Upload
vuonghuong
View
218
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Residence for a reason
onderzoek naar de ontwikkelingen op het gebied
van Artist-in-Residence in de Rotterdamse kunstsector
Hogeschool Rotterdam
Culturele Maatschappelijke Vorming
Opdracht via: Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur
Scriptiebegeleider: Ruud Groenewoud
Student: Liesbeth Kom 0790425
27 mei 2010
VCR4C
2
Residence for a reason
Foto omslag: Project „Schepen‟
van Marianne Fontein (Kunst & Complex)
3
Voorwoord
In mijn onderzoeksvoorstel schreef ik: Nog een maar een paar maanden en dan ben ik
het, een afgestudeerde CMV-er. Inmiddels zijn die maanden veranderd in weken. Ik heb
mijn onderzoeksvoorstel uitgewerkt tot een heuse scriptie. Het is een scriptie geworden
waar ik zelf behoorlijk enthousiast over ben. Ik heb er dan ook veel tijd en energie in
gestoken.
Na mijn ervaring met het doen van onderzoek en het schrijven van een beleidsplan naar
aanleiding van dat onderzoek bij mijn stage op de Jeugdtheaterschool Dordrecht, wist ik
dat ik graag iets wilde doen met kunst- en cultuurbeleid. Al vrij vroeg na de start van het
vierde studiejaar ben ik begonnen met het uitzetten van wat lijntjes richting mogelijke
afstudeerorganisaties. Ik heb brieven geschreven, telefoontjes gepleegd en heb zelfs een
aantal gesprekken gevoerd over mogelijke afstudeeropdrachten. Helaas liep dat steeds
op niets uit. Tot ik bij de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur uitkwam. Dat leek mij
zo‟n interessante organisatie om bij af te studeren dat ik me daar flink in heb
vastgebeten. Hoewel ik helemaal niet wist of zij een opdracht voor me hadden liggen en
wat dat dan voor opdracht zou zijn, bleef ik goede hoop houden toen ik een aantal keer
werd doorverwezen naar een andere persoon binnen de organisatie. De tijd begon echter
te dringen en dat doorverwijzen naar andere personen kost nu eenmaal veel tijd.
Uiteindelijk heb ik de stoute schoenen aangetrokken en ben ik simpelweg naar binnen
gelopen. Binnen een uur stond ik buiten met een potentiële afstudeeropdracht in mijn
handen.
Nu zijn we drie maanden verder en is het onderzoek afgerond. Wanneer ik terug kijk op
het hele proces zie ik een onderzoeksperiode waar ik veel van geleerd heb. Doormiddel
van de interviews heb ik een kijkje achter de schermen kunnen nemen bij een heel
aantal Rotterdamse kunstinstellingen. Mijn dank gaat daarom uit naar alle instellingen
die hebben meegewerkt aan dit onderzoek. Een lijst van deze instellingen en
geïnterviewde personen is terug te vinden in de bijlagen. Uiteraard gaat mijn grootste
dank uit naar Tjeu Strous van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur. Zonder hem
was er geen onderzoek mogelijk geweest. Ook mijn goede vriend Herman wil ik
bedanken voor de spelling en grammatica check. Rest mij nog Ruud Groenewoud, mijn
scriptiebegeleider, te bedanken voor zijn begeleiding tijdens mijn weg naar de
eindstreep.
Liesbeth Kom,
27 mei 2010
4
Inhoudsopgave
Voorwoord ..................................................................................................... 2
Samenvatting ................................................................................................ 6
Summary ....................................................................................................... 8
Inleiding ........................................................................................................ 9
Aanleiding .................................................................................................... 9
Probleemanalyse ..........................................................................................10
Onderzoeksmethode .....................................................................................11
1. Historie van de Rotterdamse kunstsector ................................................ 14
WO II ..........................................................................................................14
Veranderende visie .......................................................................................15
Grote sprong in de tijd ..................................................................................16
Multicultureel kunstbeleid ..............................................................................17
RKS wordt RRKC ..........................................................................................17
Cultuurplan 2009-2012 .................................................................................18
Tot slot .......................................................................................................18
2. Artist-in-Residence .................................................................................. 19
Definitie ......................................................................................................19
Geschiedenis van Artist-in-Residence ..............................................................20
Kunstenaarsinitiatieven .................................................................................20
Geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving (BKV) ..........................................21
Rotterdam Artists in Residence (RAiR) .............................................................22
3. Weerslag van de interviews ..................................................................... 23
Beantwoording deelvragen ............................................................................23
Beantwoording onderzoeksvraag ....................................................................26
Conclusies en aanbevelingen ....................................................................... 28
Nawoord ...................................................................................................... 29
Bibliografie .................................................................................................. 30
Bijlage 1: Verslagen van de interviews ........................................................ 32
B 1.1 Dienst Kunst en Cultuur ........................................................................32
5
B 1.2 Kunstenaarsinitiatief Duende .................................................................33
B 1.3 Kunstenaarsinitiatief Kunst & Complex ....................................................34
B 1.4 Kunstenaarsinitiatief Het Wilde Weten ....................................................35
B 1.5 Stichting Nieuwe Ateliers Charlois ..........................................................37
B 1.6 Centrum Beeldende Kunst .....................................................................38
B 1.7 Witte de With, centrum voor hedendaagse kunst .....................................39
B 1.8 V2_ Institute for the Unstable Media .......................................................40
B 1.9 WORM ................................................................................................41
B 1.10 Scapino ballet ....................................................................................42
B 1.11 Concert- en congresgebouw De Doelen .................................................42
Bijlage 2: Lijst van geïnterviewde personen ................................................ 44
Bijlage 3: Vragen t.b.v. de semi-gestructureerde interviews ....................... 45
Bijlage 4: Relevantie voor het CMV-vak ....................................................... 46
Bijlage 5: Referentie Tjeu Strous, RRKC ...................................................... 47
6
Samenvatting
De gemeente Rotterdam hecht veel waarde aan een internationaal kunst- en cultuur-
beleid. Ze heeft daarom aan de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur (RRKC)
gevraagd een advies te schrijven met betrekking tot het Artist-in-Residence fenomeen in
Rotterdam. In november 2009 heeft de RRKC het advies genaamd „Here, there and
everywhere‟, aan de wethouder voor Participatie, Cultuur en Milieu aangeboden. Het
College van Burgemeester en Wethouders was erg positief over het advies en heeft een
subsidie van € 445.000 toegezegd voor de komende tweeënhalf jaar. Dit onderzoek gaat
over het in kaart brengen van de ontwikkelingen in de kunstsector van Rotterdam in de
eerste periode na het vrijkomen van financiële middelen ten behoeve van het Artist-in-
Residence beleid.
Historische context
Om het Artist-in-Residence fenomeen in Rotterdam in een context te kunnen plaatsten,
wordt er aandacht besteed aan de historie van de Rotterdamse kunstsector. De Tweede
Wereldoorlog en het bombardament in 1940 hebben een grote rol gespeeld in de
onwikkeling ervan. De opvatting in die tijd was dat de overheid zich niet inhoudelijk met
kunst en cultuur mocht bemoeien. Vanaf de jaren ‟60 groeide de opvatting dat
cultuurspreiding onder alle lagen van de bevolking moest plaatsvinden. Dat kunst ook
een maatschappelijk doel moet dienen en iets moet betekenen voor de stad, komt vanaf
die tijd steeds prominenter terug in het kunstbeleid van de overheid. Ook in deze
cultuurplanperiode is cultuurparticipatie één van de speerpunten. Daarnaast is ook het
onderwerp internationalisering een steeds grotere rol gaan spelen. Dat wordt duidelijk in
het Programma Internationalisering dat de gemeente Rotterdam heeft opgezet voor de
huidige cultuurplanperiode.
Een belangrijk onderdeel in het onderzoek is de Rotterdamse Kunstenaarsinitiatieven. Ze
zijn ontstaan in de jaren ‟80 en ‟90 uit groepen afgestudeerde kunstenaars die als
collectief op zoek gingen naar goedkope woon- en werkruimte. Doormiddel van hun
gastateliers bieden ze vandaag de dag ruimte aan Artists-in-Residence. Om te voorzien in
de behoefte een centraal punt te creëren, hebben de vijf oudste kunstenaarsinitiatieven
in 2008 RAiR (Rotterdam Artist in Residence) opgericht. Uit het advies van de RRKC blijkt
echter dat zowel financiële als praktische steun nodig is voor de opzet en uitvoering van
RAiR. Daarnaast is uit het advies gebleken dat Artist-in-Residence niet alleen in de
beeldende kunstsector een bekend fenomeen is. Ook in de overige kunstsectoren van
Rotterdam wordt veelvuldig met a-i-r‟s gewerkt.
Interviews en resultaten
Om een goed beeld te krijgen van de recente ontwikkelingen op het gebied van Artist-in-
Residence in de kunstsector van Rotterdam, hebben er elf semi-gestructureerde
interviews plaatsgevonden. Bij tien interviews betreft het instellingen die eerder ten
behoeve van het advies door de RRKC zijn geïnterviewd. Één interview heeft
plaatsgevonden met de beleidsadviseur van de Dienst Kunst en Cultuur. Onderwerpen
die aan bod kwamen bij de interviews zijn: de recente ontwikkelingen op het gebied van
Artist-in-Residence, de maatschappelijke relevantie van Artist-in-Residence projecten,
plannen voor de toekomst, de rol van het Centrum voor Beeldende Kunst in het geheel
en het initiatief RAiR.
Uit de interviews komt naar voren dat dit onderzoek erg kort volgt op het advies van de
RRKC en de reactie daarop van het College van B&W. Voor een buitenstaander zullen de
ontwikkelingen op het gebied van a-i-r dan ook minimaal lijken. Echter, voornamelijk in
de beeldende kunstsector is er een beweging merkbaar en is er een start gemaakt met
het opzetten van RAiR. Wel bestaat er nog steeds verdeeldheid over haar taken en opzet.
Ook over de rol van het Centrum Beeldende Kunst in het geheel bestaan nog
7
onduidelijkheden. Wat opvalt, is tweedeling tussen de beeldende kunstsector en de
overige kunstsectoren. Dat blijkt onder andere uit het verschil in waarde dat wordt
gehecht aan de maatschappelijke functie van a-i-r projecten. In de beeldende
kunstsector is dat zeker niet vanzelfsprekend. In de overige kunstsectoren is het meer
een geïntegreerd onderdeel van hun beleid. Met het enthousiastme voor Artist-in-
Residence in de beeldende kunstsector en de continuering van a-i-r projecten in de
overige kunstsectoren is er een breed draagvlak ontstaan voor een nieuw Artist-in-
Residence beleid.
8
Summary
The local government of Rotterdam attaches great value to an international arts- and
culture policy. Because of that the government asked the Rotterdam Council of Arts and
Culture (RCAC) to advise here about the Artist-in-Residence phenomenon in Rotterdam.
November 2009, the RCAC introduced here advice report named „Here, there and
everywhere‟ to the alderman of participation, culture and milieu. The board of mayor and
aldermen was very positive about this advice and granted a subsidy to the amount of €
445.000 for the next two and a half years. This research is about mapping the
developments inside the art sector of Rotterdam within the first period after the financial
input on behalf of the Artist-in-Residence policy.
Historical context
The first part of this research is about the history of the art sector. By this information
the Artist-in-Residence phenomenon of Rotterdam can be placed in a context. The
Second World War and the bombardment in 1940 played a big part in the development of
it. One of the ideas of that time was that the government shouldn‟t intervene concerning
content of arts and culture. Since the sixties the idea arises that arts and culture should
be dispersed around all the levels of the population. Arts should serve a social purpose
and mean something for the city. This idea then becomes a prominent part at the arts
policy of the government. Also in this period of time participation in culture is an
important subject. Besides that, the subject „international‟ has become more significant.
That comes clear in the Program International which the local government of Rotterdam
set up for this period of time.
An important part of the research is about the Rotterdam artists‟ initiatives. They came
into existence around the eighties and nineties out of groups of graduated artists looking
for cheap facilities for accommodation and the production of work. Today they still offer
facilities to Artists-in-Residence trough their guest studios. To supply the need of the
artist initiatives to create a central point, the five eldest initiatives have set up RAiR
(Rotterdam Artist in Residence) in 2008. The RCAC advice showed that there is a need of
financial and practical support for the development of RAiR. The report also showed that
Artist-in-Residence in not only a well known phenomenon in the fine arts sector. In the
remaining art sectors of Rotterdam they frequently work with a-i-r‟s too.
Interviews and results
To get a clear picture about the recent developments in the field of Artist-in-Residence
within the art sector of Rotterdam, eleven semi-structured interviews took place. Ten of
these interviews concern organizations which have been interviewed before by the RCAC
on behalf of the advice. One interview took place with the policy advisor of the
Department Arts and Culture. Subjects who come up for discussion in the interviews are:
the recent developments on Artist-in-Residence, the social relevance of Artist-in-
Residence projects, plans for the future, the task of the Centre of Fine Arts and the
initiative RAiR.
The results of the interviews show that this research follows up the advice of the RCAC
and the reaction of the board of mayor and aldermen very soon. For an outsider de
developments in the field of a-i-r will appear minor. Though, especially within the sector
of fine arts there is a movement noticeable. They started with the set up of RAiR. But
there still is a division about the tasks and set up. Also it is not clear what the task of the
Centre of Fine Arts will be. Conspicuous is the dichotomy between the sector of fine arts
and the remaining art disciplines. Among other things it shows different values being
attached to the social relevance of a-i-r projects. Within the sector of fine arts it is
certainly not taken for granted. Within the remaining art disciplines it is a more
integrated part of their policy. Together with the enthusiasm for Artist-in-Residence of
the fine arts sector and the proceeding of a-i-r projects in the remaining art disciplines, a
strong basis for a new Artist-in-Residence policy has come into being.
9
Inleiding
Aanleiding
Op 23 juni 2009 ontving de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur (RRKC) een brief
van de Wethouder Participatie, Cultuur en Milieu. De reden voor dit schrijven is in eerste
instantie te vinden in het feit dat het thema „internationalisering‟ een van de speerpunten
is van het huidige cultuurbeleid. Er is een vierjarig Programma Internationalisering
opgezet dat onder andere moet bijdragen aan een breder internationaal (cultuur)beleid
van de gemeente, gericht op diplomatieke betrekkingen, het verstevigen van stedelijke
economische handelsrelaties en het aantrekken van toeristisch bezoek en creatieve
bedrijvigheid. Met name het laatste is de afgelopen jaren uitgegroeid tot een hot item
wanneer het gaat om de maatschappelijke en economische ontwikkeling van een stad.
Innovatie en ideemanagement zijn begrippen die naadloos aansluiten bij de ontwikkeling
van een creatief product of kunstwerk. Rotterdam speelt in op deze ontwikkeling door te
investeren in haar „human creative capital‟. De vraag van de wethouder aan de
Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur was een advies te schrijven over de
beleidsontwikkeling van een Artist-in-Residence (a-i-r) beleid.
Een internationale kunstgemeenschap in Rotterdam waarbij ontmoeting tussen creatieve
geesten centraal staat, is een meerwaarde voor de ideeënvorming bij een creatief proces.
Creatievelingen en kunstenaars van over de hele wereld zullen dus hun weg naar
Rotterdam moeten vinden om hun ideeën en talenten uit te wisselen. De
randvoorwaarden die er voor nodig zijn om Rotterdam tot een aantrekkelijke stad te
maken voor buitenlandse kunstenaars zijn onderzocht door de RRKC. De resultaten van
dat onderzoek zijn beschreven in het advies „Here, there and everywhere. Advies over
artist-in-residence beleid in Rotterdam‟ dat in november 2009 aan de wethouder
Participatie, Cultuur en Millieu is aangeboden.
In het advies komt naar voren dat er op dit moment nauwelijks sprake is van een
uitgeschreven beleid op het gebied van a-i-r. Toch verblijven er jaarlijks relatief veel
buitenlandse kunstenaars uit allerlei disciplines in Rotterdam of gaan Rotterdamse
kunstenaars tijdelijk naar het buitenland. De Rotterdammer lijkt hier echter weinig van te
merken. Toch zijn de voordelen van het verblijf van buitenlandse kunstenaars in
Rotterdam niet minimaal. Het internationaal profileren van Rotterdam als cultuurstad, de
nieuwe impulsen die het geeft aan het culturele programma van de stad en de
verbetering van de kwaliteit voor het kunstvakonderwijs zijn enkele voorbeelden. De
kunstenaarsinitiatieven en kunstinstellingen die momenteel een actief a-i-r beleid voeren,
bekostigen dit doorgaans uit de reguliere begroting. Of deze spontane ontwikkeling in de
toekomst kan blijven voortbestaan zonder een beleid vanuit de overheid is de vraag. De
instellingen geven aan dat ze graag meer willen doen, maar dat de middelen daar
simpelweg voor ontbreken. De Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur heeft daarom in
haar advies voorgesteld om per jaar zo‟n € 300.000 uit te trekken voor de ondersteuning
en versterking van het Artist-in-Residence beleid.
Op 1 februari 2010 viel er bij de RRKC een brief op de mat met daarin een antwoord van
het College van B&W op het advies. Een zeer positief antwoord dat bijzonder snel volgde
op het advies van de RRKC. Het College schrijft daarin dat een gezond creatief klimaat
belangrijk is voor de ontwikkeling van Rotterdam. Op basis van de conclusies uit het
advies wil ze dan ook graag investeren in Artist-in-Residence. Het College maakt voor de
resterende cultuurplanperiode een bedrag vrij van € 445.000 voor het a-i-r beleid. Per
jaar is een bedrag beschikbaar van € 115.000 in 2010 en € 165.000 in 2011 en 2012.
Omdat de financiele ruimte beperkt is heeft het College prioriteiten moeten stellen met
betrekking tot welke aanbevelingen werden overgenomen en welke niet. Hoewel het
budget dus lager uitvalt dan het budget waar de RRKC in haar advies om heeft gevraagd,
is het nu toch mogelijk een begin te maken met het ontwikkelen van een beleid specifiek
gericht op het fenomeen a-i-r. De volgende logische vraag is wat er nu concreet gaat
10
gebeuren. Wat zijn de plannen van de kunstinstellingen? Het Centrum voor Beeldende
Kunst krijgt waarschijnlijk een adviserende rol in het geheel. Geldt dat ook voor de
instellingen buiten de beeldende kunst? Door het antwoord van het College van B&W is
er ruimte ontstaan voor een vervolgonderzoek.
Probleemanalyse
Halverwege februari 2010 zijn de instellingen die betrokken zijn geweest bij het advies
van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur op de hoogte gesteld van het feit dat
het College van B&W geld beschikbaar heeft gesteld voor de uitvoering van het Artist-in-
Residence beleid. In de maanden die daarop volgden zijn zij gestart met het maken van
plannen om de al in gang gezette a-i-r initiatieven verder te ontwikkelen of nieuwe
initiatieven uit te werken. Dit onderzoek richt zich op de ontwikkeling van a-i-r in
Rotterdam in de maanden februari tot mei 2010.
Onderzoeksdoel
Het in kaart brengen van de ontwikkelingen in de kunstsector van Rotterdam in de eerste
periode na het vrijkomen van financiële middelen ten behoeve van het Artist-in-
Residence beleid.
Onderzoeksvraag
Op welke manier brengen de door de RRKC geïnterviewde kunst- en cultuurinstellingen in
Rotterdam het Artist-in-Residence beleid in praktijk na de financiële impuls van het
College van B&W?
Deelvragen
Welke rol is er voor het Centrum voor Beeldende Kunst Rotterdam weggelegd bij de
opzet en uitvoering van het nieuwe a-i-r beleid? Omvat die rol ook de activiteiten die
buiten de beeldende kunst vallen?
Wat zijn de inhoudelijke plannen van het overkoepelende initiatief Rotterdam Artist in
Residence (RAiR)? Hoe wordt er door de organisatie ingespeeld op de zwaktes zoals het
college van B&W die in haar antwoord op het advies benoemt?
In hoeverre wordt er nu aandacht geschonken aan de maatschappelijke functie van de
(plannen voor) kunstprojecten waarbij Artist-in-Residence betrokken zijn/worden?
Enkele begrippen gedefinieerd
Artist-in-Residence
Bij Artist-in-Residence gaat het om een tijdelijk verblijf van een professional uit de
Rotterdamse culturele sector in het buitenland of vice versa met als doel het
maken van een creatief eindproduct, dat ter plekke ontstaat. Dit product is
daarmee direct gelieerd aan dat verblijf, een verblijf in het buitenland „for art‟s
sake‟. Daarbij worden condities aangeboden die creativiteit in de hand werken en
die wonen en werken goed mogelijk maken. Een voorwaarde is dat een a-i-r
gelieerd is aan een netwerk van kunstenaars of kunstinstellingen of plaatsvindt
binnen de context van een kunstinstelling. (RRKC, 2009, p. 5)
11
Kunst– en cultuurinstellingen
Instellingen die in het kader van het cultuurplan 2009-2012 een plaats hebben
verworven in de Culturele basisinfrastructuur en die opteren voor het thema
internationalisering. (….) Het betreft instellingen die specifieke activiteiten
vervullen die vallen onder de definitie van Artist-in-Residence. (RRKC, 2009, p.5-
6) Hiertoe worden ook de unieke Rotterdamse kunstenaarsinitiatieven gerekend
(voor een definitie daarvan zie hierna). Concreet zijn dit de volgende instellingen:
Centrum Beeldende Kunst
Concert- en Congresgebouw de Doelen
Dienst Kunst en Cultuur
Duende
Het Wilde Weten
Kunst & Complex
Scapino Ballet
Stichting B.a.d.
Stichting Nieuwe Ateliers Charlois
V2_ Institute for the Unstable Media
Witte de With
WORM
“Zwaktes zoals het college van B&W die in haar antwoord op het advies benoemt.”
In het advies van de RRKC komt naar voren dat de vijf kunstenaarsinitiatieven het
erover eens zijn dat RAiR geen dominante positie moet krijgen, maar voornamelijk
naast de bestaande activiteiten van de kunstenaarsinitiatieven moet bestaan. Het
college van B&W heeft aan de aanbeveling van de RRKC gehoor gegeven om voor
RAiR gelden te reserveren in het nieuwe beleid. In de reactie schrijft het college:
“De behoefte aan een actor die de organisatorische infrastructuur en de
zichbaarheid van a-i-r voor de hele sector bevorderd is ons duidelijk, evenals de
noodzaak tot het meer structureel ondersteunen van a-i-r activiteiten. Wij hebben
dan ook besloten RAiR tot en met mei 2012 financieel te ondersteunen. Verder
heeft RAiR zeker potentie om uit te groeien tot de gewenste actor, maar er
bestaat nog wel een aantal beperkingen: - er is vooral knowhow op het gebied
van beeldende kunst, - volgens uw advies heerst er verdeeldheid onder de
initiatiefnemers over de taken en opzet van RAiR en – het betreft hier een relatief
nieuwe organisatie waarvan het zakelijk vermogen nog onvoldoende is
aangetoond.” (College van Burgemeester en Wethouders, 2010)
Kunstenaarsinitiatieven
De unieke kunstenaarsinitiatieven in Rotterdam zijn ontstaan door jaargroepen
van kunstenaars, afkomstig van de Willem de Koning Academie, die in de jaren
‟80 en ‟90 op zoek gingen naar gemeenschappelijke atelier- en woonruimte. (….)
Naast hun voornaamste taken zoals het bieden van goedkope atelier-,
huisvesting- en expositieruimte aan kunstenaars, vaak afkomstig van
Rotterdamse opleidingen, zijn deze initiatieven van meet af aan bezig geweest
met het naar Rotterdam halen van buitenlandse collegakunstenaars, mede
gestimuleerd door de van bovenaf beschikbaar gekomen subsidies, zoals de
gastatelierregeling. (Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, 2009, pp. 17,18)
Onderzoeksmethode
De eerste woorden van het doel van dit onderzoek luiden: “Het in kaart brengen van..” Er
had net zo goed kunnen staan: “Een helder beeld verkrijgen van..” of “Een helder beeld
12
vormen/creëren”. Bij een onderzoeksproject zal echter altijd gebruik worden gemaakt
van een theorie. De vraag is of het hierbij gaat om het toetsen van een theorie
(hypothese) die voorafgaand aan het onderzoek is gevormd (deductie) of dat het gaat
om een theorie die gevormd wordt naar aanleiding van de verzamelde gegevens
(inductie). Omdat het in dit onderzoek gaat om “Het in kaart brengen van..” is er gebruik
gemaakt van de inductieve onderzoeksmethode.
Er zijn verschillende redenen waarom er in dit onderzoek gekozen is voor deze methode.
De context van het onderzoek speelt bij de inductieve methode een grote rol. Omdat dit
onderzoek een vervolgonderzoek is op het advies dat de RRKC heeft geschreven over het
Artist-in-Residence beleid, neemt dat advies een belangrijke plek in als de context van
dit onderzoek. In de tweede plaats gaat het bij dit onderzoek niet om het verzamelen van
kwantitatieve gegevens maar des te meer om de verzameling van kwalitatieve gegevens.
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om betekenissen die door woorden worden uitgedrukt en
niet om betekenissen die van getallen zijn afgeleid. In de derde plaats was het van
belang het onderzoek een flexibele structuur te geven zodat in de loop van het onderzoek
eventueel andere aspecten benadrukt kunnen worden.
Onderzoeksstrategie
Om een goed begrip te verkrijgen van de context waarin het onderzoek plaatsvindt, was
het nodig om het onderzoek te beginnen met een uitgebreide literatuurstudie. Naar
aanleiding van de informatie die uit de literatuurstudie afkomstig is, zijn er vragen
geformuleerd die doormiddel van semi-gestructureerde interviews werden gesteld bij de
kunst- en cultuurinstellingen die vermeld staan op pagina 10. Deze interviews zijn één op
één afgenomen. Op deze manier konden de vragen meer worden afgestemd op de
context van iedere individuele organisatie. Het vastleggen van deze interviews is gebeurd
doormiddel van een geluidsrecorder.
Het voordeel van deze kwalitatieve onderzoeksinterviews is dat ze de gelegenheid bieden
om de geïnterviewden hun antwoorden te laten uitleggen. Daarnaast kan het
persoonlijke contact van groot belang zijn wanneer het gaat om het beantwoorden van
de vragen. Wanneer het om persoonlijke of gevoelige informatie gaat, is een respondent
geneigd eerder te antwoorden aan iemand waar hij of zij persoonlijk contact mee heeft
dan aan een onbekende.
Kwaliteit van de verzamelde gegevens
Een nadeel van het persoonlijk afnemen van semigestructureerde interviews is dat de
interviewer eigen ideeën en een eigen referentiekader heeft en die onbewust door
opmerkingen, de toon of non-verbaal gedrag op de geïnterviewde over zou kunnen
brengen; oftewel interviewerbias. Andersom kan er ook sprake zijn van
respondentenbias. Een respondent kan wel bereid zijn om mee te werken aan een
interview maar essentiële gevoelige informatie niet willen of mogen geven. Hierdoor kan
een vertekend beeld ontstaan van de werkelijkheid. De vraag is in hoeverre dit gegeven
de betrouwbaarheid van het onderzoek aantast.
Een van de antwoorden op het probleem van betrouwbaarheid is dat het niet
noodzakelijkerwijs de bedoeling is dat de resultaten die afgeleid zijn door het
gebruik van niet-gestandaardiseerde onderzoeksmethoden herhaalbaar zijn,
omdat ze de werkelijkheid weerspiegelen op het moment dat ze zijn verzameld, in
een situatie die aan veranderdingen onderhevig kan zijn. (Marshall en Rossman,
1999, in Saunders, Lewis & Thornhill, 2004, p. 264)
De waarde van een niet-gestandaardiseerde methode ligt dus juist in de flexibiliteit die
gebruikt kan worden om de complexiteit van het onderwerp te onderzoeken. Met andere
woorden: het persoonlijk afnemen van semigestructureerde interviews is in het geval van
13
dit onderzoek eerder een meerwaarde omdat de situatie waarin ze worden afgenomen
over een bepaalde tijd weer heel anders zou kunnen zijn. Tjeu Strous, verstrekker van
deze onderzoeksopdracht merkt terrecht op dat er daarnaast sprake kan zijn van een
derde bias effect. Het zichzelf bevestigende effect. Er bestaat namelijk een mogelijkheid
dat de organisaties die geïnterviewd worden over wat ze nu concreet gedaan hebben of
willen gaan doen op het gebied van Artist-in-Residence, op dat moment nog niets
ondernomen hebben. Het is in dat geval zeer goed mogelijk dat ze na het interview wel
in actie komen en concrete plannen gaan maken. Dit zou gezien kunnen worden als een
vertekening van de onderzoeksresultaten. Het is echter wel een positieve vertekening
wanneer organisaties door het interview als het ware wakker geschud worden en in actie
komen.
Een nadeel van het persoonlijk afnemen van semigestructureerde interviews is dat het
een zeer tijdrovende klus is. Het maken van afspraken met de verschillende organisaties
die ook allemaal tijd moeten vrijmaken voor het interview, heeft veel tijd en geduld
gekost. Daarnaast werd er op deze manier een grote hoeveelheid informatie gegenereerd
die moeilijk te coderen was. Dat vereiste een zeer strakke planning en een eindeloos
geduld. Uiteindelijk heeft dit alles geresulteerd in een overzicht van ontwikkelingen op
het gebied van Artist-in-Residence beleid. Een beschrijving daarvan per instelling staat
beschreven in bijlage één. Op de eerstvolgende bladzijden bevinden zich de
hoofdstukken één en twee. Daarin wordt aan de hand van de literatuur het nodige
uiteengezet over de historie van de Rotterdamse Kunstsector en het fenomeen Artist-in-
Residence. In het derde hoofdstuk worden de deelvragen en de onderzoeksvraag
beantwoord aan de hand van de interviewverslagen uit bijlage 1. Daarachter bevinden
zich de conclusies en aanbevelingen. Tot slot is er ook een bibliografie toegevoegd waarin
alle gebruikte bronnen vermeldt worden. Het laatste gedeelte van deze scriptie bestaat
uit de bijlagen.
14
1. Historie van de Rotterdamse kunstsector
De Rotterdamse kunstsector is er eentje die, meer dan in andere plaatsen, is gevormd
door haar geschiedenis. Het bombardement dat het hart van Rotterdam tijdens de
Tweede Wereldoorlog in één klap wegvaagde, doodde niet alleen heel veel mensen. Het
maakte ook een einde aan het culturele leven in de stad. Uiteraard heeft Rotterdam het
er niet bij laten zitten. In dit hoofdstuk worden de ontwikkelingen in de kunstsector van
Rotterdam in haar historische context beschreven.
WO II
Op 14 mei 1940, als Nederland net vijf dagen in oorlog verkeert, wordt het oude hart van
Rotterdam door een bombardement volledig vernietigd. 80.000 Rotterdammers verliezen
hun woning en naar schatting 800 personen overleven het niet. Naast alle verwoeste
fabrieken, bedrijven, kerken en ziekenhuizen heeft ook het culturele leven van Rotterdam
ernstig te leiden. Gaemers (1996) schrijft echter dat hoewel er tijdens het
bombardement twee schouwburgen, twaalf bioscopen en tal van andere
uitgaansgelegenheden werden verwoest, men er niet vanuit moet gaan dat Rotterdam
vóór het bombardement een bloeiend en volledig kunstleven kende. In elk geval niet één
welke vergelijkbaar is met Amsterdam of Den Haag in die tijd. Deze conclusie betekent
niet dat Rotterdam niets te bieden had op het gebied van kunst en cultuur. Voor wat
betreft het toneel bijvoorbeeld; Tivoli aan de Coolsingel leidde tot het einde van de 18e
eeuw een bloeiend bestaan. Een eigen stadsgezelschap kreeg Rotterdam echter pas in
1860. 65 jaar later is dat Rotterdamsch Toneelgezelschap geheel verhuisd naar Den Haag
vanwege een noodzakelijke fusie.
In deze periode van oorlog werd het in het hele land steeds moeilijker voor kunstenaars
om hun vak te beoefenen. Alleen „Arische kunst‟ was nog toegestaan. Dit betekende dat
kunst van Joodse kunstenaars maar ook kubisme, modern toneel en jazz verboden
werden. De bezetter stelde vervolgens ook nog eens de Kultuurkamer in. Wie wilde
exposeren, publiceren of toneel-, muziek- of dansuitvoeringen wilde geven, moest zich
daarbij inschrijven, uiteraard alleen raszuivere ariërs.
Toen de bezetting door de Duitsers in Nederland nog in volle gang was, werd er door Ir.
W.G. Witteveen, directeur van de Dienst Stadsontwikkeling, in topsnelheid gewerkt aan
een plan voor de wederopbouw van de Rotterdamse binnenstad. Op 18 mei 1940 ontving
hij de opdracht voor het plan van de Burgemeester en Wethouders. Op 9 juni 1940 had
hij zijn eerste schetsplan klaar (Adrichem, 1987). Ze slaagden erin de bezetter te
overvallen met dit in grote lijnen uitgewerkte plan. Omdat het ook voor de bezetter
gunstig was om zo snel mogelijk met de wederopbouw te beginnen, werd er al snel
overgegaan tot de uitvoering van het plan. Veel verder dan de realisatie van 2100
noodwoningen is het echter niet gekomen. In juni 1942 werd door de bezetter een
bouwverbod aangekondigd vanwege schaarste van bouwmaterialen. Daar kwam nog bij
dat er steeds meer kritiek vanuit het zakenleven kwam op de werkwijze van Witteveen.
Hij had namelijk weinig oog voor de Nieuwe Zakelijke-architectuur, maar een grote
voorkeur voor traditionele bouwvormen. Men vreesde dat het bedrijfsleven in het plan
van Witteveen te weinig ruimte in het centrum zou krijgen. Op 1 januari 1944 diende
Witteveen zijn ontslag in.
De heer Ir. C. van Traa werd zijn opvolger. Zijn ontwerpplan, het stadsplan-1946, vormt
de basis van de wederopbouw van Rotterdam. In dat stadsplan blijft het plan van
Witteveen de basis vormen. Gaemers (1996) schrijft daarover dat het overbrengen van
de woonfunctie van de binnenstad naar de uitbreidingswijken het uitgangspunt was bij
beide plannen. De binnenstad zou een „city‟ moeten worden met winkels, kantoren en
banken. Over de plek die de kunsten moesten gaan innemen in een wereldstad als
15
Rotterdam werd minder goed nagedacht. Er werden op de tekeningen wel ruimten
overgelaten voor gebouwen van kunstinstellingen, maar de invulling daarvan werd een
beetje op zijn beloop gelaten. Andere zaken hadden op dat moment prioriteit. Dat wil
niet zeggen dat de visie die op landelijk niveau ten aanzien van cultuur bestond niet
langzaam begon te verschuiven.
Veranderende visie
Voor het einde van de jaren zestig was er van een goed doordacht kunstbeleid nog
weinig sprake. De algemene opvatting was dat de overheid zich niet bemoeide met
inmenging in de kunsten. De financiering daarvan was voornamelijk een zaak van de
liefhebbers en ondernemers. Dit blijkt onder andere uit het standpunt dat de
confessionelen in die tijd hadden: „Het waardeoordeel over kunst was voorbehouden aan
de afzonderlijke levensovertuigingen en geen zaak van de overheid; ook ten aanzien van
de kunsten gold soevereiniteit in eigen kring.‟ (Geamers, 1996, p. 8) De verzuiling
speelde een grote rol in deze opvatting over de kunsten. Na de oorlog werd het echter
steeds lastiger voor particulieren om de instandhouding en vernieuwing van de kunsten
te bewerkstelligen en is financiering vanuit de overheid onvermijdelijk geworden. Dit
betekende vanzelfsprekend dat de overheid zich ook met het aanbod van kunst en
cultuur ging bemoeien, hetgeen voor een dilemma zorgde. Na de oorlog waren zowel het
volk als de Nederlandse overheid het erover eens dat staatskunst in een democratie
onaanvaardbaar was. Aan de andere kant werd de visie dat kunst uitsluitend iets was
voor de bovenste laag van de bevolking langzaam ingeruild voor de visie dat
cultuurspreiding onder een bredere laag van de bevolking hielp het nationaal besef te
versterken en vervlakking tegen te gaan. Aan de ene kant was het dus nog steeds niet
gewenst dat de overheid zich inhoudelijk met de kunsten zou gaan bemoeien, maar voor
cultuurspreiding onder een bredere laag van de bevolking was financiering en sturing
vanuit de overheid wel noodzakelijk.
In het licht van deze tendens is het niet verwonderlijk dat de Rotterdamse Kunststichting
haar tijdens de oorlog gestaakte activiteiten weer op wilde pakken. Al voor de bevrijding
een feit was is daarover het volgende op papier gezet:
„De Kunststichting Rotterdam stelt zich ten doel het bevorderen van kunstuitingen,
het tot stand brengen van culturele gebouwen en het exploiteren daarvan, het
organiseren van tentoonstellingen, eventueel het exploiteren van een
Rotterdamsch orkest en toneelgezelschap en het verleenen van steun aan
kunstenaars in den ruimsten zin. Zij zal een afdeling zijn van een landelijke
organisatie. In haar zullen samenwerken gemeentelijke overheid, verenigingen die
zich het uitdragen van cultuur ten doel stellen en kunstenaarsorganisaties.‟
(Backx, 1945 in Gaemers, 1996, p.45)
Het bestuur van de stichting zou uit dertien personen bestaan: vier aangewezen door de
gemeenteraad, vier door het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap, vier
door de burgemeester van Rotterdam en een voorzitter die het bestuur zelf mag
benoemen. Er is een duidelijke band met het gemeentebestuur. Toch wordt de
Rotterdamse Kunststichting niet gezien als een onderdeel van de gemeente. Opvallend is
dat de overheid doormiddel van deze opzet wel voldoende invloed kan blijven uitoefenen
op de stichting. Slechts één derde van de te benoemen bestuurleden wordt aangewezen
op basis van een voordracht vanuit de kunstinstellingen en kunstenaars (de vier die door
de burgemeester worden benoemd). Deze insteek zorgt ervoor dat een deel van het
dilemma tussen inhoudelijke keuzes en financiering wordt weggenomen. De Rotterdamse
Kunststichting vormt dus een soort brug tussen de leden met een voorliefde voor kunst
en de veranderende opvatting over de rol van de overheid in het kunstbeleid. Wanneer
de Rotterdamse Kunststichting in het najaar van 1945 van start gaat, moet het werk
verricht worden in moeilijke omstandigheden.
16
Grote sprong in de tijd
Ruim twintig jaar later, halverwege de jaren ‟60, is spreiding van kunst nog meer het
onderwerp geworden in het Rotterdamse kunstbeleid. Ze volgt daarmee de landelijke
tendens waarbij welzijn en maatschappelijke betrokkenheid de nadruk hebben gekregen
binnen de kunstpolitiek. Rotterdam wil dat kunst en cultuur toegankelijk worden gemaakt
voor de gehele bevolking. Een concreet voorbeeld daarvan is de educatieve programma‟s
op scholen die de mogelijkheden om met kunst in aanraking te komen moeten vergroten.
Dit vindt plaats met op de achtergrond een Nederland dat in rap tempo aan het
veranderen is. Televisie, telefoon en auto zijn voor steeds meer Nederlanders realiteit
geworden. Door de media wordt de burger steeds mondiger. Dit is een proces dat zich in
de jaren ‟70 nog meer zal voortzetten. Met de stakingen, demonstraties, acties en
bezettingen die plaatsvinden omdat de burger vernieuwing en democratisering wil,
ontstaat er in Rotterdam steeds meer onvrede over het uiterlijk dat de binnenstad heeft
gekregen. Het is een verzameling van kantoren geworden waar de Rotterdammer alleen
maar lijkt te komen om te werken. De uitgaansgelegenheden liggen te veel verspreid en
het aantal cafés is op een paar handen te tellen.
Tussen de jaren ‟70 en ‟80 is de economische voorspoed die Nederland doormaakt ook
goed te merken in de Rotterdamse kunstsector. In het cultuurbeleid is veel aandacht
voor de maatschappelijke functie van kunsten en de opvatting is dat de culturele
activiteiten in de wijken gestimuleerd moeten worden. Dat er aan de binnenstad nog veel
aandacht besteedt moet worden, blijft ook nu een belangrijk punt. De voorspoed is
tevens bij de kunststichting goed merkbaar. In 10 jaar tijd is ze uitgegroeid van een
kantoortje met een handvol medewerkers naar een bedrijf met zeventig werknemers en
een budget van bijna tien miljoen gulden (Geamers, 1996). Nog voor de jaren ‟80 goed
en wel zijn aangebroken, staan er echter grote veranderingen op stapel. Het gaat steeds
minder goed met de economie en bezuinigingen plus de opvatting vanuit het ministerie
dat het kunstbeleid in de drie grote steden niet uitsluitend de verantwoordelijkheid moet
zijn van het eigen gemeentebestuur, zorgen voor oplaaiende discussies. Er wordt een
nieuwe nota „Kunstbeleid in Rotterdam‟ geschreven. De sociologische opvatting die daarin
naar voren komt is dat een rechtvaardige maatschappelijke orde de hoofddoelstelling van
het nieuwe cultuurbeleid moet worden. Hoewel maatschappelijke betrokkenheid zeer
belangrijk wordt gevonden, gaat dit de kunstinstellingen echter te ver.
In het begin van de jaren ‟80 verkeert Nederland in een economische crisis. Dat zorgt er
voor dat de onsamenhangende structuur die tot dan toe in het beleidsveld van de
kunstsector van Rotterdam heerst, zal moeten worden opgenomen in het welzijnsbeleid.
Op deze manier kan er een meer volwaardig beleidsterrein onstaan. Dit blijkt echter een
zeer lastige klus te zijn die veel tijd zal vergen. Hoewel het budget voor kunst en cultuur
nog steeds maar een fractie is van de totale overheidsuitgaven, zijn er in het begin van
de jaren tachtig ongeveer vijftienhonderd mensen werkzaam in de Rotterdamse
kunstsector en wordt er ruim honderdmiljoen gulden aan de kunsten besteed door de
gemeente Rotterdam (Geamers, 1996).
Met het overgaan van de jaren ‟80 in de jaren „90 breekt er ook een nieuwe visie op het
cultuurbeleid aan. Speerpunten die nu aan de orde komen, zijn toegepaste kunsten,
festivals en het internationale karakter van de stad. De opvatting dat kunst voornamelijk
de ontplooiing van de burger moet bewerkstelligen, verschuift langzaam naar de
opvatting dat kunst een bijdrage moet leveren aan de kwaliteit van de stad als geheel.
Het gemeentebestuur moet er echter nog steeds voor zorgen dat kunst toegankelijk is
voor alle inwoners. Ze wordt zich ervan bewust dat een bloeiende kunstsector kan
bijdragen aan de promotie van de stad en daardoor zorgt voor economische groei.
Rotterdam heeft in de loop der jaren een sterk internationaal karakter ontwikkeld. Niet
alleen door de haven en de industrie maar ook daar haar internationale bevolking. Het
beleid richt zich daarom vanaf nu op integratie van de allochtone bevolking. Tenslotte
vergroot omgang met kunst de individuele vrijheid, de onafhankelijkheid van geest en
17
geeft het mogelijkheden om te komen tot een bredere meningsvorming, zo luid de
opvatting in die tijd. Dat deze opvatting de komende jaren steeds sterker wordt, klinkt
door in de verschillende nota‟s en beleidsplannen vanaf de jaren ‟90.
Multicultureel kunstbeleid
In 1997 bracht de Rotterdamse Kunststichting de nota Multicultureel Kunstbeleid uit.
Vanaf 1998 koos Rotterdam voor een stedelijk multicultureel kunstbeleid. De kunstsector
is toen gevraagd de vijftien aanbevelingen uit de nota te operationaliseren. Vijf jaar later
is onder de titel „Kleur bekennen‟ dit muliculturele kunstbeleid geëvalueerd door de RKS
(Rotterdamse Kunststichting, 2003). Ook de Stedelijke Adviescommissie Multiculturele
Stad (SAMS) heeft in 2002 onder de titel „De scheppende vraag‟ een advies uitgebracht
over het multiculturele kunst- en cultuurbeleid in Rotterdam (Stedelijke Adviescommissie
Multiculturele Stad, 2003). Waar de RKS zich in haar evaluatie voornamelijk heeft gericht
op de gesubsidieerde instellingen heeft SAMS ervoor gekozen om met mensen te spreken
die niet tot de (structureel) gesubsidieerde kunstsector behoren. SAMS is namelijk van
mening dat in het gemeentelijke beleid en in de discussie over de mate van diversiteit in
het kunst- en cultuuraanbod de focus te beperkt gericht is op de grote, gesubsidieerde
kunstinstellingen. Ze is van mening dat elk initiatief, hoe groot of klein ook, waardevol is
voor de diversiteit in de kunstsector. Omdat de meeste initiatieven dicht bij de burger
ontstaan, of zelfs voortkomen uit de groep die zelf de vraag heeft, verdienen ze
ondersteuning. SAMS noemt dit de humuslaag: initiatieven op het gebied van kunst en
cultuur die op verschillende plekken in de stad ontstaan en die daardoor dicht bij de
vraag staan. De conclusie luid dat het gemeentelijke kunst- en cultuurbeleid meer
aandacht dient te hebben voor de activiteiten die buiten de gevestigede kunstsector
plaatsvinden.
Ook in de conclusie van de evaluatie „Kleur bekennen‟ van de RKS komt naar voren dat
vooral de kleinere kunstinstellingen ervoor gezorgd hebben dat het totale publieksbereik
van de kunstsector verbreed is. De maatschappelijke betrokkenheid staat juist bij de
kleinere instellingen hoog in het vaandel. Daarnaast vraagt de RKS zich in haar conclusie
af wat er nu verstaan wordt onder multicultureel of divers beleid. Instellingen hanteren
vaak verschillende definities van een beleid dat eigenlijk diversiteitsbeleid zou moeten
heten. Dat diversiteitsbeleid heeft door de Rotterdamse bevolkingssamenstelling
overigens wel een multicultureel karakter. En daar ligt volgens de RKS precies de kracht
van de kunst- en cultuursector van Rotterdam omdat deze een afspiegeling zou moeten
zijn van de bevolkingssamenstelling.
RKS wordt RRKC
Vanaf de 21e eeuw treden er grote veranderingen aan voor de Rotterdamse
Kunststichting. Al bij een reorganisatie in 1995-1996 wordt de productietaak opgeheven.
De evenementen en festivals die de RKS organiseerde werden verzelfstandigd of aan
andere instellingen overgedragen. Vanaf januari 1997 zijn de hoofdtaken subsidieren,
adviseren (gevraagd en ongevraagd) en het organiseren van debatten. (Gemeentearchief
Rotterdam) Wanneer in 2002 Leefbaar Rotterdam zijn plek inneemt in de gemeenteraad
zorgt dat opnieuw voor grote veranderingen en reorganisatie. Op 7 juni 2005 wordt in de
vergadering van het college van Burgemeester en Wethouders de Rotterdamse Raad voor
Kunst en Cultuur als adviescollege van de gemeente Rotterdam ingesteld. Op dat
moment is de subsidietaak van de Rotterdamse Kunststichting al overgedragen aan de
dienst Kunst en Cultuur van de gemeente Rotterdam, die in het laatste gedeelte van
2004 is opgericht. De Rotterdamse Kunststichting houdt op te bestaan in haar huidige
vorm, maar blijft de Raad ondersteunen bij haar werkzaamheden in de vorm van een
bureau. De medewerkers van dit bureau zijn in dienst van de Rotterdamse Kunststichting
18
en deze stichting wordt gesubsidieerd door de gemeente Rotterdam. Het bureau van de
RRKC bestaat op dit moment uit de afdelingen advies, debat en het bedrijfsbureau.
(Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur)
Cultuurplan 2009-2012
In de Uitgangspuntennota Cultuurbeleid 2009-2012 presenteert het gemeentebestuur
zijn visie op kunst en cultuur in Rotterdam voor de komende jaren en geeft aan welke
beleidsaccenten daarbij van belang zijn. De nota heeft als titel “In verbeelding van
elkaar, samen het toneel van stad zijn”, een dichtregel van de WoordDansers. (Dienst
Kunst en Cultuur) Speerpunten die in de nota worden genoemd zijn: cultuurparticipatie,
cultuur en school en internationalisering. Het onderwerp cultuurparticipatie ligt in het
verlengde van het collegeprogramma 2006-2010 waarin „meedoen‟ het centrale thema
was. Ook in die periode is het onderwerp echter niet zomaar uit de lucht komen vallen.
Zoals uit de voorgaande alinea‟s blijkt, is maatschappelijke participatie in de afgelopen
decennia steeds meer verbonden met de begrippen kunst en cultuur. Ook voor de
huidige periode, 2009-2012, is er een programma cultuurbereik opgezet. De titel, die
tegelijkertijd het hoofddoel van het programma is, luidt: Meer Rotterdammers doen
mee(r) aan cultuur. Het programma richt zich op verdere versterking van cultuureducatie
door bijvoorbeeld het verankeren van cultuureducatie in het onderwijs. De inzet richt zich
daarbij in de eerste plaats op wijken en deelgemeenten die op dit moment de zwakste
sociale, economische en culturele positie hebben. Het uitganspunt voor het merendeel
van de programmaonderdelen is dat deze in de komende vier jaar verankerd raken in de
uitvoerende culturele organisaties. Wanneer ze worden opgenomen in de reguliere
werkzaamheden hebben ze een grotere kans van slagen om na 2012 zonder
ondersteuning vanuit het programma voortgezet te worden. (Gemeente Rotterdam,
2008)
In de uitgangspuntennota wordt het doel gesteld dat het kosmopolitische karakter van
Rotterdam in de periode 2009-2012 sterker tot uitdrukkig zal komen in het cultuurbeleid.
De gemeente schrijft daarover in haar nota: “Binnen het programma internationalisering
willen wij middelen beschikbaar stellen voor met name middelgrote en kleinere culturele
instellingen om internationale coproducties, uitwisselingen en residenties tot stand te
brengen”. (Gemeente Rotterdam, 2007, p. 26) Naast het programma cultuurbereik is er
ook een programma internationalisering 2009-2012 opgezet. Een programma dat in de
eerste plaats bedoeld is om de artistieke ontwikkeling van de Rotterdamse kunstsector te
bevorderen, de culturele basis-infrastructuur te versterken en het cultureel aanbod te
verbreden en beter zichtbaar te maken. (Gemeente Rotterdam) Het programma kent een
vijftal programma onderdelen waarvan Artist-in-Residence de laatste is. De gemeente
Rotterdam schrijft daarover dat ze het belangrijk vindt te investeren in het creatieve
vermogen van de stad. Ze wil investeren in de internationale kunstgemeenschap in
Rotterdam en die beter zichbaar maken en steviger inbedden in de culturele
infrastructuur. Ook wordt de adviesaanvraag aan de RRKC over artist-in-residence beleid
benoemd. Daaruit is het advies „Here, there and everywhere‟ ontstaan.
Tot slot
Terugblikkend op de periode vanaf de Tweede Wereldoorlog tot nu kan gesteld worden
dat de Rotterdamse kunstsector zich behoorlijk ontwikkeld heeft. Vijftig jaar geleden was
er nog weinig sprake van een beleid op het gebied van kunst. Toch is het een goede zaak
dat er wel beleid bestaat op het gebied van kunst en cultuur en dat het voortdurend in
ontwikkeling is. Zonder dat zou er veel minder mogelijk zijn dan nu het geval is. Dat
geldt ook voor een Artist-in-Residence beleid. In het volgende hoofdstuk wordt het
fenomeen Artist-in-Residence nader onder de loep genomen. Ook de kunstenaars-
initiatieven en het initiatief RAiR zullen worden toegelicht.
19
2. Artist-in-Residence
Het is een bijzonder Rotterdams fenomeen. Maar was is het nu eigenlijk? Wanneer kan
iets Artist-in-Residence genoemd worden? Hoe is het ontstaan en wat is de rol van de
kunstenaarsinitiatieven daarin? Wat voor initiatief is RAiR? In dit hoofdstuk zullen er
antwoorden gegeven worden op al deze vragen.
“Too often, artist-in-residence programmes still operate as exotic islands where the
guests are primarily focused on themselves and other guests. If a consistent policy were
to appear, if we were better able to tune the various residency models in the city in to
each other, and if we were able to enlarge our financial means, then it would be possible
to break through that isolation, to work on increasing our visibility and on reaching a
broader public”. Dat zegt Karin Trenkel van gaststudio Duende in de publicatie „A new
look at guest studio‟s‟. (Trans Artists, 2007, p. 6)
Door het advies van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur en het vrijkomen van
financiële middelen voor het fenomeen Artist-in-Residence is het nu mogelijk de wensen
van Karin Trenkel, en vele anderen met haar, in praktijk te brengen. Alvorens te starten
met het onderzoek naar de ontwikkelingen op het gebied van a-i-r is het goed om eerst
een aantal antwoorden te vinden op bovengenoemde vragen.
Definitie
Trans Artists is een landelijke onafhankelijke stichting die kunstenaars uit alle disciplines
informeert over internationale a-i-r programma‟s. Op haar internetsite wordt de vraag
wat er onder Artist-in-Residence wordt verstaan beantwoord met: „Artist-in-residence
programs and other residency opportunities allow artists to stay and work elsewhere 'for
art's sake'. They offer conditions that are conducive to creativity and they provide for
working facilities, ready to be used by individual artists‟ (Trans Artists). In het geval van
dit onderzoek wordt echter de definitie gebruikt uit het advies „Here, there and
everywhere‟. Deze definitie is opgesteld door de Wethouder van Participatie, Cultuur en
Milieu bij de adviesaanvraag aan de RRKC.
Bij Artist-in-Residence gaat het om een tijdelijk verblijf van een professional uit de
Rotterdamse culturele sector in het buitenland of vice versa met als doel het
maken van een creatief eindproduct, dat ter plekke ontstaat. Dit product is
daarmee direct gelieerd aan dat verblijf, een verblijf in het buitenland „for art‟s
sake‟. Daarbij worden condities aangeboden die creativiteit in de hand werken en
die wonen en werken goed mogelijk maken. Een voorwaarde is dat een a-i-r
gelieerd is aan een netwerk van kunstenaars of kunstinstellingen of plaatsvindt
binnen de context van een kunstinstelling. (Rotterdamse Raad voor Kunst en
Cultuur, 2009, p. 5)
De wethouder vindt het effect dat een a-i-r op de omgeving heeft minstens zo belangrijk
als het effect dat het verblijf voor de kunstenaar zelf heeft. Hoewel dit een definitie is
waarin behoorlijk wat verschillende aspecten van a-i-r benoemd worden, blijkt er in de
praktijk een grote variatie te zijn aan manieren waarop een Artist-in-Residence wordt
ingevuld. Bij een tijdelijk verblijf kan het bijvoorbeeld gaan om twee weken, maar ook
om een jaar. Bij een creatief eindproduct kan het gaan om het gebruik van één
kunstdiscipline, maar het zou ook kunnen gaan om een overlapping van verschillende
kunstdisciplines. Soms worden er door de organisatie of gaststudio waar de a-i-r verblijft
voorwaarden gesteld zoals het tentoonstellen van het eindproduct tijdens een expositie.
Dat is echter lang niet altijd het geval. (Trans Artists)
20
Geschiedenis van Artist-in-Residence
De oorsprong van Artist-in-Residence is waarschijnlijk te vinden in het feit dat een grote
groep kunstenaars altijd de behoefte heeft gehad om rond te trekken en nieuwe ideeën
te vormen. Op die manier konden ze inspiratie opdoen bij collega-kunstenaars in het
buitenland. Tegelijkertijd konden ze hun netwerk uitbreiden en hun markt vergroten. Aan
het einde van de negentiende eeuw begonnen Europese kunstenaars internationale
kunstenaarskolonies te vormen die dan vaak gezamenlijk op het platteland of in een
vissersdorpje verbleven. Op deze manier probeerden ze met elkaar hun artistieke ideeën
vorm te geven. Daarnaast waren er in die tijd rijke industriëlen en nobele families die
hun kasteel of buitenhuis beschikbaar stelden aan jong talent. Rond 1960 en 1970 kreeg
het fenomeen een nieuwe impuls. Er werden niet alleen op het platteland nieuwe Artist-
in-Residence programma‟s opgezet, maar ook de grote steden bleven dit keer niet
achter. Het sociaal-maatschappelijke aspect van de residenties ging een grotere rol
spelen en zo kwam het dat gaststudio‟s in heel Europa gingen fungeren als platvorm voor
politieke en sociale verandering (Trans Artists). In de jaren ‟90 was het wederom tijd
voor een golf van vernieuwing. Het fenomeen Artist-in-Residence verspreidde zich nu
vanuit de westerse samenleving over de hele wereld. Er ontstond een enorme diversiteit
van manieren waarop aan residencies werd vorm gegeven. Aanbieders van gaststudio‟s
zijn zichzelf vanaf die tijd steeds meer gaan profileren als intermediair tussen hun
internationale gasten en de lokale netwerken van kunstenaars. Op deze manier zijn ze
een onmisbare schakel geworden tussen de lokale kunstsector en de wereldwijde
kunstwereld (Sohier, 2005).
Kunstenaarsinitiatieven
De ontwikkeling van Artist-in-Residence in Nederland is vrij uniek in vergelijking met
omliggende landen. Het is zelfs uniek voor Rotterdam in vergelijking met andere grote
steden in Nederland. In de jaren ‟80 en ‟90 ontstaan daar namelijk de kunstenaars-
initiatieven. In die periode leven veel kunstenaars met een opleiding in de beeldende
kunst noodgedwongen van een uitkering. Goedkope woon- en werkruimte is daarom van
groot belang. Omdat in diezelfde tijd de havenindustrie van Rotterdam steeds meer naar
het westen verschoof, stonden er veel bedrijfspanden leeg. Dat waren vruchtbare
omstandigheden waarin hele groepen afgestudeerde kunstenaars als collectief op zoek
gingen naar gezamelijke woon- en werkruimte. Deze vonden ze in de leegstaande
panden die ze kraakten en opknapten. De Rotterdamse gemeente kon dit initiatief alleen
maar toejuichen omdat er iets gedaan werd aan de leegstand en tegelijkertijd iets van
een cultuurprofiel werd opgebouwd. Zo is Rotterdam ineens weer populair onder de
kunstenaars die zich in die periode graag in Rotterdam willen vestigen. (Rotterdamse
Raad voor Kunst en Cultuur, 2009, p. 17)
Tegenwoordig zijn er kunstenaarsinitiatieven te vinden door het hele land. Een
belangrijke functie die ze vervullen is die van gastatelier, ontstaan uit de behoefte om
kunstenaars gastvrijheid en permanente faciliteiten voor een tijdelijk verblijf tijdens de
productie van hun werk aan te bieden. Het betreft vaak kunstenaars uit Nederland, maar
ook internationale kunstenaars maken gebruik van deze gaststudio‟s. Op deze manier
vervullen de gaststudio‟s in Nederland dus een belangrijke taak op het gebied van Artist-
in-Residence. Hoewel er tegenwoordig ook gaststudio‟s zijn die op zichzelf staan, is het
grootste gedeelte wel gekoppeld aan een kunstenaarsinitiatief. Zo hebben de vijf
grootste kunstenaarsinitiatieven van Rotterdam (Duende, Kaus Australis, Stichting
B.a.d., Het Wilde Weten en Kunst & Complex) allemaal plaats voor één of meerdere
gasten in de vorm van Artist-in-Residence. Die gaststudio‟s zijn belangrijk voor de
kunstenaars-initiatieven omdat ze het mogelijk maken het lokale met het internationale
te verbinden, het netwerk van de kunstenaars uit te breiden en dynamiek te geven aan
de kunstenaarsinitiatieven. (Sohier, 2005)
21
Iets wat alle kunstenaarsinitiatieven en gaststudio‟s in Nederland gemeen hebben, is dat
ze zo verschillend zijn. Ze hebben allemaal hun eigen geschiedenis, hun eigen manier
van werken, hun eigen idealen en hun eigen kwaliteiten. De kunstenaarsinitiatieven in
Rotterdam zijn daarin geen uitzondering. Waarin ze wel verschillen van een groot aantal
initiatieven in de rest van Nederland is dat ze bottum-up vanuit de dagelijkse praktijk zijn
ontstaan (Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, 2009, p. 17). Dat betekent dat ze
vanuit een behoefte zijn ontstaan en dat er niet van bovenaf op aangestuurd is. Het
spontane hoeft niet per definitie een positieve eigenschap te zijn, zo bewijst het artikel
„Artists, Go Home!‟ waarin Mariëtte Dölle, programmaleider van TENT., zich zeer kritisch
uitlaat over de Rotterdamse kunstenaarsinitiatieven. Een van de kwetsbare punten ervan
is de houding van de overheid. “De gemeente Rotterdam omarmt het Artist-in-Residence
fenomeen, maar geeft beperkte financiële ondersteuning”, zo schrijft Dölle. Kunstenaars
zetten zich veelal op vrijwillige basis in voor „hun‟ gastateliers en komen rond van een
beperkt budget. Zo‟n goedkoop alternatief voor dure tentoonstellingsruimten komt de
gemeente wel goed uit. Het gevolg is dat er vaak een eigen bijdrage moet worden
gevraagd van de gasten waardoor er alleen maar een bepaald type kunstenaar naar
Rotterdam komt.
Niet alleen op de overheid maar ook op de gastateliers zelf heeft Dölle kritiek. De
artistieke programma‟s zijn te veel een „vrijplaats voor onderzoek‟ en „proces‟. Op het
gebied van presentatie worden nauwelijks eisen gesteld. Alles blijft open en wordt
daardoor afhankelijk van de kunstenaar. Wanneer een kunstenaar zich tijdens zijn
residencie wil opsluiten in zijn atelier, is dat gewoon mogelijk. Aan het verwerken van
grote thema‟s als geschiedenis, politiek of maatschappelijke kwesties kan simpelweg
voorbijgegaan worden. Dat zorgt er alleen maar voor dat de kunst en de kunstenaars in
Rotterdam onzichtbaar blijven. Dölle vindt het belangrijk dat een kunstenaar dicht op de
huid zit van het publiek, dat hij actief is, en dat hij zichtbaar is. De vele community arts
projecten bewijzen dat een kunstenaar helemaal niet per se tijdelijk in een andere
omgeving moeten verblijven om vernieuwend, plaatsgebonden werk te maken dat van
waarde is voor de maatschappij. (Dölle, 2007)
In het advies „Here, there, and everywhere‟ reageren de kunstenaarsinitiatieven op dit
artikel van Dölle. Zij vinden het onterecht dat wordt gesteld dat ze zich van hun
verantwoordelijkheden onttrekken voor wat betreft presentatie en zichtbaarheid van de
residencies. Er zijn wel degelijk regelmatig presentaties en die trekken zeker ook
bezoekers. Daarnaast staat het begrip „vrijplaats‟ juist voor een waardevolle ruimte. Een
ruimte die nu voortdurend onder vuur ligt en liefst zo snel mogelijk moeten worden
opgevuld om risico‟s te mijden. Dat is iets wat de kunstenaarsinitiatieven nu juist niet
willen. Al in 2005 laten ze zien dat ze hun verantwoordelijkheden serieus nemen door
met het plan te komen voor het instellen van Bureau Buitenland (BB). Op deze manier
konden een aantal activiteiten op het gebied van a-i-r gebundeld worden. Hoewel het
nooit tot een uitvoering zal komen, worden er op dat moment een aantal mogelijke taken
genoemd die nu bij het opzetten van Rotterdam Artist in Residence (RAiR) weer een rol
spelen.
Geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving (BKV)
Een belangrijke bron van inkomsten voor de beeldende kunstsector van Rotterdam en
dus ook voor de kunstenaarsinitiatieven, was de Geldstroom Beeldende Kunst en
Vormgeving die per 1 januari 2009 is komen te vervallen. Dit BKV geld, afkomstig van de
rijksoverheid, werd aan meerdere grote steden uitgekeerd. Voor Rotterdam betrof het
een bedrag van 2,1 miljoen euro, dat beschikbaar werd gesteld aan zes
kunstinstellingen. Als aanvulling op het cultuurplanbudget kon dit geld worden ingezet
om activiteiten op het gebied van beeldende kunst en vormgeving uit te voeren. De
geldstroom was niet bedoeld voor ondersteuning van individuele kunstenaars en
22
vormgevers. Na het vervallen van de BKV regeling is deze omgezet van een aparte
geldstroom naar een onderdeel van de jaarlijkse uitkering van het Gemeentefonds. Het
budget van 2,1 miljoen euro per jaar is daarbij hetzelfde gebleven. Wel is op
beleidsniveau het één en ander gewijzigd. Doordat er veel minder algemene
doelstellingen worden verbonden aan de nieuwe regeling heeft de gemeente meer
vrijheid om het geld te verdelen. 2009 is een overgangsjaar geweest waarin de
Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur de BKV geldstroom heeft geëvalueerd. Ze was
daarin positief over de mate waarin instellingen de afsgeproken productie voor de jaren
2005 tot en met 2008 hebben gehaald. Ook heeft de Raad een voorstel gedaan voor de
invulling van de nieuwe regeling. (Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, 2009)
Rotterdam Artists in Residence (RAiR)
In 2008 wordt RAiR opgericht door de kunstenaarsinitiatieven Duende, Stichitng B.A.D.,
Het Wilde Weten, Kaus Autralis en Kunst & Complex om gezamenlijk artist talks,
debatten en tentoonstellingen te organiseren. RAiR heeft als doel te functioneren als
contactpunt voor gastkunstenaars, gastateliers en aan hen verwante organisaties in
Nederland en daarbuiten (RAiR). Inmiddels heeft RAiR al twee evenementen met succes
georganiseerd, namelijk RAiR#1 en RAiR#2. Beide tentoonstellingen waarin het werk van
de Artists-in-Residence centraal staat. RAiR#1 vond plaats in februari 2009 en trok zo‟n
700 bezoekers. Veel meer dan er normaalgesproken in een jaar naar de afzonderlijk
georganiseerde exposities komen. RAiR#2 vond plaats van 27 tot en met 29 november
2009 en bestond uit een kunstsafari langs de 16 gastateliers die de vijf
kunstenaarsinitiatieven gezamenlijk bezitten. Gedurende het weekend was er een breed
programma met tentoonstellingen, performances, artist talks, workshops, diners en
feesten op vijf verschillende locaties.
In het advies van de RRKC komt naar voren dat de vijf initiatieven het erover eens zijn
dat RAiR geen dominante positie moet krijgen, maar voornamelijk naast de bestaande
activiteiten van de kunstenaarsinitiatieven moet bestaan. Het college van B&W heeft aan
de aanbeveling van de RRKC gehoor gegeven om voor RAiR gelden te reserveren in het
nieuwe beleid. In de reactie schrijft het college: “De behoefte aan een actor die de
organisatorische infrastructuur en de zichtbaarheid van a-i-r voor de hele sector
bevordert is ons duidelijk, evenals de noodzaak tot het meer structureel ondersteunen
van a-i-r activiteiten. Wij hebben dan ook besloten RAiR tot en met mei 2012 financieel
te ondersteunen. Verder heeft RAiR zeker potentie om uit te groeien tot de gewenste
actor, maar er bestaat nog wel een aantal beperkingen: - er is vooral knowhow op het
gebied van beeldende kunst, - volgens uw advies heerst er verdeeldheid onder de
initiatiefnemers over de taken en opzet van RAiR en – het betreft hier een relatief nieuwe
organisatie waarvan het zakelijk vermogen nog onvoldoende is aangetoond.” (College
van Burgemeester en Wethouders, 2010)
In het volgende hoofdstuk zal blijken dat RAiR een grote rol speelt bij het tot uitvoer
brengen van het nieuwe Artist-in-Residence beleid. De opzet en uitvoering van RAiR ligt
voornamelijk in handen van de kunstenaarsinitiatieven. Ook zal blijken dat Artist-in-
Residence niet alleen bij de kunstenaarsinitiatieven een grote rol speelt. Ook bij een
groot aantal kunstinstellingen uit de overige kunstdisciplines is het fenomeen a-i-r
prominent aanwezig. Het is een bevestiging van wat er in het advies van de RRKC naar
voren komt. De informatie die in het volgende hoofdstuk staat beschreven is verkregen
doormiddel van interviews met de kunstinstellingen.
23
3. Weerslag van de interviews
Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag en deelvragen zijn 10 instellingen
bereid gevonden om mee te werken aan een interview. Het betreft hier zowel instellingen
binnen de beeldende kunst als instellingen elders in de kunstsector van Rotterdam. Ook
is er een gesprek geweest met drs. Leonie de Wit, beleidsadviseur bij de Dienst Kunst en
Cultuur van de Gemeente Rotterdam. Alle instellingen zijn eerder in gesprek geweest
met Tjeu Strous, hoofd advies van de RRKC, ten behoeve van het advies „Here, there and
everywhere‟, al zijn niet altijd dezelfde personen geïnterviewd. De verslagen van de
interviews zijn terug te vinden in de bijlagen. Ook is daar een lijst met geinterviewde
personen en instellingen aan toegevoegd.
Aan de hand van de interviews en de gesprekken met de kunst- en cultuurinstellingen
kan er een antwoord worden gegeven op de deelvragen en de onderzoeksvraag. Om in
het stramien van de Rotterdamse beeldende kunstsector te blijven zal dat bottum up
gebeuren. Eerst zal een antwoord worden gegeven op de laatste deelvraag waarna er
naar boven gewerkt kan worden. Tot slot zal er een antwoord worden gegeven op de
onderzoeksvraag.
Beantwoording deelvragen
In hoeverre wordt er nu aandacht geschonken aan de maatschappelijke functie van de
(plannen voor) kunstprojecten waarbij Artist-in-Residence betrokken zijn/worden?
Dat kunst(projecten) van Artist-in-Residencies ook een maatschappelijke functie, doel of
relevantie zouden moeten hebben is voor de meeste instellingen alles behalve
vanzelfsprekend. Er zijn echter twee uitzonderingen die eruit springen, namelijk Scapino
ballet en De Doelen. Beiden voeren ze projecten uit die zich heel specifiek richten op
educatie doormiddel van projecten voor verschillende lagen van de maatschappij. Bij
beide organisaties is het een belangrijke pijler van hun beleid. Opvallend is dat het
allebei organisaties zijn op het vlak van podiumkunst.
In de beeldende kunstsector wordt er bijna tegenovergesteld naar dit onderwerp
gekeken. Voor de kunstenaarsinitiatieven Duende en Kunst & Complex en voor Witte de
With geldt dat er absoluut geen voorwaarden worden gesteld aan de maatschappelijke
relevantie van kunstprojecten. Wanneer een kunstenaar er echter zelf voor kiest om een
maatschappelijk kunstproject uit te voeren is dat geen probleem. Toch wordt er meer
waarde gehecht aan de vrijheid van a-i-r‟s om zich tijdens hun residencie volledig op hun
werk te kunnen concentreren. Het contact dat kunstenaars onderling hebben en de
omgeving en sfeer van de stad worden gezien als belangrijkere waarden van a-i-r. Ook
bij kunstenaarsinitiatief Het Wilde Weten worden geen harde eisen gesteld aan de
maatschappelijke relevantie van kunstprojecten. Het wordt echter wel gewaardeerd
wanneer een a-i-r ervoor kiest iets met de stad te doen. Dat komt ook terug in het
aanvraagformulier dat ze voor a-i-r‟s hanteren. Echter ook bij het Wilde Weten wordt de
mening gedeeld dat een a-i-r zich gedurende zijn residencie moet kunnen “opsluiten in
zijn atelier” wanneer hij daar behoefte aan heeft.
Zowel bij WORM als bij V2_ staat op de eerste plaats dat het bij een kunstdiscipline toch
voornamelijk om de kunst moet gaan. Beiden stellen geen concrete eisen aan de
maatschappelijke relevantie van kunstprojecten. Bij V2_ wordt de maatschappelijke
impact van kunst en technologie eerder als vanzelfsprekend gezien. WORM vindt het
vooral van een maatschappelijk belang voor Rotterdam dat er doormiddel van Artist-in-
Resindece interessante figuren in de stad rondlopen.
24
Er kan geconcludeerd worden dat er zeker aandacht is voor de maatschappelijke
relevantie van Artist-in-Residence projecten, al is het wel minimaal. Dat bevestigt het
gedeelte over „outcome‟ uit de conclusie van het advies „Here, there and everywhere‟.
“Enigszins chargerend gezegd is de houding van menig kunstenaar ten aanzien van a-i-r
nog steeds: Don‟t ask what I can do for the country but what the country can do for me.
De vraag naar het rendement van a-i-r voor de omgeving wordt vanuit die optiek door
menigeen nog steeds als tamelijk incorrect ervaren.” (Rotterdamse Raad voor Kunst en
Cultuur, 2009, p. 35) Of de beeldende kunstsector gemakkelijk een voorbeeld zou
kunnen nemen aan instellingen als Scapino ballet en De Doelen is misschien nog maar de
vraag. Neil Wallace, hoofd programmering bij De Doelen, merkt op dat het voor de
beeldende kunst wellicht veel moeilijker is dan voor de podiumkunst om het hele proces
meer zichtbaar te maken voor de maatschappij. Hij doelt hier in het geval van de
podiumkunst op het proces van voorbereiding dat plaatsvindt in aanloop naar de
uitvoering van een concert, dans- of theatervoorstelling e.d. Toch is het zeker niet
onmogelijk, gezien het gegeven dat bijna elke geïnterviewde instelling wel een voorbeeld
kon noemen van een project uit het (recente) verleden waarbij een a-i-r zich bezighield
met de maatschappelijke relevantie ervan.
Wat zijn de inhoudelijke plannen van het overkoepelende initiatief Rotterdam Artist in
Residence (RAiR)?
Over RAiR is tijdens de interviews veel gesproken. Voor de beeldende kunstsector is dit
dan ook de grootste verandering naar aanleiding van het a-i-r advies. Voor de
instellingen uit de overige kunstdisciplines geldt dat niet, omdat RAiR zich in haar
opstartfase voornamelijk zal richten op de beeldende kunstsector. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat RAiR bij de overige kunstdisciplines nog weinig „leeft‟ of zelfs bijna
onbekend is. Zo wist Wallace van De Doelen wel van het bestaan van RAiR, maar had hij
geen idee wat de huidige status is. Zowel bij De Doelen als bij Scapino wordt de mening
gedeeld dat RAiR een goed initiatief is en een positief effect zal hebben op het a-i-r
klimaat in Rotterdam. WORM is van mening dat daar nog weinig over gezegd kan
worden.
In de beeldende kunstsector zijn vrijwel alle geïnterviewde instellingen erg enthousiast
over de opzet van RAiR en de nieuwe impuls die het nu krijgt. Elke instelling heeft wel
ideeën over hoe RAiR qua opzet en programma zal moeten gaan functioneren. Zo wordt
de aanstelling van een coördinator door allen genoemd. Die coördinator zal voornamelijk
de basis van de organisatiestructuur moeten aanbrengen. Daarnaast worden taken
genoemd als het organiseren van een aantal tentoonstellingen per jaar, genereren van
extra budget, schakel zijn tussen RAiR, de stad en beleidsmakers en actuele informatie
via een website uitwisselen. De kunstenaarsinitiatieven vinden het belangrijk dat RAiR
het netwerk sterker maakt en de ki‟s beter zichtbaar maakt. RAiR moet er voor zorgen
dat de communicatie en de samenwerking tussen de ki‟s onderling beter verloopt doordat
het a-i-r fenomeen nu vanuit een centraal punt kan worden gestimuleerd en
ondersteund.
Ten tijde van dit onderzoek bevindt RAiR zich voorlopig nog in de opstartfase. Concreet
heeft er een eerste overleg plaatsgevonden tussen de ki‟s en de Dienst Kunst en Cultuur.
Daarin is met elkaar gebrainstormd over de opbouw van de organisatie en het
programma. Ook is er nagedacht over een profiel van de mogelijke coördinator.
Momenteel zijn de ki‟s bezig met het schrijven van een voorzet die moet worden
aangeleverd bij de dKC. Het volledige plan moet rond de zomer bij het College van B&W
binnen zijn.
25
Hoe wordt er door de organisatie ingespeeld op de zwaktes zoals het college van B&W die
in haar antwoord op het advies benoemd?
Één van de beperkingen die in de Collegereactie worden genoemd gaat erover dat er
volgens het advies „Here, there and everywhere‟ verdeeldheid bestaat onder de
initiatiefnemers over de taken en opzet van RAiR. Ove Lucas van Centrum Beeldende
Kunst geeft aan dat de samenwerking binnen RAiR in de praktijk tot problemen kan
leiden in verband met identiteiten en de te volgen koers. Wanneer daar op een goede
manier mee wordt omgegaan, zullen die verschillen de organisatie alleen maar krachtiger
maken. Het gaat erom dat er afspraken worden gemaakt en daar mogen best verschillen
in zitten. Bij Het Wilde Weten wordt die mening gedeeld. Zij zien de authenticiteit van de
ki‟s juist als een kwaliteit, maar vinden het belangrijk dat de kwaliteiten van de
verschillende ki‟s als eenheid in RAiR naar buiten worden gebracht. Volgens Duende heeft
het er vooral mee te maken dat er nog veel onbekendheid is over RAiR bij de mensen
binnen de ki‟s die niet direct met RAiR te maken hebben. Wanneer de plannen rondom
RAiR in eigen kring meer onder de aandacht worden gebracht, zal het wantrouwen
richting RAiR afnemen. Verschuren van Stichting NAC maakt zich daar zorgen over en
vindt het nog te vroeg om goed te kunnen zien wat RAiR kan betekenen voor de
Rotterdamse samenleving.
Een ander punt dat wordt genoemd in de Collegereactie is dat RAiR een relatief nieuwe
organisatie is waarvan het zakelijk vermogen nog onvoldoende is aangetoond. Hierover
zegt Lucas dat RAiR vooral betrekking heeft op programmering en dat het beleidsniveau
ergens anders moet liggen. Het gaat hier namelijk niet over een ambtelijke organisatie.
Sommige zaken moeten daarom niet bij RAiR worden neergelegd. Daarnaast stelt het
College dat er in RAiR voornamelijk kennis op het gebied van beeldende kunst is.
Daarover zeggen de ki‟s dat zich in de eerste periode voornamelijk willen richten op
beeldende kunst. Wanneer dat deel is opgezet, kan er gekeken worden naar eventuele
crossovers met andere kunstdisciplines. Bij de beantwoording van de volgende deelvraag
zal hierop verder worden ingegaan.
Welke rol is er voor het Centrum voor Beeldende Kunst Rotterdam weggelegd bij de
opzet en uitvoering van het nieuwe a-i-r beleid? Omvat die rol ook de activiteiten die
buiten de beeldende kunst vallen?
Rondom de activiteiten van RAiR buiten de beeldende kunst en de rol van Ove Lucas van
CBK bestaan nog wat onduidelijkheden. Lucas zal een rol gaan vervullen in
samenwerking met RAiR. Hoe die rol er precies uit zal zien is voor hem nog niet duidelijk.
Wat zeker niet de bedoeling zal zijn, is dat hij politieagent moet spelen. Daarnaast heeft
hij aangegeven dat zijn rol waarschijnlijk alleen betrekking zal hebben op de beeldende
kunst. Hij vindt het niet passend als RAiR zich ook op andere kunstdisciplines zou richten
omdat er op dat gebied geen kennis en ervaring is. Bij de kunstenaarsinitiatieven
Duende, Het Wilde Weten en Kunst & Complex staan ze wel open voor zo‟n
samenwerking. Echter pas na een aanloopperoide waarin RAiR zichzelf kan definiëren.
Daarnaast vinden zij dat het initiatief voor een samenwerking voornamelijk bij de andere
kunstdisciplines moet liggen. Het zal dus eigenlijk bottum up moeten ontstaan zoals dat
in de beeldende kunstsector van Rotterdam ook het geval is. Kamiel Verschuren van
Stichting NAC is echter van mening dat het BKV-geld niet gebruikt zou moeten worden
voor Artist-in-Residencies buiten de beeldende kunst, daar wordt a-i-r immers al
gefinancierd binnen het bestaande budget. Wanneer het fenomeen a-i-r breder
getrokken wordt, moet dat niet ten koste gaan van de beeldende kunstsector.
Leonie de Wit van de Dienst Kunst en Cultuur verduidelijkt dat de rol van het CBK in de
persoon van Ove Lucas een adviserende rol betreft. Vanwege het feit dat RAiR nog een
vrij jonge organisatie is met voornamelijk kennis op het gebied van beeldende kunst zal
het CBK samen met de dKC als klankbord gaan fungeren voor RAiR. Daar zal in overleg
met RAiR nog een derde persoon/instelling worden bijgezocht. Doormiddel van deze
26
structuur kan RAiR voldoende worden ondersteund bij de opzet en organisatie. Daarnaast
zal de samenwerking met de andere kunstsectoren voornamelijk plaatsvinden in de pijler
van haar programma. RAiR zal geen coördinerende taak krijgen voor de overige
kunstdisciplines.
Beantwoording onderzoeksvraag
Op welke manier brengen de door de RRKC geïnterviewde cultuurinstellingen in
Rotterdam het Artist-in-Residence beleid in praktijk na de financiële impuls van het
College van B&W?
Lezers van deze scriptie zouden kunnen concluderen dat er zeer veel gebeurd is op het
gebied van a-i-r sinds het verschijnen van het advies van de RRKC. Dat is ook zonder
meer het geval. Het is echter wellicht niet meteen zichtbaar voor alle betrokken partijen.
Daarnaast staat het Artist-in-Redidence beleid nog in de kinderschoenen en zal er nog
veel werk verricht moeten worden. Het is zeker waar dat dit onderzoek kort volgt op de
reactie van het College van B&W in februari 2010. Om die reden waren er een aantal
instellingen welke ten behoeve van het eerste onderzoek van de RRKC zijn geïnterviewd,
maar nu niet wilden meewerken. Het is ongetwijfeld zo dat er meer geschreven had
kunnen worden over de vorderingen rondom a-i-r wanneer dit onderzoek een jaar later
had plaatsgevonden. Belangrijker is echter dat dit onderzoek reeds in kaart brengt wat er
op korte termijn (achter de schermen) gebeurd is op het gebied van Artist-in-Residence
sinds het verschijnen van het advies „Here, there and everywhere‟.
Zoals in de conclusie van het advies „Here, there and everywhere‟ beschreven staat, kent
Rotterdam een levendig a-i-r klimaat. Niet alleen in de beeldende sector maar zeker ook
bij de overige kunstdisciplines. Dat is iets wat ook in dit onderzoek weer duidelijk naar
voren komt. Wat daarbij opvalt, is een tweedeling. De verschillen in de toepassing van a-
i-r in de beeldende kunstsector en de overige kunstsectoren wordt door vrijwel alle
geïnterviewde instellingen benoemd. Het gaat hier dan voornamelijk over de manier
waarop het gefinancierd wordt. Bij de overige kunstdisciplines wordt het voornamelijk
bekostigd vanuit de reguliere gelden en de cultuurplansubsidies. In het geval van de
kunstenaarsinitiatieven ligt dat anders. Leonie de Wit van Dienst Kunst en Cultuur heeft
daarover tijdens een interview ten behoeve van dit onderzoek het volgende gezegd:
“Ik denk dat het verschil zit in het feit dat de kunstenaarsinitiatieven bestaan uit
professionele kunstenaars. De situatie van professionele kunstenaars is de
afgelopen 20 jaar erg veranderd. Zij zijn van gesubsidieerde kunstenaars tot
volwaardige creatieve ondernemers geworden. Dat wordt ook van ze verwacht,
omdat allerlei subsidiemogelijkheden zijn komen te vervallen. Uit die ki‟s is een
zeer bijzonder netwerk van a-i-r ontstaan, omdat kunstenaars daar ook de
gelegenheid voor hadden. Zij hoefden niet per se als ondernemer hun opdrachten
te zoeken om te kunnen leven als professional. Daarom is het nodig dat er nu een
vergoeding tegenovergesteld wordt. Wanneer dat niet gebeurd is a-i-r één van de
eerste dingen die zal verdwijnen. Er moet immers geld verdiend worden en a-i-r
levert niets op. De kunstinstellingen uit de overige kunstdisciplines krijgen
cultuurplansubsidie om hun mensen van te betalen. Die kunnen dus gewoon
salarissen uitbetalen en hun medewerkers de opdracht geven om bijvoorbeeld een
a-i-r project op te zetten. Kunstenaars kunnen dat niet. Ze verdienen er niet aan
en worden door de overheid niet meer gesubsidieerd voor hun werk. Ze zijn veel
te druk bezig met hun eigen opdrachten en hun eigen werk.”
Het is dus niet verwonderlijk dat er bij de overige kunstdisciplines nog weinig concrete
veranderingen hebben plaatsgevonden op het gebied van a-i-r. Het heeft immers al een
vaste plaats in hun beleid. Dat ze het belangrijk vinden is daarom geen vraag meer. Een
aantal instellingen breiden hun plannen op het gebied van a-i-r graag uit wanneer er
27
meer budget beschikbaar komt; onder andere De Doelen, Witte de With en V2_. V2_
heeft die plannen niet naar aanleiding van het advies, deze plannen bestonden al langer.
Zo zou V2_ graag een meer structurele samenwerking met andere vergelijkbare
inernationale instellingen opzetten. Ze wil wel graag onderzoeken hoe dat in het nieuwe
Artist-in-Residence beleid past. Andere instellingen, zoals WORM en Scapino, verwachten
dat het advies op korte termijn geen nieuwe plannen in hun organisatie teweeg zal
brengen. Ze zullen hun huidige beleid op het gebied van a-i-r continueren. Wel geven ze
aan dat het voor hen alleen maar prettig is wanneer het nieuwe a-i-r beleid van
Rotterdam aansluit bij het beleid dat ze zelf voeren.
Zoals bij de beantwoording van de deelvragen al naar voren kwam, zijn de
ontwikkelingen naar aanleiding van het advies bij de beeldende kunstsector wat
prominenter aanwezig. Er wordt door de kunstenaarsinitiatieven hard gewerkt aan de
opzet van RAiR. Dat uit zich in deze eerste periode voornamelijk in samenkomen en
afspraken maken over de opzet van RAiR. In de nabije toekomst zal er een concreet plan
worden geschreven en aan het College van B&W worden aangeboden. Ook zullen er
voorstellen gedaan worden voor een mogelijke coördinator. Aan de hand van
sollicitatiegesprekken kan er vervolgens een geschikte coördinator gekozen worden. Hij
zal dan op korte termijn in samenwerking met de kunstenaarsinitiatieven het plan voor
RAiR ten uitvoering brengen. Naast de vorderingen rondom RAiR is er nu ook het
verruimde budget bij de dKC waar de kunstenaarsinitiatieven seizoenssubsidie op mogen
aanvragen voor reguliere beeldende kunstprojecten.
28
Conclusies en aanbevelingen
Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de kunstsector van Rotterdam
is wakker geschud wanneer het over Artist-in-Residence gaat. Als onderdeel van het
Programma Internationalisering dat de gemeente Rotterdam heeft opgezet, is er door de
RRKC een advies geschreven dat iets heeft losgemaakt in de sector. Hoewel het a-i-r
fenomeen al een langere tijd zijn plaats had in Rotterdam kan er nu door het beleid een
nieuwe impuls aan worden gegeven. Achter de schermen en op gemeentelijk niveau is
veel werk verricht om tot dit punt te komen. Het is nu aan de gemeente en de
kunstsector van Rotterdam om het fenomeen Artist-in-Residence meer zichtbaar te
maken voor de stad. Daarbij is het belangrijk dat duidelijk is voor alle disciplines in de
kunstsector wat het beleid voor hen specifiek betekent. De tweedeling tussen de
beeldende kunstsector en de overige kunstsectoren zal in de praktijk blijven bestaan.
Gezien de verschillen in historie, opzet, werkwijze, doelen en financiering van de
verschillende kunstsectoren is het logisch dat ze beiden andere behoeften hebben. Het is
belangrijk dat het beleid daar dan ook voldoende rekening mee houd.
Er is aandacht voor de maatschappelijke relevantie van Artist-in-Residence
projecten, maar voornamelijk bij de beeldende kunstsector is nog voldoende
ruimte voor verbetering. Het is daarom nodig dat er meer aangestuurd wordt op
a-i-r projecten die ook een functie hebben voor de maatschappelijke omgeving.
De kunstenaarsinitiatieven zouden het voorbeeld van kunstenaarsinitiatief Het
Wilde Weten kunnen volgen door in hun selectieprocedure meer de nadruk te
leggen op de beweegredenen van de a-i-r voor het uitvoeren van een bepaald
project. Ze kunnen daarbij hun voorkeur uitspreken voor projecten waar ook een
maatschappelijke relevantie mee gemoeid is.
Het enthousiastme bij de kunstenaarsinitiatieven voor de opzet van RAiR is groot.
Er bestaat echter nog steeds verdeeldheid over de taken en opzet onder de
initiatiefnemers. Het is van groot belang dat de kunstenaarsinitiatieven een plan
aanleveren bij de dKC waar zij allen achter staan. Goed overleg en sturing vanuit
de ervaringsdeskundigen op het gebied van organisatie en beleid (Centrum
Beeldende Kunst en Dienst Kunst en Cultuur) is daarbij noodzakelijk.
Er is sprake van een tweedeling tussen de beeldende kunstsector en de overige
kunstsectoren op het gebied van Artist-in-Residence. Er bestaan verschillen op het
gebied van toepassing, maar ook op het gebied van financiering. Doormiddel van
het nieuwe Artist-in-Residence beleid kan het fenomeen a-i-r in de kunstsectoren
meer gelijk getrokken worden. Dat hoeft echter niet te betekenen dat de
kunstinstellingen hun identiteit verliezen. Het is daarom belangrijk dat de bottum
up structuur zo veel mogelijk behouden blijft.
Het beleid zou kunnen bewerkstelligen dat er in de toekomst meer wordt
samengewerkt tussen de beeldende kunstsector en de overige kunstdisciplines.
RAiR kan daarvoor als middel worden ingezet. De meeste kunstenaarsinitiatieven
staan open voor een samenwerking op termijn. De ervaringsdeskundigen die als
klankbord voor RAiR fungeren, zitten daarover echter nog niet op één lijn. Het
CBK, de dKC en de kunstenaarsinitiatieven zullen daarover met elkaar in gesprek
moeten.
Het is niet voor alle kunstinstellingen duidelijk hoe de geldstromen met betrekking
tot Artist-in-Residence lopen. Een goed inzicht in deze geldstromen zal
onduidelijkheden voor de kunstsector minimaliseren.
29
Nawoord
Achteraf is het makkelijk praten. Dat wordt nogal eens gezegd. Terugkijkend op een
proces kun je je afvragen waarom je sommige dingen op een bepaalde manier hebt
gedaan. Het had misschien veel praktischer geweest om het op een andere manier te
doen. Maar als je dat vooraf al had geweten dan had je er waarschijnlijk niks van
geleerd. Achteraf is het dus wel makkelijk praten, maar het leerproces begint al bij de
start.
Dat deze scriptie voor mij een leerproces is geweest kan ik alleen maar beamen.
Uiteraard heb ik tijdens mijn studie CMV wel eens geoefend met het doen van onderzoek.
En tijdens mijn stage heb ik geproefd aan de magie van het schrijven van een beleid. Het
“serieuze werk” had ik echter nog niet gedaan. Zo‟n eerste interview met een zakelijk
leider uit het werkveld is dan ook best spannend. Uiteindelijk ben ik erg tevreden over
het eindresultaat van deze scriptie. Door dit onderzoek had ik het voorrecht om bij
verschillende kunst- en cultuurinstellingen een kijkje over de drempel en achter de
schremen te nemen. Ik heb gemerkt dat veel mensen in deze sector erg begaan zijn met
hun werk en ze willen je dan ook graag iets vertellen of laten zien van wat hen bezig
houdt.
Voor mij heeft dit onderzoek bevestigd dat ik graag in de kunst- en cultuursector zou
willen werken. Of dat in de functie van beleidsmedewerker is, daar ben ik nog niet uit. Ik
heb inmiddels besloten hierna nog twee jaar door te studeren en een masteropleiding
Kunst- en Cultuurwetenschappen te volgen. Ik ben benieuwd waar dat me gaat brengen.
30
Bibliografie
Boeken:
Adrichem, J. v. (1987). Beeldende kunst en kunstbeleid Rotterdam 1945-1985.
Rotterdam: Museum Boymans-van Beuningen: Gemeentedrukkerij Rotterdam.
Geamers, A. (1996). Achter de schermen van de kunst. Rotterdamse Kunststichting
1945-1995. Uitgeverij de Hef publishers.
Saunders, M., Lewis., P & Thornhill, A. (2004). Methoden en technieken van onderzoek.
(3e ed.) Amsterdam: Pearson Education Benelux, Amsterdam voor de Nederlandstalige
editie.
Rapporten/artikelen:
College van Burgemeester en Wethouders. (2010). Reactie op het advies "Here, there
and everywhere". Gemeente Rotterdam.
Dölle, M. (2007, december 1). Artists, Go Home! Nieuw zicht op gastateliers , p. 16.
Gemeente Rotterdam. (2007). In verbeelding van elkaar samen het toneel van de stad
zijn. Uitganspunten voor het cultuurbeleid 2009-2012. Rotterdam: Auteur.
Gemeente Rotterdam. (2008). Meer Rotterdammers doen mee(r) aan cultuur. Het
Rotterdamse Programma Cultuurbereik 2009-2012. Rotterdam: Auteur.
Gemeente Rotterdam. Programma Internationalisering 2009-2012. Rotterdam: Auteur.
Rotterdamse Kunststichting. (2003). Kleur bekennen. Evaluatie multicultureel kunstbeleid
1997-2002. Rotterdam: Auteur.
Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur. (2009). Evaluatie Geldstroom Beeldende Kunst
en Vormgeving. Rotterdam: Auteur.
Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur. (2009). Here, there and everywhere - advies
over artist-in-recidence beleid in Rotterdam. Rotterdam: Auteur.
Sohier, H. e. (2005). Trans Artists Around Guest Studios 2005. Amsterdam: Trans
Artists.
Stedelijke Adviescommissie Multiculturele Stad. (2003). De scheppende vraag - een
advies over kunst en cultuur in Rotterdam. Rotterdam: Auteur.
Websites:
Dienst Kunst en Cultuur. (sd). Cultuurplan 2009-1012. Opgeroepen op mei 18, 2010, van
Dienst Kunst en Cultuur: http://www.dKC.rotterdam.nl/smartsite735005.dws
Gemeentearchief Rotterdam. (sd). Rotterdamse Kunststichting. Opgeroepen op mei 22,
2010, van http://www.archieven.nl/pls/m/zk2.inv?p_q=56059162
RAiR. (sd). Opgeroepen op mei 2, 2010, van RAiR: http://www.rair.nl/cms/
Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur. (sd). Jaarverslag 2005. Opgeroepen op mei
22, 2010, van http://www.rrkc.nl/uploads/279.pdf
31
Trans Artists. (2007, november/december). A new look at guest studios - The
Netherlands/Flanders . Opgeroepen op maart 23, 2010, van www.transartists.nl:
http://www.transartists.nl/documents/gueststudios.nl.b.pdf
Trans Artists. (sd). About Air. Opgeroepen op mei 17, 2010, van Trans Artists:
http://www.transartists.com/about/aboutair.html
Trans Artists. (sd). About us. Opgeroepen op maart 23, 2010, van
http://www.transartists.nl/about/index.html
Trans Artists. (sd). Artist-in-Residence History. Opgeroepen op maart 28, 2010, van
http://www.transartists.nl/articles/artist_in_residence_history.84.html
32
Bijlage 1: Verslagen van de interviews
B 1.1 Dienst Kunst en Cultuur
Het maken van kunst- en cultuurbeleid
De dKC is de uitvoerende beleidsdienst van het college van B&W. Daarnaast heeft de dKC
een adviserende functie. Zij adviseert het college op het gebied van kunst- en
cultuurbeleid. De Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur is geen onderdeel van het
gemeentelijk apparaat en wordt geacht onafhankelijk te adviseren. Omdat het belangrijk
is dat de subsidies worden verstrekt aan de hand van kwalitatief inhoudelijke kennis
adviseert de RRKC gericht op de inhoud van kunst- en cultuurbeleid. De dKC richt zich
meer op het bedrijfsmatige en financiële aspect. Wanneer de RRKC een advies uitbrengt,
kunnen meestal niet alle aanbevelingen worden overgenomen. Dat heeft meestal te
maken met budget, maar soms ook met andere beleidsoverwegingen. De RRKC mag
echter adviseren wat vanuit haar perspectief juist is. Aan het college is vervolgens de
taak om een keuze te maken welke aanbevelingen uit zo‟n advies worden overgenomen
en welke niet. Die keuzes worden beargumenteerd in een collegereactie. Vervolgens
gaan de partijen die erbij betrokken zijn aan de slag met de uitvoering. Voor een groot
deel betekent het dat de dKC daarmee als uitvoerende beleidsdienst van het college aan
de slag gaat. Het kan ook betekenen dat instellingen in de stad een uitvoeringsopdracht
krijgen.
De achtergrond van het advies
Naar aanleiding van het advies van de RRKC is er geconstateerd dat er inderdaad buiten
de beeldende kunst een aantal interessante projecten gaande zijn op het gebied van
Artist-in-Residence. De vraag van het college aan de RRKC was om een schets te maken
van het Artist-in-Residence landschap in Rotterdam op dit moment. De instellingen die in
het advies naar voren komen zijn al een tijd bezig met het fenomeen a-i-r. Het is dan
ook niet zo dat er nu van bovenaf bepaald gaat worden dat instellingen iets moeten gaan
uitvoeren dat zij niet relevant achten voor hun culturele praktijk. Voor de beeldende
kunstsector geldt dat het college, op basis van het advies de RRKC, het voorts belangrijk
vindt dat er veel beter zichtbaar wordt gemaakt wat er op het gebied van a-i-r gebeurt.
Daarnaast betekent het dat er ook voor buiten de beeldende kunstsector een regeling zal
worden opgetuigd. Deze regeling moet nog worden uitgeschreven, maar de nadruk
daarvan zal liggen op marketing, communicatie, publieke tentoonstellingen en
activiteiten. De instellingen die vanuit hun reguliere praktijk al bezig zijn met a-i-r
kunnen straks dus wat meer geld krijgen om die a-i-r projecten beter zichtbaar te
maken.
Vorderingen RAiR
De kunstenaarsinitiatieven die bij RAiR betrokken zijn, zijn in deze eerste periode
voornamelijk in overleg over de opzet van RAiR. Het is nu aan hen om een voorzet te
maken voor de opbouw van de organisatie en het programma. Recent is daarover een
oriënterend gesprek geweest tussen de ki‟s en de dKC. Binnenkort zullen de ki‟s een
eerste voorzet op papier moeten aanleveren bij de dKC. Het College wil rond de zomer
een plan hebben op basis waarvan ze subsidie kan overmaken.
Ook wordt er nagedacht over de mogelijke coördinator van RAiR. Dat gebeurt zeer
zorgvuldig. Er wordt eerst nagedacht over een profiel van die persoon. Zo wordt er niet
meteen gedacht aan specifieke personen, maar eerst aan functies en taken. De dKC
denkt daar ook over mee. De ki‟s doen een voorzet en de dKC kijkt vervolgens of er nog
zaken zijn vanuit de stad die belangrijk zijn voor die functiebeschrijving. Vervolgens moet
er een longlist worden opgesteld van personen die aan dat profiel voldoen, waaruit
gesprekken kunnen volgen. Waarschijnlijk wordt er een soort sollicitatiecommissie
opgetuigd.
33
Omdat RAiR nog zo‟n jong en nieuw initiatief is en bestaat uit verschillende fragmenten
heeft het College in haar reactie aangegeven dat er een soort klankbord moet komen.
Deze zal bestaan uit mensen uit de kunstsector die veel ervaring hebben met het runnen
van zo‟n organisatie en het aanvragen van subsidies e.d. Ove Lucas van het CBK wil daar
paraat voor staan, samen met de dKC. Het betreft hier zeker geen regiefunctie en hij zal
ook niet verantwoordelijk worden voor het reilen en zeilen van RAiR. Wel mag RAiR te
allen tijde aankloppen voor advies. In overleg met RAiR wil de dKC daar nog iemand bij
zoeken. RAiR heeft echter wel de opdracht gekregen om in haar programmering te kijken
naar wat er eventueel kan worden georganiseerd in samenwerking met de andere
kunstinstellingen. Dat betekent niet dat RAiR de hele Rotterdamse kunstsector van a-i-r‟s
moet gaan voorzien. Het gaat hier niet over de coördinerende taak, maar over de
programmering. De taak van de coördinator blijft dus beperkt tot de beeldende
kunstsector. Hij zal wel kunnen kijken of de tentoonstellingen of artist talks e.d.
gekoppeld kunnen worden aan iets dat buiten de beeldende kunst gebeurd.
B 1.2 Kunstenaarsinitiatief Duende
Bij Duende wordt Artist-in-Residence in eerste plaats gezien als een kunstenaarsbelang,
een belang op individueel niveau. Het is een uitwisseling van ideeën, zowel praktisch als
theoretisch, die gaat over hoe de situatie in Rotterdam is en wat de verschillen zijn met
de situatie in het land van herkomst. Het gaat erom wat mensen van elkaar kunnen
leren. De internationale kunstenaar ontmoet mensen in Rotterdam die, als ze daar
belang bij hebben, wellicht ook bij de kunstaar op bezoek kunnen. Op die manier
ontstaat er een beweging tussen Rotterdam en andere internationale steden. Bij Duende
wordt het als een structureel belang gezien dat een a-i-r drie maanden tot maximaal een
jaar in Rotterdam verblijft. Zo wordt er steeds weer met een frisse blik naar de stad
gekeken. Daarnaast wordt men door de dynamiek van de bezoekende kunstenaars
gedwongen om steeds opnieuw naar de eigen stad te blijven kijken.
Duende bezit 40 “vaste ateliers” en drie ateliers voor Artist-in-Residencies. Wanneer een
Artist-in-Residence naar Duende komt, wordt er aan het begin van zijn of haar periode
altijd gevraagd of de a-i-r zich wil voorstellen aan de kunstenaars die vast bij Duende
zitten. Wanneer een a-i-r eenmaal een tijdje bij Duende verblijft, wordt er een
presentatiemoment georganiseerd waar de kunstenaar kan laten zien wat hij of zij
gedaan heeft. Zo‟n moment is er 1 keer in de drie maanden. Ook heeft Duende dit jaar
voor het eerst een uitwisseling opgestart met Praag. In juli, augustus en september gaat
er iemand naar Praag en komt er ook iemand vanuit Praag naar Rotterdam. Het is nog
een pilot waarbij in de eerste plaats iemand uit eigen kring is voorgesteld, maar als het
gecontinueerd wordt, kunnen kunstenaars uit heel Rotterdam zich daarvoor aanmelden.
Dat kunst een maatschappelijk doel moet dienen wordt bij Duende zeker niet verplicht
gesteld voor Artists-in-Residencies. Kunstenaars zijn niet specifiek bezig met projecten in
de wijk, dat hangt van de kunstenaar zelf af. Wanneer hij of zij zich volledig in zijn atelier
wil opsluiten is dat geen probleem. Volgens Duende is kunst eerder iets wat met de sfeer
van de stad te maken heeft. Met vraagstukken als bezetting van ruimte, zowel fysiek als
mentaal; kan kunst bestaan, is er ruimte voor zaken die geen omschreven doel dienen?
Het feit dat er een doel aan kunst wordt gekoppeld, zorgt er voor dat kunstenaars
ambassadeurs worden van Rotterdam en dat de kunstenaars-initiatieven kennis vanuit
het buitenland naar Rotterdam halen.
Veranderingen op het gebied van a-i-r zijn er bij Duende al langer dan sinds het
verschijnen van het advies van de RRKC. Al in 2006 is er een rapport uitgebracht door de
kunstenaarsinitiatieven zelf om de situatie op het gebied van a-i-r in kaart te brengen.
Sinds RAiR in augustus 2008 is opgezet, zijn de ki‟s steeds meer naar elkaar
toegeschoven. In het begin waren het vooral een aantal vaste mensen bij de ki‟s die zich
bezig hielden met RAiR, maar nu het praktisch meer vorm gaat krijgen en omdat er nu
ook belang is bij de gemeente, is de belangstelling weer wat verhoogd. Daarmee groeit
34
ook het aantal vragen en moet er dus meer uitgelegd worden. Aan de ene kant versnelt
het proces rondom RAiR nu omdat er meer draagvlak ontstaat, maar aan de andere kant
vertraagt het omdat het draagvlak nú moet ontstaan.
Specifiek op het gebied van RAiR zijn er nu wel een aantal veranderingen gaande. Er
moet een goed werkende organisatie worden opgebouwd die niet te groot mag worden.
Het is de bedoeling dat er een curator/coördinator wordt aangesteld die de rode draad
waarborgt. De mensen van de kunstenaarsinitiatieven hebben het te druk met hun eigen
werk om RAiR in goede banen te leiden. Wanneer er een evenement wordt georganiseerd
zoals RAiR#1 en RAiR#2 komt er veel energie los, maar wanneer dat is afgesloten gaat
iedereen weer verder met zijn eigen werkzaamheden. Dat is jammer omdat er dan veel
structuur verloren gaat en alles de volgende keer weer helemaal opnieuw geactiveerd
moet worden. Het is daarom belangrijk dat er iemand komt die daarvoor wordt
aangesteld en alle tijd kan steken in RAiR. Taken die daarbij aan de orde kunnen komen
zijn het zoeken naar andere geldbronnen en het aanbrengen van structuur. De lijnen
tussen de ki‟s onderling, de ki‟s en het veld, de ki‟s en de partners in het buitenland
moeten veel vanzelfsprekender, breder en opener worden. Er moet veel meer informatie
uitgewisseld worden zodat de a-i-r‟s bij een kunstenaarsinitiatief weten welke a-i-r‟s er
verder in de stad zijn en wat voor werk ze maken. Ook de website moet veel sneller
functioneren. Mensen moeten meer mogelijkheden krijgen om elkaar ook fysiek te
ontmoeten. Kortom; het netwerk moet veel sterker worden. Daarnaast vindt Duende de
zichtbaarheid ook van belang al wordt dat eerder als een instrument gezien dan als een
doel opzich. De zichtbaarheid dient ter versteviging van het netwerk. Op dit moment
wordt er door de ki‟s gezocht naar een opzet waarin er in de organisatie een goed
werkbare situatie ontstaat voor zowel de ki‟s als de coördinator van RAiR. Voor het
opzetten daarvan wordt de kennis en kunde van mensen uit het werkveld gebruikt die
weten hoe zo‟n organisatie moet worden opgezet. De ki‟s zijn daarnaast in hun netwerk
op zoek naar mogelijke coördinatoren. De keuze voor een coördinator zal echter
afhangen van de gesprekken met de specialisten en met de Dienst Kunst en Cultuur.
Een van de mogelijke zwakke punten van RAiR die in de reactie van het College van B&W
worden genoemd is dat de ki‟s nog niet helemaal op één lijn zitten over de taken en
opzet van RAiR. Volgens Duende heeft dat vooral te maken met het feit dat er per
initiatief maar een aantal mensen zijn die zich met RAiR bezig houden en de rest
daardoor niet goed weet wat er gaande is. Daardoor ontstaat er een zeker wantrouwen
dat overwonnen moet worden. Mensen zullen daar in eerste instantie zelf oprechte
interesse voor moeten gaan opbrengen. Daarnaast zijn er met de betrokkenen van RAiR
afspraken gemaakt over het feit dat ze de plannen rondom RAiR in hun eigen kring meer
onder de aandacht gaan brengen. Er moet meer duidelijkheid komen want het is eerder
onbekendheid dan onwil volgens Duende. Een ander punt dat werd genoemd in de
collegereactie is dat er binnen RAiR voornamelijk kennis is van beeldende kunst en
minder of niet van andere kunstvormen. De visie van Duende daarop is dat RAiR zich in
eerste instantie zal moeten gaan richten op beeldende kunst. Daarna zou gekeken
kunnen worden wat RAiR voor andere kunstsectoren zou kunnen betekenen. Om
crossovers te kunnen maken tussen beeldende kunst en bijvoorbeeld dans zullen er hele
specifieke projecten moeten worden opgezet. Er is op dit moment nog geen
samenwerking op dat gebied. Er is wel wederzijdse belangstelling vanuit TENT. Af en toe
komen zij kijken wat a-i-r‟s bij de ki‟s doen. Dat is echter niet structureel. Ongeveer eens
per vijf jaar maken zij daar bijvoorbeeld een expositie over. Zo‟n samenwerking zou dus
veel beter moeten.
B 1.3 Kunstenaarsinitiatief Kunst & Complex
Kunst & Complex beschikt over vier gastateliers die bijna altijd bezet zijn door Artist-in-
Residencies. Ze zijn in 1988 begonnen met a-i-r om de kunstenaarsgemeenschap van
Kunst & Complex levendig te houden en om projecten e.d. te organiseren. Op die manier
konden ze elkaar vaker ontmoeten. Daarbovenop komt de uitstraling naar Rotterdam.
35
Doordat er internationale kunstenaars naar Rotterdam komen, vindt er ontmoeting plaats
en kunnen er interessante dingen ontstaan. Juist de contacten die onderling worden
opgebouwd, zijn van grote waarde. Die contacten kúnnen ook worden opgebouwd omdat
een internationale kunstenaar hier een periode van 3 maanden tot een half jaar verblijft.
De inschrijving voor een residencie werkt bij Kunst en Complex via een planning.
Wanneer er meerdere aanvragen komen voor een bepaalde periode wordt er gekeken
wie het meest geschikt is voor een plek bij Kunst & Complex. Incidenteel is het
voorgekomen dat er mensen vanuit Kunst & Complex naar het buitenland werden
uitgezonden. Dat gebeurt echter meer op individuele basis dan dat er een structurele
relatie bestaat met een instituut in het buitenland. Zoiets vergt helaas erg veel tijd.
De maatschappelijke relevantie van a-i-r projecten is voor Kunst & Complex geen
voorwaarde. Er wordt meer waarde gehecht aan het contact dat kunstenaars onderling
met elkaar hebben. Het is wel eens voorgekomen dat een kunstenaar graag een
maatschappelijk project wilde doen. Hij of zij krijgt dan zeker ondersteuning vanuit Kunst
& Complex. Het blijft echter afhankelijk van de kunstenaar zelf en het soort werk dat hij
of zij maakt. Kunstenaars die in hun land van herkomst een volledige baan hebben,
willen zich tijdens hun residencie soms volledig op hun werk kunnen concentreren. Het is
dus zeker geen eis vanuit Kunst & Complex dat a-i-r projecten ook een maatschappelijk
doel dienen.
Sinds het uitbrengen van het adviesrapport van de RRKC is er bij Kunst & Complex nog
niets veranderd. Wel merkt Marianne Fontijn, contactpersoon voor RAiR van Kunst &
Complex, dat het te veel werk wordt voor één of twee personen. Nu RAiR in de
opstartfase zit, gaat er veel tijd zitten in het vergaderen en intern brainstormen over wat
Kunst & Complex wil. Niet iedereen binnen het kunstenaarsinitiatief heeft even veel
interesse voor RAiR. Er zijn echter ook een aantal mensen die wel graag contacten
leggen en mee willen denken maar niet weten wat er allemaal bij komt kijken.
Volgens Kunst & Complex is de functie van RAiR in eerste plaats de contacten onderling
beter te laten verlopen. Voor RAiR is dit eerste jaar een opbouwjaar. In het verleden was
het zo dat er bij een vergadering vijf mensen kwamen die beslissingen maakten. Het is
de bedoeling dat er nu een coördinator komt zodat dat RAiR een solide basis krijgt van
waaruit gewerkt kan worden. Het moet een soort platform worden dat alle informatie
rondom a-i-r beheert. Alle contactgegevens moeten op een website komen en er moeten
projecten worden georganiseerd zoals RAiR#1 en RAiR#2. Kunst & Complex staat er voor
open dat RAiR ook voor andere kunstsectoren dan alleen de beeldende sector kan
bestaan. Wel zal het echter na het eerste opbouwjaar moeten komen omdat er eerst een
goede structuur zal moeten worden gevormd. Het initiatief voor een samenwerking zal
ook van de andere sectoren uit moeten komen. De kunstenaarsinitiatieven zijn allemaal
bottum up ontstaan. Zo‟n samenwerking zal dus ook een beetje vanzelf tot stand moeten
komen om in die structuur te kunnen blijven.
Tot slot voegt Fontijn toe dat ze erg positief is over de nieuwe vrijwilligersvergoeding. Tot
nu toe wordt bijna alles bij de kunstenaarsinitiatieven vrijwillig gedaan. Het is goed dat
er nu een kleine beloning komt voor de inzet die mensen leveren. Dat kan er ook voor
zorgen dat mensen er eerder toe geneigd zijn iets wel te doen.
B 1.4 Kunstenaarsinitiatief Het Wilde Weten
Het Wilde Weten heeft plek voor één Artist-in-Residence. Ze ontvangen vier a-i-r‟s per
jaar die er elk drie maanden verblijven. Aan het begin van de periode heeft de
kunstenaar een artist talk, een informeel praatje over het werk dat hij of zij doet, vaak
doormiddel van een etentje. Meestal wordt het samen met de andere ki‟s gedaan zodat
de a-i-r‟s ook makkelijker kennis kunnen maken met elkaar. Aan het einde van de
periode heeft de a-i-r een presentatie in de projectruimte bij Het Wilde Weten. De
meerwaarde van Artist-in-Residence voor Rotterdam is volgens Het Wilde Weten dat
36
kunstenaars die naar Rotterdam komen er vaak erg enthousiast over zijn. Wanneer ze
weer terug gaan naar hun eigen land zijn ze ambassadeur van Rotterdam. Die manier
van communiceren naar buiten toe is erg positief. Voor Het Wilde Weten zelf is een a-i-r
een leuke afwisseling. Het is interessant om een groter netwerk te hebben dan
Rotterdam, nationaal maar ook internationaal. Het is een goede manier om in aanraking
te komen met het netwerk van het land van de a-i-r. Internationale kunstenaars uit
bijvoorbeeld New York of Los Angeles die naar Rotterdam komen zijn er trots op om in
Rotterdam te werken en zetten dat op hun C.V. Dat is positief voor Rotterdam. De
contacten zijn daarnaast ook van belang wanneer een kunstenaar vanuit Rotterdam naar
het buitenland wil. Wanneer diegene iemand kent die hem daar op weg helpt en hem in
contact brengt met curatoren en musea is dat erg gunstig.
Het Wilde Weten stuurt zelf nog geen mensen vanuit Rotterdam naar het buitenland.
Vaak ontstaat er wel een onofficiële uitwisseling. Door die uitwisselingen worden er ook
weer instituten aan Rotterdam verbonden. Zo heeft Het Wilde Weten bijvoorbeeld contact
met de Arts Council in Birmingham. 1 keer per jaar komt er een a-i-r vanuit Birmingham
naar Rotterdam. Zij maken daar een voorselectie. Het Wilde Weten doet zelf ter plekke
de interviews met de kandidaten. Een zelfde soort relatie heeft Het Wilde Weten met een
instituut in Bilbao. Andere manieren waarop kunstenaars aan een residencie bij Het Wilde
Weten kunnen komen, is via een oproep op de website of via het bestaande netwerk van
Het Wilde Weten.
Het kunstenaarsinitiatief vindt het leuk als in een aanvraag voor een residencie staat dat
de kunstenaar iets wil doen met de stad of met het gegeven dat hij in Rotterdam
verblijft. Het is echter geen eis die gesteld wordt, maar er wordt wel naar gekeken. Op
het aanvraagformulier van Het Wilde Weten is ook de vraag opgenomen waarom de a-i-r
specifiek in Rotterdam wil komen werken. Het is geen reden om iemand wel of niet te
kiezen, maar de aanvraag kan er wel door uitspringen. Een mooi voorbeeld is dat van
een kunstenares die een verhaal van de straat wilde maken. Zij zocht plekken op in
Rotterdam met een bepaalde geschiedenis en maakte op die locatie haar werk. Ze heeft
daarbij contact gezocht met RUIM, een projectbureau voor Directe Kunst dat staat voor
het neerzetten van kunstprojecten in direct contact met de maatschappij. Een voorbeeld
van een a-i-r die het tegenovergestelde deed is dat van een schilder uit Bilbao die zich 3
maanden lang in zijn atelier had „opgesloten‟ om te werken aan een enorm doek. Voor
hem was het belangrijk om dat werk te maken terwijl hij weg was uit zijn eigen
omgeving.
RAiR betekent voor Het Wilde Weten een externe impuls op hetgeen zij nu al uitvoeren.
De visie die zij daarop hebben is dat RAiR ervoor kan zorgen dat de communicatie beter
loopt en dat de a-i-r daarnaast gestimuleerd en ondersteund wordt vanuit een centraal
punt. Daarnaast kan er door RAiR ruchtbaarheid gegeven worden aan het fenomeen a-i-r
in Rotterdam. Het zou goed zijn als er 1 keer per jaar een grote tentoonstelling wordt
georganiseerd. RAiR zal de kunstenaarsinitiatieven alleen maar zichtbaarder maken. Het
Wilde Weten is er erg blij mee. Over de beperkingen die worden genoemd in de
collegereactie zegt Het Wilde Weten dat ze het vooral zien als een kwaliteit dat de ki‟s
zich onderscheiden en een verschillend karakter hebben. Die authenticiteit moet ook in
stand blijven. De verschillende initiatieven hebben wel verschillende ambities en het zal
moeilijk worden om alle neuzen dezelfde kant op te krijgen. De vraag is hoe de
kwaliteiten van de verschillende profielen als eenheid in RAiR naar buiten kunnen worden
gebracht. Er zal een extern persoon moeten worden aangetrokken die de coordinatie op
zich neemt en de organisatiestructuur aan kan brengen. Het is juist goed dat een
neutraal persoon met een visie daar kritisch naar kan kijken. De verschillen moeten
echter wel behouden blijven. Bij Het Wilde Weten vinden ze die coördinator erg
belangrijk. Het moet iemand zijn die de ki‟s begrijpt, maar tegelijkertijd ook
managementkwaliteiten bezit en RAiR internationaal op de kaart kan zetten. Hij moet
nieuwe subsidiemogelijkheden zoeken zodat RAiR ook na de eerste drie jaar kan
voortbestaan.
37
Of RAiR ook voor andere kunstsectoren open staat zal moeten blijken. In het programma
van Het Wilde Weten is daar wel een mogelijkheid voor. Zij zien zichzelf als een plek voor
experiment en initiëren ook programma‟s met bijvoorbeeld dansperformances. De
overlap met andere disciplines is voor hen geen probleem. Ze blijven echter wel
beeldende kunstenaars en datzelfde geldt voor de andere ki‟s die aan RAiR gekoppeld
zijn. Het is daarom goed als andere kunstsectoren zichzelf aandienen. Er moet overigens
eerst gekeken worden of en hoe de ki‟s er met elkaar uitkomen. De diversiteit binnen de
ki‟s is al erg groot. Het zal de kwaliteit niet bevorderen wanneer er in eerste instantie
wordt geprobeerd de hele kunstsector aan RAiR te koppelen. RAiR moet eerst zichzelf
kunnen definiëren en kijken waar haar kracht ligt. Daarna kan er gekeken worden of er
iets ontstaat wat breder is.
B 1.5 Stichting Nieuwe Ateliers Charlois
Kamiel Verschuren van Stichting NAC, maar ook aangesloten bij kunstenaarsinitiatief
Stichting B.a.d., heeft wat kritische noten met betrekking tot het adviesrapport en het
nieuwe a-i-r beleid. Zo vindt hij het onduidelijk waar het geld, dat beschikbaar is
gekomen, vandaan komt. Reeds in het advies van de RRKC staat beschreven dat
Verschuren van mening is dat er geen middelen vanuit de geherstructureerde BKV-
geldstroom naar RAiR moet (Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, 2009, p. 24). Dat
geld zou alleen moeten worden ingezet voor de directe praktijk van kunstenaars. Het
geld wordt volgens Verchuren echter ook gebruikt voor het buitenlandbeleid. De
beleidsmakers die dat beleid moeten formuleren worden ook betaald uit dat potje,
waardoor er steeds minder overblijft voor de kunstenaars zelf. Op die manier wordt er
meer geld uitgegeven aan het schrijven van het beleid dan aan de uitvoering van het
beleid zelf. Daarnaast loopt de praktijk altijd voor op het beleid waardoor er geld wordt
uitgegeven aan een beleid wat in de tussentijd heeft plaatsgevonden. Het beleid wordt
belangrijker gevonden dan wat er in de praktijk gebeurd.
Daarnaast is Verschuren van mening dat het BKV-geld niet gebruikt zou moeten worden
voor a-i-r buiten de beeldende kunst. Het is goed dat er ook Artist-in-Residencies
bestaan binnen dans, theater e.d., maar die worden op dit moment gefinancierd binnen
hun bestaande subsidies. Het BKV-geld is losgeweekt door de beeldende kunstsector.
Wanneer het fenomeen a-i-r breder getrokken wordt, moet dat niet ten koste gaan van
de beeldende kunstsector. Kortom, Verschuren vindt het adviesrapport niet overzichtelijk
wanneer het over geldstromen gaat. Het is onduidelijk hoe er wordt geïnfesteerd en op
welke gronden.
Leonie de Wit van de Dienst Kunst en Cultuur zegt hierover dat er geld is vrijgemaakt
speciaal voor de uitvoering van het programma internationalisering. Dat betekent dat er
paralel aan deze cultuurplanperiode (2009 – 2012) extra financiële middelen zijn
vrijgekomen om een aantal gemeentelijke prioriteiten op het gebied van internationaal
cultuurbeleid uit te voeren. Het ontwikkelen van zo‟n a-i-r beleid waaronder het doen van
onderzoek is daar een onderdeel van. Er is ongeveer € 100.000 per jaar voor een periode
van drie jaar beschikbaar. Er is echter € 150.000 per jaar nodig om dit beleid te
financiëren. Daarvan komt ongeveer € 40.000 uit de pot van BKV-middelen die het CBK
beheert. Dat deel moet dus opnieuw worden ingezet. In het verleden was het CBK al
redelijk vrij om dat geld in te zetten. Ze deden dat zelf al voor internationale activiteiten,
voornamelijk kleinere projecten ten bate van een klein aantal kunstenaars. Voor die €
40.000 wordt dus nu door de dKC bepaald waar dat geld aan uitgegeven wordt. Er gaat
bijvoorbeeld een deel naar een budget waar individuele kunstenaars subsidie kunnen
aanvragen voor onderzoek in het buitenland. Daar kan iedereen op intekenen, het geld
wordt dus ingezet voor een veel bredere groep. Dat deel gaat naar RAiR. RAiR krijgt een
bovensectorele functie. Dat betekent dat RAiR niet alleen iets gaat doen voor de 5
kunstenaarsinitiatieven, maar voor de hele kunstsector. Voor een groot deel is het dus
38
nieuw geld en voor het andere deel is het geld dat ook al voor de beeldende kunstsector
bedoeld was, maar dat nu voor een grotere groep kunstenaars beschikbaar komt.
Daarnaast is het zo dat RAiR in het verleden werd bekostigd uit een deel van een
subsidiebudget voor projecten op het gebied van beeldende kunst, genaamd
seizoensubsidie. Omdat RAiR nu nieuwe subsidie krijgt, komt dat deel van € 15.000 vrij.
Het College heeft ervoor gekozen om dat deel te oormerken voor vrijwilligers-
vergoedingen die door de ki‟s kunnen worden aangevraagd. Dat betekent dat het budget
nu verruimd is omdat het deel van RAiR daar niet meer uit bekostigd hoeft te worden. Elk
ki in Rotterdam kan daar een projectsubsidie aanvragen. Dat mag voor a-i-r projecten
zijn, maar het mag ook voor andere projecten zijn op het gebied van beeldende kunst en
dus ook voor vrijwilligersvergoedingen.
Over de opzet van RAiR zegt Kamiel Verschuren dat het vooral vanuit de ki‟s zelf moet
komen. Wanneer de organisatie nog complexer wordt zal er meer tijd gaan zitten in het
opzetten en sturen van de organisatie dan in de uitvoering van het beleid. Verschuren
ziet het als volgt voor zich; RAiR moet in het eerste jaar worden opgebouwd tot
productiehuis, meer dan tot een organisatie. Het moet kunst gaan opleveren en niet
gebabbel. Die vijf ki‟s moeten eerst de vertegenwoordiging gaan regelen en zelf profiel
gaan maken en dan moet er een coördinator worden gekozen. Daarnaast moet er een
persoon worden aangesteld voor de financiën. De coördinator moet zich gaan inwerken in
de stad. Hij moet de schakel worden tussen RAiR, de stad en de beleidsmakers. Hij moet
1 of 2 tentoonstellingen per jaar organiseren. De coördinator krijgt een bepaald budget,
maar moet op eigen artistieke gronden ook extra geld kunnen aanvragen voor zijn
positie. Daarnaast moet er ruimte zijn voor de ki‟s zelf om tentoonstellingen te maken in
het profiel van RAiR. Per ki moet er dan een bepaald bedrag beschikbaar zijn. Binnen de
ki‟s bestaat er een groot verschil tussen het aantal a-i-r‟s dat ze per jaar herbergen.
Daarnaast is de cultuur per ki verschillend. Het gaat er dus om dat die cultuur per ki in
stand gehouden kan worden, omdat elk initiatief anders functioneert. Daarnaast moeten
initiatieven buiten die vijf ki‟s ook van de middelen van RAiR gebruik kunnen maken,
maar dan gaat het over concrete artistieke inzet. De vertegenwoordigers van RAiR
moeten gezamenlijk een plan maken voor de opzet van RAiR. Dat plan moet vervolgens
met de dKC worden besproken.
Verschuren verwacht dat RAiR voornamelijk een positief effect zal hebben voor degene
die het gaat coördineren. De kunstenaars zelf zullen nog steeds redelijk onzichtbaar
blijven. RAiR is voornamelijk belangrijk voor de gasten die worden uitgenodigd. Wel is
het voor de ki‟s interessant dat ze hun gasten nu meer kunnen bieden en dat er meer
profiel voor ze is in de stad. De vraag is of de vertegenwoordiging goed gaat werken
omdat de culturen en ambities zo verschillend zijn. Een ki met een kleine
tentoonstellingsruimte zal meer geneigd zijn veel te investeren op dat vlak terwijl een ki
met een grote tentoonstellingsruimte dat eerder zelf in de hand wil houden. Het is nog te
vroeg om goed te kunnen zien wat RAiR kan betekenen voor de Rotterdamse
kunstsector. Verschuren denkt dat het wel goed is voor de ki‟s dat ze zich meer
gezamenlijk gaan richten op een beleid. Ook wanneer het over a-i-r gaat is het nodig
zaken meer te structuraliseren.
B 1.6 Centrum Beeldende Kunst
Het CBK is sterk voor een gastvrije stad die open staat voor invloeden en gedachten van
buiten en daar ook podium aan geeft. CBK is een lokale organisatie en internationale
activiteiten staan niet boven aan haar lijstje, maar ze is erbij gebaat dat het klimaat goed
is. Artist-in-Residence vervult een functie voor het culturele, artistieke klimaat van
Rotterdam. Een artistiek klimaat is erbij gebaat wanneer er een permanente uitwisseling
plaatsvindt waardoor nieuwe invloeden de ruimte krijgen. Daarnaast ontstaat er een
netwerk dat steeds groter wordt. Kunstenaars die naar Rotterdam komen nemen kennis
39
van invloeden uit de omgeving. Maar ook kunstenaars die na een residencie in het
buitenland terug komen, nemen een schat aan ervaring mee terug naar Rotterdam.
Na het uitbrengen van het advies van de RRKC is er binnen het CBK op het zichtbare vlak
nog weinig gebeurd. Wel is er regelmatig informeel contact met mensen van RAiR. Ook
omdat die regelmatig advies vragen aan Ove Lucas van CBK. Verder is het onderwerp a-
i-r intern met het platform kunstenaars, een groep kunstenaars die het CBK in het leven
heeft geroepen om hen gevraagd en ongevraagd te adviseren, aan de orde geweest. Pas
vanaf 2011 gaat het CBK zich scharen achter de a-i-r programmering. Ze zal dan een rol
gaan vervullen in samenwerking met RAiR. Hoe die rol er precies uit zal gaan zien, is op
dit moment nog niet duidelijk. Misschien een kleine regierol of een oogje in het zeil
houden. Ove Lucas geeft aan dat het zeker niet de bedoeling is dat CBK politieagent gaat
spelen. De rol zal volgens Ove waarschijnlijk alleen betrekking hebben op de beeldende
kunstsector. Hij vindt het niet passend als RAiR ook naar de andere kunstdisciplines moet
gaan kijken. Het zou raar zijn als mensen met kennis en ervaring in de beeldende kunst
inhoudelijk moeten oordelen over dans, muziek etc. Daarnaast is de beeldende
kunstsector in Rotterdam bottum up ontwikkeld. Die structuur kan niet zomaar worden
opgelegd aan de andere kunstdisciplines.
Over RAiR zelf zegt Ove dat hij het heel goed vindt dat ze zich verenigd hebben. De vijf
kunstenaarsinitiatieven zijn de oudste initiatieven die actief zijn op dit terrein. Ze hebben
allemaal hun eigen karakter. Wanneer ze een grotere rol willen gaan spelen in het
Rotterdamse kunstklimaat moeten ze gaan samenwerken. Dat is dan ook het goede van
RAiR. Uiteraard kan dat in de praktijk tot problemen leiden in verband met identiteiten en
de te volgen koers. Het gaat er echter om dat ze met elkaar afspraken maken en daar
kunnen best verschillen in zitten. Dat hoeft geen probleem te zijn. Verschillen maken zo‟n
organisatie ook krachtiger als er op de goeie manier mee omgegaan wordt. Tot nu toe
lijkt het erop dat het gedeelde belang en de noodzakelijkheid ervan door iedereen die bij
RAiR betrokken is gezien wordt. Het is begrijpelijk dat het niet altijd even makkelijk is om
tot een gezamenlijk besluit te komen. Ze hebben al twee keer bewezen dat ze zoiets
aankunnen met RAiR#1 en RAiR#2. Ove waarschuwt wel voor het feit dat sommige
zaken niet bij RAiR moeten worden neergelegd. Het is geen ambtelijke organisatie. Als
het gaat over zaken als structuur van een a-i-r dan moet dat niet bij RAiR worden
neergelegd maar bij de Dienst Kunst en Cultuur bijvoorbeeld. Instellingen als het CBK en
ook RAiR gaan over programmering en niet over structuur. Zij moeten daarin
aangestuurd worden. Daarnaast moet RAiR niet te groot worden. Wanneer het te veel
verantwoordelijkheden krijgt, bestaat de kans dat er teveel van verlangd wordt. De stad
moet echter gebruik gaan maken van de specifieke kennis en het netwerk van zo‟n
organisatie. De organisatie zelf gaat over het programma, het beleidsniveau moet ergens
anders liggen.
B 1.7 Witte de With, centrum voor hedendaagse kunst
Witte de With bestaat nu 20 jaar en werkt vanaf het begin van haar bestaan al met
internationale gasten. Hoewel deze gasten niet allemaal onder de definitie van a-i-r te
plaatsen zijn is, het een vast onderdeel van Witte de With en dat zal het altijd blijven.
Kunstenaars zijn met hun omgeving bezig en in dit geval met de context van Rotterdam.
De meerwaarde van Artist-in-Residencies is volgens Witte de With dat er iemand met een
bepaalde zienswijze en kunde naar de stad kijkt en dat omzet in een bepaalde esthetiek
waar iemand anders dan weer naar kan kijken. Voor Witte de With is het feit dat a-i-r
projecten ook een maatschappelijk doel dienen absoluut geen voorwaarde. Wel is het iets
waar kunstenaars zich tegenwoordig steeds vaker mee bezig houden.
Er zijn geen concrete plannen gemaakt op het gebied van a-i-r naar aanleiding van het
uitbrengen van het advies „Here, there and everywhere‟. Artist-in-Residence valt binnen
de vaste programmering van Witte de With en wordt bekostigd uit de bestaande
subsidies die de instelling ontvangt. Dat is inherent aan het feit dat Witte de With een
40
internationaal georienteerd instituut is. De directeur en curatoren zijn voortdurend bezig
met het samenstellen van het programma. Daarbinnen komt het regelmatig voor dat een
kunstenaar een langere periode blijft, afhankelijk van de werkwijze van de kunstenaar.
Op het moment dat er een uitgewerkt beleid is op het gebied van Artist-in-Residence en
Witte de With voldoet aan de voorwaarden van dat beleid wil Witte de With daar graag in
participeren.
Over RAiR weet Witte de With dat het kunstenaarsinitiatieven zijn die zich hebben
verenigd en op een aantal momenten naar buiten komen doormiddel van een
tentoonstelling. Ze doen dat naast de activiteiten die ze in hun eigen kunstenaarsinitiatief
hebben. Individueel hebben ze allemaal hun sterke punten en RAiR moet niet ten koste
gaan daarvan. Op het moment dat het te formeel wordt is het ten dode opgeschreven. Er
wordt veel van ze verlangd en vaak doen ze het naast hun eigen baan op vrijwillige
basis. Dat is niet vergelijkbaar met de mensen die bij Witte de With in dienst zijn. Van
hen wordt ook veel verwacht, maar dat is wel van een andere orde.
B 1.8 V2_ Institute for the Unstable Media
Artist-in-Residencies zijn voor V2_ zeer belangrijk omdat het één van de pijlers is van
het beleid. Vanaf het begin van het bestaan van V2_, nu bijna 30 jaar, nodigen ze
internationale kunstenaars uit om samen met de vaste medewerkers van V2_ een
productie of kunstwerk te maken. Die samenwerking is voor V2_ zeer belangrijk. De
residencies bestaan uit korte en langere perioden. Er zijn 2 grotere residencies voor een
periode van 3 tot 4 maanden. Deze periode bestaat uit een conceptuele fase,
onderzoeksfase, uitvoeringsfase en een presentatie. Er wordt gestreefd het hele parcour
in te kaderen binnen V2_. Daarnaast zijn er summerresidencies. Tijdens de zomer
worden er drie jonge kunstenaars die net zijn afgestudeerd uitgenodigd om twee
maanden lang met de ontwikkelaars van V2_ te werken. Er is voor gekozen om drie
kunstenaars tegelijk uit te nodigen zodat ze elkaar kunnen stimuleren en inspireren.
Daarnaast krijgen ze veel input en ondersteuning vanuit het werkveld. Aan het einde van
hun periode zoekt V2_ een internationaal forum waar ze hun resultaten kunnen
presenteren. Op deze manier krijgen de jonge kunstenaars een unieke start van hun
carriere.
Dat a-i-r projecten ook een sociaal maatschappelijk doel dienen vindt V2_ wel belangrijk,
maar het ideeëngoed gaat in de eerste plaats uit van een kunstdiscipline. Alles wat V2_
ontwikkelt gebeurd onder open source, het wordt naar buiten toe gecommuniceerd. Door
de jaren heen hebben ze gezien wat interessant kan zijn voor de community. Het
gedachtengoed van V2_ gaat net zo goed over kunst en technologie als over de
maatschappelijke impact van kunst en technologie. Het is echter niet zo dat er een
project wordt opgestart met als doel iets met de jeugd van Rotterdam o.i.d. te doen.
Voor wat betreft toekomstplannen op het gebied van Artist-in-Residence heeft V2_ zeker
concrete plannen, maar niet naar aanleiding van het advies van de RRKC. Deze plannen
waren al aanwezig. Het gaat hierbij om het opzetten van een meer structurele
samenwerking met internationale instellingen. V2_ bezit een groot internationaal netwerk
van instellingen die zich met soortgelijk werk bezighouden. Ze zouden de residencies
graag meer inbedding geven door meer structurele relaties met andere labs aan te gaan
zodat er een breder samenwerkingsverband ontstaat. Zo heeft V2_ bijvoorbeeld
contacten met soortgelijke instellingen in Zuid-Afrika, Spanje, New York en Bejing. Er is
op dit moment maar geld voor één uitwisseling. Graag zouden ze daarvoor een stabieler
programma opzetten. Dat plan bestaat al. V2_ wil graag onderzoeken hoe dat plan in het
nieuwe Artist-in-Residence beleid past.
41
B 1.9 WORM
De visie van WORM op het gebied van Artist-in-Residence is dat het vooral gaat over het
ontmoeten van mensen. Door in een andere omgeving te werken, komt men weer op
nieuwe ideeën. WORM nodigt mensen uit omdat ze graag interessante mensen om hen
heen hebben. Zo heeft WORM op dit moment een nieuw programma genaamd: “Filosoof
in Residence‟. Het gaat hier om een filosoof uit Wenen die één tot twee weken meekijkt
bij WORM en daarop reflecteert. Op die manier krijgt WORM een soort spiegel
voorgehouden. Daarnaast is er pas een gallerie geopend in Wenen waar vanuit WORM
residencies naar toe gaan. Het is een project tussen Berlijn, Wenen en Rotterdam
waartussen residencies kunnen circuleren. Daarbij kan het juiste project op de juiste plek
worden uitgevoerd. Berlijn is bijvoorbeeld snel, kort en goedkoop. In Rotterdam zijn de
faciliteiten aanwezig om projecten langer uit te werken en hebben residencies een
podium om zich te presenteren. In Wenen kunnen ze zich positioneren ten opzichte van
internationale kunst. WORM hecht veel waarde aan het feit dat een Artist-in-Residence
kan samenwerken met mensen uit het werkveld. Ze worden altijd gekoppeld aan iemand
bij WORM of geven bijvoorbeeld een workshop waarbij er samen met mensen uit het hele
land een programma wordt opgezet. Het aanmelden voor een residencie bij WORM
gebeurd niet doormiddel van een open call, maar gebeurd eigenlijk altijd in de praktijk.
Contacten die in het werkveld worden opgedaan kunnen worden uitgenodigd voor een
residencie bij WORM.
WORM stelt geen concrete eisen aan de maatschappelijke relevantie van a-i-r projecten.
Wel is het voor de omgeving waardevol dat er interessante figuren in de stad aanwezig
zijn waardoor Rotterdam een aantrekkelijke plek wordt om je te vestigen. Bij de dingen
die WORM doet is het niet altijd heel duidelijk wat voor nut het dient. Het blijft kunst en
er zit geen sociale component bij. Voor WORM geldt dat ze bijna alleen maar
internationale projecten doen. Ze richten zich veel minder op Nederland als productieplek
maar meer als presentatieplek.
Na het uitbrengen van het advies van de RRKC is er feitelijk niet zo veel veranderd. Het
zou voor WORM een bijkomend voordeel zijn als het minder moeite zou kosten om een
aantal zaken te financieren. De projecten voor de komende periode staan allemaal al
vast. Daar zal geen verandering in komen. Concrete plannen voor de toekomst zijn er in
de vorm van een verhuizing. WORM zou graag met de gemeente in gesprek gaan over de
mogelijkheid een huis of hotel voor haar residencies in de buurt van de nieuwe plek te
hebben. WORM vindt de ondersteuning voor hun beleid vanuit de gemeente echter
belangrijker, dan de financiële bijdrage die met de steun gepaard gaat. Het zorgt ervoor
dat makkelijker gelegitimeerd kan worden wat WORM precies doet.
Of RAiR een positief effect zal hebben op het a-i-r klimaat in Rotterdam is volgens WORM
nog even in een glazen bol kijken. WORM voelt zich echter niet verbonden met RAiR op
het vlak van het groepsproces en geeft meer voorkeur aan haar individuele motivatie.
Het is mogelijk dat het oprichten van de organisatie ervoor zorgt dat er een extra
burocratische laag bij komt. Wanneer RAiR een soort vakbond wordt voor a-i-r‟s zou het
kunnen werken. De netwerken die de kunstenaarsinitiatieven (ki‟s) onderhouden zijn
echter weldegelijk van belang. De ki‟s spelen een belangrijke rol bij het matchen van
mensen buiten de ki‟s. Zo ontstaan er allerlei verbanden met elkaar: internationaal,
nationaal en in Rotterdam. Het is heel goed dat er veel energie en tijd in gestoken wordt,
maar de vraag blijft of RAiR daar voor nodig is. Aan de andere kant is het heel moeilijk
om in de beeldende kunst een gezamelijke agenda te hebben. Het is daarom wel een
bijzondere prestatie dat dat alvast gelukt is.
42
B 1.10 Scapino ballet
Bij Scapino wordt Artist-in-Residence bij modern ballet gezien als een internationale
kunstvorm bij uitstek. In de studio‟s van Scapino wordt Engels als voertaal gebruikt . Eén
van de dansgroepen bestaat zelfs voor 50% uit internationale dansers van over de hele
wereld. Het instandhouden van die internationale binding is voor Scapino zeer belangrijk.
Dat geldt voor de mogelijkheid zich te kunnen meten aan het internationale niveau, maar
ook voor het internationaal scouten van nieuwe talenten in de vorm van choreografen. In
feite is het zowel zakelijk als artistiek van belang om internationale dansers en
choreografen te binden aan het gezelschap en hen een plek te geven om zich te
ontwikkelen. In de dans is het gebruikelijk om iemand huischoreograaf te noemen
wanneer hij deel uitmaakt van de artistieke staf. Een stap daaronder zit een a-i-r.
Feitelijk is dat een periode waarin iemand de kans krijgt om zich te ontwikkelen en te
laten zien wat hij kan. Mensen kunnen zich daarvoor “aanmelden”. Daarnaast scout
Scapino ook zelf via concoursen. Ze hebben daarvoor een instrument ontwikkeld waarbij
de artistiek leiders van alle vergelijkbare gezelschappen in het buitenland worden
uitgenodigd om vanuit hun achtergrond een talentvolle choreograaf aan te bieden. Die
komt dan in Rotterdam met de dansers van Scapino een stuk maken. Ze verblijven in
Rotterdam voor 3 a 4 weken en gaan na de premierevoorstelling weer terug. Mensen die
Scapino structureel langer aan haar gezelschap wil verbinden, worden voor een langere
periode uitgenodigd terug te komen.
Scapino is een gezelschap dat zich op alle lagen van de sociale bevolking wil richten. Dat
doen ze doormiddel van hun programmering. Ze mengen zich regelmatig in
maatschappelijke organisaties en werken veel samen met onderwijsinstellingen.
Daarnaast staan ze jaarlijks op het Lowlands festival. Ook zouden ze graag een dansfilm
maken voor het Internationaal Filmfestival Rotterdam. Kortom, de maatschappelijke
relevantie van projecten wordt heel nadrukkelijk meegenomen in het beleid van Scapino.
Een concreet voorbeeld daarvan is een project waarbij Scapino de wijken van Rotterdam
intrekt. Vanuit de politiek is daar al jarenlang veel belangstelling voor. In samenwerking
met Locale CultuurCentra wordt een productie ontwikkeld speciaal voor mensen die in de
regel niet snel naar een dansvoorstelling in de Schouwburg komen. Aan die productie
wordt standaard een inleiding en een gesprek met het publiek gekoppeld. Het project
wordt door professionele dansers uitgevoerd, iets waar de dansers zelf vaak zeer
enthousiast over zijn. Per jaar wordt dit project in ongeveer zeven cultuurcentra
uitgevoerd. Scapino zou dat graag uitbreiden, maar helaas heeft niet elk cultuurcentrum
een geschikt podium.
Scapino verwacht niet dat haar beleid zodanig wordt beïnvloed door het Artist-in-
Residence advies dat er op korte termijn grote veranderingen zullen plaatsvinden. A-i-r is
al een geïntegreerd deel van het bestaande beleid van Scapino en dat zal ook zo blijven.
Het zou kunnen opleveren dat er meer gaat gebeuren op het gebied van a-i-r, maar het
is op dit moment nog te vroeg om daar grote toekomstplannen voor te maken. Het zou
vooral mooi zijn als het beleid aansluit bij het beleid dat Scapino al heeft uitgezet.
Scapino is zeker van mening dat RAiR een positief effect zal hebben op het a-i-r klimaat
in Rotterdam. Er bestaan op dit moment geen samenwerkingsverbanden tussen Scapino
en de kunstenaarsinitiatieven. Omdat a-i-r al een geïntegreerd deel is van het beleid van
Scapino zijn zij in die zin minder afhankelijk van een goede regeling of van middelen die
ze daaruit zouden verkrijgen. Voor de kunstenaarsinitiatieven ligt dat anders.
B 1.11 Concert- en congresgebouw De Doelen
Artist-in-Residence is één van de pijlers van De Doelen. Het neemt dus een prominente
plaats in binnen het beleid. Neil Wallace (hoofd programmering) vond het een
onaangename verrassing dat het voor de RRKC een verrassing was dat er binnen de
43
Doelen zoveel met a-i-r‟s gewerkt wordt. De Doelen werkt met musici in residence of met
artiesten van andere disciplines in residence die bijvoorbeeld onderzoek doen of met
meerdere partijen een project tot stand brengen. Al deze residencies bij elkaar opgeteld
komen neer op zo‟n 15 a-i-r projecten per jaar. Wallace geeft aan dat hij nog wel enige
twijfels heeft over de referentiekaders in het adviesrapport van de RRKC. Hij doelt
daarmee op het deel van de definitie van a-i-r waarin het gaat over een creatief
eindproduct dat ter plekke ontstaat. Veel artists-in-residence werken bij de Doelen met
het bestaande repertoire en niet met een muziekstuk dat daadwerkelijk in Rotterdam is
ontstaan. Wallace vindt dat het niet zo kan zijn dat wanneer een a-i-r met muziek van
Bach werkt, hij niet meer binnen de kaders van a-i-r valt. Wanneer een toonaangevende
internationale figuur op het gebied van barok repertoire 6 dagen lang met studenten van
Cordarts werkt voegt dat misschien niets toe aan de literatuur. Het voegt echter des te
meer toe in termen van inzichten, concert en uitvoeringspraktijk van bijvoorbeeld Bach
of Purcell. De retoriek dat het altijd over het scheppen van nieuw werk gaat bij Artist-in-
Residence gaat voor de Doelen dus niet op.
Wallace geeft aan het zeer belangrijk te vinden dat a-i-r projecten ook een
maatschappelijk doel dienen. De Doelen heeft veel belangstelling voor projecten waarin
een professionele kunstenaar of een ensemble een band creëert met communities. Een
voorbeeld van zo‟n project is de opening van de kindermuziekweek op 9 april 2010. Meer
dan 200 leerlingen uit de bovenbouw van de Rotterdamse centrumbasisscholen zijn
betrokken bij de muzikale opening. Samen met musici van het Rotterdams
Philharmonisch Orkest en Fort van de Verbeelding vormen zij een spectaculair groot
samenspeelorkest op het podium van de Grote Zaal. Fort van de Verbeelding heeft in de
weken voorafgaand aan de opening workshops verzorgd op de scholen. De kinderen
werkten in kleinere groepen met Fort van de Verbeelding en orkestmusici doormiddel van
eenvoudig slagwerk en hun eigen stem om iets waanzinnig moois te maken. Dit project
maakt deel uit van een meerjarig traject waarbij de Doelen en het RPHO een
samenwerking aangaan met de scholen voor drie jaar. De Doelen neemt projecten als
deze zeer serieus. Het educatieve deel van de programmering en de
kinderprogrammering staan nog in kinderschoenen, maar is de laatste jaren sterk
uitgebreid.
Sinds het uitbrengen van het advies van de RRKC hebben er geen veranderingen
plaatsgevonden op het gebied van Artist-in-Residence bij de Doelen. Ze gaan door met
het beleid dat ze al voeren. Wel is het interessant of het beleid naar aanleiding van het
advies en het daaropvolgende a-i-r beleid uitgebreid kan worden door het indienen van
subsidieaanvragen. Met regelmaat zijn er toonaangevende internationale musici
beschikbaar voor masterclasses of korte projecten. Helaas is daar nu niet altijd geld voor.
Alle a-i-r projecten die de Doelen al uitvoerd worden gefinancierd uit eigen middelen.
Wanneer ze dat willen uitbreiden zullen er in de toekomst aanvullende subsidies nodig
zijn.
Over RAiR zegt Wallace dat hij wist dat het bestond, maar geen idee had hoe ontwikkeld
het was. Wallace is van mening dat het een fantastisch fenomeen is, maar vindt ook dat
de beeldende kunstsector een soort monopolie bleek te hebben op het begrip a-i-r. Het is
een fenomeen dat in alle kunstsectoren voorkomt en het heeft de potentie net zo
belangrijk en invloedrijk te zijn in andere disciplines als in de beeldende kunst. De Doelen
heeft daarbij als voordeel dat het in de podiumkunst praktisch gezien mogelijk is om de
eindresultaten of het proces van wat a-i-r‟s in de muziek doen veel toegankelijker te
maken voor het publiek. Het openstellen van workshops voor het publiek of het geven
van een openbare masterclass bijvoorbeeld. In de beeldende kunst is het volgens
Wallace veel moelijker om het hele proces zichtbaar te maken.
44
Bijlage 2: Lijst van geïnterviewde personen
Organisatie Naam Functie
V2_Institute for the
Unstable Media Boris Debackere
Lab Manager (Management
Team Member)
Danielle Meyboom
Head of Finance and
Operations (Management
Team Member)
WORM Hajo Doorn Directeur
Kunst & Complex Marianne Fontein Kunstenares en
contactpersoon RAiR
Witte de With Paul van Gennip Adjunct directeur
Duende Maarten Janssen Kunstenaar en
contactpersoon RAiR
Het Wilde Weten Dieuwertje Komen Kunstenares / Fotografe
Marcha van den Hurk Kunstenares
Centrum Beeldende
Kunst Ove Lucas Directeur
Scapino Ballet Harald Moes Zakelijk leider
Stichting Nieuwe Ateliers
Charlois en Stichting
B.a.d.
Kamiel Verschuren Voorzitter Stichting NAC /
Member Stichting B.a.d.
Concert- en
Congresgebouw de
Doelen
Neil Wallace Hoofd Programmering
Dienst Kunst en Cultuur Leonie de Wit Beleidsadviseur
45
Bijlage 3: Vragen t.b.v. de semi-gestructureerde interviews
Kunt u mij vertellen wat uw standpunt is met betrekking tot Artist-in-Residence in
Rotterdam? (Waarom is het belangrijk?)
Advies RRKC
U heeft meegewerkt aan het advies van de RRKC. Bent u tevreden met het antwoord van
het college van B&W daarop?
Zijn er zaken met betrekking tot het advies en de reactie van het college van B&W die u
graag anders had gezien?
A-i-r in de praktijk
Wat is er binnen uw organisatie gebeurd op het gebied van a-i-r sinds het uitbrengen van
het advies van de RRKC?
Wat is de meerwaarde van (deze) a-i-r (projecten) voor uw organisatie en voor de
Rotterdamse samenleving?
Hoe belangrijk is het voor u dat de (a-i-r) projecten ook een maatschappelijk doel
dienen?
Wat zijn de plannen op het gebied van a-i-r voor de nabije toekomst?
RAiR
Wat weet u over het initiatief RAiR?
Denkt u dat RAiR een positief effect zal hebben op het fenomeen a-i-r in Rotterdam?
Tot slot
Heeft u nog opmerkingen, vragen of andersinds iets dat u van waarde acht voor dit
onderzoek?
46
Bijlage 4: Relevantie voor het CMV-vak
Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV) levert als hogere beroepsopleiding
aankomende professionals af die mensen „ondersteunen bij het vormen van zichzelf en
bij het vormgeven aan hun maatschappelijk leven‟, zo vermeldt het opleidingsprofiel CMV
in Alert en Ondernemend 2.0. Een CMV-er wordt niet opgeleid voor één specifiek beroep
maar voor een vak. Een vakkundige CMV-er kan zijn of haar vakbekwaamheid uitvoeren
in verschillende beroepen en functies. Hij of zij doet dat in de domeinen kunst, cultuur,
recreatie of samenlevingsopbouw waarbij educatie altijd een hoofdrol speelt.
Wat is de relevantie van dit onderzoek voor het CMV-vak? In het advies „Here, there and
everywhere‟ van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur worden een heel aantal
positieve effecten van Artists-in-Residence genoemd zoals de internationalisering van het
kunstenaarsbestand van Rotterdam, de nieuwe impulsen die het geeft in het culturele
programma van de stad en de verbetering van de kwaliteit voor het kunstvakonderwijs.
Deze positieve effecten zijn ook relevant voor het CMV-vak. Bij CMV gaat het niet om
zogenaamde hoge kunst of „kunst om de kunst‟, maar om de maatschappelijke functie
van kunst. Artists-in-Residence kunnen een grote bijdrage leveren aan die
maatschappelijke functie. Het hoeft daarbij niet specifiek te gaan om community arts,
waarbij kunst heel gericht wordt ingezet als middel. Ook bij projecten waarbij het creëren
en tentoonstellen van kunst in welke vorm dan ook een grote rol speelt, kan een bijdrage
worden geleverd aan de maatschappij. In de definitie van a-i-r is dan ook opgenomen
dat het creatieve product direct gelieerd moet zijn aan het verblijf. Het moet dus van
betekenis zijn voor de omgeving waarin het tot stand komt.
De wethouder vroeg in zijn brief aan de RRKC specifiek naar wat de outcome van Artists-
in-residence is voor de stad, voor een kunstinstelling en voor de kunstenaar zelf. Uit het
onderzoek van de RRKC bleek dat “het bewustzijn dat de gemeenschap steeds
nadrukkelijker inzage wil in het profijt van buitenlands verblijf van kunstenaars vooral in
de sector beeldende kunst nog niet bij iedereen aanwezig is”. Daarnaast klinkt de
betrokkenheid bij maatschappelijke problemen in de samenleving maar beperkt door
wanneer het gaat over de keuze van kunstenaars voor een thema. Toch zijn er zeker
uitzonderingen te vinden in Rotterdam waarbij a-i-r‟s weldegelijk worden ingeschakeld bij
processen die zich op wijkniveau afspelen. (Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur,
2009, p. 35) Er is hier echter nog voldoende ruimte om bij Artist-in-Residence projecten
een bewustwording van het maatschappelijk belang van kunst teweeg te brengen.
Een vervolgonderzoek naar aanleiding van het advies van de RRKC houdt in dat de
onderzoeker zal optreden als intermediair tussen overheid en burger. De overheid heeft
naar aanleiding van het beleidsadvies financiële middelen vrijgemaakt voor het Artist-in-
Residence beleid. Dat betekent echter niet dat het in praktijk brengen van dat beleid
geen vragen oproept. Het overbrengen van de ideeën van de overheid op de burger (of
in dit geval kunstinstellingen, kunstenaarsinitiatieven, Artists-in-Residence, publiek etc.)
en hen begeleiden bij de uitvoering van die ideeën is bij uitstek een eigenschap die een
vakbekwaam CMV-er bezit.
Internationale dimensie
De internationale dimensie van dit onderzoek zal niet onopgemerkt gebleven zijn. Omdat
het hier gaat om internationale kunstenaars die tijdelijk in Rotterdam verblijven of
kunstenaars die vanuit Rotterdam tijdelijk in het buitenland verblijven, hebben we te
maken met het thema internationalisering. In het advies van de RRKC wordt meerdere
keren benadrukt waarom deze vorm van internationalisering belangrijk is voor een stad
als Rotterdam. De Rotterdamse kunstsector is gebaat bij internationale kunstenaars met
een brede culturele achtergrond omdat zij bijdragen aan het kosmopolitisch karakter van
de stad (Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, 2009). Het zorgt er dus voor dat
kunstenaars van over de hele wereld voortdurend kennis en ervaring uitwisselen.
47
Bijlage 5: Referentie Tjeu Strous, RRKC
Geachte studiebegeleider van Liesbeth Kom,
Met zeer veel genoegen heb ik de scriptie van Liesbeth over a-i-r in Rotterdam
doorgenomen.
Met dit relaas heeft zij zonder meer aangetoond zich in korte tijd gedegen in nieuwe
materie te kunnen inwerken en langs heldere lijnen rationeel te denken.
De opbouw van het verhaal is helder. Het historische relaas is interessant en
verhelderend en werkt op het eind logisch naar het eigenlijke onderwerp toe: het belang
dat Rotterdam hecht aan internationale oriëntatie van haar kunstwereld en kunstenaars.
In de interviews wordt systematisch uiteengezet hoe betrokkenen naar de door het
College geboden financiële mogelijkheden kijken, welke instrumentarium daarbij is
aangeboden (RAiR), de voor en tegens van RAiR en de maatschappelijke functie van
kunst.
De conclusies laten zich vlot lezen (waarbij er ook voor mijzelf nog nieuwigheden te
ontdekken waren, b.v. de veranderde opvatting van Ove Lucas, directeur CBK over de
beperkte draagwijdte van het RAiR advies, tegen de ruimere opvattingen van de
kunstenaarsinitiatieven in en de terechte kritiek die Neil Wallace van de Doelen heeft
tegen de door ons (gemeente en RRKC) gehanteerde definitie).
Naar mijn mening heeft Liesbeth in een zeer korte tijd heel goed werk geleverd. Een
masteropleiding in de kunst en cultuurbeleid zal zij zeker aankunnen. Ik voorspel haar
een goede toekomst in om het even welke werkkring. In de beleidsrichting zal zij zich
zeker thuisvoelen.
Met vriendelijke groet,
Tjeu Strous
Hoofd afdeling Advies
Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur