36
  SCHRIJFWIJZER september 2014 versie 1.0

Schrijfwijzer KASKA

Embed Size (px)

DESCRIPTION

/

Citation preview

  • SCHRIJFWIJZER

    september 2014

    versie 1.0

  • 2

  • 3

    Inhoud

    1 Structuur van een schriftelijke opdracht ............................................................................ 5

    1.1 Onderdelen van een eindwerk .................................................................................... 5

    1.2 Titelblad ....................................................................................................................... 6

    1.3 Voorwoord ................................................................................................................... 6

    1.4 Abstract ........................................................................................................................ 7

    1.5 Inhoudsopgave ............................................................................................................ 7

    1.6 Inleiding ....................................................................................................................... 7

    1.7 Corpus .......................................................................................................................... 8

    1.8 Slot conclusie besluit ............................................................................................. 8

    2 Schrijven is een proces ........................................................................................................ 9

    2.1 Stap 1: orinteren op de opdracht .............................................................................. 9

    2.2 Stap 2: voorbereiden op de inhoud ........................................................................... 10

    Verkenning van het onderwerp ......................................................................... 10 2.2.1

    Van onderwerp naar centrale vraag .................................................................. 11 2.2.2

    Van centrale vraag naar tekststructuur ............................................................. 12 2.2.3

    2.3 Stap 3: schrijven - van tekststructuur naar eerste versie .......................................... 14

    2.4 Stap 4: redactie - van eerste versie naar eindproduct .............................................. 15

    3 Academische en zakelijke schrijfstijl: de taaltips .............................................................. 16

    3.1 Formuleer objectief en zakelijk ................................................................................. 16

    3.2 Formuleer precies en concreet.................................................................................. 17

    3.3 Formuleer helder ....................................................................................................... 18

    Verbindingswoorden .......................................................................................... 18 3.3.1

    Heldere zinnen en woorden ............................................................................... 19 3.3.2

    Verklarende voetnoten ...................................................................................... 20 3.3.3

    3.4 Formuleer levendig .................................................................................................... 20

    3.5 Formuleer taalkundig correct .................................................................................... 21

  • 4

    4 Vorm .................................................................................................................................. 23

    4.1 Lettertype, lettergrootte en uitlijning ....................................................................... 23

    4.2 Vet, cursief of onderstreept? .................................................................................... 23

    4.3 Vormgeven aan hoofdstuk- en ondertitels ............................................................... 24

    4.4 Marges ....................................................................................................................... 24

    4.5 Witruimte en interlinie .............................................................................................. 24

    4.6 Interpunctie en leestekens ........................................................................................ 25

    5 Bronvermelding................................................................................................................. 26

    5.1 Bibliografische stijlen ................................................................................................. 26

    APA Style ............................................................................................................ 26 5.1.1

    Chicago Style ...................................................................................................... 27 5.1.2

    MLA Style ............................................................................................................ 27 5.1.3

    5.2 Verwijzingen in de tekst ............................................................................................ 28

    Basisprincipes ..................................................................................................... 28 5.2.1

    Voetnoten ........................................................................................................... 29 5.2.2

    5.3 Bibliografie samenstellen .......................................................................................... 29

    Boeken ................................................................................................................ 29 5.3.1

    Elektronische bronnen ....................................................................................... 31 5.3.2

    Afbeeldingen ...................................................................................................... 32 5.3.3

    Persoonlijk interview .......................................................................................... 32 5.3.4

    5.4 Citeren, parafraseren of plagiren? ........................................................................ 32

    Parafraseren ....................................................................................................... 32 5.4.1

    Citeren ................................................................................................................ 33 5.4.2

    Plagiaat ............................................................................................................... 33 5.4.3

    6 Bibliografie ........................................................................................................................ 34

    Colofon ..................................................................................................................................... 36

  • 5

    Waarom deze schrijfwijzer?

    Met deze schrijfwijzer willen we je als student van onze School of Arts ondersteunen bij het

    opmaken van een schriftelijke opdracht, verslag, paper of scriptie. Je vindt in deze brochure

    tips en informatie rond het schrijfproces en de principes van academische taal. Naast een

    stappenplan dat je op weg helpt om de inhoud van je tekst vorm te geven (hoofdstuk 2),

    vind je ook richtlijnen rond academisch taalgebruik en stijl (hoofdstuk 3). Hoofdstuk 4 bevat

    een overzicht van enkele vormelijke eisen en lay-out. Ten slotte wordt in hoofdstuk 5 in

    detail uitgewerkt hoe je op academische wijze kan citeren, parafraseren en bronnen

    vermelden.

  • 6

    1 Structuur van een schriftelijke opdracht

    1.1 Onderdelen van een eindwerk

    Hieronder vind je een overzicht van de meest volledige samenstelling van een schriftelijke

    opdracht of eindwerk. Bespreek steeds met je docent of promotor wat de eisen precies zijn.

    De onderdelen met een sterretje (*) zijn facultatief. Op basis van het type en de lengte van

    de opdracht kan je kiezen welke delen nodig zijn. Elk onderdeel begint steeds op een nieuwe

    pagina. Bedrukte kaft met de titel

    Blanco blad*

    Titelblad

    Voorwoord*

    Abstract*

    Inhoudsopgave

    Inleiding

    Corpus

    Slot conclusie besluit

    Lijst met figuren en tabellen*

    Lijst met afkortingen*

    Bibliografie

    Bijlage*

    Blanco blad*

    Onbedrukte kaft

    1.2 Titelblad

    Op het titelblad kan je het logo van je departement of van de hogeschool zetten. Je kan ook

    de vastgelegde sjablonen gebruiken die zijn opgemaakt volgens de huisstijl van de

    hogeschool.

    Het titelblad bevat minstens volgende elementen:

    titel en eventueel een aanvullende ondertitel,

    je naam,

    opleiding en departement,

    studiejaar,

    naam van de docent/promotor.

    1.3 Voorwoord

    Het voorwoord of woord vooraf heeft een persoonlijke karakter en hoeft daarom niet in

    strikt zakelijke stijl geschreven worden; de ik-vorm is toegelaten. Je geeft in dit stuk tekst

    een korte motivatie voor de keuze van het onderwerp of hoe de keuze tot stand is gekomen.

    Een voorwoord is niet langer dan n pagina en begint steeds op een nieuwe bladzijde. In

    het voorwoord kan je ook een dankwoord verwerken, gericht aan iedereen die heeft

    geholpen met de realisatie van het werk. De belangrijkste personen zet je vooraan.

  • 7

    1.4 Abstract

    Een abstract is een zeer korte samenvatting van je werk in 100 tot 150 woorden. Het geeft

    de lezer in een minimum van tijd een goed beeld van de inhoud van je werk. Een abstract

    wordt meestal geschreven met het oog op een publicatie of presentatie op een

    (wetenschappelijk) congres. Het wordt enkel toegevoegd in lange schriftelijke opdrachten

    (eindwerken of masterproeven) die een sterk wetenschappelijke inslag hebben. Een

    abstract bevat volgende onderdelen: doelstelling van het werk, problematiek, methodologie,

    resultaten en de interpretatie van het onderzoek (Pollefliet 2013, 43). Er worden geen cijfers

    of grafieken in opgenomen en er wordt niet verwezen naar bronnen.

    1.5 Inhoudsopgave

    Bij langere opdrachten is het gebruikelijk om een inhoudsopgave, inhoud of inhoudstafel toe

    te voegen. Dit overzicht geeft een duidelijk beeld van hoe je werk is opgemaakt en welke

    aspecten van je onderwerp of onderzoek aan bod komen. De titel van een hoofdstuk moet

    daarom zo goed mogelijk de inhoud van het hoofdstuk weergeven. Meer informatie over

    hoe je goede titels kan formuleren en vormgeven vind je in hoofdstuk 4. Neem de opmaak

    van je titels niet over in de inhoudsopgave.

    Lezers gebruiken de inhoudsopgave onder andere om gericht informatie op te zoeken in je

    werk. Paginanummers toevoegen is niet verplicht, maar bevordert de overzichtelijkheid en

    vergemakkelijkt het zoeken. Streef naar een beknopte, strakke inhoudstafel die blijk geeft

    van een goed gestructureerd werk.

    1.6 Inleiding

    De inleiding van je werk heeft twee doelen. In de eerste plaats licht je grondig toe waarom je

    het onderwerp kiest, wat je precies zal bespreken en hoe je dat zal doen. Daarnaast probeer

    je de interesse van de lezer op te wekken. Een inleiding moet dus wervend en fris

    geformuleerd zijn.

    De lengte van de inleiding is altijd in verhouding tot de lengte van je werk. Langere teksten

    vragen een langere inleiding, maar de inleiding beslaat nooit meer dan drie bladzijden. Begin

    een inleiding steeds op een nieuwe pagina.

    In onderstaande opsomming vind je inspiratie voor de inhoudelijke invulling van je inleiding.

    Niet alle onderdelen zijn steeds van toepassing. Maak een afweging op basis van de aard, de

    inhoud en de lengte van je opdracht. (Pollefliet 2013, 51)

  • 8

    de verantwoording van de keuze van je onderwerp, probleemstelling of

    onderzoeksvraag;

    de exacte en concrete omschrijving van je onderwerp, onderzoeksvraag of

    probleemstelling;

    de begrenzing van het onderwerp;

    de doelstelling(en) van je werk;

    de redenen van het onderzoek;

    de methode van het onderzoek;

    de voornaamste bronnen van informatie;

    meer achtergrond voor de niet-deskundige lezer(s) (enkel bij eindwerken);

    de hoofdlijnen van het eindwerk en hun algemene samenhang zonder de

    inhoudsopgave te herhalen.

    1.7 Corpus

    Het corpus of het middenstuk is het voornaamste en meest omvangrijke gedeelte van je

    werk. In dit deel werk je immers de inhoud van je tekst uit. Een belangrijk aspect van het

    middenstuk is de inhoudelijke structuur. In korte opdrachten moet die interne structuur

    aangebracht worden met goedgekozen signaalwoorden, verwerkt in de tekst. Ze geven de

    verbanden aan tussen zinnen, alineas en paragrafen. Langere teksten vereisen naast

    signaalwoorden ook een extern zichtbare structuur in de vorm van hoofstukken en subtitels

    die de inhoud van de tekst logisch structureren. Hoe je dit moet doen, komt uitgebreid aan

    bod in hoofdstuk 2.

    1.8 Slot conclusie besluit

    Het besluit is de laatste plaats waar de lezer een samenvatting vindt van de belangrijkste

    antwoorden op je centrale vraag, van de resultaten van je onderzoek of van je ervaringen en

    bevindingen. Bij langere werkstukken herhaal je wat de centrale vraag was en je geeft een

    korte samenvatting van hoe je tot het antwoord gekomen bent. De inleiding en het besluit

    zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

    Het belangrijkste doel van je besluit is ervoor te zorgen dat de verschillende onderdelen van

    je tekst tot een geheel worden samengesmeed. Een verwijzing naar de titel, die de volledige

    inhoud dekt, versterkt nogmaals de samenhang van je werk.

    In het besluit neem je nooit nieuwe gegevens of argumenten op. Het is wel mogelijk om op

    het einde van je besluit nieuwe vragen of hypothesen te formuleren die uit je onderzoek

    voortvloeien. Door deze in het besluit op te nemen en te formuleren, geef je aan de lezer

    mee wat nog onderzocht kan worden. Onopgeloste problemen of tekortkomingen in je werk

    kunnen zo worden opgevangen en verantwoord.

    papers

  • 9

    2 Schrijven is een proces

    Een goede tekst schud je niet zomaar uit je mouw; er komt namelijk een heel proces bij

    kijken. Je denkt na over je persoonlijke visie, je zoekt en selecteert informatie over een

    specifiek onderwerp, je ordent je ideen en de informatie volgens een logische structuur en

    je formuleert de inhoud op een heldere en correcte manier.

    Om een schriftelijke opdracht tot een goed einde te brengen, is het belangrijk dat je het

    schrijfproces opdeelt in verschillende stappen. Een goede voorbereiding is daarbij de eerste

    stap. Verder is het zo dat je bij het schrijven niet tegelijk kan focussen op zowel de inhoud

    van de tekst als op de schrijfstijl en het taalgebruik.

    In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op het schrijfproces en de verschillende stappen die

    je moet zetten. Het eerste deel biedt een stappenplan om tot een degelijk schriftelijk

    product te komen: van het zoeken naar een onderwerp tot een afgewerkt product. De

    aandacht gaat hier vooral naar de voorbereiding en naar het schrijven van de eerste versies,

    waarin je de focus legt op de goed opgebouwde structuur.

    2.1 Stap 1: orinteren op de opdracht

    Schriftelijke opdrachten hebben vaak een tweeledige doelstelling. Enerzijds zijn ze een goed

    instrument om denk- en verwerkingsprocessen in gang te zetten en competenties te

    ontwikkelen. Het schrijfproces eist studie en denkwerk waarbij het leerproces geactiveerd

    wordt. Schrijven is daarom een uitstekend middel om te leren en de leerstof of ervaringen te

    verwerken. Anderzijds wordt het schriftelijk product gebruikt als toetsvorm. Op basis van de

    tekst wordt beoordeeld of de student competenties, inzicht en kennis verworven heeft. Het

    is daarom belangrijk dat visies en argumenten helder en gestructureerd op papier staan.

    De eerste stap in het schrijfproces is nadenken over de opdracht. Zorg ervoor dat je op de hoogte bent van alle afspraken rond de opdracht. Volgende vragen kunnen helpen:

    Wat moet ik precies doen, wat is de opdracht? Wanneer moet de tekst ingeleverd worden? Hoelang moet of mag de tekst zijn? Welke onderdelen moet de tekst bevatten? Welke eisen worden er gesteld aan de lay-out? Wie zijn de lezers? Zijn de lezers vakspecialisten of is de tekst bedoeld voor een

    breed publiek of leeftijdsgenoten? Hebben de lezers veel of weinig

    achtergrondkennis?

    Schriftelijke opdrachten verschillen per opleiding en voor elke opdracht kunnen er specifieke

    eisen gesteld worden. Hieronder volgt een korte omschrijving van wat enkele schriftelijke

    opdrachten kunnen inhouden.

    Wat moet ik doen?

  • 10

    Opiniestuk

    In een opiniestuk of opinirend artikel (bv. een

    recensie) neem je een standpunt rond een thema

    in en beargumenteer waarom je deze visie hebt.

    Zodra je je standpunt helder hebt geformuleerd,

    haal je argumenten aan en weerleg je eventuele

    tegenargumenten. Een opiniestuk staat of valt

    met het aangeleverde bewijsmateriaal. Zorg dus

    voor relevante en betrouwbare bronnen om je

    argumentatie op te bouwen.

    Eindwerk, bachelorproef of masterthesis

    Een eindwerk is een uitgebreide vorm van de

    paper en bevat in veel gevallen ook een

    reflectieopdracht of koppeling aan de artistieke

    praktijk, een praktijkoefening of stage.

    Literatuurstudie en een concrete

    onderzoeksvraag, probleemstelling of hypothese

    zijn onontbeerlijk in een eindwerk.

    Reflectieverslag of reflectieopdracht

    In dit type opdrachten is het onderwerp je eigen

    leerproces en moet je over je vaardigheden of

    kennis reflecteren. Door situaties, opgedane

    kennis, ervaringen en gevoelens te analyseren, te

    beoordelen en te overdenken, ontstaan nieuwe

    inzichten en kennis, wat het leerproces en de

    persoonlijke ontwikkeling stimuleert. Een

    reflectieverslag is de schriftelijke weergave van

    dit proces.

    Reflecties kunnen zowel over artistieke of

    praktijkervaringen handelen (bv. een

    tentoonstelling, concert of voorstelling) als over

    literatuur, theorie of gastcolleges. Een duidelijke,

    sterk opgebouwde argumentatie over waarom je

    iets denkt of ervaart, is onontbeerlijk. De docent

    verwacht steeds een heldere weergave van je

    persoonlijke inzichten en een goed onderbouwde

    mening.

    Korte of lange paper

    Aan de hand van een paper kan een docent

    achterhalen of je bepaalde kennis en inzichten

    hebt verworven. Bij een paper is het belangrijk

    dat je op een zakelijke/wetenschappelijke wijze je

    eigen mening of stellingen kan beargumentere en

    primaire of secundaire literatuur kan verwerken.

    Papers verwachten een goed geformuleerde

    centrale vraag of probleemstelling, die je dan op

    basis van bronnenonderzoek beantwoordt of

    verdedigt. Een goede paper kan je niet schrijven

    zonder degelijke bronnen te raadplegen.

    2.2 Stap 2: voorbereiden op de inhoud

    Tijdens de tweede stap van het proces ga je de echte inhoud van je werk bepalen en

    ga je nadenken over hoe je die inhoud helder kan structureren.

    Verkenning van het onderwerp 2.2.1

    Er bestaan verschillende mogelijkheden om een thema te bepalen, gegevens te verzamelen

    of ideen te genereren. Bij de brainstormmethode pen je lukraak alle ideen op die in je

    hoofd opkomen. Daarna ga je schrappen, groeperen en ordenen, bijvoorbeeld met behulp

    van een mindmap, tot je een aantal ideen overhoudt die je verder kan uitwerken. Het

    onderwerp afbakenen en de ideen vastleggen kan door middel van het stellen van concrete

    en preciserende vragen over je onderwerp: wat, waar, wie, waarom, wanneer en hoe

    precies?

    Wat is mijn onderwerp?

  • 11

    Om je onderwerp te verkennen kan je je ook laten inspireren door de vaste tekststructuren.

    Deze structuren vertrekken vanuit het kernthema van je werk en genereren door middel van

    hoofd- en subvragen een basisstructuur voor je tekst. In een latere fase kunnen de

    structuren je helpen om je tekst te ordenen, de deelvragen kunnen nu al helpen met het

    genereren van inhoud en ideen. Over de vaste tekststructuren volgt in hoofdstuk 2.2.3

    meer uitleg.

    Onderzoek naar verschillende bronnen over je onderwerp is in vele schriftelijke opdrachten

    van cruciaal belang. Je kan starten met een zoektocht naar verschillende trefwoorden die

    met je onderwerp te maken hebben, zowel op betrouwbare websites als in de databanken

    van de bibliotheek. Na een tijdje stoot je op enkele sleuteldocumenten die citaten en

    verwijzingen bevatten naar andere bronnen over je onderwerp, die je op hun beurt kan

    onderzoeken. Internetsites die geen bronnenmateriaal of auteur vermelden, zijn vaak niet

    betrouwbaar.

    TIP: Hou nauwgezet bij welke bronnen je hebt geraadpleegd,

    zodat je achteraf makkelijk een bibliografie kan samenstellen.

    Door het bronnenonderzoek krijg je een goed idee van de hoeveelheid en de aard van het

    bronnenmateriaal dat beschikbaar is over het thema. Eens je onderwerp vastligt en de

    centrale vraag bepaald is, kan je op zoek naar de antwoorden. Het bronnenonderzoek is in

    deze verkennende fase dus slechts een begin.

    Van onderwerp naar centrale vraag 2.2.2

    Door het thema, je ideen of ervaringen als een vraag te formuleren, geef je een duidelijke

    richting aan waar je met de tekst naartoe moet. Je tekst zal immers pas geslaagd zijn als hij

    een duidelijk antwoord biedt op een vraag die je in de inleiding stelt. Door een goede

    centrale vraag te formuleren, stel je jezelf een doel dat verschillende vormen kan aannemen.

    Het vastleggen van een tekstdoel en centrale vraag is cruciaal voor alle opdrachten, zowel

    opdrachten waarin een theoretisch benadering wenselijk is, als opdrachten waarin

    persoonlijke inzichten of artistieke beslissingen centraal staan, en opdrachten die een

    combinatie vormen.

    TIP: Probeer eens een andere vraag te formuleren naar je thema

    en weeg af welke vraag de interessantste is.

    Er zijn vier basisdoelen die telkens andere aspecten van je thema, ervaringen of keuzes belichten: je probeert iets te beschrijven; je probeert iets te verklaren, je evalueert iets of je formuleert een advies. Het is mogelijk om verschillende tekstdoelen te combineren in n tekst. Beschrijven is vaak de eerste stap in het proces, waarna er verklaard, gevalueerd of geadviseerd wordt. Teksten waarin gevalueerd of geadviseerd wordt, zijn zeer geschikt om persoonlijke keuzes toe te lichten.

  • 12

    Informeren: beschrijven, instrueren, verklaren

    In welke theaterstukken tussen 1990-1995 verwijst Fabre naar de actualiteit? Het doel van deze vraag is louter beschrijvend: je geeft een overzicht van de theaterstukken waarin actuele verwijzingen zitten.

    Waarom keert het thema extatische lichamen steeds terug in het theaterwerk

    van Jan Fabre?

    Het doel van deze vraag is op zoek gaan naar de verklaring voor een bepaald

    fenomeen.

    Overtuigen: evalueren, adviseren, aanzetten

    In welke mate overschrijdt Fabre de grenzen van het dierenwelzijn met zijn

    installatie The Battlefield?

    Het doel van deze vraag is iets evalueren, de voordelen en de nadelen of de

    verschillende kanten van een bepaald fenomeen belichten en dan een

    eindoordeel vellen.

    Hoe kunnen musea een breed publiek aantrekken?

    Het doel van deze vraag is advies geven over mogelijke maatregelen. De

    eerste stap is beschrijven wat musea al doen, deze maatregelen evalueren en

    vervolgens advies geven over eventuele wijzigingen of verbeteringen.

    Van centrale vraag naar tekststructuur 2.2.3

    Op basis van de centrale vraag en je bronnenonderzoek leg je nu de stappen vast die zullen leiden naar een antwoord op die vraag. Zo kom je tot de globale structuur van de tekst, die je vastlegt in een zogeheten bouwplan. Dat is een schematische voorstelling van de tekststructuur, waarin je je ideen onderbrengt in hoofdstukken. Je creert een kader waarbinnen je de informatie kan ordenen en structureren. Een bouwplan is niet definitief: tijdens het bronnenonderzoek en tijdens het schrijven zelf kun je nog wijzigingen aanbrengen. Meer nog, veel bouwplannen krijgen pas goed vorm tijdens het verloop van het onderzoek. Een bouwplan werk je in de diepte uit. Je begint het best met de globale structuur en zo daal je af tot op een lager niveau. Je legt de stappen vast die zullen leiden tot het antwoord op de centrale vraag. Hieronder vind je een overzicht van de vaste tekststructuren (Steehouder 2006). Ze kunnen je inspiratie geven om zelf structuur in je tekst te brengen of om inhoud genereren.

  • 13

    Vaste structuren Probleemstructuur

    Thema = een probleem

    Wat is het probleem precies? Waarom is het een probleem? Wat zijn de oorzaken? Wat is er tegen te doen?

    Evaluatiestructuur

    Thema = iets dat beoordeeld wordt

    Wat zijn de relevante eigenschappen? Wat zijn de positieve aspecten? Wat zijn de negatieve aspecten? Hoe luidt het totaaloordeel? Wat kan/moet er dus gedaan

    worden?

    Onderzoekstructuur

    Thema = een onderzoeksobject

    Wat wordt er precies onderzocht? Volgens welke methode verloopt het

    onderzoek?

    Wat zijn de resultaten van het onderzoek?

    Wat zijn de conclusies uit het onderzoek?

    Maa Maatregelstructuur

    Thema = een maatregel

    Wat is de maatregel precies? Waarom is de maatregel uitgevoerd? Hoe wordt de maatregel uitgevoerd? Wat zijn de effecten van de maatregel?

    Ontwerpstructuur

    Thema = een ontwerp

    Waartoe dient het ontwerp? Aan welke eisen moet het voldoen? Welke middelen worden er gekozen? Hoe ziet het ontwerp eruit? Wat is de waarde van het ontwerp?

    Handelingsstructuur

    Thema = een handeling

    Wat is het doel van de handeling? Wat zijn de voorwaarden ervoor? Hoe verloopt de handeling in grote lijnen? Hoe worden deelhandelingen uitgevoerd? Hoe wordt het verloop van de handeling gecontroleerd?

    Vergelijkingsstructuur

    Thema = een vergelijking

    Welke zaken worden precies met elkaar

    vergeleken?

    Welke overeenkomsten hebben ze?

    Welke verschillen hebben ze?

    Waar gaat mijn voorkeur naar uit?

    Welke verantwoording geef ik daarvoor?

    Argumentatiestructuur

    Thema = een omstreden onderwerp

    Wat is mijn standpunt?

    Wat zijn mijn argumenten?

    Wat zijn de belangrijkste

    tegenargumenten?

    Hoe kan ik die tegenargumenten

    weerleggen?

    Wat is mijn conclusie?

  • 14

    2.3 Stap 3: schrijven - van tekststructuur naar eerste versie

    Met een afgebakende centrale vraag en een goed bouwplan ben je klaar om aan het schrijven zelf te beginnen. Dat betekent echter niet dat je tekst er nu in n keer zal uitvloeien. Als schrijver kun je immers niet tegelijk focussen op de inhoud n op de stijl n op de correcte taal. Bij het schrijven van de eerste (ruwe) versie komt het erop aan dat de inhoud in

    doorlopende tekst op je scherm komt te staan. Sta in deze fase niet te lang stil bij de keuze

    van een gepast woord of de formulering van een goede zin; dat doe je in de volgende stap,

    wanneer je opnieuw door de tekst gaat. Schenk wel al voldoende aandacht aan de

    voetnoten. Als je wacht met het toevoegen van voetnoten, weet je vaak later niet meer

    waar er precies moeten komen.

    Hou de samenhang en de opbouw van je tekst in het oog. Je neemt daarvoor het bouwplan erbij en werkt het uit in hoofdstukken, paragrafen en alineas. Hiervoor gelden volgende regels:

    Alineaopbouw: n thema per alinea

    Een alinea is een blokje tekst dat betrekking heeft op n onderwerp of n aspect

    van het onderwerp. De inhoud van de alinea moet je kunnen samenvatten in n zin.

    Deze zin is de kernzin en staat meestal vooraan in de alinea. De kernzin bevat

    eveneens een signaalwoord dat de alinea aan de andere delen van de tekst koppelt.

    De andere zinnen in de alinea onderbouwen de kernzin. Door middel van

    voorbeelden, argumenten, uitweidingen, verklaringen, lichten ze de kernidee of de

    kernstelling toe.

    Om een goede, samenhangende tekst te schrijven is het belangrijk om alle zinnen

    binnen de alinea op elkaar te laten volgen door middel van signaalwoorden en

    verwijswoorden. Deze woorden zorgen ervoor dat de lezer de draad van je tekst niet

    kwijt raakt. In goede samenhangende teksten zit er in bijna elke zin minstens n

    woord dat de zin aan de vorige zin koppelt. Dat kan een klein woordje zijn als die of

    dat, of een belangrijk verbindingswoord als omdat of niettegenstaande dat de

    relatie tussen een hoofdzin- en een bijzin of twee hoofdzinnen aangeeft. (zie ook

    hoofdstuk 3)

    De lengte van een alinea varieert tussen de vijf en vijftien regels, daarna laat je een

    witregel. Alle alineas hebben ongeveer dezelfde lengte. Laat je liever geen witregel,

    dan kan je de nieuwe alinea laten inspringen.

  • 15

    2.4 Stap 4: redactie - van eerste versie naar eindproduct

    Tijdens de vierde stap van het schrijfproces focus je op de vorm. Dit is een fase die veel tijd

    in beslag kan nemen. Van de eerste ruwe versie maak je een grondig nagelezen en

    geredigeerd werk, dat foutloos en professioneel oogt. Verbeter taal- en spelfouten en

    herschrijf zinnen zodat ze passen in een academische en zakelijke stijl (zie hoofdstuk 3).

    Reflecteer grondig over de inhoud van de tekst. Begrijpt de lezer de opbouw van mijn

    redenering? Passen de titels van de hoofdstukken bij de inhoud? Zijn de hoofdstukken

    logisch geordend en zit er een rode draad in mijn tekst? Is mijn centrale vraag volledig en

    duidelijk beantwoord?

    Als de definitieve tekstversie op je scherm staat, volgt de afwerking. Je voegt een titelpagina, en eventueel ook de literatuurlijst en de bijlage(n) toe. Daarnaast controleer je de vormelijke afwerking. Besteed daar voldoende aandacht en tijd aan.

    Bij het afwerken let je op de volgende punten:

    de titelpagina is volledig en verzorgd; de literatuurlijst is volledig en relevant, en opgesteld volgens de afspraken; de lay-out (lettertype, regelafstand, uitlijning, koptekst en voettekst) is verzorgd en

    consequent; de paginas zijn genummerd en voetnoten correct en verzorgd ingevoegd; eventuele illustraties en grafieken hebben een onderschrift en een nummer.

  • 16

    3 Academische en zakelijke schrijfstijl: de taaltips

    3.1 Formuleer objectief en zakelijk

    Formuleer de resultaten van je onderzoek of je persoonlijke ervaringen steeds

    professioneel, zakelijk en stellig. Zet de boodschap, de beschrijving of de redenering

    centraal in je tekst. Stel jezelf voortdurend de vraag wat de lezer interessant vindt, of de

    inhoud waardevol genoeg is en hoe je de boodschap objectief kan formuleren. Ook

    reflectieverslagen en teksten rond persoonlijk artistiek onderzoek kunnen professioneel en

    academisch geformuleerd worden. Een informele en anekdotische dagboekstijl dreigt de

    inhoudelijke waarde in deze opdrachten vaak teniet te doen.

    De inhoud en de (artistieke) keuzes zijn persoonlijk, de schrijfstijl is zakelijk en

    professioneel.

    TIP: Zet de boodschap en de argumentatie centraal .

    In de volgende opsomming vind je woorden en constructies die teksten vaak te informeel en

    subjectief maken. Door er zuinig mee om te springen, krijgt je tekst een zakelijk karakter.

    Ik, wij en men. Ik en wij maken de tekst vaak te persoonlijk. Men is dan weer te

    vaag en afstandelijk.

    Daarover heb ik geen bronnen kunnen vinden.

    Daarover zijn geen bronnen beschikbaar.

    Ik vind het een zeer belangrijke scne want op dit punt kon Kreon nog van gedacht

    veranderen.

    De scne is belangrijk omdat Kreon op dit punt nog van gedachten kan

    veranderen.

    Spring zuinig om met nietszeggende veronderstellingen en veralgemeningen die de

    objectiviteit van de tekst tegenspreken en interpretatiefouten kunnen veroorzaken.

    Voorbeelden: zoals algemeen geweten, iedereen weet wel dat, volgens mij, natuurlijk,

    uiteraard, het spreekt voor zich, algemeen kan worden gesteld,

    De scne is volgens mij gesitueerd in het kasteel van de koning Kreon. Dat zie ik

    aan de wachters die aanwezig zijn.

    De aanwezigheid van de wachters wijst op het feit dat de scne zich afspeelt in het

    kasteel van koning Kreon.

    OBJECTIEF PRECIES HELDER LEVENDIG - TAALKUNDIG CORRECT

  • 17

    Woorden die een sterke emotie of (subjectief) waardeoordeel uitspreken, geven de tekst een informeel karakter. Overdrijf niet met emoties, maar probeer een omschrijving te geven van wat je ziet. Voorbeelden: vreemd, prachtig, lelijk, mooi, waanzinnig, verbazingwekkend, uitstekend

    De kostumering was zeer vreemd en de acteurs zagen er erg lelijk uit. De kostumering paste op het eerste zicht niet bij de verhaallijnen omdat

    Woorden die onzekerheid uitdrukken, halen de inhoud van je tekst onderuit. Als je twijfelt, omschrijf dan waarover je twijfelt. Tracht zo objectief mogelijk te omschrijven wat je denkt. Voorbeelden: zou kunnen, het is mogelijk, een mogelijke stelling, het kan zijn dat, misschien, waarschijnlijk,

    Het zou kunnen dat het hoofdpersonage op dat moment twijfelde aan de goede bedoelingen van zijn tegenspeler. Het hoofdpersonage reageerde niet op de uitdagende en spottende woorden van zijn gesprekspartner en liep weg. Uit zijn aarzelende houding blijkt dat hij twijfelde aan de goede bedoelingen van de antagonist.

    Vermijd het gebruik van overbodige bijwoorden, adjectieven en verkleinwoorden.

    Deze woorden lijken op spreektaal en horen niet thuis in een zakelijke tekst. Bij

    veelvuldig gebruik veroorzaken ze storende herhalingen.

    Voorbeelden: ook, dan ook, dus, wel eens, er eens, nog, heel, veel, zeer, erg, enorm,

    3.2 Formuleer precies en concreet

    Precies betekent dat je nauwkeurige en controleerbare informatie geeft. Dat moet blijken

    uit je formulering. Woorden die geen concrete betekenis hebben, maar nietszeggend en

    onduidelijk zijn, moet je vermijden.

    Vage termen

    Voorbeelden: tot op zekere hoogte, min of meer, eventueel,

    Vage woorden voor hoeveelheden

    Voorbeelden: veel, weinig, enkele, sommige, een aantal, verschillende, een vijftal, een aanzienlijk aantal, hoofdzakelijk, ongeveer, enkele keren

    Veel mensen zijn van mening dat

    74% van de Antwerpse bevolking is van mening dat

    In dit hoofdstuk worden een paar mogelijke oplossingen besproken.

    In dit hoofdstuk worden vier mogelijke oplossingen besproken.

  • 18

    3.3 Formuleer helder Met een heldere stijl kan de lezer je gedachtegang goed volgen. Belangrijk daarbij is dat je de inhoud goed structureert door de indeling in alineas en door het expliciete gebruik van verbindingswoorden. Verder is het belangrijk dat je verwijzingen duidelijk zijn en dat je zinnen niet te lang zijn. Zorg er ten slotte voor dat je helder bent in je woordkeuze.

    TIP: Zorg dat de lezer je gedachtegang altijd kan volgen.

    Verbindingswoorden 3.3.1

    Als de schrijver geen expliciete verbanden legt tussen zinnen, vult de lezer die zelf in. Het gevaar bestaat dat de tekst fout kan worden genterpreteerd. Om verbanden tussen zinnen en alineas duidelijk te maken, zijn er twee mogelijkheden:

    signaalwoorden: deze woorden geven bijvoorbeeld een opsomming of een tegenstelling

    aan. Ze geven ook het verband aan tussen zinnen en alineas.

    verwijswoorden: deze woorden verwijzen naar de vorige zin of geven een verband aan in

    een samengestelde zin.

    Zo goed als elke zin bevat minstens n verwijs- of signaalwoord dat de zin aan de vorige zin koppelt. Dat kan een klein verwijswoord zijn zoals die of dat of een woord dat het verband aangeeft tussen beide zinnen zoals ten eerste of ondanks. Door deze woorden te gebruiken maak je de tekst niet alleen overzichtelijk voor de lezer, je hebt ook voor jezelf een houvast bij het schrijven. Hieronder vind je een inspirerend overzicht van mogelijke signaal- en verwijswoorden.

    Signaalwoorden

    Opsomming Ten eerste, ten tweede, ten derde, ten slotte Als laatste () Ook, bovendien, daarnaast, verder Behalve, niet alleen maar ook Eerst, daarna, vervolgens, later, ten slotte (chronologische opsomming)

    Tijd Wanneer, als, toen, terwijl, nadat, voordat, totdat, zolang Intussen, inmiddels Eerst, daarna, vervolgens, later, ten slotte

    Tegenstelling Maar, echter, toch, daarentegen Hoewel, ondanks, in tegenstelling tot, in vergelijking met Aan de ene kant aan de andere kant; enerzijds anderzijds

    Vergelijking Hetzelfde, dezelfde, net als Ten opzichte van, in vergelijking met

    Toelichting (voorbeeld)

    Bijvoorbeeld Zoals, zo, ter illustratie

  • 19

    Verwijswoorden

    Persoonlijk Hij, zij, het, ze,

    Bezittelijk Zijn, haar, hun,

    Aanwijzend Dit, deze, dat, die

    Bijwoordelijk Eraan, daaraan, hierbij, daarmee,

    Heldere zinnen en woorden 3.3.2

    Formuleer zinnen zo positief mogelijk. Zinnen met dubbele ontkenningen worden tot

    zestig procent minder begrepen en kunnen voor verwarring zorgen (Pollefliet 148).

    Het valt niet te ontkennen dat rood een warme kleur is.

    Rood is een warme kleur.

    Vervang de naamwoordstijl door actieve werkwoorden.

    Werkwoorden worden vaak vervangen door een zelfstandig naamwoord. Deze

    naamwoordstijl wordt in teksten veelal gebruikt om een simpele boodschap

    duurder te laten klinken (Bovenhoff 82). Ze vertragen echter het lezen. Kies voor

    dynamische, actieve zinnen en laat werkwoorden hun werk doen. Zo maak je je tekst

    boeiender.

    Volgens veel schrijvers werkt de deelwoordstijl imponerend op de lezers.

    Volgens veel schrijvers imponeert de deelwoordstijl de lezer.

    Dank aan de heer Janssens voor het beantwoorden van mijn vragen en het

    nalezen van deze masterproef.

    Dank aan de heer Janssens omdat hij mijn vragen beantwoordde en deze

    masterproef nalas.

    Oorzaak - gevolg

    Door, doordat, omdat, aangezien, want Dus, zodat, dan ook, daardoor, daarom Immers, namelijk Om die reden(en) De reden daarvoor; de oorzaak daarvan; het gevolg daarvan

    Samenvatting Kortom, samengevat

    Conclusie Dus, daarom, dan ook Concluderend Daaruit volgt

    Voorwaarde Als De voorwaarde is...

  • 20

    Hij levert een inspanning om tot verbetering van zijn positie te komen.

    Hij spant zich in om zijn positie te verbeteren.

    Getallen in woorden en cijfers

    Getallen onder de twintig en tientallen schrijf je in een tekst voluit. Getallen boven

    de twintig schrijf je in cijfers. Zakelijke gegevens, zoals maten, gewichten en data,

    schrijf je wel in cijfers.

    In dat museum exposeren tien kunstenaars.

    Zij is 38 jaar.

    De voorstelling is op 13 mei.

    Verklarende voetnoten 3.3.3

    Wil je bij een bepaald element uit je tekst meer uitleg geven, dan kan je gebruik maken van

    verklarende voetnoten. De extra verduidelijking die je wil geven, is niet noodzakelijk voor de

    inhoud, maar werkt verhelderend voor de lezer. Het gaat vaak om details, commentaar,

    extra informatie of een korte verantwoording.

    Hoort de voetnoot bij een woord, dan zet je het nummer van de voetnoot in exponent naast

    het woord. Voor voetnoten die bij de hele zin passen, zet je het nummer na het afsluitende

    punt.

    Nummer voetnoten altijd. Bij lange teksten kan je er voor kiezen om elk hoofdstuk opnieuw

    te nummeren.

    Meer informatie over de lay-out van voetnoten vind je in hoofdstuk 4.1. Informatie over

    voetnoten die bronvermeldingen bevatten, vind je in hoofdstuk 5.2.

    3.4 Formuleer levendig

    Levendig betekent dat je tekst niet onnodig zwaar en moeilijk is. Academische stijl is niet

    gelijk aan lange, complexe zinnen. Schrijf neutraal en zakelijk, maar vermijd ouderwetse en

    omslachtige formuleringen. Let er aan de andere kant ook op dat je neutraal blijft. Met

    informele uitdrukkingen en beeldend taalgebruik komt je argumentatie niet geloofwaardig

    over en kan de lezer zelfs afgeleid worden.

    Varieer in zinslengte. Wanneer je te veel informatie in eenzelfde zin steekt, raakt de lezer de draad kwijt. Een goede zin is maximaal 20 woorden lang.

    Breng variatie in je woordkeuze door synoniemen te gebruiken. Vermijd storende herhalingen door te variren in zinsbouw.

  • 21

    Omslachtige, lange woordgroepen en voorzetseluitdrukkingen kan je vervangen door n woord. Korte woorden maken een tekst dynamischer, maar het afwisselen tussen verschillende vormen brengt meer variatie in de zinsbouw. Vervang voorzetselgroepen in doorlopende teksten niet door hun afkortingen (m.b.t., t.b.v., i.v.m.). Hieronder vind je nog voorbeelden van verouderde woorden die je indien gewenst kan vervangen door hun hedendaagse tegenhanger.

    Omslachtige woordgroep In n woord Dat heeft tot gevolg dat Indien men aanneemt dat. Ondanks het feit dat Het is overigens zo dat Op grond van het voorgaande Gedurende de tijd dat Op het huidige moment Door het feit dat

    Daardoor Als Hoewel Overigens Daarom Zolang / Terwijl Nu... Doordat

    Voorzetseluitdrukking In n woord Met betrekking tot Ten behoeve van In verband met Met behulp van

    Over / voor Voor Over / door Met

    Verouderd Hedendaags Alvorens Betreffende Bij dezen Daar Derhalve Doch Jegens Omtrent Teneinde Thans Trachten Vermits

    Voordat Over Hierbij Omdat Daarom Maar Tegenover Over Om Nu Proberen Omdat

    3.5 Formuleer taalkundig correct

    Academische teksten blinken uit in zorg voor spelling en correcte taal. Een werk dat geen

    spel- of taalfouten bevat, oogt professioneel en wordt geloofwaardiger. Drie websites

    kunnen je helpen tijdens het schrijven:

    www.woordenlijst.org: een Nederlandse woordenlijst met correct gespelde woorden in een

    oogopslag. Voor de vervoeging van moeilijke werkwoorden (bijvoorbeeld Engelse

    werkwoorden), geeft de woordenlijst de hele vervoeging weer. Op de site vind je onder

  • 22

    leidraad ook alle spellingregels, overzichtelijk weergegeven per thema. De woordenlijst

    vermeldt ook steeds het geslacht van woorden, handig als je twijfelt over het juiste

    verwijswoord (die of dat, die of deze).

    www.taaladvies.net: een antwoord op al je concrete vragen over taal en spelling, eveneens

    overzichtelijk weergegeven per thema.

    www.taaltelefoon.be: de Taaltelefoon, verzorgd door de dienst Taaladvies van de Vlaamse

    overheid, beantwoordt vragen over spelling, leestekens, woordgebruik, grammatica,

    uitspraak, tekstconventies, formulering en stijl. Naast de website met tips en regels, kan je

    hen ook telefonisch om advies vragen. Hun boekje Spelling, de regels op een rij kan je gratis

    bestellen of downloaden via de website.

    Correcte lidwoorden, voornaamwoorden en verwijswoorden

    Naar de-woorden (mannelijk, vrouwelijk, meervoud) verwijs je met die en deze,

    naar het-woorden (onzijdig) verwijs je met dit en dat.

    Het onderwerp dat

    Een eerste vaststelling die (de vaststelling)

    Voor het verschil tussen haar en zijn kijk je naar het geslacht van het woord: met haar verwijs je naar vrouwelijke woorden, met zijn naar mannelijke en onzijdige woorden.

    De organisatie is erin geslaagd zijn omzet te verdubbelen. De organisatie is erin geslaagd haar omzet te verdubbelen.

    Onnodige woordherhaling

    In zakelijke taal blijf je steeds kort en bondig. Onnodige herhalingen zoals

    pleonasmen en tautologien moet je vermijden (Bovenhoff 96-97).

    Vermist: lapjeskat met de volgende typische kenmerken.

    Vermist: lapjeskat met volgende kenmerken.

    Het beoogde doel is onze afzetmarkt uit te breiden.

    Het doel is onze afzetmarkt uit te breiden.

    U kunt ook voor een ander alternatief kiezen. U kunt ook voor een alternatief kiezen. Het bedrijf handelt bovendien ook in inbouwapparatuur.

    Bovendien handelt het bedrijf in inbouwapparatuur.

    Gisteren was ze nog aanwezig, maar vandaag is ze echter ziek.

    Gisteren was ze nog aanwezig, vandaag is ze echter ziek.

    Verschillende kunstenaars doen het uitstekend, zoals bijvoorbeeld Luc Tuymans.

    Verschillende kunstenaars doen het uitstekend, zoals Luc Tuymans.

  • 23

    4 Vorm Ga voor de vormgeving van je werk steeds te rade bij je opleiding. Veel opleidingen

    gebruiken eigen richtlijnen. Hieronder volgt een overzicht van bruikbare tips rond de

    uiterlijke vorm en lay-out van je tekst.

    TIP: Gebruik dezelfde lay-out in het volledige document .

    4.1 Lettertype, lettergrootte en uitlijning

    Voor de lettertypes kan je kiezen tussen geschreefde (bv. Times New Roman, Georgia,

    Garamond, Cambria) en schreefloze lettertypes (bv. Calibri, Helvetica, Tahoma, Arial)1.

    Dyslectici beschouwen schreefloze lettertypes als duidelijker leesbaar. De

    standaardlettertypes van een tekstverwerker kan je zonder problemen gebruiken.

    Gebruik letters die groot genoeg zijn. De puntgrootte die je kiest, hangt samen met het

    lettertype dat je kiest. Arial is bijvoorbeeld een vrij groot lettertype, zodat puntgrootte 12 t

    groot is. Een puntgrootte van 11 is in veel gevallen een veilige keuze. Voor voetnoten kies je

    lettergrootte 9, eventueel 10.

    Je kan kiezen tussen volledig uitlijnen of links uitlijnen. Hoewel een volledig uitgelijnde tekst

    er overzichtelijker uitziet, wijst onderzoek uit dat teksten die links zijn uitgelijnd sneller

    gelezen worden en gemakkelijker worden begrepen. Bij volledig uitgelijnde teksten

    concentreren onze hersenen zich namelijk meer op de lay-out en minder op de inhoud

    (Pollefliet 171).

    4.2 Vet, cursief of onderstreept?

    Om woorden of zinnen te benadrukken kan je onderstrepen of vet maken maar overdrijf

    niet. Vooral onderstrepingen vallen erg op in de bladspiegel. Een vette variant is minder

    opdringerig. Cursieve stukken tekst zijn moeilijker leesbaar en worden daarom niet gebruikt

    om tekst te benadrukken.

    Titels van boeken of artikels die je vermeldt in je tekst en woorden uit een andere taal, zet je

    cursief.

    Voorbeelden

    De ontdekking van de hemel is het bekendste werk van Harry Mulisch.

    De Italiaanse term allegro wijst op het vrolijke en opgewekte karakter van het muziekstuk.

    1 De schreef verwijst naar de kleine dwarsstreepjes aan een letter.

  • 24

    4.3 Vormgeven aan hoofdstuk- en ondertitels

    Tips voor goede hoofdstuktitels:

    maak titels zo concreet mogelijk;

    maak titels kort en bondig, een titel kan nooit een volledige zin zijn;

    gebruik geen afkortingen of formules in titels;

    zorg voor samenhang tussen titels;

    maak de samenhang zichtbaar door bijvoorbeeld de titels gelijkvormig te formuleren.

    Denk eraan om je inhoudsopgave digitaal te updaten als je werk helemaal af is, zodat de

    titels en paginanummers correct zijn en overeenstemmen met het werk.

    De titels in de inhoudsopgave volgen de lay-out van het werk niet. Titels in de

    inhoudsopgave zijn dus niet vetjes gedrukt of onderstreept.

    Voor de titels en subtitels kan een groter lettertype worden gebruikt. Variren in (contrasterende) lettertypes kan ook, bijvoorbeeld schreefloze lettertypes in de tekst en geschreefde2 lettertypes in de titels. Zet geen volledige titel in hoofdletters of klein kapitaal. Vermijd het gebruik van onderstrepingen en leestekens in titels, ook als de titel een volledige zin is. Een titel vetter maken kan wel.

    Gebruik consequent stijlen/opmaakprofielen om titels en hoofdingen op te maken. Je kan de standaard aangeboden kopstijlen (Kop 1, Kop 2 , Kop 3,) gebruiken. Sla ook geen kop-niveaus over en hanteer dezelfde lay-out in het hele document.

    Er bestaan verschillende systemen om hoofdstukken te nummeren. Gebruik Arabische cijfers

    (1, 2, 3), Romeinse cijfers (I, II, III) zijn ongebruikelijk. Een punt na het laatste cijfer is niet

    nodig, maar kan wel. Hoofdstukken met maar n ondertitel kunnen niet.

    4.4 Marges

    Voor de marges kies je voor alle zijden (links, rechts, boven en onder) 2,5 cm. Als je werk

    ingebonden wordt, kies je links 3,3 cm, zodat er geen tekst verdwijnt.

    4.5 Witruimte en interlinie

    Laat voldoende witruimtes op je blad. De afstand (of interlinie) tussen de zinnen bedraagt

    minstens 1,15, maximum 1,5.

    Grote hoofdstukken begin je op een nieuwe bladzijde. Onder de hoofdstuktitel laat je een

    witregel.

    2 De schreef verwijst naar de kleine dwarsstreepjes aan een letter. Times New Roman is bijvoorbeeld een

    geschreefd lettertype.

  • 25

    Voor subkoppen hoef je niet steeds op een nieuwe pagina te beginnen. Laat wel twee

    witregels voor je de titel geeft.

    4.6 Interpunctie en leestekens

    Een verzorgde interpunctie geeft een professionele indruk. De standaardregel is dat je nooit

    een spatie zet vr het leesteken en altijd n na het leesteken. Er zijn enkele

    uitzonderingen, o.a. het gedachtestreepje en het beletselteken.

    Voorbeeld van het gedachtestreepje

    Nu het college eindelijk een besluit heeft genomen en dat na maanden overleg gooit de

    raad weer roet in het eten.

    Voorbeeld van het beletselteken

    Verschillende studenten namen deel aan de vergadering: Julie, Bert, Jan,

  • 26

    5 Bronvermelding De bronvermelding is een belangrijk onderdeel van jouw paper of scriptie. Ze dient om de

    aangedragen informatie te onderbouwen. Het overzicht van de geraadpleegde bronnen laat

    zien waar de informatie in jouw tekst vandaan komt. Het geeft lezers de kans meer te weten

    te komen over het onderwerp en stelt hen in staat bepaalde beweringen te controleren. Het

    correct vermelden van bronnen zal voorkomen dat je je schuldig maakt aan plagiaat.

    Bronnen vermeld je in de tekst zelf (bibliografische verwijzingen in de tekst) n in de

    bibliografie (of literatuurlijst) achteraan.

    TIP: Denk al ti jdens het schrijven aan de opmaak van de

    bibliografie. Noteer alle gegevens over de publicaties heel

    nauwkeurig. Dat bespaart je heel wat moeite achteraf bij het

    opstellen van de literatuurli jst.

    5.1 Bibliografische stijlen

    Voor de opmaak van de bronvermelding bestaan verschillende officile of semi-officile

    systemen. Veel instellingen hebben bovendien een eigen stijl ontwikkeld.

    De bronvermelding bevat altijd een aantal essentile elementen:

    de auteur(s);

    het jaartal (en eventueel de druk);

    de titel;

    de plaats van uitgave;

    de uitgever.

    De volgorde waarin die elementen aan bod komen en de opmaak van de bronvermelding

    verschillen deels volgens het systeem. Welke volgorde en opmaak je ook kiest, het is vooral

    van belang dat alle elementen terug te vinden zijn en dat het gekozen systeem consequent

    wordt toegepast.

    Hieronder vind je de gangbare officile systemen om naar boeken, artikels of websites te

    verwijzen zijn. Voor de stijl die in jouw opleiding van toepassing is, werden voorbeelden

    uitgewerkt. Ben je echter gewend om met een bepaalde stijl te werken, kan je deze

    aanhouden, zolang je consequent bent. Bij twijfel kan je te rade gaan bij je docenten.

    APA Style 5.1.1

    Dit is de voorkeurstijl in de sociale en politieke wetenschappen en is vastgelegd door

    de American Psychological Association. Kenmerken:

  • 27

    Je vindt een uitgebreide handleiding MLA via onderstaande link:

    https://owl.english.purdue.edu/owl/resource/747/01/

    De bibliografische verwijzingen staan tussen haakjes in de lopende tekst. Daarin is

    niet de volledige titel van het boek of artikel opgenomen, maar enkel de

    auteursnaam en het jaartal van publicatie;

    de volledige omschrijving van de bron staat in een bibliografie achteraan.

    Chicago Style 5.1.2

    Deze klassieke stijl is genoemd naar de Chicago Manual of Style. Kenmerken:

    Bibliografische verwijzingen worden volledig in de voetnoten onderaan elke pagina

    weergegeven;

    Verwijzen naar een eerder geciteerd werk gebeurt met "op.cit." (opus citatum,

    'eerder geciteerd werk') of "ibid." (ibidem, 'hetzelfde').

    Je vindt een uitgebreide handleiding Chicago via onderstaande link:

    http://www.chicagomanualofstyle.org/tools_citationguide.html

    MLA Style 5.1.3

    Dit is de voorkeurstijl voor de geesteswetenschappen, en is vastgelegd door de Modern

    Language Association. Kenmerken:

    De bibliografische verwijzing staat tussen haakjes in de lopende tekst. Daarin is niet

    de volledige titel van het boek of artikel opgenomen, maar enkel de auteursnaam en

    een paginanummer.

    De auteursnaam verwijst naar een bibliografie achteraan (eventueel wordt er tussen

    de haakjes een afgekorte titel toegevoegd, voor het geval er twee of meer werken

    van dezelfde auteur in de bibliografie voorkomen).

  • 28

    - In de tekst zelf wordt bij citaten en parafrases naar items uit de bibliografie verwezen

    door vermelding van :

    de auteur (tussen ronde haakjes of in de lopende tekst) en

    het paginanummer (tussen ronde haakjes).

    - Plaats de verwijzing meteen na het citaat of de parafrasering.

    - Gebruik geen komma na de auteursnaam, en geen p. voorafgaand aan het

    paginanummer

    5.2 Verwijzingen in de tekst3

    Basisprincipes 5.2.1

    Voorbeeld

    In sommige periodes van de geschiedenis werd komisch toneel geacht een moreel doel

    te dienen en werd humor als doel op zich niet op prijs gesteld (Howarth 17).

    Voorbeeld

    Howarth (17) signaleert dat in sommige periodes van de geschiedenis komisch toneel

    geacht werd een moreel doel te dienen.

    Bij verwijzing naar titels met meer dan drie auteurs kan worden volstaan met de naam van

    de eerste auteur, gevolgd door ", et al." of ", e.a."

    Noot: in de bibliografie is het belangrijk om alle auteurs te noemen.

    Voorbeeld Deze analyse van de relatie tussen theater en maatschappelijke ontwikkelingen wordt bevestigd in Goldstein et al. (159-163).

    Als jouw bibliografie meer dan n titel van dezelfde auteur bevat, noteer dan ook naar welk

    werk van de auteur je verwijst. In dit geval maak je wel gebruik van een komma.

    Voorbeeld De uitdrukkingen avant-garde, experiment en onderzoek worden vaak gehanteerd door

    de voorstanders van vernieuwende kunst (Berghaus, Avant-Garde Performance 9).

    Wanneer je in je tekst een vergelijking maakt tussen verschillende werken, geef dit dan als

    volgt aan:

    Voorbeeld

    De uitdrukkingen avant-garde, experiment en onderzoek worden vaak gehanteerd door

    de voorstanders van vernieuwende kunst (vgl. Enzensberger 73-74; Berghaus, Avant-

    Garde Performance 9).

    3 De voorbeelden in deze schrijfwijzer volgen de MLA style.

  • 29

    Voetnoten 5.2.2

    Breng bibliografische verwijzingen waar mogelijk onder in je hoofdtekst. Het is voor een

    lezer erg storend, wanneer er uitgebreid gebruik is gemaakt van voetnoten. Wees dus

    spaarzaam met voetnoten en beperk je tot inhoudelijke en verklarende noten die essentile

    informatie bevatten.

    5.3 Bibliografie samenstellen

    Boeken 5.3.1

    5.3.1.1 Boek door n auteur

    Achternaam, voornaam. Boektitel. Plaats van verschijnen: naam uitgever, jaartal. Print.

    Voorbeelden

    Lemaire, Ton. Filosofie van het Landschap. Bilthoven: Ambo, 1970. Print. Strohm, Reinhard. The Rise of European Music. Cambridge: Cambridge University Press, 1993. Print. Carrette, Jeremy R. Foucault and Religion: Spiritual Corporality and Political Spirituality. Londen: Routledge, 2000. Print. Tufte, Edward R. The Visual Display of Quantitative Information. 1983. 2de editie. Connectictut: Graphics Press, 2001.

    Basisprincipes

    In de bibliografie worden alleen de geraadpleegde en gebruikte bronnen en werken

    opgenomen.

    Als je omwille van het onderzoek toch een uitvoerige bibliografische lijst over een

    bepaald onderwerp wenst samen te stellen, kan je de niet-geraadpleegde werken met

    een asterisk (*) aanduiden;

    Alfabetische ordening op familienaam.

    Als de plaats van de publicatie ontbreekt, noteer dan zonder plaats

    Als de datum van de publicatie ontbreekt, noteer dan zonder datum

    Maak in jouw bibliografie een onderscheid tussen

    o boeken;

    o artikels in boeken, bundels, tijdschriften en encyclopedien;

    o elektronische bronnen;

    o geluids- en beeldopnames (cds, dvds, videos, fonoplaten);

    o bijlagen, tabellen, muziekvoorbeelden, illustraties, afbeeldingen,

    Noteer het soort medium achteraan. (bv. Print. of Web.)

  • 30

    5.3.1.2 Boek door twee auteurs

    Achternaam, voornaam en voornaam achternaam. Boektitel. Plaats van verschijnen: naam

    uitgever, jaartal. Print.

    Voorbeelden

    Robertson, Jean en Craig McDaniel. Themes of Contemporary Art: Visual Art after

    1980. New York: Oxford University Press, 2010. Print.

    Spiessens, Godelieve en Henri Vanhulst. Antwerpse muziekdrukken: Vocale en instrumentale polyfonie (16de-18de eeuw). Antwerpen: Museum Plantin-Moretus/Stedelijk Prentenkabinet, 1996. Print.

    5.3.1.3 Boek door meerdere auteurs

    Noteer de namen in de volgorde zoals ze zijn weergegeven op het boek. Dit zal niet altijd in

    alfabetische volgorde zijn!

    Achternaam, voornaam, voornaam achternaam en voornaam achternaam. Boektitel. Plaats

    van verschijnen: naam uitgever, jaartal.

    Voorbeeld

    Celant, Germano, Tony Cragg en Jean-Hubert Martin. Tony Cragg. Bern: Kunsthalle

    Bern, 1983. Print.

    Bij meer dan drie auteurs kan je enkel de naam van de eerste auteur noteren, gevolgd door

    et al.

    Achternaam, voornaam, et al. Boektitel. Plaats van verschijnen: naam uitgever, jaartal.

    Voorbeeld

    Celant, Germano, et al. Tony Cragg. Bern: Kunsthalle Bern, 1983. Print.

    5.3.1.4 Artikel/boek in een verzameld werk (anthology)

    Auteur. Titel werk. Naam verzameld werk. Red. naam redacteur. Plaats van verschijnen,

    naam uitgever, jaartal. Paginanummers. Print.

    Voorbeeld

    McLuhan, Marshall. Understanding Media. Art in Theory 1900-2000: An Anthology

    of Changing Ideas. Red. Harrison, Charles en Paul Wood. Malden: Blackwell

    Publishing, 2003. 754-757. Print.

  • 31

    5.3.1.5 Artikels in een tijdschrift of krant

    Auteur. Titel. Titel tijdschrift dag maand jaar: paginanummers. Print.

    Voorbeeld

    Davidts, Wouter. Mijn studio is waar ik mij bevind: Daniel Buren en de afschaffing

    van de studio. De Witte Raaf 113 (jan. 2005): 14-15. Print.

    Glas, Ren. Van pong tot playstation: een geschiedenis van computergames.

    Tijdschrift voor Mediageschiedenis febr. 2004: 113-117. Print

    Barten, Wim. Als het regent in Parijs, druppelt het in Brussel. Het financile dagblad

    17 mei 1997, sectie Kunst. Print.

    Callewaert, M., Les mouvements intrieurs pour lesquels il nexiste point de

    membres. De Kunst-Meridiaan, jrg 6 1959: 11-14. Print.

    Voorbeeld bij ongekende auteur

    Taptoe-boek is klaar. Gazet van Antwerpen 11 oktober 1989, 15. Print.

    Elektronische bronnen 5.3.2

    - De vermelding van de URL is voor MLA niet noodzakelijk, maar het kan wel.

    - Als de uitgever niet gekend is, noteer dan geen uitgever.

    - Als er geen paginas gekend zijn, moet je deze niet noteren.

    5.3.2.1 Artikel van een online database

    Achternaam, voornaam. Titel van de tekst/bron. Titel van het werk/tijdschrift. Uitgever,

    dag maand jaar: paginas. Web. Volledige datum van raadpleging. Beschikbaar: URL

    Voorbeeld Van de Peer, Aurlie. Legitieme Modekritiek - Legitieme mode? Moderecensies in kwaliteitskranten. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Igitur Publishing, nr.34 2013: 123-139. Web. 25 maart 2014. Beschikbaar: https://www.tijdschriftstudies.nl/index.php/TS/article/view/URN%3ANBN%3ANL%3AUI%3A10-1-114145.

    5.3.2.2 Volledige website

    Redacteur of Auteur (indien gekend). Titel van de website. Uitgever, dag maand jaar (indien

    gekend). Web. Volledige datum van raadpleging. Beschikbaar: URL

    Voorbeeld Artforum. Artforum vzw, 2002. Web. 10 maart 2014. Beschikbaar: http://www.artforum.com

  • 32

    De Morgen. De Persgroep Digital, 2014. Web. 27 april 2014. Beschikbaar: http://www.demorgen.be

    5.3.2.3 Webpagina

    Naam auteurs/samensteller informatie. Naam artikel/onderdeel website Naam van de

    website. Uitgever, datum van publicatie, versie of update. Web. Naam instituut betrokken bij

    website. Datum van bezoek. Beschikbaar: URL.

    Voorbeeld

    Martin, Thomas R. "An Overview of Classical Greek History from Homer to

    Alexander." Perseus Digital Library. Gregory R. Crane. 1999. Tufts U. Web. 25 Sept.

    2009. Beschikbaar: http://www.perseus.tufts.edu/hopper/text?doc=Perseus:text:1999.04.0009

    Afbeeldingen 5.3.3

    Voorbeelden

    Goya, Francisco. The Family of Charles IV. 1800. Museo Nacional del Prado,

    Madrid. Museo National del Prado. Web. 22 May 2006. Beschikbaar:

    https://www.museodelprado.es/en/the-collection/online-gallery/on-line-

    gallery/obra/the-family-of-carlos-iv/

    Klee, Paul. Twittering Machine. 1922. Museum of Modern Art, New York. The

    Artchive. Web. 22 May 2006. Beschikbaar:

    http://www.moma.org/collection/object.php?object_id=37347

    Persoonlijk interview 5.3.4

    Naam van de genterviewde. Persoonlijk interview. Dag maand jaartal interview.

    Voorbeeld

    Bakelant, Rudy. Persoonlijk interview. 12 januari 2014.

    5.4 Citeren, parafraseren of plagiren?

    Parafraseren 5.4.1

    Parafraseren is gebruik maken van iemands ideen door die met eigen woorden weer te

    geven of door een langer stuk tekst uit je bron samen te vatten.

    Aandachtspunten:

    Zorg ervoor dat duidelijk is wanneer jij zelf aan het woord bent en wanneer je de

    opvattingen van de bron in eigen woorden weergeeft.

    Vb. 'Volgens X is het zo, dat ...', 'maar Y beweert dat ...'. 'X maakt voorts duidelijk dat

    ...'.

  • 33

    Verwijs steeds naar de brontekst. Als je de naam van de auteur reeds vermeld hebt in

    de tekst, zet je enkel het jaartal van de publicatie tussen haakjes achter de

    geparafraseerde tekst.

    Citeren 5.4.2

    Citeren is letterlijk overnemen uit ander werk.

    Aandachtspunten:

    Citeer alleen stukjes tekst als dat echt nodig is. Het is jouw paper. Er wordt verwacht

    dat je in staat bent om de gebruikte bronnen in je eigen woorden weer te geven.

    Veel citaten maken je tekst ook zwaar.

    Plaats alles wat je citeert tussen dubbele aanhalingstekens.

    Langere citaten (blokcitaten) worden losgemaakt uit de tekst en vormen een

    zelfstandige alinea met insprong t.o.v. de gewone tekst. Mogelijk worden zij in een

    andere lettergrootte of cursief getypt.

    Verwijs steeds naar de brontekst door de naam van de auteur en het jaartal van de

    uitgave tussen haakjes achter het citaat te plaatsen.

    Weglaten van een overbodig deel uit een citaat kan als je het fragment door []

    vervangt.

    Voorbeeld: Enkel het eerste woord, alle eigennamen en alle woorden die volgens de

    Nederlandse spelling met een hoofdletter worden geschreven, behouden hun

    hoofdletter in de titels. [] Indien er in de titel van het geciteerde boek echter meer

    hoofdletters staan, neem je de schrijfwijze van de titel van dat boek over in de

    referentielijst. (Pollefliet 97)

    Plagiaat 5.4.3

    Plagiren is het overnemen van formuleringen, gedachten en redeneringen uit andere

    bronnen zonder ernaar te verwijzen. Plagiren is bij wet verboden. Het spreekt voor zich dat

    plagiaat plegen onaanvaardbaar is.

    Om plagiaat te voorkomen let je er op dat:

    citaten steeds tussen dubbele aanhalingstekens staan;

    de bron correct en duidelijk vermeld is na het citaat of de geparafraseerde tekst n in

    de bibliografie achteraan;

    citaten nooit te lang zijn;

    er voldoende variatie is in je geraadpleegde bronnen.

  • 34

    6 Bibliografie Boeken

    Bovenhoff, Marille, Willem Zeijl en Gerard Latjes. Basisboek taal. Amsterdam: Pearson Education Benelux, 2009. Print.

    De Wachter, L., L. Verrote, L. Broeckx, L. Cuppens, J. Potargent, I. Van Brussel & E. Verlinden. Taal@hogeronderwijs. Praktische richtlijnen en oefeningen. Leuven / Den Haag: Acco, 2010. Print.

    Hermans, Marit. De kleine schrijfgids. Bussum: Coutinho, 2009. Print.

    Pollefliet, Leen. Schrijven: van verslag tot eindwerk. Dos en donts. Gent: Academia Press, 2013. Print.

    Steehouder, M., C. Jansen, K. Maat, J. van der Staak, D. de Vet, M. Witteveen, E. Woudstra en M. Gijsen. Leren communiceren. Handboek voor mondelinge en schriftelijke communicatie. Groningen: Noordhoff, 2006. Print.

    Tiggeler, Eric. Check je tekst! Den Haag: SDU Uitgevers, 2006. Print.

    Van der Westen, Wilma. Goed geschreven. Zakelijk schrijven binnen opleiding en beroep. Bussum: Coutinho, 2011. Print.

    Syllabi

    Monitoraat op Maat. Stappenplan bij het schrijven van een paper. Monitoraat op Maat Linguapolis Uantwerpen.

    Monitoraat op Maat UAntwerpen. Academische stijl. Monitoraat op Maat Linguapolis Uantwerpen.

    Websites

    Purdue University. Online Writing Lab. 2014. Web. Meerdere keren geraadpleegd in 2014.

    Beschikbaar: https://owl.english.purdue.edu/owl/resource/747/01/

    Rijksuniversiteit Groningen. Verwijssysteem MLA Rijksuniversiteit Groningen. Zonder

    uitgever. 30 oktober 2012. Web. Meerdere keren geraadpleegd in 2014. Beschikbaar:

    http://www.rug.nl/education/other-study-opportunities/hcv/schriftelijke-

    vaardigheden/voor-studenten/bronnen-literatuur/verwijssysteem-mla

    Taaltelefoon. Dienst voor taaladvies van de Vlaamse overheid, z.j. Web. Meerdere keren

    geraadpleegd in 2014. Beschikbaar: http://www.taaltelefoon.be.

    Taalunieversum. Alles over het Nederlands. Nederlandse Taalunie, z.j. Web. Meerdere keren

    geraadpleegd in 2014. Beschikbaar: http://www.taalunieversum.org.

    University of Georgia. MLA styles: bibliografphic format for references. UGA libraries. 22

    september 2014. Web. Geraadpleegd 10 december 2013. Beschikbaar:

    http://www.libs.uga.edu/ref/mla2009.pdf

  • 35

    VRT Taalnet. VRT, z.j. Web. Meerdere keren geraadpleegd in 2014. Beschikbaar:

    http://www.vrt.be/taal.

    Woordenlijst Nederlandse Taal. Nederlandse Taalunie, 2005. Web. Meerdere keren

    geraadpleegd in 2014. Beschikbaar: http://www.woordenlijst.org.

  • 36

    Colofon Schrijfwijzer versie 1.0, september 2014

    een uitgave van AP Hogeschool

    Tekst en eindredactie

    Leen Schelfhout

    Medewerkers

    Korneel Bernolet (KC)

    Ewald Demeyere (KC)

    Sofie Hiels (KA)

    Yves Senden (KC)

    Lezers

    Sonja Spee (KA)

    Thomas Crombez (KA)

    Floris Lammens (KC)

    Liese Stuer (KC)

    Marc Zwysen (KA)

    Met dank aan

    Inge Simoens (KC)

    Kevin Voets (KC)

    Contact

    Taalbegeleiding: [email protected]

    Studieloopbaanbegeleiding: [email protected]