Upload
phamliem
View
255
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2015-2016
KINETISCHE GANGANALYSE NA EEN VOORPOOTAMPUTATIE BIJ
DE HOND: EEN KLINISCHE STUDIE
Door Loes FILA
Promotoren: Prof. Dr. B. Van Ryssen
Dr. M. Oosterlinck
Onderzoek uitgevoerd in het
kader van de Masterproef
© Loes Fila 2016
Vrijwaringsclausule
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de
juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze
masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden.
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of
verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de
masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de
masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2015-2016
KINETISCHE GANGANALYSE NA EEN VOORPOOTAMPUTATIE BIJ
DE HOND: EEN KLINISCHE STUDIE
Door Loes FILA
Promotoren: Prof. Dr. B. Van Ryssen
Dr. M. Oosterlinck
Onderzoek uitgevoerd in het
kader van de Masterproef
© Loes Fila 2016
Voorwoord
Een jaar intensief werken aan dit onderzoek in het kader van de Masterproef voor het derde Masterjaar
Diergeneeskunde, heeft deze Proeve van Bekwaamheid opgeleverd. Als studente Diergeneeskunde
aan de Universiteit Gent is mijn keuze uitgegaan naar een onderzoek betreffende de kinetische
gevolgen van een voorpootamputatie bij de hond. Eigenaren van honden kunnen om verschillende
redenen geconfronteerd worden met de keuze voor een mogelijks levensverlengende pootamputatie bij
hun dier. Eigenaren zijn vaak terughoudend bij het overwegen van deze optie, omdat er veel
onduidelijkheid is over de gevolgen ervan. Met behulp van deze studie kan adequate en praktisch
relevante informatie worden verschaft aan dierenartsen en huisdiereneigenaren, zodat de beslissing om
een pootamputatie te laten uitvoeren met meer zekerheid gemaakt kan worden.
Tijdens het uitvoeren van het onderzoek en het schrijven van de deze Masterproef heb ik veel steun
gehad aan mijn promotoren Prof. Dr. Bernadette Van Ryssen en Dr. Maarten Oosterlinck. Ze hebben
me vrij gelaten in het opzetten van de studie en hebben me deskundig gemotiveerd en bijgestuurd waar
nodig. Uw enthousiasme voor het project waardeer ik zeer. Uiteraard ook een groot woord van dank
voor de enthousiaste eigenaren en de driepotige honden die mee hebben gewerkt aan de studie, uw
inzet en medewerking heeft het deze Masterproef mogelijk gemaakt. Mijn dank gaat ook uit naar mijn
studiegenoten, familie en vriend, die er altijd voor me geweest zijn tijdens het schrijven van dit eindwerk.
Ik wens u tenslotte veel plezier met het lezen van deze Masterproef.
Plaats: Merelbeke (België)
Datum afronding: 27-04-2016
Handtekening:
Inhoudsopgave Vrijwaringsclausule .................................................................................................................................. 3
Voorwoord ............................................................................................................................................... 5
Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 1
Samenvatting ........................................................................................................................................... 1
Introductie ................................................................................................................................................ 2
Hypothese ............................................................................................................................................ 4
1.1 Osteosarcoom ................................................................................................................................... 5
1.2 Bewegingsanalyse ........................................................................................................................... 12
1.2.1 Inleiding ..................................................................................................................................... 12
1.2.2. Kinetische bewegingsanalyse .................................................................................................. 13
1.2.2.1 Algemeen ........................................................................................................................... 13
1.2.2.2. Krachtplaat ........................................................................................................................ 14
1.2.2.3. Drukmat/-plaat ................................................................................................................... 14
1.2.3 Kinematische bewegingsanalyse .............................................................................................. 16
1.2.3.1. Algemeen .......................................................................................................................... 16
1.2.3.2. 2D systemen ..................................................................................................................... 17
1.2.3.3. 3D systemen ..................................................................................................................... 18
1.3 Kinetische effecten van een voorpootamputatie bij de hond ........................................................... 19
1.3.1. Gewichtsverdeling .................................................................................................................... 19
1.3.2. Gangpatroon ............................................................................................................................ 21
1.3.3. Remkracht en voortstuwende kracht ....................................................................................... 22
1.3.4. Standtijd ................................................................................................................................... 23
2.1. Materiaal en methoden ................................................................................................................... 24
2.1.1. Honden .................................................................................................................................... 24
2.1.2. Datacollectie ............................................................................................................................ 24
2.1.3. Data-analyse ............................................................................................................................ 25
2.2. Resultaten ...................................................................................................................................... 27
2.3. Discussie ........................................................................................................................................ 34
2.3.1. Verticale kracht (PVF) .............................................................................................................. 34
2.3.1.1. Vergelijking binnen de groep honden met voorpootamputatie ......................................... 34
2.3.1.2. Vergelijking tussen de groep honden met voorpootamputatie en de vierpotige honden .. 34
2.3.2. Verticale impuls ........................................................................................................................ 36
2.3.2.1. Vergelijking binnen de groep honden met voorpootamputatie ......................................... 36
2.3.2.2. Vergelijking tussen de groep honden met voorpootamputatie en de vierpotige honden .. 36
2.3.3. Contactoppervlak ..................................................................................................................... 36
2.3.3.1. Vergelijking binnen de groep honden met voorpootamputatie ......................................... 36
2.3.4. Duur van steunfase .................................................................................................................. 37
2.3.4.1. Vergelijking binnen de groep honden met voorpootamputatie ......................................... 37
2.3.4.2. Vergelijking tussen de groep honden met voorpootamputatie en de vierpotige honden .. 37
2.3.5. Asymmetrie-indices .................................................................................................................. 37
2.3.6. Gangpatroon ............................................................................................................................ 38
2.3.7. Huidige studie en verder onderzoek ........................................................................................ 40
2.3.8. Prothesen en orthesen............................................................................................................. 41
Bronnen ................................................................................................................................................. 45
Bijlage 1 ................................................................................................................................................. 52
1
Samenvatting
Doelstelling: Analyseren van kinetische aanpassingsmechanismen van honden met een
voorpootamputatie, waarbij het verschil met honden met vier poten bekeken wordt.
Dieren: 5 klinisch gezonde honden met een voorpootamputatie van middelgrote tot grote rassen, met
een gemiddeld lichaamsgewicht van 22,9 ± 15,5 kilogram en een gemiddelde leeftijd van 68,4 ± 50,7
maanden.
Methodiek: Honden werden over een drukplaat geleid om de parameters verticale kracht (PVF = kracht
bij neerkomen), verticale impuls (VI= kracht bij afzetten), poot contactoppervlak (CA) en duur van
steunfase (ST) te analyseren. Voor deze variabelen werden asymmetrie-indices berekend. Deze
waarden werden vergeleken met gelijkaardige gegevens van vierpotige honden uit de literatuur.
Conclusies en klinische relevantie: De verticale kracht is hoger bij alle poten van de honden met een
voorpootamputatie, vergeleken met vierpotige honden (stijging 51,2% voor de overgebleven voorpoot
en 41,0% voor de achterpoten). Deze kracht is hoger bij de contralaterale achterpoot dan bij de
ipsilaterale achterpoot bij driepotige honden. De verticale impuls heeft gelijkaardige resultaten als de
verticale kracht. De duur van de steunfase is voor alle poten lager bij driepotige honden dan bij vierpotige
honden. De steunfasetijd voor de overgebleven voorpoot (192,4 ms) bleek gelijkaardig aan die van de
contralaterale achterpoot (196,3 ms), terwijl dit voor de ipsilaterale achterpoot korter was (164,7 ms).
Bij honden met een voorpootamputatie is het contactoppervlak voor de voorpoot (48,3 cm2) groter dan
voor de achterpoten, waarbij de ipsilaterale achterpoot een groter contactoppervlak heeft (34,6 cm2)
dan de contralaterale achterpoot (32,1 cm2). Zowel diagonale, ipsilaterale en contralaterale ASI-
waarden waren hoger bij honden met een voorpootamputatie dan bij vierpotige honden, voornamelijk
ASI tussen de achterpoten is sterk gestegen.
2
Introductie
Een pootamputatie wordt vaak uitgevoerd, bijvoorbeeld bij een osteosarcoom, ernstig trauma aan het
lidmaat (Russell et al., 1991), infectie na chirurgie (Kirpensteijn et al., 1991), ischemische schade,
aangeboren deformaties, perifere zenuwschade (Forster et al., 2010), thrombose van de vena femoralis
(Kirpensteijn et al., 1999), niet te herstellen fractuur, repetitieve mankheid of financiële overwegingen
(Kirpensteijn et al., 1999 ; Forster et al., 2010). Een pootamputatie wordt als standaard behandeling
gezien voor honden met een appendiculair osteosarcoom en andere, minder frequent voorkomende
bottumoren (Spodnick et al., 1992). Dit wordt vaak samen uitgevoerd met chemotherapie, voornamelijk
wanneer reeds bot- of weke delen metastasen aanwezig zijn (Dernell et al., 2007). Een pootamputatie,
eventueel samen met chemotherapie, kan de levenskwaliteit en levensduur van deze honden
verbeteren (Morello et al., 2011). Hoewel hondeneigenaren initieel vaak een pootamputatie niet willen
overwegen, is het grootste deel van de mensen zeer positief over de ingreep en de kwaliteit van leven
die het dier heeft post-operatief (Kirpensteijn et al., 1999). Eigenaren denken dat het amputeren van
een poot de hond emotioneel kan schaden en de hond een handicap zal geven voor de rest van zijn
leven (Kirpensteijn et al., 1991). Daarbij denken veel eigenaren na over de mogelijkheid van een
hypothetische overbelasting van de overgebleven voor- of achterpoot, die mogelijks leidt tot secundaire
gewrichtsaandoeningen zoals artrose (Cook, 2009). Toch zijn er studies, zoals die van Galindo-Zamora
(2016), die bewijzen dat er niet meer dan normale degeneratieve veranderingen optreden aan de
gewrichten van de overgebleven poot. Het is dus maar de vraag of deze hypothetische overbelasting
daadwerkelijk zo sterk is dat eigenaren zich zorgen moeten maken over de levenskwaliteit van hun dier
na een pootamputatie. Wanneer door studies zoals dit huidige onderzoek meer informatie verkregen
kan worden over de post-operatieve veranderingen in de beweging en levenskwaliteit van een hond,
kunnen eigenaren beter geïnformeerd worden. Deze informatie kan de eventuele zorgen van de
eigenaar verminderen, zodat de beslissing tot amputatie beter gegrond is en dus gemakkelijker gemaakt
kan worden.
Volgens studies van Carberry en Harvey (1999), Kirpensteijn et al. (1999) en Vincent (2005) herstellen
de meeste honden binnen vier weken tot hun normale activiteitsniveau na een voor- of
achterpootamputatie. Zowel kleine als grote hondenrassen kunnen zich snel aanpassen aan een gang
op drie poten in plaats van vier. Hoewel deze resultaten zeer lovend klinken, is er altijd een klein deel
van de honden dat klinisch niet herstelt binnen de aangegeven vier weken tot hun oude activiteitsniveau
of daar sterk bij in de buurt komt (Kirpensteijn et al., 1999). Er zijn studies die beweren dat de factoren
leeftijd, lichaamsgewicht en het soort hondenras met dit slechte herstel te maken hebben, maar dit wordt
tegengesproken wanneer onderzoek gedaan wordt naar de tevredenheid van hondeneigenaren na de
ingreep van een pootamputatie. Uit deze studies van Carberry en Harvey (1999) en Withrow en Hirsch
(1979) is namelijk gebleken dat de bovenstaande factoren totaal geen significante invloed hebben op
de tevredenheid van de eigenaren betreffende de kwaliteit van leven van hun hond na een
pootamputatie. Ook uit een studie van Farese et al. (2009) is gebleken dat de factoren leeftijd, gewicht
en geslacht geen invloed hebben op de gemiddelde overlevingstijd en de levenskwaliteit van de dieren.
3
Wat dan precies wel de onderliggende oorzaak is van het slechte herstel zonder verdere medische
complicaties van sommige honden, blijft onduidelijk.
Het is echter belangrijk dat deze honden goed opgevolgd kunnen worden door middel van objectieve
bewegingsanalyses en dat ze ondersteund kunnen worden tijdens hun dagelijkse wandelingen en
activiteiten. Om te weten op welke manier deze medische zorg het best geleverd kan worden aan deze
slecht herstellende dieren, moet eerst onderzocht worden op welke manier deze honden hun
bewegingen precies uitvoeren en welke krachten daarmee gepaard gaan. In deze klinische studie wordt
onderzoek gedaan naar de bewegingsanalyse van honden die op drie poten lopen na een
voorpootamputatie. Met deze informatie kan men in de toekomst de opvolging van driepotige honden
perfectioneren en diegenen die slecht herstellen ondersteunen met gepaste medische zorg.
Het begrijpen van de aanpassingsmechanismen die honden maken in hun bewegingen is niet enkel
belangrijk voor honden in het revalidatieproces na een pootamputatie, maar ook voor honden die op het
punt staan om een pootamputatie te ondergaan. Bij sommige aandoeningen die een pootamputatie
vereisen, zijn er al andere degeneratieve gevolgen aanwezig in de andere poten die na de amputatie
extra gewicht moeten gaan dragen. Zo hebben honden met een osteosarcoom in 62% van de gevallen
al significante degeneratieve aantasting van de gewrichten in minstens een andere poot tegen de tijd
dat de diagnose gesteld is (Hogde et al., 2011). Voor deze honden kan een hypothetische overbelasting
van gewrichten van de overige drie poten ervoor zorgen dat het herstel vertraagd wordt, gezien een
overmatige hoeveelheid gewicht en druk op een gewricht kan leiden tot osteoartritis (Cook, 2009).
Beenderen die reeds degeneratieve veranderingen hebben ondergaan en daarna te kampen krijgen
met verhoogde krachten, zijn ook nog gevoeliger voor acute fracturen (Andriacchi et al., 2009). Voordat
een pootamputatie uitgevoerd wordt, is het dus aangewezen om duidelijk onderzoek te doen naar de
pre-operatieve aanwezigheid van artrose of andere orthopedische aandoeningen, omdat deze het
herstel post-operatief sterk kunnen verhinderen. Niet enkel verschillende soorten medische
beeldvormingstechnieken zoals radiografieën en CT-scans kunnen hierbij een rol spelen, maar ook
objectieve bewegingsanalyse in de vorm van kinetische of kinematische metingen.
4
Hypothese
In dit onderzoek wordt nagegaan hoe honden met een voorpootamputatie hun bewegingspatroon
aanpassen ten opzichte van een hond met vier poten. Daarbij wordt verwacht dat het gewicht dat
normaal gedragen wordt door vier poten, nu ongelijk verdeeld zal worden over de drie overige poten.
Er wordt verondersteld dat na een voorpootamputatie relatief meer gewicht en dus kracht worden
uitgeoefend op de overgebleven voorpoot dan op de twee intacte achterpoten. Ook wordt verondersteld
dat de symmetrie-indices van de piek verticale kracht, verticale impuls, steuntijd en contactoppervlak
van alle drie de overgebleven poten een hogere afwijking van nul zullen hebben bij driepotige honden
vergeleken met vierpotige honden.
Voorafgaand aan het onderzoek wordt een overzicht gegeven van de literatuur over de belangrijkste
oorzaak van een lidmaatamputatie – het osteosarcoma. Daarna volgt een overzicht van de
bewegingsanalyse bij de hond en kinetische effecten van een voorpootamputatie.
5
1. Literatuurstudie 1.1 Osteosarcoom
De belangrijkste indicatie voor een voorpootamputatie is een maligne bottumor, namelijk een
osteosarcoom (Withrow et al., 2004). Het is de meest voorkomende primaire bottumor bij honden, 85-
98% van alle bottumoren bij de hond behoort tot deze categorie tumoren (Liptak 2004, Dernell et al.,
2007). Osteosarcomen komen meer voor bij grote hondenrassen, enkel 5% van alle osteosarcomen
komen voor bij honden die lichter zijn dan 15 kilogram (Dernell et al., 2007). Het zijn maligne processen
die meestal voorkomen in het appendiculaire skelet (in 75% van de gevallen) (Dernell et al., 2007). Deze
tumoren komen twee keer zo vaak voor aan de voorpoten dan aan de achterpoten, met name aan de
metafyse van de proximale humerus (Trost et al., 2012), distale radius en ulna (Cavalcanti et al., 2004)
en in mindere mate de distale femur en proximale en distale tibia (Straw et al., 1990). Osteosarcomen
kunnen ook op minder frequent voorkomende plaatsen ontstaan, zoals in het axiaal skelet en in 1% van
de gevallen in de weke delen (Gorman et al., 2006).
Een osteosarcoom is een lokaal agressieve maligne neoplasie die primair ontstaat in het bot en lokaal
het bot kapot maakt. Deze tumor heeft een hoge mate van metastasering, in 28% van de gevallen
worden er reeds metastasen gevonden tegen de tijd dat de diagnose is gesteld (Farese et al., 2009).
De tumor metastaseert voornamelijk naar de longen, omgevende weke delen, andere botten, viscerale
organen, hersenen, subcutane weefsels en de huid (Gorman et al., 2006 ; Dernell et al., 2007). Minder
frequent voorkomend zijn metastasen naar de lymfeknopen, dit komt ongeveer voor in 4,4-9% van de
metastaseringen (Hillers et al., 2005).
De diagnose van een osteosarcoom wordt meestal
pas gesteld nadat de hond bij een dierenarts wordt
aangeboden met de klachten van progressieve
mankheid en soms zwelling van de poot (Dernell et
al., 2007). Een voorbeeld van een massa op de
voorpoot van een hond door een osteosarcoom is te
zien in figuur 1. Deze mankheid begint als een milde
onregelmatigheid in de beweging van het dier, die
vaak door eigenaren en dierenartsen niet opgemerkt
wordt. Meestal zal de mate van manken uitgroeien
naar een continu aanwezige en ernstige ontlasting
van de aangetaste poot. Bij palpatie is de massa van
deze primaire bottumor vaak pijnlijk (Morello et al.,
2011). Soms ziet men dieren die binnengebracht
worden met een acute totale ontlasting van de
Figuur 1: Voorbeeld van een massa en weke delen zwelling bij osteosarcoma ter hoogte van de distale radius. Bron: http://www.fitzpatrickreferrals.co.uk/oncology-and-soft-tissue/canine-osteosarcoma/
6
aangetaste poot. Dit kan geassocieerd zijn met een pathologische fractuur met als oorzaak een
osteosarcoom (Morello et al., 2011).
Als eerste diagnostisch middel na
het klinisch en orthopedisch
onderzoek wordt vaak een
radiografie van de aangetaste poot
gemaakt (Reinhardt et al., 2005).
Men maakt standaard een
craniocaudale en lateromediale
opname om de primaire letsels in
beeld te brengen. Op deze
radiografie worden ook de
gewrichten boven en onder het
aangetaste bot gezet. Bij
aanwezigheid van een
osteosarcoom ziet men vooral een
osteolyse van het corticale bot
(figuur 2) en/of een proliferatief
sunburst patroon (figuur 3). Vaak is er ook periostale proliferatie, subperiostale nieuwbeenvorming en
weke delen zwelling op te merken op de radiografie (Morello et al., 2011).
Daarbij wordt standaard ook een radiografie van de
thorax ventrodorsaal en lateraal genomen, om
mogelijke metastasering naar de longen te evalueren.
Een voorbeeld van een longmetastase door een
osteosarcoom is te zien in figuur 3. Op de initiële
radiografie zijn de meeste honden (72-95%) negatief
voor longmetastasen, maar uiteindelijk sterft 90% van
de honden met een osteosarcoom aan metastasen
binnen slechts een jaar na de diagnose (Dernell et al.,
2007 ; Farese et al., 2009). Soms zijn de
longmetastasen zo klein dat ze niet gedetecteerd
kunnen worden door middel van radiografie, daarvoor
kan een CT-scan gemaakt worden omdat deze
techniek kleinere longmetastasen kan detecteren
(Nemanic et al., 2006). Naast deze diagnosevormen door medische beeldvorming, kan ook gebruik
worden gemaakt van fijne naald aspiraties en cytologie. Met deze technieken kan men differentiëren
tussen osteosarcoma en andere primaire bottumoren door middel van een kleuring met alkaline
fosfatase (Reinhardt et al., 2005 ; Britt et al., 2007). Een biopt van het aangetaste bot is ook mogelijk,
Figuur 2: Laterale radiografie van een osteolytisch letsel in het distale derde van de radius. Er is verdunning van het corticale bot te zien, een milde periostale botreactie en een milde weke delen zwelling over de distale radius en ulna. Bron: Hodge et al. (2011).
Figuur 3: Laterale radiografie van thorax met longmetastase vanuit een osteosarcoom. Bron: Marley et al. (2015)
7
maar dit is een veel invasieve diagnostische methode met een hogere kans op complicaties van de
diagnosemethode (Powers et al., 1998).
Bij de therapie van een osteosarcoom wordt uitgegaan van een palliatieve behandeling, omdat een
curatieve behandeling meestal niet mogelijk is. Wanneer men spreekt over een curatieve behandeling
van deze tumoren, is dit eerder gebaseerd op de controle of vertraging van de tumorgroei en de
preventie of vertraging van het ontstaan van metastasen (Morello et al., 2011). Het doel van de
palliatieve behandeling is vooral het wegnemen van de pijn en mankheid, om zo de kwaliteit van leven
van deze dieren te verhogen. Voordat men een therapie gaat starten, moet men altijd in overweging
nemen dat er negatief prognostische factoren zijn die kunnen zorgen voor een kortere overlevingstijd
van de honden na de behandeling. Voorbeelden hiervan zijn jonge leeftijd (Spodnick et al., 1992),
metastasen naar regionale lymfeknopen (Hillers et al., 2005), graad drie histologische diagnose
(Kirpensteijn et al., 2002), metastasen naar andere botten of andere plekken (Boston et al., 2006),
obesitas (Ru et al., 1998), onvolledige excisie van een primaire tumor (Hammer et al., 1995) of een zeer
groot tumorvolume (Misdorp en Hart, 1979). Wanneer men deze factoren in overweging neemt voor de
prognose, kan men kiezen voor verschillende soorten behandelingen.
De standaard behandeling voor een osteosarcoom is een pootamputatie (Spodnick et al., 1992). Het
doel van de behandeling is het weg halen van de pijn, het weghalen van het pathologische proces zodat
eventuele nieuwe metastasen voorkomen kunnen worden, het voorkomen van een mogelijke
pathologische factuur en het zorgen voor een minimaal risico op complicaties (Morello et al., 2011). De
gemiddelde overlevingstijd van een hond na enkel deze chirurgische ingreep bij een osteosarcoom is
103-175 dagen (Berg et al., 1992 ; Spodnick et al., 1992). Uit onderzoek van Carberry en Harvey (1999)
en Kirpensteijn et al. (1999) is gebleken dat zowel kleine als grote hondenrassen functioneel zeer goed
herstellen van de operatie; ze zijn gemiddeld binnen vier weken terug op hun normale activiteitsniveau.
Naar onderzoek van Kirpensteijn et al. (1999) kan gesteld worden dat de grote meerderheid van
hondeneigenaren na de operatie erg tevreden is over de levenskwaliteit van hun dier na de
pootamputatie. Een pootamputatie is een chirurgische ingreep met relatief weinig korte termijn
complicaties, zo is er een gemiddeld percentage van infecties van 9% (Raske et al., 2015). Om het
risico op overbelasting van de overige drie poten zo klein mogelijk te maken na de operatie, moeten
dierenartsen en diereigenaren ervoor zorgen dat obesitas niet voorkomt bij deze dieren. Ook
orthopedische of neurologische aandoeningen aan de andere poten zijn tegenindicaties voor een
pootamputatie, dus elke individuele hond moet vooraf aan de chirurgie onderworpen worden aan
grondig onderzoek voordat men zomaar een poot amputeert (Morello et al., 2011).
Een therapie die vaak gecombineerd wordt met een pootamputatie is chemotherapie. Samen met de
chirurgie kan deze behandeling een overlevingstijd geven van gemiddeld 262-450 dagen. De
overlevingskans een jaar post-operatief is bij deze behandelmethode 31-48%. Als chemotherapeutica
kan men voor deze tumor gebruik maken van doxorubicine, cisplatine, carboplatine, lobaplatine of een
combinatie van deze stoffen (Morello et al., 2011). Een duidelijke negatieve prognostische factor voor
chemotherapie is de aanwezigheid van macroscopische metastasen (Ogilvie et al., 2003).
8
In combinatie met chemotherapie kan men ook gebruik maken van immunotherapie, omdat het anti-
tumoreffecten kan veroorzaken in de hond. Vergeleken met enkel chemotherapie, kan de combinatie
van chemotherapie en immunotherapie zorgen voor een sterkere monocytenactivatie en een verhoogde
cytotoxische activiteit van de pulmonaire alveolaire macrofagen tegenover de cellen van het
osteosarcoom (Morello et al., 2011).
Radiotherapie kan ook gebruikt worden als onderdeel van de therapie tegen osteosarcomen, maar het
heeft een grotere kans op complicaties wanneer het samen met een chirurgische pootamputatie wordt
uitgevoerd. Voorbeelden van zulke complicaties zijn diepe infecties, fractuur van het bestraalde bot,
falen van de implantaten en lokale recidive. Radiotherapie zorgt niet enkel voor een wegname van de
pijn, maar het werkt ook levensverlengend (ten opzichte van enkel pootamputatie) met een gemiddelde
van 53-180 extra dagen (Knapp-Hoch et al., 2009).
Niet alle behandelplannen voor een osteosarcoom bevatten een chirurgische pootamputatie, er zijn
namelijk ook mogelijkheden om de poot gespaard te laten (Morello et al., 2002). Deze therapie
gecombineerd met chemotherapie geeft geen significant langere overlevingstijd post-operatief
vergeleken met een pootamputatie gecombineerd met chemotherapie (Thompson en Fugent, 1992 ;
Straw en Withrow, 1996). Toch heeft deze techniek voordelen, zoals het voorkomen van overbelasting
van de overige poten na de operatie, zoals bij een pootamputatie wel het geval is. Dit is een geschikte
therapie voor honden die reeds orthopedische of neurologische aandoeningen hebben aan minimaal
een van de drie poten die na de chirurgie het gehele lichaamsgewicht zullen opvangen (Mitchell et al.,
2016). De beste resultaten bij pootsparende chirurgie komen voor bij tumoren van de distale radius,
waarbij een arthrodese van de carpus nodig is (LaRue et al., 1989 ; Morello et al., 2011). De beste
omstandigheden voor deze chirurgische ingreep zijn een tumor van minder dan 50% van de lengte van
het bot, met minimale betrekking van weke delen en met een afwezigheid van pathologische facturen
of metastasen (Straw et al., 1996).
De pootsparende therapie is grofweg in te delen in twee onderdelen: metalen endoprothesen en allograft
weefsel reconstructies. Betreffende de resultaten zijn endoprothesen en allograft weefselreconstructies
vergelijkbaar met elkaar. In een studie van Liptak et al. (2006a) is gevonden dat endoprothesen
significant sterker zijn dan corticale botallograften onder axiale compressie, maar er is geen verschil
aangewezen tussen stijfheid en falen van endoprothesen of corticale allograftconstructies. De studie
van Liptak et al. (2006b) bevestigt deze resultaten, en laat volgens tabel 1 zien wat de percentages
complicaties zijn bij endoprothesen en bij corticale allograftconstructies. Gemiddeld wordt de
lidmaatfunctie post-operatief als goed beoordeeld in 80% van de gevallen met een endoprothese en in
70% van de gevallen met een corticale allograft (Liptak et al., 2006b).
9
Tabel 1: Percentages complicaties bij endoprothesen en corticale allograftconstructies bij pootsparende chirurgie na osteosarcoma. Informatie uit Liptak et al. (2006b)
% voorkomende complicaties Endoprothesen Corticale allograftconstructies
Infectie 60% 50%
Constructie falen 40% 40%
Lokale recidive 20% 10%
Bij de techniek met endoprothesen wordt de primaire tumor
volledig verwijderd, waarbij het soms nodig is om niet enkel
de metafyse van het bot mee te verwijderen maar ook het
aanpalende gewricht te desarticuleren. Als gevolg hiervan
wordt er vaak een artrodese van het betreffende gewricht
gedaan door middel van platen en schroeven (Straw en
Withrow, 1996 ; Morello et al., 2011). Na de resectie van
het stuk bot met de tumor er in, wordt het defect overbrugd
door metalen pinnen en schroeven, zoals te zien in figuur
4. Postoperatief wordt een radiografie gemaakt van het
aangetaste lidmaat om te zien of alle platen en schroeven
correct geplaatst zijn. Een voorbeeld van het eindresultaat
van een endoprothese als pootsparende chirurgie bij een
osteosarcoom is te zien in figuur 5.
Figuur 5: Post-operatieve radiografie van endoprothese na verwijderen van osteosarcoom. Bron: Mitchell et al., 2016.
Figuur 4: Metalen implantaten als endoprothese bij resectie van osteosarcoom. Bron: Mitchell et al., 2016
10
Bij de techniek van corticale allografts
wordt er niet enkel gebruik gemaakt van
metalen platen en schroeven, maar van
een steriel ingevroren (Liptak et al., 2004a)
of vers gecollecteerde allograft. Tijdens de
chirurgie plaatst men een Ilizarov frame,
zoals te zien in figuur 6, over het
aangetaste bot. Deze constructie wordt
geplaatst om ervoor te zorgen dat de
stukken overblijvend bot op hun plaats
blijven als het stuk bot met de tumor er
tussenuit wordt gehaald. Dan wordt er een
osteotomie uitgevoerd proximaal en distaal
van het weggenomen stuk bot, om zo de
allograft te collecteren (in andere gevallen
gebruikt men steriel ingevroren
allograften). De gecollecteerde stukken allograft bot worden vastgezet aan de Ilizarov externe fixatie,
waardoor een gefixeerde allograft ontstaat in de richting van het weggenomen stuk bot (zie figuur 7).
In deze constructie kan het bot proximaal en distaal van het gat regenereren, waardoor er na ongeveer
een maand al brugvorming zal ontstaan tussen het proximale en distale deel van de constructie, zoals
te zien in figuur 8. Wanneer het bot voldoende is geregenereerd, kan er volledige steunname worden
verwacht op deze poot zonder de aanwezigheid van het Ilizarov systeem (Rovesti et al., 2002). Deze
heling kan volgens een studie van Straw et al. (1992) versneld worden door botcement te plaatsen in
het beenmerg van de grote stukken allograft.
Figuur 6: Ilizarov frame ter hoogte van tibia en fibula van een hond met pootsparende chirurgie. Bron: http://www.cirurgiavet.com/CCVL_EN/casos_expanded.php?ref=14
Figuur 7: Gefixeerde allograft in Ilizarov externe fixatie, radiografie. Bron: Rovesti et al. (2002).
Figuur 8: Een maand post-operatief is er al duidelijke regeneratie van het bot te zien. Bron: Rovesti et al. (2002).
11
De keuze om wegens een duidelijke indicatie een poot te laten amputeren bij een hond is volgens de
eigenaren vaak een moeilijke beslissing. Het risico op complicaties, de zorgen bij het herstel post-
operatief en de kosten van de hele therapie moeten daarbij goed in overweging worden genomen. De
nadelen van de hele therapie en nazorg moeten worden afgewogen tegenover een mogelijke
kwaliteitsvolle levensverlengende ingreep. Hoewel de gemiddelde overleving bij een osteosarcoom na
pootamputatie nog geen jaar is (Berg et al., 1992), is de verlenging en kwaliteit van het leven behoorlijk
veel langer bij andere indicaties voor een pootamputatie zoals complexe fracturen, traumatische avulsie
van de plexus brachialis of ernstige aangeboren deformaties. In deze laatste gevallen is het besluit om
een pootamputatie te laten uitvoeren veel gemakkelijker te maken, omdat de complicaties gering zijn
en de hond nog lang kwaliteitsvol kan leven. Uiteraard ligt de uiteindelijke beslissing altijd bij de
eigenaar, die door middel van objectieve informatie van zijn of haar dierenarts goed geïnformeerd een
besluit kan nemen.
12
1.2 Bewegingsanalyse
1.2.1 Inleiding
Verschillende soorten bewegingsanalysen worden al lange tijd gebruikt om informatie te verschaffen
over de manier waarop een dier of mens een beweging uitvoert. Vaak wordt deze analyse een aantal
keren herhaald over een periode van tijd, om zo een serie metingen te verkrijgen waarmee men de
beweging in de tijd op kan volgen. Dergelijke opvolging kan postoperatief gebruikt worden om te zien of
een dier over de tijd meer steun neemt op de aangetaste poot (Vilensky et al., 1997). Dierenartsen,
fokkers, diereigenaren en trainers kunnen bewegingsanalyse gebruiken om dieren op te volgen en te
begrijpen hoe ze functioneren (Gilette & Zebas, 1999).
De meest simpele manier van bewegingsanalyse is de subjectieve analyse, waarbij men visueel de
lidmaatfunctie evalueert en dit scoort op vragenlijsten. Deze subjectieve analyse wordt vaak gebruikt
door clinici, omwille van de kostprijs en/of complexiteit van objectieve bewegingsanalysesystemen
(Quinn et al., 2007). Een groot voordeel is dat deze vragenlijsten ingevuld kunnen worden door de
eigenaar van het dier en dus kan de analyse bij de eigenaar thuis uitgevoerd worden. Het blijft echter
een subjectief scoresysteem (Kirpensteijn et al, 1999), waarbij iedere diereigenaar volgens zijn eigen
perceptie de mankheid van zijn dier inschat (Quinn et al, 2007).
Om de mankheid en manier van beweging van een dier in kaart te brengen, kan men gebruik maken
van numerieke scoreschalen (NRS) en visuele analoge scoreschalen (VAS). Bij de numerieke
scoreschalen wordt de mankheid geëvalueerd op basis van klinische tekenen, waarbij de observator
een antwoord kiest uit een lijst opties. Bij visuele analoge scoreschalen wordt gescoord op een continue
schaal, dit is een balkje waarop de observator kan aangeven waar in de schaal de hond zich bevindt
voor die variabele. Omdat door middel van de VAS-vragenlijsten kleinere veranderingen in mankheid
vast te stellen zijn, zijn deze vragenlijsten statistisch relevanter dan NRS-vragenlijsten (Quinn et al,
2007). Hoewel in de diergeneeskunde meestal NRS-vragenlijsten worden gebruikt, worden de VAS-
vragenlijsten steeds populairder (Liscomb et al., 2002).
Hoewel er veel studies zijn die gebruik maken van visuele scoringssystemen voor mankheid van honden
(Kirpensteijn et al., 1999), stellen de onderzoeken van Quinn et al. (2007) en Brown et al. (2013) dat er
totaal geen correlatie is tussen visuele mankheidsanalyse en objectieve krachtplaatanalyse. Enkel bij
honden die zeer ernstig mank zijn, is er een significante correlatie tussen deze twee meetmethodes vast
te stellen. Zelfs wanneer de mankheidsscores opgevolgd worden door een dierenarts, is een subjectieve
bewegingsanalyse niet accuraat genoeg om lichte tot matige mankheid te scoren. Krachtplaatanalyse
is een veel sensitievere methode, en subjectieve evaluatie kan dus krachtplaatanalyse niet vervangen
(McLaughlin et al., 1991).
Computergestuurde ganganalyse, met daarin onder andere krachtplaatanalyse en drukplaatanalyse,
wordt gezien als de gouden standaard van de bewegingsanalyse (McLaughlin & Roush, 1995). Deze
objectieve analyses worden gebruikt bij mensen, paarden, varkens, runderen, katten en honden om
mankheid vast te stellen en effecten van de behandeling op te volgen (Kim et al., 2008 ; Corbee et al.,
13
2014) en zijn zowel kwalitatief als kwantitatief meer accuraat dan het menselijke oog (Gilette & Angle,
2008). Ganganalyse wordt ingedeeld in kinetische en kinematische ganganalyse, die nu verder
besproken worden.
1.2.2. Kinetische bewegingsanalyse
1.2.2.1 Algemeen
Kinetische bewegingsanalyse wordt ook wel
krachtanalyse genoemd, omdat het een
kwantitatieve meting is van de krachten die nodig
zijn om het lichaam te bewegen. Wanneer de hond
over een druk- of krachtplaat loopt, worden de
krachten gemeten bij het neerzetten (steunfase)
van de poot op de grond (Quinn et al., 2007).
Hoewel kinetische bewegingsanalyse wordt gezien
als de gouden standaard in bewegingsonderzoek,
heeft het ook een aantal nadelen. Zo geven deze
kinetische analyses geen metingen van de
beweging van de individuele gewrichten, zoals bij kinematische bewegingsanalyse wel gebeurt (Corbee
et al., 2014). Als gevolg van het enkel meten van de krachten die uitgeoefend worden op de grond,
worden er geen data gecollecteerd in de zweeffase van de beweging (Lascelles et al., 2006).
De meest gebruikte parameter die bij deze analyses gemeten wordt, is de piek verticale kracht. Op elke
kracht die op de grond uitgeoefend wordt (actiekracht), ontstaat een passieve reactiekracht vanuit de
grond. Deze laatste reactiekracht wordt de grond reactie kracht genoemd, waarvan de maximumwaarde
de piek verticale kracht is. Deze piek verticale kracht is dus groter als een hond meer gewicht op de
dragende poot zet, en kleiner als een hond minder gewicht op de dragende poot zet. Een voorbeeld van
de vector van de grond reactie kracht is te zien in figuur 9. Deze piek verticale kracht (PVF) is positief
gecorreleerd met de snelheid (Oosterlinck et al., 2011). Als de snelheid toeneemt, zal de piek verticale
kracht dus ook toenemen.
Een andere parameter die gebruikt wordt in de krachtplaatanalyse is de verticale impuls (VI), dit is de
totale verticale kracht gedurende de hele steunfase (Witte et al., 2004 ; Quinn et al., 2007). Ook wordt
vaak het contactoppervlak van de poot met de bodem gemeten. Wanneer het plaatsen van een poot
pijnlijk is door een aantasting van het lidmaat, zal de hond minder gewicht op deze poot zetten en zal
het pootcontactoppervlak afnemen. Deze afname van belasting en contactoppervlak aan de manke poot
zal gecompenseerd worden door een hogere belasting en contactoppervlak aan de contralaterale poot
(Oosterlinck et al., 2011). Een vierde parameter die vaak gebruikt wordt bij krachtplaatanalyse is de
duur van de steunfase. De steuntijd van een poot is negatief gecorreleerd met de snelheid, dus als het
dier sneller loopt zal de steuntijd per poot afnemen (Oosterlinck et al., 2011). In een onderzoek van
Oosterlinck et al. (2011) wordt de asymmetrie-index (ASI) ook als parameter voor krachtplaatanalyse
getest. Het grote voordeel van deze parameter is dat variatie tussen metingen van dezelfde hond
Figuur 9: Piek verticale kracht (grond reactie kracht) bij de hond in draf. Bron: Newton et al. (1985). Figuur aangepast door L. Fila.
14
(bijvoorbeeld acceleratie en snelheid) en tussen metingen van verschillende honden (zoals
lichaamsgewicht en snelheid) geëlimineerd kan worden. In deze studie is bepaald dat de ASI van de
parameters verticale kracht (PVF), verticale impuls (VI) en contactoppervlak (CA) zeer goed bruikbaar
zijn in de detectie van mankheid bij honden.
1.2.2.2. Krachtplaat
Krachtplaatanalyse wordt in
bewegingsonderzoeken gezien als de gouden
standaard voor de detectie en evaluatie van
mankheid. De meest gebruikte parameter bij
krachtplaatmetingen is de piek verticale kracht.
Deze parameter kan zeer betrouwbaar gemeten
worden door krachtplaten, omdat deze platen
vlak onder het loopoppervlak zijn ingebouwd en
zo erg sensitief zijn (LeQuang et al., 2009). Met
krachtplaten kan een mankheid van een hond
geanalyseerd worden die visueel niet
gedetecteerd kan worden (Quinn et al., 2007 ;
Brown et al., 2013). Een voorbeeld van een
krachtplaatinstallatie is te zien in figuur 10.
Vallende in de categorie kinetische bewegingsanalyse, heeft de krachtplaat enkele belangrijke nadelen:
- Er is een zware betonnen installatie in de vloer nodig om de krachtplaat in de plaatsen
(Oosterlinck et al., 2011). Deze apparatuur is dus niet te verplaatsen en neemt veel plaats in,
waardoor het in de private dierenklinieken zelden tot nooit wordt gebruikt (LeQuang et al., 2009).
Uiteraard is deze speciale ingebouwde apparatuur vaak kostelijk (Lascelles et al., 2006).
- Omdat de krachtplaat enkel sensoren heeft op de 4 hoekpunten, en geen onderscheid kan
maken tussen poten die simultaan het oppervlak raken, is het meetoppervlak beperkt en moet
een hond vele keren over de plaat lopen om gegevens van de verschillende ledematen
verzamelen. Daarbij zal de hond de plaat precies moeten raken met enkel de te onderzoeken
poot (Lascelles et al., 2006). Dit is moeilijk bij zeer kleine honden met een kleinere paslengte
(Lascelles et al., 2006).
1.2.2.3. Drukmat/-plaat
Een drukmat of drukplaat bestaat uit een massa kleine sensoren over het hele meetoppervlak, die de
uitgeoefende kracht registreren. Hierdoor wordt de druk uitgeoefend door elke poot die het
meetoppervlak raakt, geregistreerd, waarbij zelfs de drukverdeling binnen poot weergegeven wordt. In
kleuren in het spectrum van blauw tot en met rood wordt een lage tot respectievelijk hoge druk
aangegeven (Gilette en Angle, 2008). Een voorbeeld van een drukplaat is te zien in figuur 11 en een
voorbeeld van een computeranalyse van de resultaten is te zien in figuur 12.
Figuur 10: Krachtplaatanalyse uitrusting. Bron: Foss et al. (2013)
15
Zowel de krachtplaat als de drukmat zijn vormen van kinetische bewegingsanalyse, maar de drukmat
heeft een aantal belangrijke voordelen ten opzichte van de krachtplaat:
- Opeenvolgende, gelijktijdige of overlappende voetstappen zijn te meten. Bij een meting op een
krachtplaat is slechts één pootafdruk tegelijk te meten, waardoor veel metingen achter elkaar
nodig zijn. Bij de drukmat zijn er bijgevolg veel minder herhalingen nodig en is de analyse
daarom dus sneller (Lascelles et al., 2006 ; Oosterlinck et al., 2011).
- Drukmatten met een hoge densiteit aan sensoren kunnen de drukverdeling tussen verschillende
regio’s van een poot analyseren, bijvoorbeeld de drukverdeling over de verschillende
zoolkussentjes van een hondenpoot (Besancon et al., 2004 ; Oosterlinck et al., 2011).
- Omdat drukmatten niet in betonnen funderingen ingegraven hoeven worden, is een drukmat
veel draagbaarder dan een krachtplaat. Wegens deze reden zouden drukmatten eerder op
private dierenartsenpraktijken gebruikt kunnen worden, omdat ze niet permanent een groot
oppervlak innemen. Daarbij is een draagbare drukmat goedkoper dan een krachtplaat
(Lascelles et al. 2006 ; Guillot et al., 2013).
- Omdat het geen probleem is dat er meerdere voetafdrukken op de plaat terecht komen bij een
meting, kunnen drukmatten ook gebruikt worden voor de bewegingsanalyse van kleinere
hondenrassen (met een kleine paslengte) en katten (Lascelles et al., 2006 ; Stadig en Bergh,
2014).
Een nadeel van een drukmat is dat er geen mediolaterale en craniocaudale krachten gemeten kunnen
worden, in tegenstelling tot een krachtplaat (Lascelles et al., 2006). De verticale kracht is echter de
belangrijkste in de evaluatie van kreupelheid.
Naargelang de onderzoeksvraag moet een keuze gemaakt worden tussen de verschillende
analysemethodes, die specifieke voor- en nadelen hebben. Wanneer men bijvoorbeeld een beeld wil
krijgen van de beweging van individuele gewrichten van een dier, is kinematische bewegingsanalyse
noodzakelijk. Deze vorm van meten wordt hieronder besproken.
Figuur 11: Hond loopt op drukloopplaat. Bron: https://www.tekscan.com/animal-rehabilitation-walkway-gait-analysis-lameness-assessment
Figuur 12: Voorbeeld van drukplaatmeting ter hoogte van de steunpunten van een poot van een hond. Bron: Oosterlinck et al., 2011.
16
1.2.3 Kinematische bewegingsanalyse
1.2.3.1. Algemeen
Kinematische bewegingsanalyse geeft een gedetailleerde 2D of 3D-reconstructie van de bewegingen
van de ledematen tijdens de beweging. Zo worden de hoeken, snelheden en acceleraties van
lichaamsdelen opgemeten tijdens de stap, draf of galop. Uiteraard kan men gewrichten en bewegingen
van lichaamsdelen ook fysiek onderzoeken door passieve bewegingen en manipulaties van ledematen
uit te voeren in een orthopedisch onderzoek, maar bij een kinematische bewegingsanalyse beweegt het
dier vrijwillig en loopt het zoals het dat altijd doet. Dit geeft veel meer relevante informatie over de
functies van de ledematen dan enkel passieve bewegingen (Kim et al., 2008).
De eenvoudigste cameratechniek betreft videoanalyse van bewegende honden, waarbij de beelden
vertraagd afgespeeld kunnen worden. Dit kan nuttige informatie verschaffen, maar overstijgt nauwelijks
de capaciteiten van een visuele analyse door een ervaren dierenarts. Om een meer gedetailleerde
analyse te doen, moeten hoogfrequente camera’s gebruikt worden, in combinatie met markeringen op
anatomische referentiepunten.
Bij een kinematische bewegingsanalyse
worden er markers op de huid van het dier
geplakt ter hoogte van belangrijke
herkenningspunten zoals gewrichten
(Gilette en Angle, 2008) (figuur 13). De hond
loopt met deze markers over een rechte lijn,
waar de beweging vanuit verschillende
hoeken geregistreerd wordt door camera’s.
De camera’s registeren zo de bewegingen
van de markers, waarna via een
computeranalyse een twee- of
driedimensionaal beeld ontstaat van de
bewegingen van de gewrichten van het dier.
Er zijn verschillende huidmarkers te kiezen
voor het opnemen van dergelijke analyse (Gillette en Angle, 2008):
- Niet-reflectieve markers. Deze markers zijn gemaakt in een specifieke kleur die een computer
door middel van camera’s kan herkennen en verwerken.
- Retro-reflectieve markers. Wanneer een externe lichtbron op deze markers schijnt, zal het licht
terug gereflecteerd worden richting de bron. De camerasystemen detecteren deze
terugkaatsing van het licht, waarna deze informatie wordt verwerkt via een computer.
Figure 13: Huidmarkers op belangrijke herkenningspunten van het lichaam van een hond voor een kinematische bewegingsanalyse. Bron: Galindo-Zamora et al. (2016).
17
- Actieve markers. Dit zijn knipperende infrarood of
LED-lampjes die een direct digitaal signaal
doorgeven aan de computer. Een voorbeeld van
actieve markers is te zien in figuur 14. Deze actieve
markers zijn het meest accurate systeem om
kinematische bewegingsanalyse uit te voeren
(Chiari et al., 2005). Het nadeel van de actieve
systemen is dat er vaak moeilijkheden met
bewegen ontstaan wegens vele draden en
batterijen die vastgemaakt moeten worden aan de
hond, dit kan de natuurlijke manier van bewegen
veranderen en dus de analyse minder accuraat
maken (Kim et al., 2008).
1.2.3.2. 2D systemen
Bij tweedimensionale systemen wordt enkel informatie verzameld in één calibratievlak, dit is meestal
het sagittale vlak van het dier. Metingen gemaakt door deze systemen worden geanalyseerd tot figuren
waarin de gewrichten met elkaar verbonden zijn door lijnen, zoals in figuur 15. Via reconstructie door
middel van softwareprogramma’s kunnen deze statisch gemeten momentopnamen worden omgezet
naar een bewegend figuur.
Het grote voordeel van een 2D-systeem in
vergelijking met een 3D-systeem is dat het een
stuk goedkoper is. De gemakkelijkste vorm
bestaat uit een enkele camera en een
softwaresysteem. Omdat het vaak eenvoudige
systemen zijn, zijn ze draagbaar te maken en
dus op locatie te gebruiken. Zo zouden private
praktijken video-opnames van hun patiënt
kunnen maken en deze doorsturen naar een
bedrijf dat via softwaresystemen de analyse
uitvoert (Kim et al., 2008).
Vergeleken met 3D-systemen zijn er echter ook
een aantal nadelen aan het 2D-systeem (Kim et
al., 2008):
- Enkel bewegingen in het calibratievlak
kunnen gemeten worden. Alle
bewegingen die buiten dat vlak of niet
parallel ermee gebeuren, worden niet of
verkeerd opgenomen en dus fout
Figuur 14: Actieve markers met LED-
lampjes geplakt op herkenningspunten bij
een hond voor kinematische analyse.
Bron: http://www.heathercaprette.info/ac7
50/ac750_assignment_5_references.htm
Fig. 7: Computeranalyse bij een tweedimensionale bewegingsanalyse bij de hond. Bron: Galindo-Zamora et al., 2016 Figuur 15: 2D kinematische analyse reconstructie via softwareprogramma. Bron: Galindo-Zamora et al. (2016).
18
geanalyseerd. Het is echter wel zo dat de meeste bewegingen bij de loopbewegingen van een
hond in het sagittale vlak vallen en dus adequaat gemeten worden.
- Omdat er slechts in één vlak gemeten kan worden, moeten metingen voor de linker en rechter
lichaamshelft apart worden opgenomen. Het vergelijken van de twee lichaamshelften wordt dus
minder accuraat, omdat twee trials van elkaar kunnen verschillen (bijvoorbeeld omdat ze
onderhevig zijn aan vermoeidheid of gewenning).
- Bewegingen in het frontale vlak zijn moeilijk te meten, omdat het dier dan richting de camera
loopt. Het is bij deze techniek veel gemakkelijker om vanuit een laterale positie te meten.
- Wanneer men het meest eenvoudige 2D-systeem gebruikt met slechts één camera, kunnen de
voorpoten soms de sensoren op de achterpoten afschermen van de camera waardoor de
meting niet nauwkeurig kan worden uitgevoerd.
1.2.3.3. 3D systemen
Driedimensionale systemen worden als gouden standaard van de kinematische bewegingsanalyse
gezien, omdat ze het lichaam afbeelden zoals in het in werkelijkheid is: in drie dimensies. Bij deze
systemen wordt ook gebruik gemaakt van markers op kenmerkende plaatsen op het lichaam van de
hond, zoals gewrichten. Via berekeningen uitgevoerd door
speciale computersoftware, kan men de locatie van het
anatomische skelet in 3D plaatsen op de punten gemeten door
de markers (Kirtley, 2006). Zo ontstaat een zeer realistisch
beeld van het bewegende driedimensionale skelet van het dier,
zoals te zien is in figuur 16. Het grote voordeel ten opzichte van
2D systemen, is dat deze 3D systemen ook bewegingen buiten
het calibratievlak kunnen berekenen (in alle richtingen). Deze
metingen kunnen klinisch relevant zijn bij het begrijpen van de
precieze beweging die het skelet maakt, zodat bijvoorbeeld
effecten van chirurgische implantaten op de biomechanica te
visualiseren zijn (Fu et al., 2010). Uiteraard kunnen deze data
zeer goed helpen bij revalidatieprogramma’s na chirurgische
ingrepen.
Het nadeel van driedimensionale systemen is echter de
kostprijs, de systemen zijn vaak veel te duur om te installeren
voor routinematige klinische situaties (Schwencke et al.,
2012). Ook zijn deze systemen moeilijker om te gebruiken, dus
er is kennis en ervaring nodig om deze metingen correct uit te voeren. Het is soms moeilijk om te
verkregen informatie uit een meting te vergelijken met een basispopulatie wegens grote variabiliteit in
de conformatie van verschillende hondenrassen, waardoor het lastig is om een accurate conclusie te
Figuur 16: Anatomische reconstructie van een achterpoot van een hond, door middel van 3D kinematische beweginsanalyse. Bron: Fu et al. (2010).
19
trekken (Kim et al., 2008). Het ligt daarom meer voor de hand om een hond longitudinaal op te volgen
en zo het dier als zijn eigen controle te gebruiken.
1.3 Kinetische effecten van een voorpootamputatie bij de hond
Na een voorpootamputatie bij een hond verandert uiteraard de manier van voortbewegen van dit dier.
Door middel van krachtplaatanalyse zijn er in het verleden al enkele onderzoeken uitgevoerd waarin de
aanpassingsmechanismen van honden beschreven werden nadat een voorpoot werd geamputeerd.
Een aantal van deze bewegingsstrategieën worden in dit hoofdstuk verder uitgelegd.
1.3.1. Gewichtsverdeling
Gewichtsverdeling is een belangrijke parameter die veel kan vertellen over een mogelijke overbelasting
die kan ontstaan na het verwijderen van een voorpoot. Bij een hond met vier gewichtsdragende poten,
is de verdeling van het lichaamsgewicht niet precies 25% op elke poot. Bij deze honden steunt er
namelijk gemiddeld 59,8% van het lichaamsgewicht op de voorpoten (per voorpoot 29,9%) en 40,2%
op de achterpoten (per achterpoot 20,1%) (Kirpensteijn et al., 2000). Een visuele weergave hiervan is
te zien in figuur 17. Bij een voorpootamputatie gebeurt er een herverdeling van het lichaamsgewicht
over de drie overgebleven ledematen (Stadig et al., 2014). Volgens Kirpensteijn et al. (2000) komt er
dan 17% extra lichaamsgewicht op de overblijvende voorpoot terecht en 12,9% extra lichaamsgewicht
op elk van de twee intacte achterpoten. Hierbij wordt opgemerkt door Jarvis et al. (2013) dat er geen
significant verschil is in het gewicht dat extra wordt verdeeld over de ipsilaterale of contralaterale
achterpoot, waardoor dus op elke achterpoot eenzelfde hoeveelheid extra gewicht komt. Zo ontstaat
uiteindelijk een gewichtsverdeling waarbij niet meer elke achterpoot 20,1% van het gewicht draagt, maar
26,55% (Kirpensteijn et al., 2000). Studies van Jarvis et al. (2013) en Carberry en Harvey (1999)
bevestigen niet precies deze getallen van gewichtsverdeling, maar stellen een zelfde tendens van
gewichtsverdeling op de overgebleven drie poten na een voorpootamputatie. Er is dus duidelijk een
relatief grotere toename van gedragen lichaamsgewicht te zien door de overgebleven voorpoot dan
door de twee intacte achterpoten. Een visuele weergave hiervan is te zien in figuur 18.
20
Een veel voorkomende gedachte bij eigenaren die overwegen een voorpoot van hun hond te laten
amputeren, is dat het amputeren van een voorpoot ernstigere gevolgen heeft op de gezondheid en het
welzijn van de hond dan het amputeren van een achterpoot (Galindo-Zamora et al., 2016). Deze
hypothese wordt bevestigd door een onderzoek van Budsberg et al. (1987), waarin op basis van de
bovenstaande verschillende gewichtsverdelingen over de poten geconcludeerd wordt dat het langer
duurt voordat een hond zich aanpast aan een voorpoot- dan aan een achterpootamputatie. Dit
onderzoek stelt dat een amputatie van een voorpoot relatief meer druk zal geven op de overgebleven
voorpoot, dan een achterpootamputatie zal geven op de overgebleven achterpoot. Deze resultaten
worden echter tegengesproken door een onderzoek van Carberry en Harvey (1999), waarin gesteld
wordt dat een hond op hetzelfde niveau zal blijven functioneren als voor de operatieve ingreep,
onafhankelijk van of dit een voor- of achterpootamputatie is. Dit laatste klopt ook volgens het onderzoek
van Kirpensteijn et al. (2000), dat stelt dat de aanpassingstijd na een pootamputatie onafhankelijk is van
de lokalisatie van de amputatie. Hij stelt daarbij echter wel dat de veranderingen in krachtverdeling en
manier van bewegen groter zijn in honden met een voorpootamputatie, vergeleken met die met een
achterpootamputatie. Om honden goed te kunnen begeleiden na een pootamputatie, moeten de drie
overgebleven ledematen dus goed opgevolgd worden. Dit is voornamelijk belangrijk bij een
voorpootamputatie (Kirpensteijn et al., 2000).
Figuur 17: Drukverdeling in percentages (%) verspreid over vier poten bij klinisch gezonde honden. Bron: © Loes Fila, op basis van Kirpensteijn et al. (2000).
Figuur 18. Drukverdeling in percentages (%) verspreid over drie poten na een pootamputatie. Bron: Loes Fila®, op basis van Kirpensteijn et al. (2000).
21
1.3.2. Gangpatroon
Een hond met vier intacte poten zal zijn diagonale poten alternerend in steun zetten tijdens de draf
(Leach et al., 1977), dus zoals te zien in figuur 19 zal de rechter voorpoot tegelijk met de linker
achterpoot in steunfase zijn. Bijgevolg zal in de volgende steunfase van de draf de linker voorpoot
tegelijk met de rechter achterpoot in steunfase zijn.
Figuur 19: Diagonale plaatsing tijdens steunfase van de poten van een hond in draf. Tegelijk plaatsen van links achter (LA ) + rechts voor (RV) en rechts achter (RA) + links voor (LV). Bron: Newton et al. (1985), aangepast door L. Fila ®.
Een hond met een voorpootampuatie zal eerst de overgebleven voorpoot plaatsen (1), dan zeer snel
volgend de ipsilaterale achterpoot ten opzichte van de geamputeerde poot (2) en daarna de
contralaterale achterpoot (3). Een visuele weergave is te zien in figuur 20. In deze manier van lopen,
overlapt de ipsilaterale achterpoot met de steunfase van de overgebleven voorpoot, zoals te zien is in
figuur 21. Volgens Leach et al. (1977) lijkt door deze overlap van steunfases de gang van een hond met
een voorpootamputatie meer op een huppelende of galopperende gang dan op een normale draf.
Figuur 21: Bovenaanzicht van moment waarop de steunfase van de drie overgebleven ledematen (bij hond met voorbeenamputatie) met elkaar overlappen. Cijfer geeft aan welk lidmaat eerst geplaatst is om deze gezamenlijke steunfase te bekomen. Bron: © Loes Fila, op basis van ??
Figuur 20: Steunfase van de ipsilaterale achterpoot overlapt met de steunfase van de overgebleven voorpoot. Foto © Loes Fila. Hond Chrit, voorpootamputatie na trauma.
22
1.3.3. Remkracht en voortstuwende kracht
De achterpoten van een hond op vier
poten zorgen voornamelijk voor de
voortstuwende kracht van de
beweging, dus de achterpoten
zorgen vooral voor het maken van
snelheid. De voorpoten voeren vooral
de remmende krachten uit, zie figuur
22 (Budsberg et al., 1987 ;
McLaughlin en Roush, 1995).
Wanneer men de piek remkracht
vergelijkt tussen honden met vier
poten en honden met een
voorpootamputatie, ziet men een
duidelijke stijging van de piek remkracht
(tot 55%), die voornamelijk
gelokaliseerd is ter hoogte van de overgebleven voorpoot en de ipsilaterale achterpoot (Kirpensteijn et
al., 2000 ; Jarvis 2011; Jarvis et al., 2013). Dit is te zien in figuur 23. Volgens Kirpensteijn et al. (2000)
en Jarvis (2011) wordt het grootste deel van de remkracht die verloren is door de amputatie opgevangen
door de overgebleven voorpoot. De remimpuls van de overgebleven voorpoot stijgt echter volgens
onderzoek van Jarvis et al. (2013) niet, waardoor geconcludeerd kan worden dat de verhoogde
remkrachten worden verdeeld over de drie overgebleven poten over een korte tijd. Dit betekent dat er
dus over kortere tijd veel grotere krachten op de overgebleven drie poten (en voornamelijk de
overgebleven voorpoot) komen te staan, waardoor de mogelijkheid om adequaat te remmen afneemt
na een voorpootamputatie (Kirpenstijn et al., 2000).
Figuur 22: Illustratie voorstuwende kracht (groene pijl)
en remkracht (rode pijl) van de ledematen bij een hond
in draf. © Loes Fila. Op basis van bron: http://
www.warrenphotographic.co.uk/04331-border-collie-
dog-walking
23
Niet enkel de
remkracht
verhoogt op de
ipsilaterale
achterpoot na een voorpootamputatie, maar ook de voortstuwende grondreactiekracht (figuur 24)
(Jarvis, 2011). De ipsilaterale achterpoot zou volgens Jarvis (2011) zowel de remmende als de
voortstuwende krachten overnemen, waardoor deze poot meer kans zou hebben op chronische letsels
door overbelasting (Jarvis et al., 2013).
1.3.4. Standtijd
Volgens McLaughlin en Roush (1995), Kirpensteijn et al. (2000) en Titianova et al. (2004) is de standdtijd
van de poten omgekeerd evenredig met de snelheid en de verticale grondreactiekracht, dus een
verhoogde snelheid of grondreactiekracht gaat gepaard met een kortere tijd van de steunfase. Bij een
voorpootamputatie neemt de standdtijd van alle poten gemiddeld gezien af (Kirpensteijn et al., 2000),
dus er wordt eenzelfde kracht uitgeoefend op de overgebleven poten in een kortere tijd. Omdat hogere
krachten op de beenderen en gewrichten osteoartritis in de hand kunnen werken, zou een
voorpootamputatie kunnen zorgen voor een degeneratieve verandering in de overgebleven drie poten
van het dier (Smith et al., 2000). Ook zijn beenderen die onderhevig zijn aan grotere krachten gevoeliger
voor acute fracturen (Andriacchi et al., 2009).
Voordat een pootamputatie wordt uitgevoerd, zou men dus het best grondig onderzoeken of er geen
andere aandoeningen aanwezig zijn in de overige drie poten. Een goed voorbeeld hiervan is een
osteosarcoom, omdat dit kan metastaseren naar andere benen. Wanneer op deze mogelijks reeds
verzwakte beenderen nog extra kracht komt te staan, kan dit degeneratieve gevolgen hebben in de
beenderen en gewrichten (Dernell et al., 2007).
Figuur 23: De piek remkracht bij honden met een voorpootamputatie is vooral gestegen in de contralaterale voorpoot en de ipsilaterale achterpoot. Bron: © Loes Fila, op basis van Kirpensteijn et al. (2000), Jarvis (2011) en Jarvis et al. (2013).
Figuur 24: De piek voortstuwende kracht bij honden met een voorpootamputatie is vooral gestegen in de ipsilaterale achterpoot. Bron: © Loes Fila, op basis van Jarvis et al. (2001).
24
2. Onderzoek 2.1. Materiaal en methoden
2.1.1. Honden
In deze studie hebben vijf klinisch gezonde en fitte dieren meegedaan die een voorpootamputatie
hebben ondergaan. Het betreft drie vrouwelijke honden en twee mannelijke honden met een gemiddeld
lichaamsgewicht van 23,1 kilogram, variërend van 8,7 tot 48,0 kilogram. De gemiddelde leeftijd van
deze dieren was 5 jaar en 8 maanden, variërend van 19 maanden tot 10 jaar en 6 maanden oud. Het
zijn dieren die door eigenaren thuis worden gehouden en die een chirurgische pootamputatie hebben
ondergaan aan de faculteit Diergeneeskunde aan de Universiteit Gent (België). De redenen voor
pootamputaties bij de onderzochte dieren zijn onder andere: complexe fractuur van radius en ulna,
complexe fractuur van distale humerus, traumatische plexus brachialis avulsie, carpaal synoviaal
myxoma en een maligne perifere zenuwschedetumor ter hoogte van de plexus brachialis. De eigenaren
van de dieren zijn geïnformeerd over het onderzoek en hebben toestemming gegeven om de data van
de metingen te gebruiken voor dit onderzoek.
Voordat de bewegingsanalyse van start ging, zijn de honden eerst klinisch onderzocht door eenzelfde
student Diergeneeskunde in het derde Masterjaar (auteur) en alle honden zijn klinisch gezond
bevonden. Daarnaast zijn de honden onderworpen aan een orthopedisch onderzoek door een professor
in de Orthopedie aan de Universiteit Gent, waarbij onder andere werd nagegaan of er gewrichten
opgezet waren, of de hond zichtbaar mankte en of er pijn uit te lokken was bij flexie en extensie van alle
gewrichten (zowel voor- als achterpoten). Bij geen van de onderzochte honden werd er een afwijking
gevonden in het orthopedisch onderzoek. Als laatste stap van de onderzoeken voordat de proef begon,
zijn radiografieën gemaakt van de overgebleven voorpoot, dus contralateraal aan de geamputeerde
poot. Op deze radiografieën werden het schoudergewricht, het ellebooggewricht en het carpusgewricht
beoordeeld in een lateromediale en craniocaudale opname. Bij geen van de onderzochte honden was
er een teken van artrose of andere vorm van degeneratie te zien.
2.1.2. Datacollectie
De drukplaat (Footscan 3D 2-m system, RsScan International, Paal, België) is geïntegreerd in het
midden van een 20 x 2 meter lang pad, bedekt met een 5 millimeter dikke rubberen mat. De drukplaat
zelf is 1,95 x 0,32 meter groot en heeft 2,6 sensoren / cm2 die data verzamelen met een meetfrequentie
van 125 Hz. Onder de drukplaat bevindt zich een AMTI krachtplaat die de verticale krachten die
geregistreerd worden door de drukplaat dynamisch kalibreert, zoals beschreven door Oosterlinck et al.
(2010). Via de 3D interfacebox worden de gegevens doorgestuurd naar het softwareprogramma 4-
Footscan Scientific Gait 7 (RsScan International, Paal, België) op een draagbare computer. Acceleratie
en loopsnelheid werden niet gemeten, maar de effecten van acceleratie en deceleratie werden
geminimaliseerd omdat de loopbaan zelf 20 meter lang is en de momenten van acceleratie en
25
deceleratie voornamelijk ter hoogte van het begin en het einde van de loopbaan gebeuren (Oosterlinck
et al., 2011). Een schematische tekening van de gebruikte opstelling is te zien in figuur 25.
Figuur 25: Transverse doorsnede van de gecombineerde krachtplaat en drukplaat, met daarover een rubberen mat (zoals gebruikt in deze studie). Legenda: 1: drukplaat, 2: aluminium plaat tussen drukplaat en krachtplaat 3: krachtplaat 4: metalen frame van de krachtplaat 5: betonnen fundering 6: drain 7: kanaal voor kabels. Bron: Oosterlinck et al. (2010).
De honden werden door een ervaren begeleider over de drukplaat geleid. Om te zorgen dat de honden
in een rechte lijn over de drukplaat liepen, is een houten sluisconstructie op de rubberen mat gezet om
de loopbaan iets te vernauwen. Een poging werd aanvaard als correct als de hond in een rechte lijn
over de gehele 20 meter lange mat liep, zonder daarbij naar links of rechts om te kijken. De poging
werd niet aanvaard als de hond niet in een rechte lijn liep, als de hond visueel accelereerde of vertraagde
tijdens het lopen over de mat of als niet alle vier de poten op het oppervlak van de drukplaat terecht
waren gekomen.
2.1.3. Data-analyse
Met behulp van het hierboven vermelde softwareprogramma werden de parameters verticale kracht
(PVF) (N), verticale impuls (VI) (N·s), poot contactoppervlak (CA) (cm2) en duur van steunfase (ST) (ms)
bekomen. De variabelen PVF en VI werden vervolgens genormaliseerd volgens lichaamsmassa en dus
uitgedrukt in respectievelijk %LG en %LG/s.
Asymmetrie-indices (ASI) tussen de verschillende poten zijn berekend voor ipsilaterale asymmetrie
(tussen de overgebleven voorpoot (VP) en ipsilaterale achterpoot (IAP)), voor contralaterale symmetrie
(tussen twee intacte achterpoten (IAP en CAP)) en voor diagonale asymmetrie (tussen de overgebleven
voorpoot (VP) en de contralaterale achterpoot (CAP)), zie figuur 27.
26
De asymmetrie-index (ASI) tussen twee poten werd voor alle variabelen berekend met de volgende
vergelijking (Meijer et al., 2014):
ASI = (X1 – X2) / (0,5 * [X1 + X2]) x 100%
X1 = gemiddelde van een variabele voor poot 1
X2 = gemiddelde van een variabele voor poot 2
Volgens deze berekening staat een ASI van 0% dus voor een volledig perfecte bewegingssymmetrie
voor de gemeten variabele. Positieve of negatieve waarden van de asymmetrie-index geven aan dat er
respectievelijk meer of minder kracht is uitgevoerd op de eerste poot van de vergelijking. Om de
herverdeling van de krachten en andere parameters te berekenen, werd de absolute waarde van de
ASI’s gebruikt. Hierdoor kan er op basis van ASI-waarden geen uitspraak worden gedaan over of er
sprake is van linker of rechter asymmetrie, omdat er altijd met een positieve ASI-waarde wordt
gerekend. Een hogere ASI-waarde staat dan dus voor een relatief hogere waarde van de betreffende
parameter voor poot 1 of 2.
De verdere verwerkingen van de gegevens gebeurde in Microsoft Excel®. De resultaten van de groep
honden met een voorpootamputatie van deze studie werden vergeleken met resultaten van vierpotige
honden van een studie van Duncan et al. (2006).
Figuur 27: Berekeningen van de asymmetrie-indexen tussen de verschillende poten. Gebaseerd op Meijer et al. (2014).
VP = overgebleven voorpoot
IAP = ipsilaterale achterpoot
CAP = contralaterale achterpoot
27
2.2. Resultaten
Een voorbeeld van de opeenvolgende pootafdrukken op de drukplaat is te zien
in figuur 28. De vijf deelnemende driepotige honden waren verschillende
middelgrote tot grote rassen (Border Collie, Presa Canario, Duitse Staander,
Tibetaanse Terriër en een Spaanse Waterhond) met een gemiddeld
lichaamsgewicht van 22,9 ± 15,5 kilogram. Van deze vijf honden waren er drie
vrouwelijk en twee mannelijk en was het gemiddelde leeftijd 68,4 ± 50,7
maanden. De gemeten data van één hond (Tibetaanse Terriër, 9kg) konden niet
gebruikt worden voor verdere analyse, omdat de lage lichaamsmassa en de
hoge pasfrequentie niet toelieten de opeenvolgende pootafdrukjes te
onderscheiden met de huidige installatie.
In de onderdelen resultaten en discussie van dit onderzoek wordt gerefereerd
naar ipsi- en contralateraal ten opzichte van de geamputeerde poot. In figuur 29
is poot 1 de overgebleven voorpoot, poot 2 de ipsilaterale achterpoot en poot 3
de contralaterale achterpoot.
PVF en VI worden weergegeven in tabel 2 en 3. In tabel 4 en 5 zijn de gemeten
data voor de parameters tijd van steunfase en contactoppervlak te zien. In
grafieken 1 tot en met 7 zijn de gemiddelde waarden voor deze vier parameters
uitgezet in grafieken, voor zowel tripedale als quadripedale honden (de data voor
quadripedale honden zijn afkomstig van een eerder onderzoek van Duncan et al.
(2006)).
Figuur 29: Poot 1 is de overgebleven voorpoot na een voorpoot-amputatie, poot 2 is de ipsilaterale achterpoot en poot 3 de contralaterale achterpoot.
Figuur 28: Voorbeeld van opeenvolgende pootafdrukken op de drukplaat.
28
Tabel 2: Verticale kracht gecorrigeerd op lichaamsgewicht (%LG) voor elke poot van de 4 driepotige honden.
PVF (%LG) hond
lidmaat 1 2 3 4 Gemiddelde Standaarddeviatie
Overgebleven voorpoot 148,7 144,4 141,6 188,0 155,7 21,7
Ipsilaterale achterpoot 90,0 93,4 88,7 84,4 89,1 3,7
Contralaterale
achterpoot
99,3 118,1 88,9 62,1 92,1 23,4
Tabel 3: Verticale impuls gecorrigeerd naar lichaamsmassa (%LG/s) voor elke poot van de 4 driepotige honden.
VI (%LG/s) hond
lidmaat 1 2 3 4 Gem. Stnd.
Overgebleven voorpoot 16,4 13,8 20,9 21,4 18,1 3,6
Ipsilaterale achterpoot 8,7 13,0 10,7 4,2 9,1 3,7
Contralaterale achterpoot 10,9 17,4 8,9 7,6 11,2 4,3
Tabel 4: ST (ms) voor elke poot van de 4 driepotige honden.
ST (ms) hond
lidmaat 1 2 3 4 Gem. Stnd.
Overgebleven voorpoot 198,4 174,6 238,0 158,7 192,4 34,5
Ipsilaterale achterpoot 150,8 190,5 206,4 111,0 164,7 42,7
Contralaterale achterpoot 182,4 230,1 190,3 182,4 196,3 22,8
Tabel 5: Contactoppervlak (cm2) voor elke poot van de 4 driepotige honden.
CA (cm2) hond
Lidmaat 1 2 3 4 Gem. Stnd.
Overgebleven voorpoot 31,1 44,2 77,2 40,5 48,3 20,1
Ipsilaterale achterpoot 27,8 44,2 52,1 14,2 34,6 16,9
Contralaterale achterpoot 17,2 36,4 47,6 27,0 32,1 13,0
29
Grafiek 1: Gemiddelde PVF (%LG) per poot bij honden met een voorpootamputatie.
100106
63,5 65,2
0
20
40
60
80
100
120
Gem
idd
eld
e P
VF
(%LG
)
Poot
Gemiddelde PVF (%LG) per poot bij vierpotige
honden
Contralat VP Ipsilat VP
Contralat AP Ipsilat AP
Grafiek 2: Gemiddelde PVF (%LG) per poot bij honden met vier intacte poten. Bron: Duncan et al. (2006).
Figuur 30: Gemiddelde PVF in percentages verdeeld over 3 poten.
Figuur 31: Gemiddelde PVF in percentages verdeeld over 4 poten. Gebaseerd op Duncan et al. (2006).
155,7
89,1 92,1
0,0
20,0
40,0
60,0
80,0
100,0
120,0
140,0
160,0
180,0
Gem
idd
eld
e P
VF
(%LG
)
Poot
Gemiddelde PVF (%LG) per poot bij driepotige
honden
Overgebleven voorpoot
Ipsilaterale achterpoot
Contralaterale achterpoot
30
Uitgaande van de gemiddelde PVF (%LG) van de honden in de steekproef is te berekenen wat de
gemiddelde %PVF is per poot, door middel van de volgende formule:
PVF per poot (%) = PVF van de betreffende poot / totale PVF van alle ledematen * 100
Het gemiddelde percentage van de PVF per poot bij driepotige en bij vierpotige honden is te zien in
figuur 30 en 31.
14,5 14,9
9,12 8,79
0
2
4
6
8
10
12
14
16
Gem
idd
eld
e V
I (%
LG/s
)
Poot
Gemiddelde VI (%LG/s) per poot bij vierpotige
honden
Contralat VP Ipsilat VP
Contralat AP Ipsilat AP
Grafiek 3: Gemiddelde VI (%LG/s) per poot bij driepotige honden.
Grafiek 4: Gemiddelde VI (%LG/s) per poot bij honden met vier intacte poten. Bron: Duncan et al. (2006)
18,1
9,1
11,2
0,0
2,0
4,0
6,0
8,0
10,0
12,0
14,0
16,0
18,0
20,0
Gem
idd
eld
e V
I (%
LG/s
)
Poot
Gemiddelde VI (%LG/s) per poot bij driepotige
honden
Overgebleven voorpoot
Ipsilaterale achterpoot
Contralaterale achterpoot
31
.
250 250
220 220
205
210
215
220
225
230
235
240
245
250
255
Gem
idd
eld
e ST
(m
s)
Poot
Gemiddelde ST (ms) per poot bij driepotige
honden
Contralat VP Ipsilat VP
Contralat AP Ipsilat AP
Grafiek 5: Gemiddelde ST (ms) per poot bij driepotige honden.
Grafiek 6: Gemiddelde ST (ms) per poot bij vierpotige honden. Bron: Duncan et al. (2006).
192,4
164,7
196,3
140,0
150,0
160,0
170,0
180,0
190,0
200,0
Gemiddelde
Gem
idd
eld
e ST
(m
s)
Poot
Gemiddelde ST (ms) per poot bij
driepotige honden
Overgebleven voorpoot
Ipsilaterale achterpoot
Contralaterale achterpoot
48,3
34,632,1
0,0
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
Gem
idd
eld
e C
A (
cm2 )
Poot
Gemiddelde CA (cm2) per poot bij driepotige
honden
Overgebleven voorpoot
Ipsilaterale achterpoot
Contralaterale achterpoot
Grafiek 7: Gemiddeld contactoppervlak (cm2) per poot bij driepotige honden.
32
Tabel 6: Gemiddelde ASI-waarden tussen de verschillende poten voor de parameters PVF (%LG), VI (%LG/s), ST (ms) en CA(cm2) bij driepotige en bij vierpotige honden (Duncan et al., 2006).
ASI driepotige
honden
ASI vierpotige
honden
PVF (%LG) Gem. Gem.
ASI VP-IAP 47,8 44,6
ASI VP-CAP 57,3 42,1
ASI IAP-CAP 16 -2,6
VI (%LG/s)
ASI VP-IAP 66,6 45,6
ASI VP-CAP 59,8 49
ASI IAP-CAP 31,8 3,7
ST (ms)
ASI VP-IAP 22,7 12,8
ASI VP-CAP 16,7 12,8
ASI IAP-CAP 23,7 0
CA (cm2)
ASI VP-IAP 36,5
ASI VP-CAP 41,1
ASI IAP-CAP 34,4
ASI = asymmetrie-index
VP = voorpoot
CAP = contralaterale achterpoot
IAP = ipsilaterale achterpoot
33
Grafiek 8: Vergelijking van de ASI van de parameters PVF (%LG), VI (%LG/s), ST(ms) en CA(cm2) tussen driepotige en vierpotige honden. Data voor vierpotige honden gebaseerd op Duncan et al. (2006).
-10
0
10
20
30
40
50
60
70
80
ASI
ASI bij driepotige versus vierpotige honden
ASI driepotige honden ASI vierpotige honden
34
2.3. Discussie
2.3.1. Verticale kracht (PVF)
2.3.1.1. Vergelijking binnen de groep honden met voorpootamputatie
Voor de parameter PVF binnen de groep driepotige honden is duidelijk te zien dat de waarde voor de
overgebleven voorpoot veel hoger ligt dan voor de twee individuele achterpoten (155,7% versus 92,1
en 89,1% van de lichaamsmassa). Wanneer enkel gekeken wordt naar de verticale krachten
uitgeoefend op de achterpoten, ontstaan er bij een voorpootamputatie meer verticale krachten op de
contralaterale achterpoot dan op de ipsilaterale achterpoot (92,1% versus 89,1%), dit komt overeen met
een onderzoek van Griffon et al. (1994), Abdelhadi et al. (2013) en Meijer et al. (2014). Het onderzoek
van Jarvis et al. (2013) spreekt deze resultaten echter tegen, omdat in deze studie de PVF op de
ipsilaterale achterpoot groter is dan op de contralaterale achterpoot. Bij normale vierpotige honden is er
geen verschil in PVF tussen de twee achterpoten te zien (Duncan et al., 2006).
2.3.1.2. Vergelijking tussen de groep honden met voorpootamputatie en de
vierpotige honden
Wanneer men de parameter PVF tussen de honden met een voorpootamputatie en de honden zonder
amputatie vergelijkt, zijn er duidelijke verschillen op de merken. Bij dieren op vier poten worden er
volgens Kirpensteijn et al. (2000), Duncan et al. (2006) en Abdelhadi et al. (2013) meer verticale
krachten (PVF) uitgeoefend op de voorpoten (59,8% van de totale krachten = 100-106 %LG) dan op de
achterpoten (40,2% van de totale krachten = 63,5-65,2 %LG). Er is geen duidelijk verschil te zien in
PVF tussen de ipsi- en contralaterale voorpoot, alsook niet tussen de ipsi- en contralaterale achterpoot
(Duncan et al., 2006 ; Abdelhadi et al., 2013 ; Jarvis et al., 2013).
Bij honden met een voorpootamputatie is nog altijd te zien dat er meer krachten uitgeoefend worden op
de voorhand dan op de achterhand, maar de krachten die uitgeoefend worden op de overgebleven
voorpoot (155,7 %LG) zijn veel groter dan de krachten uitgeoefend op een individuele voorpoot van een
hond met vier intacte poten (100-106 %LG), dit is een toename van 51,2%. Een studie van Kirpensteijn
et al. (2000) stelt ook dat er een toename van krachten op de overblijvende voorpoot is in dit geval,
maar in deze studie is enkel een krachttoename van 17% gevonden. Een studie van Jarvis et al. (2013)
heeft ongeveer dezelfde resultaten als deze laatste studie. De verplaatsing van krachten van de
missende voorpoot naar de overgebleven voorpoot wordt ook gezien bij varkens (Meijer et al., 2014) en
honden (Abdelhadi et al., 2013) met mankheid aan een van de voorpoten.
35
Ook is te zien dat de gemiddelde PVF bij driepotige honden hoger is in de twee achterpoten vergeleken
met de achterpoten van de honden zonder voorpootamputatie (respectievelijk 92,1 en 89,1% versus
63,5 en 65,2%), dit is een stijging van 41% op elk van de achterpoten wanneer de hond een voorpoot
mist. Deze opvallende toename in absolute grootte van de verticale krachten op alle poten na een
voorpootamputatie komt omdat de krachten die normaal gedragen worden door de voorpoot, nu
verdeeld moeten worden over de drie overgebleven poten (Stadig et al., 2014). In de studie van
Kirpensteijn et al. (2000) is deze toename 12,9% per achterpoot gebleken en in de studie van Jarvis et
al. (2013) is er een gelijkaardige trend opgemerkt. Deze resultaten komen ook sterk overeen met een
onderzoek van Carberry en Harvey (1999).
Hoewel eigenaren vaak denken dat enkel de overgebleven voorpoot meer krachten zal moeten
opvangen na een voorpootamputatie, zijn het dus ook de achterpoten die meer krachten te verwerken
krijgen. Door het missen van een voorpoot, zal dus niet enkel de asymmetrie van de voorhand
veranderen, maar ook de asymmetrie tussen de twee achterpoten, ook al is er geen mechanische
oorzaak van manken aanwezig ter hoogte van de achterpoten (Meijer et al., 2014). Door het
zwaartepunt meer naar caudaal te verplaatsen, verdelen de honden de krachten die de geamputeerde
voorpoot niet meer kan opvangen niet enkel over de overgebleven voorpoot, maar ook over de twee
achterpoten (Carberry en Harvey, 1999 ; Jarvis et al., 2013). Dit voeren ze uit door de kop en nek te
strekken en de lumbosacrale regio in flexie te stellen (Jarvis et al. 2013). Deze manier van balans
houden is teruggevonden bij de honden in deze studie, zoals te zien in figuur 32.
Figuur 32: Honden met een voorpootamputatie stellen de lumbosacrale spieren in flexie en maken een beweging met de kop naar beneden om het zwaartepunt meer naar caudaal te verplaatsen.
36
2.3.2. Verticale impuls
2.3.2.1. Vergelijking binnen de groep honden met voorpootamputatie
Bij de parameter verticale impuls wordt eenzelfde patroon gezien als bij de parameter PVF. Binnen de
groep driepotige honden is duidelijk te zien dat de waarde voor de overgebleven voorpoot veel hoger
ligt dan voor de twee individuele achterpoten (18,1 %LG/s versus 9,1 en 11,1%LG/s). Wanneer enkel
gekeken wordt naar de verticale impuls uitgeoefend door de achterpoten, ontstaat er bij de
voorpootamputatie meer verticale impuls op de contralaterale achterpoot dan op de ipsilaterale
achterpoot (11,2 versus 9,1 %LG/s). Dit komt overeen met de studie van Abdelhadi et al. (2013). Bij
normale vierpotige honden is er geen duidelijk verschil in VI tussen de twee achterpoten te zien (Duncan
et al., 2006 ; Abdelhadi et al., 2013).
2.3.2.2. Vergelijking tussen de groep honden met voorpootamputatie en de
vierpotige honden
Wanneer men de parameter VI tussen de honden met een voorpootamputatie en de honden zonder
amputatie vergelijkt, zijn er duidelijke verschillen op de merken. Bij vierpotige honden is er een
asymmetrische verdeling tussen de verticale impuls op de voorpoten en de achterpoten, waarbij de
voorpoten relatief meer verticale impuls ondervinden (14,5 en 14,9 %LG/s voor de twee voorpoten) dan
de achterpoten (9,1 en 8,8 %LG/s voor de twee achterpoten). Bij de vierpotige honden is er geen verschil
te zien in VI tussen de ipsi- en contralaterale voorpoot, alsook niet tussen de ipsi- en contralaterale
achterpoot.
De verticale impuls is bij driepotige honden voor alle poten hoger dan voor vierpotige honden. Dit komt
overeen met de studie van Jarvis et al. (2013). Voor honden met een voorpootamputatie wordt er relatief
meer verticale impuls uitgeoefend op de overgebleven voorpoot dan op een voorpoot van een vierpotige
hond (18,1 %LG/s bij driepotige honden versus 14,5 en 14,9 %LG/s bij vierpotige honden), dit is een
stijging van 23,1%. Bij driepotige honden is er een grotere verticale impuls aanwezig op de
contralaterale achterpoot dan op de ipsilaterale achterpoot (11,2 versus 9,1 %LG/s respectievelijk),
terwijl dit verschil bij vierpotige honden niet duidelijk wordt gezien.
2.3.3. Contactoppervlak
2.3.3.1. Vergelijking binnen de groep honden met voorpootamputatie
Absolute waarden voor contactoppervlak zijn momenteel niet beschikbaar in de literatuur. Er is in de
huidige studie duidelijk te zien dat de voorpoot een groter contactoppervlak heeft (48,3 cm2) dan de
twee achterpoten (34,6 cm2 voor de ipsilaterale achterpoot en 32,1 cm2 voor de contralaterale
achterpoot). Qua contactoppervlak is er een verschil te zien tussen de contactoppervlakten van de
achterpoten, waarbij een groter contactoppervlak aanwezig is bij de ipsilaterale achterpoot dan bij de
contralaterale achterpoot.
37
2.3.4. Duur van steunfase
2.3.4.1. Vergelijking binnen de groep honden met voorpootamputatie
Bij honden met een voorpootamputatie is er ongeveer een gelijke steuntijd bij de overgebleven voorpoot
(192,4 ms) en de contralaterale achterpoot (196,3 ms), terwijl de steuntijd van de ipsilaterale achterpoot
relatief veel korter is (164,7 ms).
2.3.4.2. Vergelijking tussen de groep honden met voorpootamputatie en de vierpotige honden
Bij een niet-manke hond op vier poten is de gemiddelde duur van steunfase (ST) van de voorpoten
langer dan van de achterpoten (250 ms voor de voorpoten en 220 voor de achterpoten). Er is hierbij
geen verschil tussen voorpoten of achterpoten onderling. Vergeleken met vierpotige honden, heeft elke
poot bij de groep driepotige honden individueel een kortere steunfasetijd voor elke poot (192,4 ms
versus 250 ms bij de voorpoot, 196,3 versus 220 ms bij de ipsilaterale achterpoot en 164,7 versus 220
ms bij de contralaterale achterpoot). Dit is in tegenspraak met studies van Carberry en Harvey (1999)
en Jarvis et al. (2013), waarin gevonden werd dat de duur van de steunfase bij alle poten stijgt na een
voorpootamputatie.
De duur van de steunfase is omgekeerd evenredig met de verticale grondreactiekracht (PVF) (Budsberg
et al., 1987 ; Kirpensteijn et al. 2000 ; Jarvis et al., 2013). De kortere steunfasetijd van de drie poten bij
de honden met een voorpootamputatie gaat in dit onderzoek inderdaad gepaard met een verhoogde
verticale kracht op alle drie de poten. Dit impliceert dat er na een voorpootamputatie een grotere kracht
op de drie overgebleven poten wordt uitgeoefend over een kortere steunfasetijd.
2.3.5. Asymmetrie-indices
In een eerdere studie van Oosterlinck et al. (2011) en Meijer et al. (2014) is gebleken dat de asymmetrie-
indices van de parameters verticale kracht, verticale impuls en pootcontactoppervlak mankheid correct
kunnen detecteren en er een hoge correlatie ( r = 0.937, 0.919 en 0.894 respectievelijk bij P < 0.001) is
tussen deze ASI-waarden en mankheidsscores gebaseerd op visuele inspectie. De ASI-waarden van
PVF, VI en CA kunnen dus een duidelijk onderscheid maken in manke en niet-manke honden, en dus
ook in het meer of minder gewicht plaatsen op een bepaalde voor- of achterpoot. Het voordeel van het
gebruik van een asymmetriecoëfficiënt ten opzichte van ruwe data is dat het niet beïnvloed wordt door
de verschillen tussen de verschillende honden (ras, gewicht) en tussen de verschillende metingen van
eenzelfde hond (snelheid) (Fanchon en Grandjean, 2007).
38
Voor alle ASI-parameters is de asymmetrie-index hoger bij honden met een voorpootamputatie dan bij
honden met vier intacte poten. Dit resultaat is in overeenstemming een studie naar ASI-indexen bij
mankheid aan een voorpoot (Abdelhadi et al., 2013). Er is vooral een duidelijk verschil op te merken
tussen de contralaterale asymmetrie-indices van de twee achterpoten (ASI IAP-CAP) tussen de twee
groepen honden voor PVF, VI en ST. Bij vierpotige honden werd er bijna een perfecte symmetrie tussen
de twee achterpoten vastgesteld (Duncan et al., 2006 ; Abdelhadi et al., 2013), maar bij een
voorpootamputatie is er een duidelijke stijging van de asymmetrie tussen van beide achterpoten te zien
zonder dat er een werkelijke mechanische oorzaak van manken aanwezig is in een van de achterpoten.
Deze asymmetrie is de verklaren door de verschillen in PVF, VI, ST en CA tussen de ipsilaterale en
contralaterale achterpoot. De contralaterale achterpoot ondervindt een hogere verticale kracht, hogere
verticale impuls, langere steunfasetijd en een kleiner contactoppervlak dan de ipsilaterale achterpoot.
Deze resultaten zijn ook gezien bij varkens in een studie van Meijer et al. (2014), waarbij ook verhoogde
krachten op de voorpoot en de contralaterale achterpoot aangetoond werden, terwijl de ipsilaterale
achterpoot weinig extra krachten ondervond bij het manken opeen voorpoot. Het gevonden resultaat
wordt tegengesproken door Jarvis et al. (2013), die een hogere PVF en VI vond ter hoogte van de
ipsilaterale achterpoot in plaats van de contralaterale achterpoot na het amputeren van een voorpoot.
Volgens de huidige studie zouden de honden met een voorpootamputatie een compensatiestrategie
aannemen die voornamelijk de overgebleven voorpoot en de contralaterale achterpoot zwaarder belast.
Het extra beladen van gewrichten van de ledematen kan zorgen voor een progressie of zelfs het
ontstaan van osteoartritis (Vilensky, 1997 ; Dernell et al., 2007 ; Andriacchi et al., 2009 ; Cook, 2009),
omdat de extra mechanische belasting zorgt voor een reactie in het metabolisme van de chondrocyten
(Smith et al., 2000). Wanneer een voorpoot geamputeerd wordt, moeten eventuele degeneratieve
veranderingen van de beenderen of gewrichten van alle drie de overgebleven poten dus goed
gecontroleerd worden. Dit is voornamelijk belangrijk bij honden die reeds een degeneratieve
aandoening in de drie overblijvende poten hadden voordat de pootamputatie werd uitgevoerd, omdat
een progressie van deze aandoening zeker niet gewenst is.
2.3.6. Gangpatroon
Een mogelijke verklaring van deze verhoogde krachten op niet enkel de overgebleven voorpoot maar
ook de achterpoot contralateraal aan de amputatie (poot 3 in figuur 29) is te vinden in de video-opnames
van de gangpatronen van de honden met een voorpootamputatie (DVD in bijlage 1). In een normale
draf van een hond worden de diagonale poten tegelijk in steunfase gezet (Leach et al., 1977). Bij honden
met een voorpootamputatie zou dit betekenen dat het onaangetaste diagonale ledematenpaar
(overgebleven voorpoot en ipsilaterale achterpoot) samen in een steunfase terecht zou komen en het
aangetaste ledematenpaar ook, maar dit laatste bestaat nu enkel nog uit de contralaterale achterpoot.
Om te voorkomen dat de helft van de drafcyclus bestaat uit het belasten van enkel één achterpoot,
kiezen de honden met een voorpootamputatie eerder voor een huppelende gang of galop in plaats van
een draf.
39
Figuur 33: Volgorde van plaatsing van de poten in de gallop van een hond met een voorpootamputatie. Eerst wordt de ipsilaterale achterpoot geplaatst(1), die snel gevolgd wordt door de steunfase van de contralaterale achterpoot (2). Daarna volgt het plaatsen van de voorpoot, waardoor alle drie de poten tegelijk in steunfase zijn (3). Als eerste poot wordt de ipsilaterale achterpoot opgetild in zweeffase (4), waardoor een moment ontstaat waarop de voorpoot en de contralaterale achterpoot nog in steunfase zijn (5). De voorpoot wordt dan opgetild, zodat de contralaterale achterpoot de voortstuwende kracht kan geven om een voorwaartse beweging te maken (6). Bron: Loes Fila®.
In deze galop wordt eerst de ipsilaterale achterpoot geplaatst (moment 1 in figuur 33) om al het gewicht
vanuit de zweeffase op te vangen, waarna zeer snel de contralaterale achterpoot er bij wordt geplaatst
(moment 2 in figuur 33). De ipsilaterale achterpoot staat dus een zeer kort moment alleen in steunfase,
terwijl de contralaterale achterpoot en de overgebleven voorpoot nog in zweeffase zijn. Na het vluchtig
bijplaatsen van de contralaterale achterpoot wordt de voorpoot ook in steunfase gezet, waardoor er een
moment ontstaat waarop alle drie de poten in steunfase staan (moment 3 in figuur 33). De contralaterale
achterpoot overlapt dus in steunfase met de ipsilaterale achterpoot en de overgebleven voorpoot. De
eerste poot die dan van de grond komt, is de ipsilaterale achterpoot (moment 4 en 5 in figuur 33). Daarna
wordt de voorpoot van de grond gehaald, zodat de hond zich door middel van voorwaartse krachten
kan voorstuwen (dit kan namelijk niet als de voorpoot nog op de grond staat, omdat die voornamelijk
als remmende kracht fungeert). Deze voorwaartse kracht wordt dan waarschijnlijk gegeven door de
contralaterale achterpoot, omdat dit de enige poot is die nog in steunfase staat op dat moment. Na het
voortstuwen wordt de ipsilaterale achterpoot geplaatst en begint de galopcyclus weer opnieuw.
De extra voortstuwende functie van de contralaterale achterpoot zou een verklaring kunnen zijn voor de
verhoogde verticale kracht, verticale impuls en steunfasetijd in de contralaterale achterpoot die
gevonden zijn in dit onderzoek. Mogelijks is het de ipsilaterale achterpoot die eerder een extra
remmende functie heeft gekregen door als eerste poot in de galopcyclus te worden geplaatst, zodat een
groot deel van de voortstuwende krachten terecht komt op de contralaterale achterpoot. Het feit dat de
contralaterale achterpoot een overlapping heeft in steunfase (Jarvis et al., 2013) met zowel de
ipsilaterale achterpoot als de overgebleven voorpoot, kan de relatief langere steuntijd van de
contralaterale achterpoot ten opzichte van de ipsilaterale verklaren.
40
Tijdens de drukplaatmetingen van de honden in deze studie is gebleken dat de driepotige honden niet
enkel één strategie hebben om zich voort te bewegen. Bij een lagere snelheid werd soms eerder een
drafbeweging gezien, terwijl tijdens hogere snelheden voornamelijk een galopbeweging werd
aangenomen. Een onderzoek naar wanneer de driepotige honden precies wisselen tussen een
drafachtige beweging en een galop, en of dit gewichtsafhankelijk zou kunnen zijn, is een goed
onderwerp voor een studie in de toekomst.
Vierpotige honden zetten de diagonale ledematen tegelijk in steunfase, waardoor ze de saggitale en
horizontale bewegingen van de wervelkolom kunnen uitbalanceren door middel van de steunfase van
het volgende diagonale ledematenpaar. Driepotige honden kunnen deze rotationele krachten van de
wervelkolom minder goed uitbalanceren, waardoor er een sagittale en horizontale beweging van de
wervelkolom ontstaat (Jarvis et al., 2013). In een studie van Fuchs et al. (2015) is vastgesteld dat bij
een simulatie van een achterpootamputatie de ruggenspieren asymmetrische activiteit vertonen en de
spieren van zowel de voorpoten als de overgebleven achterpoot een hogere activiteit uit moeten voeren.
Hoewel dit nog niet in de literatuur bewezen is voor een voorpootamputatie, is het mogelijk dat een
hogere en asymmetrische spieractiviteit in de ruggenspieren en pootspieren (voornamelijk die van de
voorpoot en de contralaterale achterpoot, omdat die meer belast worden) uitgevoerd moet worden om
een goede balans en voortstuwing te kunnen behouden op drie poten.
2.3.7. Huidige studie en verder onderzoek
Hoewel de resultaten van alle honden goed met elkaar overeenkwamen in deze studie, kon door het
beperkte aantal honden met een voorpootamputatie in de steekproef geen relevante statistische
analyse uitgevoerd worden. Redenen voor het beperkte aantal patiënten die aan deze studie meededen,
was voornamelijk een beperkt aantal levende honden met een voorpootamputatie in de database van
de Universiteit Gent. Opvallend is dat in deze reeks geen enkele amputatie vanwege een bottumor /
osteosarcoma werd uitgevoerd, dit is te verklaren door de korte overlevingstijd van de honden na een
pootamputatie wegens een osteosarcoom. Een grootschaliger onderzoek zou in de toekomst veel
informatie kunnen opleveren over de aanpassingsmechanismen van honden na het amputeren van een
voorpoot. Idealiter zouden deze honden longitudinaal opgevolgd worden, vanaf het moment vóór de
pootamputatie tot dagen, weken of zelfs jaren na de chirurgische ingreep. Op deze manier is de evolutie
van de aanpassing aan de drie poten bij honden over de tijd te zien en is ook na te gaan of deze
aanpassingsmechanismen verschillen tussen de eerste dagen of weken na de operatie en langere tijd
(maanden/jaren).
In een volgend onderzoek zou de rubberen mat die over de krachtplaat ligt eventueel dunner dan de
hier gebruikte 5 mm kunnen zijn, zodat de drukplaat een nauwere maar nauwkeurigere range van
metingen kan maken. Op deze manier kunnen honden met een lichaamsgewicht van lager dan tien
kilogram ook kinetisch geanalyseerd worden. Het is interessant om te weten of kleine hondenrassen
een ander gangpatroon en dus een ander aanpassingsmechanisme zullen hebben na een
voorpootamputatie dan grotere hondenrassen. Daarbij zou het simultaan gebruiken van een (slow-
motion) camera en de drukplaat aangewezen zijn, omdat bij het huidige onderzoek tijdens het
41
analyseren van de resultaten vaak moeilijk aangewezen kon worden welke pootafdruk van welke poot
afkomstig was, omdat het looppatroon van een driepotige hond zo veel verschilt met dat van een
vierpotige hond. Eventueel kan simultaan een meting worden gedaan van de spieractiviteit door middel
van oppervlakkige elektromyografie, zodat direct de veranderingen in spierfuncties kunnen worden
nagegaan bij honden met een voorpootamputatie.
Voor zover bij de auteur bekend, wordt er bij andere studies naar bewegingsanalyse van honden met
een pootamputatie rekening gehouden met het feit dat de bewegingssnelheid de manier van bewegen
en dus het uitoefenen van krachten kan veranderen (Halbertsma, 1983). In andere studies is de snelheid
waarmee de honden over de kracht- of drukplaat moeten lopen vastgelegd, en zijn alle pogingen waarbij
de hond te langzaam of te snel loopt niet meegeteld in de analyse (Kirpensteijn et al., 2000 ; Jarvis et
al., 2013). Omdat deze huidige studie belang hecht aan een klinisch zo relevant mogelijke situatie, is
gekozen om de honden op hun eigen gekozen tempo over de drukplaat te laten lopen. Dit is immers de
situatie waarin de honden zich thuis tijdens de wandelingen en andere bewegingen ook bevinden.
In dit onderzoek is ook rekening gehouden met de klinische en orthopedische toestand van de honden
door middel van een voorafgaand orthopedisch onderzoek en radiografische controle van de
overblijvende voorpoot. Andere studies hebben enkel medische beeldvorming gebruikt om de
aanwezigheid van degeneratieve gewrichtsziekten na te gaan, terwijl de correlatie tussen radiografische
tekenen van osteoartritis en de bewegingsfunctie van de poot slecht is (Roy et al., 1992).
Jarvis et al. (2013) heeft ook onderzocht wat de kinetische en kinematische veranderingen zijn in de
beweging van honden na een pootamputatie. Er zijn verschillen gevonden in de resultaten van Jarvis
et al. (2013) en de huidige studie, maar dit is mogelijks te wijten aan het feit de huidige studie een
drukplaat heeft gebruikt in plaats van een krachtplaat. Op een drukplaat zijn verschillende pootafdrukken
van een volledige drafcyclus te analyseren, terwijl de krachtplaat slechts één poot tegelijk kan
registreren. Op een drukplaat is dus de volgorde van plaatsing van de poten goed te volgen, terwijl op
een krachtplaat juist een beter beeld te krijgen is van de voortstuwende en remmende krachten. In een
studie van Bockstahler et al. (2007) is er onderzoek gedaan naar mankheid op een voorpoot, waarbij
een loopband is gebruikt. Een combinatie van analyses op een drukplaat, loopband en een krachtplaat
van dezelfde honden met een voorpootamputatie zou een goede basis zijn voor verder onderzoek naar
welke poten de grootste hoeveelheid extra krachten opvangen in een driepotige situatie.
2.3.8. Prothesen en orthesen
In de humane geneeskunde is het amputeren van een volledig been bij een ernstig onderbeenletsel
ondenkbaar, terwijl dit bij honden en katten vaak wel gebeurt. Meestal wordt de volledige poot
geamputeerd zodat er geen verwondingen kunnen ontstaan aan de overgebleven stomp. Wanneer men
echter (indien de oorzaak van de amputatie dit toelaat) een subtotale amputatie van een poot zou
uitvoeren, blijft er een stomp over waarop een volledige pootprothese gemaakt kan worden (Mich, 2014).
Het gebruik van een lidmaatprothese na een amputatie van een (de voor)poot zou de asymmetrische
42
krachtverdeling die gebeurt na een pootamputatie kunnen verminderen. Hierdoor is er mogelijks minder
kans op overbelasting van een van de drie overgebleven poten, waardoor er minder kans is op het
verergeren of ontstaan van degeneratieve gewrichtsaandoeningen. Zeker in geval van een
voorpootamputatie waar de overgebleven voorpoot zwaar belast wordt, zou dit zinvol kunnen zijn.
Figuur 34: Voorbeeld van een pootvervangende socket prothese na een pootamputatie van de rechter voorpoot. Bron: Mich (2014).
In de diergeneeskunde wordt voornamelijk gebruik gemaakt van prothesen met een holle bovenkant
(“socket”), waarin de lidmaatstomp geplaatst kan worden. Om deze techniek toe te passen, moet er
minimaal 50% van de radius of ulna overblijven na de amputatie. Deze prothesevorm is relatief
goedkoop en gemakkelijk te plaatsen (zonder chirurgisch ingrijpen). Een voorbeeld van een socket
prothese is te zien in figuur 34.
Een andere prothesevorm is de intra-osseuze transcutaneuze amputatie prothese (ITAP). Dit is een
chirurgisch geplaatste endoprothese, die vast zit aan een exoprothese. Hierdoor is er een directe
mechanische overdracht van krachten, waardoor weke delen geen rol spelen in de krachtoverdracht.
Het nadeel van deze prothesen is de nood aan chirurgisch ingrijpen en dus volledige anesthesie.
43
Wanneer er geen optie bestaat om een deel van de te amputeren
poot te sparen, kan men door middel van orthesen ondersteuning
geven aan de overgebleven ledematen. Naar aanleiding van de
resultaten van deze studie, zouden voornamelijk de overgebleven
voorpoot en de contralaterale achterpoot ondersteund kunnen
worden door middel van een orthese. Een dergelijk systeem zorgt
voor een beschermde beweging binnen een gecontroleerde mate
van beweeglijkheid, waarbij compressie- en rotationele krachten
opgevangen kunnen worden die normaal een gewricht kunnen
overbelasten. Een orthese wordt, net zoals een volledige
prothese, aangepast aan elke individuele hond. Een voorbeeld
van een orthese voor de knie is te zien in figuur 35.
Door middel van kinetische en kinematische bewegingsanalyse
kan men objectief beoordelen wat de aanpassingsmechanismen
zijn in de bewegingen van een hond na het amputeren van een
poot. Met de informatie uit deze studie kan men de revalidatie van
honden na een voorpootamputatie beter controleren en
individualiseren, door gebruik te maken van longitudinale
kinetische opvolging pre- en postoperatief. Niet enkel bij honden die reeds een duidelijke aandoening
hebben waarvoor ze een amputatie moeten ondergaan, maar ook bij honden die manken terwijl dit nog
niet visueel zichtbaar is, kan gebruik gemaakt worden van een objectief onderzoek door middel van
drukplaten. De bewegingsanalyse kan op deze manier een zeer vroege detectie van mankheid
verzorgenaan het licht brengen, omdat dit systeem veel lichtere graden van manken kan detecteren dan
het visuele oog van een getrainde dierenarts (Gilette en Angle, 2008).
Ook al zou er een betere manier van opvolging post-operatief bij een pootamputatie kunnen zijn, is in
dit onderzoek gebleken dat de meeste eigenaren vinden dat hun hond goed kan leven op drie poten.
Ze zijn het er allemaal over eens dat de ingreep de kwaliteit van leven van hun hond verbeterd heeft.
Een van de honden in deze studie doet nog altijd mee in behendigheidstrainingen (figuur 36) en is het
levende bewijs van een goede afloop na een voorpootamputatie! Deze studie toont aan dat
voorpootamputatie een verantwoorde behandelingskeuze is, zeker wanneer deze gecombineerd
worden met de correcte opvolging.
Figuur 35: Orthese knie achterpoot. Mich (2014)
44
Figuur 36: Hond met voorpootamputatie (oorzaak nog even opzoeken) traint nog altijd mee met behendigheidsoefeningen. Foto door eigenaar hond genomen, schriftelijke toestemming tot plaatsing van deze foto in de huidige Masterproef.
45
Bronnen
Abdelhadi J., Wefstaedt P., Galindo-Zamora V., et al. (2013). Load redistribution in walking and trotting
Beagles with induced forelimb lameness. American Journal of Veterinary Research 74, P. 34-39.
Andriacchi T.P., Koo S., Scanlan, S.F. (2009). Gait mechanics influence healthy cartilage morphology
and osteoarthritis of the knee. The Journal of Bone and Joint Surgery 91, p. 95-101.
Berg J., Weinstein M.J., Shelling S.H., et al. (1992). Treatment of dogs with osteosarcoma by
administration of cisplatin after amputation and limb sparing: 22 cases (1987-1990). Journal of
the American Veterinary Medical Association 200, p. 2005-2008.
Besancon M.F., Conzemius M.G., Evans R.B., et al. (2004). Distribution of vertical forces in the pads of
Greyhound and Labrador Retrievers during walking. American Journal of Veterinary Research
65, p. 1497-1501.
Bockstahler B.A., Skalicky M., Peham C., et al. (2007). Reliability of ground reaction forces measured
on a treadmill system in healthy dogs. The Veterinary Journal 173, p. 373-378.
Boston S.E., Duerr F., Bacon N., et al. (2007). Intraoperative radiation for limb sparing of the distal
aspect of the radius without transcarpal plating in five dogs. Veterinary Surgery 36, p. 314-323.
Britt T., Clifford C., Barger A., et al. (2007). Diagnosing appendicular osteosarcoma with ultrasound-
guded fine-needle aspiration: 36 cases. Journal of Small Animal Practice 48, p. 145-150.
Brown D.C., Boston R.C., Farrar J.T. ( 2013). Comparison of force plate gait analysis and owner
assessment of pain using the canine brief pain inventory in dogs with osteoarthritis. Journal of
Veterinary Internal Medicine 27, P. 22-30.
Budsberg S.C., Jevens D.J., Brown J., et al. (1993). Evaluation of limb symmetry indices, using ground
reaction forces in healthy dogs. American Journal of Veterinary Research 54, p. 1569-1574.
Carberry C.A., Harvey H.J. (1986). Owner satisfaction with limb amputation in dogs and cats. Journal of
the American Animal Hospital Association 23, 227-232.
Cavalcanti J.M., Amstalden E.M., Guerra J.L., et al. (2004). Osteosarcoma in dogs: clinical-
morphological study and prognostic correlation. Brazilian Journal of Veterinary Research and
Animal Science 45, p. 5.
Chiari L., Corce D.U., Leardini A., et al. (2005). Human movement analysis using
stereophotogrammetry. Part 2: instrumental errors. Gait Posture 21, p. 197-211.
Cook J.L. (2009). Cranial cruciate ligament disease in dogs: Biology versus biomechanics. Veterinary
Surgery 39, p. 270-277.
46
Corbee R.J., Maas H., Doornenbal A., et al. (2014). Forelimb and hindlimb ground reaction forces of
walking cats: Assessment and comparison with walking dogs. The Veterinary Journal 202, p.
116-127.
Dernell W.S., Ehrhart N.P., Straw R.C., et al (2007). Umors of the skeletal sysmen. In: Withrow S.J.,
Vail D.M. Withrow and MacEwens’s Small Animal Clinical Oncology. Saunders Elsevier, St. Louis
USA, p. 540-582.
Duncan B.X., Roe S.C., Smith E., et al. (2006). Evaluation of a pressure walkway system for
measurement of vertical limb forces in clinically normal dogs. American Journal of Veterinary
Research 67, p. 277-282
Fanchon L., Grandjean D. (2007). Accuracy of asymmetry indices of ground reaction forces for diagnosis
of hind limb lamenes in dogs. American Journal of Veterinary Research 68, P. 1089-1094.
Farese J.P., Kirpensteijn J., Kik M. (2009). Biologic behavior and clinical outcome of 25 dogs with canine
appendicular chondrosarcoma treated by amputation: A veterinary society of surgical oncology
retrospective study. Veterinary Surgery 38, p. 914-919
Forster L.M., Wathes C.M., Bessant C., et al. (2010). Owners’ observations of domestic cats after limb
amputation. Veterinary Record 167, p. 734-739
Foss K., da Costa R.C., Rajala-Schultz P.J., et al. (2013). Force plate gait analysis in Doberman
Pinschers with and without cervical spondylomyelopathy. Journal of Veterinary Internal Medicine
27, p. 106-111.
Fu Y.F., Torres B.T., Budsberg S.C., et al., (2010). Evaluation of a three-dimensional kinematic model
for canine gait analysis. American Journal of Veterinary Research 71, p. 1118-1122.
Galindo-Zamora V., Babo V., Eberle N., et al. (2016). Kinetic, kinematic, magnetic resonance and owner
evaluation of dogs before and after the amputation of a hind limb. BMC Veterinary Research 12,
doi:10.1186/s12917-016-0644-5.
Gilette R.L., Zebas C.J. (1999). A two-dimensional analysis of limb symmetry in the trot of labrador
retrievers. Journal of the American Animal Hospital Association 35, 515-520.
Gillette R.L., Angle T.C. (2008). Recent developments in canine locomotor analysis: A review. The
Veterinary Journal 178, p. 165-176.
Gorman E., Barger A.M., Wypij J.M., et al (2006). Cutaneous metastasis of primary appendicular
osteosarcoma in a dog. Veterinary Clinical Pathology 35, p. 358-361.
Griffon D.J., McLaughlin R.M., Roush J.K. (1994). Vertical ground reaction force redistribution during
experimentally induced shoulder lamenss in dogs. Veterinary and Comparitive Orthopaedics and
Traumatology 7, p. 154-157.
47
Guillot, M., Moreau M., Heit M., et al (2013). Haracterization of osteoarthritis in cats and meloxicam
efficiency using objective pain evaluation tools. The Veterinary Journal 196, p 360-367
Halbertsma (1983). The stride cycle of the cat: the modelling of locomotion by computerized analysis of
automatic recordings. Acta Physiologica Scandinavica Supplementum 521 ; 1-75
Hammer A.S., Weeren F.R., Weisbrode S.E., et al. (1995). Prognostic factors in dogs with
osteosarcomas of the flat or irregular bones. Journal of the American Animal Hospital Association
31, p. 321-326.
Hillers K.R., Dernell W.S., Lafferty M., et al. (2005). Incidence and prognostic importance of lymph node
metastases in dogs with appendicular osteosarcoma: 228 cases (1986-2003). Journal of the
American Veterinary Medical Association 226, p. 1364 – 1367.
Hodge S.C., Degner D., Walshaw R., et al. (2011). Vascularized ulnar bone grafts for limb-sparing
surgery for the treatment of distal radial osteosarcoma. Journal of the American Animal Hospital
Association 47, p. 98-111.
Jarvis S. (2011). Kinematic and kinetic analysis of canine thoracic limb amputees at a trot. Master of
Science thesis Faculteit Bioengineering, Colorado, p. 1-46.
Jarvis S.L., Worley D.R., Hogy S.M., et al. (2013). Kinematic and kinetic analysis of dogs during trotting
after amputation of a thoracic limb. American Journal of Veterinary Research 74, p. 1155-1163.
Kim J., Rietdyk S., Breur G. (2008). Comparison of two-dimensional and three-dimensional systems for
kinematic analysis of the sagittal motion of canine hind limbs during walking. American Journal of
Veterinary Research 69, p. 1116-1122.
Kirpensteijn J., Kik M., Ruteman G.R., et al. (2002). Prognostic significance of a new histologic grading
system for canine osteosarcoma. Veterinary Pathology 39, p. 240-246.
Kirpensteijn J., Van Den Bos R., Endenburg N. (1999). Adaptation of dogs to the amputation of a limb
and their owners’ satisfaction with the procedure The Veterinary Record 144, p. 115-118.
Kirpensteijn J., Van den Bos R., Van den Brom W.E., et al. (2000). Ground reaction force analysis of
large breed dogs when walking after the amputation of a limb. Veterinary Record 146, p. 155-
159.
Kirtley C. (2006). Measurement of gait kinematics. In: Clinical gait analysis: theory and practice. London:
Elsevier Churchill Livingstone, p39-51.
Knapp-Hoch H.M., Fidel J.L., Sellon R.K., et al. (2009). An expedited palliative radiation protocol for lytic
or proliferative lesions of appendicular bone in dogs. Journal of the American Veterinary Medical
Association 199, p. 1057-1059.
48
LaRue S.M., Withrow S.J., Powers B.E., et al. (1989). Limb-sparing treatment for osteosarcoma in dogs.
Journal of the American Veterinary Medical Association 12, p. 1734-1744.
Lascelles B.D., Roe S.C., Smith E., et al. (2006). Evaluation of a pressure walkway system for
measurement of vertical limb forces in clinically normal dogs. American Journal of Veterinary
Research 67, p. 277-282.
Leach D., Sumner-Smith G., Dagg A.I. (1977). Diagnosis of lameness in dogs: A preliminary study. The
Canadian Veterinary Journal 18, p. 58-63.
LeQuang T., Maitre P., Roger T., et al. (2009). Is a pressure walkway system able to highlight a
lameness in dog? Journal of Animal and Veterinary Advances 8, p. 1936-1944.
Liptak J.M., Dernell W.S., Ehrhart N., et al. (2006b). Cortical allograft and endoprothesis for limb-sparing
surgery in dogs with distal radial osteosarcoma: a prospective clinical comparison of two different
limb-sparing techniques. Veterinary Surgery 35, p. 518-533.
Liptak J.M., Dernell W.S., Ehrhart N.P., et al (2004). CAnine appendicular osteosarcoma: diagnosis and
palliative treatment. Compendium of Continuing Education for the Practising Veterinarian 26, p.
172-1982.
Liptak J.M., Ehrhart N., Santoni B.G., et al. (2006a). Cortical bone graft and endoprothesis in the distal
radius of dogs: a biomechanical comparison of two different limb-sparing techniques. Veterinary
Surgery 356, p. 150-160.
Liscomb V.J., AliAbadi F.S., Lees P. et al (2002). Clinical efficacy and pharmacokinetics of carprofen in
the treatment of dogs with osteoarthritis. Veterinary Record 150, p. 684-689.
Marley K., Gullaba J., Seguin B., et al. (2015). Dasatinib modulates invasive and migratory properties
of canine osteosarcoma and has therapeutic potential in affected dogs. Translational Oncology
8, p. 231-238.
McLaughlin R., Roush J.K. (1995). Effects of increasing velocity on braking and propulsion times during
force plate gait analysis in Greyhounds. American Journal of Veterinary Research 56, p. 159-161
McLaughlin R.M., Miller C.W., Taves C.L., et al. (1991). Force plate analysis of triple pelvic osteotomy
fort he treatment of canine hip dysplasia. Veterinary Surgery 20, p. 291-297.
Meijer E., Oosterlinck M., van Nes A., et al. (2014). Pressure mat analysis of naturally occurring
lameness in young pigs afterweaning. BMC Veterinary Research 10, p. 1-12
Mich P.M. (2014). The emerging role of veterinary orthotics and prosthetics (V-OP) in small animal
rehabilitation and pain management. Topics in Companion Animal Medicine 29, p. 10-19.
49
Misdorp W., Hart A.A. (1979). Some prognostic and epidemiologic factors in canine osteosarcoma.
Journal of the National Cancer Institute 62, p. 537-545.
Mitchell K.E., Boston S.E., Kung M., et al. (2016). Outcomes of limb-sparing surgery using two
generations of metal endoprothesis in 45 dogs with distal radial osteosarcoma. A veterinary
society of surgical oncology retrospective study. Veterinary Surgery 45, p. 36-43.
Morello E., Martano M., Buracco P. (2011). Biology, diagnosis and treatment of canine appendicular
osteosarcoma: Similarities and differences with human osteosarcoma. The Veterinary Journal
189, p. 268-277.
Nemanic S., London C.A., Wisner E.R. (2006). Comparison of thoracic radiographs and single breath-
hold helical CT for detection of pulmonary nodules in dogs with metastatic neoplasia. Journal
Veterinary Internal Medicine 20, p. 508-515.
Newton C.D., Nunamaker D.M. (1985). Normal and Abnormal gait. Textbok of Small Animal
Orthopaedics. J.B. Lippincott Company. Internetversie.
Ogilvie G.K., Straw R.C., Jameson V.J., et al. (1993). Evaluation of single agent chemotherapy for
treatment of clinically evident osteosarcoma metastases in dogs: 45 cases (1987-1991). Journal
of the American Veterinary Medical Association 202, p. 304-306.
Oosterlinck M., Bosmans T., Gasthuys F., et al (2011). Accuracy of pressure plate kinetic asymmetry
indices and their correlation with visual gait assessment scores in lame and nonlame dogs.
American Journal of Veterinary Research 72, 820-825
Oosterlinck M., Pille F., Huppes T., et al. (2010). Comparison of pressure plate and force plate kinetics
in sound Warmbloods at walk and trot. The Veterinary Journal 186, p. 347-351.
Powers B.E., LaRue S.M, Withrow S.J., et al. (1988). Jamshidi needle biopsy for diagnosis of bone
lesions in small animals. Journal of the American Veterinary Medical Association 193, p. 205-210.
Quinn M.M., Keuler N.S., Lu Y. et al. (2007). Evaluation of agreement between numerical rating scales,
visual analogue scoring scales, and force plate gait analysis in dogs. Veterinary Surgery 36, p.
360-367.
Raske M., McClaran J.K., Mariano A. (2015). Short-term wound complications and predictive variables
for complication after limb amputation in dogs and cats. Journal of Small Animal Practice 56, p.
247-252.
Reinhardt S., Stockhaus C., Teske E., et al. (2005). Assessment of cytological criteria for diagnosing
osteosarcoma in dogs. Journal of Small Animal Practice 46, p. 65-70.
Rovesti G.L., Bascucci M., Schmidt K., et al. (2002). Limb sparing using a double bone-transport
technique for treatment of a distal tibial osteosarcoma in a dog. Veterinary surgery 31, p. 70-77.
50
Roy R.G., Wallace L.J., Johnston G.R., et al. (1992). A retrospective evaluation of stifle osteoarthritis in
dogs with bilateral medial patellar luxation and unilateral repair. Veterinary Surgery 21, p. 475-
478.
Ru G., Terracini B., Glickman L.T. (1998). Host related risk factors for canine osteosarcoma. The
Veterinary Journal 156, p. 31-39.
Russell W., Sailors D.M., Whittle T.B., et al. (1991). Limb salvage versus traumatic amputation. Annals
of Surgery 213, p. 473-481.
Schwencke M., Smolders L.A., Bergknut N., et al (2012). Soft tissue artifact in canine kinematic gait
analysis. Veterinary Surgery 41, 829-837.
Smith R.L., Trindade M.C.D., Ikenoue T., et al. (2000). Effects of shear stress on articular chondrocyte
metabolism. Biorheology 37, p. 95-107.
Spodnick G.J., Berg J., Rand W.M., et al. (1992). Prognosis for dogs with appendicular osteosarcoma
treated by amputation alone: 162 cases (1978-1988). Journal of the American Veterinary Medical
Association 200, p. 995-999.
Stadig S.M., Bergh A.K. (2014). Gait and jump analysis in healthy cats using a pressure mat system.
Journal of Feline Medicine and Surgery 1 (7), 1098612X14551588.
Straw R., Withrow S (1996). Limb-sparing surgery versus amputation for dogs with bone tumors.
Veterinary Clinics of North America: Small Animal Practice 26, p. 135-143.
Straw R.C., Powers B.E., Withrow S.J., et al. (1992). The effect of intramedullary
polymethylmethacrylate on healing of intercalary cortical allografts in a canine model. Journal of
Orthopedic Research 10, p. 434-439.
Straw R.C., Withrow S.J., Powers B.E. (1990). Management of canine appendiclar osteosarcoma.
Veterinary Clinics of North America Small Animal Practice 20, p. 1141-1161.
Thompson J.P., Fugent M.J. (1992). Evaluation of survival times after limb amputation, with and without
subsequent administration of cisplatin, for treatment of appendicular osteosarcoma in dogs: 30
casus (1979-1990). Journal of the American Veterinary Medical Association 200, p. 531-533.
Titianova E.B., Mateev P.S., Tarkka I.M. (2004). Footprint analysis of gait using a pressure sensor
system. Journal of Electromyography and Kinesiology 14, p. 275-281.
Trost M.E., Kommers G.D., Brown CC., et al. (2012). Primary bone neoplasms in dogs: 90 cases.
Pesquisa Veterinaria Brasileira 32, p. 1329-1335.
51
Vilensky J.A., O’Connor B.L., Brandt K.D., et al. (1997). Serial kinematic analysis of the canine hindlimb
joints after deafferentation and anterior cruciate ligament transection. Osteoarthritis and Cartilage
5, p.173-182.
Vincent W.J. (2005). Statistics in kinesiology. 3rd ed. Human Kinetics, Champaign, p. 162.
Withrow S.J., Hirsch V.M. (1979). Owner response to amputation of a pets leg. Veterinary Medicine &
Small Animal Clinician 74, p. 332.
Withrow S.J., Liptak J.M., Straw R.C., et al. (2004). Biodegradable cisplatine polymer in limb-sparing
surgery for canine osteosarcoma. Annals of Surgical Oncology 11, p. 705-713.
Witte T.H., Knill K., Wilson A.M. (2004). Determination of peak vertical ground reaction force from duty
factor in the horse (Equus caballus). Journal of Experimental Biology 207, p. 3639-3648.
52
Bijlage 1
DVD met videobeelden van de resultaten van de kinetische bewegingsanalyse van driepotige honden
in deze studie.