Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Academiejaar 2013-2014
Examenperiode: 1ste zittijd
Veerkracht van gezinnen in acute crisis:
Wat ervaren jongeren en ouders als helpend?
Promotor: Dr. Sofie Vindevogel
Begeleidster: Julie Schiltz
Maaike Vandamme
00902332
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van
Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen,
afstudeerrichting Orthopedagogiek
2
3
Dankwoord
Elke wijze uil, begon als uilskuiken.
(Bond zonder naam)
Dat het veel tijd in beslag zou nemen, was zeker geen leugen. Dat er leuke en supersaaie
momenten tussen zouden zitten, zeker en vast ook niet. Dat het enorm deugd zou doen
wanneer het eindelijk af is, kan ik alleen maar bevestigen. Volgende personen waren
cruciaal in mijn onderzoek en verdienen zeker en vast een grote dankjewel voor hun kleine
en grote bijdrage of steun.
Vooreerst was dit onderzoek niet mogelijk dankzij de medewerking van Nancy Meert,
coördinator Crisishulp aan Huis West-Vlaanderen en eigen stagebegeleidster, om zich open
te stellen voor dit topic. Haar enthousiasme om de resultaten door te nemen, nog voor de
eigenlijke start van het onderzoek, motiveerde mij om bij deze doelgroep aan de slag te
gaan. Hierbij mogen ook haar medewerkers niet vergeten worden. Loes, Alia, Angel, Wendy
& Birgit, bedankt voor het bestoken van jullie gezinnen met vragenlijsten en voor het wachten
in de auto tijdens de interviews. Gelukkig werd dit gecompenseerd met de talrijke leuke
autoritten.
Bedankt ook aan de gezinnen die hun medewerking verleenden. Zelfs in moeilijke, drukke en
lastige tijden vonden zij de energie voor het invullen van vragenlijsten en het afleggen van
interviews. Een pluim voor hen, want praten over hun moeilijke situatie was niet evident.
Bedankt aan prof. Dr. Vanderplasschen, die mij als onwetende student over veerkracht
afleverde bij Dr. Sofie Vindevogel, mijn promotor met grote kennis van zaken. Bedankt Sofie
voor het helpen doorhakken van de talrijke knopen die mijn pad kruisten. De eeuwige
twijfelaar in mezelf heeft dat extra duwtje wel nodig gehad. Zonder jouw feedback en kennis
over dit onderwerp, was deze thesis niet geweest wat het nu is. Bedankt om zelfs in drukke
tijden, een moment vrij te maken om samen na te denken over het verdere verloop. Ik wens
je nu het allerbeste toe met jullie baby.
Bedankt ook aan Julie, die insprong voor Sofie. De snelle en zeer concrete feedback was erg
helpend. De laatste loodjes zijn de zwaarste zeggen ze. Jij kreeg de opdracht om ze te
helpen dragen, en met succes!
Verder mag ik ook Michael Portzky niet over het hoofd zien. Ik vind het best wel een eer om
als één van de eerste de mogelijkheid te hebben om de spiksplinternieuwe vragenlijst te
gebruiken. Bedankt voor de professionele uitleg en inzichten omtrent dit topic.
4
Bedankt ook aan mijn vriendinnen! Wendy, in vergelijking met jou mocht ik eigenlijk niet echt
klagen over ‘tijdsgebrek’, gezien jouw stage nog langer liep dan de mijne. Elien, Chloe en
Lynn, ik was blij te weten dat ik niet de enige was die zelfs tijdens zonnige dagen aan het
puffen en zweten was. We zaten allemaal in hetzelfde schuitje.
Bedankt aan mijn familie en schoonouders: gewoon eens polsen naar hoe alles verloopt, kan
al voldoende zijn als steunbron. Mama en papa, bedankt om mij eraan te herinneren dat
Joke ook vaak tot ’s avonds laat aan haar thesis werkte, dat ze ook vaak met haar handen in
het haar zat, maar toch bleef verder informatie sprokkelen. Bedankt voor het luisteren naar
mijn frustraties om daarna voor de nodige oppeppers te zorgen. Jullie bezorgdheid en
knuffels laten me weten dat jullie er altijd zullen zijn voor mij. SUPERBEDANKT LIEVE ZUS.
Om hier eventjes kort en bondig neer te pennen wat jij betekende, is een onbegonnen
opdracht, maar toch wil ik het één en het ander benoemen. De talrijke telefoontjes en
bezoekjes die leidden tot diepgaande gesprekken over onderzoek waren zeker en vast
onmisbaar. Je wees mij er op dat ik niet te snel mocht gaan, dat sommige stukken gewoon
niet goed waren, maar je zei ook wanneer het uiteindelijk wel goed was. Ook al was ik soms
meer gefrustreerd na jouw bedenkingen omdat ‘ik er net zoveel tijd ingestoken had, en
opnieuw kon beginnen’, zonder jouw fantastische hulp en bereidwilligheid, was ik er zeker en
vast niet geraakt. Je wees me onnoemelijke keren op mijn verantwoordelijkheid die ik zoveel
mogelijk trachtte op te nemen, maar je weet ondertussen dat mijn doorzettingsvermogen wat
moet bestoven worden door het jouwe, want dat het anders moeilijk wordt. Bedankt, wij
zouden een onklopbaar team vormen.
Bedankt liefste Thomas, om mij op tijd met mijn beide voeten op de grond te houden. Je
verplichtte mij tot de nodige ontspanning wanneer het wenen mij nader stond dan het lachen.
Bedankt voor je ellenlange geduld en lieve woorden, wetende dat ik, wanneer ik gestrest
rondloop als een kieken zonder kop, niet de meest aangename persoon ben. Jij was diegene
die onmiddellijk klaar stond om mij op te vrolijken met één of ander grapje, waardoor er altijd
weer een glimlach op mijn gezicht verscheen. Het was waarschijnlijk soms wel een zielig
zicht: elk uitkijkend naar de andere kant van de living, jij schrijvend aan je doctoraat, ik aan
mijn thesis. Gelukkig komt er nu eindelijk opnieuw tijd voor echt leuke dingen en de
gelegenheid om meer tijd door te brengen met onze Marcel.
Nogmaals aan allen bedankt voor jullie steun en geduld,
Maaike
5
Inhoudsopgave
Dankwoord ............................................................................................................................ 3
Inhoudsopgave ...................................................................................................................... 5
Inleiding ................................................................................................................................. 9
Deel I - Literatuurstudie ........................................................................................................11
Veerkracht – een eerste algemeen theoretisch kader .......................................................11
Definities van veerkracht ...............................................................................................11
Veerkracht als uitkomst & veerkracht als proces ...........................................................12
Conceptuele verschillen tussen veerkracht en andere gerelateerde begrippen .............13
Veerkracht van het individu ...............................................................................................14
De invloed van het gezin ...................................................................................................16
De invloed van de context op de individuele veerkracht ................................................16
De veerkracht van het gezin ..........................................................................................17
Veerkracht van de individuele gezinsleden – ouders versus jongeren ...........................17
De ruimere sociale context als beïnvloedende component................................................18
Gezinnen in acute crisis ....................................................................................................19
Studies van gezinnen in crisis - probleemstelling...........................................................19
Wanneer spreekt men over een (acute) crisis? .............................................................22
Huidig onderzoek ..............................................................................................................23
Maatschappelijke relevantie ..........................................................................................23
Onderzoeksvragen en -hypothesen ...............................................................................23
Deel II - Methodologie ..........................................................................................................27
Steekproef ........................................................................................................................27
Setting van het onderzoek: CaH ....................................................................................27
Doelgroep - criteria ........................................................................................................27
Procedure......................................................................................................................28
Uiteindelijke onderzoeksgroep .......................................................................................30
6
Materiaal ...........................................................................................................................31
Veerkrachtschaal Plus (VK + ) .......................................................................................31
Semigestructureerd retrospectief diepte-interview .........................................................33
Analyse .............................................................................................................................34
Kwantitatieve analyse ....................................................................................................34
Thematische analyse ....................................................................................................34
Criteria voor kwaliteit van het onderzoek ...........................................................................35
Betrouwbaarheid ...........................................................................................................35
Validiteit ........................................................................................................................36
Ethische overwegingen .................................................................................................37
Deel III – Onderzoeksbevindingen ........................................................................................39
Veerkrachtscores van participanten ..................................................................................39
Hulpbronnen van jongeren en ouders ...............................................................................40
De aanwezigheid van functionele partners om de acute crisis te begrijpen en te helpen
beheersen .....................................................................................................................40
Terugkrijgen, terugwinnen en voelen van controle .........................................................48
Mogelijkheid om de crisis te ontlopen, vermijden of af te wenden ..................................49
Mogelijkheid om van de crisis een gedeeld verhaal te maken .......................................52
Turning Points ...................................................................................................................55
Besluit onderzoeksbevindingen ........................................................................................55
Deel IV – Discussie en conclusie ..........................................................................................57
Interpretatie van de onderzoeksbevindingen .....................................................................57
Hulpbronnen van ouders – gemeenschappelijke thema’s ..............................................57
Hulpbronnen van ouders - specifieke thema’s ...............................................................60
Hulpbronnen van jongeren ............................................................................................63
Interne versus externe hulpbronnen ..............................................................................64
Turning points ...............................................................................................................65
Algemene conclusie ......................................................................................................65
Beperkingen van het onderzoek........................................................................................67
7
Aanbevelingen voor verder onderzoek ..............................................................................68
Implicaties voor praktijk & beleid .......................................................................................70
Deel V - Referenties .............................................................................................................73
Deel VI - Bijlagen ..................................................................................................................79
Bijlage 1: ‘Brief gericht aan de jongere’ .............................................................................79
Bijlage 2: ‘Brief gericht aan de ouder’ ................................................................................81
Bijlage 3: ‘Informed consent’ .............................................................................................84
Bijlage 4: ‘VK+’ .................................................................................................................85
Bijlage 5: Nvivo boomstructuur .........................................................................................88
Bijlage 6: ‘Interviewleidraad’ ..............................................................................................90
8
9
Inleiding
Oorspronkelijk ging onderzoek naar psychosociaal welzijn uit van abnormaliteit, ziekte en
pathologie. Sinds enkele jaren focust onderzoek zich steeds meer op de capaciteiten en
sterktes van mensen, zoals geluk, hoop, veerkracht en ander positieve constructen
(Patterson, 2002). Veerkracht is dan ook één van de sleutelwoorden in de huidige
psychologie geworden, waarbij uitgegaan wordt van cliënten als actieve participanten van
hun eigen leefomgeving (Zakeri, Jowkar, & Razmjoee, 2010).
Deze studie neemt de veerkracht van individuele gezinsleden in acute crisis in beschouwing,
meer bepaald die van zowel ouders als jongeren. Een onderzoek waarbij (i.s.m. Crisishulp
Aan Huis) in gezinnen op zoek gegaan wordt naar die mechanismen die zij persoonlijk als
helpend ervaren tijdens de moeilijke periode waarin zij verkeren. Eerst werd een
kwantitatieve vragenlijst afgenomen waardoor de participanten ingedeeld konden worden in
groepen naargelang hun gerapporteerde veerkrachtscore, namelijk laag, gemiddeld of hoog.
Om de verschillende (interne en externe) hulpbronnen bij de verschillende groepen in kaart
te brengen, werd daarna een retrospectief diepte-interview afgenomen. De data werden
gecodeerd aan de hand van een thematische analyse, zoals beschreven door Braun en
Clarke (2006).
De resultaten geven aan dat gezinsleden in acute crisis de aanwezigheid van functionele
partners die de situatie helpen te beheersen, als zeer helpend ervaren. Zo wordt bij de
oudergroep de hulpverlener als belangrijk ervaren doordat hij snel ingrijpt indien nodig, helpt
zoeken naar oplossingen en gepaste hulp, inzichten brengt… Ook de partners en betrokken
familieleden/kennissen spelen een belangrijke rol in het steunen en advies geven. Enkele
thema’s zoals onder andere het al dan niet overnemen van controle door externe personen
en de manier waarop ouders de situatie ontlopen, verschillen naargelang de gerapporteerde
veerkrachtscore. De jongerengroep vond vooral de mogelijkheid om de crisis tot een gedeeld
verhaal te maken van belang, naast het uiten van hun gevoelens op een non-verbale manier.
Treffend bij zowel ouders als jongeren in acute crisis is de hoge mate waarin ze beroep doen
op externe hulpbronnen (cf. buiten het gezin), en niet zozeer interne (cf. binnen het gezin).
Enkele thema’s uit huidige studie, sloten aan bij wat reeds in de bestaande
veerkrachtliteratuur omtrent coping en chronische crisissituaties werd gevonden, andere
werden eerder vernoemd als helpend in een acute crisis.
10
11
Deel I - Literatuurstudie
Veerkracht – een eerste algemeen theoretisch kader
Definities van veerkracht
In de literatuur worden onnoemelijk veel definities met betrekking tot veerkracht (resilience)
vermeld. In veel definities komen synoniemen zoals weerstand en onkwetsbaarheid telkens
terug. Termen zoals onaangepast en kwetsbaar staan daar lijnrecht tegenover (Markstrom et
al., 2000 in Ahern, 2006). Volgens Luthar, Cicchetti, en Becker (2000) zorgt deze enorme
variatie aan definities voor vertragingen in het onderzoeksveld. Zij streven dan ook naar een
gemeenschappelijke taal om verder onderzoek naar mechanismen van veerkracht te
bewerkstelligen. In wat volgt wordt op basis van verschillende bronnen geprobeerd om tot
één duidelijke definitie te komen waar we in huidig onderzoek uiteindelijk van vertrekken.
Algemeen kan gesteld worden dat veerkracht gesitueerd wordt in situaties waarin men na
tegenslag opnieuw de kracht vindt om door te gaan met het leven (Dyer & McGuinness,
1996; Rutter, 1999). In de literatuur wordt gesproken in termen van transitiemomenten,
momenten waarop de stress het hoogst is. Het betreft dan een ‘een verhoogde
bekwaamheid’ om met die situaties van significante verandering, tegenslag of risico om te
kunnen gaan (Stewart, Reid, & Mangham, 1997). Veerkracht wordt dan ook vernoemd als
het fenomeen dat ervoor zorgt dat men relatief goed uit een situatie komt ondanks de vele
tegenslagen die men ervaart, terwijl anderen in dezelfde situatie het er minder goed van af
brengen (Luthar et al., 2000; Rutter, 1999, 2007; Zakeri et al., 2010). Rutter (1999) gaat nog
een stap verder en spreekt over een relatief goede uitkomst ondanks in situaties te hebben
verkeerd die hoge risico’s tot het ontwikkelen van psychopathologie met zich meebrengen.
Ondanks de voorgenoemde synoniemen, zoals ‘onkwetsbaarheid’, gaat het bij veerkracht
eerder om de mogelijkheid relatief goed te functioneren na negatieve levensgebeurtenissen,
dan om het niet kwetsbaar zijn voor de gevolgen van die tegenslagen (Garmezy, 1991). In
die zin kan men iemand als een veerkrachtig persoon benoemen indien deze uit zijn
protectieve factoren voordeel haalt bij het te boven komen van ongunstige omstandigheden
en opnieuw gaat groeien (Zolkoski & Bullock, 2012). De finale uitkomst bij die moeilijke
omstandigheden is niet om beter dan de rest te functioneren, maar eerder om het even goed
functioneren als een doorsnee persoon van die leeftijd in diezelfde ontwikkelingstaken
(Jaffee, Caspi, Moffitt, Polo-Tomas, & Taylor, 2007).
12
In dit onderzoek werd uitgegaan van de definitie van Brooks (2006 geciteerd in Zolkoski &
Bullock, 2012) die de nadruk legt op het bekomen van een groter welbevinden dan eerst
gedacht, na één of meerdere grote tegenslagen te hebben gehad in het leven.
Veerkracht als uitkomst & veerkracht als proces
Een belangrijk onderscheid dat in de literatuur gemaakt wordt is enerzijds veerkracht als
uitkomst, anderzijds als proces. Indien dit onderscheid als dusdanig niet verduidelijkt wordt,
zou verwarring in onderzoek kunnen ontstaan.
Veerkracht als uitkomst wordt omschreven als het geheel van functioneel gedrag vastgesteld
bij mensen in risicosituaties om die situatie te kunnen doorkomen (Olsson, Bond, Burns,
Vella-Brodrick, & Sawyer, 2003). Zo trachtte onderzoek te achterhalen wat de personen die
goed doorheen een moeilijke situatie kwamen, karakteriseerde. Er werd onder andere
aangehaald dat de aanwezigheid van een reflectieve houding bij een persoon en een
aanzienlijke responsiviteit naar anderen toe zorgden voor een eerder hoge mate van
veerkracht (Garmezy, 1991). Dit soort definities hebben de laatste tijd aan impact verloren
wegens hun overmatig statisch uitgangspunt (Dyer & McGuinness, 1996). Kennis over het
concept evolueerde waardoor duidelijker werd dat individuele eigenschappen onvoldoende
waren om veerkracht te omvatten (Ahern, 2006).
Veerkracht wordt dan ook steeds meer geformuleerd als een dynamisch proces (Olsson et
al., 2003). De focus hier ligt op de mechanismen die de impact van een risicosituatie kunnen
doen dalen en het ontwikkelingsproces dat ervoor zorgt dat men zich succesvol kan
aanpassen. De aanwezigheid van protectieve factoren is hierbij een voorwaarde. Meer
recent wordt dus benadrukt dat het eerder gaat om de interactie tussen protectieve en
risicofactoren (Conger & Conger, 2002; Olsson et al., 2003). Wanneer in de literatuur
gesproken wordt in termen van een proces, worden vaak termen aangehaald zoals
antecedenten en consequenten. Zo is bijvoorbeeld de aanwezigheid van een zorgende,
emotioneel beschikbare persoon, een voorbeeld van een antecedent. Ook de tegenslag zelf
wordt als antecedent beschouwd. Het effectief kunnen omgaan met de situatie en het gevoel
de negatieve situatie te hebben doorkomen zodanig ook een volgende situatie aan te
kunnen, zijn dan voorbeelden van consequenten (Dyer & McGuinness, 1996). Huidig
onderzoek focust zich op die interactie tussen protectieve en kwetsbaarheidsfactoren, en dus
op veerkracht als proces. Zoniet, dan zou er van uitgegaan worden dat
kwetsbaarheidsfactoren rechtstreeks leiden tot tegenslag of een terugval. Er wordt met
andere woorden er van uitgegaan dat een of meerdere protectieve mechanismen mogelijks
die kwestbaarheidsfactoren (deels) kunnen opheffen (Olsson et al., 2003). Hobfoll (2002, p.
307) definieert hulpbronnen als “entiteiten die als intrinsiek belangrijk beschouwd worden
13
(bijvoorbeeld zelfwaarde, goede persoonlijke banden, gezondheid…) of die als middel
kunnen gebruikt worden om een belangrijk geacht doel te kunnen bereiken (bijvoorbeeld
geld, sociale ondersteuning…)”. In huidig onderzoek wordt uitgegaan van deze definitie.
Conceptuele verschillen tussen veerkracht en andere gerelateerde begrippen
Termen zoals coping, recovery… worden vaak gebruikt bij of zelfs verward met veerkracht.
Hun gemeenschappelijkheid is dat ze één voor één voorkomen in literatuur waarin men
spreekt over situaties waarin mensen tegenslag hebben (Greeff, Vansteenwegen, & Gillard,
2012). Toch gaan ze allemaal dieper in op andere aspecten bij deze situaties.
Veerkracht als verschillend van coping
Coping wordt gedefinieerd door Lazarus & Folkman (1966, in Dumont & Provost, 1999) als
het actief iets ondernemen om een stressvolle situatie te veranderen. Hierbij wordt dus de
nadruk gelegd op de geleverde inspanningen om de effecten van stress te tolereren of te
minimaliseren. Het gaat om cognitieve en gedragsmatige inzet, het ‘omgaan met’ de situatie,
wat niet perse naar een gewenste uitkomst leidt (bijvoorbeeld het overwinnen van angst).
Coping kan hierdoor onderscheiden worden van veerkracht, maar blijft er enigszins wel mee
verbonden (Rutter, 2006). Het te boven komen van een negatieve situatie door middel van
geleverde inspanningen, kan namelijk de mate van veerkracht verhogen bij een volgende
tegenslag (Rutter, 1987 in Rutter, 1999; Zakeri et al., 2010). Dit wordt ook wel het ‘steeling-
effect’ genoemd. De vergelijking wordt hierbij gemaakt met weerstand tegen een infectie die
er niet gekomen is door het extreem hygiënisch te leven, maar omwille van het reeds
overwinnen van mildere infecties (Rutter, 1999).
Veerkracht als verschillend van recovery
Recovery is een term binnen de biomedische visie waarbij de nadruk gelegd wordt op
‘herstel’ met dezelfde levenskwaliteit als voorheen. Personen passen zich dan eerder passief
aan stress of trauma aan (Zakeri et al., 2010). Veerkracht daarentegen is een breed begrip,
gesitueerd in een eerder sociaal kader, dat eerder de nadruk legt op de persoonlijke groei en
het beter functioneren dan verwacht (Clinton, 2008).
Veerkracht als verschillend van risico- en protectieve factoren
De concepten risico- en protectieve factoren verschillen dan weer van veerkracht in hun
uitgangspunt (Olsson et al., 2003). Onder protectieve factoren wordt verstaan de omgeving
en eigenschappen van personen die hen beschermen tegen de invloed van stressoren en
die het leven van de persoon positief kunnen beïnvloeden. Risicofactoren daarentegen zijn
eigenschappen of gebeurtenissen die eerder schade aan het leven van de persoon kunnen
toebrengen (Ungar, 2004). Zo kan de afwezigheid van een zorgende volwassene in de
14
kinderjaren een risicofactor zijn voor een persoon en het hebben van een grote vriendenkring
een protectieve factor. Ondanks dat zowel protectieve als risicofactoren als voorwaarde
genoemd worden voor het proces van veerkracht, worden ze in de literatuur niet als
betekenisverwant beschouwd. Wanneer gesproken wordt over ‘factoren’ wordt immers
impliciet uitgegaan van de assumptie dat iedereen in ongeveer dezelfde mate over deze
kenmerken beschikt. Veerkracht daarentegen benadrukt net de enorme variatie in reacties
die bij verschillende personen op te merken zijn als respons op eenzelfde situatie.
Veerkracht heeft wel vooraf een studie nodig van risico- en protectieve factoren, maar voegt
een andere, nieuwe dimensie toe (Luthar, Sawyer, & Brown, 2006). Het gaat er dan vooral
om hoe een individu precies omgaat met die factoren, waarbij de nadruk wordt gelegd op het
dynamische proces van veerkracht in plaats van op statische factoren die een persoon zou
bezitten (Rutter, 2006). Volgende uitspraak van Rutter (2007) vat het voorgaande kernachtig
samen:
“In many respects, the most exciting, and potentially important, aspect of the shift
from risk/protective concepts to resilience is that the latter requires a move from
variables to processes or mechanisms.” (Rutter, 2007, p.205)
Conclusie
Coping en recovery onderscheiden zich van veerkracht, in die zin dat veerkracht de focus
legt op het uiteindelijk betere resultaat dan voordien verwacht, na het doormaken van een
moeilijke periode. Bij coping ligt de nadruk op de geleverde inspanningen en is het geen
garantie dat de persoon in kwestie beter uit de situatie komt. Bij recovery ligt de nadruk op
het herstel waarbij dezelfde kwaliteit van leven bereikt wordt (Clinton, 2008). Verder wordt bij
veerkracht het dynamische aspect in de kijker gezet, terwijl bij risico- en protectieve factoren
eerder het statische wordt benadrukt (Rutter, 2007). Belangrijk is om dit soort onderscheid
goed in acht te houden om conceptuele verwarring te vermijden en zo vertraging binnen het
onderzoeksveld te beperken (Luthar et al., 2000).
Veerkracht van het individu
Veerkracht kan volgens de literatuur omwille van verschillende redenen het best individueel
bestudeerd worden. Zo is de mate van veerkracht bij een persoon geen statisch gegeven,
maar fluctueert het doorheen de tijd (Ahern, 2006). De ontwikkelingsfase waarin de persoon
zich bevindt, speelt namelijk een belangrijke rol. Adolescenten kunnen bijvoorbeeld al dan
niet beter om met een bepaalde situatie en kunnen zich mogelijks anders gedragen dan
volwassenen. Veerkracht als dusdanig, is dus leeftijdsgebonden en kan het best zo worden
15
onderzocht (Fergus & Zimmerman, 2005 in Patterson, 2002; Zolkoski & Bullock, 2012).
Verder kan eenzelfde situatie verschillende reacties en/of gedragingen uitlokken bij
verscheidene personen (Cowan et al., 1996 in Conger & Conger, 2002; Dumont & Provost,
1999; Luthar et al., 2000; Rutter, 1993; Walsh, 2002). Rutter (2006) bevestigt dit met
volgende uitspraak:
“Resilience is an interactive concept that refers to a relative resistance to
environmental risk experiences, or the overcoming of stress or adversity. (…) It differs
from traditional concepts of risk and protection in its focus on individual variations in
response to comparable experiences.” (Rutter, 2006, p.1)
Hoewel sommige studies IQ mee in rekening nemen omwille van de samenhang met
(betere) psychopathologische consequenties, moet vooreerst duidelijk gemaakt worden dat
noch IQ noch gender bepalend zijn voor veerkracht (Collishaw et al., 2007). Het hebben van
goede familiale banden daarentegen, beïnvloedt de veerkracht wel (Benzies & Mychasiuk,
2009). Het is dus niet zo dat wanneer variabelen geassocieerd zijn met het beter
functioneren van een individu, dat zij perse als predictoren van veerkracht beschouwd
kunnen worden (Rutter, 2007). IQ bijvoorbeeld wordt geassocieerd met een beter welzijn,
maar lijkt dus geen belangrijke voorspeller van veerkracht te zijn. Aspecten zoals IQ en
gender werden dan ook in huidig onderzoek niet mee in rekening genomen.
Verder is dit heterogeen concept niet zomaar een te observeren eigenschap die een persoon
wel of niet bezit. Evengoed kan een persoon in sommige situaties veerkrachtig kan zijn en in
andere omstandigheden dan weer niet (Rutter, 1993). Zo evalueerden Luthar en Zigler
(1991) de continuïteit van dit concept doorheen de tijd. Deze laatst genoemden stelden vast
dat de mate van competent functioneren van kinderen die getroffen waren door misbruik
daalde naarmate de tijd verstreek. Een mogelijke oorzaak hiervan zou het misbruik of de
permanente kwelling ervan zijn (Luthar & Zigler, 1991).
Bovendien leidt veerkracht niet automatisch tot immuniteit voor alle negatieve
gebeurtenissen: de ruimere context waarin veerkracht als proces zich voordoet, dient altijd in
rekening gebracht te worden (Rutter, 2007). Zo geeft Jaffee et al. (2007) aan dat
bijvoorbeeld de veerkracht bij kinderen die mishandeld werden mee bepaald wordt door de
stressfactoren die aanwezig zijn in hun omgeving (o.a. het gezin). Hoe groter de stress die zij
ervaren, hoe minder goed zij functioneren ondanks de persoonlijke sterktes die zij bezitten.
Alsook wordt in de literatuur geargumenteerd dat het verleden niet los van het heden gezien
kan worden. Vaak is het niet zozeer één negatief element dat plots in iemands leven opduikt,
maar gaat het eerder om een soort van “kettingreactie”, een negatieve spiraal waarin het
16
individu zich bevindt. Deze spiraal kan doorbroken worden door wat in de literatuur
vernoemd wordt als ‘turning point effects’ (Johnson & Howard, 2007). Deze
transitiemomenten zorgen voor een nieuwe richting in iemands leven waardoor men spreekt
van een soort ‘heroriëntering’. Voorbeelden van deze momenten die kunnen zorgen voor een
ommekeer zijn het grijpen van kansen waardoor nieuwe mogelijkheden ontstaan
(bijvoorbeeld het voortzetten van een schoolloopbaan), een verandering in het individu zijn of
haar leven (bijvoorbeeld het verlies van een dierbare) of mechanismen die zorgen voor een
aanpassing in het zelfbegrip (bijvoorbeeld verwaarlozing) (Rutter, 1994 in Johnson &
Howard, 2007). Dit topic wordt in volgend onderzoek aangehaald.
De invloed van het gezin
De invloed van de context op de individuele veerkracht
Mechanismen die een rol spelen bij veerkracht als proces, kunnen worden onder gebracht in
clusters. Een onderscheid wordt gemaakt tussen (1) individuele hulpbronnen1, die komen
vanuit het individu zelf en bevatten biologische en psychologische processen, zoals
bijvoorbeeld persoonlijke attributies van het individu, en (2) omgevings/contextuele
hulpbronnen2 die (a) gegenereerd worden buiten de persoon zelf, maar binnen het gezin,
zoals affectieve verbondenheid met het gezin of die (b) zich situeren in kwaliteitsvolle relaties
buiten het gezin (Burt, 2002; Luthar & Cicchetti, 2000; Smokowski, Reynolds, & Bezruczko,
1999; Zakeri et al., 2010).
Veerkracht als proces wordt, zoals eerder vermeld, volgens verschillende studies
vertegenwoordigd door de interactie tussen uiteenlopende mechanismen die in verschillende
mate aanwezig zijn. Zo geven Conger en Conger (2002) aan dat het hebben van
beschermende ouders in de kinderjaren en de aanwezigheid van mensen waarop men kan
steunen, een voordeel kan opleveren bij negatieve invloeden of tegenslagen. Deze
mechanismen zijn afhankelijk van persoon tot persoon en van de individuele context. Er kan
dus niet vooraf een bepaalde set van hulpbronnen bepaald worden die voor alle individuen
van belang zijn. Wel zijn er een aantal terugkerende elementen met betrekking tot veerkracht
in onderzoek terug te vinden (Ahern, 2006; Black & Lobo, 2008).
1 Noot 1: in huidig onderzoek worden de hulpbronnen die als helpend ervaren worden binnen het
gezin benoemd als ‘interne’ hulpbronnen. 2 Noot 2: in huidig onderzoek worden de hulpbronnen die als helpend ervaren worden buiten het
gezin benoemd als ‘externe’ hulpbronnen.
17
Er wordt veel belang gehecht aan de context omdat deze bepalend kan zijn of een
mechanisme uiteindelijk positief of negatief is voor de veerkracht van een persoon.
Eenzelfde hulpbron, intern of extern, kan immers in de ene situatie een positieve rol
vervullen en in een andere situatie een negatieve (Olsson et al., 2003). De context kan dus
de positieve invloed van een hulpbron op het veerkrachtproces mogelijks opheffen. Zo kan
stress in de ene situatie de eigen krachten en capaciteiten teniet doen, maar kan het in een
andere situatie aanzetten tot positieve verandering. Patterson (2002) benadrukt hierbij dat de
aanwezigheid van die hulpbronnen dus onvoldoende is, maar altijd in relatie moet gezien
worden tot andere hulpbronnen.
Uit de literatuur komt dus een duidelijke vraag naar het in acht nemen van de context waarin
de processen van veerkracht van individuen zich voordoen. Onderzoek wees namelijk uit dat
de mate waarin een individu zich aanpast aan zijn omgeving, beïnvloed wordt door het gezin,
waar hij of zij deel van uitmaakt (McCubbin et al., 1996 geciteerd in Giallo & Gavidia-Payne,
2006). Bepalende mechanismen voor het gezin zijn onder meer de inschatting die het gezin
maakt van hun situatie, de hulpbronnen die zij hanteren en de reactie van de gezinsleden op
die bepaalde situatie. De context moet ook altijd specifiek onderzocht worden om
generalisaties tegen te gaan. Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk te besluiten dat sommige
bevolkingsgroepen, zoals gezinnen die leven in armoede, als minder veerkrachtig
beschouwd kunnen worden in een particuliere situatie (Luthar et al., 2006). Verder
onderzoek neemt dus best dit gegeven mee in rekening (Zakeri et al., 2010).
De veerkracht van het gezin
De theorie rond veerkracht binnen gezinnen is een specifiekere vorm van de reeds
hierboven beschreven (individuele) veerkracht. De definitie van veerkracht voor gezinnen
loopt parallel met die voor het individu, maar de nadruk hier wordt gelegd op het samen
doorkomen van tegenslag. Hierbij wordt het gezin als functioneel geheel gezien (Black &
Lobo, 2008; Patterson, 2002; Walsh, 2003).
Family resilience is, net zoals individuele veerkracht, afhankelijk van de mechanismen die
gezinnen hanteren (Benzies & Mychasiuk, 2009). Onderzoek wees uit dat het psychosociaal
welzijn van familieleden onder meer bepaald wordt door de coping strategieën die de
gezinsleden hanteren, de mate waarin ze ondersteund worden door externe personen, de
manier waarop ze stressvolle situaties interpreteren… (Shin, Choi, Kim, & Kim, 2010).
Veerkracht van de individuele gezinsleden – ouders versus jongeren
Veerkracht moet, zoals eerder vermeld bestudeerd worden in het licht van de
ontwikkelingsfase waarin het individu zich bevindt (Ahern, 2006; Alvord & Grados, 2005;
18
Conger & Conger, 2002; Luthar et al., 2000). De adolescentie bijvoorbeeld is, in vergelijking
met de volwassenheid, een turbulentere periode waarin de ene jongere zich al beter aanpast
dan de andere (Dumont & Provost, 1999). Wanneer veerkracht van het gezin bestudeerd
wordt, is het daarom belangrijk om ook onderscheid te maken tussen enerzijds de veerkracht
van kinderen/adolescenten in een gezin en anderzijds de veerkracht van de ouders (Rutter,
2006). Dit idee wordt in huidig onderzoek dan ook zeker ter harte genomen.
De ruimere sociale context als beïnvloedende component
Veerkracht kan gezien worden binnen een bio-psycho-sociaal kader waarbij niet alleen het
individu zelf en zijn gezin een invloed kunnen hebben op de problemen en de oplossingen er
van, maar ook zijn groter sociaal systeem (Walsh, 2002).
In de literatuur wordt naast de focus die gelegd wordt op individuele processen, veerkracht
ook in een meer ecologisch daglicht geplaatst. Hierbij komt de nadruk meer te liggen op de
invloed van de sociale omgeving op de veerkracht van een persoon of gezinslid (Fergus &
Zimmerman, 2005). Deze sociale omgeving bevat dan hulpbronnen die adolescenten en
ouders als helpend ervaren in het doorkomen van crisissen. Zo geeft bestaand onderzoek
aan dat het krijgen van goede ondersteuning van het gezin, familie en andere sociale
netwerken, een positieve invloed heeft op veerkracht bij adolescenten (Benzies & Mychasiuk,
2009; Haskett, Nears, Ward, & McPherson, 2006). Cutrona (2000, geciteerd in Pinkerton &
Dolan, 2007) maakt hierin een onderscheid tussen vier types ondersteuning: (1) Concrete
ondersteuning slaat op het praktisch hulp bieden. Onderzoek geeft aan dat deze basale
praktische ondersteuning vaak overgeslagen of onderschat wordt (Dolan & Holt, 2002); (2)
Emotionele ondersteuning betreft het empathisch optreden, luisteren en er zijn voor diegene
die jou nodig heeft; (3) Advies doelt op de steun die men geeft door het adviseren en is
belangrijker dan de inhoud van het advies op zich (zo kan emotionele geruststelling hier ook
voor meetellen); (4) Waardering kan uitgedrukt worden door een onvoorwaardelijke kijk naar,
en engagement voor iemand.
Onderzoek toont aan dat externe hulpbronnen, zoals de aanwezigheid van een
ondersteunende persoon/professional, niet altijd een positieve, maar ook mogelijks een
negatieve invloed kan hebben op gezinsleden of -relaties. Zo toonde een langdurige
prospectieve studie bij kinderen met ADHD aan dat de aanwezigheid van een invloedrijke
persoon, zoals een ouder of leerkracht, de meest significante hulpbron was, terwijl de studie
van Rivers en Stoneman (2003) wees op de negatieve invloed ervan op gezinsrelaties. Zo
werd vastgesteld dat de broer-zus relatie in een gezin met een kind met autisme minder
19
goed was wanneer zij professionele ondersteuning zochten, buiten het gezin. De auteurs
wijzen er dan ook op dat door een mogelijke verhoging van de stress binnen het gezin ten
gevolge van de ondersteuning, een negatieve impact op de gezinsrelaties kan ontstaan.
Gezinnen in acute crisis
Studies van gezinnen in crisis - probleemstelling
Studies die uitgaan van het procesmatige karakter van veerkracht en de invloed ervan op het
gezin, zijn nog relatief nieuw en schaars (Jaffee et al., 2007). Voorgaand onderzoek dat
family resilience als proces bevroeg, richtte zich vaak op één bepaalde problematiek van het
gezin, of op een problematiek bij één van de gezinsleden. Bijvoorbeeld gezinnen in armoede
of gezinnen met gescheiden ouders (Shin et al., 2010). Weinig onderzoek werd verricht naar
gezinnen in acute crisis als overkoepelende situatie, ongeacht de problematiek(en) waarmee
zij te verduren krijgen. Verder doen veel van die studies met betrekking tot veerkracht, zich
voor bij die gezinnen waarvan (minstens) één lid een chronische aandoening heeft. Zo zijn er
onder meer studies omtrent de veerkracht binnen gezinnen met een kind met autisme
(Rivers & Stoneman, 2003), bij gezinnen met een depressieve moeder (Dumont & Provost,
1999) of met een gezinslid die kanker heeft (Yeh, Lee, Chen, & Li, 2000).
In plaats van op zoek te gaan naar welke risico’s deze situaties met zich meebrengen, wordt
in onderzoek meer en meer nagegaan hoe gezinsleden precies omgaan met dit soort
crisissituaties (Rutter, 2006, 2007). Veel veerkrachtstudies onderzochten reeds welke
hulpbronnen ervoor zorgen dat bepaalde participanten er beter mee om kunnen, dan andere
participanten. Er werd met andere woorden op zoek gegaan naar welke hulpbronnen van
belang waren in hun veerkrachtproces.
Enkele studies benadrukken bijvoorbeeld het belang van goede onderlinge relaties tussen de
gezinsleden bij een chronische crisissituatie. Zo werd in de studie van Clinton (2008) de
aandacht gevestigd op de intieme band tussen de partners in het gezin. De moeders in de
studie die als kind werden misbruikt, konden beter functioneren als ouder en voelden zich
psychisch gezonder indien zij een goed ondersteunende partner hadden. In hetzelfde
onderzoek werd aangetoond dat onder meer volgende twee zaken kenmerkend zijn voor
veerkrachtige gezinnen: een grote openheid naar elkaar toe, en het samen nadenken over
de aanpak van de crisis (Clinton, 2008). Bij hen zal de stress ten gevolgen van de
chronische crisis, minder impact hebben in vergelijking met niet-veerkrachtige gezinnen.
Verder toonde Patterson (2002) in zijn studie aan dat goede communicatie tussen
gezinsleden die enorme stress ervaren, zou helpen om om te gaan met conflicten en
20
problemen tussen de leden onderling. Gezinnen die hierin moeilijkheden ervaren zouden
eerder vervallen in het beargumenteren van de aanwezige problemen in plaats van zich te
engageren om ze van de baan te ruimen (Patterson, 2002).
Naast de goede relaties die gezinsleden onderling hebben, speelt ook de opvoeding van de
ouders een rol. Onderzoek van Zakeri et al. (2010) bestudeerde welke opvoedingsstijl de
veerkracht van de jongeren op een positieve manier beïnvloedt. Zij concludeerden dat er
enkel bij een ‘aanvaardende-betrokken ouderstijl’ een positieve correlatie is met veerkracht
bij de kinderen. Het kind ondersteunen en centraal zetten in de opvoeding verhoogt met
andere woorden de mogelijkheid van kinderen om stress en crisis te overkomen. Het gaat er
om dat ouders kennis hebben over deze ouderschapsstijl waardoor ze meer begrip en
samenhorigheid gaan vertonen.
Uit voorgaande blijkt dat er verder gezocht moet worden naar hoe een goede relatie en
interactie tussen ouder en kind bekomen en in stand gehouden kan worden. Een antwoord
op de vraag ‘wat maakt dat ouders die reeds enorme tegenslagen meemaakten, nog steeds
capabel zijn om naar behoren te presteren?’ is de literatuur nog altijd schuldig gebleven.
Daarnaast gaat de veerkrachtstudie van McCubbin et al. (1996 geciteerd in Greeff et al.,
2012) bij gezinnen met een persoon met een fysieke beperking, dieper in op het belang van
kennissen en familieleden. Hij vond dat naast de interacties met eigen gezinsleden, ook de
wisselwerking van het gezin met de omgeving van belang is. Helpende mechanismen zijn
onder meer het hebben van routine, samen tijd doorbrengen en ondersteunende sociale
netwerken. Het bieden van ondersteuning zoals het uitdrukken van geloof in het gezin, het
aanmoedigen bij moeilijkheden, het helpen reguleren van emoties… door begeleiders komt
in de literatuur naar voor als bevorderend voor het veerkrachtproces (Benzies & Mychasiuk,
2009; Zimmerman et al., 2013).
Tot op heden is het nog onduidelijk wat ouders nu als helpend ervaren bij hun familieleden
en kennissen, en wat zij als ondersteunend ervaren bij de professionele hulpverlener. Op
basis van voorgaande zou volgend onderzoek specifieker op zoek moeten gaan naar de rol
die familieleden en kennissen kunnen opnemen voor gezinnen in acute crisis, en hoe
gezinsbegeleiders ingezet kunnen worden om die veerkracht te versterken (Luthar et al.,
2006). Zo blijkt uit onderzoek dat het krijgen van een heldere beschrijving van de situatie in
termen van mogelijke veranderingen en het krijgen van een positieve kijk er op, helpt om
beter om te gaan met stress en dus om de crisis door te komen (Greeff et al., 2012; Walsh,
2003). Toch blijft het vaag wie de gezinsleden tot deze inzichten doet komen.
21
Tevens komen in veerkrachtonderzoek bij jongeren vaak andere thema’s dan die van ouders
naar voor. Zo blijkt het hebben van persoonlijke controle over gebeurtenissen en relaties bij
adolescenten van belang (Dumont & Provost, 1999). Uit onderzoek van Bolger en Patterson
(2001) bij mishandelde kinderen bleek dat kinderen met een hoge mate van interne controle
minder internaliserende proberen hadden. In deze studie wordt wel opgemerkt dat het
positief effect van interne controle vermindert naargelang het misbruik vroeger in de
kinderjaren plaatsvond.
Olsson et al. (2003) benadrukt dat jongeren die een hoge mate van stress ervaren eerder
een beroep gaan doen op hun gezin als eerste bron van steun. Ander onderzoek sluit daar
bij aan, maar stelt bovendien vast dat jongeren die te maken krijgen met moeilijkheden in
hun leven waar ze niet mee om kunnen, ook steun gaan zoeken bij zorgende volwassenen
buiten hun gezin (Ungar, 2004; Zimmerman et al., 2013). Zo blijkt uit onderzoek dat het
hebben van een veilige plaats waar men terecht kan of de aanwezigheid van volwassenen
die de jongere lief hebben, in hen geloven en hen blijven emotioneel steunen, cruciale
hulpbronnen zijn die bijdragen tot een hogere veerkracht bij kinderen (Clinton, 2008).
Naast volwassenen spelen uiteraard peers een belangrijke rol in de ontwikkeling van
jongeren (Elkington, Bauermeister, & Zimmerman, 2011). Zo toonde onderzoek bij jongeren
in de geestelijke gezondheid aan dat goede peerrelaties een positieve bijdrage leverden aan
hun veerkracht. Vooral het gevoel aanvaard te worden is helpend voor adolescenten in het
doorkomen van moeilijke situaties (Benzies & Mychasiuk, 2009).
Om duidelijkheid te krijgen over wat jongeren in acute crisis als helpend ervaren is het
belangrijk om in volgend onderzoek ook de jongeren expliciet aan het woord te laten. Door
jongeren als actieve participanten op te nemen in het onderzoek, komen ook hun eigen
gevoelens van welzijn aan bod, naast die van de ouders in kwestie (Luthar et al., 2006;
Smart, 2003).
Bovenstaande studies richtten zich één voor één op veerkracht in chronische situaties,
waardoor onderzoek die zich specifiek focust op veerkracht in gezinnen in acute crisis nog
maar beperkt voor handen is (Greeff et al., 2012). Het schaars onderzoek dat er wel over
gaat, focust zich eerder op de uitkomsten en de determinanten ervan (Van Peer, 2007). Dit
duidt onmiddellijk ook de meerwaarde van huidig onderzoek aan, dat veerkracht als proces
bestudeert. Het is belangrijk dat toekomstig onderzoek zich toespitst op het acute van een
(crisis)situatie, omdat op die momenten heel snel en heel gericht moet kunnen worden
ingespeeld. Voor hulpverleners die omwille van hun mandaat met deze situaties in aanraking
komen, is het interessant te weten hoe ze het best deze gezinnen kunnen helpen. Uit
voorgaande kunnen we concluderen dat kwalitatief onderzoek in crisissituaties, dat de
22
• Eigen capaciteiten• Hulpbronnen• Steunfiguren
• Stressoren• Dagelijkse eisen
Draagkracht Draaglast
CRISIS
helpende mechanismen onderzoekt bij verschillende gezinsleden in acute crisis, dan ook
aan de orde is.
Wanneer spreekt men over een (acute) crisis?
Gezinnen die, al dan niet door een opeenstapeling van problemen, geconfronteerd worden
met één of meerdere moeilijke situaties kunnen te maken krijgen met conflicterende
gevoelens, zoals angst, kwaadheid, schuld, teleurstelling… Hierdoor voelen ze zich vaak
onzeker en incompetent. De voortdurende stress die hierdoor op het gezin geplaatst wordt,
kan op een gegeven moment resulteren in een (te) grote draaglast (Greeff et al., 2012). Zo
kan uit figuur 1 afgeleid worden dat een crisis het resultaat is van een onevenwicht tussen de
draaglast (dagelijkse stressoren en eisen die gesteld worden aan het individu) en de
draagkracht (eigen mogelijkheden, capaciteiten en hulpbronnen waarop het individu een
beroep kan doen), waarbij de balans blijft doorwegen aan eenzelfde kant (Patterson, 2002).
Een protectieve mechanismen, zoals sociale steun en een goede partnerrelatie, kunnen dan
teniet gedaan worden door een te grote draaglast door bijvoorbeeld stress en hoge eisen, als
voorbeelden van risicofactoren, in de omgeving van een persoon (Olsson et al., 2003).
Gezinnen proberen dan door enige afstelling op de situatie (al dan niet met behulp van
interne of externe hulpbronnen) tot verandering te komen, wat leidt tot een nieuw evenwicht.
Figuur 1: Onevenwichtige balans van draaglast en draagkracht
Wanneer gesproken wordt over acute crisis, dan doelt men op situaties die van tijdelijke aard
zijn, maar misschien wel een lange aanloop er naar toe hebben gehad. Het zijn situaties
waarin dringend verandering moet komen, zodanig de veiligheid van de betrokken personen
23
te kunnen blijven garanderen (Crisishulp aan Huis, 2014). De crisis waarvan sprake is bij de
doelgroep in huig onderzoek, is vaak het gevolg van een tekortschietende opvoeding door de
ouders en/of ernstige gedragsproblemen bij kinderen (Damen & Veerman, 2009).
Huidig onderzoek
Maatschappelijke relevantie
Crisissituaties kunnen ruim gedefinieerd worden. Ze bevatten allerhande problematieken
waardoor de resultaten van dit soort onderzoek ruim inzetbaar zijn. Hoe meer mechanismen
in kaart gebracht worden die de praktijkmedewerkers kunnen informeren over wat helpend is
per gezinslid (en voor het gezin als geheel) om een crisis door te komen, hoe meer gerichte
interventies opgesteld kunnen worden voor die risicopopulaties (Luthar et al., 2000).
Hierdoor kan vaak kostbare tijd gewonnen worden. Volgens Luthar en Cicchetti (2000)
zouden risicojongeren bij een afwezige interventie tijdens hun groeiproces, meer kans
hebben tot het ontwikkelen van problemen. Onderzoek wees uit dat het uitbouwen van
goede relaties bij kinderen een zeer belangrijke hulpbron is. Net in acute crisissituaties
komen deze relaties onder druk te staan. In de hulp die aan gezinnen op die momenten
gegeven wordt, moet dan ook extra aandacht geschonken worden aan hoe men die
ondersteunende relaties terug kan versterken, zodat deze stevig verankerd worden in het
leven van de meest kwetsbaren onder hen (Luthar et al., 2006).
Verder benadrukt Walsh (2002) dat het veerkrachtkader ingezet kan worden bij preventie en
interventie bij gezinnen in crisis. Door het versterken van die veerkrachtmechanismen
kunnen gezinsleden krachtiger worden dankzij hun gedeelde inspanningen. De crisis is dan
een moment waarop gezinsleden hun prioriteiten herbeoordelen en opnieuw kunnen
investeren in hun onderlinge relatie.
Onderzoeksvragen en -hypothesen
Het hoofddoel van dit onderzoek is op zoek gaan naar processen van veerkracht die
aanwezig zijn bij gezinnen in acute crisis. Hierdoor onderscheidt het zich expliciet van
voorgaande studies, die vooral focusten op chronische situaties. Een andere belangrijke
toevoeging is om ook de kinderen/adolescenten de kans te geven hun stem te uiten m.b.t.
mogelijke hulpbronnen in het gezin. Deze algemene onderzoeksvraag zal concreter worden
gemaakt door ze op te splitsen in kleinere deelvragen.
24
Bovenstaande in rekening houdend, werd één algemene onderzoeksvraag bekomen, met
daar aan gekoppelde deelvragen:
Hoe doorkomen gezinsleden een acute crisissituatie?
1) Wat ervaren jongeren, vanaf dertien jaar, als helpend tijdens een crisis?
Een mogelijke hypothese is dat positieve peerrelaties een positieve bijdrage
leveren aan veerkracht (Davis, Martin, Kosky, & O'Hanlon, 2000; Fergusson &
Lynskey, 1996). Verder blijkt het gevoel van aanvaarding door peers ook
belangrijk bij jongeren (Benzies & Mychasiuk, 2009).
- Wat ervaren jongeren die respectievelijk een lage, gemiddelde of
hoge veerkrachtscore rapporteerden?
Een hypothese hierbij is dat de aanwezigheid van een veilige haven een
cruciale hulpbron is bij veerkrachtige kinderen. Zo hadden de kinderen in het
onderzoek van Clinton (2008) één of meerdere volwassen personen die hen
lief hadden, in hen geloofden en hen bleven emotionele steun bieden.
- Hoe verhouden zich de interne (binnen het gezin) hulpbronnen ten
opzichte van de externe (buiten het gezin)?
2) Wat ervaren ouders of ouderfiguren als helpend tijdens een crisis?
- Wat ervaren ouders die respectievelijk een lage, gemiddelde of
hoge veerkrachtscore rapporteerden?
Een mogelijke hypothese is dat het hebben van een positieve perceptie op de
situatie en een sterk gevoel van controle erover, personen zou beschermen
tegen stressvolle situaties. De persoon krijgt hierdoor de indruk dat hij over de
capaciteiten beschikt om om te gaan met deze moeilijke situatie (Dumont &
Provost, 1999; Greeff et al., 2012). Een andere hypothese is dat het gevoel
van controle en emotionele regulatie helpende mechanismen zijn, naast
intieme partnerrelaties en sociale ondersteuning (o.m. emotionele steun,
informatie, waarneembare hulp…) van begeleiders (Benzies & Mychasiuk,
2009).
- Hoe verhouden zich de interne (binnen het gezin) hulpbronnen ten
opzichte van de externe (buiten het gezin)?
25
Zoals hierboven vermeld werd nog geen consensus bereikt over de vraag of
het beroep doen op externe hulpbronnen (d.w.z. hulpbronnen buiten het gezin)
een positieve bijdrage levert aan de uitkomst van het veerkrachtproces. Yeh et
al. (2000) besloten uit hun studie dat het zoeken van (externe) hulp een
positieve bijdrage leverde aan het overkomen van een specifieke familiecrisis,
meer bepaald bij mensen met kanker, terwijl Shin et al. (2010) deze positieve
correlatie niet vond bij gezinnen met gescheiden ouders. Een mogelijke
hypothese is dat gezinsleden eerder een beroep gaan doen op mensen met
wie ze een warme, affectieve band hebben, namelijk hun partner of leden van
het gezin (Vandenbroeck, 2013; Zolkoski & Bullock, 2012).
3) Wat is in die mate helpend voor gezinsleden, dat het zorgt voor een andere
positieve wending van hun levensloop (cf. turning point)?
26
27
Deel II - Methodologie
Steekproef
Setting van het onderzoek: CaH
In dit onderzoek ligt de focus vooral op één periode in het leven van een gezin, namelijk
wanneer het gezin zich in een acute crisis bevindt. Het betreft vaak een situatie met een
onevenwichtige balans van draaglast-draagkracht waarin dringend hulp vereist is zodanig de
veiligheid van de gezinsleden te garanderen. Zo kan het bijvoorbeeld gaan om een moeder
met een verleden van middelenmisbruik die door een recente herval de veiligheid van haar
pasgeboren baby in gevaar brengt, waarbij de vader de zorg niet wil en/of kan opnemen
wegens vaak in het buitenland. De hoofdproblematiek kan ook bij de minderjarige zelf liggen:
zo kunnen de ouders geen raad meer weten met hun dochter met ADHD, die weg wil van
huis omdat ze zich er niet meer goed voelt.
Het huidig onderzoek ging door in samenwerking met Crisishulp Aan Huis (CaH). Alle
participanten werden van daaruit gerekruteerd. De voornaamste doelstelling van CaH is,
tijdens een periode van crisis, de uithuisplaatsing van één of meerdere (minderjarige)
kinderen te vermijden en het gezin opnieuw perspectief te bieden. Binnen hun visie stellen zij
dan ook drie zaken voorop. Ten eerste benadrukken zij dat het gezin in staat is zelf
problemen op te lossen vanuit de filosofie van “Families First”. Ten tweede proberen zij voor
alle gezinsleden de veiligheid te garanderen tijdens de begeleiding. Ten slotte wordt
gestreefd naar het verbeteren van de onderlinge relaties tussen de gezinsleden, en tussen
het gezin en zijn ruimer sociaal netwerk. Deze visie past perfect binnen de thema’s die dit
onderzoek wil gaan uitdiepen.
Alvorens een begeleiding kan plaatsvinden dreigt er een breuk te zijn met de minderjarige uit
het gezin en bevinden zij zich in een situatie waarbij de draaglast veel groter is dan de
draagkracht. De drie mogelijke doorverwijzers zijn (a) de jeugdrechter, (b) de consulenten
van de jeugdrechtbank en het Comité Bijzondere Jeugdzorg (CBJ) en (c) een crisismeldpunt
(bv. school, huisdokter…). Kenmerkend voor deze laatste verwijzer is dat deze vaak
gezinnen aanmelden die nog nooit eerder in contact zijn gekomen met de hulpverlening.
Doelgroep - criteria
We spreken in termen van een gezin waarin twee of meerdere individuen, met een
generatieverschil, aanwezig zijn. Dit kan gaan om twee ouders (ongeacht het geslacht),
28
maar ook om alleenstaande ouders met één of meerdere kinderen. De gezinnen die met
CaH in aanraking komen, voldoen aan volgende drie kenmerken: (1) er is een doorverwijzing
nodig gezien het is niet mogelijk om rechtstreeks contact op te nemen, (2) er moet sprake
zijn van een crisissituatie: een moment waarop het (veilig) samenleven met elkaar niet meer
mogelijk is, en (3) het betreft altijd een gezin waarbij kinderen aanwezig zijn tussen de nul en
de 18 jaar. De doelgroep die in deze studie bevraagd wordt, betreft Nederlandstalige
gezinnen met Belgische nationaliteit. Het taalcriterium werd zodanig gekozen dat het
onderzoek kon doorgaan zonder de aanwezigheid van een tolk.
De regio’s van waaruit gezinnen konden afkomstig zijn, werden beperkt tot een selectere
groep dan de volledige populatie in West-Vlaanderen, omwille van praktische redenen. Toch
werd het niet beperkt tot één antenne van CaH, om toch voldoende participanten te
verkrijgen. Er werd gekozen om aangemelde cliënten van zowel CaH Kortrijk als deels CaH
West-Vleteren te rekruteren. Op die manier werd gekomen tot het bevragen van gezinnen uit
de regio’s in Zuid-Westvlaanderen3, die aangemeld werden bij Crisishulp aan Huis door één
van de drie verwijzers. De twee antennes die meewerkten aan het onderzoek, hebben een
zeer gelijkaardige werking, waardoor verondersteld kan worden dat eventuele verschillen
tussen de antennes de resultaten van d it onderzoek minimaal zullen beïnvloeden.
De vragenlijst gebruikt in huidig onderzoek, namelijk de VK+ [zie paragraaf ‘materiaal’], geeft
oorspronkelijk een leeftijdsgrens aan van 16 jaar voor participanten. In overleg met de setting
waar het onderzoek plaatsvond, werd deze gewijzigd naar 14 jaar 4 gezien het aantal
aangemelde jongeren tussen de 16 en 18 heel beperkt is. Het rekruteren van participanten
was met andere woorden erg afhankelijk van de aanmeldingen die gedaan werden tussen
september 2013 en februari 2014. Er werd mede daardoor geen rekening meer gehouden
met de officiële leeftijdsgrens van het gehanteerde testinstrument. Alle nieuw aangemelde
(Nederlandstalige) ouders konden deelnemen aan het onderzoek, alsook alle jongeren vanaf
14 jaar. De gegevens van deze gezinnen werden bekomen door de coördinator van CaH.
Gezinnen met gezinsleden jonger dan 14 (én niet bekwaam geacht), konden niet deelnemen
gezien de te abstracte begrippen in het testinstrument.
Procedure
Gedurende de periode van september 2013 tot en met januari 2014 werden gezinnen die
aangemeld werden bij CaH en die voldeden aan de vooropgestelde criteria, gemobiliseerd
door de gezinsbegeleiders van CaH. Vier gezinsbegeleiders, waaronder ikzelf als stagiaire,
van CaH Kortrijk en twee gezinsbegeleiders van antenne West-Vleteren vroegen aan de
3 Onder de noemer ‘Zuid-Westvlaanderen’ vallen de regio’s in en rond Kortrijk, Roeselare en Ieper.
4 Participanten jonger dan 14 jaar, en bekwaam geacht door de onderzoeker, konden ook deelnemen.
29
gezinnen waarin geïntervenieerd werd of zij bereid waren deel te nemen aan het onderzoek.
Deze vraag werd telkens persoonlijk gesteld tijdens het eerste of tweede contact met het
gezin en tegelijk werd ook een brief afgegeven waar concreet beschreven stond wat het
onderzoek inhield [zie bijlage 1 ‘Brief gericht aan de jongere’ & bijlage 2 ‘Brief gericht aan de
ouder’]. Hierbij werd voldoende benadrukt dat het onderzoek onafhankelijk gebeurt van de
begeleiding van CaH en dat het weigeren van deelname aan het onderzoek geen invloed
had op de verdere begeleiding. Verder werd ook de anonimiteit van de participanten
herhaaldelijk benoemd. Er werd bewust gekozen om respondenten op deze manier te
rekruteren, gezien gezinnen hoogstwaarschijnlijk eerder bereid zouden zijn deel te nemen
wanneer zij deze vraag krijgen van hun (persoonlijke) gezinsbegeleider, dan wanneer een
onbekend persoon hen hiervoor (telefonisch) zou uitnodigen. Gezinsbegeleiders deden dus
voor dit onderzoek een beroep op de bereidwilligheid van gezinnen om de hulpverlening mee
te helpen optimaliseren. Het uitgangspunt dat werd aangehaald was ‘meer aansluiting vinden
bij de noden, wensen en behoeftes van de gezinnen’.
Een eerste idee was om de voorwaarde te stellen dat alle gezinsleden, die in aanmerking
kwamen voor het onderzoek, bereid waren deel te nemen. De bedoeling was om het gezin
als geheel te bevragen en onderling te vergelijken tussen de gezinsleden. Hiervan werd, bij
het begin van de effectieve uitvoering van het onderzoek, afgestapt gezien vaak niet alle
gezinsleden voldeden aan de vooropgestelde criteria en niet alle leden wilden deelnemen.
Op die manier kon toch het maximaal aantal mogelijk participanten in die korte periode
bereikt worden.
Alle participanten die wilden deelnemen aan het onderzoek ondertekenden eerst een
informed consent [zie bijlage 3 ‘Informed consent’]. Daarna werden zij gevraagd een
vragenlijst in te vullen en uitgenodigd voor een interview. Er werd geopteerd om de afname
van de vragenlijst te bewerkstelligen tijdens de eerste contacten met het gezin, dus bij de
start van de begeleiding van CaH. Concreet werd tijdens de eerste week van de begeleiding
de vragenlijst ingevuld. Het interview werd afgenomen op het moment van de follow-up door
de gezinsmedewerker, namelijk acht tot tien weken na de afname van de vragenlijst. De
afname van zowel de vragenlijst als het interview gebeurde in een aparte ruimte in de
thuisomgeving van de participanten (bijvoorbeeld in de keuken, op slaapkamer, in de
living…).
Uniek in dit onderzoek is de focus op veerkracht als proces. Specifiek inzicht in die situaties
is bijgevolg gewenst waarbij in kaart gebracht wordt hoe gezinnen in acute crisis omgaan
met die situatie. Het wordt net daarom belangrijk geacht om de specifieke verhalen van die
30
gezinnen te beluisteren met behulp van kwalitatief onderzoek en niet zomaar, zonder meer,
gezinnen gaan classificeren aan de hand van een veerkrachtscore.
Uiteindelijke onderzoeksgroep
De bekomen steekproef bestonden uit 4 jongeren5 (waarvan allemaal meisjes), 6 moeders
en 5 vaders, waarvan één broer van de aangemelde jongere die fungeerde als vaderfiguur6
in de begeleiding (n=15). De jongeren hun leeftijd schommelde tussen de 13 en de 16 jaar.
Eén jongere verbleef gedurende de crisissituatie bij haar grootouders en één jongere bij haar
broer. Alle jongeren hadden ook één of meerdere broers of zussen. De oudergroep bestond
uit 11 participanten waarvan de leeftijd schommelt tussen 22 en 50 jaar. Tabel 1 en 2 geven
enkele descriptieve variabelen van de steekproef weer7.
Tabel 1: Gegevens jongeren
Naam Jongere
Leeftijd
Verblijf thuis
tijdens crisis
Broers of
zussen
Carla 13 Ja Ja
Stefanie 15 Neen Ja
Noah 16 Ja Ja
Charlotte 15 Ja Ja
5 De jongeren werden in aparte tabellen vernoemd, onafhankelijk van de ouders om identificatie te
vermijden. 6 Deze participant was de broer van de aangemelde jongere en nam zijn zus onder zijn hoede tijdens
de begeleiding mede door de afwezigheid van hun vader. Hierdoor maakte hij voor dit onderzoek deel uit van de oudergroep. 7 Aan alle jongeren en ouders werden fictieve namen toegekend.
31
Tabel 2: Gegevens ouders
Naam ouderfiguur
Leeftijd
Rol
Nathalie 42 Moeder
Silvie 36 Moeder
Vanessa 41 Moeder
Sonja 38 Moeder
Eva 43 Moeder
Susan 23 Moeder
Ward 30 Vader
Tom 22 Vaderfiguur
Dirk 50 Vader
Bernard 41 Vader
Kurt 37 Stiefvader
Materiaal
Om de veerkracht van de individuele gezinsleden in kaart te brengen, werd gebruik gemaakt
van een kwantitatieve vragenlijst, namelijk de Veerkrachtschaal Plus (VK+) (Portzky, 2014).
Op basis van dit instrument werd iedere participant een score toegekend van veerkracht
tijdens de crisis [zie paragraaf ‘Veerkrachtschaal Plus’ (VK+)]. Elke participant die tijdens één
van de eerste contacten de vragenlijst had ingevuld, werd ook gevraagd deel te nemen aan
het interview op een later tijdstip. Voor dit kwalitatieve deel werd een semigestructureerd
interviewschema opgesteld [zie paragraaf ‘Semigestructureerd retrospectief diepte-
interview’].
Veerkrachtschaal Plus (VK + )
De VK+ [zie bijlage 4 ‘VK+’] is een zeer recente schaal, ontwikkeld door Portzky, als
opvolger van de Resilience Scale (RS-nl). Portzky vertaalde de 25-item RS, ontwikkeld door
Dr. Wagnild naar het Nederlands, en ontwierp de VK+ als een nieuwe schaal. De reden
hiervoor is wanneer hij over de auteursrechten beschikte van een nieuwe veerkrachtschaal,
er ook vertalingen kunnen gedaan worden naar onder meer het Frans. Op die manier kan
een grotere populatie bevraagd worden omtrent veerkracht (Portzky, persoonlijke
communicatie, 9 augustus, 2013). De keuze voor het gebruik van de VK+ was een logisch
gevolg van het feit dat er slechts twee Nederlandstalige instrumenten voor handen zijn die
32
veerkracht meten, namelijk de RS-nl en binnenkort de VK+. Gezien de VK+ beter aansluit
dan de RS-nl bij wat de oorspronkelijke Resilience Scale tracht te meten, werd in huidig
onderzoek gebruik gemaakt van de VK+.
De visie van de VK+ over veerkracht bewandelt een soort van middenweg tussen veerkracht
als karaktertrek en veerkracht als dynamisch proces. Op basis van recente bevindingen
wordt sinds kort een groter gewicht toegekend aan de genetische invloed (Portzky, 2013).
Veerkracht kan dus beschreven worden als ‘een beperkt kneedbare aangeboren
karaktertrek’, waar op therapie een beperkte invloed kan op uitoefenen. De VK+ is nog niet
voor handen op grote schaal, maar werd wel al beschikbaar gesteld voor enkele
onderzoeken. Bovendien zal de VK+ vanaf 2015 het speerpunt zijn van de ‘fit in je hoofd’
website en campagne van de Federale Overheid.
Bij de VK+ wordt de veerkracht van de deelnemende jongeren en ouders bevraagd aan de
hand van 25 items, waardoor het ruime veld van veerkracht grotendeels gevat wordt. Elk
item wordt gemeten op een vier punt Likert schaal met één ‘helemaal oneens’ en vier
‘helemaal eens’. In de vragenlijst worden geen subschalen gemeten, er wordt enkel gebruik
gemaakt van de totaalscore op basis van alle 25 items, waarbij er een minimumscore is van
25 en een maximumscore van 100. De betekenis van de score is ‘hoe hoger de score op de
VK+, hoe hoger de veerkracht van de participant’. Om tegemoet te komen aan het feit dat
geen rekening gehouden werd met de leeftijdsgrens van 16 jaar, werden de jongeren
meermaals gevraagd of zij de vragen voldoende begrepen. Ook ouders werd de gelegenheid
geboden om vragen te stellen bij abstractere items. Uiteindelijk vulden alle jongeren en
ouders de vragenlijst in zonder gemelde problemen.
Het uiteindelijke doel van het gebruik van de VK+, was om de onderzoeksgroep te kunnen
indelen naargelang hun scores op de VK+. Deze indeling in drie groepen werd in zekere zin
arbitrair gedaan door de auteur van de vragenlijst zelf, namelijk M. Portzky. Dit wordt in tabel
3 weergegeven.
33
Tabel 3: indeling van groepen op basis van veerkrachtscore
Deciel Score op de VK+
Zwakke tot matige
veerkrachtscore
1 - 3
25 - 69
Rand aanvaardbare tot
gemiddelde veerkrachtscore
4 - 6
69 - 79
Bovengemiddelde tot
(zeer) hoge veerkrachtscore
7 - 10
80 - 100
Semigestructureerd retrospectief diepte-interview
De grootste focus binnen dit onderzoek werd gelegd op het kwalitatieve luik. Aan de hand
van een semigestructureerd interview werd bij elke participant retrospectief vragen gesteld
rond verschillende domeinen van veerkracht. Zo werd bij ieder gezinslid nagegaan welke
hulpbronnen hij zelf hanteerde op verschillende momenten en wie of wat hem op een
gegeven moment het meest steun bood. Hierbij werd onder andere gepolst naar het
subjectieve gevoel al dan niet controle te hebben over de crisissituatie. Zo konden enkele
‘turningpoints’ in kaart worden gebracht.
De keuze voor een diepte-interview werd gemaakt aan de hand van volgende voordelen: (1)
dit soort interview biedt de mogelijkheid om door te vragen naar achterliggende ideeën,
gedachten en motivatie, waardoor gedetailleerde informatie verkregen kan worden; (2) er
kan dieper worden ingegaan op bepaalde relevante aspecten voor het onderzoek, waardoor
bepaalde items niet enkel oppervlakkig besproken worden; (3) er is meer spontaniteit door
de interviewer; (4) er kan meer aandacht geschonken worden aan het verhaal van het
individu zelf, in tegenstelling tot wanneer er sprake is van een groepsgesprek; (5) er kan op
een exploratieve manier gezocht worden naar de mechanismen die een invloed hebben op
de family resilience, zonder uit te gaan van een vast aantal mechanismen die de veerkracht
zou weerspiegelen. Deze genoemde voordelen wogen op tegen enkele nadelen: (1) er
konden geen algemene conclusies getrokken worden die geldend zijn voor alle gezinnen in
crisissituatie; (2) er is altijd een risico op onbewuste beïnvloeding door de interviewer gezien
deze altijd een bepaald waardenkader met zich meedraagt (Van Hove & Claes, 2011).
34
Analyse
Kwantitatieve analyse
De scores van de verschillende items van de VK+ kunnen handmatig worden opgeteld. De
somscore van alle 25 itemscores levert de uiteindelijke totaalscore van de VK+ op. De
individuele score per gezinslid is nuttig om, op basis van de totaalscore, groepen te maken
(Portzky, persoonlijke communicatie, 9 augustus, 2013). Zo werden ouders, afhankelijk van
hun gerapporteerde score op de vragenlijst, toegewezen aan de groep ’lage’, ‘gemiddelde’,
of ‘hoge’ veerkracht.
Thematische analyse
De interviews werden geanalyseerd aan de hand van thematische analyse, met behulp van
het software programma ‘NVivo 10’ (Van Hove & Claes, 2011). Dit is een mogelijke manier
om data te identificeren en analyseren en patronen (thema’s) te rapporteren. Zo werd een
eerste organisatie in en gedetailleerde beschrijving van de data bekomen (Braun & Clarke,
2006). In de literatuur wordt een zekere flexibiliteit aan de onderzoeker toegekend gezien er
geen specifieke omschrijving te vinden is over wat een thema moet zijn of welke omvang het
moet hebben. Een thema moet volgens Braun en Clarke (2006) op zijn minst wel iets van de
data vatten die in relatie staat met de onderzoeksvraag. In volgend onderzoek werd
specifieker gebruik gemaakt van een inductieve thematische analyse waarbij, in tegenstelling
tot de theoretische versie ervan, uitgegaan werd van de data zelf. In de literatuur wordt dit
aangegeven als onderzoek dat ‘bottom-up’ uitgevoerd wordt en dus niet geleid door een
theorie die de onderzoeker zelf vooropstelt (Braun & Clarke, 2006). Het onderzoek wou op
zoek gaan naar de hulpbronnen van gezinnen in crisis en hiervoor zo dicht mogelijk
aansluiten bij data zelf. Hierbij werd thematische analyse als geschikte methode
vooropgesteld. Er is immers nog maar heel weinig literatuur voor handen die zich focust op
gezinnen in acute crisis, waardoor op een exploratieve manier werd te werk gegaan.
De thematische analyse werd uitgevoerd, zoals Braun en Clarke (2006) het in hun studie
beschreven. Zij onderscheiden 6 stappen in het uitvoeren van een thematische analyse,
namelijk: (1) het zich eigen maken van de data door te transcriberen, lezen en herlezen; (2)
een eerste algemene codering opstellen door te zoeken naar interessante bevindingen; (3)
zoeken naar potentiële thema’s op basis van de verschillende codes; (4) nagaan of de
thema’s passen bij de volledige dataset; (5) verfijnen en definiëren van de uiteindelijke
thema’s; (6) maken van het verslag met bijhorende illustrerende citaten uit de data. Deze
35
stappen werden uitgevoerd aan de hand van Nvivo10: een computerprogramma, geschikt
voor kwalitatieve en ‘mixed method studies’, waarin men verschillende thema’s kan ordenen.
Elk thema kreeg via dit systeem een unieke code (cf: ‘node’) waardoor een eerste
overzichtelijke structuur bekomen werd van alle thema’s en betekeniseenheden die aan deze
thema’s toegewezen werden [zie bijlage 5 ‘Nvivo boomstructuur’] (Van Hove & Claes, 2011).
Om de uiteindelijke hoofd- en subthema’s te bekomen werd, op basis van de boomstructuur
in Nvivo, een nieuwe boomstructuur opgemaakt aan de hand van post-its. Op die manier
werd, na enige herstructurering, een allesomvattende organisatie van de data bekomen.
Criteria voor kwaliteit van het onderzoek
Betrouwbaarheid
De interne consistentie van de VK+ kan als uitstekend beschouwd worden, met Cronbachs
α= .91. Daarnaast is de test-hertest-correlatie .905 (Portzky, persoonlijke communicatie, 9
augustus, 2013). De VK+ werd reeds gebruikt in enkele onderzoeken, waardoor de schaal
wel met enige betrouwbaarheid gebruikt kan worden in huidig onderzoek (Portzky,
persoonlijke communicatie, 9 augustus, 2013). Zo kunnen publicaties onder meer
teruggevonden worden in het tijdschrift Psyche (‘Hoe ziek is onze gezondheidszorg? En zijn
veerkrachtvragenlijsten een meerwaarde binnen deze ‘zorgvraag’? & ‘Veerkracht in
Vlaanderen: een update’ (Portzky, 2013)) en er werd reeds een paper geschreven over
resilience in functie van het ‘second world congres resilience’. Er zijn Vlaamse
normgegevens beschikbaar voor zowel een klinische (residentieel psychiatrische patiënten)
als niet-klinische normgroep (Portzky, persoonlijke communicatie, 9 augustus, 2013).
De interne betrouwbaarheid betreft bij kwalitatief onderzoek het beperken van mogelijke
vertekeningen van de resultaten door de invloed van de onderzoeker. Om hieraan tegemoet
te komen dient de controleerbaarheid, van verschillende onderzoekers binnen hetzelfde
onderzoeksdomein van het onderzoek zo hoog mogelijk te liggen (van Zwieten & Willems,
2004). Hiervoor was het eerst en vooral belangrijk om als onderzoeker bewust te zijn van het
eigen denkkader en verwachtingen waarmee men het onderzoek startte. Op die manier werd
het interview minder beïnvloed door de waarden en normen van de interviewer. Daarnaast
werden alle interviews opgenomen met audio apparatuur en de gegevens verwerkt met
behulp van een software programma. Het automatiseren van deze gegevens draagt bij tot
het verhogen van de interne betrouwbaarheid (van Zwieten & Willems, 2004). De verwerkte
resultaten werden gerapporteerd aan de hand van citaten van participanten om de
onderzoeksbevindingen te staven (Maso & Smaling, 1998).
36
De externe betrouwbaarheid bij het kwalitatief onderzoek doelt op de repliceerbaarheid ervan.
Hiervoor werden alvast alle gegevens, bekomen vanuit zowel de vragenlijst als vanuit het
interview, bewaard (Van Hove & Claes, 2011). Dit zorgt voor inzichtelijkheid voor derden op
welke manier de onderzoeksgegevens verkregen zijn. Verder werden de geautomatiseerde
gegevens zo nauwkeurig mogelijk beschreven onder paragraaf ’10. Analyse’ bij thematische
analyse, net zoals de positie van de onderzoeker beschreven wordt bij ‘ethische
overwegingen’. De context waarin het onderzoek plaatsvond, werd reeds hierboven
geschetst bij ‘setting van het onderzoek’ (van Zwieten & Willems, 2004).
Validiteit
Dit onderzoek paste het principe van triangulatie toe: er werd gebruik gemaakt van zowel
kwantitatieve als van kwalitatieve dataverzameling in één onderzoeksopzet. Dit gegeven
verhoogt de geldigheid van het onderzoeksresultaten, meer bepaald de interne validiteit
ervan (Van Hove & Claes, 2011). Voor de VK+ werd, ondanks het gebrek aan andere
resilience maten waarmee de validiteit mee afgetoetst kan worden, een significante correlatie
gevonden met de vorige Resilience Scale (Rs-nl), namelijk .85 (Portzky, persoonlijke
communicatie, 9 augustus, 2013). Normeringsgegevens zijn beschikbaar op basis van een
klinische groep (meer bepaald residentieel psychiatrische patiënten).
De interne validiteit bij het kwalitatieve deel betreft de mate waarin gehanteerde methoden
ervoor zorgen dat gemeten wordt wat voorop gesteld werd. Hiervoor werden de interviews
allemaal afgenomen door dezelfde onderzoeker, aan de hand een interviewleidraad [zie
bijlage 6 ‘Interviewleidraad’]. Alle interviews werden in aparte ruimtes afgenomen, zodat
leden uit eenzelfde gezin elkaars antwoorden niet zouden kunnen beïnvloeden. Vooraf werd
duidelijk gesteld dat het interview maximum een half uur zou duren, zodanig de concentratie
te kunnen behouden. Er werd verder de nodige ruimte gelaten voor de participanten om naar
wens hun gevoelens en ervaringen te vertellen. Tijdens het interview werd gepoogd
potentiële vertekeningen te voorkomen door op de gegeven antwoorden voortdurend te
parafraseren. De interviews werden allen opgenomen, en de vragen en antwoorden werden
letterlijk uitgetypt.
De externe validiteit van het onderzoek, namelijk het kunnen generaliseren van de
onderzoeksresultaten naar andere populaties, situaties en tijdstippen, is eerder klein. De
resultaten zijn moeilijk te veralgemenen naar andere testgroepen, dit omwille van de
beperkte representativiteit van de doelgroep (Van Hove & Claes, 2011). Het opzet van dit
onderzoek was dan ook niet het nastreven van kennis die kon gegeneraliseerd worden, maar
wel om de werkelijke beleving van de participanten zo goed mogelijk weer te geven. Wegens
37
deze reden werd dan ook doelgericht (cf. ‘purposive sampling’) bepaald aan welke
voorwaarden de onderzoeksgroep moest voldoen (van Zwieten & Willems, 2004).
Ethische overwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek werden enkele fundamentele beslissingen gemaakt om
ethisch correct te handelen. Vooreerst werd elke participant een informed consent
voorgelegd. Deze werden pas ondertekend wanneer het gezinslid volledig vrijwillig
participeerde. Er werd verzekerd dat de gerapporteerde gegevens in geen geval de originele
namen van de participanten zou bevatten en dat de participant op elk moment tijdens het
onderzoek kon stoppen. Er werd daarnaast respect opgebracht voor gezinsleden die niet
wilden deelnemen.
Voor het interview-gedeelte werd herhaaldelijk vermeld dat het onderzoek onafhankelijk van
Crisishulp aan Huis wordt gevoerd. De positie van mezelf als onderzoeker en als stagiaire-
gezinsbegeleidster, bij een en hetzelfde gezinslid, werd hierbij klaar en duidelijk
onderscheiden van elkaar. Bij geen enkele afname was de gezinsbegeleider van CaH
aanwezig, zo kon elk gezinslid vrijuit praten over wat hij al dan niet helpend vond. Er werd
verder ook steeds gevraagd of het interview opgenomen mocht worden, en er werd
verzekerd dat de opnames achteraf verwijderd zouden worden.
38
39
Deel III – Onderzoeksbevindingen
Veerkrachtscores van participanten
In deze paragraaf worden de veerkrachtscores van de verschillende participanten
voorgesteld. Zowel jongeren als ouders werden ingedeeld in groepen naargelang hun score
op de VK+ gaande van lage, gemiddelde of hoge veerkracht.
Alle deelnemende jongeren rapporteerden een lage veerkrachtscore (zie tabel 4). In de
oudergroep rapporteerden vijf ouders een lage veerkrachtscore, één ouder een gemiddelde
score en nog vijf ouders een hoge score (zie tabel 5).
Tabel 4: Score VK+ tijdens de crisis - jongeren
Naam Jongere
Score VK+
Veerkracht
Carla 61 Laag
Stefanie 67 Laag
Noah 44 Laag
Charlotte 43 Laag
Tabel 5: Scores VK+ tijdens de crisis - ouders
Naam ouder
Score VK+
Veerkracht
Nathalie 62 Laag
Eva 63 Laag
Susan 44 Laag
Ward 65 Laag
Bernard 64 Laag
Vanessa 75 Gemiddeld
Sonja 82 Hoog
Silvie 91 Hoog
Tom 94 Hoog
Kurt 83 Hoog
Dirk 89 Hoog
40
Hulpbronnen van jongeren en ouders
Uit de verschillende interviews van de deelnemende jongeren en ouders werden aan de
hand van thematische analyse vier gemeenschappelijke thema’s teruggevonden, telkens
onderverdeeld in een aantal subthema’s. De thema’s geven weer wat jongeren en ouders als
helpend ervaren op het ogenblik van de crisis waarin ze zich bevinden. Binnen elk subthema
wordt de verhouding tussen de verschillende groepen, respectievelijk lage, gemiddeld of
hoge veerkracht, in acht genomen. De onderzoekbevindingen worden telkens gestaafd door
citaten van de participanten zelf.
De aanwezigheid van functionele partners om de acute crisis te begrijpen en te helpen
beheersen
De hulpverlener als een toezichter die ingrijpt waar nodig
Vier ouders gaven aan dat door de aanwezigheid van de hulpverlener er (tijdelijk)
verandering in de situatie tot stand kwam. Dit gebeurde vanuit het besef dat indien de
situatie geen andere wending nam, er mogelijks een uithuisplaatsing van de minderjarige
ging plaats vinden. Deze rol van de hulpverlener kwam zowel voor bij ouders in de groep met
lage, alsook bij de groep van ouders met hoge veerkracht.
Drie van de vier ouders wezen er op dat de hulpverlener als het ware angst inboezemde bij
de jongere in hun gezin. Nathalie beschreef dat door die angst, ze het gevoel had dat haar
dochter meer luisterde naar haar.
“Ik had de situatie plots meer onder controle. Mijn dochter was enorm veel veranderd
van karakter. Zij maakte bijvoorbeeld vroeger haar boekentas niet. Het was daar altijd
ambras rond. Toen ineens deed ze dat wel, alles werd leefbaarder. Ze was gewoon
bang dat ik alles aan onze gezinsbegeleider ging vertellen wat ze niet deed.”
(Nathalie)
Een belangrijk element bij dit thema was het tijdelijke aspect van die angst. De hulpverlener
in het gezin van Eva was slechts voor een korte periode aanwezig, namelijk tot de
crisissituatie iets meer gestabiliseerd was. Zo geeft Eva in het volgende citaat aan dat de
aanwezigheid van de hulpverlener in kwestie dan ook slechts een tijdelijke verandering
teweeg bracht, maar wel helpend was om de acute crisis te doorkomen.
“Tijdens de gezinsbegeleiding had ik een beter gevoel. We kregen zo’n ‘straffen en
belonen schema’ en de gasten volgden dat, maar wanneer ze wisten dat onze
gezinsbegeleider niet meer kwam, was het met het schema ook gedaan.” (Eva)
41
Ward, één van de vier ouders, erkende de nood aan controle van de hulpverlener, maar dan
vooral voor zichzelf. Volgend fragment illustreert dat het toezicht van de hulpverlener ervoor
zorgde dat hijzelf stappen ondernam voor gepaste hulp voor zijn probleem, om zo de situatie
te doen keren.
“Er was naast professionele hulpverlening, niemand die echt een rem zette op mijn
gebruik. Ook mijn ex niet. Mijn familie zei wel dat ik moest minderen, maar pff…
Moest er geen begeleiding gekomen zijn, ging het waarschijnlijk geëscaleerd zijn. Net
omdat er iemand was die de situatie opvolgde, lette ik er ook meer op.” (Ward)
Deze rol van de hulpverlener als toezichter op het naleven van afspraken kwam bij de
oudergroep dus heel duidelijk als helpend naar voor, terwijl dit thema bij de deelnemende
jongere in geen enkel interview ter sprake kwam als hulpbron.
De hulpverlener als een actieve, doelmatige partner in het zoeken naar concrete
en prompte oplossingen
Het merendeel van de ouders (n= 7) gaven aan dat het zeer helpend was wanneer de
hulpverlener hielp bij bepaalde functionele, instrumentele taken. Zo vormden de ouders en
de hulpverlener als het ware een team dat samen de situatie trachtte aan te pakken. Vijf
ouders, vanuit alle drie de groepen, vonden het goed dat de hulpverlener die hen op het
ogenblik van de crisis begeleidde en hen de weg wees naar de meest passende hulp. Hierbij
ging het over het gidsen naar de gepaste hulp voor of tijdens de crisis en/of het bieden van
adequate hulp om in de toekomst verder te kunnen. In de interviews gaven ouders aan dat
ze vaak niet op de hoogte zijn van het aanbod en dat ze niet weten hoe ze hun zoektocht
moeten starten waardoor alle hulp van buitenaf welkom was. Vanessa illustreert in
onderstaand voorbeeld dat zij de sturing en doorverwijzing van haar gezinsbegeleidster als
zeer ondersteunend ervaarde.
“Wel, het is onze begeleidster van het CGG die mij eigenlijk geleid heeft naar CaH. Ik
heb dan ook uitgelegd hoe de situatie in elkaar zat en zij zei dan ook dat het geen nut
had dat mijn dochter nog bij haar gaat op dat ogenblik. Ze zei dat we een stap verder
moesten gaan. Ze heeft mij dan opgebeld en begeleid naar CaH.” (Vanessa)
Uit deze quote blijkt dat ook de eerlijkheid van de hulpverlener bij het zoeken naar gepaste
hulp geapprecieerd wordt.
Twee ouders, met lage veerkrachtscore, vonden het goed dat de hulpverlener in hun gezin
wat orde aanbracht door het samen opstellen van regels en afspraken in het gezinsleven.
42
Nathalie gaf aan dat het door de hulpverlener opgestelde ‘afsprakenschema’ meer dan
welkom was, gezien haar dochter daarvoor niet meer naar haar luisterde. Papa Kurt was,
zoals blijkt uit onderstaand citaat, enorm lovend over de manier waarop de hulpverlener op
school de regeltjes wat aanpaste om met zijn zoon verder te kunnen geraken.
“Wij hebben in de meeste scholen altijd medewerking gehad van de directie en
leerkrachten. Ze probeerden mee te gaan met de jongste zijn verhaal. Begrijpen dat
hij net iets anders is dan andere jongens. En ze probeerden daarin mee te werken om
dat zo aangenaam mogelijk te laten verlopen. Ze gingen bepaalde regeltjes net iets
anders gaan inkleuren om meer te kunnen bereiken.” (Kurt)
Tom en Silvie, beide met een hoge veerkrachtscore, beschouwden dan weer de snelheid
waarop de hulpverlener inspeelde op de moeilijke situatie als zeer helpend. Het ging hierbij
vaak over het gevoel dat de hulpverlener een snel bereikbare assistent is, die onmiddellijk de
situatie aanpakt indien ze dreigt mis te lopen. Onderstaande quote illustreert dat de hoge
mate van beschikbaarheid van de gezinsmedewerker een enorme meerwaarde bood tijdens
de (acute) crisis.
“Onze gezinsbegeleider speelde een grote rol. Alé ja, als er problemen waren kon je
altijd bellen en meestal lag er dan al de dag nadien een oplossing op tafel.” (Tom)
Uit de interviews kwam dus duidelijk naar voor dat ouders, ongeacht hun gerapporteerde
veerkrachtscore, het helpend vonden wanneer de hulpverlener hen concreet stuurt en
praktische informatie biedt, en dit zeker op de momenten waarop het even (opnieuw) dreigt
fout te lopen.
Eén jongere, Carla, gaf aan dat ze praktische hulp op schools vlak wel helpend vond. De
hulpverlener in kwestie hielp haar in het sturen van de aanpak voor taken en toetsen.
Onderstaande quote illustreert dat dit op het moment van de crisis voor Carla niet evident
was, gezien de moeilijke situatie thuis.
“Die mevrouw van het CLB, zij was wel belangrijk. Dat was zo op school en zij praatte
dan met mij over hoe het was op school en… hoe ik het ook moest doen soms, zo
wist ik hoe ik dingen moet aanpakken. We praatten niet zoveel over de dingen die
thuis gebeurden. Het was meer over school.” (Carla)
Hieruit blijkt dat de jongere, buiten de grenzen van het gezin, niet zozeer nood had aan diepe
gesprekken met de hulpverlener over de thuissituatie, maar eerder goed bruikbare
begeleiding op vlak van school.
43
Hulpverlener als inzichtgevende partner die nieuwe wegen opent in de omgang
met andere gezinsleden
Twee ouders gaven aan dat de hulpverlener hen echt deed stilstaan bij de situatie, hen
leerde nadenken over wat er gebeurt en welk aandeel zij hebben in de situatie. Uit de
interviews bleek dat het niet altijd makkelijk was voor ouders om op een andere manier naar
zichzelf te kijken en naar hun gezinsleden. Zo illustreert onderstaande quote van Silvie hoe
het haar raakte wanneer de hulpverlener haar en haar gezin een spiegel voor hield.
“Je wordt intensief begeleid, en dat heeft wel onze ogen geopend vind ik. Alé, je
denkt na over waar je mee bezig bent. Om een voorbeeld te geven: je zit samen om
via een spel elkaars positieve kenmerken en krachten te zien. Dat raakt je wel. Je
leert jezelf kennen daarin. Je komt jezelf tegen en dan moet je er uiteindelijk zelf iets
mee doen hé”. (Silvie)
Ook Bernard, die een lage veerkrachtscore rapporteerde, gaf aan dat hij door de gesprekken
met hun gezinsbegeleider bij zichzelf heeft moeten stilstaan. Vòòr de begeleiding kon hij
door de langdurige negatieve invloeden in het gezin de positieve zaken niet meer zien.
“Het ging vaak om dingen waar we nog nooit bij stil gestaan hadden. Op den duur zit
je in een negatieve spiraal en kun je niet anders meer dan zo denken. Je ziet geen
uitweg of oplossing meer. Tijdens de begeleiding leerde ik hoe ik daarmee kon
omgaan.” (Bernard)
Twee andere ouders bespraken hoe de hulpverlener vooral inzichten bijbracht bij de jongere
in het gezin. Zij vonden de manier waarop de hulpverlener hun dochter benaderde helpend,
net omdat hij zo dieper tot de jongere kon doordringen. Dirk, die een hoge veerkracht
rapporteerde, zegt dat zijn dochter door de gesprekken met de hulpverlener echt veranderd
is. Hij had het gevoel dat zijn dochter meer luisterde naar de hulpverlener, dan naar hem.
Volgens Dirk kreeg zijn dochter door de gesprekken meer het besef dat de situatie zo niet
meer verder kon. Ook Vanessa, die een gemiddelde veerkracht rapporteerde, gaf aan dat de
manier waarop de hulpverlener met haar dochter in interactie trad zeer helpend was omdat
deze meer afgesteld was op pubers.
“De gezinsmedewerker bracht echt inzichten bij haar, dat is iets wat wij als ouders
niet in ons hadden. Het ging vooral om de manier van praten. Zij weten hoe ze
moeten omgaan met pubers enzo, ze weten hoe ze het aan boord moeten leggen,
terwijl wij dat helemaal anders zien. Wij staan bij bepaalde zaken veel minder stil, we
hebben niet altijd de reflex om dat te doen hé.” (Vanessa)
44
De veerkrachtscores van de vier ouders die deze rol van de hulpverlener als inzichtgevende
partner als helpend benoemden, waren uiteenlopend. Hier zien we ook weinig verschil in
thema tussen de groepen met hoge, lage of gemiddelde veerkracht.
Tijdens het interview met de jongere Noah kwam ook dit topic aan bod. Zij gaf aan dat ze
doorheen de gesprekken met hun gezinsbegeleider meer vat kreeg op de reacties die haar
ouders stelden. Voordien trok ze zich vaak terug of bood ze weerwoord aan haar ouders,
terwijl ze nu de ouderlijke responsen beter kan plaatsen.
“Ik ben meer beginnen luisteren naar mijn ouders en heb zo meer ontdekt over mijn
ouders doorheen de gesprekken met de gezinsbegeleider. Dat is wel verbeterd. Ik
heb bijvoorbeeld ontdekt dat mijn papa een opkropper is. Alé, we wisten dat wel al op
voorhand, maar ik wist niet dat het zo hard was. Zo kan de bom ontploffen bij hem. Hij
zegt dan dingen waarvan ik nu weet dat hij ze niet zo meent.” (Noah)
Uit de interviews kwam dus duidelijk naar voor dat ouders zodanig vast zaten in hun
(negatieve) gewoonten en manier van denken, waardoor ze als het ware geen andere
manier van aanpak meer zagen. Ze gaven aan dat ze nieuwe perspectieven aangereikt
moesten krijgen om opnieuw verder te kunnen in hun gezinssituatie met hun kind. Jongeren
missen dan eerder het inzicht in de redeneringswijze van hun ouders.
Hulpverlener als een altijd aanwezige vertrouwenspersoon in moeilijkere tijden
Vier ouders bespraken hoe de hulpverlener op een of andere manier een houvast was voor
het gezin. Een opvallend gegeven is hier dat er enig nuanceverschil is tussen ouders uit de
groep met lage veerkracht, in vergelijking met ouders uit de groep met hoge veerkracht.
Zowel Susan als Nathalie, beide uit de oudergroep met lage veerkracht, gingen dieper in op
de rol van de hulpverlener als langdurige betrokkene. Zij benoemden de hulpverlener als
helpend wanneer deze over een langere termijn beschikbaar was en bleef, zeker wanneer
de situatie weer moeilijker liep of zou kunnen lopen. Net doordat de hulpverlener hierdoor de
(hulpverlenings)geschiedenis kende van zijn cliënt werd dit enorm geapprecieerd. Nathalie
vertelde dat ze altijd terug kan vallen op haar psychiater wanneer ze het opnieuw moeilijker
krijgt. Susan gaf aan dat ze tijdens de crisis beter kon praten tegen haar hulpverleners,
omdat zij meer begrip toonden voor de gehele situatie waarbij alle factoren in rekening
worden gebracht.
“Ik heb erg goede gesprekken gehad met mijn begeleidster van de drughulpverlening.
Zij kent eigenlijk heel mijn verleden en ook die van mijn vorige relatie. Ze weet veel…
45
Ook de hulpverlener van het OCMW. Ik heb tijdens de crisis alles eerlijk gaan
opbiechten tegen haar. Zij kon zich inbeelden hoe moeilijk het was voor mij, net
omdat ze mij al lang kent, en weet dat ik de hele situatie moeilijk kon loslaten. (…)
Mijn familie verstaat het minder dat ik het emotioneel moeilijk heb om mijn ex los te
laten. Met hen erover praten, lukt niet goed.” (Susan)
Twee ouders, Tom en Sonja, uit de oudergroep met hoge veerkracht benadrukten eerder de
rol van de hulpverlener als krachtbron achter zichzelf als ouder. De hulpverlener fungeerde
als persoon waarop ze altijd konden rekenen, die aan hun zijde stond en die hen opnieuw
moed gaf om de situatie door te komen. Onderstaande quote illustreert dat, naast de steun
van vrienden, specifieke hulp door professionelen tijdens de crisis erg helpend was.
“Voor mij was het vooral belangrijk dat ik eindelijk gesprekken kon voeren met
professionele hulpverleners. Na lange tijd had ik het gevoel dat ik er niet meer alleen
voor stond.” (Sonja)
Verder gingen Sonja en Kurt ook in op de rol van hulpverlener als steun voor de jongere in
het gezin. Het opstarten van ambulante drughulpverlening waarbij de hulpverlener ook als
vertrouwenspersoon fungeerde voor de minderjarige, vonden zijn enorm positief. Ze vonden
het bevorderlijk voor de sfeer binnenshuis dat de jongere een vertrouwensband kon
opbouwen met een professional, omdat het niet altijd evident was om gevoelige
onderwerpen binnen het gezin te bespreken.
De helft van de jongeren sprak in dat opzicht van de nood aan een plaats waar men altijd
kon opgevangen worden. Hierbij vonden zij het belangrijk dat er, ongeacht het moment, altijd
interesse bleek van de hulpverlener(s) of familieleden in kwestie voor de moeilijkheden waar
de jongere mee worstelde. Noah illustreert met volgend citaat dat zij altijd op de
hulpverleners kon rekenen wanneer het thuis even moeilijk ging.
“Het is vooral de dokter en de verpleging daarrond in de psychiatrie die voor mij nu
belangrijk is. Zij steken nu echt een hand uit naar mij, zo van: “als er iets is, kun je
altijd hier naartoe komen”. (Noah)
Uit de interviews blijkt dat ouders uit de groep met lage veerkracht meer nood hebben aan
empathische ondersteuning, terwijl ouders die een hoge veerkrachtscore rapporteerden,
eerder iemand nodig hebben die hen de nodige bijstand geeft wanneer het moeilijker gaat in
hun gezinssituatie. Jongeren willen eerder de zekerheid hebben dat er iemand voor hen
klaar zal staan wanneer het hen thuis even teveel wordt.
46
Aanwezigheid van (externe) personen die de controle over de situatie even
overnemen
Meer dan de helft van de ouders (n=8), afkomstig uit zowel de groep met lage als hoge
veerkrachtscore, gaven aan dat ze blij waren dat er op een bepaald ogenblik andere mensen
voor een stuk hun verantwoordelijkheid overnamen. Net omdat zij tijdens de crisis de situatie
even niet meer aankonden, was het voor hen helpend dat er andere mensen aanwezig
waren die zich voor een stuk de controle, al dan niet gevraagd, toe-eigenden. Ward, die een
lage veerkracht rapporteerde, gaf met het onderstaand citaat aan dat hijzelf niet onmiddellijk
de moed had om professionele hulp in te schakelen voor zijn situatie. Zijn ex-schoonfamilie
deed dat, ongevraagd, voor hem, waar Ward (achteraf gezien) erg dankbaar voor is.
“Ik had echt het gevoel dat het fout liep. Het was nodig dat alles uitgesproken werd en
dat er iets aan de situatie gedaan werd. Het was al van ver gekomen, net zoals bij
mijn ex. Ja, het was nodig om in te grijpen. Ikzelf ging waarschijnlijk de stap niet
genomen hebben om in te grijpen. Ik ben nu gewoon blij dat andere mensen het voor
mij gedaan hebben.” (Ward)
De overname van de situatie betrof niet alleen het inschakelen van gepaste hulp, maar ook
de praktische kant van de rol als ouder. Enkele ouders gaven expliciet een deel van hun
ouderlijke taken uit handen, omdat ze het mentaal en/of fysiek niet meer aankonden. Ouders
gaven tijdens de interviews aan dat een time-out waarbij de kinderen voor een korte periode
ergens anders (buitenshuis) verbleven en dus aan iemand anders werden toevertrouwd, erg
helpend was. Vanessa, die een gemiddelde veerkrachtscore rapporteerde, illustreert aan de
hand van volgend citaat hoe haar ouders voor de nodige hulp zorgden, waardoor zij opnieuw
even op adem kon komen.
“Mijn beide ouders zijn enorm helpend geweest voor mij. Als zij er niet waren geweest,
dan waren er zeker andere moeilijkheden geweest. Ik ben zo blij dat mijn dochter bij
mijn ouders terecht kon, dat zij al mijn taken voor even overgenomen hebben. Dat is
een hele grote hulp geweest, want er was een moment waarop ik niet meer sliep, niet
meer… echt, het was heel vermoeiend. Op de momenten waarop mijn dochter daar
was, kon ik even uitblazen.” (Vanessa)
Susan, die een lage veerkrachtscore rapporteerde, had verder ook veel hulp van haar
begeleidster van het OCMW, die voor haar praktische zaken regelde zoals afspraken bij de
dokter. Ook Eva vond de overname van dit soort taken door haar gezinsbegeleider erg
helpend. Zij gaf als voorbeeld dat de gezinsbegeleider meeging om haar dochter in een
nieuwe school in te schrijven.
47
Een belangrijke nuance in dit thema is dat ouders vaak bang waren, eenmaal de aanwezige
hulpverlener afstand genomen had van het gezin en dus de controle opnieuw volledig
overliet aan de gezinsleden, dat zij de situatie niet alleen aan zouden kunnen. Uit de
interviews kwam naar voor dat ouders graag hadden gehad dat de hulpverlener in kwestie
de situatie verder bleef opvolgen. Alle participanten die dit thema aanhaalden kwamen uit de
oudergroep met een lage of gemiddelde veerkrachtscore.
Verder benoemden ook drie van de vier jongeren dit thema. Carla en Noah vonden het
tijdens de crisis oké dat de route voor hen werd uitgestippeld door de hulpverleners.
Onderstaand citaat geeft aan dat jongeren op dat moment niet meer wisten wat te doen,
waardoor een overname van controle voor hen het best leek.
“Er kwam weer zo veel hulpverlening van langs alle kanten, waardoor ik het zelf weer
niet meer onder controle had. Er werd meer voor mij beslist. Op dat ogenblik vond ik
dat wel goed, maar later wil ik het zelf kunnen. Toen kon ik het niet, dat weet ik zelf
ook.” (Noah)
Uit de interviews kwam verder naar voor dat jongeren bepaalde stappen niet durfden zetten,
maar overtuigd werden door de hulpverlener. Op het moment van de crisis zelf vonden ze
dat helpend, maar achteraf gezien minder. Hieruit blijkt dat een overname van controle vaak
slechts als tijdelijke oplossing fungeerde.
Gezinsleden als samenwerkende partners met een versterkt ‘wij-gevoel’
Vijf ouders, uit de verschillende groepen, benoemden hoe waardevol hun gezinssysteem
was tijdens de crisis, naast de hulp die ze kregen van de hulpverlener. Ondanks de
moeilijkheden tussen de verschillende leden, vonden ze toch vaak steun aan elkaar. Kurt
(hoge veerkracht) geeft aan dat hij en zijn partner heel veel met elkaar gepraat hebben
tijdens de crisis, voornamelijk over hoe ze de dingen samen konden aanpakken en welke
hulp ze best inschakelden.
De drie andere ouders geven aan hoe een goede verstandhouding bijdroeg tot het samen
sterker staan. Zo geeft onderstaand citaat weer hoe belangrijk ouders het vonden dat hun
partner hen bleef steunen, ondanks de vele tegenslagen die ze reeds meemaakten.
“Ik vind één ding echt goed en dat is dat ik en mijn echtgenote aan één zeil trekken.
Moesten we dat niet doen, dan… ja, alé, we staan nog altijd op één lijn, ondanks dat
we al zoveel meegemaakt hebben.” (Bernard)
48
Daarnaast vond Eva het zeer belangrijk dat ze tijdens de crisis opnieuw meer contact had
met haar dochters. Het maakte haar altijd zeer opgewekt om niet alleen te babbelen met hen
over wat haar op het hart lag, maar ook om gewoon plezier te maken.
Geen enkele geïnterviewde jongere besprak dit thema als helpend. Het kwam zelfs enkele
keren naar voor dat zij net nood hadden aan een andere visie dan die van hun ouders en dat
ze liever hun moeilijkheden bespraken met een zelfgekozen personen buiten hun gezin.
“Voor mij was het niet meer leefbaar thuis toen mijn ouders alles van mij afpakten.
Vooral het feit dat ik niet meer naar mijn oma mocht, terwijl ik net met haar beter kon
spreken dan met de anderen hier thuis. Ik voelde mij dan nog meer alleen.” (Stefanie)
Uit het bovenstaande valt af te leiden dat, in tegenstelling tot vorige thema’s waarbij vooral
de nadruk gelegd wordt op externe hulpbronnen zoals de verschillende functies van de
hulpverlener, ook interne hulpbronnen door ouders als helpend werden ervaren.
Voorbeelden hiervan zijn het hebben van een ondersteunende partner en ondersteuning
krijgen van de kinderen. Jongeren daarentegen brachten hun ouders niet ter sprake als
(interne) hulpbron.
Terugkrijgen, terugwinnen en voelen van controle
Als ouder merkbaar invloed kunnen uitoefenen
Drie ouders bespraken dat ze na verloop van tijd toch merkbaar invloed konden uitoefenen
op hun dochter. Dit zorgde ervoor dat ze het gevoel hadden opnieuw vat te hebben op de
gehele situatie. Dat gevoel op zich vonden zij erg helpend als motivatie om door te zetten
tijdens de crisis. Vanessa illustreert met onderstaand citaat hoe van het ene op het andere
moment haar langdurige inspanningen loonden en welk goed gevoel daarbij te pas kwam.
“Plots is er een klik gekomen waardoor mijn dochter helemaal gedraaid is. Dat kwam
denk ik vooral omdat ik en mijn vader leerden samen spannen, in tegenstelling tot
vroeger waarbij we elk aan een kant van het touw trokken. Mijn dochter zal wel zitten
nadenken hebben daarover. Het gevoel dat ik eindelijk de situatie wat meer onder
controle had, deed enorm veel deugd.” (Vanessa)
Dit thema kwam niet enkel bij Vanessa, maar ook bij Kurt en Sonja naar voor, één voor één
ouders die een eerder gemiddelde tot hoge veerkrachtscore rapporteerden. Opvallend is dat
dit thema dus in contrast staat met een vorig thema “de aanwezigheid van personen die het
49
geheel even overnemen”, een thema dat dan enkel besproken werd bij de oudergroep met
lage veerkrachtscore.
Het krijgen van helder vooruitzicht op (mogelijke veranderingen in) situatie
Eén ouder, Kurt met hoge veerkracht, vermeldde dat hij het goed vond een zicht te krijgen op
de mate waarin de situatie kon veranderen. Zo kreeg hij op één of andere manier meer vat
op de gehele situatie, waar hij voordien even niet meer wist wat te doen en of de situatie nog
kon keren. Het hebben van realistische doelen was voor Kurt, naast de duidelijkheid die hij
daaromtrent kreeg van de hulpverlener, erg helpend zoals geïllustreerd met onderstaand
voorbeeld.
“Onze gezinsbegeleider is hier binnengekomen en hij heeft onmiddellijk een beeld
geschept van wat hij ging doen. Ik vond dat heel duidelijk. (…) Zo wist je direct van:
oké, voetjes op de grond. Dat heeft een heel positief effect gehad.” (Kurt)
Kurt merkte hier nog bij op dat een aanmelding bij nieuwe hupverleningsinstanties waarbij
men eerst een hele tijd op de wachtlijst terechtkomt, erg demotiverend kan zijn voor het
gezin in crisis. Dit wegens gebrek aan toekomstperspectief en aan het gevoel de touwtjes
zelf in handen te kunnen nemen.
Mogelijkheid om de crisis te ontlopen, vermijden of af te wenden
Theoretisch disfunctioneel vlucht- en vermijdingsgedrag
Drie van de vijf ouders uit de groep met lage veerkracht beschreven hoe ze, vaak uit
onmacht over de situatie, vervielen in vluchtgedrag. Ze ontliepen de situatie op een
disfunctionele manier waardoor ze de problemen als het ware verergerden. Op het moment
van de crisis waren ze zodanig mentaal uitgeput dat ze geen andere uitweg meer zagen.
Pas wanneer de situatie wat meer gestabiliseerd was, gaven ze aan dat dit gedrag slechts
tijdelijk helpend was.
Zo kwam in de interviews meermaals naar voor dat het voor de ouders, tijdens de crisis (en
begeleiding), enkele keren echt te veel werd. Ze gingen vaak voltijds werken en moesten
daarnaast voor hun gezin zorgen waardoor er geen tijd meer was om te ontspannen.
Volgend citaat geeft aan dat het enige antwoord dat Susan nog kon bedenken op de
voortdurende spanningen die ze ervaarde, vluchten was in verdovende middelen.
50
“Tijdens de begeleiding voor de crisis voelde ik mij in het begin wel wat onzeker. Ik
was toen ook met van alles bezig en gebruikte ook van alles door elkaar: alcohol,
drugs, medicatie… Ik mengde om voor een stuk te kunnen vluchten van de realiteit,
omdat ik bepaalde dingen niet kon aanvaarden of onder ogen zien. Ik pakte op dat
ogenblik mijn problemen niet aan. Integendeel, achteraf gezien maakte ik er zelfs
alsmaar meer problemen bij, maar het voelde tijdelijk wel goed.” (Susan)
Ook Ward, die een lage veerkrachtscore rapporteerde, gaf aan dat zijn vluchtgedrag het
gevolg was van de volgens hem uitzichtloze situatie. Zoals onderstaand fragment illustreert,
vluchtte hij weg uit de realiteit wegens eenzaamheid en gebrek aan steun.
“Tijdens de crisissituatie was ik veel bezig met de computer, omdat ik alleen was, en
er geen erg in zag. Ik had toen veel zorgen, piekerde veel, zocht een oplossing, maar
vond er geen. Zo vluchtte ik als het ware in de computerwereld. Het was eerder een
gokverslaving.” (Ward)
Opvallend bij dit thema is dat het voornamelijk aangehaald werd door ouders uit de groep
met een lage veerkrachtscore. Verder staat dit thema ook enigszins in contrast met het
thema ‘helder vooruitzicht op (mogelijke veranderingen in) situatie’, dat vooral aangehaald
werd door een ouder met hoge veerkrachtscore.
Ook enkele jongeren (n=2) schetsten hun drang om voor even de situatie te kunnen
ontvluchten. Zo stond Carla enkele keren op het punt om met haar ingepakte valiezen thuis
te vertrekken. Eén keer is ze effectief weggelopen van thuis, toen ze de ruzie niet meer
aankon en het gevoel kreeg dat haar ouders echt tegen haar samenspanden. Noah
ontsnapte voor even aan de gehele situatie door zichzelf te krassen.
“Op moeilijke momenten begon ik te automutileren. Dat bracht mij tot rust. Ik voelde
mij achteraf beter, maar heel eventjes maar. Zo had ik wel nog ergens de controle in
handen, maar het was alleen door het uitvoeren van negatieve praktijken: naast
automutileren, het anorexia-gedoe.” (Noah)
Negeren van triggers voor crisis
Twee ouders uit de oudergroep met een hoge veerkrachtscore gingen eerder de aanleiding
tot (meer) ruzie uit de weg. Uit de interviews kwam naar voor dat deze ouders niet langer
ingingen op de eisen van hun kind, heel vaak omdat ze de energie niet meer hadden of meer
drama wilden voorkomen. Bepaalde aanleidingen tot meer conflict lieten ze dan ook aan zich
voorbij gaan. Sonja illustreert met onderstaand fragment dat de conflicten met haar zoon
soms zo hoog opliepen dat ze vaak bewust besliste de vragen en/of eisen van haar zoon niet
te beantwoorden.
51
“Op de momenten dat het moeilijk ging negeerde ik hem. Op bepaalde momenten
dacht ik echt ‘nu is het genoeg voor mij’ en ging ik hem gewoon negeren. En dat hielp
om de rust te laten terugkeren in huis en voor mij: ik kon opnieuw even weer op adem
komen.” (Sonja)
Vorig thema ‘theoretisch disfunctioneel vluchtgedrag’, werd vooral aangehaald bij personen
met een lage veerkracht. Dit thema werd enkel geciteerd door ouders met een hoge
veerkrachtscore. Opvallend is dat zij door het vermijden van bepaalde situaties zo eerder
meer controle verwerven en meer marge ontrafelen om er de dag nadien opnieuw tegenaan
te kunnen, terwijl dit bij de ouders van het vorige thema niet zo was.
Zichzelf afzonderen van de (thuis)situatie
Meer dan de helft van de ouders (n=6) hadden ook nood aan een moment voor zichzelf. De
mogelijkheid om even alleen te zijn, weg van de situatie, werd verschillende keren vermeld.
Tijdens de verschillende interviews werd meermaals de nood aan activiteiten buitenshuis
besproken, waarbij ze niet konden nadenken over de thuissituatie. Op zo’n momenten
moesten negatieve indrukken plaatsmaken voor plezier. Sonja gaf met onderstaand citaat
aan dat ze het enorm belangrijk vond om ook tijdens de crisis met haar vriendinnen op stap
te kunnen gaan.
“De zaterdagavond ging ik altijd weg met vriendinnen. Gewoon de deur toe trekken
en… Dat was een moment waarop niemand mij moet bellen of lastigvallen, een
moment voor mij alleen.” (Sonja)
Ondanks dat de werkomgeving niet onmiddellijk een gelegenheid is tot echte ontspanning,
werd het ‘buitenshuis gaan werken’ door verschillende ouders wel als helpend benoemd.
Enerzijds gaven ze aan dat ze als het ware genoodzaakt werden om niet bezig te zijn met de
problemen die zich thuis afspelen en anderzijds waren ze blij om even hun gedachten op
andere zaken te kunnen richten. Susan gaf zelfs aan dat hoe groter de problemen werden,
hoe meer zij haar toevlucht zocht in haar job. Onderstaand citaat geeft weer hoe Bernard op
zijn werk enige mentale rust kon vinden.
“Ik moet wel zeggen dat het goed was voor mij dat ik kon gaan werken. Ik was blij op
mijn werk te zijn, ik was meer ontspannen daar… Alé, niet ontspannen, maar je denkt
aan andere dingen. Je bent er zo niet mee bezig, je hebt de tijd niet om te piekeren.”
(Bernard)
52
Verder gaf Silvie aan hoe erg ze het apprecieerde bij haar vriendinnen terecht te kunnen om
haar verhaal te vertellen. Een babbel om even buitenshuis te zijn deed haar enorm veel
deugd. Het ging daarom niet alleen over de moeilijkheden thuis, maar zeker ook over de
zaken van het dagdagelijks leven.
Vier van de vijf jongeren gaven tijdens het interview blijk van de nood aan momenten waarop
ze activiteiten konden doen die jongeren, niet in crisis, ook doen. Ze wilden op stap gaan en
plezier maken met vrienden, op facebook chatten, muziek spelen/beluisteren, hobby’s
uitoefenen en dergelijke. Onderstaand citaat illustreert dat zij op die manier ook niet
voortdurend aanwezig hoefden te zijn thuis en zo konden ze hun gedachten eens verzetten.
“Om mij doorheen de situatie te worstelen ging ik vaak wandelen met mijn hond en
gitaar spelen, gewoon om eens met iets anders bezig te zijn.” (Charlotte)
Daarnaast benoemden bijna alle jongeren hun huisdier als helpend, hoewel ze vaak niet
concreet konden benoemen waarom.
“Mijn kat is heel belangrijk voor mij… Gewoon, ik kan dat moeilijk uitleggen waarom.
Ik knuffel vaak eens met haar, en dat doet deugd.” (Noah)
Uit voorgaande blijkt dat ouders dus heel vaak de nood hebben om met andere dingen bezig
te zijn. Hierbij gaat het om al dan niet ontspannende activiteiten buitenshuis, zoals met
vrienden samen zijn, gaan werken… Jongeren daarentegen willen in het bijzijn van andere
vrienden eerder doen als de rest of even alleen gelaten worden om dingen te doen die ze
graag doen.
Mogelijkheid om van de crisis een gedeeld verhaal te maken
Beschikbaarheid van mensen die fungeren als klankbord
Vier ouders, met lage of hoge veerkracht, benoemden hoe belangrijk zij het vonden om bij
familieleden, kennissen, vrienden… terecht te kunnen met hun verhaal. Wanneer zij
eenvoudigweg een luisterend oor boden aan de ouders, was dat voor sommigen onder hen
al genoeg. Onderstaand citaat geeft aan dat het geven van bijkomend advies door de ouders
ook geapprecieerd werd.
“Ik praat vooral met mijn moeder over de situatie, maar zij woont een eindje van hier.
Dat is enerzijds mijn uitlaatklep en anderzijds een bron van feedback. Wat ben ik aan
het doen, ben ik goed bezig, zou je het niet beter zo of zo doen? Je zou kunnen
53
zeggen dat zij eerder als therapie voor mij persoonlijk op de voorgrond treedt, dan
voor de situatie.” (Kurt)
Enkele ouders (n=2) bespraken de deugddoende babbel met mensen die ongeveer dezelfde
problemen meegemaakt hebben of die op een of andere manier ook in moeilijkheden
verkeerden. Hierbij benoemden zij vooral de band of de klik die ze onmiddellijk met die
mensen hadden op basis van wederzijds begrip.
Uit enkele interviews kwam ook naar voor dat ouders het net belangrijk vonden dat ze het
gevoel kregen dat hun verhaal er ook toe deed, naast dat van hun kind. Silvie illustreert met
volgend citaat dat er reeds veel hulpverleners over de vloer kwamen voor hun dochter, maar
nog maar weinig aandacht werd geschonken aan de wensen en noden van beide ouders.
“In het begin draaide alles rond onze dochter, maar er waren geen hulpverlenings-
instanties voor ons. Het ging vooral om hoe zij zich voelde. Ze vroegen ons wel eens
hoe het met ons was, maar ik had niet het gevoel dat ze daar iets mee deden. Toen
onze gezinsmedewerker kwam konden wij eindelijk eens ons verhaal doen. Dat was
voor ons zeer belangrijk: hij luisterde naar ons, vroeg hoe het met ons ging… Hij
hoorde ons niet enkel, maar luisterde echt wel.” (Silvie)
Onder de participerende jongeren bespraken Charlotte en Stefanie expliciet hoe belangrijk zij
het vonden om een volwassene in hun omgeving te hebben die op een andere manier, dan
hun ouders, naar de gehele situatie kijkt. Zij vonden daarom het helpend om tijdens de crisis
terug te kunnen vallen op personen buiten het gezin.
“Onze buurvrouw was erg belangrijk voor mij. Zij is iemand die goed kan luisteren
naar mijn gevoelens en problemen hier. Net omdat ze iemand is die buiten de hele
situatie staat en er een beetje afstand van kan nemen.” (Charlotte)
Voor Noah, die reeds een hele hulpverleningsgeschiedenis achter de rug had, was het
belangrijk om eens haar verhaal te kunnen doen tegen iemand, die geen hulpverlener was.
Ze illustreert met volgend citaat dat haar vriendin met dezelfde achtergrond een grote
hulpbron was, net omdat zij min of meer hetzelfde hulpverleningstraject heeft doorlopen en
omdat ze kon zich hierdoor goed inleven in Noah haar situatie.
“Mijn vriendin heeft mij enorm geholpen door eens te bellen en te praten met mij. Ik
had op dat ogenblik echt iemand nodig zonder dat ze opgeleid waren, zonder dat ze
ervoor gestudeerd hadden. Iemand die een normaal persoon was waartegen ik mijn
ding kon zeggen en tegelijk geen familie of ouder was van mij.” (Noah)
54
Carla gaf tijdens het interview weer dat het niet altijd zo vanzelfsprekend was om je verhaal
te kunnen doen tegen iemand buiten het gezin. Het werd haar, door haar ouders, verboden
om met haar oma over de problemen thuis te praten. In onderstaand fragment beschreef ze
hoe jammer ze dit vond.
“Mijn oma was erg belangrijk voor mij. Ik ging graag naar haar en als er iets was met
mama, dan wou ik dat altijd zeggen tegen haar, maar dat mocht meestal niet. Ik vond
dat toen ook wel vervelend. Als mama bijvoorbeeld gedronken had, dan mocht ik dat
niet vertellen. Ik vond dat lastig, omdat mijn oma wel iemand is die mij advies kan
geven en die goed kan luisteren.”
Gevoelens op een non-verbale manier tot uiting brengen
Twee jongeren gaven aan dat het niet altijd vanzelfsprekend was om hun verhaal mondeling
te kunnen formuleren. Tijdens het interview vertelden ze dat ze binnen hun gezin niet altijd
kon meedelen wat hen bezig hield of waar ze zich niet goed om voelden. Ze zochten dan
tijdens de crisis naar een alternatief om die negatieve gevoelens kwijt te spelen. Zo geeft
Noah in volgend citaat aan dat ze dagelijks in haar dagboek schreef, omdat ze haar
gevoelens tegenover haar ouders niet kon verwoorden.
“Wij drie thuis kroppen allemaal wel wat op en plots ontploft de bom ineens. Ik had
gewoon het gevoel dat ik het niet kon uiten wat er scheelde. Ik was bang want ik wist
niet hoe ze gingen reageren. Mijn dagboek werd dan ook een belangrijk ritueel. Ik kon
daarin schrijven wat ik voelde en niemand las daar in.” (Noah)
Charlotte deelde mee dat ze dankzij haar gezinsbegeleider een mogelijkheid vond om haar
gevoelens non-verbaal tot uitdrukking te brengen:
“Wanneer het moeilijk gaat, ga ik zelfs nu nog tekenen. Ik heb geleerd van onze
gezinsmedewerker dat het belangrijk is om mijn gevoel te tekenen, maar de
tekeningen houd ik nog voor mezelf.” (Charlotte)
Uit voorgaande citaten blijkt dat jongeren tijdens de crisis niet altijd evenzeer de nood
hadden aan personen waartegen ze hun verhaal konden vertellen, maar aan af en toe hun
gevoelens enkel en alleen voor zichzelf tot uiting te kunnen brengen.
55
Turning Points
Tijdens de interviews kwamen twee duidelijke turning points naar voor. De crisis in het gezin
van Sonja deed zich voor in de periode waarin zij een verhuis gepland hadden. Zij geeft dan
ook aan dat dit gegeven een hele grote rol speelde in het doorkomen van die crisis. Alle
gezinsleden keken er immers naar uit om in een nieuwe, beter uitgeruste woning te gaan
wonen, waarin ieder een mooi ingerichte kamer zou krijgen. Sonja gaf aan dat deze nieuwe
stap in hun leven een grotere rol speelde dan de aangeboden hulpverlening.
“Ik sta zelf veel positiever in het leven nu, ook met de verhuis enzo. Dat heeft de
situatie hier een positieve draai gegeven. Een andere omgeving bracht voor ons een
nieuwe sfeer in het gezin. De begeleiding speelde ook wel een rol, maar het
voornaamste was toch de verhuis.” (Sonja)
Susan beschreef hoe ze al enkele jaren niet kon stoppen met haar druggebruik. De
begeleiding die ze kreeg tijdens de crisis hielp haar om tijdelijk te stoppen. Toch was dat niet
de grootste reden waarom het nu beter gaat met haar. Ze vertelde hoe een herval haar leven
opnieuw naar de positieve kant deed overhellen.
“Mijn proces is op een gegeven moment de goeie kant opgegaan. Vanaf dat herval
eigenlijk. Ik kreeg dan een motivatieopdracht: opschrijven van voor- en nadelen van
mijn gebruik en hoe ik mij voelde, welke gedachten ik had voor, tijdens en na het
gebruik. Voordien had ik daar nog niet bij stilgestaan. (…) Net door dat herval ben ik
beginnen stilstaan bij mijn gebruik waardoor ik een klaardere kijk had over wat ik
voelde, wat ik dacht en wat uiteindelijk de gevolgen en positieve ervaringen zijn.”
(Susan)
Zoals voorgaande citaten illustreren benoemden enkele ouders hoe een (onverwacht)
voorval hun leven in de goede richting deed keren. Het zijn naar hun beleving, de grootste
redenen waardoor hun gezin niet meer in een acute crisis verkeert.
Besluit onderzoeksbevindingen
Uit de interviews blijkt dat de ouders een grote waarde toekenden aan de hulpverlener die op
dat moment in hun gezin aanwezig was. Vaak hebben zij tijdens de acute crisis een
helpende hand nodig die hen enigszins praktische hulp biedt, (emotioneel) beschikbaar is,
en de situatie wat bijstuurt of zelfs eventueel de controle er over even overneemt. Alle
ouders zochten een manier om de crisissituatie even te ontvluchten. De groep met een lage
56
veerkrachtscore deed dat op een eerder disfunctionele manier, terwijl de oudergroep met
een hoge veerkrachtscore meer inzette op het negeren van triggers voor crisis. Verder
vonden ze het ook helpend om letterlijk buiten de muren van hun huis te zijn om zo niet te
hoeven nadenken over de moeilijkheden thuis.
Zowel de ouders als de jongeren vonden het erg belangrijk om hun gevoelens kwijt te
kunnen aan personen die hen nauw aan het hart liggen, zoals familieleden en vrienden.
Advies krijgen van personen die ook reeds gezinsproblemen meemaakte, werd daarbij erg
geapprecieerd. Jongeren bespraken verder concreet hoe zij hun gevoelens ook op een non-
verbale manieren, voor zichzelf, tot uiting brachten, bijvoorbeeld aan de hand van een
dagboek.
57
Deel IV – Discussie en conclusie
Interpretatie van de onderzoeksbevindingen
Dit onderzoek ging na welke mechanismen ouders en jongeren in acute crisis als helpend
ervaren. Er werd daarbij aandacht geschonken aan de vraag of er andere hulpbronnen
werden aangehaald naargelang een gezinslid meer of minder veerkracht rapporteert.
Er wordt eerst ingegaan op de hulpbronnen die ouders als helpend ervaarden, waarbij een
onderscheid gemaakt wordt tussen de gemeenschappelijke thema’s en eerder specifieke
thema’s naargelang de gerapporteerde veerkracht. De gemeenschappelijke thema’s zijn
diegene die zowel aan bod kwamen bij ouders die een lage veerkracht rapporteerden, als
ouders die een hoge veerkracht rapporteerden. De andere thema’s die worden besproken
verschillen naargelang de groep waartoe de ouders behoorden, namelijk de groep die een
hoge dan wel een lage veerkracht rapporteerde. Daarna komen de thema’s aan bod die
jongeren tijdens de interviews bespraken. Als laatste wordt dieper ingegaan op de
verhouding interne versus externe hulpbronnen en de turning points: het keerpunt waardoor
er een positievere wending kwam in het leven van de ouder of jongere.
Hulpbronnen van ouders – gemeenschappelijke thema’s
In de literatuur wordt door Cutrona (2000, geciteerd in Pinkerton & Dolan, 2007) een
onderscheid gemaakt tussen vier types ondersteuning: praktische hulp, empathische
ondersteuning, ondersteuning door advisering en het uitdrukken van waardering. Drie van
deze kwamen in huidige studie ook aan bod.
Een eerste thema dat in dit onderzoek als helpend naar voor kwam bij ouders in acute crisis
was de aanwezigheid van een professionele hulpverlener als actieve, doelmatige partner in
het zoeken naar concrete en directe oplossingen. Uit onderzoek van Dolan en Holt (2002)
blijkt dat concrete, praktische hulp nog heel vaak onderschat of zelfs overgeslagen wordt in
de hulpverlening. Toch kwam in huidig onderzoek naar voor dat bijna alle ouders, ongeacht
hun gerapporteerde veerkracht, de praktische begeleiding die de gezinsbegeleider bood als
zeer helpend ervaarden. Voorbeelden hiervan waren onder meer het helpen zoeken naar de
meest passende (vervolg)hulp en het opmaken van gezinsafspraken, die voordien afwezig
waren. Mogelijks kunnen (of willen) ouders voor dit soort praktische zaken geen extra
inspanningen meer leveren. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat zij de hulpverlener zien
als mogelijkheid om zichzelf te ontlasten van hun taken en verantwoordelijkheden. In de
58
veerkrachtliteratuur bij chronische crisissituaties is nog geen consensus over de mate waarin
de hulpverlener effectief helpend is. Onderzoek van Rivers en Stoneman (2003) bij gezinnen
met een kind met autisme, toonde het negatieve effect aan van dit soort professionele hulp
en ondersteuning op de onderlinge gezinsrelaties: de vraag naar hulp gedurende ruimere
tijd, bracht namelijk enige stress teweeg bij de gezinsleden. Onderzoek van Benzies en
Mychasiuk (2009) daarentegen concludeert dat de ondersteuning van begeleiders/
hulpverleners door o.a. het aanmoedigen bij inspanningen, geloof uitdrukken in de persoon,
een positieve invloed had op het veerkrachtproces. In de literatuur omtrent coping wordt dan
weer de relatie tussen ondersteuning en welzijn benoemd (Compas, 1987). Verder
onderzoek hierover is dan ook gewenst in zowel chronische, als acute crisissituaties.
Ondanks dat de praktische begeleiding van de hulpverlener in huidig onderzoek als helpend
werd ervaren, is deze ondersteuning door de hulpverlener mogelijks geen oplossing op
langere termijn.
Een tweede thema is de hulpverlener als altijd aanwezige vertrouwenspersoon. Dit thema
sluit aan bij wat Cutrona (2000) vermeldt als ‘empathische ondersteuning’. Dit type
ondersteuning werd specifiek als helpend ervaren bij de oudergroep die een lage veerkracht
rapporteerde. Hier wordt dan ook verder op ingegaan bij ‘hulpbronnen van ouders –
specifieke thema’s.
Een derde thema in deze studie is het gevoel van de ouders om als partners samen te
werken aan de situatie waardoor er een versterkt wij-gevoel ontstond. De goede band met
de partner werd met andere woorden als een belangrijk gegeven vermeld door enkele
ouders. Dit biedt enige evidentie voor de vooropgestelde hypothese omtrent intieme
partnerrelaties als hulpbron in het doorkomen van crisis (Benzies & Mychasiuk, 2009).
Empathie werd hierbij als één van de kenmerken van een goede relatie geformuleerd. Dit
sluit aan bij voorgaande veerkrachtliteratuur waarbij de intieme band tussen twee ouders een
modererend effect had op de psychische gezondheid en ouderlijke competenties (Wright,
Fopma-Loy, & Fischer, 2005). Dus ook in acute crisissituaties, waar huidig onderzoek zich
op focust, vonden partners (indien ze een goede onderlinge relatie hadden) veel steun en
empathie bij elkaar. Dit zou er op kunnen wijzen dat ouders de kans om beter doorheen de
crisis te komen hoger inschatten naarmate zij de situatie samen met hun partner aanpakken.
Mogelijks kan het ook een manier zijn om het gevoel van eenzaamheid weg te nemen. Toch
is verder onderzoek nodig naar de specifieke momenten waarop partners elkaar het meest
nodig hebben en hoe de onderlinge relaties tijdens de crisis al dan niet veranderen, gezien
binnen deze studie niet expliciet werd ingegaan op de partnerrelatie voor en/of na de crisis. .
59
Een vierde thema dat als zeer helpend werd ervaren door de participerende ouders in
huidige onderzoek, was de mogelijkheid om van de crisis een gedeeld verhaal te maken.
Meer specifiek konden de ouders de beschikbaarheid van mensen die fungeerden als
klankbord heel erg appreciëren. Zowel het bieden van een luisterend oor, als het eventueel
geven van advies over hoe ouders de crisissituatie constructief konden aanpakken, werden
in huidig onderzoek als voorbeelden van helpende mechanismen aangehaald. In voorgaand
onderzoek werd de bekwaamheid om effectief een beroep te kunnen doen op andere
mensen, vernoemd als een kenmerk van zowel individuele veerkracht als veerkracht bij
gezinsleden (Clinton, 2008). Het thema van een gedeeld verhaal, past binnen de literatuur
van Cutrona (2000) die het ondersteunen door middel van advisering als derde type
ondersteuning vernoemt. Net zoals in huidig onderzoek werd gevonden, benoemt Cutrona
(2000) niet zozeer het advies zelf, maar wel de gedeelde draaglast en een moment om te
kunnen ventileren over de situatie, als helpend. Vooral de waarde van de hulp door
kennissen en familieleden van het gezin werd benadrukt, wat aansluit bij de bestaande
literatuur (McCubbin et al., 1996 geciteerd in Greeff et al., 2012). Dit zou er op kunnen wijzen
dat ouders de mening en visie op de situatie van professionele hulpverleners soms als te ver
afwijkend van hun eigen normen en waarden beschouwen en dus op zoek gaan naar
personen die de situatie reeds langere tijd van dichtbij opvolgen. Verder onderzoek is nodig
over waarom kennissen en familieleden boven hulpverleners verkozen worden als mogelijk
klankbord.
Een vijfde thema dat niet bij de literatuur van Cutrona (2000) werd gevonden, maar dat wel in
huidig onderzoek duidelijk aan bod kwam is de rol van de hulpverlener als toezichter. Niet
perse de aanwezigheid zelf van de hulpverlener, maar wel zijn controlerend optreden in de
acute crisissituatie, zorgde voor de nodige veranderingen in de gezinssituatie. Die
veranderingen waren het gevolg van een zekere angst voor mogelijke consequenties (cf.
extra hulpverlening voor ouders, uithuisplaatsing van de jongere…) bij een gebrek aan meer
stabiliteit in de crisissituatie. Bovendien was het vaak zo dat, eenmaal de situatie iets
stabieler was en de hulpverlener niet meer aanwezig was in het gezin, de verandering
opnieuw wegviel. Mogelijks leveren ouders op korte tijd meer inspanningen omdat ze weten
dat de hulpverlener maar korte tijd aanwezig is in het gezin en zij dus maar tijdelijk meer hun
best moeten doen. In de veerkrachtliteratuur bij chronische crisissituaties wordt geen blijk
gegeven van een controlerende rol van de hulpverlener. Concrete uitspraken hierover
werden in deze literatuur tot op heden nog niet teruggevonden of als significant vernoemd.
Een laatste thema dat als helpend beschreven werd, betreft de hulpverlener als
inzichtgevende partner die nieuwe wegen opent in de omgang met andere gezinsleden.
Hierbij was het voor ouders belangrijk om wat vat te (kunnen) hebben op de gehele situatie
60
door er op een andere manier naar te kijken. Naast de emotionele en praktische steun die
hulpverleners en andere betrokken personen bieden, mag dus ook het cognitieve aspect bij
ouders in crisis niet uit het oog worden verloren. Dit sluit aan bij de bestaande
veerkrachtliteratuur die verder in gaat op het belang van een herdefiniëring van de
crisissituatie, opdat deze voor de ouders meer handelbaar zou zijn (Greeff et al., 2012). Een
positieve(re) kijk op de situatie helpt personen immers om beter om te gaan met stress en
levert een sterke bijdrage in het doorkomen van een crisis (Walsh, 2003). In huidig
onderzoek werd dit bekomen dankzij de aanwezige hupverlener: hij zorgde voor nieuwe of
alternatieve inzichten in de gezinssituatie, waardoor gezinsleden de situatie en onderlinge
relaties vanuit een andere dimensie bekeken. De ouders kregen niet alleen nieuwe inzichten
bij zichzelf, maar ook in hoe zij de omgang met de jongere(n) konden verbeteren. Verder
onderzoek naar de manier waarop hulpverleners tot nieuwe inzichten en een positiever beeld
komen bij het gezin, is aangewezen. Door het concretiseren van deze interventies, kan
toekomstige hulpverlening verbeterd worden.
Hulpbronnen van ouders - specifieke thema’s
Binnen de volgende thema’s zijn er, in tegenstelling tot voorgaande thema’s, opvallende
verschillen of nuances die samenhangen met de gerapporteerde veerkrachtscores. Zo
bespraken vier ouders hoe ze tijdens de crisis de hulpverlener ervaarden als
vertrouwenspersoon. Zowel ouders die een lage veerkrachtscore rapporteerden, als zij die
een hoge score rapporteerden, ondervonden hierdoor een zekere houvast. Toch lag tussen
beide groepen een kleine nuance. De groep met lagere veerkrachtscore benadrukte
specifiek de empathische ondersteuning die de hulpverlener bood. Het helpen doseren en
toelaten van de hevige emoties omtrent de crisis door de hulpverlener, werd als erg helpend
ervaren. Dit gegeven wordt ook teruggevonden in veerkrachtliteratuur omtrent chronische
crisissituaties, waar beschreven staat dat een adaptieve regulatie van de emoties op
stressvolle gebeurtenissen een positieve invloed heeft op veerkracht (Benzies & Mychasiuk,
2009). De groep met hogere veerkrachtscore daarentegen legde meer de klemtoon op de
hulpverlener als krachtbron achter de ouders. Het gaf de gezinsleden moed dat de
hulpverlener beschikbaar was voor hen, de lasten (die de crisis met zich meebracht) hielp
dragen en hen motiveerde om zich te blijven inzetten ook al was het erg moeilijk. Net zoals
Greeff et al. (2012) vermeldt in zijn studie bij gezinnen waarvan één gezinslid een fysieke
beperking heeft, was de draaglast bij de participanten groter dan de draagkracht. De
hulpverlener werd ingeschakeld om de balans tussen draaglast en draagkracht opnieuw
meer in evenwicht te brengen. Vorig onderzoek sluit hierbij aan: de aanwezigheid van een
61
hulpbron (hier de beschikbare hulpverlener waaruit men kracht kan putten), kon de invloed
van risicofactoren bij het gezin (hier stress en negatieve zaken die voortvloeien uit de
crisissituatie) doen dalen (Olsson et al., 2003). Dit verschil in beide groepen kan mogelijks
verklaard worden door het feit dat ouders die een lage veerkracht rapporteerden nog minder
draagkracht hebben dan ouders die een hoge veerkracht rapporteerden: waar de
hulpverlener bij de oudergroep met een hoge veerkracht eerder ouders nog een klein duwtje
in de rug moet geven, verwachten ouders met een lage veerkracht dat de hulpverlener
eerder fysiek en emotioneel langdurig beschikbaar is. Verder onderzoek is nodig om
voorgaande verklaringen al dan niet te staven.
Een volgend thema was het terugkrijgen en voelen van controle. De mate waarin het zelf
kunnen sturen van de situatie als helpend werd ervaren, verschilde tussen de groep die een
lage veerkracht rapporteerde en de groep die een hoge veerkracht rapporteerde. Er is dus
slechts gedeeltelijk evidentie gevonden voor de hypothese over het gevoel van controle als
hulpbron bij ouders. Immers, de groep die een lage of gemiddelde veerkracht bij de VK+
rapporteerde, had eerder de behoefte aan iemand die voor hen tijdelijk de controle overnam,
zoals het regelen van praktische zaken en de verantwoordelijkheden die daarbij komen
kijken. Dit zorgde ervoor dat de ouders even de tijd hadden om op adem te komen, om even
later opnieuw zelf de situatie te kunnen sturen. Dit thema werd in eerder beschreven
literatuur omtrent chronische crisissituaties nog niet als helpend ervaren, of is mogelijks nog
niet specifiek onderzocht.
In tegenstelling tot de net vernoemde groep, beschreven de ouders die een hoge veerkracht
rapporteerden eerder het gevoel om terug enige controle te krijgen over de (crisis)situatie als
zeer helpend. Het controlegevoel, samen met een helder vooruitzicht op mogelijke
(positieve) veranderingen, gaf hen de nodige motivatie om door te zetten, zelfs in crisistijd.
Dit sluit aan bij de vooropgestelde hypothese: door het gevoel controle te hebben over de
situatie, heeft het gezin het idee dat het over de bekwaamheid beschikt om om te kunnen
gaan met de crisis (Benzies & Mychasiuk, 2009; Greeff et al., 2012). Op basis van deze
studie kan geen uitspraak gedaan worden over de oorzaak van het verschil tussen beide
groepen. Toekomstig onderzoek dat dieper ingaan op dit thema, is dan ook gewenst.
Een laatste opmerkelijk verschil tussen beide groepen was bij het thema de mogelijkheid om
de crisis te ontlopen, te vermijden of af te wenden. De manier waarop de (crisis)situatie af en
toe werd ontvlucht varieerde immers naargelang de veerkracht. Zo verduidelijkten enkele
ouders uit de groep die een lage veerkrachtscore rapporteerde, hoe zij eerder (theoretisch)
disfunctioneel gedrag vertoonden, zoals het vluchten in middelengebruik. In voorgaande
studies werd zo ook een correlatie gevonden tussen veerkracht en copingstijl. Personen die
62
een lage veerkracht rapporteerden, scoorden hoog op ‘vermijding van de situatie’ en ‘passief
reageren’, en scoorden eerder laag op ‘het actief aanpakken van de situatie’ (Portzky, 2008).
Dit komt overeen met de resultaten in huidig onderzoek. Het feit dat ouders telkens opnieuw
kiezen voor disfunctioneel gedrag, zou er op kunnen wijzen dat ouders uit deze groep
beperkt zijn in hun manier van omgaan met moeilijke situaties en zo ook telkens terugvallen
op de gekende aanpakken uit zijn of haar verleden. Uitgebreider retrospectief onderzoek dat
het verleden van de gezinsleden mee in rekening neemt, is dan ook gewenst.
Ouders uit de oudergroep met een rapportage van een eerder hoge veerkracht, probeerden
zoveel mogelijk de triggers voor de crisis te negeren. Op die manier trachtten zij de situatie
niet verder te laten escaleren en zo onnodig energie te verliezen. Ook dit thema werd nog
niet eerder beschreven in de veerkrachtliteratuur omtrent chronische crisissituaties. Ouders
in huidig onderzoek gaven duidelijk aan dat deze manier van omgaan met de crisis, slechts
tijdelijk als helpend werd ervaren. Verder onderzoek is nodig om te concluderen of dit thema
uitsluitend teruggevonden wordt in acute crisissituaties.
Uit bovenstaande blijkt dat ouders heel veel steun ervaren van mensen met wie ze over de
situatie kunnen spreken en met wie ze samen kunnen reflecteren over hoe ze de situatie
verder kunnen aanpakken.. Soms helpt het om enige controle of praktische begeleiding door
een externe persoon in te schakelen om hen te ondersteunen in het maken van beslissingen.
De meeste ouders ervaren vooral de langdurige beschikbaarheid van die personen als erg
helpend, onafhankelijk van welke rol zij opnemen. Het zou dus goed zijn voor ouders die zich
in een acute crisis bevinden, om mensen in te schakelen die nauw betrokken zijn bij het
gezin zowel voor, tijdens als na de crisissituatie.
Verder verschillen sommige hulpbronnen van de participerende ouders naargelang hun
gerapporteerde veerkrachtscore. Ouders met een eerder lage veerkracht, gaven aan vooral
nood te hebben aan emotionele ondersteuning en aan tijd om even op adem te komen. Een
tijdelijke overname van hun taken en verantwoordelijkheden werd dan als erg helpend
ervaren. Het ontvluchten van de situatie gebeurde bij hen vaak op een eerder disfunctionele
manier en was achteraf gezien enkel helpend op het meest acute moment van de crisis.
Ouders met een eerder hoge veerkracht benoemden de mogelijkheid om terug te kunnen
vallen op de hupverleners bij moeilijkheden als erg helpend. Verder hadden ze vooral nood
aan een klare kijk en duidelijke taal over mogelijke veranderingen in hun situatie. Zij kozen er
meestal voor om niet in te gaan op conflicten om escalaties te voorkomen.
63
Hulpbronnen van jongeren
Een veelvoorkomend thema bij de jongerengroep was het zoeken naar een manier om
zichzelf af te zonderen van de thuissituatie. Treffend bij de participerende jongeren in huidig
onderzoek was het belang dat zij hechtten aan op stap gaan met vrienden en
schoolkameraden. Het leek er op dat zij, eenmaal buitenshuis, hun leven zoveel mogelijk
wilden organiseren net zoals hun peers, niet in (acute) crisis, dat doen. Er werd onder meer
aangegeven dat de gezinsproblemen weinig tot nooit het gespreksonderwerp waren bij
vrienden op school. Peerrelaties worden dus door de jongeren als erg waardevol geschat.
Dit sluit aan bij vorig onderzoek waarbij geconcludeerd werd dat het aanvaard worden door
vrienden een positieve invloed heeft op het veerkrachtproces van adolescenten (Benzies &
Mychasiuk, 2009). Dit gegeven brengt enige evidentie voor de hypothese dat peerrelaties
een positieve bijdrage leveren in het doorkomen van de crisis (Davis et al., 2000).
Een ander belangrijk thema bij de jongerengroep was de mogelijkheid om van de crisis een
gedeeld verhaal te maken. Naast de belangrijke rol die aan peers werd toegeschreven,
gaven jongeren in dit onderzoek aan tijdens de crisis ook vaak op zoek te gaan naar
volwassenen buiten het gezin waar ze een goede band mee hadden. Dit sluit aan bij het
onderzoek van Ungar (2004) dat stelt dat jongeren steunen op volwassenen wanneer ze te
maken krijgen met bepaalde aspecten in het leven waar ze niet mee om kunnen.
Voorgaande literatuur omtrent coping geeft zelfs aan dat de relatie met zorgende
volwassenen een positieve bijdrage levert aan het veerkrachtproces (Compas, 1987;
Elkington et al., 2011). Immers, om de negatieve gevolgen van stressvolle situaties te
compenseren helpt een goede ondersteuning en verbondenheid met ouders en andere
volwassen zoals een leraar, begeleider… (Zimmerman et al., 2013). Bovendien zouden
kinderen en jongeren die een beroep doen op volwassenen in een moeilijke periode, een
meer adaptieve coping-stijl hebben (Wills et al., 1996 geciteerd in Murphy & Marelich, 2008).
In dit onderzoek moet de nadruk gelegd worden op het feit dat de participerende jongeren
heel weinig een beroep deden op hun ouders, broers of zussen tijdens de crisis, gezien er
binnen het gezin heel vaak breuken waren in de onderlinge relaties. Dit sluit aan bij de
verwachting dat personen eerder een beroep gaan doen op mensen waar ze op dat moment
een warme, affectieve band mee hebben (Vandenbroeck, 2013). Mogelijks hebben jongeren
tijdens de acute crisis een minder goede band met hun ouders of andere gezinsleden, dan
voor of na de crisis. Toch staat het interageren met volwassenen die geen deel uit maken
van het gezin, dan weer eerder in contrast met reeds bestaande literatuur. Deze stelt dat
jongeren eerder een beroep gaan doen hun gezin als eerste bron van steun (Olsson et al.,
2003). Bij de jongeren in het onderzoek ging het vooral om volwassenen die zij reeds
geruime tijd kenden, waar ze een sterke verbondenheid mee hadden en waarbij ze de
64
mogelijkheid vonden om naargelang eigen tempo en wens te vertellen over hun
moeilijkheden thuis, zoals dichte familieleden, hulpverleners, mensen uit de buurt... Verder
werden twee jongeren, door hun ouders, het contact met hun oma ontzegd, hoewel de
jongeren hun oma benoemden als belangrijke steunfiguur. Dit gegeven sluit aan bij de
vooropgestelde hypothese dat het hebben van een veilige plaats waar men terecht kan of de
aanwezigheid van volwassenen die de jongere lief hebben, in hen geloven en hen blijven
emotioneel steunen, cruciale mechanismen zijn voor veerkracht bij kinderen (Clinton, 2008).
Naast het vertellen van hun verhaal, vonden alle jongeren het helpend om ook hun
gevoelens op een non-verbale manier te kunnen uiten (zoals het schrijven in een dagboek,
tekenen…) wanneer ze niet de nood voelden om hun gevoelens uit te brengen naar andere
personen. Mogelijks werd dit thema nog niet nadrukkelijk bevraagd in andere studies omtrent
veerkracht of werd dit niet als expliciet helpend vernoemd op langere termijn. Belangrijk voor
toekomstige hulpverlening is om hiermee rekening te houden: niet alle jongeren willen of
kunnen hun emoties op een verbale manier uitdrukken. Jongeren moet de kans geboden
worden om hun gevoelens naar eigen wens en op eigen tempo uit te brengen.
Interne versus externe hulpbronnen
Uit het voorgaande blijkt dat de verhouding interne (binnen het gezin) en externe (buiten het
gezin) hulpbronnen niet in balans is. Zowel ouders als jongeren gaan, ongeacht hun
veerkrachtscore, meer beroep doen op mensen buiten de grenzen van hun gezin (cf. meer
externe hulpbronnen) om mogelijks beter de crisissituatie door te kunnen komen. Onderzoek
toonde reeds aan dat wanneer gezinsleden onderling niet goed communiceren, zij zich
minder snel gaan engageren om de problemen zelf aan te pakken en dus eerder een beroep
gaan doen op mensen buiten hun gezin (Patterson, 2002). Dit sluit aan bij wat verwacht
werd: ouders komen beter een familiale crisis door indien zij beroep doen op bronnen van
buiten af (Yeh et al., 2000).
Het onevenwicht in de balans ‘interne versus externe hulpbronnen’ is in dit onderzoek
vermoedelijk te wijten aan de kenmerken van de steekproef die werd bevraagd. Eén van de
selectiecriteria bij CaH is namelijk de breuk tussen één of meerdere gezinsleden. In deze
steekproef worden externe hulpbronnen dus als meer helpend geacht, gezien de vaststelling
dat de gezinsleden zelf of andere betrokken personen (zoals de consulent of een familielid)
menen dat de interne hulpbronnen op een gegeven ogenblik onvoldoende waren. Zoals af te
leiden uit de verschillende thema’s, kan een hulpverlener wel een brug vormen om de
65
gezinsleden opnieuw als interne hulpbronnen te kunnen zien. De breuken moeten als het
ware eerst door een externe persoon hersteld worden om opnieuw verder te kunnen.
Turning points
In de literatuur omtrent veerkracht wordt ook ingegaan op nieuwe ervaringen die andere
kansen en mogelijkheden met zich meebrengen. Er wordt gesproken over turning points
wanneer gebeurtenissen zich voordoen die als het ware zorgen voor een breuk met verleden
(Rutter, 1999). In huidig onderzoek gaven twee ouders expliciet aan dat op een gegeven
moment de negatieve spiraal waarin ze zich bevonden doorbroken werd. Zoals Rutter (1994
in Johnson & Howard, 2007) als voorbeeld aangaf dat het daarbij kan gaan om een
verandering in de omgeving, was dat in dat gezin het verhuizen van het ene dorp naar een
ander. Het gezin ging in een andere omgeving wonen, waardoor er een positievere sfeer
onder de gezinsleden kwam. Het hebben van een eigen, mooie kamer en gezellige ruimtes
droeg daartoe bij.
Bij de andere ouders ging het om een (drug)herval waardoor na enige reflectie over de voor-
en nadelen van het gebruik voor zichzelf en voor het gezinsleven, de overtuiging kwam om
definitief te kiezen voor een drugvrij leven. Deze ouder deed dat in samenwerking met een
gespecialiseerd drughulpverleningscentrum. Dankzij deze turningpoints kwam er opnieuw
een positieve wending in hun leven.
Algemene conclusie
Dankzij de mogelijkheid om de verschillende gezinsleden aan het woord te laten, kwam uit
dit onderzoek naar voor wat mensen in acute crisis als ondersteunend ervaren. Opvallend is
dat veel thema’s die voorkomen in huidig onderzoek, ook reeds als helpend werden
beschreven in voorgaande literatuur omtrent coping en chronische crisissen. Thema’s zoals
een ondersteunende partnerrelatie, de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon, het
belang van personen die fungeren als klankbord of die inzichten bijbrengen, werden reeds
uitvoerig beschreven als hulpbronnen bij chronische crisissituaties. Ook bij de jongeren
werden gelijkenissen gevonden met thema’s uit de reeds bestaande veerkrachtliteratuur,
onder andere de thema’s die duiden op het belang van de ondersteuning van een
volwassene, het gewicht dat toegekend wordt aan de peerrelaties (Haskett et al., 2006).
Toch zijn er enkele thema’s die nog niet eerder beschreven werden en dus specifiek als
helpend worden aangehaald bij gezinsleden in acute crisis. Treffend was hoe de jongeren in
66
acute crisis niet steunden op hun ouders, zoals verwacht werd in de veerkrachtliteratuur
omtrent chronische crisissen. Zij deden voornamelijk een beroep op volwassenen buiten hun
gezin. Bij de oudergroep werd dan weer de praktische hulp die ouders kregen meermaals
aangehaald. Specifiek bij ouders die een lage veerkracht rapporteerden, werd de overname
van de controle over de situatie als ‘redding’ gezien, wat duidt op een groter
afhankelijkheidsgevoel dan bij ouders met een hogere veerkracht. Verder werd het
ontvluchten van de crisissituatie ook als helpend ervaren wanneer het crisisgehalte het
hoogst was. Kenmerkend voor deze thema’s zijn hun tijdelijk helpend karakter. Eén voor één
gaat het om korttijdige praktijken, die na enige tijd terug verdwijnen wanneer de situatie
opnieuw stabieler is. Dit kan mogelijks een verklaring bieden waarom net deze thema’s als
helpend naar voor komen bij acute crisissen.
Verder kan algemeen gesteld worden dat vooral externe hulpbronnen als helpend werden
ervaren, zowel door ouders als door jongeren. Beide deden dan ook vooral een beroep op
volwassen personen, met als belangrijkste criterium dat ze er reeds een goede band mee
hadden opgebouwd. Uit de verschillende interviews kwam naar voor dat de interne
hulpbronnen nog iets belangrijker waren voor ouders dan voor de jongeren. Zij wendden zich
sneller naar hun zelfgekozen vrienden of familieleden bij moeilijkheden in plaats van in hun
gezin zelf de problemen en eigen gevoelens aan te kaarten. Een ander verschil situeert zich
op vlak van professionele hulpverlening: waar ouders veel steun ervaren van hulpverleners,
brachten jongeren weinig deze professionele begeleiders aan. Dit kan mogelijks verklaard
worden doordat jongeren de langetermijn gevolgen van een crisissituatie minder overzien en
vermoeden dat de situatie spontaan zal opgelost raken. Toekomstige hulpverlening kan dus
best ook de jongeren in het gezin goed uitleggen wat er van hen verwacht wordt, naar welke
situatie er toe wordt gewerkt en wat mogelijke gevolgen zijn indien de situatie blijft aanslepen.
Een ander opmerkelijk onderscheid is dat ouders het voornamelijk helpend vinden om bij
kennissen hun verhaal te kunnen vertellen, terwijl dit bij de jongeren niet altijd het geval was.
Zij gaven aan de gezinssituatie niet vaak het gespreksonderwerp was onder vrienden, maar
dat ze meer nood hadden om hun gevoelens op een non-verbale manier, voor zichzelf, tot
uiting te brengen. Verder onderzoek is nodig om na te gaan in welke mate zij hierin
voldoening vinden, en wat precies de reden is om hun gevoelens niet kenbaar te maken aan
vrienden.
De vraag of de zelfgerapporteerde veerkracht samenhangt met de mechanismen die
mensen als helpend ervaren, is minder eenduidig te beantwoorden. Sommige thema’s waren
belangrijk voor ouders die zowel een lage veerkrachtscore rapporteerden, als voor ouders
die eerder een hoge veerkrachtscore rapporteerden. Andere thema’s zoals de mate waarin
iemand anders de controle over de situatie even moet overnemen en welk soort
67
ondersteuning het meest wenselijk wordt geacht, verschilden tussen gezinsleden met een
hoge versus lage veerkracht. Het lijkt vooral belangrijk dat zowel het externe als interne
ondersteuningsaanbod dat gezinsleden voor handen hebben, uitgebreid door de
hulpverlener wordt voorgesteld (Greeff et al., 2012).
Als laatste moet benadrukt worden welke centrale rol de hulpverlener kan spelen bij
gezinnen in acute crisis. Ondanks het feit dat gezinsleden in huidig onderzoek meer beroep
doen op externe hulpbronnen, probeert de hulpverlener meer aansluiting tussen beide
partijen van het gezin te bewerkstelligen. Hij probeert met andere woorden de breuken te
herstellen zodat gezinnen weer meer op elkaar kunnen steunen. In huidig onderzoek kwam
aan bod dat wanneer de hulpverlener niet meer aanwezig is, er opnieuw minder
inspanningen geleverd worden door alle gezinsleden. Verder onderzoek is dus nodig naar
hoe deze rol van de hulpverlener als bruggenbouwer langdurige effecten met zich mee kan
brengen.
Beperkingen van het onderzoek
De uniciteit van deze studie ligt duidelijk in zijn specifieke focus op gezinnen in acute crisis,
waarbij participanten retrospectief bevraagd werden over wat zij als helpend ervaarden op
het moment van de crisis. Deze studie was, ten opzichte van vorig onderzoek, vernieuwend
in die zin dat het verschillende personen (cf. verschillende gezinsleden uit hetzelfde gezin)
aan het woord heeft gelaten over eenzelfde situatie. Op die manier werden de helpende
mechanismen van de individuele participanten nader bekeken. Verder werd de context en
het onderscheid ouders versus jongeren mee in rekening genomen, gezien veerkracht
afhankelijk is van de ontwikkelingsfase waarin het individu zich bevindt (Ahern, 2006). Zo
werden alleen gezinnen bevraagd die voldeden aan de criteria voor crisishulpverlening door
CaH en werden de individuele responsen van alle ouders onderling vergeleken. Hetzelfde
werd gedaan met de responsen van alle jongeren onderling. Ten gevolge van het
voorgaande worden in de veerkrachtliteratuur wel enkele gemeenschappelijke thema’s naar
voor gebracht, maar kan er geen eenduidige opsomming zijn van belangrijke mechanismen
die voor alle personen van toepassing zijn. Daarom werd in huidig onderzoek op een
exploratieve manier verder tewerk gegaan.
Toch waren er enkele beperkingen. Allereerst moet de eerder kleine groep participanten
(n=15) worden vermeld als limitatie in huidig onderzoek, waardoor de generaliseerbaarheid
van de resultaten eerder beperkt is. Daarnaast bevinden zich tussen de participerende
jongeren enkel meisjes. Dit kan mogelijks een grote invloed hebben op de thema’s die bij de
68
jongeren onderzoeksgroep naar voor gekomen zijn. In het onderzoeksopzet werd daarnaast
geen rekening gehouden met de leeftijdsgrens die de VK+ aangeeft. Om dit deels tegemoet
te komen konden de deelnemende jongeren tijdens het invullen wel uitleg vragen over de
items die zij niet volledig begrepen. Door het gebruik van deze vragenlijst konden geen
jongeren worden bevraagd onder de 12 jaar. Hun stem kon in dit onderzoek niet worden
opgenomen door de abstracte stellingen.
Verder waren de participerende gezinsleden allemaal afkomstig van aangemelde gezinnen
bij CaH, mede doordat er in West-Vlaanderen weinig andere voorzieningen voor handen
waren die met deze doelgroep op dezelfde manier aan de slag gaan. Deze selectie van
participanten uit slechts één setting (verdeeld over twee antennes) zorgt ervoor dat er
mogelijks invloed van de recent verkregen hulpverlening op de aangehaalde thema’s
aanwezig kan zijn. Net omdat deze soort hulpverlening zo intensief was en nog maar net
beëindigd was bij de interview-afname, zullen de antwoorden hier naar gevormd zijn. Een
positief aspect van deze grote homogeniteit is dat verschillen in thema’s in mindere mate te
wijten kunnen zijn aan het verschil in setting. Verder werden de participanten beperkt tot
Belgische gezinnen in West-Vlaanderen.
De positie van de onderzoeker moet enigszins ook mee in rekening genomen worden. In
slechts twee van de zeven gezinnen die deelnamen, was de onderzoeker niet tegelijkertijd
de Crisishulp aan Huis-gezinsbegeleider. In alle andere gezinnen wel. Dit zorgde er enerzijds
voor dat gezinnen sneller geneigd waren om deel te nemen aan het onderzoek gezien ze de
onderzoeker reeds kenden. Anderzijds kan dit gegeven tot gevolg hebben dat gezinsleden
sociaal wenselijk antwoordden of geremd waren om bepaalde zaken over CaH naar voren te
brengen, ondanks dat verschillende keren benadrukt werd dat de gegevens met de grootst
mogelijke vertrouwelijkheid werden behandeld door onder meer anonimiteit.
Aanbevelingen voor verder onderzoek
Dit onderzoek spitste zich voornamelijk toe op het bevragen van jongeren en ouders apart,
waardoor het eerder op individueel niveau keek naar de helpende mechanismen. Eén van de
vaststellingen is dat er, over alle gezinnen heen, verschillen naar voor komen in
gerapporteerde hulpbronnen wanneer de antwoorden van de oudergroep vergeleken worden
met die van de jongerengroep. Wegens gebrek aan participatie van alle gezinsleden binnen
eenzelfde gezin, konden de vermelde hulpbronnen in huidig onderzoek niet vergeleken
worden op een meer algemeen familieniveau. Volgend onderzoek zou zich specifiek kunnen
focussen op de verschillen en gelijkenissen tussen de gezinsleden onderling (cf. tussen
69
moeder en vader, tussen kinderen onderling, en tussen ouders en kinderen). Op die manier
kan de veerkracht van het gezin, als functionele eenheid, beter in kaart worden gebracht.
In deze studie kwamen er enkele duidelijke verschillen naar voor tussen ouders die een hoge
veerkracht rapporteerden en zij die een lage veerkracht rapporteerden. De veerkrachtscore
van de participerende ouders lagen voldoende ver uit elkaar, waardoor er bij hen enkele
groeperingen konden gemaakt worden (cf. respectievelijk een groep met lage veerkracht,
gemiddelde en hoge veerkracht). Bij de jongerengroep was dit niet het geval: er
participeerden slechts vier jongeren en zij rapporteerden allemaal een lage veerkrachtscore.
Het kan dan ook verrijkend zijn om in verder onderzoek een groter aantal jongeren te
bevragen, zodat er groepen kunnen gevormd worden naargelang de gerapporteerde
veerkrachtscore. Op die manier kunnen dan ook de benoemde hulpbronnen bij de jongeren
van de verschillende groepen onderling vergeleken worden.
Verder beperkte deze studie zich tot Belgische gezinnen in West-Vlaanderen, die specifieker
aangemeld werden bij CaH Kortrijk of West-Vleteren. Toch zijn de aangemelde gezinnen bij
CaH ook soms van een andere origine. Zij streven in hun dagdagelijks leven vaak andere
waarden en normen na, en hebben soms andere routines dan de hulpverlener in kwestie.
Hierdoor kan de hulpverlener minder terugvallen op de vermelde hulpbronnen in deze studie.
Een replicatie van huidig onderzoek wordt dan ook nodig geacht bij gezinnen met
verschillende etnische achtergronden en dit over heel Vlaanderen. Op die manier kan ook zo
goed en zo snel mogelijk worden ingespeeld bij een acute crisis. Daarnaast kunnen best ook
andere hulpverleningsinstanties bevraagd worden die zich ook inzetten voor gezinnen in
(acute) crisis, naast enkel CaH. Zo kunnen de resultaten mogelijks gegeneraliseerd worden
en eventueel de verschillen tussen de settingen worden onderzocht.
Gezien de exploratieve aard van het onderzoek konden de interne hulpbronnen van de
gezinnen in acute crisis tijdens de interviews niet expliciet worden bevraagd. Nochtans is dit
een topic waar dieper op in gegaan moet worden. Ondanks het feit dat de gezinnen een
hoog aantal externe hulpbronnen rapporteerden, kwam uit de interviews naar boven dat
deze gezinnen vaak een beperkt netwerken hebben waarop ze kunnen terugvallen. Naast de
aanwezige hulpverlener, hebben ze dus vaak eerder een beperkte kring die hen kan helpen
om de moeilijke situatie te doorkomen. Het kan daarom van belang zijn om net te gaan
onderzoeken wanneer een bepaalde hulpbron binnen het gezin als echt helpend wordt
ervaren en wanneer niet.
Tot slot kan een longitudinale studie, waarbij gezinnen opnieuw bevraagd worden over hun
interne en externe hulpbronnen na enkele maanden, meer zicht geven over de stabiliteit van
het gezin na het doorkomen van de crisis. Zo kan gekeken worden of de aangehaalde
70
hulpbronnen enkele maanden na de crisis nog dezelfde zijn als diegene die net na de crisis
werden aangehaald en hoe effectief deze voor de familie geweest zijn op langere termijn.
Implicaties voor praktijk & beleid
Uit voorgaande blijkt dat crisishulpverlening zoals CaH deze aanbiedt, altijd snel en heel
concreet hulp moet kunnen bieden. Wanneer de crisis acuut is, moet immers op korte termijn
de veiligheid gewaarborgd kunnen worden (Lünnemann & Boutellier, 2009). De diensten die
crisishulp aanbieden moeten dan ook voldoende medewerkers hebben om deze op de
gepaste momenten te kunnen inzetten. Verder kan een hulpverlener in deze situaties maar
beter goed voorbereid zijn op welke hulpbronnen mensen in crisis als helpend ervaren, en
hoe hij zijn eigen capaciteiten en mogelijkheden kan inzetten om het gezin de acute crisis te
helpen doorkomen. Bij een nieuwe crisissituatie kunnen hulpverleners een inventarisatie
maken van de reeds aanwezige hulpbronnen, waarna samen met het gezin gekeken kan
worden welke nieuwe, interne en/of externe, hulpbronnen nog geïnstalleerd kunnen worden.
Het nog meer gericht kunnen interveniëren zou dan ten voordele zijn van de duur van de
interventie (cf. minder verlengingen van de hulp), waardoor er jaarlijks meer gezinnen
geholpen zouden kunnen worden.
Uit onderzoek kwam naar voor dat ouders heel vaak zelfvertrouwen missen, zeker wanneer
ze geconfronteerd worden met ongekende situaties, zoals een crisis. Uit de resultaten bleek
dat hulpverleners door hun interventies de veerkracht van gezinsleden kunnen helpen
bevestigen, waardoor ze meer vertrouwen krijgen in zichzelf met betrekking tot het
aankunnen van een nieuwe crisissituatie. Verder kan het adequaat herstellen van de
breuken tussen gezinsleden ervoor zorgen dat zij bij een nieuwe crisis eerder een beroep
gaan doen op hun interne hulpbronnen (binnen het gezin),in plaats van externe. Wanneer de
band tussen ouders en jongeren enigszins hersteld is, kunnen zij opnieuw meer onderling
gaan steunen op elkaar in moeilijke situaties. Voorgaand onderzoek geeft immers aan dat
ouders belangrijke steunpilaren kunnen zijn voor kinderen en adolescenten bij de verwerking
van stress (van der Ploeg, 2013).
Hoewel deze studie aantoonde dat er geen uniform beeld is over wanneer wordt gesproken
over veerkracht, zijn er toch enkele gemeenschappelijke thema’s naar voor gekomen die
ouders en jongeren als steunend ervaren. Voor zowel ouders als jongeren zijn
ondersteunende volwassenen, die ook langdurig beschikbaar zijn, van belang. De
toekomstige hulpverlening zou er dan ook op gericht moeten zijn om het gezin te begeleiden
71
in de zoektocht naar een vertrouwenspersoon (cf. een vriend, familielid, kennis) voor ieder
gezinslid apart. De functie van laatst genoemde kan dan ingevuld worden naargelang de
wens van het gezinslid, maar de vertrouwenspersoon zou zeker voor langere tijd
beschikbaar moeten zijn. Verder kwamen ook de verschillende rollen van de hulpverlener
aan bod als erg helpend bij de ouders. Zo werd het praktisch begeleiden, het bijbrengen van
inzichten en het opvolgen van de gemaakte afspraken erg geapprecieerd. Hieruit blijkt dat
hulpverleners zich veelzijdig moeten kunnen opstellen, om als echt ondersteunend te worden
aanvaard bij het gezin.
De hulpverlener kan ook beter de veerkracht van zijn cliënt mee in rekening nemen. Zo werd
in eerdere studies reeds een hoge correlatie gevonden tussen veerkracht en hopenloosheid:
hoe lager de veerkracht, hoe meer iemand zijn situatie als hopeloos zal benoemen (Portzky,
2008). Personen die geen uitweg meer zien, hebben dan ook een groter risico op mogelijke
ontsporingen en suïcidale neigingen. Indien de hulpverlener hiervan op de hoogte is, kan hij
zijn interventies er op afstellen en zo mogelijke ontsporingen vermijden.
Hoe er concreet aan de slag gegaan wordt bij gezinnen in acute crisis, is dan afhankelijk van
het gezin en van de hulpverlener. Deze studie biedt alvast enkele vertrekpunten om te
helpen zorgen voor een beter familiaal welzijn na een acute crisis.
72
73
Deel V - Referenties
Ahern, N. R. (2006). Adolescent Resilience: An Evolutionary Concept Analysis. Journal of Pediatric
Nursing, 21(3), 175-185. doi: 10.1016/j.pedn.2005.07.009
Alvord, M. K., & Grados, J. J. (2005). Enhancing resilience in children: A proactive approach.
Professional Psychology-Research and Practice, 36(3), 238-245. doi: 10.1037/0735-
7028.36.3.238
Benzies, K., & Mychasiuk, R. (2009). Fostering family resiliency: a review of the key protective factors.
Child & Family Social Work, 14(1), 103-114. doi: 10.1111/j.1365-2206.2008.00586.x
Black, K., & Lobo, M. (2008). A conceptual review of family resilience factors. Journal of Family
Nursing, 14(1), 33-55. doi: 10.1177/1074840707312237
Bolger, K. E., & Patterson, C. J. (2001). Pathways from child maltreatment to internalizing problems:
Perceptions of control as mediators and moderators. Development and Psychopathology,
13(4), 913-940.
Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative research in
psychology, 3(2). doi: 10.1191/1478088706qp063oa
Burt, M. R. (2002). Reasons to invest in adolescents. Journal of Adolescent Health, 31(6), 136-152. doi:
10.1016/s1054-139x(02)00486-x
Clinton, J. (2008). Resilience and recovery. International Journal of Childrens Spirituality, 13(3), 213-
222. doi: 10.1080/13644360802236474
Collishaw, S., Pickles, A., Messer, J., Rutter, M., Shearer, C., & Maughan, B. (2007). Resilience to adult
psychopathology following childhood maltreatment: Evidence from a community sample.
Child Abuse & Neglect, 31(3), 211-229. doi: 10.1016/j.chiabu.2007.02.004
Compas, B. E. (1987). Coping with stress during childhood and adolescence. Psychological Bulletin,
101(3), 393-403. doi: 10.1037//0033-2909.101.3.393
Conger, R. D., & Conger, K. J. (2002). Resilience in Midwestern families: Selected findings from the
first decade of a prospective, longitudinal study. Journal of Marriage and Family, 64(2), 361-
373. doi: 10.1111/j.1741-3737.2002.00361.x
Crisishulp aan Huis. (2014). from http://cahwestvlaanderen.be/cah-west-vlaanderen/doelstellingen/
Damen, H., & Veerman, J. (2009). Effectiviteitsonderzoek Families First. De relatie tussen uitvoering
en uitkomsten tot een jaar na afsluiting van de behandeling. Nijmegen: Praktikon.
Davis, C., Martin, G., Kosky, R., & O'Hanlon, A. (2000). Early Intervention in the Mental Health of
Young People: A Literature Review. Canberra: The Australian Early Intervention Network for
Mental Health in Young People.
74
Dolan, P., & Holt, S. (2002). What families want in family support: an Irish case study. Child Care in
Practice, 8, 239-250.
Dumont, M., & Provost, M. A. (1999). Resilience in adolescents: Protective role of social support,
coping strategies, self-esteem, and social activities on experience of stress and depression.
Journal of Youth and Adolescence, 28(3), 343-363. doi: 10.1023/a:1021637011732
Dyer, J. G., & McGuinness, T. M. (1996). Resilience: Analysis of the concept. Archives of Psychiatric
Nursing, 10(5), 276-282. doi: 10.1016/s0883-9417(96)80036-7
Elkington, K. S., Bauermeister, J. A., & Zimmerman, M. A. (2011). Do parents and peers matter? A
prospective socio-ecological examination of substance use and sexual risk among African
American Youth. Journal of Adolescence, 34(5), 1035-1047.
Fergus, S., & Zimmerman, M. A. (2005). Adolescent resilience: A framework for understanding
healthy development in the face of risk Annual Review of Public Health (Vol. 26, pp. 399-419).
Fergusson, D. M., & Lynskey, M. T. (1996). Adolescent resiliency to family adversity. Journal of Child
Psychology and Psychiatry, 37(3), 281-292. doi: 10.1111/j.1469-7610.1996.tb01405.x
Garmezy, N. (1991). Resilience in children's adaptation to negative life events and stressed
environments. Pediatric Annals, 20(9), 459-&.
Giallo, R., & Gavidia-Payne, S. (2006). Child, parent and family factors as predictors of adjustment for
siblings of children with a disability. Journal of Intellectual Disability Research, 50, 937-948.
doi: 10.1111/j.1365-2788.2006.00928.x
Greeff, A. P., Vansteenwegen, A., & Gillard, J. (2012). Resilience in Families Living with a Child with a
Physical Disability. Rehabilitation Nursing, 37(3), 97-104.
Haskett, M. E., Nears, K., Ward, C. S., & McPherson, A. V. (2006). Diversity in adjustment of
maltreated children: Factors associated with resilient functioning. Clinical Psychology Review,
26(6), 796-812. doi: 10.1016/j.cpr.2006.03.005
Hobfoll, S. E. (2002). Social and psychological resources and adaptation. Review of General
Psychology, 6(4), 307-324. doi: 10.1037//1089-2680.6.4.307
Jaffee, S. R., Caspi, A., Moffitt, T. E., Polo-Tomas, M., & Taylor, A. (2007). Individual, family, and
neighborhood factors distinguish resilient from non-resilient maltreated children: A
cumulative stressors model. Child Abuse & Neglect, 31(3), 231-253. doi:
10.1016/j.chiabu.2006.03.011
Johnson, B., & Howard, S. (2007). Causal chain effects and turning points in young people’s lives: a
resilience perspective. The Journal of Student Wellbeing, 1(2), 1-15.
Lünnemann, K. D., & Boutellier, J. C. J. (2009). Wmo en het nut van een beschermings arrangement:
Verwey-Jonker Instituut.
75
Luthar, S. S., & Cicchetti, D. (2000). The construct of resilience: Implications for interventions and
social policies. Development and Psychopathology, 12(4), 857-885. doi:
10.1017/s0954579400004156
Luthar, S. S., Cicchetti, D., & Becker, B. (2000). The construct of resilience: A critical evaluation and
guidelines for future work. Child Development, 71(3), 543-562. doi: 10.1111/1467-
8624.00164
Luthar, S. S., Sawyer, J. A., & Brown, P. J. (2006). Conceptual issues in studies of resilience - Past,
present, and future research. In B. M. Lester, A. S. Masten & B. McEwen (Eds.), Resilience in
Children (Vol. 1094, pp. 105-115).
Luthar, S. S., & Zigler, E. (1991). Vulnerability and competence: a review of research on resilience in
childhood. American Journal of Orthopsychiatry, 61(1), 6-22. doi: 10.1037/h0079218
Maso, I., & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boom.
Murphy, D. A., & Marelich, W. D. (2008). Resiliency in young children whose mothers are living with
HIV/AIDS. Aids Care-Psychological and Socio-Medical Aspects of Aids/Hiv, 20(3), 284-291. doi:
10.1080/09540120701660312
Olsson, C. A., Bond, L., Burns, J. M., Vella-Brodrick, D. A., & Sawyer, S. M. (2003). Adolescent
resilience: a concept analysis. Journal of Adolescence, 26(1), 1-11. doi: 10.1016/s0140-
1971(02)00118-5
Patterson, J. M. (2002). Understanding family resilience. Journal of Clinical Psychology, 58(3), 233-
246. doi: 10.1002/jclp.10019
Pinkerton, J., & Dolan, P. (2007). Family support, social capital, resilience and adolescent coping.
Child & Family Social Work, 12(3), 219-228. doi: 10.1111/j.1365-2206.2007.00497.x
Portzky, M. (2008). Resilience Scale - nederlandse versie. Amsterdam: Harcourt Test Publishers.
Portzky, M. (2013). Hoe ziek is onze gezondheidszorg? En zijn veerkrachtvragenlijsten een
meerwaarde binnen deze 'zorgvraag'? Psyche, 25(3), 8 - 10.
Portzky, M. (2014). Veerkrachtschaal plus (VK+). Ongepubliceerd document.
Rivers, J. W., & Stoneman, Z. (2003). Sibling relationships when a child has autism: Marital stress and
support coping. Journal of Autism and Developmental Disorders, 33(4), 383-394. doi:
10.1023/a:1025006727395
Rutter, M. (1993). Resilience: some conceptual considerations. Journal of Adolescent Health, 14(8),
626-631. doi: 10.1016/1054-139x(93)90196-v
Rutter, M. (1999). Resilience concepts and findings: implications for family therapy. Journal of Family
Therapy, 21(2), 119-144. doi: 10.1111/1467-6427.00108
Rutter, M. (2006). Implications of resilience concepts for scientific understanding. In B. M. Lester, A. S.
Masten & B. McEwen (Eds.), Resilience in Children (Vol. 1094, pp. 1-12).
76
Rutter, M. (2007). Resilience, competence, and coping. Child Abuse & Neglect, 31(3), 205-209. doi:
10.1016/j.chiabu.2007.02.001
Shin, S. H., Choi, H., Kim, M. J., & Kim, Y. H. (2010). Comparing adolescents' adjustment and family
resilience in divorced families depending on the types of primary caregiver. Journal of Clinical
Nursing, 19(11-12), 1695-1706. doi: 10.1111/j.1365-2702.2009.03081.x
Smart, C. (2003). Introduction - New perspectives on childhood and divorce. Childhood-a Global
Journal of Child Research, 10(2), 123-129. doi: 10.1177/0907568203010002001
Smokowski, P. R., Reynolds, A. J., & Bezruczko, N. (1999). Resilience and protective factors in
adolescence: An autobiographical perspective from disadvantaged youth. Journal of School
Psychology, 37(4), 425-448. doi: 10.1016/s0022-4405(99)00028-x
Stewart, M., Reid, G., & Mangham, C. (1997). Fostering children's resilience. Journal of Pediatric
Nursing, 12(1), 21-31. doi: 10.1016/S0882-5963(97)80018-8
Ungar, M. (2004). The importance of parents and other cargeivers to the resilience of high-risk
adolescents. Family Process, 43(1), 23-41. doi: 10.1111/j.1545-5300.2004.04301004.x
van der Ploeg, J. (2013). Behandeling van kinderen en adolescenten met stress Stress bij kinderen (pp.
129-138). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Van Hove, G., & Claes, L. (2011). Qualitative Research and Educational Sciences: A Reader about
Useful Strategies and Tools. Harlow: Pearson Education Limited.
Van Peer, C. (2007). De impact van een (echt) scheiding op kinderen en ex-partners. Studiedienst van
de Vlaamse Regering, Brussel.
van Zwieten, M., & Willems, D. (2004). Waardering van kwalitatief onderzoek. Huisarts &
Wetenschap, 47(13), 38-43.
Vandenbroeck, M. (2013). Gezinspedagogiek. Gent: Academia Press.
Walsh, F. (2002). A family resilience framework: Innovative practice applications. Family Relations,
51(2), 130-137. doi: 10.1111/j.1741-3729.2002.00130.x
Walsh, F. (2003). Family resilience: A framework for clinical practice. Family Process, 42(1), 1-18. doi:
10.1111/j.1545-5300.2003.00001.x
Wright, M., Fopma-Loy, J., & Fischer, S. (2005). Multidimensional assessment of resilience in mothers
who are child sexual abuse survivors. Child Abuse & Neglect, 29(10), 1173-1193. doi:
10.1016/j.chiabu.2005.04.004
Yeh, C. H., Lee, T. T., Chen, M. L., & Li, W. J. (2000). Adaptational process of parents of pediatric
oncology patients. Pediatric Hematology and Oncology, 17(2), 119-131. doi:
10.1080/088800100276479
Zakeri, H., Jowkar, B., & Razmjoee, M. (2010). Parenting styles and resilience. In O. Hacifazlioglu & M.
M. Halat (Eds.), Wcpcg 2010 (Vol. 5, pp. 1067-1070).
77
Zimmerman, M. A., Stoddard, S. A., Eisman, A. B., Caldwell, C. H., Aiyer, S. M., & Miller, A. (2013).
Adolescent Resilience: Promotive Factors That Inform Prevention. Child Development
Perspectives, 7(4), 215-220. doi: 10.1111/cdep.12042
Zolkoski, S. M., & Bullock, L. M. (2012). Resilience in children and youth: A review. Children and Youth
Services Review, 34(12), 2295-2303. doi: 10.1016/j.childyouth.2012.08.009
78
79
Deel VI - Bijlagen
Bijlage 1: ‘Brief gericht aan de jongere’
Beste jongere,
Naar aanleiding van het einde van mijn studies ‘Orthopedagogiek’ aan de Universiteit Gent,
doe ik onderzoek bij gezinnen in crisissituatie. Deze studie gaat door onder leiding van Dr.
Sofie Vindevogel (begeleiderster van masterproeven aan de Universiteit Gent) en gebeurt in
samenwerking met vzw Crisishulp Aan Huis West-Vlaanderen.
Waarom is dit onderzoek?
Graag had ik te weten gekomen welke middelen jij gebruikt om door een lastige periode te
geraken. Zijn er vrienden die voor jou belangrijk zijn? Kijk je terug naar foto’s van vroeger?
Ga je vaak terug naar één bepaalde plek waar je tot rust kan komen? Naast de mening van
jouw ouders, had ik ook graag jouw antwoord gehoord. Heb je al moeilijke periodes gehad
die verbeterd of verslechterd zijn? Door jouw verhaal te vertellen, kunnen wij kinderen en
jongeren in gelijkaardige situaties beter helpen.
Wil je graag meehelpen aan een betere hulpverlening?
Als je wilt deelnemen, dan moet je eerst jouw toestemming geven. Dit kan door het blad die
je krijgt van de gezinsbegeleid(st)er te ondertekenen. Zo wordt jouw deelname bevestigd.
Wat gebeurt er dan?
Deel 1 van het onderzoek:
Wanneer? Na het afgeven van het blad “Geïnformeerde toestemming”.
Wat? Je krijgt van de gezinsbegeleid(st)er een vragenlijst met 25 stellingen,
die je rustig en op eigen tempo kunt invullen. Hierbij kun je een score
aan duiden in hoeverre die stelling op jezelf van toepassing is. Verdere
uitleg over hoe je dit kan invullen staat op het formulier zelf vermeld.
Deel 2 van het onderzoek:
80
Wanneer? 4 weken na het einde van de hulpverlening van Crisishulp Aan Huis.
Wat? Opnieuw wordt de vragenlijst met 25 stellingen ingevuld. Daarnaast
wordt een interview afgenomen. Deze duurt gemiddeld een half uurtje.
Hierbij wordt, met bijzondere aandacht, naar jouw verhaal geluisterd.
Het interview wordt opgenomen met een bandopnemer, zodanig de
analyse achteraf ervan te vergemakkelijken.
Nog even je aandacht hiervoor:
Vanuit ons beroepsgeheim gaan we vertrouwelijk om met informatie. We gaan steeds
met jou in overleg en delen pas informatie met derden als we daar van jou de
toestemming voor krijgen.
Alle gegevens uit dit onderzoek zijn alleen bedoeld voor het onderzoek aan de
Universiteit en worden strikt vertrouwelijk door mezelf verwerkt , volgens de Wet op
de Verwerking Persoonsgegevens (WVP). Crisishulp Aan Huis en zijn
gezinsbegeleiders hebben dus geen rechtstreekse toegang tot deze gegevens en uw
antwoorden.
Jouw deelname is volledig vrijwillig. Je kunt dus weigeren om deel te nemen aan
het onderzoek. Je hoeft hiervoor zelfs geen reden op te geven en het beïnvloedt niet
de ondersteuning die je ontvangt.
Dit onderzoek is volledig vrijblijvend. Er wordt geen financiële vergoeding gekoppeld
aan jouw deelname.
Voor verdere vragen omtrent het onderzoek, kun je mij steeds contacteren op volgend e-mail
adres [email protected]. Je kunt ook steeds contact opnemen met Crisishulp
Aan Huis, je mag er dan op rekenen dat de gezinbegeleid(st)er uw vraag aan mij zullen
doorgeven.
Alvast Hartelijk bedankt voor jouw deelname,
Maaike Vandamme
Onder leiding van Dr. Sofie Vindevogel, en in samenwerking met Crisishulp Aan Huis.
VZW Crisishulp aan Huis West-Vlaanderen
Antenne Kortrijk Meensesteenweg 28 8500 Kortrijk tel: 0499-27.76.45
Antenne Westhoek Eikhoekstraat 65 8640 West-Vleteren tel: 0479-08.50.43
81
Bijlage 2: ‘Brief gericht aan de ouder’
Beste ouder,
Naar aanleiding van het einde van mijn studies ‘Orthopedagogiek’ aan de Universiteit Gent,
doe ik onderzoek bij gezinnen in crisissituatie. Deze studie gaat door onder leiding van Dr.
Sofie Vindevogel (begeleiderster van masterproeven aan de Universiteit Gent) en gebeurt in
samenwerking met vzw Crisishulp Aan Huis West-Vlaanderen.
Wat is het doel van dit onderzoek?
Dit onderzoek wil nagaan welke hulpbronnen gezinsleden gebruiken om doorheen de
moeilijkere periode te geraken. Dit wordt (indien mogelijk en gewenst) bij elk individueel lid
van het gezin bevraagd: beide ouders en kinderen. Mijn interesse gaat daarnaast ook uit
naar de momenten waarop jij en de andere gezinsleden verbetering/verslechtering beleeft
voor, tijdens en na de moeilijke periode.
Waarom spreken wij jou aan?
Jouw verhaal is van belang: jij bent de specialist ter zake. Met de informatie die van jou
bekomen wordt, kunnen hulpverleners in de toekomst beter inspelen op de noden van
gezinsleden, die zich in een gelijkaardige situatie als de jouwe bevinden.
Hoe neem je deel?
Indien je bereid bent om deel te nemen aan dit onderzoek, dan kun je het gedeelte
“Geïnformeerde toestemming” invullen (zie verder). Hierbij geef je aan dat je voldoende
geïnformeerd bent over dit onderzoek en bereid bent jouw gegevens ter beschikking te
stellen van dit onderzoek. Dit blad geeft je dan opnieuw af aan de gezinsbegeleid(st)er.
Wat gebeurt er dan?
Deel 1 van het onderzoek:
Wanneer? Na het afgeven van het blad “Geïnformeerde toestemming”.
Wat? Je krijgt van de gezinsbegeleid(st)er een vragenlijst met 25 stellingen,
die je rustig en op eigen tempo kunt invullen. Je dient een score aan te
82
duiden in hoeverre die stelling op uzelf van toepassing is. Verdere
uitleg over hoe je dit kan invullen staat op het formulier zelf vermeld.
Einde? De vragenlijsten van alle deelnemende gezinsleden worden in de
bijhorende enveloppe gestoken en dichtgekleefd. Deze enveloppe kun
je afgeven aan de gezinsbegeleid(st)er.
Deel 2 van het onderzoek:
Wanneer? 4 weken na het beëindigen van de hulpverlening van Crisishulp Aan
Huis.
Wat? Opnieuw wordt de vragenlijst met 25 stellingen door alle gezinsleden
ingevuld. Bijkomend wordt een interview afgenomen, die gemiddeld
een half uurtje duurt. Hierbij wordt, met bijzondere aandacht, naar jouw
verhaal geluisterd. Het interview wordt opgenomen met een
bandopnemer, zodanig de analyse achteraf ervan te vergemakkelijken.
Nog even je aandacht hiervoor:
Vanuit ons beroepsgeheim gaan we vertrouwelijk om met informatie. We gaan steeds
met jou in overleg en delen pas informatie met derden als we daar van jou de
toestemming voor krijgen.
Dit onderzoek gebeurt onafhankelijk van de gezinsbegeleiders van Crisishulp Aan
Huis. Dit betekent dat alle gegevens uitsluitend bedoeld zijn voor het onderzoek aan
de Universiteit en worden strikt vertrouwelijk door mezelf verwerkt, volgens de Wet
op de Verwerking Persoonsgegevens (WVP). Crisishulp Aan Huis en zijn
gezinsbegeleiders hebben geen rechtstreekse toegang tot deze gegevens en uw
antwoorden.
Jouw deelname is volledig vrijwillig. Je kunt dus weigeren om deel te nemen aan
het onderzoek. Je hoeft hiervoor zelfs geen reden op te geven. Jouw keuze om (al
dan niet) deel te nemen heeft dus op geen enkele manier invloed op de
ondersteuning die je ontvangt.
Dit onderzoek is volledig vrijblijvend. Er wordt geen financiële vergoeding gekoppeld
aan jouw deelname.
Voor verdere vragen omtrent het onderzoek, kun je mij steeds contacteren op volgend e-mail
adres [email protected]. Je kunt ook steeds contact opnemen met Crisishulp
Aan Huis, je mag er dan op rekenen dat de gezinbegeleid(st)er uw vraag aan mij zullen
doorgeven.
83
Alvast Hartelijk bedankt voor jouw deelname,
Maaike Vandamme
Onder leiding van Dr. Sofie Vindevogel, en in samenwerking met Crisishulp Aan Huis.
VZW Crisishulp aan Huis West-Vlaanderen
Antenne Kortrijk Meensesteenweg 28 8500 Kortrijk tel: 0499-27.76.45
Antenne Westhoek Eikhoekstraat 65 8640 West-Vleteren tel: 0479-08.50.43
84
Bijlage 3: ‘Informed consent’
GEÎNFORMEERDE TOESTEMMING
Ik, ondergetekende, ……………………………………………………………….. verklaar
hierbij dat ik,
als deelnemer aan een onderzoek aan de Vakgroep Orthopedagogiek van de Universiteit
Gent,
1) … de uitleg op het ‘infoblad’ over dit onderzoek, heb gelezen en dat mij de
mogelijkheid werd geboden om bijkomende informatie te verkrijgen
2) … volledig zelf beslis en de keuze neem om deel te nemen aan dit onderzoek
3) … de toestemming geef aan de onderzoekster om mijn naam en andere gegevens op
anonieme wijze te bewaren, te verwerken en te rapporteren
4) … op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op
ieder moment stop te zetten
5) … weet dat niet deelnemen of mijn deelname aan het onderzoek stopzetten op geen
enkele manier invloed heeft op mijn evaluatie en/of ondersteuning bij Crisishulp Aan
Huis
6) … ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de
onderzoeksbevindingen kan krijgen
Gelezen en goedgekeurd op ……………………. (datum),
Handtekening
85
Bijlage 4: ‘VK+’
86
87
88
Bijlage 5: Nvivo boomstructuur
89
90
Bijlage 6: ‘Interviewleidraad’
Inleidend gesprek met korte voorstelling van mezelf en onderzoek.
onafhankelijk onderzoek benadrukken (cf. CaH)
mogelijkheid tot het uitten van eigen mening en gevoelens
vertrouwelijkheid expliciteren
voldoende tijd nemen om na te denken over antwoord
toestemming vragen opnameapparatuur en verwijdering van opname
Mogelijkheid creeëren om participant beter te leren kennen: korte voorstelling van zichzelf en zijn gezin geven.
Algemeen: broers, zussen, school, hobby’s …? Onderlinge relaties?
Hoe voel je je op dit ogenblik?
Voel je je beter/slechter dan de voorbije weken/maanden? Waaraan merk je dat?
Inleiding vraag met hoofdthema van onderzoek, namelijk ‘crisissituatie’.
Wat betekent voor jou ‘crisis’ / ‘crisissituatie’ IN HET ALGEMEEN?
Hoe ben je bij CaH terecht gekomen? Wat was de voornaamste aanleiding daartoe?
Denk/Vind je dat er hier een crisis is/was?
Had je het gevoel dat het fout liep of eerder het gevoel dat iemand voor jou besliste dat het fout liep?
Polsen naar het ontstaan van de crisis in het gezin.
Wanneer is, naar jouw gevoel, de crisis precies ontstaan?
Kun je dat moment/ die periode eens kort schetsen/beschrijven?
Hoe lang geleden is dat? Hoe voelde je toen?
Bedanken voor korte toelichting en structuur aangeven van vervolg interview, namelijk eerst vragen over periode ‘voor’ de crisis, daarna ‘tijdens’ de crisis, om af te sluiten met huidige situatie. Hierbij nogmaals bevestigen dat eigen gevoel/mening hierover belangrijk is, onafhankelijk van wat de andere gezinsleden ervaarden.
Aangeven dat eerstvolgende vragen gaan over de periode voor de crisis.
Was er reeds hulp die jou hielp doorheen moeilijkere periodes voor CaH in jullie gezin toekwam?
Welke hulpinstanties en (waarom) waren zij voor jou belangrijk?
Was er een hulpverlening/ hulpverlener die belangrijk was voor jou persoonlijk?
Kun je mij verduidelijken waarom die hulpverlening/hulpverlener voor jou toen belangrijk was?
Was er hulpverlening die voor jou echt overbodig was?
Was er iemand of meerdere personen die nauw betrokken was/waren bij jullie gezin voor CaH in jullie gezin toekwam?
Kun je mij verduidelijken welke rol die persoon/personen voor jou persoonlijk speelde(n) voor CaH in jullie gezin toekwam?
91
Zijn er nog andere mensen die misschien minder aanwezig waren, maar die voor jou ook een grote rol speelden in jouw eigen leven (en misschien niet in die van de andere gezinsleden) voor CaH in jullie gezin toekwam?
Kun je mij verduidelijken welke rol die persoon/personen voor jou persoonlijk speelde(n) voor CaH in jullie gezin toekwam?
Zijn er dieren, activiteiten, bepaalde rituelen (≠mensen) die voor jou belangrijk zijn geweest voor CaH in jullie gezin toekwam?
Waren er activiteiten die jou tot rust brachten? Of waarbij je net je frustraties kwijt kon?
Waren er bepaalde dingen die je bijvoorbeeld elke dag deed?
Was er enige structuur die jou hielp in het volhouden?
Wat deed je zelf op momenten wanneer het even moeilijk ging? Wat was dan belangrijk of hulpvol voor jou?
Waren er bepaalde activiteiten die jou tot rust brachten?
Kon je iets doen waardoor je achteraf beter voelde?
In hoever had je het gevoel dat je toen de crisissituatie beheerst/ onder controle had? Wat hielp jou toen het meest?
Score geven: uitdrukken in welke mate ze beheersen?
Waarom geef je jezelf een. 3 en geen 0 bijvoorbeeld?
Aangeven dat komende vragen gaan over de periode tijdens de crisis.
Zijn er van die daarnet opgesomde zaken die tijdens de crisisperiode een rol bleven spelen voor jou? Of net niet?
Opsommen van daarnet genoemde zaken.
Werden zij minder of meer belangrijk? Of bleef hun mate van belangrijkheid voor jou persoonlijk gelijk?
Ik bedoel hiermee of je bepaalde activiteiten bijvoorbeeld meer of minder uitvoeren?
Zijn de mensen die je daarnet opsomde belangrijker geworden voor jou tijdens de crisis?
Kun je zo concreet mogelijk situeren wanneer jouw gevoel daarover precies/ ongeveer veranderde?
Ik bedoel hiermee: Wanneer had je het gevoel dat iemand of iets meer/minder belangrijk werd voor jou?
Op het moment waarop een bepaalde soort hulp voor jou belangrijker werd (of net niet), viel dat moment samen met een ander moment of gebeurtenis die ook belangrijk was in jouw leven?
Heb je er een idee van hoe dat komt? Wat maakt dat jouw gevoel daarover veranderd is?
92
In hoever had je het gevoel dat je toen, tijdens de crisis, de situatie beheerst? Wat hielp je toen het meest?
Ik bedoel hiermee: In welke mate heb je het gevoel dat je die moeilijke situatie nu wel controle hebt en er kalm bij kunt blijven?
Score geven: uitdrukken in welke mate ze beheersen?
Op dit ogenblik is de hulpverlening van CaH gestopt.
Is er (nog steeds) (professionele) hulpverlening die voor jou helpend is?
Zoja, welke en (waarom) zijn zij voor jou belangrijk?
Is er een hulpverlening/ hulpverlener die belangrijk was voor jou persoonlijk?
Zoja, waarom?
Is er iemand / zijn er meerdere personen die (nog steeds) nauw betrokken zijn bij jullie gezin op dit ogenblik?
Kun je mij verduidelijken welke rol die persoon/personen voor jou persoonlijk speelt?
Kun je mij verduidelijken welke rol die persoon/personen voor jou persoonlijk speelde(n) voor CaH in jullie gezin toekwam?
Zijn er nog andere mensen die misschien minder aanwezig zijn, maar voor jou ook een grote rol spelen in jouw eigen leven (en misschien niet in die van de andere gezinsleden)?
Kun je mij verduidelijken welke rol die persoon/personen voor jou persoonlijk speelt?
Zijn er mensen waarvan je hoopt dat deze een grotere rol spelen in jouw toekomst?
Zijn er dieren, activiteiten, bepaalde rituelen (≠mensen) die voor jou belangrijk zijn geweest voor CaH in jullie gezin toekwam en die nu nog een rol spelen?
Wat doe je nu zelf op momenten wanneer het even moeilijk gaat? Wat is belangrijk of hulpvol voor jou nu?
In hoever heb je het gevoel dat je nu de crisissituatie beheerst?
Ik bedoel hiermee: In welke mate heb je het gevoel dat je die moeilijke situatie nu wel controle hebt en er kalm bij kunt blijven?
Score geven: uitdrukken in welke mate ze beheersen?
Wanneer/ op welk moment is dat veranderd? (= aanduiden van turning points)? OF Stabiel gebleven? Wat zorgde ervoor dat je die situatie meer beheerste?
Wat heeft je daarbij het meeste geholpen?
Zijn er dingen die je (achteraf gezien) anders had willen zien lopen?
Wie had daarin een rol kunnen spelen?
93
Had je zelf iets anders kunnen doen waardoor het anders/beter ging gelopen hebben?
Wat zou je graag hebben dat er in de toekomst nog gebeurt? Welk advies zou je meegeven naar de hulpverlening toe? Op wat moeten hulpverleners volgens jou letten zodat mensen zich opnieuw zouden herpakken in hun leven/ zich beter zouden voelen? Welke verwachtingen heb je nog? Verwacht je nog iets van mij na dit interview?
Afsluiten met het bedanken de tijd en bereidwilligheid om mee te werken!