55
NEDERLANDS Level 2 DUTCH HOLANDÉS NÉERLANDAIS NIEDERLÄNDISCH OLANDESE Course Content Contenido del curso Contenu du cours Kursinhalt Contenuto del corso VERSION 3

Rossetta Stone

  • Upload
    ole

  • View
    218

  • Download
    0

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Dutch language

Citation preview

Page 1: Rossetta Stone

Course C

ontent ••••••• Level 1

RosettaStone.comRosettaStone.co.uk ???????

Course Content Contenido del curso

Contenu du cours

Kursinhalt

Contenuto del corso

VERSION 3

NederlaNds

Level 2

DutCh

hOLaNDéS

NéERLaNDaIS

NIEDERLäNDISCh

OLaNDESE

Course C

ontent fR

EN

Ch

Level 1

RosettaStone.comRosettaStone.co.uk ???????

Course Content Contenido del curso

Contenu du cours

Kursinhalt

Contenuto del corso

VERSION 3

Page 2: Rossetta Stone

VERSION 3

Course Content Contenido del curso

Contenu du cours

Kursinhalt

Contenuto del corso

NederlaNds

Level 2

DutCh

hOLaNDéS

NéERLaNDaIS

NIEDERLäNDISCh

OLaNDESE

Page 3: Rossetta Stone

CCB-NED-L2-1.0- 79024

ISBN 978-1-60391-753-7

All information in this document is subject to change without notice. This document is provided for informational purposes only and Rosetta Stone Ltd. makes no guarantees, representations or warranties, either express or implied, about the information contained within the document or about the document itself. Rosetta Stone,® Contextual Formation,™ Language Learning Success,™ Adaptive Recall,™ Dynamic Immersion,™ are trademarks of Rosetta Stone Ltd.Copyright © 2008 Rosetta Stone Ltd. All rights reserved.

Printed in the United States of America

Rosetta Stone Harrisonburg, Virginia USA T (540) 432-6166 • (800) 788-0822 in USA and Canada F (540) 432-0953 RosettaStone.com

Page 4: Rossetta Stone

InhoudReizen

1.1 Hoofdles ............................................................................11.2 Hoofdles ............................................................................31.3 Hoofdles ............................................................................51.4 Hoofdles ............................................................................71.5 Mijlpaal .............................................................................9

Verleden en toekomst2.1 Hoofdles ..........................................................................102.2 Hoofdles ..........................................................................122.3 Hoofdles ..........................................................................142.4 Hoofdles ..........................................................................162.5 Mijlpaal ...........................................................................18

Vrienden en vrije tijd3.1 Hoofdles ..........................................................................193.2 Hoofdles ..........................................................................213.3 Hoofdles ..........................................................................233.4 Hoofdles ..........................................................................253.5 Mijlpaal ...........................................................................27

Eten en vakantie4.1 Hoofdles ..........................................................................284.2 Hoofdles ..........................................................................304.3 Hoofdles ..........................................................................324.4 Hoofdles ..........................................................................344.5 Mijlpaal ...........................................................................36

Alfabet ����������������������������������������������������������������������������������37

Index �������������������������������������������������������������������������������������38

Page 5: Rossetta Stone
Page 6: Rossetta Stone

1

1�1 Hoofdles

01 een postkantooreen hoteleen bankeen museumeen terraseen bibliotheek

02 Zij werkt bij de bank.Hij werkt op het postkantoor.Zij werken op het terras.

03 Zij leest op het terras.Zij lezen in de bibliotheek.Hij leest in het museum.

04 Zij werken bij de bank.Zij werkt in het hotel.Hij werkt in het museum.

05 De vrouw is thuis.De mannen zijn op het werk.De familie is thuis.De kinderen zijn op school.

06 De mannen koken op het werk.De man kookt thuis.De kinderen lezen op school.Het kind leest thuis.

07 Ik ben thuis.Ik ben op het werk.Ik ben op school.

08 De kinderen zijn thuis.De kinderen gaan naar school.De kinderen zijn op school.De vrouw is thuis.De vrouw gaat naar het postkantoor.De vrouw is op het postkantoor.

09 Zij gaat naar het werk.Zij gaat naar school.Zij gaat naar de bibliotheek.Zij gaat naar het terras.

10 Ik ga naar het hotel.Hij gaat naar de bank.Wij gaan naar het park.Zij gaan naar het museum.

11 een theatereen theatereen theatereen stadioneen stadioneen benzinestation

12 De mensen staan in het stadion.De vrouw zit in het theater.De man werkt bij het benzinestation.

13 Hij leest een kaart.Zij koopt benzine.De vrouwen lezen een kaart.De mannen hebben benzine nodig.

14 Wij hebben benzine nodig.Hij koopt benzine met een creditcard.Zij heeft een kaart nodig.Zij koopt een kaart met contant geld.

15 Zij heeft benzine nodig.Zij heeft geld nodig.Zij heeft een kaart nodig.Zij heeft koffie nodig.

16 Waar ga jij naartoe?Ik ga naar de apotheek.Waar gaan jullie naartoe?Wij gaan naar de bibliotheek.

17 Waar gaat u naartoe?Ik ga naar het ziekenhuis.Waar gaan jullie naartoe?Wij gaan naar het stadion.Waar gaat hij naartoe?Hij gaat naar school.Waar gaan zij naartoe?Zij gaan naar het restaurant.

18 Hij heeft medicijnen nodig.Ik ga naar de apotheek.Wij hebben melk nodig.Ik ga naar de supermarkt.Wij hebben benzine nodig.Ik ga naar het benzinestation.

Page 7: Rossetta Stone

2

1�1 Vervolg

19 Waar gaan jullie naartoe?Ik ga naar het hotel.Waar ga jij naartoe?Ik ga naar de bibliotheek.Waar gaan jullie naartoe?Wij gaan naar het theater.

20 Waar ga jij naartoe?Ik ga naar het stadion.Waar gaat u naartoe?Ik ga naar de bibliotheek.

21 Wij gaan naar het museum.Wij gaan naar het postkantoor.Wij gaan naar het benzinestation.Wij gaan naar de bank.

22 De man staat achter de boom.De jongen staat voor de boom.Het meisje staat achter het laken.De vrouw staat voor het laken.

23 De fiets staat voor het huis.De fiets staat achter het huis.Het paard staat voor het museum.De vrouw staat achter de man.

24 De man staat naast zijn auto.De blauwe auto rijdt naast de rode auto.De man zit naast zijn vrouw.De vrouw staat naast haar paard.

25 De man staat achter de auto.De man staat naast de auto.De man staat voor de auto.

26 De vrouw is in het museum.De man staat op de stoel.De jongen ligt onder de tafel.

27 Het dier staat achter de auto.Het dier zit onder het huis.Het dier ligt op de auto.Het dier zit in het huis.Het dier staat voor het huis.Het dier staat naast de auto.

28 Waar ben jij?Ik zit onder de stoel.Waar ben jij?Ik sta achter de stoel.Waar ben jij?Ik lig onder de auto.Waar ben jij?Ik sta achter de auto.

29 Het meisje zit links van de jongen.De hond loopt rechts van het meisje.De fiets staat links van de vrouw.De kaart is rechts van de man.

30 Hij heeft bloemen in zijn linkerhand.Het speelgoed staat naast zijn rechtervoet.Dit is haar rechterhand.Dit is haar linkervoet.

31 Het terras is links van de man.Het terras is rechts van de man.Het theater is links van de man.Het theater is rechts van de man.

32 Waar is het postkantoor?Wij hebben een kaart nodig.Verkoopt de boekwinkel kaarten?Ja, de boekwinkel verkoopt kaarten.

33 Hallo, wij hebben een kaart nodig.De kaarten staan achter de kranten.Ik wil deze kaart kopen.

34 Hoeveel kost deze kaart?Hij kost vijf dollar.Wilt u met contant geld betalen?Nee, dank u. Ik wil met een creditcard betalen.

35 Waar wilt u naartoe?Wij willen naar het postkantoor.Het postkantoor is naast de boekwinkel.

Page 8: Rossetta Stone

3

1�2 Hoofdles

01 De kinderen staan in de rij.De mannen staan in de rij.De vrouwen staan in de rij.

02 Het eerste kind in de rij draagt een rode rok.Het tweede kind in de rij draagt een zonnebril.

Het derde kind in de rij draagt een blauw T-shirt.

Het vierde kind in de rij draagt een hoed.

03 De eerste in de rij is lang.De tweede in de rij heeft blond haar.De derde in de rij heeft zwart haar.De vierde in de rij heeft dorst.

04 Het eerste getal is drie.Het tweede getal is negen.Het derde getal is zeven.

05 Waar is het toilet?Het is de eerste deur rechts.Waar is het toilet?Het is de tweede deur links.

06 Waar is het toilet?Het is de eerste deur links.Welke jas is van u?Ik heb een rode jas. Mijn jas is de vierde jas in de rij.

07 Hij is op het werk.Hij gaat naar huis.Hij is thuis.

08 Ik ben thuis.Ik ga naar het werk.Ik ben op het werk.

09 Zij zijn thuis.Zij gaan naar school.Zij zijn op school.

10 Ik ga naar het werk.Hij gaat naar het werk.Zij zijn op het werk.Zij is op het werk.

11 Zij gaan naar het theater.Hij werkt in het theater.Zij zit in het theater.

12 Waar wilt u naartoe?Ik wil naar het hotel.Waar wilt u naartoe?Wij willen naar het theater.Waar wilt u naartoe?Ik wil naar het stadion.

13 een metroeen metroeen metroeen buseen buseen taxi

14 Hij neemt de bus.Zij neemt de metro.Zij nemen een taxi.

15 Deze mensen nemen de metro.Deze mensen nemen de bus.Deze mensen nemen een taxi.

16 Pardon, waar is mijn stoel?Jouw stoel is rechts.Dank u.Alsjeblieft.

17 Pardon.Wilt u op mijn stoel zitten?Ja, dank u.Alstublieft.

18 Pardon, waar is mijn stoel?U zit op stoel drie.Waar is Sara?Zij zit op stoel acht.

19 Hoe ga jij naar het werk?Ik neem de metro naar het werk.Hoe ga jij naar school?Ik loop naar school.

20 Hoe gaat u naar het werk?Ik neem de auto.Hoe ga jij naar school?Ik neem de bus.

Page 9: Rossetta Stone

4

1�2 Vervolg

21 Hij neemt de bus.Zij stapt uit de bus.Zij neemt de metro.Zij stappen uit de metro.

22 Wij staan bij de bushalte.Zij zit bij de bushalte.Hij stapt uit de bus bij de bushalte.Zij gaan naar het metrostation.Ik zit op het metrostation.Hij stapt uit de metro op het metrostation.

23 Zij stapt in de bus.Hij stapt uit de bus.Hij stapt in de bus.Zij stapt uit de bus.

24 De bushalte is voor het park.Het museum is achter het park.Het benzinestation is ver van de stad.Het postkantoor is dicht bij het restaurant.

25 Waar gaat u naartoe?Ik ga naar het metrostation.

26 Waar gaat u naartoe?Ik ga naar het metrostation.

27 De taxi slaat links af.De taxi gaat rechtdoor.De taxi slaat rechts af.

28 De bus slaat links af.De auto slaat rechts af.De taxi gaat rechtdoor.

29 Sla links af.Ga rechtdoor.Sla rechts af.

30 Pardon, hoe kom ik bij de bushalte?Ga rechtdoor.Pardon, hoe kom ik bij het hotel dicht bij het museum?

Ga naar de derde straat en sla links af.Pardon, hoe kom ik bij de bibliotheek?Ga naar het museum en sla rechts af.

31 Pardon, hoe kom ik bij een bank?Ga rechtdoor naar het park.Sla links af.Rechts is een bank.

32 Pardon, hoe kom ik bij het museum?Neem de bus naar de vierde bushalte.Stap uit de bus en loop naar de tweede straat.

Het museum is links.Dank u.Alstublieft.

Page 10: Rossetta Stone

5

1�3 Hoofdles

01 een vliegtuigeen treineen buseen vliegveldeen treinstationeen busstation

02 De man eet in het vliegtuig.De vrouw slaapt in de trein.De mensen stappen uit de bus.

03 Ik wacht op het vliegtuig.Zij wachten op de trein.Zij wacht op de bus.

04 ‘s middags op een vliegveld‘s ochtends op een treinstation‘s nachts op een busstation

05 De vrouw en haar zoon wachten op het vliegveld.

Ik wacht op het busstation.De mannen wachten op het treinstation.Zij wacht op het terras.

06 De man draagt een horloge.Een treinstation heeft een klok.De vrouw draagt een horloge.Een vliegveld heeft een klok.

07 Het horloge ligt op de tafel.De klok staat op de tafel.Het horloge ligt naast de gootsteen.De klok staat naast de gootsteen.

08 Het is één uur.Het is twee uur.Het is drie uur.Het is vier uur.Het is negen uur.Het is twaalf uur.

09 Het is vijf uur ‘s ochtends.Het is zes uur ‘s ochtends.Het is acht uur ‘s ochtends.Het is drie uur ‘s middags.Het is zeven uur ‘s avonds.Het is elf uur ‘s avonds.

10 Het is acht uur ‘s ochtends.Het is één uur ‘s middags.Het is acht uur ‘s avonds.Het is één uur ‘s nachts.

11 Het vliegtuig vertrekt om vier uur ‘s middags.Het vliegtuig komt aan om negen uur ‘s avonds.

De trein vertrekt om zes uur ‘s ochtends.De trein komt aan om twee uur ‘s middags.

12 De bus vertrekt om half zeven ‘s avonds.Het vliegtuig komt aan om half drie ‘s nachts.De trein vertrekt om half elf ‘s avonds.De trein komt aan om half twaalf ‘s ochtends.

13 Pardon, hoe laat is het?Het is vijf uur.Dank u.Pardon, hoe laat is het?Het is half negen.Dank je.

14 Hoe laat is het?Het is kwart over vijf.Hoe laat is het?Het is kwart voor zes.Hoe laat is het?Het is kwart over één.Hoe laat is het?Het is kwart voor twee.

15 Ik koop een treinkaartje.Wij hebben een buskaartje.U heeft een treinkaartje nodig.

16 Zijn koffer is rood.Hun koffers zijn zwart.Haar koffer is blauw.

17 Het paspoort ligt in de koffer.Het paspoort ligt naast de telefoon.Het paspoort ligt op de kaart.Het paspoort ligt naast het vliegticket.

18 Zij heeft een koffer.Zij heeft een paspoort.Zij heeft een vliegticket.

Page 11: Rossetta Stone

6

1�3 Vervolg

19 twee uurachttien minutenzevenenveertig secondendrie uurnegen minutenzesenvijftig seconden

20 Ik heb twee kaartjes nodig.De kaartjes kosten zestig euro.Hoe laat vertrekt de trein?De trein vertrekt om half twee vanmiddag.De trein vertrekt over dertig minuten.

21 Hoe laat vertrekt uw trein?Mijn trein vertrekt om acht uur zevenendertig vanochtend.

Hoe laat komt jouw bus aan?Mijn bus komt aan om kwart over zeven vanavond.

Hoe laat vertrekt uw vlucht?Mijn vlucht vertrekt om kwart voor één vanmiddag.

22 Hoe laat komt de vlucht aan?Welke vlucht?De vlucht uit Parijs.Hij komt aan om drie uur tweeënveertig vanmiddag.

Hoe laat is het?Het is twee uur tweeënveertig.De vlucht komt aan over één uur.

23 Wacht u op vlucht tweeënvijftig?Ja, wanneer komt hij aan?Vlucht tweeënvijftig komt aan om tien uur.Wacht u op trein vierenveertig?Nee, ik wacht op trein drieëndertig.Hij komt aan om één uur.

24 Pardon, komt de trein aan om kwart over zeven?

Nee, de trein is één uur vertraagd. Hij komt aan om kwart over acht.

Pardon, vertrekt de vlucht om acht uur vijfenvijftig?

Nee, de vlucht is dertig minuten vertraagd. De vlucht vertrekt om negen uur vijfentwintig.

25 Hoe laat is het?Het is acht uur vijfentwintig.Is de trein vertraagd?Nee, de trein is op tijd. Hij komt aan om half tien.

26 Heeft u een koffer?Ja, ik heb een koffer.Is de vlucht op tijd?Ja, de vlucht vertrekt om kwart over vier.Dank u.Alstublieft.

27 Hallo, heeft u uw vliegticket?Ja, ik heb mijn vliegticket.Dank u. Heeft u uw paspoort?Ja, ik heb mijn paspoort.

28 Het is twintig kilometer naar het vliegveld.Het is tien kilometer naar het hotel.Het is vijf kilometer naar het benzinestation.Het is één kilometer naar het restaurant.

29 De vrouw is in haar kamer.Wij hebben kamer eenendertig.Dit is uw kamer.

30 Zij heeft stoel eenenzestig.Hij heeft kamer tweeënzestig.Dit kost drieënzestig euro.Hij is vierenzestig jaar oud.

31 Jij hebt stoel drieënzeventig.U heeft kamer vierenzeventig.Dit kost vijfenzeventig dollar.Het is zesenzeventig kilometer naar Rome.

32 U heeft stoel vijfentachtig.U heeft kamer zesentachtig.Dit kost zevenentachtig dollar.Hij is achtentachtig jaar oud.

33 Deze camera kost negenennegentig dollar.Deze telefoon kost drieënnegentig euro.Deze jas kost negentig pond.Deze schoenen kosten zesennegentig euro.

Page 12: Rossetta Stone

7

34 Hoeveel kost deze camera?De camera kost vijfenzeventig euro.Hoeveel kost deze zonnebril?De zonnebril kost tachtig pond.Hoeveel kost deze radio?De radio kost vierenzestig dollar.

35 Is de vlucht op tijd?Nee, de vlucht is vertraagd.Is de vlucht op tijd?Ja, de vlucht is op tijd.

36 Hoe laat komt jouw vlucht aan?Mijn vlucht komt aan om zeven uur drieëntwintig.

Hoe laat komt uw trein aan?Mijn trein komt aan om zes uur vierenvijftig.

1�4 Hoofdles

01 Een hond kan zwemmen.Een hond kan niet rijden.Een kat kan rennen.Een kat kan niet lezen.

02 Hij kan zwemmen.De baby kan niet zwemmen.Een paard kan lopen.Een vis kan niet lopen.

03 Dit dier kan zwemmen.Dit dier kan niet zwemmen.Deze man kan lopen.Deze man kan niet lopen.

04 Hij kan in één dag zestig kilometer rijden.Hij kan niet in één dag zestig kilometer lopen.

Zij kan in tien minuten dit boek lezen.Zij kan niet in tien minuten dit boek lezen.

05 Kan ik deze bus nemen naar het museum?Ja, u kunt deze bus nemen. Er is een bushalte voor het museum.

Kan ik lopen naar het restaurant?Nee, u kunt niet lopen. Het is tien kilometer naar het restaurant.

06 Kan ik deze trein nemen naar Parijs?Nee, u kunt deze trein niet nemen. Hij gaat niet naar Parijs.

Kan ik deze trein nemen naar Barcelona?Ja, u kunt deze trein nemen. Hij vertrekt om kwart voor zeven ‘s avonds.

07 Het meisje slaapt op het strand.De man en de vrouw rennen in het bos.De jongens zwemmen in het meer.De man loopt in de bergen.

08 een strandbergeneen boseen meer

09 Zij lopen op het strand.Zij zitten in de bergen.Zij lopen in het bos.Zij liggen bij een meer.

Page 13: Rossetta Stone

8

1�4 Vervolg

10 Het regent in het bos.Het sneeuwt in de bergen.Het regent bij het meer.Het sneeuwt in de stad.

11 Het is zonnig in de bergen vandaag.Het is bewolkt in het park vandaag.Het is zonnig op het strand vandaag.Het is bewolkt bij het meer vandaag.

12 Waarom is jouw koffer nat?Mijn koffer is nat omdat het regent.Waarom draag jij een zonnebril?Ik draag een zonnebril omdat het zonnig is.

13 Is vlucht vijfenvijftig op tijd?Nee, de vlucht is vertraagd.Waarom is de vlucht vertraagd?De vlucht is vertraagd omdat het sneeuwt.

14 Regent het?Ja, het regent.Is het zonnig?Ja, het is zonnig.

15 Het gaat regenen vandaag.Het regent.Het gaat sneeuwen vandaag.Het sneeuwt.

16 Het is koud in de bergen vandaag.Het is koud op het strand vandaag.Het is warm in het bos vandaag.Het is warm in de stad vandaag.

17 In Egypte is het warm in de zomer.In Rusland is het koud in de winter.In New York is het koud in de winter.In Rome is het warm in de zomer.

18 Goedemorgen. Vandaag is het warm.Morgen wordt het koud.Woensdag wordt het bewolkt.Donderdag wordt het zonnig.

19 Kunnen wij buiten eten?Nee, dat kan niet.Waarom niet?Omdat het gaat regenen.

20 Vandaag zwem ik.Morgen ga ik leren.

21 Vandaag zwem ik.Morgen ga ik leren.Woensdag ga ik voetballen.Donderdag ga ik televisie kijken.

22 Wat doe jij?Ik koop een kaartje.Waarom koop jij een kaartje?Ik koop een kaartje omdat ik morgen naar een concert ga.

23 Vandaag rij ik in het bos. Morgen ga ik mijn auto wassen.

Vandaag koop ik een paraplu. Morgen gaat het regenen.

Vandaag werk ik. Morgen ga ik golfen.Vandaag regent het maar morgen wordt het zonnig.

Vandaag is het bewolkt maar morgen wordt het warm.

Vandaag sneeuwt het maar morgen gaat het regenen.

24 Wat voor weer is het?Het regent.Wat voor weer is het?Het is zonnig.Wat voor weer is het?Het sneeuwt.

25 Wat voor weer is het?Het is koud en het sneeuwt.Wat voor weer is het?Het is warm en zonnig.

26 Gaat het morgen regenen?Nee, het wordt morgen zonnig.Gaat het deze week sneeuwen?Nee, het gaat deze week niet sneeuwen.

27 Hij gaat rennen.Zij gaat lezen.Zij gaan eten.

28 Ik ga tennissen.Wij gaan zwemmen.Zij gaan kussen.

Page 14: Rossetta Stone

9

29 Gaan wij morgen naar het strand?Nee, wij gaan morgen niet naar het strand.Waarom niet?Vandaag is het bewolkt. Morgen gaat het regenen.

Wij kunnen zaterdag gaan.

30 Wanneer gaan wij lunchen?Wij gaan lunchen na het zwemmen.Wanneer gaan wij voetballen?Wij gaan voetballen na het eten.

31 Wij gaan eten.Zij gaan voetballen.Ik ga lunchen.Ik ga voetballen.

1�5 Mijlpaal

01 Hoe laat is het?Het is drie uur tweeënveertig.

02 Welke rok vind jij mooi?Ik vind de zwarte rok mooi.

03 Welke schoenen vind jij mooi?Ik vind de zwarte schoenen mooi.

04 Hoe laat is het?Het is kwart over vier.

05 Hallo.Hallo, ik heb een kaart nodig.

06 Hallo.Hallo, ik heb een kaart nodig.

07 Waar gaat u naartoe?Ik ga naar het museum.

08 Dank u.Alstublieft.

09 Links af of rechts af?Links af.

10 Rechtdoor of rechts af?Rechtdoor.

11 Hebben wij benzine nodig?Nee, wij hebben geen benzine nodig.

12 Sla ik links af of rechts af?Sla rechts af.

13 Hoe laat is het?Het is vijf uur.

14 Hallo meneer De Waal.Hallo.

Page 15: Rossetta Stone

10

2�1 Hoofdles

01 Zij rent.Hij heeft gerend.Zij eet.Hij heeft gegeten.

02 Zij koopt een boek.Zij heeft een boek gekocht.Hij voetbalt.Hij heeft gevoetbald.

03 Ik verkoop kranten.Ik heb een krant verkocht.Ik lees een boek.Ik heb vier boeken gelezen.

04 Zij gaat kleding kopen.Zij koopt kleding.Zij heeft kleding gekocht.

05 Ik ga chocola eten.Ik eet chocola.Ik heb chocola gegeten.

06 Hij gaat zwemmen.Hij zwemt.Hij heeft gezwommen.Ik ga zwemmen.Ik zwem.Ik heb gezwommen.

07 Zij gaat zwemmen.Zij zwemt.Zij heeft gezwommen.Ik ga zwemmen.Ik zwem.Ik heb gezwommen.

08 Heb jij gezwommen?Nee, ik heb niet gezwommen. Ik heb gerend.Heb jij een boek gekocht?Nee, ik heb geen boek gekocht. Ik heb een krant gekocht.

09 Ga jij dit boek lezen?Ja, ik ga het lezen.Wat doe jij?Ik lees een boek.Heb jij dit boek gelezen?Ja, ik heb het gelezen.

10 Vandaag is het dinsdag. Ik ben op school.Gisteren heb ik in het meer gezwommen.Morgen ga ik mijn oma bezoeken.

11 Gisteren heb ik vlees en groente gekocht.Vandaag kook ik.Gisteren heb ik tien kilometer gerend.Vandaag zwem ik.

12 Zij heeft gisteren getennist.Wij zijn vandaag op het strand.Zij gaan morgen hun opa bezoeken.

13 Ik heb gisteren een krant gekocht.Vandaag lees ik de krant.Ik heb gisteren een boek gekocht.Vandaag lees ik het boek.

14 Hij heeft vorige woensdag een treinkaartje gekocht.

Vandaag neemt hij de trein naar Parijs.Zij heeft vorige maandag nieuwe schoenen gekocht.

Vandaag rent zij.

15 Ik heb vorige donderdag een huis gekocht.Vandaag koop ik een tafel en stoelen.Zij heeft vorige maandag haar auto verkocht.Vandaag neemt zij de bus.

16 Ik heb vorige vrijdag een hoed gekocht.Ik heb vorige dinsdag een kilometer gezwommen.

Ik heb vorige week twee boeken gelezen.

17 Hij gaat volgende week naar het meer.Wij gaan volgende maand onze vrienden bezoeken.

Wanneer ga jij naar de bergen?Ik ga volgende week naar de bergen.Wanneer gaan jullie naar Barcelona?Wij gaan volgende week naar Barcelona.

18 Heb jij wortels gegeten?Ja, ik heb wortels gegeten.Heb jij gisteren gevoetbald?Nee, ik ga volgende week voetballen.

Page 16: Rossetta Stone

11

19 Heb jij vorige week in dit restaurant gegeten?Nee, ik ga volgende week in dit restaurant eten.

Ga jij volgende week tennissen?Nee, ik heb vorige week getennist.

20 Ik heb vorige dinsdag gegolft.Volgende dinsdag ga ik mijn oma bezoeken.Ik heb vorige maandag mijn auto verkocht.Volgende maandag ga ik een nieuwe auto kopen.

21 Jij hebt drie boeken gelezen!Jij hebt een hond gekocht!Jij hebt zes broodjes gegeten!

22 Jij hebt zes kilometer gerend!Jij hebt een boek geschreven!Jij hebt vandaag twee auto’s verkocht!

23 een woordenboekeen woordenboekeen woordenboekeen schrijfblokeen schrijfblokeen bureau

24 postzegelspostzegelspostzegelseen envelopeen envelopeen e-mail

25 postzegelseen envelopeen e-maileen bureaueen woordenboekeen schrijfblok

26 Het schrijfblok ligt op het bureau.De postzegels liggen op het bureau.De envelop ligt onder het bureau.

27 Heb jij een woordenboek?Nee, maar de leraar heeft een woordenboek.Heeft u een woordenboek?Ja. Het woordenboek ligt op mijn bureau.

28 Wat doe jij?Ik schrijf een brief.Heb jij postzegels nodig?Nee, ik heb gisteren postzegels gekocht.Heb jij enveloppen gekocht?Ja, ik heb vorige week enveloppen gekocht.

29 Het oudste meisje leest het boek voor de jongere meisjes.

Zij schrijft een brief aan haar ouders.Zij verkoopt een schrijfblok aan de man.Hij schrijft een e-mail aan zijn vriend.

30 Hij geeft een sieraad aan zijn vrouw.Het meisje geeft het schrijfblok aan haar vriend.

Hij geeft brieven aan de vrouw.Ik geef een appel aan mijn lerares.

31 Zij schrijft een brief aan haar opa.Zij heeft een brief aan haar opa geschreven.Hij geeft een boek aan de leerling.Hij heeft een boek aan de leerling gegeven.Ik schrijf een e-mail aan mijn moeder.Ik heb een e-mail aan mijn moeder geschreven.

32 De leraar geeft een woordenboek aan de leerling.

De leraar heeft het woordenboek aan de leerling gegeven.

Hij geeft bloemen aan zijn vrouw.Hij heeft bloemen aan zijn vrouw gegeven.

33 Heb jij de fiets aan jouw zus gegeven?Nee, ik heb de fiets aan mijn broer gegeven.Heb jij de appel aan jouw leraar gegeven?Nee, ik heb de appel niet aan mijn leraar gegeven.

Heb jij vanochtend de krant gelezen?Nee, ik heb de krant aan mijn man gegeven.

34 Ik geef een bal aan mijn broer.Ik heb een pen aan mijn zus gegeven.Ik geef een bal aan mijn zus.Ik heb een pen aan mijn broer gegeven.

Page 17: Rossetta Stone

12

2�2 Hoofdles

01 natuurwetenschappennatuurwetenschappennatuurwetenschappenkunstkunstwiskunde

02 Ik geef muziek.Zij leert geschiedenis.Hij geeft wiskunde.

03 natuurwetenschappenkunstwiskundemuziekgeschiedenisNederlands

04 Welk vak hebben jullie gisteren gehad?Gisteren hebben wij muziek gehad.Welk vak hebben jullie vandaag?Vandaag hebben wij wiskunde.Welk vak hebben jullie morgen?Morgen hebben wij natuurwetenschappen.

05 Welke vakken heb jij gisteren gehad?Gisteren heb ik geschiedenis en kunst gehad.Welke vakken hebben jullie gisteren gehad?Gisteren hebben wij natuurwetenschappen en muziek gehad.

06 Hij eet.Hij heeft gegeten.Zij eten.Zij hebben gegeten.

07 Zij rent.Zij heeft gerend.Zij rennen.Zij hebben gerend.

08 Wanneer hebben jullie getennist?Wij hebben vanochtend getennist.Hebben de kinderen vandaag gevoetbald?Nee, zij hebben gisteren gevoetbald.

09 Wij hebben gegeten.Wij hebben in het park gerend.Wij hebben gegolft.

10 Ik heb ontbeten.Zij heeft ontbeten.Wij hebben ontbeten.Zij hebben ontbeten.

11 Ik heb gerend.Jij hebt gerend.Hij heeft gerend.Zij heeft gerend.Wij hebben gerend.Jullie hebben gerend.Zij hebben gerend.Zij hebben gerend.

12 Hoe laat ben jij naar het werk gegaan?Ik ben om negen uur naar het werk gegaan.Hoe laat zijn jullie naar school gegaan?Wij zijn om acht uur naar school gegaan.

13 Waar gaat mama naartoe?Zij gaat naar de supermarkt.Waar is mama geweest?Zij is naar de supermarkt geweest.

14 Ik ga naar het strand.Ik ben naar het strand geweest.Zij gaan naar Parijs.Zij zijn naar Parijs geweest.Wij gaan naar de bibliotheek.Wij zijn naar de bibliotheek geweest.

15 Zij zijn naar de apotheek geweest.Hij is naar de supermarkt geweest.Zij is naar de boekwinkel geweest.Zij zijn naar het strand geweest.

16 Waar ben jij vandaag geweest?Ik ben naar het park geweest.Waar zijn jullie vorige week geweest?Wij zijn naar de bergen geweest.

17 Donderdag ben ik naar de bank geweest.Vrijdag ben ik naar de bibliotheek geweest.Zaterdag zijn wij naar het meer geweest.Vrijdag zijn wij naar de supermarkt geweest.

Page 18: Rossetta Stone

13

18 De lerares heeft een woordenboek aan de jongen gegeven.

De leraar heeft een schrijfblok aan hem gegeven.

De jongen heeft een appel aan zijn lerares gegeven.

De jongen heeft een taart aan haar gegeven.

19 De dokter geeft medicijnen aan hem.De dokter heeft medicijnen aan mij gegeven.Hij koopt een sieraad voor haar.Ik heb dit sieraad voor jou gekocht.Zij koopt koffie voor hen.Ik heb koffie voor jullie gekocht.

20 Zij hebben brieven aan mij geschreven.Zij heeft chocola voor ons gekocht.Onze opa heeft een kat aan ons gegeven.

21 Hij verkoopt een hoed aan haar.Ik heb een e-mail aan hem geschreven.Hij leest een boek voor hen.Zij heeft fruit voor hen gekocht.

22 Deze computer geeft Nederlands aan u.Ik heb de sleutels gisteren aan u gegeven.Ik heb vandaag bloemen voor jou gekocht.Wij hebben dit voor jullie geschreven.Mijn vader geeft de sleutels aan mij.Onze ouders hebben brieven aan ons geschreven.

23 Dit is één woord.Dit zijn twee woorden.Dit zijn drie woorden.Dit zijn vier woorden.

24 Op dit bord staan geen woorden.Op dit bord staat één woord.Dit bord is groen.Dit bord is blauw.

25 Pardon, wat betekent dit woord?Het betekent ‘apotheek’.Pardon, wat betekent dit woord?Het betekent ‘bibliotheek’.Pardon, wat betekent dit bord?Het betekent ‘restaurant’.

26 Pardon.Wat betekent dit?Dit betekent ‘stadion’.Wat is een stadion?Dit is een stadion.

27 Ik begrijp dit woord.Ik begrijp deze woorden niet.Hij begrijpt dit.Zij begrijpt dit niet.Zij begrijpt dit boek.Zij begrijpen dit boek niet.

28 Ik begrijp dit bord niet. Wat betekent het?Het betekent ‘Het vliegveld is rechts’.Ik begrijp dit bord niet. Wat betekent het?Het betekent ‘hotel’.Ik begrijp dit bord niet. Wat betekent het?Het betekent ‘strand’.

29 Wat betekent dit?Het betekent ‘benzinestation’.Wat betekent dit?Het betekent ‘toilet’.

30 Pardon, hoe laat is het?Ik begrijp u niet. Kunt u dat herhalen, alstublieft?

Hoe laat is het?Het is kwart over drie.Ik begrijp u niet. Kunt u dat herhalen, alstublieft?

Het is kwart over drie.

31 Pardon.Ja?Wat betekent dit bord?Het betekent ‘bibliotheek’.Ik begrijp u niet. Kunt u dat herhalen, alstublieft?

Ja, het betekent ‘bibliotheek’.Dank u.Alstublieft.

Page 19: Rossetta Stone

14

2�2 Vervolg

32 Pardon, waar is de bank?De bank is naast de bibliotheek.Ik begrijp u niet. Kunt u dat herhalen, alstublieft?

Ja, de bank is naast de bibliotheek.Dank u.Alstublieft.

33 Pardon, wat betekent dit bord?Het betekent ‘apotheek’.Ik begrijp u niet. Kunt u dat herhalen, alstublieft?

Ja, het betekent ‘apotheek’.Dank u.Alstublieft.

2�3 Hoofdles

01 Zij is in China.Zij is in China geweest.Ik ben in Egypte.Ik ben in Egypte geweest.

02 Wij zijn in Parijs.Wij zijn in Parijs geweest.Zij zijn op het strand.Zij zijn op het strand geweest.

03 Ik was leerling.Nu ben ik lerares.Hij was een kind.Nu is hij vader.

04 Wij waren jong.Nu zijn wij oud.Ik was een kind.Nu ben ik een volwassene.

05 Jij was een baby.Nu ben jij een jongen.Jullie waren jong.Nu zijn jullie oud.

06 Zijn handen zijn vies.Zijn handen waren vies.Het fruit is groen.Het fruit was groen.

07 De sokken zijn wit.De sokken waren wit.Haar haar is blond.Haar haar was blond.

08 Wij woonden vroeger in een appartement.Nu wonen wij in een huis.Ik had vroeger een fiets.Nu heb ik een auto.Zij schreef vroeger brieven.Nu schrijft zij e-mails.

09 Woonde u vroeger met uw vrienden?Ja, maar nu woon ik met mijn vrouw.Had u vroeger een hond?Ja, maar nu hebben wij een kat.

Page 20: Rossetta Stone

15

10 Zij werkte vroeger bij een bakker.Nu werkt zij in een restaurant.Hij droeg vroeger T-shirts.Nu draagt hij pakken.Zij voetbalden vroeger.Nu golfen zij.

11 Ging jij vroeger naar de bergen?Ja, maar nu gaan wij naar het park.Tenniste jij vroeger?Ja, maar nu zwem ik.Gaf u vroeger kunst?Nee, ik gaf geen kunst. Ik gaf muziek.

12 Ik heb in Rome gewoond.Ik was een kind toen ik in Rome woonde.Jullie hebben in Parijs gewoond.Jullie hadden een fiets toen jullie in Parijs woonden.

Wij hebben op de bus gewacht.Het regende toen wij op de bus wachtten.

13 Gaf u Nederlands toen u in China was?Ja, ik gaf Nederlands.Voetbalde jij toen jij een kind was?Ja, ik voetbalde.Las jij dit boek met jouw moeder toen jij een kind was?

Ja, en nu lees ik het met mijn dochter.

14 een universiteiteen universiteiteen universiteiteen middelbare schooleen middelbare schooleen basisschool

15 Toen zij op de basisschool zat, had zij het vak kunst.

Toen zij op de middelbare school zat, had zij het vak natuurwetenschappen.

Nu studeert zij wiskunde aan de universiteit.

16 Wij zaten op dezelfde basisschool.Nu studeren wij aan dezelfde universiteit.Zij zaten op dezelfde middelbare school.Nu studeren zij aan dezelfde universiteit.

17 Zitten uw kinderen op de basisschool?Nee, mijn dochter studeert aan de universiteit. Mijn zoon zit op de middelbare school.

Wat studeert uw dochter?Zij studeert kunst.Welk vak vindt uw zoon leuk?Hij vindt natuurwetenschappen leuk.

18 Deze leerling zit op de basisschool. Zij vindt natuurwetenschappen leuk.

Deze leerling zit op de middelbare school. Hij vindt geschiedenis leuk.

Deze student studeert aan de universiteit. Hij vindt muziek leuk.

19 een kantooreen kantooreen kantooreen fabriekeen fabriekeen winkel

20 Hij is manager in een winkel.Zij is werknemer in een winkel.Ik ben manager op een kantoor.Zij zijn werknemers op een kantoor.

21 Deze manager werkt op dit kantoor.Deze manager werkt in deze fabriek.Deze manager werkt in deze winkel.

22 een kantooreen managereen fabriekeen werknemereen winkel

23 Ik ben werknemer op een kantoor.Ik ben leerling op een basisschool.Ik ben manager in een fabriek.Ik ben student aan een universiteit.

24 Wat doet u?Ik ben manager op een kantoor.Wat doet u?Ik ben manager van een restaurant.Wat doet u?Ik ben leraar.

Page 21: Rossetta Stone

16

2�3 Vervolg

25 Waar werkt u?Ik werkte vroeger in een winkel. Nu werk ik op een basisschool.

Wat doet u?Ik ben lerares muziek.

26 Waar werkt u?Ik werkte vroeger op een kantoor. Nu werk ik op een middelbare school.

Wat doet u?Ik ben lerares geschiedenis.

27 Jullie zaten op de middelbare school.Nu studeren jullie aan de universiteit.U was werknemer.Nu bent u manager.

28 Zij was vroeger lerares.Nu is zij manager.Hij was vroeger leerling op de middelbare school.

Nu is hij student aan de universiteit.

29 Ben jij student?Ja, ik ben student aan de universiteit.Wat studeer jij?Ik studeer natuurwetenschappen.

30 Mijn vader vond natuurwetenschappen leuk. Hij was dokter in Italië.

Komt u uit Italië?Nee, ik kom uit Frankrijk maar mijn familie woonde vroeger in Italië.

31 Wat doet u?Ik werk nu niet maar ik was vroeger leraar.Welk vak gaf u?Toen ik in Brazilië was, gaf ik Engels. Toen ik in Egypte was, gaf ik geschiedenis.

2�4 Hoofdles

01 Toen ik in Rusland was, heb ik deze hoed gekocht.

Toen ik in Frankrijk was, heb ik deze chocola gegeten.

Toen ik in China was, ben ik naar dit concert geweest.

02 Toen wij op het strand waren, was het bewolkt.

Toen wij op het strand waren, was het zonnig.Toen ik een meisje was, voetbalde ik.Toen ik een jongen was, tenniste ik.

03 Toen ik koffie dronk, heb ik deze brief geschreven.

Toen wij in het park waren, heeft zij mij gekust.

Toen hij bij de bouwmarkt was, heeft hij een ladder gekocht.

Toen hij sliep, is het vliegtuig vertrokken.

04 Toen ik een jongen was, tenniste ik.Toen ik een jongen was, voetbalde ik.Toen ik een meisje was, tenniste ik.Toen ik een meisje was, voetbalde ik.

05 Toen ik op het treinstation was, heb ik naar de radio geluisterd.

Toen ik op het treinstation was, heb ik een broodje gegeten.

Toen ik op het vliegveld was, heb ik een krant gelezen.

Toen ik op het vliegveld was, heb ik een broodje gegeten.

06 Ik werkte vroeger in een ziekenhuis. Nu werk ik aan een universiteit.

Ik had vroeger een fiets. Nu heb ik een auto.Ik had vroeger een hond. Nu heb ik een kat.

07 Ik heb appels gekocht toen ik bij de supermarkt was.

Ik heb een woordenboek gekocht toen ik bij de boekwinkel was.

Zij heeft medicijnen gekocht toen zij bij de apotheek was.

Page 22: Rossetta Stone

17

08 Wij hebben dit gegeten toen wij in Peking waren.

Zij hebben dit gekocht toen zij in Parijs waren.

Zij heeft een brief geschreven toen zij in de trein zat.

09 Ik heb deze voor jou gekocht toen jij een baby was.

Mijn dochter heeft deze brieven aan mij geschreven toen zij in Nederland studeerde.

Mijn moeder heeft dit boek voor mij gekocht toen ik een kind was.

10 Wanneer heb jij de wortels gekocht?Ik heb de wortels gekocht toen ik bij de supermarkt was.

Wanneer heb jij de appels gekocht?Ik heb de appels gekocht toen ik bij de supermarkt was.

11 Heeft jouw man deze hoed aan jou gegeven?Nee, ik heb hem gekocht.Wanneer heb jij hem gekocht?Ik heb hem gekocht toen ik in de Verenigde Staten was.

12 Heb jij dit geschreven?Ja, ik heb dit geschreven.Wanneer heb jij dit geschreven?Ik heb dit geschreven toen ik in Rusland werkte.

13 Wie is dit?Dit is mijn man.Wanneer zijn jullie naar China geweest?Wij zijn naar China geweest toen wij student waren.

14 Mijn oma heeft deze hoed aan mij gegeven toen ik tien jaar oud was.

Vind jij hem mooi?Ja, ik vind hem mooi.Ik geef hem nu aan jou.Dank u.Alsjeblieft.

15 Wilt u koffie?Ja, ik wil graag koffie.Wilt u water?Ja, ik wil graag water.

16 Wilt u een pen?Ja, graag.Wilt u tennissen?Nee, ik wil graag golfen.

17 Wilt u koffie?Nee, dank u.Wilt u chocola?Ja, graag.Wilt u taart?Ja, graag.

18 Wilt u thee?Ja, graag.Wilt u koffie?Ja, graag.

19 Links of rechts?Appel of sinaasappel?Zwart of rood?

20 Wilt u water of sap?Wil jij taart of chocola?Wilt u het boek of de krant?Wilt u koffie of thee?

21 Wilt u tennissen of golfen?Ik wil graag golfen.Wilt u naar de bergen of naar het strand?Ik wil graag naar het strand.

22 Wilt u chocola of fruit?Ik wil graag fruit.Wilt u koffie of thee?Ik wil graag koffie.

23 Wilt u melk of sinaasappelsap?Ik begrijp u niet. Kunt u dat herhalen, alstublieft?

Wilt u melk of sinaasappelsap?Wat is ‘sinaasappelsap’?Ik wil graag sinaasappelsap. Dank u.

24 Wilt u met contant geld of met een creditcard betalen?

Ik begrijp u niet. Kunt u dat herhalen, alstublieft?

Wilt u met contant geld of met een creditcard betalen?

Ik wil graag met een creditcard betalen.

Page 23: Rossetta Stone

18

2�4 Vervolg

25 Hoe heet u?Ik begrijp u niet. Kunt u dat herhalen, alstublieft?

Hoe heet u?Ik heet Robert.Hoeveel kosten deze schoenen?Ik begrijp u niet. Kunt u dat herhalen, alstublieft?

Hoeveel kosten deze schoenen?Zij kosten dertig dollar.

26 Heb jij Nederlands geleerd?Ja, ik heb Nederlands geleerd.Wat betekent dit woord?Dat woord betekent ‘postkantoor’.

27 Heb jij kunst gestudeerd aan de universiteit?Ja, ik heb kunst gestudeerd aan een universiteit in Nederland.

Spreek jij Nederlands?Ja, ik spreek Nederlands.

2�5 Mijlpaal

01 Pardon, hoe laat is het?Het is elf uur.

02 Kunt u dat herhalen, alstublieft?Het is elf uur.

03 Dank u.Alstublieft.

04 Is dit uw hoed?Ja, dit is mijn hoed.

05 Dank u.Alstublieft.

06 Bent u naar het strand geweest?Ja, wij zijn naar het strand geweest.

07 Waarom gaat u naar Nederland?Ik ga studeren.

08 Welk vak gaf u?Toen ik in de Verenigde Staten was, gaf ik muziek. Toen ik in Australië was, gaf ik wiskunde.

09 Welk vak gaf u?Ik gaf wiskunde.

10 Wilt u chocola?Ja, ik wil graag chocola.

11 Spreekt u Nederlands?Ja, ik spreek Nederlands.

12 Bent u student?Ja, ik ben student.

13 Wat gaat u studeren?Ik ga natuurwetenschappen studeren.

Page 24: Rossetta Stone

19

3�1 Hoofdles

01 De kinderen zingen.De volwassenen dansen.De man zingt.Het meisje danst.

02 De vrouwen dansen.De vrouwen zingen.De jongens zingen.De jongens dansen.

03 Zij leest iets.Hij drinkt iets.Zij kookt iets.Hij geeft iets aan haar.

04 Zij wil iets eten.De hond wil iets drinken.Hij wil iets lezen.

05 Hij mag niet links afslaan.De hond mag niet in de trein.De leerlingen mogen spelen.Zij mogen links afslaan, rechts afslaan of rechtdoor gaan.

06 Zij mogen nu niet lopen.Zij mogen nu lopen.Zij mag in dit meer zwemmen.Zij mag niet in dit meer zwemmen.

07 Zing nu, alstublieft.Sla hier links af, alstublieft.Ga zitten, alstublieft.

08 Drink dit, alstublieft.Schrijf hier hoe u heet, alstublieft.Lees iets voor ons, alstublieft.

09 Ik zet een bord in de gootsteen.Het bord staat in de gootsteen.Zij leggen handdoeken op de stoel.De handdoeken liggen op de stoel.De student legt haar schrijfblok op het bureau.

Het schrijfblok ligt op het bureau.Zij zet de kom op de tafel.De kom staat op de tafel.

10 Waar liggen de sleutels?Ik heb ze op de tafel gelegd.Waar ligt het boek?Ik heb het op de stoel gelegd.

11 De hond brengt een krant naar de man.De meisjes brengen het ontbijt naar hun ouders.

Zij brengt handdoeken naar hem.Ik breng koffie naar jou.

12 Ik neem vissen van de winkel mee naar huis.Zij neemt een bal mee naar het park.Wij nemen boeken van de bibliotheek mee naar huis.

Zij nemen water mee naar het park.

13 Leg uw jas op het bed, alstublieft.Breng acht borden uit de keuken, alstublieft.Leg de boeken op de bureaus, alsjeblieft.Breng een ladder, alsjeblieft.

14 Geeft u hem een pen, alstublieft?Zij geeft hem een pen.Geeft u mij een paraplu, alstublieft?Hij geeft haar een paraplu.

15 De ouders geven hun zoon een fiets.De vrouw geeft haar vriendin bloemen.De man geeft zijn vrouw een sieraad.Hij geeft speelgoed aan kinderen.

16 Hij wil graag speelgoed. Geef jij hem een auto, alsjeblieft?

Zij geeft hem een auto.Ik wil graag een fiets. Geef jij mij een fiets, alsjeblieft?

Hij geeft hem een fiets.

17 Wilt u haar iets te drinken geven, alstublieft?Zij geeft haar iets te drinken.Wilt u hem het horloge geven, alstublieft?Zij geeft hem het horloge.

18 De kinderen op dit feest doen een spel.De mensen op dit feest dansen.De mensen op dit feest zingen.Zij neemt een taart mee naar het feest.

Page 25: Rossetta Stone

20

3�1 Vervolg

19 Het feest is afgelopen.Het werk is afgelopen.De lente begint.Het concert begint.

20 De wedstrijd begint.De wedstrijd is afgelopen.Het toneelstuk begint.Het toneelstuk is afgelopen.

21 De film begint.De film is afgelopen.De wedstrijd begint.De wedstrijd is afgelopen.

22 Zij verlaten het feest.Zij komt aan bij de wedstrijd.Hij verlaat het kantoor.Zij komen aan bij het concert.

23 Zij komen aan bij het ziekenhuis.Zij verlaten het ziekenhuis.Hij komt aan op het vliegveld.Hij verlaat het vliegveld.

24 Hij gaat naar het postkantoor.Zij komen van het strand.Zij gaat naar het feest.Zij komen van de boekwinkel.

25 Kom jij naar het werk vandaag?Nee, ik kom niet naar het werk vandaag.Kom jij naar mijn feest vanavond?Ja, ik kom naar jouw feest vanavond.

26 Mag Suzanne vrijdag naar mijn feest komen?Ja, zij mag vrijdag naar jouw feest.Wanneer begint het?Het begint om acht uur ‘s avonds.Wanneer is het afgelopen?Het is om half twaalf afgelopen.

27 Mag ik iets te drinken?Ja, wilt u een kopje thee?Mag ik iets te eten?Ja, wil jij taart?

28 Een week heeft zeven dagen.Deze maand heeft dertig dagen.Een jaar heeft twaalf maanden.

29 Het jaar begint in januari.Het regent in februari in Brazilië.In Japan begint de lente in maart.April is de vierde maand van het jaar.

30 In Peking is het zonnig in mei.De winter begint in juni in Australië.In de Verenigde Staten koken gezinnen buiten in juli.

De achtste maand van het jaar is augustus.

31 In Frankrijk begint de school in september.Oktober is de tiende maand van het jaar.In Rusland is het koud in november.In Italië is december een koude maand.

32 januarifebruarimaartaprilmeijuni

33 juliaugustusseptemberoktobernovemberdecember

34 januarifebruarimaartaprilmeijunijuliaugustusseptemberoktobernovemberdecember

35 Wanneer gaan jullie naar het strand?Wij gaan in februari.Wanneer gaan jullie naar de bergen?Wij gaan in augustus.

Page 26: Rossetta Stone

21

3�2 Hoofdles

01 De jongen helpt het meisje in de bibliotheek.De jongens helpen de oude man.Het meisje helpt haar vader.

02 Deze lerares helpt de leerlingen.Deze leraar helpt de leerlingen niet.Deze hond helpt de man.Deze hond helpt de man niet.

03 De man ontmoet zijn vrienden op het strand.De vrouw ontmoet haar vader in het restaurant.

De vrouw ontmoet haar man in het park.

04 De vrouw ontmoet haar manager in zijn kantoor.

Hij ontmoet de man in de fabriek.De manager ontmoet de werknemers in het restaurant.

05 Zij belt de politie.Zij belt de dokter.Hij belt zijn vrouw.Zij belt haar moeder.

06 De vrouw praat met de man in de auto.De manager praat met de werknemer in het kantoor.

De lerares praat met de leerling.De man praat met het paard.

07 De vrouw ontmoet haar vriendin in het restaurant.

Zij helpen hun opa.Zij praat met haar zus.De jongen belt zijn moeder.

08 Zij ontmoeten hun vrienden bij het museum.De politieagent helpt de vrouw.De man belt zijn manager.De manager ontmoet haar werknemer op kantoor.

Het meisje praat met haar vriendin.Het meisje ontmoet haar vriendin in het park.

09 Wie bel jij?Ik bel de dokter.Met wie praat jij?Ik praat met de dokter.

10 Wie bel jij?Ik bel mijn vrouw.Met wie praat jij?Ik praat met mijn vrouw.

11 Hij is vroeg voor het feest.Zij zijn op tijd voor het feest.Zij is laat voor het feest.

12 De man is laat.Zijn vrouw is laat.De kinderen zijn laat.

13 Hij is vroeg voor het feest.Zij is laat voor school.Wij zijn vroeg voor het eten.Hij is laat voor zijn vlucht.

14 Zij is vroeg voor het werk.Hij is laat voor de film.Wij zijn op tijd voor het concert.

15 Deze televisie kost honderdtwintig euro.Deze camera kost tweehonderdvijf pond.Deze groente kost driehonderdzeven yen.Deze schoenen kosten vierhonderdtwintig yen.

16 Deze zeep kost vijfhonderd yen.Deze sokken kosten zeshonderd yen.Deze deken kost zevenhonderd yen.Dit vlees kost achthonderd yen.

17 Dit bed kost zevenduizend vierhonderd yen.Dit pak kost drieduizend negenhonderd yen.Deze bril kost duizend zevenhonderd yen.Deze spijkerbroek kost tweeduizend driehonderd yen.

18 Deze auto kost zesduizend zevenhonderd dollar.

Deze fiets kost vijfduizend yen.Dit sieraad kost duizend tweehonderd euro.Deze jurk kost achtduizend negenhonderd yen.

19 het jaar tweeduizend vijfhet getal tweeduizend vijfhet jaar achttiennegentighet getal duizend achthonderdnegentighet jaar negentieneenendertighet getal duizend negenhonderdeenendertig

Page 27: Rossetta Stone

22

3�2 Vervolg

20 een adreseen adreseen adreseen telefoonnummereen telefoonnummereen datum

21 een e-mailadreseen e-mailadreseen e-mailadreseen datumeen datumeen telefoonnummer

22 Dit is een adres.Dit is een telefoonnummer.Dit is een e-mailadres.Dit is een datum.

23 Bel jij de dokter, alsjeblieft?Kom jij iets met mij drinken, alsjeblieft?Wil jij mij helpen, alsjeblieft?Zet jij de kom op de tafel, alsjeblieft?

24 Dans, alsjeblieft!Wacht, alsjeblieft.Lees jij het boek, alsjeblieft?Wassen jullie je handen, alsjeblieft?

25 Ga zitten, alsjeblieft.Sla hier links af, alsjeblieft.Kijken jullie naar mij, alsjeblieft?Bel jij mij, alsjeblieft?

26 Sla hier rechts af, alsjeblieft.Luister naar mij, alsjeblieft.Zet het glas in de gootsteen, alsjeblieft.

27 Help mij, alsjeblieft.Was jouw handen, alsjeblieft.Ga nu zwemmen!Loop nu naar de bus.

28 Wil jij jouw zus helpen, alsjeblieft?Wil jij mij helpen, alsjeblieft?

29 Waar ligt Barcelona?Daar ligt Barcelona.Waar is het museum?Ik weet het niet.Waar is jouw sok?Ik weet het niet.

30 Hij weet haar telefoonnummer.Zij weet zijn telefoonnummer niet.Zij weet hoe hij heet.

31 Ik wil de dokter bellen. Weet jij zijn telefoonnummer?

Nee, ik weet zijn telefoonnummer niet.Ik wil naar het museum. Weet jij het adres?Ja, het adres is Hoofdstraat vierendertig.

32 Kom jij naar mijn feest?Ja, ik kom, maar ik kom laat.Weet jij het adres?Ja, ik weet het adres.

33 Het is vierentwintig december.Het is vijfentwintig december.Het is eenendertig december.Het is één januari.

34 Het is veertien juli.Het is één mei.Het is donderdag tweeëntwintig april.Het is vrijdag vijf mei.

35 Is het vandaag vijf juni?Ja, vandaag is het vijf juni.Is het vandaag twintig maart?Ja, vandaag is het twintig maart.

36 Welke datum is het vandaag?Het is negentien juni tweeduizend elf.Welke datum is het vandaag?Het is twaalf januari tweeduizend vijf.

37 Ik ben zeven juni jarig.De eerste schooldag is vijf september.Wij gaan dertien februari naar de bergen.In de Verenigde Staten dragen mensen zeventien maart groen.

Page 28: Rossetta Stone

23

3�3 Hoofdles

01 De kinderen doen een spel op de verjaardag.Vandaag is hij jarig. Hij is nu vijftig jaar oud.Wij zijn dezelfde dag jarig.Deze taart is voor haar vijftiende verjaardag.

02 Zij dansen op het strandfeest.Zij eten taart op een verjaardag.Zij gaan naar een verkleedfeest.

03 Wat voor soort feest is het?Het is een verjaardag.Wat voor soort feest is dit?Dit is een verkleedfeest.Wat voor soort feest was het?Het was een strandfeest.

04 Appels zijn een soort fruit.Sinaasappels zijn een soort fruit.Rokken zijn een soort kleding.Broeken zijn een soort kleding.

05 een desserteen desserteen desserteen saladeeen saladesoep

06 Hij heeft een dessert gegeten maar geen salade.

Zij eet chocola als dessert.Zij eet soep en een broodje als lunch.

07 De lunch is niet afgelopen. Wij eten nu een dessert.

Zij eet een salade als lunch.Deze lunch begint met soep.

08 een desserteen saladesoep

09 Hij maakt een dessert.Zij maakt een salade.Hij maakt een broodje.Zij maakt soep.

10 Ik maak het ontbijt.Wij maken een salade.Zij maken de lunch.

11 Zij maakt een dessert.Zij eet een dessert.Hij maakt een salade.Hij eet een salade.Zij maken soep.Zij eten soep.

12 U moet met contant geld betalen.Jij moet een jas dragen.Jij moet groente eten.

13 U moet een paspoort hebben om het vliegtuig te nemen.

Jij mag niet rennen op school. Jij moet lopen.Jij moet voor het dessert jouw salade eten.

14 U bent hier.Uw hotel is daar.Ik ben hier.Mijn mobiele telefoon is daar.De vrouw is hier.Haar bril is daar.

15 Zet u de televisie hier, alstublieft?Zet u de tafel daar, alstublieft?De salade is hier.De desserts zijn daar.

16 De desserts zijn hier.De salades zijn daar.De soep is hier.De koffie is daar.

17 De hond mag hier niet lopen.Je mag hier niet rijden.Je mag hier geen schoenen dragen.

18 U mag hier niet rechtdoor. U moet afslaan.U mag hier niet eten. U moet naar buiten.U mag hier niet bellen. U moet naar buiten.U mag hier niet links afslaan. U moet rechts afslaan.

19 Dit is de kamer van de dokter.Dit is de auto van de politieagent.Dit is het bureau van de leerling.

Page 29: Rossetta Stone

24

3�3 Vervolg

20 Dit is Joris.Dit is de auto van Joris.Dit is Laura.Dit is het huis van Laura en Joris.Dit is meneer Smits.Dit is de woonkamer van meneer Smits.

21 Met Erik Smits.Hallo, u spreekt met Joris Wegman.Hallo Joris, hoe gaat het met jou?Goed, dank u.

22 Met Joris Wegman.Hallo, je spreekt met Erik Smits.Kan ik Laura spreken, alsjeblieft?Ja, hier komt zij.

23 Hallo, je spreekt met Stefan de Groot.Hallo Stefan.Kan ik Joris spreken, alsjeblieft?Nee, hij is er niet.

24 Wat heb jij meegenomen?Ik heb een dessert meegenomen.Wat heb jij meegenomen?Ik heb een salade meegenomen.

25 Wilt u dit dessert of dat dessert?Ik wil dat dessert.Wilt u dit dessert of dat dessert?Ik wil dit dessert.

26 Ik heb dit meegenomen.Zij heeft dat meegenomen.Ik heb in deze auto gereden.Zij heeft in die auto gereden.

27 Ik wil deze jurk.Ik wil dat overhemd.Ik wil deze spijkerbroek.Ik wil die schoenen.

28 Deze schoenen zijn van mij.Die schoenen zijn van mijn vrouw.Deze fiets is van mij.Die fiets is van mijn zus.

29 Deze jurken zijn duur.Die jurken zijn goedkoop.Dit horloge is oud.Dat horloge is nieuw.Deze auto’s zijn wit.Die auto’s zijn rood.

30 De auto is hier. De bal is daar.De bal is hier. De auto is daar.Deze bal is rood. Die bal is geel.Deze bal is geel. Die bal is rood.

31 Ik heb een pen nodig.Hier is een pen.Waar is mijn bril?Hier is jouw bril.

32 Hier is uw soep.Hier zijn jouw schoenen.Hier is jouw jas.

33 Met Laura Wegman.Hallo Laura, je spreekt met Jennifer.Hallo Jennifer.Hoe gaat het met jou?Goed, dank je. Hoe gaat het met jou?Goed, dank je.

34 Wil jij naar mijn verjaardag komen donderdag?

Ja, ik kom graag.Kan ik iets meenemen?Ja graag, een salade.

35 Kun jij hier om acht uur zijn?Ja, ik kan er om acht uur zijn.Dank je. Tot ziens.Tot ziens.

Page 30: Rossetta Stone

25

3�4 Hoofdles

01 een zangereseen zangereseen zangereseen dansereseen dansereseen muzikant

02 De muzikanten spelen op het concert.De muzikanten spelen in het restaurant.De muzikant speelt piano.

03 De dansers dansen op straat.De zangeres zingt in het restaurant.De muzikante speelt piano.

04 De schoenen van de danseres zijn zwart.De schoenen van de danseres zijn rood.De piano van de muzikante is zwart.De piano van de muzikant is wit.

05 De muziek is goed.De muziek is slecht.Dit toneelstuk is goed.Dit toneelstuk is slecht.

06 Dit boek is goed.Dit boek is slecht.Deze film is goed.Deze film is slecht.

07 Vorige week was het slecht weer op het strand.

Gisteren was het goed weer op het strand.Gisteravond was het concert slecht.Vorige vrijdag was het concert goed.

08 Dit restaurant is goed.Dit restaurant is beter.Dit restaurant is het best.

09 Dit hotel is goed.Dit hotel is beter.Dit hotel is het best.

10 Hier is het weer slecht.Hier is het weer slechter.Hier is het weer het slechtst.

11 Maart was een slechte maand voor de fabriek.April was een slechtere maand voor de fabriek.

Mei was de slechtste maand voor de fabriek.

12 Hij zwemt goed.Hij zwemt slecht.Zij rijdt goed.Zij rijdt slecht.

13 Zij dansen goed.Hij danst slecht.Hij speelt goed.Zij speelt slecht.

14 Hij kookt goed.Zij kookt slecht.Zij zingt goed.Hij zingt slecht.

15 Ik zing goed.Zij zingt beter.Hij zingt het best.

16 Zij speelden maandag slecht.Zij speelden dinsdag slechter.Zij speelden woensdag het slechtst.

17 Wat doet jouw zus?Zij is danseres.Danst zij goed?Ja, zij danst goed.

18 Zij is bezig.Ik ben vrij.Hij is bezig.Zij is vrij.

19 Ben jij vanmiddag om twee uur vrij?Nee, ik ben vanmiddag niet vrij.Bent u woensdagavond vrij?Ja, ik ben woensdagavond vrij.

20 Kom jij vanmiddag naar het concert?Ja, ik kom. Ik ben vanmiddag vrij.Kun jij nu naar kantoor komen?Nee, ik kan nu niet komen. Ik ben bezig.

Page 31: Rossetta Stone

26

3�4 Vervolg

21 Kun jij hem helpen?Nee, ik ben bezig.Kun jij haar helpen?Ja, ik ben niet bezig.

22 Kom jij koffie drinken?Nee, ik ben bezig.Kom jij naar de wedstrijd kijken?Nee, ik ben bezig.

23 Het spijt me.Geeft niet.Het spijt me.Geeft niet.

24 Het spijt me. Ik heb op het bureau geschreven.

Het spijt me. Ik heb in jouw auto gereden.Het spijt me. Ik heb in het boek geschreven.

25 Wie heeft van mijn chocola gegeten?Het spijt me. Ik heb van uw chocola gegeten.Geeft niet.Wie heeft van mijn sap gedronken?Het spijt me. Ik heb van uw sap gedronken.Geeft niet.

26 Kom jij vanavond naar mijn feest?Ja, ik kom. Ik ben vanavond vrij.Kom jij donderdag naar de wedstrijd?Ja, ik kom. Ik ben donderdag vrij.Kunt u mij vanmiddag om twee uur ontmoeten?

Ja, om twee uur ben ik vrij.

27 Kun jij om acht uur naar het concert komen?Nee, het spijt me, ik kan niet komen. Ik ben bezig vanavond.

Kunnen jullie vrijdag bij ons komen eten?Nee, het spijt me, wij kunnen niet komen. Wij zijn bezig vrijdag.

28 Wil jij vanmiddag met mij voetballen?Nee, het spijt me, ik ben bezig. Ik moet werken.

Weet jij wat dit betekent?Nee, het spijt me. Ik weet niet wat dat betekent.

29 Wil jij vrijdag naar mijn verjaardag komen?Het spijt me. Ik wil graag naar jouw verjaardag komen maar ik ben bezig vrijdag.

Ben jij zaterdag vrij?Ja, ik ben zaterdag vrij.Wil jij zaterdag met mij naar het park?Ja, graag!

30 Met Merel.Hallo, je spreekt met mevrouw De Graaf. Kan ik jouw vader spreken?

Het spijt me. Hij is er niet.Kan ik jouw moeder spreken?Ja, hier komt zij.

31 Met Jolanda.Hoi Jolanda, je spreekt met Ryan.Zijn jullie zaterdag vrij?Ja, wij zijn zaterdag vrij.Willen jullie met ons naar de wedstrijd?Ja, graag!

Page 32: Rossetta Stone

27

3�5 Mijlpaal

01 Hoi.Hoi.

02 Hoe heet jij?Ik heet Elena.

03 Leuk om je te ontmoeten.Leuk om je te ontmoeten.

04 Ben jij vrijdag vrij?Ja, ik ben vrijdag vrij.

05 Wil jij naar mijn feest komen?Ja, ik wil graag naar jouw feest komen.

06 Met wie praat jij?Ik praat met Elena.

07 Hoi Frank!Hoi Elena!

08 Hoe laat begint het feest?Het feest begint om 7 uur.

09 Tot ziens!Tot ziens!

10 Dank je.Alsjeblieft.

11 Hallo?Hallo.

12 Bent u vrij vrijdag?Ja, ik ben vrij vrijdag. Waarom?

13 Wilt u naar mijn feest komen?Het spijt me. Ik begrijp u niet. Kunt u dat herhalen, alstublieft?

14 Wilt u naar mijn feest komen?Wil ik naar uw feest komen? Ik weet het niet.

15 Gaat het regenen vrijdag?Nee, het gaat niet regenen.

16 Wat ga jij maken voor het feest?Ik ga een salade maken.

17 Wat neem jij mee naar het feest?Ik neem een dessert mee naar het feest.

18 Zijn wij te vroeg?Nee, u bent niet te vroeg.

19 Wil jij dansen?Ja, ik wil graag dansen.

Page 33: Rossetta Stone

28

4�1 Hoofdles

01 Vroeger woonden wij hier.Wij wonen hier.Wij gaan hier wonen.

02 Ik ga morgen nieuw speelgoed voor jou kopen.

Ik ga morgen meer melk kopen.Ik ga morgen een nieuwe spijkerbroek voor jou kopen.

03 Vroeger voetbalde ik hier.Nu voetbal ik hier.Volgend jaar ga ik daar voetballen.

04 Wij gaan morgen vlees kopen.Ik ga jou morgen bellen.Wij gaan vanavond in het park eten.

05 Vanavond gaat hij leren.Na de universiteit gaat zij wiskunde geven.In Nederland gaat hij Nederlands leren.Over tien jaar gaat zij studeren.

06 Ooit zal ik bij een bank werken.Ooit zal zij op de maan lopen.Ooit zullen zij in een restaurant werken.

07 Ooit zal ik manager zijn.Ooit zal zij dokter zijn.Ooit zal hij leraar zijn.

08 Ooit zal deze boom groot zijn.Ooit zul jij groot zijn.Ooit zal hij politieagent zijn.

09 Ik ben nu bezig. Vanavond ga ik jou bellen.Ik ben nu vrij. Vanavond kom ik naar het werk.

Ik ben nu bezig. Na het eten ga ik met jou spelen.

10 Wil jij met mij dansen?Wil jij dit boek met mij lezen?Wil jij met mij spelen?

11 Wil jij met mij dansen?Ja, ik wil met jou dansen.Wil jij met mij spelen?Ja, ik wil met jou spelen.

12 Deze hond is heel klein.Deze baby is heel jong.Deze bomen zijn heel groot.Deze man is heel oud.Dit sieraad is heel duur.Deze bal is heel groot.

13 Dit huis is heel klein.Dit dier is heel langzaam.Deze hoed is heel groot.Deze man is heel snel.

14 Dit is een heel kleine deur.Dit is een heel grote klok.Dit is een heel kleine bal.Dit is een heel grote bal.

15 Deze bomen zijn heel groot.Ooit zullen deze bomen heel groot zijn.Deze dieren zijn heel groot.Ooit zullen deze dieren heel groot zijn.

16 Wil jij iets vragen?Ja, ik wil iets vragen.Willen jullie iets vragen?Ja, wij willen iets vragen.

17 Pardon, ik wil iets vragen.Kan ik u helpen?Wat is de soep van de dag?Pardon, ik wil iets vragen.Kan ik u helpen?Hoeveel kost deze piano?

18 De vrouw stelt de politieagent een vraag.De politieagent beantwoordt haar vraag.De man stelt de dokter een vraag.De dokter beantwoordt zijn vraag.

19 Hij is ober in een restaurant.Zij is serveerster in een restaurant.Zij zijn ober.Wij zijn serveerster.

20 De man stelt de serveerster een vraag.De serveerster beantwoordt de vraag.De serveerster brengt ons ontbijt.De ober brengt hun koffie.

Page 34: Rossetta Stone

29

21 De vrouw stelt de serveerster een vraag.De serveerster beantwoordt haar vraag.De student stelt een vraag.De leraar beantwoordt haar vraag.De muzikant stelt de zanger een vraag.De zanger beantwoordt zijn vraag.

22 Heeft u vragen?Ja, ik heb een vraag.Wilt u iets vragen?Ja, ik wil iets vragen.

23 rundvleesrundvleesrundvleeskipkipvis

24 De vrouw eet kip als lunch.De man eet thuis vis.Het meisje eet een aardappel in een restaurant.

Zij eten rundvlees in een restaurant.

25 Het meisje eet kip.De man eet rundvlees.De vrouw eet vis.De jongen eet een aardappel.

26 De vork ligt links van de aardappel.De lepel ligt rechts van het kopje.Het mes ligt naast het brood.Het servet ligt op de tafel.

27 De vrouw schrijft op het servet.De jongen heeft een mes in zijn rechterhand.Het meisje eet met een lepel.De vrouw eet met een vork.

28 bonenbonenbonenboterboterpeper

29 thee met suikerbrood met boteraardappels met zoutsalade met peperrundvlees met zoutkoffie met suiker

30 Heeft u zout?Ja, hier is het zout.Heeft u peper?Ja, hier is de peper.Heb jij boter?Ja, hier is de boter.

31 twee citroeneneen kom citroenenwater en limoendrie limoenen

32 De citroen is zuur.De limoen is zuur.De kip is pittig.De bonen zijn pittig.Suiker is zoet.De taart is zoet.

33 Wilt u de soep van de dag?Wat zit er in de soep?Aardappels, bonen, zout en peper.Ja, graag.

34 Wilt u een dessert?Ja, graag. Wat heeft u?Vandaag hebben wij citroentaart.Is hij zuur?Nee, hij is zoet.Dank u.

35 Dit is heel zuur. Mag ik de suiker?Ja, hier is de suiker.Dit is heel pittig. Mag ik meer water?Ja, hier is meer water.

36 Pardon, mag ik een servet?Ja, hier is een servet.Pardon, mag ik een mes?Ja, hier is een mes.

Page 35: Rossetta Stone

30

4�2 Hoofdles

01 een standbeeldeen standbeeldeen standbeeldeen schilderijeen schilderijeen foto

02 Dit is een schilderij van een strand.Dit is een schilderij van de lucht.Dit is een foto van Parijs.Dit is een oude foto van mijn kinderen.Dit is een standbeeld van een man.Dit is een standbeeld van een dier.

03 Wat is dit?Dit is een foto van mijn opa.Wat is dat?Dat is een foto van het huis van mijn oma.

04 Ik zit op een standbeeld.Zij lopen bij een fontein.De man leest op de trap.Wij lunchen op een heuvel.

05 Het standbeeld staat naast de fontein.In het park is een trap.Op het schilderij staat een fontein.Het standbeeld staat op de heuvel.

06 een standbeeldeen fotoeen schilderijeen fonteineen trapeen heuvel

07 Dit is een schilderij van een piano.Dit is een foto van een gitaar.Dit is een schilderij van een man met een trommel.

08 Piano’s en gitaren zijn instrumenten.Schilderijen en foto’s zijn kunst.Een trommel is een instrument.Een standbeeld is kunst.

09 De man speelt gitaar.De jongen speelt piano met zijn opa.De mannen spelen trommel.

10 Deze mensen spelen hetzelfde instrument.Deze mensen spelen een verschillend instrument.

Enkele van deze mensen spelen gitaar.

11 De band speelt in het park.Drie mensen in deze band spelen gitaar.De band speelt in het stadion.

12 een gitaareen trommeleen pianomuziekinstrumenteneen band

13 Hij maakt een foto van haar.Wilt u een foto van ons maken, alstublieft?Zij maakt een foto van het standbeeld.Hij maakt een foto van de band.

14 Hij maakt een foto van de band.Zij maakt een foto van de fontein.Hij maakt een foto van het schilderij.Zij maakt een foto van het standbeeld.

15 een bioscoopeen bioscoopeen bioscoopeen dierentuineen dierentuineen museum

16 Het terras is in de stad.Het terras is niet in de stad.Zij wonen in de stad.Zij wonen niet in de stad.

17 Deze bioscoop is in de stad.Zij kijken naar een film in een bioscoop.Dit dier woont in een dierentuin.De hond en de kat wonen niet in een dierentuin.

18 De band speelt in de stad.De band speelt niet in de stad.Het standbeeld staat in de stad.Het standbeeld staat niet in de stad.

Page 36: Rossetta Stone

31

19 In mei heb ik deze foto gemaakt in het bos.Hij heeft een foto van zijn vrienden gemaakt in oktober.

Zij heeft foto’s gemaakt in de dierentuin en in de stad.

U heeft in het park een foto van uw familie gemaakt.

20 Dit gebouw staat in Moskou.Dit gebouw staat in New York.Dit gebouw staat in Barcelona.Dit gebouw staat in Australië.

21 een oude trapeen oud standbeeldeen modern schilderijeen modern gebouw

22 een oud stadioneen modern stadioneen oud standbeeldeen modern standbeeld

23 Dit beroemde standbeeld staat in Brazilië.Dit beroemde gebouw staat in China.Deze beroemde fontein is in Rome.

24 Zij gaat een foto maken van een beroemd gebouw.

Zij maakt een foto van een beroemd gebouw.Zij heeft een foto gemaakt van een beroemd gebouw.

25 Dit gebouw is beroemd.Deze brug is beroemd.Deze berg is beroemd.Dit gebouw is niet beroemd.Deze brug is niet beroemd.Deze berg is niet beroemd.

26 Deze is beroemd.Deze zijn beroemd.Zij is beroemd.Zij zijn beroemd.

27 Zij zoeken hun auto.Zij hebben hun auto gevonden.Zij zoekt haar sleutels.Zij heeft haar sleutels gevonden.Hij zoekt zijn bril.Hij heeft zijn bril gevonden.

28 Ik zoek mijn jas.Ik heb mijn jas gevonden.Hij zoekt zijn schoen.Hij heeft zijn schoen gevonden.

29 Hij zoekt zijn bal.Hij heeft zijn bal gevonden.Zij zoekt haar sok.Zij heeft haar sok gevonden.

30 Zij zoeken het standbeeld van een man met zijn hond.

Zij hebben het standbeeld gevonden.Zij zoeken het museum.Zij hebben het museum gevonden.

31 Ik zoek mijn bril.Ik heb jouw bril gevonden.Ik zoek mijn hond.Ik heb jouw hond gevonden.

32 Zoekt u iets?Ja, ik zoek de bioscoop.Zoekt u iets?Ja, wij zoeken het stadion.

33 Ooit zal ik zingen in een beroemde band.Ooit zal ik gitaar spelen in een beroemde band.

Wij gaan in dezelfde band spelen.Ik ga zingen en jij gaat gitaar spelen.Wij worden de beroemdste band van New York!

Ja, wij gaan in de grootste stadions spelen.

Page 37: Rossetta Stone

32

4�3 Hoofdles

01 De kinderen lachen.De man glimlacht.De moeder van het meisje glimlacht niet.De jongen lacht niet.

02 Zij glimlacht naar haar man.Het meisje lacht.De dokter glimlacht naar het meisje.De kinderen op de verjaardag lachen.De baby huilt.De vrouwen huilen.

03 De vrouw glimlacht naar haar man.De man lacht.De jongen glimlacht naar zijn lerares.De werknemers lachen.

04 De fontein staat voor een moskee.De man leest in een synagoge.De standbeelden staan in een tempel.De vrouw en de man staan voor de kerk.

05 Zij staan voor een moskee.Zij zingen in een kerk.Deze man zit bij de tempels.Wij zitten in een synagoge.

06 een moskeeeen synagogeeen tempeleen kerk

07 Wat zie jij?Ik zie de standbeelden op de heuvel.Wat zie jij?Ik zie een man op de trap.

08 Kun jij de kerk zien?Nee, ik kan de kerk niet zien.Kun jij nu de kerk zien?Ja, ik kan nu de kerk zien.

09 Hij is verdwaald.Zij is niet verdwaald.Wij zijn verdwaald.Ik ben niet verdwaald.

10 Waarom huil jij?Omdat ik verdwaald ben.Wij gaan jouw ouders zoeken.

11 Zij is blij omdat zij vandaag jarig is.Ik ben blij omdat het zonnig is.Zij zijn blij omdat zij buiten kunnen voetballen.

Hij is boos omdat hij zijn sleutels niet kan vinden.

Zij is boos omdat haar bloes vies is.Hij is boos omdat zijn vrouw laat is.

12 Hij is boos.Hij is blij.Hij is verdrietig.

13 Zij is boos omdat de hond haar schoen heeft.Zij zijn blij omdat zij op het strand zijn.Het kind is verdrietig omdat zij haar hond niet kan vinden.

14 Hoelang gaat de band spelen?De band gaat twee uur spelen.Hoelang heb ik gerend?Jij hebt dertig minuten gerend.

15 Hoelang kunnen wij zwemmen?Jullie kunnen drie uur zwemmen.Hoelang heeft hij gesproken?Hij heeft vijfenveertig minuten gesproken.

16 Hoelang blijft u in dit land?Ik blijf hier een week.Hoelang blijft u in Italië?Wij blijven drie maanden in Italië.

17 Hoelang blijft Bettina in Moskou?Zij blijft twee weken in Moskou.Hoelang blijf jij in Parijs?Ik blijf twee weken in Parijs.

18 Wij blijven hier twee dagen.Zij blijft één week bij haar oma.Zij blijven in het ziekenhuis.

19 Zij heeft een kamer gereserveerd in het hotel. Zij kan hier vanavond blijven.

Hij heeft geen kamer gereserveerd in het hotel. Hij moet hier vanavond blijven.

Zij hebben een tafel gereserveerd in het restaurant. Zij kunnen hier eten.

Wij hebben geen tafel gereserveerd in dit restaurant. Wij kunnen hier niet eten.

Page 38: Rossetta Stone

33

20 Kan ik een tafel reserveren?Ja, hoe laat komt u?Ik kom om acht uur vanavond.Ik wil graag een kamer reserveren.Wanneer komt u?Ik kom woensdag.

21 Met Hotel Prinsenhof. Kan ik u helpen?Hallo, u spreekt met meneer De Groot. Ik wil graag een kamer reserveren.

Wanneer komt u?Ik kom tweeëntwintig oktober.Hoelang blijft u?Ik blijf drie nachten.

22 Met Restaurant Koningshof.Hallo, u spreekt met Marijke de Wit. Ik wil graag een tafel reserveren.

Hoe laat komt u?Wij komen om zeven uur.Met hoeveel mensen komt u?Met vier mensen.

23 Hij loopt de berg op.Zij rennen de heuvel op.De jongen loopt de trap af.Ik ren de heuvel af.

24 Zij loopt de trap af.De man rent de trap op.Zij lopen de heuvel af.De vrouw rent de heuvel af.

25 Hij loopt de trap op.Zij rennen de berg af.Zij lopen de berg af.Hij rent de trap op.

26 Zij pakken hun koffer in.Ik pak mijn koffer in.Zij pakt haar koffer uit.Hij pakt zijn koffer uit.

27 Deze vrouw heeft gisteren haar koffer ingepakt.

Deze vrouw heeft vanochtend haar koffer ingepakt.

Zij pakt nu haar koffer in.

28 Eerst heeft hij thuis zijn koffer ingepakt.Daarna is hij naar het hotel gegaan.Nu pakt hij zijn koffer uit in zijn kamer.

29 Wat heb jij vandaag gedaan?Eerst heb ik dertig minuten gerend.Daarna heb ik groente gekocht.Ten slotte heb ik gekookt.

30 Eerst heeft zij haar bord op de tafel gezet.Daarna heeft hij zijn bord op de tafel gezet.Ten slotte hebben zij hun bord op de tafel gezet.

31 Eerst heeft zij gekookt.Daarna heeft zij gegeten.Ten slotte heeft zij de borden gewassen.

32 Gaan wij vandaag naar het museum?Ja, wij kunnen vanmiddag gaan.Gaan wij vanavond naar het restaurant?Ja. Daarna kunnen wij naar de bioscoop gaan.

33 Wat wil jij vandaag zien?Ik wil graag de tempel zien.Pardon, wij zijn verdwaald. Waar is de tempel?

Eerst gaat u naar het park. Daarna slaat u links af.

Dank u.

Page 39: Rossetta Stone

34

4�4 Hoofdles

01 De man skiet.De vrouw zeilt.Wij zeilen.De kinderen skiën.

02 Zij skiet in de stad.Hij skiet in de bergen.Zij zeilen dicht bij de stad.Zij zeilen dicht bij het strand.

03 Zij spelen in de zee.Hij zeilt op de zee.Zij zwemt in de zee.Zij zwemmen in de zee.

04 Dit land is een eiland.Dit standbeeld staat op een eiland.Deze kerk staat op een eiland.

05 Ik kampeer in het bos.Zij kampeert dicht bij de zee.Zij zeilt dicht bij het eiland.Zij kampeert in de bergen.

06 vier tentendrie zeilbotentwee ski’szes skiërs

07 Zij kamperen dicht bij het meer.Het gezin staat naast de zeilboten.De ski’s staan naast de tent.Het gezin zit in de zeilboot.

08 Deze zeilboot is snel.Deze skiërs zijn snel.Deze zeilboot is langzaam.Deze skiërs zijn langzaam.

09 De kerk staat dicht bij de zee.De moskee staat dicht bij het park.De synagoge staat in de stad.De tempel staat op een eiland.

10 Hij zoekt een eiland.Hij zoekt zijn bal.Hij zoekt de zee.

11 Ik rij op een wit paard.De vrouw fietst.De man rijdt op een zwart paard.Jij fietst!

12 Zij rijden in het park.Zij rijden bij de zee.Hij fietst bij de zee.Hij fietst in het bos.

13 De kinderen spelen in de sneeuw.Hij heeft in de sneeuw geschreven.Hij fietst in de regen.Zij lopen in de regen.

14 Wat ga jij doen na het skiën?Ik ga koffie drinken met mijn vrouw.Wat gaan zij doen na het zwemmen?Eerst gaan zij fietsen en daarna gaan zij rennen.

Wat gaan jullie doen na het zeilen?Wij gaan lunchen op een eiland.

15 enkele kattenenkele eilandenenkele ski’sveel vissenveel fietsenveel tenten

16 veel waterveel bomenveel grasveel bloemen

17 enkele zeilbotenveel zeilbotenveel sneeuw

18 Het is winderig in het park vandaag.Het was heel winderig op het strand vanochtend.

Het is niet winderig in de stad vanmiddag.

19 Het is niet winderig vandaag.Het is winderig vandaag.Het is heel winderig vandaag.

Page 40: Rossetta Stone

35

20 Het gaat morgen sneeuwen.Wat gaan wij morgen doen?Wij kunnen gaan skiën.

21 Het gaat morgen niet regenen.Wat gaan wij morgen doen?Wij kunnen gaan fietsen.

22 U kunt gaan skiën in november.Wij kunnen morgen gaan spelen. Het wordt winderig.

Jij kunt volgende week gaan fietsen.

23 Zij voetballen in de regen.Zij spelen in de sneeuw.Hij rijdt in de sneeuw.Zij rennen in de sneeuw.

24 Ik rij in de sneeuw.Ik kampeer in mijn nieuwe tent.Ik zeil op de zee.Ik ski in de bergen.

25 Jij mag dit niet eten.Jij mag dit eten.Jij mag daar niet zitten.Jij mag hier zitten.Jij mag daar niet spelen.Jij mag hier spelen.

26 Hier mag jij niet skiën.Hier mag jij skiën.Hier mogen jullie zwemmen.Hier mogen jullie niet zwemmen.Hier mag u niet rijden.Hier mag u rijden.Hier mogen zij kamperen.Hier mogen zij niet kamperen.

27 De mensen dragen groene zwemkleding.Op haar slippers zitten witte bloemen.De kinderen spelen met hun handdoek op een winderige dag.

De muzikante draagt een korte broek.

28 zwemkleding voor mannenzwemkleding voor vrouwenslippers voor mannenslippers voor vrouweneen handdoekeen korte broek

29 Jij kunt geen korte broek dragen vandaag.Waarom niet?Omdat het koud wordt.Jij kunt geen slippers dragen vandaag.Waarom niet?Omdat het koud wordt.

30 Het kost dertig dollar om ski’s te huren voor één dag.

Het kost vierhonderd dollar om ski’s te kopen.Het kost honderd dollar om een auto te huren voor één dag.

Het kost vijfentwintigduizend dollar om een auto te kopen.

31 Het is maandag. Hij huurt een auto voor twee dagen.

Het is woensdag. Hij brengt de auto terug.Het is tien uur ‘s ochtends. Zij huurt ski’s voor één dag.

Het is zes uur ‘s avonds. Zij brengt de ski’s terug.

32 Hij gaat de fiets terugbrengen.Hij brengt de fiets terug.Hij heeft de fiets teruggebracht.

33 Hoeveel kost het om een fiets te huren voor één dag?

Het kost twintig pond voor één dag.Ik kom hem morgenavond terugbrengen.Dat kost veertig pond.

34 Heb jij de ski’s teruggebracht?Ja, ik heb ze gistermiddag teruggebracht.Heb jij de auto teruggebracht?Nee, ik ga hem morgenochtend terugbrengen.

35 Ik wil graag ski’s huren.Wij willen graag ski’s huren.Ik wil graag een fiets huren.Wij willen graag fietsen huren.

36 Hallo, kan ik u helpen?Wij willen gaan zeilen.Wat voor weer wordt het morgen?Het gaat regenen. U kunt morgen niet gaan zeilen.

Page 41: Rossetta Stone

36

4�4 Vervolg

37 Vrijdag wordt het zonnig en winderig.Kunnen wij vrijdag een zeilboot huren?Ja, jullie kunnen voor één dag een zeilboot huren.

38 Waar kunnen wij naartoe zeilen?U kunt naar dit kleine eiland zeilen.Wat moeten wij meenemen?U moet uw zwemkleding en handdoeken meenemen.

4�5 Mijlpaal

01 Hoi.Hoi.

02 Wat heb jij vanochtend gedaan?Ik heb de krant gelezen.

03 Wat heb jij vanochtend gedaan?Ik ben naar het museum in de stad geweest.

04 Wat heb jij gekocht?Ik heb een foto van deze oude tempel gekocht.

05 Wil jij vandaag zeilen of wil jij naar de bioscoop?

Ik wil graag zeilen vandaag.

06 Goedemiddag.Goedemiddag.

07 Kan ik u helpen? Wilt u zeilen?Ja, wij willen graag zeilen.

08 Is het te winderig om te zeilen?Nee, het is niet te winderig om te zeilen.

09 Wat doet u?Ik ben muzikante.

10 Wat speelt u?Ik speel piano.

11 Speelt u een instrument?Ja, ik speel een instrument.

12 Wat speelt u?Ik speel gitaar.

13 Wat zoek jij?Ik zoek een handdoek.

14 Wilt u een foto van ons maken?Ja, ik wil een foto van u maken.

15 Wilt u op de zeilboot of op het strand eten?Wij willen op het strand eten.

16 Wat maakt u?Ik maak vis met limoen en aardappels.

17 Gaat u iets spelen?Ja, ik ga iets spelen.

Page 42: Rossetta Stone

AlfabetA aB bC cD dE eF fG gH hI iJ jK kL lM mN nO oP pQ qR rS sT tU uV vW wX xY yZ z

Page 43: Rossetta Stone

IndexIn this index, each word is followed by the Core Lesson in which it occurs. The number of times that the word appears in the lesson is enclosed in parentheses.

En este índice, cada palabra está seguida por la Lección principal en que aparece. La cantidad de veces que aparece la palabra en cada lección está entre paréntesis.

In diesem Index steht nach jedem Wort die Hauptlektion, in der das Wort vorkommt. In Klammern wird angegeben, wie oft ein Wort in einer Lektion vorkommt.

Dans cet index, chaque mot est suivi de la Leçon principale correspondante. Le nombre de fois où le mot apparaît dans chaque leçon est indiqué entre parenthèses.

In questo indice, ogni parola è seguita dalla Lezione principale corrispondente. Il numero di volte che la parola appare in ogni lezione è indicato tra parentesi.

아래 색인에서 단어 뒤에는 그 단어가 나오는 핵심 학습이 나타나 있습니다. 괄호 안의 숫자는 각 단어가 핵심 학습에 나오는 횟수입니다.

この索引では、各単語の後にはコア・レッスンが記されています。また、コア・レッスンに出てくる各単語の使用回数はカッコの中に記されています。

在此索引中,每个单词后面都跟着出现该单词的“核心课程”。括号中的数字是该单词在该课程中所出现的次数。

Page 44: Rossetta Stone

39

‘s avonds 1.3 (6), 1.4 (1), 3.1 (1), 4.4 (1)‘s middags 1.3 (5)‘s nachts 1.3 (3)‘s ochtends 1.3 (7), 4.4 (1)aan 1.3 (19), 2.1 (26), 2.2 (14), 2.3 (9),

2.4 (7), 3.1 (6)aardappel 4.1 (3)aardappels 4.1 (2), 4.5 (1)acht 1.2 (1), 1.3 (7), 2.2 (1), 3.1 (2),

3.3 (2), 3.4 (1), 4.3 (1)achtduizend 3.2 (1)achtentachtig 1.3 (1)achter 1.1 (9), 1.2 (1)achthonderd 3.2 (1)achthonderdnegentig 3.2 (1)achtste 3.1 (1)achttien 1.3 (1)achttiennegentig 3.2 (1)adres 3.2 (8)af 1.2 (9), 1.5 (5), 3.1 (1), 3.2 (2),

4.3 (8)afgelopen 3.1 (8), 3.3 (1)afslaan 3.1 (2), 3.3 (2)als 3.3 (3), 4.1 (1)alsjeblieft 1.2 (1), 2.4 (1), 3.1 (4), 3.2 (19),

3.3 (2), 3.5 (1)alstublieft 1.2 (2), 1.3 (1), 1.5 (1), 2.2 (8),

2.4 (4), 2.5 (3), 3.1 (12), 3.3 (2), 3.5 (1), 4.2 (1)

apotheek 1.1 (2), 2.2 (4), 2.4 (1)appartement 2.3 (1)appel 2.1 (3), 2.2 (1), 2.4 (1)appels 2.4 (3), 3.3 (1)april 3.1 (3), 3.2 (1), 3.4 (1)augustus 3.1 (4)Australië 2.5 (1), 3.1 (1), 4.2 (1)auto 1.1 (10), 1.2 (2), 1.4 (1), 2.1 (3),

2.3 (1), 2.4 (1), 3.1 (2), 3.2 (2), 3.3 (6), 3.4 (1), 4.2 (2), 4.4 (5)

auto’s 2.1 (1), 3.3 (2)baby 1.4 (1), 2.3 (1), 2.4 (1), 4.1 (1),

4.3 (1)bakker 2.3 (1)bal 2.1 (2), 3.1 (1), 3.3 (4), 4.1 (3),

4.2 (2), 4.4 (1)band 4.2 (12), 4.3 (2)bank 1.1 (5), 1.2 (2), 2.2 (4), 4.1 (1)Barcelona 1.4 (1), 2.1 (2), 3.2 (2), 4.2 (1)basisschool 2.3 (7)beantwoordt 4.1 (6)bed 3.1 (1), 3.2 (1)

begint 3.1 (12), 3.3 (1), 3.5 (2)begrijp 2.2 (10), 2.4 (4), 3.5 (1)begrijpen 2.2 (1)begrijpt 2.2 (3)bel 3.2 (6)bellen 3.2 (1), 3.3 (1), 4.1 (2)belt 3.2 (6)ben 1.1 (7), 1.2 (2), 2.1 (1), 2.2 (7),

2.3 (17), 2.4 (1), 2.5 (1), 3.2 (1), 3.3 (1), 3.4 (18), 3.5 (3), 4.1 (3), 4.3 (3), 4.5 (2)

bent 2.3 (1), 2.5 (2), 3.3 (1), 3.4 (1), 3.5 (2)

benzine 1.1 (6), 1.5 (2)benzinestation 1.1 (4), 1.2 (1), 1.3 (1)berg 4.2 (2), 4.3 (3)bergen 1.4 (6), 2.1 (2), 2.2 (1), 2.3 (1),

2.4 (1), 3.1 (1), 3.2 (1), 4.4 (3)beroemd 4.2 (13)beroemde 4.2 (5)beroemdste 4.2 (1)best 3.4 (3)betalen 1.1 (2), 2.2 (1), 2.4 (3), 3.3 (1)betekent 2.2 (24), 2.4 (2), 3.4 (2)beter 3.4 (3)Bettina 4.3 (1)bewolkt 1.4 (5), 2.4 (1)bezig 3.4 (11), 4.1 (2)bezoeken 2.1 (4)bibliotheek 1.1 (6), 1.2 (1), 2.2 (8), 3.1 (1),

3.2 (1)bij 1.1 (3), 1.2 (9), 1.4 (3), 2.3 (1),

2.4 (6), 3.1 (3), 3.2 (1), 3.4 (1), 4.1 (1), 4.2 (1), 4.3 (2), 4.4 (9)

bioscoop 4.2 (6), 4.3 (1), 4.5 (1)blauw 1.2 (1), 1.3 (1), 2.2 (1)blauwe 1.1 (1)blij 4.3 (5)blijf 4.3 (4)blijft 4.3 (6)blijven 4.3 (5)bloemen 1.1 (1), 2.1 (2), 2.2 (1), 3.1 (1),

4.4 (2)bloes 4.3 (1)blond 1.2 (1), 2.3 (2)boek 1.4 (2), 2.1 (14), 2.2 (3), 2.3 (1),

2.4 (2), 3.1 (1), 3.2 (1), 3.4 (3), 4.1 (1)

boeken 2.1 (3), 3.1 (2)boekwinkel 1.1 (3), 2.2 (1), 2.4 (1), 3.1 (1)bomen 4.1 (3), 4.4 (1)bonen 4.1 (5)

Page 45: Rossetta Stone

40

boom 1.1 (2), 4.1 (1)boos 4.3 (5)bord 2.2 (10), 3.1 (2), 4.3 (3)borden 3.1 (1), 4.3 (1)bos 1.4 (6), 4.2 (1), 4.4 (2)boter 4.1 (5)bouwmarkt 2.4 (1)Brazilië 2.3 (1), 3.1 (1), 4.2 (1)breng 3.1 (3)brengen 3.1 (1)brengt 3.1 (2), 4.1 (2), 4.4 (3)brief 2.1 (4), 2.4 (2)brieven 2.1 (1), 2.2 (2), 2.3 (1), 2.4 (1)bril 3.2 (1), 3.3 (3), 4.2 (4)broek 4.4 (3)broeken 3.3 (1)broer 2.1 (3)brood 4.1 (2)broodje 2.4 (2), 3.3 (2)broodjes 2.1 (1)brug 4.2 (2)buiten 1.4 (1), 3.1 (1), 3.3 (2), 4.3 (1)bureau 2.1 (6), 3.1 (2), 3.3 (1), 3.4 (1)bureaus 3.1 (1)bus 1.2 (15), 1.3 (6), 1.4 (2), 2.1 (1),

2.3 (2), 3.2 (1)bushalte 1.2 (6), 1.4 (1)buskaartje 1.3 (1)busstation 1.3 (3)camera 1.3 (3), 3.2 (1)China 2.3 (3), 2.4 (3), 4.2 (1)chocola 2.1 (3), 2.2 (1), 2.4 (4), 2.5 (2),

3.3 (1), 3.4 (2)citroen 4.1 (1)citroenen 4.1 (2)citroentaart 4.1 (1)computer 2.2 (1)concert 1.4 (1), 2.4 (1), 3.1 (2), 3.2 (1),

3.4 (5)contant 1.1 (2), 2.4 (2), 3.3 (1)creditcard 1.1 (2), 2.4 (3)daar 3.2 (1), 3.3 (9), 4.1 (1), 4.4 (2)daarna 4.3 (6), 4.4 (1)dag 1.4 (2), 3.3 (1), 4.1 (2), 4.4 (7)dagen 3.1 (2), 4.3 (1), 4.4 (1)dank je 3.3 (2)dank u 1.1 (1), 1.2 (1), 2.4 (1), 3.3 (1), dans 3.2 (1)dansen 3.1 (4), 3.3 (1), 3.4 (2), 3.5 (2),

4.1 (3)danseres 3.4 (5)dansers 3.4 (1)

danst 3.1 (1), 3.4 (3)dat 1.4 (1), 2.2 (5), 2.4 (5), 2.5 (1),

3.3 (6), 3.4 (1), 3.5 (1), 4.2 (2), 4.4 (1)

datum 3.2 (6)de 1.1 (65), 1.2 (47), 1.3 (44), 1.4 (17),

1.5 (2), 2.1 (21), 2.2 (23), 2.3 (18), 2.4 (14), 2.5 (1), 3.1 (49), 3.2 (36), 3.3 (21), 3.4 (18), 4.1 (39), 4.2 (26), 4.3 (46), 4.4 (46), 4.5 (4)

december 3.1 (3), 3.2 (3)De Graaf 3.4 (1)De Groot 3.3 (1), 4.3 (1)De Waal 1.5 (1)De Wit 4.3 (1)deken 3.2 (1)derde 1.2 (4)dertien 3.2 (1)dertig 1.3 (2), 2.4 (1), 3.1 (1), 4.3 (2),

4.4 (1)dessert 3.3 (16), 3.5 (1), 4.1 (1)desserts 3.3 (2)deur 1.2 (3), 4.1 (1)deze 1.1 (2), 1.2 (3), 1.3 (7), 1.4 (10),

2.2 (2), 2.3 (6), 2.4 (9), 3.1 (1), 3.2 (16), 3.3 (11), 3.4 (2), 4.1 (13), 4.2 (13), 4.3 (3), 4.4 (5), 4.5 (1)

dezelfde 2.3 (4), 3.3 (1), 4.2 (1)dicht bij 1.2 (2), 4.4 (7)die 3.3 (8)dier 1.1 (6), 1.4 (2), 4.1 (1), 4.2 (2)dieren 4.1 (2)dierentuin 4.2 (5)dinsdag 2.1 (4), 3.4 (1)dit 1.1 (2), 1.3 (4), 1.4 (4), 2.1 (4),

2.2 (28), 2.3 (2), 2.4 (11), 2.5 (2), 3.1 (6), 3.2 (8), 3.3 (16), 3.4 (11), 4.1 (10), 4.2 (20), 4.3 (2), 4.4 (5)

dochter 2.3 (3), 2.4 (1)doe 1.4 (1), 2.1 (2)doen 3.1 (1), 3.3 (1), 4.4 (5)doet 2.3 (6), 3.4 (1), 4.5 (1)dokter 2.2 (2), 2.3 (1), 3.2 (5), 3.3 (1),

4.1 (3), 4.3 (1)dollar 1.1 (1), 1.3 (4), 2.4 (1), 3.2 (1),

4.4 (4)donderdag 1.4 (2), 2.1 (1), 2.2 (1), 3.2 (1),

3.3 (1), 3.4 (2)dorst 1.2 (1)draag 1.4 (2)draagt 1.2 (4), 1.3 (2), 2.3 (1), 4.4 (1)dragen 3.2 (1), 3.3 (2), 4.4 (3)

Page 46: Rossetta Stone

41

drie 1.2 (2), 1.3 (5), 1.5 (1), 2.1 (1), 2.2 (3), 4.1 (1), 4.2 (1), 4.3 (3), 4.4 (1)

drieduizend 3.2 (1)drieëndertig 1.3 (1)drieënnegentig 1.3 (1)drieëntwintig 1.3 (1)drieënzestig 1.3 (1)drieënzeventig 1.3 (1)driehonderd 3.2 (1)driehonderdzeven 3.2 (1)drink 3.1 (1)drinken 3.1 (4), 3.2 (1), 3.4 (1), 4.4 (1)drinkt 3.1 (1)droeg 2.3 (1)dronk 2.4 (1)duizend 3.2 (4)duur 3.3 (1), 4.1 (1)een 1.1 (21), 1.2 (15), 1.3 (21), 1.4 (17),

1.5 (2), 2.1 (51), 2.2 (11), 2.3 (46), 2.4 (22), 3.1 (20), 3.2 (16), 3.3 (36), 3.4 (8), 3.5 (2), 4.1 (28), 4.2 (68), 4.3 (18), 4.4 (19), 4.5 (6)

één 1.3 (9), 1.4 (2), 2.2 (2), 3.2 (2), 4.3 (1), 4.4 (6)

eenendertig 1.3 (1), 3.2 (1)eenenzestig 1.3 (1)eerst 4.3 (5), 4.4 (1)eerste 1.2 (5), 3.2 (1)eet 1.3 (1), 2.1 (2), 2.2 (1), 3.3 (5), 4.1 (9)Egypte 1.4 (1), 2.3 (3)eiland 4.4 (8)eilanden 4.4 (1)Elena 3.5 (3)elf 1.3 (2), 2.5 (2), 3.2 (1)e-mail 2.1 (5), 2.2 (1)e-mailadres 3.2 (4)e-mails 2.3 (1)en 1.2 (3), 1.3 (1), 1.4 (3), 2.1 (2),

2.2 (2), 2.3 (1), 3.3 (2), 4.1 (2), 4.2 (5), 4.3 (1), 4.4 (3), 4.5 (1)

Engels 2.3 (1)enkele 4.2 (1), 4.4 (4)envelop 2.1 (4)enveloppen 2.1 (2)er 1.4 (1), 3.3 (2), 3.4 (1), 4.1 (1)Erik 3.3 (2)eten 1.4 (4), 2.1 (2), 2.2 (1), 3.1 (2),

3.2 (1), 3.3 (6), 3.4 (1), 4.1 (3), 4.3 (2), 4.4 (2), 4.5 (2)

euro 1.3 (5), 3.2 (2)fabriek 2.3 (5), 3.2 (1), 3.4 (3)

familie 1.1 (1), 2.3 (1), 4.2 (1)februari 3.1 (4), 3.2 (1)feest 3.1 (11), 3.2 (5), 3.3 (3), 3.4 (1),

3.5 (10)fiets 1.1 (3), 2.1 (2), 2.3 (2), 2.4 (1),

3.1 (3), 3.2 (1), 3.3 (2), 4.4 (5)fietsen 4.4 (5)fietst 4.4 (5)film 3.1 (2), 3.2 (1), 3.4 (2), 4.2 (1)fontein 4.2 (6), 4.3 (1)foto 4.2 (21), 4.5 (3)foto’s 4.2 (2)Frank 3.5 (1)Frankrijk 2.3 (1), 2.4 (1), 3.1 (1)fruit 2.2 (1), 2.3 (2), 2.4 (2), 3.3 (2)ga 1.1 (13), 1.2 (12), 1.4 (10), 1.5 (1),

2.1 (13), 2.2 (1), 2.5 (2), 3.1 (1), 3.2 (2), 3.5 (2), 4.1 (7), 4.2 (1), 4.4 (3), 4.5 (1)

gaan 1.1 (16), 1.2 (3), 1.4 (12), 2.1 (4), 2.2 (2), 2.3 (1), 3.1 (5), 3.2 (1), 3.3 (1), 4.1 (3), 4.2 (2), 4.3 (5), 4.4 (13)

gaat 1.1 (10), 1.2 (7), 1.4 (12), 1.5 (1), 2.1 (4), 2.2 (2), 2.5 (2), 3.1 (2), 3.3 (3), 3.5 (2), 4.1 (4), 4.2 (2), 4.3 (3), 4.4 (4), 4.5 (1)

gaf 2.3 (6), 2.5 (4)gebouw 4.2 (11)gedaan 4.3 (1), 4.5 (2)gedronken 3.4 (2)geef 2.1 (3), 2.2 (1), 2.4 (1), 3.1 (2)geeft 2.1 (6), 2.2 (4), 3.1 (12)geeft niet 3.4 (4)geel 3.3 (2)geen 1.5 (1), 2.1 (1), 2.2 (1), 2.3 (1),

3.3 (2), 4.3 (2), 4.4 (2)gegaan 2.2 (4), 4.3 (1)gegeten 2.1 (6), 2.2 (3), 2.4 (4), 3.3 (1),

3.4 (2), 4.3 (1)gegeven 2.1 (10), 2.2 (7), 2.4 (2)gegolft 2.1 (1), 2.2 (1)gehad 2.2 (6)gekocht 2.1 (15), 2.2 (5), 2.4 (15), 4.3 (1),

4.5 (2)gekookt 4.3 (2)gekust 2.4 (1)geld 1.1 (3), 2.4 (2), 3.3 (1)geleerd 2.4 (2)gelegd 3.1 (2)gelezen 2.1 (6), 2.4 (1), 4.5 (1)geluisterd 2.4 (1)

Page 47: Rossetta Stone

42

gemaakt 4.2 (5)gereden 3.3 (2), 3.4 (1)gerend 2.1 (4), 2.2 (11), 4.3 (3)gereserveerd 4.3 (4)geschiedenis 2.2 (3), 2.3 (3)geschreven 2.1 (3), 2.2 (4), 2.4 (7), 3.4 (2),

4.4 (1)gesproken 4.3 (2)gestudeerd 2.4 (2)getal 1.2 (3), 3.2 (3)getennist 2.1 (2), 2.2 (2)geven 3.1 (3), 4.1 (1)gevoetbald 2.1 (2), 2.2 (2)gevonden 4.2 (11)gewacht 2.3 (1)gewassen 4.3 (1)geweest 2.2 (17), 2.3 (4), 2.4 (3), 2.5 (2),

4.5 (1)gewoond 2.3 (2)gezet 4.3 (3)gezin 4.4 (2)gezinnen 3.1 (1)gezwommen 2.1 (8)ging 2.3 (1)gisteravond 3.4 (1)gisteren 2.1 (8), 2.2 (8), 3.4 (1), 4.3 (1)gistermiddag 4.4 (1)gitaar 4.2 (7), 4.5 (1)gitaren 4.2 (1)glas 3.2 (1)glimlacht 4.3 (6)goed 3.3 (3), 3.4 (17)goedemiddag 4.5 (2)goedemorgen 1.4 (1)goedkoop 3.3 (1)golfen 1.4 (1), 2.3 (1), 2.4 (3)gootsteen 1.3 (2), 3.1 (2), 3.2 (1)graag 2.4 (14), 2.5 (1), 3.1 (2), 3.3 (2),

3.4 (3), 3.5 (2), 4.1 (2), 4.3 (4), 4.4 (4), 4.5 (2)

gras 4.4 (1)groen 2.2 (1), 2.3 (2), 3.2 (1)groene 4.4 (1)groente 2.1 (1), 3.2 (1), 3.3 (1), 4.3 (1)groot 4.1 (9)grootste 4.2 (1)grote 4.1 (2)haar 1.1 (3), 1.2 (2), 1.3 (3), 2.1 (5),

2.2 (3), 2.3 (2), 3.1 (6), 3.2 (11), 3.3 (2), 3.4 (1), 4.1 (3), 4.2 (5), 4.3 (11), 4.4 (1)

had 2.3 (4), 2.4 (2)

hadden 2.3 (1)half 1.3 (7), 3.1 (1)hallo 1.1 (1), 1.3 (1), 1.5 (6), 3.3 (7),

3.4 (1), 3.5 (2), 4.3 (2), 4.4 (1)handdoek 4.4 (2), 4.5 (1)handdoeken 3.1 (3), 4.4 (1)handen 2.3 (2), 3.2 (2)heb 1.2 (1), 1.3 (4), 1.5 (2), 2.1 (41),

2.2 (9), 2.3 (2), 2.4 (27), 3.1 (2), 3.3 (7), 3.4 (5), 4.1 (2), 4.2 (4), 4.3 (5), 4.4 (3), 4.5 (5)

hebben 1.1 (6), 1.3 (2), 1.5 (2), 2.2 (26), 2.3 (3), 2.4 (2), 3.3 (1), 4.1 (1), 4.2 (3), 4.3 (3)

hebt 1.3 (1), 2.1 (6), 2.2 (1), 4.3 (1)heeft 1.1 (7), 1.2 (3), 1.3 (14), 2.1 (17),

2.2 (13), 2.4 (8), 3.1 (3), 3.3 (3), 3.4 (2), 4.1 (5), 4.2 (9), 4.3 (13), 4.4 (2)

heel 4.1 (20), 4.4 (2)heet 2.4 (3), 3.1 (1), 3.2 (1), 3.5 (2)help 3.2 (1)helpen 3.2 (5), 3.4 (2), 4.1 (2), 4.3 (1),

4.4 (1), 4.5 (1)helpt 3.2 (7)hem 2.2 (3), 2.4 (6), 3.1 (8), 3.4 (1),

4.4 (2)hen 2.2 (3)herhalen 2.2 (5), 2.4 (4), 2.5 (1), 3.5 (1)het 1.1 (52), 1.2 (43), 1.3 (52), 1.4 (65),

1.5 (7), 2.1 (14), 2.2 (28), 2.3 (9), 2.4 (11), 2.5 (5), 3.1 (42), 3.2 (50), 3.3 (13), 3.4 (30), 3.5 (9), 4.1 (11), 4.2 (21), 4.3 (14), 4.4 (36), 4.5 (5)

hetzelfde 4.2 (1)heuvel 4.2 (3), 4.3 (5)hier 3.1 (2), 3.2 (2), 3.3 (23), 3.4 (4),

4.1 (12), 4.3 (6), 4.4 (10)hij 1.1 (11), 1.2 (11), 1.3 (8), 1.4 (6),

2.1 (17), 2.2 (9), 2.3 (11), 2.4 (2), 3.1 (12), 3.2 (8), 3.3 (7), 3.4 (9), 4.1 (7), 4.2 (11), 4.3 (17), 4.4 (15)

hoe 1.2 (9), 1.3 (15), 1.5 (3), 2.2 (4), 2.4 (2), 2.5 (1), 3.1 (1), 3.2 (1), 3.3 (3), 3.5 (2), 4.3 (2)

hoed 1.2 (1), 2.1 (1), 2.2 (1), 2.4 (3), 2.5 (2), 4.1 (1)

hoelang 4.3 (9)hoeveel 1.1 (1), 1.3 (3), 2.4 (2), 4.1 (1),

4.3 (1), 4.4 (1)hoi 3.4 (1), 3.5 (4), 4.5 (2)hond 1.1 (1), 1.4 (2), 2.1 (1), 2.3 (1),

Page 48: Rossetta Stone

43

2.4 (1), 3.1 (3), 3.2 (2), 3.3 (1), 4.1 (1), 4.2 (4), 4.3 (2)

honderd 4.4 (1)honderdtwintig 3.2 (1)Hoofdstraat 3.2 (1)horloge 1.3 (4), 3.1 (2), 3.3 (2)hotel 1.1 (4), 1.2 (2), 1.3 (1), 2.2 (1),

3.3 (1), 3.4 (3), 4.3 (4)huil 4.3 (1)huilen 4.3 (1)huilt 4.3 (1)huis 1.1 (5), 1.2 (1), 2.1 (1), 2.3 (1),

3.1 (2), 3.3 (1), 4.1 (1), 4.2 (1)hun 1.3 (1), 2.1 (1), 3.1 (2), 3.2 (2),

4.1 (1), 4.2 (2), 4.3 (2), 4.4 (1)huren 4.4 (9)huurt 4.4 (2)iets 3.1 (12), 3.2 (1), 3.3 (1), 4.1 (8),

4.2 (2), 4.5 (2)ik 1.1 (19), 1.2 (19), 1.3 (8), 1.4 (19),

1.5 (6), 2.1 (56), 2.2 (25), 2.3 (33), 2.4 (47), 2.5 (7), 3.1 (10), 3.2 (12), 3.3 (18), 3.4 (25), 3.5 (10), 4.1 (25), 4.2 (12), 4.3 (25), 4.4 (13), 4.5 (13)

in 1.1 (9), 1.2 (16), 1.3 (4), 1.4 (22), 2.1 (3), 2.2 (1), 2.3 (23), 2.4 (12), 2.5 (1), 3.1 (16), 3.2 (12), 3.3 (2), 3.4 (4), 4.1 (9), 4.2 (31), 4.3 (20), 4.4 (25), 4.5 (1)

ingepakt 4.3 (3)instrument 4.2 (3), 4.5 (2)instrumenten 4.2 (2)is 1.1 (14), 1.2 (25), 1.3 (52), 1.4 (34),

1.5 (6), 2.1 (1), 2.2 (17), 2.3 (9), 2.4 (4), 2.5 (5), 3.1 (14), 3.2 (33), 3.3 (37), 3.4 (24), 4.1 (32), 4.2 (28), 4.3 (14), 4.4 (12), 4.5 (2)

Italië 2.3 (3), 3.1 (1), 4.3 (2)ja 1.1 (1), 1.2 (1), 1.3 (6), 1.4 (4),

2.1 (5), 2.2 (4), 2.3 (8), 2.4 (12), 2.5 (5), 3.1 (4), 3.2 (5), 3.3 (4), 3.4 (12), 3.5 (4), 4.1 (15), 4.2 (3), 4.3 (4), 4.4 (2), 4.5 (4)

jaar 1.3 (2), 2.4 (1), 3.1 (5), 3.2 (3), 3.3 (1), 4.1 (2)

januari 3.1 (3), 3.2 (2)Japan 3.1 (1)jarig 3.2 (1), 3.3 (2), 4.3 (1)jas 1.2 (2), 1.3 (1), 3.1 (1), 3.3 (2), 4.2 (2)je 1.3 (1), 3.2 (1), 3.3 (8), 3.4 (2),

3.5 (3)Jennifer 3.3 (2)

jij 1.1 (7), 1.2 (3), 1.3 (1), 1.4 (3), 1.5 (2), 2.1 (23), 2.2 (4), 2.3 (8), 2.4 (11), 3.1 (5), 3.2 (16), 3.3 (8), 3.4 (15), 3.5 (7), 4.1 (8), 4.2 (1), 4.3 (9), 4.4 (15), 4.5 (5)

Jolanda 3.4 (2)jong 2.3 (2), 4.1 (1)jongen 1.1 (3), 2.2 (3), 2.3 (1), 2.4 (3),

3.2 (2), 4.1 (2), 4.2 (1), 4.3 (3)jongens 1.4 (1), 3.1 (2), 3.2 (1)jongere 2.1 (1)Joris 3.3 (7)jou 2.2 (2), 2.4 (3), 3.1 (1), 3.3 (3),

4.1 (7)jouw 1.2 (1), 1.3 (2), 1.4 (1), 2.1 (2),

2.3 (1), 2.4 (1), 3.1 (2), 3.2 (3), 3.3 (4), 3.4 (5), 3.5 (1), 4.2 (2), 4.3 (1)

juli 3.1 (3), 3.2 (1)jullie 1.1 (4), 2.1 (1), 2.2 (10), 2.3 (6),

2.4 (1), 3.1 (2), 3.2 (2), 3.4 (3), 4.1 (1), 4.3 (1), 4.4 (4)

juni 3.1 (3), 3.2 (4)jurk 3.2 (1), 3.3 (1)jurken 3.3 (2)kaart 1.1 (10), 1.3 (1), 1.5 (2)kaarten 1.1 (3)kaartje 1.4 (3)kaartjes 1.3 (2)kamer 1.3 (6), 3.3 (1), 4.3 (5)kampeer 4.4 (2)kampeert 4.4 (2)kamperen 4.4 (3)kan 1.4 (21), 3.3 (4), 3.4 (4), 4.1 (2),

4.3 (7), 4.4 (1), 4.5 (1)kantoor 2.3 (10), 3.1 (1), 3.2 (3), 3.4 (1)kat 1.4 (2), 2.2 (1), 2.3 (1), 2.4 (1),

4.2 (1)katten 4.4 (1)kerk 4.3 (7), 4.4 (2)keuken 3.1 (1)kijken 1.4 (1), 3.2 (1), 3.4 (1), 4.2 (1)kilometer 1.3 (5), 1.4 (3), 2.1 (3)kind 1.1 (1), 1.2 (4), 2.3 (5), 2.4 (1),

4.3 (1)kinderen 1.1 (5), 1.2 (1), 2.2 (1), 2.3 (1),

3.1 (3), 3.2 (1), 3.3 (1), 4.2 (1), 4.3 (2), 4.4 (3)

kip 4.1 (5)kleding 2.1 (3), 3.3 (2)klein 4.1 (2)kleine 4.1 (2), 4.4 (1)

Page 49: Rossetta Stone

44

klok 1.3 (4), 4.1 (1)koffer 1.3 (6), 1.4 (2), 4.3 (9)koffers 1.3 (1)koffie 1.1 (1), 2.2 (2), 2.4 (8), 3.1 (1),

3.3 (1), 3.4 (1), 4.1 (2), 4.4 (1)koken 1.1 (1), 3.1 (1)kom 1.2 (5), 2.3 (1), 3.1 (6), 3.2 (4),

3.3 (1), 3.4 (8), 4.1 (2), 4.3 (3), 4.4 (1)komen 3.1 (5), 3.3 (1), 3.4 (8), 3.5 (5),

4.3 (1)komt 1.3 (19), 2.3 (1), 3.1 (2), 3.3 (1),

3.4 (1), 4.3 (5)Koningshof 4.3 (1)kook 2.1 (1)kookt 1.1 (1), 3.1 (1), 3.4 (2)koop 1.3 (1), 1.4 (4), 2.1 (1)koopt 1.1 (3), 2.1 (2), 2.2 (2)kopen 1.1 (1), 2.1 (2), 4.1 (4), 4.4 (2)kopje 3.1 (1), 4.1 (1)korte 4.4 (3)kost 1.1 (2), 1.3 (12), 3.2 (14), 4.1 (1),

4.4 (7)kosten 1.3 (2), 2.4 (3), 3.2 (2)koud 1.4 (6), 3.1 (1), 4.4 (2)koude 3.1 (1)krant 2.1 (6), 2.4 (2), 3.1 (1), 4.5 (1)kranten 1.1 (1), 2.1 (1)kun 3.3 (1), 3.4 (4), 4.3 (2)kunnen 1.4 (2), 3.4 (2), 4.3 (7), 4.4 (6)kunst 2.2 (4), 2.3 (4), 2.4 (2), 4.2 (2)kunt 1.4 (4), 2.2 (5), 2.4 (4), 2.5 (1),

3.4 (1), 3.5 (1), 4.4 (6)kussen 1.4 (1)kwart 1.3 (9), 1.4 (1), 1.5 (1), 2.2 (2)laat 1.3 (15), 1.5 (3), 2.2 (4), 2.5 (1),

3.2 (8), 3.5 (1), 4.3 (3)lachen 4.3 (3)lacht 4.3 (3)ladder 2.4 (1), 3.1 (1)laken 1.1 (2)land 4.3 (1), 4.4 (1)lang 1.2 (1)langzaam 4.1 (1), 4.4 (2)las 2.3 (1)Laura 3.3 (5)leerling 2.1 (4), 2.3 (5), 3.2 (1), 3.3 (1)leerlingen 3.1 (1), 3.2 (2)leert 2.2 (1)lees 2.1 (4), 2.3 (1), 3.1 (1), 3.2 (1)leest 1.1 (4), 2.1 (1), 2.2 (1), 3.1 (1),

4.2 (1), 4.3 (1)leg 3.1 (2)

leggen 3.1 (1)legt 3.1 (1)lente 3.1 (2)lepel 4.1 (2)leraar 2.1 (5), 2.2 (1), 2.3 (2), 3.2 (1),

4.1 (2)lerares 2.1 (1), 2.2 (2), 2.3 (4), 3.2 (2),

4.3 (1)leren 1.4 (2), 4.1 (2)leuk 2.3 (6), 3.5 (2)lezen 1.1 (3), 1.4 (4), 2.1 (2), 3.1 (1),

4.1 (1)lig 1.1 (1)liggen 1.4 (1), 2.1 (1), 3.1 (2)ligt 1.1 (2), 1.3 (6), 2.1 (3), 3.1 (2),

3.2 (2), 4.1 (4)limoen 4.1 (2), 4.5 (1)limoenen 4.1 (1)linkerhand 1.1 (1)linkervoet 1.1 (1)links 1.1 (4), 1.2 (8), 1.5 (3), 2.4 (1),

3.1 (3), 3.2 (1), 3.3 (1), 4.1 (1), 4.3 (1)loop 1.2 (2), 3.2 (1)loopt 1.1 (1), 1.4 (1), 4.3 (4)lopen 1.4 (9), 3.1 (2), 3.3 (2), 4.1 (1),

4.2 (1), 4.3 (2), 4.4 (1)lucht 4.2 (1)luister 3.2 (1)lunch 3.3 (5), 4.1 (1)lunchen 1.4 (3), 4.2 (1), 4.4 (1)maak 3.3 (1), 4.5 (1)maakt 3.3 (6), 4.2 (8), 4.5 (1)maan 4.1 (1)maand 2.1 (1), 3.1 (5), 3.4 (3)maandag 2.1 (4), 3.4 (1), 4.4 (1)maanden 3.1 (1), 4.3 (1)maar 1.4 (3), 2.1 (1), 2.3 (6), 3.2 (1),

3.3 (1), 3.4 (1)maart 3.1 (3), 3.2 (3), 3.4 (1)mag 3.1 (8), 3.3 (8), 4.1 (4), 4.4 (10)maken 3.3 (3), 3.5 (2), 4.2 (2), 4.5 (2)mama 2.2 (2)man 1.1 (15), 1.3 (2), 1.4 (4), 2.1 (2),

2.4 (2), 3.1 (3), 3.2 (10), 4.1 (6), 4.2 (5), 4.3 (9), 4.4 (2)

manager 2.3 (11), 3.2 (5), 4.1 (1)mannen 1.1 (3), 1.2 (1), 1.3 (1), 4.2 (1),

4.4 (2)Marijke 4.3 (1)me 3.4 (13), 3.5 (1)medicijnen 1.1 (1), 2.2 (2), 2.4 (1)mee 3.1 (5), 3.5 (2)

Page 50: Rossetta Stone

45

meegenomen 3.3 (6)meenemen 3.3 (1), 4.4 (2)meer 1.4 (5), 2.1 (2), 2.2 (1), 3.1 (2),

4.1 (3), 4.4 (1)mei 3.1 (3), 3.2 (2), 3.4 (1), 4.2 (1)meisje 1.1 (3), 1.4 (1), 2.1 (2), 2.4 (3),

3.1 (1), 3.2 (4), 4.1 (3), 4.3 (3)meisjes 2.1 (1), 3.1 (1)melk 1.1 (1), 2.4 (2), 4.1 (1)meneer 1.5 (1), 3.3 (2), 4.3 (1)mensen 1.1 (1), 1.2 (3), 1.3 (1), 3.1 (2),

3.2 (1), 4.2 (4), 4.3 (2), 4.4 (1)Merel 3.4 (1)mes 4.1 (4)met 1.1 (4), 2.3 (4), 2.4 (3), 3.2 (11),

3.3 (12), 3.4 (7), 3.5 (2), 4.1 (16), 4.2 (3), 4.3 (6), 4.4 (2), 4.5 (1)

metro 1.2 (9)metrostation 1.2 (5)mevrouw 3.4 (1)middelbare 2.3 (9)mij 2.2 (3), 2.4 (4), 3.1 (2), 3.2 (7),

3.3 (2), 3.4 (3), 4.1 (5)mijn 1.2 (4), 1.3 (7), 1.4 (2), 2.1 (14),

2.2 (1), 2.3 (5), 2.4 (4), 2.5 (1), 3.1 (2), 3.2 (3), 3.3 (5), 3.4 (4), 3.5 (3), 4.2 (7), 4.3 (1), 4.4 (2)

minuten 1.3 (4), 1.4 (2), 4.3 (3)mobiele 3.3 (1)modern 4.2 (4)moeder 2.1 (2), 2.3 (1), 2.4 (1), 3.2 (2),

3.4 (1), 4.3 (1)moet 3.3 (10), 3.4 (1), 4.3 (1), 4.4 (1)moeten 4.4 (1)mogen 3.1 (4), 4.4 (4)mooi 1.5 (4), 2.4 (2)morgen 1.4 (15), 2.1 (2), 2.2 (2), 4.1 (5),

4.4 (7)morgenavond 4.4 (1)morgenochtend 4.4 (1)moskee 4.3 (3), 4.4 (1)Moskou 4.2 (1), 4.3 (2)museum 1.1 (7), 1.2 (5), 1.4 (2), 1.5 (1),

3.2 (3), 4.2 (3), 4.3 (1), 4.5 (1)muziek 2.2 (4), 2.3 (3), 2.5 (1), 3.4 (2),

4.2 (1)muzikant 3.4 (3), 4.1 (1)muzikante 3.4 (2), 4.4 (1), 4.5 (1)muzikanten 3.4 (2)na 1.4 (2), 4.1 (2), 4.4 (3)naar 1.1 (29), 1.2 (23), 1.3 (5), 1.4 (9),

1.5 (1), 2.1 (6), 2.2 (22), 2.3 (2),

2.4 (6), 2.5 (3), 3.1 (19), 3.2 (6), 3.3 (4), 3.4 (10), 3.5 (7), 4.1 (1), 4.2 (1), 4.3 (9), 4.4 (1), 4.5 (2)

naartoe 1.1 (12), 1.2 (5), 1.5 (1), 2.2 (1), 4.4 (1)

naast 1.1 (8), 1.3 (4), 2.2 (2), 4.1 (1), 4.2 (1), 4.4 (2)

nachten 4.3 (1)nat 1.4 (2)natuurwetenschappen 2.2 (6), 2.3 (5), 2.5 (1)Nederland 2.4 (2), 2.5 (1), 4.1 (1)Nederlands 2.2 (2), 2.3 (2), 2.4 (4), 2.5 (2),

4.1 (1)nee 1.1 (1), 1.3 (5), 1.4 (7), 1.5 (1),

2.1 (10), 2.2 (1), 2.3 (3), 2.4 (3), 3.1 (1), 3.2 (1), 3.3 (1), 3.4 (9), 3.5 (2), 4.1 (1), 4.3 (1), 4.4 (1), 4.5 (1)

neem 1.2 (4), 3.1 (1), 3.5 (2)neemt 1.2 (4), 2.1 (2), 3.1 (2)negen 1.2 (1), 1.3 (5), 2.2 (1)negenennegentig 1.3 (1)negenhonderd 3.2 (2)negenhonderdeenendertig 3.2 (1)negentien 3.2 (1)negentieneenendertig 3.2 (1)negentig 1.3 (1)nemen 1.2 (4), 1.4 (6), 3.1 (2), 3.3 (1)New York 1.4 (1), 4.2 (2)niet 1.4 (15), 2.1 (2), 2.2 (11), 2.3 (1),

2.4 (4), 3.1 (5), 3.2 (6), 3.3 (9), 3.4 (11), 3.5 (4), 4.2 (8), 4.3 (8), 4.4 (13), 4.5 (1)

nieuw 3.3 (1), 4.1 (1)nieuwe 2.1 (2), 4.1 (1), 4.4 (1)nodig 1.1 (12), 1.3 (2), 1.5 (4), 2.1 (1),

3.3 (1)november 3.1 (3), 4.4 (1)nu 2.3 (27), 2.4 (4), 3.1 (3), 3.2 (2),

3.3 (2), 3.4 (2), 4.1 (4), 4.3 (4)ober 4.1 (3)of 1.5 (3), 2.4 (15), 3.1 (1), 3.3 (2),

4.5 (2)oktober 3.1 (3), 4.2 (1), 4.3 (1)om 1.3 (23), 1.4 (1), 2.2 (2), 3.1 (2),

3.3 (3), 3.4 (4), 3.5 (3), 4.3 (2), 4.4 (5), 4.5 (2)

oma 2.1 (2), 2.4 (1), 4.2 (1), 4.3 (1)omdat 1.4 (5), 4.3 (10), 4.4 (2)

Page 51: Rossetta Stone

46

onder 1.1 (4), 2.1 (1)ons 2.2 (3), 3.1 (1), 3.4 (2), 4.1 (1),

4.2 (1), 4.5 (1)ontbeten 2.2 (4)ontbijt 3.1 (1), 3.3 (1), 4.1 (1)ontmoet 3.2 (9)ontmoeten 3.2 (1), 3.4 (1), 3.5 (2)onze 2.1 (1), 2.2 (2)ooit 4.1 (11), 4.2 (2)op 1.1 (13), 1.2 (10), 1.3 (21), 1.4 (5),

2.1 (5), 2.2 (2), 2.3 (22), 2.4 (6), 3.1 (14), 3.2 (5), 3.3 (4), 3.4 (5), 4.1 (3), 4.2 (5), 4.3 (12), 4.4 (11), 4.5 (2)

opa 2.1 (3), 2.2 (1), 3.2 (1), 4.2 (2)oud 1.3 (2), 2.3 (2), 2.4 (1), 3.3 (2),

4.1 (1), 4.2 (3)oude 3.2 (1), 4.2 (2), 4.5 (1)ouders 2.1 (1), 2.2 (1), 3.1 (2), 4.3 (1)oudste 2.1 (1)over 1.3 (8), 1.5 (1), 2.2 (2), 4.1 (1)overhemd 3.3 (1)paard 1.1 (2), 1.4 (1), 3.2 (1), 4.4 (2)pak 3.2 (1), 4.3 (1)pakken 2.3 (1), 4.3 (1)pakt 4.3 (4)paraplu 1.4 (1), 3.1 (2)pardon 1.2 (8), 1.3 (4), 2.2 (8), 2.5 (1),

4.1 (4), 4.3 (1)Parijs 1.3 (1), 1.4 (2), 2.1 (1), 2.2 (2),

2.3 (4), 2.4 (1), 4.2 (1), 4.3 (2)

park 1.1 (1), 1.2 (3), 1.4 (1), 2.2 (2), 2.3 (1), 2.4 (1), 3.1 (2), 3.2 (2), 3.4 (1), 4.1 (1), 4.2 (3), 4.3 (1), 4.4 (3)

paspoort 1.3 (7), 3.3 (1)Peking 2.4 (1), 3.1 (1)pen 2.1 (2), 2.4 (1), 3.1 (2), 3.3 (2)peper 4.1 (5)piano 3.4 (4), 4.1 (1), 4.2 (3), 4.5 (1)piano’s 4.2 (1)pittig 4.1 (3)politie 3.2 (1)politieagent 3.2 (1), 3.3 (1), 4.1 (3)pond 1.3 (2), 3.2 (1), 4.4 (2)postkantoor 1.1 (8), 1.2 (1), 2.4 (1), 3.1 (1)postzegels 2.1 (7)praat 3.2 (10), 3.5 (2)Prinsenhof 4.3 (1)radio 1.3 (2), 2.4 (1)rechtdoor 1.2 (5), 1.5 (2), 3.1 (1), 3.3 (1)

rechterhand 1.1 (1), 4.1 (1)rechtervoet 1.1 (1)rechts 1.1 (4), 1.2 (7), 1.5 (4), 2.2 (1),

2.4 (1), 3.1 (1), 3.2 (1), 3.3 (1), 4.1 (1)

regen 4.4 (3)regende 2.3 (1)regenen 1.4 (6), 3.5 (2), 4.4 (2)regent 1.4 (8), 3.1 (1)ren 4.3 (1)rennen 1.4 (3), 2.2 (1), 3.3 (1), 4.3 (2),

4.4 (2)rent 2.1 (2), 2.2 (1), 4.3 (3)reserveren 4.3 (4)restaurant 1.1 (1), 1.2 (1), 1.3 (1), 1.4 (2),

2.1 (2), 2.2 (1), 2.3 (2), 3.2 (3), 3.4 (5), 4.1 (5), 4.3 (4)

rij 1.2 (12), 1.4 (1), 4.4 (2)rijden 1.4 (2), 3.3 (1), 4.4 (4)rijdt 1.1 (1), 3.4 (2), 4.4 (2)Robert 2.4 (1)rode 1.1 (1), 1.2 (2)rok 1.2 (1), 1.5 (2)rokken 3.3 (1)Rome 1.3 (1), 1.4 (1), 2.3 (2), 4.2 (1)rood 1.3 (1), 2.4 (1), 3.3 (3), 3.4 (1)rundvlees 4.1 (6)Rusland 1.4 (1), 2.4 (2), 3.1 (1)Ryan 3.4 (1)salade 3.3 (13), 3.5 (1), 4.1 (1)salades 3.3 (1)sap 2.4 (1), 3.4 (2)Sara 1.2 (1)schilderij 4.2 (10)schilderijen 4.2 (1)schoen 4.2 (2), 4.3 (1)schoenen 1.3 (1), 1.5 (2), 2.1 (1), 2.4 (2),

3.2 (1), 3.3 (5), 3.4 (2)school 1.1 (7), 1.2 (5), 2.1 (1), 2.2 (2),

2.3 (9), 3.1 (1), 3.2 (1), 3.3 (1)schooldag 3.2 (1)schreef 2.3 (1)schrijf 2.1 (2), 3.1 (1)schrijfblok 2.1 (6), 2.2 (1), 3.1 (2)schrijft 2.1 (3), 2.3 (1), 4.1 (1)seconden 1.3 (2)september 3.1 (3), 3.2 (1)serveerster 4.1 (7)servet 4.1 (4)sieraad 2.1 (1), 2.2 (2), 3.1 (1), 3.2 (1),

4.1 (1)sinaasappel 2.4 (1)

Page 52: Rossetta Stone

47

sinaasappels 3.3 (1)sinaasappelsap 2.4 (4)ski 4.4 (1)ski’s 4.4 (10)skiën 4.4 (6)skiërs 4.4 (3)skiet 4.4 (3)sla 1.2 (5), 1.5 (2), 3.1 (1), 3.2 (2)slaapt 1.3 (1), 1.4 (1)slaat 1.2 (4), 4.3 (1)slecht 3.4 (14)slechte 3.4 (1)slechter 3.4 (2)slechtere 3.4 (1)slechtst 3.4 (2)slechtste 3.4 (1)sleutels 2.2 (2), 3.1 (1), 4.2 (2), 4.3 (1)sliep 2.4 (1)slippers 4.4 (4)Smits 3.3 (4)sneeuw 4.4 (7)sneeuwen 1.4 (3), 4.4 (1)sneeuwt 1.4 (7)snel 4.1 (1), 4.4 (2)soep 3.3 (9), 4.1 (3)sok 3.2 (1), 4.2 (2)sokken 2.3 (2), 3.2 (1)soort 3.3 (7)speel 4.5 (3)speelden 3.4 (3)speelgoed 1.1 (1), 3.1 (2), 4.1 (1)speelt 3.4 (4), 4.2 (6), 4.5 (3)spel 3.1 (1), 3.3 (1)spelen 3.1 (1), 3.4 (2), 4.1 (4), 4.2 (9),

4.3 (2), 4.4 (7), 4.5 (2)spijkerbroek 3.2 (1), 3.3 (1), 4.1 (1)spijt me 3.4 (13), 3.5 (1)spreek 2.4 (2), 2.5 (1)spreekt 2.5 (1), 3.3 (4), 3.4 (2), 4.3 (2)spreken 3.3 (2), 3.4 (2)sta 1.1 (2)staan 1.1 (2), 1.2 (4), 2.2 (1), 4.3 (3),

4.4 (1)staat 1.1 (19), 1.3 (2), 2.2 (1), 3.1 (2),

4.2 (11), 4.3 (1), 4.4 (7)stad 1.2 (1), 1.4 (2), 4.2 (10), 4.4 (4),

4.5 (1)stadion 1.1 (5), 1.2 (1), 2.2 (3), 4.2 (4)stadions 4.2 (1)standbeeld 4.2 (20), 4.4 (1)standbeelden 4.3 (2)stap 1.2 (1)

stappen 1.2 (1), 1.3 (1)stapt 1.2 (7)Stefan 3.3 (2)stelt 4.1 (6)stoel 1.1 (3), 1.2 (6), 1.3 (3), 3.1 (3)stoelen 2.1 (1)straat 1.2 (2), 3.4 (1)strand 1.4 (7), 2.1 (1), 2.2 (4), 2.3 (2),

2.4 (4), 2.5 (2), 3.1 (2), 3.2 (1), 3.4 (2), 4.2 (1), 4.3 (1), 4.4 (2), 4.5 (2)

strandfeest 3.3 (2)studeer 2.3 (2)studeerde 2.4 (1)studeert 2.3 (5)student 2.3 (5), 2.4 (1), 2.5 (2), 3.1 (1),

4.1 (1)studeren 2.3 (3), 2.5 (3), 4.1 (1)suiker 4.1 (5)supermarkt 1.1 (1), 2.2 (4), 2.4 (3)Suzanne 3.1 (1)synagoge 4.3 (3), 4.4 (1)T-shirt 1.2 (1)T-shirts 2.3 (1)taart 2.2 (1), 2.4 (2), 3.1 (2), 3.3 (2),

4.1 (1)tachtig 1.3 (1)tafel 1.1 (1), 1.3 (2), 2.1 (1), 3.1 (3),

3.2 (1), 3.3 (1), 4.1 (1), 4.3 (7)taxi 1.2 (7)te 3.1 (4), 3.3 (1), 3.5 (4), 4.4 (5),

4.5 (2)telefoon 1.3 (2), 3.3 (1)telefoonnummer 3.2 (8)televisie 1.4 (1), 3.2 (1), 3.3 (1)tempel 4.3 (4), 4.4 (1), 4.5 (1)tempels 4.3 (1)ten slotte 4.3 (3)tennissen 1.4 (1), 2.1 (1), 2.4 (2)tenniste 2.3 (1), 2.4 (3)tent 4.4 (2)tenten 4.4 (2)terras 1.1 (6), 1.3 (1), 4.2 (2)terug 4.4 (3)terugbrengen 4.4 (3)teruggebracht 4.4 (4)theater 1.1 (7), 1.2 (4)thee 2.4 (3), 3.1 (1), 4.1 (1)thuis 1.1 (7), 1.2 (3), 4.1 (1),

4.3 (1)tien 1.3 (3), 1.4 (3), 2.1 (1), 2.4 (1),

4.1 (1), 4.4 (1)tiende 3.1 (1)

Page 53: Rossetta Stone

48

tijd 1.3 (5), 1.4 (1), 3.2 (2)toen 2.3 (9), 2.4 (34), 2.5 (1)toilet 1.2 (3), 2.2 (1)toneelstuk 3.1 (2), 3.4 (2)tot ziens 3.3 (2), 3.5 (2)trap 4.2 (4), 4.3 (6)trein 1.3 (20), 1.4 (4), 2.1 (1), 2.4 (1),

3.1 (1)treinkaartje 1.3 (2), 2.1 (1)treinstation 1.3 (4), 2.4 (2)trommel 4.2 (4)twaalf 1.3 (2), 3.1 (2), 3.2 (1)twee 1.3 (7), 2.1 (2), 2.2 (1), 3.4 (3),

4.1 (1), 4.3 (4), 4.4 (2)tweede 1.2 (5)tweeduizend 3.2 (5)tweeëntwintig 3.2 (1), 4.3 (1)tweeënveertig 1.3 (2), 1.5 (1)tweeënvijftig 1.3 (2)tweeënzestig 1.3 (1)tweehonderd 3.2 (1)tweehonderdvijf 3.2 (1)twintig 1.3 (1), 3.2 (2), 4.4 (1)u 1.1 (5), 1.2 (12), 1.3 (11), 1.4 (4),

1.5 (2), 2.1 (1), 2.2 (10), 2.3 (16), 2.4 (29), 2.5 (11), 3.1 (6), 3.3 (13), 3.4 (2), 3.5 (5), 4.1 (10), 4.2 (4), 4.3 (13), 4.4 (7), 4.5 (10)

uit 1.2 (7), 1.3 (2), 2.3 (2), 3.1 (1), 4.3 (3)

universiteit 2.3 (12), 2.4 (3), 4.1 (1)uur 1.3 (35), 1.5 (2), 2.2 (2), 2.5 (2),

3.1 (1), 3.3 (2), 3.4 (4), 3.5 (1), 4.3 (4), 4.4 (2)

uw 1.3 (6), 2.3 (4), 2.5 (1), 3.1 (1), 3.3 (2), 3.4 (2), 3.5 (1), 4.2 (1), 4.4 (1)

vader 2.2 (1), 2.3 (2), 3.2 (2), 3.4 (1)vak 2.2 (3), 2.3 (4), 2.5 (2)vakken 2.2 (2)van 1.1 (8), 1.2 (2), 2.3 (1), 3.1 (7),

3.3 (10), 3.4 (8), 4.1 (4), 4.2 (27), 4.3 (1), 4.5 (3)

vanavond 1.3 (1), 3.1 (2), 3.4 (3), 4.1 (4), 4.3 (4)

vandaag 1.4 (20), 2.1 (11), 2.2 (5), 3.1 (2), 3.2 (6), 3.3 (1), 4.1 (1), 4.3 (4), 4.4 (6), 4.5 (2)

vanmiddag 1.3 (3), 3.4 (6), 4.3 (1), 4.4 (1)vanochtend 1.3 (1), 2.1 (1), 2.2 (1), 4.3 (1),

4.4 (1), 4.5 (2)veel 4.4 (9)

veertien 3.2 (1)veertig 4.4 (1)ver 1.2 (1)verdrietig 4.3 (2)verdwaald 4.3 (6)Verenigde Staten 2.4 (1), 2.5 (1), 3.1 (1), 3.2 (1)verjaardag 3.3 (5), 3.4 (2), 4.3 (1)verkleedfeest 3.3 (2)verkocht 2.1 (4)verkoop 2.1 (1)verkoopt 1.1 (2), 2.1 (1), 2.2 (1)verlaat 3.1 (2)verlaten 3.1 (2)verschillend 4.2 (1)vertraagd 1.3 (4), 1.4 (3)vertrekt 1.3 (14), 1.4 (1)vertrokken 2.4 (1)vier 1.3 (3), 1.5 (1), 2.1 (1), 2.2 (1),

4.3 (1), 4.4 (1)vierde 1.2 (4), 3.1 (1)vierendertig 3.2 (1)vierentwintig 3.2 (1)vierenveertig 1.3 (1)vierenvijftig 1.3 (1)vierenzestig 1.3 (2)vierenzeventig 1.3 (1)vierhonderd 3.2 (1), 4.4 (1)vierhonderdtwintig 3.2 (1)vies 2.3 (2), 4.3 (1)vijf 1.1 (1), 1.3 (4), 1.5 (1), 3.2 (7)vijfduizend 3.2 (1)vijfentachtig 1.3 (1)vijfentwintig 1.3 (2), 3.2 (1)vijfentwintigduizend 4.4 (1)vijfenveertig 4.3 (1)vijfenvijftig 1.3 (1), 1.4 (1)vijfenzeventig 1.3 (2)vijfhonderd 3.2 (1)vijftiende 3.3 (1)vijftig 3.3 (1)vind 1.5 (4), 2.4 (2)vinden 4.3 (2)vindt 2.3 (5)vis 1.4 (1), 4.1 (3), 4.5 (1)vissen 3.1 (1), 4.4 (1)vlees 2.1 (1), 3.2 (1), 4.1 (1)vliegticket 1.3 (4)vliegtuig 1.3 (6), 2.4 (1), 3.3 (1)vliegveld 1.3 (5), 2.2 (1), 2.4 (2), 3.1 (2)vlucht 1.3 (18), 1.4 (4), 3.2 (1)

Page 54: Rossetta Stone

49

voetbal 4.1 (1)voetbalde 2.3 (2), 2.4 (3), 4.1 (1)voetbalden 2.3 (1)voetballen 1.4 (5), 2.1 (1), 3.4 (1), 4.1 (1),

4.3 (1), 4.4 (1)voetbalt 2.1 (1)volgend 4.1 (1)volgende 2.1 (9), 4.4 (1)volwassene 2.3 (1)volwassenen 3.1 (1)vond 2.3 (1)voor 1.1 (6), 1.2 (1), 1.3 (3), 1.4 (7),

2.1 (1), 2.2 (9), 2.4 (2), 3.1 (1), 3.2 (10), 3.3 (5), 3.4 (3), 3.5 (1), 4.1 (2), 4.3 (3), 4.4 (12)

vorige 2.1 (12), 2.2 (1), 3.4 (2)vork 4.1 (2)vraag 4.1 (13)vragen 4.1 (9)vriend 2.1 (2)vrienden 2.1 (1), 2.3 (1), 3.2 (2), 4.2 (1)vriendin 3.1 (1), 3.2 (3)vrij 3.4 (14), 3.5 (4), 4.1 (1)vrijdag 2.1 (1), 2.2 (2), 3.1 (2), 3.2 (1),

3.4 (5), 3.5 (5), 4.4 (2)vroeg 3.2 (4), 3.5 (2)vroeger 2.3 (17), 2.4 (3), 4.1 (2)vrouw 1.1 (11), 1.3 (4), 1.4 (1), 2.1 (4),

2.3 (1), 3.1 (2), 3.2 (10), 3.3 (2), 4.1 (6), 4.3 (6), 4.4 (3)

vrouwen 1.1 (1), 1.2 (1), 3.1 (2), 4.3 (1), 4.4 (2)

waar 1.1 (17), 1.2 (11), 1.5 (1), 2.2 (5), 2.3 (2), 3.1 (2), 3.2 (3), 3.3 (1), 4.3 (1), 4.4 (1)

waarom 1.4 (6), 2.5 (1), 3.5 (1), 4.3 (1), 4.4 (2)

wacht 1.3 (7), 3.2 (1)wachten 1.3 (3)wachtten 2.3 (1)wanneer 1.3 (1), 1.4 (2), 2.1 (2), 2.2 (1),

2.4 (5), 3.1 (4), 4.3 (2)waren 2.3 (4), 2.4 (6)warm 1.4 (7)was 2.3 (16), 2.4 (25), 2.5 (1), 3.2 (1),

3.3 (2), 3.4 (7), 4.4 (1)wassen 1.4 (1), 3.2 (1)wat 1.4 (6), 2.1 (2), 2.2 (12), 2.3 (8),

2.4 (2), 2.5 (1), 3.3 (5), 3.4 (3), 3.5 (2), 4.1 (3), 4.2 (2), 4.3 (4), 4.4 (7), 4.5 (8)

water 2.4 (3), 3.1 (1), 4.1 (3), 4.4 (1)

wedstrijd 3.1 (5), 3.4 (3)week 1.4 (2), 2.1 (10), 2.2 (1), 3.1 (1),

3.4 (1), 4.3 (2), 4.4 (1)weer 1.4 (5), 3.4 (5), 4.4 (1)weet 3.2 (10), 3.4 (2), 3.5 (1)Wegman 3.3 (3)weken 4.3 (2)welk 2.2 (3), 2.3 (2), 2.5 (2)welke 1.2 (1), 1.3 (1), 1.5 (2), 2.2 (2),

3.2 (2)werk 1.1 (4), 1.2 (10), 1.4 (1), 2.2 (2),

2.3 (3), 2.4 (1), 3.1 (3), 3.2 (1), 4.1 (1)

werken 1.1 (2), 3.4 (1), 4.1 (2)werknemer 2.3 (4), 3.2 (2)werknemers 2.3 (1), 3.2 (1), 4.3 (1)werkt 1.1 (5), 1.2 (1), 2.3 (6)werkte 2.3 (3), 2.4 (2)wie 2.4 (1), 3.2 (4), 3.4 (2), 3.5 (1)wij 1.1 (14), 1.2 (2), 1.3 (2), 1.4 (10),

1.5 (2), 2.1 (3), 2.2 (17), 2.3 (12), 2.4 (5), 2.5 (1), 3.1 (3), 3.2 (3), 3.3 (3), 3.4 (2), 3.5 (1), 4.1 (8), 4.2 (5), 4.3 (13), 4.4 (13), 4.5 (2)

wil 1.1 (2), 1.2 (2), 2.4 (10), 2.5 (1), 3.1 (6), 3.2 (5), 3.3 (7), 3.4 (4), 3.5 (5), 4.1 (12), 4.3 (5), 4.4 (2), 4.5 (3)

willen 1.1 (1), 1.2 (1), 3.4 (1), 4.1 (2), 4.4 (3), 4.5 (2)

wilt 1.1 (2), 1.2 (4), 2.4 (20), 2.5 (1), 3.1 (3), 3.3 (2), 3.5 (2), 4.1 (3), 4.2 (1), 4.5 (3)

winderig 4.4 (8), 4.5 (2)winderige 4.4 (1)winkel 2.3 (6), 3.1 (1)winter 1.4 (2), 3.1 (1)wiskunde 2.2 (4), 2.3 (1), 2.5 (2), 4.1 (1)wit 2.3 (2), 3.3 (1), 3.4 (1), 4.4 (1)witte 4.4 (1)woensdag 1.4 (2), 2.1 (1), 3.4 (1), 4.3 (1), 4.4 (1)woensdagavond 3.4 (2)wonen 2.3 (1), 4.1 (2), 4.2 (3)woon 2.3 (1)woonde 2.3 (3)woonden 2.3 (2), 4.1 (1)woonkamer 3.3 (1)woont 4.2 (1)woord 2.2 (5), 2.4 (2)woorden 2.2 (5)woordenboek 2.1 (10), 2.2 (1), 2.4 (1)worden 4.2 (1)

Page 55: Rossetta Stone

50

wordt 1.4 (6), 4.4 (5)wortels 2.1 (2), 2.4 (2)yen 3.2 (12)zal 4.1 (7), 4.2 (2)zanger 4.1 (2)zangeres 3.4 (4)zat 2.3 (2), 2.4 (1)zaten 2.3 (3)zaterdag 1.4 (1), 2.2 (1), 3.4 (5)ze 3.1 (1), 4.4 (1)zee 4.4 (10)zeep 3.2 (1)zeil 4.4 (1)zeilboot 4.4 (5), 4.5 (1)zeilboten 4.4 (4)zeilen 4.4 (8), 4.5 (6)zeilt 4.4 (3)zes 1.3 (4), 2.1 (2), 4.4 (2)zesduizend 3.2 (1)zesennegentig 1.3 (1)zesentachtig 1.3 (1)zesenvijftig 1.3 (1)zesenzeventig 1.3 (1)zeshonderd 3.2 (1)zestig 1.3 (1), 1.4 (2)zet 3.1 (2), 3.2 (2), 3.3 (2)zeven 1.2 (1), 1.3 (5), 1.4 (1), 3.1 (1),

3.2 (1), 4.3 (1)zevenduizend 3.2 (1)zevenendertig 1.3 (1)zevenentachtig 1.3 (1)zevenenveertig 1.3 (1)zevenhonderd 3.2 (3)zeventien 3.2 (1)zie 4.3 (4)ziekenhuis 1.1 (1), 2.4 (1), 3.1 (2), 4.3 (1)zien 4.3 (6)

zij 1.1 (20), 1.2 (17), 1.3 (7), 1.4 (10), 2.1 (20), 2.2 (27), 2.3 (21), 2.4 (6), 3.1 (27), 3.2 (12), 3.3 (16), 3.4 (16), 4.1 (8), 4.2 (23), 4.3 (28), 4.4 (22)

zijn 1.1 (8), 1.2 (3), 1.3 (2), 2.1 (5), 2.2 (14), 2.3 (10), 2.4 (2), 2.5 (1), 3.1 (1), 3.2 (14), 3.3 (17), 3.4 (5), 3.5 (1), 4.1 (17), 4.2 (13), 4.3 (11), 4.4 (3)

zing 3.1 (1), 3.4 (1)zingen 3.1 (4), 4.2 (2), 4.3 (1)zingt 3.1 (1), 3.4 (5)zit 1.1 (6), 1.2 (5), 2.3 (3), 4.1 (1),

4.2 (1), 4.3 (1), 4.4 (1)zitten 1.2 (1), 1.4 (1), 2.3 (1), 3.1 (1),

3.2 (1), 4.3 (1), 4.4 (3)zoek 4.2 (4), 4.5 (2)zoeken 4.2 (4), 4.3 (1)zoekt 4.2 (7), 4.4 (3)zoet 4.1 (3)zomer 1.4 (2)zonnebril 1.2 (1), 1.3 (2), 1.4 (2)zonnig 1.4 (10), 2.4 (1), 3.1 (1), 4.3 (1),

4.4 (1)zoon 1.3 (1), 2.3 (2), 3.1 (1)zout 4.1 (5)zul 4.1 (1)zullen 4.1 (3)zus 2.1 (3), 3.2 (2), 3.3 (1), 3.4 (1)zuur 4.1 (4)zwart 1.2 (1), 1.3 (1), 2.4 (1), 3.4 (2), 4.4 (1)zwarte 1.5 (2)zwem 1.4 (2), 2.1 (3), 2.3 (1)zwemkleding 4.4 (4)zwemmen 1.4 (8), 2.1 (4), 3.1 (2), 3.2 (1),

4.3 (2), 4.4 (4)zwemt 2.1 (2), 3.4 (2), 4.4 (1)