116
1 VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ruimtebeslag 2020-2050” Steunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO Vrijdag 15 mei 2009

VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

1

VISIENOTA

“Visie ruimtegebruik en ruimtebeslag 2020-2050”

Steunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO

Vrijdag 15 mei 2009

Page 2: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

2

Inhoudstafel

Inhoudstafel ............................................................................................................................. 2 

Inleiding: Doel van de nota en leeswijzer ........................................................................... 5 

Logica van het verhaal ....................................................................................................... 6 

A Een korte opfrissing wat het RSV beoogde ................................................................... 11 

A.1 Het lange termijnspoor in een historisch perspectief ........................................... 11 

A.2 Het RSV 1 beoogt een open en stedelijk Vlaanderen .......................................... 12 

B Hoe verhouden de actuele trends van ruimtegebruik en ruimtevorming zich tot wat

het RSV voorstelde? .............................................................................................................. 15 

B.1 Wonen en nederzettingsstructuur ........................................................................... 15 

B.2 Economische Bedrijvigheid ....................................................................................... 19 

B.3 Open Ruimte ............................................................................................................... 20 

B.4 Mobiliteit ...................................................................................................................... 23 

B.5 Toerisme en recreatie ............................................................................................... 25 

C Welke uitdagingen stellen er zich naar het ruimtegebruik vanuit de sectoren en

functies voor de tijdshorizon 2020-2050? ......................................................................... 28 

C.1 Wonen ......................................................................................................................... 28 

Vraag versus aanbod van bouwgrond ....................................................................... 28 

Grondprijsvorming en versnipperd grondbezit ......................................................... 29 

Ruimtelijke dynamiek ................................................................................................... 30 

C.2 Economische bedrijvigheid ....................................................................................... 31 

C.3 Open Ruimte ............................................................................................................... 34 

C.4 Mobiliteit ...................................................................................................................... 36 

C.5 Toerisme en recreatie ............................................................................................... 38 

C.6 Uitdagingen voor het ruimtelijk beleid 2020-2050 ............................................... 41 

In het ruimtelijke beleid omgaan met klimaatsverandering en duurzame

ontwikkeling .................................................................................................................. 41 

Antwoorden op de aanhoudende ruimtedruk .......................................................... 42 

Verantwoord omgaan met de centrale ligging in Noordwest-Europa................... 42 

Ruimtelijk inspelen op internationale of Europese doelstellingen ......................... 43 

Omgaan met een transformerende economie binnen de Lissabonstrategie ....... 44 

Inspelen op veranderende woonwensen van wijzigende doelgroepen ................ 45 

Gezondheidsproblemen door onduurzame verweving ............................................ 45 

Page 3: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

3

Streven naar ruimtelijke kwaliteit en verhoogde aandacht voor inrichting, beheer

en ontwikkeling ............................................................................................................. 45 

Rekening houden met nieuwe patronen in de vrijetijdsbesteding ........................ 46 

Creëren van een maatschappelijke interesse voor ruimtelijke ordening ............. 46 

D Scenario’s en Duurzaamheid ........................................................................................... 47 

D.1 Duurzame ruimtelijke ontwikkeling ......................................................................... 48 

D.2 Zekerheden en onzekerheden op lange en korte termijn in Vlaanderen .......... 49 

D.3 Rekenen met wereldbeelden ................................................................................... 54 

D.4 Wereldbeelden voor een duurzame ruimtelijke ontwikkeling in Vlaanderen .... 56 

D.5 Stappenplan voor een duurzaamheidverkenning in Vlaanderen ........................ 64 

E Duurzaam omgaan met ruimtelijke transformaties ...................................................... 69 

E.1 Inleiding ....................................................................................................................... 69 

E.2 Strategisch omgaan met ruimtelijke transformaties ............................................. 70 

E.3 Prioritaire ‘veranderingsruimten’ in Vlaanderen .................................................... 73 

E.4 Transformaties prioritair aan te pakken op Vlaams niveau ................................. 76 

E.5 Ruimtelijke visie en ruimtelijk-conceptueel kader ................................................. 76 

F Het maatschappelijk draagvlak voor ruimtelijke planning ........................................... 78 

F.1 Maatschappelijke veranderingen en sociale praktijken in de ruimte uitgedrukt

............................................................................................................................................. 80 

F.2 Van fysische ruimte tot sociale praktijk en maatschappijverandering ............... 82 

F.3 Maatschappelijk draagvlak voor ruimtelijke planning in Vlaanderen ................. 83 

F.3.1 Rol van het sociaal draagvlak ter voorbereiding van RSV 2020-2050 ....... 84 

F.3.2 Inhoudelijke aanbreng voor het maatschappelijke debat ............................ 86 

G Van planningsinstrumentarium naar ruimtelijk planningsproces ............................... 88 

G.1 Bedenkingen over uitvoeringsgerichte dimensie van ruimtelijke planning ....... 88 

G.2 Voortzetting en versterking van procesmatige dimensie in uitvoering ............. 90 

G.3 Zoeken naar grenzen van ‘rechtszekerheid’ in relatie tot realisatie van

strategische projecten ...................................................................................................... 92 

G.4 Een strategisch RSV 2020-2050 als volwaardig maatschappelijk alternatief

naast het vergunningenbeleid ........................................................................................ 94 

H Conclusies ........................................................................................................................... 96 

I Onderzoeksvragen ............................................................................................................ 103 

I.1 Functie-overschrijdend voorbereidend onderzoek RSV 2020-2050 .................. 103 

I.2 Onderzoeksthema’s aangebracht vanuit de themanota’s ................................... 105 

I.2.1 Wonen en nederzettingsstructuur .................................................................. 105 

Page 4: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

4

I.2.2 Economie ............................................................................................................ 106 

I.2.3 Open ruimte ....................................................................................................... 107 

I.3 Mobiliteit ..................................................................................................................... 109 

I.4 Toerisme en recreatie .............................................................................................. 110 

J Referenties ........................................................................................................................ 111 

Page 5: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

5

Inleiding: Doel van de nota en leeswijzer

De bedoeling van de Visienota Ruimtegebruik en Ruimtebeslag 2020-2050 is een

basis te leggen voor de discussie over de aanpak voor een ruimtelijk beleidsplan

Vlaanderen met als planhorizonten 2020 en 2050, hierna RSV 2020-2050 genoemd.

De Nota werkt dus geen structuurplan uit. Wat doet ze dan wel?

1) Ze biedt een verkenning van de context waarin zo’n plan ontwikkeld zal worden.

Die context is sinds de voorbereiding en de uitwerking van het Ruimtelijk

Structuurplan 1997, hierna RSV1 genoemd, gedeeltelijk gewijzigd. Het beslag op de

open ruimte neemt verder toe en de vaak concurrerende aanspraken door gebruikers

en door de gebruiksfuncties vanuit de verschillende sectoren maken een oriëntering

van toekomstig ruimtegebruik moeilijk. Bovendien bieden zich nieuwe uitdagingen

maar ook nieuwe kansen aan: het inspelen op klimaatsuitdagingen en het

beschermen van de biodiversiteit, de internationale migraties, het Europese

beleidskader dat een duurzamer beheer van het milieu en grensoverschrijdende

samenwerking aanmoedigt, wijzigingen in de maatschappelijke verhoudingen en een

aanhoudende economische crisis – tevens een voedingsbodem voor nieuwe kansen.

Binnen het tijdsbestek van vier maanden aan de ad hoc redactiegroep (Steunpunt

Ruimte en Wonen, ARO) toegemeten, was het onmogelijk om de draagwijdte van

deze uitdagingen en kansen ten volle aan bod te laten komen. 2) Ze geeft de grote

uitdagingen naar ruimtegebruik aan:

- de concurrerende en conflicterende aanspraken op de ruimte vanuit de

diverse gebruikerssectoren, nu en in de toekomst. Typische voorbeelden zijn

de potentiële conflicten tussen bepaalde landbouwactiviteiten (bv.

varkenskwekerijen) en woonfunctie; tussen grote transportinfrastructuren

(bv. autosnelwegen, logistieke knooppunten, ...) en natuurgebieden;

- de vermenging van de verschillende functionele logica in het gebruik van de

ruimte. Het gaat hier zowel om reeds ruimtelijk verweven functies als om

mogelijkheden om via verweving gebruiksfuncties op duurzame wijze in te

planten;

- een diversiteit aan transformaties die een blijvende impact op het

ruimtegebruik uitoefenen. Deze structurele uitdagingen zijn van ecologische

Page 6: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

6

aard (klimaatswijziging en groeiende fysisch-natuurlijke onbruikbaarheid van

deelruimtes voor bepaalde functies), sociaaleconomische aard (overwicht van

consumptiepatronen en productiemethodes met een grote druk op ruimte en

milieu), sociaal-culturele aard (spanningen tussen individueel en gedeeld

gebruik van de ruimte, tussen landschapseigen en individuele

omgevingsuitbouw), ...

3) Ze maakt een begin van afweging van (nieuwe) aanspraken op de ruimte

tegenover het reeds bestaande ruimtegebruik en de mogelijkheden voor toekomstig

en wijzigbaar ruimtegebruik. Deze afweging gebeurt best vertrekkende van de vraag

naar duurzaamheid van het ruimtegebruik binnen de sectoren, tussen de functies

onderling en in antwoord op de grote structurele uitdagingen.

4) Aansluitend op de gewijzigde maatschappelijke dynamiek, de ingewikkelde

gebruikslogica van de ruimte en de nood aan een betere afstemming tussen

structuurplanning en de wijze waarop realisaties in de ruimte tot stand komen, doet

ze voorstellen om de maatschappelijke discussie over ruimtelijke planning zowel

inhoudelijk als procesmatig een nieuwe impuls te geven.

5) Tenslotte reikt ze enkele denkpistes aan voor de aanpak van RSV 2020-2050: een

combinatie van participatieprocessen en visievorming, een sterke ondersteuning van

het planningsproces door scenario’s voor ruimtegebruik 2020-2050, en het concept

“veranderingsruimte” dat gemengde ambities van sectoren, actoren, strategische

partnerschappen en verschillende ruimtelijke schalen samenbrengt.

Logica van het verhaal

De duurzaamheid en robuustheid van ruimtegebruik staan centraal in de discussie

over de toekomst van ruimtelijke planning en beheer van ruimte in Vlaanderen 2020-

2050. Een verduidelijking van de betekenis van deze concepten binnen de context

van RSV 2020-2050 is belangrijk.

De eerste ambitie voor een RSV 2020-2050 is een duurzaam ruimtegebruik voor

twee tijdshorizonten te operationaliseren. Dit houdt in dat RSV 2020-2050 een

beleidsvisie zal moeten formuleren met betrekking tot de ruimteclaims van

uiteenlopende maatschappelijke groepen en sectoriële actoren voor de periode tot

2020. Belangrijk is evenwel dat deze visie de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen

Page 7: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

7

in de periode 2020-2050 niet a priori mag hypothekeren, zonder momenteel met

zekerheid te weten welk scenario of welke combinatie van scenario’s in die periode

op de voorgrond zal treden. Wel moet ze aangeven welke beslissingen hoe dan ook

voor 2020 moeten worden genomen om onomkeerbare ruimtelijke ontwikkelingen te

vermijden, bijvoorbeeld: het vrijwaren van de resterende open ruimte, het in toom

houden van negatieve invloeden van het ruimtegebruik die een duurzame ruimtelijke

verweving van functies en activiteiten onmogelijk zouden maken en het bestendigen

van het maatschappelijk draagvlak voor de ruimtelijke planning.

Het duurzaam omgaan met de ruimteclaims houdt dan ook vooral in dat de

beleidsvisie voldoende ‘robuust’ moet zijn. Dit betekent dat de keuzes over het

ruimtegebruik in Vlaanderen die naar 2020 toe worden gemaakt, hun legitimiteit of

bestaansreden blijven houden binnen elk van de verkende scenario’s voor een

duurzame ruimtelijke ontwikkeling in 2050. De uitdaging bestaat erin te zoeken naar

een zo ruim mogelijke gemeenschappelijke stam van beleidskeuzes voor 2020 die

binnen elk van de scenario’s voor 2050 past… of anders gesteld: beleidskeuzes voor

2020 moeten worden gemaakt binnen de duurzaamheidvisies voor 2050. Hoe

concreter deze keuzes – van een conceptueel kader met betrekking tot centrale

waarden, over ontwikkelingsperspectieven tot zeer concrete maatregelen en acties –

hoe groter echter ook het risico dat deze beleidsopties op de lange termijn niet echt

een bevredigend, duurzaam antwoord kunnen blijven bieden op de sociaal-

ruimtelijke transformaties die zich werkelijk zullen voordoen. Voor elk van de

scenario’s, en bijgevolg voor de bijbehorende ontwikkelingsperspectieven,

maatregelen en acties, zal er met andere woorden moeten worden afgetast hoe ver

het ruimtelijke beleidskader voor 2020 kan worden geconcretiseerd zonder hiermee

de onzekere ontwikkelingen in 2050 te hypothekeren.

Binnen deze benadering is het in beeld brengen van het huidige, toekomstig en

mogelijk ruimtegebruik een belangrijke opdracht als voorbereiding van RSV 2020-

2050. Centraal hierin staan de visie op duurzaamheid die binnen elke gebruikssector

gehanteerd wordt, het (potentieel) conflict met duurzaamheidnormen in andere

sectoren, en de herformulering van het duurzaamheidvraagstuk als gevolg van

nieuwe functies en gemengd gebruik van ruimte. Deze opdracht is tot nu

onvoldoende uitgewerkt. Ze is ook conceptueel belangrijk. Om bijvoorbeeld op een

gefundeerde manier te handelen over veranderingsruimtes en hun

planningsstrategieën, en zo hun robuuste ruimtelijke ontwikkeling, moeten er

Page 8: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

8

‘gedeelde duurzaamheidnormen’ uitgewerkt worden. Daarvoor moet uitgemaakt wat

de positieve en negatieve invloeden zijn van de toepassing van

duurzaamheidnormen binnen één sector op de kansen tot naleving van de

duurzaamheidnormen in andere sectoren. Het uiteindelijke doel is om voor de twee

horizonten (2020, 2050) een geheel van duurzaamheidcriteria uit te werken die

gedeeltelijk via beleid opgelegd worden (bv. absolute gezondheidsnormen, afsluiten

van bepaalde gebieden (“eenduidige ruimtes” met beperkte functionele vermenging)

voor belastende bestemmingen omwille van het ecologische evenwicht, opleggen

van groennormen op lokaal, supra-lokaal en Vlaams niveau, ...), en gedeeltelijk

tussen de maatschappelijke actoren onderhandeld zullen worden. Hierin zullen de

‘Veranderingsruimtes’ (hoofdstuk E) en de actoren die ze maatschappelijk zullen

dragen (hoofdstuk F) een grote rol spelen. Het concept ‘veranderingsruimte’ is een

analytisch beleidsconcept, dat veranderingen kan vatten en leiden zonder ze a priori

te poneren. Het kan dus bijvoorbeeld best dat een veranderingsruimte als een

prioritair eenduidige ruimte behouden blijft, omwille van het algemeen belang

(natuurbehoud, gezondheidszorg, milieubescherming, ...) terwijl een andere

veranderingsruimte vooral veranderingsstrategieën met een gewijzigd ruimtegebruik

centraal zal voorstellen.

Hier verwijzen we naar de Figuur 1 Denklijnen van de Visienota. De diversiteit aan

ruimtelijke transformaties (waarover meer in hoofdstukken B, C en D) is sterk

afhankelijk van de structurele transformaties (maatschappelijk, ecologisch,

internationaal, economisch, politiek, ...) maar wordt er niet direct door verklaard.

Daarvoor moeten we te rade gaan bij sectoriëel ruimtegebruik, conflicten en

samengaan tussen functionele ruimtelogica’s en gemengd ruimtegebruik. We moeten

met andere woorden het strategische gedrag van de ruimtegebruikers identificeren

door het te plaatsen binnen de maatschappelijke transformaties zoals transformaties

in sociale relaties (binnen en tussen klassen, groepen, bewegingen, ...), sociale

praktijken en maatschappelijke waardesystemen (hoofdstuk F). Een beter begrip van

deze transformaties laten toe om zicht te krijgen op de mogelijkheden tot participatie

en besluitvorming in ruimtelijke planning (hoofdstuk G). Maar participatie waarin en

besluitvorming waarover?

In deze nota zullen nog geen pasklare antwoorden worden gegeven over hoe we

met deze ruimtelijke transformaties in de toekomst kunnen of willen omgaan. Het

hoofdstuk D over scenario’s exploreert, aansluitend op de grote ruimtelijke

Page 9: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

9

uitdagingen aangebracht in C, een kader waarbinnen mogelijke antwoorden verkend

kunnen worden. Voor vier scenario’s zullen de consequenties van de grote

verbeeldingslijnen voor ruimtelijke ontwikkeling in het algemeen en met een aanzet

naar Vlaanderen worden uitgewerkt. Vervolgens worden in het hoofdstuk E enkele

voorstellen gedaan voor het omgaan met ruimtelijke transformaties in de toekomst.

Daarin staat het begrip ‘veranderingsruimte’ centraal. Dit begrip wijst op een

verhoopte verschuiving in de oriëntatie van RSV 2020-2050 in vergelijking met RVS1.

Het RSV1 (zie hoofdstuk A) bevatte een uiterst ambitieuze poging om een

gebiedsdekkend ruimtelijk beleidskader te formuleren aan de hand van vier

structuurbepalende componenten. Deze in wezen dynamisch bedoelde indeling bleek

achteraf een te alomvattende typologie van ruimtelijke vormen en kreeg het

daardoor moeilijk om de ruimtelijke strategieën, institutionele ontwikkelingen en

maatschappelijke dynamiek in Vlaanderen op elkaar af te stemmen.

Figuur 1 - Denklijnen van de visienota

Het is wellicht daardoor dat op het niveau van de uitvoering van RSV1 ‘in de oude

aanpak’ opnieuw geopteerd is voor een vrij statische allocatie van ruimte aan

ruimtegebruikers en afbakening van typische gebieden zoals stedelijke gebieden. Via

het concept veranderingsruimte wordt binnen RSV 2020-2050 een meer dynamische

Page 10: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

10

en multidimensionele invulling van ruimtelijke structuur mogelijk. Visies over

conflicterend en complementair ruimtegebruik kunnen aan elkaar gespiegeld en

robuust ruimtegebruik kan op verschillende ruimteniveaus nagestreefd, hetzij via

lokale verweving, lokale en supra-lokale ruimtelijke afbakening en supra-lokale

verbinding van lokale gespecialiseerde of verweven ruimtes.

Het RSV1 blijft een robuust kader van waaruit het debat voor RSV 2020-2050 kan

voorbereid worden. Maar deze voorbereiding houdt een reeks evaluatievragen in

over de ‘houdbaarheid’ van de ruimtelijke vormen uit RSV 1 naar RSV 2020-2050

toe: Drukken ze voldoende de relaties tussen de ruimtelijke schalen of niveaus

binnen en buiten Vlaanderen uit? Zijn ze voldoende dynamisch: kunnen ze

veranderingsdynamiek vatten zoals die voortspruit uit grote internationale

uitdagingen – cf. scenario-oefeningen? Laten deze vormen toe om de relaties tussen

verschillende logica en hun ingewikkelde ruimtegebruik uit te drukken? Wat is hun

relatie met de strategieën die hun verdere ontwikkeling moet dragen?

Richtingen voor het beantwoorden van deze vragen vinden we door de hoofdstukken

D (Wereldbeelden en duurzame ontwikkeling), E (Duurzaam omgaan met ruimtelijke

transformaties), F (Het maatschappelijke draagvlak voor ruimtelijke planning) en G

(Van planningsinstrumentarium naar ruimtelijk planningsproces) logisch te verbinden

met elkaar. Deze hoofdstukken bieden zowel de maatschappelijke dynamiek, de

verbeelding van de mogelijke toekomst vanuit de bestaande ruimtes als de

ontwikkelingsperspectieven aan die nodig zijn om veranderingsruimtes te

verbeelden, strategisch te plannen, vanuit verschillende schaalniveaus in te vullen en

voor veranderingsgedrag – inclusief concrete beleidsvoorstellen - open te stellen.

Tot slot willen we alle deelnemers uit het middenveld en de professionele wereld

bedanken voor hun bijdrages tot de studiedagen van 3 maart (Hasselt) en 28 april

(Brussel). In het bijzonder danken we de experts die op 28 april, en ook schriftelijk

hun bedenkingen gegeven hebben bij de versie van 16 april: Joris Voets, Eckhart

Kuijken, Jef Van Staeyen, Peggy Totté, Tejo Van Looij, Marc Bauwens, Rene Van Der

Lecq, Hugo Abts en Louis Albrechts. Hun teksten zijn vanaf einde mei beschikbaar op

de website van het Steunpunt.

Leuven-Brussel-Gent, 7 mei 2009

Page 11: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

11

A Een korte opfrissing wat het RSV beoogde

A.1 Het lange termijnspoor in een historisch perspectief

De herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen sluit aan op een historiek

van planning die inspeelt op maatschappelijke vraagstukken.

Als antwoord op de naoorlogse ongebreidelde suburbanisatie wijzigden de

stedenbouwwet van 1962 en de gewestplannen sterk de heersende praktijk

waarmee ruimtelijke ordening tot dan beoefend werd. Het cliëntelisme werd

bemoeilijkt, vergunningen buiten de geëigende bestemmingszones konden niet

langer verleend worden. Het proces van suburbanisatie werd evenwel onvoldoende

afgeremd door de omvangrijke oppervlaktes woon- en industriegebied die in

bestemmingsplannen aangeduid werden en door de groeiende bereikbaarheid als

gevolg van de ontwikkeling van technologisch betrouwbaar en relatief goedkoop

transport.

Met de gewestplannen maar ook door de toegenomen aandacht voor natuur en

milieu en de snel groeiende alertheid van de landbouwsector die zijn areaal steeds

meer bedreigd zag, breidde de interesse voor ruimtelijke ordening sterk uit. Een

nieuw maatschappelijk middenveld keek toe op het naleven van de nieuwe regels ter

bescherming van natuur, landschap, landbouw- en bosareaal. Dit proces werd

gevoed door de participatieve beweging en het ontstaan van actiegroepen.

Na de opmaak van de gewestplannen in de jaren 1970 opgesteld als

gebiedsdekkende bestemmingsplannen, bleek dat deze planning gericht op het

realiseren van een ‘eindtoestand’ niet houdbaar was. Enerzijds wijzigden de

behoeften en ruimtevragen zich, anderzijds bewezen de centraal gestuurde

gewestplannen onvoldoende affiniteit met functies en bestemmingen op lokaal

niveau, terwijl ze die toch tot op perceelsniveau bepaalden.

Ondanks de erg ruime ruimtereserve die voor verschillende functies in de

gewestplannen vastgelegd werden, groeiden conflicten tussen bestemmingsplannen

en vergunningsaanvragen. Dit leidde tot een belangrijk aantal

afwijkingsmogelijkheden en zo tot een sterke ‘verrommeling’ van Vlaanderen.

Page 12: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

12

Op planningsniveau ontbrak een overkoepelend perspectief. Waar de oorspronkelijke

gewestplannen waren vanuit globaal studiewerk (Streekstudies), kregen de latere

gewestplanwijzigingen een sterk ad hoc karakter.

Deze situatie vroeg om een kader dat zou toelaten ruimteclaims en ruimtelijke

mogelijkheden af te wegen. Dit was de start van het Ruimtelijk Structuurplan

Vlaanderen. De impact van het structuurplan op het ruimtelijke beleid en op de

benadering van de ruimtelijke ordening was erg groot. Methodiek, doelstellingen en

concepten werden snel gemeenschapsgoed. Het doel was een alternatief te bieden

voor het vigerende vergunningenbeleid en over te gaan naar een meer actiegerichte

planning en een trendbreuk te realiseren tegenover het voorgaande beleid. Het

opmaken van provinciale en gemeentelijke structuurplannen versnelde dit proces.

A.2 Het RSV 1 beoogt een open en stedelijk Vlaanderen

Voor het formuleren van de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen

neemt het RSV 1 duurzame ontwikkeling als uitgangshouding. De lange

termijngerichtheid is gebaseerd op Agenda 21 van de Verenigde Naties. Ruimtelijke

ontwikkeling die gebaseerd is op ruimtelijke draagkracht en ruimtelijke kwaliteit is

een essentiële voorwaarde voor de vrijwaring van een leefbare ruimte voor de

volgende generaties, zonder de aanspraken van de huidige generatie te

hypothekeren. Ruimtelijke draagkracht en kwaliteit zijn in het RSV 1

geoperationaliseerd.

Tegenover de verdergaande spreiding en versnippering van de ruimte stelt het RSV 1

het streven naar openheid en stedelijkheid. Deze visie leidt tot vier

basisdoelstellingen:

‐ de selectieve uitbouw van de stedelijke gebieden, het gericht verweven en

bundelen van functies en voorzieningen waaronder de economische

activiteiten binnen de stedelijke gebieden en een zo goed mogelijk gebruik en

beheer van de bestaande stedelijke structuur;

‐ het behoud en waar mogelijk de versterking van het buitengebied en een

bundeling van wonen en werken in de kernen van het buitengebied;

‐ het concentreren van economische activiteiten in die plaatsen die deel

uitmaken van de bestaande economische structuur van Vlaanderen;

Page 13: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

13

‐ het optimaliseren van de bestaande verkeers- en vervoersinfrastructuur

waarbij de ruimtelijke condities worden gecreëerd voor het verbeteren van

het collectief vervoer en de organisatie van vervoersgenererende activiteiten

op punten die ontsloten worden door openbaar vervoer.

Om de inhoudelijke opties te operationaliseren worden naast ruimtelijke

instrumenten ook andere maatregelen naar voor gebracht (zoals het creëren van een

maatschappelijk draagvlak, het creëren van samenwerking tussen de

bestuursniveaus, een effectief grond- en pandenbeleid, geïntegreerd benaderen van

sectoraal beleid, enz.).

De strategische visie en beleidsdoelstellingen van het RSV 1 worden concreet

gemaakt op de drie bestuursniveaus (Vlaanderen, provincies en gemeenten), met

sterke klemtoon op de sectorale ruimte-aanspraken. In het RSV 1 beperkt de

concretisering zich tot strategische opties, vertaalbaar in RUP’s en strategische

projecten van de Vlaamse overheid. Het RSV 1 biedt eveneens algemene

ontwikkelingsperspectieven, als aanknopingspunt voor het provinciaal en

gemeentelijk beleid.

De positionering van Vlaanderen binnen een internationaal perspectief is beperkt

uitgewerkt.

Het RSV 1 maakt een pragmatische opdeling in vier componenten om te komen tot

een samenhangend ruimtelijk beleid: stedelijke gebieden, buitengebied,

economische activiteiten en lijninfrastructuur. Voor elke component werden

doelstellingen, ontwikkelingsperspectieven en instrumenten aangereikt. Deze

opdeling vermengt echter gebiedsgerichte en thematische elementen.

In de besluitvorming over de uitvoering van het RSV 1, ligt de klemtoon echter sterk

op bestemmen, afbakenen, met een vervreemding van de oorspronkelijke

doelstellingen van het RSV1. Dit is voornamelijk het toewijzen van ruimte aan

ruimtevragers volgens een strakke ruimtebalans en het garanderen van patrimoniale

zekerheid. Die strakke ruimtebalans had als oorspronkelijke doel een brug te vormen

tussen de bodembestemmende aanlegplannen en een structuurplanvorm die niet

bodembestemmend was.

Het Ruimtelijk Structuurplan 2020-2050 moet de ambitie hebben om een derde grote

beweging te realiseren binnen de ruimtelijke planning in Vlaanderen. De vernieuwing

Page 14: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

14

kan bepaald worden door het inspelen op de inhoudelijke uitdagingen van vandaag

en op lange termijn: klimaatsbestendigheid, de aanhoudende ruimtedruk, de centrale

ligging en internationale roeping, de transformerende economie, de vergrijzing, de

aandacht voor kwalitatieve inrichting en hergebruik. Om deze uitdagingen aan te

pakken zullen de instrumenten meer moeten kunnen inspelen op de dynamiek en

veranderingsprocessen in de ruimte. Tevens zullen de instrumenten meer oog

moeten hebben voor het vergroten van het maatschappelijke draagvlak voor

ruimtelijke planning op alle niveaus.

Page 15: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

15

B Hoe verhouden de actuele trends van

ruimtegebruik en ruimtevorming zich tot wat het

RSV voorstelde?

Dit hoofdstuk duidt aan wat de recente en verwachte evoluties van ruimtegebruik en

ruimtevorming zijn in vergelijking met de in 1997 opgenomen trends. Deze

beschrijving is sectoraal of thematisch opgebouwd. In hoofdstuk C reiken de

sectoren mogelijkheden aan om deze uitdagingen in te passen in een beleid dat

streeft naar een duurzame en robuuste ruimtelijke ordening.

B.1 Wonen en nederzettingsstructuur

Vooraleer begonnen wordt aan een beschrijving van de trends van ruimtegebruik

binnen wonen, worden de principes van het RSV1 uitgeklaard.

Twee principes van het RSV1 zijn heel belangrijk in verband met wonen, namelijk

het gedeconcentreerde bundelingsprincipe en het vrijwaren van de open ruimte.

Beide principes werden dan ook nagestreefd in de uitbouw van de

nederzettingsstructuur. Als toetsingskader voor opvang van de groei in resp. de

stedelijke en buitengebieden wordt de 60-40% regel gehanteerd. Binnen het

buitengebied dienden de bijkomende woningen voornamelijk gebundeld te worden in

de kernen. Hiernaast is selectieve bundeling binnen het bebouwde perifere

landschap mogelijk, op plaatsen waar morfologische en functionele concentratie

reeds bestaat of wenselijk is. Voorbeelden hiervan zijn stationsomgevingen,

historische dorpskernen, knooppunten van openbaar vervoer en fragmenten waar

concentratie aan kleinhandel, diensten en dergelijke voorkomen. Verdere groei in

linten en verspreide bebouwing wordt vanuit het principe van gedeconcentreerde

bundeling uit RSV1 niet aanvaard, maar functiewijzigingen en vernieuwbouw zijn wel

vergemakkelijkt (onder meer via decretale ingrepen).

Bovendien stelde het RSV ook verdichting in wonen en een gewenste toename van

kleinere wooneenheden voorop. Dit werd beargumenteerd op basis van een

toentertijd reeds vastgestelde trend van gezinsverdunning en vergrijzing.

Nu worden de toekomstige trends van wonen binnen de nederzettingsstructuur

besproken. Het is goed om bij deze bespreking voor ogen te houden dat het

Page 16: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

16

woningbestand traag evolueert. Het laatste decennium nam het aantal

woongelegenheden jaarlijks met gemiddeld 1,2% toe. Dit betekent dat een kleine

90% van de woningen van 2020 er nu reeds staan. De hedendaagse

nederzettingsstructuur is dan ook nog grotendeels datzelfde als in RSV1 beschreven

werd. Op demografisch vlak stellen we vast dat het aantal huishoudens nog steeds

toeneemt omwille van de gezinsverdunning en de vergrijzing. Hierdoor stijgt het

aantal huishoudens sneller dan de bevolking. Een gevolg hiervan is dat bijna 60%

van de woningen onderbezet is terwijl de vraag naar aangepaste woonvoorzieningen

– vaak in kleinere eenheden - voor senioren verder groeit.

Er zijn er ook belangrijke ruimtelijke trends met betrekking tot het aanbod die sterk

samenhangen met de hierboven demografische trends. Dit zijn onder andere de

verschuiving van nieuwbouw naar ‘koop met vernieuwbouw’, de verschuiving van

individuele woningbouw naar appartementen en woonerven, een daling van de

gemiddelde kavelgrootte en een toename van de projectmatige aanpak. Ook in het

traditionele beeld van de verkavelingen doen zich veranderingen voor. De

realisatiegraad van percelen is vrij hoog, zowel binnen verkavelingen als langs

uitgeruste wegen. Appartementen worden voornamelijk gerealiseerd in stedelijke

gebieden en in de kernen van het buitengebied. Opvallend is wel dat, terwijl de

kavelgrootte bij nieuwbouw in 2007 om en bij 508 m² ligt, er per gezin jaarlijks nog

altijd ongeveer 753 m² bebouwde woonruimte bij komt, en dit omdat er meer nieuw

gebouwd wordt dan dat er huishoudens bijkomen (in 2006: ongeveer 40.000 nieuw

begonnen wooneenheden tegenover een toename van ongeveer 25.000

huishoudens).

Over een langere termijn bekeken, neemt het aandeel eigenaarbewoners van in

hoofdzaak eengezinswoningen toe. Daar het aandeel sociale huurwoningen constant

blijft, heeft dit tot gevolg dat het aandeel (en ook het aantal) private huurwoningen

afneemt. Dit heeft ernstige consequenties inzake de betaalbaarheid voor mensen

met een laag en/of onzeker inkomen. Omdat het nieuwbouwvolume op lange termijn

te laag was (en is) om het aantal slechte woningen te vervangen, zijn huishoudens

met een laag inkomen vaak aangewezen op woningen van onvoldoende kwaliteit

waarvoor ze een (relatief) te hoge huurprijs betalen. Door een tekort aan sociale

huurwoningen, voorziet het minder kwalitatieve deel van de private huurmarkt

immers de facto in betaalbare woningen. De daling van het aantal private

Page 17: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

17

huurwoningen, wat recentelijk is aangezwengeld door gentrifricatieprocessen, zorgt

er voor dat de goedkope woningmarkt krimpt.

Zoals reeds gezegd komt de hedendaagse nederzettingenstructuur nog grotendeels

overeen met hoe ze in RSV 1 beschreven werd: het nederzettingspatroon met

stedelijke kerngebieden, lineaire stedelijke ontwikkelingen, verlinte gebieden,

patchwork-ontwikkeling en specifieke ontwikkelingen in economische

concentraties,… bepalen nog steeds het beeld (zie kaart 1).

Figuur 2 – Bebouwingsdichtheid in Vlaanderen in 2007

Enerzijds wordt vastgesteld dat er in de kleinstedelijke gebieden een suburbanisatie

optreedt naar nieuwe verkavelingen in de onmiddellijke omgeving, en anderzijds dat

de verdichting in de kernen van het buitengebied toeneemt.

Uit een analyse van de huishoudensevolutie blijkt dat in de gebieden die door het

RSV1 als belangrijkste grootschalige open ruimten aangeduid werden (Westhoek,

Kustpolders, Vlaamse Ardennen – Pajottenland, Hageland, Haspengouw), de

huishoudenstoename zich inderdaad geconcentreerd in de kernen heeft voorgedaan.

De grote uitzondering hierop vormen de Kempen. De Zuiderkempen vallen duidelijk

aan verdere huishoudenstoename ook buiten de kernen ten prooi (zie kaart 2).

Page 18: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

18

Figuur 3 – Evolutie van het aantal huishoudens per oppervlakte-eenheid 1997-2007

Deze kaart geeft een benadering van ‘verdichting’ tussen 1997 en 2007 (op basis

van huishoudensevolutie). In rode gebieden neemt het aantal huishoudens af, gele

en oranje gebieden kennen een status quo, terwijl groene en blauwe gebieden een

zwakke tot matige verdichting kennen.

In het Vlaamse kerngebied (de Vlaamse Ruit uit RSV1), maar dus ook meer en meer

in de Kempen, blijft de verstedelijkingsdruk door de genoemde suburbanisatie

evenwel hoog.

In het buitengebied is het transformeren van niet-woongebouwen

(landbouwbedrijfsgebouwen, andere verlaten gebouwen,…) tot woningen echter

versoepelt. Daar waar dit fenomeen slechts een geringe impact heeft op het

kwantitatief aantal woongelegenheden en op het ruimtegebruik in de zin van

bodembezetting, heeft dit fenomeen belangrijke ruimtelijke consequenties. Door

deze maatregelen worden namelijk nieuwe bewoners aangetrokken in de open

ruimte van Vlaanderen die een nieuwe (verplaatsings- en vertuinings-)dynamiek met

zich meebrengen.

Page 19: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

19

B.2 Economische Bedrijvigheid

Alle economische sectoren moeten in toenemende rekening houden met

duurzaamheidscriteria en het beperken van de energiekosten, een verdere groei van

globaal georganiseerde productieprocessen en een verhoogde flexibiliteit in de

productieprocessen. Deze uitdagingen leiden tot een verhoogde aandacht voor

milieu, transport en ruimtelijk voorkomen, het integreren van nieuwe technologieën

om de productie- en milieukost te beperken en nieuwe activiteiten gericht op het

beperken van de energievraag en de energiekost en bedrijven die de nieuwe

technologieën implementeren (vb. nieuwe ‘greentech’ activiteiten zoals zonne- en

windenergie, consultancy bedrijven die zich specialiseren op het verder terugdringen

van de energievraag).

De globalisering van de productieprocessen en de nieuwe techno-organisatorische

ontwikkelingen hebben belangrijke ruimtelijke gevolgen. Vooreerst is een sterke

toename van transportstromen door delokalisatie en producer driven productie.

Daarnaast leidt specialisatie en outsourcing tot kleinere productie-eenheden

waardoor een deel van de productie in West-Europa behouden wordt en zich ook

vaak lokaal inplant. Dit proces stelt ongeveer dezelfde ruimtelijke eisen als de

groeiende buyer driven production die op de markten geënt is. De

productieprocessen in West-Europa worden meer gericht op de vraag naar

geïndividualiseerde productdifferentiatie waarin technologische en organisatorische

vernieuwing steeds belangrijker wordt. De innovatietechnologie en het werken in

gespecialiseerde teams hebben nood aan een sterke band tussen ondersteunende

onderzoeksactiviteiten en kenniseconomie. Deze band hoeft niet noodzakelijk reëel-

ruimtelijk te zijn. Een inbedding in internationale innovatieve (virtueel ruimtelijke)

netwerken is vaak groter belang dan een ruimtelijke nabijheid. Reëel-ruimtelijke

condities, die reeds belangrijk waren als vestigingsfactor, worden dit nog meer. Het

werken in internationale productiesystemen combineert doorgaans deze ruimere

(virtuele) inbedding met (reële) meer lokale vestigingsvoorwaarden.

De bedrijvigheid in Vlaanderen wordt gekenmerkt door een doorgedreven

tertiarisering van de economie. Dit leidt tot een vraag naar nieuwe locaties voor

kantoorontwikkelingen en een verdere groei van zowel groot- als kleinschalige

tertiaire activiteiten. De handelsgebieden worden steeds verder gepolariseerd met

Page 20: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

20

aantrekkelijke winkelgebieden in stadscentra, perifere concentraties van baanwinkels

en een beperkt aantal perifere shoppingcentra.

Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen 1997 heeft sterk ingezet op het

segmenteren van bedrijventerreinen enerzijds en op het verweven van kleinschalige

activiteiten anderzijds. Een belangrijk ruimtelijk kenmerk in de wijzigende

bedrijvigheid is de verdere afname van duidelijke te onderscheiden

bedrijfsactiviteiten en de daaraan gekoppelde ruimtelijke segmentering en

specialisatie van bedrijventerreinen. Door het toewijzen van lokale bedrijventerreinen

wordt de verwevenheid van productie en woonomgeving afgebouwd of duurzamer

uitgebouwd.

Het RSV heeft slechts in beperkte mate aandacht besteed aan de ontwikkeling van

fysisch aantrekkelijke bedrijventerreinen. De instrumenten tot het sneller

hergebruiken van brownfields blijken onvoldoende sterk om deze terreinen binnen

een redelijke termijn nieuwe bestemmingen te geven, als nieuwe bedrijventerreinen

of voor een ander gebruik. De beperkte groei van alternatieven voor het wegverkeer

bedreigt de bereikbaarheid en daardoor ook de aantrekkelijkheid van locaties. Een

verhoogd gemeenschappelijk gebruik van grote (publieke) (transport)infrastructuren

in de poorten kan potentieel bieden. Behalve het Economisch Netwerk Albertkanaal,

hebben (Economische) netwerken in RSV1 wellicht te weinig doorwerking gekend.

Het aanduiden van bovenlokale handelsconcentraties bleek onvoldoende om de

verdere ongeordende groei van baanwinkels te beperken. De detailhandel in

verspreide en geïsoleerde locaties in kleinstedelijke centra of secundaire

winkelstraten komt steeds meer onder druk.

B.3 Open Ruimte

De open ruimte is niet identiek met het buitengebied, maar omvat essentieel

onversteende ruimtes, vooral in het buitengebied maar ook doordringend tot in het

stedelijk weefsel. Het begrip buitengebied heeft in de loop van het RSV1 proces het

begrip “open ruimte” verdrongen. In RSV1 domineerden de ‘agrarische structuur’ en

de ‘natuurlijke structuur’ als hoofdfuncties van het buitengebied, met een

vooruitzicht op een gekwantificeerd ruimtelijk pact tussen beide sectoren. De

afbakening van beide structuren, met bovenop een ruimteclaim vanwege bosbouw,

is niet afgewerkt, wat heden ten dage nog blijvend zorgt voor spanningen en

Page 21: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

21

onzekerheden. Aanvullende maar niet bindende uitspraken kwamen er voor

aanvullende open-ruimtethema’s (landschappen, stedelijke landbouw, water enz.).

“Openheid” werd een van de kernbegrippen in de RSV metafoor “open en stedelijk”

en vertaalde zich o.m. in de gekende 60/40 verhouding naar stedelijke uitbreiding en

verdichting in respectievelijk het stedelijk en het buitengebied.

Vandaag dient men zich te bezinnen over de rol van de open ruimte in het licht van

evoluties in de diverse klassieke openruimte-sectoren, maar ook in relatie tot nieuwe

of versterkte aanspraken op open ruimte algemeen vanuit de maatschappij, en meer

in het bijzonder vanuit een snel groeiende bezorgdheid naar duurzaamheid, die nog

onvoldoende is doorgedrongen in de maatschappelijke sectoren.

Op Vlaams niveau blijft landbouw de grootste oppervlaktegebruiker van open ruimte.

Het aantal actieve landbouwbedrijven blijft sterk afnemen, terwijl de totale

landbouwoppervlakte redelijk constant blijft.

Bron:FOD Economie, Directie Statistiek en Economische informatie

Het grootste deel van dit areaal kan men blijven categoriseren als vormen van

actieve teeltruimte, maar toch zijn er twee belangrijke fenomenen actief die vragen

om het beeld bij te sturen: vooreerst leggen allerlei niet klassieke agrarische functies

zoals verpaarding en vertuining in toenemende mate beslag op landbouwgrond. Voor

een deel zijn deze transformaties vormen van privatisering: effectieve ontneming aan

de voorraad beschikbaar voor de landbouw, maar ook dreigende beslaglegging op

collectieve waarden van toegang, landschap en milieuzorg. Talrijke voormalige

Page 22: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

22

landbouwgebouwen worden – al dan niet vergund - getransformeerd tot eenheden

met andere functies. Deze fenomenen verergeren de reeds extreme

versnipperingstoestand van de Vlaamse ruimte.

Fig. 2 is illustratief voor de geografische verdeling van evoluties van en druk op de

open ruimte. De meer verstedelijkte en versnipperde delen van Vlaanderen worden

het sterkst getroffen door fenomenen als privatisering.

Figuur 4 – Verpaarding in Vlaanderen

Bron: Bomans K & Gulinck H. 2009. "Het ruimtelijke belang van de paardensector in de Vlaamse open ruimte, een

verkennende analyse". Rapport in voorbereiding, Brondata voor de figuur: Belgische Confederatie voor het Paard en

eigen gegevens.

Een tweede belangrijk fenomeen is het belangrijker worden van ruimtelijke en

bedrijfskundige overgangen tussen landbouw en andere functies zoals

natuurbehoud, bosbouw en recreatie. Landbouw biedt in eigen beheer alternatieve

diensten aan (zoals landschapsbeheer en dergelijke) of doet dit in partnerschap met

actoren in andere sectoren of met andere functies.

Op niveau Vlaanderen wordt de tweedeling steeds meer duidelijk tussen een relatief

jong en dynamisch landbouwgebeuren in voornamelijk West-Vlaanderen en een

groter gebied waar onzekere agrarische opvolging, versnippering, verpaarding en

dergelijke steeds meer karakteristiek worden.

Page 23: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

23

Biodiversiteitbehoud via ondermeer de verdere afbakening en ontwikkeling van het

Vlaams Ecologisch Netwerk, is nog steeds een hoofdzorg voor het natuurbehoud.

Bovenop komt de implementatie van het Europese Natura2000 netwerk. Aandacht

gaat ook in toenemende mate naar de recreatiefunctie van natuurgebieden, naar de

koppeling van natuurontwikkeling en inrichting van overstromingsgebieden en naar

diverse natuurdiensten ook buiten de afgebakende natuurgebieden. De geplande

uitbreiding van het bosareaal is moeilijk realiseerbaar gelet op het bestaande

ruimtegebruik en het herbevestigen van agrarische gebieden.

Bovendien worden versneld, maar bij een steeds verdere afname aan beschikbare

oppervlakte, de behoeften duidelijk tot inzet van de open ruimte voor steeds meer

functies en diensten, zoals waterbeheersing, koolstofopslag, energiewinning,

bodembescherming, bescherming van oppervlakte- en grondwater, recreatie en

landschapsontwikkeling. Vele van deze functies hebben een duidelijke ruimtelijke

signatuur maar manifesteren zich vaak transversaal ten opzichte van de huidige

structuurbepalende functies, nl. landbouw, natuur en bos. Dit betekent dan ook dat

het dominante scheidingsdiscours, met kwantitatieve grondallocatie voor een beperkt

aantal sectoren, op de proef wordt gesteld.

B.4 Mobiliteit

De trends in de verkeers- en vervoersstudies duiden op een afvlakking van de

groeicurve van personenvervoer, terwijl het goederenvervoer blijft fors groeien. De

afstanden in woon-, werk- en schoolverkeer stabiliseren zich door de afnemende

snelheid tijdens de spits; er is echter een belangrijke toename aan recreatieve

verplaatsingen die belangrijker worden dan de pendel, .... De tijd die besteed wordt

aan verplaatsingen blijft bijna constant. Snellere verbindingen leiden tot een betere

bereikbaarheid, het overbruggen van grotere afstanden en meer verkeer. De

snelheidstoename is echter niet homogeen verdeeld. Op het hoofdwegennet treedt

vaak congestie op waardoor de reissnelheid afneemt en er ‘sluipverkeer’ optreedt op

het onderliggende wegennet. Dit probleem stelt zich vooral in de stedelijke regio’s

Brussel en Antwerpen. Structurele congestie leidt ertoe dat de snelheidswinst in het

woon-werkverkeer het laatste decennium afgenomen is. Voor niet gebruikers van de

auto is de bereikbaarheid sterk toegenomen door forse investeringen in het

openbaar vervoer. Verhoogde investeringen in fiets- en voetgangersinfrastructuur

hebben ook de bereikbaarheid voor het trage verkeer verhoogd.

Page 24: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

24

In de periode 1991 – 2006 is er nog veel bijkomende infrastructuur aangelegd

waardoor de capaciteit toegenomen is. De lengte van het autowegennet groeide met

5%, die van het onderliggende wegennet zelfs met 9%. De lengte van het

spoorwegennet groeide met 4%. De door deze infrastructuur ingenomen oppervlakte

nam de laatste jaren echter nog veel sneller toe dan de lengte.

Het RSV1 ging in 1997 uit van een aantal prognoses met betrekking tot de evolutie

van de verkeers- en vervoersvolumes. De verwachtingen waren:

‐ een sterke toename van het autoverkeer;

‐ een beperkte toename van het openbaar vervoer;

‐ een zeer sterke toename van het luchtvaartverkeer;

‐ een zeer sterke toename van het goederenvervoer over de weg.

Deze prognoses zijn niet volledig bewaarheid: het personenautoverkeer groeide

maar half zo sterk als voorzien, vooral omwille van structurele congestie op delen

van het hoofdwegennet. De prognoses van de groei van de luchtvaart en het

goederenvervoer over de weg zijn binnen de verwachtingen gebleven, de groei van

het openbaar vervoer – vooral die van het stads- en streekvervoer - komt

daarentegen uit op meer dan het dubbele van de prognose.

Het RSV1 heeft geopteerd om de bereikbaarheid te garanderen en de

verkeersleefbaarheid te verhogen door een optimalisering van de bestaande

infrastructuur, het versterken van de alternatieven voor het autoverkeer en het

optimaliseren van de categorisering van het wegennet. Bovengenoemde

doelstellingen impliceren een ruimtelijk beleid. Daarnaast is er nood aan een

mobiliteitsbeleid dat in toenemende mate het beheer van het verkeer mogelijk

maakt.

Voor de categorisering van de wegen wordt uitgegaan van de gewenste functie van

een weg ten aanzien van de bereikbaarheid enerzijds en de leefbaarheid anderzijds.

Er worden een drietal functies toebedeeld aan wegen als onderdeel van het

wegennet:

1. het verbinden van herkomst- en bestemmingsgebieden;

2. het verzamelen binnen de herkomstgebieden en het distribueren binnen de

bestemmingsgebieden;

Page 25: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

25

3. en het geven van rechtstreekse toegang tot de aanpalende percelen.

Aan de specifieke functie van de weg worden zowel ruimtelijke gevolgen (vorm en

inrichting) als gebruikskarakteristieken verbonden. Voor een goed functioneren van

de weg is een evenwicht tussen functie, vorm/inrichting en gebruikskarakteristieken

noodzakelijk.

Inzake het spoorvervoer stelde het RSV voor om een beperkt aantal nieuwe

spoorinfrastructuren te realiseren. Voor het personenvervoer zijn de meeste van

deze verbindingen gerealiseerd of in aanleg. Voor het spoorgoederenvervoer zijn de

verbindingen naar het Ruhrgebied en de Chunnel aangeduid als de te herwaarderen

IJzeren Rijn. De aangeduide nieuwe infrastructuren zijn in een veel beperktere mate

gerealiseerd dan het RSV voorzag.

Er werd in het RSV voorgesteld om de bereikbaarheid te verhogen door in te zetten

op het verdichten van stationsomgevingen door ontwikkelen van kantoren, handel en

diensten. Deze ontwikkeling is in de centrumsteden gerealiseerd of in aan de gang

en wordt nagevolgd in de kleinstedelijke gebieden.

B.5 Toerisme en recreatie

In het RSV1 werden toerisme en recreatie reeds aangeduid als in steeds grotere

mate ruimtestructurerend, zowel door een groter ruimtebeslag van de infrastructuur

en dienstverleners als door het feitelijke ruimtegebruik van toeristen en recreanten.

In de analyse van de ruimtelijke structuur van toerisme en recreatie werd in het

RSV1 onderscheid gemaakt tussen verblijfstoerisme en dagtoerisme-dagrecreatie. Op

basis van deze analyses duidt men de ruimtelijke structuur van toerisme en recreatie

als bestaande uit toeristisch-recreatieve knooppunten en netwerken. Stedelijke

netwerken waarvoor toerisme en recreatie in belangrijke mate structurerend zijn, zijn

de Kust en de Kempen. Hiernaast wordt een selectie van steden en attracties (zoals

vb. de grote pretparken) vooropgesteld als toeristische knooppunten. De verdere

implementering van toerisme en recreatie in deze toeristisch-recreatieve

knooppunten en de verweven vormen van toerisme-recreatie worden volgens het

principe van de subsidiariteit toevertrouwd aan de provinciale en gemeentelijke

structuurplannen. Men erkent hiernaast ook de rol en de potenties van de open

ruimte als een aantrekkelijk kader voor verschillende vormen van dagrecreatie.

Plaatselijk kunnen deze vormen van recreatie om verschillende redenen

Page 26: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

26

structuurbepalend zijn, maar op niveau van Vlaanderen worden ze niet als

structuurbepalend beschouwd.

Het RSV1 stelt in het richtinggevend gedeelte ontwikkelingsperspectieven op

waaraan toeristisch-recreatieve ontwikkelingen moeten beantwoorden. Voor

stedelijke gebieden en buitengebieden betekent dit een optimale aanwending van de

bestaande toeristisch-recreatieve infrastructuur, met een verbetering van de kwaliteit

van de aangeboden producten en een op elkaar inspelen van de bestaande

infrastructuur. Men wijst ook op het belang van toerisme en recreatie in de

ontwikkeling van enkele stedelijke netwerken, zoals aan de Kust en in de Kempen,

maar ook binnen de Kempische As en het stedelijke netwerk Maasland.

In het buitengebied is het niet wenselijk om op grootschalige wijze toeristische en

recreatieve voorzieningen uit te breiden of nieuw in te planten. Dit is enkel mogelijk

in de aangeduide toeristisch-recreatieve knooppunten, maar met respect voor de

draagkracht van de ruimte en niveau van het stedelijke gebied. Het is de bedoeling

de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te garanderen, zonder het functioneren

van de structuurbepalende functies van het buitengebied, landbouw, natuur, bos, en

wonen en werken aan te tasten. Hiernaast moet gestreefd worden naar meervoudig

gebruik van toeristisch-recreatieve infrastructuur (RSV, p.368-369).

Netwerken van paden en routes, die binnen het stedelijke en buitengebied, of tussen

beide, attractie-elementen met elkaar verbinden tot een samenhangend toeristisch-

recreatief product zijn een belangrijke ruimtelijke dimensie van de toeristisch-

recreatieve functies. Het verbinden van recreatieve voorzieningen in het

buitengebied met die in de stedelijke gebieden, vraagt zorgvuldige planning, zodat

de specifieke kwaliteiten en functies van beide gebieden niet aangetast worden.

Het RSV1 duidt een aantal ontwikkelingsperspectieven aan voor specifieke

toeristisch- recreatieve infrastructuren die omwille van hun ruimtelijke impact en

complexiteit een uitspraak op Vlaams niveau vergen . Het betreft terreinen voor

openluchtrecreatieve verblijven (kampeerverblijfparken, kampeerterreinen en

vakantieparken) en individuele weekendverblijven, golfterreinen en U.L.M.- en

sportvliegvelden. Sinds het RSV1 is ook aandacht besteed aan specifieke andere

types van recreatieve voorzieningen die een uitspraak op Vlaams niveau vereisen

(vb. lawaaisporten, cf. Beleidskader Lawaaisport, beslissingen van de Vlaamse

Regering van 19 juli 2002 en 23 december 2005).

Page 27: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

27

Sinds het RSV1 zijn de volgende aandachtspunten gerezen:

‐ Een verdergaande individualisering, vertolkt in het zoeken naar afwisseling in

toeristisch-recreatieve activiteiten en toeristisch-recreatieve consumptie. Dit

betekent de ontwikkeling van nichemarkten en specifieke recreatieve

belevingen, met uitdrukkelijke ruimtelijke eisen. Tevens een stijging van de

inkomens tot een hogere kwaliteitsstandaard en vraag naar een

hoogkwalitatieve toeristisch-recreatieve infrastructuur (Mommaas, 2000;

Verheyden & Wittenberg, 2000).

‐ Een verscherpte concurrentie, multinationalisering en schaalvergroting in de

toeristisch-recreatieve sector met de opkomst van multifunctionele

vrijetijdstempels tot gevolg, vb. leisure, stadia, skipistes, wellness centra,…

(Actualisatie RSV1). Deze projecten komen ook vaak in ruimtelijke

concurrentie met projecten voor andere economische activiteiten en de

uitbouw van bedrijventerreinen omdat zij ook sterk omgevings- en

mobiliteitsgebonden zijn. Hoe deze vraag voor zijn, welke criteria,

afwegingskader te gebruiken voor de locatie van infrastructuur en

dienstverlening en hoe deze ontwikkelingen te verzoenen met een behoud

aan landschapskwaliteit? Wat met brownfield-vs. greenfieldontwikkelingen?

‐ Enkele specifieke markten zoals natuurtoerisme, plattelandstoerisme,

wellness, ... kunnen aanleiding geven tot nieuwe vormen van toeristisch-

recreatief medegebruik en toeristisch-recreatieve netwerken. Dit is bv. het

geval bij de pleziervaart en de ontwikkeling van jachthavens.

‐ De vraag naar de Vlaamse overheid toe voor specifieke implementatiewijzen

van toeristisch-recreatief medegebruik, bijvoorbeeld naar aanleiding van

specifieke situaties-ervaringen op het terrein. Op korte termijn is het

belangrijk om enkele ad hoc knelpunten aan te pakken, zoals bv. de

verweving van sport terreinen (vooral voor lawaaisporten) met andere

vormen van ruimtegebruik (zoals door ‘stillere’ recreatieve activiteiten).

‐ Impact van de belevingseconomie op de specifieke inrichting van plaatsen en

ruimtes (cf. Actualisatie RSV1)). Hierin mag ook de rol van de “symbolische

ruimte” niet onderschat worden: hiermee wordt bedoeld de manier waarop

Vlaanderen in de toeristische en niet-toeristische media (vb. Tv-programma’s)

naar voor wordt gebracht en welke impact dit heeft op toeristisch-recreatieve

verplaatsingen.

Page 28: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

28

C Welke uitdagingen stellen er zich naar het

ruimtegebruik vanuit de sectoren en functies voor

de tijdshorizon 2020-2050?

C.1 Wonen

Inzake wonen kunnen er drie uitdagingen naar het ruimtegebruik in de tijdshorizon

2020-2050 aangegeven worden. Hieronder worden deze achtereenvolgens

besproken. Deze drie uitdagingen staan niet los van elkaar en moeten telkens binnen

het volledige kader van de woningmarkt en de ruimtelijke context geplaatst worden.

Vraag versus aanbod van bouwgrond

In de publieke opinie heerst de opvatting dat beschikbare bouwgronden schaars zijn.

Dit kan enkel nagegaan worden door vraag en aanbod van bouwgrond aan elkaar af

te toetsen. Op basis van huishoudensprognoses kan vastgesteld worden dat er een

stijging van het aantal huishoudens (wat dus ook een blijvende vraag naar

bouwgrond betekent) in Vlaanderen zal plaatsvinden, niet in het minst door de

internationale migratie. In vergelijking met 2006 zullen er tegen 2021 bij benadering

205.536 (+8,2%) huishoudens bijgekomen zijn, tegen 2041 loopt dit cijfer op tot

385.706 (+15%) bijkomende huishoudens. Naast vergrijzing en gezinsverdunning,

speelt de aanwas van de bevolking door migratie hier een determinerende rol. Deze

cijfers worden nog eens naar provincie weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 1 - Toename huishoudens geconfronteerd met de raming van theoretische

bouwmogelijkheden

toename huishoudens

2006-2021 toename huishoudens

2006-2041 Bouwmogelijk-

heden woonzones

Bouwmogelijk-heden alle

bestemmingen

Vlaams Gewest 205.536 385.706 844.023 1.168.997

Antwerpen 58.022 96.384 206.513 271.337

Limburg 34.294 59.300 173.853 250.021

Oost-Vlaanderen 51.144 111.015 202.899 294.380

Vlaams-Brabant 39.381 72.728 148.545 188.981

Page 29: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

29

West-Vlaanderen 22.695 46.279 112.213 164.278

Bron: eigen berekeningen.

Toch stelt er zich geen probleem wanneer het juridische (en dus theoretische)

aanbod beschouwd wordt. Het aantal beschikbare bouwmogelijkheden in woonzones

wordt geraamd op 844.000 en is dus ruimschoots voldoende om aan de verwachte

behoeften te beantwoorden. Het aanbod vergroot nog tot 1.168.997

bouwmogelijkheden wanneer ook de woonreservegebieden in aanmerking worden

genomen. Deze bevindingen lijken evenwel contradictorisch met de schaarste die

gemerkt wordt op de markt. Algemeen stelt de oplossing voor de ruimtelijke

uitdaging zich dus niet in het aanreiken van bijkomende bouwmogelijkheden, maar

in de activering van de beschikbare mogelijkheden. Dat het beschikbare aanbod op

Vlaams en provinciale niveau toereikend is, wil evenwel niet zeggen dat er lokaal

geen tekorten kunnen optreden. Er zijn bepaalde gemeenten en steden (vooral aan

de kust, maar ook bijvoorbeeld Antwerpen) waar de bouwmogelijkheden beperkt zijn

ten aanzien van de huishoudensevolutie. Deze lokale gemeenten en steden zullen

een gericht beleid moeten voeren om deze uitdagingen het hoofd te bieden.

Grondprijsvorming en versnipperd grondbezit

Een andere uitdaging naar het ruimtegebruik is het omgaan met grondprijsvorming

en versnipperd grondbezit. We kunnen vaststellen dat de grondprijzen de laatste

jaren significant zijn gestegen. Dit zou kunnen duiden op een mismatch tussen vraag

en aanbod (en dus een tekort aan bouwgronden). Zoals hierboven werd aangehaald,

is het theoretische aanbod echter ruim voldoende. Er lijkt dus een verschil te zijn

tussen het theoretische en reële aanbod, waarbij niet het volledige theoretische

aanbod op de markt komt. Dit verschil kan te wijten zijn aan meerdere redenen;

bijvoorbeeld de betrokken grond is niet bereikbaar, de planningprocedures zitten

vast, het is woongebied maar wordt feitelijk anders gebruikt… De mismatch tussen

vraag en aanbod is echter niet enkel te wijten aan het verschil tussen theoretisch en

reele aanbod. Ook de sterke grondversnippering in Vlaanderen speelt een rol. Er is

84% van de versnipperde gronden in de handen van particulieren die een beperkt

aantal kavels (1-3) in bezit hebben als belegging of bedoeld voor de kinderen. Vaak

zien deze particulieren hun gronden niet als commercieel bezit waardoor ze niet

willen verkopen. Door deze grote oververtegenwoordiging van particulieren en de

sterke versnippering hebben professionele verkavelaars-bouwers ook minder

Page 30: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

30

mogelijkheden om grote projecten op te starten. Een laatste bedenking bij de grond-

en woningprijzen is dat ook dit lokaal sterk gedifferentieerd is. Er zijn duurdere (bv.

Leuven) en minder dure (bv. Westhoek) regio’s in Vlaanderen. Het belangrijkste is

echter de piramidale structuur van de grondprijs. De gronden kosten het meest in de

steden en worden minder duur naarmate men zich verder van de steden verwijdert.

De woningen zijn het duurst in de zones rond de steden. Deze twee mechanismen

zorgen ervoor dat het aantrekkelijker wordt om verder van de steden te wonen.

Ruimtelijke dynamiek

Een derde en laatste uitdaging ligt in het omgaan met de ruimtelijke dynamiek. Hier

kunnen we verschillende aandachtspunten onderscheiden. Vooreerst moet benadrukt

worden dat er een enorme verscheidenheid is in woonwensen en woningaanbod.

Voor elk type woonmilieu zijn er klanten, ook voor de stedelijke milieus. Toch zijn er

enkele aandachtspunten in verband met deze diversiteit binnen de ruimtelijke

dynamiek:

‐ In de stadscentra leiden nieuwe initiatieven voor rentabiliteit vaak tot een

sociale verdringing van de oorspronkelijke bewoners en een verdere

verdichting. We kunnen ons afvragen of dit wel wenselijk is. Initiatieven

tot het herwaarderen van concentratiegebieden met slechte en

onaangepaste woningen en stimulerende maatregelen tot het verbeteren

van de woonkwaliteit van individuele woningen die de lokale woonmarkt

toegankelijk houden voor de bestaande bewoners kunnen de gevolgen

van deze sociale verdringing beperken. Stadsvernieuwing dient in ieder

geval beschouwd te worden als een essentieel onderdeel van het

ruimtelijk beleid en harde doelstellingen met betrekking tot

stadsvernieuwing lijken aangewezen.

‐ Gebieden uit de 19e – 20ste eeuw met een geconcentreerd voorkomen

van slechte woningen verdienen speciale aandacht. Er moet overwogen

worden of structurele maatregelen niet te prefereren zijn boven

individuele ingrepen.

‐ Ook binnen bepaalde dorpen moeten afwegingen gemaakt worden, bv. in

verband met de ‘appartementisering’ en bijhorende parkeerdruk.

Page 31: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

31

‐ Een volgend aandachtpunt gaat over de vergrijzing. Er wordt geraamd

dat het aantal senioren in 2041 meer dan 36% bedraagt waarvan 10%

behoort tot de categorie +80. Door de stijgende vraag naar zorg en

voorzieningen, zal eveneens de vraag naar woon-zorgcomplexen en

woon-zorgzones sterk toenemen. Deze nieuwe woonvormen moeten dan

gekaderd worden binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Deze

uitdaging lijkt beter beantwoord te kunnen worden via een

gebiedsgerichte benadering dan via algemene regelgeving.

‐ Naast de inpassing van deze nieuwe woonvormen, moet ook de vraag

gesteld worden naar wat er zal gebeuren met de grote voorraad

bestaande verkavelingen. Vaak zijn deze onderbezet en hebben ze een

(te) grote tuin. Het lijkt aangewezen om eventuele

verdichtingsmogelijkheden na te gaan.

‐ Een uitdaging op kwalitatief vlak is hoe de bestaande woonvoorraad

duurzaam en klimaatsbestendig gemaakt kan worden, aangezien het

aantal nieuwbouwwoningen alleen te beperkt is om de omslag naar een

duurzaam woonpatrimonium te maken.

Een andere belangrijke factor binnen de ruimtelijke dynamiek is de omgang met het

overgangsgebied tussen stad en platteland. We zien dat door de gecombineerde

migratietrend vanuit de (groot)stedelijke gebieden naar de rand en vanuit de rest

van Vlaanderen naar de Vlaamse ruit er een beweging ontstaat naar het

‘tussengebied’ tussen de centrumsteden enerzijds en de open ruimte anderzijds. Dit

tussengebied gaat zich verder ontwikkelen naargelang de bereikbaarheid en het

niveau van de voorzieningen. Door een invloed uit te oefenen op deze twee factoren,

kan men ook het proces deels controleren. Vooral mobiliteit is een factor die nog niet

ten volle benut is binnen dit gebied, voorzieningen zijn wel ruim verspreid.

C.2 Economische bedrijvigheid

Een van de belangrijkste ruimtelijke uitdagingen voor de economische ontwikkeling is

het garanderen van de bereikbaarheid van economische kern- of

ontwikkelingsgebieden. De bereikbaarheid en de agglomeratievoordelen zullen mede

een bepalende factor zijn voor toekomstige ontwikkelingen. De bereikbaarheid heeft

zowel betrekking tot de fysische bereikbaarheid via verschillende transportmodi en

Page 32: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

32

hoogwaardige vervoersinfrastructuren zoals luchthavens, HST stations en

hoofdwegen, een goede multimodale ontsluiting, openbaar vervoer en de nabijheid

van internationale beslissingscentra (hoogwaardige dienstverlening). Het is een

uitdaging om het ruimtegebruik zo te sturen zodat de ontsluiting en bereikbaarheid

van economische kerngebieden en transportinfrastructuren ook op lange termijn

gegarandeerd blijft, het ruimtegebruik geoptimaliseerd wordt en aantrekkelijke

omgevingen gewaarborgd worden.

Het garanderen van de bereikbaarheid wordt in een sterke mate bepaald door het

beheersen en beperken van de congestie en het aanbieden van competitieve

alternatieven voor de automobiliteit. Een locatiebeleid moet een goede ruimtelijke

relatie tussen economische activiteiten en mobiliteit te verzekeren.

Congestiegebieden kunnen leiden onder concurrentiële nadelen bij het aantrekken

van bepaalde nieuwe investeringen.

Omwille van de beperkte geschikte ruimte is er een toenemende nood aan

hergebruik en verdichting van de bestaande bedrijventerreinen. In de ruimtelijke

planning is er voor economie, maar eigenlijk ook voor andere sectoren, naast de

traditionele fysische ruimtelijke ordening nood aan een ruimtemanagement dat het

gebruik van de toegewezen ruimte ook in de tijd organiseert (maken van afspraken

met actoren, ontwikkelingsprocessen begeleiden, financiële instrumenten

ontwikkelen). Er kan ervoor worden geopteerd om subsidiëring maximaal aan te

wenden om de meerkost van investeringen ten gevolge van hergebruik en

verdichting te beperken.

Economische ontwikkelingsgebieden worden gekenmerkt door een vervaging van de

traditionele opdeling tussen verschillende types bedrijventerreinen. Het verweven

van verschillende soorten van bedrijven in één omgeving zal verder toenemen.

Specialisatie, samenwerking en ontwikkeling tussen bedrijven leidt tot clustering.

Hierdoor neemt het belang van de beeldvorming van een bedrijventerrein verder toe.

Deze beweging wordt versterkt door een toenemend belang aan sociale inbedding

van bedrijven. De traditionele opdeling van bedrijventerreinen biedt mogelijk

onvoldoende antwoord op deze nieuwe behoeften. Zichtbaarheid en voorkomen

bepalen in een belangrijke mate identiteit, dynamiek en beeldvorming van bedrijven

en bedrijventerrein. Bedrijven zullen daarom in een toenemende mate meer

aandacht besteden aan beheer en inrichting van bedrijventerreinen.

Page 33: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

33

De toenemende aandacht voor milieuaspecten van productie en bedrijvigheid wordt

gevoed door de mondiale impact van de klimaatswijziging, een groeiend milieubesef

en de stijgende energieprijzen. Bedrijven anticiperen hierop door het inzetten op

competentie (vb. het beperken van de energiekost en het zoeken naar nieuwe

toepassingen) en competitie (‘groene’ investeringen en nieuwe niches).

Stijgende energiekosten worden zowel beperkt door efficiëntere processen als door

intomen van transportkosten. Ook hier spelen locatiebeleid en aanzetten tot een

zuinig en flexibel ruimtegebruik een belangrijke rol in de ruimtelijke planning.

Ruimtelijke planning kan kansen bieden om de ruimtelijke verweving tussen

activiteiten te versterken. Bedrijfslocaties kunnen worden aangewezen rekening

houdend met de ecologische voetafdruk van de bedrijven en het nastreven van een

duurzame relatie met de sociale en fysische omgeving.

Ondanks de groeiende kansen voor verweving blijft er een sterke nood aan

specifieke bedrijventerreinen. Grootschalige milieubelastende bedrijventerreinen of

logistieke terreinen zijn moeilijk combineerbaar met nieuwe woonontwikkelingen.

Deze terreinen moeten voorzien van brede bufferstroken die voor verweven gebruik

kunnen in aanmerking komen. Dit mag de bedrijven niet beletten om hun

productieprocessen en transportmodi minder milieubelastend te maken.

In de nabijheid van universiteiten en onderzoeksinstellingen moet meer ruimte

gecreëerd worden voor onderzoeksactiviteiten. Daarnaast is er ook behoefte aan

nieuwe kennisclusters. Deze activiteiten mogen niet verdrongen worden door andere

bedrijven.

De nood aan aangepaste nieuwe kantoorlocaties blijft bestaan. Er moet onderscheid

gemaakt worden tussen dienstverlenende functies die best verweven worden in

stedelijke gebieden en hoogwaardige diensten aan bedrijven die een hoge

centraliteit vereisen en die vooral een beroep doen op hooggeschoolde werknemers.

Deze worden gesitueerd in goed bereikbare centrale kantoorlocaties. Afhankelijk van

de aard van de dienst, zal de locatie binnen- of randstedelijk gelegen zijn. Daarnaast

moet ruimte voorzien worden voor kantoren in de nabijheid van grote

bedrijventerreinen en mainports.

Page 34: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

34

Kleinschalige bedrijfsinitiatieven laten een sterkere mate van verweving toe, hetzij

als individueel bedrijf, hetzij als kleinschalig bedrijventerrein. Hun

bereikbaarheidseisen liggen minder hoog.

Een uitdaging is om instrumenten te creëren die het locatiebeleid van grootschalige

winkelgebieden sterker sturen. De locatie in of nabij stedelijke omgevingen en de

bereikbaarheid met het openbaar vervoer vormt een randvoorwaarde voor nieuwe

ontwikkelingen.

Een sterke dynamiek wordt vastgesteld in de ‘non-profit’-sector en zorg, toerisme,

lifestyle. Ze zijn belangrijk voor de werkgelegenheid en hebben voornamelijk een

vraag naar verweven locaties in plaats van traditionele bedrijventerreinen.

Het is de vraag hoe de geobserveerde vervaging van opdeling tussen verschillende

types bedrijventerreinen enerzijds, en de nood aan specifieke bedrijventerrreinen

anderzijds, te rijmen vallen. Welk locatiebeleid moet hieraan worden verbonden?

C.3 Open Ruimte

De ruimtelijke uitdagingen voor de open ruimte zijn zeer divers. Er moet een

antwoord geboden worden op een toenemend aantal vragen met betrekking tot de

verdeling van taken en functies in de open ruimte. Diverse globale factoren zijn

verantwoordelijk voor nieuwe ruimtevragen waaronder de klimaatverandering met

een verhoogd risico op hoogwater in het binnenland, onzekere economische

vooruitzichten met versterkte immigratiegolven, de uitputting van traditionele

energiebronnen met een onvoldoende capaciteit van hernieuwbare energiebronnen

in Vlaanderen en het toenemend belang van erfgoed en de (ervarings)kwaliteit van

de open ruimte.

De huidige opdeling van het gebruik van de ruimte door het toewijzen van gebieden

voor landbouw, natuur, bos, wonen en andere biedt geen antwoord op een

complexere samenleving met meer interactie, verweving en veranderingsdynamiek.

De klassieke sectorbenadering is minder geschikt om te voldoen aan de diverse

maatschappelijke taakstellingen naar de open ruimte.

De open ruimte een specifiek de landbouwsector wordt geconfronteerd met het

verder ontkoppelen van grondverbonden en niet-een grondverbonden bioproductie.

Er bestaat een vraag naar goed inrichtbare gespecialiseerde of geïntegreerde maar

Page 35: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

35

vooral ook rechtszekere zones waarbij het accent omwille van efficiëntie ligt op een

grotere productie per ruimte-eenheid. Anderzijds is er een versterkte interesse voor

bedrijfsmodellen, partnerschappen en inrichtingen aangepast aan de sterk

verstedelijkte en versnipperde open ruimte. Zowel ecosysteemdiensten aan de

landbouw als ecosysteem- en milieudiensten door de landbouw kunnen versterkt

worden. Deze tendens sluit dan weer aan bij de net vermelde vaststelling van

interactie, verweving en veranderingsdynamiek in de open ruimte.

Het behoud en het versterken van de natuurwaarden in de open ruimte vormen een

andere belangrijke uitdaging. Het beperken van de verdere verstening en degradatie

van open ruimte, het ontwikkelen van een doorgedreven anti-versnipperingsbeleid

en –inrichtingen (en eventueel zelfs een ontsnipperingsbeleid door het ontharden

van wegen en afbreken van bestaande infrastructuur), het realiseren van de

natuurverbindingen op diverse schaalniveaus en het versterken van de verweving

tussen natuurontwikkeling en andere functies vormen daartoe de belangrijkste

instrumenten. Het is niet duidelijk of het ruimtelijk instrumentarium wel voldoende is

aangepast om deze uitdagingen te beantwoorden.

De gevolgen van het wijzigende klimaat leiden tot nieuwe taakstellingen voor de

open ruimte. Bescherming tegen overstroming en waterbuffering en alternatieve

energievoorzieningen hebben een duidelijke ruimtelijke impact. Ook het aanplanten

van bossen, het beperken van de erosie en op peil houden van de

grondwatervoorraden vormen belangrijke uitdagingen. Verschillende van deze taken

kunnen met andere functies verbonden worden.

De open ruimte wordt in een steeds toenemende mate geconfronteerd met een

vernieuwde en verhoogde vraag naar vrijetijdsvoorzieningen. Het duurzaam

toepassen van toeristisch-recreatief medegebruik moet gestuurd worden en

ruimtevragen voor grootschalige voorzieningen moeten gebiedsgericht afgewogen en

toegewezen worden. Hiervoor moeten de geschikte instrumenten opgebouwd

worden. Grootschalige initiatieven van intensieve recreatie lijken omwille van de

lokalisatievoordelen beter integreerbaar in (ver)stedelijk(t)e gebieden (bijvoorbeeld

brownfields) dan in de open ruimte.

Page 36: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

36

C.4 Mobiliteit

Op het vlak van mobiliteit kunnen we verschillende uitdagingen met een ruimtelijke

weerslag onderscheiden. Daarbij moeten we volgende geëvolueerde

randvoorwaarden in acht nemen:

‐ De reissnelheid voor vervoer over land botst in Vlaanderen zowat tegen de

grenzen van haar maximum aan; betrouwbaarheid en voorspelbaarheid

worden in de toekomst belangrijker eisen dan het verhogen van de snelheid.

‐ Negatieve milieueffecten stellen grenzen aan de mobiliteitsgroei.

‐ Comodaliteit en technologische en organisatorische innovatie worden

belangrijker ontwikkelingsperspectieven dan infrastructuuruitbreiding.

De toegenomen mobiliteit heeft de woon- en omgevingskwaliteit aangetast, niet in

het minst in de omgeving van hoofdinfrastructuren en in de stedelijke gebieden.

Geluidshinder en verkeersonveiligheid vormen een reële problematiek in Vlaanderen.

Door doelgerichte ruimtelijke planning op lokaal niveau kan aan een leefbaarder

omgeving gewerkt worden. In binnenstedelijke gebieden kan het autoverkeer

bovendien ontmoedigd worden door te werken met een snelheidsbeleid of het

invoeren van ecozones of andere vormen van selectieve toegankelijkheid, en door

het uitbreiden en aantrekkelijker maken van alternatieven (openbaar vervoer,

fietsen).

Het verzekeren van de bereikbaarheid kan niet gelijkgesteld worden aan het

bestrijden van congestie. Belangrijker is het voorspelbaar maken van reistijden en

het voorkomen van de blokkering van de toegang tot bestemmingen en

infrastructuur. Dit kan door het toepassen van intelligente transportsystemen (ITS)

en slimme kilometerheffingen op gevoelige trajecten, waarbij het genereren van

bijkomend verkeer en het aanleggen van bijkomende weginfrastructuur zoveel

mogelijk vermeden wordt. Het gebruik van ITS moet afgewogen worden tegen

mogelijke ruimtelijke effecten.

Op vlak van infrastructuur zal de aandacht vooral moeten gaan naar betere

verknoping (kiss & ride, park & ride, bike & ride) en de aanleg van alternatieven

(hoogwaardige openbaar-vervoerverbindingen, zoals light rail). Ook bepaalde

infrastructuurschakels moeten de verknoping tussen de netwerken versterken.

Page 37: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

37

Voorspelbaarheid, robuustheid en benutting van het multimodale netwerk zijn

bepalende eisen en belangrijker dan een verdere snelheidsverhoging en

vraagvolgende capaciteitsverhoging binnen één systeem. Dit vereist ook een meer

dynamische herinterpretatie van de principes wegencategorisering in gebieden onder

hoge verkeersdruk.

Bereikbaarheid is een ruimtelijk heterogene eigenschap. Acties die de bereikbaarheid

van bepaalde gebieden zouden verhogen, moeten geëvalueerd worden op basis van

de kwaliteiten en karakteristieken van de ontsloten gebieden, inclusief het gevaar

van ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen en generatie van bijkomend verkeer.

De wisselwerking tussen de steeds toegenomen bereikbaarheid en de ruimtelijke

uitspreiding van ontwikkelingen (in het bijzonder de woonfunctie) heeft ertoe geleid

dat men zich in Vlaanderen over steeds grotere afstanden verplaatst. Door

residentiële ontwikkelingen te concentreren in de stedelijke gebieden en de kernen,

en voorzieningen (jobs, scholen, winkels, verzorging en openbare diensten,...) zoveel

mogelijk te combineren met het bestaande residentiële patroon kan deze tendens

gedeeltelijk omgebogen worden. Schaalvergroting van diensten die op de bevolking

gericht zijn, is vanuit dit oogpunt niet wenselijk. Door via spreiding en

schaalverkleining de afstanden die overbrugd moeten worden te verkleinen, wordt

het ruimtelijke systeem robuuster voor stijgende energieprijzen of belangrijke

congestie, en vatbaarder voor een minder snelle toename, of zelfs afname, van het

autoverkeer. Daarnaast moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen intensiever gericht

worden op openbaar vervoer locaties (stationsomgevingen, Openbaar Vervoer

corridors).

De economisch erg belangrijke TDL-sector (transport, distributie en logistiek) neemt

een belangrijk deel van de wegcapaciteit in en is verantwoordelijk voor een

belangrijk deel van de milieueffecten van het verkeer. Omwille van efficiëntie is het

belangrijk om deze activiteiten zoveel mogelijk te bundelen op locaties die

multimodaal ontsloten zijn, en zich in het verlengde van de zeehavens en de

nationale luchthaven bevinden (de zogenaamde. extended gateways). In de

stedelijke gebieden zijn nog ingrijpende organisatorische verbeteringen van de

distributie mogelijk, die er tot een veiliger en leefbaarder goederenvervoer kunnen

leiden.

Page 38: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

38

Hoewel het op dit ogenblik in Vlaanderen niet duidelijk is in welke de meest kansrijke

technologische en organisatorische innovaties in de verkeers- en vervoerssector zijn,

moeten ruimtelijke ontwikkelingen kunnen inspelen op de mogelijke opkomst ervan.

De introductie van voertuigen op alternatieve brandstoffen (elektriciteit, plantenolie,

aardgas, waterstof,...) zal een nieuw grensoverschrijdend net van tankstations

vereisen (met het zogenaamde ‘green corridor‘concept kan men hierop proactief

inspelen). Een heropleving van personenvervoer over water opent mogelijkheden

voor een nieuw type watergebonden ontwikkelingen. Bij sterk stijgende

brandstofprijzen is het mogelijk dat zeer energie-efficiënte vervoermiddelen, elk met

hun eigen noden, zullen opkomen (elektrische fietsen, zeppelins, ...). Ondergronds

vervoer zou in Vlaanderen wel eens de ‘weg van minste weerstand’ kunnen worden

voor bijkomende infrastructuurschakels in stedelijke gebieden.

C.5 Toerisme en recreatie

‘Toerisme en recreatie’ is weliswaar een ‘sector ’ in de betekenis van ‘een

maatschappelijk segment dat een functie of een coherent geheel van functies

nastreeft/behartigt met name de vrijetijdsbeleving’, maar is zeer moeilijk in te

passen in de traditionele, huidige structuur van sectoren. Dit komt omdat ‘toerisme

en recreatie’ gebruik maakt van landschappelijke elementen, maar ook van

voorzieningen die in de eerste plaats niet voor toerisme en recreatie ontwikkeld

werden (vb. kwaliteitsvolle open ruimte, natuurlijke elementen, maar ook

ondersteunende voorzieningen zoals horeca, detailhandel en transportinfrastructuur).

Maatschappelijke trends van de laatste jaren hebben deze ontwikkeling bevestigd.

De toegenomen koopkracht en het gestegen opleidingsniveau, maar ook de

naoorlogse sociale mobiliteit en ontzuiling hebben gezorgd voor een aanzienlijke

verruiming van de keuzemogelijkheden, zowel in financieel als in cognitief en

cultureel opzicht. Een en ander heeft geleid tot meer culturele openheid en daarmee

tot een meer reflexieve, bewuste, maar ook meer vluchtige omgang met een veel

breder spectrum van mogelijke bronnen van beleving (Mommaas, 2000).

Als gevolg hiervan is weinig geweten over de conjunctie met dit geheel van ‘toerisme

en recreatie’ gebonden functies met de traditionele sectoren, en nog minder over de

manier waarop deze sectoren in de ruimte complementair zijn. Dit komt ook door

een gebrek aan kennis over de manier waarop toeristen-recreanten attractie-

elementen in tijd en ruimte met elkaar combineren. Zeker met het oog op de

Page 39: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

39

betrachting in het RSV1 naar toeristisch-recreatieve netwerkvorming is dit een heel

belangrijk aandachtspunt.

Bovendien is ‘toerisme en recreatie’ als sector ook maatschappelijk zwak

georganiseerd. Dit is zoals net toegelicht een gevolg van de vorming van de sector,

maar ook -van de grote verscheidenheid en versnippering van voorzieningen met

toeristisch-recreatieve betekenis. Binnen deze (deel)sectoren-verenigingen, vooral bij

kleinere verenigingen, bestaat vaak geen professionele omkadering, met betrekking

tot ruimtelijke ordeningsvraagstukken. Bovendien zijn veel voorzieningen gericht op

specifieke nichemarkten, zoals enkele sporten. Deze fragmentatie heeft als gevolg

dat er een slechte en onevenwichtige vertegenwoordiging bestaat in adviesorganen

(vb. Vlacoro), met een duidelijk gebrek aan 1 gemeenschappelijke stem die voor de

hele sector spreekt en een gemeenschappelijke beleidsvisie verdedigt. Hierdoor is er

weinig impact op de politieke besluitvorming.

Enkele van de verklaringen hiervoor zijn het medegebruikskarakter van toerisme en

recreatie en het feit dat ruimtelijke implementering van toeristisch-recreatief

medegebruik en grootschaliger infrastructuur (binnen de TR knooppunten) op

provinciaal en gemeentelijk niveau gebeurt. Zeker het ‘richten’ van toeristisch-

recreatief medegebruik is een cruciale uitdaging voor het ruimtelijk beleid.

Met betrekking tot uitbouw van voorzieningen kan verwacht worden dat op lange

termijn een vraag naar grootschalige en kleinschalige toeristische infrastructuur en

dienstverlening zal blijven bestaan, waarvan de specifieke thematiek afhankelijk is

van internationale en nationale modetrends1. Het zal een uitdaging zijn deze

“vluchtige” sector ruimtelijk te verzoenen met het uitgangsprincipe van een

kwaliteitsvolle ruimte. Gedacht wordt hierbij aan de (mogelijk negatieve) impact van

gethematiseerde TR ontwikkelingen op de plaatsidentiteit als een aspect van

omgevingskwaliteit.

Door het uitwerken van nieuwe lokalisatiecriteria voor grootschalige

vrijetijdscomplexen kan de impact op de ruimte beperkt worden en kunnen de

bestaande structuren versterkt worden. Aangeduid kan worden welke open ruimten

in stedelijke gebieden gebruikt kunnen worden voor het ontwikkelen van intensieve

1 Voorbeeld hiervan is de grote tijdelijke impact van televisieseries (zoals vb. Stille Waters,

Katarakt, De Smaak Van Dekeyser) op het toeristisch-recreatief verplaatsingsgedrag.

Page 40: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

40

recreatieve activiteiten en voorzieningen. Daarnaast moet ook onderzocht worden of

succesvolle vrijetijdscomplexen zonder meer geïmiteerd kunnen worden of dat er

gestreefd kan worden naar gebiedsgerichte invullingen die meer aansluiten bij de

identiteit van de locatie of streek. Behoud en duurzaamheid van landschappelijke

kwaliteit kan steeds als toetssteen gebruikt worden. Eenzelfde logica kan ook

gevolgd worden bij andere toeristisch-recreatieve ontwikkelingen

(logiesaccommodatie, horeca) in het buitengebied. Deze richtlijnen kunnen verder

gaan dan het bepalen van een bovengrens op de capaciteit van logiesvoorzieningen

of de ruimtevraag voor parkeergelegenheid. Een succesvolle inpassing van een

toeristisch-recreatieve voorziening met aandacht voor het behoud van de

omgevingskwaliteit, kan bijvoorbeeld ook gebeuren door een wel overdacht

ruimtelijk ontwerp.

Het meervoudige gebruik in de open ruimte situeert zich naast een meer intensief

recreatief gebruik op sportvelden, golfterreinen, watersport, …. De uitdagingen voor

het ruimtelijke beleid zijn gericht op het combineren van het recreatieve gebruik met

de landschappelijke kwaliteit en het garanderen van de toegankelijkheid en de

karakteristieke functies van het gebied. Aan deze elementen kunnen

ontwikkelingsperspectieven aangereikt worden met betrekking tot het gewenst

functioneren van het meervoudig ruimtegebruik. Het betreft vaak initiatieven die

leiden tot het verbeteren van de ontsluiting van het gebied (fiets- en wandelwegen),

het stimuleren van landschapsbouw (bebossing, laanbeplanting, …), het

concentreren van voorzieningen nabij knooppunten van openbaar vervoer, het beter

ontsluiten van rivieroevers en dorpscentra en het opbouwen van routestructuren.

Maar als vrijetijdsactiviteiten te intensief worden, kunnen ze het concept van het

meervoudig ruimtegebruik uithollen. De kwaliteiten van het landschap kunnen

daardoor teloor gaan.

Toch mogen vrijetijdsactiviteiten ook zeker niet in alle gevallen als “de indringers”

beschouwd worden (cf. hiervoor), en de ruimtegebruikers die zich dienen onder te

schikken aan andere functies in de ruimte. Hierdoor dreigen namelijk heel specifieke

vormen van sport en recreatieve beleving verloren te gaan. Dit is o.a. te wijten aan

te kleine maatschappelijke draagkracht voor deze zeer specifieke vormen van

ruimtegebruik (nichemarkten) waardoor zij in conflict met andere ruimtelijke functies

(zoals vb. wonen) vaak het onderspit delven.

Page 41: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

41

Een fundamentele uitdaging ligt in het herdenken van het ruimtelijk beleidskader

voor recreatie (van zonevreemdheid naar integratie of verweving). Het is

noodzakelijk om instrumenten op te bouwen waardoor de ontwikkeling en

uitdagingen beter gestuurd en beheerd kunnen worden. Het opstellen van

verschillende gebiedstypes in de open ruimte en het hun toewijzen van

kwaliteitscriteria kunnen daartoe een bijdrage leveren. Het aanduiden van een

gewenst evenwicht tussen toeristisch-recreatieve ontwikkelingen en het behoud van

de landschappelijke kwaliteit vormt immers een belangrijke voorwaarde tot het

beoordelen van verweving; maar terzelfdertijd kan de toeristisch-recreatieve sector

zelf een belangrijke speler/partner zijn bij het behoud van ruimtelijke kwaliteit. De

toeristisch-recreatieve sector bekleedt immers een unieke positie omdat ze niet in de

eerste plaats een vrager van “ruimte” is, maar een vrager van kwaliteitsruimte. Om

die te verkrijgen kan de toeristisch-recreatieve sector ook zelf allianties aangaan om

doelstellingen te bereiken.

C.6 Uitdagingen voor het ruimtelijk beleid 2020-2050

Maatschappelijke, economische, politieke, ecologische veranderingen die zich

afspelen op verschillende ruimtelijke niveaus beïnvloeden de bestaande fysische

ruimte. Deze fysische ruimte heeft eigen kenmerken, knelpunten, opportuniteiten en

beperkingen die haar toekomstig gebruik mee bepalen. In wat volgt, en aansluitend

op de gesignaleerde uitdagingen voor de verschillende sectoren en functies, geven

we een beknopt inzicht in de uitdagingen voor het ruimtelijk beleid.

In het ruimtelijke beleid omgaan met klimaatsverandering en

duurzame ontwikkeling

De wijziging van ons klimaat heeft een impact op het toekomstige gebruik van de

fysieke ruimte omwille van kwetsbaarheid van natuurlijke habitats,

overstromingsrisico’s (verhoogde zeespiegel, piekdebieten) en veranderende

waterhuishouding (beheer van ruimte voor water met zijn verschillende

bestemmingen), enz. Klimaatbestendigheid van ruimtelijke ontwikkelingen wordt een

vereiste. Hernieuwbare energievoorziening wordt een groeiende ruimtegebruiker

(telen van biobrandstoffen, windmolenparken, zonnepaneelparken, ...). Om die

klimaatbestendigheid te garanderen zal op een andere wijze van de ruimte gebruikt

gemaakt moeten worden. Op vlak van klimaatsverandering bepalen het VN-protocol

Page 42: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

42

van Kyoto, het Europees klimaat & energiepakket en het witboek adaptatie aan

klimaatsverandering een doelstellingenkader, waarvan de vertaling in de ruimtelijke

ordening dient onderzocht.

De VN-conventie van Rio en de duurzame ontwikkelingsstrategie van Europa zetten

lijnen uit voor beleid en regelgeving op vlak van duurzame ontwikkeling. De

ruimtelijke ordening moet de randvoorwaarden leveren voor een duurzame

ontwikkeling van de mobiliteit. Voorop staat het garanderen van de

omgevingskwaliteit in een mobiele samenleving.

Antwoorden op de aanhoudende ruimtedruk

De Vlaamse ruimte is beperkt en talloze ruimtevragers claimen er een deel van.

Vooral rond en tussen steden leiden veranderingen in consumptiepatronen (zie

verder sectie F ) tot ruimtelijke transformaties. Vele verschillen tussen de stad en het

platteland vervagen of verdwijnen. Tegelijkertijd transformeert een multifunctioneel

gebruik van de ruimte in het platteland zijn ruimtelijk karakter. De open ruimte

residentialiseert en wordt deels private, deels publieke ruimte. Hierbij komen

verscheidene functie-eigen duurzaamheidscriteria mogelijk tot conflict. Hoe kan

worden vermeden dat Vlaanderen één verstedelijkt gebied wordt? Op welke wijze

kunnen verweving en hergebruik van ruimte de ruimtedruk kanaliseren? Moet de

ontwikkeling van te sterk omgevingsbelastende functies aan banden gelegd worden?

Hoe kunnen we waardevolle open ruimten en leefbare nederzettingsstructuren

blijvend vrijwaren voor toekomstige generaties? Hoe kan “ruimte voor natuur”

doelstellingen op het vlak van biodiversiteit en ecosysteem, helpen veilig stellen?

Verantwoord omgaan met de centrale ligging in Noordwest-

Europa

De zeehavens, de internationale luchthaven, economische concentraties en

infrastructuur van Vlaanderen liggen centraal binnen het vervoersnetwerk van

Noordwest-Europa. Enerzijds zou Vlaanderen deze positie op duurzame wijze kunnen

verzilveren. Anderzijds loert de bedreiging van Vlaanderen als ‘doorvoerland’ om de

hoek. Een ‘slimme’ logistieke ontwikkeling in Vlaanderen zou de impact op congestie,

milieu, bijkomende infrastructuur en bebouwing moeten incalculeren. Dit houdt

wellicht in dat op een minder uitgesproken wijze op grootschalige initiatieven moet

Page 43: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

43

ingespeeld worden, en meer op hoogwaardige, kleinere activiteiten die het minder

van de zware logistiek en het doorvoerverkeer moeten hebben.

Ruimtelijke (demografische) ontwikkelingen in buurregio’s, grensoverschrijdende

problematieke en de belangrijke kracht uitgaande van het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest, vragen aandacht in het ruimtelijke beleid.

Ruimtelijk inspelen op internationale of Europese

doelstellingen

Met de ratificatie van het Lissabonverdrag zal, naast sociale en economische cohesie

of ruimtelijke vorm ervan, ‘territoriale cohesie’ een hoofddoelstelling worden van de

Europese Unie. Voor de ruimtelijke ordening betekent dit voornamelijk dat territoriale

verschillen in aanmerking zullen komen in toekomstig Europees beleid (bv. het

Europese structuurfondsenbeleid) en dat het Europees territorium in zijn samenhang

zal worden bekeken.

Naast het territoriale cohesiebeleid, heeft Europees sectorbeleid een belangrijke

impact. De vraag stelt zich op welke wijze de ruimtelijke ordening kan inspelen op

het behalen van de natura-2000 doelstellingen (Europees beschermde speciale

beschermingszones), de hervorming van het Europees landbouwbeleid, tal van

richtlijnen (dienstenrichtlijn, kaderrichtlijnen geluid, water), de conventie van Malta

(erfgoedlandschappen) en het TEN-beleid (TEN-T transport, TEN-E energie).

Het uitbouwen van robuuste netwerken is daarin een uitdaging. Vanuit het oogpunt

van de ruimtelijke draagkracht is niet zozeer het aanleggen van vraagvolgende

bijkomende infrastructuur, maar het introduceren van voorspelbaarheid,

betrouwbaarheid en alternatieven in het vervoersysteem wenselijk. Daarbij moet

rekening gehouden met de mogelijkheden die intelligente transportsystemen bieden.

Duurzame mobiliteit impliceert een locatiebeleid dat verplaatsingen over korte

afstanden en multimodaal vervoer bevordert.

Page 44: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

44

Figuur 5 – Hoofdstructuur goederenvervoer

Omgaan met een transformerende economie binnen de

Lissabonstrategie

Binnen de globaliserende wereld heeft Europa zich via de Lissabonstrategie

voorgenomen uit te groeien tot de meest performante kenniseconomie. De

tertiarisering doet de vraag naar ruimte voor de kenniseconomie toenemen en

tegelijkertijd komt ruimte vrij van voormalige secundaire activiteiten. De innovatieve

economie wil functioneren in netwerken met onderzoeksinstellingen. Dynamische

sectoren zoals detailhandel, logistiek of kantoren wensen professionele locaties die

aan specifieke vestigingsvereisten voldoen. Helaas valt het op hoe de

Kenniseconomie zeer sterk technologisch-wetenschappelijk afgebakend wordt, terwijl

Vlaanderen ook over heel andere segmenten van een kenniseconomie beschikt die

meer kansen op sociaal-culturele en ecologische duurzaamheid bieden. We denken

hierbij aan de meeste van de reeds in de vorige alinea opgesomde activiteiten, maar

ook aan zeer gespecialiseerde land- en tuinbouw, de artistieke sector, de zorgsector,

... Ook hier bieden zich grote uitdagingen voor onderzoek en ontwikkeling aan, en

wellicht op een schaal die meer aangepast is aan onze ruimtelijke mogelijkheden.

Page 45: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

45

Inspelen op veranderende woonwensen van wijzigende

doelgroepen

Maatschappelijke fenomenen zoals vergrijzing, migratiebewegingen (mogelijks sterk

toenemend, bijvoorbeeld Klimaatvluchtelingen) en gezinsverdunning, doen de vraag

ontstaan naar kwalitatieve wijzigingen van het Vlaamse woonweefsel. Dit vraagt

grote aandacht voor woonomgevingen die aangepast zijn aan de veroudering van de

bevolking, nieuwe migranten, de transformatie van suburbane en naoorlogse wijken,

het tegengaan van sociale verdringing, de herwaardering van onaangepast

patrimonium, de bescherming van de eigenheid van dorpskernen, enz. Daarnaast

worden, onder invloed van de individualisering, steeds hogere eisen aan de

leefkwaliteit gesteld op vlak van woonomgeving, milieuhinder, verkeer enz.

Gezondheidsproblemen door onduurzame verweving

Een onzorgvuldige verweving van landbouw, economische en residentiële activiteiten

met als gevolg de superpositie in de ruimte van de verblijf- en werkplaatsen van

mensen en de infrastructuur voor verkeersafhandeling, elektriciteit- en ICT-

voorziening resulteert in verhoogde milieudruk en blootstelling van de bevolking aan

luchtverontreiniging, geluidhinder, geurhinder en lichthinder. Niet in het minst

vergen de blootstelling aan fijn en ultrafijn stof, elektromagnetische smog, en door

wind en water verspreidde chemicaliën uit de landbouw meer dan gewone aandacht.

Ze kunnen aanleiding zijn tot leerachterstand bij kinderen en beïnvloeden op een

nefaste wijze de gezondheid en de levensverwachtingen van de bevolking. Een

invulling van de ruimte die meer oog heeft voor inconsistenties uitgedrukt in

ruimtelijke milieu-indicatoren is niet alleen een pluspunt voor de gezondheid van de

bevolking, maar gaat gepaard met een merkelijke besparing in de kosten, voor

mitigerende milieumaatregelen, ophaling en verwerking van het vloeibare en het

vaste afval.

Streven naar ruimtelijke kwaliteit en verhoogde aandacht voor

inrichting, beheer en ontwikkeling

Aandacht voor imagovorming in de bedrijfswereld, hogere eisen voor de leefkwaliteit

of de bescherming van waardevolle open ruimte of patrimonium, verantwoorden de

blijvende aandacht om op alle vlakken ruimtelijke kwaliteit na te streven. Nadat de

ruimtelijke ordening in Vlaanderen veel heeft ingezet op het ‘bestemmen’ van ruimte,

Page 46: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

46

zou de aandacht kunnen verschuiven naar de kwalitatieve inrichting van de ruimte,

gekoppeld aan beheer als kwaliteitsverzekering in de tijd.

Meer dan vroeger is er vraag om ontwikkeling (op het terrein) daadwerkelijk te

koppelen aan de planning van de ruimte, kwalitatieve vormgeving en versterking van

landschapswaarden.

Rekening houden met nieuwe patronen in de

vrijetijdsbesteding

De invulling van de toenemende vrije tijd evolueert. . Vrijetijdsbeleving wordt meer

en meer een commerciële sector die vraagt naar professionele locaties.

Grootschalige vrijetijdspolen zagen en zien het daglicht: shoppingcentra, bioscopen,

multifunctionele vrijetijdscentra, vakantieparken of bijzondere sportinfrastructuur

(golf, ski, motorcross, edm.). Het aantal tweede verblijven neemt toe. Toenemende

kriskrasbewegingen binnen de ruimte zijn het gevolg van de tijds- en ruimtelijke

spreiding van vrije tijd. De opkomst van hoeve- en plattelandstoerisme heeft vooral

in de aantrekkelijke gebieden van Vlaanderen een duidelijke ruimtelijke impact.

Creëren van een maatschappelijke interesse voor ruimtelijke

ordening

Omdat ruimtelijke vraagstukken in vele gevallen gerelateerd zijn aan

maatschappelijke veranderingsprocessen, is de creatie van een maatschappelijk

draagvlak voor ruimtelijke ingrepen van groot belang. Maar het nastreven van

algemeen belang valt niet altijd samen met het individuele belang van de burger. In

ons maatschappelijk systeem is veel beleidsaandacht uitgegaan naar het geven van

rechtszekerheid aan ieder individu. Een mondige burger put, soms vanuit een

NIMBY-gevoel, zijn individuele belangen steeds meer uit via actiegroepen of de

rechtbank. Het is erg moeilijk geworden om een draagvlak te vinden voor

maatregelen van algemeen belang (bijvoorbeeld diverse erfdienstbaarheden,

noodzakelijk voor het uitvoeren van beleidsmaatregelen). Dit alles betekent dat aan

de maatschappelijke meerwaarde van de ruimtelijke beleidsvoering een nieuw elan

moet worden gegeven. Deze uitdaging wordt uitvoerig behandeld in hoofdstuk F.

Page 47: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

47

D Scenario’s en Duurzaamheid

Hoe verhouden deze uitdagingen (uitgewerkt in hoofdstuk C) zich tot de grote

uitdaging van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling en een beleid ter zake? Uit de

opsomming onder C blijft bij dat een krachtdadig ruimtelijk beleid moet instaan voor

het behoud of herstel van de kwaliteit van de beperkte ruimte waarover we

beschikken en het fysische welzijn van de bewoners van die ruimte. Maar net zo

belangrijk is een beleid dat de economische uitdagingen niet uit de weg gaat, dat

proactief optreedt en de investeringen heeft gerealiseerd wanneer ze noodzakelijk

zijn voor de nieuwe economische, technologische en maatschappelijke uitdagingen.

Het tijdig anticiperen en zo scherp mogelijk inschatten van nieuwe behoeftes vergt

een visie op erg lange termijn. Een visie ook die robuust kan omgaan met

belangrijke maatschappelijke, politieke, ecologische en economische veranderingen

die zich op dezelfde lange termijn kunnen voordoen. Het uitstippelen van zulk beleid

is bij uitstek behept met een grote mate van onzekerheid. Het vergt een integraal

zicht op de samenhang der dingen en een aanpak die navenant is. De wetenschap

ondersteunt het beleid in deze door gebruik te maken van toekomstverkenningen en

scenario’s.

Toekomstverkenningen zijn denkconstructies van een nog niet bestaande

werkelijkheid. Ze geven informatie over de samenhang en dynamiek van een

systeem of van een samenleving in zijn geheel en zijn daardoor relevant voor het

beleid. Scenario’s vormen hierin paden in de vorm van verhaallijnen naar mogelijke

toekomstbeelden die verschillende interpretaties van de toekomst weerspiegelen

(EEA, 2007). Toekomstverkenningen plaatsen met name de duurzaamheidsdiscussie

in zijn maatschappelijke context door keuzes te expliciteren over de

aanvaardbaarheid van risico’s, over hen die de risico’s moeten dragen en over de

sturende rol van de overheid hierin (De Nocker et al., 2007). Ze verwoorden en

verbeelden aldus op een integrale wijze de onzekerheden inherent aan en duurzame

toekomst en creëren aldus het noodzakelijke kader voor gedegen kwantitatieve

analyses.

Page 48: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

48

D.1 Duurzame ruimtelijke ontwikkeling

Land is een milieuvoorraad. Het levert een veelheid aan goederen en diensten, zowel

direct, bijvoorbeeld onder de vorm van woon-, werk- en recreatielocaties of door

productie van landbouwgewassen. Maar ook indirect via regulerende functies zoals

CO2-opslag, drinkwateropvang en tijdelijke opslag van hoogwaterafvoer. Daarnaast

heeft het een belangrijke niet-gebruikswaarde, bijvoorbeeld onder de vorm van

behoud van ecosystemen, van landschappen, en overdracht van onze cultureel-

historische eigenheid en patrimonium.

Land is een uiterst begrensde voorraad in Vlaanderen. De nadruk die het RSV1 legt

op duurzaam ruimtegebruik is bijgevolg meer dan een louter planologische keuze.

Het RSV (RSV, 2004) hanteert een definitie voor duurzame ontwikkeling die ontleend

is aan de befaamde Agenda 21 van de UN. Het geeft deze laatste een eigen invulling

met betrekking tot ruimte in de zin van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling met

behoud van ‘ruimtelijke draagkracht’ en ‘ruimtelijke kwaliteit’. Ruimtelijke

draagkracht verwijst naar het efficiënt gebruik van de milieuvoorraad ruimte:

‘Behoedzaamheid in de relatie menselijke activiteiten - ruimtelijke ontwikkeling’.

Ruimtelijke kwaliteit legt de nadruk op de betrokkenheid van de beoordelaar en zijn

waardering van de ruimte: ‘Die waardering is sociaal-cultureel bepaald en dus

tijdsafhankelijk’.

Maar, duurzame ruimtelijke ontwikkeling gaat over meer dan esthetische,

ecologische en economische waarden en veronderstelt een billijke verdelingen van

de lasten en de lusten binnen de huidige generatie maar ook tussen de huidige en

toekomstige generaties. De bepaling van duurzaamheid is bijgevolg ook ‘afhankelijk

van de maatschappelijke opvatting over kwaliteit van leven, de verdeling daarvan

over de wereld en de wetenschappelijke inzichten in het functioneren van de mens

en het natuurlijk systeem’ (RIVM, 2004).

Het bereiken van een duurzame toestand is bijgevolg ook behept met een sociaal

dilemma (RIVM, 2004): burgers zijn alleen bereid hun gedrag aan te passen als

anderen dat ook doen. Het doorbreken van dit sociale dilemma, een sine qua non

voor het bereiken van een duurzame toestand, moet door overheden georganiseerd

worden. Dit staat haaks op de wens van (een deel van) diezelfde burgers van een

terugtredende overheid en een beleid dat top-down wordt gevoerd.

Page 49: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

49

De bepaling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling moet dus naast objectieve en

wetenschappelijke elementen ook subjectieve elementen in kaart brengen die

verwijzen naar maatschappelijke preferenties. Toekomstverkenningen brengen de

gevolgen van contrasterende beleidskeuzes en beleidsmaatregelen dienaangaande

op een wetenschappelijke onderbouwde wijze in beeld. De betrokkenheid van

stakeholders in dergelijke oefening is een noodzaak.

D.2 Zekerheden en onzekerheden op lange en korte termijn

in Vlaanderen

2020 en 2050 worden als richtjaren vooropgesteld om het beleid m.b.t. duurzame

ruimtelijke ontwikkeling vorm te geven. Wat is de relevantie van beide jaartallen? In

de wetenschappelijke literatuur met betrekking tot korte- en

langetermijnbeleiddoelstellingen wordt steevast gesteld dat de termen ‘lang’ en ‘kort’

geen absolute maar wel een relatieve betekenis hebben: de keuze moet relevant zijn

voor het gestelde probleem. In de onderhavige nota kan dit begrepen worden als

een beleidsintentie om voor de lange termijn (2050) een gewenste toestand (=

langetermijnbeleiddoelstelling) te definiëren en het pad ernaartoe in te vullen met

tussenliggende, meer concrete doelstellingen op de middellange (2020) en kortere

termijn. Dergelijk aanpak is vooral gepast in een context waarin de afstand tot de

doelsituatie belangrijk is, de maatschappelijke visies met betrekking tot probleem en

mogelijke oplossingen erg verschillend zijn, de implementatietijd van maatregelen

groot is, de economische en technische levensduur van investeringen belangrijk zijn,

de technologische ontwikkelingen voor alternatieven traag verlopen of onzeker zijn.

In het concrete geval voor Vlaanderen zijn bijvoorbeeld:

‐ Rangorden opgesteld voor investeringsprojecten met betrekking tot veiligheid

en overstromingsrisico’s waarbij een termijn van 100 jaar wordt gehanteerd

(Bulckaen et al., 2005). Deze termijn stemt overeen met de levensduur van

bijvoorbeeld een stormvloedkering. Het is ook de tijdsspanne die gehanteerd

wordt in de klimaatscenario’s waarin gewaarschuwd wordt voor een

zeespiegelstijging. In Nederland gaat men momenteel uit van een

zeespiegelstijging tussen 35 en de 85 cm (KNMI, 2006) in de volgende 100

jaar.

Page 50: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

50

‐ De themanota ‘Wonen’ maakt gewag van het feit dat een kleine 90% van het

woningbestand van 2020 reeds gebouwd is en dat bij ongewijzigd beleid de

verdere groei daarop geënt zal worden.

‐ Verkeersinfrastructuur bepaalt voor zeer lange periodes de inrichting. Bewijs

ervan zijn de heirbanen uit de Romeinse tijd die nog steeds belangrijke assen

zijn waarlangs we ons verplaatsen. De levensduur van het materiaal voor

spoor- en tramvervoer heeft een typische levensduur van +/- 40 jaar. Het

verder zetten van een beleid dat verbindingen verbetert in plaats van er

nieuwe aan te leggen zal hieraan dus weinig veranderen.

‐ De ‘ijzeren voorraad’ (2 x 3 jaar) gevraagd door de economische sectoren

vereist een tijdshorizon van minimaal 6 jaar, maar liefst langer om de

mogelijke onder- of overinvesteringen in terreinen en gebouwen te kunnen

voorkomen.

‐ Ofschoon het minder frequent aan de orde is, is de transitie van bebouwde

ruimte naar een hoogwaardig ecosysteem of productieve landbouwgrond een

proces dat over een lange periode loopt. Net als voor het opruimen en herstel

van vervuilde industriële sites (zoals bijvoorbeeld in de Noorderkempen), legt

het beperkingen op hergebruik die tientallen jaren overspannen.

Naar de toekomst blijven we geconfronteerd met grote onzekerheden. Wat zijn

bijvoorbeeld de consequenties voor onze wereld van de krimpende voorraden aan

fossiele brandstoffen. Een groeiende groep wetenschappers is de mening toegedaan

dat ‘Peak Oil’ bereikt is. Onafgezien van de conflicten die droogvallende olie- en

gasbronnen zullen veroorzaken in de olieproducerende regio’s en erbuiten, moeten

we ons de vraag stellen wat dit betekent in onze maatschappij die ondanks alle

campagnes alsmaar meer energie verbruikt. Hoe beïnvloedt dit ons dagelijks

verplaatsingspatroon, onze recreatiegedrag en het transport van goederen? Hoe snel

kunnen we beschikken over voldoende alternatieve energiebronnen en een bestand

van energieneutrale woningen? Kunnen we onze typische, ruime 4-gevelwoningen

opgetrokken uit baksteen ombouwen tot voldoende energie-efficiënte

wooneenheden? Of, wordt een compactere woningbouw met nieuwe, beter

isolerende materialen de standaard opgelegd door de energiekostprijs? Wie bouwt

deze woningen? Wordt het belang van projectontwikkelaars en grootschalige

bouwprojecten een feit? Welke consequenties heeft dit dan op ons ruimtegebruik?

Page 51: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

51

Op onze lintbebouwing? In de binnenstad, de stadsrand en het buitengebied? Welk

kapitaal- en welvaartsverlies gaat gepaard met deze versnelde vernieuwing van het

woningbestand en/of welke nieuwe mogelijkheden biedt dit voor de bouwindustrie

en voor de vrijgekomen ruimte?

De Studiedienst van de Vlaamse Regering heeft in 2004 in de studie ‘Algemene

omgevingsanalyse Vlaanderen’ reeds een aantal belangrijke lange-termijn-

ontwikkelingen en hun mogelijke ruimtelijk impact op Vlaanderen in beeld gebracht.

Uit het rapport (Lemaître en De Smedt, 2004) van de studie weerhouden we het

volgende:

‐ Mede door de klimaatswijzigingen, de bevolkingstoename, en de bezoedeling

van het grond- en oppervlaktewater door menselijke activiteiten blijft zoet

water één van de belangrijkste grondstoffen voor de 21ste eeuw. Bij een

toenemende groei van de bevolking en de economie kan het aandeel van de

wereldbevolking in gebieden met tekorten aan water kan oplopen tot twee

derden. Het strategische belang van toegang tot water van

grensoverschrijdende stromen neemt toe.

‐ De reserves aan fossiele brandstoffen zullen wellicht tegen 2050 niet

uitgeput zijn maar wel geografisch meer geconcentreerd liggen. Het relatieve

belang ervan in de energievoorziening zal sterk bepaald woorden door de

kostprijs. De afhankelijkheid van gasvoorraden in Rusland, Iran en Algerië en

van de olie in het Midden-Oosten blijft. De economische ontwikkelingen in de

geïndustrialiseerde wereld wordt (vandaag) mede bepaald door de

prijsafspraken van de OPEC en relatieve rust in de productielanden.

‐ Volgens de World Conservation Union en de Verenigde Naties neemt de

biodiversiteit verder af voor tal van soorten als gevolg van het verlies aan

natuurlijk habitat door menselijke activiteiten zoals mijnontginningen, vissen

op grote schaal, stedelijke en industriële expansie. Bossen zijn de meest

bedreigde habitat. Ontbossing leidt ondermeer tot ontregelde

waterhuishouding, verminderde luchtzuivering, bodemerosie en

aardverschuivingen, voedseltekort voor dieren en planten.

‐ De overheidsprogramma’s ter bescherming van het milieu komen in de

ontwikkelde landen maar langzaam op kruissnelheid. Ze hebben nog niet het

verwachte effect, zoals vooropgesteld in het kader van internationale

Page 52: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

52

verdragen, omdat ze ook blijven botsen op economische belangen zeker in

periodes van afzwakkende conjunctuur.

‐ In combinatie met de noodzakelijke mentaliteitswijzigingen in organisaties

zou tegen 2020 35% van de werkende gemiddeld 2 dagen per week kunnen

telewerken. Daardoor kan het autopendelverkeer tussen 2000 en 2020 met

8% dalen. Maar, toegenomen recreatieve verplaatsingen kunnen deze winst

deels teniet doen. Telewerken zijn aanleiding tot vrijkomende kantoorruimte

en een eventueel gevaar voor overinvestering in kantoorinfrastructuur in een

overgangsfase. Anderzijds veronderstelt telewerken extra ruimte voor

satellietkantoren en/of woningen waarin een werkruimte is voorzien. Het

eerste zal bij voorkeur gezocht worden in de Multi-modale knopen in het

verkeerssysteem. Het tweede kan aanleiding zijn tot grotere woningen met

nieuwe eisen aan breedband ICT-netwerken en -infrastructuur.

‐ Er wordt ook verwacht dat ICT de economie voor een stuk zal

dematerialiseren. Dit kan onder andere door een versnelde verschuiving

naar een diensten- en kenniseconomie, door een stijging van de eco-

efficiëntie, door handel via elektronische weg, enzovoort. De druk op het

milieu zal bijgevolg niet evenredig met een economische groei toenemen. De

toename van elektromagnetische straling in een verdichte ICT wereld zal in

toenemende mate het menselijk milieu en gezondheid beïnvloeden.

Beschermende maatregelen in de woon- en werkomgeving zullen zich meer

en meer opdringen.

‐ De verkeersdrukte zet de kwaliteit van de verplaatsingen onder druk als

gevolg van verkeersonveiligheid, een minder kwalitatieve

verkeersinfrastructuur en door een gebrek aan ruimte voor de zwakke

weggebruikers. Mensen zonder auto, vooral ouderen en kinderen, durven zich

door de drukte vaak minder verplaatsen, waardoor hun mobiliteit afneemt.

Door de verdere ontgroening, veroudering, en vergrijzing, zou op

middellange termijn de vraag naar mobiliteit kunnen veranderen.

‐ De feitelijke beroepsactieve bevolking wordt verwacht zijn hoogtepunt te

bereiken omstreeks 2010, zodat vanaf dan een daling van de

personenkilometers zal optreden. Deze evolutie kan wel afgeremd worden

door tal van factoren: hogere pensioenleeftijd, hogere immigratie of senioren

die zich door verbeterende gezondheidstoestand langer en verder

verplaatsen.

Page 53: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

53

‐ De toename van het aantal alleenstaanden kan een stimulans zijn voor

inbreidingsprojecten en compactere woonvormen. De toename van het aantal

appartementen wordt reeds deels verklaard door de stijging van het aantal

alleenstaanden. Maar, gelet op de huidige ontwikkeling van de

woonpreferenties van de Vlaamse bevolking, leidt een gezinsverdunning niet

noodzakelijk tot een terugkeer naar stedelijke gebieden met grotere

bouwdichtheid. De gezinsverdunning, de toename van het aantal

huishoudens en van alleenstaanden heeft ook zijn invloed op het aantal

verplaatsingen omdat alleenstaanden zich vaker en vooral vaker alleen

verplaatsen dan mensen uit meerpersoonsgezinnen.

‐ Als gevolg van de Europese integratie zullen regionale factoren in belang

toenemen en nationale beslissingen niet langer de lokatiebeslissingen

domineren. Belangrijke factoren die de keuze voor een regio bepalen zijn:

aanwezigheid van gekwalificeerd personeel, een goede

communicatiestructuur, voldoende uitbreidingsmogelijkheden en

aantrekkelijke gebouwencomplexen.

‐ Al gevolg van de ontplooiing van de zogenaamde second pillar van het

Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid wordt de ondersteuning

van de landbouwsector losgekoppeld van de eigenlijke productie en

verschoven naar een ondersteuning die op bedrijfsniveau gekoppeld wordt

aan de naleving van normen met betrekking tot milieu, voedselveiligheid,

dierenwelzijn, arbeidsveiligheid en behoud van het landschap. De Europese

uitbreiding zal leiden tot verdere wijzigingen in de subsidiepolitiek en mede

daardoor tot verschuiving van teelten tussen de verschillende regio’s. De

gevolgen voor het Vlaamse landbouwareaal, 750.000 ha landbouwgrond

zoals vastgelegd in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, zijn nog niet

duidelijk.

Vanuit bovenstaande kunnen we besluiten dat 2050 een zinvolle horizon is om een

wensbeeld te definiëren met betrekking tot de duurzame ruimtelijke invulling van

Vlaanderen. De afstand tot het jaar 2020 is slechts twee ambtstermijnen verwijderd.

Met het oog op het realiseren van het wensbeeld is het de periode waarop de

kortetermijndoelen en overeenstemmende beleidsmaatregelen ingesteld moeten

worden en ook getoetst zullen worden.

Page 54: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

54

D.3 Rekenen met wereldbeelden

Toekomstverkenningen doen een uitspraak over de toekomst van complexe

dynamische systemen op basis van een wetenschappelijk onderbouwde analyse (P.

De Smedt, 2005). Veranderingen op de middellange en lange termijn worden

geschetst aan de hand van mogelijke toekomstbeelden (of wereldbeelden) en –

paden. Elk beeld wordt op een systematische wijze ontleed. De analyses vertrekken

maximaal vanuit beschikbare cijfergegevens over de toestand nu en in het verleden

om op basis van simulatiemodellen en wiskundige vergelijkingen een beschrijving

van de toestand op verschillende momenten in de toekomst te genereren. Daarin zijn

verkenningen vergelijkbaar met prognoses. Het gaat echter vaak over systemen en

ontwikkelingen waarvoor tijdreeksen ontbreken of onvolledig zijn.

Toekomstverkenningen lossen dit probleem op met behulp van een multi-perspectief

benadering waarin op basis van scenario’s een invulling wordt gegeven van

onzekerheden betreffende belangrijke economische en politieke ontwikkelingen op

een hoger niveau, inherente keuzes met betrekking tot aanvaardbaarheid van

risico’s, de billijke verdeling van hun lusten en lasten en de rol van de overheid in het

aansturen van dit geheel.

Verkenningen zijn bij uitstek een techniek om het aspect onzekerheid in het beleid

op een meer gestructureerde wijze aan bod te laten komen en een

langetermijnbeleid uit te stippelen dat anticipatief omgaat met de onzekerheden van

de complexe realiteit waarmee het geconfronteerd wordt. Zulk langetermijnbeleid is

een noodzaak om voor de kortere termijn maatregelenpakketten uit te vaardigen die

op een consistente en continue wijze bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen

op de langere termijn. De participatieve methoden die algemeen deel uitmaken van

verkenningen zijn ook een middel om te streven naar consensus bij betrokkenen om

maatschappelijke problemen aan te pakken met een langere tijdshorizon voor ogen

en om los te komen van ad hoc beleidsbeslissingen.

Meer dan ‘Duurzaamheidnormen’ (Hueting en Reijnders, 2001),

‘Driekapitalenbenadering’ (de Kraker et al., 2006), en ‘Duurzame technologische

ontwikkeling’ (Ivens, 2006) lijken ‘Duurzaamheidverkenningen’ (RIVM, 2004; MNP,

2007) een aangewezen methodologie om ingezet te worden ter ondersteuning van

het ontwerp en de implementatie van een beleid gericht op een duurzame ruimtelijke

ontwikkeling. Duurzaamheidverkenningen zijn toekomstverkenningen. Ze beoordelen

Page 55: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

55

op basis van scenariostudies hoe de ecologische, economische en sociaal-culturele

middelen worden ingezet om een variëteit aan doelstellingen rond de kwaliteit van

het leven te bereiken. Het antwoord op deze duurzaamheidvraag berust op

objectieve elementen, wetenschappelijke inzichten in het functioneren van de mens

en het natuurlijke en economische systeem, maar, is ook afhankelijk van subjectieve

elementen, met name maatschappelijke opvattingen over de kwaliteit van het leven,

de billijke verdeling daarvan over de wereld, en de gerechtvaardigde bijdrage die te

leveren is door huidige en toekomstige generaties. Deze kunnen al dan niet in een

participatief proces worden aangeleverd door de stakeholders zelf.

De bandbreedte in deze inzichten en opvattingen wordt typisch gevat in

wereldbeelden, of toekomstbeelden of scenario’s. Het zijn geen voorspellingen

van een mogelijke toekomstige toestand van de wereld (Nakicenovic et al., 1994)

maar wel coherente, intern consistente en plausibele beschrijvingen ervan.

Wereldbeelden krijgen ook geen kwalificatie ‘goed’, ‘slecht’ of ‘wenselijk’. Het zijn dus

ook geen wensbeelden voor de toekomst. Elk goed geconstrueerd wereldbeeld

heeft aanhangers in de maatschappij, maar de waarschijnlijkheid dat een

wereldbeeld ook in zijn totaliteit werkelijkheid wordt is nagenoeg onbestaande

omwille van de grote hoeveelheid aspecten die erin opgenomen worden en de grote

onzekerheid die de toekomst voor elk ervan in zich draagt (Ravetz, 2003).

Per wereldbeeld worden de meest relevante indicatoren opgelijst en worden

onderlinge wegingsfactoren vastgesteld. De indicatoren en hun weging houden

verband met de uiteindelijke doelen die dus per wereldbeeld sterk kunnen

verschillen. De toetsing van de scenario’s met de duurzaamheidscriteria laat toe

om afbreukrisico’s te identificeren. Afbreukrisico’s geven aan hoe de toekomstige

levenskwaliteit en/of ruimtelijke kwaliteit wordt bedreigd omwille van verlies van

draagkracht van ecosystemen, het verval van maatschappelijke structuren en het

achterwege blijven van economische bloei.

Men mag verwachten dat geen enkele toekomstbeschrijving zomaar automatisch

duurzame ontwikkeling garandeert. Elk wereldbeeld steunt op een aantal pilaren, de

zogenaamde sleutelfactoren, die niet noodzakelijk allemaal en/of tegelijk

gerealiseerd (kunnen) worden. Het zijn net die kruispunten in de analyse waar

duurzame ontwikkeling afhangt van belangrijke, maar niet noodzakelijk volledig

realiseerbare, aannames die worden meegenomen als afbreukrisico’s. Anderzijds

Page 56: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

56

resulteert de toetsing ook in de beoordeling en selectie van oplossingsrichtingen. Zij

geven op die kruispunten aan in welke richting oplossingen zich aandienen, welke

maatregelen hiertoe effectief en efficiënt zijn, welk tijdspad te volgen is om ze te

realiseren, etc. Oplossingsrichtingen kunnen reeds concrete maatregelpakketten

omvatten, maar kunnen ook meer kwalitatief van aard zijn. Er wordt gestreefd naar

het aanleveren van oplossingen die meekoppelingen hebben in andere sectoren.

Zo biedt het inrichten van gebieden voor gecontroleerde overstromingen oplossingen

voor zowel natuurherstel als veiligheid van de bevolking. De beoordeling van

oplossingsrichtingen hangt samen met de wereldbeelden en met de visie op de rol

van de overheid.

Duurzaamheidverkenning zijn complexe wetenschappelijke instrumenten. Ze zijn niet

feilloos en moeten met dezelfde omzichtigheid en ernst worden ingezet als elk ander

onderzoeksmiddel. Met name maken ze gebruik van cijfermateriaal en

modelberekeningen. Fouten in het ene en vereenvoudigde relaties in het andere

wegen door in de resultaten van de verkenning. Het genuanceerd omgaan met en

kaderen van die resultaten is hier dus aan de orde. Meer dan andere instrumenten

bieden ze handvaten om tegelijk om te gaan met het gekende en het onbekende,

maar dat neemt niet weg dat tal van gekende factoren niet in de analyse

doorgecijferd worden en dat niet alle onbekenden op een bevredigende manier

worden meegenomen.

Scenario-analyses in het algemeen zijn bovendien nieuwe instrumenten die niet altijd

de hoge verwachtingen inlossen die men zich erbij stelt (EEA, 2009). Dat blijkt met

name zo voor de toepassing ervan in de publieke sector en ondersteuning van

beleid. De hoge mate van complexiteit die met dit laatste gepaard gaat is daaraan

niet vreemd. Dat is ook zo omwille van de veelheid aan belangen en stakeholders die

meespelen in de oefening. Tenslotte is er vaak een mismatch tussen de ambities en

de middelen die men ervoor beschikbaar stelt.

D.4 Wereldbeelden voor een duurzame ruimtelijke

ontwikkeling in Vlaanderen

Uit de beschikbare internationale literatuur blijkt dat een belangrijk deel van de op

duurzaamheid gerichte studies gelijkaardige indelingen hanteren voor

wereldbeelden, zonder dat ze volledig identiek zijn. Dit is vooral zo voor

Page 57: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

57

themaoverschrijdende, integrale studies, inclusief studies begaan met ruimtegebruik.

Het is aangewezen om vanuit die ‘families’ van aanverwante beelden te vertrekken,

om ze vervolgens verder te specificeren voor het doel: duurzame ruimtelijk

ontwikkeling in Vlaanderen. Op die wijze wordt een zekere vergelijkbaarheid

verzoend met de nodige vrijheid om thema-, regio- of gevalspecifieke elementen

mee te nemen in de analyse. De bestaande scenariostudies delen de wereldbeelden

in op basis van twee sleutelonzekerheden. De eerste is vaak de mate waarin landen

zich internationaal gaan engageren, dan wel zich concentreren op het eigen

territorium. Dit wordt gevat in kwalificaties zoals ‘Globalisatie’ vs. ‘Regionalisatie’ of

‘Internationaal’ vs. ‘Nationaal’. De tweede sleutelonzekerheid heeft te maken met de

verantwoordelijkheid van de overheid en zet de publieke belangen uit tegenover het

private initiatief. Kwalificaties zijn dan bijvoorbeeld: ‘Efficiëntie’ vs. ‘Solidariteit’ of

‘Individualistisch’ vs. ‘Samenwerkend’ of ‘Privaat’ versus ‘Publiek’. De beide

sleutelonzekerheden vormen de assen van een assenstelsel en zijn aanleiding tot 4

kwadranten. Per kwadrant zal men typisch een wereldbeeld weerhouden en

analyseren. Deze ‘kwadratuur’ vertegenwoordigt verschillende visies op de

samenhang tussen economie, overheid en civiele sector. Hierop zullen we kort

ingaan in F. Het maatschappelijke draagvlak voor ruimtelijke planning.

Een duurzaamheidverkenning voor Vlaanderen is een ernstige wetenschappelijke

oefening die de nodige middelen en tijd vergt om in zijn totaliteit uitgevoerd te

worden. Dit is niet in het minst zo omdat de wereldbeelden en scenario’s worden

doorgerekend aan de hand van gekoppelde modellen en vervolgens worden

vergeleken op basis van afgeleide indicatoren. Middelen en tijd hiervoor ontbreken in

de onderhevige opdracht. Dit sluit niet uit dat het voorliggende materiaal informatie

bevat dat alvast een aanzet kan vormen tot een duurzaamheidverkenning. In een

vervolgfase zijn meer systematische en doorgedreven analyses noodzakelijk.

Er kan alvast op zoek gaan worden naar nauw aansluitende voorbeelden uit het

buitenland om er lering uit trekken. Met name in de studie ‘Welvaart en

Leefomgeving’ uit 2006 bundelen het Centraal Planbureau (CPB), het Milieu en

Natuur Planbureau (MNP) en het Ruimtelijk Planbureau (RPB) de krachten om aan

de hand van scenario’s een beeld te schetsen van de fysieke omgeving in Nederland

in 2040 en om inzichten te verwerven in de belangrijkste factoren die de

ontwikkelingen zullen beïnvloeden.

Page 58: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

58

Tekstbox: De duurzaamheidverkenning Welvaart en Leefomgeving uit Nederland

(CPB, MNP, RPB, 2006)

De duurzaamheidverkenning Welvaart en Leefomgeving uitgevoerd in Nederland

door het Centraal Planbureau (CPB), het Milieu en Natuurplanbureau (MNP), en het

Ruimtelijk Planbureau (RPB) wil inzichten verschaffen in de ontwikkelingen in de

fysische omgeving in Nederland voor het jaar 2004. ‘Daarmee willen de drie

planbureaus beleidsopgaven op het gebied van de fysieke omgeving identificeren

waar de samenleving zich in de komende decennia naar alle waarschijnlijkheid voor

gesteld ziet’ (CPB, MNP, RPB, 2006, p.5).

De studie analyseert ontwikkelingen in een zevental thema’s: wonen, werken,

mobiliteit, landbouw, energie, milieu, natuur en water. Doel is bij uitstek om de

sectoroverschrijdende ontwikkelingen in beeld te brengen en adviezen te formuleren

m.b.t. tot het te voeren beleid. De studie beoogt ontwikkelingen op het niveau van

Nederland, maar kijkt ook naar de toekomst en het ruimtebeslag van de grote

steden en het platteland.

De onzekerheden met betrekking tot de ontwikkelingen in de wereld, en de effecten

ervan op Nederland, worden in beeld gebracht aan de hand van 4 scenario’s die zich

onderscheiden op basis van de twee sleutelonzekerheden:

1. mate van samenwerking tussen landen, en

2. verdeling tussen publieke en private verantwoordelijkheden.

De 4 resulterende wereldbeelden zijn (zie Figuur 6): Global Economy, Strong Europe,

Transatlantic Markets en Regional Communities. Enkele resultaten uit de studie

worden als voorbeeld opgenomen in een tekstbox. De verhaallijn die bij de scenario’s

hoort is uitgeschreven in Tabel 2 in de tekstbox.

Page 59: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

59

Figuur 6 – Het assenstelsel van de WLO-studie en de 4 resulterende wereldbeelden

GlobalEconomy

TransatlanticMarket

StrongEurope

RegionalCommunities

Nationaal

Internationaal

Publiek Privaat

GlobalEconomy

TransatlanticMarket

StrongEurope

RegionalCommunities

Nationaal

Internationaal

Publiek Privaat

De studie maakt deels gebruik van eerder uitgevoerde deelstudies en

modeloefeningen. Ze legt in cijfers de grote verschillen bloot tussen de vier

wereldbeelden in 2040: een bevolkingsaantal dat varieert van 16 tot 20 miljoen, een

groei in het BBP tussen 0,7% en 2,6% gemiddeld per jaar, en, steden en

randstedelijke gebieden met een merkelijk verschillende dynamiek en een erg

verschillende sociale mix. De huidige economische crisis, die zich als structureel en

langdurig aankondigt, speelt in deze studie nog geen rol.

De studie gebruikt 2020 als een tussenliggende toetssteen. Algemeen wordt er

gesteld dat groei in Nederland tot 2020 verder gezet zal worden voor zowel

bevolking, economische activiteit, en dus ook mobiliteit in elk wereldbeeld. Dat

gebeurt weliswaar met erg verschillende snelheden. Vervolgens treedt veeleer een

afvlakking op. Voor bepaalde thema’s, waaronder bevolking, kan zelfs een negatieve

groei ingezet worden. Met betrekking tot ruimte verwacht men bijgevolg een sterk

afgenomen vraag na 2020. Voor de scenario’s waarin de bevolking blijft groeien (met

name Global Economy en Strong Europe) is dit vooral het gevolg van immigratie. Het

is een antwoord op arbeidsaanbod, maar is ook een autokatalytische effect van meer

economische groei. Ze bepaalt dus in belangrijke mate de vraag naar ruimte. De

gezinshereniging van vooral laag geschoolde immigranten kan aanleiding geven tot

problemen m.b.t. sociale en ook economische integratie, vooral in de steden.

Daardoor verplaatsen zich de beter gegoeden naar de stadsranden of het platteland

en breiden steden zich uit. Ook energiegebruik uit fossiele bronnen en CO2-emissies

blijven toenemen en klimaatverandering blijft een feit. Dit is aanleiding tot een

groeiend aantal overstromingen. Door monofunctionele schaalvergroting in de

Page 60: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

60

landbouw wordt een verschraling van het landschap verwacht. Dit wordt versterkt

door toegenomen verstedelijking en grootschalige recreatievoorzieningen.

Na 2020 kan er ‘krimp’ optreden (vooral in de scenario’s Regional Communities en

Transatlantic Market) als gevolg van het dalende arbeidsaanbod, de vergrijzing, en

zelfs afname van de bevolking. De mogelijkheid is reëel dat de mobiliteit zal

stagneren na 2020 en dat er door afname in bedrijvigheid ook minder behoefte

ontstaat aan bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Met dit vooruitzicht hoort een

overinvestering in infrastructuur, vooral vóór 2020, bij de mogelijkheden. Er moet

dus gewaakt worden over een te groot en niet gewettigd beslag dat de economische

spelers op de ruimte leggen. Maar, bij ‘krimp’ kan de welvaart toenemen omdat de

druk op de collectieve goederen als milieu, veiligheid en landschap afneemt.

Ruimtelijke ordening en het juist inzetten van de toegenomen rijkdom en financiële

middelen van de bevolking krijgen dus ook een kans om aan herinrichting te doen.

Tabel 2 – Verhaallijnen behorende bij de wereldbeelden van de WLO-studie

Strong Europe (Publiek, Internationaal)

In het scenario Strong Europe is er veel aandacht voor

internationale samenwerking. De Europese instituties

worden succesvol hervormd en landen geven een deel

van hun soevereiniteit op. Daarmee wordt Europa een

invloedrijke speler op het economische en politieke

wereldtoneel, en internationale milieuvraagstukken

kunnen gecoördineerd aangepakt worden. Europa doet

enige concessies aan de Verenigde Staten, die daarna

het Kyotoverdrag ratificeren. Turkije treedt toe tot de

Europese Unie. Het sociaal-economisch beleid is net als

in het scenario Regional Communities gericht op

solidariteit en op een gelijkmatige inkomensverdeling, al

vinden er wel enige hervormingen plaats. Door deze

hervormingen, door hogere investeringen in onderwijs en

onderzoek, en door de grotere markt groeit de

arbeidsproductiviteit meer dan in Regional Communities.

Ook de economische groei en de bevolkingsgroei, vooral

door immigratie, zijn in dit scenario hoger.

Global Economy (Privaat, Internationaal)

In het scenario Global Economy breidt de EU zich nog

verder naar het oosten uit. Naast Turkije worden ook

landen als Oekraïne lid. De WTO-onderhandelingen zijn

succesvol, en daar vaart de internationale handel wel bij.

De deelnemende landen integreren echter niet in politiek

opzicht. Internationale samenwerking op andere

gebieden dan handelsvraagstukken mislukt. Net als in

Transatlantic Market benadrukt de overheid in dit

scenario de eigen verantwoordelijkheid van burgers.

Vergeleken met Transatlantic Market groeit de

arbeidsproductiviteit in dit scenario nog extra door de

sterke wereldwijde economische integratie. De groei van

zowel de materiële welvaart als van de bevolking (vooral

door immigratie) is in dit scenario dan ook het hoogst.

Net als in Transatlantic Market komt er geen

overeenkomst om grensoverschrijdende milieuvraag-

stukken aan te pakken. Dit en de wereldwijde hoge

economische groei leiden tot forse milieuvervuiling. Wel

leidt de hoge groei tot lokale milieu-initiatieven.

Page 61: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

61

Regional Communities (Publiek, Nationaal)

In het scenario Regional Communities hechten landen

sterk aan hun eigen soevereiniteit. Daardoor slaagt de

Europese Unie er niet in om institutionele hervormingen

door te voeren. Ook mondiale handelsliberalisatie komt

niet van de grond, waardoor de wereld uiteenvalt in een

aantal handelsblokken. Internationale

milieuvraagstukken worden niet aangepakt. Toch is de

milieudruk relatief laag, omdat de bevolkingsgroei en de

economische groei bescheiden zijn. De collectieve

sector wordt in dit scenario nauwelijks hervormd.

Collectieve regelingen blijven in stand, waarbij de nadruk

erop ligt de inkomens gelijkmatig te verdelen en solidair

te zijn. Door geringere prikkels in de sociale zekerheid

en de hoge belasting- en premietarieven is de arbeids-

participatie relatief laag en de werkloosheid hoog.

Minder concurrentie remt de noodzaak voor bedrijven

om te innoveren. De verbrokkelde markten belemmeren

dat kennis zich snel verspreidt, en door de kleine

inkomensverschillen is de stimulans om te investeren in

onderwijs beperkt. De arbeidsproductiviteit stijgt jaarlijks

maar weinig en de economische groei is gering.

Transatlantic market (Privaat, Internationaal)

In het scenario Transatlantic Market wordt de uitbreiding

van de Europese Unie geen politiek succes. Daarvoor

hechten landen te veel aan hun soevereiniteit: ze lossen

problemen liever op nationaal niveau op. Wel wordt de

handel tussen de Verenigde Staten en Europa vergaand

geliberaliseerd, waardoor op termijn een nieuwe interne

markt ontstaat. Dit scenario kenmerkt zich door een

overheid die de eigen verantwoordelijkheid van burgers

benadrukt. De verzorgingsstaat wordt ingeperkt en

publieke voorzieningen worden versoberd. Hierdoor

neemt de inkomensongelijkheid toe. Doordat de macht

van vakbonden afneemt, wordt de arbeidsmarkt

flexibeler. Door de versobering van de sociale zekerheid

groeit de arbeidsparticipatie, de internationale

concurrentie verhoogt de prikkel om te innoveren, en de

grotere inkomensverschillen maken studeren

aantrekkelijk. De groei van de arbeidsproductiviteit en de

economische groei zijn hoger dan in het scenario Strong

Europe, terwijl de bevolking slechts matig toeneemt.

Grensoverschrijdende milieuvraagstukken worden in dit

scenario niet opgepakt. Lokale milieu-initiatieven gericht

op bijvoorbeeld geluid- en stankoverlast kunnen zich wel

voordoen.

De WLO-studie biedt uitgangspunten die bruikbaar zijn voor het uitstippelen van een

beleid gericht op ruimtelijke duurzaamheid in Vlaanderen. Hieruit mag men niet

concluderen dat de WLO-studie zonder meer toepasbaar is voor Vlaanderen.

Integendeel, ofschoon de globale en Europese context waarin de WLO-scenario’s

gedefinieerd worden niet wezenlijk verschillend zijn voor Vlaanderen en Nederland,

zijn de nationale en sectorale context dit wel. Als er gekozen zou worden om verder

te werken op basis van de WLO-aanpak, dan zal het noodzakelijk zijn om hieraan de

nodige aandacht te besteden. In wat volgt worden een aantal van de ruimtelijke

uitdagingen in het assenstelsel van de WLO-studie geplaatst.

Aandacht voor de kwetsbaarheid van ecosystemen, voor overstromingsrisico’s en

voor de klimaatbestendigheid in het ruimtelijke beleid zijn belangrijke criteria in de

wereldbeelden Strong Europe en Regional Communities. In het eerste verwacht men

een initiatief ter realisatie op het Europese vlak, terwijl in het laatste de oplossingen

vooral op het lokale niveau worden uitgewerkt. Realisatie wordt mogelijk omdat de

Page 62: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

62

economische ontwikkeling en individuele ontplooiing in de maatschappij veel aan

belang inboeten.

De beschikbaarheid van energie is vooral van groot belang in de Global Economy en

Transatlantic markets omdat ze de meest energieconsumptieve wereldbeelden zijn.

Het is echter onwaarschijnlijk dat hernieuwbare energieopwekking in Vlaanderen

hoog op het agenda wordt gezet, daarentegen dat groene energie uit landen wordt

betrokken waar ze grootschaliger, goedkoper en efficiënter te winnen of op te

wekken is. Vooral in het wereldbeeld Regional Communities hecht Vlaanderen veel

belang aan een vorm van onafhankelijkheid in zijn energievoorziening en wordt

ruimte voor het opwekken van hernieuwbare energie, met name zonne-energie en

windenergie, een belangrijk feit. Energieneutrale woningen en gedistribueerde

energieopwekking krijgen de noodzakelijke aandacht.

De druk op de open ruimte en vervaging tussen stedelijk en landelijk landgebruik zal

niet in het minst bepaald worden door de rol van landbouwproductie in de toekomst.

In de Global Economy is de rol voor landbouw in Vlaanderen eerder beperkt. De

Vlaamse landbouw en zijn versnipperde landbouwruimte zal met moeite kunnen

opboksen tegen de grootschalige bedrijven met hoge productiviteit elders in de

wereld. Schaalvergroting kan een antwoord bieden om de landbouw en dus ook de

open ruimte te behouden. Een verminderde biodiversiteits- en landschappelijke

waarde doet zich wellicht voor. Zoniet zal een toenemende residentiële druk op de

open ruimte rusten en een verdere vervaging van stad en platteland veroorzaken. In

Regional Communities zijn behoud van het cultuurlandschap, biodiversiteit,

biologische landbouw en dierenwelzijn, en korte productie-consumptie ketens

belangrijk en zal de vervaging minder snel optreden. In deze wereld wint land

opnieuw aan belang als een voorraad omdat een deel van het voedsel uit

zelfvoorziening wordt betrokken. De vraag stelt zich evenwel of Vlaanderen in dit

wereldbeeld de levensstandaard van zijn bevolking voldoende op peil kan houden

dan wel een deel van zijn bevolking moet verliezen door emigratie. Of een andere

visie op levenskwaliteit in het maatschappelijk debat moet binnenbrengen.

Een Vlaanderen dat resoluut kiest voor de exploitatie van zijn logistieke ligging past

best in een Global Economy. Een verdere globalisatie van de productie,

technologische vernieuwing en privatisering van de transportsector zijn hier de

drijvende krachten. Het gevaar schuilt in een overinvestering in haven- en

Page 63: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

63

verkeersinfrastructuur alsook industriële gebouwen die uiteindelijk door een

sputterende globale economische motor, het verschuiven van productie- en

consumptiecentra, en concurrentie met buurlanden onderbenut blijven, terwijl ze

toch een op middellange termijn onomkeerbaar ruimtebeslag inhouden. Een ‘slimme’

logistieke sector situeert zich eerder in de wereld Strong Europe waarin op basis van

Europees en Vlaams beleid de verkeersstromen die door de internationalisering van

de economie worden gegenereerd in goede banen worden geleid o.a. door de

uitbouw van vervoer per spoor of per binnenschip. Van een Strong Europe mag ook

verwacht worden dat het onderzoek en ontwikkeling stimuleert en financiert en dat

het een basis legt voor een performante kenniseconomie zoals bedoeld in de

Lissabonstrategie. Strong Europe is één van de beide wereldbeelden met een

uitgesproken internationalisering. Een kennistechnologie getrokken door

technologisch-wetenschappelijke ontwikkelingen op grotere schaal is hieraan niet

vreemd. Troeven die Vlaanderen kan uitspelen, zoals kennisintensieve ecologische

land- en tuinbouw, de afgeleide voedsel- en drankproductie sector, een verfijnde

HORECA sector, de artistieke sector, de zorgsector, onderwijs en vorming, …

situeren zich veeleer in de werelden Regional Communities, indien er uitgegaan

wordt van een eerder lokaal initiatief met een lokale markt en aangestuurd door de

overheid, of Transatlantic Markets, indien eerder het private initiatief primeert en

gewerkt wordt voor buitenlandse afzetmarkten.

De bevolkingsontwikkeling in de verschillende werelden is merkelijk verschillend. De

sterkste groei, en ook minste vergrijzing, vindt plaats in de Global Economy. Hoge

economische groei trekt minder hooggeschoolde migranten aan met een vraag naar

ruimte voor wonen, vooral dicht bij de plek van tewerkstelling en dus vaak in de

stedelijke omgeving. Ongelijkheid in inkomen en vraag naar moderne woningen kan

aanleiding zijn tot het verplaatsen van de inheemse bevolking naar de stadsrand of

het buitengebied. Dit verhoogt de druk op de open ruimte, maar is ook aanleiding tot

segregatie, sociale ongelijkheid en onrust. In de Regional Communities is

bevolkingsgroei het laagst en zo is het welvaartsniveau. Het behoud en opwaarderen

van bestaande woningen is hier meer aan de orde. Het milieubewustzijn in dit

wereldbeeld is ook aanleiding tot woningen die energie- en milieuvriendelijker zijn.

Openbaar vervoer en verplaatsingen te voet of per fiets zijn belangrijker en de

bereikbaarheid van commerciële en openbare voorzieningen, de woon- en

Page 64: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

64

werkplekken met deze vervoermiddelen is dan ook een erg belangrijk criterium.

Algemeen mag men een meer compacte vorm van wonen verwachten.

Meer aandacht voor de aspecten milieu en eco-toxicologie in de ruimtelijke ordening

vinden hun plek in de wereldbeelden Strong Europe en Regional Communities. In

Strong Europe mag men uitgaan van een verder gezet Europees milieubeleid en,

waarom niet, een Europees beleid dat opeenvolgende kaderrichtlijnen uitvaardigt

m.b.t. Ruimtelijke Ordening. Zowel het ene als het andere zullen randvoorwaarden

opleggen aan de verweving van het wonen, het werken en het verplaatsen. In de

werelden Global Economy en Transatlantic Markets waarin het private initiatief

domineert verslapt de aandacht voor het milieu en zal de toename van welvaart zich

vertalen in een toename in levensjaren en gezondheid voor hen die het zich meest

kunnen veroorloven.

D.5 Stappenplan voor een duurzaamheidverkenning in

Vlaanderen

Een duurzaamheidverkenning zoals bedoeld in het vorige voor de opmaak van een

nieuw ruimtelijk beleidsplan in Vlaanderen bewijst zijn nut in verschillende

onderdelen van de voorgestelde planningsbenadering. Vooreest is het een

methodologie, een analytisch instrument, dat op basis van objectieve elementen,

verzamelde kennis en wetenschappelijke inzichten antwoorden aanreikt op

vraagstukken die omgeven zijn met grote onzekerheid, maar die desalniettemin erg

bepalend zijn voor de economische, de maatschappelijke en dus ook de ruimtelijk

relevante ontwikkelingen in de toekomst. Ze biedt dus een toetsingskader voor

mogelijke beleidsingrepen en -maatregelen. De analyse moet in overleg en/of nauwe

samenwerking met stakeholders worden uitgewerkt. Hun inbreng is noodzakelijk om

de subjectieve elementen in de analyse te betrekken. Met name gaat het hier om de

maatschappelijke opvattingen over welzijn, de billijke verdeling daarvan over de

wereld, en de gerechtvaardigde bijdrage die te leveren is door huidige en

toekomstige generaties. Het voor de ruimtelijke planning noodzakelijke

maatschappelijke overleg, zoals uiteengezet in het deel F van deze nota, kan dus op

deze wijze worden gefaciliteerd en krijgt zijn weerslag in een gezamenlijk ontwikkeld

afwegingskader.

Page 65: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

65

Anderzijds is de duurzaamheidverkenning noodzakelijk voor het afbakenen van het

robuuste beleid zoals het gedefinieerd staat in de inleiding van deze nota. Keuzes

over het ruimtegebruik in Vlaanderen die op de kortere en middellange termijn

worden gemaakt, moeten een duurzame ruimtelijke ontwikkeling in 2050

garanderen, onafgezien van het wereldbeeld dat uiteindelijk het dichtst bij de

werkelijkheid zal aansluiten. Met die doelstelling worden voor elk wereldbeeld de

sleutelfactoren en de afbreukrisico’s die zich in de Vlaamse context kunnen voordoen

grondig geanalyseerd en afgewogen tegen de duurzaamheidscriteria die het

wereldbeeld typeren. De specifieke kwaliteiten van mogelijke beleidsvoornemens en

beleidsmaatregelen worden hieraan getoetst. Beleidskeuzes worden niet weerhouden

als ze oplossingen aanbieden die uitgaan van een eenzijdige toekomstige

ontwikkeling en die aanleiding zijn tot ongewenste en onduurzame ruimtelijke

ontwikkelingen in de andere wereldbeelden. Zo komt men tot een pakket aan

beleidskeuzes en meer concretere maatregelen die een ruimtelijk beleid

vertegenwoordigen dat maximaal rekening heeft gehouden met de onzekerheden

inherent aan de toekomst.

Het uitvoeren van een scenario-oefening zoals bedoeld in het voorgaande verloopt in

een aantal stappen die algemeen gesteld sequentieel worden doorlopen.

Terugkoppelingen doen zich voor wanneer onvolledigheden in de analyse aan het

licht komen in vervolgstappen. Het gehele proces wordt ondersteund door

ervaringsdeskundigen waar nodig. De volgende stappen worden doorlopen:

‐ Inventarisatie van de problemen en de doelen. Het vertrekpunt is het

huidige, vastgestelde, beleid op Europees, Federaal, Vlaams en Provinciaal en

Gemeentelijk niveau (RUP’s) dat een uitgesproken impact heeft op de

Vlaamse ruimte. Alle ruimte gerelateerde problemen en de bijbehorende

beleidsdoelen die verband houden met ‘duurzaam ruimtegebruik’ en

‘ruimtelijke kwaliteit’ worden geïnventariseerd. Voorbeelden zijn

woonbehoeften, klimaatverandering, behoud van open ruimte en

natuurbehoud, en bereikbaarheid.

‐ Ontwikkelen van de scenario’s en wereldbeelden. Voor een set van

maximaal vier scenario’s worden coherente en intern consistente sets van

veronderstellingen geformuleerd die betrekking hebben op belangrijke

maatschappelijke en economische ontwikkelen die wereldomvattend zijn,

Page 66: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

66

maar net zo goed een eigen vertaling krijgen in de Vlaamse context. Deze

scenario’s zijn de kwadranten van een assenstelsel, waarvan de beide assen

de meest essentiële onzekerheden uitmaken waarmee het ruimtelijk beleid in

Vlaanderen in de toekomst geconfronteerd zal worden. Zoals elders gesteld

verdient het aanbeveling om maximaal gebruik te maken van assenstelsels

uit andere studies. Dit verhoogt draagvlak en biedt een rijkdom aan

verzameld materiaal, kennis en ervaring. Zelfs als er besloten wordt om met

minder dan 4 scenario’s te rekenen is het aangewezen om ze te positioneren

in de overeenstemmende kwadranten van een assenstelsel en minimaal een

kwalitatieve beschrijving te leveren van de onbrekende scenario’s om

zodoende het assenstelsel te vervolledigen. Dit verplicht ertoe om de

basishypothesen met betrekking tot onzekerheden expliciet te maken en

voorkomt dat men tijdens de vervolgstappen van de analyse te gemakkelijk

voorbijgaat aan de afbreukrisico’s en dus te zeer verder bouwt op een

beperkte set oplossingen (sleutelfactoren).

Meer dan in de stap van de inventarisatie wordt hier de maatschappelijk

discussie op gang gebracht en worden de stakeholders geconsulteerd, zoniet

intens betrokken, bij het formuleren van de kwalitatieve wereldbeelden, de

bijbehorende duurzaamheidscriteria, sleutelfactoren en afbreukrisico’s.

‐ Kwantificeren van de scenario’s houdt in dat de kwalitatieve statements

en veronderstellingen van de scenario’s worden omgezet naar getallen die

een wetenschappelijke toets kunnen doorstaan. Het is een moeilijke,

tijdsintensieve stap waarin analytische- en rekeninstrumenten worden

ingezet. Idealiter zou men willen kunnen beschikken over een systeemmodel

dat op een integrale wijze en op het juiste (geografische) detailniveau een

beschrijving geeft van de gekoppelde ontwikkelingen in de demografie, de

economie, de infrastructuur en het verkeer, de natuur, etc. In de praktijk is

dit onbestaande en valt men terug op bestaande rekenmodellen die

gekoppeld worden doorgerekend. In het slechtste geval werkt men met

bestaande uitvoer van modellen die zo goed mogelijk wordt toegewezen aan

het ene of het andere scenario. Dit gaat meestal gepaard met verlies aan

consistentie en coherentie.

Page 67: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

67

In Vlaanderen zal ondermeer extensief gebruik gemaakt kunnen worden van

de instrumenten en kennis die voorhanden komt in het Steunpunt Ruimte en

Wonen. Met name het ruimtelijk-dynamische landgebruikmodel biedt de

mogelijkheid om op een ruimtelijk expliciete wijze de consequenties van

endogene en exogene demografische en economische ontwikkelingen in

beeld te brengen, en, aan de hand van een reeks indicatoren de effectiviteit

van beleidsingrepen hierop te analyseren (MNP, 2005). Het model werkt met

ruimtelijke interactieprocessen op verschillende schaalniveaus (White et al.,

1997). Ten dele verklaren die belangrijke transformaties in de Vlaamse

ruimte. De agentbenadering van het model (White en Engelen, 1993) biedt

mogelijkheden om de complexe ruimtelijke wisselwerkingen tussen

ruimtelijke agenten, zoals ze verwoord worden in het hoofdstuk F, tot op en

bepaalde hoogte weer te geven. Verder onderzoek en ontwikkeling,

opgenomen in de onderzoeksvraagstukken onder H zal dit moeten aantonen.

Ook moet nagegaan worden of het model voldoende aanknopingspunten

biedt om het concept veranderingsruimte meer operationeel te maken.

‐ Ruimtelijke uitwerking van de scenario’s. Doel hiervan is kaartbeelden te

genereren en de gedetailleerde, soms erg lokale consequenties van de

scenario’s in kaart te brengen (letterlijk). Dit geeft inzicht in het

locatiegebonden karakter van bepaalde activiteiten evenals de ruimtelijke- en

tijdschalen waarbinnen toekomstig beleid nog keuzes kan maken. De

ruimtelijk gedetailleerde analyse biedt de mogelijkheid tot ontwikkeling van

ruimtelijk expliciete indicatoren die de positieve en/of negatieve effecten van

ruimtelijke wisselwerking helpen kwantificeren. Verstoring en versnippering

van natuurgebieden is daar een voorbeeld van, maar dat zijn ook de

verstoring van sociale entiteiten, sociale wisselwerkingen en verdringing.

Evenzeer zijn het verlies aan toegankelijkheid en het verlies aan

leefomgevingkwaliteit in de vorm van geluidshinder, geurhinder of lichthinder

door verkeer en industrie als gevolg van incompatibele menselijke

activiteiten. Met het oog op het evalueren van de billijkheid van het beleid en

de sociale component van de duurzaamheid zijn dit erg belangrijke

indicatoren.

‐ Vergelijken en evalueren van de scenario’s op basis van

duurzaamheidcriteria en indicatoren. Een set van geëigende indicatoren

Page 68: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

68

wordt geselecteerd en geïmplementeerd met het oog op de integrale

afweging van de kwaliteiten van elk scenario. De 3 componenten van de

duurzaamheiddriehoek komen daarbij aan bod: ecologisch, economisch en

sociaal. Met name de ecologische en de sociale component zijn gediend met

ruimtelijk expliciete indicatoren. Hierop wordt toegezien door de stakeholders

die betrokken partij zijn in de afweging.

‐ Optimalisatie van de scenario’s gaat op zoek naar robuuste keuzes die in

elk van de scenario’s tot een duurzaam ruimtegebruik bijdragen. Elk van de

scenario’s wordt afgewogen tegen criteria die het ‘wensbeeld’ m.b.t. de

ruimtelijke invulling verbeelden. Een soort combinatievariant of

combinatiekaart zoals bedoeld in de ‘Nederland Later’-studie wordt beoogd.

De analyse van blijvende problemen vragen om beleidskeuzes.

‐ Beleidsadviezen formuleren. Wetenschappelijk gefundeerd (en

maatschappelijk gedragen) adviezen worden aangeleverd op basis van de

uitgevoerde analyses. Deze dragen bij aan een lange termijn ruimtelijk beleid

en wegen kosten en baten af op de korte en de lange termijn. Ze zoeken

naar balansen tussen generaties, sociale groepen, belanghebbenden, en

regio’s. Deze laatste zijn vertegenwoordigd in de oefening.

Page 69: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

69

E Duurzaam omgaan met ruimtelijke

transformaties

E.1 Inleiding

Hoofdstuk D van deze visienota motiveert het gebruik van scenario’s voor het

verkennen van de mogelijkheden voor een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van

Vlaanderen in 2050, als basis voor de opmaak van een Ruimtelijk Structuurplan

Vlaanderen met tijdshorizon 2020. Werken aan een visie op de gewenste ruimtelijke

structuur van Vlaanderen, met doorkijk naar 2050, past immers binnen de idee dat

de keuzes van de huidige generatie de (ruimtelijke) ontwikkelingsmogelijkheden van

de volgende generaties niet in het gedrang mogen brengen. Andersom kan het

nadenken binnen een lange termijn perspectief (horizon 2050) over de diversiteit

aan transformaties in Vlaanderen – dat functioneert binnen een internationale

context van globalisering, klimaatverandering, te weinig gereguleerde globalisering

van de economie en een internationaal discours dat de individuele vrijheden

loskoppelt van collectieve verantwoordelijkheid en solidariteit - inspirerend werken

voor het formuleren van een ruimtelijk beleidskader tot 2020 – zie ook de Inleiding

waar de begrippen duurzaamheid en robuustheid aangereikt worden.

Belangrijke ambitie voor het RSV 2020-2050 is een ‘dynamische’ benadering van de

ruimtelijke structuur. Deze ruimtelijke structuur is immers de uitdrukking in de ruimte

van genoemde veranderingsprocessen of transformaties. Elk van deze transformaties

geeft invulling aan economische, ecologische en sociaal-culturele ambities van

individuen en uiteenlopende maatschappelijke groepen. Deze ambities worden onder

meer geformuleerd in termen zoals ‘biodiversiteit’, ‘gezondheid’, ‘welvaart’,

‘werkgelegenheid’, ‘bereikbaarheid’, ‘klimaatbestendigheid’, … In de ruimte komt een

deel van de ambities, als het resultaat van de wisselwerking tussen strategieën van

uiteenlopende individuen en groepen, tot uiting in de vorm van ruimteclaims – het

toe-eigenen van een deel van de Vlaamse ruimte. Het ruimtelijk planningsbeleid

grijpt, vanuit zijn beleidsvisie en bijbehorend conceptueel kader, significant in op de

ruimtelijke uitdrukking van deze transformaties, maar is zeker niet almachtig.

Een streven van het ruimtelijk planningsbeleid bestaat erin om ervoor te zorgen dat

elk van deze ruimteclaims zich op een duurzame manier in de ruimte ontwikkelt.

Page 70: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

70

Aangezien verschillende veranderingsprocessen zich echter meestal gelijktijdig en op

dezelfde plaats voordoen moet een duurzame ruimtelijke verweving van

transformaties en ruimteclaims vooral ook ‘inter-functioneel’, ‘interscalair’ en

‘intertemporeel’ worden geoperationaliseerd. ‘Inter-functioneel’ verwijst in dit geval

naar de onderlinge afstemming van de ruimtelijke logica’s of uitdrukkingswijzen die

achter de verschillende transformaties verscholen zitten. ‘Interscalair’ drukt dan weer

uit dat deze ruimtelijke logica’s zich op onderling verschillende ruimtelijke schalen

kunnen voordoen zodat een duurzame ruimtelijke verweving niet alleen lokaal, op de

schaal van het betrokken gebied, mag worden bekeken. De ruimtelijke planning is

met andere woorden vaak verplicht om de ruimtelijke transformaties in een gebied

ook op bovenlokaal, Vlaams of zelfs internationaal niveau te positioneren.

‘Intertemporeel’ geeft tenslotte uitdrukking aan het feit dat de ruimtelijke logica’s

ook een verschillende ontwikkelingsdynamiek kunnen behelzen, wat betekent dat

traag- en snel-ontwikkelende transformaties en claims op een duurzame manier

ruimtelijk moeten worden verweven (cfr. het werken met twee tijdshorizonten 2020

en 2050).

Een gewenste ruimtelijke structuur van Vlaanderen moet dan ook vooral trachten de

interfunctionele, interscalaire en intertemporele condities of randvoorwaarden aan te

geven waarbinnen een diversiteit aan transformaties zich in de ruimte kan

manifesteren, veeleer dan deze laatste aan welomlijnde deelruimten toe te wijzen.

E.2 Strategisch omgaan met ruimtelijke transformaties

Transformaties zijn geen ruimtelijk-statische verschijnselen die zich steeds binnen

duidelijk begrensde of te begrenzen gebieden voordoen. Zij laten zich immers in

eerste instantie meestal bepalen door niet-ruimtelijke, maar economische,

ecologische, sociale, culturele, … ontwikkelingen, logica’s en individuele en

groepsstrategieën die tegelijkertijd en vaak in onderling conflict het uiteindelijke

ruimtegebruik in Vlaanderen bepalen.

Het RSV1, en in het bijzonder de uitvoering ervan in de daaropvolgende

besluitvormingsprocessen, blijkt achteraf onvoldoende te hebben geanticipeerd op

deze diversiteit aan economische, ecologische, sociale, culturele, … ontwikkelingen,

logica’s en individuele en groepsstrategieën. Het RSV1 zelf bevatte een uiterst

ambitieuze poging om een gebiedsdekkend ruimtelijk beleidskader te formuleren aan

Page 71: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

71

de hand van vier structuurbepalende componenten: stedelijke gebieden en stedelijke

netwerken, buitengebied, gebieden voor economische activiteiten inclusief poorten,

en tenslotte lijninfrastructuur. Deze indeling bleek achteraf een té alomvattende

typologie om de ruimtelijke uitdrukking van de functionele strategieën, institutionele

ontwikkelingen en maatschappelijke dynamiek in Vlaanderen op een dynamische

manier weer te geven. Het stedelijk gebiedbeleid uit het RSV1 behelst bijvoorbeeld

zowel de sterke verweving van functies en activiteiten in de stadscentra, de

conflictueuze ruimteclaims in de historische stadsuitbreidingswijken als de

uitbreidingsgerichte stadsrandontwikkelingen die vaak worden ingegeven door

logica’s op een hoger ruimtelijk schaalniveau. Deze territorialisering werd in het RSV1

verder geoperationaliseerd door het introduceren van allerhande beleidscategorieën

die elk op zich een zekere ruimtelijke ‘inkapseling’ van maatschappelijke

transformaties inhielden: verschillende types stedelijke gebieden, hoofddorpen,

woonkernen, specifieke economische knooppunten, het economische netwerk

Albertkanaal, zeehavens en internationale luchthaven, agrarisch gebied, Vlaams

Ecologisch Netwerk, bakens, gave landschappen, stadsbossen, …

Het is echter vooral in de uitvoering van het RSV1 – bij de opmaak van gewestelijke

ruimtelijke uitvoeringsplannen voor de afbakening van stedelijke gebieden,

zeehavengebieden, gebieden van de natuurlijke en de agrarische structuur en talrijke

andere taakstellingen – dat er opnieuw is geopteerd voor een vrij statische allocatie

of toewijzing/verdeling van ruimte aan ruimtegebruikers (zie ook G). Door deze

traditionele functionele zoneringsbenadering worden in dezelfde beweging ook de

veranderingsprocessen, hoewel zeer dynamisch, strikt toegewezen aan welomlijnde

ruimten. De finaliteit van het RSV1 – en van de actualisatie RSV1, lijkt in de

uitvoeringspraktijk te worden verengd tot een sluitende ruimtebegroting waarbij de

ganse ‘taart Vlaanderen’ wordt herverdeeld.

De diversiteit aan veranderingsprocessen binnen Vlaanderen laat zich echter niet

gemakkelijk ‘ringeloren’ binnen beleidsmatige territoriale indelingen. Eén voorbeeld

zijn de talrijke interacties tussen ruimtelijke transformaties in ‘tussen- of

overgangsgebieden’ van de structuurbepalende componenten van het RSV1, zoals op

de overgang tussen stedelijk gebied en buitengebied of tussen stedelijk gebied en

poort/zeehaven. Een ander voorbeeld is de ontwikkeling op verschillende plaatsen in

Vlaanderen van bedrijventerreinen die op logistiek georiënteerd zijn en die in relatie

Page 72: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

72

staan met, maar helemaal niet in de nabijheid liggen van de destijds geselecteerde

poorten.

Het RSV 2020-2050 moet niet langer trachten een nieuwe gebiedsdekkende,

beleidsmatige indeling van Vlaanderen te maken, gebaseerd op gebiedsspecifieke

kenmerken van en opties voor elk van die ruimten. Het komt er in het RSV 2020-

2050 veeleer op aan om een gelaagd strategisch beleidskader uit te werken voor de

inzet van acties, maatregelen en instrumenten met het oog op de ruimtelijke

accommodatie van transformaties binnen Vlaanderen. Dit houdt concreet het

volgende in:

‐ Het formuleren van een ruimtelijke visie en een ruimtelijk-conceptueel

kader die duidelijkheid scheppen over de centrale waarden van het

ruimtelijke planningsbeleid;

‐ Het concretiseren van deze centrale waarden in doelstellingen en

ontwikkelingsperspectieven die duidelijk inspelen op de ruimtelijke

uitdrukking van transformaties die als prioritair worden beschouwd op

Vlaams niveau. De prioritaire voorkeur zal afhankelijk zijn van de

duurzaamheidsimpact van de transformaties

‐ Het concretiseren van de twee boven vermelde elementen in

gebiedsspecifieke doelstellingen en ontwikkelingsperspectieven voor een

beperkt aantal ‘veranderingsruimten’ die als prioritair worden beschouwd

op Vlaams niveau.

Page 73: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

73

Figuur 7 – Intertransformationele dynamiek van RSV 2020-2050

E.3 Prioritaire ‘veranderingsruimten’ in Vlaanderen

Prioritaire ‘veranderingsruimten’ in Vlaanderen worden gekenmerkt door:

• transformaties waarop de Vlaamse overheid wenst te anticiperen omwille van

hun belang voor de Vlaamse ruimtelijke structuur; of

• een te verwachten complexe interferentie van uiteenlopende, al dan niet

tegenstrijdige, relevante transformaties en strategieën op bovenlokaal niveau

waarop de Vlaamse overheid wenst te anticiperen.

Belangrijker dan te trachten de hele Vlaamse ruimte gebiedsdekkend te benaderen,

is het typeren en selecteren van een beperkt aantal ‘veranderingsruimten’ en het

aangeven hoe de transformaties in deze ruimten ruimtelijk zullen worden

geaccommodeerd. Het RSV2020-2050 moet dan ook een ruimtelijk-inhoudelijk kader

aanreiken voor de ontwikkeling van deze veranderingsruimten… zij mogen

hoegenaamd niet worden beschouwd als ruimten waar alles kan, waar alles kan

worden geregeld of waar de ruimtelijke planning louter volgend is ten aanzien van

de transformatieprocessen en hun aanspraken op de ruimte. De krijtlijnen voor de

genoemde ruimtelijke accommodatie van de transformaties in deze

veranderingsruimten moeten met andere woorden duidelijk in het RSV2020-2050

worden aangegeven.

De optie om deze veranderingsruimten in het RSV2020-2050 prioritair te stellen ‘op

Vlaams niveau’ is een beleidsoptie en wordt niet a priori ingegeven door

geografische of ruimtelijke kenmerken. De Vlaamse overheid drukt met de selectie

Page 74: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

74

ervan in het RSV2020-2050 in de eerste plaats de beleidsrelevantie van deze ruimten

uit voor de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen. Ze agendeert bijgevolg (de

noodzaak aan) inclusieve plannings- en besluitvormingsprocessen zodat de

ruimtelijke inrichting en het beheer van deze ruimten kunnen anticiperen op

toekomstige transformaties (zie G2). De introductie van de idee van

‘veranderingsruimten’ is geen veralgemeende passe-partout voor situaties waar de

overheid geen lange-termijn-keuzes durft te maken. Net in deze veranderingsruimten

moet een onderhandelde robuustheid en duurzaamheid van de ruimtelijke

ontwikkeling kunnen plaatsvinden zonder op termijn de ruimtelijke kwaliteit aan te

tasten.

De ‘begrenzing’ van dergelijke veranderingsruimten moet tenslotte zeer ‘ruim’

worden opgevat zodat de ‘interruimtelijke’ dynamiek van transformaties in haar

juiste proporties wordt gevat. Het ruimtelijk faciliteren van transformaties op de ene

plek kan immers belangrijke effecten met zich meebrengen op andere plekken.

Transformaties dragen immers bijna steeds een netwerk van ruimtelijke schalen met

zich mee.

Voorbeeld 1 – Prioritaire ‘veranderingsruimten’ omwille van belang van

transformaties voor Vlaamse ruimtelijke structuur

Voor de hand liggende voorbeelden hiervan zijn een aantal internationaal belangrijke

natuurgebieden en de vier zeehavens. Het belang van verschillende van deze

‘veranderingsruimten’ werd trouwens reeds in RSV1 onderkend. De ruimtelijke

accommodatie van de logistieke en economische transformatielogica’s in de

zeehavens en eraan gerelateerde ruimten in Vlaanderen was, is en blijft een centraal

aandachtspunt voor het ruimtelijke planningsbeleid.

In een aantal van deze ruimten, zoals in de internationaal belangrijke

natuurgebieden, kan de ‘verandering’ ook heel klein zijn omwille van het

overheersende en eenduidige belang van bepaalde transformaties. Deze ruimten zijn

evenwel zo belangrijk voor de ruimtelijke structuur dat het van belang is de

voortzetting van het vigerende ruimtelijke planningsbeleid in dergelijke ruimten te

onderschrijven.

Voorbeeld 2 – Prioritaire veranderingsruimten omwille van complexe interferentie

tussen transformaties op bovenlokaal niveau

Page 75: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

75

Bepaalde delen van groot- en regionaal-stedelijke gebieden – zoals het centrum en

de omliggende wijken – kennen vandaag reeds een hoge ruimtelijke concentratie en

verweving van uiteenlopende functies en activiteiten en vormen de setting voor

talrijke transformaties op verschillende schalen – van globaal tot lokaal. Alles wijst

erop dat ook in de toekomst verschillende plekken binnen de groot- en regionaal-

stedelijke gebieden een hoge ruimtelijke en complexe veranderingsdynamiek en

bijgevolg een groot aantal ruimteclaims zullen blijven kennen. Deze plekken zijn

vandaag evenwel niet altijd te benoemen of te begrenzen.

Wanneer als gevolg van deze hoge veranderingsdynamiek brownfields in de

stedelijke omgeving worden heringevuld of gerecycleerd of wanneer deze

transformaties door hun dynamiek katalyserend werken voor het hergebruik, de

herstructurering en de herinrichting van bepaalde stadsdelen (b.v. in negentiende-

eeuwse gordels), kan er synergie ontstaan. Steeds is echter waakzaamheid vereist

om conflicten te vermijden - op het vlak van milieuhinder, gezondheid,

(verkeers)onveiligheid, voldoende aanbod aan publieke, groene ruimte, …

Ook de stadsranden van groot- en regionaal-stedelijke gebieden worden als gevolg

van diverse transformatieprocessen vandaag en ook in de toekomst geconfronteerd

met een groot aantal ruimteclaims voor de meeste uiteenlopende functies en

activiteiten. Verschillen tussen deze claims wat betreft schaal, interactie met de

omgeving, verkeersgeneratie, ontwikkelingsdynamiek, milieudruk,

identiteitsvorming,… vragen een doordacht ontwerp, partnerschap en planning om

een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van deze stadsranden te waarborgen. De

ruimtelijke planning van de stadsrand kan hierbij niet worden verengd tot het

beleidsmatig faciliteren van de stedelijke uitbreidingsbehoeften van verschillende

functies en activiteiten, maar moet in een veel ruimere begrenzing evenzeer een

duurzame invulling inhouden van de resterende openruimtegebieden – inclusief

fenomenen zoals verpaarding – en richting geven aan willekeurige, kleinschalige

stedelijke ontwikkelingen in de overgang naar het buitengebied. Voor heel wat van

deze claims in de stadsranden is het bovendien nodig de duurzaamheid ervan af te

wegen op een hoger schaalniveau.

Het is aangewezen om in het RSV 2020-2050 een kwalitatieve typering van

dergelijke ‘prioritaire veranderingsruimten’ op Vlaams niveau uit te werken en

vervolgens dergelijke ruimten op de verschillende ruimtelijke schalen te selecteren.

Page 76: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

76

Veranderingen in ontwikkelingen en strategieën hebben daarbij niet vanzelfsprekend

nood aan het aansnijden en ontwikkelen van ‘nieuwe’ ruimte, maar aan het anders

‘samen’ gebruiken van ‘reeds gebruikte’ ruimtes.

E.4 Transformaties prioritair aan te pakken op Vlaams

niveau

Hoofdstuk C6 geeft inzicht in de belangrijke ruimtelijke uitdagingen op Vlaams

niveau; elk van deze ruimtelijke uitdagingen is het resultaat van een diversiteit aan

transformaties en hun interactie. In het RSV 2020-2050 komt het er vooral op deze

‘prioritaire transformaties’ op Vlaams niveau in te spelen in de vorm van ruimtelijke

doelstellingen en ontwikkelingsperspectieven. Vanuit een eigen conceptueel kader

moet het RSV 2020-2050 de niet-ruimtelijke logica’s achter deze transformaties een

ruimtelijk karakter geven, zonder hen daarom onmiddellijk aan welbepaalde

gebieden of ruimten te binden.

Voorbeeld

Een van de prioritaire transformaties is klimaatverandering. De effecten van

klimaatverandering zullen zich als het ware overal in de Vlaamse ruimte (kunnen)

voordoen. Een ruimtelijk beleid ten aanzien van klimaatverandering is met andere

woorden niet exclusief aan bepaalde ‘prioritaire veranderingsruimten’ toe te wijzen.

Meer nog… zelfs zonder verregaande inschatting van de effecten van

klimaatverandering op Vlaanderen, kan bijvoorbeeld worden gesteld dat deze

transformatie er toe noopt om in het RSV 2020-2050 (bindend) op te nemen dat

bouwen in overstromingsgebied niet langer mogelijk is.

E.5 Ruimtelijke visie en ruimtelijk-conceptueel kader

Voor het formuleren van doelstellingen en ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven

voor ‘prioritaire veranderingsruimten’ en voor ‘prioritaire transformaties’ op Vlaams

niveau is er behoefte aan een algemene visie op en conceptueel kader voor de

gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen. Deze visie en ruimtelijke

concepten zijn ook nodig om richting te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van

heel wat ruimten in Vlaanderen die niet gebiedsspecifiek moet worden uitgewerkt in

een ruimtelijk beleidsdocument op Vlaams niveau omdat er met grote zekerheid kan

worden verwacht dat er zich geen relevante veranderingsprocessen zullen voordoen.

Page 77: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

77

In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen moeten echter wel de ‘waarden’ – in de

vorm van een visie en ruimtelijke concepten – worden geformuleerd waarbinnen

voor deze ruimten naar een duurzame ruimtelijke invulling van de diversiteit aan

transformaties kan worden gezocht.

Page 78: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

78

F Het maatschappelijk draagvlak voor ruimtelijke

planning

Bij de voorbereiding van RSV2 schenken we veel aandacht aan de verhoudingen

tussen gebruik en transformatie van de ruimte enerzijds, en de ontwikkeling van

mens en maatschappij anderzijds. De ontwikkeling van een visie op ruimtelijke

ordening is pas maatschappelijk doelmatig als ze:

- gebaseerd is op een grondige analyse van de rol van mens en maatschappij in

het gebruik van de ruimte. In de hoofdstukken B en C hierboven hebben we de

ruimtevraag en het ruimtebeslag van de verschillende functies en sectoren

voorgesteld. Het ruimtegebruik van deze functies weerspiegelt functioneel

gedrag (veranderingen in specialisatie landbouwareaal, aanleg van logistieke

knooppunten, uitbouw van kleinschalige bedrijfsterreinen, ...) dat uiteraard niet

losstaat van het gedrag in de andere functies. Maar het is ook een uiting van

algemeen maatschappelijke ontwikkelingen zoals de veranderingen in

consumptiepatronen, de juridische uitdrukking van ontwikkelingen in de

vastgoedsector, spanningen tussen individualisme en solidariteit – vaak

uitgedrukt in de interactie tussen individueel en collectief belang, enz. Het is

belangrijk om zowel de functionele als de maatschappelijke aspecten van het

ruimtegebruik te bestuderen, zoniet kunnen geen gegronde uitspraken over de

keuzemarges binnen het ruimtelijk beleid gemaakt worden. Zo is het bijvoorbeeld

onverantwoord een maatschappelijk debat over verweving te lanceren zonder na

te gaan hoe de menselijke aspiraties over gebruik van auto’s en chemisch

tuinieren naar 2020 toe zullen evolueren, welke verschillende wereldbeelden over

de ruimtelijke organisatie van tuinen in het debat aan bod moeten komen en

welke de ecologische gevolgen van de mogelijke keuzes zijn.

- ze kan gedragen worden door een maatschappelijk debat. Een debat vergt

relevante deelnemers, maar ook goede informatie over de bestaande toestand en

over de richtingen waarin de ruimtelijke structuur in Vlaanderen naar 2020-2050

kan evolueren. Deze informatie vergt zorgvuldig wetenschappelijk onderzoek van

het ruimtegebruik per functie en tussen functies onderling, nu en naar de

toekomst toe. Scenario-analyse, zowel trendmatig per sector, als geïntegreerd

binnen functie-omvattende wereldbeelden spelen hier een belangrijke rol. Ook de

Page 79: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

79

keuze van de relevante deelnemers en de manier waarop ze hun informatie

zullen aanbrengen, communiceren en gebruiken in het debat zijn van groot

belang. De verbreding van het deelnemersveld van de klassieke sectoriële

gebruikers naar de maatschappelijke actoren die meer begaan zijn om de

duurzaamheid van het grondgebied in het algemeen, en naar de ‘anomieme

burgers’ is een belangrijk onderdeel van de verruiming van het draagvlak voor

een maatschappelijk debat over duurzaam ruimtegebruik. Men mag in dit

maatschappelijk debat geen ‘natuurlijke samenvloeiing van opinies’ tot een

‘algemeen belang’ verwachten . Omdat ruimtelijke vraagstukken gerelateerd zijn

aan maatschappelijke veranderingen, is de creatie van een maatschappelijk

draagvlak voor ruimtelijke ingrepen van groot belang. Maar het nastreven van

algemeen belang valt niet altijd samen met het behartigen van de het belang van

de burgers individueel bekeken. In ons maatschappelijk systeem is veel

beleidsaandacht uitgegaan naar het geven van rechtszekerheid aan ieder

individu. Een mondige burger put, soms vanuit een NIMBY-gevoel, zijn

individuele belangen steeds meer uit via actiegroepen of valideert hij zijn

eigendomsrechten via beslissingen van het rechtssysteem. De ‘eigenaarslobbies’

die via de verschillende belangenbewegingen hun patrimoniale rechten op een

steeds verfijnde manier uiten spelen hierbij een belangrijke rol. Tegengestelde

stromingen binnen de samenleving kunnen tot patstellingen leiden in het bepalen

van de grote maatschappelijke opties voor het ruimtegebruik. Om die te

vermijden moet op zoek gegaan naar een nieuwe ‘geïnformeerde’

overlegdynamiek, waarin de hiërarchie van individuele en maatschappelijke

belangen tegen elkaar afgewogen moeten worden.

Nieuw onderzoek naar de banden tussen maatschappelijke transformaties en

ruimtegebruik is dus noodzakelijk. Het moet ingaan op de maatschappelijke

veranderingen en sociale praktijken die het ruimtegebruik in Vlaanderen zowel in

beeld als in de praktijk brengen (paragraaf F.1 hieronder). Het in beeld brengen van

de ruimte zoals ze geleefd en ingebeeld wordt is zeer belangrijk voor het bepalen en

begrijpen van de inhoud van het maatschappelijke. Hoe begrijpen we bijvoorbeeld

de evolutie in de ruimtelijke organisatie van tuinen? Zoals ze nu in de meer

bevoorrechte woongebieden met strikte afscheiding toegepast wordt? Of zoals in de

klassieke meer volkse tuinwijken gerealiseerd door naoorlogse

Page 80: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

80

huisvestingsmaatschappijen? Of verlangen we meer naar ‘nieuwe’ publieke ruimtes

waar tuinieren met speelgelegenheden en parkfuncties vervlochten worden?

Bij het in beeld brengen van de ruimte spelen zowel verbeelding (in de zin van

‘imaginatie’) als concrete ervaring een rol; inleving maakt de brug tussen de huidige

ervaring en het in beeld brengen van een alternatief ruimtegebruik. De herkenning

van de invloed van maatschappelijke veranderingen, sociale praktijken en

gedragscodes op het ruimtegebruik is daarbij van groot belang. Zo kan men zich

ergeren aan de strikte individualisering van het tuingebruik, zich collectief laten

inspireren door woonerven, en zich in eenzelfde mentale beweging een beeld

vormen van een publiek-private indeling van een grotere, multi-functionele tuin.

Maar het onderzoek moet ook de invloed van de bestaande fysische ruimte, van haar

gebruik en transformatie op de sociale en culturele praktijken van groepen en

individuen ruimer bekijken (paragraaf F.2). Deze invloed speelt via de verbeelding

van de huidige en toekomstige ruimte, haar gebruik en haar planning. De fysische

ruimte kan ook een direct voelbare invloed hebben: via haar vormen, haar fysische

en ecologische eigenschappen, haar structurering (scheiden, verbinden,

samenbrengen, enz.) kan ze het menselijk gedrag grondig beïnvloeden. Een

sprekend voorbeeld hiervan is hoe de versnippering van de Vlaamse ruimte in steeds

kleinere (gemakkelijk verkoopbare?) ‘producten’ als argument gebruikt wordt voor

verdere versnippering, waarbij financiële meerwaarden gecreëerd worden.

Het begrip van de band tussen maatschappij, sociale praktijk en fysische ruimte

moet ons dan in een derde stap toelaten om een aantal uitspraken te doen over het

(veranderend) maatschappelijk draagvlak voor ruimtelijke planning in Vlaanderen

(paragraaf F.3). Deze uitspraken betreffen zowel het overlegproces – het stimuleren

en organiseren van het maatschappelijk debat op zich – als de inhoudelijke krijtlijnen

waarbinnen het zich zal afspelen (onomkeerbare keuzes versus onderhandelbare

wereldbeelden; zie hoofdstuk D over scenario’s).

F.1 Maatschappelijke veranderingen en sociale praktijken in

de ruimte uitgedrukt

Maatschappelijke veranderingen worden hier kort samengevat als veranderingen in

sociale relaties (tussen en binnen klassen, groepen, bewegingen, ...), sociale

Page 81: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

81

praktijken en strategisch gedrag (van klassen, groepen, sociale actoren zoals

sectoriële belangengroepen) evenals gedragspatronen en normenstelsels. In het

onderzoek naar de sectoren en de functies is sterk de nadruk gelegd op

veranderingen in strategisch gedrag: overstappen op intensieve landbouw,

diversificatie van recreatief aanbod, clusteren van logistieke infrastructuur, ... Hier

geven we enkele aanduidingen van hoe dit functioneel strategisch gedrag ruimer

bekeken moet worden, door er gemeenschappelijke en typische, vaak conflicterende

maatschappelijke ontwikkelingen in te herkennen. Centraal in het onderzoek naar de

invloed van sociale praktijken en waardenstelsels op het ruimtegebruik en vragen

naar ruimte, is de plaats van het ruimtegebruik in de (veranderende)’post

fordistische’ consumptienormen die meer de nadruk leggen op vrije-tijdsbesteding,

‘her’ontdekking van de open ruimte, ... Binnen het maatschappelijke planningsdebat

spelen de consumptiepatronen een belangrijke rol. Overdracht van wat soms als

stadsgewoontes beschouwd wordt naar het platteland uit zich in een versnipperde

ruimtelijke organisatie van tuinen, een individualisering en privatisering van de open

ruimtes in het algemeen, een toename van recreatieverkeer van stad naar

platteland, en misschien ook een grotere verspilling van natuurlijke middelen zoals

water en energie.... Dit alles oefent druk uit op plattelandswoonkernen; de

omschrijving van en het verbeelden van het tussengebied en zijn ecologische balans

worden moeilijker, niet in het minst naar het ruimtelijke beleid toe.

Verschuiving in consumptiepatronen heeft vaak een aantal desolidariserende

kenmerken: individualisering van het beslissingsgedrag, afscherming van de eigen

ruimte voor buren en omgeving, gebrek aan bekommernis om de ecologische

effecten van het eigen gedrag, die zich bijvoorbeeld uiten in gescheiden

bouwconcepten en privatisering van de toegang tot de ruimte. Zij versterken de

individualistische aanspraken op ruimte en ruimtegebruik en verarmen de

mogelijkheden tot communicatie en pro-actieve maatschappelijke verandering. De

“detraditionalisering”, individualisering en toenemende marktsturing van ruimtelijk

gedrag en ruimtegebruik plaatsen de normen voor ruimtegebruik en het ruimtelijke

beleid voor een serieuze uitdaging, die verregaande implicaties kan hebben voor het

aangewende planningsinstrumentarium.

De maatschappelijke transformaties en hun invloed op het ruimtegebruik beperken

zich niet tot de consumptienormen en hun gedragsruimtes. Ook de nieuwe

productiesystemen (organisatie van het arbeidsproces, afstemming van just-in-time

Page 82: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

82

produktie op logistieke netwerken, ...) en hoe ze rechtstreeks en onrechtstreeks het

ruimtegebruik bepalen, hoe ze inspelen op het ecologisch bewustzijn en zo op het

(mis)gebruik van de natuur, enz. zijn belangrijke aandachtspunten die we in de

toekomst verder moeten uitwerken.

Erg belangrijk is ook de plaats van de gebruikswaarde van de ruimte en haar

‘verdeling’ binnen de evoluerende maatschappelijke waardesystemen. Regels,

afspraken, … over het individueel gebruik van onroerend goed hebben een directe

markteconomische impact. Vanuit het markteconomische principe van groei of

(winst)maximalisatie bestaat bij de economische agenten (bedrijven, ontwikkelaars,

gezinnen, ...) een sterke neiging om ruimte te “vermarkten” en de waarde van de

grondbestemmingen financieel te optimaliseren.

F.2 Van fysische ruimte tot sociale praktijk en

maatschappijverandering

De bestaande fysische ruimte – in grote mate het resultaat van diverse

transformatieprocessen en menselijke praktijken - heeft een rechtstreekse en

onrechtstreekse invloed op het sociale leven en de menselijk handelen die zich erin

afspelen.

Alles wat te maken heeft met fysische toegankelijkheid, zoals nabijheid, afsluiting,

scheiding, etc. heeft een invloed op menselijke interactie, symbiose met, of afstoting

door de omgeving, enz. De opbouw van woning- en nederzettingsstructuren in

Vlaanderen – vooral in het buiten- en tussengebied – met individuele tuinen en

beperkte aandacht voor de toegang tot publieke ruimtes en milieu-impact – bevestigt

individuele leefpatronen met beperkte sociale interactie. Deze leefpatronen

contrasteren met de landschapsidentiteit op het platteland ... netwerken van

goedogende dorpen die zowel onderling als binnenin ruimte voor menselijke

ontmoeting aanbieden.

De fysische indeling van de ruimte heeft ook invloed op de manier waarop ze

’vermarkt’ wordt als onroerend goed of omwille van haar gebruiksfuncties.

Versnippering, zonering, herbestemming, ... versterken de dynamiek van

ruimteversnippering en gebruiksdifferentiatie, wat nieuwe markthongerige

‘eigendomrechten’ creëert en de individualisering van het grondgebruik versterkt.

Page 83: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

83

De fysische ruimte kan ook een sterke psychosociale impact uitoefenen. Het

psychosociale sluit hier aan op de menselijke nood aan differentiatie en

identiteitsvorming, die vaak in conflict treedt met de drang naar

gemeenschapsvorming. Zo krijgt de fysische ruimte via de vorming van mentale

referentiekaders ook een invloed op hoe mensen collectief en individueel een visie

vormen op ruimtegebruik en op wat ze verlangen van ruimtelijke planning.

De ecologische aspecten van de fysische ruimte krijgen nog een te beperkte plaats in

het maatschappelijke debat. Ecologische impact op sociale praktijk kan ‘negatief’ of

‘positief’ zijn. In negatieve zin worden de milieu- en gezondheidseffecten van het

ruimtegebruik op de sociale praktijk onderschat. Het vergiftigen van het biofysisch

milieu belemmert de capaciteiten van mensen, groepen instituties, ... om creatief en

sociaal te handelen. Het bezwaart hun mogelijkheden om creatief op nieuwe kansen

en uitdagingen in te spelen; zieke mensen en mensen die in angst voor negatieve

milieu-effecten leven, versterken hun individuele reflexen en gaan zich afschermen

voor mogelijke ‘haarden van kwaad’; voor hen wordt de weg naar solidaire

samenwerking gericht op alternatief ruimtegebruik zeer moeilijk. Maar dit negatieve

verhaal kan ook positief gekeerd: gezonde mensen in een gezondere, conviviale

omgeving hebben wellicht meer mentale kracht om zich voor de uitbouw van een

maatschappelijk draagvlak voor een robuuste ruimtelijke planning in te zetten. .

F.3 Maatschappelijk draagvlak voor ruimtelijke planning in

Vlaanderen

Een goed zicht krijgen op de belangrijkste sociale praktijken in het gebruik en

transformatie van de ruimtelijke structuur is essentieel voor de creatie van een breed

maatschappelijk draagvlak voor een RSV 2020-2050. Een beter inzicht in het

maatschappelijke gebruik en de menselijke transformatie van de ruimte geeft ook

een beeld van de actoren en sectoren die meegenomen moeten worden in de

strategie voor de realisering van de gewenste ruimtelijke structuur. De studie van de

wisselwerking tussen maatschappelijke veranderingen enerzijds en ruimtegebruik

anderzijds is dus essentieel zowel voor het aanbrengen van informatie voor het

debat over de toekomst van de ruimtelijke planning in Vlaanderen, als voor een

zorgvuldiger identificatie van de deelnemers aan dit debat en hoe dit debat best

georganiseerd wordt. Significante deelnemers moeten uit alle lagen van de bevolking

Page 84: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

84

komen. Daartoe moeten communicatie – en consultatiewijzen op maat van sociale

diversiteit uitgewerkt worden.

F.3.1 Rol van het sociaal draagvlak ter voorbereiding van RSV

2020-2050

Dit draagvlak is essentieel, omdat, in de lijn die wij hierboven uitzetten, de fysische

ruimtelijke structuur samenhangt met het menselijke gebruik van de ruimte en het

een niet kan veranderen zonder het andere. Dit betekent dat de naoorlogse,

technocratische invulling van maakbaarheid ingeruild moet worden voor een vorm

van maakbaarheid die nieuwe sociale relaties, sociale praktijken en actievormen als

de kern van haar missie ziet. Dit is des te belangrijker in de context van een

snelveranderende, pluralistische en complexe samenleving, waarin ruimtelijke

interventies onbedoelde effecten genereren en na verloop van tijd een eigen leven

gaan leiden los van de oorspronkelijke doelstellingen. Toch mag deze sociale

correctie van de maakbaarheid de aandacht niet afleiden van de ecologische

onomkeerbaarheid van gemaakte keuzes. 2

Ruimtelijke planning, als ze toegepast wordt als het van bovenaf op grootschalige

wijze ingrijpen in de ruimtelijke structuur ten einde een beoogde eindtoestand te

bereiken houdt te weinig rekening met onbedoelde neveneffecten zoals de sociale

verdringingseffecten in binnenstedelijke gebieden, de ecologische en toxicologische

impact van menselijke praktijken. Deze vorm van planning laat weinig ruimte voor

verschillende actoren en types kennis in het proces van visie- en planvorming zoals

dat meer in een bottom-up, participerende planningsbenadering benadrukt wordt.

RSV1 heeft een sterke nadruk gelegd op de relaties tussen de verschillende

planningsniveaus en de specifieke verantwoordelijkheden op die niveaus. Die

bezorgdheid moet naar RSV 2020-2050 zeker meegenomen worden. Maar RSV 2020-

2050 zou ook de rol van de gedeelde visieontwikkeling, de ontwikkeling van

overlegprocedures en strategische handelingsnormen verder moeten uitwerken.

We willen daarom het belang van de procesdimensies van planning, met andere

woorden van ‘governance’ onderstrepen. Beleidsmatige ingrepen in fysieke ruimtes 2 Maakbaarheid leidt vaak tot ecologische en maatschappelijke onomkeerbaarheid. Daarom

moeten het maken van collectieve keuzes op de ecologische en maatschappelijke gevolgen

van hun uitwerking getoetst worden.

Page 85: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

85

dreigen hun doel voorbij te schieten als de actoren die actief zijn in die ruimte niet

betrokken worden bij de voorbereiding van dit beleid en/of als hun kennis niet

meegenomen wordt in het planningsproces. De wisselwerking tussen ruimtelijke

beleidscategorieën en de ‘mentale kaarten’ die de praktijken van ruimtegebruikers

beïnvloeden moet voldoende aandacht krijgen in het voorbereiden van ruimtelijke

planningsinterventies. Dit is bijvoorbeeld belangrijk bij de afbakening van stedelijke

gebieden, waarbij naast ruimtelijk-morfologische aspecten allerlei interpretaties van

‘stedelijk’ en ‘niet-stedelijk’ een belangrijke rol spelen bij het afbakeningsproces. Het

integreren van verschillende actoren en kennisgehelen in het ruimtelijke

beleidsvormingsproces is een van de grootste uitdagingen waarvoor de ruimtelijke

planning momenteel staat.

Een effectieve governance van verschillende actoren en kennisgehelen in de

voorbereiding van het ruimtelijke beleid vergt dus geschikte werkwijzen voor

inspraak en participatie. In de voorbereiding van een RSV 2020-2050 moeten die

werkwijzen ons inziens in de eerste plaats gericht zijn op probleemdefinitie en

visievorming en pas in latere instantie op het onderhandelen van particuliere

belangen. Bij een te vroege insteek op particuliere belangen komt het ruimtelijke

perspectief, in dit geval gericht op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en

draagkracht, immers te veel in de verdrukking en wordt ruimtelijke planning herleid

tot ruimteboekhouding.

Ruimteboekhouding reflecteert een sterk gejuridiseerde en in geldwaarde

uitgedrukte waardering van ‘stukken’ ruimte en hun gebruikswaarde. Er is een

duidelijk verband met de toenemende klemtoon op rechtszekerheid, maar ze roept

ook de band op met individuele financiële valorisatie van land(gebruik)rechten wat

het uitbouwen van een maatschappelijk draagvlak voor een RSV 2020-2050 niet

vergemakkelijkt.3

Maar naarmate RSV 2020-2050 een breder maatschappelijk draagvlak krijgt, kan een

dergelijke juridische of regelgevende benadering overstegen worden, en kan het

algemeen belang en het collectief goed een grotere plaats krijgen in de

3 Cf. supra; overigens wordt rechtszekerheid hierbij ruimer geïnterpreteerd dan courant is in

de rechtsliteratuur: het gaat vaak ook over patrimoniale aspecten en zekerheid op dat vlak en

niet louter over kenbaarheid, duidelijkheid en toepasbaarheid van de regel op zich.

Page 86: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

86

planningsreglementering. Dit kan ook een oplossing bieden voor de ‘inbraak’ van

andere sectoren in het ruimtelijke beleid.

Concreet verdienen de volgende sporen voor de opbouw van een sociaal draagvlak

voor RSV 2020-2050 een grote aandacht:

- Het samenbrengen van ‘traditionele’ en ‘nieuwe’ stakeholders in een

consultatieproces. Op een eerste studiedag zullen consultatie – en

participatiemethodes uit de consultatieve en communicatieve planningsbenaderingen

voorgesteld en een keuze eruit gemaakt worden. Een timing voor het gehele proces,

en afspraken over de schaalniveaus waarop het georganiseerd zal worden, zullen

worden opgemaakt.

- Het afstemmen van het consultatieproces op het politieke beslissingsproces: de rol

van parlementaire fracties, en ook van departementen en administraties niet alleen

voor ruimtelijke planning maar ook voor andere beleidsdomeinen.

- Het verruimen van het consultatieproces naar de ruimere maatschappij via

informatiecampagnes, debatten, publicaties, ...

De inhoudelijke aanbreng voor het maatschappelijke debat bespreken we hieronder.

F.3.2 Inhoudelijke aanbreng voor het maatschappelijke debat

Op dit moment komen verschillende actoren en kennisgehelen op een erg

dwingende manier tussen in het ruimtelijk beleidsvormingsproces. Eisen met

betrekking tot leefmilieu, ontginning, mobiliteit, erfgoed, etc. moeten verplicht

omgezet worden in ruimtelijke planningswetgeving, waardoor het specifiek

ruimtelijke perspectief van ruimtelijke planning verdrongen wordt. In lijn met onze

visie op de wisselwerking tussen sociale en fysieke ruimte, moeten dus ook de

planningsinstrumenten herdacht worden van sectorale, issue-gerichte instrumenten

naar instrumenten die een betere afweging en dialoog tussen verschillende

maatschappelijke belangen en kennisgehelen vanuit een ruimtelijke benadering

mogelijk maakt.

Het is daarom belangrijk dat binnen het maatschappelijke debat naar RSV 2020-2050

toe niet alleen procedurele aspecten aan bod komen, maar ook inzichten uit

wetenschappelijk onderzoek en ruimtegebruikpraktijk – en beleid die een

geïntegreerde ruimtelijke benadering kunnen ondersteunen en mogelijk maken. De

Page 87: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

87

meeste thema’s die relevant zijn kwamen in de vorige hoofdstukken reeds aan bod,

we halen ze hier nog eens kort aan. Hun plaats in het debat is onbetwistbaar:

- De verschillende sectoren en functies volgen hun eigen grondgebruiklogica. Dit

leidt tot conflicten in ruimtegebruik, maar ook over de kwaliteit van de ruimte.

Naarmate gemengd gebruik (verweving, netwerkrelaties) zich verder aandient,

wint de discussie over de verzoenbaarheid van (functionele)

duurzaamheidscriteria aan belang. Wat zijn modellen van geïntegreerde

duurzaamheid? Wat moeten we ons voorstellen bij een robuust ruimtegebruik?

Welke sociale praktijken en actoren kunnen het in de praktijk brengen? Welke

normensystemen kunnen het ondersteunen? Hoe vertalen we dit alles in

‘veranderingsruimtes’ – hun maatschappelijk draagvlak, hun actoren en

partnerschappen, hun ontwikkelingsagenda’s, hun sociale relaties en praktijken,

strategische gedrag en bredere ruimtelijke inbedding?

- De rol van de verbeelding van het toekomstig ruimtegebruik. Hierin spelen

scenario’s een strategische rol. Scenario’s verwijzend naar wereldbeelden,

veranderingsbeelden en daarmee overeenstemmend ruimtegebruik moeten

samen met de oude en nieuwe stakeholders uitgewerkt/verkend worden. De

gevolgen van zowel de diversiteit aan transformaties, als van sociale praktijken

en beleidsopties moeten in beeld gebracht, zodat de stakeholders zich een

duidelijk beeld kunnen vormen van de gevolgen van verschillende

maatschappelijke keuzes (inclusief beleidskeuzes).

- De ‘basis’ informatie aangereikt in de studies over effectief, mogelijk en gewenst

ruimtegebruik moet in het debat aan bod komen, niet alleen in de

scenarioverkenningen, maar ook als ‘raw material’: aan welke toxische invloed

zullen mijn kinderen blootstaan als we in deze of gene verweven ruimte gaan

wonen? Tot deze basisinformatie behoren ook de visies van de burgers over de

richting waarin het gebruik van de ruimte en het ruimtelijk beleid naar 2020

(2050?) toe moeten evolueren.

- Voorstellen voor Ruimtelijk Beleid, zoals aangereikt in Hoofdstuk G hieronder.

Page 88: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

88

G Van planningsinstrumentarium naar ruimtelijk

planningsproces

De inhoudelijke en procesmatige elementen voor een RSV2020-2050 uit de

voorgaande hoofdstukken moeten zich finaal uitdrukken in een voldoende

realisatiegerichtheid van het Vlaamse ruimtelijke planningsbeleid. Welke acties,

maatregelen en type consultatie- en besluitvormingsprocessen moeten met andere

woorden in uitvoering van het RSV2020-2050 worden opgezet om de centrale

waarden uit de ruimtelijke visie en doelstellingen te laten doorwerken in de fysische

ruimte en de sociale praktijk? En welke acties, maatregelen en planningsprocessen

moeten worden ingezet om de ruimtelijke (en bijgevolg maatschappelijke)

ontwikkelingsperspectieven voor de diversiteit aan transformaties en aan

veranderingsruimten ook in de dagdagelijkse werkelijkheid zichtbaar te maken?

In overeenstemming met de klemtonen in deze visienota, worden vooreerst in

paragrafen G1 drie bedenkingen over de huidige uitvoeringsgerichte dimensie van

het ruimtelijke planningsbeleid geformuleerd. In paragrafen G2, G3 en G4 wordt

ingegaan op elk van deze bedenkingen door te reflecteren over:

‐ het versterken van de strategische, procesmatige dimensie in de

uitvoering van het RSV2020-2050;

‐ het zoeken naar de grenzen van ‘rechtszekerheid’ in relatie tot de

realisatie van strategische projecten;

‐ het strategische karakter van het RSV2020-2050 als volwaardig

maatschappelijk gedragen alternatief naast en kader voor een proactief

vergunningenbeleid.

G.1 Bedenkingen over uitvoeringsgerichte dimensie van

ruimtelijke planning

Ook het RSV1 bevatte met het oog op haar ‘realisatie’ tegen 2007 een omvangrijke

reeks planningstaken – in de vorm van afbakeningsprocessen van stedelijke

gebieden, zeehavengebieden, gebieden van de agrarische en natuurlijke structuur,

Page 89: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

89

uitwerkingen van stedelijke en economische netwerken, … De meeste van deze

taken werden de voorbije jaren ook effectief vanuit de ruimtelijke planning op

Vlaams niveau opgestart en hebben voor het grootste deel een proces van visie- en

besluitvorming doorlopen. Sommige van de resulterende ruimtelijke

uitvoeringsplannen worden vandaag ook effectief gerealiseerd, in het bijzonder in de

stedelijke gebieden. Toch zijn er haperingen in uitvoering van de ruimtelijke

planning. Wij zien daarvoor drie belangrijke oorzaken.

In de eerste plaats worden de besluitvormingsprocessen door de andere

beleidsdomeinen, en algemeen door de samenleving, beschouwd als exclusief

ruimtelijke planningsprocessen. Nadenken over de (ruimtelijke) ontwikkeling van een

stedelijk gebied in het kader van een afbakeningsproces wordt gezien als een

zoektocht naar bijkomende ruimte voor wonen, bedrijvigheid, stadsbossen, … Andere

beleidsdomeinen, die kunnen genieten van een groeiend maatschappelijk debat en

grotere beleidsaandacht zoals milieu, gezondheid, bereikbaarheid, …, brengen hun

eigen doelstellingen en ambities niet binnen in het ruimtelijke planningsproces, laat

staan dat ze voluit participeren in de realisatie van de ruimtelijke

planningsprocessen. Ze vertonen integendeel steeds meer de neiging om hun eigen

ambities in de vorm van randvoorwaarden, via allerlei toetsen en effectevaluaties,

juridisch af te dwingen van de ruimtelijke planning. Een gelijkaardige vaststelling

geldt min of meer voor de bestuurlijke taakverdeling. Het voorkomen, de impact, de

geografische reikwijdte van transformaties in de samenleving zijn meestal niet

gebonden aan administratief-bestuurlijke grenzen of niveaus. Toch worden andere

besturen, op een ander of op hetzelfde bestuursniveau, zelden betrokken in

planningsprocessen die een invloed op hun beleid zullen hebben, of wensen ze zelf

hun actieve inbreng te beperken tot een (negatieve) advisering tijdens het openbaar

onderzoek over het ruimtelijke uitvoeringsplan.

In de tweede plaats wordt er politiek en maatschappelijk verwacht dat

besluitvormingsprocessen die door het ruimtelijke planningsbeleid worden opgezet,

vooral moeten resulteren in strikte, juridisch verordenende ruimtelijke

uitvoeringsplannen. Dit is typisch voor de Vlaamse en andere continentaal-Europese

rechtsstelsels waarin de geschreven regel of de ‘rechtszekerheid’ centraal staat. De

rechtsonderhorige heeft in dergelijk stelsel bepaalde verwachtingen ten aanzien van

het ruimtelijk planningsbeleid, namelijk dat dit beleid “vooraf” of objectief voorziet in

regels of voorschriften die het gebruik van (zijn of haar) onroerend goed vastleggen.

Page 90: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

90

Deze verwachtingen worden bovendien versterkt door de centrale rol van het

eigendomsrecht als grondrecht waardoor de voorschriften een direct

markteconomische dimensie krijgen. Van voorschriften wordt dan ook bijvoorbeeld

verwacht dat ze te motiveren zijn, zoniet dreigen ze door het rechtsapparaat te

worden vernietigd of ontoepasbaar verklaard door rechters.

Tenslotte heeft het toegenomen belang van de financiële waarde van de grond (en

van de gebruiksmogelijkheden ervan) de voorbije jaren geleid tot een politiek-

maatschappelijke wil om vooral de ontwikkelings- en gebruiksmogelijkheden van

onroerend goed generiek – voor heel Vlaanderen op eenzelfde manier – veilig te

stellen en zelfs aanzienlijk uit te breiden. De recente nieuwe wetgeving ruimtelijke

ordening en grond- en pandenbeleid illustreert de bescherming van dit financiële

belang uitstekend met de invoering van mechanismen ter vergoeding van

waardevermindering of afroming van baten die ontstaan als gevolg van de

ruimtelijke planning. Dezelfde wetgeving maakt echter ook veel ontwikkelingen

mogelijk die in de praktijk haaks staan op de principes van het RSV1, in het

bijzonder de gedeconcentreerde bundeling en het ruimtelijk-structurerende

vermogen van het fysische systeem. Blijkbaar is het politiek-maatschappelijk

draagvlak voor de ruimtelijke planning de voorbije jaren zodanig afgekalfd dat het

stedenbouwkundige vergunningenbeleid de ruimtelijke planning als evenwaardige

pijler van het ruimtelijk beleid in belangrijke mate heeft verdrongen.

G.2 Voortzetting en versterking van procesmatige dimensie

in uitvoering

In het RSV 2020-2050 zal de Vlaamse overheid in de eerste plaats haar prioriteiten

moeten agenderen op het vlak van de (ruimtelijke uitdrukking van) prioritaire

transformaties of prioritaire veranderingsruimten. Deze agendering moet resulteren

in het opstarten van maatschappelijk-politieke overlegprocessen op initiatief van de

Vlaamse overheid en met alle relevante publieke en private maatschappelijke

groepen. De ruimtelijke planning wordt steeds meer netwerking encommunicatieve

planning met een brede maatschappelijke vertegenwoordiging en rekening houdend

met de kennis over het huidig en toekomstig (mogelijk) ruimtelijk gebruik.

Deze agendering betekent evenwel niet dat de Vlaamse overheid daarmee ook

automatisch trekker of regisseur zal zijn van het verdere besluitvormingsproces en

Page 91: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

91

dat zij ook de eindbeslissing en –verantwoordelijkheid neemt of moet nemen, tenzij

dan wat betreft het bewaken van het algemeen belang. De samenhang en de

diversiteit in de ruimtelijke uitdrukking van transformaties op verschillende

schaalniveaus in de samenleving maakt een uitvoering van de ambities van het

RSV2020-2050 op één enkel bestuursniveau meer uitzondering dan regel. Met de

selectie van prioritaire veranderingsruimten en transformaties binnen Vlaanderen in

het RSV2020-2050, wil de Vlaamse overheid met andere woorden vooral dé

beleidsruimte creëren voor de verschillende bestuursniveaus om geïntegreerd en

inclusief op de problemen en kwaliteiten van deze ruimten in te spelen. Het

aanduiden van bijvoorbeeld de stadsranden of delen van stadscentra in stedelijke

gebieden als prioritaire veranderingsruimten in hoofdstuk E moet dan ook niet

worden begrepen als een poging van het Vlaamse bestuursniveau om zich de

ruimtelijke planning van deze gebieden toe te eigenen. Net omwille van de veelheid

en diversiteit aan transformaties in deze ruimten, vindt de Vlaamse overheid het van

groot belang de betrokken steden en gemeenten actiever te ondersteunen in hun

beleid voor deze gebieden, onder meer door haar eigen (financiële) middelen en

instrumenten in te zetten.

De agendering van prioriteiten in een ruimtelijk beleidsdocument op Vlaams niveau

moet worden beschouwd als een aanzet voor een inclusievere benadering van de

ruimtelijke dimensie van de diversiteit aan ecologische, internationale,

maatschappelijke, economische en politieke transformaties . Vandaag zijn ruimtelijke

planningsprocessen vaak te eenzijdig gericht op het evenwichtig verdelen van de

ruimte. Andere relevante aspecten met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling

worden vaak niet in de afweging betrokken. Daarom moeten de op te zetten

overlegprocessen tegelijkertijd aspecten zoals ‘biodiversiteit’, ‘gezondheid’, ‘welvaart’,

‘werkgelegenheid’, ‘bereikbaarheid’, ‘klimaatbestendigheid’, …in overweging nemen

in de consultatie - en besluitvorming. Relevante private en publieke maatschappelijke

groepen moeten van bij de opstart van de overlegprocessen actief en constructief

worden betrokken.

De toename in diversiteit in private en publieke maatschappelijke groepen en de

toenemende openheid van de overlegprocessen houden ook in dat de eindbeslissing

niet exclusief aan één bestuursniveau en enkel en alleen aan het ruimtelijke

beleidsdomein kan worden toegekend. Het agenderen van prioriteiten in een

ruimtelijk beleidsdocument op Vlaams niveau houdt niet unisono in dat het

Page 92: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

92

overlegproces steeds moet resulteren in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

Een overlegproces, opgestart met het oog op een uitvoering van het RSV2020-2050,

zal in vele gevallen kunnen resulteren in een gebiedsovereenkomst tussen relevante

actoren over de inzet van eigen instrumenten, middelen en financiën op

verschillende bestuurs- en schaalniveaus. Deze relevante actoren in de politieke,

publieke en private sfeer kunnen zich immers zowel op het Europese, nationale

(fiscale afstemming), Vlaamse als het meer lokale niveau situeren. Indien dit politiek-

maatschappelijk gewenst en nodig zou blijken, kan het ruimtelijk beleidsdomein zich

in dergelijke gebiedsovereenkomst engageren tot de opmaak van bijvoorbeeld

ruimtelijke uitvoeringsplannen op een of meerdere bestuursniveaus. Wel zijn

gebiedsovereenkomsten zijn niet echt juridisch hard te maken, maar hebben veeleer

een relationele contractvorm – een pact – die invulling geeft aan de

uitvoeringsgerichte samenwerking tussen onderling afhankelijke actoren.

G.3 Zoeken naar grenzen van ‘rechtszekerheid’ in relatie tot

realisatie van strategische projecten

Ruimtelijke uitvoeringsplannen die worden opgemaakt voor de uitvoering van het

RSV2020-2050, moeten rekening houden met de Vlaamse juridische context, zoals

geschetst in hoofdstuk G1 en ook reeds naar verwezen in F. Ruimtelijke

uitvoeringsplannen worden evenwel vandaag vaak zo strikt opgesteld dat zij heel wat

van de creativiteit uit de voorafgaande planningsprocessen en de vertaling van de

visie in strategische projecten a priori dreigen te verstikken. Het Ruimtelijk

Structuurplan Vlaanderen 2020-2050 heeft onder meer behoefte aan een

herbronning van het bestaande planningsinstrumentarium zodat dit past binnen een

meer strategische en flexibele proces- en projectbenadering en tegelijkertijd

voldoende ‘rechtszekerheid’ biedt. Er is met andere woorden nood aan een meer

‘strategisch’ ruimtelijk uitvoeringsplan. De toevoeging ‘strategisch’ wijst daarbij op

een actievere, meer op realisatie gerichte en selectievere invulling van het

uitvoeringsplan in plaats van de passieve en alles in een functionele zonering

vattende vorm vandaag. De ruimtelijke planning wordt ontwikkelingsplanning waarin

gedeelde ontwikkelingsdoelstellingen gedragen worden door strategische

partnerschappen. Maar laat het huidige rechtssysteem rond ruimtelijke ordening zo’n

ontwikkelingsplanning wel mogelijk?

Page 93: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

93

In het huidige discours rond ruimtelijke ordening (ruimtelijke planning) speelt

“rechtszekerheid” een grote rol. Het is nuttig op te merken dat rechtszekerheid

hierbij ruimer geïnterpreteerd wordt dan courant is in de rechtsliteratuur: het gaat

vaak ook over patrimoniale aspecten en zekerheid op dat vlak en niet louter over

kenbaarheid, duidelijkheid en toepasbaarheid van de regel op zich. Het begrip wordt

echter duidelijk gekoppeld aan de aanspraken van een individu of een wel afgelijnde

groep. In die context is het niet evident om met gedeelde

ontwikkelingsdoelstellingen te werken. Er zal naar manieren moeten worden gezocht

om die doelstellingen te waarderen en in de balans in te brengen. Bovendien stelt

zich de vraag of rechtszekerheid die zeer sterk vertrekt vanuit individuele

eigendomsrechten een dergelijke ontwikkelingsplanning wel voldoende kan

ondersteunen en of de rechtslogica van het ‘algemeen belang’ niet dringend moet

uitgebreid worden.

Binnen de beoogde ruimtelijke planning gaat een strategisch ruimtelijk

uitvoeringsplan nog steeds uit van (monofunctionele, multifunctionele) zonering

omdat ruimtelijke planning uiteraard gebiedsgericht is. Bij de zonering staat evenwel

niet langer de bestemming van delen van het gebied voor een of meerdere functies

of activiteiten a priori centraal, maar een zonering in eenheden die zoveel mogelijk

verband houden met de beoogde (maatschappelijke) rol van de betrokken ruimte.

De naamgeving van de zones is bijgevolg niet noodzakelijk of uitsluitend aan een

functie of activiteit verbonden – agrarisch gebied, natuurgebied, woongebied,

bedrijventerrein… – maar geeft uitdrukking aan de meest relevante ruimtelijke

kenmerken van de zones – onder meer wat betreft dynamiek, kwetsbaarheid,

betekenis, bereikbaarheid, … Deze dynamisering van de ruimtelijke planning is zeker

geen alibi voor het opgeven van de bescherming van open ruimte, natuur, milieu en

gezondheid. Daarom moeten de stedenbouwkundige voorschriften bij deze

zones/eenheden zo strikt mogelijk de omgevingscondities omschrijven waarbinnen

de ruimtelijke uitdrukking van maatschappelijke voorkeuren, sociale praktijken en

strategisch handelen kan plaatsvinden. Deze maatschappelijk gedragen logica wat

betreft inrichting en beheer van de ruimte zal dus met andere woorden de eigenlijke

bestemming van de ruimte voor welbepaalde ruimtegebruikers overheersen.

Een strategisch ruimtelijk uitvoeringsplan moet worden beschouwd als een veeleer

indicatief referentiekader voor private en publieke actoren, eenmalig of meermaals

opgemaakt in de loop van het planningsproces, op basis waarvan de besluitvorming

Page 94: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

94

over concrete strategische projecten en maatregelen kan worden gecoördineerd –

zelfs indien de keuzesituatie op het moment van de besluitvorming anders is dan bij

het opmaken van het plan. In die zin vormt het strategisch ruimtelijk uitvoeringsplan

bij voorkeur een onderdeel – met betrekking tot de ruimtelijke dimensies – van een

meer omvattende gebiedsovereenkomst, zoals vermeld onder G2. Door middel van

een strategisch ruimtelijk uitvoeringsplan wordt de bewijslast over de

aanvaardbaarheid van een strategisch project voor een deel ook verlegd. Vandaag

wordt de vergunningverlenende overheid verplicht om te motiveren ten aanzien van

de bouwheer waarom een bepaald project, als het voldoet aan de ‘rechtszekere’

stedenbouwkundige voorschriften, niet of onder voorwaarden wordt vergund. In het

geval van een strategisch ruimtelijk uitvoeringsplan zal ook de bouwheer worden

verplicht om omstandig te motiveren, in een voortdurend overlegproces met de

overheid, hoe het project voldoet aan de omgevingscondities en aan de juridisch

beter uit te werken van ‘algemeen belang’.

G.4 Een strategisch RSV 2020-2050 als volwaardig

maatschappelijk alternatief naast het vergunningenbeleid

Het RSV 2020-2050 zal zich politiek-maatschappelijk een plaats moeten verwerven.

Het maatschappelijke draagvlak voor de ruimtelijke planning van de jaren 1990 is

anno 2009 ernstig afgebrokkeld. Er kan alleen maar worden vastgesteld dat het

ruimtelijke beleid door recente decretale wijzigingen vandaag vooral wordt bepaald

door het stedenbouwkundige vergunningenbeleid. En dat het debat ontmoedigd is

door zowel terechte als onterechte kritiek op een vaak inconsequent

vergunningenbeleid, en de hiervoor reeds aangehaalde gebrekkige afstemming

tussen structuurplanning en uitvoeringsplanning.

De belangrijkste uitdaging voor het RSV 2020-2050 zal erin bestaan te overtuigen

dat het een bevredigend, robuust antwoord wil bieden op ruimtelijke transformaties

die zowel maatschappelijk als niet maatschappelijk gedreven zijn. Omwille van de

talrijke onzekerheden, mag het RSV2020-2050 niet langer volledigheid nastreven

zoals het RSV1 in 1997 misschien teveel deed in een logische reactie op een

jarenlang ontbreken van ruimtelijk beleid. Een RSV 2020-2050 zal maar

maatschappelijk en politiek aanvaardbaar zijn als het prioritaire transformaties en

prioritaire ‘veranderingsruimten’ selectief agendeert en hierover maatschappelijk

mobiliseert. Door deze selectiviteit moet de Vlaamse overheid ook beter in staat zijn

Page 95: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

95

om de ambities uit het RSV2020-2050 daadwerkelijk uit te voeren en te realiseren en

zo de geloofwaardigheid van de ruimtelijke planning als een volwaardig alternatief

blijvend te garanderen.

Met het oog op de daadwerkelijke uitvoering van beleidsprioriteiten moet het RSV

2020-2050 zelf op een even inclusieve, interscalaire als ‘strategisch-rechtszekere’

wijze worden ontwikkeld als het daaropvolgende uitvoeringsspoor (zie G2 en G3).

Andere beleidsdomeinen, private en publieke groepen moeten van bij het begin

actief en constructief worden betrokken in de beleidsmatige selectie van prioritaire

transformaties en prioritaire veranderingsruimten. Daarnaast heeft het RSV 2020-

2050 nood aan voldoende concrete strategische doelstellingen, SMART-operationele

doelstellingen en indicatoren voor de monitoring en evaluatie van de uitvoering.4

Er is in Vlaanderen ongetwijfeld een politiek-maatschappelijk draagvlak voor een

kwaliteitsvolle ruimte(lijke ontwikkeling). De opbouw van een vernieuwd

maatschappelijk draagvlak voor de ruimtelijke planning in het algemeen, en voor het

RSV 2020-2050 in het bijzonder, is evenzeer hoogstnodig. Een vernieuwing van de

planningspraktijk zelf én een betere inhoudelijke invulling van en juridische

bescherming van het algemeen belang zouden zo’n draagvlak een flinke steun in de

rug kunnen geven.

De tijd dringt evenwel. De ambitie bestaat binnen de Vlaamse overheid om het RSV

2020-2050 in werking te laten treden in 2012. De decretaal geregelde procedure van

voorlopige vaststelling van het RSV door de Vlaamse regering tot en met de

bekrachtiging van de bindende bepalingen van het RSV door het Vlaamse parlement

neemt ongeveer 15 maanden in beslag. Samen met de voorafgaande plenaire

vergadering en de interne besluitvorming binnen de Vlaamse regering over het

ontwerp-RSV komt dit neer op een periode van 21 maanden. Teruggerekend start

deze besluitvorming over het RSV 2020-2050 met andere woorden in het voorjaar

van 2011. Rekening houdend met de normale inloopperiode van de nieuwe Vlaamse

regering, zal de opmaak van dit RSV slechts goed en wel van start gaan in januari

2010. Resteren bijgevolg een 13-tal maanden om voorbereidend onderzoek te laten

uitvoeren, beleidsprioriteiten te formuleren en een maatschappelijk draagvlak te

creëren. 4 SMART = Specifiek, Meetbaar, Actiegericht/Actueel, Realistisch, Tijdsgebonden (zie tekst

J.V.)

Page 96: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

96

H Conclusies

Met deze visienota wordt nog geen nieuw RSV aangereikt, maar wordt een basis

gelegd voor de aanpak van een RSV 2020-2050.

Vlaanderen wordt geconfronteerd met belangrijke ruimtelijke uitdagingen voor de

komende decennia. Een aantal van die uitdagingen werd in 1997 reeds aangegeven

in het eerste Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV1). Andere uitdagingen zijn

echter nieuw, of nog prominenter aanwezig dan in 1997. Vlaanderen heeft nood aan

een visie, neergelegd in een ruimtelijk beleidsplan, op hoe het kan en wil omgaan

met deze ruimtelijke uitdagingen. Het RSV1 heeft ontegensprekelijk een belangrijke

rol gespeeld in het voorbije decennium. Een nieuw ruimtelijk beleidsplan – in deze

nota RSV 2020-2050 genoemd – moet een nog strategischer karakter ambiëren,

selectiever zijn en (nog) meer aansluiting vinden bij de processen die Vlaanderen, en

de ruimere wereld waartoe het behoort, beïnvloeden en veranderen.

Bij het uitwerken van deze visienota is vastgesteld dat de hoofdlijnen van het RSV1

een goede basis blijven voor toekomstig beleid. Dat is ook zo meegedeeld tijdens de

workshop van 28 april 2009 over de Visienota. Continuïteit met het RSV1 ligt voor de

hand wat betreft het bewaken van bedreigde ruimtetypes (open ruimte, stille

ruimte, gezonde ruimte, …), het bewaren van het evenwicht tussen bestemming en

ruimtelijke structuur, de principes van ‘gedeconcentreerde bundeling’ en ‘fysisch

systeem ruimtelijk structurerend’, het bewaren van evenwicht tussen

mobiliteit/bereikbaarheid en concentratie, en de strategische invulling van het

beleidsplan. De hoofdlijnen van het RSV1 zijn in sterke mate gestoeld op de

bestaande ruimtelijke structuur. Belangrijke bijstellingen van het beleidskader

betreffen het beter afstemmen van zijn maatschappelijke en ruimtelijke dimensies,

maar ook de verbetering van de implementatie (instrumenten, middelen, proces,

enz.) van de opties. Het RSV 2020-2050 zou instrumenten en middelen rechtstreeks

moeten koppelen aan een maatschappelijk gedragen visie over ruimtegebruik en zijn

collectief beheer. Een grondige evaluatie van het RSV1 en de manier waarop het is

gehanteerd, zou daarvoor het vertrekpunt kunnen zijn.

Inhoudelijk introduceert de Visienota ‘veranderingsruimten’ en de ‘ruimtelijke

accommodatie van diverse transformaties (in de samenleving, de economie, het

ecosysteem, de verhoudingen tussen de verschillende ruimtelijke schalen)’ als

Page 97: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

97

potentievolle centrale elementen voor de visievorming op de toekomstige ruimtelijke

ontwikkeling van Vlaanderen. Bij het ontwikkelen en formuleren van een ruimtelijke

visie op lange termijn is bovendien een maatschappelijke dialoog essentieel. De

interactie tussen sociale praktijk en fysische ruimte is dusdanig belangrijk dat een

RSV 2020-2050 niet zonder maatschappelijk draagvlak kan. Er is zowel onderzoek

nodig naar de interactie tussen sociale praktijk en fysische ruimte als naar geschikte

middelen voor participatie en inspraak. De zoektocht naar een maatschappelijk

draagvlak vergroot de nood aan een inspirerend en visionair verhaal. Bij het verder

onderzoek van de uitdagingen, bij het ontwikkelen en formuleren van een ruimtelijke

visie voor de lange termijn en bij de maatschappelijke dialoog daarover spelen

scenario’s en ontwerpend onderzoek een belangrijke rol. Ze zijn zowel onderzoeks-

als communicatiemiddel. Door hun integrerend, explorerend en verbeeldend karakter

staan ze centraal bij duurzaamheidverkenningen en ondersteunen ze overleg erover.

Het ontwikkelen en formuleren van een ruimtelijke visie en het uitbouwen van een

maatschappelijk draagvlak kunnen tenslotte niet zonder onderzoek en voorstellen

met betrekking tot de context en het instrumentarium van het ruimtelijke

ordeningsbeleid. Het ruimtelijke ordeningsbeleid situeert zich in een

maatschappelijke, juridische, bestuurskundige en markteconomische context. In de

mate dat een nieuw beleidsplan meer effectief wil inspelen op

veranderingsprocessen, moet ook een uitvoeringsinstrumentarium kunnen worden

ingezet dat voldoende procesmatige en projectmatige dimensies omvat en plaats

biedt aan strategische partnerschappen. Nu al kan worden vastgesteld dat daarvoor

de grenzen zullen moeten worden verkend van de maatschappelijke verwachtingen

ten aanzien van rechtszekerheid. Even belangrijk is het rekening te houden met de

economische waardering van de ruimte en haar gebruiksmogelijkheden. Pas dan kan

een werkbaar evenwicht tussen individuele aanspraken en collectieve belangen

bereikt worden.

Een project voor een RSV 2020-2050 loopt op vier verschillende sporen binnen de

beleidsvoering ruimtelijke ordening.

Vooreerst moet de continuïteit van beleidsvoering gegarandeerd worden. Belangrijke

stakeholders hebben in de workshop van 28 april gevraagd naar duidelijkheid over

de toekomst van de lopende overleg- en planningsprocessen. De overgang tussen

RSV1 en RSV 2020-2050 verdient dan ook bijzondere aandacht. . De (dagdagelijks)

werking op basis van het RSV1 en de bestaande regelgeving (overlegprocessen en

Page 98: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

98

ruimtelijke uitvoeringsplannen die het RSV1 vertalen naar het terrein, de

vergunningsafgifte, de beoordeling van plannen enz.) bevat rijke leerstof voor het

RSV 2020-2050.

Ten tweede moet de aanpak van het RSV 2020-2050 afgestemd worden op het

geheel aan communicatie-initiatieven en sensibilisering op vlak van ruimtelijke

ordening (webinformatie, handleidingen, campagnes enz.).

Ten derde staat een project RSV 2020-2050 in relatie tot andere initiatieven voor de

evaluatie, bijstelling of herziening van de beleidskaders (korte termijnherziening van

het RSV, wijzigingen van de wetgeving). Het uitbouwen van nieuwe instrumenten

bijvoorbeeld, vereist wetgevend werk, waarbij ook overgangsmaatregelen een

belangrijke rol spelen.

Ten vierde is er voor het project RSV 2020-2050 behoefte aan een duidelijke

onderzoeksagenda, waarin naast onderzoek door het steunpunt Ruimte en Wonen,

ander onderzoek een plaats krijgt. Het onderzoek voor RSV 2020-2050 kadert hoe

dan ook binnen een geheel aan studie-initiatieven ter oriëntering en ondersteuning

van ruimtelijk ordeningsbeleid.

Deze sporen lopen in een continue wisselwerking, waarbij prioriteiten moeten

gesteld en het ambitieniveau en de capaciteit (van overheid en stakeholders) op

elkaar worden afgestemd. Grondig onderzoek en goede voorbereiding zijn belangrijk.

Tegelijk moet de overheid beleidskeuzes maken. Als een RSV 2020-2050 in 2012

moet voorliggen, dan dringt de tijd.

Voor het concrete vervolgtraject voor het project 2020-2050 worden volgende

initiatieven voorgesteld:

- Prioritaire maatschappelijke en beleidsondersteunende initiatieven

- Het nemen van initiatieven voor maatschappelijke consultatie

- Prioritaire onderzoeksvragen onmiddellijk aansluitend op de logica van de

Visienota. Die zijn opgenomen in hoofdstuk I van de Visienota.

Page 99: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

99

a) Prioritaire maatschappelijke en beleidsondersteunende initiatieven:

- Aanbieden van een versie van de Visienota die toegankelijk is voor

een breder publiek

- Het uitwerken van een beleidsverkennende nota op basis van de

visienota

Het is van uiterst belang om op korte termijn het draagvlak bij beleidsmakers

en politieke besluitvormers voor een aantal centrale opties uit voorliggende

visienota te verkennen. Dit is absoluut noodzakelijk alvorens zich verregaand

te engageren in de uitbouw van een maatschappelijk draagvlak voor een

RSV 2020-2050 of alvorens beleidsvoorbereidend onderzoek op te starten dat

invalshoeken uit de visienota op een aanvaardbare termijn verder uitdiept.

Op zeer korte termijn plant het departement RWO in dit verband alvast met

andere, relevante departementen binnen de Vlaamse overheid overleg over

de inhoudelijke afstemming van de uitgangspunten in de Visienota. Het is

daarnaast erg belangrijk dat aan de volgende minister bevoegd voor

ruimtelijke ordening en de volgende Vlaamse regering, kort na hun

aantreden, een beleidsverkennende nota wordt voorgelegd die aangeeft hoe

beleidsmatig gevolg kan worden gegeven aan de opties uit de Visienota. Het

gaat onder meer over volgende opties uit de Visienota:

‐ Een RSV 2020-2050 selecteert en typeert ‘prioritaire

veranderingsruimten’ op een aantal relevante ruimtelijke schalen en

geeft aan hoe de (diversiteit of net de eenduidigheid aan) transformaties

binnen deze ruimten zullen worden geaccommodeerd. Voor die

veranderingsruimten moet bovendien niet louter op ruimtelijke maar op

multifunctionele uitdagingen een antwoord gevonden worden. Het gaat

immers niet langer op om in een ruimtelijk beleidsplan de visie op de

inrichting van deze veranderingsruimten te beperken tot een verdeling

van de ruimte over verschillende gebruikers, ze moet ook andere

aspecten van ruimtelijke ontwikkeling, zoals gezondheid, biodiversiteit,

welvaart, werkgelegenheid, bereikbaarheid, klimaatbestendigheid,… in de

afweging betrekken.

Page 100: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

100

Het RSV 2020-2050 moet voor een strategische planningsbenadering van

de ‘prioritaire veranderingsruimten’ daarom minstens volgende elementen

omvatten: (i) een dynamische afbakening en invulling van deze ruimten

die zowel eenduidig als meerduidig kan zijn; (ii) het zoeken naar

strategische partnerschappen met andere beleidsdomeinen en –niveaus

en met relevante private actoren voor het creëren van een (inclusief)

maatschappelijk draagvlak voor de ontwikkeling van deze

veranderingsruimten ; (iii) een agenda voor de ruimtelijke accommodatie

van transformaties in de verschillende veranderingsruimten, uitgewerkt

binnen deze partnerschappen. Deze agenda zal ook de identificatie van de

prioritaire veranderingsstrategieën voor de veranderingsruimtes aangeven

; (iv) ... zodat deze agenda in de concrete uitvoering van het RSV 2020-

2050 voor elke prioritaire veranderingsruimte institutioneel kan worden

bevestigd via onderhandelde territoriale pacten.

‐ Op een gelijkaardige wijze selecteert een RSV 2020-2050 ‘prioritaire

veranderingsstrategieën die niet onmiddellijk aan (een) bepaalde

(ontwikkelings)ruimte(n) zijn gebonden’. Voor elk van deze

veranderingsstrategieën geeft het RSV 2020-2050, in de vorm van

doelstellingen en ontwikkelingsperspectieven, aan binnen welke

ruimtelijke condities ze zich kunnen uitdrukken in de ruimte. Ook hier

moet worden gezocht naar strategische partnerschappen met andere

beleidsdomeinen en –niveaus en met relevante private actoren zodat de

opties met betrekking tot de prioritaire veranderingsstrategieën ook

effectief kunnen doorwerken bij de realisatie van concrete projecten op

het terrein.

‐ Het formuleren van een ruimtelijk beleidskader voor prioritaire

veranderingsruimten die inspelen op een diversiteit aan transformaties, in

een RSV 2020-2050 is slechts mogelijk vanuit een coherente visie en

conceptueel kader voor een duurzame en robuuste ruimtelijke

ontwikkeling in Vlaanderen. Deze visienota schetst de problematiek van

de conflicterende duurzaamheidsnormen. Verschillende sectoren en

functies hanteren vaak dezelfde ‘labels’ voor duurzaamheid, maar geven

er een ‘sectorgeëigende’ inhoud aan. Bovendien is het belangrijk om via

studie en maatschappelijk debat ‘gedeelde’ duurzaamheidsnormen uit te

Page 101: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

101

werken die moeten toelaten om geen onomkeerbaar ruimtegebruik uit te

sluiten: beslissingen over het gebruik van de ruimte naar 2020 toe mogen

duurzamer langere-termijn opties naar 2050 toe niet hypotikeren. .

‐ Een RSV 2020-2050 bevat tenslotte meer dan ooit een effectieve

strategie voor de daadwerkelijke realisatie op het terrein van

ingrepen in de prioritaire veranderingsruimten en met betrekking tot de

prioritaire veranderingsstrategieën. . Het beleidsplan moet de

noodzakelijke besluitvormingsprocessen ter zake agenderen en de

verantwoordelijkheden van de Vlaamse overheid in deze processen

ondubbelzinnig definiëren. Met het oog op effectieve realisaties op het

terrein moet er tevens een bereidheid zijn om het huidige

uitvoeringsinstrumentarium van de ruimtelijke planning kritisch op

zijn beperkingen te evalueren en strategischerin te vullen. . Alleen op

die manier lijkt het mogelijk om algemene en individuele belangen op een

evenwaardige wijze juridisch te verankeren: door het formuleren vanuit

algemene belangen van voldoende duidelijke maatschappelijke claims op

ruimte die op hun beurt richting moeten geven aan de ruimtelijke

accommodatie van de grote diversiteit aan typische individuele

aanspraken op ruimte waarmee de Vlaamse samenleving in de toekomst

zal worden geconfronteerd.

b) Het nemen van initiatieven voor maatschappelijke consultatie:

Concreet verdienen de volgende sporen voor de opbouw van een sociaal

draagvlak voor RSV 2020-2050 een grote aandacht:

- Het samenbrengen van ‘traditionele’ en ‘nieuwe’ stakeholders in een

consultatieproces. Op een eerste studiedag zullen consultatie – en

participatiemethodes uit de consultatieve en communicatieve

planningsbenaderingen voorgesteld en een keuze eruit gemaakt worden. Een

timing voor het gehele proces, en afspraken over de schaalniveaus waarop

het georganiseerd zal worden, zullen worden opgemaakt.

- Het afstemmen van het consultatieproces op het politieke beslissingsproces:

de rol van parlementaire fracties, en ook van departementen en

administraties niet alleen voor ruimtelijke planning maar ook voor andere

Page 102: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

102

beleidsdomeinen, moet actief besproken worden, zowel binnen het team dat

RSV 2020-2050 zal voorbereiden, als tussen deze actoren onderling.

- Het verruimen van het consultatieproces naar de ruimere maatschappij via

informatiecampagnes, debatten, publicaties, ... Hiervoor moeten niet alleen

de Visienota maar ook andere basisteksten over de toekomst van de Vlaamse

ruimte en haar ordening, op korte termijn toegankelijker gemaakt (zie sectie

F van deze nota waar een aantal strategische thema’s voor het

maatschappelijk debat aangegeven worden). Zodra een eerste

beleidsoriëntatietekst beschikbaar is, kan ook die in het maatschappelijk

debat binnengebracht.

c) Prioritaire onderzoeksvragen onmiddellijk aansluitend op de logica van

de Visienota: die zijn ondergebracht in hoofdstuk I van deze Visienota.

Page 103: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

103

I Onderzoeksvragen

Binnen het onderzoek noodzakelijk voor de voorbereiding van het RSV 2020-2050

moet een onderscheid gemaakt tussen functioneel (ruimtevragende functies) en

sectoraal gericht onderzoek, en interfunctioneel onderzoek met verscheidene ruimte-

analytische en ruimte-planologische dimensies. Deze indeling is niet eenduidig maar

pragmatisch, sectoraal gericht onderzoek kan ook sectoroverschrijdend werken.

Bij alle onderzoek worden de internationale of Europese dimensie betrokken.

Bij het werken aan een visie voor het RSV 2020-2050 moet er zowel aandacht gaan

naar de inhoud van deze visie als naar sterke, duidelijke en begrijpbare planfiguren.

Deze planfiguren, die even goed een analytische als een visionaire inhoud kunnen

weergeven, kunnen sleutelelementen worden bij de communicatie, het uitbouwen

van een draagvlak en het uitvoeren van het RSV 2020-2050. Deze dubbele

invalshoek, inhoud en beeld, wordt als aandachtspunt bij alle verdere

studieopdrachten meegenomen. Er wordt verder onderzocht of een specifieke

opdracht op korte termijn voor het uitwerken van een eenduidige en eenvormige

beeldentaal voor het RSV 2020-2050 noodzakelijk is.

I.1 Functie-overschrijdend voorbereidend onderzoek RSV

2020-2050

1. Een grondig evaluerend onderzoek naar de implementatie van het RSV1 op

verschillende ruimtelijke schalen. In welke mate zijn de doelstellingen gehaald? Hoe

is de ruimtelijke structuur van Vlaanderen geëvolueerd? Zijn nieuwe ontwikkelingen

geënt geworden op de bestaande ruimtelijke structuur? Is het gebruikte

instrumentarium toereikend geweest om de ruimtelijke planning uit te voeren? Welke

invloed hebben het bestuurlijke en financiële systeem gehad op de realisatie van de

doelstellingen en de ontplooiing van de instrumenten en vice versa?

2. Een gedetailleerd onderzoek naar de criteria van duurzaamheid toegepast binnen

de verschillende sectoren en functies. Hoe vullen zij duurzaamheidscriteria in voor

verschillende ruimtelijke schalen en tijdshorizonten? Wat zijn de consequenties van

sectorgebonden duurzaamheidspraktijken voor het respecteren van

duurzaamheidsnormen van andere functies? Kunnen voor verschillende ruimtelijke

schalen ruimtelijk geïntegreerde duurzaamheidsnormen uitgewerkt worden die

Page 104: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

104

toelaten om robuuste ruimtegebruikscenario’s aan te reiken? Wat is de rol van de

verbeelding van ruimtes uitgebouwd volgens geïntegreerde duurzaamheidscriteria als

katalysator van duurzaam ruimtelijk beleid? Dit onderzoek gebeurt best binnen het

kader van nieuwe benaderingen binnen het domein van de ecologie en politieke

economie van de natuurlijke omgeving. Aanvullend op het vorige, onderzoek naar de

toepasbaarheid van duurzaamheidsverkenningen in de ruimtelijke planning in

Vlaanderen: welke precieze functie kunnen ze vervullen bij de opmaak en de

implementatie van RSV 2020-2050? Wat zijn de rol en betrokkenheid van

stakeholders? Welke specialismen en onderzoeksinstrumenten moeten worden

aangesproken en/of ontwikkeld en welke middelen moeten daarvoor worden

gemobiliseerd?

3. Een wetenschappelijke verkenning van het concept veranderingsruimte en zijn

toepasbaarheid. Dit concept brengt de sociale dynamiek binnen in het ruimtegebruik,

bekijkt de communicatie over en weer tussen verschillende functionele actoren en

hoe die zich kunnen verbinden om aan strategische ruimtelijke planning te doen.

Hoe worden actoren ingeschakeld in een consultatie –en beslissingsproces dat

veranderingsruimtes invult en afbakent? Op welke ruimtelijke niveaus moeten

veranderingsruimtes gedefinieerd? Onder welke voorwaarden zullen deze ruimtes

mono of multi-functioneel ingevuld – keuzes tussen eenduidige en meerduidige

ruimtes? Welke vormen van territoriale pacten en strategische planning passen best

om de werking van deze ruimtes robuust uit te bouwen?

4. Onderzoek naar de uitbouw van het maatschappelijke draagvlak voor ruimtelijke

planning in Vlaanderen. Wat zijn de verschillende factoren van dit draagvlak en hoe

kan het duurzaam uitgebouwd worden? Scenariobouw – samen met ontwerpend

onderzoek - en verschaffen van informatie over de gevolgen van en mogelijkheden

tot ruimtelijk beleid spelen hierin een belangrijke rol. Hoe kan die informatie op een

toegankelijke wijze tot bij de bevolking gebracht worden? Hoe kunnen best

consultaties over ruimtelijke planningsscenario’s en - aanpakken georganiseerd en

geanimeerd? Een evaluatie en eventuele verbetering van methoden uit de

communicatieve en participatieve planning kunnen hier een belangrijke rol spelen.

5. 'Ruimtelijke kwaliteit' is een belangrijk onderdeel van een goede ruimtelijke

ordening. Het gaat zowel om bestaande ruimtelijke kwaliteit (met inbegrip van

onroerend erfgoed) als om de gewenste en toekomstige ruimtelijke kwaliteit. Wat

Page 105: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

105

houdt ruimtelijke kwaliteit in? Welke factoren bepalen de kwaliteit van de ruimte?

Hoe kan ruimtelijke kwaliteit gemeten of geobjectiveerd worden? Hoe kan er met

ruimtelijke kwaliteit omgegaan worden in toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen?

Welke rol dient bestaande ruimtelijke kwaliteit te krijgen in RSV 2020-2050? Dit

ruimtelijke kwaliteitsonderzoek kan ook beschouwd worden als een andere aanpak

van het gedeeld ruimtelijk duurzaamheidsonderzoek voorgesteld onder voorstel 3.

Het is een ‘planning’ gerichte aanpak van dit onderzoeksthema, terwijl de aanpak

onder voorstel 3 meer ecologisch-sociologisch is.

I.2 Onderzoeksthema’s aangebracht vanuit de themanota’s

I.2.1 Wonen en nederzettingsstructuur

Er is verder onderzoek nodig naar de nederzettingsstructuur en de plaats van het

wonen in en het instrumentarium voor het 'tussengebied' in Vlaanderen - gaande

van de randen van de (grootstedelijke) gebieden, tot het sterk verstedelijkte

buitengebied (hoge dichtheid aan kleinstedelijke kernen, groot aandeel aan

verlinting. Dit roept verschillende deelvragen op naar de relatie en verweving tussen

wonen en open ruimte, wonen en mobiliteit, wonen en werken, zowel vanuit

functioneel als morfologisch oogpunt en wat betreft beleidsinstrumentarium.

‐ Hoe doet de open ruimte zich voor in deze gebieden? Wat is de plaats van

landbouw tegenover andere open-ruimte functies die nauwer aansluiten bij het

wonen en verdere residentialisering van deze gebieden (vertuining, verpaarding,

open ruimte als onderdeel van recreatieve structuur)?

‐ Wat is de relatie tussen verstedelijking, mobiliteit en infrastructuur in deze

gebieden? Is de verdere verstedelijking vooral gekoppeld aan de

mobiliteitsinfrastructuur, of is de bereikbaarheid zo alomtegenwoordig dat ze

geen differentiërende rol speelt? Zijn er strategieën nodig om toekomstige

ontwikkelingen in deze gebieden meer aan goed ontsloten locaties te binden, of

is daarvoor in eerste instantie een veel selectiever 'bereikbaarheids' beleid nodig

(cfr. discussies over basismobiliteit, ideeën voor nieuwe spoor/tramverbindingen,

...)?

‐ Wat is de rol van de 20ste eeuwse buitenstedelijke werkgelegenheidslocaties in

deze gebieden zoals baanwinkelconcentraties, periferie industriezones of

economische netwerken die niet aan de traditionele stedelijke gebieden

gebonden zijn?

Page 106: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

106

‐ Wat is het geëigend planningsniveau om met deze vaak

gemeenteoverschrijvende gebieden om te gaan? Kunnen voorbeeld projecten

en/of ontwerpmatig onderzoek leidraden bieden voor nieuwe

ontwikkelingsrichtingen in deze gebieden?

Welke factoren verklaren de discrepantie tussen de ‘theoretisch-juridische’ voorraad

aan bouwgronden enerzijds en het feitelijke aanbod op de markt? Welke factoren

bepalen de beschikbaarheid op de markt?

I.2.2 Economie

1. Economie en duurzame ruimtelijke ontwikkeling:

Wat is de economische meerkost (voor bedrijf en maatschappij) van een duurzame

bedrijvenlocatie? In welke mate kunnen verdichting en hergebruik bijdragen aan een

meer efficiënte organisatie van het economisch ruimtegebruik? Welke

locatiepatronen voor economische activiteiten kunnen de ecologische footprint van

bedrijven beperken? Welke bijdrage kunnen duurzame transportstromen leveren aan

het verminderen van de ecologische footprint? Wat zijn de kenmerken van duurzame

bedrijventerreinen? Hoe kan een innovatieve invulling van buffering van bedrijven

bijdragen aan meer duurzame relaties tussen bedrijven en hun sociale en fysische

omgeving?Welke locatiepatronen voor economische activiteiten kunnen de

prijsverhogingen voor energie en brandstoffen verzachten en de olieafhankelijkheid

verminderen?

2. Supranationale economische ontwikkelingen

Welke economische activiteiten zullen verdwijnen als gevolg van de globalisatie?

Komen daardoor grote bedrijventerreinen vrij voor nieuwe bedrijven of voor andere

functies (wonen, recreatie, onderwijs, ...)? Welke (knoop)punten en assen in de

logistieke netwerken moeten worden gereserveerd voor economische activiteiten?

Welke watergebonden locaties voor bedrijven kunnen worden ontwikkeld? In welke

mate belemmeren claims van andere ruimtelijke functies (natuur, landbouw,

recreatie) de ontwikkeling van watergebonden locaties?

3. Tertiarisering en locatiebeleid:

Page 107: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

107

Welke soort locaties zijn nodig voor welke tertiaire activiteiten, en hoe groot is de

ruimtevraag die daarmee samenhangt? Hoe groot is de nood aan nieuwe locaties

voor hoogwaardige diensten aan bedrijven: welke zijn de kwalitatieve eisen van deze

bedrijven, en welke ruimtevraag is daarmee verbonden? In welke mate kunnen

tertiaire activiteiten worden verweven met andere economische activiteiten zoals

hoog-technologische productie en onderzoekscentra, maar ook met woonfuncties en

de daarmee samengaande dienstverlening?

4. Detailhandel

Is de polarisering van de detailhandel een gewenste evolutie? Is de huidige

ruimtelijke organisatie daarvan gewenst of voor verbetering vatbaar? Kunnen op

kleinstedelijk niveau maatregelen vanuit de ruimtelijke ordening bijdragen tot een

revitalisatie van binnenstedelijke commerce en zo ook de ecologische footprint van

de kleinhandel verkleinen?

I.2.3 Open ruimte

1. Welke aanspraken op de open ruimte zullen er zijn voor conservatie en

ontwikkeling van milieu- en natuurwaarden, voor beschutting tegen

klimaatverandering en voor herstel van fragmentatie en andere ruimtekwaliteiten, en

hoe zullen die zich vertalen naar ruimtelijke structuren op Vlaams niveau anno 2020-

2050?

Wat is nodig om bestaande disfunctionaliteit (zoals fragmentatie van de open ruimte)

te herstellen, verhoogde dreiging (zoals hoogwater en bodemerosie) te pareren en

verwachte kwaliteit (zoals waterkwaliteit) te bereiken?

Meer specifiek ontleedt zich deze onderzoeksvraag als volgt (niet exhaustief):

‐ De ruimtelijke specificatie op Vlaams niveau van de zich verder ontwikkelende

wetenschappelijke scenario’s van klimaatveranderingen en gerelateerde

milieuveranderingen.

‐ De ontwikkeling van een grote inrichtingsopgave op Vlaams niveau als

strategische bufferstructuur.

‐ Welke zullen de behoeften zijn tot definitie van nieuwe erfdienstbaarheden en

transversale taakstellingen, met implicaties op landgebruiksrechten,

Page 108: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

108

eigendomsrechten en verdeling van ruimtelijke afspraken tussen de verschillende

sectoren en subsidiariteitniveaus?

2. Welke zullen de vragen zijn van grondverbonden economie anno 2020-2050, op

welke wijze verwachten we dat deze vragen zich zullen kristalliseren in het ontstaan

of herpositioneren van sectoren en hoe zal zich dat op zijn beurt vertalen naar

vragen naar ruimtelijke scheiding, multifunctionaliteit en verweving?

Onder grondverbonden economie wordt verstaan: grondverbonden landbouw,

productiebosbouw en niet-klassieke economische functies direct verbonden aan het

gebruik en beheer van bodem en ruimte (energie, waterwinning, grondstoffen,…).

Het gaat niet om de consumptieve (fysiek slecht herstelbare) economische

inbeslagname van ruimte en bodem.

Deze onderzoeksvraag kan als volgt gespecificeerd worden (niet exhaustief):

‐ Welke toekomstscenario’s naar landgebruik moeten voor Vlaanderen nader

gespecificeerd worden wat de aard, de wenselijkheid, de oppervlaktevraag en de

ruimtelijke allocatie van landgebruik van de open ruimte betreft?

‐ Welke principes van allocatie moeten gehanteerd worden, gaande van strikte

functionele scheiding tot vergaande verweving zowel tussen de productiefuncties

als tussen productie- en beschermingsfuncties?

‐ In hoeverre moet behoud van een permanent ontwikkelingspotentieel voor

grondverbonden economische functies mede door ruimtelijke ordening worden

gewaarborgd, met gevolgen voor rechten van transactie, gebruik, privatisering

en verstedelijking?

3. Hoe kan open ruimte worden gevrijwaard?

Met de vernieuwde aandacht voor duurzaamheid, landschap en kwaliteit verhoogt

ook de aandacht van de strategische en structurerende rol van open ruimte in sterk

verstedelijkte regio’s als Vlaanderen. Dit leidt ook tot verhoogde vraagstelling zowel

ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen als van bestaande halfverstedelijkte en

verstedelijkte gebieden en van de woon- en werkruimtes in het algemeen.

Deze onderzoeksvraag kan als volgt gespecificeerd worden (niet exhaustief):

Page 109: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

109

‐ Hoe kunnen nieuwe duurzaamheidprincipes van stedenbouw vertaald worden tot

conservatie- en inrichtingsvraag van open ruimte?

‐ Welke verwevingsvormen van traditionele en nieuwe functies van open ruimte

met woon- en werkfuncties vloeien hier uit voort en hoe vertaalt zich dat in

nieuwe principes van ruimtelijke ordening?

‐ In welke mate worden functies als voedselproductie, hernieuwbare

energieproductie, watervoorziening enz. die traditioneel als open-ruimte functies

worden gezien, strategisch opnieuw geordend over de gradiënt gaande van open

ruimte naar integraal versteend milieu?

‐ Welke vernieuwende strategische rol krijgt “landschap” als voorwaarde en/of

medium van duurzaamheid in de stad-land gradiënt?

I.3 Mobiliteit

1. Hoe kunnen ruimtelijke ontwikkelingen gestuurd worden zodat ze robuust zijn

voor veranderingen in de mobiliteit, en een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit

bevorderen?

Deze hoofdvraag omvat volgende deelaspecten:

‐ robuustheid voor wijzigingen in bereikbaarheid door structurele

capaciteitsgrenzen

‐ potentieel functioneren op basis van korte(re) af te leggen afstanden (dichtheid,

ruimtelijke mix, locatiebeleid, ruimtelijke schaal van functies)

‐ anticiperend op en gebruikmakend van multimodale ontsluiting

‐ reductie van de kwetsbaarheid voor de negatieve effecten van het verkeer

(milieu, ongevallen, energie)

‐ beperken van de vraag naar bijkomende infrastructuur.

2. Kan de categorisering van infrastructuur tegemoet komen aan de uitdagingen op

het vlak van mobiliteit op lange termijn?

Deze hoofdvraag omvat volgende deelaspecten:

‐ ontwikkelingsperspectieven in functie van het verbeteren van betrouwbaarheid

en voorspelbaarheid van reistijden i.p.v. garanderen van hoge(re) reissnelheden

Page 110: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

110

‐ anticiperen op oneigenlijk gebruik van het wegennet onder invloed van congestie

en GPS

I.4 Toerisme en recreatie

Toerisme en recreatie zijn zeer moeilijk in te passen in de traditionele, huidige

structurering van sectoren. Vrijetijdsbesteding kan beleefd worden binnen een

geheel van verscheidene landschappelijke vormen-functies (sport, cultuur,

recreatie,…). De globale strategische onderzoeksvraag die hierbij aansluit, is de

noodzaak tot een geïntegreerde wetenschappelijke benadering van de ruimtelijke

aspecten van toerisme en recreatie; of, meer in het algemeen, de ruimtelijke impact

van vrije tijd (-sbesteding). Hoe verhoudt de toeristisch-recreatieve

activiteitenstructuur met ruimtegebruik als “decor” of setting zich tot de traditionele

ruimtesectoren? Welke denkkaders zijn vereist om een geïntegreerde beleidsvisie

voor de vrije tijd als ruimtegebruiker en ruimtevrager mogelijk te maken?

Nieuw inzicht in manier waarop toeristen en recreanten zich in tijd en ruimte

bewegen, geeft aanknopingspunten voor een beter begrip en de uitwerking van de

ruimtelijke structuur van toerisme en recreatie. Dit onderzoek zal ook aangeven hoe

de uitgangspunten van het RSV1 kunnen geactualiseerd worden en in de ruimte

verder geïmplementeerd. We verwijzen hier bv. naar de uitgangspunten: optimale

aanwending van bestaande toeristisch-recreatieve infrastructuur, belang van

toeristisch-recreatieve netwerken: hoe worden toeristisch-recreatieve

aanbodselementen (voorzieningen, landschappelijke elementen, binnensteden,….)

met elkaar verbonden door middel van paden, routes, waterwegen? Hoe gebeurt de

specifieke invulling van toeristisch-recreatief medegebruik op het terrein.

Ook kunnen case-study-onderzoek en ’good practices‘ in het buitenland, inzichten

opbrengen in mogelijk nieuwe vormen van ruimtegebruik, de manier waarop

medegebruik het best procesmatig kan ingevuld worden en welke stakeholders

hierbij betrokken kunnen worden. Enkele belangrijke recente

onderzoeksinspanningen kunnen inhoudelijke en maar ook methodologische

handvaten bieden voor dit onderzoekstraject.

Page 111: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

111

J Referenties

Ambtelijke Lissabonwerkgroep Vlaanderen (2008), Vlaamse Lissabonrapportering 2008, Vlaanderen in Actie, Vlaamse Overheid, Brussel.

Bomans E., Gobin A., Gulinck H. & Peeters K. Langetermijnvisie Bodem. Eindrapport. Departement Leefmilieu, Natuur en Energie.

Bulckaen D., De Nocker L. & Gauderis J., (2005). Sigmaplan. Maatschappelijke KostenBatenAnalyse: syntheserapport. Versie 1.0. Waterwegen en Zeekanaal NV. Afdeling Zeeschelde, Antwerpen.

Cneut C., Houthaeve R., Durgun S., De Rycke P. De Decker P., Loopmans M., Claessens B., De Bevere S., De Geyter X., Schmitz D. & Igodt Y. (2007), (Her)bruik van de bestaande woningvoorraad in de klassieke woonwijken uit de jaren 1960-1980. Een verkennend onderzoek naar de ruimtelijke mogelijkheden en de uitdagingen voor het ruimtelijke beleid, Grondmij/Hogeschool Gent/WES/XDGA m.m.v. de KU Leuven in opdracht van de Vlaamse overheid, Departement RWO, Afdeling Ruimtelijke Planning, Gent.

CPB, MNP, RPB (2006), Welvaart en Leefomgeving, een scenariostudie voor Nederland in 2040. Centraal Planbureau, Milieu Natuurplanbureau, Ruimtelijk Planbureau, Nederland.

De Corte S., e.a. (2003), Onderzoek naar de migratiebewegingen van de grote steden in de drie gewesten van België. FOD Maatschappelijke Integratie, Cel Grootstedenbeleid, Brussel.

De Decker P. (2001), Compacter bouwen? Met mate…. Oikos, nr. 4, pp. 7-21.

De Decker P. (1993), De stad is vol. Ruimtelijke Planning/Feiten, kritieken, perspectieven, jg. 1, katern 3, Kluwer, Zaventem, pp. 63-82.

De Decker P. (2006), Private woningbouwers in het zog van het RSV, Ruimte & Planning, jg. 26, nr. 2, pp. 39-60.

de Kraker J., van Laeken M.F. en Cörvers R.J.M. (2006), Over de mogelijkheid en noodzakelijkheid van een concept. In: Milieuproblemen en duurzame ontwikkeling, Cursus N07132, Open Universiteit Nederland (www.ou.nl).

De Nocker L., Liekens I., Engelen G., Botteldoorn D. & Cousy T. (2007), Uit- en doorwerking van Langetermijndoelstellingen in het Milieu- en Natuurbeleid. Algemene Methodologie. VITO-rapport 2007/IMS/R/0262.

De Smedt P. (2005), Verkennen van de toekomst met scenario’s, Studiedienst van de Vlaamse Regering, Brussel.

Page 112: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

112

De Spiegeleire D., Cabus P. & Bryon J. (2006), Functieverwerving en medegebruik vanuit toeristisch-recreatief perspectief, Toerisme Research Papers Vol.12, 114 pag.

Dessein J., Dessers R., Foncke K., Garcia Cidad V., Goossens X., Lepoutre J., Meul M., Mulier A., Nevens F., Rogge E., Sobry L., Van Hauwermeiren A., Van Passel S., Verbruggen I., Reheul D., Hofman G., van Huylenbroeck G., Mathijs E., Geers R. & Gulinck H. (2006), Erven van de toekomst. Over duurzame landbouw in Vlaanderen. Gontrode: Steunpunt Duurzame Landbouw.

Dewaelheyns V. & Gulinck H. (eds.) (2008), Rurality near the city. www.ruralitynearthecity.be

EEA, (2007), Land-use scenarios for Europe: qualitative and quantitative analysis on a European scale. EEA Technical report 9/2007. European Environment Agency, Copenhagen, Denmark.

EEA, (2009), Looking back on looking forward: a review of evaluative scenario literature. EEA Technical report 3/2009. European Environment Agency, Copenhagen, Denmark.

FEDERAAL PLANBUREAU (2008), Economische vooruitzichten 2008-2013, Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, Brussel.

Garcia Cidad V., Mathijs E., Nevens F., Reheul D. (2003), Energiegewassen in de Vlaamse landbouwsector. Steunpunt Duurzame Landbouw. Publicatie 1, 94 pag.

Gellynck X., Van Huylenbroeck G., Vandermeulen V., Bervoets K., Leinfelder H., Verhoestraete D., Van Orshoven J., Bomans K., Gulinck H., Vloebergh G., Laureys G., De De Greef J. & Wuillaume P. (2007), Analyse van de huidige en toekomstige ruimtebehoefte voor land- en tuinbouw en toekomstige ontwikkelingen binnen land- en tuinbouw. Eindrapport studie ALT/AMS/2005/3 i.o.v. het Afdeling Monitoring en Studie van het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse Overheid.

Gobin A., Van De Vreken P., Van Orshoven J., Keulemans J., Geers R., Diels J., Gulinck H., Hermy M., Raes D., Boon W., Muys B. & Mathijs E. (2008), Adaptatiemogelijkheden van de Vlaamse landbouw aan de klimaatverandering. 129 pag.

Goossens L., Thomas I., Vanneste D., Debeer I. & V. Geurts (1997), Huisvesting in sociaal-economisch en geografisch pespectief. Censusmonografie in opdracht van de Diensten van de Eerste Minister voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden, Brussel.

Gulinck H. (2004), Neo-rurality and multifunctional landscapes. Multifunctional LandscapesBrandt J. & Vejre, H., Vol I. Advances in Ecological Sciences, Vol. 14

Page 113: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

113

Heylen K., e.a. (2007), Wonen in Vlaanderen. De resultaten van de woonsurvey 2005 en de uitwendige woningschouwing 2005. Kenniscentrum voor een Duurzaam Woonbeleid/Vlaamse overheid, Brussel.

Houthave R. & Vanhulle A. (2007), Ruimte voor vrijetijdsbesteding: verweving en medegebruik. Studie uitgevoerd door het WES in opdracht van de Vlaamse Overheid – Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid, en Onroerend Erfgoed, 85 pag.

Hueting R. & Reijnders L. (1998), Sustainability is an objective concept. Ecological Economics, vol. 27, pp.139-147.

Ivens W.P.M.F. (2006), Duurzame technologische ontwikkeling. In: Milieuproblemen en duurzame ontwikkeling, Cursus N07132, Open Universiteit Nederland (www.ou.nl).

Jansen-Verbeke M. (1986), Inner city tourism: resources, tourists, promotors. Annals of Tourism Research, Vol. 13 / 1, pp. 79-100.

Kesteloot C. & Meys (z.d.), Atlas van achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel, ISEG-KUL, Leuven.

KNMI (2006), Klimaat in de 21e eeuw – vier scenario’s voor Nederland. KNMI, DE Bilt, Nederland.

Leinfelder H. (2007), Dominante en alternatieve planningsdiscoursen ten aanzien van landbouw en open ruimte in een (Vlaamse) verstedelijkende context. Doctoraat UGent.

Lievois E. (2008) De ontwikkeling van toeristisch-recreatieve netwerken: Een nieuwe planningsaanpak? Paper voorgesteld op de studiedag Uitdagingen voor de Ruimtelijke Ordening in Vlaanderen, Steunpunt Ruimte en Wonen, 26 juni 2008.

Marissal P., Medina Lockhart P., Vandermotten C. & Van Hamme G. (2008), De socio-economische structuren van België, Sociaal-Economische Enquête 2001. Monografieën nr. 6, FOD Economie & FOD Wetenschapsbeleid.

MNP (2005), Het landgebruik in 2030. Een projectie van de Nota Ruimte. Rapport 711931010/2005. Milieu en Natuur Planbureau, Bilthoven, Nederland.

MNP (2007), Nederland en een duurzame wereld. Armoede, klimaat en biodiversiteit. Tweede Duurzaamheidsverkenning. Rapport 500084001/2007. Milieu en Natuur Planbureau, Bilthoven, Nederland.

MNP (2007), Nederland Later. Tweede Duurzaamheidsverkenning. Deel Fysieke leefomgeving Nederland. Rapport 500127001/2007. Milieu en Natuur Planbureau, Bilthoven, Nederland.

Page 114: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

114

Mommaas H. (2000), De culturalisering van stad en land: van ruimtelijke ordening naar ruimtelijke vormgeving. Stedebouw en Ruimtelijke Ordening, Vol.5, pp.7-13.

Moortgat, W. & Vandekerckhove B. (2007), Ruimtelijke analyse van de migratie in en naar Vlaanderen.Ruimte & Planning, vol. 4, pp. 6-17.

Muys B., Vandecasteele B., Huvenne P., Van de Genachte G., Boeckx P., De Smedt, P., Gulinck H., Poesen J., Speleers L., Wyseure G., Van Langenhove G., Samson R., Lust N., Walpot O., De Lophem B., Grobben P., Janssen N. & Spaas, J. (2003), Milieubeschermende functie van het bos in Vlaanderen. Bossenverklaring. Vlaamse Hoge Bosraad, pp. 116-147.

Nakícenovíc N., Alcamo J., Davis G., de Vries B., Fenhann J., Gaffin S., Gregory K., Grübler A., Jung T.Y., Kram T., Emilio la Rovere E., Michaelis L., Mori S., Morita T., Pepper W., Pitcher H., Price L., Riahi K., Roehrl A., Rogner H. H., Sankovski A., Schlesinger M.E., Shukla P.R., Smith S., Swart R.J., van Rooyen S., Victor N. & Dadi Z., (2000), Special Report on Emission Scenarios. Cambridge University Press, Cambridge, United Kingdom.

Normand S., Svenning J.C., Skov F. (2007), National and European perspectives on climate change sensitivity of the habitats directive characteristic plant species. Journal for Nature Conservation, 15(1), pp. 41-53

Ostendorp W. & Thissen F., Dorpen als woonmilieus: zorgen en kansen. Ruimte & Planning 4, 2001, pp. 323-332.

Pauwels G. & Scheerder J. (2004). Tijd voor Vrije Tijd? - Vrijetijdsparticipatie in Vlaanderen. Sport, cultuur, media, sociale participatie en recreatie. Stativaria 32. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Administratie Onderzoek en Statistiek.

Raspe O. & Van Oort F. (2007), Ruimtelijk economisch beleid in de kenniseconomie. Ruimtelijk Planbureau, Den Haag.

Ravetz M. (2003), Models as metaphors. Kasemir B., Jaeger C.C., Jäger J., eds., Public Participation in Social Science. A Handbook. Cambridge University Press, Cambridge, United Kingdom, pp.62-68.

Saey P. & Van Nuffel N. (2006), Geografen gaan vreemd. Regionale woonmarkten en ruimtelijke planning. Ruimte & Planning, nr. 1, 2006, pp. 9-21.

RIVM (2004), Kwaliteit en toekomst. Verkenning van duurzaamheid. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Bilthoven, Nederland

RSV (2004), Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, gecoördineerde versie April 2004, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Monumenten en Landschappen Afdeling Ruimtelijke planning, Brussel.

Page 115: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

115

Theunis K. (2007), De zoektocht naar een Belgisch woonproject, 1965-1975. Toenaderingen tussen ontwerpers en overheid in de praktijk van het private wonen, Unpublished PhD dissertation (Leuven: KULeuven, 2007).

Tratsaert K. (1998), Stads(v)lucht maakt vrij. Analyse van de verhuisstromen en een bevraging van de verhuismotieven en woonwensen van jonge gezinnen in het Leuvense, HIVA, Leuven.

Tresignie S., Bryon J. & Cabus P. (2007), Ruimte voor toeristisch-recreatief medegebruik. Kritieke succesfactoren voor het Vlaamse beleid. Toerisme Research Papers Vol.15, 81 pag.

Van Driem H. (2002), De belevingseconomie, Schaalvergroting in de vrije tijd. Agora, Tijdschrift voor sociaal-ruimtelijke vraagstukken, jrg. 18, nr. 2.

Van Huylenbroeck G, Vandermeulen V., Verspecht A., Vuylsteke A., Reymen D., Van Dingenen K. (2007), Toestandsrappport voor verbrede landbouw. Analyse van beschikbare informatie inzake de verschillende groepen verbrede landbouwactiviteiten. In opdracht van Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Monitoring en Studie. 80 pag.

Van Orshoven J. (2003). Van nature overstroombare en recent overstroomde gebieden in Vlaanderen. Studiedag KBC. Ruimte voor Water, de beste verzekering tegen wateroverlast.

Vanneste D., Thomas I. & Goossens L. m.m.v. De Decker P., Laureys J., Laureyssen I., Quérriau X., Vanderstraeten L., Wevers W. (2007), Woning en woonomgeving in België. FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Brussel.

Verheyden H., & Witteberg F. (2000), De geografie van de vrije tijd. Stedebouw & Ruimtelijke Ordening, Vol. 5, pp. 21-25.

Verhoeve A., De Roo, N. (2008), Economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit op het platteland. Onderzoek in de regio Roeselare-Tielt. West-Vlaamse Intercommunale (wvi). 164 pag.

Verwilt P. & Mathijs E. (2002), Sustainable development of the Flemish Greenhouse Industry. Paper prepared for presentation at the 13th International Farm Management Congress, Wageningen, The Netherlands, July 7-12, 2002

WES (2007), Onderzoek ruimte voor toerisme en recreatie in Vlaanderen. Studie in opdracht van Toerisme Vlaanderen, 198 pag. + bijlagen.

Wes, Grontmij & Idea Consult (2007), Ruimtelijk-economische aspecten van de ontwikkeling van grootschalige multifunctionele vrije tijdsprojecten in Vlaanderen. Studie in opdracht van het Vlaams Ministerie voor ruimtelijke ordening, wonen en onroerend erfgoed, Afdeling ruimtelijke planning, 294 pag. + bijlagen.

Page 116: VISIENOTA “Visie ruimtegebruik en ... - Steunpunt wonen · PDF fileSteunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met Departement RWO ... maatregelen en acties, zal er met andere woorden

116

White R. & G. Engelen (1993), Cellular Automata and Fractal Urban Form: A Cellular Modelling Approach to the Evolution of Urban Land Use Patterns. Environment and Planning A, 25, pp.1175-1199.

White R., Engelen G. & Uljee I. (1997), The Use of Constrained Cellular Automata for High-Resolution Modelling of Urban Land Use Dynamics. Environment and Planning B, 24, pp.323-34.

World Bank (2009), World Development Report. Reshaping Economic Geography, The International Bank for Reconstruction and Development, Washington DC.

Wustenberghs H., D’Hooge J., Lenders S., Van Gijseghem D., Ruysschaert G., Poesen J., e.a. (2007), Hoofdstuk 3 Landbouw – Milieudruk vraagt om brede waaier maatregelen. Milieurapport 2007. Vlaamse Milieumaatschappij.

Zonneveld W. (2000), Hunkeren naar ervaringen. Stedebouw & Ruimtelijke Ordening, no.5, pp. 3-5.