angst voor had: een verplicht huwelijk met een
onbekende man en polygamie. Ook Roekmini ging nu niet naar Batavia. Blijkbaar was dit
voor iedereen zwaar, want het was Kartini in de begintijd verboden er met iemand over te
communiceren. Misschien bedacht ze op dit moment wel de metafoor van de klimplant:
’Ruk de klimplant los van het voorwerp harer innige duizendarmige omhelzing, en zij zal
neerhangen, of alle leven uit haar is gebluscht. Láng zal’t duren, eer zij weer opleven kan.’87
85 Susan Moller Okin, Toward a humanist justice: The political philosophy (Oxford 2009) 198-199. 86 H. Bouman, Meer licht over Kartini (Parijs Amsterdam 1954) 35. 87 Kartini, Door duisternis tot licht, 350.
30
Roekmini vertelde de huwelijksplannen uiteindelijk het eerst aan Rosa. Maar nog voor haar
trouwen gaf Kartini, al dan niet vrijwillig, niet meer toe aan de verdrietige en wanhopige
gevoelens hierover, zo lijkt het, en ze schreef Rosa heel blij en optimistisch over haar
aanstaande man, die in Nederland had gestudeerd, soms Nederlands sprak en veel van haar
idealen deelde. Haar man wilde haar bijstaan bij de plannen voor een houtsnijwerkplaats en
een schooltje; hij wilde haar helpen zowel bij de planning als bij de financiële afwikkelingen
daarvan (Afb. 8). Uiteindelijk zag zij haar toekomst optimistisch tegemoet, niet in de laatste
plaats omdat ze zo ook haar vaders eer, gezondheid en imago niet had geschaad.
Volgens Susan Moller Okin kan het niet Kartini’s eigen vrije wil geweest zijn om zich
te laten uithuwelijken aan een onbekende man, in polygame omstandigheden. Integendeel,
Kartini heeft zich dit alles laten opleggen, volgens Okin, omdat zij ondanks haar opvoeding
en haar verlangen naar vrijheid, zo weinig een authentisch ‘zelf’ ontwikkeld had, dat ze niet
in staat was een weg te vinden, waarbij ze zowel haar ouders dankbaar kon zijn en tevens haar
eigen weg kon gaan. Ze zag niet dat het eigenlijk meer egoïstisch was van haar ouders om van
haar alles te vragen en niets voor haarzelf over te laten.88
Kartini probeerde vervolgens nog wel de toegestane beurs voor haar en Roekmini van
ieder 4800 gulden, dus bijna 8.000 gulden, om te zetten in een beurs voor een begaafde
Sumatraanse jongeman, genaamd Salim, wiens vader maar een tractement had van 150
gulden. Zij schreef ‘gelukkig te zullen zijn als een ander, met dezelfde verlangens, gevoelens
en aspiraties als zij, de vreugde wel zal kunnen smaken, waar hun zielen jaren naar hebben
gesmacht, en die hen ontzegd is.’89
Het geluk, voorzover dat er was, heeft al met al nog geen jaar kunnen duren. Vier
dagen na de geboorte van haar eerste kindje, een zoontje, is Kartini plotseling overleden.
(afb. 10 en 11)
Haar familie, haar Indonesische en Nederlandse vrienden hebben haar nooit vergeten.
Haar werk en idealen werden voortgezet, eerst door haar zusjes, later door meer vrouwen en
mannen. Er is veel bereikt op het gebied van scholing voor de Javaanse vrouw. Kartini staat
bekend als de eerste Javaanse feministe, maar ook als vrijheidsstrijdster. Maar eerlijkheid
gebiedt wel te vermelden dat ruim honderd jaar na de geboorte van Kartini er nog steeds een
afkerigheid bestaat ten aanzien van de afschaffing van de polygamie in Indonesië en dat er
nog zo’n 60% van alle vrouwen en meisjes analfabeet is.90 Soekarno gebruikte Kartini’s
88 Moller Okin, Toward a Humanist Justice, 198-199. 89 Kartini, Kartini, brief d.d. 24.07.1903. 90 Ireen Farjon, ’Kartini , dagboeken, brieven1879-1904)’, Chrysallis 6, (1980) 129-152, aldaar 137.
31
idealen voor de inzet van het Indonesische nationalisme en Soeharto gebruikte ze later als
voorbeeld voor plichtsgetrouwheid van de vrouw en gehoorzame dochter. Na 1998 is het doel
weer het nationalisme geworden. Nog steeds is Kartini een volksheldin. In 1964 werd ze
uitgeroepen tot nationale heldin en de datum 21 april, haar verjaardag, is tot op de dag van
vandaag een nationale feestdag: Hari Kartini, Kartinidag, die zowel in Indonesië als in
Nederland, zij het in mindere mate, wordt gevierd.
Ook in Nederland leefden haar idealen voort. Eerst en vooral door de idealen van de
ethische politiek, die immers voor een groot deel overeenkwamen met Kartini’s idealen. In
1911 werd Door duisternis tot licht uitgegeven. Dit boek bevat een groot deel van de
Nederlandstalige briefwisselingen die Kartini had gevoerd. Daaraan zijn nog een gedicht, Aan
onze vrienden, de nota van Kartini Geef den Javaan opvoeding en Gedachten ontleend aan
niet openbaar gemaakte brieven, toegevoegd. Diverse correspondentiecontacten waren
hiervoor benaderd en de meesten hadden minstens enkele brieven, of delen van brieven
aangeleverd. Abendanon maakte een selectie van zowel de brieven als van de inhoud ervan.
Het was een eerbetoon aan Kartini, maar ook tevens een middel om de kans op het
gemeenschappelijke doel van Abendanon en Kartini, namelijk het oprichten van een school
voor Javaanse meisjes, te verwezenlijken. Het boek was een groot succes en werd meerdere
malen heruitgegeven, steeds met een ander voorwoord van Abendanon. Bij de tweede druk in
1912 vermeldt hij het succes van de eerste druk en de gelden die deze actie hebben
opgeleverd. Zelfs van ‘Hare Majesteit koningin moeder’ was er een geldelijke bijdrage
ontvangen.91 In 1923, bij de vierde druk, vertelt hij dat er inmiddels diverse scholen op Java
zijn gesticht voor meisjes van 6-13 jaar, de eerste in Semarang in 1913, en dat veel jonge
dames inmiddels beroepen uitoefenen als bijvoorbeeld onderwijzeres, verpleegster of arts.92
Zo is Kartini blijven voortleven in zowel de oude Nederlandse kolonie als in Nederland.
Elisabeth Keesing, neerlandicus en historicus, schrijft in haar boek Hoe ruim een kooi
ook is over Kartini: ‘ze was een geboren leidster en een gevangene; een opstandige en een
gehoorzame’.93 En Joop van den Berg schrijft in Trouw, in zijn recensie van Keesings boek:
’Soms leed ze onder haar veelzijdigheid, ze kon tegelijk intellectueel en intuïtief zijn,
liefhebbend en strijdbaar, beheerst en innerlijk kokend’.94
91 Kartini, Door duisternis tot licht (’s Gravenhage 1912, tweede druk) voorwoord. 92 Kartini, Door duisternis tot licht (’s Gravenhage 1923, derde druk) voorwoord. 93 Elisabeth Keesing, Hoe ruim een kooi ook is, leven en lot van Kartini en haar werk (Amsterdam 1996) 192. 94 Joop van den Berg, ’Mijn pen kunnen ze me niet ontnemen’, Trouw d.d. 31.01.1997.
32
2.3 Stella (Hartshalt-)Zeehandelaar
Stella Zeehandelaar werd geboren op 11 november 1874 in Amsterdam, als dochter van een
medicus, die overleed toen Stella nog jong was. Zij werd opgevoed bij een oom en volgde in
Alkmaar de HBS, waarna ze klerk werd bij de P.T.T. in Amsterdam. Hier ontmoette ze later
ook haar man. Beiden waren Joods, maar hij was gedoopt in de Waalse gemeente. Ze deelden
de belangstelling voor muziek en geesteswetenschappen.95 Ze trouwden op 17 mei 1900 en
kregen voor zover bekend, geen kinderen. H. Bouman, die in de vijftiger jaren een korte
biografie schreef van Kartini, meldt dat ‘Stella haar man overheerste en ook wat
geringschattend over mannen in het algemeen dacht.’96 Hoewel in sommige publicaties lijkt
dat Stella in de vijftiger jaren nog in leven was, blijkt dit bij mijn nader onderzoek niet waar
te zijn.97 Stella is overleden op 5 maart 1936 in Merano, Italië. Ik ging op zoek in Merano,
zowel bij de Joodse gemeenschap als bij de gemeente om te weten te komen hoe zij daar
verzeild was geraakt en of er misschien nog een graf was. Mij werd verteld, dat eind jaren
dertig van de vorige eeuw veel Joden naar Noord-Italië waren gekomen om de Nazi’s te
ontvluchten. Maar later vernielden de Nazi’s daar veel akten en graven. Een graf van Stella is
daar niet te vinden. Ook haar man, Willem Petrus Hartshalt (1864-1942) is daar geweest,
maar zijn overlijdensakte bevindt zich in Utrecht. Van Stella is geen enkel spoor te vinden,
ook niet een aanduiding of zij nog kinderen heeft gekregen, waardoor misschien nog iets van
de correspondentie tussen haar en Kartini te vinden zou zijn geweest. Zij was enig kind en
heeft alleen een klein broertje gehad dat, volgens de archieven, als baby al was overleden.
Stella was zowel voor als tijdens haar huwelijk actief voor de lijdende en zwakke
vrouw. Uit de oprichtingsacte van Het Comité voor Moederbescherming en Sexueele
Hervorming blijkt dat zij secretaresse was van het dagelijks bestuur van dit comité.
Bovendien is er in die tijd een verzameld werk verschenen waarin zij en andere feministen
een artikel hebben geschreven. Haar artikel (afb. 12) had als titel ‘Het recht op
moederschap’.98 In dit artikel pleit Stella voor het recht van iedere vrouw om te kunnen
kiezen tussen alleen ‘moeder’ zijn of ook ‘echtgenote’ zijn. Er bestaan, volgens haar, vrouwen
die zich niet geschikt voelen om echtgenote te worden, maar wel erg verlangen naar het
95 Bouman, Meer licht over Kartini 26. 96 Ibidem. 97 Joost Coté, On feminism and nationalism, Kartini’s letters to Stella Zeehandelaar (Victoria Australia 2005)
16 en noot 26. 98 Hartshalt-Zeehandelaar, Estelle H., ‘Het recht op moederschap’, in: M. CohenTervaert-
Israëls e.a., Moederschap: sexueele ethiek (Almelo 1913).
33
moederschap. Natuurlijk komt ook het omgekeerde voor. Maar zij pleit ervoor dat de
ongehuwde moeder meer respect krijgt en ‘dat hun moederschap niet als schande maar als eer
wordt aangerekend, als hooger eer dan aan die vrouwen die het maar al te dikwijls, hoewel
gehuwd, onwillig op zich nemen en het als een last beschouwen.’99 Stella hoopt met haar
artikel de ‘gedachtenwrijving’ over dit onderwerp tot bewustzijn te hebben gebracht en hoopt
‘een stapje nader te komen tot de volle vrijmaking der vrouw.’100
Ook wordt Stella’s naam vermeld bij het Internationale Congres van Vrouwen voor
Vrede in Den Haag van 28 april tot 1 mei 1915. Onder leiding van Aletta Jacobs werden hier
internationaal vrouwen en hun vredesideeën samengebracht, met als belangrijkste doel de
Eerste Wereldoorlog te stoppen. Hoewel velen de uitreispas werd geweigerd en het
scheepvaartverkeer over de Noordzee het personenvervoer bemoeilijkte, waren er toch veel
deelnemers, zowel particulieren als afgevaardigden van organisaties. Ook waren er veel
regeringsafgevaardigden en aan hen werd een resolutie van het congres overhandigd.
Aanwezig waren afgevaardigden uit Nederland, Groot Brittannië, Duitsland, Oostenrijk,
Hongarije, Zwitserland, Italië, Frankrijk, België, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Zuid
Afrika, Rusland en de Verenigde Staten. Vanuit dit congres werd een ‘Internationaal
Vrouwen Comité voor Blijvende Vrede’ opgericht. Stella vertegenwoordigde ook hier het
‘Nationaal Comité voor Moederbescherming en Sexueele Hervorming’. ‘Stella was een
femsocvrouw (feministisch socialistisch anno 1900)’, schrijft de Nederlandse auteur Ireen
Farjon in Chrysallis, een tijdschrift voor literatuur en kunst: ‘Zij was serieus
geheelonthoudster, lid van de gelijknamige bond en lid van de Toynbeebeweging, een
organisatie die zich de ontwikkeling van arbeiders tot doel stelde. Kartini vroeg hierover
nadere info en vroeg naar de ‘Toynbee-avondjes’.101 Bovendien ijverde Stella voor
dierenbescherming, zorg voor zuigelingen en ongehuwde moeders, vaak ten koste van haar
eigen belangen. Ook was ze voorstandster van modernisering van vrouwenkleding en droeg
ze zogenaamde Reformkleding. En ze was overtuigd socialiste.’102
Toen er in 1899 een advertentie werd geplaatst in De Hollandsche Lelie, waarin een
Javaanse jongedame een correspondentievriendin zocht was het Stella die reageerde. Zij
schreef als eerste een brief aan Kartini. Waarschijnlijk heeft de tekst van de advertentie haar
aangetrokken, omdat het de vraag was van ‘een jongedame op Java’ om ‘wrijving en
99 Hartshalt-Zeehandelaar, ’Het recht op moederschap’, 110-173.
100 Ibidem.
101 Archief Eemland, De Eemlander, 03.03.1908, 1.
102 Farjon, ‘Kartini 1879-1904’ 135.
34
uitwisseling van gedachten te hebben.’103 Uit Stella’s sociale leven en activiteiten in
Nederland kunnen we begrijpen dat zij veel interesse had voor Kartini. Er waren veel
overeenkomsten tussen het leven van de Nederlandse en dat van de Javaanse vrouw, maar ook
veel verschillen. En, wie weet, heeft Stella gedacht ook deze vrouw ‘verder te kunnen
helpen’, op weg naar meer zelfstandigheid en vrijheid. Dat ze zo dacht kan uit de brieven van
Kartini aan Stella worden geconcludeerd, waarover meer in hoofdstuk 3.
2.4 Rosa Abendanon
Hoewel Rosa Manuela Abendanon-Mandri (fig. 6) in door duisternis tot licht en de latere
uitgaven van Kartini’s brieven de meeste aandacht krijgt, van de honderdacht brieven en
kaarten van Kartini zijn er vijfennegentig aan haar gericht, is er van haar persoonlijk niet zo
erg veel bekend. Zij was Portoricaanse en trouwde in 1883 met Jacques Henri Abendanon. Hij
was een weduwnaar met drie zoontjes van drie, vijf en zes jaar oud. Door Kartini’s brieven
weten we dat ze haar man soms vergezelde op reizen en bezoeken. Zoals bij het eerste bezoek
aan Kartini en haar familie in augustus 1900. En blijkbaar nam ze veel tijd voor het
beantwoorden van Kartini’s brieven. Misschien was deze een beetje ‘de dochter’ die ze zelf
niet had? We hebben haar brieven niet, maar kunnen, net als bij Stella, behoorlijk uit Kartini’s
brieven opmaken waarover ze schreef. Maar of de toonzetting net zo was als Kartini
weergeeft, is niet te achterhalen. Verder is er niet aan te ontkomen dat het beeld van Rosa
blijft als zijnde ‘de vrouw van’. Ze reisde met haar man, verhuisde met hem en reageerde, zo
lijkt het, zoals hij dat wilde.
Ze stimuleerde Kartini in haar plannen en idealen, ze was vaak de intermediair tussen
Kartini en haar man als er acties moesten worden ondernomen, zoals bij het indienen van
formulieren en dergelijke, maar ze stond achter haar man toen deze de studie in Nederland, al
of niet om politieke redenen, afraadde. Hieruit blijkt dat de relatie tussen Kartini en Rosa
sterk werd bepaald door de positie van de heer Abendanon. Omdat Rosa vooral ook de
moederfiguur was voor Kartini kon deze ‘veilig’ aan haar schrijven over haar
huwelijksplannen, hoewel ze hiermee wel wachtte tot ze er zelf min of meer vrede mee had en
weer positief en ‘een soort van gelukkig’ hierover kon berichten. Ook later, tijdens haar korte
huwelijk, kon ze Rosa schrijven over haar leven in deze nieuwe omstandigheden en over de
zwangerschap. Ze maakte van Rosa een ‘grootmoeder’ en een ‘schoonmoeder’. Rosa deed
103 Vreede-de Stuers, ’Kartini en De Hollandsche Lelie’, 72.
35
mee in deze rol, maakte en stuurde een ‘schattig’ jurkje alvast als kraamgeschenk en een
‘beeldig ornamentje, wat later om de hals zal worden gehangen’, voor haar ‘kleinkindje’,
zoals Kartini het noemde.104
2.5 Kanttekeningen bij mogelijke vriendschap tussen Kartini en haar Europese
contacten
De problemen bij eventuele vriendschap tussen Kartini en haar Europese contacten
ontstonden zowel ‘van binnenuit’ als vanuit de ‘buitenwereld’. Daarmee wordt bedoeld dat
zowel vanuit Kartini’s eigen Javaanse omgeving als vanuit Europa diverse factoren een
vriendschap in de weg zouden kunnen staan.
Vanwege de ongelijke verhouding bijvoorbeeld, tussen kolonisator en gekoloniseerde, zoals
ook in het begin van dit hoofdstuk al weergegeven, was het uiterst onwaarschijnlijk dat een
vriendschap, in welke vorm dan ook, op gelijk niveau zou kunnen bestaan. In de koloniale
literatuur is deze ongelijkheid meermaals terug te vinden. Onder andere is dit te zien aan de
houding van de beroemde suffragette Aletta Jacobs. Uit haar reisbrieven, die zij destijds
schreef voor de Telegraaf, blijkt haar eigenbelang en het belang van uitsluitend Westerse
vrouwen. Deze brieven schreef ze tijdens haar grote reis 1911-1912, die zij maakte om het
vrouwenkiesrecht te promoten, samen met de Amerikaanse Carrie Chapman Catt.105
Mineke Bosch, professor moderne geschiedenis aan de universiteit Groningen, schreef
Jacobs biografie en ontdekte dat zij naast de fantastische dingen die ze heeft gepresteerd ook
haar negatieve kanten had. Jacobs was de eerste vrouwelijke studente in Nederland, de eerste
vrouwelijke arts en belangrijkste woordvoerster voor het vrouwenkiesrecht; ze werd veel
gewaardeerd en door het feministisch maandblad Opzij in 2004 zelfs uitgeroepen tot ‘de
grootste vrouw van Nederland’. En hoewel Jacobs zelf in haar autobiografie van 1924 wel
enige nuance aanbracht in het toen bestaande beeld over haarzelf vond Bosch deze
Herinneringen toch meer een ‘heldenepos met een exemplarisch karakter’.106 Maar toen
Jacobs bovengenoemde reizen ging maken kwamen haar ideeën en gevoelens ten aanzien van
andere rassen en gekoloniseerden pas echt duidelijk naar voren. Het duidelijkst en tevens
meest schrijnende voorbeeld is dat van Jacobs houding tegenover de Zuid-Afrikaanse
schrijfster en feministisch strijdster Olive Schreiner. Schreiner vocht voor gelijke rechten voor
104 Kartini, Kartini, brief d.d. 07.09.1904. 105 Aletta Jacobs, Reisbrieven uit Afrika en Azië/benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen (Almelo
1915) en www.gutenberg.org, file 29507htm, l249. 106 Bosch, Een onwrikbaar gevoel van rechtvaardigheid 6-10.
36
kleurlingen en zwarten ten aanzien van de blanken. Daarvoor nam ze zelfs afstand van de
Kaapse Women’s Enfrisement League toen bleek dat de vrouwen daar alleen streden voor
kiesrecht van blanke vrouwen. Bovendien zouden bij het winnen van deze strijd de zwarte
mannen minder kiesrecht krijgen. Een reden juist voor Jacobs om deze beweging te steunen.
In eerste instantie hadden Jacobs en Schreiner intens contact. Jacobs bezocht Schreiner ook
tijdens haar reis in Afrika en volgens Bosch was het contact zelfs extra sterk doordat deze
beide vrouwen beiden ooit hun baby hadden verloren. Maar in haar reisverslag schrijft Jacobs
minachtend over Schreiner. Ze vond haar huis armoedig, bovendien zonder bedienden; maar
de minachting komt nog sterker tot uitdrukking waar Jacobs over Schreiner schrijft als een
‘negervereerster’.107
Ook in andere delen van Jacobs reisbrieven komt tot uitdrukking dat zij zich verheven
voelde boven de gekoloniseerden. In India toonde ze bijvoorbeeld niet erg open te staan voor
een andere cultuur:
‘Benares met zijne afgoden en tempels, met zijne heilige rivier, zijne heilige apen, heilige
koeien, heilige ratten en vooral zijne bevolking en pelgrims, verwekte bij mij den indruk van
een groot krankzinnigengesticht.’108
En ze hoopte dat Engeland erin geslaagd was van het overige deel van dit oude land iets
beters terecht te brengen. Het ging haar om het kiesrecht voor vrouwen, maar alleen voor de
Westerse vrouwen.109
Ook Ena Jansen, professor letterkunde aan de VU en de UvA in Amsterdam, stelt in
de analyse van Jacobs reisbrieven vast dat de krachtige feministische houding van Jacobs in
Indonesië een wrange bijsmaak kreeg. De verhalen gaan volgens haar over ‘energieke
blanken’, ‘raszuivere zwarten’ en ‘beschaafde inlanders’.110 Jansen vindt dat dit een
onvervalste koloniale blik illustreert. Deze blik hield in dat de blanke vrouwen als Jacobs, een
dubbel machtsgevoel hadden tegenover de gekoloniseerden; in de eerste plaats was dit een
patriarchaal machtsgevoel, zoals ook de Westerse mannen hadden tegenover de
gekoloniseerden, maar bovendien oefenden deze dames ook zelf hun vrouwelijke macht uit
over de bezochte bevolking. Zo had Jacobs een bazige en zelfverzekerde houding en ze zag
zeker de gekoloniseerde niet als lotgenoot op ooghoogte. Ze had geen enkele twijfel over de
107 Ibidem, 458-472. 108 Ibidem, 475. 109 Ibidem, 472 en 703. 110 Jansen, ’De koloniale stem van Aletta Jacobs’, 17-23.
37
rechtmatigheid van de Nederlandse heerschappij in Nederlands-Indië, sprak van ‘onze
inlanders’ en vond dat blank en zwart streng gescheiden moest blijven.111
Kritieken waren er op z’n hoogst om het kolonialisme te verbeteren en ze was trots op
de manier waarop Nederland deze kolonie regeerde. Ze geloofde helemaal in de
rechtschapenheid van Nederland. Bij beschrijvingen van de landschappen had ze altijd de
nutsgedachte voor de Nederlanders in haar achterhoofd. En ze vond dat de tradities van de
gekoloniseerden aantoonden dat zij hun plaats wisten binnen de koloniale hiërarchie. Omdat
ze de gekoloniseerde bevolking nooit als gelijke zag vocht ze ook niet voor hun stemrecht. De
aanwezigheid van enkele lokale vrouwen bij een bijeenkomst voor vrouwenkiesrecht op Java,
zag ze als steun aan het vrouwenkiesrecht in Nederland. Deze vrouwen konden ook geen lid
zijn van de vereniging voor vrouwenkiesrecht aldaar. Voor Jacobs was solidariteit
vanzelfsprekend in één richting, en wel háár richting, de richting van háár zaak te weten het
kiesrecht voor de Westerse vrouw. Wel had ze oog voor de ontwikkeling van de
gekoloniseerde vrouw en, waar daarvan sprake was, zag zij dat als goed werk van de
Nederlanders.112 Van gelijkheid voor kolonist en gekoloniseerde was er dus geen sprake en
vriendschap kwam niet in haar hoofd op.
In Women’s suffrage in Asia: gender, nationalism and democracy analyseren de
professoren Louise Edwards en Mina Roces het gedrag van de vrouwen in hun
kiesrechtcampagnes aan het begin van de twintigste eeuw. Het valt op, zo vinden zij, dat de
acties weliswaar globaal waren, immers genderdiscriminatie kent geen nationale grenzen,
maar dat Aziatische vrouwen zich verenigden met vrouwen uit landen die juist
verantwoordelijk waren voor de economische en sociale chaos in hun eigen landen. Daar
tegenover staat dat deze vrouwen bij de opkomende nationalistische en antikoloniale
bewegingen sterk verbonden waren met de mannen van hun eigen land ondanks dat
patriarchaat een grote vijand was; genderongelijkheid was dan ineens geen thema. De
gekoloniseerde vrouw werd dus door de Europese vrouw aangemoedigd in de strijd voor
gelijke rechten en stemrecht van man en vrouw, maar tegelijkertijd door de eigen
volksgenoten aangemoedigd toch vooral drager te zijn van de eigen traditie en deze ook door
te geven. Edwards en Roces melden ook dat de Nederlanders de gekoloniseerden nooit
hebben beschouwd als mensen met gelijke rechten; zowel gender als ras bepaalden de status
van de inwoners. De status werd bepaald door de mannelijke lijn; kinderen van een Europese
vader werden als Europees gezien, mits door de vader erkend. Eigenlijk werden alleen de
111 Jacobs, Reisbrieven uit Afrika en Azië, 1267. 112 Jansen, ’De koloniale stem van Aletta Jacobs’, 17-23, 25-30.
38
Europeanen als echte inwoners beschouwd en de Chinezen werden het meest gediscrimineerd,
ook al waren ze daar geboren.113
Vriendschap werd des te moeilijker doordat, zoals de eerder genoemde historica Stoler
beweert, de gekoloniseerde weliswaar zijn uiterste best kon doen om Nederlander te worden,
maar dat dit een schier onmogelijke opgave werd. Dit omdat een opleiding in Nederlandse
taal en cultuur alleen in Nederlandse omgeving kon gebeuren en dit natuurlijk ook een
verstoring was van het leven tussen de mensen op de plaats van herkomst. Wat zou er dan
terecht kunnen komen van ontmoetingen op gelijk niveau?
Kartini streefde wel naar meer contact met Nederlanders en wilde dolgraag helemaal
in het leven van een Nederlandse jonge vrouw duiken. Zij voelde zich zeker half Nederlands
en las misschien wel meer Nederlandse boeken, bladen en zeker ook feministische literatuur
en lectuur, dan menig leeftijdgenoot in Nederland zelf. Zij voelde ook mee met de noden van
deze jonge vrouwen, temeer daar ze op z’n minst voor een deel, vergelijkbaar waren met haar
eigen noden, behoeftes en verlangens. Maar toch voelde ze, dat tussen beide groepen een
grote kloof bestond. Hoewel zowel de Javaanse als de Nederlandse jonge vrouw zo rond 1900
leed onder het feit dat ze moest wachten op een man en daar dan vervolgens geheel van
afhankelijk zou zijn, en ook beiden in deze situatie bedreigd werden door het ennuie, het
verveelde leven in die fase, waren er ook grote verschillen. Op Java kwam er, zeker voor de
aristocratische priyayi-vrouw zoals Kartini, nog bij dat de toekomstige echtgenoot onbekend
zou zijn; de vader besliste met wie en wanneer er gehuwd ging worden en op welke
voorwaarden. Het tweede dat erbij kwam was de polygamie. Hoogst waarschijnlijk zou die
onbekende man al meerdere vrouwen hebben, of anders later krijgen. Deze gewoonte maakte
van genoemde dames ‘weinig meer dan een levend voorwerp, in haar jeugd gebezigd voor
genot en op latere leeftijd was ze een lastdier’, schrijft E.M. Beekman in Paradijzen van
weleer. ‘En wat nog belangrijker is, vervolgt Beekman, is de paradox, die door Kartini wordt
belichaamd: Er moesten nu hervormingen komen in de kolonie en die zouden niet afkomstig
zijn van de koloniale overheid, hoewel de aanzet wel daar vandaan kwam. Maar ze moesten
worden ingevoerd vanuit de inheemse samenleving.’114
Voor de bovengenoemde grote ontwikkelings- en cultuurverschillen tussen de
Nederlandse en de Javaanse vrouw was in het nieuw-liberalistische Nederland nauwelijks
begrip, hetgeen ook bleek uit de uitingen van de Nederlandse vrouwen bij de Nederlandse
113 Louise Edwards en Mina Roces, Women’s suffrage in Asia: gender, nationalism and democracy (London,
New York 2004) Introduction en 21-81. 114 E.M.Beekman, ’Kartini (1879-1904): ’De paradox van het kolonialisme’, Paradijzen van weleer, koloniale
literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1850 (Amsterdam 1998) 1.
39
Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898, de belangrijkste feministisch-publieke
uiting in die tijd, waar Kartini wel wat werken mocht insturen, maar waar ze bijzonder weinig
belangstelling voor kreeg, zo schreef ze aan Stella. Teleurgesteld was ze wel, maar ook trots
dat ze had meegedaan.115
Bij de vriendschap met Stella Zeehandelaar zou het probleem kunnen zijn dat Stella
alleen maar haar werkgebied uitbreidde. Omdat ze in Nederland zo sociaal geëngageerd was
en zich onder ander inzette voor vrouwen die in verdrukking kwamen, zou het kunnen zijn dat
zij, hoe goed bedoeld ook, ook alleen Kartini uit haar verdrukking wilde vrijmaken, zonder
dat van een vriendschap sprake zou zijn.
Bij de vriendschap met Rosa Abendanon was het probleem, naast genoemde moeder-
dochter verhouding, dat er politieke belangen in het spel waren. Immers, de heer Abendanon
zette zich helemaal in voor de opdracht die hij had op basis van de nieuwe ethische politiek.
Zijn functie was directeur van het departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. Deze
functie benaderde die van minister van Onderwijs in Nederlands-Indië, maar hij stond onder
de gouverneursgeneraal en die weer onder de minister van Koloniën in Nederland. De
Nederlandse regering wilde geen ministers in Indië, om geen te grote zelfstandigheid daar te
krijgen.116 Abendanon moest dus zijn post behoorlijk ‘bewaken’. Zijn vrouw volgde en
ondersteunde hem hierbij, zo lijkt het, en zo zouden de contacten met Kartini ook wel eens
helemaal in dit doelgebied kunnen hebben gepast, zonder dat vriendschap ontstond.
Bij de mogelijke vriendschap van Kartini met zowel Stella als Rosa bestond
bovendien het gevaar van projectie van een ideaalbeeld op een virtuele persoon, een persoon
die denkbeeldig is en deels in fantasie bestaat. Kartini en Stella hebben elkaar nooit ontmoet.
Kartini en Rosa hebben uiteindelijk elkaar driemaal ontmoet. Dit is weliswaar reëler, maar
ook hier bestaat het gevaar van het creëren van een ideaalbeeld, waarbij dan de vriendschap
eerder denkbeeldig kan zijn dan dat ze in werkelijkheid bestaat in de vorm waarin ze gedacht
wordt.
Om deze problemen te kunnen oplossen, de bestaande vriendschapsvormen te kunnen
vinden tussen Kartini en Stella en Kartini en Rosa, is het nodig de genoemde briefwisselingen
nader te onderzoeken met als leidraad Derrida’s vormen van vriendschap. Dit gebeurt in het
volgende hoofdstuk.
115 Kartini, Kartini, brief d.d. 25.05.1899. 116 Jaap Anten, ’De vergeten brief van Kartini’, Indische Letteren, 20 (2005) 24-32, aldaar 25.
40
3 DE BRIEVEN VAN KARTINI EN VRIENDSCHAPSVORMEN DAARIN
De brieven van Kartini, de kern van dit onderzoek, hebben veel bekendheid gekregen in veel
verschillende talen en landen. Kartini schreef ze tussen 1898 en 1904 aan veel verschillende
mensen. Zelf schrijft ze over de functie van brieven in het algemeen:
‘Brieven spelen een groote rol in ons leven, bijna alles hebben wij daaraan te danken; zonder
onze correspondentie zouden wij nooit zoo ver gekomen zijn, dat wij breken durven met
oeroude tradities en gewoonten. Je weet niet, of eigenlijk je weet wel wat de brieven onzer
vrienden, superieuren naar den geest en naar de ziel, voor ons zijn. Er gaat een louterende,
verheffende invloed daarvan uit; zij ontwikkelen ons naar den geest en het gemoed. Daar is
zooveel moois, liefs en kostbaars door de post tot ons gekomen, paarlen, edelgesteenten voor
hoofd en hart.’117
Hieruit blijkt hoe belangrijk brieven waren voor Kartini en hoeveel invloed de inhoud van de
verschillende brieven op haar en haar zusjes heeft gehad. De jaren dat zij afgesloten waren in
de Kaboepaten waren de brieven hun enige contact met de buitenwereld. Zij wisten ook
mensen voor deze correspondenties te vinden die een grote opvoedende en ontwikkelende
invloed op hen hadden.
3.1 Receptie van Kartini’s brieven
Kartini schreef zelf ook veel en vaak uitgebreide antwoorden op ingekomen brieven.
Veel zijn daarvan bewaard gebleven, en deels in 1911 en 1987 gepubliceerd. In 1911
verzorgde de heer Abendanon de uitgave van een groot deel van de brieven in Door duisternis
tot licht. Hij verzamelde deze brieven bij tien mensen, maakte daaruit een selectie, zowel in
brieven als inhoud en maakte ze geschikt voor publicatie, door een passend voorwoord en nog
wat gedachten van Kartini eraan toe te voegen. Het doel was namelijk om van de opbrengst
van de verkoop van het boek een school te stichten voor Javaanse jonge vrouwen, zoals ook
Kartini dat had gewild. In het belang van dit doel was het zinnig om niet al teveel kritiek te
laten lezen op zowel de Nederlandse regering als op de Islamitische samenleving en de
bijbehorende adat. Abendanon was het in deze eens met de beroemde Nederlandse
Islamoloog en politicus Snouck Hurgronje, die propageerde dat, bij ontwikkeling van het
117 Kartini, Kartini, brief d.d. 08.08.1902.
41
Indonesische volk, de Islam met al haar tradities voorlopig in tact moest worden gehouden.
Iets waarover Kartini zeer gebelgd was geweest, natuurlijk. Zij wilde immers zo snel mogelijk
de Islam, met de strenge wetten van polygamie en verplicht huwelijk, laten verdwijnen of in
ieder geval totaal moderniseren.118
In 1987 wist Frits Jaquet, destijds hoofd van de afdeling Documentatie en
Geschiedenis van het KITLV in Leiden, alle documenten en brieven, die nog in het bezit
waren van de nazaten Abendanon, te bemachtigen. Hij publiceerde deze onder de tittel
Kartini, brieven aan mevrouw R.M.Abendanon-Mandri en haar echtgenoot en de originele
bevinden zich nu in het KITLV. Op dit moment, 2015, heeft Joost Coté alle overgebleven en
leesbare brieven van Kartini, maar ook haar andere geschriften en zoveel mogelijk ook de
doorgestreepte gedeelten, in één boek samen gebracht en in het Engels weergegeven onder de
titel Kartini, The complete writings 1898-1904.119
Toch zijn er ook twijfels geweest over de vraag of Kartini wel zelf de schrijfster was
van haar brieven. Gerard Termorshuizen schreef in 2004 een artikel met de titel Was Kartini
wel de schrijfster van haar brieven? Een polemiek uit 1921. Tussen 22 februari en 11 maart
1921 speelde zich een polemiek af in verschillende Indische kranten, waarvan het
Soerabaiasch Handelsblad de belangrijkste was. Kartini was inmiddels het symbool
geworden van de ethische richting in de koloniale politiek. Maar een groot deel van de
Europeanen moest van deze politiek niets hebben omdat het de Nederlandse machtspositie en
daarmee de kolonie onderuit haalde. Daarom kon deze discussie rond 1921 plaatsvinden.
Het eerste artikel was van een niet genoemde correspondent van het blad in Semarang.
Deze was een jaar onderwijzer geweest, in 1910, op de Europese school in Japara, dus
Kartini’s lagere school. Het kan niet zijn dat Kartini haar brieven op zo’n gemakkelijke
manier heeft geschreven, vond hij. Ze was daarvoor nog veel te jong en omdat ze na haar
twaalfde in isolement thuis leefde, waar geen Nederlands werd gesproken, en haar
rapportcijfers nauwelijks een zesje waren, lager dan haar broertjes en zusjes, kunnen de
brieven niet van haar zijn geweest, volgens hem. Bovendien was hem destijds ter ore
gekomen dat de brieven werden geschreven door de vrouw van de assistent-resident,
mevrouw H.
Deze mevrouw H. is echter niet te traceren tijdens Kartini’s schrijftijd en in haar
omgeving, volgens Termorshuizen. Op zijn hoogst kan mevrouw Ovink-Soer Kartini hebben
bijgestaan. Zij was de vrouw van de assistent-resident ten tijde van Kartini en met haar had
118 Coté, On feminism and nationalism, Note 133. 119 Coté, Kartini, The complete writings.
42
Kartini veel contact. De correspondent van genoemd blad weet blijkbaar niet dat Kartini
geleidelijk meer buiten de Kaboepaten kwam, contact had met Nederlandstaligen in woord en
geschrift en met haar zusjes Nederlands sprak.120
Niet bekend is de reden van dit negatief schrijven. Misschien was het een politieke
reden, gericht tegen de ethische richting, of misschien heeft hij gehoor gegeven aan de
roddels zonder zich goed van informatie te voorzien. Reacties in de krant kwamen van de heer
Both, voormalig directeur van de HBS in Soerabaja, die Kartini persoonlijk had gekend. Hij
verdedigt met de onderwerpen als ‘gevoel’, ‘verbeelding’ en ‘heldenmoed’, die Kartini zou
hebben gehad en die ze wilde inzetten om verbetering te brengen in het treurig bestaan van de
Javaanse vrouw. Al zouden mensen als familie Ovink-Soer en Annie Glaser, die ook les gaf
aan Kartini, naast de vele Nederlandse boeken, geholpen hebben om een en ander beter te
formuleren, dan nog blijven genoemde uitingen van gevoel en heldenmoed en dergelijke de
kern van haar brieven.121
Ook de, niet nader genoemde, hoofdredacteur van het links liberale blad De Echo is
van mening dat misschien de verzamelaar van de brieven hier en daar wel iets heeft
veranderd, maar het blijft toch het geestelijk werk van Kartini. De bedoeling was immers,
volgens hem, iets te laten zien van de ziel van de Javaanse vrouw en haar volk. ‘Bovendien
ligt er onmiskenbaar een Oostersch sfeertje over Kartini’s Nederlands, er zingt een
Oostersche klank in haar brieven en er is in den gang van haar zinnen een Oostersch rhytme’,
zo schrijft hij.122 Maar de journalist Veersema ageert dat het een wonder zou zijn als Kartini
haar brieven zelf zou hebben geschreven. Hij smaalt dat het boek nu, in 1921, pas in het
Maleis is vertaald, dus het was van en voor de Europeanen. Het had al meerdere herdrukken
in Nederland en was al lang in het Engels, Frans en Spaans vertaald. Hij beweert: ’Voor de
werkelijke schrijfster van Door duisternis tot licht zien wij nog steeds een begaafde
Europesche dame aan, wier naam ik voorlopig niet noem. Bij haar overlijden zal het
misschien uit hare mémoires blijken.’123
Volgens Termorshuizen is hier sprake van kritiek zonder bewijs en gevoed door
jaloezie op Kartini’s kunnen en op haar adellijke afkomst. Het paste volgens hem in de snel
veranderende tijd, waarin het woord ‘ethicus’ al een scheldwoord was. De verhoudingen
tussen blank en bruin waren aan het verharden en de ethische politiek liep ten einde. Dus werd
120 Gerard Termorshuizen, ’Was Kartini wel de schrijfster van haar brieven? Een polemiek uit 1921’, Indische
Letteren 19 (2004), 167-175, aldaar 171-172. 121 Termorshuizen, ’Was Kartini wel de schrijfster van haar brieven?’, 171-172. 122 Ibidem. 123 Ibidem, 173-174.
43
nu gepoogd de ethische beweging te beroven van één van haar belangrijkste symbolen: ‘de
Kartini idee’.124
Naast twijfel aan de echtheid van Kartini’s brieven zijn er ook kritieken op deze
brieven verschenen. De historicus C.Fasseur schrijft bijvoorbeeld in zijn recensie van de
uitgave van Kartini’s brieven door Frits Jaquet in 1987: ‘Kartini leek de personificatie van het
associatie-ideaal dat Abendanon en andere hervormingsgezinde ambtenaren aan het begin van
de twintigste eeuw hadden. Ze was het bewijs tot welke hoogte het Javaanse volk kon worden
“opgeheven”.’125 Fasseur sluit zich ook aan bij de kritiek van E. du Perron in zijn Indies
Memorandum in 1946 waarin deze schreef:
‘Kartini, men moet het toegeven, schrijft vaak verfoeilijk, met de volle verfoeilijkheid van een
bepaald soort schrijvende hollandse vrouw, in de hijgende-hart-toon van De Hollandsche
Lelie, die zij met zo roerende en ridikule verering las, in die provinciale, dikke, Hoger-leven-
smacht-stijl, waar Holland alleen het geheim van bezit. (…) Kartini, die innemend is,
eenvoudig, precies en zelfs goed schrijft waar zij feiten meedeelt, wordt onuitstaanbaar als een
hollandse mevrouw zodra zij begint te ‘voelen’. Het is geen argument tegen haar, waar zij
geen andere voorbeelden had; het geeft integendeel een voortreffelijk beeld van de
ontwikkeling der Javanen, die zich ‘de westerse kultuur’ wilden eigen maken en als zodanig
de europese provincie Holland vonden, met de hollandse leesportefeuille als voornaamste
gewas.’126
Fasseur betreurt het dat Jaquet, in zijn voorwoord, Kartini niet beter in haar tijd heeft
geplaatst. Juist omdat in het Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië, de nummers
6496 en 7939 al te zien was dat de Indische regering in 1890 al haar ambtenaren had
gestimuleerd om de inheemse hoofden en ambtenaren meer Nederlands te leren. Dus de tijd
dat de Nederlanders het ‘onbehoorlijk’ vonden als een Indonesiër zich in het Nederlands tot
hen richtte, was wel voorbij. ‘Jammer’, vindt Fasseur, ‘dat Kartini met haar grote gaven, de
tijd van verzet, volgend op die van welhaast dodend conformisme ten opzichte van het
ethische ideaal, niet meer heeft mogen beleven!’127
De inhoud van Kartini’s brieven bestaat voor het grootste gedeelte uit ontboezemingen
over haar leven op Java, de tradities aldaar, de familie-omstandigheden, haar religieuze
124 Ibidem, 175. 125 C.Fasseur, ’F.Jaquet, ed.,“Kartini. Brieven aan mevrouw R.M. Abendanon-Mandri en haar
echtgenoot met andere documenten“, recensie, Bmgn-Ichr.nl, 126. d.d.15.02.2015. 126 C. Fasseur, ’F. Jaquet, “Kartini“, d.d. 15.02.2015. 127 Ibidem, 127.
44
gedachten en vooral haar wens om zich verder te ontwikkelen. De hartenwens om in
Nederland te kunnen studeren komt vaak aan de orde. In het begin richt ze zich met deze
ontwikkelingswens meer op het leven in Nederland, waaraan ze graag zou willen deelnemen.
Meer en meer echter schrijft ze over haar eigen land en de tradities en haar wens om haar
ontwikkeling te gebruiken om de Javaanse vrouwen ‘op te heffen’, waardoor de hele
samenleving op Java zich zal verbeteren. Verbeteren in die zin dat het gedwongen huwelijk
kan verdwijnen, alsook de polygamie. Dit is volgens Kartini de hartenwens van iedere vrouw
en door een betere ontwikkeling en een evenwichtiger positie naast de echtgenoot, kan de
Javaanse vrouw de nieuwe ideeën doorgeven aan haar kinderen.
In de briefwisseling met Stella en Rosa komen al deze genoemde aspecten uitgebreid
en steeds weer aan de orde. Omdat Kartini deze hartenwensen en bezieling had, wilde ze niets
liever dan deze met vrienden en vriendinnen delen. En juist vrienden en vriendinnen die een
andere, meer vrije opvoeding hadden gehad in het meer ontwikkelde Europa zouden haar
begrijpen en kunnen helpen. Een behoefte aan een betere ‘ik’ spreekt ze duidelijk uit. Stella
en Rosa pasten bij deze verlangens. Of uit deze toevallige correspondentie vriendschap is
ontstaan blijkt uit de analyse van de brieven.
3.2 De briefwisseling met Rosa Abendanon
Hoewel de briefwisseling tussen Kartini en Rosa later begon dan die met Stella wordt deze
toch als eerste geanalyseerd. Juist omdat, zoals zal blijken, vriendschap uiteindelijk een
twijfelachtig thema blijkt in dit contact, komen de vriendschapsvormen in de correspondentie
met Stella later duidelijker naar voren. Net als bij Stella zijn er eigenlijk geen brieven van
Rosa bewaard gebleven en moet de inhoud hiervan worden afgeleid van Kartini’s brieven aan
Rosa.
De eerste brief van Kartini aan Rosa dateert van augustus 1900, direct na het veel
besproken bezoek van het echtpaar Abendanon aan Kartini en haar familie. Bij dat bezoek
vielen vele puzzelstukken op hun plaats. De heer Abendanon namelijk, met echtgenote Rosa
aan zijn zijde, zocht, in het kader van de nieuwe Nederlandse ethische politiek, naar
mogelijkheden om het Javaanse volk op te heffen uit hun ontwikkelingsachterstand en Kartini
en haar zusjes stonden te popelen om daaraan mee te werken, om hun doel voor ontwikkeling
van de Javaanse vrouw te verwezenlijken; polygamie en het verplichte huwelijk zouden,
volgens hen, hierdoor kunnen verdwijnen.
45
Kartini en haar zusjes hadden daarvoor steun nodig van Nederland en de Nederlandse
regering. En daar kwam de Nederlandse heer Abendanon, hoofd van het Departement van
Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, die hen in alle opzichten wilde steunen en stimuleren.
Hij had de macht en de middelen om de plannen en dromen te verwezenlijken en ook was het
voor zijn positie belangrijk dat de onderneming in het kader van de ethische politiek zou
slagen. Hij was dus gelukkig met deze kennismaking en een maand later al komen Kartini en
haar zusjes samen met hun ouders bij het echtpaar op bezoek in Batavia om nadere details te
bespreken. Hierna ontstond een intensieve briefwisseling, vooral tussen Rosa Abendanon en
Kartini. Het echtpaar was onder de indruk van Kartini’s krachtige wil en de manier waarop ze
haar plannen uiteen kon zetten. Maar zij waren zich ook bewust van hun ‘zedelijke’
verantwoordelijkheid bij de beantwoording van de brieven, zo schrijft de heer Abendanon in
zijn voorwoord van Door duisternis tot licht in april 1911:
‘Het is gemakkelijk mede te dweepen met hen, die grootsche denkbeelden koesteren. Waar
echter de verwezenlijking daarvan gepaard gaat met schier onoverkomenlijke
maatschappelijke moeilijkheden, is het plicht zich eenigermate in te toomen. De gevolgen van
het tegen de stroom opvaren zijn niet altijd te voorzien. (. …) Deze overweging deed ons
menigmaal een gedwongen voorzichtigheid in acht te nemen, waar we veel liever
medegejubeld zouden hebben in het bewonderenswaardige enthousisasme van de schrijfster en
harer zusters.’128
Om de vriendschapsvormen te analyseren in de briefwisseling tussen Kartini en Rosa is het,
zeker omdat het om een vergelijkend onderzoek gaat, juist om dezelfde methode toe te passen
als bij de briefwisseling tussen Kartini en Stella. Dit betekent dat de door Derrida
weergegeven vormen, van Aristoteles, Cicero, Montaigne, Nietzsche, Blake, Blanchot en
Derrida zelf, worden gebruikt. Bij beide correspondenties is te zien dat het proces loopt van
een formele houding, via aftastende kennismaking en meer vertrouwdheid naar een complete
openheid.
Bij het toetsen van deze brieven aan de hand van genoemde vormen is het vooral
Montaigne die de tekortkoming voor dit onderzoek bij Rosa aangeeft. Het betreft namelijk
meer, zo zal blijken, de vriendschapsvorm tussen ouder en kind, die volgens Montaigne geen
128 J.H. Abendanon, in: Kartini, Door duisternis tot licht, gedachten van Raden Adjeng Kartini (derde druk
’s Gravenhage 1912) Inleiding I.
46
echte vriendschap kan zijn. Dit, omdat de ouder nooit in alle openheid met het kind
communiceert en omdat het kind de ouder niet terecht kan wijzen. Hij zegt:
‘Vriendschap wordt gevoed door vertrouwelijke gedachte-uitwisseling, die tussen ouders en
kinderen vanwege de te grote ongelijkheid niet kan plaatsvinden en wellicht in botsing zou
komen met hun natuurlijke plichten. Want het is voor ouders niet mogelijk al hun geheime
gedachten aan hun kinderen te vertellen, om geen ongepaste mate van vertrouwelijkheid te
laten ontstaan, terwijl anderzijds kinderen hun ouder niet zouden kunnen vermanen en
terechtwijzen, wat een van de belangrijkste vriendendiensten is.129
Met het onderkennen van deze extra vorm kunnen nu de brieven tussen Kartini en Rosa
worden onderzocht en al snel blijkt dat het in de eerste twee jaar van de correspondentie niet
helemaal duidelijk is welke vriendschapsvorm hier te vinden is. Het grote leeftijdsverschil en
het feit dat er ook politieke belangen waren, bemoeilijken ook het waarnemen van enige
vriendschapsvorm.
Kartini schrijft Rosa Abendanon op 13 augustus 1900 en begint met Zeer geachte
Mevrouw Abendanon. Ze uit in deze eerste brief direct haar lof over de uren die ze aan de
zijde van Rosa heeft doorgebracht. Blijkbaar was het een complete verrassing dat de heer
Abendanon zijn vrouw mee had gebracht. Dit heeft voor Kartini en haar zusjes veel
toegevoegd aan dit bezoek. Rosa bracht veel tijd door met de jonge dames, en luisterde
intensief naar hun plannen en wensen, terwijl haar man zich meer met Kartini’s vader
onderhield. Voor Kartini bracht het ‘licht in de duisternis’:(…)’t geloof in het Goede, ’t
eeuwige schoone, de hoop op een mooie toekomst en liefde voor de menschheid en ’t leven!’
En ze is dankbaar een blik te hebben mogen slaan op ‘het mooie, rijke zielenleven, dat het
Uwe is.’ Kartini eindigt de brief met ‘Onder aanbieding onzer beleefde groeten ook aan Uw
hooggeachten Echtgenoot.’ Hoogachtend Uw dw. drsse Kartini’130 Deze laatste
ondertekening was een erg vormelijke manier om een brief af te sluiten, ontstaan in de
achttiende eeuw en staat voor Uw(e) dienstwillige dienaar (man)/Uw(e) dienstwillige dienares
(vrouw).131 In deze en volgende brieven is dus niets te zien van enige vorm van vriendschap.
Er is een beleefde manier van zoeken naar elkaar en naar meer contact, dat in intensiteit
toeneemt. Een actie, zoals Derrida die beschrijft tekent zich geleidelijk wel af.
129 Montaigne, Over vriendschap, 9. NB, het woord vader is in deze tekst vervangen door ouder (MZ). 130 Kartini, Kartini, brief d.d. 13.08.1900. 131 Jaap Anten, KITLV, email d.d. 09.03.2015.
47
Nog in dezelfde maand schrijft Kartini een extra lange brief aan Rosa, waarin ze in
verhaalvorm haar eigen leven tot dusver beschrijft. Ze maakt bij voorbaat excuses over de
lengte en de inhoud, maar ze schrijft het toch, omdat Rosa nadrukkelijk heeft gevraagd:
‘schrijf me zooveel en zoolang als ge kunt’.132 Kartini geeft zichzelf in het verhaal de naam
Ni en haar zusjes noemt ze Bemi en Wi. Ze begint met:
‘Het is de geschiedenis van drie bruine meisjes, kinderen van ’t zonnige Oosten;
blindgeborenen, die men ziende heeft gemaakt, heeft laten zien, genieten en bewonderen ’t
schoone, ’t hooge in ’t leven; en nu, nu hun oogen aan licht en schoonheid zijn gewend, zij de
zon, de mooie omgeving der verlichte wereld liefhebben, staan ze op ’t punt om den blinddoek
weer voor de oogen te voelen, te worden teruggeduwd in het duister, vanwaar ze zijn
gekomen, en waar àllen en ieder van haar voorgeslacht in hebben geleefd!’133
In dit verhaal vertelt Kartini over haar jeugd, haar jaren op de lagere school en het
aansluitende leven in de Kaboepaten van haar vader. Een zeer belangrijk ‘triggermoment’ is
daarbij het moment dat haar schoolvriendinnetje Letsy, een Hollands meisje, de latere
mevrouw Klein Lankhorst-Detmar 134, haar vraagt wat zij later wil worden. Zo’n normale
vraag tussen meisjes op de lagere school. Maar Ni had geen idee. Ze was verbaasd dat Letsy
totaal zeker was dat zíj naar Nederland zou gaan, de kweekschool zou volgen en terug zou
komen om vóór de klas te staan in plaats van er in te zitten. Maar zij, Ni, had geen idee, had
het zich nog nooit afgevraagd. Ze vroeg het aan haar vader, die haar streelde en glimlachte,
maar verder niets zei. Ze vroeg het aan haar broer, die gaf als antwoord: ‘Wat meisjes worden
moeten? Wel, een Raden Ajoe natuurlijk!’ En omdat Ni nog niet wist wat dat was, was ze
daar op dat moment tevreden mee. Hoewel haar onderwijzer aanbood dat zij mee mocht gaan
met Letsy naar Nederland, mocht ze dit niet van haar vader; en ze mocht ook niet naar de
HBS, zoals haar broers. Zo wordt Ni zich steeds meer bewust van het feit dat meisjes geen
rechten hebben. Het verhaal eindigt waar Kartini schrijft: ‘en hier begint ’t eigenlijke verhaal
van de drie zusters.’135 Door dit verhaal, is Rosa op dat moment volledig op de hoogte van
Kartini’s leven tot dan toe. Er is meer (eenzijdige) openheid ontstaan. Blijkbaar moedigt het
aan tot meer contact, waar Kartini heel erg blij mee is:
132 Kartini, Kartini, brief d.d. 08.1900. 133 Ibidem. 134 Bouman, Meer licht over Kartini, 5, Note 4. 135 Kartini, Kartini, brief d.d. 08.1900.
48
‘Maar kreeg ik Uwen brief, waarin U me vroeg U te schrijven, wanneer ongeveer wij komen
zullen bij U…..O! Mevrouw, de letters dansten voor mijne oogen, ik wist niet wat ik las! ’t Is
dus geen droom? Zullen we U weder zien? En bij U thuis! Ik weet niet wat ik gevoel (….) en
toch, wij zijn zoo angstig! (...) wij wisten niet dat onze gang naar Batavia, naar U, onze goed
Engel zou zijn!’136
De volgende brief heeft als aanhef : ‘Mijn lieve, goede Engel’ en als slot: ‘Uw U innig
liefhebbende Kartini’.137 Een minder vormelijke afsluiting nu, dan bij de vorige brieven.
Er ontstaat geleidelijk meer intimiteit en Kartini durft van vriendschap te spreken als ze
bedankt voor het fijne bezoek: ‘(….) en bovenal voor Uw beider vriendschap en toewijding,
die boven allen lof zijn!’138 Een vriendschap die niet op gelijk niveau is; er is sprake van een
leeftijd- en niveauverschil, waarbij de Abendanons een voorbeeldfunctie hebben. Maar er is
ook het gezamenlijke doel. De actie zoals Derrida beschrijft blijft doorgaan.
De Abendanons worden steeds meer vereerd, hun portretten worden op de boekenkast
gezet, die voor de zusjes zo belangrijk is, en de toon van de brieven verandert. De aanhef is
nu vaak: ‘Mijn liefste mevrouw’.139 Ook de vertrouwelijkheid neemt toe, waardoor Kartini in
alle vrijheid kan vertellen over een onderhandelingsbezoek bij hen thuis, van een
troonpretendent, die naast zijn huidige vrouw van 17 jaar, graag één van Kartini’s zusjes zou
willen huwen. Kartini is natuurlijk verbijsterd en vertelt Rosa dat haar moeder-Ajoe de
weerzin van Kartini niet kan begrijpen en het eigenlijk niet goed vindt als Kartini
onafhankelijk wil zijn en niet wil worden uitgehuwelijkt. Kartini antwoordt blijkbaar dat het
tijd wordt dat iemand die gewoonte doorbreekt.
De afsluitingen van de brieven beginnen ook geleidelijk meer vertrouwelijke vormen
te krijgen, zoals: ‘Uwe U innig, innig liefhebbende Kartini.’140 Vertrouwen wat voor Derrida
een essentiële voorwaarde is voor een waardevolle vriendschap. Dit vertrouwen leidt er ook
toe dat Kartini de blijde dingen gaat delen met Rosa, en zeker als het ‘hun doel’ betreft:
‘Mijn liefste Mevrouw, Ik mag! Ik mag! Ik mag! Wensch me geluk! Druk me in gedachten
aan Uw hart en lees ’t geluk in mijn stralende oogen! Liefste, ik mag voor onderwijzeres
studeeren!( ….)Vader vond het uitstekend en een prachtig plan!’141
136 Ibidem, brief d.d. 05 en 06.09.1900. 137 Ibidem. 138 Ibidem, brief d.d. 07.10.1900. 139 Ibidem. 140 Ibidem. 141 Ibidem, brief d.d. 01.11.1900.
49
Maar later durft ze ook aan Rosa te schrijven dat deze vreugde getemperd is door financiële
problemen. Doordat haar broers studie in Nederland niet goed gaat biedt Kartini eerst haar
vader aan om haar carrière op te geven ten gunste van haar broer, omdat ze ziet dat het leed
voor haar vader nauwelijks te dragen is. Om deze last voor vader te verlichten vraagt Kartini
nu aan Rosa of zij misschien aan haar man kan vragen of hij kan bewerkstelligen dat zij op
’s lands kosten onderwijzeres kan worden. Anders zal zij van de studie afzien en met haar
zusjes naar Modjowarno, ver van huis, gaan om daar accoucheuse te worden. Ze vraagt Rosa:
‘Mag ik toch uw vriendin blijven, al word ik geen onderwijzeres? Een klein plaatsje blijven
behouden in uw hart? Uwe liefde is mij zooveel, zij zal mij een steun zijn op mijn
zelfgekozen, moeilijken doornigen levensweg.’142
Het lijkt alsof deze vriendschap afhankelijk is van ambitie en plannen en minder van
de persoonlijkheid. Hier zijn duidelijk vriendschap en belangen met elkaar verweven. En
Kartini maakt gebruik van Rosa als bemiddelaar om het gezamenlijke doel voor elkaar te
krijgen. En het slot: ‘Uw eigen, U zoo innig liefhebbende Kartini‘ kan nu zowel liefdevol als
diplomatiek worden genoemd. Zo ook het PS: ‘ ‘t Is nu 2 uur ’s nachts. Goeden nacht! Ik zal
van u droomen, mijn liefste!’143 Maar er ontstaat ook een behoefte aan schuilen.
Kartini schrijft veel aan Rosa, gemiddeld wel één forse brief per maand. Aan Stella
waren dat er, voor zover na te gaan, ongeveer eenmaal per kwartaal en tussendoor schreef ze
aan nog veel meer mensen, waarvan de meesten, behalve Stella, Kartini ook hadden ontmoet.
De brieven aan Rosa echter, kregen steeds meer een soort dagboekfunctie. Al haar
belevenissen, zo lijkt het, schrijft ze aan haar. Bovendien gaan de brieven ook regelmatig over
allerlei handel in Javaanse producten als houtsnijwerk, zilverwerk, kleding en sieraden, waar
Rosa zich ook mee bezig houdt.
De band tussen hen wordt steeds hechter. En na twee jaar begint de moeder-kind-
verhouding zich af te tekenen. Was tot dan toe de aanhef: ‘Lieve mevrouw’ en soms ‘Liefste’
of ‘lieve Engel’, in oktober 1902 wordt dat ineens: ‘Mijn lief, trouw Moedertje’, ‘Mijn liefste
eigen Moedertje’ of later ‘Mijn liefste Moesje’. En in 1903 is de tekst zelfs: ‘Mijn liefste,
dierste Moedertje, ’t is mij soms, of U de eenige moeder is, die ik ooit had.’ Waarop Kartini
zich direct corrigeert met de woorden: ‘O, hoe schreeuwend ondankbaar van me tegenover de
twee lieve, nobele vrouwen, die mij met heel haar hart liefhebben en wier kind ik ben.’144
142 Ibidem, brief d.d. 21.12.1900. 143 Ibidem. 144 Ibidem, brief d.d. 24.07.1903
50
Hier is dus even iets te zien van de strijdige moeder-kind-gevoelens die Kartini moet hebben
gehad. Juist omdat die eigen moeders nooit een natuurlijke moederrol hebben kunnen spelen
en Rosa nooit een eigen kind heeft gehad. Geleidelijk is dan die vriendschapsvorm, die
Montaigne beschreef, waar te nemen, die vorm die zich binnen de ouder-kind-relatie
afspeelt.145 Hoewel Rosa en Kartini geen bloedband hadden, is er wel een grote overeenkomst
te zien met de echte ouder-kind-relatie, door de vervangende moeder- en kindfunctie die zij
voor elkaar hebben.
Kijkend vanuit deze relatievorm zijn hiervoor steeds meer voorbeelden te vinden:
‘Toen ik dat geliefde schrift, dat mij sprak van zóóveel liefde, zóóveel vertrouwen gelezen
had, zat ik een geruimen tijd stil, roerloos voor me uit te staren. Langzamerhand trok de nevel
voor mijn verward brein op en toen zag ik U voor mij, mijn lieve, goed Engel, mijn vriendin
en weldoenster (…) zóó duidelijk, met een lieven glimlach om den mond, een warmen blik in
de oogen, dat ik mijn hand uitstak om de Uwe te grijpen, ik schrikte op en …’t nevelbeeld
verdween.’146
Als bij een moeder voelt het kind Kartini zich getroost en veilig bij Rosa en haar problemen
zakken weg. Rosa is de engel, de ‘vriendin-moeder’, bij wie ze kan wegkruipen, een soort
Mariabeeld roept deze situatie op:
‘De gedachte aan U beiden is me een kracht in moeilijke oogenblikken, een troost, een licht,
als om me heen ’t zoo zwart en duister is.(……) En hoe afgrijselijk de werkelijkheid zich ook
aan mij vertoonen moge, mij zal ze niet kunnen overweldigen, mijn zieleleven verpletteren, nu
ik weet, dat in diezelfde wereld der werkelijkheid een Mijnheer en Mevrouw Abendanon
leven. (……)’147
Ook aan Rosa’s man worden brieven geschreven. Deze brieven zijn veel zakelijker en
afstandelijker geschreven en zo te zien vooral rondom belangrijke onderwerpen, dus als er iets
geregeld moest worden. De aanhef is altijd ‘Hooggeachte Heer Abendanon’ en de brieven
eindigen met het vormelijke ‘Uw U hoogachtende’, of ’Met hoogachting en sympathie’.
In januari 1903 loopt de spanning rond Kartini’s eventuele studie hoog op. Daarom
moet er snel contact worden gezocht met de heer Abendanon. Mevrouw Van Kol bericht dat
145 Montaigne, Over vriendschap, 9. 146 Kartini, Kartini, brief d.d. 31.01.1901. 147 Ibidem.
51
Kartini en haar zusje snel een rekwest moeten indien voor hun opleiding in Nederland. Bij de
Indische begroting heeft de minister in Nederland gunstig gereageerd. Abendanon bezoekt de
zusjes en overtuigt hen dat ze dit rekwest beter niet kunnen indienen. De redenen, die hij
noemt zijn bekend: vaders zwakke gestel en problemen bij terugkeer met de Javaanse
bevolking. Beter is het in Batavia een opleiding te gaan volgen. Kartini pakt zijn verhaal op
en ondanks deze hulp van de heren Van Kol en Van Overveldt, laat ze zich overtuigen en
besluit op Java te blijven en in Batavia verder te studeren. Ze ervaart wel een enorme leegte,
maar is aan de andere kant blij voor haar ouders.
De vriendschap en begeleiding van de Abendanons blijft Kartini hard nodig hebben,
bij voorbeeld bij de verdere politieke en bureaucratische stappen. Met name of en in hoeverre
het onderwerp polygamie hierbij genoemd mag worden. Steeds blijft het contact met de heer
Abendanon formeel en dankbaar.148
Maar Rosa neemt of krijgt steeds meer de moederrol en aan haar schrijft Kartini op
totaal andere toon en laat haar emoties zien aan haar ‘liefste Moedertje’. Zelfs als Kartini ziek
is neemt Roekmini haar schrijversplaats in om hun beider onrust te vertellen aan ‘moedertje’.
Deze onrust is er omdat zij ‘onraad ruiken’, maar Roekmini kan en mag niet uitleggen waar
dit over gaat. Toch is er haast bij deze brief, want het verzoek, dat dus weer via Rosa naar
haar man moet lopen, is om spoed achter de afhandeling van het verzoek voor Batavia te
zetten. Want….alleen als ze financieel onafhankelijk zijn zullen ze een bepaalde bedreiging
het hoofd kunnen bieden en hun plannen kunnen voortzetten. Ook Kartini bevestigt aan Rosa
dat er iets naars op komst is, zonder verdere uitleg. Ze schrijft: ‘Ons Gethsemané komt,
Moeder bidt voor ons’. En dan schrijft ze verder alsof er niets aan de hand is; over de
bloemen in de tuin en het schooltje dat zij en Roekmini gestart zijn.149 Maar de ‘ellende’
wordt groter en nog steeds zonder benoeming van het probleem schrijft ze in een volgende
brief:
‘Na de lezing van Uwen brief hebben wij beiden elkaar een ondeelbaar oogenblik in de oogen
gekeken, met een blik als die van een doodelijk gewonde ree, toen wendden wij onze
gezichten van elkaar af. Wat ons door de ziel ging, zal U spoedig genoeg begrijpen. Roekmini
is ziek (……) ook Mama is ongesteld. (…..) Zoo ziet U alles is tegen ons! Moedertje, er wacht
ons onnoemlijk veel verdriet!.... Naast Uw brief, ligt een andere, als U dien leest, zal U alles
148 Ibidem, brieven d.d. 01-02, 04-02, 17.02.1903. 149 Ibidem, brief d.d. 04.07.1903.
52
begrijpen. ‘k Voel Koorts…koude rillingen op koude rillingen, ….mijne oogen
branden…….’k Kan ’s nachts niet slapen, denk veel aan Uwe dochtertjes.150
Kartini probeert Rosa zoveel mogelijk op de hoogte te brengen van de ‘nare situatie’ waarin
zij nu verkeert. Ze heeft enorme behoefte aan schuilen. Schuilen bij haar ‘vervangmoeder’,
die haar kan troosten. Maar weer, alsof er verder niets aan de hand is, schrijft Kartini verder
over de kunstvoorwerpen voor een kleine tentoonstelling en de les die de volgende dag weer
gegeven gaat worden en die hun beider troost is. Dan ineens komt het vreselijke bericht:
‘Het zóólang met vurig, dikwijls smartelijk verlangen verbeide bericht van onze ‘vrijheid’ is
gekomen!........EÉN DAG TE LAAT! Gisteren is die brief verzonden, vandaag ontvangt de
geadresseerde hem, den brief, waarin aan de Regent van Rembang mijne hand toegezegd
werd. (….) Nu weet u de ontzettend ‘heerlijke’ tijding! (……) Dat was de vuurdoop die wij
vanmorgen ontvingen. Hoe wij nu zijn kan U zich voorstellen. Ik kan U niet veel schrijven,
mijn gemoed is vol, mijn hoofd verward. Goeden nacht, lieven, bid voor ons.’151
In deze tijd van bitter lijden heeft Kartini toch steeds de steun van Rosa gezocht. Misschien
ook bij Stella dat is niet met zekerheid te zeggen. Maar in ieder geval zal haar reactie op het
huwelijksverzoek, waarbij ze toch nog één jaar studie in Batavia eist, Stella zeer hebben
bevallen. Maar of dit gaat lukken is maar de vraag. Intens verdrietig schrijft Kartini: ’het
gebed der ouders is van meer kracht gebleken dan dat van ons, hun hartewensch is eerder in
vervulling gekomen dan die van ons.’152 En in de volgende brief al moet ze vertellen dat zij en
haar zusje toch het onderspit hebben gedolven:
‘Kent U nu de omvang van mijn zalig geluk, mijn verneedering, mijne schande: ik ben de
verloofde van den Regent van Rembang, een weduwnaar met 6 kinderen en 3 vrouwen. Meer
hoef ik er niet van te vertellen, wel? U kent me genoeg. Laat het U een troost zijn, dat ik om
vele redenen achting heb voor den man, aan wiens zijde het lot mij schijnt te willen
plaatsen.(……) Mijn kroon is van mijn voorhoofd af, mijne gouden illusies van reinheid en
kuischheid liggen in het zand vertreden. Dat was mijn trots mijn glorie, dat ik was het reine,
fiere meisje, door Moedertje geliefd, als was het haar eigen kind.’153
150 Ibidem, brief d.d. 07.07.1903. 151 Ibidem, brief d.d. 09.07.1903. 152 Ibidem, brief d.d. 10.07.1903. 153 Ibidem, brief d.d. 14.07.1903.
53
Hier is dus sprake van een soort ‘dochtermodel’ dat Kartini had voor zichzelf ten aanzien van
Rosa. Ze heeft het gevoel nu dat model te verliezen, samen met alle andere modellen en
dromen die ze had willen verwezenlijken. Opvallend is hoe uitgebreid Kartini nu alle
gevoelens aan Rosa vertelt, ze kan bij haar schuilen en troost zoeken; zonder overigens Rosa
of haar man ook maar iets te verwijten. Dit laatste zou toch wel logisch zijn geweest, want
door één dag eerder antwoord op het rekwest zou alles er anders hebben uitgezien. En ze
hadden zo vaak bij de Abendanons aangedrongen op een spoedig antwoord. Eén dag, die nu
het hele leven van beide zusjes veranderde en voor Kartini de grootste afgang en teleurstelling
was van haar leven.
Als er ook nog een ‘nare man’ op gevaarlijke manier, via goena-goena154 Kartini als
echtgenote wil bemachtigen wordt ze snel aan de regent van Rembang uitgehuwelijkt. En
Kartini schrijft onder het hoofd van ‘vertrouwelijk’ aan het echtpaar Abendanon:
‘Als u wist met hoe ’n nameloos pijn, ik U dit alles schrijf, dan zou U ons de teleurstelling,
misschien het verdriet vergeven, dat wij u aandoen: wij zien van ons voornemen af om op
Batavia te komen studeeren. Innig, innig dank voor alles wat U met liefde en uit liefde voor
ons gedaan heeft. (….) Niemand wensch ik zoo’n leed toe, als hetgeen wij geleden hebben in
deze laatste dagen.155
Het lijkt wel of Kartini zich schuldig voelt tegenover het echtpaar Abendanon, omdat zij en
Roekmini niet naar Batavia kunnen gaan. Alsof de vriendschap die ze misschien voelde bij
hen, afhankelijk was van haar ambitie en doelgerichtheid. Het is een open en treurige
verklaring aan het echtpaar, gepaard met dankbaarheid voor hun geboden hulp.
Kartini vertrouwt in dezelfde lange brief aan de Abendanons, dat de heer Van Kol haar
destijds de hand had gelezen en voorspelde dat ze zou worden gedwarsboomd in haar innigste
gevoelens, maar dat alles toch weer goed zou komen. Daar hoopt ze dan maar op. Ze doet
verslag over het verdere verloop van alles, nu de verloving publiek is geworden. Vader heeft
het ook de inlandse hoofden verteld. Hij wordt gefêteerd alsof hij een vorst is. En dat terwijl
de zusjes op hun kamer zitten in diepe smart om het verlies van hun grootste illusie en ze
verlangen naar een troostwoord, een omhelzing en een hoofd op de schouder van Rosa.156 En
cynisch merkt ze op: ‘Ik ben zeker zóó gezond, omdat er zooveel op mijne gezondheid
154 Tovermiddel, bedoeld om liefde op te wekken of juist kwaad te berokkenen. Wikipedia.org. d.d. 11.03.2015. 155 Kartini, brief d.d. 14.07.1903. 156 Ibidem, brief d.d. 15.07.03.
54
gedronken wordt.’157 Kartini vraagt ook aan Rosa, die de enige is die alles weet, om aan
eventuele belangstellenden een sprookje te vertellen. ‘Niemand hoeft te weten hoe bitter mijn
weg is,’ schrijft ze.158 En voor het beantwoorden van de vraag van het Departement van O.E.
en N of de dames nog van de opleiding wensen gebruikt te maken, heeft ze weer, via Rosa, de
hulp nodig van de heer Abendanon. Welke reden moeten ze vertellen?
Verdrietig en vervolgens trots schrijft ze over de huwelijksplannen. Verdrietig omdat
het zo moet gaan, trots omdat ze voor elkaar heeft gekregen dat het bruidspaar niet in
bruidskleding zal gaan en zij niet voor de knie van de bruidegom zal buigen. Ze vertelt Rosa,
dat ze dit alles als een wil van God ziet en naar de positieve kanten wil kijken, zoals
bijvoorbeeld de kinderen die ze krijgt om op te voeden (fig. 9) en de familie van de
bruidegom die een sterke samenhang vertoont. Maar bovenal praat ze positief over haar
bruidegom, die weliswaar meestal geen Nederlands wil praten, maar verder toch helemaal op
dezelfde lijn zit als zij. Hij zal haar steunen om de belangrijke doelstellingen, zoals de
‘opheffing’ van hun volk, te bereiken.
De vader van Kartini bedankt, op 14 september 1903, het echtpaar Abendanon voor
alles wat zij voor zijn dochters hebben gedaan. Maar hij had bij het januaribezoek van de heer
Abendanon blijkbaar gewaarschuwd, dat hij, hoewel hij geen bezwaar had tegen de studie van
zijn dochters, toch van toestemming zou afzien, als er een goede, hen waardige echtgenoot
tevoorschijn zou komen. In dat geval zou hij er de voorkeur aan geven dat zij gingen trouwen.
En zie hier, dat heeft zich voorgedaan.159
De tijd voor het huwelijk was zwaar voor Kartini. In oktober schrijft ze een noodkreet
aan Rosa. Ze heeft te lang niets van haar gehoord en voelt zich daar wanhopig over:
‘Ik heet nog te leven, is dit léven? Er zijn nog erger dingen dan de dood. En als ik dood ben
wat is er dan mee bereikt? ( ……) Het vogeltje kwinkeleert niet meer, het ligt met gebroken
vleugels, gebroken hart, en O! Een hart vol afschuwelijke, misdadige gedachten. Veracht U
me, ja? ( ….) Dat ik mezelf niet achten kan, zie, dat kán ik niet dragen. Zeg wat tegen me,
volhard niet in Uw zwijgen (…. ) Ik voel hoe elke gedachte aan mij U pijn doet. Ik ben wel
wreed om nu tot U te komen. Mijn arm, arm Moedertje. Maar o, ik ben zoo diep, diep
rampzalig, vergeef!160
157 Ibidem, brief d.d. 22.10.03. 158 Ibidem, brief d.d. 01.08.03. 159 Coté, Kartini, The Complete Writings, 647. 160 Kartini, Kartini, brief d.d. 10.1903.
55
Als een kleine dochter kruipt ze als het ware bij haar ‘moeder’ op schoot. Ze zoekt vergiffenis
voor haar capitulatie ten aanzien van haar huwelijk, maar ook voor het feit dat ze zich nu zo
ellendig voelt, steun nodig heeft en zichzelf veracht. Ja, ze denkt zelfs zeker te weten dat Rosa
haar nu ook veracht. Maar ze hoopt dat dat laatste meevalt, dat ze van Rosa bevestiging krijgt
en moederlijke troost.
Rosa blijft haar ‘dochter’ steunen in de weg die ze nu moet gaan. Weliswaar mag
Kartini schrijven zoals ze wil en al haar gram en verdriet uiten, maar alles gaat door, dus Rosa
steunt verder, zonder protest. Kartini schrijft dat de huwelijksdatum is vervroegd en haar
‘maskeradepak’ is klaar, door Roekmini haar ‘doodskleed’ genoemd. Maar ook schrijft ze dat
ze nu in alles berust en zich nu tot doel heeft gesteld voor de kinderen van haar man een
goede moeder te zijn, daar heeft ze zin in, maar verder voelt ze zich geen bruid. Ze vraagt
Rosa haar in de toekomst te bezoeken, samen met haar man en Rosa troost door een mooie
ring te sturen. Weer toont Rosa zich de verzorgende moeder, met een gepast geschenk voor de
bruid in spé. Kartini zegt dat Rosa haar versteende hart weer zacht heeft gemaakt en beiden
zijn blij dat het contact normaal kan blijven, zoals bij een moeder en dochter nadat de dochter
in het huwelijk is getreden. Maar Rosa aarzelt toch even en vraagt toestemming aan Kartini
om te mogen blijven schrijven. Misschien voelde ze zich toch wat schuldig over haar gedrag
en het niet meer steunen van Kartini in haar grootste wens. Op Kartini’s verzoek krijgt ze
Nederlandse boeken als huwelijksgeschenk en op 7 november, haar laatste vrijgezellenavond,
schrijft Kartini aan Rosa: ‘de laatste groet van Uw dochtertje als jong meisje, op den
vooravond van haar huwelijksdag.’161
Een maand na haar huwelijk schrijft Kartini hoe gelukkig ze is. Hoe fijn ze is
ontvangen in Rembang, hoe heerlijk de kinderen zijn en hoe goed haar man is. En enkele
maanden later vertelt ze zielsgelukkig te zijn met het feit dat ze zwanger is, waarna het
echtpaar Abendanon haar bezoekt, wat ze geweldig vindt. Later schrijft ze over de baby-uitzet
die ze voor ‘Rosa’s a.s. klein-kindje’ aan het maken is.162 Ze bedankt op 7 september voor het
schattige jurkje dat Rosa haar heeft gestuurd en de reeds eerder genoemde amulet. Door deze
amulet toont Rosa dat ze zich dus blijkbaar in de wereld van Kartini wil inleven; Kartini had
regelmatig geschreven over de extra ‘krachten’, die men op Java acht en waarneemt, en die
buiten onze waarnemingswereld bestaan.
161 Ibidem, brief d.d. 07.11.1903. 162 Ibidem, brief d.d. 30.06.04.
56
En dat was de laatste brief; op 17 september is Kartini dan plotseling gestorven, ‘bij
volle bewustzijn’, zoals haar man in de brief aan de Abendanons op 25 september bericht.163
De begrafenis was de volgende dag, met onder andere bloemenkransen van de Abendanons.
Haar zoontje Singgih was een gezond, groot jongetje (afb. 10).
In deze intensieve briefwisseling tussen Kartini en Rosa blijkt er dus vooral sprake te zijn van
een een ouder-kind-relatie, die volgens Montaigne geen vriendschap kan zijn. Tussen Kartini
en Rosa is geen bloedband. De rollen die zij aannemen is die van een vervangende moeder en
vervangend kind, wat mede te verklaren is door het gemis van de biologische moeder voor
Kartini en het gemis van het eigen kind voor Rosa.
Daarnaast is er een groot belang bij de briefwisseling, omdat Kartini via Rosa’s man
het allerbelangrijkste voor elkaar wil krijgen dat zij zich maar kan bedenken, te weten
studeren in Nederland. Natuurlijk kan ze ook zelf schrijven met hem, dat doet ze ook daar
waar het echt niet anders kan en de tijd dringt. Maar om de zaak op te warmen en aan te
moedigen en zichzelf en haar drijfveren te verklaren is het veel effectiever om de voorspraak
van Rosa bij haar man hiervoor te gebruiken. Hieruit blijkt dat de relatie tussen Kartini en
Rosa ook sterk berekenende aspecten had. Op hun beurt hadden Rosa en haar man belang bij
de ontwikkeling van Kartini en haar zussen om het plan van de ethische politiek te doen
slagen, namelijk ontwikkeling van het Javaanse volk door eigen mensen.
Dan komt ineens ‘het verraad’. Dit is de plotselinge omslag in Abendanons houding
tegenover Kartini en Roekmini met het advies voor hen om níet in Nederland te gaan
studeren. De twee argumenten van vaders ziekte en moeilijkheden bij terugkeer met het
Javaanse volk, zijn knap gekozen door Abendanon. Ze zijn beide waar en belangrijk, maar
hier zou het juist zo waardevol geweest zijn als de dames toch een tijdje naar Nederland
hadden kunnen gaan om verbetering te brengen in de toestand van de Javaanse vrouw. Het
lijkt verdacht dat Abendanon dit advies gaf, temeer daar ook Joost Coté in zijn laatste boek
aangeeft dat Abendanon in geen enkel officieel document ooit heeft gesproken over de wens
van de zusjes om een studie in Nederland te willen volgen.164
De door Abendanon gebruikte argumenten zijn in principe acceptabel, maar het feit
dat jonge mannen, zoals Kartini’s broers, wel in Nederland konden studeren en later een
goede functie konden hebben op Java, wordt nergens als tegenargument gebruikt. En waarom
zouden de Javaanse gegoede kindertjes niet naar de school van Kartini en Roekmini komen
163 Ibidem, brief d.d. 25.09.1904, van Djojoadiningrat. 164 Coté, Kartini, 5.
57
terwijl zij zelf toch ook naar een Nederlandse school waren geweest? Het lag toch zeker in de
lijn der verwachting dat dit ontwikkelingsproces zich zou voortzetten op Java. Maar het
argument van vaders zwakke gezondheid is het schrijnendst. Juist door de brieven met Rosa
wist Abendanon zeer goed hoe gevoelig dit lag bij Kartini. Het lijkt er bijna op dat
Abendanon misbruik heeft gemaakt van alle informatie, die via de correspondentie tussen
Kartini en zijn vrouw voor hem bekend werd. En hier, op dit moment, komt het gevoel naar
voren over de vriendschapsvorm, die Blake beschrijft. De vriendschap die maar een halve
vriendschap is en dus maar beter kan worden omgezet in vijandschap. ‘Do be my enemy for
friendship’s sake’,165 schreef Blake en misschien was dit beter geweest in dit geval. Dan had
Kartini vanaf het begin geweten wat de echte bedoeling was geweest van het echtpaar
Abendanon in het contact met haar. Dan had ze hen waarschijnlijk minder in vertrouwen
genomen en niet regelmatig haar hele ziel voor hen blootgelegd. Waarschijnlijk had ze dan
meer zakelijk gekeken naar dat wat met hen wel en niet te organiseren viel.
Philoxenia, de vriendschap tegenover gasten en vreemdelingen, is wel te vinden in
deze briefwisseling. Rosa heeft een liefdevolle belangstelling voor de cultuur van Kartini en
zij beiden komen ook wel bij elkaar op bezoek. De vereiste trouw en respect bij deze
vriendschap zijn ook zeker aanwezig. Maar deze overweging brengt ook direct de vraag over
in- en exclusie naar voren. Want dat ligt bij deze briefwisseling totaal anders dan bij die
tussen Kartini en Stella. Immers hier is te zien dat met name Rosa uiteindelijk veel meer
binnen haar eigen broederschap blijft en Kartini kan hier niet echt in worden toegelaten.
Weliswaar gebeurt de uitsluiting door Rosa’s man en het belang van zijn functie, maar Rosa
gaat hier vanzelfsprekend in mee. Kartini moet binnen haar eigen Javaanse broederschap
blijven en blijft uiteindelijk toch ‘de Ander’, zoals Said die beschrijft. Er is geen echte
overbrugging mogelijk en ieder blijft ‘veilig’ binnen zijn eigen groep.
Verbazingwekkend is het dat toch, ondanks alles, het contact, na nog een vriendelijk
verzoek van Rosa, gewoon en innig doorgaat. Kartini, past zich in alles aan en heeft behoefte
aan ‘haar moeder’ en later een ‘grootmoeder’ voor haar kindje. Een ‘grootmoeder’ voor haar
en haar kind, die op gepaste wijze bij haar en haar man op bezoek komt en geschenken geeft.
Waarschijnlijk zou, als Kartini niet vroegtijdig was overleden, deze ‘moeder-kind-relatie’
lang stand hebben gehouden.
165 Derrida, Politik der Freundschaft, 110-111.
58
3.3 De briefwisseling met Stella Zeehandelaar
De briefwisseling met Stella Zeehandelaar ontstond, zoals gezegd, na een oproep in de
Hollandsche Lelie, een Nederlands feministisch blad dat Kartini had leren kennen door de
eerder genoemde Marie Ovink-Soer. Zowel Marie als Stella schreven regelmatig artikelen in
dit blad en Stella had er juist een aantal geschreven over de toenmalige feministische
bestseller Hilda van Suylenburg, van mevrouw Goekoop-de Jong van Beek en Donk.
Kartini’s advertentie had de volgende tekst:
‘Een jonge dame op Java, die een ontwikkelende en verlichtende opvoeding heeft gehad, zou
zeer gelukkig zijn als een beschaafde mede-abonnee in Holland met haar in correspondentie
zou willen treden, opdat zij wrijving en uitwisseling van gedachten zou kunnen hebben met
een ontwikkeld meisje.’166
Stella was, naast feministe, ook een overtuigd socialiste. Zo kon zij ook de ontmoeting tussen
Kartini en de socialistische Henry en Nellie van Kol organiseren, die op Java woonden en
werkten. Nellie was een feministisch schrijfster, waarmee Kartini later regelmatig
correspondeerde. Ook de socialist Van Overveldt had veel contact met Kartini en haar
familie, toen hij als ingenieur in Japara werkte. Later hebben de heren Van Kol en Van
Overveldt de koloniale dienst verlaten omdat zij het niet eens waren met de koloniale
condities. Vervolgens namen zij zitting in de Nederlandse Tweede Kamer en hadden onder
andere ‘koloniale hervorming’ in hun portefeuille. Logisch dus dat Stella hun hulp inriep in
verband met Kartini’s studie in Nederland. Maar juist omdat zij socialisten waren, destijds
gezien als radicalen, waren deze contacten eerder een sta-in-de-weg voor Kartini’s plannen
dan dat ze konden helpen. Deze radicalen mochten niet teveel successen boeken. Dat zou
eerder moeten gebeuren door de zittende rechts-christelijke politici.167
Zo werden dus, door de hierboven geciteerde advertentie, Stella en Kartini
correspondentievriendinnen. Stella was iets ouder dan Kartini en een moderne jonge vrouw
die er progressieve ideeën op nahield, waartoe ook de interesse behoorde voor koloniale
hervormingen, voor de gekoloniseerde culturen en de positie daarin van de vrouw. Hierdoor
reageerde zij waarschijnlijk op de advertentie. Er was in het begin ook sprake van veel
informatie-uitwisseling op deze gebieden. Het contact was, zoals bij Rosa, eerst wat zakelijk,
166 Vreede-de Stuers, ’Kartini en de Hollandsche Lelie’, 72. 167 Coté, On feminism and nationalism, 6-7.
59
maar al vrij snel is te zien dat het vertrouwen toenam, het contact intiem en warm werd en dat
Kartini een diepe indruk maakte op Stella.168
Stella schreef als eerste naar Kartini. De inhoud van Stella’s brieven is redelijk vaak af
te leiden uit Kartini’s antwoorden. Van Stella is ook nauwelijks een brief bewaard gebleven,
alleen óver Kartini, niet áan haar geschreven. Het bijzondere aan hun vriendschap is dat hij
werd gevormd ondanks het feit dat ze elkaar nooit hebben gezien. ‘Zij waren verbonden door
het kleine instrument ‘de pen’’, zoals de Indonesische dichter Goenawan Mohammad zegt in
zijn voorwoord van Coté’s boek in 2005, ‘zij waren ‘penfriends’ en dat is een ambivalent
woord.’169 Deze ambivalentie is te zien aan de gebruikte taal. In Kartini’s taal zijn expressieve
woorden gemixt met communicatieve uitdrukkingen. Doordat de pen het
communicatiemiddel was moest er als het ware met woorden gesproken en geschilderd
worden, dit is die ambivalentie. Zo verplaatst Kartini zich soms in Stella’s wereld door
bijvoorbeeld een strand bij haar in de buurt ‘Klein Scheveningen’ te noemen. Ook vertelt ze
als anekdote tussendoor dat haar pen is gebroken, die zo’n belangrijk gereedschap voor haar
is: ‘Arme pen,’ schrijft ze, ‘ik heb me zozeer aan haar gehecht, wij hebben zoolang heerlijk
samengewerkt!’170
Kartini en Stella schreven al snel meer op gelijk niveau dan Kartini en Rosa, meer met
dezelfde wensen en zielenroerselen. Er leek eerst wat afstand maar ze hadden al snel een
vorm gevonden, die was gebaseerd op wederzijds respect, vertrouwen en gemeenschappelijke
vrouwenidealen.171
Ook deze brieven worden onderzocht op de vriendschapsvormen zoals door Aristoteles,
Cicero, Epicurus, Montaigne, Nietzsche, Kant, Blake, Blanchot, en Derrida zijn beschreven.
Al direct uit de eerste brief van Kartini aan Stella, het antwoord op Stella’s eerste
brief, blijken dit streven en zoeken naar vriendschap. Te zien is hoezeer zij zich, in die tijd,
wil vereenzelvigen met de Nederlandse moderne vrouw, die immers voor haar het
feministische voorbeeld is van een vrije vrouw. Ze is dan ook erg blij dat ze dit passende
contact heeft gevonden:
168 Ibidem, 8. 169 Mohammad Goenawan, in: Joost Coté, On feminism and nationalism, Kartini’s letters to Stella Zeehandelaar
(Clayton Victoria Australia 2005), voorwoord VIII. 170 Kartini, Kartini, brief d.d. 17.05.1902. 171 Ireen Farjon, Kartini, 135.
60
‘Ik heb zóó verlangd kennis te maken met een “modern meisje”, (…...) arbeidend niet voor
eigen heil en geluk alleen, doch ook zich gevend aan de groote Maatschappij, werkend tot het
heil van vele medemenschen. Ik gloei van geestdrift voor den nieuwen tijd en ja, ik kan wel
zeggen, dat wat denken en voelen betreft, ik den Indischen tijd niet meeleef, doch geheel die
mijner vooruitstrevende blanke zusters in het verre Westen. En als de wetten van mijn land
zulks zouden toelaten, zou ik niets liever willen en doen, dan me geheel te geven aan het
werken en streven van de nieuwe Vrouw van Europa.’172
Hoewel hier nog niet direct sprake kan zijn van vriendschap is toch te zien dat de verhouding
er een is van ‘iemand als ik, waarmee ik me kan vereenzelvigen, maar dan iets beter’, zoals
Cicero heeft beschreven.173 Ze verlangt er intens naar helemaal bij de groep Nederlandse
feministen te behoren. Die vrouwen die al veel ‘verder’ zijn in ontwikkeling dan zijzelf, maar
waar ze zo snel mogelijk mee wil samenwerken, aan het vrijmaken van de vrouw. Bovendien
blijkt uit deze tekst dat Kartini een fantasiebeeld heeft, een ideaalbeeld, een projectie van
haarzelf maar iets beter, als het ware gebiologeerd door een virtueel beeld. Kartini
identificeert zich graag met de Europese vrouw omdat deze die vrijheid en onafhankelijkheid
lijkt te bezitten waarnaar zij verlangt. Het lijkt erop dat het vriendschapsbeeld dat Aristoteles
en Cicero beschrijven wel de vriendschap is die Kartini voor ogen stond, dat zij deze wel
zocht bij Stella. Die innige en intieme vriendschap, de philia, de vriendschap van twee
lichamen en één ziel, waarbij het belangrijker is om lief te hebben dan om geliefd te worden;
het zoeken naar de ideale dubbelganger van haarzelf, maar dan beter. Zo schrijft ze:
‘Lieve Stella, ik ben hartelijk blij, dat je mij gelijk je Hollandsche vriendinnen beschouwt en
daarnaar behandelt, en dat ik voor je een geestverwante ben.’174
In haar zoekactie naar die hechte speciale vriendschap, die volgens Cicero zoveel rijkdom en
kracht in zich bergt, begint Kartini met veel over haarzelf en haar omgeving te vertellen en
later vraagt ze ook naar Stella’s leefomgeving en activiteiten.
Kartini uit haar twijfels over de mogelijkheid ooit los te komen van de traditionele
Javaanse banden en wetten, omdat zij haar ouders geen verdriet wil doen. Ze laat haar diepste
innerlijk zien aan Stella als ze al haar zorgen over misstanden, zowel op Java als in de verdere
wereld bijna uitschreeuwt: ’O God, o God!’ ’t Is ellendig om zooveel kwaad om je heen te
172 Kartini, Kartini, brief d.d. 25.05.1899. 173 Derrida, Politik der Freundschaft, 21. 174 Kartini, Kartini, brief, d.d. 18.08.1899.
61
zien en onmachtig te zijn iets daartegen te doen.’175 ‘Noem mij maar Kartini,’ schrijft ze,
blijkbaar als antwoord op Stella’s vraag hoe ze aangesproken wil worden. En ze verklaart dat
de Javanen geen familienamen gebruiken en dat Raden Adjeng de titel aanduidt. Maar ze wil
geen mejuffrouw worden genoemd, want ‘ze is maar een Javaan.’176
Kartini is zich blijkbaar bewust van het feit dat de Europeanen in principe op de
Javanen neerkijken, hoewel ze toch graag gelijk zou willen zijn, zeker met de Europese
vrouw. Hoewel in de tweede brief aan Stella, op 18 augustus 1899, het vormelijke ‘U’
verdwenen is en er getutoyeerd wordt en ze haar blijdschap uit over Stella’s lange antwoord,
schrijft ze ook hier weer dat ze zich minder ontwikkeld voelt, niet veel weet en niet veel
kan.177
De vriendschapsvorm van Cicero en Nietzsche, ‘de ander is dezelfde als ik, alleen iets
beter’, wordt duidelijker zichtbaar. Maar aan de andere kant is ook de twijfel voelbaar, of
vriendschap eigenlijk wel mogelijk is. De vraag komt immers naar boven of er geen
uitsluiting is voor Kartini, uitsluiting van de samenleving waartoe Stelle a priori behoort. Hoe
Stella hierover denkt is hier nog niet duidelijk. Wel blijkt dat Stella een geestverwante in
Kartini vindt en dat stimuleert Kartini in haar verdere acties richting Stella. Er is de actie te
zien die Derrida als onderdeel van een vriendschap beschrijft, die intentie die zo belangrijk is
voor het ontstaan van een vriendschap. Ook is te zien dat er veel tijd nodig is om vertrouwen
op te bouwen, wat ook Derrida benadrukt. Kartini besteedt veel tijd om Stella als het ware ‘te
vinden’. Ze begint steeds meer voor Stella te voelen en komt met haar vriendschap als het
ware naar Stella toe. Ze voelt zich steeds meer ‘thuis’ bij Stella en zegt: ‘ik ben blij dat ik die
lastige Javaanse étiquette eens van mij afschudden kan, nu ik met je een praatje maak op ’t
papier!”178 Kartini voelt zich nu vrij genoeg om haar grieven en angsten ten aanzien van het
Javaanse huwelijk te uiten:
‘Ik zal nooit, nooit kunnen liefhebben, omdat ik niet iemand kan liefhebben en achten die
getrouwd en vader is. En zonde noem ik alle daden, die een medemensch lijden doen (…..)
Kun je je voorstellen welke hellepijnen een vrouw moet uitstaan, wanneer een man met een
ander thuiskomt, die zij als zijne wettige vrouw, hare mededingster moet erkennen. Alles voor
de man en niets voor de vrouw, zijn onze wet en leer.’179
175 Ibidem, brief d.d. 25.05.1899. 176 Ibidem. 177 Ibidem. 178 Ibidem, brief d.d. 18.08.1899. 179 Ibidem, brief d.d. 06.11.1899.
62
Ze laat hier haar diepste gevoelens van angst en boosheid aan Stella zien. Natuurlijk ook in de
hoop dat zowel dit uiten als Stella’s deskundigheid haar zullen helpen om deze ellende voor
haar in de toekomst uit de weg te ruimen. En ineens smeekt ze om Stella’s geestelijke
ondersteuning. Voor het ‘ik wil’ voor haar toekomstplannen vraagt ze Stella om haar te
blijven stimuleren, ‘het vuur aan te houden’, in haar proces van bevrijding van haarzelf en de
Javaanse vrouw uit de klem van polygamie en huwelijksplicht. Ze smeekt: ‘Maak mij warm,
laat me gloeien, Stella, ik bid je, laat me niet los!’180 Hier is weer dat zoeken te zien naar die
gelijkgezinde, maar iets sterkere ‘ik’, die Cicero benadrukt.
Steeds opener wordt Kartini. Er is een sterk wederzijds beleven ontstaan. Een
vriendschap van ‘twee lichamen en één ziel’ ontstaat, de échte vriendschap, de philia, zoals
door Aristoteles en Cicero zijn beschreven.181 Daardoor durft Kartini meer krasse en
verwijtende taal te gebruiken, bijvoorbeeld als het gaat over betere ontwikkeling voor het
Javaanse volk. Ze schrijft bijna provocerend:
‘De Europeaan ergert zich aan vele eigenschappen van den Javaan, bijv. hunne
onverschilligheid, gemakzucht enz. Welnu Nederlander, als gij u zoo daaraan ergert, waarom
doet gij dan niets om die ondeugden te verjagen? Waarom steekt gij geen vinger uit, om den
bruinen broeder op te heffen?’182
En ze uit ook kritiek op het belachelijke en hoogmoedige gedrag van de Europeaan:
‘O, O, ik dacht, dat alleen de domme Javaan houdt van dat geflikflooi, maar nu zie ik, dat de
beschaafde, ontwikkelde Westerling daar ook niet afkeerig van is, ja daar zelfs verzot op is,
(…..) O, nu begrijp ik waarom men tegen de ontwikkeling van den Javaan is. (…….) hij zal
dan niet meer op alles ja en amen zeggen (…...).’183
En omdat Stella haar een compliment heeft gegeven voor haar taalgebruik durft Kartini verder
te gaan. Ze ‘nestelt’ zich als het ware in deze warme, veilige vriendschap bij haar ‘soulmate’,
zoals Joost Coté het ook beschrijft.184 Ze is dankbaar dat Stella zich zo positief uit over haar
eigen Javaanse volk:
180 Ibidem, brief d.d. 12.01.1900. 181 Derrida, Politik der Freundschaft, 34-36. 182 Kartini, Kartini, brief d.d. 12.01.1900. 183 Ibidem. 184 Coté, On feminism and nationalism, voorwoord VII.
63
‘O, Stella, ik dank je zoozeer voor de vriendelijke gedachten die je hebt voor ons
Javanen. Van jou verwacht ik trouwens niets anders, dan dat voor jou alle menschen, blank en
bruin gelijk zijn. (…..) Al zijn de Javanen nog zoo dom, onwetend, onbeschaafd, de garde,
waartoe je behoort, zal in hen steeds medemenschen zien, die God schiep even goed als de
beschaafden (….)’185
Vertrouwen is hier weer het sleutelwoord en ook blijkt dat er niet langer sprake is van de
eenzijdige actie in de vriendschap, zoals Derrida die beschrijft, maar er is nu ook sprake van
de reactie, de antwoorden van Stella, die blijkbaar helemaal aan de verwachtingen en de
verlangens van Kartini voldoen. Bovendien is hier de philoxenia te zien van Epicurus, de
vriendschap voor mensen van andere culturen; er een exclusie weggevallen; Kartini en haar
Javaanse volk worden als gelijkwaardige medemensen beschouwd. Van beide kanten wordt
de vriendschap intensiever beleefd en Kartini schrijft dan ook enthousiast:
‘O! Ik ben toch zoo innig, innig, blij, dat ik je heb mogen ontmoeten. Ik laat je nooit los,
Stella. Ik heb je zóó innig liefgekregen.’186
Van de eenzijdige actie is nu geen sprake meer, de vriendschap is nu een situatie geworden
en de handeling een passie. Derrida’s theorie past hier ten volle.
In deze ontstane vriendschapssituatie wil Kartini alles met Stella delen; zowel haar
gewone dagelijks leven als ook bijzondere belevenissen. Ze beschrijft wat gamelanmuziek
met haar doet; hoe ze weg dwaalt onder het genot van de klanken, maar ook angstig wordt
voor de toekomst. Ook schrijft ze hoe haar vader zich inzet voor onderwijs voor de Javanen
en haar broer ditzelfde doet in Nederland. Nadrukkelijk vraagt ze Stella om toch vooral deze
redevoering van haar broer te lezen. ‘Lees, Stella, lees zijne redevoering, al is het niet voor je
eigen genoegen, dan om mijnentwille.’187 Ze wil zo graag dat Stella begrijpt hoe belangrijk
ontwikkeling is voor de Javanen en dat het niet alleen Kartini is die zich daar voor wil
inzetten. Bovendien hoopt ze waarschijnlijk ook dat Stella aan Nederlandse zijde iets in deze
zou kunnen betekenen.
Het gevoel van die vriendschap waarin de ander is als jezelf, alleen iets beter, blijft
bestaan. Zo geeft Kartini een dik compliment aan Stella voor de hulp aan haar en haar zusjes.
En in het vervolg van deze brief roept ze als het ware uit: ‘Ik wil, Stella, ik wil, hoor je dat?
185 Kartini, Kartini, brief d.d. 18.08.1899. 186 Ibidem, brief d.d. 23.08.1900. 187 Ibidem.
64
Ik wil mijn vrijheid bevechten.’188 Ze put erg veel kracht uit de vriendschap en de
aanmoediging van Stella en dit doet denken aan Cicero’s uitspraak dat ieder mens beter en
gelukkiger wordt door een échte vriend.
Zo gaat Kartini door met meer over haar leven en omgeving te vertellen, juist omdat
Stella daar in de eerste brief al naar had gevraagd.189 Het probleem met haar vader komt ter
sprake, dat ze hem nooit pijn wil doen. Ze zou nooit gelukkig kunnen zijn als ze wel haar
vrijheid en onafhankelijkheid had gekregen, maar haar vader daarmee het hart zou breken. En
ze hoort als het ware Stella zeggen: ’maar zie je de toestand niet een beetje te donker in?’ Ze
verdedigt zich met het omschrijven van de toestand voor een Javaans meisje: ‘Wij mogen
géén idealen hebben’.190 Ze vraagt als het ware begrip van Stella voor het feit dat ze de
toestand wel degelijk duister inziet.
Vervolgens vergelijkt ze de Javaanse man met de Europese en concludeert dat de
Europese vrouw er net zo ongelukkig aan toe is, maar met dít verschil dat zij uit vrije wil met
de man in het huwelijksbootje stapt. In Indonesië zijn er zelfs mannen met 26 vrouwen. ‘En
dit hoewel God de vrouw heeft geschapen als gezellin van de man’, vindt Kartini. En ‘het
hoogste vrouwengeluk is een harmonisch samenleven met de man.’ Ze stelt aan Stella de
vraag: ‘Mogen deze toestanden voortbestaan, Stella?’191
Kartini is heel blij met Stella’s verontwaardiging over het gedrag van enkele
Europeanen die een aantal beschaafde Javanen slecht hadden behandeld. Zo voelt ze dat Stella
écht betrokken is bij het wel en wee van de Javanen en niet automatisch partij trekt voor haar
‘eigen’ mensen; een duidelijke vorm van philoxenia. Steeds ervaart Kartini met Stella de
IK=JIJ situatie, maar dan is de JIJ een iets betere IK. Daarom móet ze alles met haar delen,
heeft haar steun nodig en is dankbaar voor deze vriendschap.
Als het echtpaar Abendanon op bezoek is geweest bijvoorbeeld, is Kartini helemaal in
de wolken; Rosa Abendanon lijkt de brug te kunnen slaan tussen haar idealen en de plannen
van Abendanon. Na het enthousiaste verslag van dit contact aan Stella smeekt Kartini haar om
ondersteuning:
‘Stella, Stella, laat me niet los, houd mijn hand in de uwe, leid me; van jou gaat kracht uit, die
me bezielt, laat me niet alleen! Als er van mij wat terecht komt ooit, dan is dit je werk,
188 Ibidem. 189 Ibidem, brief d.d. 25.05.1899. 190 Ibidem. 191 Ibidem.
65
lieveling! (......) Bid voor mij, liefste, dat dit geene illusie moge zijn, geen bleeke
hersenschim!’192
Kartini vertelt de plannen die uit dit bezoek zijn voortgekomen. Ze ziet dit als gevolg van
Stella’s werk en legt dit uit met de woorden: ‘Je zedelijke steun hield me staande, wanneer ik
wanhopig was; je bemoediging, je opwekking sterkten mij, wanneer ik me zwak gevoelde.’
En iets verder: ‘O! Stella, Stella, wat wordt me toch veel in handen gelegd. God geve, dat ik ’t
volbrengen kan. Steun me, sterk me, mijn vriendin. Schrijf me véél, véél, Stella.’193 Kartini
zoekt haar ‘evenziel’, haar betere ‘ik’, om kracht uit te putten.
Ook als er een verzoek komt voor een stuk in een nieuw Nederlandstalig tijdschrift.
Twijfel is zichtbaar: ‘Kartini, zeg niet, ik kan niet, maar zeg ik wil. Ik wil, Stella, ik wil, ik zal
beproeven, Stella, ik hoop innig, dat jij mijne krachten niet overschat. Ik zal mijn best
doen.’194 Blijkbaar ‘hoort’ ze als het ware Stella’s stem in haar oren, die haar voortdurend
aanmoedigt om door te zetten en te werken aan haar idealen.
Ook vanwege haar vader is er steeds weer de twijfel:
‘Stella noem mij laf, wankelmoedig, maar ik kan niet anders; als Vader er zich tegen verzet,
dat ik mij daaraan wijd, hoe mijn hart ook schreien zal, ik zal erin berusten. Jij zegt, dat je niet
kunt begrijpen dat iemand trouwen moet. Je stelt tegenover ‘het moet’ steeds ‘ik wil’. Als ’t
anderen gold, zou ik zeer zeker hetzelfde doen, maar tegenover mijn Vader zou ik ’t niet
kunnen, vooral nu niet.’195
De controverse is voelbaar bij Kartini, tussen de enthousiaste, vooruitstrevende acties en
remmingen hierop door haar vader en de verdere Javaanse omgeving. Ze zoekt begrip bij haar
‘andere innerlijke stem’ die Stella heet.
In haar enthousiasme over de hechte vriendschap en de gelijkheid die Kartini voelt
met Stella schrijft ze natuurlijk ook over de boeken die ze leest en waar ze zich zo in herkent.
Boeken als De wapens neergelegd van B. van Suttner en Moderne Maagden van Marcel
Prévost beroeren haar en de stimulans die ervan uitgaat wil ze graag met Stella delen, die
immers ook veel leest en schrijft. Ook beschrijft Kartini de aarzelende ontwikkelingen die
gaande zijn onder het Javaanse volk, met name het Nederlands leren. Deze bief besluit ze
192 Ibidem, brief d.d. 23.08.1900. 193 Ibidem. 194 Ibidem. 195 Ibidem.
66
met: ‘Juich met me Stella!’196 Samen kunnen ze als échte vriendinnen van deze kleine
vooruitgang genieten.
De intimiteit die Kartini inmiddels voelt met Stella dringt door in de verhouding met
haar vader. Blijkbaar neemt Stella een steeds belangrijker plaats in binnen Kartini’s familie,
hoewel op afstand, en ze stuurt zelfs een cadeautje naar Kartini’s vader als hij ziek is. Kartini
beschrijft Stella hoe zij, zittend aan de voeten van haar vader, met zijn hand op haar hoofd,
lang heeft verteld over Stella. Hij sliep in, volgens Kartini, met gedachten aan de ‘verre
vereerster en geliefde vriendin van zijn kind’.197 En Kartini mijmert verder:
‘Zóó na ben je mij, ben je ons, Stella. (…..) Laat ik je nu nog eens innig danken voor je
vriendschap en je liefde, die aan mijn leven meer waarde geven, en laat ik je in gedachte vast
aan ’t hart drukken, in die omarming leggend, alles, wat ik voor jou gevoel!’ 198
Meer en meer is ook de vriendschap te zien die Montaigne beschrijft. De vriendschap die
toevallig is ontstaan als creatie van de vrije wil met als oorzaak volgens hem de
vertrouwdheid en bekendheid, door hem kort samengevat met: ‘omdat zij het was, omdat ik
het was’.199
Maar als Kartini geschokt is over de weigering van de regenten om haar en haar zusje
toestemming te geven om onderwijzeres te worden, is ze zowel treurig over de langzame
ontwikkeling op Java als ook over het feit dat ze hierover eigenlijk niet mag spreken of
schrijven van haar vader. Ze schrijft aan Stella: ‘Als ik iets schrijf, dat mij heel lief is, omdat
’t mijn innigste overtuiging weergeeft, zál ik ’t je zenden.’200 Van zo’n hoge waarde vindt ze
de vriendschap met Stella, dat ze benadrukt dat hun zielen verbonden zijn en verbonden
moeten blijven.
Het belangrijkste onderwerp in hun correspondentie blijft hun beider idealen. Beiden
hebben immers als doel hun medemensen ‘op te heffen’ en door hun bijzonder échte
vriendschap kunnen ze hieraan intensief samenwerken. Daarom vertelt Kartini dat ze
eigenlijk vooral onderwijzeres wil worden en zich veel wil bezighouden met de
‘pennenlikkerij’, het schrijven, om door beide acties de opheffing van haar volk te
stimuleren.201 Ze twijfelt aan haar mogelijkheden en vraagt haar vriendin: ‘En jij, Stella, wat
196 Ibidem, brief d.d. 09.01.1901. 197 Ibidem, brief d.d. 20.05.1901. 198 Ibidem. 199 Montaigne, Over vriendschap, 9. 200 Ibidem. 201 Ibidem, brief d.d. 25.05.1901.
67
wensch jij voor mij? (…..) Zeg mij eerlijk en onomwonden uwe meening, van jou verwacht ik
niets anders. Je hebt je steeds een goede, oprecht welmeenende vriendin betoond. Doe ’t nu
ook.’202 Kartini vraagt hier om de échte vriendschap, waarbij je elkaar alles kunt zeggen en
eventueel kunt bekritiseren, zoals Montaigne omschrijft.203
Maar, direct komt ook weer de vraag om begrip voor als ‘haar hart zich niet kan
losmaken van een vader, die geheel haar leven lang voor haar één liefde en toewijding is.’204
Dan immers zal ze niet zomaar haar eigen weg kunnen gaan, maar wel haar half zieke vader
moeten gehoorzamen en eventueel verzorgen. Misschien moet ze een compromisbesluit
nemen en zowel de vader verzorgen als thuis voor een onderwijsakte studeren. Ze vraagt
Stella: ‘Deze zedelijke steun hebben wij zo nodig! Geef jij mij dien altijd, hé, Stella?’205 Zo
sterk heeft ze behoefte aan het vertrouwen, de steun en saamhorigheid van en met Stella.
Er konden soms ineens lange tussenpozen zijn in de correspondentie, die echter de
vriendschap niet verstoorden. Bijvoorbeeld toen Kartini’s zusje werd uitgehuwelijkt en uit de
Kaboepaten vertrok. Kartini en haar andere zusjes waren geschokt, als het ware bevroren. ‘Ik
zou je zo graag gelukkig willen maken met een jubelende brief,’ schrijft ze dan aan Stella,
’wees maar niet ontmoedigd, mijn beste, wij denken er in de verste verte niet aan om onze
plannen op te geven.’206 Blijkbaar was het gezamenlijk werken aan de toekomstplannen voor
Kartini een zeer belangrijk onderdeel van hun vriendschap en daarom mocht Stella daar niet
aan twijfelen.
De spanningen lopen op voor Kartini en ze voelt zich steeds meer beklemd tussen de
door haar gewenste vrijheid in ontwikkeling en de remmen hierop door haar vader en de
Javaanse samenleving, ze verzucht tegen haar hartsvriendin:
‘Stella, Stella, dat ik even mijn armen om je heen kon slaan, mijn hoofd aan je hart kon laten
rusten…..Hoop het beste, denk het beste en heb mij steeds lief, lieveling.’207
Kartini is er helemaal van overtuigd dat Stella en zij een eenheid vormen, dat ze gelijkgezind
zijn en ze zou maar wat graag eens even bij Stella tot rust komen. Hier is helemaal de philia,
de vriendschap met het eenheidsgevoel, te zien. De philia die eigenlijk voor alle verdere
vriendschapsvormen de basis vormt. Maar onder andere deze tekst illustreert ook dat in het
202 Ibidem, brief d.d. 11.10.1901. 203 Montaigne, Over vriendschap, 9. 204 Kartini, Kartini, brief d.d. 24.10.1901. 205 Ibidem. 206 Ibidem. 207 Ibidem.
68
vriendschapsproces van Kartini en Stella het streven is te zien waar Kant over schrijft. Hij
zegt immers dat de volmaakte vriendschap een streven blijft, waarbij het échte volmaakte
geluk nooit bereikt kan worden, maar dat een mens door dit streven optimaal gelukkig zal
zijn, mits liefde en respect de ingrediënten zijn. En steeds meer worden die twee ingrediënten
de twee belangrijkste in deze vriendschap. Kartini vooronderstelt ze ook als ze durft te
schrijven over haar steeds terugkerende hartenwens: ‘Holland moet en zal van mij in
waarheid maken eene vrije vrouw. Jullie lucht, jullie kou, moet alle vooroordeelen die mij
nog aankleven van mij losmaken; eerst dán zal ik in waarheid vrij zijn.’208 Ze bedoelt hier de
vooroordelen die ze van huis uit heeft meegekregen omtrent de vrijheid voor een vrouw.
In deze briefwisseling tussen Kartini en Stella zijn nog andere vriendschapsvormen te vinden.
Zo is die vorm waar Nietzsche de nadruk op legt, namelijk die vorm waarbij een zekere
afstand moet worden bewaard om elkaar te kunnen achten, regelmatig te vinden. Hieruit komt
dan ook regelmatig het verlangen naar de vriendin weer naar boven. Hoewel natuurlijk de
altijd aanwezige afstand tussen Kartini en Stella niet vrijwillig is gekozen, zijn zowel deze
achting als het verlangen regelmatig waarneembaar:
‘O! Kon ik dit in werkelijkheid doen, oog in oog, hart aan hart, je mijn hart uitstorten dat zoo
vol droefheid is.’209
En:
‘(…..) ik zal je zo bitter tegenvallen, als het gelukkigste aller gelukkigste gesternten mij eens
in je armen voert. Je hebt een veel te mooien dunk van mij, mijn karakter en intellect. Die zijn,
om je de waarheid te zeggen, geen dubbeltje waard, en ik meen het. Maar wat je niet zal
teleurstellen, vrouwtje, dat is mijn liefde voor jou!’210
En ook weer bij:
‘Stella, Stella, dat ik even mijn armen om je heen kon slaan, mijn hoofd aan je hart kon laten
rusten.’211
208 Ibidem. 209 Ibidem, brief d.d. 20.05.1901. 210 Ibidem, brief d.d. 14.03.1902. 211 Ibidem.
69
En als Kartini aan Stella verslag uitbrengt over het bezoek van de heer Van Kol aan haar,
waardoor de studieplannen in zicht lijken te gaan komen, vertelt ze aan Stella:
‘En jij, Stella, wat zou jij er van “smullen”, maar jij was erbij, jou had ik aldoor in gedachten,
toen ik daar naast Van Kol zat. Stella, Stella, Stella, tikte aldoor mijn hart.’212
En:
‘(.….) kon ik je naast me tooveren, even, even maar, de aarde zou te klein zijn geweest voor
mijn geluk.’213
Nietzsche was ook de filosoof die de koppeling maakte van vriendschap aan vijandschap. En
hoewel er van vijandschap tussen Kartini en Stella in de briefwisseling geen sprake is, is deze
wel indirect terug te vinden. Dan meer de vijandschap, die ook Blake beschrijft, die zij beiden
ervaren van mensen in hun omgeving, die mensen die helemaal geen vrijheid voor anderen
willen en helemaal niet voor vrouwen, en zeker niet voor gekoloniseerde vrouwen. Deze
mensen kunnen flink tegenwerken. Bovendien ervaren ze de vijandschap tussen koloniale
bezetters die de Javanen minderwaardig vinden, maar ook het omgekeerde, de Javanen die in
principe niets met de bezetter te maken willen hebben. Nietzsche propageert de vijand te
bestrijden, dat is, volgens hem, van levensbelang. En dat is ook in de gedachtenuitwisselingen
tussen beide dames waar te nemen. Ze helpen elkaar om de vijand te bestrijden vooral door te
werken aan het ‘opheffen’ van de onwetende mens, en dan in de eerste plaats de vrouw.
Het publiek mag niet weten wat hun échte doel is. De naam van de ergste vijand die ze
bestrijden, de polygamie, mag nooit gehoord worden. Anders zal niemand meer op Java zijn
kind aan Kartini’s opvoeding overlaten. Hier is sprake van een soort bondgenootschap tussen
Kartini en Stella, hún geheim is de vijand die de naam polygamie draagt. Kartini begrijpt hoe
moeilijk het is voor Stella om te zien dat Kartini door de Javaanse samenleving van deze strijd
wordt afgehouden. Ze zoekt de gezamenlijkheid in de strijd:
‘Denk niet aan ons, denk aan de zaak en wat voor háár het beste is; daar moeten wij ons bij
neerleggen.’214
212 Ibidem, brief d.d. 17.05.1902. 213 Ibidem, brief d.d. 17.02.1902.
70
En als blijkt dat de studie in Nederland voorlopig niet kan doorgaan:
‘O, Stella, maak ons het afstaan van deze groote illusie niet nog zwaarder door er verdriet over
te hebben. Zóó is ’t ons al hard genoeg. Je hebt het altijd geweten dat het een groote, groote
illusie van me was, om in je land te komen en daar wijsheid te vergaren voor ons volk. (….) Ik
dank je ook namens mijn Oudjes duizend maal voor alles wat je voor ons gedaan hebt…en
voor niets! Neen, Stella, niet verloren is je werk, jullie aller werk, maken wij van de vrucht
daarvan op het oogenblik geen gebruik, voor de zaak is het van groot nut. (….) Zou de
Regeering, zouden velen bereid tot helpen zijn, indien jullie niet voor ons gewerkt hadden?
Stella, nogmaals duizendmaal dank voor jouw groote, groote liefde! Neen, lieveling, jouw
werk, jouw moeiten zijn niet verloren. Uit naam van ons volk dank ik je er innig voor.’215
Kartini troost door zowel te bedanken voor alle inzet van Stella voor haar en Roekmini, maar
ook door aan te tonen dat er toch veel bereikt is. En ‘de zaak’, het bestrijden van de vijand,
blijft bestaan en dat blijft een gemeenschappelijk doel.
Ook de verdere vriendschapsvorm, die de filosoof Blake beschrijft, is bij dit onderzoek van
belang. Niet alleen vertrouwen speelt hierbij een rol, zoals bij Derrida, maar Blake gaat verder
en spreekt al snel van verraad als dit vertrouwen wordt verstoord.
Dit verraad is in de correspondentie tussen Stella en Kartini nergens terug te vinden.
Maar wel zou Stella verraad hebben kúnnen ervaren toen ze niet tijdig door Kartini op de
hoogte werd gesteld van de plotselinge omwentelingen in haar leven van. Toen de studies in
Nederland én in Batavia niet doorgingen en later nog toen Kartini plotseling werd
uitgehuwelijkt en in een familie met polygamie terecht kwam. Dit blijkt echter niet het geval.
Stella schrijft daarover aan Nelly van Kol: :
‘Het leed dat ik (Stella, MZ) ondervonden heb door Kartini’s daad was te intens, dan dat het
mij mogelijk was daarover te schrijven en nog is mij dit onderwerp te pijnlijk om het aan te
roeren. Daarin heeft Kartini haar gehele zijn verloochend. Wie zoals ik gedurende vijf jaar
haar gehele zieleven heeft meegeleefd, die weet veel te goed wat die stap voor haar betekende,
214 Ibidem, brief d.d. 25.04.1903. 215 Ibidem.
71
die weet dat zij daarmee een harer grootste idealen prijs gaf. Wie zoals zij tot de “geroepenen”
behoort mag voor de wens van één niet haar levensdoel prijsgeven.’216
Ze is ervan overtuigd dat Kartini dit niet heeft gewild en ze schrijft op dat moment ook nog
een lange kritische brief aan Kartini, zoals een échte vriendin dat mag doen. Ook schrijft ze
aan Kartini’s vader, haar broer en de heer Van Overveldt. Veel later heeft Stella aan de
Kartini-onderzoeker Bouman nog verteld dat ze via Roekmini heeft vernomen dat Kartini
inderdaad erg ongelukkig is geweest over deze situaties en vooral toen ze plotseling werd
uitgehuwelijkt.217 Stella is ervan overtuigd dat Kartini altijd eerlijk tegenover haar is geweest
en dat ze daardoor goed begreep dat Kartini alleen maar ‘mooi weer speelde’ toen ze later
positief over haar huwelijk berichtte. Het vertrouwen bleef bestaan.
In deze briefwisseling is, zoals al opgemerkt, ook de bijzondere vorm van vriendschap
volgens Epicurus te vinden, de philoxenia. Deze philoxenia waarbij trouw en respect
belangrijk zijn is vooral de vorm waarbij een genegenheid voor gasten en vreemdelingen naar
voren komt. En in deze brieven is nu juist veel sprake van genegenheid voor vreemdelingen
omdat immers Stella een Nederlandse is en Kartini een Javaanse. In eerste instantie was er
dan ook twijfel of er ooit van vriendschap sprake kon zijn, maar direct al zochten de dames
elkaar, tutoyeerden en communiceerden werkelijk als gelijken. Kartini spreekt hierover nog
wel in het begin haar verwondering en blijdschap uit:
‘Lieve Stella, ik ben hartelijk blij, dat je mij gelijk je Hollandsche vriendinnen beschouwt en
daarnaar handelt, en dat ik voor je een geestverwante ben.’218
En wat later schrijft ze over de overbrugging van deze cultuurverschillen:
‘O, Stella, ik dank je zoozeer voor de vriendelijke gedachten die je hebt voor ons Javanen. Van
jou verwacht ik trouwens niet anders, dan dat voor jou alle menschen, blank en bruin gelijk
zijn.’219
216 Bouman, Meer licht over Kartini, 63. 217 Ibidem. 218 Kartini, Kartini, brief dd. 18.08.1899. 219 Ibidem.
72
Bij de philoxenia is het gevaar dat er wantrouwen ontstaat binnen de eigen wereld, de
kans zelfs dat men daar dan wordt uitgesloten. Voor deze uitsluiting was Kartini steeds op
haar hoede en ze was er bang voor. In de eerste tijd van de briefwisseling met Stella maakt ze
zich daar nog niet zo druk om, ze voelt zich dan zo één met de Nederlandse vrouwen en de
vrouwenbeweging daar, dat ze soms even lijkt te vergeten dat ze op Java woont en een
Javaanse is. Maar het lijkt er ook op dat ze juist door het intensievere contact met Stella en
misschien ook door de belangstelling van Stella voor Kartini’s cultuur, zich bewuster wordt
van haar omgeving en van wat goed zal zijn voor de mensen om haar heen. Zou ze van deze
omgeving worden uitgesloten dan zou haar ideaal om de Javaanse vrouw beter te
ontwikkelen, in duigen kunnen vallen. Ze moet dus haar eigen ontwikkeling in Europa, in
Nederland halen, maar de band met haar achterban goed onderhouden. Stella en Kartini
schonken elkaar weliswaar deze philoxenia vriendschap, de onvoorwaardelijke acceptatie
voor een persoon van een andere cultuur, maar Stella heeft Kartini uiteindelijk niet kunnen
helpen om het gevaar van de uitstoting voor Kartini te overwinnen. Mede doordat Abendanon
deze angst van Kartini voor uitstoting goed aanvoelde kon hij dit als argument gebruiken om
Kartini toch niet naar Nederland te laten komen en haar vader was er direct bij om haar
vervolgens volledig in te kapselen in de traditie van haar volk, hier in de vorm van het
verplichte polygame huwelijk.
Het bovenstaande leidt direct tot Derrida’s theorie over democratie en vriendschap, de reactie
daarop van Hanna Ahrendt en de verdere theorieën over in- en exclusie van Leelah Gandhi,
Said, Stoler, Cooper en Chung.
De twee werelden van Kartini en Stella met hun enorme cultuurverschillen vormen als
het ware ieder voor zich een broederschap zoals door Derrida beschreven. De sameness, de
door Hanna Ahrendt zo genoemde gelijkheid binnen zo’n broederschap, verhindert een open
en gelijkwaardig contact tussen leden van deze verschillende groepen. Ahrendt ziet het
gesprek hiervoor als enige oplossing en inderdaad is het resultaat daarvan hier direct te zien in
de briefwisseling tussen de beide dames. Door de open communicatie kunnen zij elkaar
vinden en binnen hun correspondentie zijn dan ook de cultuurverschillen niet meer bepalend.
Tot dat in hun eigen broederschap reacties komen. De reacties gaan uiteindelijk bepalen of er
in- of exclusie kan plaatsvinden bij elk van de cultuurgroepen, hun broederschappen. Kartini
wordt als het ware ‘teruggefloten’ door Abendanon met het argument dat ze in de eerste
plaats bij haar eigen broederschap moet blijven en dat ze anders wel eens dat contact zou
kunnen kwijtraken. Vervolgens haalt haar vader haar weer helemaal binnen deze
73
broederschap door haar volledig te onderwerpen aan de adat door middel van uithuwelijken
en polygamie.
Ook Stella wordt tot de orde geroepen door haar broederschap. Ze had in vol
vertrouwen de intrede van Kartini in ‘haar wereld’ georganiseerd en ineens wordt dit
geblokkeerd. Niet door haar eigen, sterk meewerkende socialistische politici, maar door de
politieke tegenpool. In haar wereld mocht ook de sameness niet te ver worden verstoord. Dat
gebeurde toch al genoeg door de radicalen en daar mocht niet zo’n extreme stap nog bij
komen. De door Said benoemde ‘Ander’ moest in de andere wereld, bij de anderen blijven, zo
kon iedere broederschap zijn eigen ordening houden. Het geeft precies het dilemma weer dat
Derrida zo somber stelt; het dilemma voor een goede democratie waarbij de sameness van de
broederschap gecombineerd zou moeten worden met het ideale vriendschapsmodel waarbij
een IK en JIJ totaal verschillend kunnen zijn. Deze ideale vriendschap, waarbij er geen
sociale exclusie is, kon in het klein, in het privéleven, bij Stella en Kartini bestaan, maar in de
grote publieke wereld is die uiteindelijk niet mogelijk gebleken.
Als laatste is die vriendschapsvorm in deze brieven te vinden die door zowel Blanchot als
Derrida is beschreven. Die vorm namelijk, waarbij de échte vriendschap blijkt bij het sterven,
doordat een vriend in alle vrijheid je vergezelt voorbij het leven, daar waar niets meer bindt
en alleen herinneringen blijven.
Kartini overleed in 1904. Stella kon haar niet vergezellen tot over de levensgrens.
Maar door de sterke herinneringen aan deze vriendin, de herinneringen aan de uitwisselingen
van hun zielenroerselen en aan hun gezamenlijke strijd tégen de polygamie en vóór het
opheffen van zowel de Nederlandse als de Javaanse vrouw uit hun achtergebleven situatie,
kon Stella de kracht vinden om alleen nog een tijd die gezamenlijke strijd voort te zetten.
Nadat ze van Kartini’s dood had gehoord, schreef ze moedig het in memoriam in Belang en
Recht van 1 november 1904:
‘Ik ontving de eerste brief van Raden Adjeng Kartini in juni 1899 en dit was een begin van een
levendige briefwisseling, eene die mij, hoe oud ik word, onvergetelijk zal blijven. Daardoor
toch had ik het voorrecht eene persoonlijkheid te leren kennen, zoo edel, zoo
voornaamdenkend, als men maar zelden aantreft. Zij bezat meesterschap over onze taal,
wonderen van stijl en enorme woordenrijkdom, vooral door veel te lezen, na zes jaar lagere
school. Haar levensideaal was opheffing van de Javaansche vrouw uit haar vernederende
toestand van eeuwen. Want de vrouw is de opvoedster! Eerst moesten de adellijke vrouwen
74
worden ontwikkeld, onder andere in gezondheidsleer en ziekenverpleging. Kartini en (haar
zusje) Roekmini hebben geleden en gestreden voor hun idealen. Toen zij toestemming kregen
voor een studie in Holland ging dit OM REDENEN DIE HIER NIET GENOEMD KUNNEN
WORDEN, niet door. Kartini reageerde met de woorden: ‘wij behoren onszelf niet toe, maar
de zaak’. Ik zou boekdelen nodig hebben om te beschrijven wat het lijden en strijden Kartini
aan hartebloed heeft gekost. Kartini schreef hierover: ”Dat baanbreker zijn geen kinderwerk of
pleizierwerk is, wisten we altijd, dat het ook een hel vol bitterheid is ook, maar dat je de hel in
je draagt, nee, dat wisten we niet. O, en toch, duizendmaal liever de hel in ons, dan geen
gevoel. Te allen tijde hebben wij, idealisten, het hard te verantwoorden gehad. De wereld duldt
niet dat er andere merken onder de menschen rondlopen dan het ‘gros’. En iemand die
‘anders’ is zal geplaagd worden zijn kleed weg te werpen en in plaats daarvan het kleed der
gewoonheid aan te doen.”
Beter kan het niet worden uitgedrukt, hoe deze hooggestemde natuur geleden heeft onder de
kleingeestigheid van anderen. Maar gelaten ging zij door, op haar doel af, in vertrouwen op
God. Want zij was een vrome Mohammedaanse vrouw. Moge voor haar, die onvergetelijk is
voor die haar liefhadden, dat wat zij heeft gedaan, niet verloren gaan, maar ten goede komen
aan het volk, dat haar zo na aan het hart lag.’220
‘De redenen’ die Stella niet in dit artikel mocht noemen waren hoogst waarschijnlijk de
achterliggende Nederlands-politieke redenen waarom Abendanon Kartini en Roekmini had
afgeraden in Nederland te gaan studeren. Dit in tegenstelling tot de redenen die Abendanon
aan Kartini en Roekmini had verteld, namelijk vaders gezondheid en de problemen bij
terugkeer op Java.
Aan Abendanon heeft Stella, na Kartini’s dood, maar veertien van de vijfentwintig
brieven willen afstaan. Ze vond ze té privé en ze was ervan overtuigd dat Kartini ze ook nooit
had geschreven voor publicatie. Dit lijkt mij een innige vriendendienst; het afschermen van
het gezamenlijke privédomein en van de diepste gevoelens van de overleden vriendin. Hier
lijkt sprake te zijn van vriendschap tot voorbij de grenzen van de dood, waar Aristoteles zo’n
bewondering voor had.
Uit het bovenstaande blijkt dat er tussen Stella en Kartini bijzondere vriendschapsvormen
waren ontstaan gedurende de jaren van innige correspondentie, te typeren als philia en
philoxenia, In Stella vindt Kartini de vriendin die een ‘maatje is in de strijd’. Iemand die net
zo is als zijzelf. Zoals Kartini zich uit over alle strijd die ze strijdt, zo uit ze zich, voor zover
220 KITLV, Leiden, Kartini-collectie nrs. 725-726.
75
we kunnen waarnemen, tegen niemand. Stella is een bijzondere vriendin, aan wie ze heel
speciale dingen kan schrijven, die ze, op deze manier tegen niemand anders zo uit. Kartini’s
leuze ‘Vrijheid en Gelijkheid’ wordt als een vaandel door de brieven aan Stella gedragen. Zij
beiden wilden het beste voor alle vrouwen en vervolgens voor hun volk. Stella, die in
Nederland al intens sociaal actief was, heeft zich Kartini’s situatie erg aangetrokken en wilde
er alles aan doen om haar Javaanse vriendin uit de nare en afhankelijke positie te bevrijden.
Maar Stella had waarschijnlijk beter dan Kartini door, dat de politiek hier een grote rol
speelde. Het mocht waarschijnlijk niet zo zijn dat het ‘Kartinisucces’ te danken zou zijn aan
twee socialisten, twee radicalen, in de Tweede Kamer. Kartini en Roekmini zouden in
Nederland waarschijnlijk de heer Van Overveldt als voogd hebben gekregen en bij de familie
van Kol hebben gelogeerd. Dat was onacceptabel; logeren bij een sociaaldemocraat, terwijl ze
afhankelijk waren van een christelijke regering.221 In- en exclusie spelen hier een grote rol.
Terwijl de ethische politiek toch al niet zo’n breed draagvlak had, was dit een onmogelijke
opgave voor de Nederlandse politici. Stella is boos; schrijft boze brieven aan diverse mensen.
Maar uiteindelijk heeft ze vanwege genoemde politieke redenen vrede met het feit dat de
zusjes (voorlopig) niet naar Nederland komen. Ze schrijft aan mevrouw van Kol:
‘Zij zouden, meer dan ik al had voorgesteld, zeer afhankelijk zijn geweest doordat ze op
Rijkskosten kwamen. Hoe ongelukkig zou die afhankelijkheid hun maken.’
En:
‘Ook zou de politiek een veel te groote rol in hun leven hebben moeten spelen, waardoor zij
tot veel gedwongen zouden worden wat hun tegen de borst moest stuiten. Hoeveel leed zouden
zij hebben ervaren en zoo zouden zij, met hun fijngevoelige Oostersche zielen zich telkens en
telkens pijn hebben gedaan. En daarom ben ik blij dat het belang van ‘de zaak’ thans eischt dat
zij in Indië blijven.’222
Of de vriendschap tussen Kartini en Stella een echte IK=JIJ vriendschap is geworden is niet
precies na te gaan; vooral doordat de brieven van Stella ontbreken en doordat Stella een groot
deel van Kartini’s brieven heeft achtergehouden. Dit laatste lijkt me terecht, het is een echte
vriendendienst, vriendinnengeheimen geef je aan niemand door! Wel is er duidelijk sprake
van een vriendschap, zoals Nietzsche die beschrijft. Die vriendschap, waar plaats is voor het
221 Bouman, Meer licht over Kartini, 59-60. 222 Ibidem.
76
individu, met het respect dat Kant beschrijft en de actie die Derrida uitwerkt. Want de actie
kwam van Kartini, maar het intense antwoord kwam van Stella. Ondanks dat Kartini en Stella
elkaar nooit in levenden lijve hebben ontmoet en dat ze voor elkaar virtuele personen waren,
kan men toch de ontstane vriendschap duidelijk waarnemen. Niets is met zekerheid te zeggen,
omdat er te weinig bewijsmateriaal is. Maar dat er een band is gegroeid die wederzijds werd
geuit met diepe vriendschapsgevoelens is wel bewezen in de brieven, waarin gevoelens van
beiden werden beschreven en ook in Stella’s publicaties, die háár gevoelens nog eens
benadrukken.
77
CONCLUSIE
Vriendschap is een onderwerp dat door de hele filosofiegeschiedenis is terug te vinden en veel
filosofen hebben hun meningen over de verschijningsvormen van vriendschap weergegeven.
Doordat Jacques Derrida al deze ideeën en gedachten over vriendschap heeft samengevat in
zijn boek Politiques de l’amitié is dit boek een goed referentiekader voor onderzoek van dit
thema gebleken. Temeer nog omdat hij aanvullend de vriendschapstheorie extrapoleert naar
politiek en democratie, bleek dit boek ook een goede basis om de contexten van Kartini en
haar Nederlandse contacten te belichten.
In de koloniale literatuur wordt er over het algemeen vanuit gegaan dat vriendschap
tussen de koloniserende Europanen en de gekoloniseerden niet of nauwelijks mogelijk was.
Vriendschap wordt in die koloniale literatuur meestal als één ongedifferentieerd begrip
gebruikt, wat vaak aanleiding heeft gegeven tot te algemene conclusies, zoals bij onder
anderen Bosch, Jansen, Stoler, Said en Chung. De ‘Homo Europealis’ voelde zich te ver
verheven boven de gekoloniseerde, volgens hen, en de wand die hem van de gekoloniseerde
scheidde was vooral semi permeabel, de doorlaatbaarheid van belangen vond vooral plaats
van Europa naar de kolonie en nauwelijks omgekeerd. Hierdoor zou vriendschap niet
mogelijk kunnen zijn.
Door nu koloniale literatuur over vriendschap en democratie aan de hand van de
Derrida’s boek te onderzoeken kon worden aangetoond dat bovenstaande mening wat
genuanceerder moet worden beoordeeld. De briefwisseling tussen Raden Adjeng Kartini en
Stella (Hartshalt-)Zeehandelaar én de briefwisseling tussen Kartini en Rosa Abendanon-
Mandri bevestigden dit.
Te zien was dat tussen Kartini en Stella al snel een wederzijdse vriendschap is
ontstaan die overeenkomt met de vormen die door Aristoteles, Cicero, Montaigne en
Nietzsche zijn beschreven. Zoals de vorm van de optimale philia, waarbij men de ander
dezelfde vindt als zichzelf, maar net iets beter. Maar meer nog de vriendschapsvorm, waar
Nietzsche de nadruk op legt, namelijk die vorm waarbij de singulariteit, het individuele van
de ander, gewaarborgd blijft. Bovendien blijken het respect dat Kant zo belangrijk vindt en
het vertrouwen, dat Derrida accentueert zeer belangrijke ingrediënten van deze vriendschap te
zijn. Ook de door Epicurus beschreven philoxenia, de vriendschap voor mensen van buiten de
eigen kring en cultuur, is terug te vinden. Van philoxenia is zowel bij Kartini als bij Stella
sprake. Door hun innige en open communicatie lieten ze elkaar toe in hun beider werelden
met hun specifieke culturen. Ondanks hun totaal verschillende contexten, was toch de
78
exclusie minimaal, beiden stonden ze open voor die andere werelden en ze deelden elkaars
enthousiasme en idealen. In tegenstelling tot wat Montaigne en Nietzsche beweren is er dus
sprake van een vriendschapsvorm tussen twee vróuwen; beide filosofen hielden dit immers
voor onmogelijk door de geestelijke gesteldheid van vrouwen in het algemeen.
De philia tussen Kartini en Stella had des temeer diepgang doordat hun vriendschap
over de grens van de dood heeft standgehouden. Stella toonde de zielsverbondenheid tussen
hen beiden en verdedigde Kartini’s acties en bevlogenheid. Ze zette als het ware hun
gezamenlijke strijd na Kartini’s dood nog voort en ze heeft diverse mensen verweten dat zij
de deuren, die juist open gingen voor Kartini, weer gesloten hadden. Op verzoek van Belang
en Recht schreef Stella een in memoriam over Kartini. In dit in memoriam tekende zij haar
Javaanse vriendin af als een getekende, een persoon die een speciale opdracht had in het
leven. En ze eindigt met de bede dat Kartini nooit vergeten zal worden en alsnog de betekenis
kan hebben voor haar volk, zoals zij zich die had gewenst. En dat is gebeurd, deze bede blijkt
verhoord.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat bij Kartini en Stella zowel de
vriendschapsvorm van philia als philoxenia nadrukkelijk te vinden zijn. Het nodige
vertrouwen is nooit beschaamd en er is tijd besteed aan het vormen van deze vriendschap.
Bovendien is te zien dat zij beiden de zo vaak genoemde exclusie van hun beider
broederschappen hadden overwonnen. Ze lieten elkaar toe in hun eigen werelden met de
specifieke culturele eigenschappen. De door Rosello beschreven metafoor van de al of niet
doorlaatbare bodem was tussen Kartini en Stella goed permeabel geworden.
Bovengenoemde vriendschapsvorm philia is tussen Kartini en Rosa niet te vinden.
Wel is er de philoxenia waar te nemen, waarbij trouw en respect de belangrijkste
bestanddelen zijn. Ze openden wel hun beider werelden voor elkaar, tenminste op cultureel
gebied. Rosa, die van oorsprong Portoricaanse was, had zeker begrip voor cultuurverschillen.
Verder was er vooral een vriendschapsvorm met twee facetten, te weten de moeder-
kindrelatie, die volgens Montaigne geen vriendschap kan zijn en de halve vriendschap, die
volgens Blake beter een vijandschap genoemd kan worden. Dit laatste ontstond doordat Rosa
achter haar man ging staan, toen deze Kartini adviseerde niet in Nederland te gaan studeren en
Rosa dus deel werd aan dit ‘verraad’. De exclusie door de ‘Homo Europealis’, de
broederschap waartoe de Abendons behoorden, was nu een feit. Kartini en haar zusje werden
slachtoffer van een politieke strijd van Nederland, zij moesten terug in hun eigen Javaanse
broederschap. Hierbij kan geen verdere vorm van vriendschap worden aangetoond.
79
Maar ondanks deze situatie blijft bij Kartini de behoefte aan de troostende en
begrijpende moeder bestaan en bij Rosa de behoefte om haar dochter te steunen. Het contact
bleef bestaan tot aan Kartini’s dood.
Vriendschapsvormen, zoals door Derrida beschreven, zijn dus op individueel niveau te vinden
binnen de postkoloniale literatuur. Vooral egodocumenten zijn hiervoor een goede bron
gebleken. De correspondentie van Raden Adjeng Kartini met Stella Zeehandelaar en Rosa
Abendanon tonen dit aan. Wel dient men zich te realiseren dat projectie van eigen idealen op
een virtueel persoon hierbij een rol kan hebben gespeeld.
80
LIJST VAN GEBRUIKTE LITERATUUR Lijst van archivalia
Koninklijk Instituut voor Land- en Volkenkunde Leiden (KITLV)-archief:
- Collectie J.H.Abendanon, 4,5 doos, inventaris 33. Onder andere brieven van Kartini
en brieven aan Abendanon over het toezenden van Kartini’s brieven ten behoeve van
de uitgave van Door duisternis tot licht, van Stella Zeehandelaar, M.Ovink-Soer,
J.M.P van Kol-Porrey, M.E. Ovink-Westenenk, microfiches.
- Collectie Kartini, ca.1900-1971, 1 doos, inventaris 13. Onder andere brieven van mw.
C.Vreede-de Stuers, dhr. H. Bouman.
Lijst van gebruikte literatuur Abendanon, J.H., in: Kartini, Door duisternis tot licht, gedachten van Raden Adjeng Kartini
(3e druk; ’s Gravenhage 1912) inleiding. Anten, Jaap, ‘De ontbrekende brief van Kartini’, Indische letteren 20 (2005) 24-32.
Anten, Jaap, ‘Kartini in het KITLV’, Indische Letteren 19. (2004) 156-166.
Aristoteles, Ethica Nicomachea, (Groningen 2009).
Beekman, E.M. ‘Kartini (1879-1904): De paradox van het kolonialisme’, Paradijzen van
weleer, koloniale literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1850 (Amsterdam 1998).
Berg, Joop van den, ‘Mijn pen kunnen ze me niet ontnemen’, Trouw d.d. 31.01.1997.
Berninghausen, Jutta, Birgit Kerstan, Die Töchter Kartinis, Berichte und Reportagen aus dem
Leben indonesischer Frauen (Berlin 1984).
Berns, Gido, ‘De tijd van de vriendschap’, Tijdschrift voor Filosofie 75 (2013) 215-246.
Borren, Marieke, ‘Ahrendt en Derrida over vriendschap en het probleem van politieke
gemeenschap’, Hanna Ahrendt cahier 1 (Nijmegen 2008).
Bosch, Mineke, Een onwrikbaar gevoel van rechtvaardigheid, Aletta Jacobs 1854-1929
(Amsterdam 2009).
Bouman, H. Meer licht over Kartini (Amsterdam 1954).
Captain, Esther, Marian van der Klei, Marieke Hellevoort, Vertrouwd en Vreemd,
(Hilversum 2000).
Chaudhuri, Nupur and Margaret Strobel, Western Women and Imperialism, (Bloomington
and Indianapolis 1992).
Chung, You-Sun Crystal, Across the colonial divide; friendship in the British Empire, 1875-
1940 (Michigan 2014).
Cicero, Vriendschap (Amsterdam 2012).
Coté, Joost, On feminism and nationalism, Kartini’s letters to Stella Zeehandelaar, 1899-
1903. (Clayton Victoria Australia 2005).
Coté, Joost, Realizing the dream of R.A. Kartini, her sister’s letters from colonial Java
(Leiden 2008).
Coté, Joost, Kartini, the complete writings 1898-1904 (Clayton Victoria Australia 2015).
Derrida, Jacques, Politik der Freundschaft, (Frankfurt am Main 2002).
Duyndam, Joachim, ‘Vriendschap onbenoemd’, Antenne 2 (2007).
Edwards, Louise en Mina Roces, Women’s suffrage in Asia: gender, nationlism and
democracy (London, New York 2004).
Elderhorst-van Hofwegen, Hanneke, ‘Het Kartinibeeld van J.H. Abendanon:de heldin en de
mens’, Indische letteren 5 (1990) 115-120.
Elderhorst-van Hofwegen, Hanneke, ‘Kartini: Symboliek, mystiek en goena-goena’, Indische
Letteren 19 (2004) 147-155.
81
Everard, Myriam en Ulla Jansz, De minotaurus onzer zeden, Multatuli als heraut van het
feminisme, Amsterdam 2011).
Fasseur, C., ‘F. Jaquet,ed., “Kartini. Brieven aan mevrouw R.M. Abendanon-Mandri en haar
echtgenoot, met andere documenten”, recensie, Bmgn-Ichr.nl 126, d.d. 15.02.2015.
Farjon, Ireen, ‘Kartini 1879-1904, dagboeken, brieven’, Chrysallis nr. 6 (Amsterdam
1980) 129-152.
Foster, E.M., ‘The two cheers for democracy’ in: Leelah Gandhi, Affective communities,
anticolonial thought, fin-de-siècle radicalism, and the politics of friendship (Durham
and London 2006).
Gandhi, Leela, Affective communities, anticolonial thought, fin-de-siècle radicalism, and the
politics of friendship (Durham and London 2006).
Goekoop-de Jong, Cécile, Hilda van Suylenberg, (Amsterdam 1897) en ibook.
Goenawan Mohammad, in: Joost Coté, On feminism and nationaism, Kartini’s letters tot
Stella Zeehanelaar (Clayton Victoria Australia 2005) voorwoord.
Haasse, Hella, Oeroeg (Amsterdam 1948).
Hartshalt-Zeehandelaar, Estelle H., ‘Raden Ajoe Djojo Adingingrat’, Eigen Haard 30 (1904)
11-16.
Hartshalt-Zeehandelaar, Estelle H., ‘Het recht op moederschap’, in: M. CohenTervaert-
Israëls e.a., Moederschap: sexueele ethiek (Almelo 1913).
Jacobs, Aletta , Reisbrieven uit Afrika en Azië, benevens eenige brieven uit Zweden en
Noorwegen, (Almelo 1915).
Jansen, Ena, ‘De koloniale stem van Aletta Jacobs, reisbrieven uit Afrika en Azië’, Lover 4
(1997).
Jaquet, Frits, ‘Kartini; een reactie’, Indische Letteren 3 (1993) 75-83 .
Karels, René B., ‘Het heerlijke product eener kruising van Javaansche en Nederlandsche
cultuur, Kartini als inspiratiebron voor de Indische Vereeniging’, Indische Letteren 19
(2004) 177-188.
Kartini, Raden Adjeng, Door duisternis tot licht, gedachten van Raden Adjeng Kartini
(3e druk; ’s Gravenhage 1912).
Kartini, Raden Adjeng, Brieven aan mevrouw R.M. Abendanon-Mandri en haar echtgenoot
met andere documenten, F.G.P.Jaquet ed. (Dordrecht 1987).
Kartini, Raden Adjeng, ‘Geef den Javaan opvoeding!’ in: Kartini, Door duisternis tot licht,
gedachten van Raden Adjeng Kartini (2e druk; ’s Gravenhage 1912).
Keesing, Elisabeth, Hoe ruim een kooi ook is, leven en lot van Kartini en haar werk
(Amsterdam 1996).
Kol, N.van, ‘Over het “Indisch Klaverblad’, Eigen Haard 5 (1903).
Kruseman, Mina, Een huwelijk in Indië (’s Gravenhage 1873).
Locher-Scholten, Elsbeth, ‘So close yet so far: the ambivalence of Dutch colonial
rhetoric on Javanese servants in Indonesia, 1900-1942’, De koloniale ervaring vanuit
letterkundig en cultuurhistorisch perspectief, (Open Universiteit Heerlen 2012).
Locher-Scholten, Elsbeth, Women and the Colonial State, essays on gender and modernity
in the Netherlands Indies 1900-1942 (Amsterdam 2000).
Loo, Vilan van der, Esther Wills, Indië ongekuist. Liefde, lust en hartzeer in Nederlands
Indië, (Amsterdam 2004).
Loo, Vilan van der, Wijze vriendinnen adviseren Hollandse vrouwen, Indische Letteren 9
(1994) 67-70.
Miert, Hans van, Bevlogenheid en onvermogen, Mr. J.H.Abendanon en de ethische richting in
het Nederlandse kolonialisme (Leiden 1991).
Mills, Sarah, der Diskurs, (Tübingen 2007).
Mills, Sarah, Discourses of difference: an analysis of women’s Travel writing and
82
Colonialism, Kindle edition.
Mohanty, Chandra Talpade, Feminism without borders: decolonizing theory, practicing
solidarity, (Duchum and London 2003).
Mohanty, Chandra Talpade, ‘Under western eyes: feminist scholarship and colonial
discourse’, Boundary 2 (1984) 333-358.
Moller Okin, Susan, Towards a humanist justice: the political philosophy (Oxford 2009).
Montaigne, Michel de, Over vriendschap (Amsterdam 2009).
Neve, Roel de, ‘Nederlands Indië’, De koloniale ervaring vanuit letterkundig en
cultuurhistorisch perspectief, (Open Universiteit Heerlen 2012).
Nietzsche, Friedrich, Aldus sprak Zarathoestra, een boek voor allen en voor niemand
(Amsterdam 2014).
Nieuwenhuys, Rob, Oost-Indische Spiegel (Amsterdam 1978).
Nieuwenhuys, Rob, in: Roel Neve, ‘Nederlandsch Indië’, De koloniale ervaring vanuit
letterkundig en cultuurhistorisch perspectief (Open Universiteit Heerlen 2012).
Rappaport, Helen, Encyclopedia of women social reformers (Santa Barbara Ca, Denver Col,
Oxford England 2001).
Rosello, Mireille, Infiltrating culture. Power and identity in contemporary women’s writing
(Manchester and New York 1996).
Rosello, Mireille, ‘Becoming UnDutch:’wil je dat? Kun je dat?’ in: E.Boehmer & S. de Mul
(Eds.) The postcolonial low countries: literature, colonialism, and multiculturism
(Lanham, Boulder, New York, Toronto, Plymouth UK 2012).
Said, Edward W., Orientalism, (London 2003).
Stam, Dineke, ‘Sporen van Aletta leiden naar Kartini’, Javapost 5 (2012).
Stoler, Ann Laura and Frederick Cooper, Tensions of empire: colonial cultures in a bourgeois
world (Berkeley, Los Angeles, London 1997).
Symmers, Agnes Louise, Letters of a Javanes princess, edited version copyright ©2012
Andrews UK limited.
Taylor, Jean Stewart, ‘Raden Adjeng Kartini’, Encyclopedia of women social reformers
(Ste Barbara California 2001).
Taylor, Jean Goldman, Kartini in her historical context (Dordrecht 1989).
Termorshuizen, Gerard, ‘Was Kartini wel de schrijfster van haar brieven? Een polemiek uit
1921’, Indische Letteren 19 (2004) 167-175 .
Vierhout, M. Raden Adjeng Kartini, 1879-1904, een Javaansche over de nooden en
behoeften van haar volk (Den Haag 1942).
Vreede-de Stuers, C., ‘Kartini en de Hollandsche Lelie; emancipatie-idealen in
Nederlandsch Indië’, Sociologische gids 23 (1976) 70-76 .
Wit, Augusta de, De godin die wacht (Amsterdam 1910).
Wit, Augusta de, Orpheus in de dessa (Amsterdam 1903).
Zonneveld, Peter van ‘Indische literatuur van de twintigste eeuw’, De koloniale ervaring
vanuit letterkundig en cultuurhistorisch perspectief, (Open Universiteit Heerlen 2012).
Internet
www.gutenberg.org.file 29507html1249.
www.dbnl.org
www.kitlv.nl
www.damescompartiment.nl
http://collectie.tropenmuseum.nl
Film: Noem mij maar Kartini, brieven van een Javaanse jongedame, Hans Hulscher 2006.
Bekeken bij het KITLV op 25.04.2014
Persoonlijk contact: Jaap Anten, KITLV, email 09.03.2015