82
Raden Adjeng Kartini en Stella Zeehandelaar, correspondentievriendinnen Hun brieven onderzocht op de aanwezigheid van vriendschapsvormen, met als leidraad Derrida’s Politique de l’amitié Raden Adjeng Kartini and Stella Zeehandelaar, penfriends A research of their letters on the presence of forms of friendship, with Derrida’s Politique de l’ amitié as a guide Masterscriptie Cultuurwetenschappen Marijke de Zoeten Bergstrasse 3 84405 Oberdorfen Duitsland Tel. 0049 8081 2789/00 31 6423 99 007 Email: [email protected] Studentnummer: 830142661 Begeleider: dr. Caroline Drieënhuizen Examinator: dr. Sarah de Mul Open Universiteit Nederland, faculteit Cultuurwetenschappen Juni 2015

Raden Adjeng Kartini en Stella Zeehandelaar ...Raden Adjeng Kartini en Stella Zeehandelaar, correspondentievriendinnen Hun brieven onderzocht op de aanwezigheid van vriendschapsvormen,

  • Upload
    others

  • View
    30

  • Download
    1

Embed Size (px)

Citation preview

Raden Adjeng Kartini en Stella Zeehandelaar, correspondentievriendinnen Hun brieven onderzocht op de aanwezigheid van vriendschapsvormen, met als leidraad Derrida’s Politique de l’amitié

Raden Adjeng Kartini and Stella Zeehandelaar, penfriends A research of their letters on the presence of forms of friendship,

with Derrida’s Politique de l’ amitié as a guide

Masterscriptie Cultuurwetenschappen

Marijke de Zoeten

Bergstrasse 3

84405 Oberdorfen Duitsland

Tel. 0049 8081 2789/00 31 6423 99 007

Email: [email protected]

Studentnummer: 830142661

Begeleider: dr. Caroline Drieënhuizen

Examinator: dr. Sarah de Mul

Open Universiteit Nederland, faculteit Cultuurwetenschappen

Juni 2015

2

O, mes amis, il n’y a nul ami!1

Afbeeldingen voorblad:

Links: handschrift Kartini, brief vanuit Japara, KITLV Leiden, Kartini-archief

Midden: M.C. Escher, Tekenende handen,1948, lithografie 392 mm - 443 mm.

Rijksmuseum Amsterdam

Rechts: handschrift Stella Hartshalt-Zeehandelaar, KITLV Leiden, Abendanonarchief

1 Aristoteles, in: Derrida, Politique de l’amitié (Paris 1994) 9.

3

INHOUDSOPGAVE

Inleiding………………………………………………………………………………........4

1 Vriendschap en democratie volgens Derrida…………………………………...8

1.1 Derrida en vriendschap…………………………………………………………8

1.2 Derrida en democratie………………………………………………………….13

1.3 Overige postkoloniale ideeën over vriendschap.................................................15

2 Historische contexten van Kartini, Stella en Rosa……………………………..19

2.1 Nederland versus Nederlands-Indië rond 1900………………………………. 19

2.2 Raden Adjeng Kartini…………………………………………………………. 21

2.3 Stella (Hartshalt-) Zeehandelaar…………………………………………......... 32

2.4 Rosa Abendanon…………………………………………………………..........34

2.5 Kanttekeningen bij mogelijke vriendschap tussen Kartini en haar Europese

contacten ……………………………………………………………………….35

3 De brieven van Kartini en vriendschapsvormen daarin………………………..40

3.1 Receptie van Kartini’s brieven………………………………………………....40

3.1 De briefwisseling met Rosa Abendanon……………………………………….44

3.2 De briefwisseling met Stella Zeehandelaar…………………………………….58

Conclusie…………………………………………………………………………………..77

Lijst van gebruikte literatuur……………………….………………………………………80

Afbeeldingen……………………………………………………………………………….83

4

INLEIDING

‘O mijn vrienden, er bestaat geen vriend’

Deze uitspraak, toegeschreven aan Aristoteles, geeft aan dat er al tijdens de Griekse oudheid

aandacht was voor het onderwerp vriendschap. In die Griekse tijd werd vriendschap gezien

als zijnde hoger dan de (lichamelijke) liefde, het was een philia, een idee van twee lichamen

en één ziel. Een vriendschap waarbij het belangrijker is om lief te hebben dan om geliefd te

worden. Om deze vriendschap te kennen is tijd nodig en deze tijd is van belang om

vertrouwen op te bouwen.2 Zo hebben mensen door de eeuwen heen, tot op de dag van

vandaag, vriendschap ervaren en beschreven.

In de postkoloniale literatuur wordt de algemene stelling gehanteerd, dat er rond 1900

geen vriendschap mogelijk was tussen kolonisator en gekoloniseerde. Het daarin gebruikte

begrip vriendschap wordt als algemeen begrip gehanteerd en niet nader getypeerd. Daardoor

worden mogelijk bepaalde vriendschapsvormen niet zichtbaar. Vriendschap tussen

kolonisator en gekoloniseerde is wel beschreven, maar een analyse naar welke vormen die

vriendschap kan hebben heeft niet plaatsgevonden. Dit is juist belangrijk opdat dan

vriendschap in de koloniale literatuur anders kan worden beoordeeld dan tot nu toe het geval

was.

Het doel van dit onderzoek is om aan te tonen dat vriendschap tussen Europeanen en

gekoloniseerden genuanceerder moet worden beoordeeld dan in de koloniale literatuur tot nu

toe het geval is. De centrale vraag luidt meer specifiek: kan er rond 1900 in de koloniale

literatuur een vriendschap in een of andere vorm worden aangetoond tussen Nederlanders en

de gekoloniseerden van Nederlands-Indië? Door vanuit de wetenschappelijke literatuur het

begrip vriendschap in zijn diverse typeringen te beschrijven, kan een theoretisch kader

worden gecreëerd om vriendschapsvormen in egodocumenten, en meer specifiek in

briefwisselingen, te benoemen. Voor de vriendschapstyperingen wordt nu het boek Politik der

Freundschaft (Politique de l’amitié) van Jacques Derrida gebruikt. Deze Franse filosoof laat

in dit boek van 2012 zien hoe hij het onderwerp vriendschap heeft onderzocht op de

waardering en definitie hiervan in de loop van de filosofiegeschiedenis. Vele vormen van

vriendschap heeft hij daarbij gevonden en beschreven en hij trok daaruit zijn conclusies. Zo

2 Jacques Derrida, Politik der Freundschaft, (Frankfurt am Main 2012) 17-20.

5

kwam hij bijvoorbeeld tot de conclusie dat vertrouwen één van de belangrijkste ingrediënten

is voor een goede vriendschap.3 Na beschrijvingen en analyses van de diverse

vriendschapsvormen betrekt Derrida de ideeën over vriendschap op de politiek en noemt het

nu meer broederschap. In de politiek, zo vindt hij, moet de absolute singulariteit van de ander

worden erkend; bovendien moeten gelijkheid en rechtvaardigheid voor alle mensen

gewaarborgd zijn. Bij een echt vriendschapsgesprek komt niet de consensus, maar juist de

verscheidenheid van individuele visies tot zijn recht. Via deze vorm van vriendschap zou

Derrida de juiste democratie willen bereiken.4

De briefwisseling van de adellijke Javaanse Raden Adjeng Kartini (1879-1904) en

haar Nederlandse correspondentievriendin Stella (Hartshalt-) Zeehandelaar (1874-1936), in de

periode 1899-1904, wordt in dit onderzoek gebruikt om de door Derrida beschreven

vriendschapsvormen aan te tonen. De briefwisseling tussen Kartini en de eveneens

Nederlandse Rosa Abendanon-Mandri (1874-1944) wordt als vergelijkend materiaal gebruikt.

Kartini (Raden Adjeng is een adellijke titel) was een jonge vrouw van Java. Zowel in

Indonesië als in Nederland en internationaal is zij bekend geworden door de intensieve

briefwisseling die zij met meerdere Europeanen onderhield, zowel binnen Nederlands-Indië

als in Nederland. Juist omdat zij in het Nederlands schreef, en zich in haar brieven uitte over

misstanden op Java met betrekking tot polygamie, gedwongen huwelijk en te weinig

ontwikkelingsmogelijkheden voor de vrouw, hebben haar brieven veel discussie teweeg

gebracht. Nog nooit waren deze onderwerpen door een Javaanse in het Nederlands aan

Nederlandse mensen geschreven en door hen gelezen, zo blijkt uit de reacties in de diverse

feministische bladen uit die tijd, zoals De Hollandsche Lelie.5 Maar deze brieven zijn ook

interessant omdat hieruit blijkt dat Kartini zich sterk verbonden voelde met haar geboorteland,

met de bijbehorende tradities als de adat en de traditionele kunstwerken die het voortbracht,

en, niet in de laatste plaats, omdat blijkt hoe zij zich inzette voor verbeteringen voor haar

volk. Tot op de dag van vandaag is zij hierdoor beroemd en wordt ze in haar geboorteland

gevierd op haar verjaardag 21 april met een nationale feestdag: de Hari Kartini.

Van 1899 tot aan haar dood in 1904 heeft Kartini genoemde briefwisselingen met

Stella en Rosa gevoerd. Doordat ze op een Nederlandse lagere school was geweest en daarna

veel Nederlandse boeken en tijdschriften had gelezen kon ze in het Nederlands

corresponderen en het feit dat deze correspondentie gelezen en gewaardeerd werd door

3 Derrida, Politik der Freundschaft, 36-37. 4 Ibidem, 111, 377.

6 C.Vreede-de Stuers, ‘Kartini en de Hollandsche Lelie; emancipatie-idealen in Nederlandsch Indië’,

Sociologische Gids, tijdschrift voor sociologie en sociaal onderzoek, maart/april (1976), 70-76.

6

Nederlanders was nieuw in die tijd. Uit deze brieven blijkt dat Kartini een innige vriendschap

beleefde met de dames. Maar of deze vriendschap wederzijds was is maar de vraag. Daarvoor

is het nodig eerst diverse vriendschapsvormen te definiëren en aan de hand hiervan de

correspondentie te onderzoeken.

Zoals gezegd is in de postkoloniale literatuur beschreven dat vriendschap niet of

nauwelijks mogelijk was tussen kolonisator en gekoloniseerde rond 1900. De contacten

zouden alleen maar in het belang zijn geweest van de kolonisator. Mineke Bosch geeft dit

bijvoorbeeld aan in haar biografie van Aletta Jacobs.6 Ook Ena Jansen kwam tot deze

conclusie bij het analyseren van Jacobs reisbrieven.7 Andere literatuurcritici hebben gevonden

dat vriendschap met gekoloniseerden vaak een middel was met een politiek doel.8 Er bleek

een opvoedende houding van de kolonisator te bestaan.9 De gekoloniseerde werd vaak

gegeneraliseerd, hij werd als het ware een ‘exemplaar’.10 Ann Stoler en Frederick Cooper

nemen waar dat er in het koloniale tijdperk rond 1900 sprake was van een ‘Homo

Europealus’, waartoe een gekoloniseerde niet of nauwelijks kon behoren. Als hij of zij dit

toch wilde moest er een zeer gecompliceerd opleidingstraject worden doorlopen.11 Ook

Edward Said concludeert dat de gekoloniseerde eigenlijk steeds werd beschouwd als ‘de

Ander’, waardoor deze niet aan de Europese samenleving kon deelnemen.12 You-Sun Crystal

Chung komt in haar onderzoek tot een soortgelijke conclusie. Op individueel niveau

ontstonden wel regelmatig intensieve contacten tussen kolonisator en gekoloniseerde, neemt

zij waar, maar er bleef een kloof bestaan door verschillen in ras en cultuur. Daarom bleven er

onoplosbare problemen en misverstanden en bleef het contact gebaseerd op samenwerking en

affiniteit.13

Een enkele keer is het tegendeel te lezen. Bijvoorbeeld in het verhaal dat Leelah

Ghandi beschrijft in haar boek Affective Communities, anticolonial thoughts, fin-de-siècle

radicalism, and the politics of friendship over het leven van Charles Freer Andrews (1871-

1940), die als Engels priester vanaf 1904 in India werkte. Hij draaide de heersende koloniale

6 Ena Jansen, ’De koloniale stem van Aletta Jacobs; reisbrieven uit Afrika en Azië’, Lover 4 (1987), 17-23. 7 Mineke Bosch, Een onwrikbaar gevoel van rechtvaardigheid. Aletta Jacobs 1854-1929

(Amsterdam 2005). Ebook, www.uitgeverijbalans.nl, 703 8 Hanneke Elderhorst-van Hofwegen, ’Het Kartinibeeld van J.H. Abendanon: de heldin en de mens’, Indische

Letteren, 5 (1990). 119-130. 9 Elsbeth Locher-Scholten, Women and the colonial state, essays on gender and modernity in the

Netherlands Indies 1900-1942 (Amsterdam 2000). 5-15. 10 Edward Said in: Locher-Scholten, Women and the colonial state, 26-27. 11 Ann Laura Stoler en Frederick Cooper, Tensions of empire: colonial cultures in a bourgeois world,

(Berkeley, Los Angeles, London 1997) 13, 14. 12 Edward Said, in: Sarah Mills, der Diskurs (Tübingen 2007) 13. 13 You-Sun Crystal Chung, Across the colonial divide: friendship in the British Empire, 1875-1940 (Michigan

2014) Abstract en 241.

7

hiërarchie om en wenste zich niets liever dan een échte Indiase boezemvriend te vinden. Dat

is hem gelukt. Zo zei Rabindranath Tagore zijn vriendschap als gift te hebben ontvangen. Ook

Mahatma Gandhi noemde hem zijn ‘closest friend’.14 Ook Hella Haasse beschrijft in 1948 in

het verhaal van Oeroeg een hechte vriendschap tussen kolonisator en gekoloniseerde, hoewel

hier de vriendschap door culturele verschillen uiteindelijk toch onmogelijk blijkt. De laatste

overweging van de Indonesische Oeroeg over zijn Hollandse vriend is: ‘Ik kende hem als een

spiegelende oppervlakte. De diepte peilde ik nooit.’15 De vriendschap is voorbij, ze was

onmogelijk gebleken.

Het onderzoek is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 wordt het theoretisch

wetenschappelijk kader voor vriendschapsvormen beschreven, zoals die uit het boek van

Derrida zijn af te leiden. De daarbij behorende vriendschapstyperingen worden later in

hoofdstuk 3 vergeleken met de vriendschapsuitingen in de briefwisselingen van Kartini met

Stella en Rosa. De door Derrida beschreven vriendschapsvormen betreffen naast het

privédomein ook het politieke domein, waardoor de uitingen in de brieven ook in de

maatschappelijke context kunnen worden geplaatst. Als verdieping en verduidelijking worden

de ideeën over democratie van Hanna Ahrendt vergeleken met die van Derrida, welke

Marieke Borren, in Ahrendt en Derrida over vriendschap en het probleem van politieke

gemeenschap, weergeeft. In verband met de theorie over in- en exclusie van de samenleving

worden de werken van Ann Stoler en Frederick Cooper, Tensions of Empire: Colonial

Cultures in a Bourgeois World, en Mireille Rosello Infiltrating Culture, Power and identity in

contemporary women’s writing nader bekeken. Ook de resultaten van Chungs onderzoek,

weergegeven in Across the Colonial Divide: Friendship in the British Empire, 1875-1940

worden in dit verband bestudeerd.

Hoofdstuk 2 beschrijft de historische contexten. Eerst wordt de verhouding besproken

die er heerste tussen kolonisator en gekoloniseerde rond 1900. Dan worden de achtergronden

van Raden Adjeng Kartini, Stella Zeehandelaar en Rosa Abendanon geschilderd. Vervolgens

wordt de problematiek, die een eventuele vriendschap tussen Kartini en haar Europese

contacten in de weg kon staan, behandeld.

In hoofdstuk 3 worden de brieven van Kartini die zij schreef aan Stella Zeehandelaar

en aan Rosa Abendanon op mogelijke vriendschapsvormen geanalyseerd.

Tot slot volgt dan de conclusie van dit onderzoek.

14 Leelah Ghandi, Affective communities, anticolonial thoughts, fin-de-siècle radicalism, and the politics of

friendship (Durham and London 2006) 13-17. 15 Hella Haasse, Oeroeg (Amsterdam 1948) 120.

8

1 VRIENDSCHAP EN DEMOCRATIE VOLGENS DERRIDA

In zijn Politique de l’amitié analyseert Jacques Derrida de vormen van vriendschap zoals deze

in de filosofie zijn weergegeven. Maar Derrida gaat verder en neemt deze

vriendschapswaarnemingen mee naar het politieke domein en bouwt als het ware een nieuwe

democratische samenleving gebaseerd op vriendschap.

1.1 Derrida en vriendschap

“O mijn vrienden, er bestaat geen vriend”

Deze spreuk, door Montaigne en Diogenes Laertitius aan Aristoteles toegeschreven, staat

centraal in Derrida’s boek en wordt zowel door Nietzsche als Derrida als een bede gezien, als

een laatste zucht van een stervende, tegenover de vrienden die om zijn sterfbed staan. Het had

ook de laatste spreuk van Kartini kunnen zijn toen zij plotsteling op vierentwintigjarige

leeftijd overleed. Ook zij kan geworsteld hebben met de vraag wie nu haar echte vrienden

waren en wie zich eigenlijk meer als vijanden hadden ontpopt. Het vertrouwen in haar

correspondentievriendin Rosa Abendanon was mogelijk geschonden en het contact met Stella

Zeehandelaar was afstandelijker geworden.

“O, mijn vrienden, er bestaat geen vriend”. Het contrast in de twee delen van de spreuk

benadrukt dat er een verschil bestaat tussen ‘vrienden’ en ‘vrienden’. Daarom wordt er later in

Derrida’s boek ook gesproken van ‘O, mijn vrienden, er bestaat geen échte vriend’. En daar

gaat het vooral om bij Derrida, om de échte vriend, de échte vriendschap. En het is ook de

zoektocht in Kartini’s correspondenties, de zoektocht naar de échte vriendschap tussen haar

en haar correspondentiecontacten. Door deze overeenkomst zijn Derrida’s bevindingen goed

te gebruiken voor het onderzoek van Kartini’s brieven en wordt die échte vriendschap

verklaard.

Genoemde spreuk is het leidmotief door Derrida’s boek. Langs deze leidraad wordt de

lezer meegevoerd langs de vriendschapsgedachten van diverse filosofen, van Aristoteles en

Cicero via Montaigne naar Nietzsche, Kant, Carl Schmitt, Blake en Blanchot. Derrida

beschrijft hun ideeën over vriendschap, broederschap en vijandschap en neemt de volle

verantwoording voor de weergaven van deze meningen. Hij probeert bovengenoemde spreuk

te begrijpen, voegt zijn eigen overpeinzingen er aan toe en legt vervolgens een link naar

politiek en democratie.

9

De eerste vriendschapsvorm, die Derrida beschrijft en die direct gebruikt kan worden voor

nader onderzoek van Kartini’s brieven, is de vriendschap zoals door Aristoteles (Ethica) en

Cicero (De Amicitia) is beschreven. Zij spreken vooral van de innige, intieme vriendschap, de

philia, de Eerste vriendschap, die van een hogere orde is dan de (lichamelijke)liefde. Het is

die vriendschap van twee lichamen en één ziel. Die vriendschap waarbij het belangrijker is

om lief te hebben dan geliefd te worden. Te eisen dat men geliefd wordt is gebaseerd op

egoïsme, volgens Aristoteles, en daarom gaat de bewondering uit naar diegenen, waarbij de

vriendschap ook doorgaat als één van beiden dood is. Ja, dan wordt de vriendschap zelfs van

meer waarde omdat de afstand tussen de twee personen verdwenen is, de ander is IN de één.

Cicero maakt bovendien nog een onderscheid tussen de ware, verheven vriendschap en de

gewone, alledaagse vriendschap. Bij de bijzondere échte vriendschap ervaren we een ideale

dubbelganger van onszelf, zo zegt hij, dezelfde die wij zijn, maar dan beter. Ieder mens wordt

beter en gelukkiger door een échte vriend en hij illustreert dit met de volgende woorden:

‘Door zich te richten op de échte vriend wordt de arme rijk, de zwakke sterk en zelfs de dode

weer levend; zo lijken zelfs degenen die gestorven zijn gelukkig te worden’.16

De volgende vorm van vriendschap, die voortbouwt op bovengenoemde gedachten en ook

weer van belang is voor het onderzoek van Kartini’s correspondentie, is die van Montaigne.

Hij omschrijft in zijn De l’ Amitié, het verschil tussen (lichamelijke) liefde en vriendschap:

“Zodra de liefde binnen de grenzen van de vriendschap komt verflauwt ze en verliest haar

kracht. Vriendschap daarentegen wordt genoten in de mate waarin ze gewenst wordt en

aangezien zij iets spiritueels is en de geest door het onderhouden ervan gelouterd wordt,

ontstaat en groeit zij en wordt zij gevoed wanneer zij genoten wordt.17

Montaigne benadrukt de toevalligheid van het ontstaan van vriendschap met als oorzaak de

vertrouwdheid en bekendheid die dan ervaren worden. Hij vat de kern van de vriendschap

samen met: ‘omdat hij het was; omdat ik het was’.18 Net als Cicero maakt hij onderscheid

tussen de ‘gewone’ en de ‘unieke, hoogste’ vriendschap en hij benadrukt dat vriendschap een

creatie is van de vrije wil.19 Vriendschap in familieverband, en zeker tussen ouder en kind,

16 Derrida, Politik der Freundschaft, 19-22. 17 Michel de Montaigne, Over Vriendschap (Amsterdam 2009) 11,12. 18 Montaigne, Over Vriendschap, 15. 19 Ibidem, 10.

10

sluit hij uit. ‘Niets is zo volledig een creatie van de vrije wil als genegenheid en vriendschap’,

zegt Montaigne.20 Hoewel in familieverband wel sprake kan zijn van genegenheid en begrip,

is er geen sprake van een zelfgekozen vriendschap; een bloedband is geen vanzelfsprekende

basis voor een vriendschap.’ Voor ouders is het niet mogelijk al hun geheime gedachten aan

hun kinderen te vertellen, om geen ongepaste mate van vertrouwelijkheid te laten ontstaan,

terwijl anderzijds kinderen hun ouder niet kunnen vermanen en terechtwijzen, wat een van de

belangrijkste vriendendiensten is.’21 Ook vrouwen passen niet in Montaignes

vriendschapsmodel. Zij missen volgens hem de normale vermogens en de geestelijke kracht,

die aan de eisen van het soort vertrouwelijke omgang voor een vriendschap worden gesteld.

Opvallend is dat hij ervan uitgaat dat vrouwen altijd het lichamelijke aan vriendschap

verbinden:

‘Het zou mooi zijn als ook het lichaam aan de verbintenis van vriendschap zou kunnen

deelnemen, maar hiervan bestaat geen voorbeeld en de scholen uit de oudheid zijn het erover eens,

dat vrouwen daarvan zijn uitgesloten’.22

Deze idee van Montaigne is voor het onderzoek van Kartini en haar correspondentie

belangrijk. Immers, in dit onderzoek wordt gekeken naar vriendschapsvormen in brieven

tussen uitsluitend vrouwen. Volgens Montaigne zou dit onderzoek dus bij voorbaat zinloos

zijn. Maar terugkijkend vanuit 2015 naar deze theorie uit de zestiende eeuw, moet deze wat

genuanceerder worden benaderd. Er zijn meer vormen van vriendschap en meer filosofen die

daar ideeën over hadden en hebben.

Derrida buigt zich over deze ideeën en geeft zijn beschouwingen hierover weer. Hij werkt

ze verder uit en vraagt zich af wat een mens moet doen om genoemde philia, de échte

vriendschap volgens Cicero, voor elkaar te krijgen. Deze vriendschap namelijk is eerst een

actie voor zij een situatie wordt, stelt hij vast. Eerst een handeling dan een passie. De actie,

de intentie om lief te hebben, is belangrijker voor de vriendschap dan de situatie van degene

die dit ontvangt. De vriend is diegene die liefheeft voordat hij diegene is die liefde ontvangt.

Dan beweert Derrida iets zeer wezenlijks voor het Kartini-onderzoek. Namelijk: geen

vriendschap zonder vertrouwen, zegt hij. In dit vertrouwen is het geloof aan de trouw vast

verankerd en men moet tijd vrijmaken om de vriendschap op te bouwen en de bijbehorende

20 Ibidem. 21 Ibidem, 9. (Het woord ’vader’ is hier door ’ouder’ vervangen, MZ). 22 Ibidem, 12.

11

verplichtingen te leren kennen.23 Mede daarom moet men ook niet teveel échte vrienden

hebben.

Hierna gaat Derrida verder met het weergeven van andere, modernere

vriendschapstheorieën, te beginnen bij Friedrich Nietzsche. Deze bouwt weer verder aan de

bovengenoemde vriendschapsmodellen en zijn vriendschapsideeën helpen om het Kartini-

onderzoek te verdiepen. Hij komt namelijk met een omkering van genoemde spreuk en stelt

deze bovendien in het meervoud:

”(…) und vielleicht kommt jedem auch einmal die freudiger Stunde, wo er sagt: ‘Freunde,

es gibt keine Freunde!, so rief der sterbende Weise; ‘Feinde, es gibt keine Feinde!, ruf ich,

der lebende Thor.” 24

Nu worden de vrienden ook potentiële vijanden. Het hoort bij het leven om de vijand te

bestrijden, zegt Nietzsche: ‘Wer davon lebt, einen Feind zu bekämpfen, hat eine Interesse

daran, daß er am Leben bleibt’.25 Toch is vriendschap ook voor Nietzsche zeer belangrijk en

hij ziet als kern dat men de ander hoger acht dan zichzelf. De omwisseling van de singulariteit

van het JIJ en IK vindt hij onmogelijk; niet IK=JIJ dus. Bij een echte vriendschap moet een

zekere afstand worden bewaard, pas dan kan men elkaar achten.26 Net als Montaigne ziet ook

Nietzsche vrouwen uitgesloten van de echte vriendschap. Volgens hem zijn zij daartoe niet in

staat:

‘Al te lang lag in de vrouw een slaaf en tiran verscholen. Daarom is de vrouw nog niet

bekwaam tot vriendschap: zij kent enkel de liefde.’27

Maar Nietzsche zegt nadrukkelijk dat een vrouw nog niet in staat is tot vriendschap. Er is dus

anno 1800 al hoop hierop, terwijl daar bij Montaigne, rond 1580, nog geen sprake van was.

Bij Blake, wiens ideeën Derrida uitlegt, komt ook vertrouwen in de vriendschap ter

sprake. Als dit niet meer gevonden kan worden, als er dus sprake is van verraad, dan pleit

23 Derrida, Politik der Freundschaft, 27-36. 24 Ibidem, 54. 25 Ibidem, 51. 26 Ibidem, 97-100. 27 Friedrich Nietzsche, Aldus sprak Zarathoestra, een boek voor allen en voor niemand (Amsterdam 2014)

1.18.

12

Derrida, met Blake, voor een vijandschap. Deze wordt als het ware de vriend aangeboden:

‘Do be my enemy, for friendship’s sake.’28

Dan komt Derrida op Immanuel Kant, die als eerste in de filosofie vriendschap verbonden

heeft aan achting en respect, en dit samen weer aan de morele goede wil. Net als in de

Praktische Vernunft, waarin Kant beschrijft dat de mens van nature naar het goede moet

streven maar het nooit zal bereiken,29 zegt hij nu dat het hoogste geluk in de vriendschap niet

kan worden bereikt door de mens. Maar ook hier streeft hij er wel naar. Liefde en respect zijn

de noodzakelijke ‘ingrediënten’. Door hier als vrienden samen naar te streven kan een

optimaal geluk worden bereikt.30

Derrida concludeert, net als Nietzsche, dat al deze ideeën over vriendschap vaak te maken

hebben met het verlies van een vriend of van zijn vriendschap en dat de spreuk O mijn

vrienden; er zijn geen vrienden, te maken heeft met het moment van sterven. Op dat moment

komt immers de waarheid van de vriendschap het sterkst naar voren en is er de roep van de

stervende, ‘waar zijn mijn ware vrienden’? Hier sluit Derrida zich aan bij de Franse filosoof

Maurice Blanchot, die meent dat bij het sterven de echte vriendschap blijkt, doordat een

vriend in alle vrijheid, je als het ware vergezelt voorbij het leven, daar waar niets meer bindt

en alleen herinneringen blijven.31

Bij haar vergelijkend onderzoek van Derrida en Hanna Ahrendt beschrijft Mariek Borren

nog een andere vorm van vriendschap, al beschreven door Epicurus (341-270 v. Chr), te

weten de philoxenia. Hoewel het een zijspoor lijkt, wordt deze vriendschapsvorm hier toch

beschreven omdat hij voor het onderzoek van Kartini’s brieven wel van belang is. Philoxenia

is namelijk díe vorm van vriendschap, waarbij een genegenheid voor gasten en

vreemdelingen naar voren komt. Dit staat lijnrecht tegenover de exeptio, de uitsluiting, zoals

die ten tijde van Epicurus in de Griekse polis werd gehandhaafd, waarbij sommige mensen

het heel goed hadden en anderen werden uitgesloten en een moeilijk leven moesten leiden.

Ook bij de philoxenia zijn zaken als trouw en respect van groot belang.32 Het gevaar is het

wantrouwen dat kan ontstaan binnen de eigen gelederen, omdat de kans bestaat dat men daar

dan uitgesloten wordt. Het optimum wordt bereikt door de goede keuze. Zoals E.M.Foster

schrijft:

28 Derrida, Politik der Freundschaft,109-111. 29 Immanuel Kant, Kritik der praktischen Vernunft (German Edition, urheberrechtsfreie Ausgabe, Kindle). 30 Derrida, Politik der Freundschaft, 341-342. 31 Derrida, 394. 32 Marieke Borren, ’Ahrendt en Derrida over vriendschap en het probleem van politieke gemeenschap’, Hannah

Ahrendt Cahier (Nijmegen 2008) 64-66.

13

‘Als ik moet kiezen tussen het verraden van mijn vaderland of het verraden van mijn

vriend, dan hoop ik dat ik de moed heb om mijn vaderland te verraden.’33

Bij het lezen van bovengenoemde vriendschapstheorieën, met de spreuk O mijn vrienden, er

is geen vriend als leidraad, kan bij dit onderzoek de link worden gelegd naar de contacten

tussen Kartini en Stella en die tussen Kartini en Rosa. Alle beschreven vormen van

vriendschap kunnen nu gebruikt worden als toetsstenen voor de vriendschapsvormen tussen

deze dames.

Er ontstaan vragen als: kan er sprake zijn geweest van de verheven vriendschap, een echte

philia, zoals Aristoteles en Cicero deze beschrijven? Of van de vriendschapsvorm waar

sprake is van twee lichamen en één ziel? Ook de vriendschap volgens Nietzsche, waarbij veel

meer sprake is van twee afzonderlijke individuen, die elkaar hoog achten, maar waarbij ook

vijandschap dreigt, moet onderzocht worden. En lijkt het waar te zijn dat vrouwen niet in

staat zijn echte vriendschap te hebben en te onderhouden, zoals Nietzsche en Montaigne

beweren? In hoeverre is ook bij Kartini’s contacten te zien dat de vriendschap verinnigt na de

dood van één van beiden? Is er sprake van een ‘toevalstreffer’, zoals Montaigne die

beschrijft? Bestaan de achting en respect, waar Kant de nadruk op legt? En was er sprake van

de actie in de vriendschap, die Derrida beschrijft? En het vertrouwen, waar Derrida zo de

nadruk op legt, is dat terug te vinden? Is er ergens een vorm van phyloxenia te vinden? Is er

iets terug te zien van een ouder-kind-relatie? De analyse van Kartini’s brieven, later in dit

onderzoek beschreven, geeft antwoord op deze vragen. Maar eerst is het van belang Derrida’s

lijn van vriendschap naar democratie te volgen, omdat deze ook nuttig is bij de analyse van

Kartini’s correspondentie en met name in verband met de omgevingsfactoren van de

verschillende protagonisten.

1.2 Derrida en democratie

Als Derrida in zijn boek verder gaat en de diverse theorieën, nog steeds langs de leidraad van

genoemde spreuk, naar het politieke domein doortrekt, zijn er weer veel vergelijkingen

mogelijk met Kartini, haar contacten en hun diverse contexten. Via bovengenoemde dubbele

spreuk van Nietzsche O mijn vrienden, er zijn geen vrienden, O mijn vijanden, er zijn geen

vijanden, trekt Derrida een lijn van Nietzsche naar de Duitse politieke filosoof en

33 E.M.Foster, ‘The two cheers for democracy’, in: Leelah Gandhi, Affective communities, anticolonial

thought, fin-de-siècle radicalism, and the politics of friendship (Durham and London 2006) 30.

14

rechtsgeleerde Carl Schmitt en nu worden zowel vriendschap als vijandschap polen van het

politieke samenleven. Schmitt concludeert, dat politiek vaak tot oorlog leidt, en een oorlog

kan niet bestaan zonder het beeld van een vijand. Als de vijand verdwijnt, verdwijnt eigenlijk

de politiek zelf. Schmitt vindt dat naties zich groeperen rond de vriend-vijand antithese. Deze

vijand is een publieke vijand. Hij neemt als voorbeeld de val van de Berlijnse muur en het

einde van het communisme. Op dat moment waren de parlementarische democratieën van het

kapitalistische westen ineens zonder hoofdvijand. Er werd gezocht naar nieuwe vijanden,

zoals China en de Islam.34

In geen enkele taal wordt voor het woord ‘vijand’ een onderscheid gemaakt tussen een

publieke, algemene vijand, of een privé, meer individuele vijand, hetgeen tot veel

misverstanden heeft geleid, aldus Derrida. Het ‘hebt uw vijanden lief’ dat in het Nieuwe

Testament van de Bijbel zowel in het boek Mattheus als in het boek Lucas voorkomt, kan

alleen betrekking hebben op een persoonlijke vijand. Een politieke vijand wordt niet a priori

persoonlijk gehaat.35

In zijn verdere schrijven over democratie komt Derrida op vragen over democratie in

combinatie met broederschap. Een democratie, zo zegt hij, kan in het algemeen niet bestaan

zonder de erkenning van singulariteit en andersheid van de ander, maar ook niet zonder

gemeenschap van gelijken als bijvoorbeeld familieleden, mensen die iets ‘gelijk’ hebben. De

gelijkheid in de broederschap en de singulariteit in de vriendschap lijken in de politiek

moeilijk te verenigen. Deze democratie kan dus nooit volkomen zijn en op zijn hoogst in de

toekomst bestaan. Ze is eigenlijk meer een verlangen, een utopie. Het is voor Derrida een

‘yet-to-come-democratie’. 36 Hierin blijkt hij pessimistisch.

Een filosoof die hier lijnrecht tegenover staat is Hanna Ahrendt. Zij uit zich als tegenpool

en laat juist optimisme zien ten aanzien van deze democratie. Zij volgt in haar bewering over

democratie wel dezelfde lijn als Derrida en ziet ook het gevaar in de broederschap, waarbij de

sameness bepaalt wie in-of uitgesloten wordt, maar zij ziet een reële oplossing in het gesprek.

Door dit gesprek, de onderlinge communicatie, kan een echte goede democratie ontstaan,

volgens haar, waarbij pluraliteit aan visies geaccepteerd wordt. Deze situatie kan de wereld

verbeteren en onderhouden.37 Maar Derrida pleit alleen nog voor het experiment, het

34 Derrida, Politik der Freundschaft,114. 35 Ibidem, 131. 36 Ibidem, 47. 37 Borren, Ahrendt en Derrida, 78.

15

openstaan voor deze echte democratie. Het blijft bij hem bij een droom. En hij besluit zijn

boek als het ware met een zucht: ‘O Freunde, Demokraten…….’ 38

1.3 Overige postkoloniale ideeën over vriendschap

Een belangrijke reactie op Derrida’s gedachten over vriendschap en democratie is die van

professor Leelah Gandhi, met name bekend om haar postkoloniale theorieën. Leelah Gandhi

reageert op Derrida’s theorie en ook zij spreekt van Politik der Freundschaft en heeft

onderzoek gedaan naar verschillende vriendschappen tussen antikoloniale Aziaten en

antikoloniale westerlingen. Beide groepen weigerden de bestaande, hen opgelegde, grenzen te

accepteren. Zij weigerden dus, om met Said te spreken, zich te laten categoriseren. Gandhi

gebruikt hiervoor het voorbeeld van de al eerder genoemde Charles Freer Andrews (1871-

1940), de Engelse priester, die in India werkte en zich betrokken voelde bij de antikoloniale

politiek van dat land. Hij was een sociaal christen en op basis van zijn geloof volgde hij de

christelijke norm: ‘heb je naaste lief als jezelf’, van welk land, huidskleur of ras deze naaste

ook was. Hierdoor verzette hij zich tegen het koloniale beleid en zelfs tegen zijn

christenbroeders die bij dit beleid betrokken waren. Zo wordt hij door Leelah Gandhi als

‘affective cosmopolitan’ bestempeld. Op basis van dit voorbeeld stelt zij vast dat vriendschap

alleen dan de samenleving kan definiëren als er tenminste geen sociale exclusie is. Als er

plaats is voor een JIJ en IK die totaal verschillend zijn.39 Hiermee stelt zij zich dus op een lijn

met Derrida.

De Palestijnse literatuur theoreticus Edward Said (1935-2003), die ook veel invloed

had op de theorieën van het postkolonialisme, sluit zich aan bij deze zienswijze en

introduceert in zijn boeken Propaganda and War en Orientalism het begrip ‘De Ander’,

waaraan het Westen blijkbaar behoefte had, net als ‘De Vijand’. ‘De Ander’ bestaat uit de

gekoloniseerden die bij voorbaat zo gecategoriseerd zijn omdat dat nu eenmaal de gewoonte

was geworden in de koloniale teksten. Het gevaar bestaat dan dat rassistische teksten direct

worden overgenomen en de gekoloniseerden zichzelf moeten categoriseren of zich laten

categoriseren. Beschrijvingen werden als feiten aangenomen, er was geen weerwoord en er

ontstonden stereotypen van groepen mensen.40 Door gebruik van de tegenwoordige tijd en de

derde persoon werden de inwoners van een gekoloniseerd land gehomogeniseerd, zo werden

38 Ibidem, 405-409. 39 Gandhi, Affective communities, 19.

40 Edward Said, in: Mills, der Diskurs, 118-119.

16

zij een ‘exemplaar’. Dit had consequenties voor de rechten en het leven van de

gekoloniseerden. Immers bepaalde groepen werden erkend, maar anderen werden slaven of

zelfs als dieren opgejaagd en gedood.41 Said richt ook zijn pijlen op de zionistische

propaganda in de VS, waarbij de islamitische Arabier als terrorist en irrationeel hater van het

Westen, als vijand dus, wordt afgebeeld. Het Palestijnse geweld wordt gezien als irrationele

agressie en niet als verdediging of opstand.42 Er ontstond dus een polarisering met aan de ene

kant de Europeanen en Amerikanen, het Westen, en aan de andere kant de gekoloniseerde

landen in Azië en Afrika. Het gevolg van deze indeling was dat er voortdurend een groep

mensen was die zich afvroeg waartoe zij behoorden; vielen zij onder de groep van

Europeanen of behoorden ze bij de gekoloniseerden? Said bevestigt dus de idee van Derrida

dat een goede democratie alleen mogelijk is als er acceptatie is van zowel singulariteit als

gelijkheid van de ander.

Hoe de door Said beschreven situatie was ontstaan verklaren de Amerikaanse

wetenschappers Ann Stoler en Frederick Cooper in hun boek Tensions of Empire: Colonial

Cultures in a Bourgeois World. We spreken over het Europa van net na de Verlichting, na de

Franse Revolutie en tijdens de opkomst van het liberalisme. Er ontstond een Europese

bourgeoisie tegelijkertijd met een enorme technische vooruitgang, economische groei en meer

rationalistische systemen van regeren. Er ontstonden ook nieuwe systemen van in- en

exclusie, gebaseerd op ideeën van bijvoorbeeld inwonerschap en souvereiniteit. Er ontstond

een duidelijke ‘Homo Europealus’ en met hem kon het imperialisme worden uitgebouwd.43

De van oorsprong Oostenrijkse econoom Schumpeter toont zelfs aan dat dit moderne

imperialisme een terugval liet zien, in militaire en aristocratische zin, naar Europa’s verleden.

Het kon niet zonder het geweld en militarisme, die dat verleden kenmerkten.44 Ras, klasse en

gender hielpen om morele superioriteit te definiëren en hielden culturele verschillen én

diverse vormen van geweld, in stand. Hoe een persoon was gelabeld bepaalde of er deuren

voor hem of haar open gingen of juist werden gesloten. De ‘otherness’, ook van

gekoloniseerde personen, was niet stabiel. De omstandigheden en de eventuele politieke

consequenties hiervan bepaalden of in- of exclusie plaatsvond. Binnen het liberalisme was

een verschil te zien tussen theorie en praktijk. De theorie hield sinds de zeventiende eeuw in,

dat er universaliteit bestond voor alle mensen, dus inclusie was mogelijk voor een ieder die

zich bij een bepaalde groep of land wilde aansluiten. Maar in de praktijk was er een

41 Ibidem, 123. 42 Edward Said, ’Propaganda and war’, Al-Ahram 549, 30/8-5/9/2001. 43 Stoler en Cooper, Tensions of empire, 13-14. 44 Ibidem, 15.

17

systematische politieke exclusie van diverse groepen en typen van mensen. Een botsing dus

van theorie en praktijk.45 Door de geboorte zijn de meeste redenen voor exclusie al

vastgelegd. Hoewel de liberale theorie erkenning inhoudt van ras, status en achtergrond, is

exclusie niet uitgesloten, ondanks dat ieder mens van nature vrij is, gelijk en rationeel. De

Engelse filosoof John Locke, die als voorloper van het liberalisme wordt beschouwd, zei:

‘alle mensen behoren bij de “State of perfect freedom”.46 In deze staat zouden alle mensen

vrij zijn, zich vrij moeten kunnen organiseren en groeperen. Zij bepalen wie hun

afgevaardigden zijn en deze afgevaardigden zijn aan grenzen gebonden die het volk bepaalt.

Dit zijn natuurlijke rechten, volgens Locke, maar sociale en economische ongelijkheden

worden daarmee niet ontkend. De “perfect freedom” moet wel binnen de grenzen van de

natuurwet blijven, die blijkbaar aangeeft dat er altijd mensen zijn die zich boven anderen

verheven voelen en stellen. 47

De Duitse filosoof Fichte heeft zich rond 1800 ook over de verschijnselen van in- en

uitsluiting gebogen en geconcludeerd dat er onzichtbare banden zijn die een bepaalde

gemeenschap puur en ‘zuiver’ proberen te houden, dus alleen ‘eigen’ mensen die voldoen aan

voorgeschreven eisen horen bij een bepaalde groep; die onzichtbare banden veroorzaken

angst voor penetraties bij de grenzen. Bij deze grens bestaat gecontroleerde passage en

uitwisseling: Wie mag erin en wie niet? Wie hoort bij de groep en wie niet? 48 De

Amsterdamse professor Mireille Rosello gebruikt hiervoor de metafoor van water en aarde:

als de aarde permeabel is kan water erin doordringen, maar als de aarde droog en hard is, is ze

totaal ondoorlaatbaar. Er bestaan volgens haar altijd wel permeabele, open-minded

gemeenschappen, waar bij ‘de Ander’ welkom is, maar aan de andere kant staan de

ondoorlaatbare gepolitioniseerde groepen, waarbij de identiteit streng wordt gecontroleerd.

Vaak zijn zij xenofobisch.49

De Amerikaanse onderzoeker Chung vindt deze situatie ook terug in haar casestudies.

Zo onderzocht zij de verhouding tussen de Engelse missionaris, schrijver en dichter Edward

John Thompson en de Indiase dichter en Nobelprijswinnaar Rabindranath Tagore. Thompson

verklaart na zijn eerste bezoek bij Tagore: ‘I loved him long before the evening was done’ en

na dertig jaren intensief contact schrijft Tagore: ‘I hope we are friends and you will not

misunderstand me.’ Maar in die tussenliggende dertig jaren hebben zij ondervonden dat ze uit

45 Ibidem, 77. 46 Ibidem, 82. 47 Ibidem, 82. 48 Ibidem, 243. 49 Mireille Rosello, Infiltrating culture, power and identity in contemporary women’s writing (Manchester

and New York 1996) 10.

18

twee verschillende werelden kwamen, waarvan de kloven door hen niet waren te

overbruggen. Tagore richtte zich op zijn Pan-Aziatisch idee, was een passivist en wilde een

onafhankelijk India. Bovendien beschuldigde hij het Westen van agressiviteit en hebzucht,

omdat zijzelf niet genoeg natuurlijke bronnen hadden. Thompson, die Tagores werk vertaalde,

bleef bewust een echte Engelsman en wilde de Engelse taal en cultuur in India stimuleren,

maar ook de oosterse cultuur bewaren. Bij het vertalen van Tagores gedichten en bij het

schrijven van zijn biografie ontstonden er grote spanningen tussen hen, omdat het onmogelijk

bleek de Indiase gevoelens en waarden van Tagore op de juiste wijze in het Engels over te

dragen. Het bleek onmogelijk nader tot elkaar te komen.50 Ook hier dus weer bevestiging van

Derrida’s theorie over democratie, dat gelijkheid en singulariteit moeilijk te verenigen zijn.

Uit al deze waarnemingen blijkt dat er ten tijde van Kartini wel degelijk sprake was

van sociale in- en exclusie. Daarmee moet zij geworsteld hebben. Dit hield namelijk in dat

vriendschap tussen haar en haar Nederlandse correspondentievriendinnen alleen mogelijk was

als er geen sociale exclusie was en er wel plaats was voor totaal verschillende

persoonlijkheden en achtergronden. Waarschijnlijk was Kartini zich dit alles eerst maar ten

dele bewust, omdat ze zich zo Europees voelde. Maar later, toen Europa meer voor haar ‘in

zicht’ begon te komen, werd ze zich ook haar Javaanse omgeving meer bewust. Zij bevond

zich in de gevarenzone tussen culturele in- en exclusie. Maar ook de haar eventuele vrienden

bevonden zich in dit gebied. Vanuit deze gedachten kunnen lijnen worden gelegd naar het

onderzoek van Kartini’s brieven en de contexten van de hoofdpersonen. Want de vraag

ontstaat in hoeverre ook Rosa Abendanon werd bepaald door in- of exclusie van mensen

binnen haar groep van koloniserende Nederlanders. Maar ook in hoeverre Stella Zeehandelaar

werd bepaald door haar sociale bevlogenheid in Amsterdam, was zij politiek gedreven?

Behoorde zij bij een groep van gelijken, waar niet iedereen zo maar bij kon horen? En in

hoeverre blijkt uit Kartini’s brieven dat er in- en exclusie plaats vond in haar dagelijkse

omgeving en waar dat bestond ten aanzien van de Nederlanders? En kon er dan in deze

situaties wel enige vorm van vriendschap bestaan?

De vraag of en zo ja en wanneer er sprake was van sociale in- of exclusie wordt in hoofdstuk

3 nader onderzocht.

50 Chung, Across the colonial divide, 206, 214, 228, 242.

19

2 HISTORISCHE CONTEXTEN

Er was veel gaande in het Europa van rond 1900, het was een turbulente tijd. Op koloniaal

gebied zocht men naar een herijking van de politiek; in Engeland was er een poging om het

imago van het British Empire te verbeteren en in Nederland ontstond de ethische politiek.

Op maatschappelijk terrein waren de vrouwenemancipatie, het socialisme, het liberalisme en

de bourgeoisie in opkomst. Er ontstond meer individualisering en betere communicatie. De

mobiliteit nam toe en hierdoor was er ook meer uitwisseling mogelijk tussen verschillende

culturen. Er was een enorme economische groei door snelle en belangrijke technische

ontwikkelingen en door de industriële revolutie.

2.1 Nederland versus Nederlands-Indië rond 1900

Zoals beschreven is de tijd rond 1900 in Europa de tijd van net na de Verlichting en de Franse

Revolutie. Door bovengenoemde ontwikkelingen ontstonden meer democratische

regeersystemen.

In de verhouding van Nederland en Nederlands-Indië ontstond er in deze tijd een

overgang van het Cultuurstelsel, waarbij het grootste deel van de landbouwopbrengsten voor

Nederland bestemd was, naar de ethische politiek. Hierbij was het de bedoeling dat de

gekoloniseerden beter zouden worden ontwikkeld, opdat zij in de toekomst meer zelfstandig

zouden kunnen zijn; maar ze zouden wel altijd onder Nederlands bewind blijven en de

ontwikkeling moest volgens Nederlandse normen gebeuren.

Rob Nieuwenhuys noemt de periode van rond 1870-1914 tempo doeloe, de tijd van

vroeger.51 Deze tempo doeloetijd was ook in Indonesië de tijd van intensivering van

economische activiteiten. Het werd de tijd van ‘furore- en fortuinmakende suikerlords, koffie-

en tabakskoningen en theeheren’.52 Maar ondanks deze ontwikkelingen in moederland en

kolonie, bleven de ongelijkheden tussen de inwoners van beide landen bestaan. Hoewel de

ethische politiek wel met zich meebracht dat de gekoloniseerden geleidelijk aan meer werden

ontwikkeld, werden zij toch zelden of nooit beschouwd als echte Nederlanders, laat staan als

gelijken. De opleidingen werden gegeven ter meerdere eer en glorie van de Nederlanders en

er bleef een sociale distantie. Zelfs rond 1920 beschouwden Nederlandse feministen, zoals

51 Rob Nieuwenhuys, in: Roel de Neve, ’Nederlandsch Indië’, De koloniale ervaring vanuit letterkundig en

cutuurhistorisch perspectief (Open Universiteit Nederland Heerlen) reader 2, 14. 52 Roel de Neve, ’Nederlandsch-Indië’, De koloniale ervaring vanuit letterkundig en cultuurhistorisch

perspectief (Open Universiteit Heerlen 2012) reader 2, 14-15.

20

Aletta Jacobs, de gekoloniseerde vrouwen nog steeds als onontwikkeld, zoals Edward Said

waarneemt.53 De vrouwelijke solidariteit ging niet over de koloniale scheidslijn heen en er

waren geen gemeenschappelijke doelstellingen.54

De verhouding tussen kolonisator en gekoloniseerde werd een soort

ouder-kindverhouding. Doordat de gekoloniseerde als het ware ‘De Ander’ bleef, bleef hij

daardoor ook van de Europese samenleving afgesloten.55 De Europese kolonisator

daarentegen werd krachtiger en zijn identiteit groeide doordat hij zich ging afzetten tegen de

Oriënt als zijnde een soort surrogaat, een minderwaardig iets.56 Kolonisatie, hoewel in veel

verschillende samenhangen gebruikt, impliceert eigenlijk altijd een structurele dominantie van

(vaak gewelddadige) onderdrukking, stelt Chandra Talpade Mohanty.57 Ann Laura Stoler

concludeert in haar boek Tensions of Empire: Colonial Cultures in a Bourgeois World

vervolgens, dat het bijna onmogelijk was voor personen die in Nederlands-Indië waren

opgegroeid en opgevoed, om dragers te zijn van de Westerse cultuur en beschaving. Dus was

het voor hen ook nauwelijks mogelijk om Nederlands staatsburger te worden omdat de regels

voor in- en exclusie zeer stringent waren. In 1884 bijvoorbeeld was het hiervoor nodig om het

Christelijk geloof aan te hangen, vloeiend Nederlands te spreken en getraind te zijn in

Europese morele ideeën. Voor dit laatste vooral was het nodig om in een Europese omgeving

‘opgeleid’ te worden tot Europeaan. Mocht dit dan lukken dan gaf dat erg veel voordelen.

Niet alleen cultureel behoorde men dan tot de Europeanen, maar ook juridisch, en zo zou men

dan Europees staatsburger kunnen worden. Er was namelijk in die tijd een juridisch

onderscheid tussen Europeanen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen. Het gevaar hier was

natuurlijk wel dat, als men Europeaan werd, er een distantie ontstond tot de eigen originele

cultuur, waardoor de natuurlijke veiligheid van de thuisbasis, dus het beschermde familie- en

dorpsleven, in gevaar kwam.58

Duidelijk is dus, dat Kartini werd geboren en getogen in een periode waarin Nederland

de gekoloniseerden wilde ontwikkelen, het liefst vanuit de eigen geleding. Maar wel met de

idee in het achterhoofd dat de Nederlanders boven de gekoloniseerden waren verheven en

daarom ook altijd de overheersers zouden blijven, ook al zouden de gekoloniseerden meer

zelfbestuur krijgen. Voor de gekoloniseerde was het dus belangrijk zo ‘dicht mogelijk’ bij die

53 Edward Said, in: Locher-Scholten, Women and the colonial state, 26-27. 54 Locher-Scholten, Women and the colonial state, 40, 155. 55 Edward Said, in: Mills, der Diskurs, 123. 56 Edward Said, Orientalism (London 2003) 3. 57 Chandra Talpade Mohanty, Under western eyes: feminist scholarship and colonial discourse, weldd.org

1/333. dd.02.03.2015

58 Stoler en Cooper, Tensions of empire, 244-278.

21

Nederlander te komen. Dat zou haar, of zijn, status ten goede komen, zowel in welvaart als in

welstand. Hiervan waren ook Kartini en haar familie overtuigd. Al drie generaties lang werd

bij hen Nederlands spreken en schrijven geleerd en met name de mannen konden zich verder

ontwikkelen, waar mogelijk in Nederland. Dit was de enige manier om een ambtelijke

carrière te maken en meer aanzien te verwerven voor inwoners van Nederlands-Indië.

Raden Adjeng Kartini en haar correspondentievrienden en –vriendinnen moeten dus

worden onderzocht in het historisch perspectief als hierboven is beschreven. De sociale en

politieke omstandigheden hebben immers altijd invloed op dat wat mensen uiten in hun

spreken, doen en handelen. Wat Kartini betreft is dit van belang omdat, zoals ook Joost Coté

nadrukkelijk aangeeft, Kartini de toon van haar brieven heeft aangepast aan de ontvanger, dus

diplomatiek te werk ging.59 In de tweede plaats omdat in de diverse uitgaven van Kartini’s

brieven rekening is gehouden met personen en omstandigheden die in die brieven voorkomen,

of met personen die deze brieven onder ogen zouden krijgen.60 De inhoud zou politiek

onverstandig kunnen zijn en misschien nadelig voor het doel van deze uitgaven. Dit is terug te

vinden in zowel Door duisternis tot licht van 1911 als de uitgave van Brieven aan Rosa

Abendanon door Jaquet in 1987. Jaap Anten heeft dit laatste boek hierop onderzocht.61

2.2 Raden Adjeng Kartini

In the course of her short life, Raden Adjeng Kartini was the first Indonesian woman to

openly express a profound desire not just to be better educated but also to be socially useful.62

Deze tekst staat als begin van het artikel over Raden Adjeng Kartini (fig. 1) in de

encyclopedia of Women social reformers en is een zeer compacte samenvatting van de waarde

van Kartini voor Indonesië, Nederland en andere delen van de wereld. Kartini werd geboren

op 21 april 1879 in Majong (Midden Java), Nederlands-Indië, en was de dochter van de

wedono, het districtshoofd aldaar, te weten R.M.A.A. Sosroningrat (fig. 2) en zijn eerste

vrouw Ibu Ngasirah.(fig. 3) Een jaar na haar geboorte werd haar vader benoemd tot regent

van Japara. Hier speelde het grootste deel van Kartini’s leven zich af, ‘in ’t vergeten

59 Joost Coté, Kartini, the complete writings 1898-1904 (Clayton Victoria Australia 2015) xiv. 60 Coté, Kartini, 34. 61 Jaap Anten, ’De ontbrekende brief van Kartini’, Indische Letteren 20 (2005) 25. 62 Helen Rappaport, Encyclopedia of women social reformers (Santa Barbara Ca, Denver Col, Oxford England

2001) 351.

22

uithoekje, ’t land waarachter geen land meer is en dat Japara heet’.63 Kartini werd vooral

opgevoed door haar vader en zijn belangrijkste vrouw, de Raden Ajoe Moerjam. (fig. 4) Haar

echte moeder Ngasirah bleef een bijvrouw, maar kreeg wel in totaal acht kinderen met deze

regent. Dit feit al, opgevoed te worden door een moeder die niet haar biologische moeder was

met haar echte moeder in de nabijheid, was een situatie waaronder Kartini vreselijk heeft

geleden. Zij besefte hoe het haar aan liefde ontbrak van haar stiefmoeder en hoe haar eigen

moeder zich moest inhouden en buigen voor de situatie. Wel kreeg ze geleidelijk aan meer

achting en respect voor haar stiefmoeder vooral omdat deze haar broertjes en zusjes met veel

liefde verzorgde. Kartini voelde zichzelf schuldig over het feit dat haar stiefmoeder niet echt

van haar hield en zich afsloot voor haar en zij droomde ervan ooit deze liefde te winnen, ook

in het belang van haar eigen moeder.64

Mede uit deze situatie vloeide Kartini’s angst voort om ooit ook zelf te moeten trouwen

met een voor haar onbekende man, die bovendien ook meer vrouwen zou hebben. Vanaf haar

twaalfde jaar moest zij, na een goede lagere schoolopleiding, thuis blijven. Thuis in de

Kaboepaten, de ambstwoning, van haar vader. Daar moest zij wachten tot haar vader een man

voor haar had gevonden en het moment van uithuwelijken daar zou zijn. Intussen mocht ze

lezen, schrijven, batikken en schilderen en…natuurlijk….vloog ze soms tegen de muren op.

Het uithuwelijken maakte ze tot haar schrik al mee bij haar oudste zusje Kardinah. Deze was

daar zelf ook niet blij mee, maar had geen keus. Zij waarschuwde Kartini, dat ze moest

proberen op tijd weg te zijn, zodat dit haar niet zou overkomen. Maar Kartini bleef thuis en

droomde er steeds meer van verder te mogen studeren en vandaaruit iets te kunnen betekenen

voor de mensheid. Deze mensheid bestond in dit geval vooral uit de vrouwen en meisjes op

Java en met name de adellijken onder hen. Temeer daar ze steeds meer besefte dat het

beëindigen van het verplichte huwelijk en de polygamie alleen kon worden gerealiseerd

vanuit de Javaanse vrouw zelf. Toen Kartini tien was zag ze een krantenbericht over de

Indiase Pandita Ramabai (1858-1928), die zich onder andere inzette voor de bestrijding van

polygamie en scholing voor haar landgenoten. Na het lezen van dit artikel reageerde Kartini:

‘ik gloeide van geestdrift en beefde van opgewondenheid: niet alleen voor de blanke vrouw is

het mogelijk een zelfstandig bestaan te veroveren! Ook de bruine Indische vrouw kan zich vrij

63 Frits Jaquet, ’Kartini; een reactie’, Indische Letteren 3 (1988) 75-83. 64 Kartini, Kartini, brieven aan mevrouw R.M.Abendanon-Mandri en haar echtgenoot, met andere documenten,

F.G.P.Jaquet ed. (Dordrecht 1987) brief d.d. 21.12.1900.

23

en onafhankelijk maken. Dagenlang dacht ik aan haar. Wat een goed en moedig voorbeeld

toch kan, vermag!’65

Na de lagere school mocht Kartini wel thuis verder leren en lezen. Hierin werd ze

vooral begeleid door mevrouw Marie Ovink-Soer, de vrouw van de locale afgevaardigde van

het Binnenlandsch Bestuur en bekend Nederlands feministe, die ook publiceerde in

Nederlands feministische tijdschriften. Door haar leerde Kartini de Nederlands feministische

literatuur kennen. Bovendien kreeg ze schilderlessen van haar, leerde Europees koken en ze

ontwikkelde haar Nederlandse taal verder.66 Doordat Kartini zoveel Nederlandse boeken en

bladen las was haar wens eigenlijk om naar Nederland te gaan en verder te studeren en ook

om daar deel te nemen aan de acties voor de vrouwenontwikkeling. Het Europese feminisme

sprak haar erg aan en ze had dan ook niet voor niets al drie keer Hilda van Suylenburg

gelezen, het boek waarin een Nederlandse jonge vrouw, misschien een beetje een voorbeeld-

evenbeeld van Kartini, zich vrij weet te maken uit de benauwde verplichtingen, die er voor de

Nederlandse aristocratische vrouw bestonden. Ook deze vrouwen moesten wachten op een

huwelijkspartner en tot die tijd zich bezig houden met lezen, schrijven, kunst en sociale

werken. Het was het ennuie van de negentiende eeuw dat zich daar afspeelde. Voor deze

dames was het grootste gevaar, en schande, om geen man te vinden, waardoor zij dit saaie

leven zouden moeten blijven voeren en waarschijnlijk geen groot inkomen zouden kunnen

verwerven. Zowel in Nederland als op Java heerste nog steeds een misogyne sfeer en

daardoor voelde Kartini zich sterk betrokken bij het Nederlands feminisme. Ze nam dan ook

enthousiast deel aan de Haagse Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 door

Javaanse handwerken in te sturen. Het was de eerste belangrijke publieke feministische

activiteit in Nederland.

Nu wil het geval dat Kartini juist leefde in de periode dat in Nederland de reeds

genoemde ethische politiek geïntroduceerd werd. Kartini, de jonge vrouw die zich zo graag

verder wilde ontwikkelen en deze ontwikkeling vervolgens door wilde geven aan de Javaanse

vrouw van goeden huize, paste daarom precies in dit nieuwe wenspatroon van Nederland.

Kartini wilde weliswaar deze ontwikkeling beginnen bij de aristocratische Javaanse vrouw,

maar dan vervolgens zouden deze vrouwen de ontwikkeling door moeten geven aan hun

kinderen en kon deze verder worden verbreid onder het Javaanse volk.67

65 Dineke Stam, ’Sporen van Aletta leiden naar Kartini’, Javapost 5 (2012). 66 Joost Coté, On feminism and nationalism, Kartini’s letters to Stella Zeehandelaar 1899-1903 (Clayton

Victoria, Australia 2005) 4. 67 Kartini, ‚Geef den Javaan opvoeding!’, in: Kartini, Door duisternis tot licht, gedachten van Raden Adjeng

Kartini. J.H.Abendanon ed. (’s Gravenhage1912) 23.

24

Deze denkbeelden van Kartini liepen dus parallel aan de nieuwe gedachten in

Nederland. Dan was het ook vanzelfsprekend dat diegenen die als opdracht hadden de

ethische politiek te implementeren, veel belangstelling hadden voor Kartini, die overigens

intensief samenwerkte met haar twee zusjes Kardinah en Roekmini (afb. 5). Nederland zocht

en vond Kartini, om te beginnen door het echtpaar Abendanon, dat op 8 augustus 1900 in

Japara op bezoek kwam.68 De heer J.H.Abendanon was directeur van het Departement van

Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid in Nederlansch-Indië en zocht medewerkers om de

Nederlandse nieuwe ethische ideeën te verwezenlijken (afb. 7). Kartini bouwde met hem en

zijn echtgenote een intensieve band op en zij luisterden naar haar en stimuleerden haar in haar

reeds genoemde plannen en idealen. Waar zij ook waren, een veelvuldige briefwisseling bleef

bestaan en af en toe bezocht de heer Abendanon Kartini en haar familie weer. Kartini vertelde

aan mevrouw Rosa Manuela Abendanon-Mandri (fig. 6) veel dingen die haar op het hart

lagen en vond in dit correspondentiecontact een soort moeder. Waarschijnlijk speelde de

afkomst van Rosa hierin ook een rol. Als Portoricaanse was ze minder stijf dan de

Nederlanders, wat bijvoorbeeld blijkt uit de spontane arm om Kartini’s schouders en de

beschrijving van ‘de warme zachte handjes’ van Rosa.69 Zij noemde haar ook meestal

moedertje en stelde zichzelf op als dochter. Misschien was zij een beetje de moeder die

Kartini had gemist? In 1903 schreef Kartini: ‘Mijn liefste, dierbaarste Moedertje, ’t is mij

soms, of U de enige moeder is, die ik ooit had.’ En als ze later zwanger is: ‘Mijn liefste

moedertje, de laatste groet van uwe dochtertje als jong meisje’ en: ‘ik maak U oud,

Moedertje, ik maak u grootmoeder.’70 In de correspondentie is in ieder geval te lezen dat Rosa

veel invloed heeft gehad op Kartini en haar gestimuleerd heeft in haar activiteiten en acties.71

De meeste van de bewaard gebleven brieven van Kartini waren aan Rosa gericht. Of Kartini

zich bij iedere brief bewust was van het feit dat ze iets voor elkaar wilde krijgen, iets wilde

bereiken in de zin van studie en beroep, is niet helemaal duidelijk, maar wel komen deze

dromen en idealen regelmatig in de brieven voor en ook de vreugden en teleurstellingen

hierover.

Kartini correspondeerde met nog veel meer mensen en ze schreef ook artikelen in

tijdschriften als De Echo en de Hollandsche Lelie. Ze was zich goed bewust van het feit dat ze

als reclame diende voor die bladen:

68 Jaquet, Kartini, een reactie, 77. 69 Ibidem, 79. 70 Kartini, Kartini, brieven d.d. 07.11.1903 en 06.03.1904. 71 Coté, Kartini, The complete writings, xiv.

25

‘Denkt U, dat wij niet weten waarom de Echo gaarne stukken van ons plaatst, al zijn ze nog

zoo onnoozel? ’s Is een mooie reclame voor het blad. De Hollandsche Lelie stelde mij hare

kolommen ter beschikking, en verzocht de redactrice keer op keer brieven van me te mogen

plaatsen, waarom? Voor de reclame! Brieven van eene echte dochter van het Oosten, van een

“heusch Javaansch meisje”, gedachten van zoo’n halfwilde en dan door haarzelf in een

Europeesche taal geuit, o hoe “vreeselijk interessant”!72

Maar ondanks dat Kartini zich dit reclame-effect bewust was, ging ze toch door met deze

publicaties. Ze dienden namelijk ook voor háár doel. Op 7 juni 1903 schrijft ze: ‘Wij weten

drommels goed dat wij menigeen tot reclame dienen! (…) Als de zaak of mijne landgenooten

er maar door gebaat worden, wat beteekenen persoonlijke onaangenaamheden? Alles voor ons

volk!’73 Hier is te zien dat Kartini er alles voor over heeft om de scholing en de vrijheid van

de Javaanse vrouw te bewerkstelligen. Haar relatie met zowel de Europese lezer in het

algemeen, als ook met haar correspondentievriendinnen stond in het teken van deze

doelstellingen.

Eigenlijk wilde ze later schrijfster worden. Ze beheerste het Nederlands buitengewoon

goed, zeker gezien het feit dat ze alleen de lagere school had doorlopen. Bovendien wist ze in

haar schrijven heel goed haar emoties te uiten. Als we haar schrijfstijl vergelijken met boeken

uit die tijd zoals Hilda van Suylenburg, een zeer bekende emancipatieroman geschreven door

C. Goekoop-de Jong van Beek en Donk, dan is die stijl duidelijk terug te vinden bij Kartini.

Zij vindt dit boek ‘de Ratoe’, ‘de Vorstin’, onder de werken over vrouwenemancipatie, en had

zich in haar kamer opgesloten om het boek in één keer uit te lezen. Het sleepte haar helemaal

mee.74

Als voorbeeld zijn hier twee teksten ter vergelijking:

Kartini:

‘Ik weet, de weg, dien ik wensch op te gaan, is moeilijk, vol doornen, distelen, kuilen; hij is

steenachtig, hobbelig, glibberig, hij is….ongebaand! En al zal ik dan zoo gelukkig niet zijn,

het einddoel te bereiken; al zal ik halverwege reeds bezwijken; ik zal gelukkig sterven, want

de baan is dan toch gebrooken en ik heb mee geholpen opbreken den weg, die leidt naar de

vrijheid en zelfstandigheid van de Inlandsche vrouw.75

En Hilda:

72 Kartini, Kartini, brief d.d. 27.10.1902. 73 Ibidem, brief d.d. 07.06.1903. 74 Ibidem, brief d.d. 12.01.1900. 75 Ibidem, brief d.d. 07.10.1900.

26

‘Dienende liefde! Ja, dat is het! Wat is het een prachtig woord! Alles sluit het in zich van

zelfvergeten, en offeren en geduldig zijn en onvermoeid!(.....) O! dienende liefde, het zich

wijden aan, het opbouwen van anderen en daardoor het komen tot klaarheid voor zich zelf, het

in volheid ontwikkelen van eigen krachten. “Zoo wie zijn leven verliezen zal, die zal ’t zelve

vinden!”(…… )Nu verstond ze de waarheid daarvan. Het groote leven ingaan troostend,

helpend, reinigend….’76

Zowel in de vorm als in de inhoud zijn hier overeenkomsten te zien. Beide teksten worden

hartstochtelijk geschreven, met bijna hartverscheurende uitroepen, veel herhalingen en

uitweidingen. Het is de schrijfstijl van rond 1900, de stijl van een jonge vrouw in die tijd in

Nederland, die zich los wil maken van de conventies, zichzelf wil ontwikkelen en dienstbaar

wil zijn aan de vrouwen in hun samenleving.

Wat bovendien blijkt uit Kartini’s uitingen is dat ze een enorm sterk religieus besef

had. Ze was Mohammedaanse en haar klacht daarover was dat ze de Koran niet kon lezen

omdat die alleen in het Arabisch beschikbaar was. En Arabisch leren ging haar te ver, sterker

nog, ze mocht geen verdere talen leren volgens de adat, de Javaanse traditie, alleen Javaans

en Nederlands waren toegestaan. Graag had ze wel eens in de Koran die artikelen willen

opzoeken waar het verplichte huwelijk en de polygamie werden voorgeschreven. In de brief

van 6 november 1899 schrijft ze aan Stella, die waarschijnlijk vragen gesteld heeft over haar

religie:

’Van de Mohammedaansche leer kan ik je niet vertellen, Stella. Zij verbiedt haar belijders aan

belijders van een ander geloof over haar te spreken. En, in trouwe, ik ben een

Mohammedaansche, omdat mijne voorouders dat waren.’77

Door haar Hollandse contacten, zowel schriftelijk als mondeling, is Kartini duidelijk ook

beïnvloed door het Christendom. Zij maakte van deze mix zelf als het ware een nieuwe, eigen

levensbeschouwing. En ze schrijft aan Stella:

‘Op het “goed zijn” komt het aan, “godsdienst is bedoeld als een zegen voor de menschheid,

om een band te vormen tusschen alle schepselen Gods…..Vaders, Broers en zusters, van die

ene Vader, moeten elkaar liefhebben, helpen, sterken, steunen. O, God, soms zou ik wenschen,

dat er nooit een godsdienst had bestaan. Want deze zou alle menschen tot één moeten

76 C. de Jong-van Beek en Donk, Hilda van Suylenburg, (Amsterdam 1897) en ibook 634-635. 77 Kartini, Kartini, brief d.d. 06.11.1899.

27

vereenigen, maar is door alle eeuwen heen oorzaak geweest van strijd en verdeeldheid, van de

bloedigste en gruwelijkste moordtooneelen.” 78

En:

‘De kern van alle godsdiensten is het “goede”, bedoeld om als zegen, om een band te vormen

tusschen alle schepselen Gods, blank of bruin, van welken stand, sexe, geloof; allen zijn we

kinderen van één Vader, van één God!’79

Kartini pleit er voor dat de zending vanuit Nederland een andere insteek krijgt, meer vanuit de

nieuwe ethische politiek. Niet meer om van Mohammedanen Christenen te maken, maar om

vanuit liefdesbeginsel het volk van Java wél te doen. Dit omdat men dan niet de

Mohammedaan tegen zich in het harnas jaagt en meer kan bereiken:

‘Wil men de Javaan absoluut godsdienst leeren, welnu, leer hem den eenigen God kennen, den

Vader van liefde, die de Vader is van elle schepselen, van Christenen zoo goed als van

Mohammedanen, Boeddhisten, Joden enz….’80

Kartini is zich wel bewust dat het Nederlands christelijk kabinet van dat moment dit zo niet

graag wil horen. Zij wilden immers de zending richten op het bekeren van de mensen tot het

Christendom, door afstand te doen van de voorgaande religie. Dus niet een

combinatiemogelijkheid, zoals Kartini hier voorstelt.

Uit veel brieven blijkt haar afhankelijkheid en gehoorzaamheid aan God. ‘Ik wil mijn

titel waardig maken, die er is: “kind-Gods”,’ schrijft ze vlak voor haar huwelijk aan Rosa.81

Maar ze kon ook religieuze grappen maken. Zo merkt ze op nadat ze ernstig ziek is geweest:

‘Zoo gauw gaat men niet naar den hemel, dat moet verdiend worden. En ik heb nog niets

gedaan, dat mij den hemel verdienen doet.’82 En in de brief van 8 april 1902 nadat ze

slachtoffer was geworden van de cholera schrijft ze:

‘En bijna was ik ook ’t kind van de rekening geweest. Mama heeft mij toen weggemaakt met

brandewijn, waarin kruiden waren getrokken. Nu kan men ook zeggen, dat ik eens

smoordronken ben geweest.’83

78 Ibidem. 79 Ibidem. 80 Ibidem. 81 Ibidem, brief d.d. 01.08.1903. 82 Ibidem, brief d.d. 21.12.1902. 83 Ibidem, brief d.d. 08.04.1902.

28

Het belangrijkste contact voor dit onderzoek is dat met Stella (Hartshalt-) Zeehandelaar, een

socialistisch-feministische jongedame in Amsterdam, waarover hieronder meer. In deze

briefwisseling is het duidelijkst te zien hoe Kartini bezig was met feminisme en

vrouwenemancipatie. Juist omdat Stella daarin actief was in Nederland kon Kartini al haar

gedachten over ontwikkeling van de vrouw, zowel in Nederland als op Java, met Stella

uitwisselen. Bovendien was Stella van Kartini’s leeftijd, slechts vijf jaar ouder, en er wordt

dan ook al snel in de briefwisseling overgestapt van het formele “U” op het amicale “je”. In

hoofdstuk drie zal nauwkeuriger gekeken worden naar de symbiose tussen deze twee

vrouwen.

Kartini besefte steeds meer dat ze bij twee culturen behoorde, dat was moeilijk en

zwaar voor haar. Haar ontwikkeling dankte ze voor het grootste deel aan de Nederlanders,

waardoor ze dus sterk werd beïnvloed door de Nederlandse taal en de Nederlandse cultuur.

Maar mede door deze ontwikkeling besefte zij ook steeds meer de waarden van de eigen

cultuur. Dit was voor een deel een drempel bij de contacten met de Nederlanders, want die

zouden dit nooit helemaal kunnen begrijpen; Kartini’s eigen cultuur bleef een onbekend

gebied voor hen. Een reden ook waarschijnlijk, dat Abendanon bepaalde brieven over

bijvoorbeeld spirituele Javaanse ervaringen in Door duisternis tot licht heeft weggelaten.84

Blijkbaar zou dergelijke informatie bij menig Nederlander niet zo goed overkomen en dat zou

het doel van het boek, namelijk geld inzamelen voor het oprichten van scholen voor Javaanse

vrouwen, in de weg staan. Door het waarnemen van de eigen oeroude Javaanse cultuur

besefte Kartini ook steeds meer dat het belangrijk was deze cultuur verder in de openheid te

brengen en meer bekendheid te geven. Ze zette zich onder andere enthousiast in voor meer

bekendheid van houtsnijwerk, goudsmeden en batikwerken van haar eiland.

Maar bovenal bleef ze zich inzetten om voor haarzelf en haar zusje Roekmini goede

opleidingsmogelijkheden te vinden. Helaas is dat allemaal mislukt, hoewel zij nog wel met

succes een schooltje aan huis hebben geleid. Het studeren in Nederland, dat steeds dichterbij

leek te komen, werd haar plotseling door Abendanon om diverse redenen ontraden. Zijn

eerste argument was dat ze bij terugkomst op Java zou zijn vervreemd van haar eigen volk,

waardoor ouders hun kinderen niet meer onder haar hoede zouden willen geven en het tweede

argument van hem was dat haar vader een dusdanig zwakke gezondheid had, dat zij hem dit

weggaan eigenlijk niet kon aandoen. Dit laatste lag het meest gevoelig bij Kartini en ze kon

dan ook niet anders reageren dan toe te geven en dus van de studie in Nederland af te zien.

84 H.Elderhorst-van Hofwegen, ’Kartini: symboliek, mystiek en goena-goena’, Indische Letteren 19 (2004)

150.

29

Haar vader was namelijk voor Kartini de belangrijkste man in haar leven. Zij hield

ontzettend veel van hem, en wilde niets liever dan het hem naar de zin maken. Zijn zegen

wilde ze eigenlijk hebben bij alles wat ze ondernam. Dit was voor Kartini de enorme strijd

door de jaren heen, omdat zij immers vrij wilde komen van allerlei tradities. Als zij aan die

tradities niet zou gehoorzamen, zou dat direct zowel het gevoel van haar vader als ook zijn

imago erg schaden. Het feit dat haar vader zich dit wel bewust was, en al met veel tradities

had gebroken door de dochters naar de Europese lagere school te laten gaan en hen pas op

latere leeftijd uit te huwelijken, stemde haar zeer mild tegenover hem. Ook het feit dat ze

uiteindelijk wel af en toe naar buiten mocht met haar zusjes en dat zij zelfs het kroningsfeest

van koningin Wilhelmina mochten meemaken, maakte Kartini meer compromisbereid. Ze zou

ook nooit een studie in Nederland of Batavia hebben aangevraagd als haar vader hierin niet

had toegestemd. Susan Moller Okin, feministisch, politiek filosoof in Nieuw-Zeeland,

analyseerde dit gedrag van Kartini, en concludeert dat vooral vrouwen ertoe neigen de last

van hun ouders te willen dragen. Die last met name, waarbij de ouders verwachten van de

kinderen dat ze hun eigen cultuur toch vooral over dragen naar de volgende generatie.85

Kartini’s vader gaf ook geen toestemming voor het uitbrengen van bepaalde artikelen in

tijdschriften en boeken. Dit is misschien een van de redenen dat Kartini in De Echo schreef

onder pseudoniem Tiga Soedara.86

De resterende mogelijkheid voor scholing was op Batavia, maar toen de toestemming

daarvoor eindelijk, na lang wachten binnenkwam was het te laat. Een dag te laat voor verdere

opleidingen, want een man had haar hand gevraagd en haar vader had toestemming gegeven.

Binnen enkele maanden was zij getrouwd met een oudere man met zes kinderen en drie

bijvrouwen. Hij was weduwnaar van zijn Ajoe en Kartini werd haar opvolgster. Daar

gebeurde toch nog waar Kartini al jaren angst voor had: een verplicht huwelijk met een

onbekende man en polygamie. Ook Roekmini ging nu niet naar Batavia. Blijkbaar was dit

voor iedereen zwaar, want het was Kartini in de begintijd verboden er met iemand over te

communiceren. Misschien bedacht ze op dit moment wel de metafoor van de klimplant:

’Ruk de klimplant los van het voorwerp harer innige duizendarmige omhelzing, en zij zal

neerhangen, of alle leven uit haar is gebluscht. Láng zal’t duren, eer zij weer opleven kan.’87

85 Susan Moller Okin, Toward a humanist justice: The political philosophy (Oxford 2009) 198-199. 86 H. Bouman, Meer licht over Kartini (Parijs Amsterdam 1954) 35. 87 Kartini, Door duisternis tot licht, 350.

30

Roekmini vertelde de huwelijksplannen uiteindelijk het eerst aan Rosa. Maar nog voor haar

trouwen gaf Kartini, al dan niet vrijwillig, niet meer toe aan de verdrietige en wanhopige

gevoelens hierover, zo lijkt het, en ze schreef Rosa heel blij en optimistisch over haar

aanstaande man, die in Nederland had gestudeerd, soms Nederlands sprak en veel van haar

idealen deelde. Haar man wilde haar bijstaan bij de plannen voor een houtsnijwerkplaats en

een schooltje; hij wilde haar helpen zowel bij de planning als bij de financiële afwikkelingen

daarvan (Afb. 8). Uiteindelijk zag zij haar toekomst optimistisch tegemoet, niet in de laatste

plaats omdat ze zo ook haar vaders eer, gezondheid en imago niet had geschaad.

Volgens Susan Moller Okin kan het niet Kartini’s eigen vrije wil geweest zijn om zich

te laten uithuwelijken aan een onbekende man, in polygame omstandigheden. Integendeel,

Kartini heeft zich dit alles laten opleggen, volgens Okin, omdat zij ondanks haar opvoeding

en haar verlangen naar vrijheid, zo weinig een authentisch ‘zelf’ ontwikkeld had, dat ze niet

in staat was een weg te vinden, waarbij ze zowel haar ouders dankbaar kon zijn en tevens haar

eigen weg kon gaan. Ze zag niet dat het eigenlijk meer egoïstisch was van haar ouders om van

haar alles te vragen en niets voor haarzelf over te laten.88

Kartini probeerde vervolgens nog wel de toegestane beurs voor haar en Roekmini van

ieder 4800 gulden, dus bijna 8.000 gulden, om te zetten in een beurs voor een begaafde

Sumatraanse jongeman, genaamd Salim, wiens vader maar een tractement had van 150

gulden. Zij schreef ‘gelukkig te zullen zijn als een ander, met dezelfde verlangens, gevoelens

en aspiraties als zij, de vreugde wel zal kunnen smaken, waar hun zielen jaren naar hebben

gesmacht, en die hen ontzegd is.’89

Het geluk, voorzover dat er was, heeft al met al nog geen jaar kunnen duren. Vier

dagen na de geboorte van haar eerste kindje, een zoontje, is Kartini plotseling overleden.

(afb. 10 en 11)

Haar familie, haar Indonesische en Nederlandse vrienden hebben haar nooit vergeten.

Haar werk en idealen werden voortgezet, eerst door haar zusjes, later door meer vrouwen en

mannen. Er is veel bereikt op het gebied van scholing voor de Javaanse vrouw. Kartini staat

bekend als de eerste Javaanse feministe, maar ook als vrijheidsstrijdster. Maar eerlijkheid

gebiedt wel te vermelden dat ruim honderd jaar na de geboorte van Kartini er nog steeds een

afkerigheid bestaat ten aanzien van de afschaffing van de polygamie in Indonesië en dat er

nog zo’n 60% van alle vrouwen en meisjes analfabeet is.90 Soekarno gebruikte Kartini’s

88 Moller Okin, Toward a Humanist Justice, 198-199. 89 Kartini, Kartini, brief d.d. 24.07.1903. 90 Ireen Farjon, ’Kartini , dagboeken, brieven1879-1904)’, Chrysallis 6, (1980) 129-152, aldaar 137.

31

idealen voor de inzet van het Indonesische nationalisme en Soeharto gebruikte ze later als

voorbeeld voor plichtsgetrouwheid van de vrouw en gehoorzame dochter. Na 1998 is het doel

weer het nationalisme geworden. Nog steeds is Kartini een volksheldin. In 1964 werd ze

uitgeroepen tot nationale heldin en de datum 21 april, haar verjaardag, is tot op de dag van

vandaag een nationale feestdag: Hari Kartini, Kartinidag, die zowel in Indonesië als in

Nederland, zij het in mindere mate, wordt gevierd.

Ook in Nederland leefden haar idealen voort. Eerst en vooral door de idealen van de

ethische politiek, die immers voor een groot deel overeenkwamen met Kartini’s idealen. In

1911 werd Door duisternis tot licht uitgegeven. Dit boek bevat een groot deel van de

Nederlandstalige briefwisselingen die Kartini had gevoerd. Daaraan zijn nog een gedicht, Aan

onze vrienden, de nota van Kartini Geef den Javaan opvoeding en Gedachten ontleend aan

niet openbaar gemaakte brieven, toegevoegd. Diverse correspondentiecontacten waren

hiervoor benaderd en de meesten hadden minstens enkele brieven, of delen van brieven

aangeleverd. Abendanon maakte een selectie van zowel de brieven als van de inhoud ervan.

Het was een eerbetoon aan Kartini, maar ook tevens een middel om de kans op het

gemeenschappelijke doel van Abendanon en Kartini, namelijk het oprichten van een school

voor Javaanse meisjes, te verwezenlijken. Het boek was een groot succes en werd meerdere

malen heruitgegeven, steeds met een ander voorwoord van Abendanon. Bij de tweede druk in

1912 vermeldt hij het succes van de eerste druk en de gelden die deze actie hebben

opgeleverd. Zelfs van ‘Hare Majesteit koningin moeder’ was er een geldelijke bijdrage

ontvangen.91 In 1923, bij de vierde druk, vertelt hij dat er inmiddels diverse scholen op Java

zijn gesticht voor meisjes van 6-13 jaar, de eerste in Semarang in 1913, en dat veel jonge

dames inmiddels beroepen uitoefenen als bijvoorbeeld onderwijzeres, verpleegster of arts.92

Zo is Kartini blijven voortleven in zowel de oude Nederlandse kolonie als in Nederland.

Elisabeth Keesing, neerlandicus en historicus, schrijft in haar boek Hoe ruim een kooi

ook is over Kartini: ‘ze was een geboren leidster en een gevangene; een opstandige en een

gehoorzame’.93 En Joop van den Berg schrijft in Trouw, in zijn recensie van Keesings boek:

’Soms leed ze onder haar veelzijdigheid, ze kon tegelijk intellectueel en intuïtief zijn,

liefhebbend en strijdbaar, beheerst en innerlijk kokend’.94

91 Kartini, Door duisternis tot licht (’s Gravenhage 1912, tweede druk) voorwoord. 92 Kartini, Door duisternis tot licht (’s Gravenhage 1923, derde druk) voorwoord. 93 Elisabeth Keesing, Hoe ruim een kooi ook is, leven en lot van Kartini en haar werk (Amsterdam 1996) 192. 94 Joop van den Berg, ’Mijn pen kunnen ze me niet ontnemen’, Trouw d.d. 31.01.1997.

32

2.3 Stella (Hartshalt-)Zeehandelaar

Stella Zeehandelaar werd geboren op 11 november 1874 in Amsterdam, als dochter van een

medicus, die overleed toen Stella nog jong was. Zij werd opgevoed bij een oom en volgde in

Alkmaar de HBS, waarna ze klerk werd bij de P.T.T. in Amsterdam. Hier ontmoette ze later

ook haar man. Beiden waren Joods, maar hij was gedoopt in de Waalse gemeente. Ze deelden

de belangstelling voor muziek en geesteswetenschappen.95 Ze trouwden op 17 mei 1900 en

kregen voor zover bekend, geen kinderen. H. Bouman, die in de vijftiger jaren een korte

biografie schreef van Kartini, meldt dat ‘Stella haar man overheerste en ook wat

geringschattend over mannen in het algemeen dacht.’96 Hoewel in sommige publicaties lijkt

dat Stella in de vijftiger jaren nog in leven was, blijkt dit bij mijn nader onderzoek niet waar

te zijn.97 Stella is overleden op 5 maart 1936 in Merano, Italië. Ik ging op zoek in Merano,

zowel bij de Joodse gemeenschap als bij de gemeente om te weten te komen hoe zij daar

verzeild was geraakt en of er misschien nog een graf was. Mij werd verteld, dat eind jaren

dertig van de vorige eeuw veel Joden naar Noord-Italië waren gekomen om de Nazi’s te

ontvluchten. Maar later vernielden de Nazi’s daar veel akten en graven. Een graf van Stella is

daar niet te vinden. Ook haar man, Willem Petrus Hartshalt (1864-1942) is daar geweest,

maar zijn overlijdensakte bevindt zich in Utrecht. Van Stella is geen enkel spoor te vinden,

ook niet een aanduiding of zij nog kinderen heeft gekregen, waardoor misschien nog iets van

de correspondentie tussen haar en Kartini te vinden zou zijn geweest. Zij was enig kind en

heeft alleen een klein broertje gehad dat, volgens de archieven, als baby al was overleden.

Stella was zowel voor als tijdens haar huwelijk actief voor de lijdende en zwakke

vrouw. Uit de oprichtingsacte van Het Comité voor Moederbescherming en Sexueele

Hervorming blijkt dat zij secretaresse was van het dagelijks bestuur van dit comité.

Bovendien is er in die tijd een verzameld werk verschenen waarin zij en andere feministen

een artikel hebben geschreven. Haar artikel (afb. 12) had als titel ‘Het recht op

moederschap’.98 In dit artikel pleit Stella voor het recht van iedere vrouw om te kunnen

kiezen tussen alleen ‘moeder’ zijn of ook ‘echtgenote’ zijn. Er bestaan, volgens haar, vrouwen

die zich niet geschikt voelen om echtgenote te worden, maar wel erg verlangen naar het

95 Bouman, Meer licht over Kartini 26. 96 Ibidem. 97 Joost Coté, On feminism and nationalism, Kartini’s letters to Stella Zeehandelaar (Victoria Australia 2005)

16 en noot 26. 98 Hartshalt-Zeehandelaar, Estelle H., ‘Het recht op moederschap’, in: M. CohenTervaert-

Israëls e.a., Moederschap: sexueele ethiek (Almelo 1913).

33

moederschap. Natuurlijk komt ook het omgekeerde voor. Maar zij pleit ervoor dat de

ongehuwde moeder meer respect krijgt en ‘dat hun moederschap niet als schande maar als eer

wordt aangerekend, als hooger eer dan aan die vrouwen die het maar al te dikwijls, hoewel

gehuwd, onwillig op zich nemen en het als een last beschouwen.’99 Stella hoopt met haar

artikel de ‘gedachtenwrijving’ over dit onderwerp tot bewustzijn te hebben gebracht en hoopt

‘een stapje nader te komen tot de volle vrijmaking der vrouw.’100

Ook wordt Stella’s naam vermeld bij het Internationale Congres van Vrouwen voor

Vrede in Den Haag van 28 april tot 1 mei 1915. Onder leiding van Aletta Jacobs werden hier

internationaal vrouwen en hun vredesideeën samengebracht, met als belangrijkste doel de

Eerste Wereldoorlog te stoppen. Hoewel velen de uitreispas werd geweigerd en het

scheepvaartverkeer over de Noordzee het personenvervoer bemoeilijkte, waren er toch veel

deelnemers, zowel particulieren als afgevaardigden van organisaties. Ook waren er veel

regeringsafgevaardigden en aan hen werd een resolutie van het congres overhandigd.

Aanwezig waren afgevaardigden uit Nederland, Groot Brittannië, Duitsland, Oostenrijk,

Hongarije, Zwitserland, Italië, Frankrijk, België, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Zuid

Afrika, Rusland en de Verenigde Staten. Vanuit dit congres werd een ‘Internationaal

Vrouwen Comité voor Blijvende Vrede’ opgericht. Stella vertegenwoordigde ook hier het

‘Nationaal Comité voor Moederbescherming en Sexueele Hervorming’. ‘Stella was een

femsocvrouw (feministisch socialistisch anno 1900)’, schrijft de Nederlandse auteur Ireen

Farjon in Chrysallis, een tijdschrift voor literatuur en kunst: ‘Zij was serieus

geheelonthoudster, lid van de gelijknamige bond en lid van de Toynbeebeweging, een

organisatie die zich de ontwikkeling van arbeiders tot doel stelde. Kartini vroeg hierover

nadere info en vroeg naar de ‘Toynbee-avondjes’.101 Bovendien ijverde Stella voor

dierenbescherming, zorg voor zuigelingen en ongehuwde moeders, vaak ten koste van haar

eigen belangen. Ook was ze voorstandster van modernisering van vrouwenkleding en droeg

ze zogenaamde Reformkleding. En ze was overtuigd socialiste.’102

Toen er in 1899 een advertentie werd geplaatst in De Hollandsche Lelie, waarin een

Javaanse jongedame een correspondentievriendin zocht was het Stella die reageerde. Zij

schreef als eerste een brief aan Kartini. Waarschijnlijk heeft de tekst van de advertentie haar

aangetrokken, omdat het de vraag was van ‘een jongedame op Java’ om ‘wrijving en

99 Hartshalt-Zeehandelaar, ’Het recht op moederschap’, 110-173.

100 Ibidem.

101 Archief Eemland, De Eemlander, 03.03.1908, 1.

102 Farjon, ‘Kartini 1879-1904’ 135.

34

uitwisseling van gedachten te hebben.’103 Uit Stella’s sociale leven en activiteiten in

Nederland kunnen we begrijpen dat zij veel interesse had voor Kartini. Er waren veel

overeenkomsten tussen het leven van de Nederlandse en dat van de Javaanse vrouw, maar ook

veel verschillen. En, wie weet, heeft Stella gedacht ook deze vrouw ‘verder te kunnen

helpen’, op weg naar meer zelfstandigheid en vrijheid. Dat ze zo dacht kan uit de brieven van

Kartini aan Stella worden geconcludeerd, waarover meer in hoofdstuk 3.

2.4 Rosa Abendanon

Hoewel Rosa Manuela Abendanon-Mandri (fig. 6) in door duisternis tot licht en de latere

uitgaven van Kartini’s brieven de meeste aandacht krijgt, van de honderdacht brieven en

kaarten van Kartini zijn er vijfennegentig aan haar gericht, is er van haar persoonlijk niet zo

erg veel bekend. Zij was Portoricaanse en trouwde in 1883 met Jacques Henri Abendanon. Hij

was een weduwnaar met drie zoontjes van drie, vijf en zes jaar oud. Door Kartini’s brieven

weten we dat ze haar man soms vergezelde op reizen en bezoeken. Zoals bij het eerste bezoek

aan Kartini en haar familie in augustus 1900. En blijkbaar nam ze veel tijd voor het

beantwoorden van Kartini’s brieven. Misschien was deze een beetje ‘de dochter’ die ze zelf

niet had? We hebben haar brieven niet, maar kunnen, net als bij Stella, behoorlijk uit Kartini’s

brieven opmaken waarover ze schreef. Maar of de toonzetting net zo was als Kartini

weergeeft, is niet te achterhalen. Verder is er niet aan te ontkomen dat het beeld van Rosa

blijft als zijnde ‘de vrouw van’. Ze reisde met haar man, verhuisde met hem en reageerde, zo

lijkt het, zoals hij dat wilde.

Ze stimuleerde Kartini in haar plannen en idealen, ze was vaak de intermediair tussen

Kartini en haar man als er acties moesten worden ondernomen, zoals bij het indienen van

formulieren en dergelijke, maar ze stond achter haar man toen deze de studie in Nederland, al

of niet om politieke redenen, afraadde. Hieruit blijkt dat de relatie tussen Kartini en Rosa

sterk werd bepaald door de positie van de heer Abendanon. Omdat Rosa vooral ook de

moederfiguur was voor Kartini kon deze ‘veilig’ aan haar schrijven over haar

huwelijksplannen, hoewel ze hiermee wel wachtte tot ze er zelf min of meer vrede mee had en

weer positief en ‘een soort van gelukkig’ hierover kon berichten. Ook later, tijdens haar korte

huwelijk, kon ze Rosa schrijven over haar leven in deze nieuwe omstandigheden en over de

zwangerschap. Ze maakte van Rosa een ‘grootmoeder’ en een ‘schoonmoeder’. Rosa deed

103 Vreede-de Stuers, ’Kartini en De Hollandsche Lelie’, 72.

35

mee in deze rol, maakte en stuurde een ‘schattig’ jurkje alvast als kraamgeschenk en een

‘beeldig ornamentje, wat later om de hals zal worden gehangen’, voor haar ‘kleinkindje’,

zoals Kartini het noemde.104

2.5 Kanttekeningen bij mogelijke vriendschap tussen Kartini en haar Europese

contacten

De problemen bij eventuele vriendschap tussen Kartini en haar Europese contacten

ontstonden zowel ‘van binnenuit’ als vanuit de ‘buitenwereld’. Daarmee wordt bedoeld dat

zowel vanuit Kartini’s eigen Javaanse omgeving als vanuit Europa diverse factoren een

vriendschap in de weg zouden kunnen staan.

Vanwege de ongelijke verhouding bijvoorbeeld, tussen kolonisator en gekoloniseerde, zoals

ook in het begin van dit hoofdstuk al weergegeven, was het uiterst onwaarschijnlijk dat een

vriendschap, in welke vorm dan ook, op gelijk niveau zou kunnen bestaan. In de koloniale

literatuur is deze ongelijkheid meermaals terug te vinden. Onder andere is dit te zien aan de

houding van de beroemde suffragette Aletta Jacobs. Uit haar reisbrieven, die zij destijds

schreef voor de Telegraaf, blijkt haar eigenbelang en het belang van uitsluitend Westerse

vrouwen. Deze brieven schreef ze tijdens haar grote reis 1911-1912, die zij maakte om het

vrouwenkiesrecht te promoten, samen met de Amerikaanse Carrie Chapman Catt.105

Mineke Bosch, professor moderne geschiedenis aan de universiteit Groningen, schreef

Jacobs biografie en ontdekte dat zij naast de fantastische dingen die ze heeft gepresteerd ook

haar negatieve kanten had. Jacobs was de eerste vrouwelijke studente in Nederland, de eerste

vrouwelijke arts en belangrijkste woordvoerster voor het vrouwenkiesrecht; ze werd veel

gewaardeerd en door het feministisch maandblad Opzij in 2004 zelfs uitgeroepen tot ‘de

grootste vrouw van Nederland’. En hoewel Jacobs zelf in haar autobiografie van 1924 wel

enige nuance aanbracht in het toen bestaande beeld over haarzelf vond Bosch deze

Herinneringen toch meer een ‘heldenepos met een exemplarisch karakter’.106 Maar toen

Jacobs bovengenoemde reizen ging maken kwamen haar ideeën en gevoelens ten aanzien van

andere rassen en gekoloniseerden pas echt duidelijk naar voren. Het duidelijkst en tevens

meest schrijnende voorbeeld is dat van Jacobs houding tegenover de Zuid-Afrikaanse

schrijfster en feministisch strijdster Olive Schreiner. Schreiner vocht voor gelijke rechten voor

104 Kartini, Kartini, brief d.d. 07.09.1904. 105 Aletta Jacobs, Reisbrieven uit Afrika en Azië/benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen (Almelo

1915) en www.gutenberg.org, file 29507htm, l249. 106 Bosch, Een onwrikbaar gevoel van rechtvaardigheid 6-10.

36

kleurlingen en zwarten ten aanzien van de blanken. Daarvoor nam ze zelfs afstand van de

Kaapse Women’s Enfrisement League toen bleek dat de vrouwen daar alleen streden voor

kiesrecht van blanke vrouwen. Bovendien zouden bij het winnen van deze strijd de zwarte

mannen minder kiesrecht krijgen. Een reden juist voor Jacobs om deze beweging te steunen.

In eerste instantie hadden Jacobs en Schreiner intens contact. Jacobs bezocht Schreiner ook

tijdens haar reis in Afrika en volgens Bosch was het contact zelfs extra sterk doordat deze

beide vrouwen beiden ooit hun baby hadden verloren. Maar in haar reisverslag schrijft Jacobs

minachtend over Schreiner. Ze vond haar huis armoedig, bovendien zonder bedienden; maar

de minachting komt nog sterker tot uitdrukking waar Jacobs over Schreiner schrijft als een

‘negervereerster’.107

Ook in andere delen van Jacobs reisbrieven komt tot uitdrukking dat zij zich verheven

voelde boven de gekoloniseerden. In India toonde ze bijvoorbeeld niet erg open te staan voor

een andere cultuur:

‘Benares met zijne afgoden en tempels, met zijne heilige rivier, zijne heilige apen, heilige

koeien, heilige ratten en vooral zijne bevolking en pelgrims, verwekte bij mij den indruk van

een groot krankzinnigengesticht.’108

En ze hoopte dat Engeland erin geslaagd was van het overige deel van dit oude land iets

beters terecht te brengen. Het ging haar om het kiesrecht voor vrouwen, maar alleen voor de

Westerse vrouwen.109

Ook Ena Jansen, professor letterkunde aan de VU en de UvA in Amsterdam, stelt in

de analyse van Jacobs reisbrieven vast dat de krachtige feministische houding van Jacobs in

Indonesië een wrange bijsmaak kreeg. De verhalen gaan volgens haar over ‘energieke

blanken’, ‘raszuivere zwarten’ en ‘beschaafde inlanders’.110 Jansen vindt dat dit een

onvervalste koloniale blik illustreert. Deze blik hield in dat de blanke vrouwen als Jacobs, een

dubbel machtsgevoel hadden tegenover de gekoloniseerden; in de eerste plaats was dit een

patriarchaal machtsgevoel, zoals ook de Westerse mannen hadden tegenover de

gekoloniseerden, maar bovendien oefenden deze dames ook zelf hun vrouwelijke macht uit

over de bezochte bevolking. Zo had Jacobs een bazige en zelfverzekerde houding en ze zag

zeker de gekoloniseerde niet als lotgenoot op ooghoogte. Ze had geen enkele twijfel over de

107 Ibidem, 458-472. 108 Ibidem, 475. 109 Ibidem, 472 en 703. 110 Jansen, ’De koloniale stem van Aletta Jacobs’, 17-23.

37

rechtmatigheid van de Nederlandse heerschappij in Nederlands-Indië, sprak van ‘onze

inlanders’ en vond dat blank en zwart streng gescheiden moest blijven.111

Kritieken waren er op z’n hoogst om het kolonialisme te verbeteren en ze was trots op

de manier waarop Nederland deze kolonie regeerde. Ze geloofde helemaal in de

rechtschapenheid van Nederland. Bij beschrijvingen van de landschappen had ze altijd de

nutsgedachte voor de Nederlanders in haar achterhoofd. En ze vond dat de tradities van de

gekoloniseerden aantoonden dat zij hun plaats wisten binnen de koloniale hiërarchie. Omdat

ze de gekoloniseerde bevolking nooit als gelijke zag vocht ze ook niet voor hun stemrecht. De

aanwezigheid van enkele lokale vrouwen bij een bijeenkomst voor vrouwenkiesrecht op Java,

zag ze als steun aan het vrouwenkiesrecht in Nederland. Deze vrouwen konden ook geen lid

zijn van de vereniging voor vrouwenkiesrecht aldaar. Voor Jacobs was solidariteit

vanzelfsprekend in één richting, en wel háár richting, de richting van háár zaak te weten het

kiesrecht voor de Westerse vrouw. Wel had ze oog voor de ontwikkeling van de

gekoloniseerde vrouw en, waar daarvan sprake was, zag zij dat als goed werk van de

Nederlanders.112 Van gelijkheid voor kolonist en gekoloniseerde was er dus geen sprake en

vriendschap kwam niet in haar hoofd op.

In Women’s suffrage in Asia: gender, nationalism and democracy analyseren de

professoren Louise Edwards en Mina Roces het gedrag van de vrouwen in hun

kiesrechtcampagnes aan het begin van de twintigste eeuw. Het valt op, zo vinden zij, dat de

acties weliswaar globaal waren, immers genderdiscriminatie kent geen nationale grenzen,

maar dat Aziatische vrouwen zich verenigden met vrouwen uit landen die juist

verantwoordelijk waren voor de economische en sociale chaos in hun eigen landen. Daar

tegenover staat dat deze vrouwen bij de opkomende nationalistische en antikoloniale

bewegingen sterk verbonden waren met de mannen van hun eigen land ondanks dat

patriarchaat een grote vijand was; genderongelijkheid was dan ineens geen thema. De

gekoloniseerde vrouw werd dus door de Europese vrouw aangemoedigd in de strijd voor

gelijke rechten en stemrecht van man en vrouw, maar tegelijkertijd door de eigen

volksgenoten aangemoedigd toch vooral drager te zijn van de eigen traditie en deze ook door

te geven. Edwards en Roces melden ook dat de Nederlanders de gekoloniseerden nooit

hebben beschouwd als mensen met gelijke rechten; zowel gender als ras bepaalden de status

van de inwoners. De status werd bepaald door de mannelijke lijn; kinderen van een Europese

vader werden als Europees gezien, mits door de vader erkend. Eigenlijk werden alleen de

111 Jacobs, Reisbrieven uit Afrika en Azië, 1267. 112 Jansen, ’De koloniale stem van Aletta Jacobs’, 17-23, 25-30.

38

Europeanen als echte inwoners beschouwd en de Chinezen werden het meest gediscrimineerd,

ook al waren ze daar geboren.113

Vriendschap werd des te moeilijker doordat, zoals de eerder genoemde historica Stoler

beweert, de gekoloniseerde weliswaar zijn uiterste best kon doen om Nederlander te worden,

maar dat dit een schier onmogelijke opgave werd. Dit omdat een opleiding in Nederlandse

taal en cultuur alleen in Nederlandse omgeving kon gebeuren en dit natuurlijk ook een

verstoring was van het leven tussen de mensen op de plaats van herkomst. Wat zou er dan

terecht kunnen komen van ontmoetingen op gelijk niveau?

Kartini streefde wel naar meer contact met Nederlanders en wilde dolgraag helemaal

in het leven van een Nederlandse jonge vrouw duiken. Zij voelde zich zeker half Nederlands

en las misschien wel meer Nederlandse boeken, bladen en zeker ook feministische literatuur

en lectuur, dan menig leeftijdgenoot in Nederland zelf. Zij voelde ook mee met de noden van

deze jonge vrouwen, temeer daar ze op z’n minst voor een deel, vergelijkbaar waren met haar

eigen noden, behoeftes en verlangens. Maar toch voelde ze, dat tussen beide groepen een

grote kloof bestond. Hoewel zowel de Javaanse als de Nederlandse jonge vrouw zo rond 1900

leed onder het feit dat ze moest wachten op een man en daar dan vervolgens geheel van

afhankelijk zou zijn, en ook beiden in deze situatie bedreigd werden door het ennuie, het

verveelde leven in die fase, waren er ook grote verschillen. Op Java kwam er, zeker voor de

aristocratische priyayi-vrouw zoals Kartini, nog bij dat de toekomstige echtgenoot onbekend

zou zijn; de vader besliste met wie en wanneer er gehuwd ging worden en op welke

voorwaarden. Het tweede dat erbij kwam was de polygamie. Hoogst waarschijnlijk zou die

onbekende man al meerdere vrouwen hebben, of anders later krijgen. Deze gewoonte maakte

van genoemde dames ‘weinig meer dan een levend voorwerp, in haar jeugd gebezigd voor

genot en op latere leeftijd was ze een lastdier’, schrijft E.M. Beekman in Paradijzen van

weleer. ‘En wat nog belangrijker is, vervolgt Beekman, is de paradox, die door Kartini wordt

belichaamd: Er moesten nu hervormingen komen in de kolonie en die zouden niet afkomstig

zijn van de koloniale overheid, hoewel de aanzet wel daar vandaan kwam. Maar ze moesten

worden ingevoerd vanuit de inheemse samenleving.’114

Voor de bovengenoemde grote ontwikkelings- en cultuurverschillen tussen de

Nederlandse en de Javaanse vrouw was in het nieuw-liberalistische Nederland nauwelijks

begrip, hetgeen ook bleek uit de uitingen van de Nederlandse vrouwen bij de Nederlandse

113 Louise Edwards en Mina Roces, Women’s suffrage in Asia: gender, nationalism and democracy (London,

New York 2004) Introduction en 21-81. 114 E.M.Beekman, ’Kartini (1879-1904): ’De paradox van het kolonialisme’, Paradijzen van weleer, koloniale

literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1850 (Amsterdam 1998) 1.

39

Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898, de belangrijkste feministisch-publieke

uiting in die tijd, waar Kartini wel wat werken mocht insturen, maar waar ze bijzonder weinig

belangstelling voor kreeg, zo schreef ze aan Stella. Teleurgesteld was ze wel, maar ook trots

dat ze had meegedaan.115

Bij de vriendschap met Stella Zeehandelaar zou het probleem kunnen zijn dat Stella

alleen maar haar werkgebied uitbreidde. Omdat ze in Nederland zo sociaal geëngageerd was

en zich onder ander inzette voor vrouwen die in verdrukking kwamen, zou het kunnen zijn dat

zij, hoe goed bedoeld ook, ook alleen Kartini uit haar verdrukking wilde vrijmaken, zonder

dat van een vriendschap sprake zou zijn.

Bij de vriendschap met Rosa Abendanon was het probleem, naast genoemde moeder-

dochter verhouding, dat er politieke belangen in het spel waren. Immers, de heer Abendanon

zette zich helemaal in voor de opdracht die hij had op basis van de nieuwe ethische politiek.

Zijn functie was directeur van het departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. Deze

functie benaderde die van minister van Onderwijs in Nederlands-Indië, maar hij stond onder

de gouverneursgeneraal en die weer onder de minister van Koloniën in Nederland. De

Nederlandse regering wilde geen ministers in Indië, om geen te grote zelfstandigheid daar te

krijgen.116 Abendanon moest dus zijn post behoorlijk ‘bewaken’. Zijn vrouw volgde en

ondersteunde hem hierbij, zo lijkt het, en zo zouden de contacten met Kartini ook wel eens

helemaal in dit doelgebied kunnen hebben gepast, zonder dat vriendschap ontstond.

Bij de mogelijke vriendschap van Kartini met zowel Stella als Rosa bestond

bovendien het gevaar van projectie van een ideaalbeeld op een virtuele persoon, een persoon

die denkbeeldig is en deels in fantasie bestaat. Kartini en Stella hebben elkaar nooit ontmoet.

Kartini en Rosa hebben uiteindelijk elkaar driemaal ontmoet. Dit is weliswaar reëler, maar

ook hier bestaat het gevaar van het creëren van een ideaalbeeld, waarbij dan de vriendschap

eerder denkbeeldig kan zijn dan dat ze in werkelijkheid bestaat in de vorm waarin ze gedacht

wordt.

Om deze problemen te kunnen oplossen, de bestaande vriendschapsvormen te kunnen

vinden tussen Kartini en Stella en Kartini en Rosa, is het nodig de genoemde briefwisselingen

nader te onderzoeken met als leidraad Derrida’s vormen van vriendschap. Dit gebeurt in het

volgende hoofdstuk.

115 Kartini, Kartini, brief d.d. 25.05.1899. 116 Jaap Anten, ’De vergeten brief van Kartini’, Indische Letteren, 20 (2005) 24-32, aldaar 25.

40

3 DE BRIEVEN VAN KARTINI EN VRIENDSCHAPSVORMEN DAARIN

De brieven van Kartini, de kern van dit onderzoek, hebben veel bekendheid gekregen in veel

verschillende talen en landen. Kartini schreef ze tussen 1898 en 1904 aan veel verschillende

mensen. Zelf schrijft ze over de functie van brieven in het algemeen:

‘Brieven spelen een groote rol in ons leven, bijna alles hebben wij daaraan te danken; zonder

onze correspondentie zouden wij nooit zoo ver gekomen zijn, dat wij breken durven met

oeroude tradities en gewoonten. Je weet niet, of eigenlijk je weet wel wat de brieven onzer

vrienden, superieuren naar den geest en naar de ziel, voor ons zijn. Er gaat een louterende,

verheffende invloed daarvan uit; zij ontwikkelen ons naar den geest en het gemoed. Daar is

zooveel moois, liefs en kostbaars door de post tot ons gekomen, paarlen, edelgesteenten voor

hoofd en hart.’117

Hieruit blijkt hoe belangrijk brieven waren voor Kartini en hoeveel invloed de inhoud van de

verschillende brieven op haar en haar zusjes heeft gehad. De jaren dat zij afgesloten waren in

de Kaboepaten waren de brieven hun enige contact met de buitenwereld. Zij wisten ook

mensen voor deze correspondenties te vinden die een grote opvoedende en ontwikkelende

invloed op hen hadden.

3.1 Receptie van Kartini’s brieven

Kartini schreef zelf ook veel en vaak uitgebreide antwoorden op ingekomen brieven.

Veel zijn daarvan bewaard gebleven, en deels in 1911 en 1987 gepubliceerd. In 1911

verzorgde de heer Abendanon de uitgave van een groot deel van de brieven in Door duisternis

tot licht. Hij verzamelde deze brieven bij tien mensen, maakte daaruit een selectie, zowel in

brieven als inhoud en maakte ze geschikt voor publicatie, door een passend voorwoord en nog

wat gedachten van Kartini eraan toe te voegen. Het doel was namelijk om van de opbrengst

van de verkoop van het boek een school te stichten voor Javaanse jonge vrouwen, zoals ook

Kartini dat had gewild. In het belang van dit doel was het zinnig om niet al teveel kritiek te

laten lezen op zowel de Nederlandse regering als op de Islamitische samenleving en de

bijbehorende adat. Abendanon was het in deze eens met de beroemde Nederlandse

Islamoloog en politicus Snouck Hurgronje, die propageerde dat, bij ontwikkeling van het

117 Kartini, Kartini, brief d.d. 08.08.1902.

41

Indonesische volk, de Islam met al haar tradities voorlopig in tact moest worden gehouden.

Iets waarover Kartini zeer gebelgd was geweest, natuurlijk. Zij wilde immers zo snel mogelijk

de Islam, met de strenge wetten van polygamie en verplicht huwelijk, laten verdwijnen of in

ieder geval totaal moderniseren.118

In 1987 wist Frits Jaquet, destijds hoofd van de afdeling Documentatie en

Geschiedenis van het KITLV in Leiden, alle documenten en brieven, die nog in het bezit

waren van de nazaten Abendanon, te bemachtigen. Hij publiceerde deze onder de tittel

Kartini, brieven aan mevrouw R.M.Abendanon-Mandri en haar echtgenoot en de originele

bevinden zich nu in het KITLV. Op dit moment, 2015, heeft Joost Coté alle overgebleven en

leesbare brieven van Kartini, maar ook haar andere geschriften en zoveel mogelijk ook de

doorgestreepte gedeelten, in één boek samen gebracht en in het Engels weergegeven onder de

titel Kartini, The complete writings 1898-1904.119

Toch zijn er ook twijfels geweest over de vraag of Kartini wel zelf de schrijfster was

van haar brieven. Gerard Termorshuizen schreef in 2004 een artikel met de titel Was Kartini

wel de schrijfster van haar brieven? Een polemiek uit 1921. Tussen 22 februari en 11 maart

1921 speelde zich een polemiek af in verschillende Indische kranten, waarvan het

Soerabaiasch Handelsblad de belangrijkste was. Kartini was inmiddels het symbool

geworden van de ethische richting in de koloniale politiek. Maar een groot deel van de

Europeanen moest van deze politiek niets hebben omdat het de Nederlandse machtspositie en

daarmee de kolonie onderuit haalde. Daarom kon deze discussie rond 1921 plaatsvinden.

Het eerste artikel was van een niet genoemde correspondent van het blad in Semarang.

Deze was een jaar onderwijzer geweest, in 1910, op de Europese school in Japara, dus

Kartini’s lagere school. Het kan niet zijn dat Kartini haar brieven op zo’n gemakkelijke

manier heeft geschreven, vond hij. Ze was daarvoor nog veel te jong en omdat ze na haar

twaalfde in isolement thuis leefde, waar geen Nederlands werd gesproken, en haar

rapportcijfers nauwelijks een zesje waren, lager dan haar broertjes en zusjes, kunnen de

brieven niet van haar zijn geweest, volgens hem. Bovendien was hem destijds ter ore

gekomen dat de brieven werden geschreven door de vrouw van de assistent-resident,

mevrouw H.

Deze mevrouw H. is echter niet te traceren tijdens Kartini’s schrijftijd en in haar

omgeving, volgens Termorshuizen. Op zijn hoogst kan mevrouw Ovink-Soer Kartini hebben

bijgestaan. Zij was de vrouw van de assistent-resident ten tijde van Kartini en met haar had

118 Coté, On feminism and nationalism, Note 133. 119 Coté, Kartini, The complete writings.

42

Kartini veel contact. De correspondent van genoemd blad weet blijkbaar niet dat Kartini

geleidelijk meer buiten de Kaboepaten kwam, contact had met Nederlandstaligen in woord en

geschrift en met haar zusjes Nederlands sprak.120

Niet bekend is de reden van dit negatief schrijven. Misschien was het een politieke

reden, gericht tegen de ethische richting, of misschien heeft hij gehoor gegeven aan de

roddels zonder zich goed van informatie te voorzien. Reacties in de krant kwamen van de heer

Both, voormalig directeur van de HBS in Soerabaja, die Kartini persoonlijk had gekend. Hij

verdedigt met de onderwerpen als ‘gevoel’, ‘verbeelding’ en ‘heldenmoed’, die Kartini zou

hebben gehad en die ze wilde inzetten om verbetering te brengen in het treurig bestaan van de

Javaanse vrouw. Al zouden mensen als familie Ovink-Soer en Annie Glaser, die ook les gaf

aan Kartini, naast de vele Nederlandse boeken, geholpen hebben om een en ander beter te

formuleren, dan nog blijven genoemde uitingen van gevoel en heldenmoed en dergelijke de

kern van haar brieven.121

Ook de, niet nader genoemde, hoofdredacteur van het links liberale blad De Echo is

van mening dat misschien de verzamelaar van de brieven hier en daar wel iets heeft

veranderd, maar het blijft toch het geestelijk werk van Kartini. De bedoeling was immers,

volgens hem, iets te laten zien van de ziel van de Javaanse vrouw en haar volk. ‘Bovendien

ligt er onmiskenbaar een Oostersch sfeertje over Kartini’s Nederlands, er zingt een

Oostersche klank in haar brieven en er is in den gang van haar zinnen een Oostersch rhytme’,

zo schrijft hij.122 Maar de journalist Veersema ageert dat het een wonder zou zijn als Kartini

haar brieven zelf zou hebben geschreven. Hij smaalt dat het boek nu, in 1921, pas in het

Maleis is vertaald, dus het was van en voor de Europeanen. Het had al meerdere herdrukken

in Nederland en was al lang in het Engels, Frans en Spaans vertaald. Hij beweert: ’Voor de

werkelijke schrijfster van Door duisternis tot licht zien wij nog steeds een begaafde

Europesche dame aan, wier naam ik voorlopig niet noem. Bij haar overlijden zal het

misschien uit hare mémoires blijken.’123

Volgens Termorshuizen is hier sprake van kritiek zonder bewijs en gevoed door

jaloezie op Kartini’s kunnen en op haar adellijke afkomst. Het paste volgens hem in de snel

veranderende tijd, waarin het woord ‘ethicus’ al een scheldwoord was. De verhoudingen

tussen blank en bruin waren aan het verharden en de ethische politiek liep ten einde. Dus werd

120 Gerard Termorshuizen, ’Was Kartini wel de schrijfster van haar brieven? Een polemiek uit 1921’, Indische

Letteren 19 (2004), 167-175, aldaar 171-172. 121 Termorshuizen, ’Was Kartini wel de schrijfster van haar brieven?’, 171-172. 122 Ibidem. 123 Ibidem, 173-174.

43

nu gepoogd de ethische beweging te beroven van één van haar belangrijkste symbolen: ‘de

Kartini idee’.124

Naast twijfel aan de echtheid van Kartini’s brieven zijn er ook kritieken op deze

brieven verschenen. De historicus C.Fasseur schrijft bijvoorbeeld in zijn recensie van de

uitgave van Kartini’s brieven door Frits Jaquet in 1987: ‘Kartini leek de personificatie van het

associatie-ideaal dat Abendanon en andere hervormingsgezinde ambtenaren aan het begin van

de twintigste eeuw hadden. Ze was het bewijs tot welke hoogte het Javaanse volk kon worden

“opgeheven”.’125 Fasseur sluit zich ook aan bij de kritiek van E. du Perron in zijn Indies

Memorandum in 1946 waarin deze schreef:

‘Kartini, men moet het toegeven, schrijft vaak verfoeilijk, met de volle verfoeilijkheid van een

bepaald soort schrijvende hollandse vrouw, in de hijgende-hart-toon van De Hollandsche

Lelie, die zij met zo roerende en ridikule verering las, in die provinciale, dikke, Hoger-leven-

smacht-stijl, waar Holland alleen het geheim van bezit. (…) Kartini, die innemend is,

eenvoudig, precies en zelfs goed schrijft waar zij feiten meedeelt, wordt onuitstaanbaar als een

hollandse mevrouw zodra zij begint te ‘voelen’. Het is geen argument tegen haar, waar zij

geen andere voorbeelden had; het geeft integendeel een voortreffelijk beeld van de

ontwikkeling der Javanen, die zich ‘de westerse kultuur’ wilden eigen maken en als zodanig

de europese provincie Holland vonden, met de hollandse leesportefeuille als voornaamste

gewas.’126

Fasseur betreurt het dat Jaquet, in zijn voorwoord, Kartini niet beter in haar tijd heeft

geplaatst. Juist omdat in het Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië, de nummers

6496 en 7939 al te zien was dat de Indische regering in 1890 al haar ambtenaren had

gestimuleerd om de inheemse hoofden en ambtenaren meer Nederlands te leren. Dus de tijd

dat de Nederlanders het ‘onbehoorlijk’ vonden als een Indonesiër zich in het Nederlands tot

hen richtte, was wel voorbij. ‘Jammer’, vindt Fasseur, ‘dat Kartini met haar grote gaven, de

tijd van verzet, volgend op die van welhaast dodend conformisme ten opzichte van het

ethische ideaal, niet meer heeft mogen beleven!’127

De inhoud van Kartini’s brieven bestaat voor het grootste gedeelte uit ontboezemingen

over haar leven op Java, de tradities aldaar, de familie-omstandigheden, haar religieuze

124 Ibidem, 175. 125 C.Fasseur, ’F.Jaquet, ed.,“Kartini. Brieven aan mevrouw R.M. Abendanon-Mandri en haar

echtgenoot met andere documenten“, recensie, Bmgn-Ichr.nl, 126. d.d.15.02.2015. 126 C. Fasseur, ’F. Jaquet, “Kartini“, d.d. 15.02.2015. 127 Ibidem, 127.

44

gedachten en vooral haar wens om zich verder te ontwikkelen. De hartenwens om in

Nederland te kunnen studeren komt vaak aan de orde. In het begin richt ze zich met deze

ontwikkelingswens meer op het leven in Nederland, waaraan ze graag zou willen deelnemen.

Meer en meer echter schrijft ze over haar eigen land en de tradities en haar wens om haar

ontwikkeling te gebruiken om de Javaanse vrouwen ‘op te heffen’, waardoor de hele

samenleving op Java zich zal verbeteren. Verbeteren in die zin dat het gedwongen huwelijk

kan verdwijnen, alsook de polygamie. Dit is volgens Kartini de hartenwens van iedere vrouw

en door een betere ontwikkeling en een evenwichtiger positie naast de echtgenoot, kan de

Javaanse vrouw de nieuwe ideeën doorgeven aan haar kinderen.

In de briefwisseling met Stella en Rosa komen al deze genoemde aspecten uitgebreid

en steeds weer aan de orde. Omdat Kartini deze hartenwensen en bezieling had, wilde ze niets

liever dan deze met vrienden en vriendinnen delen. En juist vrienden en vriendinnen die een

andere, meer vrije opvoeding hadden gehad in het meer ontwikkelde Europa zouden haar

begrijpen en kunnen helpen. Een behoefte aan een betere ‘ik’ spreekt ze duidelijk uit. Stella

en Rosa pasten bij deze verlangens. Of uit deze toevallige correspondentie vriendschap is

ontstaan blijkt uit de analyse van de brieven.

3.2 De briefwisseling met Rosa Abendanon

Hoewel de briefwisseling tussen Kartini en Rosa later begon dan die met Stella wordt deze

toch als eerste geanalyseerd. Juist omdat, zoals zal blijken, vriendschap uiteindelijk een

twijfelachtig thema blijkt in dit contact, komen de vriendschapsvormen in de correspondentie

met Stella later duidelijker naar voren. Net als bij Stella zijn er eigenlijk geen brieven van

Rosa bewaard gebleven en moet de inhoud hiervan worden afgeleid van Kartini’s brieven aan

Rosa.

De eerste brief van Kartini aan Rosa dateert van augustus 1900, direct na het veel

besproken bezoek van het echtpaar Abendanon aan Kartini en haar familie. Bij dat bezoek

vielen vele puzzelstukken op hun plaats. De heer Abendanon namelijk, met echtgenote Rosa

aan zijn zijde, zocht, in het kader van de nieuwe Nederlandse ethische politiek, naar

mogelijkheden om het Javaanse volk op te heffen uit hun ontwikkelingsachterstand en Kartini

en haar zusjes stonden te popelen om daaraan mee te werken, om hun doel voor ontwikkeling

van de Javaanse vrouw te verwezenlijken; polygamie en het verplichte huwelijk zouden,

volgens hen, hierdoor kunnen verdwijnen.

45

Kartini en haar zusjes hadden daarvoor steun nodig van Nederland en de Nederlandse

regering. En daar kwam de Nederlandse heer Abendanon, hoofd van het Departement van

Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, die hen in alle opzichten wilde steunen en stimuleren.

Hij had de macht en de middelen om de plannen en dromen te verwezenlijken en ook was het

voor zijn positie belangrijk dat de onderneming in het kader van de ethische politiek zou

slagen. Hij was dus gelukkig met deze kennismaking en een maand later al komen Kartini en

haar zusjes samen met hun ouders bij het echtpaar op bezoek in Batavia om nadere details te

bespreken. Hierna ontstond een intensieve briefwisseling, vooral tussen Rosa Abendanon en

Kartini. Het echtpaar was onder de indruk van Kartini’s krachtige wil en de manier waarop ze

haar plannen uiteen kon zetten. Maar zij waren zich ook bewust van hun ‘zedelijke’

verantwoordelijkheid bij de beantwoording van de brieven, zo schrijft de heer Abendanon in

zijn voorwoord van Door duisternis tot licht in april 1911:

‘Het is gemakkelijk mede te dweepen met hen, die grootsche denkbeelden koesteren. Waar

echter de verwezenlijking daarvan gepaard gaat met schier onoverkomenlijke

maatschappelijke moeilijkheden, is het plicht zich eenigermate in te toomen. De gevolgen van

het tegen de stroom opvaren zijn niet altijd te voorzien. (. …) Deze overweging deed ons

menigmaal een gedwongen voorzichtigheid in acht te nemen, waar we veel liever

medegejubeld zouden hebben in het bewonderenswaardige enthousisasme van de schrijfster en

harer zusters.’128

Om de vriendschapsvormen te analyseren in de briefwisseling tussen Kartini en Rosa is het,

zeker omdat het om een vergelijkend onderzoek gaat, juist om dezelfde methode toe te passen

als bij de briefwisseling tussen Kartini en Stella. Dit betekent dat de door Derrida

weergegeven vormen, van Aristoteles, Cicero, Montaigne, Nietzsche, Blake, Blanchot en

Derrida zelf, worden gebruikt. Bij beide correspondenties is te zien dat het proces loopt van

een formele houding, via aftastende kennismaking en meer vertrouwdheid naar een complete

openheid.

Bij het toetsen van deze brieven aan de hand van genoemde vormen is het vooral

Montaigne die de tekortkoming voor dit onderzoek bij Rosa aangeeft. Het betreft namelijk

meer, zo zal blijken, de vriendschapsvorm tussen ouder en kind, die volgens Montaigne geen

128 J.H. Abendanon, in: Kartini, Door duisternis tot licht, gedachten van Raden Adjeng Kartini (derde druk

’s Gravenhage 1912) Inleiding I.

46

echte vriendschap kan zijn. Dit, omdat de ouder nooit in alle openheid met het kind

communiceert en omdat het kind de ouder niet terecht kan wijzen. Hij zegt:

‘Vriendschap wordt gevoed door vertrouwelijke gedachte-uitwisseling, die tussen ouders en

kinderen vanwege de te grote ongelijkheid niet kan plaatsvinden en wellicht in botsing zou

komen met hun natuurlijke plichten. Want het is voor ouders niet mogelijk al hun geheime

gedachten aan hun kinderen te vertellen, om geen ongepaste mate van vertrouwelijkheid te

laten ontstaan, terwijl anderzijds kinderen hun ouder niet zouden kunnen vermanen en

terechtwijzen, wat een van de belangrijkste vriendendiensten is.129

Met het onderkennen van deze extra vorm kunnen nu de brieven tussen Kartini en Rosa

worden onderzocht en al snel blijkt dat het in de eerste twee jaar van de correspondentie niet

helemaal duidelijk is welke vriendschapsvorm hier te vinden is. Het grote leeftijdsverschil en

het feit dat er ook politieke belangen waren, bemoeilijken ook het waarnemen van enige

vriendschapsvorm.

Kartini schrijft Rosa Abendanon op 13 augustus 1900 en begint met Zeer geachte

Mevrouw Abendanon. Ze uit in deze eerste brief direct haar lof over de uren die ze aan de

zijde van Rosa heeft doorgebracht. Blijkbaar was het een complete verrassing dat de heer

Abendanon zijn vrouw mee had gebracht. Dit heeft voor Kartini en haar zusjes veel

toegevoegd aan dit bezoek. Rosa bracht veel tijd door met de jonge dames, en luisterde

intensief naar hun plannen en wensen, terwijl haar man zich meer met Kartini’s vader

onderhield. Voor Kartini bracht het ‘licht in de duisternis’:(…)’t geloof in het Goede, ’t

eeuwige schoone, de hoop op een mooie toekomst en liefde voor de menschheid en ’t leven!’

En ze is dankbaar een blik te hebben mogen slaan op ‘het mooie, rijke zielenleven, dat het

Uwe is.’ Kartini eindigt de brief met ‘Onder aanbieding onzer beleefde groeten ook aan Uw

hooggeachten Echtgenoot.’ Hoogachtend Uw dw. drsse Kartini’130 Deze laatste

ondertekening was een erg vormelijke manier om een brief af te sluiten, ontstaan in de

achttiende eeuw en staat voor Uw(e) dienstwillige dienaar (man)/Uw(e) dienstwillige dienares

(vrouw).131 In deze en volgende brieven is dus niets te zien van enige vorm van vriendschap.

Er is een beleefde manier van zoeken naar elkaar en naar meer contact, dat in intensiteit

toeneemt. Een actie, zoals Derrida die beschrijft tekent zich geleidelijk wel af.

129 Montaigne, Over vriendschap, 9. NB, het woord vader is in deze tekst vervangen door ouder (MZ). 130 Kartini, Kartini, brief d.d. 13.08.1900. 131 Jaap Anten, KITLV, email d.d. 09.03.2015.

47

Nog in dezelfde maand schrijft Kartini een extra lange brief aan Rosa, waarin ze in

verhaalvorm haar eigen leven tot dusver beschrijft. Ze maakt bij voorbaat excuses over de

lengte en de inhoud, maar ze schrijft het toch, omdat Rosa nadrukkelijk heeft gevraagd:

‘schrijf me zooveel en zoolang als ge kunt’.132 Kartini geeft zichzelf in het verhaal de naam

Ni en haar zusjes noemt ze Bemi en Wi. Ze begint met:

‘Het is de geschiedenis van drie bruine meisjes, kinderen van ’t zonnige Oosten;

blindgeborenen, die men ziende heeft gemaakt, heeft laten zien, genieten en bewonderen ’t

schoone, ’t hooge in ’t leven; en nu, nu hun oogen aan licht en schoonheid zijn gewend, zij de

zon, de mooie omgeving der verlichte wereld liefhebben, staan ze op ’t punt om den blinddoek

weer voor de oogen te voelen, te worden teruggeduwd in het duister, vanwaar ze zijn

gekomen, en waar àllen en ieder van haar voorgeslacht in hebben geleefd!’133

In dit verhaal vertelt Kartini over haar jeugd, haar jaren op de lagere school en het

aansluitende leven in de Kaboepaten van haar vader. Een zeer belangrijk ‘triggermoment’ is

daarbij het moment dat haar schoolvriendinnetje Letsy, een Hollands meisje, de latere

mevrouw Klein Lankhorst-Detmar 134, haar vraagt wat zij later wil worden. Zo’n normale

vraag tussen meisjes op de lagere school. Maar Ni had geen idee. Ze was verbaasd dat Letsy

totaal zeker was dat zíj naar Nederland zou gaan, de kweekschool zou volgen en terug zou

komen om vóór de klas te staan in plaats van er in te zitten. Maar zij, Ni, had geen idee, had

het zich nog nooit afgevraagd. Ze vroeg het aan haar vader, die haar streelde en glimlachte,

maar verder niets zei. Ze vroeg het aan haar broer, die gaf als antwoord: ‘Wat meisjes worden

moeten? Wel, een Raden Ajoe natuurlijk!’ En omdat Ni nog niet wist wat dat was, was ze

daar op dat moment tevreden mee. Hoewel haar onderwijzer aanbood dat zij mee mocht gaan

met Letsy naar Nederland, mocht ze dit niet van haar vader; en ze mocht ook niet naar de

HBS, zoals haar broers. Zo wordt Ni zich steeds meer bewust van het feit dat meisjes geen

rechten hebben. Het verhaal eindigt waar Kartini schrijft: ‘en hier begint ’t eigenlijke verhaal

van de drie zusters.’135 Door dit verhaal, is Rosa op dat moment volledig op de hoogte van

Kartini’s leven tot dan toe. Er is meer (eenzijdige) openheid ontstaan. Blijkbaar moedigt het

aan tot meer contact, waar Kartini heel erg blij mee is:

132 Kartini, Kartini, brief d.d. 08.1900. 133 Ibidem. 134 Bouman, Meer licht over Kartini, 5, Note 4. 135 Kartini, Kartini, brief d.d. 08.1900.

48

‘Maar kreeg ik Uwen brief, waarin U me vroeg U te schrijven, wanneer ongeveer wij komen

zullen bij U…..O! Mevrouw, de letters dansten voor mijne oogen, ik wist niet wat ik las! ’t Is

dus geen droom? Zullen we U weder zien? En bij U thuis! Ik weet niet wat ik gevoel (….) en

toch, wij zijn zoo angstig! (...) wij wisten niet dat onze gang naar Batavia, naar U, onze goed

Engel zou zijn!’136

De volgende brief heeft als aanhef : ‘Mijn lieve, goede Engel’ en als slot: ‘Uw U innig

liefhebbende Kartini’.137 Een minder vormelijke afsluiting nu, dan bij de vorige brieven.

Er ontstaat geleidelijk meer intimiteit en Kartini durft van vriendschap te spreken als ze

bedankt voor het fijne bezoek: ‘(….) en bovenal voor Uw beider vriendschap en toewijding,

die boven allen lof zijn!’138 Een vriendschap die niet op gelijk niveau is; er is sprake van een

leeftijd- en niveauverschil, waarbij de Abendanons een voorbeeldfunctie hebben. Maar er is

ook het gezamenlijke doel. De actie zoals Derrida beschrijft blijft doorgaan.

De Abendanons worden steeds meer vereerd, hun portretten worden op de boekenkast

gezet, die voor de zusjes zo belangrijk is, en de toon van de brieven verandert. De aanhef is

nu vaak: ‘Mijn liefste mevrouw’.139 Ook de vertrouwelijkheid neemt toe, waardoor Kartini in

alle vrijheid kan vertellen over een onderhandelingsbezoek bij hen thuis, van een

troonpretendent, die naast zijn huidige vrouw van 17 jaar, graag één van Kartini’s zusjes zou

willen huwen. Kartini is natuurlijk verbijsterd en vertelt Rosa dat haar moeder-Ajoe de

weerzin van Kartini niet kan begrijpen en het eigenlijk niet goed vindt als Kartini

onafhankelijk wil zijn en niet wil worden uitgehuwelijkt. Kartini antwoordt blijkbaar dat het

tijd wordt dat iemand die gewoonte doorbreekt.

De afsluitingen van de brieven beginnen ook geleidelijk meer vertrouwelijke vormen

te krijgen, zoals: ‘Uwe U innig, innig liefhebbende Kartini.’140 Vertrouwen wat voor Derrida

een essentiële voorwaarde is voor een waardevolle vriendschap. Dit vertrouwen leidt er ook

toe dat Kartini de blijde dingen gaat delen met Rosa, en zeker als het ‘hun doel’ betreft:

‘Mijn liefste Mevrouw, Ik mag! Ik mag! Ik mag! Wensch me geluk! Druk me in gedachten

aan Uw hart en lees ’t geluk in mijn stralende oogen! Liefste, ik mag voor onderwijzeres

studeeren!( ….)Vader vond het uitstekend en een prachtig plan!’141

136 Ibidem, brief d.d. 05 en 06.09.1900. 137 Ibidem. 138 Ibidem, brief d.d. 07.10.1900. 139 Ibidem. 140 Ibidem. 141 Ibidem, brief d.d. 01.11.1900.

49

Maar later durft ze ook aan Rosa te schrijven dat deze vreugde getemperd is door financiële

problemen. Doordat haar broers studie in Nederland niet goed gaat biedt Kartini eerst haar

vader aan om haar carrière op te geven ten gunste van haar broer, omdat ze ziet dat het leed

voor haar vader nauwelijks te dragen is. Om deze last voor vader te verlichten vraagt Kartini

nu aan Rosa of zij misschien aan haar man kan vragen of hij kan bewerkstelligen dat zij op

’s lands kosten onderwijzeres kan worden. Anders zal zij van de studie afzien en met haar

zusjes naar Modjowarno, ver van huis, gaan om daar accoucheuse te worden. Ze vraagt Rosa:

‘Mag ik toch uw vriendin blijven, al word ik geen onderwijzeres? Een klein plaatsje blijven

behouden in uw hart? Uwe liefde is mij zooveel, zij zal mij een steun zijn op mijn

zelfgekozen, moeilijken doornigen levensweg.’142

Het lijkt alsof deze vriendschap afhankelijk is van ambitie en plannen en minder van

de persoonlijkheid. Hier zijn duidelijk vriendschap en belangen met elkaar verweven. En

Kartini maakt gebruik van Rosa als bemiddelaar om het gezamenlijke doel voor elkaar te

krijgen. En het slot: ‘Uw eigen, U zoo innig liefhebbende Kartini‘ kan nu zowel liefdevol als

diplomatiek worden genoemd. Zo ook het PS: ‘ ‘t Is nu 2 uur ’s nachts. Goeden nacht! Ik zal

van u droomen, mijn liefste!’143 Maar er ontstaat ook een behoefte aan schuilen.

Kartini schrijft veel aan Rosa, gemiddeld wel één forse brief per maand. Aan Stella

waren dat er, voor zover na te gaan, ongeveer eenmaal per kwartaal en tussendoor schreef ze

aan nog veel meer mensen, waarvan de meesten, behalve Stella, Kartini ook hadden ontmoet.

De brieven aan Rosa echter, kregen steeds meer een soort dagboekfunctie. Al haar

belevenissen, zo lijkt het, schrijft ze aan haar. Bovendien gaan de brieven ook regelmatig over

allerlei handel in Javaanse producten als houtsnijwerk, zilverwerk, kleding en sieraden, waar

Rosa zich ook mee bezig houdt.

De band tussen hen wordt steeds hechter. En na twee jaar begint de moeder-kind-

verhouding zich af te tekenen. Was tot dan toe de aanhef: ‘Lieve mevrouw’ en soms ‘Liefste’

of ‘lieve Engel’, in oktober 1902 wordt dat ineens: ‘Mijn lief, trouw Moedertje’, ‘Mijn liefste

eigen Moedertje’ of later ‘Mijn liefste Moesje’. En in 1903 is de tekst zelfs: ‘Mijn liefste,

dierste Moedertje, ’t is mij soms, of U de eenige moeder is, die ik ooit had.’ Waarop Kartini

zich direct corrigeert met de woorden: ‘O, hoe schreeuwend ondankbaar van me tegenover de

twee lieve, nobele vrouwen, die mij met heel haar hart liefhebben en wier kind ik ben.’144

142 Ibidem, brief d.d. 21.12.1900. 143 Ibidem. 144 Ibidem, brief d.d. 24.07.1903

50

Hier is dus even iets te zien van de strijdige moeder-kind-gevoelens die Kartini moet hebben

gehad. Juist omdat die eigen moeders nooit een natuurlijke moederrol hebben kunnen spelen

en Rosa nooit een eigen kind heeft gehad. Geleidelijk is dan die vriendschapsvorm, die

Montaigne beschreef, waar te nemen, die vorm die zich binnen de ouder-kind-relatie

afspeelt.145 Hoewel Rosa en Kartini geen bloedband hadden, is er wel een grote overeenkomst

te zien met de echte ouder-kind-relatie, door de vervangende moeder- en kindfunctie die zij

voor elkaar hebben.

Kijkend vanuit deze relatievorm zijn hiervoor steeds meer voorbeelden te vinden:

‘Toen ik dat geliefde schrift, dat mij sprak van zóóveel liefde, zóóveel vertrouwen gelezen

had, zat ik een geruimen tijd stil, roerloos voor me uit te staren. Langzamerhand trok de nevel

voor mijn verward brein op en toen zag ik U voor mij, mijn lieve, goed Engel, mijn vriendin

en weldoenster (…) zóó duidelijk, met een lieven glimlach om den mond, een warmen blik in

de oogen, dat ik mijn hand uitstak om de Uwe te grijpen, ik schrikte op en …’t nevelbeeld

verdween.’146

Als bij een moeder voelt het kind Kartini zich getroost en veilig bij Rosa en haar problemen

zakken weg. Rosa is de engel, de ‘vriendin-moeder’, bij wie ze kan wegkruipen, een soort

Mariabeeld roept deze situatie op:

‘De gedachte aan U beiden is me een kracht in moeilijke oogenblikken, een troost, een licht,

als om me heen ’t zoo zwart en duister is.(……) En hoe afgrijselijk de werkelijkheid zich ook

aan mij vertoonen moge, mij zal ze niet kunnen overweldigen, mijn zieleleven verpletteren, nu

ik weet, dat in diezelfde wereld der werkelijkheid een Mijnheer en Mevrouw Abendanon

leven. (……)’147

Ook aan Rosa’s man worden brieven geschreven. Deze brieven zijn veel zakelijker en

afstandelijker geschreven en zo te zien vooral rondom belangrijke onderwerpen, dus als er iets

geregeld moest worden. De aanhef is altijd ‘Hooggeachte Heer Abendanon’ en de brieven

eindigen met het vormelijke ‘Uw U hoogachtende’, of ’Met hoogachting en sympathie’.

In januari 1903 loopt de spanning rond Kartini’s eventuele studie hoog op. Daarom

moet er snel contact worden gezocht met de heer Abendanon. Mevrouw Van Kol bericht dat

145 Montaigne, Over vriendschap, 9. 146 Kartini, Kartini, brief d.d. 31.01.1901. 147 Ibidem.

51

Kartini en haar zusje snel een rekwest moeten indien voor hun opleiding in Nederland. Bij de

Indische begroting heeft de minister in Nederland gunstig gereageerd. Abendanon bezoekt de

zusjes en overtuigt hen dat ze dit rekwest beter niet kunnen indienen. De redenen, die hij

noemt zijn bekend: vaders zwakke gestel en problemen bij terugkeer met de Javaanse

bevolking. Beter is het in Batavia een opleiding te gaan volgen. Kartini pakt zijn verhaal op

en ondanks deze hulp van de heren Van Kol en Van Overveldt, laat ze zich overtuigen en

besluit op Java te blijven en in Batavia verder te studeren. Ze ervaart wel een enorme leegte,

maar is aan de andere kant blij voor haar ouders.

De vriendschap en begeleiding van de Abendanons blijft Kartini hard nodig hebben,

bij voorbeeld bij de verdere politieke en bureaucratische stappen. Met name of en in hoeverre

het onderwerp polygamie hierbij genoemd mag worden. Steeds blijft het contact met de heer

Abendanon formeel en dankbaar.148

Maar Rosa neemt of krijgt steeds meer de moederrol en aan haar schrijft Kartini op

totaal andere toon en laat haar emoties zien aan haar ‘liefste Moedertje’. Zelfs als Kartini ziek

is neemt Roekmini haar schrijversplaats in om hun beider onrust te vertellen aan ‘moedertje’.

Deze onrust is er omdat zij ‘onraad ruiken’, maar Roekmini kan en mag niet uitleggen waar

dit over gaat. Toch is er haast bij deze brief, want het verzoek, dat dus weer via Rosa naar

haar man moet lopen, is om spoed achter de afhandeling van het verzoek voor Batavia te

zetten. Want….alleen als ze financieel onafhankelijk zijn zullen ze een bepaalde bedreiging

het hoofd kunnen bieden en hun plannen kunnen voortzetten. Ook Kartini bevestigt aan Rosa

dat er iets naars op komst is, zonder verdere uitleg. Ze schrijft: ‘Ons Gethsemané komt,

Moeder bidt voor ons’. En dan schrijft ze verder alsof er niets aan de hand is; over de

bloemen in de tuin en het schooltje dat zij en Roekmini gestart zijn.149 Maar de ‘ellende’

wordt groter en nog steeds zonder benoeming van het probleem schrijft ze in een volgende

brief:

‘Na de lezing van Uwen brief hebben wij beiden elkaar een ondeelbaar oogenblik in de oogen

gekeken, met een blik als die van een doodelijk gewonde ree, toen wendden wij onze

gezichten van elkaar af. Wat ons door de ziel ging, zal U spoedig genoeg begrijpen. Roekmini

is ziek (……) ook Mama is ongesteld. (…..) Zoo ziet U alles is tegen ons! Moedertje, er wacht

ons onnoemlijk veel verdriet!.... Naast Uw brief, ligt een andere, als U dien leest, zal U alles

148 Ibidem, brieven d.d. 01-02, 04-02, 17.02.1903. 149 Ibidem, brief d.d. 04.07.1903.

52

begrijpen. ‘k Voel Koorts…koude rillingen op koude rillingen, ….mijne oogen

branden…….’k Kan ’s nachts niet slapen, denk veel aan Uwe dochtertjes.150

Kartini probeert Rosa zoveel mogelijk op de hoogte te brengen van de ‘nare situatie’ waarin

zij nu verkeert. Ze heeft enorme behoefte aan schuilen. Schuilen bij haar ‘vervangmoeder’,

die haar kan troosten. Maar weer, alsof er verder niets aan de hand is, schrijft Kartini verder

over de kunstvoorwerpen voor een kleine tentoonstelling en de les die de volgende dag weer

gegeven gaat worden en die hun beider troost is. Dan ineens komt het vreselijke bericht:

‘Het zóólang met vurig, dikwijls smartelijk verlangen verbeide bericht van onze ‘vrijheid’ is

gekomen!........EÉN DAG TE LAAT! Gisteren is die brief verzonden, vandaag ontvangt de

geadresseerde hem, den brief, waarin aan de Regent van Rembang mijne hand toegezegd

werd. (….) Nu weet u de ontzettend ‘heerlijke’ tijding! (……) Dat was de vuurdoop die wij

vanmorgen ontvingen. Hoe wij nu zijn kan U zich voorstellen. Ik kan U niet veel schrijven,

mijn gemoed is vol, mijn hoofd verward. Goeden nacht, lieven, bid voor ons.’151

In deze tijd van bitter lijden heeft Kartini toch steeds de steun van Rosa gezocht. Misschien

ook bij Stella dat is niet met zekerheid te zeggen. Maar in ieder geval zal haar reactie op het

huwelijksverzoek, waarbij ze toch nog één jaar studie in Batavia eist, Stella zeer hebben

bevallen. Maar of dit gaat lukken is maar de vraag. Intens verdrietig schrijft Kartini: ’het

gebed der ouders is van meer kracht gebleken dan dat van ons, hun hartewensch is eerder in

vervulling gekomen dan die van ons.’152 En in de volgende brief al moet ze vertellen dat zij en

haar zusje toch het onderspit hebben gedolven:

‘Kent U nu de omvang van mijn zalig geluk, mijn verneedering, mijne schande: ik ben de

verloofde van den Regent van Rembang, een weduwnaar met 6 kinderen en 3 vrouwen. Meer

hoef ik er niet van te vertellen, wel? U kent me genoeg. Laat het U een troost zijn, dat ik om

vele redenen achting heb voor den man, aan wiens zijde het lot mij schijnt te willen

plaatsen.(……) Mijn kroon is van mijn voorhoofd af, mijne gouden illusies van reinheid en

kuischheid liggen in het zand vertreden. Dat was mijn trots mijn glorie, dat ik was het reine,

fiere meisje, door Moedertje geliefd, als was het haar eigen kind.’153

150 Ibidem, brief d.d. 07.07.1903. 151 Ibidem, brief d.d. 09.07.1903. 152 Ibidem, brief d.d. 10.07.1903. 153 Ibidem, brief d.d. 14.07.1903.

53

Hier is dus sprake van een soort ‘dochtermodel’ dat Kartini had voor zichzelf ten aanzien van

Rosa. Ze heeft het gevoel nu dat model te verliezen, samen met alle andere modellen en

dromen die ze had willen verwezenlijken. Opvallend is hoe uitgebreid Kartini nu alle

gevoelens aan Rosa vertelt, ze kan bij haar schuilen en troost zoeken; zonder overigens Rosa

of haar man ook maar iets te verwijten. Dit laatste zou toch wel logisch zijn geweest, want

door één dag eerder antwoord op het rekwest zou alles er anders hebben uitgezien. En ze

hadden zo vaak bij de Abendanons aangedrongen op een spoedig antwoord. Eén dag, die nu

het hele leven van beide zusjes veranderde en voor Kartini de grootste afgang en teleurstelling

was van haar leven.

Als er ook nog een ‘nare man’ op gevaarlijke manier, via goena-goena154 Kartini als

echtgenote wil bemachtigen wordt ze snel aan de regent van Rembang uitgehuwelijkt. En

Kartini schrijft onder het hoofd van ‘vertrouwelijk’ aan het echtpaar Abendanon:

‘Als u wist met hoe ’n nameloos pijn, ik U dit alles schrijf, dan zou U ons de teleurstelling,

misschien het verdriet vergeven, dat wij u aandoen: wij zien van ons voornemen af om op

Batavia te komen studeeren. Innig, innig dank voor alles wat U met liefde en uit liefde voor

ons gedaan heeft. (….) Niemand wensch ik zoo’n leed toe, als hetgeen wij geleden hebben in

deze laatste dagen.155

Het lijkt wel of Kartini zich schuldig voelt tegenover het echtpaar Abendanon, omdat zij en

Roekmini niet naar Batavia kunnen gaan. Alsof de vriendschap die ze misschien voelde bij

hen, afhankelijk was van haar ambitie en doelgerichtheid. Het is een open en treurige

verklaring aan het echtpaar, gepaard met dankbaarheid voor hun geboden hulp.

Kartini vertrouwt in dezelfde lange brief aan de Abendanons, dat de heer Van Kol haar

destijds de hand had gelezen en voorspelde dat ze zou worden gedwarsboomd in haar innigste

gevoelens, maar dat alles toch weer goed zou komen. Daar hoopt ze dan maar op. Ze doet

verslag over het verdere verloop van alles, nu de verloving publiek is geworden. Vader heeft

het ook de inlandse hoofden verteld. Hij wordt gefêteerd alsof hij een vorst is. En dat terwijl

de zusjes op hun kamer zitten in diepe smart om het verlies van hun grootste illusie en ze

verlangen naar een troostwoord, een omhelzing en een hoofd op de schouder van Rosa.156 En

cynisch merkt ze op: ‘Ik ben zeker zóó gezond, omdat er zooveel op mijne gezondheid

154 Tovermiddel, bedoeld om liefde op te wekken of juist kwaad te berokkenen. Wikipedia.org. d.d. 11.03.2015. 155 Kartini, brief d.d. 14.07.1903. 156 Ibidem, brief d.d. 15.07.03.

54

gedronken wordt.’157 Kartini vraagt ook aan Rosa, die de enige is die alles weet, om aan

eventuele belangstellenden een sprookje te vertellen. ‘Niemand hoeft te weten hoe bitter mijn

weg is,’ schrijft ze.158 En voor het beantwoorden van de vraag van het Departement van O.E.

en N of de dames nog van de opleiding wensen gebruikt te maken, heeft ze weer, via Rosa, de

hulp nodig van de heer Abendanon. Welke reden moeten ze vertellen?

Verdrietig en vervolgens trots schrijft ze over de huwelijksplannen. Verdrietig omdat

het zo moet gaan, trots omdat ze voor elkaar heeft gekregen dat het bruidspaar niet in

bruidskleding zal gaan en zij niet voor de knie van de bruidegom zal buigen. Ze vertelt Rosa,

dat ze dit alles als een wil van God ziet en naar de positieve kanten wil kijken, zoals

bijvoorbeeld de kinderen die ze krijgt om op te voeden (fig. 9) en de familie van de

bruidegom die een sterke samenhang vertoont. Maar bovenal praat ze positief over haar

bruidegom, die weliswaar meestal geen Nederlands wil praten, maar verder toch helemaal op

dezelfde lijn zit als zij. Hij zal haar steunen om de belangrijke doelstellingen, zoals de

‘opheffing’ van hun volk, te bereiken.

De vader van Kartini bedankt, op 14 september 1903, het echtpaar Abendanon voor

alles wat zij voor zijn dochters hebben gedaan. Maar hij had bij het januaribezoek van de heer

Abendanon blijkbaar gewaarschuwd, dat hij, hoewel hij geen bezwaar had tegen de studie van

zijn dochters, toch van toestemming zou afzien, als er een goede, hen waardige echtgenoot

tevoorschijn zou komen. In dat geval zou hij er de voorkeur aan geven dat zij gingen trouwen.

En zie hier, dat heeft zich voorgedaan.159

De tijd voor het huwelijk was zwaar voor Kartini. In oktober schrijft ze een noodkreet

aan Rosa. Ze heeft te lang niets van haar gehoord en voelt zich daar wanhopig over:

‘Ik heet nog te leven, is dit léven? Er zijn nog erger dingen dan de dood. En als ik dood ben

wat is er dan mee bereikt? ( ……) Het vogeltje kwinkeleert niet meer, het ligt met gebroken

vleugels, gebroken hart, en O! Een hart vol afschuwelijke, misdadige gedachten. Veracht U

me, ja? ( ….) Dat ik mezelf niet achten kan, zie, dat kán ik niet dragen. Zeg wat tegen me,

volhard niet in Uw zwijgen (…. ) Ik voel hoe elke gedachte aan mij U pijn doet. Ik ben wel

wreed om nu tot U te komen. Mijn arm, arm Moedertje. Maar o, ik ben zoo diep, diep

rampzalig, vergeef!160

157 Ibidem, brief d.d. 22.10.03. 158 Ibidem, brief d.d. 01.08.03. 159 Coté, Kartini, The Complete Writings, 647. 160 Kartini, Kartini, brief d.d. 10.1903.

55

Als een kleine dochter kruipt ze als het ware bij haar ‘moeder’ op schoot. Ze zoekt vergiffenis

voor haar capitulatie ten aanzien van haar huwelijk, maar ook voor het feit dat ze zich nu zo

ellendig voelt, steun nodig heeft en zichzelf veracht. Ja, ze denkt zelfs zeker te weten dat Rosa

haar nu ook veracht. Maar ze hoopt dat dat laatste meevalt, dat ze van Rosa bevestiging krijgt

en moederlijke troost.

Rosa blijft haar ‘dochter’ steunen in de weg die ze nu moet gaan. Weliswaar mag

Kartini schrijven zoals ze wil en al haar gram en verdriet uiten, maar alles gaat door, dus Rosa

steunt verder, zonder protest. Kartini schrijft dat de huwelijksdatum is vervroegd en haar

‘maskeradepak’ is klaar, door Roekmini haar ‘doodskleed’ genoemd. Maar ook schrijft ze dat

ze nu in alles berust en zich nu tot doel heeft gesteld voor de kinderen van haar man een

goede moeder te zijn, daar heeft ze zin in, maar verder voelt ze zich geen bruid. Ze vraagt

Rosa haar in de toekomst te bezoeken, samen met haar man en Rosa troost door een mooie

ring te sturen. Weer toont Rosa zich de verzorgende moeder, met een gepast geschenk voor de

bruid in spé. Kartini zegt dat Rosa haar versteende hart weer zacht heeft gemaakt en beiden

zijn blij dat het contact normaal kan blijven, zoals bij een moeder en dochter nadat de dochter

in het huwelijk is getreden. Maar Rosa aarzelt toch even en vraagt toestemming aan Kartini

om te mogen blijven schrijven. Misschien voelde ze zich toch wat schuldig over haar gedrag

en het niet meer steunen van Kartini in haar grootste wens. Op Kartini’s verzoek krijgt ze

Nederlandse boeken als huwelijksgeschenk en op 7 november, haar laatste vrijgezellenavond,

schrijft Kartini aan Rosa: ‘de laatste groet van Uw dochtertje als jong meisje, op den

vooravond van haar huwelijksdag.’161

Een maand na haar huwelijk schrijft Kartini hoe gelukkig ze is. Hoe fijn ze is

ontvangen in Rembang, hoe heerlijk de kinderen zijn en hoe goed haar man is. En enkele

maanden later vertelt ze zielsgelukkig te zijn met het feit dat ze zwanger is, waarna het

echtpaar Abendanon haar bezoekt, wat ze geweldig vindt. Later schrijft ze over de baby-uitzet

die ze voor ‘Rosa’s a.s. klein-kindje’ aan het maken is.162 Ze bedankt op 7 september voor het

schattige jurkje dat Rosa haar heeft gestuurd en de reeds eerder genoemde amulet. Door deze

amulet toont Rosa dat ze zich dus blijkbaar in de wereld van Kartini wil inleven; Kartini had

regelmatig geschreven over de extra ‘krachten’, die men op Java acht en waarneemt, en die

buiten onze waarnemingswereld bestaan.

161 Ibidem, brief d.d. 07.11.1903. 162 Ibidem, brief d.d. 30.06.04.

56

En dat was de laatste brief; op 17 september is Kartini dan plotseling gestorven, ‘bij

volle bewustzijn’, zoals haar man in de brief aan de Abendanons op 25 september bericht.163

De begrafenis was de volgende dag, met onder andere bloemenkransen van de Abendanons.

Haar zoontje Singgih was een gezond, groot jongetje (afb. 10).

In deze intensieve briefwisseling tussen Kartini en Rosa blijkt er dus vooral sprake te zijn van

een een ouder-kind-relatie, die volgens Montaigne geen vriendschap kan zijn. Tussen Kartini

en Rosa is geen bloedband. De rollen die zij aannemen is die van een vervangende moeder en

vervangend kind, wat mede te verklaren is door het gemis van de biologische moeder voor

Kartini en het gemis van het eigen kind voor Rosa.

Daarnaast is er een groot belang bij de briefwisseling, omdat Kartini via Rosa’s man

het allerbelangrijkste voor elkaar wil krijgen dat zij zich maar kan bedenken, te weten

studeren in Nederland. Natuurlijk kan ze ook zelf schrijven met hem, dat doet ze ook daar

waar het echt niet anders kan en de tijd dringt. Maar om de zaak op te warmen en aan te

moedigen en zichzelf en haar drijfveren te verklaren is het veel effectiever om de voorspraak

van Rosa bij haar man hiervoor te gebruiken. Hieruit blijkt dat de relatie tussen Kartini en

Rosa ook sterk berekenende aspecten had. Op hun beurt hadden Rosa en haar man belang bij

de ontwikkeling van Kartini en haar zussen om het plan van de ethische politiek te doen

slagen, namelijk ontwikkeling van het Javaanse volk door eigen mensen.

Dan komt ineens ‘het verraad’. Dit is de plotselinge omslag in Abendanons houding

tegenover Kartini en Roekmini met het advies voor hen om níet in Nederland te gaan

studeren. De twee argumenten van vaders ziekte en moeilijkheden bij terugkeer met het

Javaanse volk, zijn knap gekozen door Abendanon. Ze zijn beide waar en belangrijk, maar

hier zou het juist zo waardevol geweest zijn als de dames toch een tijdje naar Nederland

hadden kunnen gaan om verbetering te brengen in de toestand van de Javaanse vrouw. Het

lijkt verdacht dat Abendanon dit advies gaf, temeer daar ook Joost Coté in zijn laatste boek

aangeeft dat Abendanon in geen enkel officieel document ooit heeft gesproken over de wens

van de zusjes om een studie in Nederland te willen volgen.164

De door Abendanon gebruikte argumenten zijn in principe acceptabel, maar het feit

dat jonge mannen, zoals Kartini’s broers, wel in Nederland konden studeren en later een

goede functie konden hebben op Java, wordt nergens als tegenargument gebruikt. En waarom

zouden de Javaanse gegoede kindertjes niet naar de school van Kartini en Roekmini komen

163 Ibidem, brief d.d. 25.09.1904, van Djojoadiningrat. 164 Coté, Kartini, 5.

57

terwijl zij zelf toch ook naar een Nederlandse school waren geweest? Het lag toch zeker in de

lijn der verwachting dat dit ontwikkelingsproces zich zou voortzetten op Java. Maar het

argument van vaders zwakke gezondheid is het schrijnendst. Juist door de brieven met Rosa

wist Abendanon zeer goed hoe gevoelig dit lag bij Kartini. Het lijkt er bijna op dat

Abendanon misbruik heeft gemaakt van alle informatie, die via de correspondentie tussen

Kartini en zijn vrouw voor hem bekend werd. En hier, op dit moment, komt het gevoel naar

voren over de vriendschapsvorm, die Blake beschrijft. De vriendschap die maar een halve

vriendschap is en dus maar beter kan worden omgezet in vijandschap. ‘Do be my enemy for

friendship’s sake’,165 schreef Blake en misschien was dit beter geweest in dit geval. Dan had

Kartini vanaf het begin geweten wat de echte bedoeling was geweest van het echtpaar

Abendanon in het contact met haar. Dan had ze hen waarschijnlijk minder in vertrouwen

genomen en niet regelmatig haar hele ziel voor hen blootgelegd. Waarschijnlijk had ze dan

meer zakelijk gekeken naar dat wat met hen wel en niet te organiseren viel.

Philoxenia, de vriendschap tegenover gasten en vreemdelingen, is wel te vinden in

deze briefwisseling. Rosa heeft een liefdevolle belangstelling voor de cultuur van Kartini en

zij beiden komen ook wel bij elkaar op bezoek. De vereiste trouw en respect bij deze

vriendschap zijn ook zeker aanwezig. Maar deze overweging brengt ook direct de vraag over

in- en exclusie naar voren. Want dat ligt bij deze briefwisseling totaal anders dan bij die

tussen Kartini en Stella. Immers hier is te zien dat met name Rosa uiteindelijk veel meer

binnen haar eigen broederschap blijft en Kartini kan hier niet echt in worden toegelaten.

Weliswaar gebeurt de uitsluiting door Rosa’s man en het belang van zijn functie, maar Rosa

gaat hier vanzelfsprekend in mee. Kartini moet binnen haar eigen Javaanse broederschap

blijven en blijft uiteindelijk toch ‘de Ander’, zoals Said die beschrijft. Er is geen echte

overbrugging mogelijk en ieder blijft ‘veilig’ binnen zijn eigen groep.

Verbazingwekkend is het dat toch, ondanks alles, het contact, na nog een vriendelijk

verzoek van Rosa, gewoon en innig doorgaat. Kartini, past zich in alles aan en heeft behoefte

aan ‘haar moeder’ en later een ‘grootmoeder’ voor haar kindje. Een ‘grootmoeder’ voor haar

en haar kind, die op gepaste wijze bij haar en haar man op bezoek komt en geschenken geeft.

Waarschijnlijk zou, als Kartini niet vroegtijdig was overleden, deze ‘moeder-kind-relatie’

lang stand hebben gehouden.

165 Derrida, Politik der Freundschaft, 110-111.

58

3.3 De briefwisseling met Stella Zeehandelaar

De briefwisseling met Stella Zeehandelaar ontstond, zoals gezegd, na een oproep in de

Hollandsche Lelie, een Nederlands feministisch blad dat Kartini had leren kennen door de

eerder genoemde Marie Ovink-Soer. Zowel Marie als Stella schreven regelmatig artikelen in

dit blad en Stella had er juist een aantal geschreven over de toenmalige feministische

bestseller Hilda van Suylenburg, van mevrouw Goekoop-de Jong van Beek en Donk.

Kartini’s advertentie had de volgende tekst:

‘Een jonge dame op Java, die een ontwikkelende en verlichtende opvoeding heeft gehad, zou

zeer gelukkig zijn als een beschaafde mede-abonnee in Holland met haar in correspondentie

zou willen treden, opdat zij wrijving en uitwisseling van gedachten zou kunnen hebben met

een ontwikkeld meisje.’166

Stella was, naast feministe, ook een overtuigd socialiste. Zo kon zij ook de ontmoeting tussen

Kartini en de socialistische Henry en Nellie van Kol organiseren, die op Java woonden en

werkten. Nellie was een feministisch schrijfster, waarmee Kartini later regelmatig

correspondeerde. Ook de socialist Van Overveldt had veel contact met Kartini en haar

familie, toen hij als ingenieur in Japara werkte. Later hebben de heren Van Kol en Van

Overveldt de koloniale dienst verlaten omdat zij het niet eens waren met de koloniale

condities. Vervolgens namen zij zitting in de Nederlandse Tweede Kamer en hadden onder

andere ‘koloniale hervorming’ in hun portefeuille. Logisch dus dat Stella hun hulp inriep in

verband met Kartini’s studie in Nederland. Maar juist omdat zij socialisten waren, destijds

gezien als radicalen, waren deze contacten eerder een sta-in-de-weg voor Kartini’s plannen

dan dat ze konden helpen. Deze radicalen mochten niet teveel successen boeken. Dat zou

eerder moeten gebeuren door de zittende rechts-christelijke politici.167

Zo werden dus, door de hierboven geciteerde advertentie, Stella en Kartini

correspondentievriendinnen. Stella was iets ouder dan Kartini en een moderne jonge vrouw

die er progressieve ideeën op nahield, waartoe ook de interesse behoorde voor koloniale

hervormingen, voor de gekoloniseerde culturen en de positie daarin van de vrouw. Hierdoor

reageerde zij waarschijnlijk op de advertentie. Er was in het begin ook sprake van veel

informatie-uitwisseling op deze gebieden. Het contact was, zoals bij Rosa, eerst wat zakelijk,

166 Vreede-de Stuers, ’Kartini en de Hollandsche Lelie’, 72. 167 Coté, On feminism and nationalism, 6-7.

59

maar al vrij snel is te zien dat het vertrouwen toenam, het contact intiem en warm werd en dat

Kartini een diepe indruk maakte op Stella.168

Stella schreef als eerste naar Kartini. De inhoud van Stella’s brieven is redelijk vaak af

te leiden uit Kartini’s antwoorden. Van Stella is ook nauwelijks een brief bewaard gebleven,

alleen óver Kartini, niet áan haar geschreven. Het bijzondere aan hun vriendschap is dat hij

werd gevormd ondanks het feit dat ze elkaar nooit hebben gezien. ‘Zij waren verbonden door

het kleine instrument ‘de pen’’, zoals de Indonesische dichter Goenawan Mohammad zegt in

zijn voorwoord van Coté’s boek in 2005, ‘zij waren ‘penfriends’ en dat is een ambivalent

woord.’169 Deze ambivalentie is te zien aan de gebruikte taal. In Kartini’s taal zijn expressieve

woorden gemixt met communicatieve uitdrukkingen. Doordat de pen het

communicatiemiddel was moest er als het ware met woorden gesproken en geschilderd

worden, dit is die ambivalentie. Zo verplaatst Kartini zich soms in Stella’s wereld door

bijvoorbeeld een strand bij haar in de buurt ‘Klein Scheveningen’ te noemen. Ook vertelt ze

als anekdote tussendoor dat haar pen is gebroken, die zo’n belangrijk gereedschap voor haar

is: ‘Arme pen,’ schrijft ze, ‘ik heb me zozeer aan haar gehecht, wij hebben zoolang heerlijk

samengewerkt!’170

Kartini en Stella schreven al snel meer op gelijk niveau dan Kartini en Rosa, meer met

dezelfde wensen en zielenroerselen. Er leek eerst wat afstand maar ze hadden al snel een

vorm gevonden, die was gebaseerd op wederzijds respect, vertrouwen en gemeenschappelijke

vrouwenidealen.171

Ook deze brieven worden onderzocht op de vriendschapsvormen zoals door Aristoteles,

Cicero, Epicurus, Montaigne, Nietzsche, Kant, Blake, Blanchot, en Derrida zijn beschreven.

Al direct uit de eerste brief van Kartini aan Stella, het antwoord op Stella’s eerste

brief, blijken dit streven en zoeken naar vriendschap. Te zien is hoezeer zij zich, in die tijd,

wil vereenzelvigen met de Nederlandse moderne vrouw, die immers voor haar het

feministische voorbeeld is van een vrije vrouw. Ze is dan ook erg blij dat ze dit passende

contact heeft gevonden:

168 Ibidem, 8. 169 Mohammad Goenawan, in: Joost Coté, On feminism and nationalism, Kartini’s letters to Stella Zeehandelaar

(Clayton Victoria Australia 2005), voorwoord VIII. 170 Kartini, Kartini, brief d.d. 17.05.1902. 171 Ireen Farjon, Kartini, 135.

60

‘Ik heb zóó verlangd kennis te maken met een “modern meisje”, (…...) arbeidend niet voor

eigen heil en geluk alleen, doch ook zich gevend aan de groote Maatschappij, werkend tot het

heil van vele medemenschen. Ik gloei van geestdrift voor den nieuwen tijd en ja, ik kan wel

zeggen, dat wat denken en voelen betreft, ik den Indischen tijd niet meeleef, doch geheel die

mijner vooruitstrevende blanke zusters in het verre Westen. En als de wetten van mijn land

zulks zouden toelaten, zou ik niets liever willen en doen, dan me geheel te geven aan het

werken en streven van de nieuwe Vrouw van Europa.’172

Hoewel hier nog niet direct sprake kan zijn van vriendschap is toch te zien dat de verhouding

er een is van ‘iemand als ik, waarmee ik me kan vereenzelvigen, maar dan iets beter’, zoals

Cicero heeft beschreven.173 Ze verlangt er intens naar helemaal bij de groep Nederlandse

feministen te behoren. Die vrouwen die al veel ‘verder’ zijn in ontwikkeling dan zijzelf, maar

waar ze zo snel mogelijk mee wil samenwerken, aan het vrijmaken van de vrouw. Bovendien

blijkt uit deze tekst dat Kartini een fantasiebeeld heeft, een ideaalbeeld, een projectie van

haarzelf maar iets beter, als het ware gebiologeerd door een virtueel beeld. Kartini

identificeert zich graag met de Europese vrouw omdat deze die vrijheid en onafhankelijkheid

lijkt te bezitten waarnaar zij verlangt. Het lijkt erop dat het vriendschapsbeeld dat Aristoteles

en Cicero beschrijven wel de vriendschap is die Kartini voor ogen stond, dat zij deze wel

zocht bij Stella. Die innige en intieme vriendschap, de philia, de vriendschap van twee

lichamen en één ziel, waarbij het belangrijker is om lief te hebben dan om geliefd te worden;

het zoeken naar de ideale dubbelganger van haarzelf, maar dan beter. Zo schrijft ze:

‘Lieve Stella, ik ben hartelijk blij, dat je mij gelijk je Hollandsche vriendinnen beschouwt en

daarnaar behandelt, en dat ik voor je een geestverwante ben.’174

In haar zoekactie naar die hechte speciale vriendschap, die volgens Cicero zoveel rijkdom en

kracht in zich bergt, begint Kartini met veel over haarzelf en haar omgeving te vertellen en

later vraagt ze ook naar Stella’s leefomgeving en activiteiten.

Kartini uit haar twijfels over de mogelijkheid ooit los te komen van de traditionele

Javaanse banden en wetten, omdat zij haar ouders geen verdriet wil doen. Ze laat haar diepste

innerlijk zien aan Stella als ze al haar zorgen over misstanden, zowel op Java als in de verdere

wereld bijna uitschreeuwt: ’O God, o God!’ ’t Is ellendig om zooveel kwaad om je heen te

172 Kartini, Kartini, brief d.d. 25.05.1899. 173 Derrida, Politik der Freundschaft, 21. 174 Kartini, Kartini, brief, d.d. 18.08.1899.

61

zien en onmachtig te zijn iets daartegen te doen.’175 ‘Noem mij maar Kartini,’ schrijft ze,

blijkbaar als antwoord op Stella’s vraag hoe ze aangesproken wil worden. En ze verklaart dat

de Javanen geen familienamen gebruiken en dat Raden Adjeng de titel aanduidt. Maar ze wil

geen mejuffrouw worden genoemd, want ‘ze is maar een Javaan.’176

Kartini is zich blijkbaar bewust van het feit dat de Europeanen in principe op de

Javanen neerkijken, hoewel ze toch graag gelijk zou willen zijn, zeker met de Europese

vrouw. Hoewel in de tweede brief aan Stella, op 18 augustus 1899, het vormelijke ‘U’

verdwenen is en er getutoyeerd wordt en ze haar blijdschap uit over Stella’s lange antwoord,

schrijft ze ook hier weer dat ze zich minder ontwikkeld voelt, niet veel weet en niet veel

kan.177

De vriendschapsvorm van Cicero en Nietzsche, ‘de ander is dezelfde als ik, alleen iets

beter’, wordt duidelijker zichtbaar. Maar aan de andere kant is ook de twijfel voelbaar, of

vriendschap eigenlijk wel mogelijk is. De vraag komt immers naar boven of er geen

uitsluiting is voor Kartini, uitsluiting van de samenleving waartoe Stelle a priori behoort. Hoe

Stella hierover denkt is hier nog niet duidelijk. Wel blijkt dat Stella een geestverwante in

Kartini vindt en dat stimuleert Kartini in haar verdere acties richting Stella. Er is de actie te

zien die Derrida als onderdeel van een vriendschap beschrijft, die intentie die zo belangrijk is

voor het ontstaan van een vriendschap. Ook is te zien dat er veel tijd nodig is om vertrouwen

op te bouwen, wat ook Derrida benadrukt. Kartini besteedt veel tijd om Stella als het ware ‘te

vinden’. Ze begint steeds meer voor Stella te voelen en komt met haar vriendschap als het

ware naar Stella toe. Ze voelt zich steeds meer ‘thuis’ bij Stella en zegt: ‘ik ben blij dat ik die

lastige Javaanse étiquette eens van mij afschudden kan, nu ik met je een praatje maak op ’t

papier!”178 Kartini voelt zich nu vrij genoeg om haar grieven en angsten ten aanzien van het

Javaanse huwelijk te uiten:

‘Ik zal nooit, nooit kunnen liefhebben, omdat ik niet iemand kan liefhebben en achten die

getrouwd en vader is. En zonde noem ik alle daden, die een medemensch lijden doen (…..)

Kun je je voorstellen welke hellepijnen een vrouw moet uitstaan, wanneer een man met een

ander thuiskomt, die zij als zijne wettige vrouw, hare mededingster moet erkennen. Alles voor

de man en niets voor de vrouw, zijn onze wet en leer.’179

175 Ibidem, brief d.d. 25.05.1899. 176 Ibidem. 177 Ibidem. 178 Ibidem, brief d.d. 18.08.1899. 179 Ibidem, brief d.d. 06.11.1899.

62

Ze laat hier haar diepste gevoelens van angst en boosheid aan Stella zien. Natuurlijk ook in de

hoop dat zowel dit uiten als Stella’s deskundigheid haar zullen helpen om deze ellende voor

haar in de toekomst uit de weg te ruimen. En ineens smeekt ze om Stella’s geestelijke

ondersteuning. Voor het ‘ik wil’ voor haar toekomstplannen vraagt ze Stella om haar te

blijven stimuleren, ‘het vuur aan te houden’, in haar proces van bevrijding van haarzelf en de

Javaanse vrouw uit de klem van polygamie en huwelijksplicht. Ze smeekt: ‘Maak mij warm,

laat me gloeien, Stella, ik bid je, laat me niet los!’180 Hier is weer dat zoeken te zien naar die

gelijkgezinde, maar iets sterkere ‘ik’, die Cicero benadrukt.

Steeds opener wordt Kartini. Er is een sterk wederzijds beleven ontstaan. Een

vriendschap van ‘twee lichamen en één ziel’ ontstaat, de échte vriendschap, de philia, zoals

door Aristoteles en Cicero zijn beschreven.181 Daardoor durft Kartini meer krasse en

verwijtende taal te gebruiken, bijvoorbeeld als het gaat over betere ontwikkeling voor het

Javaanse volk. Ze schrijft bijna provocerend:

‘De Europeaan ergert zich aan vele eigenschappen van den Javaan, bijv. hunne

onverschilligheid, gemakzucht enz. Welnu Nederlander, als gij u zoo daaraan ergert, waarom

doet gij dan niets om die ondeugden te verjagen? Waarom steekt gij geen vinger uit, om den

bruinen broeder op te heffen?’182

En ze uit ook kritiek op het belachelijke en hoogmoedige gedrag van de Europeaan:

‘O, O, ik dacht, dat alleen de domme Javaan houdt van dat geflikflooi, maar nu zie ik, dat de

beschaafde, ontwikkelde Westerling daar ook niet afkeerig van is, ja daar zelfs verzot op is,

(…..) O, nu begrijp ik waarom men tegen de ontwikkeling van den Javaan is. (…….) hij zal

dan niet meer op alles ja en amen zeggen (…...).’183

En omdat Stella haar een compliment heeft gegeven voor haar taalgebruik durft Kartini verder

te gaan. Ze ‘nestelt’ zich als het ware in deze warme, veilige vriendschap bij haar ‘soulmate’,

zoals Joost Coté het ook beschrijft.184 Ze is dankbaar dat Stella zich zo positief uit over haar

eigen Javaanse volk:

180 Ibidem, brief d.d. 12.01.1900. 181 Derrida, Politik der Freundschaft, 34-36. 182 Kartini, Kartini, brief d.d. 12.01.1900. 183 Ibidem. 184 Coté, On feminism and nationalism, voorwoord VII.

63

‘O, Stella, ik dank je zoozeer voor de vriendelijke gedachten die je hebt voor ons

Javanen. Van jou verwacht ik trouwens niets anders, dan dat voor jou alle menschen, blank en

bruin gelijk zijn. (…..) Al zijn de Javanen nog zoo dom, onwetend, onbeschaafd, de garde,

waartoe je behoort, zal in hen steeds medemenschen zien, die God schiep even goed als de

beschaafden (….)’185

Vertrouwen is hier weer het sleutelwoord en ook blijkt dat er niet langer sprake is van de

eenzijdige actie in de vriendschap, zoals Derrida die beschrijft, maar er is nu ook sprake van

de reactie, de antwoorden van Stella, die blijkbaar helemaal aan de verwachtingen en de

verlangens van Kartini voldoen. Bovendien is hier de philoxenia te zien van Epicurus, de

vriendschap voor mensen van andere culturen; er een exclusie weggevallen; Kartini en haar

Javaanse volk worden als gelijkwaardige medemensen beschouwd. Van beide kanten wordt

de vriendschap intensiever beleefd en Kartini schrijft dan ook enthousiast:

‘O! Ik ben toch zoo innig, innig, blij, dat ik je heb mogen ontmoeten. Ik laat je nooit los,

Stella. Ik heb je zóó innig liefgekregen.’186

Van de eenzijdige actie is nu geen sprake meer, de vriendschap is nu een situatie geworden

en de handeling een passie. Derrida’s theorie past hier ten volle.

In deze ontstane vriendschapssituatie wil Kartini alles met Stella delen; zowel haar

gewone dagelijks leven als ook bijzondere belevenissen. Ze beschrijft wat gamelanmuziek

met haar doet; hoe ze weg dwaalt onder het genot van de klanken, maar ook angstig wordt

voor de toekomst. Ook schrijft ze hoe haar vader zich inzet voor onderwijs voor de Javanen

en haar broer ditzelfde doet in Nederland. Nadrukkelijk vraagt ze Stella om toch vooral deze

redevoering van haar broer te lezen. ‘Lees, Stella, lees zijne redevoering, al is het niet voor je

eigen genoegen, dan om mijnentwille.’187 Ze wil zo graag dat Stella begrijpt hoe belangrijk

ontwikkeling is voor de Javanen en dat het niet alleen Kartini is die zich daar voor wil

inzetten. Bovendien hoopt ze waarschijnlijk ook dat Stella aan Nederlandse zijde iets in deze

zou kunnen betekenen.

Het gevoel van die vriendschap waarin de ander is als jezelf, alleen iets beter, blijft

bestaan. Zo geeft Kartini een dik compliment aan Stella voor de hulp aan haar en haar zusjes.

En in het vervolg van deze brief roept ze als het ware uit: ‘Ik wil, Stella, ik wil, hoor je dat?

185 Kartini, Kartini, brief d.d. 18.08.1899. 186 Ibidem, brief d.d. 23.08.1900. 187 Ibidem.

64

Ik wil mijn vrijheid bevechten.’188 Ze put erg veel kracht uit de vriendschap en de

aanmoediging van Stella en dit doet denken aan Cicero’s uitspraak dat ieder mens beter en

gelukkiger wordt door een échte vriend.

Zo gaat Kartini door met meer over haar leven en omgeving te vertellen, juist omdat

Stella daar in de eerste brief al naar had gevraagd.189 Het probleem met haar vader komt ter

sprake, dat ze hem nooit pijn wil doen. Ze zou nooit gelukkig kunnen zijn als ze wel haar

vrijheid en onafhankelijkheid had gekregen, maar haar vader daarmee het hart zou breken. En

ze hoort als het ware Stella zeggen: ’maar zie je de toestand niet een beetje te donker in?’ Ze

verdedigt zich met het omschrijven van de toestand voor een Javaans meisje: ‘Wij mogen

géén idealen hebben’.190 Ze vraagt als het ware begrip van Stella voor het feit dat ze de

toestand wel degelijk duister inziet.

Vervolgens vergelijkt ze de Javaanse man met de Europese en concludeert dat de

Europese vrouw er net zo ongelukkig aan toe is, maar met dít verschil dat zij uit vrije wil met

de man in het huwelijksbootje stapt. In Indonesië zijn er zelfs mannen met 26 vrouwen. ‘En

dit hoewel God de vrouw heeft geschapen als gezellin van de man’, vindt Kartini. En ‘het

hoogste vrouwengeluk is een harmonisch samenleven met de man.’ Ze stelt aan Stella de

vraag: ‘Mogen deze toestanden voortbestaan, Stella?’191

Kartini is heel blij met Stella’s verontwaardiging over het gedrag van enkele

Europeanen die een aantal beschaafde Javanen slecht hadden behandeld. Zo voelt ze dat Stella

écht betrokken is bij het wel en wee van de Javanen en niet automatisch partij trekt voor haar

‘eigen’ mensen; een duidelijke vorm van philoxenia. Steeds ervaart Kartini met Stella de

IK=JIJ situatie, maar dan is de JIJ een iets betere IK. Daarom móet ze alles met haar delen,

heeft haar steun nodig en is dankbaar voor deze vriendschap.

Als het echtpaar Abendanon op bezoek is geweest bijvoorbeeld, is Kartini helemaal in

de wolken; Rosa Abendanon lijkt de brug te kunnen slaan tussen haar idealen en de plannen

van Abendanon. Na het enthousiaste verslag van dit contact aan Stella smeekt Kartini haar om

ondersteuning:

‘Stella, Stella, laat me niet los, houd mijn hand in de uwe, leid me; van jou gaat kracht uit, die

me bezielt, laat me niet alleen! Als er van mij wat terecht komt ooit, dan is dit je werk,

188 Ibidem. 189 Ibidem, brief d.d. 25.05.1899. 190 Ibidem. 191 Ibidem.

65

lieveling! (......) Bid voor mij, liefste, dat dit geene illusie moge zijn, geen bleeke

hersenschim!’192

Kartini vertelt de plannen die uit dit bezoek zijn voortgekomen. Ze ziet dit als gevolg van

Stella’s werk en legt dit uit met de woorden: ‘Je zedelijke steun hield me staande, wanneer ik

wanhopig was; je bemoediging, je opwekking sterkten mij, wanneer ik me zwak gevoelde.’

En iets verder: ‘O! Stella, Stella, wat wordt me toch veel in handen gelegd. God geve, dat ik ’t

volbrengen kan. Steun me, sterk me, mijn vriendin. Schrijf me véél, véél, Stella.’193 Kartini

zoekt haar ‘evenziel’, haar betere ‘ik’, om kracht uit te putten.

Ook als er een verzoek komt voor een stuk in een nieuw Nederlandstalig tijdschrift.

Twijfel is zichtbaar: ‘Kartini, zeg niet, ik kan niet, maar zeg ik wil. Ik wil, Stella, ik wil, ik zal

beproeven, Stella, ik hoop innig, dat jij mijne krachten niet overschat. Ik zal mijn best

doen.’194 Blijkbaar ‘hoort’ ze als het ware Stella’s stem in haar oren, die haar voortdurend

aanmoedigt om door te zetten en te werken aan haar idealen.

Ook vanwege haar vader is er steeds weer de twijfel:

‘Stella noem mij laf, wankelmoedig, maar ik kan niet anders; als Vader er zich tegen verzet,

dat ik mij daaraan wijd, hoe mijn hart ook schreien zal, ik zal erin berusten. Jij zegt, dat je niet

kunt begrijpen dat iemand trouwen moet. Je stelt tegenover ‘het moet’ steeds ‘ik wil’. Als ’t

anderen gold, zou ik zeer zeker hetzelfde doen, maar tegenover mijn Vader zou ik ’t niet

kunnen, vooral nu niet.’195

De controverse is voelbaar bij Kartini, tussen de enthousiaste, vooruitstrevende acties en

remmingen hierop door haar vader en de verdere Javaanse omgeving. Ze zoekt begrip bij haar

‘andere innerlijke stem’ die Stella heet.

In haar enthousiasme over de hechte vriendschap en de gelijkheid die Kartini voelt

met Stella schrijft ze natuurlijk ook over de boeken die ze leest en waar ze zich zo in herkent.

Boeken als De wapens neergelegd van B. van Suttner en Moderne Maagden van Marcel

Prévost beroeren haar en de stimulans die ervan uitgaat wil ze graag met Stella delen, die

immers ook veel leest en schrijft. Ook beschrijft Kartini de aarzelende ontwikkelingen die

gaande zijn onder het Javaanse volk, met name het Nederlands leren. Deze bief besluit ze

192 Ibidem, brief d.d. 23.08.1900. 193 Ibidem. 194 Ibidem. 195 Ibidem.

66

met: ‘Juich met me Stella!’196 Samen kunnen ze als échte vriendinnen van deze kleine

vooruitgang genieten.

De intimiteit die Kartini inmiddels voelt met Stella dringt door in de verhouding met

haar vader. Blijkbaar neemt Stella een steeds belangrijker plaats in binnen Kartini’s familie,

hoewel op afstand, en ze stuurt zelfs een cadeautje naar Kartini’s vader als hij ziek is. Kartini

beschrijft Stella hoe zij, zittend aan de voeten van haar vader, met zijn hand op haar hoofd,

lang heeft verteld over Stella. Hij sliep in, volgens Kartini, met gedachten aan de ‘verre

vereerster en geliefde vriendin van zijn kind’.197 En Kartini mijmert verder:

‘Zóó na ben je mij, ben je ons, Stella. (…..) Laat ik je nu nog eens innig danken voor je

vriendschap en je liefde, die aan mijn leven meer waarde geven, en laat ik je in gedachte vast

aan ’t hart drukken, in die omarming leggend, alles, wat ik voor jou gevoel!’ 198

Meer en meer is ook de vriendschap te zien die Montaigne beschrijft. De vriendschap die

toevallig is ontstaan als creatie van de vrije wil met als oorzaak volgens hem de

vertrouwdheid en bekendheid, door hem kort samengevat met: ‘omdat zij het was, omdat ik

het was’.199

Maar als Kartini geschokt is over de weigering van de regenten om haar en haar zusje

toestemming te geven om onderwijzeres te worden, is ze zowel treurig over de langzame

ontwikkeling op Java als ook over het feit dat ze hierover eigenlijk niet mag spreken of

schrijven van haar vader. Ze schrijft aan Stella: ‘Als ik iets schrijf, dat mij heel lief is, omdat

’t mijn innigste overtuiging weergeeft, zál ik ’t je zenden.’200 Van zo’n hoge waarde vindt ze

de vriendschap met Stella, dat ze benadrukt dat hun zielen verbonden zijn en verbonden

moeten blijven.

Het belangrijkste onderwerp in hun correspondentie blijft hun beider idealen. Beiden

hebben immers als doel hun medemensen ‘op te heffen’ en door hun bijzonder échte

vriendschap kunnen ze hieraan intensief samenwerken. Daarom vertelt Kartini dat ze

eigenlijk vooral onderwijzeres wil worden en zich veel wil bezighouden met de

‘pennenlikkerij’, het schrijven, om door beide acties de opheffing van haar volk te

stimuleren.201 Ze twijfelt aan haar mogelijkheden en vraagt haar vriendin: ‘En jij, Stella, wat

196 Ibidem, brief d.d. 09.01.1901. 197 Ibidem, brief d.d. 20.05.1901. 198 Ibidem. 199 Montaigne, Over vriendschap, 9. 200 Ibidem. 201 Ibidem, brief d.d. 25.05.1901.

67

wensch jij voor mij? (…..) Zeg mij eerlijk en onomwonden uwe meening, van jou verwacht ik

niets anders. Je hebt je steeds een goede, oprecht welmeenende vriendin betoond. Doe ’t nu

ook.’202 Kartini vraagt hier om de échte vriendschap, waarbij je elkaar alles kunt zeggen en

eventueel kunt bekritiseren, zoals Montaigne omschrijft.203

Maar, direct komt ook weer de vraag om begrip voor als ‘haar hart zich niet kan

losmaken van een vader, die geheel haar leven lang voor haar één liefde en toewijding is.’204

Dan immers zal ze niet zomaar haar eigen weg kunnen gaan, maar wel haar half zieke vader

moeten gehoorzamen en eventueel verzorgen. Misschien moet ze een compromisbesluit

nemen en zowel de vader verzorgen als thuis voor een onderwijsakte studeren. Ze vraagt

Stella: ‘Deze zedelijke steun hebben wij zo nodig! Geef jij mij dien altijd, hé, Stella?’205 Zo

sterk heeft ze behoefte aan het vertrouwen, de steun en saamhorigheid van en met Stella.

Er konden soms ineens lange tussenpozen zijn in de correspondentie, die echter de

vriendschap niet verstoorden. Bijvoorbeeld toen Kartini’s zusje werd uitgehuwelijkt en uit de

Kaboepaten vertrok. Kartini en haar andere zusjes waren geschokt, als het ware bevroren. ‘Ik

zou je zo graag gelukkig willen maken met een jubelende brief,’ schrijft ze dan aan Stella,

’wees maar niet ontmoedigd, mijn beste, wij denken er in de verste verte niet aan om onze

plannen op te geven.’206 Blijkbaar was het gezamenlijk werken aan de toekomstplannen voor

Kartini een zeer belangrijk onderdeel van hun vriendschap en daarom mocht Stella daar niet

aan twijfelen.

De spanningen lopen op voor Kartini en ze voelt zich steeds meer beklemd tussen de

door haar gewenste vrijheid in ontwikkeling en de remmen hierop door haar vader en de

Javaanse samenleving, ze verzucht tegen haar hartsvriendin:

‘Stella, Stella, dat ik even mijn armen om je heen kon slaan, mijn hoofd aan je hart kon laten

rusten…..Hoop het beste, denk het beste en heb mij steeds lief, lieveling.’207

Kartini is er helemaal van overtuigd dat Stella en zij een eenheid vormen, dat ze gelijkgezind

zijn en ze zou maar wat graag eens even bij Stella tot rust komen. Hier is helemaal de philia,

de vriendschap met het eenheidsgevoel, te zien. De philia die eigenlijk voor alle verdere

vriendschapsvormen de basis vormt. Maar onder andere deze tekst illustreert ook dat in het

202 Ibidem, brief d.d. 11.10.1901. 203 Montaigne, Over vriendschap, 9. 204 Kartini, Kartini, brief d.d. 24.10.1901. 205 Ibidem. 206 Ibidem. 207 Ibidem.

68

vriendschapsproces van Kartini en Stella het streven is te zien waar Kant over schrijft. Hij

zegt immers dat de volmaakte vriendschap een streven blijft, waarbij het échte volmaakte

geluk nooit bereikt kan worden, maar dat een mens door dit streven optimaal gelukkig zal

zijn, mits liefde en respect de ingrediënten zijn. En steeds meer worden die twee ingrediënten

de twee belangrijkste in deze vriendschap. Kartini vooronderstelt ze ook als ze durft te

schrijven over haar steeds terugkerende hartenwens: ‘Holland moet en zal van mij in

waarheid maken eene vrije vrouw. Jullie lucht, jullie kou, moet alle vooroordeelen die mij

nog aankleven van mij losmaken; eerst dán zal ik in waarheid vrij zijn.’208 Ze bedoelt hier de

vooroordelen die ze van huis uit heeft meegekregen omtrent de vrijheid voor een vrouw.

In deze briefwisseling tussen Kartini en Stella zijn nog andere vriendschapsvormen te vinden.

Zo is die vorm waar Nietzsche de nadruk op legt, namelijk die vorm waarbij een zekere

afstand moet worden bewaard om elkaar te kunnen achten, regelmatig te vinden. Hieruit komt

dan ook regelmatig het verlangen naar de vriendin weer naar boven. Hoewel natuurlijk de

altijd aanwezige afstand tussen Kartini en Stella niet vrijwillig is gekozen, zijn zowel deze

achting als het verlangen regelmatig waarneembaar:

‘O! Kon ik dit in werkelijkheid doen, oog in oog, hart aan hart, je mijn hart uitstorten dat zoo

vol droefheid is.’209

En:

‘(…..) ik zal je zo bitter tegenvallen, als het gelukkigste aller gelukkigste gesternten mij eens

in je armen voert. Je hebt een veel te mooien dunk van mij, mijn karakter en intellect. Die zijn,

om je de waarheid te zeggen, geen dubbeltje waard, en ik meen het. Maar wat je niet zal

teleurstellen, vrouwtje, dat is mijn liefde voor jou!’210

En ook weer bij:

‘Stella, Stella, dat ik even mijn armen om je heen kon slaan, mijn hoofd aan je hart kon laten

rusten.’211

208 Ibidem. 209 Ibidem, brief d.d. 20.05.1901. 210 Ibidem, brief d.d. 14.03.1902. 211 Ibidem.

69

En als Kartini aan Stella verslag uitbrengt over het bezoek van de heer Van Kol aan haar,

waardoor de studieplannen in zicht lijken te gaan komen, vertelt ze aan Stella:

‘En jij, Stella, wat zou jij er van “smullen”, maar jij was erbij, jou had ik aldoor in gedachten,

toen ik daar naast Van Kol zat. Stella, Stella, Stella, tikte aldoor mijn hart.’212

En:

‘(.….) kon ik je naast me tooveren, even, even maar, de aarde zou te klein zijn geweest voor

mijn geluk.’213

Nietzsche was ook de filosoof die de koppeling maakte van vriendschap aan vijandschap. En

hoewel er van vijandschap tussen Kartini en Stella in de briefwisseling geen sprake is, is deze

wel indirect terug te vinden. Dan meer de vijandschap, die ook Blake beschrijft, die zij beiden

ervaren van mensen in hun omgeving, die mensen die helemaal geen vrijheid voor anderen

willen en helemaal niet voor vrouwen, en zeker niet voor gekoloniseerde vrouwen. Deze

mensen kunnen flink tegenwerken. Bovendien ervaren ze de vijandschap tussen koloniale

bezetters die de Javanen minderwaardig vinden, maar ook het omgekeerde, de Javanen die in

principe niets met de bezetter te maken willen hebben. Nietzsche propageert de vijand te

bestrijden, dat is, volgens hem, van levensbelang. En dat is ook in de gedachtenuitwisselingen

tussen beide dames waar te nemen. Ze helpen elkaar om de vijand te bestrijden vooral door te

werken aan het ‘opheffen’ van de onwetende mens, en dan in de eerste plaats de vrouw.

Het publiek mag niet weten wat hun échte doel is. De naam van de ergste vijand die ze

bestrijden, de polygamie, mag nooit gehoord worden. Anders zal niemand meer op Java zijn

kind aan Kartini’s opvoeding overlaten. Hier is sprake van een soort bondgenootschap tussen

Kartini en Stella, hún geheim is de vijand die de naam polygamie draagt. Kartini begrijpt hoe

moeilijk het is voor Stella om te zien dat Kartini door de Javaanse samenleving van deze strijd

wordt afgehouden. Ze zoekt de gezamenlijkheid in de strijd:

‘Denk niet aan ons, denk aan de zaak en wat voor háár het beste is; daar moeten wij ons bij

neerleggen.’214

212 Ibidem, brief d.d. 17.05.1902. 213 Ibidem, brief d.d. 17.02.1902.

70

En als blijkt dat de studie in Nederland voorlopig niet kan doorgaan:

‘O, Stella, maak ons het afstaan van deze groote illusie niet nog zwaarder door er verdriet over

te hebben. Zóó is ’t ons al hard genoeg. Je hebt het altijd geweten dat het een groote, groote

illusie van me was, om in je land te komen en daar wijsheid te vergaren voor ons volk. (….) Ik

dank je ook namens mijn Oudjes duizend maal voor alles wat je voor ons gedaan hebt…en

voor niets! Neen, Stella, niet verloren is je werk, jullie aller werk, maken wij van de vrucht

daarvan op het oogenblik geen gebruik, voor de zaak is het van groot nut. (….) Zou de

Regeering, zouden velen bereid tot helpen zijn, indien jullie niet voor ons gewerkt hadden?

Stella, nogmaals duizendmaal dank voor jouw groote, groote liefde! Neen, lieveling, jouw

werk, jouw moeiten zijn niet verloren. Uit naam van ons volk dank ik je er innig voor.’215

Kartini troost door zowel te bedanken voor alle inzet van Stella voor haar en Roekmini, maar

ook door aan te tonen dat er toch veel bereikt is. En ‘de zaak’, het bestrijden van de vijand,

blijft bestaan en dat blijft een gemeenschappelijk doel.

Ook de verdere vriendschapsvorm, die de filosoof Blake beschrijft, is bij dit onderzoek van

belang. Niet alleen vertrouwen speelt hierbij een rol, zoals bij Derrida, maar Blake gaat verder

en spreekt al snel van verraad als dit vertrouwen wordt verstoord.

Dit verraad is in de correspondentie tussen Stella en Kartini nergens terug te vinden.

Maar wel zou Stella verraad hebben kúnnen ervaren toen ze niet tijdig door Kartini op de

hoogte werd gesteld van de plotselinge omwentelingen in haar leven van. Toen de studies in

Nederland én in Batavia niet doorgingen en later nog toen Kartini plotseling werd

uitgehuwelijkt en in een familie met polygamie terecht kwam. Dit blijkt echter niet het geval.

Stella schrijft daarover aan Nelly van Kol: :

‘Het leed dat ik (Stella, MZ) ondervonden heb door Kartini’s daad was te intens, dan dat het

mij mogelijk was daarover te schrijven en nog is mij dit onderwerp te pijnlijk om het aan te

roeren. Daarin heeft Kartini haar gehele zijn verloochend. Wie zoals ik gedurende vijf jaar

haar gehele zieleven heeft meegeleefd, die weet veel te goed wat die stap voor haar betekende,

214 Ibidem, brief d.d. 25.04.1903. 215 Ibidem.

71

die weet dat zij daarmee een harer grootste idealen prijs gaf. Wie zoals zij tot de “geroepenen”

behoort mag voor de wens van één niet haar levensdoel prijsgeven.’216

Ze is ervan overtuigd dat Kartini dit niet heeft gewild en ze schrijft op dat moment ook nog

een lange kritische brief aan Kartini, zoals een échte vriendin dat mag doen. Ook schrijft ze

aan Kartini’s vader, haar broer en de heer Van Overveldt. Veel later heeft Stella aan de

Kartini-onderzoeker Bouman nog verteld dat ze via Roekmini heeft vernomen dat Kartini

inderdaad erg ongelukkig is geweest over deze situaties en vooral toen ze plotseling werd

uitgehuwelijkt.217 Stella is ervan overtuigd dat Kartini altijd eerlijk tegenover haar is geweest

en dat ze daardoor goed begreep dat Kartini alleen maar ‘mooi weer speelde’ toen ze later

positief over haar huwelijk berichtte. Het vertrouwen bleef bestaan.

In deze briefwisseling is, zoals al opgemerkt, ook de bijzondere vorm van vriendschap

volgens Epicurus te vinden, de philoxenia. Deze philoxenia waarbij trouw en respect

belangrijk zijn is vooral de vorm waarbij een genegenheid voor gasten en vreemdelingen naar

voren komt. En in deze brieven is nu juist veel sprake van genegenheid voor vreemdelingen

omdat immers Stella een Nederlandse is en Kartini een Javaanse. In eerste instantie was er

dan ook twijfel of er ooit van vriendschap sprake kon zijn, maar direct al zochten de dames

elkaar, tutoyeerden en communiceerden werkelijk als gelijken. Kartini spreekt hierover nog

wel in het begin haar verwondering en blijdschap uit:

‘Lieve Stella, ik ben hartelijk blij, dat je mij gelijk je Hollandsche vriendinnen beschouwt en

daarnaar handelt, en dat ik voor je een geestverwante ben.’218

En wat later schrijft ze over de overbrugging van deze cultuurverschillen:

‘O, Stella, ik dank je zoozeer voor de vriendelijke gedachten die je hebt voor ons Javanen. Van

jou verwacht ik trouwens niet anders, dan dat voor jou alle menschen, blank en bruin gelijk

zijn.’219

216 Bouman, Meer licht over Kartini, 63. 217 Ibidem. 218 Kartini, Kartini, brief dd. 18.08.1899. 219 Ibidem.

72

Bij de philoxenia is het gevaar dat er wantrouwen ontstaat binnen de eigen wereld, de

kans zelfs dat men daar dan wordt uitgesloten. Voor deze uitsluiting was Kartini steeds op

haar hoede en ze was er bang voor. In de eerste tijd van de briefwisseling met Stella maakt ze

zich daar nog niet zo druk om, ze voelt zich dan zo één met de Nederlandse vrouwen en de

vrouwenbeweging daar, dat ze soms even lijkt te vergeten dat ze op Java woont en een

Javaanse is. Maar het lijkt er ook op dat ze juist door het intensievere contact met Stella en

misschien ook door de belangstelling van Stella voor Kartini’s cultuur, zich bewuster wordt

van haar omgeving en van wat goed zal zijn voor de mensen om haar heen. Zou ze van deze

omgeving worden uitgesloten dan zou haar ideaal om de Javaanse vrouw beter te

ontwikkelen, in duigen kunnen vallen. Ze moet dus haar eigen ontwikkeling in Europa, in

Nederland halen, maar de band met haar achterban goed onderhouden. Stella en Kartini

schonken elkaar weliswaar deze philoxenia vriendschap, de onvoorwaardelijke acceptatie

voor een persoon van een andere cultuur, maar Stella heeft Kartini uiteindelijk niet kunnen

helpen om het gevaar van de uitstoting voor Kartini te overwinnen. Mede doordat Abendanon

deze angst van Kartini voor uitstoting goed aanvoelde kon hij dit als argument gebruiken om

Kartini toch niet naar Nederland te laten komen en haar vader was er direct bij om haar

vervolgens volledig in te kapselen in de traditie van haar volk, hier in de vorm van het

verplichte polygame huwelijk.

Het bovenstaande leidt direct tot Derrida’s theorie over democratie en vriendschap, de reactie

daarop van Hanna Ahrendt en de verdere theorieën over in- en exclusie van Leelah Gandhi,

Said, Stoler, Cooper en Chung.

De twee werelden van Kartini en Stella met hun enorme cultuurverschillen vormen als

het ware ieder voor zich een broederschap zoals door Derrida beschreven. De sameness, de

door Hanna Ahrendt zo genoemde gelijkheid binnen zo’n broederschap, verhindert een open

en gelijkwaardig contact tussen leden van deze verschillende groepen. Ahrendt ziet het

gesprek hiervoor als enige oplossing en inderdaad is het resultaat daarvan hier direct te zien in

de briefwisseling tussen de beide dames. Door de open communicatie kunnen zij elkaar

vinden en binnen hun correspondentie zijn dan ook de cultuurverschillen niet meer bepalend.

Tot dat in hun eigen broederschap reacties komen. De reacties gaan uiteindelijk bepalen of er

in- of exclusie kan plaatsvinden bij elk van de cultuurgroepen, hun broederschappen. Kartini

wordt als het ware ‘teruggefloten’ door Abendanon met het argument dat ze in de eerste

plaats bij haar eigen broederschap moet blijven en dat ze anders wel eens dat contact zou

kunnen kwijtraken. Vervolgens haalt haar vader haar weer helemaal binnen deze

73

broederschap door haar volledig te onderwerpen aan de adat door middel van uithuwelijken

en polygamie.

Ook Stella wordt tot de orde geroepen door haar broederschap. Ze had in vol

vertrouwen de intrede van Kartini in ‘haar wereld’ georganiseerd en ineens wordt dit

geblokkeerd. Niet door haar eigen, sterk meewerkende socialistische politici, maar door de

politieke tegenpool. In haar wereld mocht ook de sameness niet te ver worden verstoord. Dat

gebeurde toch al genoeg door de radicalen en daar mocht niet zo’n extreme stap nog bij

komen. De door Said benoemde ‘Ander’ moest in de andere wereld, bij de anderen blijven, zo

kon iedere broederschap zijn eigen ordening houden. Het geeft precies het dilemma weer dat

Derrida zo somber stelt; het dilemma voor een goede democratie waarbij de sameness van de

broederschap gecombineerd zou moeten worden met het ideale vriendschapsmodel waarbij

een IK en JIJ totaal verschillend kunnen zijn. Deze ideale vriendschap, waarbij er geen

sociale exclusie is, kon in het klein, in het privéleven, bij Stella en Kartini bestaan, maar in de

grote publieke wereld is die uiteindelijk niet mogelijk gebleken.

Als laatste is die vriendschapsvorm in deze brieven te vinden die door zowel Blanchot als

Derrida is beschreven. Die vorm namelijk, waarbij de échte vriendschap blijkt bij het sterven,

doordat een vriend in alle vrijheid je vergezelt voorbij het leven, daar waar niets meer bindt

en alleen herinneringen blijven.

Kartini overleed in 1904. Stella kon haar niet vergezellen tot over de levensgrens.

Maar door de sterke herinneringen aan deze vriendin, de herinneringen aan de uitwisselingen

van hun zielenroerselen en aan hun gezamenlijke strijd tégen de polygamie en vóór het

opheffen van zowel de Nederlandse als de Javaanse vrouw uit hun achtergebleven situatie,

kon Stella de kracht vinden om alleen nog een tijd die gezamenlijke strijd voort te zetten.

Nadat ze van Kartini’s dood had gehoord, schreef ze moedig het in memoriam in Belang en

Recht van 1 november 1904:

‘Ik ontving de eerste brief van Raden Adjeng Kartini in juni 1899 en dit was een begin van een

levendige briefwisseling, eene die mij, hoe oud ik word, onvergetelijk zal blijven. Daardoor

toch had ik het voorrecht eene persoonlijkheid te leren kennen, zoo edel, zoo

voornaamdenkend, als men maar zelden aantreft. Zij bezat meesterschap over onze taal,

wonderen van stijl en enorme woordenrijkdom, vooral door veel te lezen, na zes jaar lagere

school. Haar levensideaal was opheffing van de Javaansche vrouw uit haar vernederende

toestand van eeuwen. Want de vrouw is de opvoedster! Eerst moesten de adellijke vrouwen

74

worden ontwikkeld, onder andere in gezondheidsleer en ziekenverpleging. Kartini en (haar

zusje) Roekmini hebben geleden en gestreden voor hun idealen. Toen zij toestemming kregen

voor een studie in Holland ging dit OM REDENEN DIE HIER NIET GENOEMD KUNNEN

WORDEN, niet door. Kartini reageerde met de woorden: ‘wij behoren onszelf niet toe, maar

de zaak’. Ik zou boekdelen nodig hebben om te beschrijven wat het lijden en strijden Kartini

aan hartebloed heeft gekost. Kartini schreef hierover: ”Dat baanbreker zijn geen kinderwerk of

pleizierwerk is, wisten we altijd, dat het ook een hel vol bitterheid is ook, maar dat je de hel in

je draagt, nee, dat wisten we niet. O, en toch, duizendmaal liever de hel in ons, dan geen

gevoel. Te allen tijde hebben wij, idealisten, het hard te verantwoorden gehad. De wereld duldt

niet dat er andere merken onder de menschen rondlopen dan het ‘gros’. En iemand die

‘anders’ is zal geplaagd worden zijn kleed weg te werpen en in plaats daarvan het kleed der

gewoonheid aan te doen.”

Beter kan het niet worden uitgedrukt, hoe deze hooggestemde natuur geleden heeft onder de

kleingeestigheid van anderen. Maar gelaten ging zij door, op haar doel af, in vertrouwen op

God. Want zij was een vrome Mohammedaanse vrouw. Moge voor haar, die onvergetelijk is

voor die haar liefhadden, dat wat zij heeft gedaan, niet verloren gaan, maar ten goede komen

aan het volk, dat haar zo na aan het hart lag.’220

‘De redenen’ die Stella niet in dit artikel mocht noemen waren hoogst waarschijnlijk de

achterliggende Nederlands-politieke redenen waarom Abendanon Kartini en Roekmini had

afgeraden in Nederland te gaan studeren. Dit in tegenstelling tot de redenen die Abendanon

aan Kartini en Roekmini had verteld, namelijk vaders gezondheid en de problemen bij

terugkeer op Java.

Aan Abendanon heeft Stella, na Kartini’s dood, maar veertien van de vijfentwintig

brieven willen afstaan. Ze vond ze té privé en ze was ervan overtuigd dat Kartini ze ook nooit

had geschreven voor publicatie. Dit lijkt mij een innige vriendendienst; het afschermen van

het gezamenlijke privédomein en van de diepste gevoelens van de overleden vriendin. Hier

lijkt sprake te zijn van vriendschap tot voorbij de grenzen van de dood, waar Aristoteles zo’n

bewondering voor had.

Uit het bovenstaande blijkt dat er tussen Stella en Kartini bijzondere vriendschapsvormen

waren ontstaan gedurende de jaren van innige correspondentie, te typeren als philia en

philoxenia, In Stella vindt Kartini de vriendin die een ‘maatje is in de strijd’. Iemand die net

zo is als zijzelf. Zoals Kartini zich uit over alle strijd die ze strijdt, zo uit ze zich, voor zover

220 KITLV, Leiden, Kartini-collectie nrs. 725-726.

75

we kunnen waarnemen, tegen niemand. Stella is een bijzondere vriendin, aan wie ze heel

speciale dingen kan schrijven, die ze, op deze manier tegen niemand anders zo uit. Kartini’s

leuze ‘Vrijheid en Gelijkheid’ wordt als een vaandel door de brieven aan Stella gedragen. Zij

beiden wilden het beste voor alle vrouwen en vervolgens voor hun volk. Stella, die in

Nederland al intens sociaal actief was, heeft zich Kartini’s situatie erg aangetrokken en wilde

er alles aan doen om haar Javaanse vriendin uit de nare en afhankelijke positie te bevrijden.

Maar Stella had waarschijnlijk beter dan Kartini door, dat de politiek hier een grote rol

speelde. Het mocht waarschijnlijk niet zo zijn dat het ‘Kartinisucces’ te danken zou zijn aan

twee socialisten, twee radicalen, in de Tweede Kamer. Kartini en Roekmini zouden in

Nederland waarschijnlijk de heer Van Overveldt als voogd hebben gekregen en bij de familie

van Kol hebben gelogeerd. Dat was onacceptabel; logeren bij een sociaaldemocraat, terwijl ze

afhankelijk waren van een christelijke regering.221 In- en exclusie spelen hier een grote rol.

Terwijl de ethische politiek toch al niet zo’n breed draagvlak had, was dit een onmogelijke

opgave voor de Nederlandse politici. Stella is boos; schrijft boze brieven aan diverse mensen.

Maar uiteindelijk heeft ze vanwege genoemde politieke redenen vrede met het feit dat de

zusjes (voorlopig) niet naar Nederland komen. Ze schrijft aan mevrouw van Kol:

‘Zij zouden, meer dan ik al had voorgesteld, zeer afhankelijk zijn geweest doordat ze op

Rijkskosten kwamen. Hoe ongelukkig zou die afhankelijkheid hun maken.’

En:

‘Ook zou de politiek een veel te groote rol in hun leven hebben moeten spelen, waardoor zij

tot veel gedwongen zouden worden wat hun tegen de borst moest stuiten. Hoeveel leed zouden

zij hebben ervaren en zoo zouden zij, met hun fijngevoelige Oostersche zielen zich telkens en

telkens pijn hebben gedaan. En daarom ben ik blij dat het belang van ‘de zaak’ thans eischt dat

zij in Indië blijven.’222

Of de vriendschap tussen Kartini en Stella een echte IK=JIJ vriendschap is geworden is niet

precies na te gaan; vooral doordat de brieven van Stella ontbreken en doordat Stella een groot

deel van Kartini’s brieven heeft achtergehouden. Dit laatste lijkt me terecht, het is een echte

vriendendienst, vriendinnengeheimen geef je aan niemand door! Wel is er duidelijk sprake

van een vriendschap, zoals Nietzsche die beschrijft. Die vriendschap, waar plaats is voor het

221 Bouman, Meer licht over Kartini, 59-60. 222 Ibidem.

76

individu, met het respect dat Kant beschrijft en de actie die Derrida uitwerkt. Want de actie

kwam van Kartini, maar het intense antwoord kwam van Stella. Ondanks dat Kartini en Stella

elkaar nooit in levenden lijve hebben ontmoet en dat ze voor elkaar virtuele personen waren,

kan men toch de ontstane vriendschap duidelijk waarnemen. Niets is met zekerheid te zeggen,

omdat er te weinig bewijsmateriaal is. Maar dat er een band is gegroeid die wederzijds werd

geuit met diepe vriendschapsgevoelens is wel bewezen in de brieven, waarin gevoelens van

beiden werden beschreven en ook in Stella’s publicaties, die háár gevoelens nog eens

benadrukken.

77

CONCLUSIE

Vriendschap is een onderwerp dat door de hele filosofiegeschiedenis is terug te vinden en veel

filosofen hebben hun meningen over de verschijningsvormen van vriendschap weergegeven.

Doordat Jacques Derrida al deze ideeën en gedachten over vriendschap heeft samengevat in

zijn boek Politiques de l’amitié is dit boek een goed referentiekader voor onderzoek van dit

thema gebleken. Temeer nog omdat hij aanvullend de vriendschapstheorie extrapoleert naar

politiek en democratie, bleek dit boek ook een goede basis om de contexten van Kartini en

haar Nederlandse contacten te belichten.

In de koloniale literatuur wordt er over het algemeen vanuit gegaan dat vriendschap

tussen de koloniserende Europanen en de gekoloniseerden niet of nauwelijks mogelijk was.

Vriendschap wordt in die koloniale literatuur meestal als één ongedifferentieerd begrip

gebruikt, wat vaak aanleiding heeft gegeven tot te algemene conclusies, zoals bij onder

anderen Bosch, Jansen, Stoler, Said en Chung. De ‘Homo Europealis’ voelde zich te ver

verheven boven de gekoloniseerde, volgens hen, en de wand die hem van de gekoloniseerde

scheidde was vooral semi permeabel, de doorlaatbaarheid van belangen vond vooral plaats

van Europa naar de kolonie en nauwelijks omgekeerd. Hierdoor zou vriendschap niet

mogelijk kunnen zijn.

Door nu koloniale literatuur over vriendschap en democratie aan de hand van de

Derrida’s boek te onderzoeken kon worden aangetoond dat bovenstaande mening wat

genuanceerder moet worden beoordeeld. De briefwisseling tussen Raden Adjeng Kartini en

Stella (Hartshalt-)Zeehandelaar én de briefwisseling tussen Kartini en Rosa Abendanon-

Mandri bevestigden dit.

Te zien was dat tussen Kartini en Stella al snel een wederzijdse vriendschap is

ontstaan die overeenkomt met de vormen die door Aristoteles, Cicero, Montaigne en

Nietzsche zijn beschreven. Zoals de vorm van de optimale philia, waarbij men de ander

dezelfde vindt als zichzelf, maar net iets beter. Maar meer nog de vriendschapsvorm, waar

Nietzsche de nadruk op legt, namelijk die vorm waarbij de singulariteit, het individuele van

de ander, gewaarborgd blijft. Bovendien blijken het respect dat Kant zo belangrijk vindt en

het vertrouwen, dat Derrida accentueert zeer belangrijke ingrediënten van deze vriendschap te

zijn. Ook de door Epicurus beschreven philoxenia, de vriendschap voor mensen van buiten de

eigen kring en cultuur, is terug te vinden. Van philoxenia is zowel bij Kartini als bij Stella

sprake. Door hun innige en open communicatie lieten ze elkaar toe in hun beider werelden

met hun specifieke culturen. Ondanks hun totaal verschillende contexten, was toch de

78

exclusie minimaal, beiden stonden ze open voor die andere werelden en ze deelden elkaars

enthousiasme en idealen. In tegenstelling tot wat Montaigne en Nietzsche beweren is er dus

sprake van een vriendschapsvorm tussen twee vróuwen; beide filosofen hielden dit immers

voor onmogelijk door de geestelijke gesteldheid van vrouwen in het algemeen.

De philia tussen Kartini en Stella had des temeer diepgang doordat hun vriendschap

over de grens van de dood heeft standgehouden. Stella toonde de zielsverbondenheid tussen

hen beiden en verdedigde Kartini’s acties en bevlogenheid. Ze zette als het ware hun

gezamenlijke strijd na Kartini’s dood nog voort en ze heeft diverse mensen verweten dat zij

de deuren, die juist open gingen voor Kartini, weer gesloten hadden. Op verzoek van Belang

en Recht schreef Stella een in memoriam over Kartini. In dit in memoriam tekende zij haar

Javaanse vriendin af als een getekende, een persoon die een speciale opdracht had in het

leven. En ze eindigt met de bede dat Kartini nooit vergeten zal worden en alsnog de betekenis

kan hebben voor haar volk, zoals zij zich die had gewenst. En dat is gebeurd, deze bede blijkt

verhoord.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat bij Kartini en Stella zowel de

vriendschapsvorm van philia als philoxenia nadrukkelijk te vinden zijn. Het nodige

vertrouwen is nooit beschaamd en er is tijd besteed aan het vormen van deze vriendschap.

Bovendien is te zien dat zij beiden de zo vaak genoemde exclusie van hun beider

broederschappen hadden overwonnen. Ze lieten elkaar toe in hun eigen werelden met de

specifieke culturele eigenschappen. De door Rosello beschreven metafoor van de al of niet

doorlaatbare bodem was tussen Kartini en Stella goed permeabel geworden.

Bovengenoemde vriendschapsvorm philia is tussen Kartini en Rosa niet te vinden.

Wel is er de philoxenia waar te nemen, waarbij trouw en respect de belangrijkste

bestanddelen zijn. Ze openden wel hun beider werelden voor elkaar, tenminste op cultureel

gebied. Rosa, die van oorsprong Portoricaanse was, had zeker begrip voor cultuurverschillen.

Verder was er vooral een vriendschapsvorm met twee facetten, te weten de moeder-

kindrelatie, die volgens Montaigne geen vriendschap kan zijn en de halve vriendschap, die

volgens Blake beter een vijandschap genoemd kan worden. Dit laatste ontstond doordat Rosa

achter haar man ging staan, toen deze Kartini adviseerde niet in Nederland te gaan studeren en

Rosa dus deel werd aan dit ‘verraad’. De exclusie door de ‘Homo Europealis’, de

broederschap waartoe de Abendons behoorden, was nu een feit. Kartini en haar zusje werden

slachtoffer van een politieke strijd van Nederland, zij moesten terug in hun eigen Javaanse

broederschap. Hierbij kan geen verdere vorm van vriendschap worden aangetoond.

79

Maar ondanks deze situatie blijft bij Kartini de behoefte aan de troostende en

begrijpende moeder bestaan en bij Rosa de behoefte om haar dochter te steunen. Het contact

bleef bestaan tot aan Kartini’s dood.

Vriendschapsvormen, zoals door Derrida beschreven, zijn dus op individueel niveau te vinden

binnen de postkoloniale literatuur. Vooral egodocumenten zijn hiervoor een goede bron

gebleken. De correspondentie van Raden Adjeng Kartini met Stella Zeehandelaar en Rosa

Abendanon tonen dit aan. Wel dient men zich te realiseren dat projectie van eigen idealen op

een virtueel persoon hierbij een rol kan hebben gespeeld.

80

LIJST VAN GEBRUIKTE LITERATUUR Lijst van archivalia

Koninklijk Instituut voor Land- en Volkenkunde Leiden (KITLV)-archief:

- Collectie J.H.Abendanon, 4,5 doos, inventaris 33. Onder andere brieven van Kartini

en brieven aan Abendanon over het toezenden van Kartini’s brieven ten behoeve van

de uitgave van Door duisternis tot licht, van Stella Zeehandelaar, M.Ovink-Soer,

J.M.P van Kol-Porrey, M.E. Ovink-Westenenk, microfiches.

- Collectie Kartini, ca.1900-1971, 1 doos, inventaris 13. Onder andere brieven van mw.

C.Vreede-de Stuers, dhr. H. Bouman.

Lijst van gebruikte literatuur Abendanon, J.H., in: Kartini, Door duisternis tot licht, gedachten van Raden Adjeng Kartini

(3e druk; ’s Gravenhage 1912) inleiding. Anten, Jaap, ‘De ontbrekende brief van Kartini’, Indische letteren 20 (2005) 24-32.

Anten, Jaap, ‘Kartini in het KITLV’, Indische Letteren 19. (2004) 156-166.

Aristoteles, Ethica Nicomachea, (Groningen 2009).

Beekman, E.M. ‘Kartini (1879-1904): De paradox van het kolonialisme’, Paradijzen van

weleer, koloniale literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1850 (Amsterdam 1998).

Berg, Joop van den, ‘Mijn pen kunnen ze me niet ontnemen’, Trouw d.d. 31.01.1997.

Berninghausen, Jutta, Birgit Kerstan, Die Töchter Kartinis, Berichte und Reportagen aus dem

Leben indonesischer Frauen (Berlin 1984).

Berns, Gido, ‘De tijd van de vriendschap’, Tijdschrift voor Filosofie 75 (2013) 215-246.

Borren, Marieke, ‘Ahrendt en Derrida over vriendschap en het probleem van politieke

gemeenschap’, Hanna Ahrendt cahier 1 (Nijmegen 2008).

Bosch, Mineke, Een onwrikbaar gevoel van rechtvaardigheid, Aletta Jacobs 1854-1929

(Amsterdam 2009).

Bouman, H. Meer licht over Kartini (Amsterdam 1954).

Captain, Esther, Marian van der Klei, Marieke Hellevoort, Vertrouwd en Vreemd,

(Hilversum 2000).

Chaudhuri, Nupur and Margaret Strobel, Western Women and Imperialism, (Bloomington

and Indianapolis 1992).

Chung, You-Sun Crystal, Across the colonial divide; friendship in the British Empire, 1875-

1940 (Michigan 2014).

Cicero, Vriendschap (Amsterdam 2012).

Coté, Joost, On feminism and nationalism, Kartini’s letters to Stella Zeehandelaar, 1899-

1903. (Clayton Victoria Australia 2005).

Coté, Joost, Realizing the dream of R.A. Kartini, her sister’s letters from colonial Java

(Leiden 2008).

Coté, Joost, Kartini, the complete writings 1898-1904 (Clayton Victoria Australia 2015).

Derrida, Jacques, Politik der Freundschaft, (Frankfurt am Main 2002).

Duyndam, Joachim, ‘Vriendschap onbenoemd’, Antenne 2 (2007).

Edwards, Louise en Mina Roces, Women’s suffrage in Asia: gender, nationlism and

democracy (London, New York 2004).

Elderhorst-van Hofwegen, Hanneke, ‘Het Kartinibeeld van J.H. Abendanon:de heldin en de

mens’, Indische letteren 5 (1990) 115-120.

Elderhorst-van Hofwegen, Hanneke, ‘Kartini: Symboliek, mystiek en goena-goena’, Indische

Letteren 19 (2004) 147-155.

81

Everard, Myriam en Ulla Jansz, De minotaurus onzer zeden, Multatuli als heraut van het

feminisme, Amsterdam 2011).

Fasseur, C., ‘F. Jaquet,ed., “Kartini. Brieven aan mevrouw R.M. Abendanon-Mandri en haar

echtgenoot, met andere documenten”, recensie, Bmgn-Ichr.nl 126, d.d. 15.02.2015.

Farjon, Ireen, ‘Kartini 1879-1904, dagboeken, brieven’, Chrysallis nr. 6 (Amsterdam

1980) 129-152.

Foster, E.M., ‘The two cheers for democracy’ in: Leelah Gandhi, Affective communities,

anticolonial thought, fin-de-siècle radicalism, and the politics of friendship (Durham

and London 2006).

Gandhi, Leela, Affective communities, anticolonial thought, fin-de-siècle radicalism, and the

politics of friendship (Durham and London 2006).

Goekoop-de Jong, Cécile, Hilda van Suylenberg, (Amsterdam 1897) en ibook.

Goenawan Mohammad, in: Joost Coté, On feminism and nationaism, Kartini’s letters tot

Stella Zeehanelaar (Clayton Victoria Australia 2005) voorwoord.

Haasse, Hella, Oeroeg (Amsterdam 1948).

Hartshalt-Zeehandelaar, Estelle H., ‘Raden Ajoe Djojo Adingingrat’, Eigen Haard 30 (1904)

11-16.

Hartshalt-Zeehandelaar, Estelle H., ‘Het recht op moederschap’, in: M. CohenTervaert-

Israëls e.a., Moederschap: sexueele ethiek (Almelo 1913).

Jacobs, Aletta , Reisbrieven uit Afrika en Azië, benevens eenige brieven uit Zweden en

Noorwegen, (Almelo 1915).

Jansen, Ena, ‘De koloniale stem van Aletta Jacobs, reisbrieven uit Afrika en Azië’, Lover 4

(1997).

Jaquet, Frits, ‘Kartini; een reactie’, Indische Letteren 3 (1993) 75-83 .

Karels, René B., ‘Het heerlijke product eener kruising van Javaansche en Nederlandsche

cultuur, Kartini als inspiratiebron voor de Indische Vereeniging’, Indische Letteren 19

(2004) 177-188.

Kartini, Raden Adjeng, Door duisternis tot licht, gedachten van Raden Adjeng Kartini

(3e druk; ’s Gravenhage 1912).

Kartini, Raden Adjeng, Brieven aan mevrouw R.M. Abendanon-Mandri en haar echtgenoot

met andere documenten, F.G.P.Jaquet ed. (Dordrecht 1987).

Kartini, Raden Adjeng, ‘Geef den Javaan opvoeding!’ in: Kartini, Door duisternis tot licht,

gedachten van Raden Adjeng Kartini (2e druk; ’s Gravenhage 1912).

Keesing, Elisabeth, Hoe ruim een kooi ook is, leven en lot van Kartini en haar werk

(Amsterdam 1996).

Kol, N.van, ‘Over het “Indisch Klaverblad’, Eigen Haard 5 (1903).

Kruseman, Mina, Een huwelijk in Indië (’s Gravenhage 1873).

Locher-Scholten, Elsbeth, ‘So close yet so far: the ambivalence of Dutch colonial

rhetoric on Javanese servants in Indonesia, 1900-1942’, De koloniale ervaring vanuit

letterkundig en cultuurhistorisch perspectief, (Open Universiteit Heerlen 2012).

Locher-Scholten, Elsbeth, Women and the Colonial State, essays on gender and modernity

in the Netherlands Indies 1900-1942 (Amsterdam 2000).

Loo, Vilan van der, Esther Wills, Indië ongekuist. Liefde, lust en hartzeer in Nederlands

Indië, (Amsterdam 2004).

Loo, Vilan van der, Wijze vriendinnen adviseren Hollandse vrouwen, Indische Letteren 9

(1994) 67-70.

Miert, Hans van, Bevlogenheid en onvermogen, Mr. J.H.Abendanon en de ethische richting in

het Nederlandse kolonialisme (Leiden 1991).

Mills, Sarah, der Diskurs, (Tübingen 2007).

Mills, Sarah, Discourses of difference: an analysis of women’s Travel writing and

82

Colonialism, Kindle edition.

Mohanty, Chandra Talpade, Feminism without borders: decolonizing theory, practicing

solidarity, (Duchum and London 2003).

Mohanty, Chandra Talpade, ‘Under western eyes: feminist scholarship and colonial

discourse’, Boundary 2 (1984) 333-358.

Moller Okin, Susan, Towards a humanist justice: the political philosophy (Oxford 2009).

Montaigne, Michel de, Over vriendschap (Amsterdam 2009).

Neve, Roel de, ‘Nederlands Indië’, De koloniale ervaring vanuit letterkundig en

cultuurhistorisch perspectief, (Open Universiteit Heerlen 2012).

Nietzsche, Friedrich, Aldus sprak Zarathoestra, een boek voor allen en voor niemand

(Amsterdam 2014).

Nieuwenhuys, Rob, Oost-Indische Spiegel (Amsterdam 1978).

Nieuwenhuys, Rob, in: Roel Neve, ‘Nederlandsch Indië’, De koloniale ervaring vanuit

letterkundig en cultuurhistorisch perspectief (Open Universiteit Heerlen 2012).

Rappaport, Helen, Encyclopedia of women social reformers (Santa Barbara Ca, Denver Col,

Oxford England 2001).

Rosello, Mireille, Infiltrating culture. Power and identity in contemporary women’s writing

(Manchester and New York 1996).

Rosello, Mireille, ‘Becoming UnDutch:’wil je dat? Kun je dat?’ in: E.Boehmer & S. de Mul

(Eds.) The postcolonial low countries: literature, colonialism, and multiculturism

(Lanham, Boulder, New York, Toronto, Plymouth UK 2012).

Said, Edward W., Orientalism, (London 2003).

Stam, Dineke, ‘Sporen van Aletta leiden naar Kartini’, Javapost 5 (2012).

Stoler, Ann Laura and Frederick Cooper, Tensions of empire: colonial cultures in a bourgeois

world (Berkeley, Los Angeles, London 1997).

Symmers, Agnes Louise, Letters of a Javanes princess, edited version copyright ©2012

Andrews UK limited.

Taylor, Jean Stewart, ‘Raden Adjeng Kartini’, Encyclopedia of women social reformers

(Ste Barbara California 2001).

Taylor, Jean Goldman, Kartini in her historical context (Dordrecht 1989).

Termorshuizen, Gerard, ‘Was Kartini wel de schrijfster van haar brieven? Een polemiek uit

1921’, Indische Letteren 19 (2004) 167-175 .

Vierhout, M. Raden Adjeng Kartini, 1879-1904, een Javaansche over de nooden en

behoeften van haar volk (Den Haag 1942).

Vreede-de Stuers, C., ‘Kartini en de Hollandsche Lelie; emancipatie-idealen in

Nederlandsch Indië’, Sociologische gids 23 (1976) 70-76 .

Wit, Augusta de, De godin die wacht (Amsterdam 1910).

Wit, Augusta de, Orpheus in de dessa (Amsterdam 1903).

Zonneveld, Peter van ‘Indische literatuur van de twintigste eeuw’, De koloniale ervaring

vanuit letterkundig en cultuurhistorisch perspectief, (Open Universiteit Heerlen 2012).

Internet

www.gutenberg.org.file 29507html1249.

www.dbnl.org

www.kitlv.nl

www.damescompartiment.nl

http://collectie.tropenmuseum.nl

Film: Noem mij maar Kartini, brieven van een Javaanse jongedame, Hans Hulscher 2006.

Bekeken bij het KITLV op 25.04.2014

Persoonlijk contact: Jaap Anten, KITLV, email 09.03.2015