Upload
eliane-collumbien
View
212
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
GELEZEN
Tom Berk (2001). Handboek korte psychodynamischepsychotherapie. Context, theorie en praktijk. Amsterdam: Boom. 320pp. Prijs 28,18 Euro
Eliane Collumbien
Van Tom Berk is vooral het boek ‘Groepstherapie,
theorie en techniek’ (1986) bekend. Ofschoon ik al
sinds mijn opleidingstijd in de jaren ’70 de ontwikkelin-
gen op het terrein van de korte dynamische therapie met
belangstelling volg, kwam dit handboek voor mij als een
complete verrassing. De auteur schrijft in zijn voor-
woord dat hij sinds 1988 korte dynamische therapieen
doet en dat het hem toen opviel hoe betrokken, gericht
en actief zijn patienten hierin werkten. Nadat hij twintig
jaar ‘lange’ analytische therapieen had gedaan, vorm-
den de ‘korte’ een verfrissende uitdaging. Dat hij zich
vervolgens terdege in de materie verdiept heeft, blijkt uit
deze publicatie.
In het boek komt een aantal stromingen in de korte
psychodynamische psychotherapie aan bod, of beter
gezegd: een aantal therapeuten of groepen van therapeu-
ten die zich op dit terrein profileerden. Tevens wordt de
context geschetst waarin bepaalde ontwikkelingen
plaatsvonden. Het werk is opgebouwd uit zeven delen.
Elk deel omvat een korte inleiding en een afsluitend
hoofdstuk met kanttekeningen en beschouwingen:
In deel 1 worden enkele kenmerken van lange en korte
therapieen tegenover elkaar gezet en in het kort wordt
een aantal ontwikkelingen in de analytische theorievor-
ming geschetst;
Deel 2 beschrijft het werk van de ‘voorlopers’ Sandor
Ferenczi, Otto Rank en Franz Alexander;
In deel 3 komen van de ‘eerste generatie’ therapeuten
achtereenvolgens Michael Balint, David Malan, Peter
Sifneos, James Mann en Habib Davanloo aan de orde;
Deel 4 heeft ‘moderne varianten’ als subtitel en
beschrijft het werk van Leigh McCullough, van Michael
Alpert en Diana Fosha, en van Edmond Gillieron. Dit is
merkwaardig : Gillieron behoort naar mijn mening tot de
eerste generatie, als tijdgenoot van Malan, Sifneos en
Davanloo; de drie anderen zou men juist de tweede gene-
ratie therapeuten moeten noemen, omdat ze opgeleid
werden door Davanloo en vervolgens hun eigen weg
gingen (Collumbien, 1995);
In deel 5, ‘De onderzoekers’, komt het werk van drie
groepen psychotherapeuten aan de orde die veel onder-
zoek hebben gedaan naar therapeutische processen en die
de korte dynamische therapieen ontwikkeld hebben. Les-
ter Luborsky en zijn collega’s vormen de Penngroep (uit
Pennsylvania), Hans Strupp en Jeffrey Binder de Van-
derbiltgroep en Harold Sampson en Joseph Weiss de
Mount-Ziongroep.
In deel 6 komen meer algemene aspecten aan bod
zoals de intake, de indicatiestelling, de motivatie, de
werkrelatie, de dynamische focus, de doelstellingen en
de werkafspraken.
Deel 7 gaat over de attitude en de visie van de thera-
peut, over techniek en interventies, over de betekenis van
weerstand en afweer, van overdracht en tegenoverdracht
en over de fases in de therapie en de evaluatie na afloop.
Het is lastig om accuraat weer te geven wat in dit
boek allemaal aan de orde komt. De inhoud is divers
en caleidoscopisch. Allerlei aspecten, van de theorie-
vorming tot de toepassing in de praktijk enerzijds en
van de ontwikkelingen vanaf de tijd van Freud tot nu
anderzijds, komen aan bod. Daarom is het als leerboek
voor therapeuten minder geschikt; het is eerder een
naslagwerk. Het leest niet echt vlot en het vergt heel
wat uithoudingsvermogen van de lezer om het hele-
maal uit te lezen. Een nadeel is dat de therapieen van
de beschreven coryfeeen niet echt gaan leven, omdat
het audiovisuele aspect of klinische vignetten node
Eliane Collumbien (*)ELIANE COLLUMBIEN werkt als psychiater in het Twee-Stedenziekenhuis te Tilburg.
Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2002) 28:147–149
DOI 10.1007/BF03061973
13
gemist worden. Dit is echter geen tekortkoming van de
auteur, maar een beperking van het medium. Thera-
peuten als Davanloo, McCullough en Fosha aan het
werk zien in video-opnamen geeft heel andere infor-
matie en kennisoverdracht dan lezen wat ze publiceren
over hun werkwijze.
De korte dynamische psychotherapie ontwikkelde
zich als reactie en als kritiek op de klassieke analytische
werkwijze (zie ook Collumbien, in druk). Werken met
een ‘focus’, de limitering in de tijd en de activiteit van de
therapeut kregen een centrale betekenis. Daarnaast valt
de grote verscheidenheid aan modellen en voortrekkers
op. Van de eerste generatie therapeuten kan gezegd
worden dat zij zich profileerden binnen het psychoana-
lytische referentiekader. Van de tweede generatie valt
op dat het vooral Davanloo is die ‘school’ heeft
gemaakt en zijn erfgoed aan een volgende generatie
heeft doorgegeven. Malan heeft dit in mindere mate
gedaan. Op het congres over Core factors for effective
short-term dynamic psychotherapy in Milaan in mei
2001 merkte hij op dat deze ontwikkelingen in het Ver-
enigd Koninkrijk, in tegenstelling tot in Nederland,
Italie, Zwitserland, Duitsland, Canada en de V.S., nau-
welijks een vervolg hebben gekregen en er niet toe geleid
hebben dat de fakkel aan de volgende generatie werd
doorgegeven. Davanloo heeft, naast analytisch
gevormde, veel therapeuten aangetrokken die in andere
referentiekaders opgeleid waren, onder wie gedragsthe-
rapeuten zoals McCullough en Kalpin. Anderen, zoals
Fosha en Alpert, gingen verder in de experientiele res-
pectievelijk zelf-psychologische richting. Zij zorgden
voor ontwikkelingen die het referentiekader overstij-
gen, wat bijvoorbeeld ook tot uiting komt in de oprich-
ting van de International Experiential Short-term
Dynamic Psychotherapy Association (IESA). De voor-
trekkers hierin zijn Kalpin, Alpert, Coughlin Della
Selva en Fosha, verder gegroeid na hun onderdompe-
ling in de Davanloo-methode, en Osimo, een Italiaanse
leerling vanMalan. Fosha en Kalpin zijn daarnaast ook
actieve leden van de SEPI (Society for the Exploration
of Psychotherapy Integration).
Dit brengt me bij het fenomeen van de assimile-
rende en accommoderende integratie. Carere-Comes
(2001) beschreef dit als een dialectisch principe in de
ontwikkeling van psychotherapie in het algemeen,
maar het is zeker van toepassing op de korte therapie.
Onder assimilerende integratie wordt verstaan het
opnemen van attitudes, technieken of visies uit een
ander dan het primaire of basale referentiekader van
de therapeut. De geımporteerde techniek en de pree-
xistente theorie transformeren elkaar zodanig dat er
een nieuw eindproduct ontstaat. Assimileren is een
proıntegratief proces, waarbij de therapeut elementen
uit andere orientaties in zijn eigen aanpak of referen-
tiekader opneemt, maar dit op idiosyncratische wijze
doet, dit wil zeggen passend bij zijn eigen mogelijk-
heden, talenten of beperkingen en behoeften. Dit leidt
tot een dubbele beweging: de individuele therapeut
raakt meer geıntegreerd en gesofisticeerd, maar het
veld van de psychotherapie raakt meer en meer gedes-
integreerd, met gevaar voor versnippering, ongecon-
troleerde groei en toenemende spraakverwarring.
Deze trend is overduidelijk zichtbaar in het boek
van Berk; de verscheidenheid op dit terrein wordt
steeds groter.
Het accommoderend principe is echter ook werk-
zaam op het gebied van de korte therapie en had naar
mijn mening meer nadruk mogen krijgen. Assimileren
kan worden gezien als de beweging van emancipatie en
differentiatie, terwijl accommodatie de beweging weer-
geeft van reıntegratie in een groter geheel of op een
hoger niveau. Accommoderen leidt tot nieuwe kennis
als gevolg van een dialoog waarin schemata en hypo-
thesen bevraagd worden. Het proces van assimileren is
vooral waarneembaar bij de tweede generatie therapeu-
ten die zich na hun Davanloo-tijd onderling differenti-
eerden en verder ontwikkelden, maar die ook onderling
in dialoog blijven middels congressen, trainingen en de
IESA. Deze laatste activiteiten lijken van groot belang
voor het proces van accommodatie dat dankzij de toe-
genomen kennis over de werkzame factoren moet leiden
tot effectievere therapieen. Want een zaak is duidelijk:
waar de ontwikkeling rond ‘kort’ begon met een
bescheiden doelstelling omtrent het te bereiken resul-
taat is nu de ambitie verruimd naar het tot stand bren-
gen van wezenlijke veranderingen in het persoonlijke
functioneren, dus naar het indicatiegebied van de
persoonlijkheidsstoornissen.
In plaats van dit boek aan te bevelen aan een of andere
doelgroep, zou ik het eerder willen omschrijven als een
basiswerk, een echt handboek dus, over de korte dyna-
mische therapieen en als een primeur in het Nederlands-
talig gebied. De lay-out van het boek is verzorgd en
prettig, maar slordig en storend zijn de vele spel- en
tikfouten. De literatuurlijst is uitgebreid, toch vond ik
een referentie uit de tekst (naar een werk van Spezzano
uit 1993, dat me interesseerde) niet terug in de lijst. Niet-
temin laten de referenties zien dat er uit veel werk geput is
en dat de auteur titanenarbeid heeft moeten verrichten
om deze opzet te realiseren. Het is in deze tijd eerder
uitzondering dan regel dat zo’n hoeveelheid werk nog
door een enkele auteur afgeleverd wordt en niet door
een collectief van schrijvers.
148 Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2002) 28:147–149
13
Literatuur
Berk, T. (1986). Groepstherapie, theorie en techniek. Houten: BohnVan Loghum Slaterus.
Carere-Comes, T. (2001). Assimilative and accommodative inte-gration: the basic dialectics. Journal of Psychotherapy Integra-tion, 11, 105- 115.
Collumbien, E.C.A. (1995). De korte dynamische psychotherapie.Tijdschrift voor Psychotherapie, 21, 415-418.
Collumbien, E.C.A. (in druk). Kortdurende Psychotherapie. In R.W. Trijsburg, S. Colijn, E. Collumbien en G. Lietaer (red.)Handboek Integratieve Psychotherapie (V.8). Leusden: DeTijdstroom.
Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2002) 28:147–149 149
13